Dienstregeling 2012 Regio Almere Stad & Streek Maxx Almere R-net
Monitor (transitie) Sociaal Domein Almere Derde …...Bron: CBS Statline, juni 2015 49 36 0 10 20 30...
Transcript of Monitor (transitie) Sociaal Domein Almere Derde …...Bron: CBS Statline, juni 2015 49 36 0 10 20 30...
Monitor (transitie) Sociaal Domein Almere
Derde rapportage 2015
1
Monitor (transitie) Sociaal Domein Almere
Derde rapportage 2015
COLOFON
Gemeente Almere
Onderzoek en rapportage
Gemeente Almere/SBC/Onderzoek&Statistiek
Trix Janssen en Mathijs Tuynman
Met dank aan: Klaske Grimmerink, Annet van Asselt, Loek van der Geest
Opdrachtgever
Gemeente Almere/DSD/Programmateam Transformatie
Maartje Bekkers
Maart 2016
Contactgegevens
Gemeente Almere
Postbus 200
1300 AE Almere
Tel: 14 036
onderzoek&[email protected] - www.osalmere.nl - @OSAlmere1
Gebruik van gegevens uit dit rapport is alleen toegestaan met bronvermelding.
Personen afgebeeld op de omslag van deze uitgave hebben geen relatie tot het onderwerp van de rapportage.
2
Inhoudsopgave
1. Inleiding en samenvatting ............................................................................................................................ 4
1.1 Inleiding ........................................................................................................................................................ 4
1.2 Samenvatting ................................................................................................................................................ 6
2. Basiscijfers sociaal domein 2015................................................................................................................... 8
2.1 Toegang sociaal domein via KCC en internet ................................................................................................ 8
2.2 Toegang sociaal domein via de wijkteams .................................................................................................... 9
2.3 Cliënten Wmo ............................................................................................................................................. 15
2.4 Cliënten Jeugdwet ...................................................................................................................................... 18
2.5 Veilig Thuis .................................................................................................................................................. 20
2.6 Cliënten bijstandsuitkering ......................................................................................................................... 20
2.7 Samenloop van Wmo, Jeugdwet en bijstand binnen huishoudens ............................................................ 24
2.8 Cliënten Schulddienstverlening .................................................................................................................. 25
2.9 Klachten en bezwaren ................................................................................................................................ 26
3. Nulmeting maatschappelijke effecten ........................................................................................................ 28
3.1 Inleiding ...................................................................................................................................................... 28
3.2 Nulmeting per gewenst maatschappelijk effect ......................................................................................... 29
3.2.1 Vergroten ontwikkelkansen jeugd ...................................................................................................... 30
3.2.2 Kinderen groeien gezond en veilig op ................................................................................................ 32
3.2.3 Iedereen doet naar eigen kunnen mee .............................................................................................. 34
3.2.4 Betrokkenheid bij leefomgeving en verbetering leefbaarheid ........................................................... 36
3.2.5 Meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad ......................................... 38
3.2.6 Aanbod van ( vrijetijds)voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners ....................... 40
3.2.7 Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl ................................................................................ 42
3.2.8 Meer Almeerders hebben toegang tot informatie over en bemiddeling naar zorg ........................... 44
3.2.9 Minder overlast door doelgroepen, zoals jongeren, verslaafden ...................................................... 46
3.2.10 Meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam .................................................................................. 48
3.3 Context: ‘de staat van de stad’ ................................................................................................................... 50
BIJLAGEN:
Bijlage 1. Aanbieders van zorg, welzijn en participatie ................................................................................... 55
Bijlage 2. Burgerkracht en vrijwilligerswerk ................................................................................................... 64
Bijlage 3. Mantelzorg ..................................................................................................................................... 72
Bijlage 4. Maatschappelijke effecten: beïnvloedbaarheid en definities .......................................................... 78
B4.1 Beïnvloedbaarheid van indicatoren .......................................................................................................... 78
B4.2 Definities indicatoren ............................................................................................................................... 85
3
B4.3 Bronnenlijst bij hoofdstuk 2 –Nulmeting maatschappelijke effecten ...................................................... 90
Bijlage 5. Begrippen en afkortingen................................................................................................................ 92
Bijlage 6. Lijst voorzieningengroepen Wmo en Jeugdwet ............................................................................... 96
4
1. Inleiding en samenvatting
1.1 Inleiding De Monitor Sociaal Domein geeft een beeld van hoe in de gemeente Almere de ondersteuning op het gebied
van zorg, welzijn, werk en inkomen verloopt. Deze derde rapportage bevat cijfers over hoeveel Almeerse
inwoners in 2015 gebruik hebben gemaakt van welk soort ondersteuning. Daarnaast bevat het rapport de
nulmeting van de tien beoogde maatschappelijke effecten in het sociaal domein die zijn vastgesteld door de
gemeenteraad. Ook wordt aandacht besteed aan het oogpunt van de aanbieders van zorg, welzijn en
participatie en aan dat van vrijwilligers en mantelzorgers.
Wat is het startniveau van de beoogde maatschappelijk effecten voordat de transities hun beslag kregen? Hoe
doet Almere het vergeleken met Nederland als geheel? Wat vinden zorgaanbieders van het inkoopmodel? Wat
betekenen de veranderingen in het sociaal domein voor vrijwilligers? Worden mantelzorgers voldoende
ondersteund? Deze en andere vragen worden in deze rapportage beantwoord.
De monitor wordt gemaakt ten behoeve van de gemeenteraad. Met de geboden informatie kan de raad zien
hoe het beleid in de praktijk uitwerkt. De monitor helpt ook de gemeente en haar partners om te leren en te
verbeteren.
Nieuwe taken gemeente per 1-1-2015
Vanaf 1 januari 2015 is de gemeente Almere verantwoordelijk voor bijna de gehele maatschappelijke
ondersteuning aan haar inwoners. Het betreft ondersteuning op het gebied van participatie, werk en inkomen,
zorg en welzijn en opgroeien en opvoeden. Almere heeft deze veranderingen voorbereid in een breed
Programma Transitie Sociaal Domein en heeft het beleid hiervoor vastgelegd in de Kadernota Sociaal Domein
2014-2017 ‘Doen wat nodig is’ en voor de kortere termijn in het Beleidsplan Sociaal Domein 2015 ‘Almere aan
Zet’.
Monitor Sociaal Domein Almere
Voor alle beleid is monitoring van groot belang en zeker voor de Transitie Sociaal Domein. Nog nooit eerder
werden zo veel taken tegelijk gedecentraliseerd. Er is sprake van veel nieuw beleid, veel nieuwe processen en
een cultuurverandering. Er moet goed gevolgd worden hoe deze veranderingen verlopen, of de gewenste
effecten worden behaald, welke resultaten het oplevert voor inwoners en of dat wordt gedaan met de
beschikbare middelen.
Bij de bespreking van het Beleidsplan Sociaal Domein 2015, is tijdens de politieke markt van 9 oktober 2014 via
het amendement RG148/2014 aandacht gevraagd voor het onderwerp monitoring sociaal domein. Vervolgens
is met de gemeenteraad gesproken over de punten die de raad belangrijk vindt voor de monitoring. Die input is
verwerkt in de raadsbrief van 21 oktober 2014 waarin het college heeft beschreven hoe zij tot de realisatie van
de monitor komt.
Met de monitor wordt invulling gegeven aan de horizontale verantwoording (college van B&W naar
gemeenteraad) die in wetgeving is voorgeschreven. De monitor is daarmee in de eerste plaats een
verantwoordingsinstrument, maar de informatie die de monitor oplevert wordt daarnaast gebruikt om te
leren, te verbeteren, beleid aan te passen en wanneer nodig nieuw beleid te ontwikkelen. Tot slot wordt de
analyse gebruikt door de gemeente om de inkoop van zorg en ondersteuning voor het nieuwe jaar op af te
stemmen. Het onderzoek, de dataverzameling, de analyse en de rapportage van de monitor worden, namens
het college, in opdracht van de Dienst Sociaal Domein, uitgevoerd door het team Onderzoek & Statistiek van
de gemeente Almere.
Het college heeft in samenspraak met de gemeenteraad, maatschappelijke partners en de Adviesraad Sociaal
Domein de Opzet van de Monitor Sociaal Domein gemaakt. De gemeenteraad is per raadsbrief van 31 maart
2015 geïnformeerd over deze opzet. Volgens de opzet wordt in de monitor onderscheid gemaakt in vijf
onderdelen:
5
1. Kwartaalrapportages basiscijfers;
2. Nulmeting (en vervolgens periodieke meting) van de maatschappelijke effecten;
3. Periodieke meting stelsel: functioneren van de nieuwe sociale infrastructuur;
4. Periodieke meting cliënten: cliëntervaringen en -effecten;
5. Analyse van de kostenontwikkeling (bij de jaarrekening).
Derde rapportage 2015
Voorliggende rapportage betreft de derde editie van het eerste onderdeel: kwartaalrapportage basisinformatie
en de eerste editie van onderdeel 2. In de rapportage worden in hoofdstuk 2 de beschikbare cijfers
gepresenteerd over alle vier kwartalen van 2015. Daarnaast worden in hoofdstuk 3 de resultaten
gerapporteerd van de eerste meting van de tien beoogde maatschappelijke effecten in het sociaal domein. In
de bijlagen bevinden zich de resultaten van drie onderzoeken die eigenlijk onder onderdeel 3 (meting stelsel)
vallen, waarover in de tweede rapportage is gerapporteerd. De drie onderdelen: enquête aanbieders, enquête
vrijwilligers en onderzoek mantelzorgers konden toentertijd niet meer worden meegenomen.
In de voorliggende rapportage worden de bevindingen van het onderzoek weergegeven. Er wordt antwoord
gegeven op de onderzoeksvragen die zijn gesteld. Conclusies over wat de bevindingen betekenen voor het
beleid en de uitvoering in het sociaal domein bevinden zich in de bestuurlijke oplegger die wordt meegestuurd
met deze rapportage.
6
Passende ondersteuning met minder zware zorg
Schulddienstverlening
Bijstandscliënten, in– en uitstroom
2014, 4e kwartaal
553 465
5.830
5.874
2015, 3e kwartaal
557 586
Ontwikkeling op participatieladder
Bijstandscliënten, dec’14—dec’15
70% 4%4% 22%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
1
Instroom
schulddienstverlening
Aanmeldingen Plangroep
2014:
2015:
Gebruik jeugdzorg, Almere Q1 en Q2 2015
% van trajecten
jeugdzorg
absolute
aantallen=
lopende trajecten 7%
6%
9%
11%
0% 5% 10% 15% 20%
Q1
Q2
ondertoezichtstelling jeugdzorg met verblijf overig jeugdzorg
4.610
4.345
Gebruik jeugdzorg Almere en grote steden, 1e half jaar 2015
kinderen met
jeugdzorgtraject,
als % van
kinderen 0-18 jaar Bron:
waarstaatjegemeente.nl
1,0
1,3
1,2
1,3
6,4
5,7
0,0 2,0 4,0 6,0 8,0 10,0
Almere
100-300.000 inw
ondertoezichtstelling Jeugdhulp met verblijf overig jeugdzorg
Personen met
bijstandsuitkeringen
per 1.000 vd potentiële
beroepsbevolking
Bron: CBS Statline, juni 2015
49
36
0
10
20
30
40
50
60
70
80
Almere Nederland
Lopende re-integratietrajecten, Almere, 2015
26322606
25542517
2640
2200
2300
2400
2500
2600
2700
2800
2015-jan 2015-apr 2015-jul 2015-okt 2016-jan
Verdeling klanten na screening Plangroep
35%45%
31%
35%
33%20%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
2014 2015
Advies
Schulddienst-verleningPlangroep
Overdracht OSS*
*OSS: Ondersteuning schuldstabilisatie
Aanmeldingen ondersteuning
schuldstabilisatie per kwartaal, 2015
165144 163
265
31
14 5
12
0
50
100
150
200
250
300
Q1 Q2 Q3 Q4
Crisis
Regulier
Totaal meldingen wijkteams 2015: 13.280
Resultaat afgehandelde meldingen volwassenen door wijkteam 2015
40%
42%
60%
58%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Q1
Q4
geen maatwerk/ doorverwijzing/ advies maatwerk
Bijstand en re-integratie
1.2 Samenvatting
Residentiële Wmo-zorg per 10.000 inwoners
Beschermd wonen:
plekken, 2013.
t.o.v. Nederland.
Residentieel
daklozen:
personen, 2014,
t.o.v. Flevoland.
25
9
26
7
0 10 20 30
residentieeldaklozen
beschermd wonen
vergelijking
Almere
7
Klachten en bezwaren
Zorg en ondersteuning, 2014 en 2015
154
77
231
138
0
50
100
150
200
250
klachten bezwaren
2014
2015
Werk en inkomen, 2014 en 2015
269
1689
229
1619
0
200
400
600
800
1000
1200
1400
1600
1800
klachten bezwaren
2014
2015
Nulmeting maatschappelijke effecten Ontwikkelkansen en vaardigheden kinderen en jongeren zijn
vergroot In Almere zijn er iets meer zwakke scholen
dan gemiddeld; wel daalde hun aantal
van 9 in 2013 naar 3 in 2015. Kinderen
sporten minder dan elders in Nederland;
het aandeel voortijdig schoolverlaters is
vergelijkbaar met het landelijk
gemiddelde, en de meeste jongeren zijn
creatief in hun vrije tijd .
Kinderen groeien gezond en veilig op
Volgens zelfrapportage groeien Almeerse
kinderen even (on-)gezond en veilig op als
Flevolandse kinderen; er worden iets minder
meldingen van kindermishandeling gedaan dan
elders in Nederland.
Iedereen doet naar eigen kunnen mee
Almeerders hebben even vaak betaald werk en
een ondersteunend netwerk als elders. Er zijn
minder vrijwilligers dan elders in Flevoland en
Almeerders zijn minder actief in hun vrije tijd dan
in 2012.
Inwoners en bedrijfsleven zijn meer betrokken bij de eigen
leef– en woonomgeving. In de Almeerse buurten is er minder sociale
cohesie dan landelijk, maar Almeerders zijn
tevreden over hun buurt. In Almere Haven is
men meer betrokken en tevredener dan
gemiddeld; in Almere Buiten minder.
Meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de
eigen stad De meeste Almeerders recreëren in
Almere, al bezoeken ze steeds vaker
voorstellingen en musea elders. Drie op de
tien Nederlanders kwam wel eens in
Almere (onder meer) voor recreatie.
Het aanbod van ( vrijetijds) voorzieningen is beter
afgestemd op de vraag van
inwoners De meeste Almeerders zijn tevreden over
de sociale voorzieningen in de buurt. Meer
Almeerders missen sportvoorzieningen dan
in 2010; het aandeel dat culturele
voorzieningen mist is constant .
Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl Er zijn in Almere relatief weinig
volwassenen die voldoende bewegen; de
helft heeft een gezond gewicht, en dat is
even veel als elders. Er zijn even veel
mensen met een verslaving als gemiddeld
in Flevoland.
Meer Almeerders hebben toegang tot informatie en
noodzakelijk advies, bemiddeling,
ondersteuning en zorg De meeste volwassenen weten waar ze
advies en ondersteuning kunnen krijgen. De
meerderheid krijgt een maatwerkvoorziening
bij wijkteams. Er worden in Almere relatief
minder kinderen onder toezicht gesteld en er
zijn relatief minder feitelijk dakloze mensen.
Minder overlast door bepaalde doelgroepen, zoals jongeren, verslaafden. Almeerders ervaren relatief veel overlast van
jongeren, al is het aantal politiemeldingen
gemiddeld. Er wordt relatief minder overlast
gemeld over zwervers en verwarde personen
dan elders. Overlast van drugsgebruik en –
handel is vergelijkbaar met elders.
Meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam
Dagelijks melden zich 5 huishoudens aan
voor schulddienstverlening. Minder
Almeerders dan gemiddeld in Nederland
kunnen zonder moeite rondkomen, en er
worden relatief veel vonnissen tot
huisuitzetting uitgesproken.
8
2. Basiscijfers sociaal domein 2015
In dit hoofdstuk worden de cijfers over het eerste jaar van de nieuwe sociale infrastructuur in Almere
gepresenteerd. Het betreft een weergave van de output of resultaten van de nieuwe sociale infrastructuur.
2.1 Toegang sociaal domein via KCC en internet In deze paragraaf worden de aantallen vragen en/of meldingen over het sociaal domein in Almere
gepresenteerd die telefonisch en via internet binnenkomen bij de gemeente.
2.1.1 KCC – Klantcontactcentrum (14036)
Met telefonische vragen over het sociaal domein kunnen Almeerders terecht bij het Klantcontactcentrum, de
telefooncentrale van de gemeente Almere, die met telefoonnummer 14036 te bereiken is. Om telefonisch een
afspraak te maken met de afdeling Werk & Inkomen of een wijkteam dient ook 14036 gebeld te worden.
In 2015 zijn in totaal 77.585 telefoongesprekken binnengekomen die betrekking hadden
op het sociaal domein, wat bijna een derde (31%) was van alle telefoontjes die
binnenkwamen bij het KCC. Het grootste deel van de mensen die belden over het sociaal
domein hadden een vraag over het onderdeel Werk en uitkering. Dit gold voor 71% van
de telefoongesprekken. Daarnaast ging een kwart van de gesprekken over Zorg en
ondersteuning en belde 3% over onderwerpen rond Jeugd en opvoeding.
Het gemiddeld aantal telefoongesprekken per
kwartaal die het sociaal domein bedroegen
was bijna 19.400. In het eerste kwartaal van
2015 werd het meest gebeld, en in het derde
kwartaal het minst (figuur 2.1). Over Zorg en
ondersteuning en over Jeugd en opvoeding
werd in het laatste kwartaal het meest gebeld,
terwijl dit in het eerste kwartaal het geval was
voor het onderdeel Werk en uitkering.
Ruim vier op de tien (42%) telefonische vragen
die in 2015 binnenkwamen over het sociaal
domein werden rechtstreeks afgehandeld door
de KCC-medewerkers. Dit percentage
verschilde nauwelijks tussen de vier kwartalen.
De overige vragen werden doorgezet naar de
afdeling Werk en Inkomen of naar de wijkteams.
2.1.2 Internet
Gemiddeld kwamen in 2015 per kwartaal ruim 4.100 mails binnen bij de gemeente over
Wmo, Jeugdwet en Participatiewet. In totaal betrof het 16.636 mails.
Twee derde van de mails in 2015 betrof de Participatiewet en de rest ging over Wmo of
Jeugdwet. Het overgrote deel van de mails rond Wmo of Jeugdwet kwam binnen via het meldingenformulier1
op de website van de wijkteams. Dit aantal nam in de loop van 2015 aanzienlijk toe (figuur 2.2). Het totale
aantal mails was van de vier kwartalen in het laatste kwartaal het grootst met 4.342 mails.
1https://loket.almere.nl/Loket/prodcat/process/checkPreconditionsAction.do?name=Meldingsformulier%2Bwijkteams&processName=Aanvraag%2Bzonder%2BDigiD
Figuur 2.1 Aantal binnengekomen telefoongesprekken over het sociaal
domein bij het KCC, 2015
Bron: Gemeente Almere, KCC
17.098
13.042 11.853 12.884
4.572
4.0934.931
6.745
555
582 610
620
0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000
2015-Q1 2015-Q2 2015-Q3 2015-Q4
Jeugd en opvoeding
Zorg en ondersteuning
Werk en uitkering
2015:
16.636mails over het sociaal domein
KCC 2015:
77.585 telefoontjes over
het sociaal domein
9
2.2 Toegang sociaal domein via de wijkteams Via de wijkteams kunnen Almeerders toegang krijgen
tot algemene voorzieningen en tot
maatwerkvoorzieningen die onder de Wmo en de
Jeugdwet vallen. Voor voorzieningen die onder de
Participatiewet vallen worden bewoners vanuit de
wijkteams meestal doorverwezen naar de afdeling
Werk & Inkomen. In deze paragraaf komt de
frequentie en de duur van de spreekuren van de
wijkteams aan bod evenals het aantal meldingen dat
de wijkteams binnenkrijgt. Ook wordt ingegaan op de
activiteiten van de wijkteams op het gebied van
algemene voorzieningen.
2.2.1 Inloopspreekuren
De wijkteams in Almere hebben begin 2016
gemiddeld 2,7 keer per week spreekuur op
gemiddeld 2,3 verschillende locaties binnen het
werkgebied van het wijkteam. De totale duur van de
spreekuren is gemiddeld 4,4 uur per week. De
frequentie en de duur van de spreekuren wordt
aangepast aan de gebleken behoefte in de
verschillende wijken in de afgelopen tijd. Het
wijkteam Danswijk-Parkwijk was begin 2016 het
langst open (figuur 2.3). Wijkteam Stad-Midden is het
vaakst open, namelijk elke dag van de week
gedurende een uur. De inloopspreekuren van de wijkteams vinden nagenoeg altijd plaats op doordeweekse
dagen tijdens kantooruren. Danswijk-Parkwijk is het enige wijkteam dat een avondspreekuur heeft, dat één
keer per maand plaatsvindt.
Ten opzichte van halverwege 2015 zijn er bij vier wijkteams spreekuren afgegaan en bij één wijkteam is er een
spreekuur bijgekomen. De verschillen in het aantal spreekuren tussen de wijkteams vertellen niet hele verhaal.
Veelal zijn voor de afgevallen spreekuren andere vormen in de plaats gekomen, gebaseerd op de aangetroffen
behoefte vanuit de bewoners. Bij zes wijkteams zijn administratiespreekuren ingesteld. Al dan niet met behulp
van vrijwilligers worden tijdens deze spreekuren bewoners bijgestaan met het invullen van formulieren, het
uitleggen van brieven en het aanvragen van dingen via internet. Deze algemene voorziening kent verschillende
namen, bijvoorbeeld: Doe-het-zelf spreekuur, Regelpunt, spreekuur Administratieteam of Administratiekracht.
Figuur 2.2 Aantal binnengekomen mails over Wmo, Jeugdwet en
Participatiewet bij [email protected] en website wijkteams, 2015
Bron: Gemeente Almere, SBV: Informatiebeheer
3330
2528 2630 2591
384
516 296 427
3581069 1183
1324
0
500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
4000
4500
5000
2015 - Q1 2015 - Q2 2015 - Q3 2015 - Q4
Mails Wmo en Jeugdwet viaMeldingenformulier (DigiD)website wijkteams
Mails Wmo en Jeugdwet [email protected]
Mails Participatiewet [email protected]
Figuur 2.3 Duur en frequentie inloopspreekuren wijkteams*
*Maandelijks avondspreekuur telt per week voor een kwart mee.
Bron: Gemeente Almere, stand van zaken begin 2016
2
2
2
2
2
3
3
2
5
2
3
3
3
3
3
3,3
2
2
2,5
3
3
3
3
4
5
6
6
6
6
6
6
6,5
0 2 4 6 8
Noorderplassen
Poort
Buiten Zuid-West
Buiten Midden
Buiten Noord-West
Literatuurwijk
Stedenwijk
Waterwijk-Verzetswijk
Stad-Midden
Buiten Oost
Filmwijk
Haven Binnenring
Haven Buitenring - Hout
Muziekwijk
Tussen de Vaarten
Danswijk-Parkwijk*
Totale duur per week (uren) Frequentie per week
10
Daarnaast zijn er hier en daar nog andersoortige spreekuren ingevoerd: Computerondersteuning,
Scheidingspreekuur, en een activiteiten- en vrijwilligersspreekuur.
2.2.2 Meldingen
Bij de wijkteams komen op verschillende manieren meldingen binnen van of over bewoners met een
(hulp)vraag. Bewoners kunnen het inloopspreekuur bezoeken, het KCC bellen, een mail sturen of het
invulformulier op internet invullen. Ook professionals kunnen meldingen doen over personen of huishoudens.
Na zo’n aanmelding kunnen bewoners advies krijgen of doorverwezen worden naar een algemene voorziening
zoals coaching of ondersteuning door wijkteamwerkers (meestal maatschappelijk
werkers en cliëntondersteuners van MEE) of bijvoorbeeld een (buurt)activiteit.
Daarnaast kan een melding resulteren in een huisbezoek / keukentafelgesprek door
het wijkteam en eventueel in een beschikking voor een maatwerkvoorziening.
Het is de bedoeling dat alle meldingen2 die binnenkomen bij de wijkteams in het
systeem van de wijkteams geregistreerd worden, maar dit is in de eerste half jaar van
2015 (wegens de hoge werkdruk) niet altijd consequent gedaan als het vragen betrof
waarvan bij aanvang al duidelijk was dat ze niet tot een maatwerkvoorziening zouden
leiden. Daarnaast werden aanvankelijk niet alle meldingen jeugd in het systeem geregistreerd, aangezien dit
voor jeugdcasussen nog niet voldeed. De cijfers in deze paragraaf dienen daarom met enig voorbehoud
geïnterpreteerd te worden, met name waar het meldingen jeugd betreft.
In totaal zijn er in 2015 13.280 aanmeldingen geregistreerd in het registratiesysteem van de wijkteams (tabel
2.4). Het aantal meldingen betreffende volwassenen is bijna drie keer zo groot als het aantal meldingen over
jeugd. Het aantal meldingen volwassenen is in het eerste en het laatste kwartaal van 2015 het hoogst, terwijl
de meeste meldingen jeugd in het derde kwartaal gedaan zijn, wat te maken heeft met administratieve
redenen3.
De meldingen betreffende volwassenen zijn niet gelijk over de zestien wijkteams verdeeld4. In Stad Midden,
Haven Binnenring en Muziekwijk werden in 2015 de meeste meldingen geregistreerd, terwijl de teams van
Noorderplassen, Poort en Literatuurwijk de minste meldingen te verwerken hadden (figuur 2.5).
2 Ondanks dat bewoners bij de wijkteams terecht kunnen met vragen op alle levensdomeinen gebiedt de inrichting van het registratiesysteem dat alle meldingen geregistreerd worden onder één van de twee categorieën Jeugdzorg of Wmo. Echter veel vragen en meldingen van bewoners zijn inhoudelijk breder en veelzijdiger. De meldingen die volwassenen betreffen worden geregistreerd onder Wmo, en in tabel 2.4 weergegeven als ‘Meldingen volwassenen’ en de meldingen die over jeugd gaan worden geregistreerd onder ‘Jeugdzorg’ en hier ‘Meldingen jeugd’ genoemd. 3 Vooral in het eerste kwartaal, maar ook nog in het tweede, worden jeugdmeldingen minder vaak dan meldingen betreffende volwassenen in het registratiesysteem gezet omdat het voor veel van de jeugdcasussen nog niet is toegerust. 4 Jeugdmeldingen worden niet per wijkteam weergegeven omdat de aantallen minder betrouwbaar en in de tijd minder vergelijkbaar zijn.
Tabel 2.4 Aantal meldingen in registratiesysteem wijkteams, 2015
2015 –
Q1* 2015 –
Q2* 2015 –
Q3 2015 –
Q4 2015
totaal
Meldingen volwassenen 2760 2079 2329 2638 9806
Meldingen jeugd 743 968 1085 678 3474
Totaal meldingen 3503 3047 3414 3316 13280
* Deze aantallen kunnen iets afwijken van de aantallen eerdere rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd.
Bron: Gemeente Almere
2015:
9.806aanmeldingen bij de
wijkteams m.b.t. volwassenen
11
Figuur 2.5 Aantal meldingen volwassenen per wijkteam, 2015
*Deze aantallen kunnen iets afwijken van de aantallen in de eerdere rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn
ingevoerd.
Bron: Gemeente Almere
In het schema op de volgende pagina (figuur 2.7) wordt geschetst hoe het proces dat begint met een melding
betreffende een volwassene bij een wijkteam verder verloopt. Aangezien het aantal jeugdmeldingen minder
betrouwbaar is en het stroomschema complexer, wordt alleen het schema van de afhandeling van meldingen
over volwassenen weergegeven.
Van de 9.806 meldingen volwassenen in 2015 is bijna een kwart afgehandeld in het zogenoemde ‘voorveld’, dat
wil zeggen met alleen een advies aan de melder en/of een doorverwijzing naar bijvoorbeeld een algemene
voorziening en dus niet met een maatwerkvoorziening. Hiermee wordt bedoeld dat bewoners bijvoorbeeld
verder zijn geholpen door de maatschappelijk werker van het wijkteam (in gesprekken), ondersteuning hebben
gekregen van MEE, zijn verwezen naar een activiteit of andere voorziening, of advies hebben gekregen in de
sfeer van informele hulp, bijvoorbeeld van vrijwilligers. Het aandeel bewoners dat op deze manier is
ondersteund is gestaag gestegen sinds het eerste kwartaal (tabel 2.6).
Met de overige cliënten is een keukentafelgesprek gestart, waarna voor 91% van hen een onderzoek is gestart.
Van deze onderzoeken is het grootste deel (81%) in 2015 afgerond en van de betreffende cliënten heeft bijna
drie kwart een maatwerkvoorziening gekregen.
328356 368
333
192
298
438
258220
409
44
177
453
385
319260
388
290
383
306 289235
494
278
207
433
54
200
525
342
243288
0
100
200
300
400
500
600
1e halfjaar 2015*
2e halfjaar 2015
Tabel 2.6 Aandeel meldingen volwassenen dat is afgehandeld in het ‘voorveld’
2015 –
Q1 2015 –
Q2 2015 –
Q3 2015 –
Q4 2015
totaal
% meldingen volwassenen opgelost in het ‘voorveld’ (alleen advies en/of doorverwijzing zoals naar algemene voorzieningen)
17% 25% 25% 26% 23%
Bron: Gemeente Almere
12
Meldingen bij wijkteams in 2015: 9806
Me
ldin
gO
nd
erz
oe
k
Gestarte onderzoeken: 6624 (91%)
Ge
spre
k
Aantal inwoners ALmere 1 januari 2016: 198302
(waarvan cliënten Wmo: +/- 8500 = 4,3%)
Adviezen / doorver-
wijzingen, geen vervolg:
2262 (23%)
Gestarte gesprekken :
7397 (77%)
Afgeronde
onderzoeken: 5356
(81%)
Lopende
onderzoeken eind
2015: 1268 (19%)
Resultaat:
maatwerkvoorziening: 5245 (98%)*
Resultaat: geen
maatwerkvoorziening: 111 (2%)
Maa
twe
rkvo
orz
ien
ing
Toe
gan
g
KCC (14036)
Internet(e-mail en
meldingen-formulier)
Inloop-
spreekuur
Profes-sionals
Figuur 2.7 Stroomschema meldingen volwassenen in de wijkteams Almere, 2015
Toegang en melding
Met (zorg)vragen of problemen
kunnen bewoners zich via het
klantcontactcentrum, de
website (van gemeente of
wijkteams) of het
inloopspreekuur melden bij de
wijkteams. Het komt ook voor
dat bewoners zich tot hun
huisarts of een andere
professional wenden, die
namens de bewoner een
melding bij het wijkteam kan
doen.
Gesprek
Vervolgens wordt een advies
gegeven (bijv. beroep doen op
eigen netwerk) of de melder
wordt doorverwezen (bijv. naar
een algemene voorziening) of
er wordt een afspraak gemaakt
voor een keukentafelgesprek.
Onderzoek
Na het gesprek volgt meestal
het onderzoek, waarbij het
wijkteam met de input van de
bewoner uit het gesprek
bekijkt wat de beste oplossing
voor de cliënt is.
Maatwerkvoorziening
Als het onderzoek is afgerond
wordt afgewogen of er een
maatwerkvoorziening wordt
toegekend. Een reden om deze
niet toe te kennen kan zijn dat
cliënt zelf op een andere
manier een oplossing heeft
gevonden voor de hulpvraag.
Na het onderzoek wordt een
Persoonlijk
Ondersteuningsplan (POP)
opgesteld en gestuurd naar
cliënt voor akkoord. In het
geval van een
maatwerkvoorziening wordt
deze na akkoord van cliënt
toegekend.
*Dit percentage wijkt af van de percentages van de vorige rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd.
Bron: Gemeente Almere
13
2.2.3 Algemene voorzieningen
Zoals hiervoor beschreven kunnen bewoners na een aanmelding doorverwezen worden naar een algemene of
collectieve voorziening. Dit kunnen activiteiten zijn in de buurt of algemeen toegankelijke voorzieningen zoals
buurtbemiddeling of sociaal raadslieden, maar het kan ook ondersteuning zijn door de wijkteammedewerker
van MEE of een aantal gesprekken met de maatschappelijk werker (Zorggroep Almere) van het wijkteam. De
wijkteammedewerkers van VMCA (vrijwilligersconsulenten) en De Schoor (opbouwwerkers) organiseren samen
met bewoners (vrijwilligers) en partners activiteiten waar cliënten naar verwezen kunnen worden. Kortom, het
wijkteam biedt zelf algemene voorzieningen, maar kan er ook naar doorverwijzen. In deze paragraaf worden de
activiteiten van de genoemde vier5 type wijkwerkers beschreven op basis van aangeleverde gegevens van de
betreffende moederorganisaties. Omdat ze op verschillende wijze gegevens hebben aangeleverd is de
informatie niet onderling vergelijkbaar. De wijkwerkers van VMCA en De Schoor hebben vanaf de tweede helft
van 2015 een gezamenlijk registratiesysteem in gebruik, aangezien hun activiteiten sterk op elkaar aansluiten.
De gegevens uit dit systeem zijn niet vergelijkbaar met data uit het eerste half jaar van 2015.
Wijkteammedewerkers VMCA (vrijwilligersconsulenten) en De Schoor (opbouwwerkers)6
Het nieuwe registratiesysteem dat wordt gebruikt door de wijkteammedewerkers van VMCA en De Schoor
bestaat tijdelijk naast het reguliere cliëntregistratiesysteem van de wijkteams en is bedoeld om de preventieve
inzet, bewonersinitiatieven, informele ondersteuning, collectieve activiteiten, actieve bewoners en vrijwilligers
te registreren.
In de tweede helft van 2015 hebben de wijkwerkers van VMCA en De Schoor in totaal 2.703 keer een bewoner
ondersteund door middel van het inzetten van of doorverwijzen naar een algemene voorziening (tabel 2.8).
Daarnaast zijn er 30 collectieven extra opgezet of uitgebouwd. Dit betreft informele zorg en/of ondersteuning
die collectief wordt aangeboden op basis van de vraag vanuit de wijken. Voorbeelden van opgezette
collectieven zijn een groep voor migrantenvrouwen in Stad Midden, doe-het-zelf spreekuren op diverse
locaties, een echtscheidingsspreekuur in Buiten, een peuter-kleuterdansgroep voor moeders en kinderen naar
aanleiding van signalen van ouders en van het consultatiebureau, bewegingsactiviteiten voor allochtone
vrouwen en een nieuw gestart repair café.
Van de ondersteunende acties kwam het doorverwijzen naar een algemene of collectieve voorziening het
meest voor (976 keer), indien nodig in combinatie met een maatwerkvoorziening. Voorbeelden van deze
voorzieningen zijn administratiespreekuren, creatieve clubs, assertiviteitstraining, repair cafés en computer-
inloopspreekuren. Daarna kwamen de doorverwijzingen naar informele zorg met 856 keer het meest voor,
zoals naar bestaande projecten en initiatieven als een burennetwerk, een maatjesproject, taallessen of
activiteiten bij Vrouw & Wijzer. Maar liefst 785 bewoners zijn met behulp van de wijkwerkers actief geworden
in de buurt of zijn vrijwilligerswerk gaan doen. Dit zijn bewoners die op enigerlei wijze een ondersteunende of
participerende rol hebben gespeeld bij bijvoorbeeld het opzetten van collectieven, het worden van een maatje
of sociale coach of het helpen van buurtbewoners die een ondersteuningsvraag hebben. Naar
mantelzorgondersteuning (geboden door team mantelzorg van de VMCA) is 86 keer een bewoner
doorverwezen.
De wijkwerkers van De Schoor en VMCA ondersteunen op deze wijze niet alleen bewoners die zich bij de
wijkteams melden. Vanuit natuurlijke vindplaatsen als zorgcentra, buurtcentra, scholen, supermarkten of
moskeeën zoeken beide disciplines - samen met de andere wijkwerkers - naar zo normaal mogelijke
oplossingen voor de (groep) bewoner(s). De convenantpartners VMCA en De Schoor constateren dat de
tendens is dat wijkwerkers meer outreachend werken (‘eropaf’) dan in het eerste half jaar van 2015.
5 Naast de genoemde vier zijn er nog twee type wijkwerkers in de wijkteams, namelijk de participatieadviseurs Wmo en de wijkteammedewerkers jeugd. Beide werken meer op het vlak van maatwerkvoorzieningen en minder met algemene voorzieningen en worden daarom in deze paragraaf niet genoemd. 6 Bron: De Schoor en VMCA (2016). Opbouwwerkers en vrijwilligersconsulenten vanuit de wijkteams: kijkje in de keuken.
14
Wijkteammedewerkers MEE (cliëntondersteuners)7
De medewerkers van MEE bieden kortdurende onafhankelijke ondersteuning aan de cliënten van de wijkteams.
Deze bewoners hebben of houden door de ondersteuning weer regie over hun eigen leven, alleen of met
behulp van hun netwerk. Op deze manier wordt structurele afhankelijkheid van duurdere zorg en/of
maatwerkvoorzieningen voorkomen. Daarnaast kunnen bewoners ook buiten de wijkteams om een beroep
doen op MEE voor onafhankelijke cliëntondersteuning. In 2015 heeft MEE in totaal 1.063 bewoners
ondersteund in de gemeente Almere, wat meer is dan in de voorgaande jaren. In 2014 werden er 765
Almeerders ondersteund en in 2013 866. Deze toename heeft deels te maken met de generalistische rol die de
MEE-consulenten binnen de wijkteams oppakken.
De MEE-consulenten zijn op het gebied van cliëntondersteuning gespecialiseerd in de werkwijze Sociale
Netwerk Versterking (SNV), waarin ze ook andere wijkteammedewerkers trainen. Ook hebben ze workshops
georganiseerd voor hun collega’s over het herkennen van problematiek rond LVB (Licht Verstandelijke
Beperking).
Naast de inzet van de individuele cliëntondersteuning, heeft MEE ook diverse collectieve cursussen
aangeboden in 2015, afgestemd op de behoeften van bewoners. Voorbeelden zijn een cursus Omgaan met
geld, een cursus NAH (Niet Aangeboren Hersenletsel) voor naasten en een Partnercursus Autisme. Een deel van
de collectieve voorzieningen wordt uitgevoerd in samenwerking met de VMCA.
Wijkteammedewerkers Zorggroep Almere (maatschappelijk werkers)8
De Algemeen Maatschappelijk werkers van Zorggroep Almere, die sinds 1 januari 2015 deel uit maken van de
wijkteams, behandelen per jaar ongeveer 3600-3700 dossiers. Uit het registratiesysteem blijkt dat het aantal
klantcontacten, net als in de eerste helft van 2015, in de tweede helft lager ligt dan in diezelfde periode in 2014
(toen de wijkteams nog niet bestonden).
Deze geregistreerde daling heeft meerdere oorzaken. Zo is een deel van de contacten niet meer geregistreerd
in het systeem van Zorggroep Almere, maar in plaats daarvan in dat van de wijkteams. Ook lijken de
toegangsroutes hierop van invloed. De toename aan generalistische taken voor de maatschappelijk werkers
maakt dat de inzet van specialistische taken onder druk komt te staan.
De problematiek van bewoners die aankloppen bij de wijkteams en die opgepakt wordt door de
maatschappelijk werkers betreft voor een groot deel financiële problemen (ongeveer 30%), huisvesting en
gezondheidskwesties. Er is een lichte stijging van huisvestingsproblematiek te zien ten opzichte van eerdere
kwartalen.
7 Bron: MEE IJsseloevers. Jaarrapportage Onafhankelijke cliëntondersteuning MEE IJsseloevers Gemeente Almere 2015 8 Bron: Zorggroep Almere
Tabel 2.8 Aantal ondersteunende acties door vrijwilligersconsulenten VMCA en opbouwwerkers
De Schoor in de wijkteams Almere, 2de halfjaar 2015
Type ondersteuning Aantal
Doorverwezen naar algemene voorzieningen 976
Verwezen naar informele ondersteuning/hulp 856
Actieve buurtbewoner geworden en/of vrijwilligerswerk gaan doen 785
Mantelzorgondersteuning 86
Totaal acties 2703
Opgezette/uitgebouwde collectieven 30
Bron: VMCA & De Schoor
15
2.3 Cliënten Wmo Eind 2015 zijn er in de gemeentelijke registratiesystemen 8.252 cliënten bekend met een maatwerkvoorziening
die valt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) (tabel 2.9). Ten opzichte van het begin van het
jaar is het aantal cliënten iets gestegen met 1,5%.
In de eerste helft van 2015 is het aantal Almeerse cliënten met een of meerdere Wmo-maatwerkvoorzieningen
per 10.000 inwoners 420. Dit is minder dan gemiddeld in steden van vergelijkbare grootte (100.000-300.000
inwoners), waar het om 580 Wmo-cliënten per 10.000 inwoners gaat. In Nederland als geheel betreft het 569
Wmo-cliënten per 10.000 inwoners9.
De Wmo-voorzieningen beschermd wonen (nieuwe taak Wmo) en maatschappelijke
opvang (oude taak Wmo) worden gefinancierd via subsidies aan een aantal
(zorg)instellingen. De cliënten die van deze voorzieningen gebruik maken zijn daarom
(nog) niet in het registratiesysteem van de gemeente opgenomen. Op 1 januari 2015
(meest recente cijfers) zijn er 398 meerderjarige Almeerders die gebruik maken van de
Wmo-maatwerkvoorziening beschermd wonen10
. Het aantal plekken beschermd wonen
in de gemeente Almere was in 2013 vergelijkbaar met het Nederlands gemiddelde11
.
Maatschappelijke opvang is een algemene voorziening waar cliënten met regiobinding kunnen verblijven. In
2014 (meest recente cijfers) kende Almere 1.213 geregistreerde dak- en thuislozen12
. Van deze groep is 40%
residentieel dakloos, wat wil zeggen dat ze als bewoner staan ingeschreven bij instellingen voor
maatschappelijke opvang. Dit komt voor Almere neer op ongeveer 488 cliënten die gebruik maken van
residentiële maatschappelijk opvang in 2014; dit is vergelijkbaar met het Flevolands gemiddelde.
Als er van uit wordt gegaan dat de aantallen cliënten beschermd wonen en maatschappelijke opvang enigszins
constant zijn in de tijd, wordt het totaal aantal unieke Wmo-cliënten in Almere geschat op ongeveer 8.500
personen, wat neerkomt op 4,3% van de Almeerse inwoners.
Geografische spreiding cliënten
De gebieden die vallen onder de wijkteams Muziekwijk, Haven Binnenring en Stad Midden kennen de meeste
cliënten met een Wmo-maatwerkvoorziening. In Noorderplassen, Poort en Literatuurwijk wonen de minste
cliënten (figuur 2.10). De lichte toename van het aantal Wmo-cliënten die stedelijk heeft plaatsgevonden
tussen het eerste en het laatste kwartaal van 2015 geldt niet voor alle wijkteams. In de helft van de wijkteams
is er sprake van een afname en in de andere helft van een toename. De verschillen zijn echter steeds klein.
9 Bron: VNG-KING (2016). Rapportage Gemeentelijke monitor sociaal domein, 1e halfjaar 2015. www.waarstaatjegemeente.nl 10 Bron: Brummelhuis, K., S. Schutte & L. Hofman (2015). Onderzoek omvang en keten beschermd wonen Flevoland. Bureau HHM, Enschede. 11 Knispel, A., L. Hulsbosch en F. van Hoof (2014), Landelijke Monitor Intramurale GGz. Utrecht: Trimbos-instituut. 12 Bron: Benschop A., D.J. Korf (2015). Flevomonitor 2014. Verslaving, dak- en thuisloosheid en huiselijk geweld in Flevoland. Amsterdam: Bonger Instituut.
Tabel 2.9 Totaal aantal cliënten Wmo* met maatwerkvoorzieningen Almere
2015 - Q1** 2015 - Q2** 2015 – Q3 2015 – Q4
Unieke cliënten Wmo geregistreerd bij de gemeente
8130 8102 8167 8252
*Exclusief de Wmo-voorzieningen beschermd wonen en opvang.
**Deze aantallen kunnen afwijken van eerdere rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd.
Bron: Gemeente Almere
Eind 2015:
8.252Wmo-cliënten
(excl besch wonen en maatsch opvang)
16
Figuur 2.10 Aantal cliënten Wmo met maatwerkvoorziening per wijkteam, 2015 Q1* en Q4
*Deze aantallen kunnen afwijken van eerdere rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd.
Bron: Gemeente Almere
De verschillen in het aantal Wmo-cliënten per wijkteam zijn slechts deels te verklaren door het aantal inwoners
per wijkteamgebied. In verhouding tot het aantal inwoners wonen er vooral veel Wmo-cliënten in Haven
Binnenring, Buiten Noord-West, Stad Midden, Stedenwijk en Muziekwijk (figuur 2.11). Dit zijn gebieden waar
relatief veel 65-plussers wonen (mede door grote aantallen ouderenwoningen en (woon)zorgcentra), een
groep die naar verhouding veel vaker gebruik maakt van de Wmo dan jongere leeftijdsgroepen. Haven
Buitenring-Hout is echter ook een gebied met relatief veel ouderen, terwijl het aandeel Wmo-cliënten daar een
gemiddeld beeld laat zien. In Noorderplassen, Poort en Buiten Oost wonen relatief de minste 65-plussers, wat
de lagere percentages Wmo-cliënten daar verklaart.
Figuur 2.11 Percentage cliënten Wmo met maatwerkvoorziening per wijkteam, ten opzichte van het aantal inwoners, 2015 Q1 en Q4
Bron: Gemeente Almere
Financieringsvorm
De zorg of ondersteuning van het merendeel van de Wmo-cliënten is alleen Zorg in Natura13
(86% in het laatste
kwartaal van 2015) (tabel 2.12). Een veel kleiner deel van de cliënten (5%) financiert de zorg of ondersteuning
door middel van alleen een persoonsgebonden budget14
. Een op de tien Wmo-cliënten maakt zowel gebruik
van voorzieningen die via een PGB worden betaald als van voorzieningen die in natura worden geleverd. Het
aantal cliënten dat de zorg of ondersteuning financiert via een PGB (al dan niet gecombineerd met ZIN) is in de
loop van 2015 afgenomen.
13 Bij Zorg in Natura contracteert de gemeente de zorgaanbieders en ondersteuning en hoeft de cliënt niet zelf zorg te dragen voor de (financiële) afhandeling en administratie. 14 Het PGB is een budget dat cliënten toegekend krijgen om zelf zorgverleners in te huren voor de zorg die men nodig heeft, of om zelf hulpmiddelen of voorzieningen aan te schaffen.
339
672
438
597
391337
831
523
326
942
83161
795
562487 470
342
670
451
592
373 339
851
547
320
940
80180
845
573476 465
0
200
400
600
800
1000
2015-Q1
2015-Q4
3%
7%
2%
4%3%
3%
8%
4% 3%
5%
1% 2%
5% 6%
3%
4%
3%
7%
2%
4%3% 3%
9%
4%3%
5%
1%2%
6% 6%
3%
4%
0%
2%
4%
6%
8%
10%
2015-Q1
2015-Q4
17
Type voorzieningen
De vele verschillende soorten Wmo-maatwerkvoorzieningen zijn geclusterd in voorzieningengroepen;
generieke verzamelingen van gelijksoortige voorzieningen15
. De voorzieningengroep vervoersdiensten is het
type maatwerkvoorziening dat het meest voorkomt bij Wmo-cliënten (tabel 2.13). Het betreft veelal
individueel (rolstoel)vervoer, bijvoorbeeld naar dagopvang. Daarna komt huishoudelijke hulp het meest voor,
gevolgd door de voorzieningengroep woonvoorzieningen (gebruik van woningaanpassingen, trapliften, etc.).
Van de negen voorzieningengroepen waarvoor gegevens over alle kwartalen beschikbaar zijn, laten er vier een
toename in het aantal cliënten zien tussen het eerste en het laatste kwartaal van 2015 en ook vier een afname.
Het aantal cliënten dagbesteding is relatief gezien het sterkst gestegen (+28%) en het aantal cliënten
persoonlijke verzorging het sterkst gedaald (-26%). In het laatste geval betreft het in absoluut opzicht een klein
aantal (-14). Absoluut gezien is het aantal Wmo-cliënten begeleiding het sterkst gestegen (+156) en het aantal
personen met huishoudelijke hulp het sterkst gedaald (-95).
Parkeervoorzieningen (bijvoorbeeld gehandicaptenparkeerkaarten en -plaatsen) komen niet in tabel 2.13 voor,
aangezien de Dienst Sociaal Domein van de gemeente Almere parkeervoorzieningen niet als Wmo-
voorzieningen beschouwt. Op 1 januari 2015 waren er 2.455 personen geregistreerd in Almere met een
gehandicaptenparkeerkaart en op 1 januari 2016 zijn dit er 2.759.
15 Zie Bijlage 2 voor lijst met alle voorzieningengroepen en bijbehorende maatwerkvoorzieningen.
Tabel 2.12 Aantal cliënten met maatwerkvoorziening Wmo* naar financieringsvorm, 2015
2015 - Q1** 2015 - Q2** 2015 – Q3 2015 – Q4
PGB 464 448 413 390
ZIN 6829 6831 6948 7075
Zowel PGB als ZIN 837 823 806 787
Totaal 8130 8102 8167 8252
* Exclusief Wmo-cliënten beschermd wonen (waarvan er op 1 januari 2015 55 PGB-houder waren) en maatschappelijke opvang.
**Deze aantallen kunnen iets afwijken van eerdere rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd. Bron: Gemeente Almere
Tabel 2.13 Aantal cliënten Wmo, naar voorzieningengroep, 2015
2015 – Q1* 2015 - Q2* 2015 – Q3 2015 – Q4
Vervoersdiensten 4946 4894 4965 5072
Hulp bij het huishouden 3193 3160 3103 3098
Woonvoorzieningen 2004 2010 2023 2027
Vervoervoorzieningen 1582 1551 1524 1532
Begeleiding 1283 1352 1418 1439
Rolstoelen 1132 1111 1117 1120
Beschermd wonen 398 n.n.b.** n.n.b. n.n.b.
Dagbesteding 433 463 518 554
Persoonlijke verzorging 53 48 43 39
Kortdurend verblijf < 10 < 10 < 10 < 10
Opvang 488 n.n.b. n.n.b. n.n.b.
* Deze aantallen kunnen afwijken van eerdere rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd.
** Nog niet bekend.
Bron: Gemeente Almere
18
2.4 Cliënten Jeugdwet
In het eerste halfjaar van 2015 zijn er bij het Centraal
Bureau voor de Statistiek 4.305 Almeerse jeugdigen (0-23
jaar) bekend die een of meerdere vormen van jeugdzorg
(jeugdhulp, jeugdbescherming of jeugdreclassering)
ontvangen16
(tabel 2.14). Aangezien de registratie van de
jeugdzorgcliënten in het registratiesysteem van de
wijkteams nog niet helemaal op orde is, worden hier de
meest recente cijfers van het CBS
weergegeven. Deze cijfers betreffen
het eerste halfjaar van 2015.
Het grootste deel (94%) van de 4.305
jongeren met jeugdzorg krijgt een vorm van jeugdhulp. Dit betreft hulp en zorg aan
jongeren en hun ouders bij psychische, psychosociale en/of gedragsproblemen, een
verstandelijke beperking van de jongere, of opvoedingsproblemen van de ouders.
Jeugdbescherming17
en jeugdreclassering18
komen aanzienlijk minder vaak voor dan jeugdhulp.
Gemiddeld genomen had 8,6% van de Almeerse jongeren tot 18 jaar in het eerste halfjaar van 2015 een vorm
van jeugdhulp, wat meer was dan in Nederland als geheel, waar het 7,9% betreft. Het percentage jongeren tot
18 jaar dat een vorm van jeugdbescherming had is met 1,0% iets lager dan landelijk, waar het 1,1 % betreft.
Jeugdreclassering kwam in Almere voor bij 0,5% van de 12-23 jarigen, wat iets meer is dan gemiddeld (0,4%).
Geografische spreiding cliënten19
De meeste Almeerse jongeren met jeugdzorg wonen in het grootste stadsdeel Almere Stad, gevolgd door
Almere Buiten (figuur 2.15). In de kleinere stadsdelen Poort en Hout is er in absoluut opzicht sprake van kleine
aantallen cliënten. De 20 cliënten jeugdhulp in Hout zorgen echter wel voor een groot percentage, aangezien er
relatief weinig jongeren in Hout wonen. Na Hout kent Haven in relatief opzicht de meeste jongeren met
jeugdzorg en in Poort wonen naar verhouding de minste cliënten.
16 Het CBS vraagt data over jeugdzorgcliënten rechtstreeks uit bij alle jeugdzorgaanbieders in Nederland. Zie tabellen op CBS Statline: http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=82964ned&D1=0&D2=a&D3=0,62-68&D4=l&HDR=G3,G1&STB=T,G2&VW=T 17 Jeugdbescherming is een maatregel die de rechter dwingend oplegt. Dat gebeurt als een gezonde en veilige ontwikkeling van een kind of jeugdige wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet of niet voldoende helpt. Een kind of jongere wordt dan 'onder toezicht gesteld'. Gezinsvoogden begeleiden een gezin bij de opvoeding, tot de ouders dit weer zelfstandig kunnen overnemen. Soms woont een kind daarbij - tijdelijk - niet meer thuis. 18 Jeugdreclassering is een vorm van jeugdzorg voor jongeren vanaf 12 jaar, die voor hun 18e verjaardag met de politie in aanraking zijn geweest en een proces-verbaal hebben gekregen. Indien de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld bij jongvolwassenen met een verstandelijke beperking, kan het jeugdstrafrecht eveneens worden toegepast op jongvolwassenen in de leeftijd 18-23 jaar. De jongere krijgt op maat gesneden begeleiding van een jeugdreclasseringswerker om te voorkomen dat hij of zij opnieuw de fout ingaat. Jeugdreclassering kan worden opgelegd door kinderrechter of de officier van Justitie. Jeugdreclassering kan ook op initiatief van de Raad voor de Kinderbescherming in het vrijwillige kader worden opgestart. De begeleiding kan doorlopen tot de jongere 23 jaar wordt. 19 Het CBS publiceert geen data op een geografisch niveau lager dan de Almeerse stadsdelen.
Tabel 2.14 Aantal cliënten Jeugdzorg, naar type
Jeugdzorg (voorlopige aantallen)
1e halfjaar
2015
Jeugdhulp (0-18 jaar) 4065
Jeugdbescherming (0-18 jaar) 485
Jeugdreclassering (12-23 jaar) 160
Totaal Jeugdzorg (0-23 jaar) 4305
* Meest recente beschikbare cijfers ten tijde van tot stand
komen rapportage.
Bron: CBS, Statline (Landelijke Jeugdmonitor)
1e halfjaar 2015:
4.305Jeugdwet-
cliënten
19
Figuur 2.15 Aantal cliënten Jeugdzorg per stadsdeel, 1e halfjaar 2015, absoluut* en in percentage van het totaal aantal jongeren
(voorlopige aantallen)
*De som van de aantallen cliënten van de stadsdelen telt op tot een lager totaal dat het totaal van Almere in tabel 2.14 aangezien in
sommige gevallen alleen de gemeente bekend is en niet het adres van de verantwoordelijke ouder.
Bron: CBS Statline (Landelijke Jeugdmonitor)
Type voorzieningen
Bij het CBS zijn behalve het aantal cliënten per hoofdcategorie jeugdzorg ook gegevens beschikbaar over
subcategorieën, echter daar betreft het aantallen jeugdzorgtrajecten en niet cliënten. Jongeren kunnen
meerdere trajecten hebben.
Aan het einde van het
tweede kwartaal van 2015
was er sprake van 4.345
lopende jeugdzorgtrajecten
in Almere. Dit is minder dan
aan het einde van het
eerste kwartaal, toen het
4.610 trajecten betrof. De
daling in het aantal
trajecten vond zowel plaats
bij de jeugdhulp (alleen
zonder verblijf) als bij de
jeugdbescherming en de
jeugdreclassering.
Binnen de categorie
jeugdhulp komen trajecten
jeugdhulp zonder verblijf
(88%) veel meer voor dan
trajecten jeugdhulp met
verblijf (tabel 2.16). De
vorm van jeugdhulp zonder
verblijf die het meest
vookomt is de voorziening ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder (82% van trajecten jeugdhulp
zonder verblijf). Bij de categorie jeugdbescherming is er aanzienlijk vaker sprake van ondertoezichtstellingen
(75%) dan van voogdij. Bij de jeugdreclassering komt de voorziening toezicht en begegeleiding in het
gedwongen kader veruit het meest (96%) voor.
325
1775
1075
1252055
180100
10 x1080 45 x x
0
400
800
1200
1600
2000
Haven Stad Buiten Poort Hout
Jeugdhulp Jeugdbescherming Jeugdreclassering
7,4%6,9%
7,4%
4,7%
8,2%
1,2%0,7% 0,7%
0,4%x
0,4% 0,5% 0,5% x x0,0%
1,0%
2,0%
3,0%
4,0%
5,0%
6,0%
7,0%
8,0%
9,0%
Haven Stad Buiten Poort Hout
Jeugdhulp Jeugdbescherming Jeugdreclassering
Tabel 2.16 Aantal jeugdzorgtrajecten* Almere (voorlopige aantallen)
31-3-2015** 30-6-2015**
Jeugdhulp 4085 3850
Jeugdhulp zonder verblijf 3660 3380
Jeugdhulp met verblijf 430 470
Jeugdbescherming 390 365
Ondertoezichtstelling 305 275
Voogdij 85 90
Jeugdreclassering*** 135 125
Toezicht en begeleiding: gedwongen kader 125 120
Jeugdzorg totaal 4610 4345
* Een jeugdzorgtraject is een periode waarin een bepaalde vorm van hulp of zorg wordt verleend.
Wanneer een jongere meerdere vormen van hulp of zorg ontvangt heeft deze ook meerdere
trajecten.
**Betreft aantal trajecten op peildatum: einde van het eerste en tweede kwartaal, niet gedurende
het gehele kwartaal of halfjaar. Het aantal trajecten op peildatum kan lager zijn dan het aantal
jongeren met jeugdzorg over het hele kwartaal.
***Onder Jeugdreclassering vallen ook de volgende voorzieningen waarvan minder dan 8 Almeerse
jeugdigen gebruik maken: Toezicht en begeleiding: vrijwillig, Individuele trajectbegeleiding Plus,
Individuele trajectbegeleiding Criem, Scholings- en trainingsprogramma, Gedragsbeïnvloedende
maatregel, Voorbereidende gedragsbeïnvloedende maatregel. Aantallen kleiner dan 8 worden niet
getoond door CBS.
Bron: CBS, Statline (Landelijke Jeugdmonitor)
20
Figuur 2.17 Aantal politiemeldingen kindermishandeling en huiselijk geweld in
Almere bij Veilig Thuis, 2015
Bron: Veilig Thuis Flevoland
260 252
340375
102 102138
123
311
364
417
368
0
50
100
150
200
250
300
350
400
450
2015-Q1 2015-Q2 2015-Q3 2015-Q4
Politiemeldingenhuiselijk geweldkinderen betrokken
Overigepolitiemeldingenkindermishandeling
Politiemeldingenhuiselijk geweldvolwassenen
2.5 Veilig Thuis Het voormalige Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) zijn
per 1 januari 2015 gefuseerd in de nieuwe organisatie Veilig Thuis. Door de fusie worden de aanpak van geweld
in huiselijke kring en de aanpak van kindermishandeling geïntegreerd. Veilig Thuis is voor iedereen toegankelijk
die zich zorgen maakt om een jeugdige of
volwassene. Er is geen verwijzing van een
gemandateerde professional nodig om
toegang te krijgen tot Veilig Thuis.
Professionals staat het vrij om personen te
attenderen op Veilig Thuis en te adviseren
zich daar te melden voor verdere zorg
en/of ondersteuning.
Een van de taken van Veilig Thuis is het
fungeren als meldpunt voor gevallen of
vermoedens van huiselijk geweld en
kindermishandeling.20
In totaal zijn er in
2015 bij Veilig Thuis 1.692
politiemeldingen over kindermishandeling
binnengekomen, waarvan het grootste
deel (1.227) meldingen huiselijk geweld betrof waarbij kinderen waren betrokken. Het aantal politiemeldingen
over huiselijk geweld tegen volwassenen bedroeg in 2015 in totaal 1.460.
De aantallen meldingen rond kindermishandeling waren in de laatste twee kwartalen van 2015 aanzienlijk
hoger dan in de eerste twee kwartalen (figuur 2.17). In het geval van de meldingen huiselijk geweld tegen
volwassenen werden in het derde kwartaal de meeste meldingen gedaan.
2.6 Cliënten bijstandsuitkering De Participatiewet vervangt de Wet Werk en Bijstand (WWB) en wordt binnen de gemeente Almere uitgevoerd
door de afdeling Werk & Inkomen. Voor het aanvragen van een bijstandsuitkering kunnen burgers (na
aanmelding online) terecht op het stadhuis. In deze paragraaf worden de aantallen
Almeerse huishoudens met een bijstandsuitkering weergegeven, gevolgd door de
aantallen cliënten die ondersteuning of begeleiding krijgen bij re-integratie naar
werk.
Op 1 januari 2016 krijgen 5.874 Almeerse huishoudens financiële ondersteuning van
de gemeente in de vorm van een bijstandsuitkering (inclusief IOAW/Z). Dit is iets
meer dan een jaar daarvoor toen het 5.830 huishoudens betrof (figuur 2.18). In
totaal betreft het een groei van 0,8%, wat een minder sterke groei is dan landelijk,
waar deze op 2,7% ligt in dezelfde periode21
.
De stijgende lijn van het aantal huishoudens met bijstand in het laatste kwartaal van 2014 en het eerste
kwartaal van 2015 heeft zich de twee kwartalen daarna niet doorgezet. Alleen in het laatste kwartaal van 2015
is weer een licht stijgende lijn in het aantal huishoudens met bijstand te zien. Het aantal nieuwe huishoudens
dat afhankelijk is van bijstand is in dat kwartaal dan ook iets hoger dan het aantal huishoudens dat is
uitgestroomd (figuur 2.19). In de twee voorgaande kwartalen is het andersom.
20 De andere taken van Veilig Thuis zijn: - Het verstrekken van advies aan degene die een vermoeden heeft van huiselijk geweld of kindermishandeling; - Het onderzoeken of werkelijk sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling; - Het - indien noodzakelijk - inschakelen van passende hulpverlening; - Het zo nodig in kennis stellen van de politie of de Raad voor de Kinderbescherming; - Het terug rapporteren aan de melder van datgene wat met de melding is gebeurd 21 Bron: CBS Statline
1 januari 2016:
5.874huishoudens met
bijstand
21
Figuur 2.18 Aantal huishoudens in Almere met bijstandsuitkering
incl. IOAW/Z per 1ste van de maand, 2015
* Voorlopig cijfer
Bron: Gemeente Almere, Werk & Inkomen
5732 5830
59205877 5846 5874
5000
5200
5400
5600
5800
6000
2014-okt 2015-jan 2015-apr 2015-jul 2015-okt 2016-jan*
De bijstandsafhankelijkheid is in Almere iets groter dan gemiddeld in Nederland. Het CBS berekent het aantal
personen met een bijstandsuitkering per 1000 personen van de potentiële beroepsbevolking. Landelijk betreft
dit aantal in juni 2015 36 personen per 1000 personen van de potentiële beroepsbevolking, terwijl dit in aantal
in Almere 49 is22
.
Aantal re-integratievoorzieningen
Op 1 januari 2016 zijn er 2.640 Almeerders geregistreerd die een
re-integratietraject volgen. Dit zijn trajecten die de gemeente
aanbiedt aan bijstandscliënten en werkzoekenden zonder
uitkering om hen te helpen bij hun terugkeer naar de
arbeidsmarkt. Het kan gaan om voorzieningen als begeleiding,
scholing, vrijwilligerswerk, stages, leer-werktrajecten, etc. Het
overgrote deel van de personen met een re-integratietraject
behoort tot een huishouden dat een bijstandsuitkering ontvangt.
Het aantal personen met een traject is begin 2016 iets hoger dan
een jaar eerder op 1 januari 2015 (figuur 2.20). Gedurende 2015
loopt het aantal re-integratietrajecten eerst terug waarna het per
1 januari 2016 weer is toegenomen.
Doorstroming op de participatieladder
Cliënten met een bijstandsuitkering worden door medewerkers van W&I ingedeeld op een van de treden van
de participatieladder om aan te geven wat hun afstand tot de arbeidsmarkt is. In deze paragraaf wordt
weergegeven hoe de verdeling van cliënten over de verschillende treden is en welke ontwikkeling op de treden
van de participatieladder de cliëntenpopulatie gedurende het jaar 2015 heeft doorgemaakt.
Cliënten op de treden 0, 1 en 2 worden ook wel ‘cliënten zorg’ genoemd. Voordat begonnen kan worden aan
arbeidsactivering of –toeleiding hebben zij vooral zorg nodig en/of (therapeutische/niet arbeidsmatige)
dagbesteding. Cliënten op de treden 3, 4 en 5 zijn de ‘cliënten werk’. Bij deze groep is de afstand tot de
arbeidsmarkt kleiner en kan werk gemaakt worden van arbeidsactivering dan wel arbeidstoeleiding. Zowel eind
2014 als eind 2015 is het aandeel cliënten in de groep ‘werk’ groter (respectievelijk 57% en 56% van de
22 Bron: CBS Statline
Figuur 2.19 Aantal nieuwe huishoudens in het cliëntenbestand
bijstand incl. IOAW/Z en aantal huishoudens dat geen
bijstandsuitkering meer heeft, 2015
* Voorlopige cijfers: cijfers van december 2015 zijn erg laag
aangezien ten tijde van opstellen van deze rapportage nog niet alle
mutaties verwerkt waren.
Bron: Gemeente Almere, Werk & Inkomen
524 553496
557
402428465
537586
374
0
100
200
300
400
500
600
700
2014-Q4 2015-Q1 2015-Q2 2015-Q3 2015-Q4*
Nieuwe huishoudens in bijstandspopulatie
Huishoudens niet meer afhankelijk van bijstand
Figuur 2.20 Aantal re-integratietrajecten 2015
* Aantallen kunnen afwijken van eerdere
rapportages i.v.m. correcties die met
terugwerkende kracht zijn ingevoerd.
Bron: Gemeente Almere, Werk & Inkomen
26322606
25542517
2640
2200
2400
2600
2800
22
ingedeelde cliënten) dan in de groep ‘zorg’ (43% en 44%). De treden van de participatieladder waarop de
meeste cliënten zijn ingedeeld zijn de treden 3 en 1 (tabel 2.21).
Van de cliënten in het bestand van december 2014 bevindt zich in december 2015 nog 78% in de
cliëntenpopulatie. Dit betekent dat 22% gedurende het jaar 2015 is uitgestroomd uit het cliëntenbestand. In
december 2015 is 24% van de cliënten nieuw, wat wil zeggen dat ze in december 2014 nog niet in het bestand
voorkwamen. Van deze nieuwe instroom bevindt zich in december 2015 het grootste deel op trede 4 (42% van
de ingedeelde cliënten) of trede 3 (31%). Ook van de cliënten die gedurende het jaar zijn uitgestroomd bevond
het grootste deel zich in december 2014 op deze twee treden (42% resp. 23%).
Van de cliënten die op 1 december 2014 op een trede waren ingedeeld bevinden een jaar later zeven op de
tien zich op dezelfde trede (figuur 2.22). In totaal bevindt 4,4% zich in december 2015 op een hogere trede dan
een jaar geleden en 3,7% is op een trede ingedeeld die lager is dan een jaar eerder. Vergeleken met de
ontwikkeling gedurende een jaar van het cliëntenbestand van april 2014 zijn er van de cliënten van december
2014 minder mensen in dezelfde trede gebleven. Zowel het aandeel cliënten dat een positieve ontwikkeling
heeft doorgemaakt als het aandeel dat een negatieve ontwikkeling heeft doorgemaakt is groter.
Naar verhouding zijn de cliënten die zich in december 2014 op trede 4 bevonden het meest uitgestroomd,
gevolgd door de cliënten op trede 5 (figuur 2.23). De trede 1-cliënten van december 2014 hebben met 8% naar
verhouding het vaakst een positieve ontwikkeling op de participatieladder doorgemaakt (uitstroom niet
meegerekend), terwijl de trede 5-cliënten het vaakst een negatieve ontwikkeling lieten zien (9%) (uitstroom
niet meegerekend). Ten opzichte van het bijstandsbestand van april 2014 zijn de cliënten van december 2014
van de tredes 4 en 5 vaker uitgestroomd. Bij alle tredes geldt dat de cliënten van december 2014 (iets) vaker
Tabel 2.21 Aantal huishoudens in het cliëntenbestand bijstand (WWB) incl. IOAW/Z, verdeeld over de treden van de participatieladder,
december 2014 en december 2015
Trede Omschrijving situatie cliënt Omschrijving actie gemeente
dec 2014 dec 2015
Trede 6 Betaald werk Geen < 10 < 10
Trede 5 Betaald werk met ondersteuning Ondersteuning 414 412
Trede 4 Onbetaald werk Arbeidstoeleiding 913 862
Trede 3 Deelname georganiseerde activiteiten Arbeidsactivering 1.510 1.603
Trede 2 Sociale contacten buitenshuis Sociale activering 831 981
Trede 1 Geïsoleerd levend Zorg-/hulpverlening 1.333 1.274
Trede 0 Zorgmijdend Rust < 10 < 10
Cliënten niet ingedeeld op trede 770 752
Totaal huishoudens 5781 5892
Bron: Gemeente Almere, Werk & Inkomen
Figuur 2.22 Ontwikkeling op participatieladder* tussen april 2014 en april 2015 en tussen december
2014 en december 2015 van huishoudens in het cliëntenbestand bijstand (WWB) incl. IOAW/Z op 1 april
2014 en 1 december 2014, die ingedeeld waren op een trede, totaal
* Gezien het geringe aantal cliënten op de treden 0 en 6 worden deze treden niet getoond.
Bron: Gemeente Almere, Werk & Inkomen
70%
74%
4,4%
2,7%
3,7%
2,3%
21,6%
21,4%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
dec14-dec15
apr14-apr15
In dezelfde tredegebleven
Positieve ontwikkeling(naar hogere trede)
Negatieve ontwikkeling(naar lagere trede)
Niet meer afhankelijk vanbijstand
23
een positieve ontwikkeling laten zien, maar ook (iets) vaker een negatieve ontwikkeling dan de cliënten van
april 2014.
Figuur 2.23 Ontwikkeling op participatieladder* tussen april 2014 en april 2015 en tussen december
2014 en december 2015 van huishoudens in het cliëntenbestand bijstand (WWB) incl. IOAW/Z op 1 april
2014 en 1 december 2014, die ingedeeld waren op een trede, per trede
* Gezien het geringe aantal cliënten op de treden 0 en 6 worden deze treden niet getoond.
Bron: Gemeente Almere, Werk & Inkomen
79%
82%
83%
84%
76%
78%
38%
45%
66%
77%
8%
4%
3%
2%
4%
3%
3%
2%
4%
3%
3%
2%
8%
6%
9%
2%
14%
14%
10%
11%
17%
18%
51%
47%
26%
21%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
dec14-dec15
apr14-apr15
dec14-dec15
apr14-apr15
dec14-dec15
apr14-apr15
dec14-dec15
apr14-apr15
dec14-dec15
apr14-apr15
tred
e 1
tred
e 2
tred
e 3
tred
e 4
tred
e 5
In dezelfde tredegebleven
Positieve ontwikkeling(naar hogere trede)
Negatieve ontwikkeling(naar lagere trede)
Niet meer afhankelijkvan bijstand
24
Alleen Wmo
6307 hh
Alleen bijstand
4688 hh
Alleen
Jeugdzorg
2591 hh
664
334
237
81
Wmo + Bijstand +
Jeugdzorg
Bijstand + Jeugdzorg
Wmo + Jeugdzorg
Wmo + Bijstand
6,8%
8,6%
3,8%
Bijstand Wmo Jeugdzorg Geengebruik
Percentage huishoudens
82%
Samenloop in het sociaal domeinper 1 december 2015
Totaal aantal huishoudens (hh): 84725
2.7 Samenloop van Wmo, Jeugdwet en bijstand binnen huishoudens Op 1 december 2015 zijn er 84.725 huishoudens in Almere waarvan 82% geen gebruik maakt van een
bijstandsuitkering of een maatwerkvoorziening die valt onder de Wmo of Jeugdwet. Van alle huishoudens
maakt 8,6% gebruik van een of meerdere Wmo-maatwerkvoorzieningen, 6,8% van een bijstandsuitkering en in
3,8 % van de huishoudens is er sprake van een of meerdere Jeugdwet-maatwerkvoorzieningen23
. In 1,5% van
de huishoudens wordt er gebruik gemaakt van twee regelingen en in 0,1%, oftewel 81 huishoudens, is dit het
geval voor drie regelingen. Deze huishoudens komen rond van een bijstandsuitkering en hebben daarnaast
zowel een of meerdere Wmo- als jeugdzorg-maatwerkvoorzieningen. In 664 huishoudens (0,8%) is er sprake
van zowel bijstand als Wmo en in 334 (0,4%) huishoudens van zowel bijstand als jeugdzorg. Zowel Wmo als
jeugdzorg komt voor in 237 huishoudens (0,3%). Overigens is de samenloop tussen de regelingen naar
verwachting groter wanneer niet alleen maatwerkvoorzieningen, maar ook algemene voorzieningen betrokken
worden. De huidige registraties laten een inzicht in die samenloop nog niet toe.
Figuur 2.25 Gebruik Wmo, Jeugdzorg en bijstand, huishoudens
23 Registratie van jeugdige cliënten is nog niet helemaal op orde. In werkelijkheid zal het aantal huishoudens met een Jeugdwet-maatwerkvoorziening waarschijnlijk iets hoger liggen.
Bron: Gemeente Almere, Dienst Sociaal Domein
25
2.8 Cliënten Schulddienstverlening Bewoners met schuldenproblematiek kunnen zich tot de gemeente wenden voor hulp bij het aanpakken van
hun schulden. In opdracht van de gemeente Almere voert PLANgroep deze taak uit vanuit het stadhuis. In deze
paragraaf worden de aantallen nieuwe aanmeldingen voor schulddienstverlening in
Almere gepresenteerd, evenals het aantal lopende cliënten.
In 2015 hebben zich 1.714
Almeerders gemeld bij
PLANgroep met
schuldenproblematiek. Dit
aantal is iets lager dan in 2014, toen het 1.797
aanmeldingen betrof. Net als in 2014 vonden de
meeste aanmeldingen in 2015 in het eerste en het
laatste kwartaal plaats (figuur 2.26).
Van deze 1.714 nieuwe aanmeldingen in 2015
hebben er 1.520 een screening gehad. De uitkomst
van de screening was bij bijna de helft (45%) van de
cliënten doorverwijzing naar OSS (Ondersteuning
Schuldstabilisatie). Bij OSS wordt onder begeleiding
gestreefd naar een toekomst waarin de schuldenlast
duurzaam gestabiliseerd is en waarin de
belemmeringen ten aanzien van een traject
schulddienstverlening worden aangepakt24
. In de
loop van het jaar zijn er relatief steeds meer mensen
naar OSS doorverwezen tot 53% in het vierde
kwartaal (figuur 2.27). Ruim een derde (35%) is
gestart met een schulddienstverleningstraject en bij
twee op de tien van cliënten was de uitkomst van de
screening dat een of enkele adviesgesprekken
volstonden om de schulden aan te pakken. Het
aandeel cliënten dat na de screening alleen een
adviesgesprek krijgt is afgenomen in de loop van
2015. Het aandeel cliënten dat na screening een
schulddienstverleningstraject is ingegaan is sterk
toegenomen tussen het eerste en het tweede kwartaal, maar nam daarna weer af. Het aantal lopende cliënten
waarvoor PLANgroep een schuldregeling uitvoert is gestegen van 403 op 1 april, 481 op 1 juli tot 563 op 1
oktober en 619 op 1 januari 2016.
Ondersteuning Schuldstabilisatie
Per 1 januari 2015 is Zorggroep Almere
verantwoordelijk voor de coördinatie
Ondersteuning bij Schuldstabilisatie in
Almere, die ze hebben ondergebracht bij de
‘Maatwerkers OSS’. De ondersteuning zelf
wordt uitgevoerd door verschillende
zorgaanbieders.
24 In 2015 zijn er 100 cliënten teruggemeld vanuit OSS naar PLANgroep om alsnog een schulddienstverleningstraject te starten. In 2014 was dit het geval voor 104 voormalige OSS-cliënten.
Figuur 2.26 Aantal nieuwe aanmeldingen PLANgroep Almere, per
kwartaal 2014, 2015
Bron: PLANgroep
456411 426
504466
401 393
454
0
100
200
300
400
500
600
Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4
2014 2015
Figuur 2.27 Uitkomst screening na aanmelding bij PLANgroep
Almere, 2015
Bron: PLANgroep
42% 38%46% 53%
30% 42%39% 31%
29%20% 15% 17%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
2015 -Q1
2015 -Q2
2015 -Q3
2015 -Q4
Advies (alleenadviesgesprek-(ken))
SDV PLANgroep(trajectSchulddienst-verlening)
Overdracht OSS(OndersteuningSchuld Stabilisatie)
Tabel 2.28 Aantal aanmeldingen OSS
2015 - Q1
2015 - Q2
2015 - Q3
2015 - Q4
Totaal 2015
Regulier 165 144 163 265 737
Crisis 31 14 5 12 62
Totaal 196 158 168 277 799
Bron: Zorggroep Almere
2015:
1.714aanmeldingen
schulddienstverlening
26
In 2015 zijn er in totaal 799 klanten aangemeld bij het Maatwerk OSS, waarvan er 62 crisisaanmeldingen
waren. In het laatste kwartaal van het jaar zijn veruit de meeste aanmeldingen geweest, gevolgd door het
eerste kwartaal (tabel 2.28). Het aantal crisisaanmeldingen is sterk gedaald van 31 in het eerste kwartaal naar
vijf in het derde kwartaal, waarna het weer is gestegen naar 12 in het vierde. Bij crisissituaties dreigt er
huisuitzetting (door huurachterstanden), waardoor de maatwerkers snel moeten handelen om dit te
voorkomen.
Om de Ondersteuning Schuldstabilisatie efficiënt en effectiever uit te kunnen voeren, is in elk stadsdeel van
Almere een TOSS (Team Ondersteuning Schuldstabilisatie) opgericht, dat spreekuur houdt in de wijken. In deze
teams werken Maatwerkers OSS, vrijwilligers van Humanitas en Sociaal Raadslieden samen om klanten te
ondersteunen bij het op orde brengen van hun administratie en het inzicht krijgen in hun financiële situatie.
Het aantal nieuwe cliënten van het Maatwerk OSS dat is gezien op het TOSS-spreekuur fluctueerde van 141 in
het tweede kwartaal van 2015, naar 128 in het derde kwartaal en 216 in het laatste kwartaal25
. In totaal betreft
het in de drie kwartalen 80% van de aanmeldingen bij OSS.
2.9 Klachten en bezwaren Deze paragraaf betreft de aantallen klachten, bezwaren en beroepen die in 2015 bij de gemeente zijn
binnengekomen over de drie gedecentraliseerde wetten: Wmo, Jeugdwet en
Participatiewet. Als referentiecijfers worden ook de aantallen van 2014
weergegeven.
Zorg en Ondersteuning
Gedurende het jaar 2015 zijn bij de gemeente Almere 231 klachten, 138
bezwaarschriften en drie beroepschriften binnengekomen over de tak van het
sociaal domein Zorg en Ondersteuning (inclusief jeugd)26
. Deze aantallen zijn hoger
dan in 2014 (tabel 2.29), wat gezien het toegenomen aantal taken voor de gemeente, niet hoeft te verbazen.
Bijna de helft van de klachten in het derde kwartaal betrof de voorzieningenleveranciers (vervoer,
hulpmiddelen, zorg) en een derde betrof de procedure of werkwijze van de gemeente. Voorbeelden hiervan
zijn dat klanten niet teruggebeld worden en meer in het algemeen dat gemaakte afspraken niet nagekomen
worden. Daarnaast ging een kleiner deel van de klachten over de werkwijze van de wijkteams. In het vierde
kwartaal hadden de meeste klachten betrekking op de afhandelingswijze bij de wijkteams, dan wel de
procedures bij de gemeente. Het merendeel van de bezwaarschriften in het tweede halfjaar betrof
herindicaties van Wmo-maatwerkvoorzieningen.
Werk en Inkomen
Het aantal klachten met betrekking tot de tak Werk en Inkomen (Participatiewet) dat in 2015 is
binnengekomen bij de gemeente Almere bedraagt 229. Daarnaast zijn er 1.619 bezwaarschriften
25 Van het eerste kwartaal zijn geen cijfers bekend. 26 Gezien het streven naar een integrale aanpak van ondersteuningsvragen van bewoners wordt door de klachtencoördinatoren geen onderscheid meer gemaakt tussen Jeugdwet en Wmo.
Tabel 2.29 Aantallen* binnengekomen klachten, bezwaren en beroepen m.b.t. Zorg en Ondersteuning, 2014 en 2015
2014 2015
Q1 Q2 Q3 Q4 Totaal Q1 Q2 Q3 Q4 Totaal
Klachten 34 34 51 35 154 48 43 54 86 231
Bezwaarschriften 18 14 23 22 77 18 20 24 76 138
(Hoger) beroepschriften 0 0 0 0 0 0 0 0 3 3
*Aantallen kunnen iets afwijken van die in voorgaande rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd.
Bron: Gemeente Almere, Dienst Sociaal Domein
2015:
231klachten
Zorg &Ondersteuning
27
binnengekomen, 237 beroepschriften en 36 hoger beroepschriften. Er zijn 45 voorlopige voorzieningen
getroffen. Deze cijfers liggen allemaal lager dan de vergelijkbare cijfers van 2014 (tabel 2.30). In 2015 kwamen
de meeste klachten en bezwaarschriften in het tweede kwartaal binnen. Het laatste kwartaal van het jaar
kende de laagste aantallen, op het aantal voorlopige voorzieningen na.
Het merendeel van de klachten met betrekking tot Werk & Inkomen had betrekking op het niet tijdig
afhandelen van aanvragen of bezwaarschriften. Gebleken is dat bij grote veranderingen in de
wetgeving, zoals de inwerkingtreding van de Participatiewet, zich in het beginstadium altijd
complexe situaties voordoen waarin de wet niet (voldoende) voorziet. Door twijfel over de
juiste handelwijze worden besluiten dan soms te lang uitgesteld.
De meeste bezwaren in 2015 met betrekking tot Werk & Inkomen hadden te maken met het
afwijzen van aanvragen van bijzondere bijstand of reguliere bijstand en met het beëindigen,
terugvorderen en korten van uitkeringen.
De aantallen klachten, bezwaren en beroepen die binnenkomen bij de gemeente Almere over Werk en
Inkomen zijn veel groter dan die over Zorg en Welzijn. Dit heeft voornamelijk te maken met de verschillende
aard van de wetten (Participatiewet tegenover Wmo en Jeugdwet) en de daaruit voorvloeiende grotere
aantallen beslismomenten en cliëntcontacten in de Participatiewet. Op jaarbasis wordt het aantal
cliëntcontacten bij de afdeling Werk en Inkomen op 100.000 geschat (waarvan de helft telefonisch en de helft
fysiek).
Gemeentelijke ombudsman
Over het sociaal domein in Almere zijn in 2015 in totaal 85
klachten binnengekomen bij de Gemeentelijke Ombudsman.
Dit is meer dan in 2014, toen het in totaal 76 klachten
betroffen. In 2014 kwamen de meeste klachten binnen de
eerste twee kwartalen, terwijl in 2015 de meeste klachten
binnenkwamen in het derde en het eerste kwartaal (figuur
2.31).
Tabel 2.30 Aantallen binnengekomen klachten, bezwaren en beroepen m.b.t. Werk en Inkomen, 2014 en 2015
2014 2015
Q1 Q2 Q3 Q4 Totaal Q1 Q2 Q3 Q4 Totaal
Klachten 69 76 68 56 269 61 65 52 51 229
Bezwaarschriften 450 407 415 417 1689 407 492 372 348 1619
Beroepschriften 76 76 58 73 283 66 61 57 53 237
Hoger beroepschriften 10 16 15 13 54 12 7 12 5 36
Voorlopige voorzieningen 26 9 17 13 65 11 8 11 15 45
Bron: Gemeente Almere, Dienst Sociaal Domein
Figuur 2.31 Aantal klachten over sociaal domein
gemeente Almere (incl PLANgroep) bij Gemeentelijke
Ombudsman 2014, 2015
* Betreft voorlopige cijfers
Bron: Gemeentelijke Ombudsman
2325
1315
2321
25
16
0
5
10
15
20
25
30
Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4
2014 2015*
2015:
229klachten
Werk & Inkomen
28
3. Nulmeting maatschappelijke effecten In de Kadernota ‘Doen wat nodig is’ (Gemeente Almere, 2014:
23) zijn tien vraagstukken en daaruit volgende gewenste
maatschappelijke effecten voor het sociale domein in Almere
geformuleerd, “als basis voor toetsing van de resultaten en de
verantwoording op het sociaal domein” (figuur 3.1). Om te
volgen in hoeverre de Gemeente Almere erin slaagt om deze
gewenste maatschappelijke effecten te bereiken, zijn
maatschappelijke effectindicatoren benoemd. Daarmee kan
de gemeente haar beleid en inzet toetsen aan de tien
maatschappelijke effecten. In dit hoofdstuk treft u de
‘nulmeting’ van deze effectindicatoren, dat wil zeggen de
uitgangssituatie vóór de transities hun beslag vonden.
Concreet betekent dit dat de cijfers in dit hoofdstuk
betrekking hebben op 1 januari 2015 of eerder.
3.1 Inleiding Effectindicatoren
Met effectindicatoren wordt bedoeld dat de cijfers enig inzicht
moeten geven in de gevolgen van gemeentelijk handelen op
de samenleving ten aanzien van het vraagstuk en de gewenste
maatschappelijke effecten. Effectindicatoren meten dus geen:
-prestaties, zoals aantallen behandelde aanvragen;
-processen, zoals kwaliteit van samenwerking;
-input, zoals uitgaven of aantallen personeel.
Er is gezocht naar indicatoren op een maatschappelijk niveau,
al worden af en toe indicatoren op individueel of
projectniveau behandeld. Overigens worden in
subsidiebeschikkingen en leveringsovereenkomsten met
partnerorganisaties wel degelijk afspraken gemaakt op het
niveau van prestaties, processen en input. De
maatschappelijke effectindicatoren bevinden zich op het
‘topje van de ijsberg’ van de verantwoordingsketen.
Selectiecriteria indicatoren
De volgende criteria werden gehanteerd:
-het is aannemelijk te maken dat de indicatoren beïnvloed
kunnen worden door gemeentelijk handelen. De
onderbouwing hiervan treft u in Bijlage 4;
-een beperkt aantal van maximaal vier indicatoren per
gewenst maatschappelijk effect wordt gerapporteerd;
-er is geen nieuw onderzoek nodig om de cijfers te verkrijgen,
de gegevens worden al langere tijd gemeten, en er zijn referentiecijfers beschikbaar om de nulmeting mee te
vergelijken.
Bij het kiezen van indicatoren lag de voorkeur op de kracht van Almeerders en Almere en minder op gebreken
en problemen, al worden deze ook gemonitord. Het zwaartepunt ligt ook enigszins op indicatoren gerelateerd
aan de drie decentralisaties, al wordt het hele sociale domein bestreken.
Referentiecijfers
Voor een referentiekader wordt de nulmeting Almere zoveel mogelijk vergeleken met Nederlandse cijfers.
Wanneer deze niet beschikbaar waren, werd gezocht naar andere cijfers waarmee vergeleken kon worden.
Voor gegevens uit GGD-enquêtes betrof dat meestal de provincie Flevoland, ook al zijn daar inhoudelijke
figuur 3.1 maatschappelijke effecten en vraagstukken
1. Ontwikkelkansen en vaardigheden van kinderen en
jongeren zijn vergroot
Niet alle jongeren zijn goed voorbereid op een
succesvolle toekomst, omdat hun vaardigheden en
talenten onvoldoende ontwikkeld zijn of omdat ze
onvoldoende ondersteund zijn bij hun ontwikkeling.
2. Kinderen groeien gezond en veilig op
Een deel van de kinderen in Almere groeit op in een
ongezonde en/of onveilige omgeving of in een situatie
waardoor ze op achterstand raken (laag opleidingsniveau,
schulden, LVB-ouders, jonge moeders)
3. Iedereen doet naar eigen kunnen mee (ongeacht zijn of
haar beperkingen)
Niet iedereen heeft of neemt de kans om zelfstandig,
waardig of betekenisvol mee te doen in de maatschappij,
en/of is in de gelegenheid zelfstandig te blijven wonen.
4. Inwoners en bedrijfsleven zijn meer betrokken bij de
eigen leef- en woonomgeving , ter verbetering van de
buurten, wijken en de stad en totstandkoming van sociale
verbanden in de buurten.
In specifieke buurten en wijken zijn inwoners en bedrijven
onvoldoende betrokken bij de sociale verbanden en de
leefbaarheid.
5. Meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten
in de eigen stad.
Te weinig Almeerders en mensen van buiten Almere
nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in Almere.
6. Het aanbod van ( vrijetijds) voorzieningen is beter
afgestemd op de vraag van inwoners.
Bewoners missen maatschappelijke accommodaties die
(voldoende) aansluiten op hun behoefte.
7. Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl
Er zijn teveel Almeerders met een ongezonde leefstijl wat
de stad/maatschappij op termijn teveel geld kost.
8. Meer Almeerders hebben toegang tot informatie en
noodzakelijk advies, bemiddeling, ondersteuning en zorg.
De toegang tot informatie en noodzakelijk advies,
bemiddeling, ondersteuning en zorg zijn onvoldoende
laagdrempelig en in samenhang in relatie tot de vraag en
vindplaats.
9. Minder overlast door bepaalde doelgroepen, zoals
jongeren, verslaafden
Bepaalde (groepen) inwoners zijn hinderlijk aanwezig of
veroorzaken overlast in de stad.
10. Meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam.
Er zijn Almeerders die financieel niet op eigen benen
kunnen staan.
29
bezwaren tegen te maken. Wanneer de Almeerse indicator alleen lokaal beschikbaar was, maar desalnietemin
het meest valide aansloot op vraagstuk en gewenst maatschappelijk effect, werd de nulmeting vergeleken met
een eerder Almeers cijfer. Bij de vergelijking met Nederland moet in gedachte gehouden worden dat Almere in
haar bevolkings- en sociaal-economische opbouw afwijkt van de Nederlandse gemiddelden (zie ook §3.3).
Vergelijking met ‘new towns’ of grote steden was daarom wenselijker geweest, maar meestal niet haalbaar.
Nulmeting
Maatschappelijke effecten zijn vaak een kwestie van lange adem: het duurt meestal enige jaren voordat
beleidsinspanningen zich ook vertalen naar maatschappelijk-effectindicatoren. In volgende monitorrapportages
zullen de gegevens geactualiseerd worden, zodat een beeld ontstaat van de ontwikkelingen in de tijd. Het zal
dan van belang zijn te volgen hoe Almere zich ontwikkelt ten opzichte van de referentiecijfers: idealiter zou de
indicator in Almere zich gunstiger of minder ongunstig moeten ontwikkelen dan elders.
Context waarin de effecten zich afspelen
In §3.3 komen ‘contextindicatoren’ aan bod. Hierin gaat het om belangrijke gegevens die iets zeggen over de
opbouw van de stad. Het gaat om kenmerken die van grote invloed zijn op het effectbereik, maar waarvan
wordt aangenomen dat ze marginaal of slechts op lange termijn te beïnvloeden zijn door gemeentelijk
handelen. Te denken valt aan de woningvoorraad of de leeftijdsopbouw van de bevolking.
Onderbouwing en definities
In Bijlage 4 wordt meer toelichting gegeven op de indicatoren en de beïnvloedbaarheid ervan. Behalve een
onderbouwing van hoe gemeentelijk handelen de indicatoren kan beïnvloeden, treft u hier ook technische
definities, toelichtingen en bronverwijzingen.
3.2 Nulmeting per gewenst maatschappelijk effect Voor elk van de tien gewenste maatschappelijk effecten zijn er maximaal vier (groepen van) effectindicatoren
benoemd. De nagestreefde maatschappelijk effecten worden behandeld in de volgorde van de Kadernota; de
volgorde zegt dus niets over de prioriteit van dat effect. Elke paragraaf is als volgt opgebouwd:
het in de kadernota geformuleerde vraagstuk en gewenste maatschappelijke effect;
een korte bespreking van de indicatoren;
grafieken met de bijbehorende indicatoren, met Almeerse cijfers en referentiecijfers;
een beknopte bespreking van het belang van de indicatoren en mogelijke ruimte voor verbetering.
Voor meer toelichting zij verwezen naar Bijlage 4.
30
3.2.1 Vergroten ontwikkelkansen jeugd
Vraagstuk: Niet alle jongeren zijn goed voorbereid op een succesvolle toekomst, omdat hun
vaardigheden en talenten onvoldoende ontwikkeld zijn of omdat ze onvoldoende ondersteund zijn bij
hun ontwikkeling.
Gewenst maatschappelijk effect: Ontwikkelkansen en vaardigheden kinderen en jongeren zijn
vergroot
Bespreking indicatoren
In Almere zijn er iets meer zwakke scholen en Almeerse kinderen sporten kinderen minder dan elders in
Nederland; het aandeel voortijdig schoolverlaters is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde, en de meeste
jongeren zijn creatief in hun vrije tijd (figuren 3.1 en 3.2).
Er zijn in Almere in 2013/’14 ongeveer even veel nieuwe voortijdig schoolverlaters zonder
startkwalificatie als landelijk gemiddeld.
Er waren op 1 januari 2015 drie zwakke scholen in het primair onderwijs. Dit is relatief meer dan
landelijk gemiddeld. Van die drie functioneren er twee in de praktijk als één school: zo bezien wijkt het
relatieve aantal nauwelijks af van het landelijke gemiddelde. In het primair onderwijs waren er in
januari 2013 nog 12,9% (negen scholen) en in 2014 2,8% (twee) zwakke scholen. In het voortgezet
onderwijs zijn er op 1 januari 2015 twee zwakke en een zeer zwakke afdeling, ook dit ligt iets hoger
dan het landelijk gemiddelde.
Ruim driekwart van de tieners doet in hun vrijetijd iets creatiefs, veelal tekenen, schilderen of grafisch
werk, een muziekinstrument bespelen of zingen. Het cijfer is niet vergelijkbaar met eerdere jaren of
andere steden.
Het aantal kinderen dat minstens maandelijks sport is door andere indeling in leeftijdsgroepen niet
precies vergelijkbaar met landelijke cijfers en de beperkte steekproef onder 16-24 jarigen, maar uit de
cijfers valt af te leiden dat Almeerse kinderen minder sporten dan landelijk gemiddeld.
figuur 3.1 nulmeting indicatoren 1.1 en 1.2, Almere en Nederland, 2014/15
figuur 3.2 nulmeting indicatoren 1.3 en 1.4, Almere en Nederland, 2014
8,6%
4,2%
2,2%
7,2%
2,2%
1,9%
0% 2% 4% 6% 8% 10%
1.2b zwakke afdelingen VO
1.2a zwakke scholen PO
1.1 voortijdig schoolverlaters
Nederland
Almere
73%
78%
77%
82%
89%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
1,4b % maandelijks sporten,jongeren 16-24jr
1.4a maandelijks sporten,kinderen 6-15jr
1.3 jongeren 13-17 jr datcreatief is in vrije tijd
Nederland
Almere
figuur 3.3 toelichting op indicatoren en
referentiea
Indicator 1.1 Voortijdig schoolverlaters meetmoment schooljr 2014/’15
Referentie Nederland (i)
Indicator 1.2 zwakke scholen meetmoment 1 januari 2015 Referentie Nederland (ii)
Indicator 1.3 % jongeren 13-17 jr dat in vrije tijd creatieve activiteiten verricht
meetmoment 2014 Referentie niet beschikbaar (iii)
Indicator 1.4 % kinderen en jongeren dat minstens 1x per maand sport, twee leeftijdsgroepen
meetmoment 2014 Referentie Nederland (iv, v)b
a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes
verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
b Nederlandse cijfers betreffen respectievelijk
(a) 6-11 jarigen en (b) een gewogen
gemiddelde van 12-19 jarigen en 20-35-jarigen
31
Reflectie op de indicatoren
1.1 Voortijdig schoolverlaters zonder startkwalificatie: verwacht wordt dat jongeren die zonder een
startkwalificatie de arbeidsmarkt betreden geen redelijke kans maken op duurzaam geschoold werk. In 2002
streefden VNG en Rijk naar een halvering van het aantal voortijdig schoolverlaters in tien jaar tijd. In 2012
maakten Rijk en VNG het voornemen kenbaar om het aantal in drie jaar tijd nog eens met 10% te laten dalen.
De gemeente Almere hanteert iets andere definities en stelt zich als doel “om het aantal voortijdig
schoolverlaters te verlagen tot onder de doelstelling uit de eerdere nota van 10% van 16- tot en met 22-
jarigen” (Gemeente Almere, O&S 2015: 75). Dit doel is overigens gehaald: volgens lokale definities is het
aandeel voortijdig schoolverlaters 5,9% in 2014.
1.2 Zwakke scholen: op zwakke scholen hebben kinderen minder kans om een bij hun capaciteiten passend
leerniveau te bereiken. Het streven was om in 2014 geen zwakke scholen te hebben in Almere; dit blijft de
ambitie.
1.3 Aandeel jongeren dat in vrije tijd kunstzinnige of creatieve activiteiten onderneemt: de meeste tieners
ondernemen in hun vrije tijd kunstzinnige of creatieve activiteiten. Actieve cultuurparticipatie van jongeren
wordt als belangrijk gezien omdat jongeren daarmee hun talenten kunnen ontwikkelen, hun gevoelens op een
geaccepteerde manier kunnen uiten, een leuke dagbesteding vinden, en een deel van hen mogelijk op latere
leeftijd werk kan vinden in de cultuur- en vermaaksector. Het streven is om samen met partners nog meer
jongeren kunstzinnig of creatief te activeren.
1.4 Aandeel kinderen en jongeren dat sport: hiervoor geldt hetzelfde als voor actieve kunstbeoefening van
kinderen. Daarnaast worden aan sportbeoefening voor jongeren nog andere positieve effecten toegedacht,
zoals gezondheidswinst op korte en lange termijn, een alternatieve dagbesteding voor mogelijk overlastgevend
gedrag, zelfvertrouwen en leren omgaan met tegenslag, en sociale vaardigheden. Vergelijking met landelijke
cijfers laat zien dat op dit terrein nog enige winst te behalen valt.
32
3.2.2 Kinderen groeien gezond en veilig op
Vraagstuk: Een deel van de kinderen in Almere groeit op in een ongezonde en/of onveilige omgeving
of in een situatie waardoor ze op achterstand raken (laag opleidingsniveau, schulden, LVB-ouders27
,
jonge moeders).
Gewenst maatschappelijk effect: Kinderen groeien gezond en veilig op
Bespreking indicatoren
Volgens zelfrapportage groeien Almeerse kinderen even (on-)gezond en veilig op als Flevolandse kinderen; er
worden iets minder meldingen van kindermishandeling gedaan dan elders in Nederland.
Een klein percentage tieners zegt wel eens lichamelijk of geestelijk mishandeld te zijn (tabel 3.4). 7%
van de Almeerse kinderen in klas 4 van de middelbare school zegt wel eens een ongewenste seksuele
ervaring gehad te hebben. De percentages wijken niet af van de Flevolandse gemiddelden.
In 2012 werden er in Almere relatief minder meldingen gedaan van kindermishandeling dan elders in
Nederland. Dat was in 2011
ook zo. De cijfers waren toen
vergelijkbaar: 6,3 per 1.000
in Almere tegen 9,0 in
Nederland.
De GGD rapporteert: “Van
de Almeerse jongeren heeft
minder dan één op de tien
ondergewicht, driekwart een
normaal gewicht en heeft
18% overgewicht. Dit ligt
rond het Flevolands
gemiddelde” (Flemovo 2015:
7). Landelijk heeft 72% van
de 12 t/m 16 jarigen een
normaal gewicht, 17%
ondergewicht en 11%
overgewicht (De Looze et al.
2014: 84).
27 LVB: lichte verstandelijke beperking
figuur 3.4 nulmeting indicator 2.1, Almere en Flevoland, 2015.a, b
figuur 3.5 nulmeting indicator 2.2, Almere en Nederland, 2012
bron: AMK (vi)
figuur 3.6 nulmeting indicator 2.3, Almere en Flevoland, 2015.a
7%
2%
4%
7%
1%
4%
0% 2% 4% 6% 8%
2.1c % ongewenste seksueleervaring klas 4
2.1b % lichamelijk mishandeld
2.1a % geestelijk mishandeld
Flevoland
Almere
6,9
9,1
0 5 10 15 20
Almere
Nederland
2.2 meldingen kindermishandeling per 1.000 kinderen
75%
75%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80%
Almere
Flevoland
2.3 % kinderen op gezond gewicht
noten bij figuren 3.4 en 3.6
a Er zijn geen vergelijkbare eerdere Almeerse of
landelijke cijfers beschikbaar (vi)
b indicator 2.1c: in klas 2 heeft 4% van de
Almeerse en 3% van de Flevolandse kinderen
wel eens een ongewenste seksuele ervaring
gehad
33
Reflectie op de indicatoren
2.1 Percentage jongeren dat wel eens mishandeld wordt: de percentages zijn laag en vergelijkbaar met het
Flevolands gemiddelde, maar zeggen nog niets over de duur, ernst en gevolgen van de mishandeling, noch over
de plegers ervan en de situatie waarin het voorkwam.
2.2 Meldingen kindermishandeling per 1.000 kinderen: sinds 1 januari 2015 worden meldingen over
kindermishandeling en huiselijk geweld geregistreerd door de organisatie Veilig Thuis. Almeerse cijfers van
Veilig Thuis over 2015 treft u in§2.5 hiervoor. Nederlandse referentiecijfers zijn op het moment van schrijven
nog niet beschikbaar. In de éénmeting zullen gegevens over 2015 voor Almere en Nederland beschikbaar zijn.
Voor kindermishandeling geldt dat er een ‘dark number’ is van gevallen die niet gemeld of bekend worden,
vandaar dat ook een beroep wordt gedaan op zelfrapportage in grootschalige enquêtes. Wanneer de
meldingencijfers stijgen, kan dit zowel een gunstig als een ongunstig teken zijn: gunstig, omdat er dan meer
gevallen van kindermishandeling aan het licht komen doordat professionals deze situaties beter herkennen en
sneller melden, en ongunstig, omdat het cijfer ook iets zegt over het vóórkomen van kindermishandeling.
2.3 Percentage kinderen op gezond gewicht: kinderen met overgewicht lopen op latere leeftijd hoger risico op
lichamelijke medische klachten, zoals hart- en vaatziekten, gewrichtsproblemen en diabetes, maar ook op
psychische problemen, zoals somberheid, weinig zelfvertrouwen en gedrags- en emotionele problemen.
Onder- en overgewicht kan uitmonden in ziekelijke vormen als eetstoornissen.
34
3.2.3 Iedereen doet naar eigen kunnen mee
Vraagstuk: Niet iedereen heeft of neemt de kans om zelfstandig, waardig of betekenisvol mee te
doen in de maatschappij, en/of is in de gelegenheid zelfstandig te blijven wonen.
Gewenst maatschappelijk effect: Iedereen doet naar eigen kunnen mee (ongeacht zijn of haar
beperkingen)
Bespreking indicatoren
Op twee van de vier indicatoren doen Almeerders even veel ‘mee’ als elders, namelijk in betaald werk en het
aandeel dat een ondersteunend sociaal netwerk heeft (figuur 3.7). Er zijn minder vrijwilligers dan gemiddeld in
Flevoland en Almeerders zijn minder actief in hun vrije tijd dan in 2012 (figuur 3.8).
Het percentage van de beroepsbevolking met minstens 12 uur betaald werk per week is in Almere
gelijk aan het landelijk gemiddelde.
Twee op de tien Almeerders verricht onbetaald werk in georganiseerd verband, en dat is iets minder
dan gemiddeld in Flevoland. Vergelijking met Nederlandse cijfers is niet mogelijk.
Vier op de tien Almeerse volwassenen is ‘sociaal eenzaam’, wat wil zeggen dat zij geen ondersteunend
sociaal netwerk of ondersteunende sociale contacten hebben. Dat is ongeveer op het Flevolandse
gemiddelde.
De meedoen-index meet hoe actief Almeerse volwassenen zijn in hun vrije tijd, uitgedrukt in een
indexcijfer ten opzichte van 2008 (2008= 100). Almeerse volwassenen zijn in 2014 minder actief dan in
2012.
figuur 3.7 nulmeting indicatoren 3.1, 3.2 en 3.3 Almere en referentie.
figuur 3.8 nulmeting indicator 3.4, Almere, 2014 en 2012.a
a De meedoen-index is een lokale indicator, niet vergelijkbaar met elders
toelichting op indicatoren en referentiea
Indicator 3.1 Netto arbeidsparticipatie beroepsbevolking
meetmoment 2014
Referentie Nederland (vii)
Indicator 3.2 % vrijwilliger meetmoment 2012 Referentie Flevoland (ix)
Indicator 3.3 % met ondersteunend sociaal netwerk
meetmoment 2012 Referentie Flevoland (ix)
Indicator 3.4 meedoen-index meetmoment 2014 Referentie Almere 2012 (x)
a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes
verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
35
Reflectie op de indicatoren
3.1 Netto arbeidsparticipatie beroepsbevolking: betaalde arbeid draagt in belangrijke mate bij aan financiële
zelfredzaamheid (zie ook §3.2.10), maar is ook een belangrijke vorm van ‘meedoen’. Het verrichten van
betaalde arbeid wordt vaak gezien als bron van identiteit, zingeving en zinvolle maatschappelijke rollen. De
indicator is eigenlijk te ‘grof’ om effecten van gemeentelijk beleid te kunnen volgen, omdat dat deel waar de
gemeente de meeste invloed op heeft, het (re-)integreren van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt,
maar een klein aandeel van de potentiële beroepsbevolking inneemt. Het streven is om deze indicator in
volgende monitoredities uit te splitsen naar deze specifieke doelgroepen. De basiscijfers in §2.6 hiervoor
geven inzicht in de uitstroom naar betaald werk van bijstandscliënten.
3.2 Aandeel vrijwilligers: veel organisaties en verenigingen zouden hun activiteiten niet meer kunnen doen
zonder vrijwilligers. Samen zorgen zij voor een leefbare stad waar ook in de vrije tijd veel te doen is.
Vrijwilligers geven zelf aan dat het vrijwilligerswerk hen voldoening, zingeving en een sociale omgeving biedt
(zie ook Bijlage 2: burgerkracht en vrijwilligerswerk). De bevolking van Almere is stedelijker, jonger en minder
kerkelijk dan de meeste andere Flevolandse gemeenten. Die factoren maken dat het halen van het Flevolandse
gemiddelde een uitdagend streven zal zijn: landelijk is het aandeel vrijwilligers hoger in plattelandsgemeenten,
onder senioren en onder leden van kerkgemeenschappen.
3.3 Aandeel met ondersteunend netwerk: eenzame mensen doen een groter beroep op formele zorg en hebben
een grotere kans om dementie te ontwikkelen. De aanwezigheid van een ondersteunend sociaal netwerk is een
eerste sociaal vangnet bij tegenvallers in het leven. Daarnaast ondersteunt het ook het mogelijk maken van
‘gewonere’ activiteiten, bijvoorbeeld wanneer kennissen oppassen op de kinderen. Een aanzienlijk deel van de
bevolking zegt een ondersteunend netwerk te missen. Ook al wijkt Almere in dit opzicht niet af van het
Flevolands gemiddelde, hier lijkt met intensieve inzet toch wel winst te behalen.
3.4 Meedoen-index: de indicator zegt iets over hoe actief Almeerders zijn in hun vrije tijd, bijvoorbeeld door
uitstapjes, vrienden ontmoeten, sporten, of actief zijn voor organisaties of in de buurt. Dat is niet alleen
afhankelijk van de levensfase, maar wordt vooral beperkt door belemmeringen in gezondheid en inkomen.
Zwaar belaste mantelzorgers doen ook minder mee.28
Wanneer deze groepen met beperkt inkomen en
gezondheidsbeperkingen meer ‘meedoen’, zal het totale indexcijfer ook stijgen.
28 Mensen die wel eens mantelzorg geven, doen in het algemeen níet minder mee dan gemiddeld, maar voor zwaar belaste mantelzorgers is de meedoen-index 81, tegen 96 gemiddeld.
36
3.2.4 Betrokkenheid bij leefomgeving en verbetering leefbaarheid
Vraagstuk: In specifieke buurten en wijken zijn inwoners en bedrijven onvoldoende betrokken bij de
sociale verbanden en de leefbaarheid.
Gewenst maatschappelijk effect: Inwoners en bedrijfsleven zijn meer betrokken bij de eigen leef- en
woonomgeving , ter verbetering van de buurten, wijken en de stad en totstandkoming van sociale
verbanden in de buurten.
Bespreking indicatoren
De primaire eenheid waar gewenst maatschappelijke effect nummer vier zich op richt, is de buurt en de wijk.
Vandaar dat verschillen tussen buurten en wijken in deze paragraaf centraal staan. In de Almeerse buurten is er
minder sociale cohesie dan landelijk, maar Almeerders zijn tevreden over de buurt waar ze wonen. In Almere
Haven zijn bewoners meer betrokken en tevredener over hun buurt en buren dan gemiddeld, in Almere Buiten
minder (figuur 3.9).
In de Almeerse buurten zijn er minder hartelijke contacten tussen buurtgenoten dan landelijk
gemiddeld. In de buurten in Almere Haven is er meer sociale cohesie dan gemiddeld in Almere, terwijl
er in Almere Buiten minder sociale cohesie is.
Almeerders zijn niet ontevreden over de buurt waar ze wonen. Uitgedrukt in een rapportcijfer geven
Almeerders een 7: iets lager dan landelijk gemiddeld. In Almere Haven zijn bewoners tevredener over
hun buurt dan gemiddeld; in Almere Buiten minder tevreden.
Een deel van de Almeerders zet zich in voor hun buurt; dit aandeel is licht afgenomen ten opzichte
van 2009. In Almere Haven en Almere Poort zetten bewoners zich meer in voor de buurt dan
gemiddeld, terwijl zij zich in Almere Buiten iets minder inzetten voor de buurt (O&S 2014: 15).
Er is geen indicator om betrokkenheid van bedrijfsleven en organisaties bij de buurt te meten en te
volgen. Dit zal op andere wijzen, bijvoorbeeld kwalitatief, beschreven moeten worden.
Reflectie op de indicatoren
4.1 Sociale cohesie buurt: wanneer buren elkaar kennen en op een prettige manier met elkaar omgaan, voelen
zij zich veiliger in hun buurt, is er meer sociale controle, bieden ze elkaar meer informele steun, en voelen zij
zich meer verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de buurt.
4.2 Leefbaarheid buurt: wijken met leefbaarheidsproblemen lopen het risico in een neerwaartse spiraal
terecht te komen, waarbij degenen die het zich kunnen veroorloven gaan wonen in betere wijken en de
zwakkere, minder actieve en overlastgevende bewoners achterblijven, bedrijven minder in de wijk gaan
investeren, en woningen in waarde dalen, wat weer de zwakkere groepen bewoners aantrekt, etcetera. Op
wijkniveau geven bewoners nergens gemiddeld een onvoldoende: de cijfers bewegen zich tussen de 6,4 en 7,6.
figuur 3.9 nulmeting indicatoren 4.1, 4.2 en 4.3, Almere en referentie
a De schaalscore inzet voor de buurt is een lokale indicator, niet vergelijkbaar met elders
toelichting op indicatoren en referentiea
Indicator 4.1 Schaalscore sociale cohesie buurt
meetmoment 2014 Referentie Nederland (xii)
Indicator 4.2 Rapportcijfer leefbaarheid buurt
meetmoment 2014 Referentie Nederland (xii)
Indicator 4.3 Schaalscore inzet voor de buurt
meetmoment 2013 Referentie Almere 2009 (xiii)
a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes
verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
37
4.3 Inzet voor de buurt: betrokkenheid van bewoners bij de buurt wordt opzichzelf als waardevol gezien.
Daarnaast leidt buurtbetrokkenheid, zo is de gedachte, tot twee effecten die ook waardevol zijn: wanneer
bewoners zich zelf inzetten voor de buurt, scheelt dit niet alleen in onderhouds- en reinigingskosten voor de
gemeente, maar het geeft bewoners ook de gelegenheid elkaar op een positieve en structurele manier te
ontmoeten, wat positieve gevolgen kan hebben voor de leefbaarheid, cohesie en participatie, en waarde van
vastgoed.
4.4 Betrokkenheid bedrijven en organisaties bij de buurt: in buurten zijn er diverse informele ‘organisaties’ of
netwerkjes van actieve buurtbewoners die –al dan niet indirect– vanuit de gemeente, zoals wijkteams en
buurtopbouwwerk ondersteund worden. De gemeente kan niet alles zelf doen en doet dat ook niet. In
sommige steden ondernemen commerciële ondernemingen als Albert Heijn, Blokker en Douwe Egberts
initiatieven voor de buurt. In Almere zijn er sociale ondernemingen, zorgaanbieders en initiatieven die
nadrukkelijk de verbinding zoeken met de buurt, zoals Doenersdreef Zorg, Academie van de Stad, en Inkr8.
Gezamenlijk hebben zij ook een impact op de leefbaarheid van buurten. Wanneer de gemeente niet bij
dergelijke initiatieven betrokken is, ontbreekt echter vooralsnog het zicht daarop.
38
3.2.5 Meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad
Vraagstuk: te weinig Almeerders en mensen van buiten Almere nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten
in Almere.
Gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen
stad.
Bespreking indicatoren
De meeste Almeerders sporten in Almere, en ze bezoeken culturele activiteiten voornamelijk in Almere zelf, al
bezoeken ze steeds vaker voorstellingen en musea buiten Almere ten koste van bezoeken in Almere. Het
merendeel van de Nederlanders is wel eens in Almere geweest, meestal om vrienden of familie te bezoeken.
Drie op de tien Nederlanders kwam wel eens in Almere (onder) meer voor recreatie (figuur 3.10).
In de laatste meting constateert Fresco (2014: 10) dat Almeerders minder culturele activiteiten in
Almere zijn gaan bezoeken dan voorheen: “Van alle uitvoeringen van podiumkunsten, films en musea
die in het afgelopen jaar door de Almeerders bezocht zijn (met uitzondering van festivals), is 84% in
Almere bezocht. In 2011 lag dit percentage 8% hoger met 92%. Als bioscoopbezoek buiten
beschouwing gelaten wordt, geldt dat 56% van alle cultuurbezoeken in Almere is afgelegd, in 2011 lag
dit percentage nog op 72%”.
Drie kwart van de Almeerse sporters van 16 jaar en ouder beoefent zijn meest beoefende sport
meestal in Almere zelf. Dit percentage is al jaren stabiel.
Twee derde van de volwassen Nederlanders van buiten Almere is wel eens in Almere geweest; hoe
verder weg men woont, hoe kleiner het aandeel dat de stad wel eens heeft bezocht. Het meest
genoemde motief is om familie of vrienden te bezoeken. De helft van de Nederlanders uit de directe
omgeving van Almere en een kwart van de Nederlanders die wat verder weg wonen is wel eens in
Almere geweest, (mede) om recreatiemotieven.
figuur 3.10 indicatoren 5.1, 5.2 en 5.3, Almere nulmeting (t0) en meting ervóór (t –1)
toelichting op indicatoren en referentiea
Indicator 5.1 % in Almere bezochte voorstellingen/ musea als % van totaal bezochte musea
meetmoment 2014
Referentie Almere 2011 (iii)
Indicator 5.2 % sporters dat meestal in Almere sport
meetmoment 2014 Referentie Almere 2010 (iv)
Indicator 5.3a % Nederlanders dat Almere wel eens bezocht heeft 5.3b -om recreatiemotieven
meetmoment 2015 Referentie Almere 2012 (xiii)
a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes
verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
39
Reflectie op de indicatoren
5.1 Aandeel door Almeerders in Almere bezochte voorstellingen, musea en films: dit percentage is moeilijk
beïnvloedbaar, omdat het niet alleen afhangt van het aanbod in Almere, maar ook van dat elders, in het
bijzonder in Amsterdam, dat voor Almeerders bovendien relatief makkelijk te bereiken is.
5.2 Aandeel Almeerse sporters dat meestal in Almere zelf sport: een kwart van de Almeerse sporters sport (ook)
buiten Almere. De helft van hen kan waarschijnlijk overgehaald worden om in Almere zelf te sporten wanneer
ze in Almere de juiste sportfaciliteiten aantreffen die even mooi en betaalbaar zijn als elders. De andere helft
sport buiten Almere omdat ze sporten met vrienden of kennissen die daar wonen of omdat ze sporten in de
plek waar ze werken of studeren. Daarom lijkt een stijging van het percentage met tien procentpunten het
maximaal haalbare.
5.3 Aandeel Nederlanders dat Almere wel eens bezocht heeft/ om recreatiemotieven: het percentage van niet-
Almeerders dat Almere wel eens bezocht heeft om recreatiemotieven is moeilijk te beïnvloeden omdat Almere
in deze opzichten concurreert met andere steden en plaatsen.
40
3.2.6 Aanbod van ( vrijetijds)voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners
Vraagstuk: Bewoners missen maatschappelijke accommodaties die (voldoende) aansluiten op hun
behoefte.
Gewenst maatschappelijk effect: Het aanbod van (vrijetijds)voorzieningen is beter afgestemd op de
vraag van inwoners.
Bespreking indicatoren
De meeste Almeerders zijn tevreden over de aanwezigheid van een breed scala aan sociale voorzieningen in de
buurt (figuur 3.11). Op stedelijk niveau is het aandeel Almeerders dat sport- of recreatievoorzieningen mist
gestegen ten opzichte van 2010; het aandeel dat voorzieningen op cultureel gebied mist is constant (figuur
3.12).
Almeerders zijn in meerderheid tevreden over de aanwezigheid van een breed scala aan sociale
voorzieningen in de buurt, zoals kerken, winkels, kinderopvang en speeltuinen. De tevredenheid is iets
toegenomen ten opzichte van 2009 (tabel 3.14). Bewoners in Stad Oost zijn er iets tevredener over de
aanwezigheid van sociale voorzieningen dan gemiddeld, in Stad West iets minder.
Een kwart van de Almeerders mist geen sport- of recreatievoorzieningen in Almere. Vooral een
openluchtzwembad wordt gemist. Vergeleken met 2010 zijn er meer Almeerders die sport- of
recreatievoorzieningen missen. Door de vraagstelling is dit percentage niet vergelijkbaar met het
aandeel dat culturele voorzieningen mist.
Een kwart van de volwassen Almeerders mist voorzieningen op cultureel gebied, en dat is even veel als
in 2011. In het bijzonder missen zij een museum, met afstand gevolgd door een poppodium en een
concertzaal. Drie op de tien volwassen Almeerders vindt dat er voldoende te beleven is op het gebied
van kunst en cultuur, een kwart vindt van niet, en ruim een derde is hier neutraal over.
figuur 3.11 tevredenheid aanwezigheid sociale voorzieningen, Almere 2013 en 2009
figuur 3.12 indicatoren 6.2 en 6.3, Almere nulmeting (t0) en de meting ervóór (t–1)
toelichting op indicatoren en referentiea
Indicator 6.1 tevredenheid aanwezigheid sociale voorzieningen
meetmoment 2013
Referentie Almere 2009 (xii)
Indicator 6.2 % Almeerders dat geen sport- of recreatie-voorzieningen mist in Almere
meetmoment 2014 Referentie Almere 2010 (iv)
Indicator 6.3 % Almeerders dat geen voorzieningen mist op cultureel gebied in Almere
meetmoment 2014 Referentie Almere 2011 (iii)
a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes
verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
41
Reflectie op de indicatoren
6.1 Tevredenheid hoeveelheid sociale voorzieningen: ervaring uit het verleden leert dat het stadsgemiddelde
tevredenheidscijfer over de hoeveelheid sociale voorzieningen in een buurt met enkele tienden punten kan
stijgen of dalen.
6.2 aandeel Almeerders dat geen sport- recreatievoorzieningen mist in Almere: naar verwachting zal het
percentage vooral stijgen wanneer er een openluchtzwembad in Almere geopend wordt.
6.3 aandeel Almeerders dat geen voorzieningen mist op cultureel gebied in Almere: dit percentage zal naar
verwachting vooral stijgen wanneer er in Almere een museum opent dat een belangrijk deel van de Almeerders
aanspreekt.
42
3.2.7 Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl
Vraagstuk: Er zijn teveel Almeerders met een ongezonde leefstijl wat de stad/maatschappij op
termijn teveel geld kost.
Gewenst maatschappelijk effect: Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl.
Bespreking indicatoren
Er zijn in Almere minder volwassenen dan gemiddeld die voldoende bewegen; de helft heeft een gezond
gewicht, wat even veel is als landelijk gemiddeld (figuur 3.13); er zijn ongeveer even veel mensen met een
verslaving als gemiddeld in Flevoland (figuur 3.14).
Een meerderheid van de volwassen Almeerders beweegt voldoende om gezond te blijven, maar het
aandeel dat voldoende beweegt is lager dan het Nederlands gemiddelde.
De helft van de Almeerse volwassenen heeft een gezond gewicht, en dat is vergelijkbaar met het
Nederlands gemiddelde.
In Almere zijn er 1.432 geregistreerde verslaafden, en dat is relatief (per 1.000 inwoners) ongeveer
even veel als het Flevolandse totaal. Dit is waarschijnlijk een onderschatting, aangezien cijfers van het
Leger des Heils ontbreken. Het aantal mensen met een verslaving nam licht af, maar minder dan in de
rest van Flevoland.
figuur 3.13 indicatoren 7.1 en 7.2, Almere en Nederland, 2012
figuur 3.14 geregistreerde versaafden per 1.000 inwoners, Almere en Flevoland, 2014
toelichting op indicatoren en referentiea
Indicator 7.1 % volwassen Almeerders dat voldoet aan Nederlandse norm gezond bewegen
meetmoment 2012
Referentie Nederland (ix)
Indicator 7.2 % volwassen Almeerders met gezond gewicht
meetmoment 2012 Referentie Nederland (ix)
Indicator 7.3 geregistreerde verslaafden per 1.000 inwoners
meetmoment 2014 Referentie Flevoland (xiv)
a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes
verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
43
Reflectie op de indicatoren
Het uiteindelijke gewenste maatschappelijke effect van gemeentelijk handelen op leefstijlgebied is, zo stellen
beleidsmedewerkers, dat Almeerders zich gezond voelen en lichamelijk, sociaal en psychisch zelfredzaam zijn.
Het vraagstuk in de Kadernota focust echter op het teweegbrengen van een gezonde leefstijl, wat niet
hetzelfde is. De ervaren gezondheid en de zelfredzaamheid worden in deze monitor (in §3.3.3 hierna)
besproken als contextindicatoren om drie redenen: –de in de kadernota genoemde gewenste maatschappelijke
effecten worden gemonitord, de kadernota zelf staat in deze monitor niet ter discussie, –de ervaren
gezondheid is eerder afhankelijk van individuele factoren als ouderdom dan van gemeentelijk beleid, en –er is
gekozen om zo mogelijk aan te sluiten bij de landelijke monitor sociaal domein, waar de gezondheid van de
bevolking ook wordt beschouwd als contextfactor.
7.1 % Almeerders dat voldoet aan Nederlandse Norm Gezond Bewegen: deze beweegnorm heeft primair ten
doel het risico op chronische ziekten te verlagen en de levensduur te verlengen. Het percentage is moeilijk
direct te beïnvloeden.29
7.2 % Volwassenen met gezond gewicht: mensen met overgewicht lopen meer gezondheidsrisico’s dan mensen
met een normaal gewicht. Ze verzuimen ook meer werkdagen dan mensen met gezond gewicht. Het
percentage is moeilijk direct te beïnvloeden.
7.3 Geregistreerde verslaafden per 1.000 inwoners: verslaving brengt niet alleen gevolgen voor de verslaafde
persoon met zich mee, zoals verhoogde gezondheidsrisico’s en belemmeringen om zinvol te kunnen
participeren of betaald werk te verrichten, maar ook maatschappelijke gevolgen. Alcoholverslaving leidt
bijvoorbeeld tot verminderde verkeersveiligheid, agressie, misdrijven, verzuimkosten en kosten voor de
gezondheidszorg. Illegale harddrugs brengen daarnaast ook veel overlast en criminaliteit met zich mee, door
verwervingscriminaliteit en de handel in harddrugs.
29 Volgens het sportdeelnameonderzoek 2014 (iv) is het percentage overigens nog aanzienlijk lager dan volgens de GGD-cijfers.
44
3.2.8 Meer Almeerders hebben toegang tot informatie over en bemiddeling naar zorg
Vraagstuk: de toegang tot informatie en noodzakelijk advies, bemiddeling, ondersteuning en zorg zijn
onvoldoende laagdrempelig en in samenhang in relatie tot de vraag en vindplaats.
Gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders hebben toegang tot informatie en noodzakelijk
advies, bemiddeling, ondersteuning en zorg.
Bespreking indicatoren
De meeste volwassen Almeerders zeggen te weten waar ze noodzakelijk advies en ondersteuning kunnen
krijgen. Wanneer zij zich wenden tot een wijkteam, krijgt de meerderheid een maatwerkvoorziening. Er
worden in Almere minder kinderen onder toezicht gesteld dan landelijk gemiddeld, en er zijn relatief minder
feitelijk dakloze mensen dan gemiddeld in Flevoland.
Bijna acht op de tien volwassen Almeerders zegt te weten waar ze moeten zijn als ze vragen of
problemen hebben op het gebied van het sociaal domein, en bijna een kwart wist bij een of meerdere
vragen niet tot wie ze zich zouden moeten wenden (figuur 3.15).
Van de volwassen Almeerders die zich meldden bij een wijkteam en wiens aanvraag was afgerond,
werd begin 2015 vier op de tien geholpen met een advies, een doorverwijzing of een algemene
voorziening en zes op de tien met een maatwerkvoorziening. Er zijn geen referentiecijfers om deze
verhouding mee te vergelijken (figuur 3.16).
In Almere waren er op 31 maart 2015 305 kinderen onder toezicht gesteld, of 6 per 1.000 kinderen,
wat minder is dan het landelijk gemiddelde. In steden met tussen de 150- en 250.000 inwoners ligt dat
gemiddelde op 8 (figuur 3.17)
Iemand die op straat zwerft of in de nachtopvang verblijft wordt een feitelijk dakloos persoon
genoemd. In 2013 verdubbelde het aantal feitelijk dakloze mensen, om daarna stabiel te blijven op
230 in 2014. Per 1.000 inwoners zijn er meer feitelijk dakloze mensen in Lelystad dan in Almere.
figuur 3.15 bekendheid sociale infrastructuur Almere, 2015 (bron:
xvi)
figuur 3.16 afhandeling afgeronde aanvragen van meldingen
volwassenen door wijkteams, 2015 Q1 (bron: xvii)
figuur 3.17 ondertoezichtstellingen en feitelijk daklozen per 1.000
toelichting op indicatoren en referentiea
Indicator 8.3 ondertoezichtstellingen per 1.000 jeugdigen
meetmoment 2015 1e half jaar
Referentie Nederland (viii)
Indicator 8.4 feitelijk daklozen per 1.000 inwoners
meetmoment 2014 Referentie Flevoland (xv)
a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes verwijzen naar
bronnenlijst in Bijlage B4.3
45
Reflectie op de indicatoren
De indicatoren zijn inhoudelijk in te delen in drie groepen:
indicator 8.1, het percentage Almeerders dat weet waar men moet zijn voor toegang, informatie,
advies en ondersteuning zegt iets over de bekendheid van de sociale infrastructuur. Het is van belang
dat mensen zelf tijdig ondersteuning en advies kunnen inroepen wanneer dat nodig is. Vroegtijdige
ondersteuning bieden is in de regel makkelijker en goedkoper dan wanneer de problemen al in een
vergevorderd stadium zijn. De drempel om die ondersteuning in te roepen is groter wanneer men niet
weet waar te beginnen.
indicatoren 8.2, afhandeling van meldingen bij wijkteams, 8.3 aantal ondertoezichtstellingen en 8.4
aantal feitelijk daklozen bieden alle drie een beeld van de mate waarin escalatie van problemen al dan
niet voorkomen is. Zie ook figuur 3.21. In het algemeen is het idee dat door vroege signalering en
tijdige ondersteuning op maat mensen meer met algemene dan met maatwerkvoorzieningen
geholpen kunnen worden, en dat ondertoezichtstellingen en feitelijke dakloosheid voorkomen kan
worden. Behalve preventie is ook uitstroom noodzakelijk om de aantallen te laten dalen: dit kan
bewerkstelligd worden door cliënten snel door te leiden naar passende integrale ondersteuning.
indicator 8.5 oordeel cliënten over toegankelijkheid van ondersteuning: geeft een beeld van het
oordeel van de mensen die al cliënt zijn van het sociale domein over de toegankelijkheid van de
ondersteuning. De indicator is nog niet beschikbaar: op het moment van schrijven wordt een
klantervaringsonderzoek gehouden onder bijstandscliënten, en naar verwachting zullen in de zomer
onderzoeken gedaan worden onder cliënten Wmo en Jeugdwet. Aangezien de Wmo in 2015
aangrijpend veranderd is, kunnen eerdere Wmo-klantervaringsonderzoeken niet als nulmeting
worden beschouwd.
46
3.2.9 Minder overlast door doelgroepen, zoals jongeren, verslaafden
Vraagstuk: bepaalde (groepen) inwoners zijn hinderlijk aanwezig of veroorzaken overlast in de stad.
Gewenst maatschappelijk effect: minder overlast door bepaalde doelgroepen, zoals jongeren,
verslaafden.
Bespreking indicatoren
Almeerders ervaren meer overlast van groepen jongeren dan gemiddeld in Nederland, maar het aantal
politiemeldingen over overlast van jongeren is vergelijkbaar met elders. Almeerders ervaren iets minder
overlast door dronken mensen op straat dan gemiddeld. In de politieregistraties wordt minder overlast gemeld
over zwervers en verwarde of overspannen personen dan in de politieregio Midden-Nederland.
Vergeleken met de gemiddelde Nederlander zijn er meer Almeerders die overlast ervaren van
rondhangende jongeren, maar er wordt in politieregistraties een vergelijkbaar of zelfs iets kleiner
aantal meldingen gemaakt aangaande jeugdoverlast.
Er zijn iets minder Almeerders die wel eens overlast ervaren van dronken mensen op straat: dit
strookt met het beeld uit politieregistraties van meldingen over drugs- en drankoverlast.
Het aandeel Almeerders dat wel eens overlast ervaart van drugsgebruik en –handel en is vergelijkbaar
met het gemiddelde in Nederland. Ook dat strookt met politieregistraties.
Over verwarde of overspannen personen worden er 2 meldingen per 1.000 inwoners gemaakt: dat is
bijna de helft minder dan gemiddeld in de politieregio Midden Nederland. Mogelijk is sprake van
registratie-effecten: er wordt nog onderzocht wat precies verstaan wordt onder verwarde en
overspannen personen.
Relatief weinig overlast wordt gemeld over “zwervers”: in Midden-Nederland wordt deze vorm van
overlast ruim viermaal zoveel geregistreerd.
figuur 3.18 percentage inwoners dat geen sociale overlast ervaart, drie typen, Almere
en Nederland, 2014
figuur 3.19 meldingen overlast politieregistraties per 1.000 inwoners, Almere en
referentie, 2014
toelichting op indicatoren en referentiea
Indicator 9.1 % inwoners dat geen sociale overlast ervaart
meetmoment 2014 Referentie Nederland (viii, xii)
Indicator 9.2a en b politiemeldingen overlastincidenten mbt drugs/ drank en jeugd per 1.000 inwoners
meetmoment 2014 Referentie Politieregio Midden-
Nederland (xviii)
Indicator 9.2c en d politiemeldingen overlastincidenten mbt zwervers en verwarde personen per 1.000 inwoners
meetmoment 2014 Referentie Nederland (xii)
a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes
verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
47
Reflectie op de indicatoren
In beleidskringen wordt er gewoonlijk van uit gegaan dat bij de beoordeling van de mate van overlast zowel
enquêtegegevens over de beleving van burgers als politieregistraties moeten meewegen. Burgers laten zich in
hun handelen en denken vooral leiden door hun eigen subjectieve waarneming en waardering van ‘objectieve’
feiten. Dit neemt niet weg dat ook registratiecijfers en slachtofferschap laag moeten blijven om een sociaal
gezonde samenleving te behouden. Bij de meeste van de gemonitorde vormen van overlast is een combinatie
van toezicht en handhaving aan de ene kant en ondersteuning en zorg aan de andere nodig om overlast terug
te dringen.
48
3.2.10 Meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam
Vraagstuk: er zijn Almeerders die financieel niet op eigen benen kunnen staan.
Gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam.
Bespreking indicatoren
Een deel van de Almeerders kampt met financiële problemen. Per dag meldden zich gemiddeld vijf
huishoudens of personen aan voor schulddienstverlening. De cijfers wijzen er op dat in Almere relatief meer
mensen financiële problemen hebben dan elders. Zo kunnen minder Almeerse volwassenen dan gemiddeld
zonder moeite rondkomen van hun inkomen en worden er in Almere meer vonnissen tot huisuitzetting
uitgesproken dan gemiddeld.
Zeven op de tien Almeerse volwassenen heeft geen moeite om rond te komen van zijn of haar
inkomen: dat aandeel is lager dan het Nederlandse gemiddelde (tabel 3.26). In Almere heeft 28% van
de volwassenen enige of grote moeite om rond te komen van het huishoudinkomen, tegen 26% van
de Flevolandse en 23% van de Nederlandse volwassenen.
In 2014 werden er bij de drie grote woningcorporaties in Almere per 1.000 corporatiewoningen 21,0
vonnissen tot huisuitzetting uitgesproken, en dat is meer dan tweemaal zo veel als het Nederlands
gemiddelde, waar die verhouding 10,4 vonnissen per 1.000 corporatiewoningen bedraagt.30
De grote
meerderheid van deze vonnissen werd uitgesproken vanwege huurachterstanden. Sinds 2011 neemt
in Nederland het aantal vonnissen tot huisuitzetting toe (Aedes, 2015).
In 2014 waren er 1.797 aanmeldingen bij de PLANgroep, ofwel gemiddeld 5 per dag. Dit is een stijging
van 22% ten opzichte van 2013. Deze stijging wijt de PLANgroep vooral aan de betere bekendheid van
haar dienstverlening bij burgers en ketenpartners. Een klein deel van de aanmeldingen verscheen niet
op de screening; de rest werd in ongeveer gelijke mate geholpen met een adviestraject (33%), een
schulddienstverleningstraject (31%) of doorverwezen naar ondersteuning schuldstabilisatie (OSS, 35%)
(van Bezu en Karstens, 2015).
30 Bij corporaties van vergelijkbare omvang als de Almeerse woningbouwverenigingen bedraagt dat aandeel 10,7.
figuur 3.20 percentage inwoners dat geen moeite heeft om rond te komen van
het inkomen, Almere en Nederland, 2012 (bron:x )
figuur 3.21 indicatoren 10.2 en 10.3, Almere en referentie
toelichting op indicatoren en referentiea
Indicator 10.2 vonnissen huisuitzetting per 1.000 corporatiewoningen
meetmoment 2014b Referentie Nederland (xix, xx)
b één van de drie corporaties leverde vonnissen in het jaar 2015.
Indicator 10.3 Aantal aanmeldingen Plangroep per 1.000 inwoners
meetmoment 2014 Referentie Almere 2013 (xxi)
a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes verwijzen naar
bronnenlijst in Bijlage B4.3
49
Reflectie op de indicatoren
10.1 % dat geen moeite heeft om rond te komen van inkomen: moeite hebben met rondkomen van het
inkomen is niet alleen afhankelijk van inkomen en van noodzakelijke uitgaven, maar ook van de uitgaven die
mensen doen die mogelijk minder noodzakelijk zijn. Daarnaast spelen vaardigheden en motivatie en
multiproblematiek een rol. Het is daarom een geldige indicator voor financiële zelfredzaamheid.
10.2 Aantal vonnissen tot huisuitzetting per 1.000 corporatiewoningen: de huur is (één van) de belangrijkste
vaste uitgavenpost van huishoudens en huurachterstanden zijn daarom een teken van onvoldoende financiële
zelfredzaamheid. Het hoge cijfer is dan ook een aandachtspunt. Bij huurachterstand van twee maanden of
meer kan de verhuurder –na tussenkomst van de rechter– overgaan tot huisuitzetting. Corporaties gebruiken
het vonnis als ‘stok achter de deur’ om met de huurder tot een overeenkomst te komen voor aflossing van de
huurschuld en/ of het accepteren van hulp. De gemeente heeft hiertoe convenanten gesloten met de
corporaties en zo worden veel huisuitzettingen voorkomen.
10.3 Aantal aanmeldingen Plangroep per 1.000 huishoudens: hoewel het aantal aanmeldingen iets zegt over de
bekendheid van de Plangroep bij burgers en ketenpartners, zegt het wel degelijk ook iets over de financiële
nood van Almeerse huishoudens. Een derde van de aanmeldingen wordt geholpen met ondersteuning
schuldstabilisatie: dit is een aanwijzing dat bij een deel van de aanmeldingen meer aan de hand is dan alleen
financiële problemen, omdat bij deze groep klanten het doel niet zo zeer is om hen schuldenvrij te maken,
maar eerder om hulpverlening op te starten en ondertussen hun schulden te stabiliseren.
50
3.3 Context: ‘de staat van de stad’ Contextindicatoren
De maatschappelijke effecten vinden plaats in een context van een bepaalde bevolkingsopbouw en
infrastructuur die de stad vrucht-, weer- of juist kwetsbaarder maken voor al dan niet gewenste
maatschappelijke veranderingen en effecten. In deze paragraaf komen indicatoren aan bod die een beeld
geven van die context.
Selectiecriteria
Geselecteerd zijn indicatoren die: –relevant zijn voor de gemeentelijke opgave voor het sociale domein en de
daarin gewenste maatschappelijke effecten; –niet, zeer beperkt, of alleen op lange termijn beïnvloedbaar zijn
door gemeentelijk handelen; –beschikbaar zijn zonder aanvullend onderzoek en naar verwachting ook in de
toekomst gemonitord zullen blijven worden; –vergeleken kunnen worden met andere steden of Nederland.
Bronnen
De meeste contextindicatoren worden gemonitord in de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein van
VNG/KING. Deze werden aangevuld met enkele indicatoren, waaronder twee met betrekking tot de
economische conjunctuur.
Thema’s
De volgende thema’s komen aan bod: bevolkingsopbouw; economie; gezondheid; sociaal- economische
kenmerken; en woningen.
3.3.1 Bevolkingsopbouw
Bespreking indicatoren
Almere heeft een jonge bevolking en in samenhang daarmee ook minder eenpersoonshuishoudens dan
gemiddeld. In Almere wonen meer mensen die in het buitenland geboren zijn dan gemiddeld.
Drie op de tien huishoudens in Almere (31%) betreft een éénpersoonshuishouden, en dat is lager dan
het gemiddelde in Nederland en in grote steden (figuur 3.22);
de ‘grijze druk’ is het aantal senioren op de beroepsbevolking; deze is in Almere veel lager dan elders;
de ‘groene druk’ is het aantal minderjarigen op de beroepsbevolking; deze is in Almere iets, maar niet
veel hoger dan landelijk gemiddeld. In grote steden (100-300.000 inw) is de groene druk wel lager
(36%);
Vergeleken met het landelijk gemiddelde kent Almere slechts weinig Almeerders van 75 jaar of ouder;
In Almere wonen relatief veel niet-westerse allochtonen (figuur 3.23).
Reflectie op de indicatoren
De specifieke bevolkingsopbouw van Almere, met veel gezinnen met kinderen en veel mensen die in het
buitenland geboren zijn, brengen zowel kansen als uitdagingen voor de tien maatschappelijke effecten. Zo
figuur 3.22 indicatoren c1.1 t/m c1.3, Almere en Nederland, 2015
Bron: GMSD
figuur 3.23 indicator c1.4 etniciteit inwoners, Almere en Nederland, 1
januari 2015
Bron: CBS Statline
51
hebben gezinnen en kinderen bijvoorbeeld andere behoeften op het gebied van zorg en vrijetijd dan ouderen,
kunnen alleenstaanden minder een beroep doen op informele zorg van huisgenoten, maar hebben ze mogelijk
ook meer behoefte aan ontmoetingsplekken, en lopen mensen van buitenlandse herkomst meer risico op
achterstanden in onderwijs en op de arbeidsmarkt.
De bevolkingsprognoses van O&S tot 2021 laten de volgende verwachtingen zien:
een toename van het aantal inwoners van 197.000 in 2015 naar 208.000 in 2021;
een toename van het aantal eenpersoonshuishoudens van ruim 700 naar bijna 1.100;
een sterke toename van de grijze druk tot 20%;
een afname van de groene druk naar 40%;
een gelijkblijvend percentage 75-plussers van 4%
een toenemend aandeel niet-westerse allochtonen tot 31%.
3.3.2 Economie
Bespreking van de indicatoren
De Almeerse economie groeit snel, maar Almeerders werken vaker dan gemiddeld in een andere stad dan in
Almere.
In 2014 groeide de economie in Almere bijna twee maal zo snel als het Nederlands gemiddelde;
Er zijn in Almere minder banen per hoofd van de potentiële beroepsbevolking dan elders in
Nederland: 564 per 1.000 tegen 718 gemiddeld en 807 in steden met tussen 100.000 en 300.000
inwoners.
Reflectie op de indicatoren
De Almeerse economie herstelt zich van de crisis en reageert sterk op conjunctuurveranderingen. Tijdens de
crisis kromp de economie in Almere harder dan gemiddeld, en herstelde zich ook later. In 2013 kromp de
Almeerse economie nog met 1,9%, terwijl de Nederlandse economie alweer herstellende was en slechts met
0,5% kromp. Het Centraal Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving verwachten voor Flevoland in
2030 een sterkere groei van de economie dan gemiddeld, maar de economische groei zal, zo schatten zij, de
bevolkingsgroei niet kunnen bijhouden (Manders en Kool, 2015).
Het feit dat er in Almere per hoofd van de beroepsbevolking minder banen zijn dan gemiddeld, impliceert dat
Almeerse werkzoekenden meer dan elders bereid moeten zijn om werk te zoeken buiten de eigen stad. Het
aantal banen per hoofd van de beroepsbevolking is in Almere sinds 2012 licht afgenomen (van 600 naar 564),
terwijl dat in Nederland stabiel bleef (van 730 naar 718). Op zich hoeft een lager aantal banen per persoon
doelen als ‘meer meedoen’ en ‘meer financiële zelfredzaamheid’ niet te belemmeren, omdat Almeerse
laagopgeleiden even veel en even ver pendelen als Almeerse hoogopgeleiden (O&S, 2013). Landelijk reizen
lager opgeleiden over het algemeen minder ver naar hun werk dan hoger opgeleiden.
figuur 3.24 indicator c2.1, veranderingen in groei van het bruto binnenlands
product ten opzichte van 2013, Almere en Nederland, 2014
Bron: CBS
figuur 3.25 indicator c2.2, banen per 1.000 van de beroepsbevolking
Almere en Nederland, 2014
Bron: LISA in: waarstaatjegemeente.nl
52
3.3.3 Gezondheid
Vergeleken met referentiecijfers is de Almeerse volwassen bevolking mentaal gezonder, maar hun lichamelijke
gezondheid is minder dan gemiddeld. Almeerse volwassenen tot 65 jaar zijn ongeveer even zelf- en
samenredzaam als gemiddeld, maar senioren zijn minder minder zelf- en samenredzaam dan gemiddeld.
In mentaal opzicht zijn Almeerse volwassenen even gezond als de gemiddelde Nederlander, maar
gezonder dan bewoners van middelgrote steden (met tussen de 100- en 300.000 inwoners), wat
betekent dat zij minder ernstige psychische klachten hebben dan in deze referentiegroep (figuur 3.26);
Almeerse volwassenen en senioren hebben meer chronische aandoeningen en zintuigelijke of
mobiliteitsbeperkingen dan gemiddeld in Nederland en in middelgrote steden;
De zelfredzaamheidsindex zegt iets over de mate waarin mensen zonder hulp van andere personen of
organisaties hun dagelijkse bezigheden en problemen kunnen aanpakken, en over de mate waarin zij
al dan niet sociaal uitgesloten worden, bijvoorbeeld in de toegang tot voorzieningen of door
discriminatie. De zelfredzaamheid van Almeerse volwassenen tot 65 jaar is vergelijkbaar met elders in
Nederland of in middelgrote steden. Almeerse senioren zijn echter minder zelfredzaam dan gemiddeld
(indexscore 36 versus 45 in Nederland en 42 in middelgrote steden);
De samenredzaamheidsindex geeft een beeld van de aanwezigheid en belasting van mantelzorgers.
Almeerse volwassenen zijn minder samenredzaam dan gemiddeld in Nederland. Vergeleken met
middelgrote steden zijn Almeerse volwassenen tot 65 jaar even samenredzaam, maar Almeerse
senioren veel minder (indexscore 44 versus 52 in middelgrote steden);
In Almere beschouwen relatief minder volwassenen hun gezondheid als goed dan gemiddeld.
Reflectie op de indicatoren
Zoals in §3.2.7 besproken, is de gezondheid van Almeerders zowel context als doel van gemeentelijk beleid in
het sociale domein. Het gezondheids- en zelfredzaamheidsprofiel van de bevolking is niet alleen van belang
voor het zorggebruik, maar ook voor het doelbereik op bijna alle maatschappelijke effecten. Het
gezondheidsprofiel van de Almeerse bevolking biedt als gunstig uitgangspunt een geringer aantal mensen met
figuur 3.26 indicatoren c3.1 t/m c3.5, Almere en Nederland, 2012 en 2013a, b
toelichtingen bij figuur 3.26
a indicatoren c3.1 t/m c3.4 zijn
indexcijfers, die lopen van 0 = zeer
ongezond/ niet zelfredzaam tot 100 =
helemaal gezond/ volledig zelfredzaam.
Weergegeven zijn de cijfers voor de
bevolking van 19 t/m 64 jaar. Het
gezondheidsprofiel van 65+-ers is te
vinden in de GMSD op
www.waarstaatjegemeente.nl.
Bron: GGD, in GMSD
Meetmoment: 2013
b: indicator c3.5 is het % inwoners van
19 en ouder (dus inclusief 65+) dat de
eigen gezondheids als ‘goed’ of ‘zeer
goed’ beoordeelt.
Bron: GGD, in CBS statline
Meetmoment: 2012
53
ernstige psychische klachten, maar als kwetsbare vertrekpunten het hogere aandeel met chronische ziekten en
lichamelijke of zintuigelijke beperkingen en de slechtere zelf- en samenredzaamheid van Almeerse ouderen.
3.3.4 Sociaaleconomische factoren
De Almeerse bevolking wijkt in sociaaleconomisch opzicht niet veel af van het Nederlandse gemiddelde; wel
zijn er in Almere meer kinderen dan gemiddeld die opgroeien in huishoudens op of rond het sociaal minimum
en leeft een kleine groep huishoudens langdurig op een minimumniveau.
De Almeerse bevolking is iets actiever op de arbeidsmarkt dan gemiddeld in Nederland (figuur 3.27);
Er zijn in Almere iets minder huishoudens met (hele) lage inkomens dan gemiddeld in Nederland
(figuur 3.23);
Daarentegen groeien in Almere wel relatief meer kinderen op in gezinnen op of rond het sociaal
minimum, ook vergeleken met andere middelgrote steden;
In 2013 behoorden naar schatting 4.950 Almeerse huishoudens tot de langdurige minima, wat
neerkomt op 6% van de huishoudens, en dat is een lichte stijging ten opzichte van 2012;
Vergeleken met de Nederlandse beroepsbevolking is die in Almere middelbaar opgeleid, er wonen in
Almere iets minder hoog opgeleide mensen, al is het verschil klein (figuur 3.28).
Reflectie op de indicatoren
De bruto participatiegraad zegt iets over hoe veel mensen actief zijn op de arbeidsmarkt, die werken of
willen werken. In 2014 was het werkloosheidspercentage in Almere hoger dan landelijk gemiddeld (10,6%
tegen 7,5% landelijk). Het gegeven is vooral van invloed op effecten op het gebied van participatie en
financiële zelfredzaameid.
figuur 3.27 indicator c4.1, bruto participatiegraad Almere e
n Nederland, 2014
Bron: CBS
figuur 3.28 indicatoren c4.2, c4.3 en c4.4, Almere en referentiea
figuur 3.29 indicator c4.5 opleidingsniveau beroepsbevolking, Almere
en Nederland, 2012-2014
Bron: CBS
a toelichting op figuur 3.28
indicator c4.2 huishoudens met lage inkomens meetmoment 2012 referentie Nederland (CBS, in: GMSD)
indicator c4.3 kinderen met kans op armoede meetmoment 2012 referentie Nederland (RIO, in: GMSD)
indicator c4.4 langdurige minima meetmoment 2014 referentie Almere 2013 (xxii)
54
Het percentage kinderen dat opgroeit in gezinnen met weinig inkomen is vooral van belang voor
maatschappelijke effecten op het gebied van jeugd (1 en 2).
Hoe langer de minimumsituatie duurt, hoe meer huishoudens financieel knel komen te zitten. Het risico
wordt dan groter dat in deze gezinnen problemen ontstaan op het gebied van schulden en dat er financiële
drempels ontstaan voor maatschappelijke participatie.
Het opleidingsniveau van de bevolking is van invloed op vrijwel alle maatschappelijke effecten: in de regel
participeren hoger opgeleide mensen meer en op meer manieren, zijn zij gezonder, en veroorzaken minder
overlast.
3.3.5 Woningen
Bespreking indicatoren
De Almeerse woningvoorraad bestaat voor een relatief groot deel uit koopwoningen, bij een lagere gemiddelde
woningwaarde dan landelijk.
De gemiddelde WOZ-waarde van woningen in Almere is €180.000, tegen €206.000 gemiddeld (figuur
3.29);
62% van de woningen in Almere is een koopwoning, en dat is iets meer dan gemiddeld in Nederland,
waar 55% van de woningen een koopwoning is; in steden met tussen de 100- en 300.000 inwoners is
dat 51% (figuur 3.30).
Reflectie op de indicatoren
Overheden hebben eigen woningbezit lang gestimuleerd omdat verondersteld wordt dat woningeigenaren
door het opgebouwde vermogen een financiële buffer opbouwen, zich als betere burgers zouden gedragen, en
meer verantwoordelijkheid zouden nemen voor hun woonomgeving. Woningbezit kan ook een financieel risico
betekenen wanneer mensen hypotheekschulden aangaan die niet in verhouding staan tot de waarde van de
woning en ze gaan scheiden of hun baan verliezen. De relatief lagere WOZ-waarde maakt een eigen woning in
de noordelijke Randstad bereikbaar voor een bredere doelgroep. Het is van belang om te volgen hoe deze zich
ontwikkelt in vergelijking met de rest van het land.
figuur 3.29 gemiddelde WOZ-waarde woningen, Almere en Nederland, 1
januari 2014
Bron: CBS
figuur 3.30 verhouding huur en koop in woningvoorraad, Almere en
Nederland, 2013
Bron: GMSD
55
Bijlage 1. Aanbieders van zorg, welzijn en participatie
Onderzoek Vragenlijst zorg, welzijn en participatie in Almere 2015
Deze paragraaf is gebaseerd op de enquête ‘Vragenlijst zorg, welzijn en participatie in Almere 2015’ (ZWPA’15)
die liep in november en december 2015 en werd gehouden onder aanbieders van zorg- en welzijnsdiensten in
Almere. Zij worden in dit hoofdstuk kortweg ‘aanbieders’ genoemd. Deze enquête werd door 82 van de 211
gecontracteerde en gesubsidieerde aanbieders in het sociale domein volledig beantwoord en deels door nog
eens 22. In Appendix 1 hierna komt de onderzoeksverantwoording uitgebreider aan bod.
De meeste aanbieders bieden diverse vormen van ondersteuning en hulpverlening, die ook onder verschillende
wettelijke kaders vallen. Van de zestien uitgevraagde diensten of producten (zie tabel A1.1 in Appendix 1 )
bieden ze er gemiddeld drie aan; ongeveer één derde (35%) is gespecialiseerd op één soort dienst of product.
Van de responderende aanbieders bood 72% diensten aan op het terrein van de Jeugdwet, 68% op het terrein
van de Wmo, en 36% vanuit de Participatiewet. Zowel grotere als kleinere aanbieders werkten mee aan de
enquête; voor de analyse werden aanbieders onderverdeeld in drie in aantal ongeveer even grote groepen van
1 tot en met 9 voltijdsmedewerkers (37%); 10 tot en met 99 medewerkers (29%) en organisaties met 100 of
(veel) meer medewerkers (34%).31
In het kort:
De meeste aanbieders hebben hun afspraken vastgelegd in contracten of leveringsovereenkomsten
met een geldigheidsduur van 1 jaar.32
De helft van hen vindt deze geldigheidsduur te kort om te
kunnen innoveren en goede kwaliteit van zorg te kunnen leveren;
Aanbieders zijn verdeeld in hun oordeel over de uitvoering van de afspraken door de gemeente
Almere. De helft meent dat de gemeente haar afspraken volledig nakomt;
Zij zijn ook verdeeld over de vraag in hoeverre de gemeente Almere sturing geeft aan het handelen
van aanbieders en in staat is om dit goed te doen;
Twee op de tien aanbieders zeggen dat er wachtlijsten zijn voor hun diensten voor Almeerders; de
wachtlijsten zijn volgens hen niet veel veranderd ten opzichte van de periode vóór 2015;
De helft van de aanbieders meent dat de gemeente Almere in haar beleid meer naar de kosten kijkt
dan naar de kwaliteit; ook de helft meent dat ze in Almere aan hoge eisen moeten voldoen;
Ruim een kwart van de aanbieders zegt in 2015 integraler en vraaggerichter te zijn gaan werken dan
voorheen; een derde van de aanbieders meent dat cliënten minder goede ondersteuning krijgen dan
voorheen.
B1.1 Hoe zien de afspraken tussen de Gemeente Almere en aanbieders er
uit? Grote meerderheid betreft contracten of leveringsovereenkomsten met korte geldigheidsduur
In grote meerderheid (82%) hebben aanbieders hun afspraken met de Gemeente Almere vastgelegd in
contracten of leveringsovereenkomsten. Een minderheid van over het algemeen grotere aanbieders (12%)
legde de afspraken vast in een subsidie met afspraken over te bereiken doelen en effecten. Slechts enkelen
maakten andere afspraken, zoals subsidies voor het verrichten van activiteiten.33
31 De grootte van de aanbieders wordt in dit hoofdstuk gemeten in het aantal medewerkers in voltijdsequivalenten, afgekort tot fte (full-time equivalents). 32 Een verklaring hiervoor is dat in 2015 het bieden van zorgcontinuïteit van toepassing was. De opdracht van de gemeente was om het mogelijk te maken dat cliënten bij bestaande aanbieders de zorg konden continueren, tenzij de cliënt zelf gebruik wilde maken van andere ondersteuning. 33 n=92.
56
Over het algemeen zijn dit afspraken met een korte geldigheidsduur: één (80%) of twee (17%) jaar, slechts
enkelen hebben langer geldende afspraken. Een relatief groot deel van 41% van de aanbieders die diensten
aanbieden op het gebied van de Participatiewet heeft afspraken met langere geldigheidsduur van twee of
meer jaar. Geen enkele aanbieder met uitsluitend jeugdige cliënten maakte afspraken met een langere
geldigheidsduur dan één jaar.34
Afspraken betreffen vaak financiële bijdrage van gemeente en overdracht van informatie
In deze afspraken staan in veel gevallen
(84%) verplichtingen opgenomen van de
Gemeente Almere naar aanbieders toe. In
meerderheid betreffen dat afspraken over
de financiële bijdrage van de gemeente of
informatieoverdracht vanuit de
gemeente. De helft van de aanbieders
maakte afspraken over het aantal
trajecten dat de gemeente bij hen zou
afnemen of doorverwijzing van cliënten
naar hun organisatie (figuur B1a).
De meeste (83%) aanbieders geven aan
dat zij zich op één of meer manieren
dienen te verantwoorden over geleverde
kwaliteit en prestaties. Het gebruikelijkste instrument voor verantwoording is de evaluatie (figuur B1b). Een
kwart van de aanbieders verantwoordt zich op alle vier de gevraagde wijzen. Over het algemeen geldt dat hoe
meer medewerkers de zorgaanbieder heeft, op hoe meer wijzen deze zich verantwoordt.
B1.2 Hoe functioneren de afspraken met de gemeente volgens aanbieders? Korte geldigheidsduur afspraken belemmerend voor innovatie en kwaliteit van zorg
Ongeveer de helft van de aanbieders
beschouwt de geldigheidsduur van de
afspraken als belemmerend voor
innovatie van hun dienstverlening en de
kwaliteit van zorg (figuur B1.2).
Aanbieders met een overeenkomst voor
één jaar zijn bovendien vaker dan
gemiddeld van mening dat de
geldigheidsduur innovatie en kwaliteit
van dienstverlening belemmeren dan
aanbieders met meerjarige afspraken.
Aanbieders verschillen van mening over
uitvoering van afspraken door
gemeente
Over het algemeen zijn aanbieders redelijk tevreden over de mate waarin de Gemeente Almere informatie aan
hen overdraagt, maar de meningen zijn sterk verdeeld over de doorverwijzing van cliënten naar hun organisatie
en over de hoogte van de financiële bijdrage van de gemeente (figuur B1.3). Er zijn geen verschillen tussen
sectoren, grote en kleinere organisaties en nieuwe danwel eerder gecontracteerde aanbieders: tevredenheid
34 n=89. Zie figuur B1.1 in Appendix 1 voor een toelichting op de indeling in sectoren van aanbieders.
figuur B1.2 oordeel zorgaanbieders over geldigheidsduur overeenkomst (n= 82-85)
Bron: ZWPA’15
12
12
11
57
40
35
32
48
54
0% 20% 40% 60% 80% 100%
kwaliteit van onze medewerkers
kwaliteit van zorg voor onze cliënten
innovatie van onze dienstverlening
Geldigheidsduur bevorderend of belemmerend voor...
Eerder bevorderend Neutraal Eerder belemmerend
figuur B1a afspraken verplichtingen van gemeente naar zorgaanbieders (n= 68-80)
en B1b wijzen van verantwoording over kwaliteit en prestaties (n= 83).
B1a) afspraken over… % B1b) wijze van verantwoording
%
financiële bijdrage van gemeente
81 evaluaties 71
informatieoverdracht van gemeente
67 voortgangsrapportages 61
aantal door gemeente af te nemen trajecten/ diensten/ producten
49 jaarverslag 57
doorverwijzing van cliënten naar uw organisatie door gemeente
45 periodiek voortgangsoverleg met de gemeente
54
organisatorische ondersteuning door de gemeente
16
Bron: ZWPA’15
57
en onvrede over de samenwerking met de gemeente is in gelijke mate verdeeld over verschillende typen
aanbieders.
Helft aanbieders meent dat gemeente
afspraken volledig nakomt
De helft van de aanbieders meent dat de
Gemeente Almere de met hen gemaakte
afspraken volledig nakomt. Andersom
verwachtte begin december 85% van de
aanbieders hun afspraken met de
Gemeente Almere volledig na te zullen
komen (figuur B1.4). Vooral kleinere
aanbieders (9 of minder
voltijdsmedewerkers) zijn relatief vaak
van mening dat de Gemeente Almere de
met hen gemaakte afspraken niet
volledig nakomt: 71% van kleinere
aanbieders vindt dat, tegen 42% van de
middelgrote en grotere aanbieders.
De meest genoemde redenen dat
aanbieders verwachtten hun afspraken
met de gemeente niet volledig te kunnen
nakomen, zijn dat ze te weinig steun
vanuit de gemeente krijgen, dat de
gemaakte afspraken niet realistisch zijn
en dat de periode te kort is om de
afspraken te realiseren.
Kleinere aanbieders verwachten eerder
negatieve gevolgen van niet nakomen
van afspraken dan grotere
Een aanwijzing voor de mate waarin aanbieders sturing van de Gemeente Almere ervaren, is hun inschatting
van de kans op negatieve consequenties wanneer zij hun afspraken niet nakomen. Aanbieders zijn sterk
verdeeld in hun inschatting van deze gevolgen. Drie op de tien (29%) aanbieders verwacht dat de Gemeente
Almere de samenwerking zal verbreken, terwijl een kwart (24%) denkt dat het zo’n vaart niet zal lopen. Evenzo
verwacht een kwart (24%) financiële sancties opgelegd te krijgen door de gemeente, tegen ook een kwart
(26%) die dat niet verwacht. De rest kan de gevolgen van het niet nakomen van afspraken niet goed inschatten. 35
Kleinere aanbieders schatten de kans groter dat de gemeente de samenwerking verbreekt wanneer zij hun
afspraken niet nakomen dan grotere aanbieders: 39% van de kleine aanbieders (minder dan 10 fte) verwacht
dat de samenwerking verbroken zal worden, tegen slechts 11% van de grotere aanbieders (100 of meer fte).
35 n=82-83.
figuur B1.3 oordeel zorgaanbieders over uitvoering afspraken door gemeentea
a alleen aanbieders die afspraken gemaakt hebben over het betreffende item
Bron: ZWPA’15
33
36
52
33
42
35
33
22
13
0% 20% 40% 60% 80% 100%
doorverwijzing cliënten (n=33)
financiële bijdrage (n= 64)
informatieoverdracht (n=46)
Oordeel over samenwerking gemeente
Voldoende Matig Onvoldoende
figuur B1.4 mate waarin gemeente en aanbieders afspraken nakomen (n=76-78)
Bron: ZWPA’15
50
85
45
14
5
1
0% 20% 40% 60% 80% 100%
komt de gemeente Almere deafspraken met uw organisatie na?
komt uw organisatie afspraken met degemeente Almere na?
Nakomen afspraken gemeente en aanbieders
Volledig Gedeeltelijk Niet of nauwelijks
58
B1.3 Hoe beoordelen aanbieders de sturing door de gemeente? Aanbieders verdeeld over de mate
waarin het gemeentelijk beleid richting
geeft aan hun activiteiten
Aanbieders zijn sterk verdeeld in de mate
waarin zij het beleid van de gemeente
Almere als richtinggevend beschouwen
voor hun activiteiten in Almere (figuur
B1.4): er zijn aanbieders voor wie het
beleid in sterke mate richting geeft, maar
ongeveer even veel aanbieders die
zeggen dat het beleid niet van invloed is
op hun handelen. Kleine aanbieders, met
9 of minder fte, geven vaker aan dat het
gemeentelijk beleid niet of nauwelijks
richting geeft aan hun activiteiten dan
middelgrote of grote aanbieders.
De meningen van aanbieders zijn
verdeeld over de wijze waarop de
Gemeente Almere invulling geeft aan
deze sturing (figuur B1.5). Er zijn iets
meer aanbieders van mening dat er in
Almere sprake is van integraal beleid in
het sociale domein, dan aanbieders die
stellen dat daar geen sprake van is.
Relatief weinig kleinere aanbieders (met
9 of minder voltijds medewerkers)
vinden dat er in Almere sprake is van een
integraal beleid: 14% van hen, tegen 36%
van de grotere aanbieders. Aanbieders
op het gebied van de Jeugdwet zijn ook
negatiever over de integraliteit van het
beleid in Almere, terwijl aanbieders op
het terrein van de Participatiewet juist
positiever zijn over de integraliteit van
het gemeentebeleid.36
Iets minder positief zijn aanbieders over de kennis van de gemeente van hun werkterrein en over de
administratieve lasten die de gemeente van hen verlangt. Vier op de tien aanbieders vindt de administratieve
lasten voor de gemeente Almere onredelijk, tegen drie op de tien die deze lasten wel redelijk vindt.
Hoe groter de aanbieder, hoe groter de kans dat deze meent dat de gemeente Almere voldoende weet van hun
werkterrein. Van de kleine aanbieders (met 9 of minder voltijds werknemers) vindt slechts 11% dat de
gemeente voldoende weet van hun werkterrein, tegen 30% van de middelgrote (10-99 fte) en 41% van de
grotere (100+ fte) aanbieders. Ook zijn er relatief weinig aanbieders van diensten op het gebied van de
36 Twaalf van de 58, ofwel 21% van de aanbieders op het terrein van de Jeugdwet is het eens met de stelling, en twaalf van de 29, ofwel 41% van de aanbieders op het terrein van de Participatiewet (gemiddeld 27%).
figuur B1.4 oordeel richtinggevendheid van het beleid (n=71)
Bron: ZWPA’15
16
10
1416
21
1113
0
5
10
15
20
25
1 2 3 4 5 6 7
% a
anb
ied
ers
1= niet richtinggevend < > 7 = sterk richtinggevend
Mate waarin beleid inhoudelijk richtinggevend is voor activiteiten van aanbieders in Almere, 7-puntsschaal
figuur B1.5 mate van instemming met stellingen over sturing door gemeente
Almere, in % van aanbieders (n=82-84)
Bron: ZWPA’15
27
26
27
27
29
34
38
35
39
32
25
19
5
9
10
19
0% 20% 40% 60% 80% 100%
De administratieve lasten die we voorde Gemeente Almere moeten maken,
zijn redelijk
De gemeente Almere weet voldoendevan ons werkterrein
Wij krijgen van Almere voldoenderuimte om te innoveren
In Almere is sprake van integraal beleidin het sociale domein
Mee eens Niet mee eens/ niet mee oneens Mee oneens Weet niet
59
Jeugdwet die vinden dat de gemeente voldoende weet van hun werkterrein: 18% van de aanbieders op dit
terrein is het eens met de stelling, tegen 48% van de aanbieders in andere sectoren.
B1.4 Worden productieafspraken gehaald, en zijn er wachtlijsten? Ruim de helft realiseerde productieafspraken
Zoals aangegeven in §B1.1 heeft de helft van de aanbieders
productieplafonds afgesproken: afspraken over het aantal door de
gemeente bij hen af te nemen trajecten, diensten of producten. Begin
december 2015 had ruim de helft (56%) had die productieafspraken
(bijna) volledig gerealiseerd (figuur B1.6).
Wachtlijsten bij twee op de tien aanbieders
Van de aanbieders geeft 22% aan dat er wachtlijsten zijn voor hun
diensten of producten voor burgers uit Almere.37
Er zijn te weinig
respondenten met wachtlijsten voor betrouwbare uitspraken hierover,
maar het lijkt er op dat wachtlijsten vaker voorkomen bij grotere
aanbieders met 100 of meer medewerkers (fte).38
Er bestaan zorgen dat het maken van productieafspraken leidt tot wachtlijsten. Cliënten die zich met een
zorgvraag tot een zorgaanbieder wenden wiens productieplafond is bereikt, zouden dan geen hulp krijgen of op
een wachtlijst komen, zo is de gedachte. Er waren achttien responderende aanbieders die productieplafonds
hebben afgesproken en deze al hadden gerealiseerd. Van hen zijn er drie (17%) die cliënten die zich melden na
het bereiken van het productieplafond op een wachtlijst plaatsen. Meer dan de helft (tien) verwijzen deze
cliënten terug naar de gemeente of nemen zelf contact op met de gemeente om vervolgstappen te bespreken.
Vier van de achttien aanbieders waar zulke situaties spelen (22%) bieden alsnog de gevraagde zorg op basis van
nacalculatie.
Wachtlijsten niet langer of korter geworden
Grosso modo is er volgens aanbieders in de wachtlijsten in 2015 weinig veranderd ten opzichte van vóór 2015:
twee derde (66%) meent dat de wachtlijsten even lang zijn gebleven, 17% dat de wachtlijsten langer zijn
geworden, en 17% dat de wachtlijsen juist korter zijn geworden.39
B1.5 Hoe oordelen aanbieders over het Almeerse inkoopmodel? Aanbieders: Almere stelt hoge eisen, maar kijkt ook te veel naar kosten
Het inkoopbeleid van de gemeente heeft bij een aantal maatwerkvoorzieningen als uitgangspunt dat alle
aanbieders die aan kwaliteitseisen voldoen, in Almere diensten mogen aanbieden. Hierdoor is er veel
keuzevrijheid voor cliënten. De meeste aanbieders huldigen dit principe van keuzevrijheid (figuur B1.7). De
helft van de aanbieders meent dat de gemeente in haar beleid meer naar de kosten kijkt dan naar de kwaliteit,
maar ook meent de helft dat ze in Almere aan hoge eisen moeten voldoen.
37 n=81. 38 37% van de grote aanbieders heeft wachtlijsten; n=78. 39 n=64, alleen aanbieders die vóór 2015 ook al diensten leverden aan burgers uit Almere.
figuur B1.6 mate waarin aanbieders
productieafspraken 2015 hebben
gerealiseerd, in % van aanbieders (n=32)a
In hoeverre is dit afgesproken aantal in 2015 al bereikt?
%
Niet of nauwelijks (0-10% van de productieafspraken geleverd)
3
Minder dan de helft (11-50%) 9
Meer dan de helft (51-90%) 31
(Bijna) Volledig (91-100%) 56
a alleen aanbieders met afspraken over
aantallen door gemeente af te nemen
producten of diensten
Bron: ZWPA’15
60
Vooral kleine aanbieders, met 9 of
minder fte, menen dat de Gemeente
Almere in haar beleid meer kijkt naar de
kosten dan naar de kwaliteit: 61% van
hen is het eens met de stelling, tegen
32% van de middelgrote en grotere
aanbieders.
Meningen zijn verdeeld over bekostiging
Aanbieders van zorg- en welzijnsdiensten
krijgen in Almere vaak (maar niet altijd)
hun diensten vergoed volgens het
principe van ‘uren maal tarief’ of ‘aantal
maal prijs’, wat inhoudt dat een
aanbieder meer vergoed krijgt naarmate
hij meer cliënten ondersteuning biedt.
Aanbieders zelf zijn verdeeld over de
wenselijkheid van deze vorm van
bekostiging: er zijn er even veel die de
voorkeur hebben voor een andere vorm
van bekostiging als die dat niet hebben
(respectievelijk 36 en 35%). Relatief veel
(52%) aanbieders van diensten op het
terrein van de Participatiewet hebben de
voorkeur voor een andere manier van
bekostiging.40
Meeste draagvlak voor bestuurlijke aanbesteding en ‘Zeeuws model’, niet voor populatiebekostiging
Aanbieders voelen niets voor een
inkoopmodel waarbij per gebied of
stadsdeel één hoofdaannemer wordt
aangewezen die per inwoner een vast
bedrag krijgt om alle benodigde zorg en
hulp te bieden(figuur B1.8). De meesten
hebben een voorkeur voor bestuurlijke
aanbesteding of aanbesteding volgens
‘Zeeuws model’ (waarbij alle aanbieders
die aan kwaliteitseisen voldoen hun
diensten mogen aanbieden).
Niet verrassend hebben nieuwe en
kleinere aanbieders (met 99 of minder fte) aanbieders een voorkeur voor het ‘Zeeuwse model’, en grote
aanbieders en langer in Almere werkende aanbieders een voorkeur voor besturlijke aanbesteding.41
Relatief
veel aanbieders op het gebied van dagbesteding en reïntegratietrajecten hebben een voorkeur voor
maatschappelijke aanbesteding. Er zijn ook aanwijzingen dat deze vorm van aanbesteding volgens
40 Tien van de 27 aanbieders die (ook) diensten verlenen op het terrein van de Participatiewet zijn het eens met de stelling. 41 Van de grote (100+ fte) heeft 19% de voorkeur voor het ‘Zeeuwe model’ tegen 43 en 48% van de kleinere en middelgrote aanbieders. Van de 10 nieuwe aanbieders hebben er 6 (60%) een voorkeur voor het Zeeuwse model, tegen 30% van de 70 bestaande aanbieders. Van de grote aanbieders heeft 56% een voorkeur voor bestuurlijke aanbesteding, tegen 25 en 30% van de kleine en middelgrote aanbieders. Geen enkele nieuwe aanbieder heeft de voorkeur voor bestuurlijke aanbesteding.
figuur B1.7 %aanbieders dat het eens/oneens is met stellingen over inkoop en
bekostiging (n=72-79)
Bron: ZWPA’15
10
36
48
49
33
30
46
36
58
35
6
15
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Cliënten uit Almere krijgen te veelkeuzevrijheid
Almere moet aanbieders bij voorkeur op een andere manier betalen dan
volgens “prijs x aantal”
In Almere moeten we aan hoge eisenvoldoen
De gemeente Almere kijkt in haarbeleid meer naar de kosten dan naar
de kwaliteit
Oordelen aanbieders over stellingen mbt inkoopbeleid
Mee eens Niet mee eens/ niet mee oneens Mee oneens
figuur B1.8 Voorkeur aanbieders voor inkoopmodel (n=75)
Welk inkoopmodel zou volgens u het beste passen bij de ondersteuning die u levert?
%
Langdurig en flexibel convenant met de gemeente over te bereiken doelen en kwaliteit met vaste prijs ('bestuurlijke aanbesteding')
40
Open markt voor iedere aanbieder die aan de kwaliteitseisen voldoet ('Zeeuws model')
37
Kleinschalige gebiedsgerichte aanbesteding aan een collectief met afspraken over te bereiken doelen ('maatschappelijke aanbesteding')
11
Niet aanbesteden, maar subsidiëren van activiteiten 11
Eén hoofdaannemer die een vast bedrag krijgt per inwoner in zijn gebied en waar nodig onderaannemers inschakelt ('populatiebekostiging')
0
Anders, namelijk… (hangt af van activiteit) 1
Bron: ZWPA’15
61
respondenten het beste past bij kleine aanbieders, hoewel het aantal respondenten te klein is voor
betrouwbare uitspraken hierover.
B1.6 Wat zijn volgens aanbieders de gevolgen van de transities voor
cliënten? Ten opzichte van vóór 2015 hebben aanbieders meer aandacht voor integrale aanpak en vraaggerichtheid
Met de transities beoogt de
gemeente onder meer te
bereiken dat de ondersteuning
aan mensen die dat nodig
hebben, integraler wordt en meer
toegesneden op de behoeften en
mogelijkheden van de aanvrager.
De enquête onder aanbieders
lijkt er op te wijzen dat deze
doelen naderbij gebracht
worden.
Hoewel de meeste aanbieders
zeggen dat ze niet meer of
minder zijn gaan afstemmen met
andere organisaties, maatwerk
bieden of alle gezinsleden samen
zijn gaan helpen, zegt toch ruim
een kwart van de aanbieders al
deze zaken méér te zijn gaan doen dan in de periode vóór 2015, en slechts enkelen dat ze dat minder zijn gaan
doen (figuur B1.9). In het bijzonder zijn aanbieders meer gaan afstemmen met andere organisaties. Dat een
deel van de aanbieders meer dan voorheen afstemt met aanwezige mantelzorgers, is vooral van toepassing bij
de aanbieders van diensten die gefinancierd worden vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).42
Veranderingen in werkwijze mede gevolg van afspraken met Almere
Volgens aanbieders zijn deze veranderingen in werkwijze mede het gevolg van afspraken met de Gemeente
Almere. Van de aanbieders die in 2015 anders zijn gaan werken in Almere (n=51), zegt driekwart (76%) dat
deze veranderingen mede het gevolg zijn van afspraken met de gemeente Almere, waaronder 10% die stelt dat
afspraken met de gemeente Almere zelfs de voornaamste oorzaak zijn van hun veranderde werkwijze. Een
kwart (24%) meent dat er vooral andere oorzaken aan te wijzen zijn voor hun veranderde wijze van werken.
42 28% van hen stemt meer af met mantelzorgers, tegen 5% van de aanbieders die diensten aanbieden vanuit de jeugdwet of de participatiewet.
figuur B1.9 %aanbieders dat in 2015 gevraagde zaken meer of minder is gaan doen dan
voorheen (n=70)a
a aanbieders die ook vóór 2015 al actief waren in Almere
Bron: ZWPA’15
16
20
23
23
24
34
60
57
71
69
63
56
4
3
1
0
9
4
20
20
4
9
4
6
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
Ondersteuning bieden die gericht is op alle ledenvan het huishouden van cliënten
Afstemmen met aanwezige mantelzorgers
Vraaggericht werken
Cliënten stimuleren om hun problemen zélf aante pakken
Maatwerk bieden aan cliënten
Afstemmen met andere organisaties
Is organisatie meer of minder gaan doen t.o.v. vóór 2015
Meer dan voorheen Even veel Minder dan voorheen weet niet, niet van toepassing
62
Toch menen –vooral kleinere-
aanbieders dat cliënten slechter af zijn
Ondanks dat een deel van de aanbieders
zegt dat ze integraler en vraaggerichter
zijn gaan werken, zijn er toch meer
aanbieders van mening dat de
ondersteuning voor cliënten in 2015 is
achteruitgegaan, dan aanbieders die
menen dat de ondersteuning is verbeterd
(fig. B10).
Vooral kleinere aanbieders menen dat de
ondersteuning voor cliënten is
achteruitgegaan ten opzichte van de
periode vóór 2015. Ruim de helft van de
aanbieders met 9 of minder
voltijdsmedewerkers43
vindt dat cliënten minder goede ondersteuning krijgen, tegen 29% van de aanbieders
met 10 tot 100 medewerkers (fte) en 11% van de grotere aanbieders, met 100 of meer medewerkers (fte).
43 Dertien van de 23 kleinere aanbieders die een geldig antwoord gaven op deze vraag, 57%.
figuur B10 Inschatting gevolgen transities voor cliënten volgens aanbieders
(n=70).a
a alleen aanbieders die al vóór 2015 in Almere actief waren
Bron: ZWPA’15
… betere ondersteuning.
7%
… ongeveer dezelfde
kwaliteit van ondersteuning.
33%
… minder goede ondersteuning.
31%
Weet ik niet29%
Vergeleken met de periode vóór 2015 krijgen Almeerders met problemen…
63
Appendix 1: Vragenlijst zorg, welzijn en participatie in Almere 2015 De ‘Vragenlijst zorg, welzijn en participatie in Almere 2015’ was een internetenquête die liep van 13 november
tot en met 15 december 2015 en werd verstuurd aan 213 aanbieders.
Het steekproefkader bestond uit de 179 aanbieders die in het registratiesysteem ‘Stipter’ bekend stonden
omdat ze een contract hadden afgesloten met de gemeente Almere, aangevuld met aanbieders die in 2015 een
subsidierelatie hadden met de gemeente Almere in het kader van de transities, een lijst met
jeugdhulpaanbieders, Wmo-aanbieders, en lijsten bekend bij verschillende ambtenaren van bijvoorbeeld
aanbieders van beschut werk en dergelijke. Van elke aanbieder werd één e-mailadres geselecteerd. Bij
voorkeur werden e-mailadressen van personen geselecteerd; wanneer deze niet beschikbaar waren, werd het
door de aanbieder zelf als contactadres opgegeven e-mailadres gebruikt (vaak beginnend met info@...).
Van de e-mailadressen bleken er 2 niet te kloppen. De rest kreeg tweemaal een herinneringsmail en er werd
een korte oproep geplaatst in de Almeerse nieuwsbrief voor zorgaanbieders. Uiteindelijk vulden er 82 de
vragenlijst volledig in en 22 gedeeltelijk, een response van 49%. Uitgaande van de 82 volledig ingevulde
vragenlijsten betekent dit maximaal
een 95%-betrouwbaarheidsmarge van
9 procentpunten.
Enkele geadresseerden namen de
moeite om te antwoorden dat zij
weliswaar een contract hadden met
Almere omdat deze op een aantal
terreinen de aanbesteding deed voor
alle Flevolandse gemeenten, maar dat
zij geen diensten leverden aan
cliënten uit Almere.
Aanbieders werden op basis van hun
antwoorden op de vraag welke
producten of diensten zij aanboden
ingedeeld naar sector en doelgroep
(figuur A1.1). Aanbieders die
meerdere typen diensten aanbieden
kunnen ook in meerdere sectoren
ingedeeld zijn. Van de aanbieders
bood 72% diensten aan op het terrein
van de Jeugdwet, 68% op het terrein
van de Wmo, en 36% vanuit de
Participatiewet.
Tabel A1.2 toont tevens de verdeling
van response naar omvang en of de
aanbieder al dan niet al vóór 2015
diensten leverde aan burgers uit
Almere.
Tenzij anders vermeld zijn percentages
berekend op het aantal aanbieders met een geldig antwoord op de vraag, dus exclusief de antwoorden ‘weet
niet’ of ‘niet van toepassing’. Het percentage ‘weet niet’ werd gewoonlijk vermeld wanneer dat hoger dan 15%
was.
figuur A1.1 response en indeling naar sectoren
dienst of product aantal in %a Wmo Part. wet
Jeugd-wet
arbeidsintegratie, leer-werktrajecten 13 16%
behandeling, persoonlijke verzorging 27 33%
beschermd wonen 9 11%
dagbesteding 25 31%
hulp bij het huishouden 10 12%
hulpmiddelen (bv. trapliften, rolstoelen)
3 4%
individuele begeleiding volwassenen 41 51%
individuele begeleiding jeugd 31 38%
jeugd ggz (incl hulp bij LVB, dyslexie, psychologie, orthopedagogie etc)
35 43%
jeugdbescherming/ jeugdreclassering 2 3%
jeugdzorg plus (gesloten jeugdhulp) 5 6%
opvang, kortdurend verblijf: jeugd 15 19%
opvang, kortdurend verblijf: volwassenen
10 12%
residentiële jeugdhulp 6 7%
vervoersdiensten 7 9%
anders, namelijk: 5b 6%
totaal bekend 81 79%c
niet ingevuld 23 22%c
a percentage berekend op de 81 respondenten die de vraag beantwoordden
b 4 boden diensten aan op het gebied van Wmo, 1 leverde jeugd GGz
c percentage berekend op de 104 respondenten die minstens 1 vraag beantwoordden
bron: ZWPA’15
figuur A1.2 response naar omvang en duur relatie met Gemeente Almere
omvang aantal in %a leverde al vóór 2015 diensten aan Almeerders
aantal in %
1-9 fte 29 28 ja 70 67
10-99 fte 23 22 nee 11 11
100 of meer fte 27 26
weet niet 3 3 weet niet 1 1
niet ingevuld 22 21 niet ingevuld 22 21
totaal 104 100 totaal 104 100
64
Bijlage 2. Burgerkracht en vrijwilligerswerk
Onderzoek Vragenlijst Burgerkracht en Vrijwilligerswerk Almere 2015
Deze bijlage is gebaseerd op de internetenquête ‘Burgerkracht en Vrijwilligerswerk Almere’ (BVA’15) die liep in
drie weken in november en begin december 2015. Deelnemers werden op twee manieren geworven:
de 1.824 deelnemers van het O&S-onderzoekspanel met e-mailadres kregen een persoonlijke
inlogcode. Van hen vulden 628 de enquête in, een response van 34%.
een mail met een niet-persoonlijke link naar de enquête werd op drie manieren verstuurd:
o met O&S als afzender direct aan 211 kerken, (sport-)clubs, en verenigingen met het verzoek
om deze te laten invullen door een of meerdere vrijwilligers;
o met VMCA als afzender aan 820 bij hen bekende vrijwilligers met bekend e-mailadres;
o met De Schoor als afzender aan 692 bij hen bekende vrijwilligers met bekend e-mailadres;
Van de 1.723 adressen aan wie de mail op deze manier werd verstuurd, werd de enquête door
424 mensen ingevuld, een response van 25%.
In totaal vulden 1.052 mensen de enquête in, een overall response van 30%.
De enquêtegegevens zijn niet representatief voor de hele Almeerse bevolking. Resultaten die betrekking
hebben op ‘volwassen Almeerders’ zijn gebaseerd op de antwoorden van O&S-panelleden, die gewogen zijn
voor leeftijd, huishoudenssituatie en geslacht. Het opleidingsniveau van panelleden is vergelijkbaar met de
gemiddelde Almeerse beroepsbevolking, maar het is aannemelijk dat mensen die zich voor het panel
aanmelden zich meer betrokken voelen bij Almere en Almeerse vraagstukken dan gemiddeld. Wanneer in deze
bijlage gesproken wordt over ‘volwassen Almeerders’ of ‘Almeerse volwassenen’ wordt gedoeld op de meer
betrokken Almeerders van 25 jaar en ouder.
De enquêtegegevens geven een representatief beeld van actieve vrijwilligers uit Almere van 25 jaar en ouder.
De resultaten over Almeerse vrijwilligers zijn gebaseerd op beide wervingen en betreffen alleen de mensen die
antwoordden dat zij de afgelopen 12 maanden vrijwilligerswerk hebben gedaan.
In het kort:
De meeste Almeerders, 60%, zetten zich wel eens onbetaald in voor organisaties, groepen of de
buurt. Zij doen dit merendeels incidenteel, een paar keer per jaar. Almeerders geven zelf aan dat ze
zich in 2015 iets minder vaak onbetaald inzetten dan in 2014.
Twee derde van de Almeerders, 67%, helpt de buren wel eens. Zij doen dat voor het overgrote deel af
en toe, minder dan eenmaal per maand. Daarbij gaat het vooral om relatief kleinere zaken, zoals de
planten verzorgen tijdens de vakanties.
Buren helpen elkaar als hen er om gevraagd wordt. Handelingsverlegenheid en elkaar niet kennen
spelen nauwelijks een rol als redenen om elkaar niet te helpen.
Volgens een landelijk onderzoek blijft het aandeel vrijwilligers gelijk, volgens een ander onderzoek
neemt het percentage landelijk af, in Almere steeg het percentage vrijwilligers tussen 2010 en 2014.
De helft van de vrijwilligers doet een dagdeel per week of minder vrijwilligerswerk, de helft doet dat
een dagdeel per week of meer. Omgerekend komt dit per jaar neer op 4.300 manjaren aan
vrijwilligerswerk in Almere.
Vrijwilligers zijn vaker dan gemiddeld hoger opgeleid, niet werkend, en met goede gezondheid.
Vrijwilligers doen hun vrijwilligerswerk vooral vanuit betrokkenheid en idealisme. Het plezier ervan
en instrumentele motieven als persoonlijke ontwikkeling spelen een minder grote rol. Verreweg de
belangrijkste reden om geen vrijwilligerswerk te doen is, volgens respondenten, tijdgebrek.
De meeste vrijwilligers, ruim acht op de tien van hen, zijn tevreden over de ondersteuning die ze
ontvangen. Ook voelen zij zich over het algemeen gewaardeerd en krijgen ze voldoende begeleiding
en voelen zij zich gedekt voor aansprakelijkheid.
65
In het kort (vervolg):
Vrijwilligers hebben nog weinig gemerkt van de transities. Wel merken zij dat ze vaker en meer
gevraagd worden om vrijwilligerswerk te doen.
Volwassen Almeerders beschouwen vrijwilligers en mantelzorgers als een goede aanvulling op de rol
van professionals in zorg en welzijn.
B2.1 Onbetaalde inzet en burenhulp Paragraaf B2.2 gaat in op vrijwilligerswerk. Bijlage 3 gaat in op mantelzorg. In deze paragraaf gaat het over
andere vormen van onbetaalde inzet van Almeerse volwassenen voor organisaties, groepen of de buurt
(§B2.1.1) en voor de buren (§B2.1.2).
B2.1.1 Onbetaalde inzet van Almeerders voor organisaties of groepen
De meeste volwassenen zetten zich incidenteel onbetaald in voor een organisatie, groep of de buurt
Van de volwassen Almeerders doet 60%
wel eens iets onbetaald voor een
organisatie, een groep of de buurt. Een
groot deel, de helft tot driekwart van deze
inzet, is incidenteel, minder dan eenmaal
per maand (figuur B2.1). Personen die de
handen uit de mouwen hebben gestoken
bij de sportclub, vereniging of
andersoortige organisatie, doen dit
frequenter dan mensen die zich hebben
ingezet voor een buurt of school. Een
mogelijke verklaring kan zijn dat clubs,
stichtingen en verenigingen, ‘draaien’ op
vrijwilligers en meer ‘functies’ en
‘roostermomenten’ hebben in de vorm
van bijeenkomsten, trainingen en
wedstrijden.
Onbetaalde inzet voor organisaties of groepen licht afgenomen
De meeste Almeerders, 63% van hen, zijn zich vergeleken met 2014 niet meer of minder onbetaald gaan
inzetten voor organisaties, groepen of de buurt. Een minderheid van 16% is zich meer gaan inzetten dan het
jaar ervoor, en iets meer, namelijk 21%, is zich juist minder gaan inzetten (n=627, Almeerders 25+).
Betrokkenheid belangrijke drijfveer voor
onbetaalde inzet
Veel Almeerders die zich op één of
meerdere manieren onbetaald inzetten
voor organisaties, groepen of de buurt,
doen dat uit betrokkenheid met een
kwestie, organisatie of groep: de motieven
dat ze‘vinden ‘dat ze iets moeten doen’,
en ‘organisaties hebben vrijwilligers nodig’
worden veel genoemd (figuur B2.2). Een
ander veel genoemd motief is dat het leuk
is om te doen.
Figuur B2.1. Frequentie vrijwillige inzet door Almeerders in de afgelopen 12
maanden (n=627 Almeerders 25+)
Bron: BVA’15
18
1
2
2
6
6
5
17
1
3
6
10
16
19
66
98
95
92
84
79
77
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Voor andere organisatie (bijv.vereniging, kerk)
Maatschappelijke stage
Als cliëntvertegenwoordiger
Als werknemer buiten werktijd
Voor een sportclub
Voor een school
In de buurt
12x of meer 1-11 x Nee
Figuur B2.2 Hoofdmotief om zich onbetaald in te zetten voor organisatie, groep
of buurt, in % (n=738, Almeerders 25+ die zich op minstens één wijze hebben
ingezet)
Bron: BVA’15
13%
2%
5%
6%
18%
26%
31%
0% 10% 20% 30% 40% 50%
Andere reden
Een kennis/ buurtgenoot vroeg het me
De overheid en instanties doen zelfsteeds minder
Een medewerker van een organisatievroeg het me
Organisaties die ik belangrijk vindhebben (meer) vrijwilligers nodig
Omdat het me leuk leek/ ik het graagdoe
Ik vond dat ik iets moest doen
66
B2.1.2 Burenhulp
Twee derde van volwassenen geeft incidenteel burenhulp
Van de volwassen Almeerders heeft 67%
in het afgelopen jaar wel één of meerdere
vormen van hulp aan de buren gegeven.
Dit is in verreweg de meeste gevallen,
ongeveer negen op de tien maal,
incidenteel van aard, dat wil zeggen
minder dan één maal per maand (figuur
B2.3). Bij Almeerders die hun buren wel
eens met iets helpen, gaat het merendeels
om ‘kleine’ zaken, waarbij er veelal sprake
zal zijn van wederkerigheid en ‘goede buur
zijn’. Bijna de helft (45%) van de
Almeerders geeft aan dit helemaal niet te
doen. Minder mensen geven concretere
hulp (38%) of incidentele mantelzorg-
achtige hulp (31%) aan hun buren. Dit
soort situaties komt ook minder voor.
Even veel burenhulp als in 2014
Almeerders hielpen hun buren in 2015
even veel (of even weinig) als in 2014: 80%
zegt dat ze in 2015 ongeveer even veel
hulp gaven als in 2014, 10% dat ze dat
minder vaak deden, en ook 10% dat ze
vaker hulp boden (n=552; Almeerders
25+).
Hulp vragen loont
Buren helpen elkaar voornamelijk omdat
ze dat graag doen, en omdat ze gevraagd
worden. Ook noemt 16% dat ze de buren
uit eigen initiatief helpen omdat ze dat
nodig vonden (figuur B2.4). Degenen die
hun buren het afgelopen jaar niet
geholpen hebben doen dat voornamelijk
niet omdat de buren hen dat niet
gevraagd hebben: handelingsverlegenheid
speelt slechts bij 5% van hen een rol
(figuur B2.5). Ook het motief dat
Almeerders hun buren niet of nauwelijk
kennen speelt bijna geen rol. Afgaande op
de motieven om elkaar wel of juist niet te
helpen lijkt dan ook de conclusie
gerechtvaardigd dat de kans groot is dat
Almeerders die hun buren er om vragen,
die hulp ook krijgen. Gezien de frequentie
en aard van de gegeven burenhulp (figuur
B2.3) zijn incidentele en niet al te
belastende verzoeken het meest kansrijk.
Figuur B2.3 Burenhulp door Almeerders in de afgelopen 12 maanden (n=591-
612; Almeerders 25+)
Bron: BVA’15
Figuur B2.4 Hoofdmotief om burenhulp te geven door Almeerders die hun
buren hebben geholpen in de afgelopen 12 maanden, in % (n=714; Almeerders
25+)
Bron: BVA’15
Figuur B2.5 Hoofdmotief om geen burenhulp te geven door Almeerders die
hun buren niet hebben geholpen, in % (n=281; Almeerders 25+)
Bron: BVA’15
67
Het motief ‘ik vond dat ik iets moet doen’ is voor het geven van burenhulp aanzienlijk minder belangrijk dan
voor onbetaalde inzet voor groepen, organisaties of de buurt, een directe vraag om hulp is daarentegen bij
burenhulp weer een belangrijker motief dan bij onbetaalde inzet.
B2.2 Vrijwilligerswerk
B2.2.1 Hoe veel en wat voor vrijwilligerswerk wordt er verricht?
Landelijk minder of gelijkblijvend aandeel vrijwilligers, in Almere neemt het aandeel vrijwilligers toe
“Exacte gegevens over het aantal vrijwilligers in Nederland zijn lastig te geven omdat de cijfers per onderzoek
wisselen, afhankelijk van de vraagstelling en timing van het onderzoek. Uit het tweejaarlijks onderzoek Geven
in Nederland 2015 blijkt dat in 2014, 37% van de Nederlanders minstens één keer per jaar vrijwilligerswerk
deed voor een maatschappelijke organisatie” (Hetem en Franken, 2015). Uit dit onderzoek blijkt dat het aantal
Nederlanders dat vrijwilligerswerk verricht sinds 2010 daalt. In 2015 stelt het CBS dat 49% van de Nederlanders
minimaal een keer per jaar vrijwilligerswerk verricht. Volgens het CBS is dit aandeel stabiel gebleven ten
opzichte van 2012 en 2013 (CBS statline).
In de representatieve enquête ‘Almere in de Peiling’ in 2014 gaf 39% van de Almeerse volwassenen aan
vrijwilligerswerk te hebben gedaan. Dat was even veel als in 2012 (38%) en een stijging ten opzichte van 2010,
toen nog 31% vrijwilligerswerk verrichtte (O&S 2014). De Almeerse percentages zijn, zoals aangegeven, niet
goed te vergelijken met de percentages van CBS en Geven in Nederland. Uit de CBS-cijfers blijkt wel dat in
Flevoland minder vrijwilligers zijn dan landelijk gemiddeld. Volgens de volwassenen- en seniorenenquête van
de GGD Flevoland uit 2012 zijn er in Almere minder vrijwilligers dan in de rest van Flevoland (zie §3.2.3 in
hoofdstuk 3 hiervoor).
Almeerse vrijwilligers verrichten jaarlijks 8 miljoen manuren werk
Gemiddeld verrichten Almeerse vrijwilligers 7,5 uren per week vrijwilligerswerk. Dit gemiddelde wordt
vertekend door een minderheid die veel tijd aan vrijwilligerswerk besteedt. De helft van de Almeerse
vrijwilligers doet één dagdeel (4 uur) per week of minder vrijwilligerswerk, de helft doet dat meer dan een
dagdeel. Een kwart (25%) doet dat 2 uur per week of minder, en 10% doet per week 2 dagen of meer
vrijwilligerswerk. Omgerekend naar 39% van de volwassenen (O&S 2014) betekent dit dat er per jaar in Almere
zo’n 8 miljoen manuren ofwel 4.300 manjaren44
vrijwilligerswerk wordt verricht.
Vrijwilligerswerk vooral in uitvoerende
taken in georganiseerd verband
Vrijwilligers doen verreweg het meeste
vrijwilligerswerk in georganiseerd
verband, in uitvoerende functies en in
Almere (figuur B2.6). Landelijk wordt het
meeste vrijwilligerswerk in georganiseerd
verband verricht voor sportverenigingen,
op enige afstand gevolgd door op school,
in de verzorging of verpleging, jeugd-/
buurthuiswerk/ scouting, en voor kerken,
moskeeën of levensbeschouwelijke
groeperingen (CBS, 2015).
44 Bij 40-urige werkweek en 40 werkzame weken per jaar
Figuur B2.6 Aard en plaats van vrijwilligerswerk, in % van vrijwilligers 25+
(n=683)a
a percentages tellen op tot meer dan 100, omdat meerdere antwoorden
gegeven konden worden.
Bron: BVA’15
17%
67%
46%
39%
89%
16%
91%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Buiten Almere
Elders in Almere
Eigen buurt/ wijk
Bestuurlijk/ leidinggevend
Uitvoerende taken
Niet voor een organisatie
Voor organisatie of vereniging
Loca
tie
Typ
e w
erk
Org
anis
atie
68
B2.2.2 Wie zijn de vrijwilligers en wat zijn hun motieven?
Vrijwilligers zijn vaker hoger opgeleid, niet werkend, en met goede gezondheid
Onder de Almeerse vrijwilligers zijn meer vrouwen, meer niet-werkenden en meer respondenten met een
goede gezondheid dan onder de respondenten die geen vrijwilligerswerk doen (BVA’15, n= 585-612). Uit de
enquête Almere in de Peiling 2014 blijkt dat Almeerse vrijwilligers hoger opgeleid zijn dan gemiddeld en dat
senioren van 65 jaar en ouder meer vrijwilligerswerk doen dan gemiddeld (O&S, 2014). Dat wordt ook in
landelijk onderzoek bevestigd (Hetem en Franken, 2015). Bovendien blijkt uit landelijk onderzoek dat er relatief
meer vrijwilligerswerk wordt verricht door: -mensen tussen de 35 en 45 jaar met kinderen (veelal voor de
school of de sportvereniging); -mensen met een kerkelijke achtergrond, en –mensen in landelijke gebieden.
Vrijwilligerswerk biedt zingeving en het is leuk, maar het kost tijd
Betrokkenheid en idealisme zijn
belangrijkere motieven om
vrijwilligerswerk te doen dan het plezier
ervan of ‘eigenbelang’. Verder speelt
‘sociale plicht’ nog een rol als motief. Bij
een kleine groep is geen sprake van
vrijwilligerswerk, maar van een verplichte
tegenprestatie voor de uitkering (figuur
B2.7). Tijdgebrek wordt als belangrijkste
reden genoemd om geen vrijwilligerswerk
te doen; desinteresse en onbekendheid
speelt veel minder een rol, zo zeggen
Almeerse volwassenen die geen
vrijwilligerswerk doen. Daarnaast spelen
ook praktische bezwaren en
belemmeringen een rol, en wil een deel
zich niet vastleggen (figuur B2.8).
Figuur B2.7 Hoofdmotief om vrijwilligerswerk te verrichten, in % van
vrijwilligers 25+ (n=695)
Bron: BVA’15
Figuur B2.8 Belangrijkste reden om geen vrijwilligerswerk te doen, in % van
volwassenen (25+) die geen vrijwilligerswerk doen (n=295)
Bron: BVA’15
5%
1%
2%
7%
8%
12%
24%
42%
0% 10% 20% 30% 40% 50%
Anders
Omdat ik dan invloed heb
Verplichte tegenprestatie voor(bijstands-) uitkering
Voor mijn eigen ontwikkeling enontplooiing
Voor de sociale contacten (ik leer ermensen kennen)
Omdat iedereen zijn steentje moetbijdragen
Omdat ik het leuk vind
Betrokkenheid (mensen willen helpen /iets willen verbeteren)
12%
1%
1%
7%
7%
11%
12%
50%
0% 10% 20% 30% 40% 50%
Andere reden
Ik heb geen zin in onkosten of gedoe…
Ik heb er nooit aan gedacht
Ik heb geen interesse
Ik weet niet waar ik interessant of…
Ik wil me niet vastleggen
Mijn gezondheid of leeftijd laat het…
Ik heb geen tijd
Wat is de belangrijkste reden dat u geen vrijwilligerswerk doet?
69
B2.2.3 Hoe waarderen vrijwilligers hun ondersteuning?
Meeste vrijwilligers worden voldoende
ondersteund
Een ruime meerderheid ervaart (ruim)
voldoende ondersteuning bij het doen
van vrijwilligerswerk. Die ondersteuning
ontvangen zij vooral van de organisatie
waarvoor zij vrijwilligerswerk doen
(figuur B2.9). Het aandeel vrijwilligers dat
vindt dat ze te weinig ondersteuning
krijgen van de gemeente is weliswaar
klein, maar toch duidelijk groter dan de
percentages vrijwilligers die
ondersteuning missen van de andere
gevraagde organisaties. De helft van de
vrijwilligers heeft overigens geen
behoefte aan ondersteuning van de
gemeente of van de VMCA.
Meeste vrijwilligers tevreden over
waardering, mogelijkheden en
ondersteuning
Over het algemeen voelen vrijwilligers
zich gewaardeerd door hun eigen
organisatie en door anderen (figuur
B2.10). Een meerderheid weet zich ook
voldoende gedekt voor
aansprakelijkheid. Iets meer dan de helft
van de vrijwilligers is tevreden over de
begeleiding die ze krijgen; een kwart van
de vrijwilligers krijgt geen begeleiding,
maar heeft daar ook geen behoefte aan.
De helft van de vrijwilligers krijgt
voldoende mogelijkheden om trainingen
of cursussen te volgen, een derde krijgt
deze niet, maar heeft daar ook geen
behoefte aan. Relatief het minst
tevreden zijn vrijwilligers over de
vergoeding van onkosten en
duidelijkheid over gevolgen van
vrijwilligerswerk voor belasting en
sociale wetgeving, al zijn de percentages
die daar ontevreden over zijn nog gering:
respectievelijk 14 en 16%.
Verdringen vrijwilligers betaalde
arbeidsplaatsen?
De gegevens geven geen eenduidig antwoord op deze vraag, al lijkt een beperkte mate van verdringing niet uit
te sluiten. Ruim één derde (35%) van de vrijwilligers kent mensen die vergelijkbare taken als zij verrichten,
maar daarvoor betaald worden (figuur B2.11). De ruime meerderheid kent echter geen voorbeelden.
Figuur B2.9 Mate van ervaren ondersteuning door vrijwilligers, in % van
vrijwilligers 25+ (n= 581-642)
Bron: BVA’15
21
39
39
71
83
11
6
9
6
6
14
5
6
3
3
55
50
47
20
8
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Door de gemeente Almere (bijv.wijkteam, sociale dienst)
Door Vrijwilligers en MantelzorgCentrale Almere (VMCA)
Door anderen of andere organisatie
Door familie, vrienden, kennissen
Door organisatie waar uvrijwilligerswerk voor doet
(Ruim) voldoende Matig
Onvoldoende/ wel behoefte Geen behoefte aan steun
Figuur B2.10 Oordeel aspecten vrijwilligerswerk, in % van vrijwilligers 25+ (n=
646-664)
Bron: BVA’15
34
35
47
58
63
74
80
12
9
11
13
11
14
10
14
16
8
4
7
4
3
40
40
34
25
18
9
7
0% 50% 100%
Vergoeding van onkosten
Duidelijkheid over gevolgen vanvrijwilligerswerk voor belasting en
sociale wetgeving
De mogelijkheden om trainingen ofcursussen te volgen
De begeleiding die u krijgt
Aansprakelijkheidsdekking
Waardering van uw inzet door anderen (‘de samenleving’, kennissen)
Waardering van uw inzet door uw eigenorganisatie
Voldoende Matig Onvoldoende Niet van toepassing
Figuur B2.11 Bekend met mensen die vergelijkbare taken wel betaald verrichten,
in % van vrijwilligers 25+ (n = 688)
Bron: BVA’15
14%
56%
22%
12%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%
Weet niet
Nee
Ja, in andere organisatie(s)
Ja, binnen eigen organisatie
70
B2.3 Transities en vrijwilligers In deze paragraaf komen de gevolgen van de transities voor vrijwilligers aan bod.
Vrijwilligers merken weinig gevolgen
van transities voor vrijwilligerswerk
De meeste vrijwilligers constateren in
2015 geen verschillen met 2014 of weten
niet in hoeverre er verschillen waren met
betrekking tot de aandacht voor en,
ondersteuning en positie van vrijwilligers
(figuur B2.12). Het enige duidelijke
verschil dat vrijwilligers signaleren, is dat
zij meer of vaker gevraagd worden om
zich onbetaald in te zetten voor anderen,
doelen of organisaties. Daarnaast is het
aandeel vrijwilligers dat zegt dat ze in
2015 meer informatie kregen over het
doen van vrijwilligerswerk (11%) groter
dan het percentage dat zegt dat ze
minder informatie kregen (6%).
Almeerders zien een rol voor
vrijwilligers in de transities
Een meerderheid van de volwassen
Almeerders is het eens met de stelling
dat vrijwilligers en mantelzorgers de
professionele hulpverleners goed
aanvullen (figuur B2.13). Almeerders zijn
echter iets minder uitgesproken als het
gaat om de vragen of vrijwilligers en
mantelzorgers ‘sommige dingen beter
kunnen’ dan betaalde medewerkers en
of de gemeente op andere zaken moet
bezuinigen dan op zorg en welzijn. De
percentages die het eens zijn met de
stellingen zijn wel bijna twee maal zo
groot als de percentages die het ermee
oneens zijn.
De veronderstelling achter de vraag over bezuinigingen was dat mensen die geen problemen hebben met
bezuinigingen op zorg en welzijn, een grotere rol voor vrijwilligers voorstaan. Dat blijkt echter niet het geval.
Sterker nog, mensen die bezwaren hebben tegen bezuinigingen op zorg en welzijn, vinden relatief vaker dat
vrijwilligers en mantelzorgers de professionele hulpverleners goed aanvullen, dan mensen die geen problemen
hebben met bezuinigingen op zorg en welzijn.
Figuur B2.12 Oordeel over veranderingen in 2015 ten opzichte van 2014 m.b.t
vrijwilligerswerk, in % van vrijwilligers 25+ (n = 647-652)
Bron: BVA’15
11%
12%
13%
14%
23%
45%
38%
41%
26%
41%
6%
9%
9%
10%
3%
38%
41%
37%
50%
33%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Informatie die u kreeg over het doen vanvrijwilligerswerk
Ondersteuning voor vrijwilligers vanuitorganisaties
Positie en waardering van vrijwilligers
Aandacht voor vrijwilligers vanuit degemeente
Aantal maal dat aan u gevraagd wordt omzich onbetaald in te zetten voor anderen,
doelen of organisaties
Eerder meer geworden Niet veranderdEerder minder geworden Weet niet
Figuur B2.13 Oordeel stellingen, in % van Almeerders 25+ (n = 839-853)a
a De volledige tekst over de stelling met betrekking tot gemeentelijke
bezuinigingen luidde: ‘De Gemeente Almere moet bezuinigen op andere dingen
dan op zorg en welzijn (bv. op onderhoud openbare ruimte, veiligheid, vastgoed)’.
Bron: BVA’15
36%
41%
66%
42%
38%
24%
22%
21%
10%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Vrijwilligers en mantelzorgers kunnensommige dingen beter dan betaalde
medewerkers
De Gemeente Almere moetbezuinigen op andere dingen dan op
zorg en welzijn
Vrijwilligers en mantelzorgers vullenprofessionele hulpverleners goed aan
Mee eens Niet mee eens/ niet mee oneens Mee oneens
71
Bronnen
CBS (2015). Persbericht 7 december 2015: Meeste vrijwilligers actief voor sportverenigingen.
http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/vrije-tijd-cultuur/publicaties/artikelen/archief/2015/meeste-
vrijwilligers-actief-voor-sportverenigingen.htm
Hetem, R., en M. Franken (2015). Feiten en cijfers vrijwillige inzet. Utrecht: Movisie.
O&S (2014). Almere in de Peiling 2014. Gemeente Almere.
72
Bijlage 3. Mantelzorg In de Almeerse sociale infrastructuur spelen mantelzorgers een belangrijke rol. In de Kadernota ‘Doen wat
nodig is’ wordt beschreven dat de beoogde transformatie naar meer eigen kracht en samenredzaamheid en
minder formele zorg alleen mogelijk is als mantelzorgers voldoende worden ondersteund, zowel door hun
eigen sociale netwerk als door de formele sociale infrastructuur. In het Beleidsplan ‘Almere aan zet’ is te lezen
dat een goede ondersteuning van mantelzorgers een belangrijk onderdeel van het beleid in het sociaal domein
is. De wijkteams en de VMCA spelen hierin een belangrijke rol. Vanwege het belang van mantelzorg staan
mantelzorgers, hun ervaringen en de ondersteuningsmogelijkheden waarvan ze gebruik (kunnen) maken in
deze paragraaf centraal.
Tijdens de onderzoeksperiode waarin de enquêtes voor de vrijwilligers en zorgaanbieders liepen, werd onder
mantelzorgers en zorgvragers in Almere een enquête uitgevoerd in het kader van de raadpleging Zorg naar
gemeenten (onderdeel van de AVI-cliëntenmonitor) door een samenwerkingsverband van acht
cliëntenorganisaties45
. Om een te groot beroep op deze doelgroep te vermijden is besloten niet nog een extra
enquête te houden, maar gebruik te maken van deze gegevens en die van eerdere onderzoeken.
In 2014 is door het SCP een landelijk
onderzoek gehouden onder
mantelzorgers46
en in hetzelfde jaar zijn
ook Almeerders via het
omnibusonderzoek Almere in de Peiling47
door de gemeente (team Onderzoek &
Statistiek) bevraagd over mantelzorg.
Allereerst worden uit deze onderzoeken
de belangrijkste bevindingen
gepresenteerd. Aangezien de vraagstelling
in beide onderzoeken niet overeenkomt
zijn de Almeerse cijfers niet vergelijkbaar met de landelijke. Daarom is ook gekeken naar de cijfers uit de GGD-
gezondheidsenquête48
, waarbij in het hele land dezelfde vragen werden gesteld, onder andere betreffende
mantelzorg. Deze cijfers zijn echter uit 2012. Tot slot worden de cijfers van het meest recente onderzoek, de
cliëntenraadpleging van de AVI-cliëntenmonitor, (najaar 2015) gepresenteerd. Box B3 geeft weer hoeveel
mantelzorgers in de afgelopen vijf jaar bij de VMCA stonden geregistreerd.
45 AVI-cliëntenmonitor (onderdeel van programma ‘Aandacht voor Iedereen’ vanuit Ministerie van VWS). 2015. Zorg naar gemeenten. Goed voor elkaar? Digitale cliëntenraadpleging als onderdeel van de AVI-cliëntenmonitor: file:///D:/jva/Downloads/rapport__zorg_naar_gemeenten_-_goed_voor_elkaar_bew_cb.pdf 46 Sociaal en Cultureel Planbureau. 2015. Informele hulp: wie doet er wat? Omvang, aard en kenmerken van mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg en ondersteuning in 2014. Den Haag, december 2015: http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2015/Informele_hulp_wie_doet_er_wat 47 O&S Gemeente Almere. 2015. Factsheet 7: Vrijwilligerswerk en Mantelzorg. In: Almere in de Peiling 2014: https://www.osalmere.nl/docs/Almere%20in%20de%20Peiling%202014%20totaalrapport.pdf 48 GGD Flevoland. 2012. Tabellenboek Volwassenen- en seniorenenquête 2012: http://ggdflevoland-nl.cld.bz/Tabellenboek-Gezondheidsonderzoek-2012#1
BOX B3 Aantal ingeschreven mantelzorgers bij VMCA
Jaar Aantal
2010 1.159
2011 1.237
2012 1.369
2013 1.502
2014 1.411
2015 2.278
Bron: VMCA
In Almere kunnen mantelzorgers bij de
Vrijwilligers- en Mantelzorgcentrale
Almere (VMCA) terecht voor
ondersteuning, advies, cursussen en
ontspanning. De VMCA streeft ernaar dat
mantelzorgers met plezier hun taken
kunnen uitvoeren en niet overbelast raken.
Het aantal bij de VMCA ingeschreven
mantelzorgers is in 2015 sterk gestegen
ten opzichte van de voorgaande jaren.
73
B3.1 Onderzoek Informele zorg 2014, SCP Het SCP heeft in 2014 het landelijke onderzoek Informele zorg uitgevoerd. In de enquête werd het woord
mantelzorg niet genoemd, en werden de vragen over informele zorg als volgt gesteld: “De volgende vragen
gaan over het geven van hulp aan bekenden met gezondheidsproblemen. Denk aan uw partner, familie, vriend
of buur die hulp nodig heeft vanwege lichamelijke, psychische, verstandelijke beperkingen of ouderdom.
Voorbeelden zijn huishouden doen, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer of klusjes. Hulp in het
kader van uw beroep of vrijwilligerswerk telt niet mee. Hebt u in de afgelopen 12 maanden dit soort hulp
gegeven?”
Een derde van de volwassenen geeft mantelzorg
Landelijk gaf in 2014 33% van de volwassen bevolking deze hulp. Vrouwen zijn vaker mantelzorger dan
mannen. Mantelzorgers zijn vergeleken met de totale bevolking relatief vaak tussen de 45 en 65 jaar oud. De
mensen in deze leeftijdsgroep hebben vaker hulpbehoevende ouders. Mantelzorg wordt dan ook het vaakst
gegeven aan een ouder, gevolgd door andere familieleden en de partner. Zorg die gegeven wordt aan een
hulpbehoevend kind komt minder vaak voor dan aan een ouder, maar is relatief zwaar. De zorg is vaak intensief
en psychische aandoeningen en verstandelijke beperkingen komen veel voor in deze groep. Het grootste deel
(52%) van de mantelzorgontvangers hebben een langdurige lichamelijke beperking. Daarna komen
mantelzorgontvangers met een tijdelijke lichamelijke beperking, dementie en een psychische aandoening
respectievelijk het meest voor.
Mantelzorg wordt veelal gegeven uit intrinsieke motieven
De meerderheid van de mantelzorgers (84%) geeft mantelzorg uit intrinsieke motieven. Ze geven hulp omdat
ze het graag voor die persoon doen of het vanzelfsprekend vinden. Mantelzorgers hebben zowel positieve als
negatieve ervaringen met de zorg die ze verlenen. Zo zegt een groot deel (87%) te genieten van de leuke
momenten die er zijn en geeft 53% aan dichter bij elkaar te zijn gekomen. Daarnaast geeft ook 43% aan dat de
situatie van de persoon die ze verzorgen hen nooit los laat en 16% dat de hulp teveel op zijn of haar schouders
terecht komt.
Delen van zorg met anderen
Bij de mantelzorgers die iemand helpen buiten het eigen huishouden wordt de hulp bijna altijd met anderen
gedeeld. Slechts 7% van de mantelzorgers helpt alleen. Ruim een kwart helpt in een informeel netwerk met
alleen mantelzorgers, ook een kwart in een gemengd netwerk met zowel mantelzorgers als professionals en 8%
in een netwerk met beroepskrachten. De overige 15% geeft hulp aan iemand in een zorginstelling en deelt dus
altijd de hulp.
In het kort:
Tussen 2010 en 2014 is het percentage mantelzorgers in Almere gestegen van 37% tot 44%. Ook het
aantal mantelzorgers bekend bij de VMCA is de afgelopen jaren sterk gestegen.
Mantelzorgers zijn vaker vrouw en veelal tussen de 45 en 65 jaar oud.
Zes op de tien Almeerse mantelzorgers heeft plezier in het mantelzorgen.
Almeerders geven vaker mantelzorg aan hun kind(eren) dan andere mantelzorgers in Nederland.
Almeerse mantelzorgers oordelen negatiever over het geven van mantelzorg dan gemiddeld. Ze halen er
minder voldoening en plezier uit en moeten er vaker iets voor opgeven. Ook voelen ze zich minder
ondersteund door hun eigen sociale netwerk.
Het Almeerse oordeel over mantelzorgondersteuning komt overeen met het landelijke gemiddelde.
Zes op tien mantelzorgers maken geen gebruik van formele mantelzorgondersteuning, wat evenveel is
als gemiddeld.
Respijtzorg wordt slechts door 3% van de mantelzorgers gebruikt.
74
De mantelzorg niet met anderen delen kan te maken hebben met allerlei drempels die mensen ervaren bij het
vragen om hulp. Het kan zijn dat ze familie of vrienden niet om hulp durven vragen, hen niet willen vragen (de
combinatie van beide wordt wel vraagverlegenheid genoemd), dat ze weinig mensen kennen aan wie ze hulp
kunnen vragen of dat de hulpbehoevende geen hulp van een ander wil. Eén op de drie mantelzorgers durft, kan
of wil geen hulp vragen aan anderen om de mantelzorg te delen.
Mensen die het moeilijk vinden om aan anderen te vragen of ze willen meehelpen, zijn vaker (over)belast.
Mantelzorgers van mensen met dementie, psychische of psychosociale problemen of een verstandelijke
beperking zijn het minst tevreden over het delen van zorg. Wat vaak mee speelt is de omgang met het gedrag
van de hulpbehoevende. Daarnaast hebben deze zorgvragers vaak een klein netwerk en ook willen zij vaak
geen hulp van anderen. Bij hen, maar ook bij de mantelzorgers zelf, spelen behoefte aan privacy en taboe een
rol.
Mantelzorgondersteuning
Mantelzorgers kunnen op basis van de Wmo ondersteuning krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van respijtzorg
(waarbij de hulp tijdelijk wordt overgenomen, onder meer via dag- of nachtopvang), informatie, advies of een
financiële ondersteuning. Driekwart van alle mantelzorgers heeft geen behoefte aan (meer of vaker van) deze
formele mantelzorgondersteuning. Bij de mantelzorgers waar dit wel voor geldt is de behoefte aan informatie
en advies is het grootst, gevolgd door materiële hulp en hulp bij het aanvragen van voorzieningen. Wat betreft
formele mantelzorgondersteuning vindt één op de tien mantelzorgers het moeilijk om dit te vragen en ruim
vier op de tien vindt dit makkelijk. Bijna een derde is neutraal (vindt het niet makkelijk, maar ook niet moeilijk)
en 14% weet het niet. Er zit dus nog wat ruimte bij mantelzorgers om over de schroom van het vragen van
ondersteuning heen te stappen. Degenen die het moeilijk vinden zijn vooral vrouwen, mantelzorgers met zorg
voor verstandelijk gehandicapten, degenen die langer en intensiever zorgen en die hoofdverzorger zijn.
Er zijn verschillende redenen waarom men geen gebruik maakt van mantelzorgondersteuning, terwijl men
daaraan wel behoefte heeft. Bij respijtzorg komt het nogal eens voor dat de hulpvrager, vaak iemand met
dementie of een psychisch/psychosociaal probleem, de voorziening niet wil. Het kan voor mantelzorgers heel
moeilijk zijn om de afweging te maken tussen de eigen wensen en behoeften en die van de hulpbehoevende.
Werkende mantelzorgers
Bijna driekwart van de mannelijke mantelzorgers en ruim een kwart van de vrouwelijke mantelzorgers
combineert het geven van mantelzorg met een baan van 32 uur of meer. Werkende mantelzorgers hebben
vooral behoefte aan meer flexibiliteit (vooral flexibele werktijden), maar ook aan meer tijd (in de vorm van vrije
dagen of betaald verlof). Ondersteuning zit echter niet altijd in dure oplossingen: ruim een kwart van de
werkende helpers zegt vooral behoefte te hebben aan begrip.
B3.2 Almere in de Peiling 2014 De definitie van mantelzorg die wordt gehanteerd in Almere
in de Peiling is vrij breed en luidt: “Mantelzorg is hulp aan
mensen binnen het eigen huishouden of daarbuiten zoals
buren, familieleden of kennissen, die zich niet zo goed
kunnen redden”. In 2014 geeft 44% van de Almeerders aan
anderen in hun netwerk op deze manier te ondersteunen. In
de afgelopen jaren laat dit percentage een stijgende trend
zien van 37% in 2010 naar 41% in 2012 tot 44% in 2014
(figuur B3.1).
Figuur B3.1 Percentage mantelzorgers in Almeerse
volwassen bevolking
Bron: O&S Gemeente Almere, Almere in de Peiling 2014
37%41%
44%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
2010 2012 2014
75
Almeerse vrouwen geven vaker mantelzorg dan Almeerse mannen en ouderen doen dat vaker dan jongeren.
Het grootste deel van de Almeerse mantelzorgers (45%) besteedt er 0-2 uur per week aan. Twee op de tien
mantelzorgers is er meer dan acht uur per week aan kwijt. De meeste mantelzorgers geven emotionele steun
(praten, luisteren). Maar liefst drie kwart van hen geeft aan dit te doen. Daarna komen praktischere vormen als
boodschappen doen en klusjes in en om het huis het meest voor. Drie op de tien mantelzorgers geven
huishoudelijke hulp en twee op de tien bieden persoonlijke verzorging aan een naaste. Uit de vergelijking met
voorgaande metingen blijkt dat mantelzorgers zich in 2014 vaker verplicht voelen om mantelzorg te geven en
dat het percentage Almeerse mantelzorgers dat zich zwaar belast of zelfs overbelast voelt is toegenomen van
4% in 2010 tot 9% in 2014.
B3.3 GGD-gezondheidsenquête 2012 Door de GGD wordt mantelzorg als volgt gedefinieerd: “Mantelzorg is de zorg die wordt gegeven aan een
bekende, zoals partner, ouders, kind, buren of vrienden, als deze persoon voor langere tijd ziek,
hulpbehoevend of gehandicapt is. Deze zorg kan bestaan uit het huishouden doen, wassen en aankleden,
gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen, enzovoorts. Mantelzorg wordt niet betaald. Een vrijwilliger
vanuit een vrijwilligerscentrale is geen mantelzorger”. In de GGD-gezondheidsenquête wordt aan de
respondenten gevraagd of ze dergelijke mantelzorg verlenen, voor hoeveel uur per week en hoe lang ze dit al
doen. De GGD publiceert vervolgens alleen cijfers van intensieve mantelzorg; meer dan acht uur per week of
gedurende langer dan drie maanden. In 2012 verleende 13% van de Almeerders van 19 jaar en ouder
intensieve mantelzorg. Dit was ongeveer evenveel als gemiddeld in Nederland, waar het aandeel 12% bedroeg.
B3.4 AVI-cliëntenmonitor november 2015 In het najaar van 2015 is de vierde digitale raadpleging Zorg naar gemeenten gehouden in het kader van de
AVI-cliëntenmonitor. De raadpleging was bedoeld voor mensen die vrijwillig en onbetaald hulp en
ondersteuning bieden en voor mensen die sinds 2015 voor hun zorg en ondersteuning terecht kunnen bij hun
eigen gemeente (voormalige AWBZ doelgroep). De onderwerpen van de raadplegingen verschillen per editie.
Deze keer betrof een van de onderwerpen mantelzorg, wat de reden is dat in Almere extra is ingezet door de
VMCA op het werven van mantelzorgers om de enquête in te vullen.
In Almere hebben 170 personen deelgenomen aan de raadpleging. Dit aantal is groot genoeg om voor Almere
aparte resultaten te kunnen weergeven49
, die kunnen worden vergeleken met de landelijke cijfers. Van de 170
Almeerse respondenten geven 87 personen (51%) aan het afgelopen jaar mantelzorg te hebben gegeven. Dit
aandeel is niet goed vergelijkbaar met het landelijke cijfer van 42%50
omdat in Almere mantelzorgers actief
benaderd zijn voor deelname aan de raadpleging en landelijk is daar niet of minder extra aandacht naar
uitgegaan. Dit neemt niet weg dat de (kenmerken en meningen van de) Almeerse mantelzorgers die de
vragenlijst ingevuld hebben wel vergeleken kunnen worden met de rest van de Nederlandse mantelzorgers die
dit gedaan hebben.
Net als landelijk wordt in Almere het vaakst mantelzorg verleend aan een van de ouders. Dit geldt voor
ongeveer een derde van de respondenten. Een kwart van zowel de Almeerse als Nederlandse mantelzorgers
geeft deze zorg aan de eigen partner. Daarna komt in Almere mantelzorg voor een eigen kind (22%) het meest
voor, terwijl dit aandeel landelijk lager is (15%). Gemiddeld in Nederland wordt door de respondenten juist
vaker gezorgd voor een vriend of bekende (18% van de mantelzorgers) dan in Almere (8%).
Ongeveer de helft van de respondenten geeft mantelzorg aan mensen die hulp nodig hebben in verband met
gebreken die gepaard gaan met ouderdom. Daarna helpen ze het vaakst mensen met een chronische ziekte.
Vergeleken met het landelijke beeld wordt door de Almeerse mantelzorgende respondenten minder vaak hulp
49 Met dank aan de medewerkers van het programma Aandacht voor Iedereen (http://www.aandachtvooriedereen.nl/), die de Almeerse cijfers ter beschikking hebben gesteld. 50 Landelijk hebben 10.130 personen de deelgenomen aan de raadpleging waarvan 4.260 mensen aangaven mantelzorger te verlenen.
76
geboden aan mensen met een lichamelijke beperking (25% versus 32% van de mantelzorgers landelijk) en
vaker aan mensen met een verstandelijke beperking (respectievelijk 20% en 11%).
De Almeerse respondenten die mantelzorg verlenen oordelen minder positief over de voor- en nadelen van
mantelzorg dan de respondenten in Nederland als geheel (figuur B3.2). Een ruime meerderheid van 60% van de
Almeerse mantelzorgers die hebben deelgenomen aan de raadpleging geeft aan plezier te hebben in het geven
van mantelzorg. Daarnaast geeft de helft aan er voldoening uit te halen. Landelijk gezien zijn er echter meer
mensen positief over de twee
stellingen, namelijk in beide
gevallen ongeveer twee
derde. Daarnaast zijn de
Almeerse respondenten
negatiever over de nadelen
van het geven van mantelzorg
dan alle respondenten
gemiddeld. Zo geven ze vaker
aan dat het mantelzorgen
meer tijd kost dan ze willen en
ook komt het vaker voor dat
ze minder zijn gaan werken
om te kunnen mantelzorgen.
Hiervoor kwam naar voren dat
in Almere relatief vaak mantelzorg wordt verleend aan een kind. Gezien het vaak intensievere karakter van
mantelzorg aan een kind (SCP, 2015), zou dit een verklaring kunnen zijn voor het negatievere oordeel over het
geven van mantelzorg door de Almeerse respondenten.
Twee derde van de Almeerse
respondenten vindt dat ze te
weinig mensen hebben om
de mantelzorg mee te delen
(figuur B3.3). Daarnaast zegt
ruim de helft er moeite mee
te hebben om het eigen
netwerk te organiseren en te
onderhouden. Vier op de
tien Almeerse mantelzorgers
zegt er een paar dagen
tussenuit te kunnen als men
wil. Dit is een kleiner deel
dan landelijk waar het bijna
de helft van de mantelzorgers betreft. Ook uit de andere stellingen blijkt dat Almeerse respondenten al met al
minder steun krijgen van hun eigen sociale netwerk dan gemiddeld in Nederland.
Bij het oordeel over de formele ondersteuning en afstemming met professionals zijn de verschillen iets minder
groot tussen de Almeerse en de landelijke respondenten (figuur B3.4). Vier op de tien Almeerse mantelzorgers
weet waar men moet aankloppen voor mantelzorgondersteuning. Dit is evenveel als landelijk.
Figuur B3.2 Oordeel mantelzorgers over voor- en nadelen van het mantelzorgen (Almere n=87)
Bron: AVI-cliëntenmonitor 2015. Vierde digitale cliëntenraadpleging.
39%
17%
35%
59%
66%
68%
46%
25%
40%
66%
49%
60%
0% 20% 40% 60% 80%
Ik ervaar gezondheidsklachten door hetmantelzorgen
Ik ben minder gaan werken om te kunnenmantelzorgen
Het kost mij meer geld dan ik wil
Het kost meer tijd dan ik wil
Ik haal voldoening uit mantelzorg
Ik heb plezier in het geven van mantelzorg
% (Beetje) eens
Almere
Nederland
Figuur B3.3 Oordeel mantelzorgers over ondersteuning vanuit hun netwerk (Almere n=87)
Bron: AVI-cliëntenmonitor 2015. Vierde digitale cliëntenraadpleging
23%
48%
48%
45%
60%
20%
40%
49%
53%
66%
0% 20% 40% 60% 80%
Mijn omgeving biedt mij spontaan hulp aan
Ik kan er een paar dagen tussen uit als ik dat wil
Ik vind het moeilijk om als mantelzorger (steeds)om hulp te vragen aan mensen om mij heen
Het kost mij veel tijd en energie om het "netwerkom mij heen" te organiseren en te onderhouden
Er zijn te weinig mensen om de mantelzorg meete delen
% (Beetje) eens
Almere
Nederland
77
Van de verschillende
mogelijke
ondersteuningsmogelijkheden
voor mantelzorgers wordt het
meest gebruik gemaakt van
informatie over ziekten en
beperkingen en over het
beschikbare hulpaanbod en
hulpmiddelen (figuur B3.5).
Ongeveer twee op de tien
respondenten maken hier
gebruik van. Daarnaast maakt
in Almere 16% gebruik van
hulp bij vraagverheldering en
begeleiding bij het vinden van
passende oplossingen en 13%
van (verpleeg)hulpmiddelen
en woningaanpassingen. Net
als landelijk wordt in Almere
slechts door 3% van de
respondenten gebruik
gemaakt van respijtzorg. Zes op de tien deelnemende mantelzorgers geven aan geen gebruik te maken van de
genoemde ondersteuningsmogelijkheden. Dit is ongeveer evenveel als gemiddeld in Nederland.
Over de mantelzorgondersteuning in het
algemeen oordeelt een groter deel van de
ondervraagde mantelzorgers negatief
(matig of slecht) dan positief (voldoende of
goed). De mening van de Almeerse
respondenten verschilt hierin niet sterk
van het gemiddelde (figuur B3.6).
Figuur B3.6 Algemeen oordeel over mantelzorgondersteuning
Bron: AVI-cliëntenmonitor 2015. Vierde digitale cliëntenraadpleging.
13%
14%
27%
25%
32%
27%
28%
34%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Nederland
AlmereGoed
Voldoende
Matig
Slecht
Figuur B3.4 Oordeel mantelzorgers over formele mantelzorgondersteuning (Almere n=87)
Bron: AVI-cliëntenmonitor 2015. Vierde digitale cliëntenraadpleging.
26%
34%
40%
21%
29%
40%
0% 20% 40% 60% 80%
Ik krijg voldoende informatie over hulp(middelen)om mijn mantelzorgtaken goed te kunnen
vervullen
De afstemming met de professionele zorgverloopt naar wens
Ik weet waar ik kan aankloppen voormantelzorgondersteuning
% (Beetje) eens
Almere
Nederland
Figuur B3.5 Gebruik ondersteuningsmogelijkheden voor mantelzorgers (Almere n=87)
Bron: AVI-cliëntenmonitor 2015. Vierde digitale cliëntenraadpleging.
61%
3%
6%
5%
13%
11%
8%
12%
15%
20%
62%
3%
5%
8%
10%
12%
12%
13%
16%
18%
0% 20% 40% 60% 80%
Ik maak geen gebruik van bovenstaandemogelijkheden
Respijtzorg om wekelijks een paar uur vrij van dezorg te zijn of af en toe er helemaal tussenuit
Financiële tegemoetkoming
Praktische hulp bij het opzetten en onderhoudenvan een sociaal netwerk rond de zorgvrager
Praktische hulp bij de verzorging enondersteuning
Emotionele steun
Voorlichting of training
(Verpleeg)hulpmiddelen en woningaanpassing
Hulp om vragen te verhelderen en begeleiding bijhet vinden van passende oplossingen
Informatie over ziekten en beperkingen,beschikbaar hulpaanbod en hulpmiddelen
% maakt gebruik
Almere
Nederland
78
Bijlage 4. Maatschappelijke effecten: beïnvloedbaarheid en definities
B4.1 Beïnvloedbaarheid van indicatoren In deze paragraaf komt per gewenst maatschappelijk effect aan bod hoe de besproken indicatoren beïnvloed
kunnen worden, gevolgd door een toelichting over de definities en meetwijzen. In de box ‘beïnvloedbaarheid
van indicatoren’ worden een aantal begrippen en symbolen gebruikt, die hier toegelicht worden:
figuur B4.1 toelichting beïnvloedbaarheid van indicatoren
begrip Uitleg
indicator a is het nummer van het gewenste maatschappelijke effect b is het volgnummer van de indicator tekst is de titel of korte omschrijving van de indicator
foutenmarge De foutenmarge is de 95%-betrouwbaarheidsmarge rondom een door enquêtes verkregen percentage of cijfer. De betrouwbaarheidsmarge is vooral afhankelijk van de grootte van de steekproef en de spreiding. Wanneer een volgende meting buiten de foutenmarge valt, is het aannemelijk dat het gevonden verschil het gevolg is van een verschil in de werkelijkheid, en niet het gevolg van een toevalligheid in de steekproef. Omdat een volgende meting echter ook te maken heeft met een foutenmarge, kan alleen (met 95% betrouwbaarheid) met zekerheid gezegd worden dat zich een daadwerkelijk verschil heeft voorgedaan wanneer het resultaat buiten de dubbele foutenmarge ligt. Leesvoorbeeld: Indicator 1.3 heeft een %age van 77 en een foutenmarge van 4. Dit betekent dat een volgende meting buiten de 73 en 81% moet liggen (77 ± 4) om enige kans te maken op een significant verschil, en bij de strenge interpretatie zelfs buiten de 69 en 85% (nl. 77 ± 2x 4).
Beleidsinstrumenten Een korte opsomming van de belangrijkste beleidsinstrumenten die de gemeente ter beschikking staan om de indicator gunstig te beïnvloeden
Mechanismen De belangrijkste mechanismen die van invloed zijn op bewegingen van de indicator. Deze zijn veelal gebaseerd op korte interviews, literatuur, en een controle door een beperkt aantal inhoudelijk deskundige beleidsmedewerkers.
Beïnvloedbaarheid Een inschatting van de mate waarin de Gemeente Almere de indicator kan beïnvloeden. Een eerste inschatting door O&S werd voorgelegd aan een beperkt aantal inhoudelijk deskundige beleidsmedewerkers . Als richtlijn werden globaal de volgende criteria aangehouden: +: Sterk beïnvloedbaar: gemeente heeft wettelijke bevoegdheden; gemeente heeft veel invloed op betrokken partners; invloed van externe factoren is matig tot klein ±: Matig beïnvloedbaar: gemeente heeft geen wettelijke bevoegdheden; invloed op partners is groot tot matig; invloed van externe factoren is matig tot klein -: Enigszins beïnvloedbaar: gemeente heeft geen wettelijke bevoegdheden; invloed op partners is beperkt; invloed van externe factoren is groot.
B4.1.1 Vergroten ontwikkelkansen jeugd figuur B4.2 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: ontwikkelkansen en vaardigheden van kinderen en jongeren
zijn vergroot
Indicator 1.1 voortijdig schoolverlaters zonder startkwalificatie
foutenmarge n.v.t.
Beleidsinstrumenten -leerplicht -regionale meldcode -passend onderwijs -sluitende aanpak jongeren
Mechanismen -Voortijdig schoolverlaters worden geregistreerd en gemeld. Zij worden herplaatst bij een school, die vervolgens verplicht is om deze kinderen te plaatsen. -Gemeente Almere is contactgemeente en heeft de regie over een samenwerkingsverband van scholen, gemeenten, jeugdzorg, (school)maatschappelijk werk, politie, GGD, Openbaar Ministerie en veiligheidshuizen. -Kinderen die niet meer onder de leerplicht vallen (tot 16 jaar) kunnen niet gedwongen worden; ook kunnen ze onvindbaar blijken. Kinderen zijn tot hun 18e wel kwalificatieplichtig en kunnen wel gedwongen worden. -Scholen zijn verplicht om mee te werken -kinderen kunnen vanuit de sluitende aanpak jongeren ook (terug-)geleid worden naar werk. Binnen een bedrijf kan ook een startkwalificatie behaald worden.
Beïnvloedbaarheid +
Indicator 1.2 zwakke scholen
foutenmarge n.v.t.
Beleidsinstrumenten - Afspraken met schoolbesturen binnen de Lokaal Educatieve Agenda.
Mechanismen Inspectie voor het Onderwijs bewaakt de kwaliteit van scholen. Zwakke scholen maken een analyse en stellen een schoolspecifiek verbeterprogramma op. De voortgang wordt gemonitord door interne of externe auditoren.
Beïnvloedbaarheid ±
Indicator 1.3 % jongeren dat in vrije tije creatieve activiteiten doet
foutenmarge 4%
Beleidsinstrumenten -(partner-)organisaties kunnen jongeren zowel onder schooltijd als daarbuiten laten kennismaken met een op de doelgroep toegesneden aanbod -Jeugdcultuurfonds
79
-(armoede-)preventie activiteiten op scholen
Mechanismen Jongeren kunnen niet gedwongen worden tot actieve cultuurparticipatie, alleen ‘verleid’. Soms is inspiratie, kennismaking of gelegenheid bieden genoeg om jongeren kunstzinnig of cultureel te activeren. Dat kan bijvoorbeeld door hen kennis te laten maken met activiteiten en een aantrekkelijk aanbod te bieden. Jongeren kunnen ook belemmerd worden om kunstzinnig actief te zijn, bijvoorbeeld door geldgebrek, tijdgebrek door bijvoorbeeld de zorg voor een ziek familielid of omdat ze moeten helpen in het familiebedrijf, of wanneer ze het huis niet uit mogen. Professionals die met kinderen werken kunnen belemmeringen om kunstzinnig actief te zijn signaleren en pogen om deze te verminderen. Kinderen in gezinnen voor wie geldgebrek een beletsel is, kunnen beroep doen op een fonds.
Beïnvloedbaarheid —
Indicator 1.4 % kinderen en jongeren dat maandelijks sport
foutenmarge 2% (6-15jr) 10% (16-24jr)
Beleidsinstrumenten -Jeugdsportfonds -Stichting Jeugd in Beweging -aanbod in buurten en stadsdelen, bijvoorbeeld via buurtsportcoaches en combinatiefunctionarissen en vanuit Almere Kenniscentrum Talent (AKT)
Mechanismen Vergelijkbaar met actieve cultuurparticipatie, zie 1.3 (m.m.).
Beïnvloedbaarheid –
B4.1.2 Kinderen groeien gezond en veilig op figuur B4.3 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: kinderen groeien gezond en veilig op
Indicator 2.1 % jongeren dat wel eens mishandeld wordt
foutenmarge 1%
Beleidsinstrumenten - Veilig Thuis ; - Meldcode; - Zorgadviesteams; -Wijkteams; - Tijdelijk huisverbod; -Crisisopvang; -Jeugdgezondheidszorg en jeugdbescherming
Mechanismen Het percentage daalt door het snel signaleren en stoppen van gewelddadige situaties waarin kinderen opgroeien. Er wordt daarom ingezet op het herkennen en delen van vermoedens van mishandeling bij professionals. Om situaties te stoppen kan het gezin, het kind of de dader geholpen worden, of het gezin uit de onveilige situatie gehaald worden. Voor het voorkomen van ongewenste seksuele ervaringen wordt landelijk ook ingezet op het versterken van weerbaarheid van jongeren, zodat zij beter grenzen kunnen stellen.
Beïnvloedbaarheid +
Indicator 2.2 meldingen kindermishandeling per 1.000 kinderen
foutenmarge n.v.t.
Beleidsinstrumenten Veilig Thuis
Mechanismen Het aantal meldingen is lager dan wat men vermoedt dat het daadwerkelijke aantal kinderen is dat mishandeld wordt. Een stijging van het aantal meldingen wordt gewoonlijk als een goed teken gezien, omdat de kinderen die mogelijk slachtoffer zijn van kindermishandeling daarmee in beeld komen en beschermd kunnen worden. Het aantal meldingen kan stijgen door professionals die veel met kinderen werken te trainen in het herkennen en melden van kindermishandeling. Landelijk nam het aantal meldingen tussen 2009 en 2012 niet meer toe. Mogelijk is toen het omslagpunt bereikt waarop het dalen van het aantal meldingen als een gunstig teken beoordeeld moet gaan worden, maar nadere analyse en langere tijdreeksen zijn nodig.
Beïnvloedbaarheid +
Indicator 2.3 % kinderen op gezond gewicht
foutenmarge 2%
Beleidsinstrumenten -Sportnota -Aanpak jongeren op gezond gewicht (JOGG) -Oké-punten stimuleren bewoners om gezond(er) te leven met project ‘Je BOFT in Almere!’ -Preventie- en handhavingsplan alcohol -Jeugdgezondeidszorg
Mechanismen -landelijk blijft het aantal kinderen met overgewicht sinds 2011 stabiel (vii) -De invloed van de Rijksoverheid en EU-maatregelen is groter dan die van de gemeente. -Jongeren kunnen niet gedwongen worden om gezond te eten of te bewegen, hooguit ‘verleid’. -Voorlichting aan de doelgroep is effectiever wanneer de ouders intensief betrokken worden en zelf het goede voorbeeld geven. Lessen op scholen en ouderbetrokkenheid zijn onderdeel van de JOGG-aanpak (viii). -Met kantines, supermarkten en (horeca-)bedrijven kunnen op vrijwillige basis afspraken worden gemaakt over hoe producten worden aangeboden en geprijsd. -Er wordt gehandhaafd op het terrein van alcoholverkoop aan minderjarigen. -aantallen tieners met eetstoornissen dalen door snelle signalering en behandeling.
Beïnvloedbaarheid ±
B4.1.3 Iedereen doet naar eigen kunnen mee figuur B4.4 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: iedereen doet naar eigen kunnen mee
Indicator 3.1 Netto arbeidsparticipatie beroepsbevolking
80
foutenmarge n.v.t.
Beleidsinstrumenten -vestigingsklimaat bedrijven: bereikbaarheid, grondprijs, ondernemersloket -banenafspraken -(re-)integratie-trajecten -bestuursopdracht verbeteren aansluiting onderwijs en arbeidsmar
Mechanismen -de invloed van externe factoren als de arbeidsmarkt, conjunctuur, wetgeving en opleidingsniveau van de beroepsbevolking is groter dan de invloed van de gemeente. -gemeente zet in op het vergroten van het aantal arbeidsplaatsen per inwoner in Almere door bedrijven over te halen zich in Almere te vestigen -mensen met afstand tot de arbeidsmarkt kunnen geholpen worden door hun ‘employability’ te vergroten, hen te bemiddelen, en door werkgevers te ‘ontzorgen’ bij het in dienst nemen van deze doelgroepen -Gemeente zet in op verbeteren aansluiting tussen het onderwijs en de (lokale) arbeidsmarkt
Beïnvloedbaarheid —
Indicator 3.2 % vrijwilligers
foutenmarge 2%
Beleidsinstrumenten -makelaarsfunctie, o.m. via wijkteams en VMCA -ondersteuning van organisaties die met vrijwilligers werken -(laten) ondersteunen van vrijwilligers met een kwetsbaarheid -(waar mogelijk) ombuigen van dagbesteding naar vrijwilligerswerk -verplichte tegenprestatie voor bijstandsuitkering
Mechanismen -of mensen al dan niet vrijwilligerswerk gaan doen is in belangrijke mate afhankelijk van de levensfase, opleidingsniveau, levensbeschouwing en stedelijkheid; -makelaarsfunctie kan behalve via professionals ook vervuld worden door een digitaal platform voor vraag en aanbod; -gemeente kan actieve vrijwilligers ondersteunen om het vrijwilligerswerk aantrekkelijk te maken, of makkelijker vol te houden te maken. Dit kan zij zelf doen of via (partner-) organisaties; -mensen met een kwetsbaarheid hebben vaak behoefte om zich als vrijwilliger in te zetten. Daar hebben zij soms ondersteuning bij nodig, net als de organisaties waar zij hun vrijwilligerswerk uitvoeren -mensen die zich melden bij de wijkteams wordt gevraagd of zij zich als vrijwilliger willen inzetten en zo nodig bemiddeld; -gemeente kan bijstandscliënten verplichten tot een tegenprestatie. Mensen krijgen de kans om eerst zelf vrijwilligerswerk te zoeken. Als dat niet lukt, wordt een tegenprestatie opgelegd. Het is de bedoeling dat mensen die zelf vrijwilligerswerk zoeken, zo gemotiveerd raken dat zij zich ook na afloop van de tegenprestatie vrijwillig blijven inzetten.
Beïnvloedbaarheid ±
Indicator 3.3 % met ondersteunend sociaal netwerk
foutenmarge 2%
Beleidsinstrumenten -wijkteams -diverse eenzaamheidsbestrijdingsprojecten -activiteiten gericht op ontmoeting -taal- en inburgeringscursussen
Mechanismen -sociale eenzaamheid is –anders dan emotionele eenzaamheid– niet afhankelijk van leeftijd of geslacht; -laag opgeleiden ontberen vaker dan gemiddeld een ondersteunend sociaal netwerk; - structureel andere mensen face-to-face ontmoeten buiten de eigen gezins- of familiesituatie is een randvoorwaarde voor het opbouwen van een sociaal netwerk; -angst voor stigma en vooroordelen kan bepaalde groepen (zoals psychisch kwetsbare mensen of homo’s) weerhouden om deel te nemen aan algemeen toegankelijke activiteiten
Beïnvloedbaarheid ±
Indicator 3.4 meedoen-index
foutenmarge 2 indexpunten
Beleidsinstrumenten -Bijzondere bijstand -Inkomensregelingen -Preventief gezondheidsbeleid -Toegankelijkheid openbare ruimte en accommodaties voor lichamelijk beperkten -Toeleiding naar activiteiten, o.m. via wijkteams
Mechanismen -Paren met kinderen zijn het meest actief. -De laagste inkomens zijn veruit het minst actief in hun vrije tijd -Slechte gezondheid beperkt het meedoen in sterke mate.
Beïnvloedbaarheid –
B4.1.4 Betrokkenheid bij leefomgeving en verbetering leefbaarheid figuur B4.5 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: inwoners en bedrijfsleven zijn meer betrokken bij de eigen
leef- en woonomgeving , ter verbetering van de buurten, wijken en de stad en totstandkoming van sociale verbanden in de buurten.
Indicator 4.1 Schaalscore sociale cohesie buurt
foutenmarge 0,13
Beleidsinstrumenten -wijkteams, buurtopbouwwerk -buurtsportcoaches -buurtinitiatieven -aanbod ontmoetingsplekken en activiteiten in de buurt
81
-zelfde instrumenten als bij 4.3
Mechanismen -Sociale cohesie ontstaat op het niveau van kleine homogene eenheden als stratenblokken; -Sociale cohesie ontstaat sneller binnen groepen bewoners die qua leefstijl (opleidingsniveau, levensfase, cultuur) niet te veel van elkaar verschillen; -Snelle grootschalige verandering van de buurt, bijvoorbeeld door renovatieprojecten of de komst van een ‘afwijkende’groep bewoners, kan sociale cohesie op buurtniveau schaden -Buurtbewoners kunnen zich verenigen rond een gezamenlijk belang dat positief (bijvoorbeeld een gezamenlijke speel- of moestuin) of negatief kan zijn (bijvoorbeeld voorkomen van bomenkap of tegengaan van overlast) -de verschillen tussen Haven en Buiten doen vermoeden dat sociale cohesie ook beïnvloed wordt door de lengte van de periode buurt (xi)
Beïnvloedbaarheid ±
Indicator 4.2 Rapportcijfer leefbaarheid buurt
foutenmarge 0,09
Beleidsinstrumenten -politie -wijkteams -samenstelling woningvoorraad
Mechanismen Uit een landelijk onderzoek naar verklarende factoren (VROM/RIGO 2004): -Van alle zaken die te maken hebben met de leefbaarheid wegen de sociale omgeving en vormen van sociale overlast zwaarder dan fysieke aspecten. -De samenstelling van de bevolking in een wijk en hoe men zich gedraagt - of er sociale interactie is, of men overlast ervaart, of de openbare ruimte verloedert, of mensen lastig worden gevallen op straat - bepaalt hoe leefbaareen wijk is. -De ‘sociale’ overlast is vooral groot in de wijken met een hoge dichtheid, een groot aandeel allochtonen, veel hoogbouw, veel jongeren en veel niet-actieven in de leeftijd tussen 25 en 44 jaar. -VROM/RIGO ziet kansen in het activeren en behouden van nieuwe allochtone bewoners in de gezinsfase in koopwoningen.
Beïnvloedbaarheid –
Indicator 4.3 Schaalscore inzet voor de buurt
foutenmarge 0,04
Beleidsinstrumenten -wijkteams -wijkregisseurs -buurtopbouwwerk -betrekken van bewoners bij (ruimtelijke) ingrepen in de buurt als renovaties -inzet van burgerkracht-, groenbeheer- en wijkbudgetten -projecten opvang asielzoekers en plaatsing statushouders
Mechanismen -mensen die kort in een wijk wonen zijn meer bereid zich in te zetten voor de buurt -oudere autochtone bewoners die de wijk achteruit hebben zien gaan zetten zich minder in voor de wijk (VROM/ RIGO 2004) -Almeerders zijn bereid zich incidenteel in te zetten voor hun buren als hen daarom gevraagd wordt (zie §B2)
Beïnvloedbaarheid –
B4.1.5 Meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad figuur B4.6 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de
eigen stad.
Indicator 5.1 % in Almere door Almeerders bezochte voorstellingen/ musea t.o.v. totaal aantal bezochte voorstellingen/ musea
foutenmarge 1%
Beleidsinstrumenten -Subsidies voor culturele instellingen -Evenementenbeleid -Vergunningen -Aantrekken van culturele aanbieders
Mechanismen -het percentage is hoog dankzij het bioscoopbezoek in Almere -mensen zijn bereid om verder te reizen voor bijzondere voorstellingen, tentoonstellingen en aansprekende musea -driekwart van de bezoeken buiten Almere vindt plaats in Amsterdam, gevolgd door Utrecht -de Almeerders geven vaker dan in 2011 aan naar elders te gaan omdat bepaalde voorstellingen niet in Almere of omdat ze het aanbod elders aantrekkelijker vinden. De reden “ik vind het elders gezelliger” daalde licht (iii)
Beïnvloedbaarheid –
Indicator 5.2 % Almeerse sporters dat meestal in Almere zelf sport
foutenmarge 2%
Beleidsinstrumenten Subsidies voor (nieuwe of opknappen van bestaande) sportfaciliteiten Vergunningen Aantrekken van sportaanbieders
Mechanismen -Van de sporters die (ook) buiten Almere sporten, doet een kwart dat omdat ze sporten met vrienden en kennissen van buiten Almere, een kwart omdat ze de faciliteiten buiten Almere beter of mooier vinden, en twee op de tien omdat er in Almere te weinig of geen faciliteiten zijn. -Het tekort aan faciliteiten in Almere wordt minder vaak dan bij eerdere metingen als reden gegeven om buiten Almere te sporten. (iv)
Beïnvloedbaarheid ±
82
Indicator 5.3a aandeel Nederlanders dat Almere wel eens bezocht heeft 5.3b -om recreatiemotieven
foutenmarge 1%
Beleidsinstrumenten Citymarketing Evenementenbeleid Stadsontwikkeling Natuurontwikkeling
Mechanismen -hoe verder weg mensen wonen, hoe groter de kans dat ze nog nooit in Almere zijn geweest -mensen uit de directe regio en provincie Flevoland bezoeken Almere relatief vaak om er te winkelen -mensen zijn wel bereid verder te reizen (tot 60 km) als ze naar Almere komen om de stad te bezichtigen, er te wandelen, varen, fietsen, sporten, of sportwedstrijden of evenementen te bezoeken -Het stadscentrum is de meest bezochte plek. De Oostvaarderplassen en natuurgebieden kennen een aanzienlijk lager bezoek dan het stedelijke gebied (xii)
Beïnvloedbaarheid –
B4.1.6 Aanbod van ( vrijetijds) voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners figuur B4.7 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: het aanbod van ( vrijetijds) voorzieningen is beter afgestemd
op de vraag van inwoners
Indicator 6.1 Tevredenheid hoeveelheid sociale voorzieningen
foutenmarge 0,06
Beleidsinstrumenten bestemmingsplannen
Mechanismen -De beschikbaarheid van fysieke ruimte en geschikte panden is een randvoorwaarde voor voorzieningen om zich in een buurt te vestigen -Gemeente kan exploitanten faciliteren of ondersteunen om zich ergens te vestigen of te blijven, maar exploitanten maken veelal eigen afwegingen op basis van argumenten die de gemeente lang niet altijd in eigen hand heeft, zoals het klantenpotentieel in de buurt. -Het duurt enige jaren voordat er voldoende voorzieningen zijn. In wijken die pas sinds kort opgeleverd en bewoond zijn, geeft men cijfers lager dan 6 . -De hoogste tevredenheidscijfers, van 8 of hoger, werden gegeven in vier wijken in Almere Haven, in de Verzets- en Waterwijk en in de Molen- en Landgoederenbuurt (xi)
Beïnvloedbaarheid –
Indicator 6.2 % Almeerders dat geen sport- recreatievoorzieningen mist in Almere
foutenmarge 2%
Beleidsinstrumenten sportbedrijf Almere
Mechanismen Sportbedrijf realiseert en verhuurt accommodatie aan sportverenigingen
Beïnvloedbaarheid +
Indicator 6.3 % Almeerders dat geen voorzieningen mist op cultureel gebied in Almere
foutenmarge 2%
Beleidsinstrumenten -subsidies -beschikbaar stellen van ruimten -Hectare Cultuur
Mechanismen -Almere heeft met PIT en de Paviljoens al musea in de stad; desondanks wordt een museum het meest gemist in Almere -het vraagstuk in de Kadernota focust op het gemis aan accommodaties: de cultuurnota focust op een levendig cultureel klimaat met groot publieksbereik zonder elke functie in een eigen accommodatie te willen huisvesten
Beïnvloedbaarheid ±
B4.1.7 Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl figuur B4.8 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl
Indicator 7.1 % Almeerders dat voldoet aan Nederlandse Norm Gezond Bewegen
foutenmarge 2%
Beleidsinstrumenten -voorlichting -sportaanbod -(financiële en sociale toegankelijkheid van ) bewegings-activiteiten voor laag opgeleiden en senioren -ontwerp buitenruimte (bv. fiets- en wandelpaden) -vergroten bekendheid aanbod -evenementen
Mechanismen -volwassenen kunnen niet gedwongen worden om meer te bewegen. Soms is verplichting wel mogelijk: sommige gemeenten laten (begeleid) sporten onderdeel uitmaken van re-integratietrajecten van bijstandscliënten. -bewegen is minder noodzakelijk geworden doordat veel arbeid zittend werk is en door de aanwezigheid van liften, roltrappen, openbaar vervoer en auto; -sommige deskundigen (bv. Dagevos en Munnichs, 2007) menen dat mensen vanzelf meer gaan bewegen als de omgeving daartoe uitnodigt; -55 plussers en lager opgeleiden sporten het minst; jongeren en hoger opgeleiden het meest; het inkomen is ook een belangrijke determinant (iv)
Beïnvloedbaarheid –
Indicator 7.2 % volwassenen met gezond gewicht
83
foutenmarge 2%
Beleidsinstrumenten Gezondheids-bevorderende projecten, zoals: Leefbaarheidsaanpak 40+wijken, 10 uurtje-gezond (fruitbeleid), BOFT-boodschap, Verankering Ketenaanpak Diabetes (VKD) en Lokale netwerken
Mechanismen -landelijk bleef het percentage volwassenen met overgewicht tussen 2011 en 2013 gelijk, maar nam in 2014 weer iets toe (vii) - gewicht wordt beïnvloed door omgevingsfactoren (goedkoop aanbod van calorierijk eten, noodzaak om te bewegen); en individuele factoren (het eet- en bewegingspatroon; stress en slaapgebrek, (verandering van) levensfase en alcoholgebruik) -Het percentage mensen met overgewicht neemt toe met de leeftijd. Overgewicht komt vaker voor bij mensen met een lager opleidingsniveau. -Volwassenen kunnen niet gedwongen worden om gezond te eten of te bewegen, hooguit ‘verleid’. -De invloed van de Rijksoverheid en EU-maatregelen is groter dan die van de gemeente. -met bedrijven kunnen op vrijwillige basis afspraken worden gemaakt over hoe producten worden aangeboden en geprijsd; -aantallen volwassenen met eetstoornissen dalen door snelle signalering en behandeling
Beïnvloedbaarheid –
Indicator 7.3 Geregistreerde verslaafden per 1.000 inwoners
foutenmarge n.v.t.
Beleidsinstrumenten -handhaving -voorlichting -tegengaan alcoholmisbruik onder jongeren -vroegsignalering en behandeling
Mechanismen -Het aantal softdrugsverslaafden bleef vrijwel gelijk, terwijl het aantal mensen met andere typen verslaving daalde. -Het aantal geregistreerde verslaafden neemt sinds 2011 af in Nederland, Flevoland en Almere (xiii) -het aantal verslaafde personen kan afnemen door te voorkomen dat jeugdigen structureel gaan gebruiken; -het aantal kan ook afnemen door vroege signalering en snelle behandeling van problematisch gebruik; -het Rijk heeft via wet- en regelgeving en accijnzen meer invloed op de beschikbaarheid van verslavende middelen dan de gemeente. De gemeente heeft handhavende taken door de Drank- en horecawet; politie ziet toe op drugshandel
Beïnvloedbaarheid –
B4.1.8 Meer Almeerders hebben toegang tot informatie over en bemiddeling naar zorg figuur B4.9 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders hebben toegang tot informatie en
noodzakelijk advies, bemiddeling, ondersteuning en zorg.
Indicator 8.1 % dat weet waar men moet zijn voor toegang tot info, advies
foutenmarge 3%
Beleidsinstrumenten communicatie
Mechanismen -In sterke mate afhankelijk van of men bepaalde ondersteuning nodig heeft of niet en de mate waarin men ervaring heeft met het aanvragen en regelen van ondersteuning; - Belangrijkste informatiekanalen zijn algemene media zoals kranten, televisie en internet, Almeerse kranten en huis-aan-huisbladen en het eigen netwerk; -Jongeren gebruiken eerder sociale media, ouderen worden eerder geïnformeerd door zorgverleners, Almeerse kranten of huis-aan-huisbladen, en brieven van de gemeente.
Beïnvloedbaarheid +
Indicator 8.2 afhandeling meldingen bij wijkteams
foutenmarge n.v.t.
Beleidsinstrumenten Wijkteams Indicaties Eigen bijdrage
Mechanismen -Wijkteams zoeken door integrale probleem- en krachtinventarisatie bij aanvragers naar de mate waarin een beroep gedaan kan worden op zelf- en samenredzaamheid en algemene voorzieningen. -Bij verhoging van de eigen bijdrage ziet een deel van de aanvragers af van maatwerkvoorzieningen -Voor bepaalde vragen en problemen blijven maatwerkvoorzieningen noodzakelijk -Doorverwijzing kan ook betekenen doorverwijzing naar specialistische zorg, bijvoorbeeld vanuit de Zvw of WLZ
Beïnvloedbaarheid +
Indicator 8.3 Aantal ondertoezichtstellingen per 1.000 jeugdigen
foutenmarge n.v.t.
Beleidsinstrumenten Gezinsondersteuning Veilig Thuis Wijk- en expertteams Zorgadviesteams
Mechanismen -Wijkteams zoeken door integrale probleem- en krachtinventarisatie bij aanvragers naar de mate waarin een beroep gedaan kan worden op zelf- en samenredzaamheid en algemene voorzieningen. -Voor bepaalde vragen en problemen blijven maatwerkvoorzieningen noodzakelijk -Doorverwijzing kan ook betekenen doorverwijzing naar specialistische zorg, bijvoorbeeld vanuit de Zvw of WLZ
Beïnvloedbaarheid ±
Indicator 8.4 Feitelijk daklozen per 1.000 inwoners
foutenmarge n.v.t.
84
Beleidsinstrumenten Wijk- en expertteams Centrale Toegang; Regionaal Kompas Flevoland Vangnet en Advies Schulddienstverlening; armoedebeleid Huisvesting
Mechanismen - Bijna twee derde van de dak-en thuislozen in Almere is man en bijna de helft is allochtoon. De gemiddelde leeftijd is 38 jaar (xiii) -Voordat iemand dakloos wordt, is er heel traject voorafgegaan van schulden, al dan niet in combinatie met verslaving of psychische problematiek. Door tijdige signalering, ondersteuning, begeleiding bij het vinden en behouden van werk en interventies ter voorkoming van huisuitzetting kan dakloosheid soms voorkomen worden. -Het aantal neemt ook af door door- of uitstroom vanuit de nachtopvang naar residentiële opvang, beschermd, begeleid of zelfstandig wonen -Voor (begeleid) zelfstandig wonen zijn goedkope huurwoningen nodig. -Onder de feitelijk daklozen bevinden zich ook mensen van buiten Almere of illegaal in Nederland verblijvende mensen. Voor hulpverlening aan, of huisvesting of uitzetting van deze mensen is Almere afhankelijk van Rijk en andere gemeenten.
Beïnvloedbaarheid ±
Indicator 8.5 Oordeel cliënten JW en Wmo over toegankelijkheid ondersteuningd
foutenmarge Nog geen gegevens beschikbaar.
B4.1.9 Minder overlast door doelgroepen, zoals jongeren, verslaafden figuur B4.10 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: minder overlast door bepaalde doelgroepen, zoals
jongeren, verslaafden.
Indicator 9.1 ervaren overlast
foutenmarge 3%
Mechanismen -Door bewoners ervaren overlast varieert enigszins, maar niet helemaal met het vóórkomen van overlastincidenten. -Bij beleving van overlast speelt immers ook de mate mee waarin bewoners incidenten als overlastgevend of bedreigend ervaren. -Beleving van overlast in de buurt kan ook beïnvloed worden door externe factoren en berichtgeving in media, zoals incidenten in Keulen of Parijs.
Beïnvloedbaarheid ±
Indicator 9.2 registraties politiemeldingen overlast
foutenmarge n.v.t.
Mechanismen -Registratie-effecten tussen agenten en korpsen kunnen optreden wanneer men extra alert is op bepaalde gevallen. Zo kan hetzelfde incident bijvoorbeeld in het ene geval worden geregistreerd als ‘overlast van buren’ en in het andere als ‘overlast door verward/ overspannen persoon’.
Beïnvloedbaarheid ±
Mechanismen per groep:
Regelmatig gaat het om overlast die veroorzaakt wordt door verslaafde of verwarde personen, dus mensen die zorg nodig hebben. Er wordt in het kader van het Regionaal Kompas Flevoland veel gedaan om tijdig de juiste zorg te bieden aan kwetsbare mensen, waaronder het voorkomen dat mensen dakloos raken, en het bieden van nazorg voor ex-gedetineerden. De volgende mechanismen kunnen overlast van verschillende groepen omlaag brengen: -alcoholgerelateerde overlast: in de stadsdeelcentra tijdens uitgaansavonden is het beleid van horecazaken en samenwerking met politie en andere handhavers van belang; -in de woonwijken is het voorkomen en behandelen van alcoholmisbruik belangrijk; -groepen jongeren: het bieden van perspectief en aansprekende activiteiten aan jongeren kan hen motiveren om zich niet buiten op te houden en overlast te veroorzaken; inzet van buurtsportcoaches en opbouwwerk, straathoekwerk; voor overlastgevende groepen jongeren zijn er de groepsgerichte aanpakken en jeugdinterventieteams, waarbij de zwaarste criminele elementen binnen groepen worden geïdentificeerd en gestraft danwel begeleid; ook kan er in de openbare ruimte worden ingegrepen door het inrichten en aanwijzen van plekken waar zij zich kunnen ophouden zonder aanstoot of overlast te geven; -drugsgebruik en drugshandel: voorkomen en behandeling van verslaving; bestrijding criminaliteit en drugshandel; in hechtenis nemen van overlastgevende verslaafden en recidive voorkomen door hulpverlening, huisvesting en het bieden van perspectief; -verwarde personen: snelle en adequate ambulante begeleiding; crisisopname; beschermd wonen -zwervers: adequate en stabiele hulpverlening, zorg, een inkomen, huisvesting en begeleiding bij het vinden en behouden van werk.
B4.1.10 Meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam figuur B4.11 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam
Indicator 10.1 % dat geen moeite heeft om rond te komen van inkomen
foutenmarge 2%
Beleidsinstrumenten -informatie-voorziening en voorlichting: folder ‘rondkomen in Almere; website bereken uw recht; website startpunt geldzaken -preventieve voorlichting op basisscholen, middelbare scholen en beroepsonderwijs -budgetcoaching tijdens minnelijke of wettelijke schuldregeling; -cursus Uitkomen met je Inkomen
85
-financiële spreekuren in de wijk -Sociaal Raadsliedenwerk; -Wetswinkel -‘Achter de voordeur aanpak’ in ‘hotspots’ van gebieden met huishoudens met financiële problemen
Mechanismen -Moeite hebben met rondkomen hangt af van zowel de inkomsten als het bestedingspatroon. -Vaardigheden spelen een rol, zoals budgetteren en zich kunnen informeren over de mogelijke vormen van inkomensondersteuning; -Motivatie om schuldenvrij te zijn is een belangrijke factor; mensen geven het beheersen van schulden minder prioriteit wanneer stress en multiproblematiek een rol spelen -Er zijn weinig drempels om een consumptief krediet te krijgen -Relatief meer mensen met een laag opleidingsniveau hebben moeite om rond te komen van hun inkomen. -Mensen met laag opleidingsniveau zijn vaker bijstandsafhankelijk, en hebben een lager inkomen. Zij hebben vaker betalingsachterstanden en lenen vooral bij familie en vrienden (SCP/ CBS, 2013). -De leeftijdsgroep van 25 t/m 49 jaar heeft de meeste moeite met rondkomen van het inkomen. -Deze leeftijdsgroep is in de ‘nestbouwersfase’: zij gaan hypotheekschulden aan, moeten kosten maken voor kinderen, en beginnen net met hun carrière -In de oudere leeftijdsgroepen van 65 jaar en ouder hebben juist relatief minder mensen moeite om rond te komen van hun inkomen. -Ouderen zijn meer gewend aan een lager inkomen, hebben vermogen opgebouwd en hebben veelal de hypotheek afgelost en daardoor lagere vaste lasten.
Beïnvloedbaarheid –
Indicator 10.2 Vonnissen huisuitzetting per 1.000 corporatiewoningen
foutenmarge n.v.t.
Beleidsinstrumenten -Bijstandsvoorzieningen en aanvullende inkomensondersteunende maatregelen -Woonkostentoeslag -Woonlastenfonds -Afspraken met woningcorporaties
Mechanismen -Vonnissen tot ontruiming worden niet alleen uitgesproken bij huurachterstanden, maar ook bij oneigenlijk gebruik van de woning of ernstige woonoverlast. Volgens Aedes gaat het in de overgrote meerderheid (85%) echter om huurachterstand. -De gemeente mag geen inkomensbeleid voeren; huurtoeslag wordt via de Belastingdienst aangevraagd; -huurachterstand hoeft niet te leiden tot huisuitzetting wanneer schuldenregelingen en het hulpverlening opgestart kunnen worden
Beïnvloedbaarheid ±
Indicator 10.3 Aantal aanmeldingen Plangroep per 1.000 huishoudens
foutenmarge n.v.t.
Beleidsinstrumenten -Reclame-campagnes (o.m. in de bus) -Wijknetwerk en partnerorganisaties -Wijkteams -PLANgroep
Mechanismen -Almeerders die ondernemer zijn komen niet in aanmerking voor schulddienstverlening van particulieren via de Plangroep. Zij kunnen terecht bij het Zelfstandigenloket Flevoland (ondernemersplein) of voor ondersteuning bij financiële problemen bij MKB-Doorstart. -Aanmeldingen stijgen door betere bekendheid Plangroep bij burgers en partnerorganisaties -Aanmeldingen stijgen ook als er meer mensen zijn met problematische schulden -Almere heeft 28% huishoudens met een negatief vermogen. Slechts in 2 (van 400) gemeenten is dat percentage hoger (Bron: CBS/ RIO). -Vergeleken met 100.000+ gemeenten heeft Almere veel koopwoningen -Almeerse huishoudens zijn daarom kwetsbaar voor waardedaling van de woning. Bij verlies van werk of bij echtscheiding zitten zij al snel met een restschuld die niet meer op te brengen is.
Beïnvloedbaarheid –
B4.2 Definities indicatoren In de box ‘definities’ wordt regelmatig gesproken van een ‘teller’ en een ‘noemer’. Bij een breuk staat de teller
‘boven de streep’, het aantal dat geteld wordt, en de noemer ‘onder de streep’, het totaal waardoor de teller
gedeeld wordt.
B4.2.1 Vergroten ontwikkelkansen jeugd tabel B4.12 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: ontwikkelkansen en vaardigheden van kinderen en jongeren zijn
vergroot
Begrip Definitie
Voortijdig schoolverlaters zonder startkwalificatie:
Voortijdig schoolverlaters (vsv-ers) zijn jongeren die het onderwijs verlaten zonder een diploma op tenminste het niveau van havo/vwo of mbo-2. Dit wordt een startkwalificatie genoemd. Weergegeven is het aandeel voortijdig schoolverlaters totaal (VO+MBO), berekend op de onafgeronde absolute aantallen.
teller: het aantal voortijdig schoolverlaters binnen de betreffende (sub)groep van de onderzoekspopuplatie
noemer: het totaal aantal leerlingen in de betreffende (sub)groep van de onderzoekspopuplatie
Zwakke scholen: De Onderwijsinspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. Een basisschool is in de regel
86
zwak wanneer uit onderzoek blijkt dat de leerprestaties van de leerlingen drie jaar achtereen onvoldoende zijn.
Teller: aantal als zwak of zeer zwak beoordeelde scholen
Noemer: aantal beoordeelde scholen
Creatieve activiteiten in vrije tijd doen:
Antwoord op de vraag: “Welke van de onderstaande activiteiten heb je in de afgelopen 12 maanden in je vrije tijd gedaan?”
Teller: Aantal respondenten dat niet aankruiste “Ik doe geen creatieve activiteiten in mijn vrije tijd”
Noemer: Totaal aantal respondenten met geldig antwoord op de vraag.
Maandelijks sporten: Antwoord op de vragen: “Heeft u in de afgelopen twaalf maanden één of meerdere sporten beoefend?” In de voorafgaande definitie van sport wordt gymles op school uitgesloten. En: “Hoeveel keer heeft u ongeveer in de afgelopen twaalf maanden (= 52 weken) in totaal gesport?”
Teller: Aantal respondenten dat “Ja” én 12 x of meer invulde.
Noemer: Totaal aantal respondenten met geldig antwoord op de vragen
B4.2.2 Kinderen groeien gezond en veilig op tabel B4.13 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: Kinderen groeien gezond en veilig op
Begrip Definitie
2.1 % jongeren dat wel eens mishandeld wordt
Flemovo is een enquête onder kinderen in klassen 2 en 4 van het voortgezet onderwijs. NB: in tabel 2.4 wordt het gemiddelde van klassen 2 en 4 getoond wanneer deze hooguit 1 procentpunt verschilden. De GGD doet dat zelf niet, omdat de response scheef verdeeld was.
geestelijke mishandeling: Antwoord op de vraag: ‘Word je wel eens geestelijk mishandeld? (Vaak getreiterd, gekleineerd of uitgescholden ).’
lichamelijke mishandeling: Antwoord op de vraag: Word je wel eens lichamelijk mishandeld? (Bijvoorbeeld geschopt, geslagen, vastgebonden).’
ongewenste seksuele ervaring: Antwoord op de vraag: Heb je wel eens zonder dat je dat wilde een seksuele ervaring met iemand gehad? (Met seksuele ervaring bedoelen we alles van zoenen, intiem betasten tot naar bed gaan toe).’
Teller: aantal ‘ja’
Noemer: alle geldige antwoorden
2.2 aantal meldingen kindermishandeling per 1.000 kinderen
Meldingen van kindermishandeling bij Advies- en meldpunten kindermishandeling via Jeugdzorg.
Teller: aantal meldingen
Noemer: alle 0- t/m 17-jarigen
2.3 % kinderen op gezond gewicht
Gewicht en lengte worden in dezelfde les als de leerlingen de vragenlijst Flemovo invullen gemeten. Het is voor de leerlingen niet verplicht om hieraan mee te doen. De verpleegkundige noteert gewicht en lengte in het digitaal dossier. Body Mass Index (BMI), een verhouding tussen lengte en gewicht. Voor elke leeftijdsgroep en geslacht zijn afkappunten voor gezond, en onder- en overgewicht vastgesteld.
teller: kinderen met BMI tussen de afkappunten voor onder- en overgewicht
noemer: alle kinderen uit doelgroep in het digitaal dossier.
B4.2.3 Iedereen doet naar eigen kunnen mee tabel B4.13 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: iedereen doet naar eigen kunnen mee
Begrip Definitie
3.1 Netto arbeidsparticipatie beroepsbevolking
Aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de bevolking van 15 tot 75 jaar (beroeps- en niet-beroepsbevolking)
3.2 % vrijwilligers Aandeel volwassenen dat de afgelopen 12 maanden werk heeft verricht dat in georganiseerd verband (bijvoorbeeld sportvereniging, kerkbestuur, school) onbetaald wordt uitgevoerd.
3.3 % met ondersteunend sociaal netwerk
Aandeel volwassenen dat niet sociaal eenzaam is. Bij mensen die sociaal eenzaam zijn ontbreekt een ondersteunend netwerk/ondersteunende contacten.
3.4 meedoen-index Samengestelde index die de mate van meedoen aan een tiental vrijetijdsactiviteiten meet, waarbij de mate van meedoen in 2008 op 100 is gesteld. Het gaat om de volgende activiteiten: -Uitstapjes doen (met gezin), die geld kosten, zoals naar speeltuin, dierentuin, pretpark, etc; -Uitstapjes doen (met gezin), die geen of weinig geld kosten, zoals bezoeken van strand, bos, plassen; -Culturele uitstapjes doen, zoals naar theater, bioscoop, museum, concert; -Sportwedstrijden bezoeken; -Vrienden of kennissen ontmoeten buitenshuis voor de gezelligheid of om leuke dingen te doen; -Actief zijn in de buurt, door bv. schoonmaakacties, buurtoverleg of buurtfeesten; -Actief zijn als vrijwilliger bij een groep of organisatie, zoals school, buurtcentrum, sport- of hobbyclub, kerk/moskee; -Sporten in een sportvereniging/ fitnessclub/ sportschool;- Buiten een club of vereniging aan sport doen; -Voor plezier of ontspanning bij een andere club of vereniging (niet sport) zitten of lessen/cursussen volgen.
87
B4.2.4 Betrokkenheid bij leefomgeving en verbetering leefbaarheid tabel B4.14 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: betrokkenheid bij leefomgeving en verbetering leefbaarheid
Begrip Definitie
4.1 Schaalscore sociale cohesie buurt
Samengestelde schaalscore op basis van 4 stellingen: -De mensen in de buurt kennen elkaar nauwelijks; -De mensen in de buurt gaan op een prettige manier met elkaar om; -Ik woon in een gezellige buurt waar mensen elkaar helpen en dingen samen doen; -Ik voel me thuis bij de mensen die in de buurt wonen. De score loopt van 0 (geen sociale cohesie, spanningen in de buurt) tot 10 (prettige sociale cohesie)
4.2 Rapportcijfer leefbaarheid buurt
Gemiddeld rapportcijfer op basis van de opgegeven cijfers (van 1 t/m 10) door de respondenten. Op basis van 1 vraag: Als u door middel van een rapportcijfer van 1 tot en met 10 zou mogen aangeven hoe prettig u het vindt om in uw buurt te wonen, welk cijfer zou u dan geven?
4.3 Schaalscore inzet voor de buurt
Samengestelde schaalscore op basis van 8 vragen: -Ruimt u wel eens zwerfvuil of troep op in de buurt?; -Werkt u mee aan schoonmaakacties in uw eigen buurt?; -Beheert u samen met uw buurtbewoners een speelplaatsje of plantsoentje of iets dergelijks?; -Werkt u mee met een buurtpreventieproject om de veiligheid in uw buurt te vergroten?; -Bezoekt u buurtfeesten?; -Werkt u mee aan het organiseren van buurtfeesten?; -Bent u actief in een bewoners- of buurtoverleg?; -Komt u naar inspraak- of voorlichtingsavonden van de gemeente? De score loopt van 0 (niemand zet zich op enige manier in voor de buurt) tot 10 (iedereen zet zich op alle 8 wijzen in voor de buurt).
B4.2.5 Meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad: tabel B4.15 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen
stad
Begrip Definitie
5.1 % in Almere door Almeerders bezochte voorstellingen/ musea t.o.v. totaal aantal bezochte voorstellingen/ musea
Vragenlijst cultuurparticipatieonderzoek onder Almeerders 18+
Teller: totaal aantal in Almere bezochte voorstellingen en musea
Noemer: totaal aantal bezochte voorstellingen en musea
5.2 % Almeerse sporters dat meestal in Almere zelf sport
Vragenlijst onder Almeerders van 16 jaar en ouder. Antwoord op de vraag: “Beoefent u deze sport in Almere of buiten Almere?”
Teller: aantal dat antwoordde “(meestal) in Almere zelf”
Noemer: totaal aantal respondenten
5.3 aandeel Nederlanders dat Almere bezocht heeft, naar motief en afstand
Enquête imago-onderzoek Almere onder Almeerders en niet-Almeerders. Antwoorden op twee vragen: -Bent u wel eens in Almere geweest? –Om welke redenen? Onder recreatiemotieven worden verstaan: de stad bezichtigen; winkelen; sporten of wedstrijd bijwonen; wandelen, varen, fietsen ed; evenementen of festival bezoek; uitgaan, uit eten.
Teller: aantal respondenten van buiten Almere dat Almere bezocht heeft / -om tenminste één van de genoemde motieven
Noemer: aantal respondenten van buiten Almere
B4.2.6 Aanbod van ( vrijetijds) voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners tabel B4.16 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: aanbod van ( vrijetijds) voorzieningen is beter afgestemd op de vraag
van inwoners
Begrip Definitie
6.1 Tevredenheid hoeveelheid sociale voorzieningen
Samengestelde schaalscore op basis van 8 vragen: Zijn de volgende voorzieningen voldoende aanwezig in de buurt?: -Ontmoetingsplekken; -Religieuze voorzieningen; -Kinderopvang; -Sportvoorzieningen; -Speelvoorzieningen voor kinderen (t/m 12 jaar); -Voorzieningen voor jongeren in de openbare ruimte (zoals trap- of basketbalveldje); -Winkels; -Scholen. De score loopt van 0 (alle genoemde voorzieningen onvoldoende aanwezig) tot 10 (alle voldoende aanwezig).
6.2 % Almeerders dat geen sport- recreatievoorzie-ningen mist in Almere
Antwoord op de vraag: ‘Zijn er bepaalde sport- of recreatievoorzieningen in Almere die u mist?’ 7 antwoord-categorieën: ‘ik mis geen voorzieningen’ en 6 typen voorzieningen die de respondent zou kunnen missen.
Teller: Aantal respondenten dat antwoordde ‘Ik mis geen voorzieningen’
Noemer: respondenten (16 jaar of ouder)
6.2 % Almeerders dat geen voorzieningen mist op cultureel gebied in Almere
Antwoord van volwassenen op de vraag ‘Mist u voorzieningen op cultureel gebied in Almere?’ Antwoordcategorieën: “Ja, ik mis de volgende voorzieningen:” (open vraag) en “Nee”.
Teller: Aantal respondenten dat antwoordde ‘Ja’
Noemer: Totaal aantal respondenten met geldig antwoord
B4.2.7 Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl tabel B4.17 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl
Begrip Definitie
7.1 % Almeerders dat voldoet aan Nederlandse Norm Gezond
Vragenlijst GGD volwassenen- en seniorenenquête, volwassenen 19 jaar en ouder. Nederlandse norm gezond bewegen (NNGB) is voor volwassenen minimaal vijf dagen per week dertig
88
Bewegen minuten matig intensief bewegen. Voor kinderen is dat zestig minuten.
Teller: Aantal respondenten dat aan NNGB-norm voldoet
Noemer: Totaal aantal respondenten met geldig antwoord
7.2 % volwassenen met gezond gewicht
Volwassenen van 19 jaar en ouder dat volgens zelfrapportage een gezonde verhouding tussen lengte en gewicht heeft (body mass index, geen onder- of overgewicht).
Teller: Aantal respondenten met gezond gewicht
Noemer: Totaal aantal respondenten met geldig antwoord
7.3 Geregistreerde verslaafden per 1.000 inw
Unieke personen op basis van registraties van 17 regionale instellingen op gebied van OGGz, GGz en overlast; 6 daarvan registreerden geen gegevens over verslaving.
Teller: Aantal unieke personen met verslaving
Noemer: Totaal aantal inwoners
B4.2.8 Meer Almeerders hebben toegang tot informatie over en bemiddeling naar zorg tabel B4.18 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl
Begrip Definitie
8.1 % dat weet waar men moet zijn voor toegang tot info, advies
Gemiddeld percentage bewoners dat weet (niet 'weet niet' heeft geantwoord) waar men kan aankloppen met een tiental vragen/problemen gerelateerd aan het sociaal domein: Hulp bij het vinden van werk; Vraag over bijstandsuitkering; Medisch probleem; Hulp voor kind met psychisch probleem; Vraag over opvoeding kind(eren); Aanvraag huishoudelijke hulp; Aanvraag traplift; Activiteiten in de buurt voor ouderen; Problemen met schulden; Actief willen worden als vrijwilliger.
Teller: bij elk item 100% min %’weet niet’
Noemer: 10
8.2 % van meldingen bij wijkteams dat: - a) advies, doorverwijzing, of algemene voorz. krijgt - b) maatwerkvoorziening krijgt
Algemene voorzieningen zijn diensten of activiteiten, dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang. Een maatwerkvoorziening is een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die binnen de gemeente Almere beschikbaar zijn en waarvoor een toegangsbepaling vereist is.
Teller: Aantal afgeronde meldingen waarbij het resultaat was: o a) -advies/ doorverwijzing en geen vervolg of onderzoek ; of –wel een onderzoek en
geen maatwerk-voorziening o b) maatwerkvoorziening
Noemer: aantal meldingen bij wijkteams exclusief meldingen waarbij gesprekken of onderzoeken nog liepen (deze werden als ‘missende waarden’ beschouwd).
8.3 Aantal ondertoezichtstellingen per 1.000 jeugdigen
Ondertoezichtstelling is een jeugdbeschermingsmaatregel die de rechter dwingend oplegt. Dat gebeurt als een gezonde en veilige ontwikkeling van een kind of jeugdige wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet of niet voldoende helpt.
Teller: Aantal lopende trajecten ondertoezichtstelling.
Noemer: kinderen 0 t/m 18 jaar
8.4 Feitelijk daklozen per 1.000 inwoners
Geregistreerde dakloze mensen, bekend bij 1 of meer van 17 organisaties op het terrein van OGGz, GGz of overlast. Feitelijk dakloze mensen zijn 23 jaar of ouder en verblijven in de nachtopvang of zijn zwervend.
Teller: Feitelijk dakloze personen
Noemer: alle inwoners
B4.2.9 Minder overlast door doelgroepen, zoals jongeren, verslaafden tabel B4.19 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: minder overlast door bepaalde doelgroepen, zoals jongeren,
verslaafden
Begrip Definitie
9.1 % dat geen overlast ervaart In de Veiligheidsmonitor wordt aan volwassen bewoners gevraagd: “ervaart u wel eens overlast in de eigen buurt van…?” (13 items).
Teller: respondenten die bij elk item niet antwoorden “komt wel eens voor”.
Noemer: Respondenten met geldig antwoord op de vraag.
9.2 overlastmeldingen per 1.000 inwoners
Meldingen betreffen overlastincidenten waarbij niet noodzakelijk sprake is van criminaliteit. Meldingen kunnen gedaan worden door burgers of door eigen opsporing. De volgende overlastmeldcodes zijn gebruikt: -E35 (jeugd); - E41 (zwervers) ; 2.1.1 totaal (totaal drugs- en drankoverlast); -E33 (verward/ overspannen persoon). De regionale politie-eenheid Midden Nederland omvat de politiedistricten Flevoland, Gooi- en Vechtstreek, Oost Utrecht, Utrecht Stad en West Utrecht
Teller: Aantal meldingen in registratiesysteem politie
Noemer: Totaal aantal inwoners op 1 januari van het jaar
Meldingen jeugdoverlast betreft meldingen van burgers die (gefilterd) via 0900-8844 bij de meldkamer binnenkomen én door de meldkamer een prio-2-status krijgen (d.w.z. dat de politie binnen een half uur ter plaatse moet zijn) met registratie in GMS.
89
B4.2.10 Meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam tabel 2.28 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam
Begrip Definitie
10.1 % dat geen moeite heeft om rond te komen van inkomen
Antwoorden op de vraag “Hoe goed kon u de afgelopen 12 maanden rondkomen van het inkomen van uw huishouden?
Teller: Aantal “geen enkele moeite” of “geen moeite, maar let wel op de uitgaven”.
Noemer: Totaal aantal geldige antwoorden.
10.2 Vonnissen huisuitzetting per 1.000 corporatiewoningen
Een verhuurder moet via de rechter een procedure aanspannen tot huisuitzetting. Hij kan dat doen bij twee of meer maanden huurachterstand, ernstige woonoverlast of oneigenlijk gebruik van de woning, zoals onderverhuur of hennepteelt.
Teller: Door de rechter uitgesproken vonnissen tot ontruiming
Noemer: Aantal corporatiewoningen (inclusief vrije sector) op 31 december
Eén van de drie corporaties leverde aantal vonnissen in 2015 in plaats van 2014.
10.3 Aantal aanmeldingen Plangroep per 1.000 huishoudens
Klanten kunnen binnenlopen op het spreekuur, zich aanmelden via het webloket, of aangemeld worden door een hulpverlener. Alle aanmeldingen worden geteld, ook van degenen die geen screeningsformulier invullen of die niet op de screeningsafspraak verschijnen.
Teller: Aantal aanmeldingen inclusief heraanmeldingen
Noemer: Aantal huishoudens op 1 januari
B4.2.11 Contextindicatoren
Begrip Definitie
c1.1 Eenpersoons-huishoudens Aantal eenpersoonshuishoudens als percentage van het totaal aantal huishoudens
c1.2 Grijze druk Grijze druk is het percentage inwoners 65 en ouder ten opzichte van het aantal inwoners 20-64 jaar oud.
c1.3 Groene druk Groene druk is het percentage inwoners dat 19 jaar of jonger is ten opzichte van het aantal inwoners 20-64 jaar oud.
c1.4 % 75-plussers Aantal inwoners van 75 jaar en ouder op het totaal aantal inwoners
c2.1 volumemutaties bbp Volumegroei van het bruto binnenlands product (bbp). Het bruto binnenlands product (bbp) is een maat voor de omvang van de economie. De verandering van het volume van het bbp in een jaar is een maat voor de groei (of krimp) van de economie. Het bruto binnenlands product tegen marktprijzen is het eindresultaat van de productieve activiteiten van ingezeten productie-eenheden.
c2.2 aantal banen per 1.000 van de beroepsbevolking
Het aantal banen per 1.000 inwoners in de leeftijd van 15-64 jaar
c3.1 mentale gezondheid Een index voor de mentale gezondheid van de bewoners van een wijk of gemeente. De score mentale gezondheid is gebaseerd op matige psychische klachten en ernstige psychische klachten. De index is ontwikkeld door GGD GHOR Nederland.
c3.2 lichamelijke gezondheid De score lichamelijke gezondheid bestaat uit drie indicatoren: 1) Twee of meer chronische aandoeningen, 2) Beperkingen gehoor/zicht en 3) Beperkingen mobiliteit. De index is ontwikkeld door GGD GHOR Nederland.
c3.3 zelfredzaamheid Een index voor de mate van zelfredzaamheid van de bewoners van een wijk of gemeente. De score zelfredzaamheid omvat de samengestelde indicatoren ZelfredzaamheidsIndex en Sociale Uitsluitingsindex. De index is door GGD GHOR Nederland ontwikkeld.
c3.4 samenredzaamheid Een index voor de samenredzaamheid van de bewoners van een wijk of gemeente. De score Samenredzaamheid is gemeten aan de hand van het percentage inwoners dat mantelzorg verleent en de belasting hiervan (wel/niet zwaar). De index is door GGD GHOR Nederland ontwikkeld.
c4.1 bruto participatiegraad Het aantal mensen tusen de 15 en 65 jaar dat ten minste 12 uur per week werkt of wil werken op het totaal aantal personen tussen de 15 en 65 jaar.
c4.2 huishoudens met lage inkomens
Particuliere huishoudens zijn ingedeeld naar hoogte van het besteedbaar huishoudensinkomen. Alle particuliere huishoudens zijn gerangschikt van laag naar hoog besteedbaar huishoudensinkomen. Bij de huishoudens met een laag besteedbaar inkomen worden de huishoudens met de laagste 100-procent- meegenomen. (Het inkomen waarvoor geldt dat landelijk 10% een lager of een even groot inkomen heeft.)
c4.3 kinderen met kans op armoede
Het percentage kinderen van 0 tot 18 jaar dat opgroeit in een meerpersoonshuishouden, waarbinnen de ouder(s) een inkomen hebben tot 120% van het sociaal minimum.
c4.4 langdurige minima Aantal cliënten van gemeentelijke inkomensregelingen die tenminste 3 jaar cliënt zijn en een inkomen hebben tot 105% van het sociaal minimum, als percentage van het totaal aantal huishoudens.
90
B4.3 Bronnenlijst bij hoofdstuk 2 –Nulmeting maatschappelijke effecten
B4.3.1 Bronnen
i VNG/ KING in: www.waarstaatjegemeente.nl , geraadpleegd in februari 2016
ii Inspectie van het Onderwijs (via: Kets en Grimmerink, 2015)
iii Fresco (2014).
iv Grootheest en Elphick (2014).
v www.volksgezondheidenzorg.nl, geraadpleegd in februari 2016 vi Steketee, Tierolf en Mak (2014).
vii GGD Flevoland (2015)
viii CBS Statline
ix https://jongerenopgezondgewicht.nl/
x GGD (2012)
xi O&S (2015) xii Veiligheidsmonitor 2014, via: http://www.veiligheidsmonitor.databank.nl/
xiii O&S (2014)
xiv Van Asselt, Van der Geest en De Wit (2015).
xv Benschop, Korf en Teerlink (2015).
xvi Bewonersenquête bekendheid sociaal domein 2015 in: Janssen en Tuynman (2015)
xvii Janssen en Van den Berg (2015)
xviii Meldingenregistratiesysteem Politie regionale eenheid Midden Nederland.
xix Aedes (2015)
xx jaarverslagen en registraties Alliantie, Goede Stede, Ymere
xxi Bezu en Karstens (2015)
xii Grimmerink en Janssen (2015)
B4.3.2 Literatuur
Aedes (18-3-2015). Expert: Hoeveel huisuitzettingen zijn er per jaar? op www.aedes.nl, geraadpleegd op
27/1/2016. http://www.aedes.nl/content/feiten-en-cijfers/bewoners/hoeveel-huisuitzettingen-zijn-er-per-
jaar/expert-hoeveel-huisuitzettingen-zijn-er-per-jaar.xml#Vonnissen+en+huisuitzettingen+2008+-+2014
(geraadpleegd op 27/1/2016).
Asselt, A. van, L. van der Geest en K. de Wit (2015). Het IMAGO van Almere anno 2015. Gemeente Almere.
Bezu, M. van, E. Karstens (2015). Schuldenaanpak in Almere = Werken met klantprofielen. Kwalitatieve en
kwantitatieve rapportage PLANgroep, jaarverslag 2014. Almere: PLANgroep.
Dagevos, H. en G. Munnichs (red.) (2007). De obesogene samenleving. Maatschappelijke perspectieven op
overgewicht. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Benschop, A., D.J. Korf en M. Teerlink (2015). Flevomonitor 2014. Verslaving, dak- en thuisloosheid en huiselijk
geweld in Flevoland. Amsterdam/ Almere: Bonger-instituut/ Gemeente Almere.
DMO afdeling Sportbedrijf (2013). Almere: sportieve stad! Sportnota Almere 2013-2016. Gemeente Almere.
Fresco, S. (2014). Vrije tijd & Cultuur in Almere 2014. De cultuurparticipatie van Almeerders. Hilversum/
Almere: Research2Evolve/ Gemeente Almere.
Gemeente Almere (2014). Doen wat nodig is. Kadernota sociaal domein.
GGD Flevoland (2012). GGD volwassenen- en seniorenenquête 2012. http://ggdflevoland-
nl.cld.bz/Tabellenboek-Gezondheidsonderzoek-2012#1
GGD Flevoland (2015). Flemovo 2014/2015. Opvallend in Almere. Inleiding + Algemene kenmerken. Lelystad:
GGD Flevoland. www.ggdtvf.nl
91
GGD Flevoland (2015). Tabellenboek FLEMOVO 2014/2015. Lelystad: GGD Flevoland. www.ggdtvf.nl
Grimmerink, K., en T. Janssen (2015). Rapportage Minima in Almere 2014. Gemeente Almere.
Grootheest, A. van en E. Elphick (2014). Rapportage Sportdeelname Onderzoek 2014 Almere. Utrecht: DUO
Market Research.
Janssen, T. en K. van den Berg (2015). Monitor (transitie) sociaal domein Almere. Eerste rapportage 2015.
Gemeente Almere.
Janssen, T. en M. Tuynman (red., 2015). Monitor (transitie) sociaal domein Almere. Tweede rapportage 2015.
Gemeente Almere.
Kets, A., en K. Grimmerink (2015). Lokale Staat van het Onderwijs in Almere 2013/2014. Gemeente Almere.
Looze M. De, Van Dorsselaer A, De Roos S, Verdurmen J, Stevens G, Gommans R, Van Bon-Martens M, Ter Bogt
T, Vollebergh W. (2014). Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland. HBSC 2013. Universiteit
Utrecht.
Manders, T., en C. Kool (2015). Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenario’s. Toekomstverkenning
Welvaart en Leefomgeving. Den Haag: CPB/ PBL.
O&S (2013). Almere in de Peiling 2012. Factsheet 11: Woon-werkverkeer en stress. Gemeente Almere.
O&S (2014). Veiligheidsmonitor - Wijkpeiling 2013. Almeerders over hun wijk. Gemeente Almere.
O&S (2015). Almere in de Peiling 2014. Gemeente Almere.
SCP/ CBS (2013). Armoedesignalement 2013. Den Haag.
Steketee, M., B. Tierolf, en J. Mak (red.) (2014). Kinderen in tel. Databoek 2014. Kinderrechten als basis voor
lokaal jeugdbeleid. Utrecht: Verwey-Jonker-instituut.
VROM/ RIGO Research (2004). Leefbaarheid van wijken. Den Haag/ Amsterdam.
92
Bijlage 5. Begrippen en afkortingen
Algemene voorzieningen
Het aanbod van diensten of activiteiten, dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en
mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of
op opvang.
Beschikking
Een beschikking is een formeel besluit van het college van B&W dat een maatwerkvoorziening wordt ingezet. Het college
kan het nemen van dit besluit mandateren aan gemeentelijke ambtenaren of aan andere professionals. Tegen een
beschikking is bezwaar en beroep mogelijk.
Burgerkracht
Het vermogen van de samenleving om collectieve sociale initiatieven te ontplooien met als doel een kwalitatieve bijdrage te
leveren aan deze samenleving vanuit een gezamenlijk belang. Deze bijdrage kan voor een individu zijn, maar ook voor een
groep mensen zijn.
Beschut werk
Beschut werk betreft de mogelijkheid tot arbeidsparticipatie voor mensen die (nog) niet in een reguliere baan kunnen
werken en uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
hebben. Die aangepaste omstandigheden kunnen bestaan uit aanpassingen van de werkplek (fysiek), door ondersteuning
en/of aangepaste productienormen, en/of door (structurele) inzet van loonkostensubsidie. Op de reguliere arbeidsmarkt
zijn dergelijke omstandigheden over het algemeen niet aanwezig. Er is bij beschut werk wel sprake van een arbeidscontract.
BVA’15
Vragenlijst Burgerkracht en Vrijwilligerswerk Almere 2015, uitgevoerd door O&S voor Monitor Sociaal Domein Almere.
Cliënt
Een ingezetene van de gemeente Almere die gebruikmaakt van een algemene voorziening of aan wie een
Maatwerkvoorziening of Persoonsgebonden Budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan.
Eigen kracht
Onder eigen kracht wordt enerzijds verstaan de mogelijkheid van bewoners om voor zichzelf te zorgen en zelf oplossingen
te vinden voor vragen en problemen. De gemeente helpt inwoners daarbij door goede informatie en advies te bieden.
Anderzijds wordt eronder verstaan de manier waarop een inwoner zelf regie houdt op de ondersteuning die hij/zij nodig
heeft.
Huisbezoek
Zie Keukentafelgesprek.
Indicatie
Besluit waarin staat of iemand recht heeft op zorg. Wanneer dat het geval is, staat ook vermeld hoeveel zorg deze persoon
krijgt en voor welke periode. De indicatiestelling bestaat in hoofdlijnen uit drie stappen: de aanvraag, een onderzoek en een
indicatiebesluit.
Informele netwerken
De personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de Cliënt een sociale relatie onderhoudt. Daarnaast is er
ook sprake van georganiseerde Informele netwerken (vrijwilligers, actieve bewoners). De Wijkteams werken aan de
vorming van deze Informele netwerken. De coördinator vrijwilligerswerk in het Wijkteam heeft hierin een belangrijke rol.
Jeugdwet
De Jeugdwet is van kracht per 1 januari 2015 en vervangt niet alleen de Wet op de jeugdzorg, die tot 2015 geldig was, maar
ook de verschillende andere onderdelen van de jeugdzorg die onder de Zorgverzekeringswet (geestelijke gezondheidszorg
voor jongeren) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (zorg voor licht verstandelijk beperkte jeugd) vielen. Ook de
jeugdbescherming en jeugdreclassering maken onderdeel uit van de wet. De verantwoordelijkheid van de gemeenten
bestaat onder meer uit:
93
het versterken van het opvoedkundig klimaat in gezinnen, wijken, buurten, scholen en kinderopvang;
het voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp;
het adviseren over en het bepalen en inzetten van de aangewezen vorm van jeugdhulp;
het adviseren van professionals met zorgen over een kind;
het adviseren van kinderen en jongeren met vragen en problemen;
het doen van een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming als een
kinderbeschermingsmaatregel nodig is;
het compenseren van beperkingen in de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van kinderen en
jongeren;
het voorzien in een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen;
het voorzien in maatregelen om kindermishandeling te voorkomen.
Kanteling
In de brede zin van het woord wordt met kanteling de transformatie van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij
bedoeld. Meer specifiek in de uitvoeringspraktijk van het sociaal domein gaat het om de omslag van claim- en
aanbodgericht naar vraag- en resultaatgericht werken, met als centrale doelstelling het stimuleren van participatie en
zelfredzaamheid van alle inwoners. Als de zelfredzaamheid ontoereikend is, wordt het gebruik van algemene voorzieningen
zoveel mogelijk gestimuleerd, om het gebruik van individuele maatwerkvoorzieningen te verminderen. In het gekanteld
werken wordt bij een ondersteuningsvraag van een bewoner gestart met een breed keukentafelgesprek.
KCC (Klantcontactcentrum)
Bewoners die het centrale telefoonnummer van de gemeente Almere (14036) bellen, worden te woord gestaan door (een
medewerker van) het Klant Contact Centrum. Bij het KCC wordt zoveel mogelijk geprobeerd de vragen van bewoners
meteen te beantwoorden. Als dit niet mogelijk is wordt de bewoner doorverbonden of wordt de vraag doorgezet naar
andere afdelingen binnen de gemeente.
Keukentafelgesprek
Een keukentafelgesprek of huisbezoek is een gesprek door wijkteamleden bij mensen thuis om samen met de bewoner te
onderzoeken wat de (achterliggende) problemen van iemand zijn op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke
participatie. Het streven is om een breed gesprek te voeren waarin alle belangrijke levensgebieden aan de orde komen, met
als doel samen tot een passende oplossing te komen.
Levensgebieden / levensdomeinen
Het geheel van gebieden waar een inwoner in het (dagelijks)leven mee te maken heeft: gezondheid, wonen, werken,
inkomen, onderwijs, vrije tijd, sociale contacten, veiligheid, mobiliteit, zingeving, relaties, opgroeien, opvoeden.
Loonkostensubsidie
Subsidie die de gemeente aan werkgevers betaalt om het verschil te compenseren tussen het prestatieniveau van een
werknemer met een beperking en het minimumloon. Op deze manier kan de werkgever de medewerker altijd het
minimumloon uitbetalen. De hoogte van de loonkostensubsidie is maximaal 70% van het minimumloon.
Maatwerkvoorziening
Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen,
woningaanpassingen en andere maatregelen die binnen de gemeente Almere beschikbaar zijn en waarvoor een
toegangsbepaling vereist is. Zie Bijlage 2 voor Lijst voorzieningengroepen WMO en Jeugdwet.
Mantelzorg
De langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door
personen uit zijn omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de Gebruikelijke hulp
overstijgt.
Melding (ook: aanmelding)
Onder een melding wordt in de nieuwe sociale infrastructuur in Almere verstaan: een (hulp- of ondersteunings)vraag van
een bewoner bij een wijkteam, een indicatie/beschikking van een bestaande cliënt (WMO/Jeugdwet) die afloopt, of een
melding van een professional bij een wijkteam die namens een bewoner een (hulp- of ondersteunings)vraag stelt.
94
Sociale infrastructuur
De ordening van het werkveld van de ondersteuning aan inwoners en de processen waarlangs deze ondersteuning tot stand
komt. Ook de organisatie van inspanningen op het gebied van burgerkracht, preventie en vroegsignalering worden tot de
sociale infrastructuur gerekend.
O&S
Team Onderzoek & Statistiek van de gemeentelijke stafdienst bestuurszaken en control.
Ondersteuning
Hulp in de vorm van diensten en voorzieningen op het gehele zorg/ en welzijnsterrein.
Ondersteuningsplan
Het plan dat de gemandateerde van de gemeente Almere (sociaal wijkteam/expertteam, enzovoort) samen met de cliënt
opstelt, waarin de cliëntdoelen en de afspraken over de invulling en inzet van ondersteuning worden beschreven.
Ondersteuningsstelsel
Zie Sociale infrastructuur.
Participatiewet
Iedereen die kan werken maar daarbij ondersteuning nodig heeft, valt sinds 1 januari 2015 onder de Participatiewet. De
wet is er om zoveel mogelijk mensen met of zonder arbeidsbeperking werk te laten vinden. De Participatiewet vervangt de
Wet werk en bijstand (WWB), de Wet sociale werkvoorziening (WSW) en een groot deel van de Wet werk en
arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong).
Passend onderwijs
Wet die een zorgplicht legt bij scholen. Dat betekent dat scholen per 1 augustus 2014 verantwoordelijk zijn om alle
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een goede onderwijsplek te bieden. Daarvoor werken reguliere en
speciale scholen samen in regionale samenwerkingsverbanden. De gemeente Almere is één regio met één organisatie
Passend onderwijs
PGB (Persoonsgebonden Budget)
Een geldbedrag waaruit namens de gemeente Almere betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen,
woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft
betrokken.
Samen Veilig (SAVE)
Bureau Jeugdzorg (afdeling Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) heet per 1 januari 2015 Samen Veilig Flevoland. Naast
jeugdbescherming en jeugdreclassering biedt Samen Veilig ook 'vrijwillige jeugdbescherming' (SAVE drang) om in ernstige
en complexe gezinssituaties een gedwongen jeugdbeschermingsmaatregel waar mogelijk te voorkomen.
Sociaal Raadslieden
Medewerkers van Zorggroep Almere, waarbij inwoners van Almere gratis informatie en advies kunnen krijgen op sociaal-
juridisch gebied. Zij beschikken over een brede kennis van allerlei regelingen en voorzieningen. Voor Almeerders met de
laagste inkomens schrijven zij ook brieven en bezwaarschriften.
Sociale cohesie
Maatschappelijke samenhang: mate waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen in een bepaalde buurt, woonplaats
of land en mate waarin ze in hun gedrag uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden in hun
persoonlijk leven en als lid van de maatschappij.
Transformatie
De transformatie betreft de omvorming van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij, wat een omslag met zich mee
brengt in het denken en doen; een verandering in werkwijzen en verantwoordelijkheden. Niet de overheid, maar de
samenleving zelf is aan zet bij de organisatie van en deelname aan publieke voorzieningen. De gemeente Almere heeft de
aanzet hiertoe ingevuld door de decentralisaties niet apart op te pakken, maar in samenhang met elkaar en met andere
aspecten van het sociaal domein. De decentralisaties worden aangegrepen om de zorg en ondersteuning anders en beter te
organiseren. Het streven is om slimmer en effectiever, betere ondersteuning te bewerkstelligen. Men wil minder
95
verkokering en meer samenwerking tussen organisaties. Het uitgangspunt is: één huishouden, één plan, één aanpak, ook op
school. De mogelijkheden van mensen en hun eigen netwerk worden als startpunt genomen. Het is de bedoeling meer
gebruik te maken van de zelfredzaamheid van inwoners en de kracht van de samenleving. Wanneer er professionele
ondersteuning nodig is, moet die aansluiten op de eigen mogelijkheden en laagdrempelig, op maat en dicht bij bewoners
worden georganiseerd.
Transitie
De transitie in het sociaal domein betreft de decentralisatie van de uitvoering van drie wetten op het gebied van zorg en
ondersteuning van het Rijk naar gemeenten. Het gaat om een wijziging van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO
2015) en om de nieuwe Jeugdwet en Participatiewet.
Voorlopige voorziening
Een voorlopige voorziening is de mogelijkheid voor een persoon, organisatie of instelling om een door een bestuursorgaan
genomen besluit dat in werking treedt voorlopig ongedaan te maken door middel van een spoedprocedure bij de
voorzieningenrechter. Met zo’n voorziening worden de gevolgen van de overheidsbeslissing opgeschort. Dit oordeel blijft
van kracht totdat de rechter in een eventuele vervolgprocedure een definitief oordeel uitspreekt over de zaak
Voorzieningengroep
Cluster van gelijksoortige maatwerkvoorzieningen.
W&I
Gemeentelijke afdeling Werk en Inkomen.
Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning)
Per 1 januari 2015 is de nieuwe WMO (WMO 2015) ingevoerd, die de opvolger is van de WMO (oude WMO) uit 2007. Het
verschil met de oude WMO is dat er een aantal taken voor de gemeente zijn bijgekomen die voorheen onder de AWBZ
(Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) vielen. Volgens de nieuwe WMO zijn gemeenten verantwoordelijk voor de
ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn. Gemeenten dienen er voor te zorgen dat mensen zo
lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Als iemand zich meldt bij de gemeente moet de gemeente onderzoek doen naar
de persoonlijke situatie om vast te stellen wat passende ondersteuning is. Dit kunnen algemene voorzieningen zijn, maar
ook maatwerkvoorzieningen zijn mogelijk.
Wijknetwerk
Het netwerk van professionals in de wijk waarmee het wijkteam samenwerkt. Bijvoorbeeld scholen, huisartsen,
wijkverpleegkundigen, politie, wijkregisseurs en opvoedadviseurs. Nauwe samenwerking is er ook met de zorgadviesteams
op scholen. De samenwerking tussen wijkteam en wijknetwerk is vloeiend.
Wijkteam
Het team dat erop gericht is informele oplossingen te bieden. Daarmee wordt voorkomen dat inwoners in een zodanig
kwetsbare positie raken dat ze een beroep moeten doen op gespecialiseerde ondersteuning. De wijkteams vormen een
belangrijke schakel in de nieuwe sociale infrastructuur. Kortom: wijkwerkers zijn erop gericht de kanteling te bevorderen
van formele naar informele ondersteuning. Zijn er toch maatwerkvoorzieningen nodig, dan heeft het wijkteam mandaat
hiertoe toegang te verlenen.
ZiN (Zorg in Natura)
De zorg, begeleiding, hulp of voorzieningen die een inwoner nodig heeft, wordt geleverd via een instelling of leverancier die
een contract heeft met de gemeente. Hierbij levert de zorgaanbieder de ondersteuning en regelt ook de administratie.
ZWPA’15
Vragenlijst zorg, welzijn en participatie (aanbieders) in Almere 2015, uitgevoerd door O&S voor Monitor Sociaal Domein
Almere.
96
Bijlage 6. Lijst voorzieningengroepen Wmo en Jeugdwet
B3.1 Lijst voorzieningengroepen Wmo
Voorzieningengroep Toelichting / maatwerkvoorzieningen
Ondersteuning gericht op het individu of huishouden/gezin
Hulp bij het huishouden Huishoudelijke hulp
Begeleiding / Individuele
ondersteuning
Individuele Ondersteuning betreft de ondersteuning aan de cliënt bij het
zelfstandig wonen en participeren in de maatschappij. Voorbeelden van
individuele ondersteuning zijn het ondersteunen bij administratieve
handelingen (financiën en boekhouding op orde houden), bij het voorzien in
persoonlijke en leefhygiëne, bij het onderhouden van sociale contacten, bij het
bewegen in en rondom het huis, enzovoort. Vormen: Individuele ondersteuning
licht, individuele ondersteuning middel, individuele ondersteuning zwaar.
Persoonlijke verzorging Persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld hulp bij wassen en douchen) die verband
houdt met de zelfredzaamheid en in het verlengde ligt van begeleiding.
(Persoonlijke verzorging die samenhangt met geneeskundige zorg valt onder de
Zorgverzekeringswet (Zvw).)
Kortdurend verblijf Kortdurend verblijf betreft het logeren in een Instelling gedurende maximaal 3
etmalen per week. Het kortdurend verblijf is te karakteriseren als logeren ter
aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling
voor het grootste deel van de week. Het kan hierbij gaan om zowel geplande
etmalen als ongepland verblijf bij het plotseling wegvallen van een
mantelzorger, waarbij er binnen het eigen netwerk van de cliënt geen oplossing
geboden kan worden of ter ondersteuning van de mantelzorger en het eigen
netwerk.
Groepsgerichte ondersteuning
Dagbesteding Vormen: Arbeidsmatige dagbesteding, Beschut werk, Niet arbeidsmatige
dagbesteding.
Arbeidsmatige dagbesteding is het leveren van een (geringe) arbeidsprestatie
onder begeleiding. Er is hierbij geen sprake van een arbeidscontract.
Beschut werk betreft de mogelijkheid tot arbeidsparticipatie voor mensen die
(nog) niet in een reguliere baan kunnen werken en uitsluitend in een beschutte
omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot
arbeidsparticipatie hebben. Die aangepaste omstandigheden kunnen bestaan
uit aanpassingen van de werkplek (fysiek), door Ondersteuning en/of
aangepaste productienormen, en/of door (structurele) inzet van
loonkostensubsidie. Op de reguliere arbeidsmarkt zijn dergelijke
omstandigheden over het algemeen niet aanwezig. De maatwerkvoorziening
beschut werk wordt niet geïndiceerd door de wijkwerker, maar door de
consultent werk en inkomen (stadhuis).
Niet arbeidsmatige dagbesteding betreft activiteiten in groepsverband gericht
op het zinvol besteden van de dag, aangepast aan mogelijkheden en interesses
van de cliënt (bijvoorbeeld activiteiten met betrekking tot handvaardigheid,
expressie, beweging en beleving. Afhankelijk van de intensiteit (licht, middel,
zwaar) kan het bijvoorbeeld gaan om creatieve activiteiten zoals het samen
maken van muziek of bloemschikken, educatieve activiteiten zoals
geheugentraining, fysieke activiteiten zoals samen bewegen enzovoort.
Vervoersdiensten Vervoer met rolstoel, Vervoer zonder rolstoel
97
Hulpmiddelen
Rolstoelen Accessoires rolstoel, Elektrische rolstoel, Handmatig bewogen rolstoel,
Individuele aanpassing rolstoel, Onderhoud en reparatie, Sportrolstoel,
Werkstoelen
Vervoervoorzieningen Aangepaste fietsen, Aanpassing vervoermiddel, Accessoires vervoervoorziening,
Ander verplaatsingsmiddel kinderen, Open elektrische buitenwagen
(scootmobiel), Gesloten buitenwagen, Ander verplaatsingsmiddel volwassenen,
Bruikleenauto, Collectieve vervoervoorziening, Collectieve vervoervoorziening
rolstoel, Driewielfietsen, Financiële tegemoetkoming vervoervoorziening,
Onderhoud en reparatie en Verzekeringen.
Woonvoorzieningen Financiële tegemoetkoming woningaanpassing, Onroerende woonvoorziening,
Roerende woonvoorziening, Traplift/tillift, Verwijderen woonvoorziening,
Onderhoud en reparatie
Overige hulpmiddelen Restcategorie hulpmiddelen.
Beschermd wonen en opvang
Beschermd wonen Beschermd wonen betreft wonen in een accommodatie van een instelling met
het daarbij behorende toezicht en begeleiding. Het toezicht en de begeleiding is
gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch
functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van
verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de
cliënt of anderen.
(maatschappelijke) Opvang Het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan
personen die, door een of meer problemen, al dan niet gedwongen de
thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te
handhaven in de samenleving. Vormen: Dak- en thuislozen opvang,
Vrouwenopvang.
Spoedopvang Deze vorm van opvang is gelijk aan maatschappelijke opvang, maar kent een
aanvullend spoedkenmerk. Vorm: Crisisopvang.
98
B3.2 Lijst Jeugdhulpvoorzieningen
Binnen de jeugdhulp in de gemeente Almere wordt onderscheid gemaakt in preventieve jeugdhulp en
jeugdhulpvoorzieningen:
Preventieve jeugdhulp
Preventieve jeugdhulp betreft vrij toegankelijke jeugdhulp waarvoor geen verwijzing of beschikking is vereist. Het aanbod
van diensten of activiteiten, dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden
van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.
Voorbeelden van preventieve jeugdhulp zijn de Jeugdgezondheidszorg, de Oké-punten en de inloop-GGZ.
Jeugdhulpvoorzieningen
Jeugdhulpvoorzieningen betreft jeugdhulp waarvoor een beschikking of verwijzing van een professional nodig is. De
gemandateerde professional kan een wijkwerker of expertteamlid zijn, maar het kan ook de huisarts, de jeugdarts, de
jeugdpsychiater of medisch specialist zijn of een medewerker van Samen Veilig of Veilig Thuis (AMHK). Dit verschilt per
jeugdhulpvoorziening. Hieronder worden de beschikbare jeugdhulpvoorzieningen in Almere op een rij gezet, waarbij een
onderscheid wordt gemaakt tussen voorzieningen die op lokaal, regionaal en landelijk niveau zijn ingekocht.
Voorzieningengroep Toelichting / maatwerkvoorzieningen
LOKAAL
Ambulante ondersteuning aan
jeugdige-gezin-school (begeleiding)
Ambulante ondersteuning aan jeugdige-gezin-school betreft begeleiding in
situaties waarin er sprake is van enkelvoudige opvoed- en/of opgroei
problemen en de vaardigheden van de jeugdige en/of ouder/opvoeder
ontoereikend zijn om deze (samen) op te lossen. De ondersteuning is gericht op
het oefenen en structureren van dagelijkse (opvoed)vaardigheden en
handelingen ter versterking van de opgroei- en opvoedsituatie en de
afstemming van de opvoeding op de ontwikkelingsbehoefte van de jeugdige. De
ondersteuning kan ook gericht zijn op het (tijdelijk) overnemen van zorgtaken
om daarmee jeugdige-ouders/opvoeders-school te ontlasten en zo
uithuisplaatsing te voorkomen.
Deze ondersteuning kan:
- Thuis bij de jeugdige, al dan niet als begeleid zelfstandig wonen, en/of op
school/locatie worden geboden.
- Op zowel individueel als in groepsverband worden geboden.
- Op meerdere niveaus worden aangeboden: licht, midden of zwaar.
Specialistische ambulante
ondersteuning aan jeugdige-gezin-
school (begeleiding/dagbesteding)
Specialistische ambulante ondersteuning aan jeugdige-gezin-school voor
jeugdigen met meervoudige opgroei- en opvoedproblematiek als gevolg van
psychosociale problematiek, en/of verslavingsproblematiek en/of (ernstig
vermoeden van) psychische stoornis en/of een verstandelijke beperking. De
ondersteuning is voor zowel jeugdige als ouders/opvoeders en is gericht op het
oplossen, verminderen of voorkomen van verergering dan wel het omgaan met
de gevolgen van de problemen.
De ondersteuning kan thuis bij de Jeugdige, al dan niet als begeleid zelfstandig
wonen, en op school/locatie worden geboden. De ondersteuning kan zowel
individueel als in groepsverband worden geboden.
Kortdurend verblijf Kortdurend verblijf betreft het logeren in een instelling gedurende maximaal
drie etmalen per week. Het kortdurende verblijf is te karakteriseren als logeren
ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een
instelling voor het grootste deel van de week. Het gaat om jeugdigen waarbij
sprake is van meervoudige opgroei- en opvoedproblematiek als gevolg van
psychosociale problematiek, en/of verslavingsproblematiek en/of (ernstig
vermoeden van) psychische stoornis en/of een verstandelijke beperking
waardoor de jeugdige bovengebruikelijke zorg nodig heeft en niet zonder
ondersteuning in de maatschappij kan functioneren. Het kan hierbij gaan om
zowel geplande etmalen als ongepland verblijf bij het plotseling wegvallen van
99
een mantelzorger, waarbij er binnen het eigen netwerk van de jeugdige geen
oplossing geboden kan worden door ondersteuning van de mantelzorger en/of
het eigen netwerk of ter ontlasting van de ouders of mantelzorger.
Persoonlijke verzorging
Persoonlijke verzorging betreft de ondersteuning aan de jeugdige bij algemene
dagelijkse levensverrichtingen en zelfverzorging wanneer zij daar zelf niet of
onvoldoende toe in staat zijn.
Persoonlijke verzorging omvat:
- Reguliere activiteiten in het kader van de algemene dagelijkse
levensverrichtingen (wassen, aankleden, toiletbezoek);
- Reguliere activiteiten in het kader van zelfverzorging zoals de verzorging van
haren, mond/gebit, prothesen, het aanreiken of toedienen van medicijnen, het
inbrengen van sondes of katheters;
- Advies, instructie en voorlichting aan de Jeugdigen en diens ouders/verzorgers
over persoonlijke verzorging, waaronder hulp bij medicijngebruik en aanleren
van de jeugdige van het (deels) zelf uitvoeren van de activiteiten.
SAVE drang Begeleiding van gezinnen door medewerkers van SAVE (Samen Veilig, de
gecertificeerde instelling in Flevoland voor Jeugdbescherming en
Jeugdreclassering) zodat de gezinnen jeugdhulp aanvaarden en onderzoek door
de Raad voor de Kinderbescherming kan worden voorkomen. SAVE sluit aan bij
de al bestaande zorg en neemt niet over. Zodra de veiligheid weer in orde is,
treedt SAVE terug en kan het gezin samen met hun netwerk en eventueel lokale
hulp weer verder. Het inzetten van SAVE drang moet leiden tot een daling van
de heraanmeldingen, ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen. Daar waar
toch een uithuisplaatsing nodig is, wordt dit vaker binnen het sociale netwerk
van de gezinnen gedaan.
REGIONAAL
Residentiële jeugdhulp Residentiële jeugdhulp biedt een jeugdige verblijf met een passend
pedagogische klimaat in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
Residentiele jeugdhulp dient ter vervanging van de gezinssituatie en wordt
ingezet als de oorspronkelijke leefsituatie niet meer acceptabel is of intensieve
jeugdhulp aan de Jeugdige verblijf noodzakelijk maakt.
Residentiële jeugdhulp is bedoeld voor alle jeugdigen met meervoudige
opgroei- en opvoedproblematiek als gevolg van psychosociale problematiek,
en/of verslavingsproblematiek en/of (ernstig vermoeden van) psychische
stoornis en/of een verstandelijke beperking die (tijdelijk) niet meer thuis
kunnen wonen.
Verschillende soorten residentiële jeugdhulp zijn behandeling, specialistische
behandeling, 3-milieu’s behandeling, zelfstandigheidtraining, gezinshuizen en
moeder- en kindgroepen.
Pleegzorg Pleegzorg is een vorm van jeugdhulp voor jeugdigen die thuis niet veilig zijn
en/of waar jeugdhulp thuis niet mogelijk of onvoldoende is. De voorkeur gaat
uit naar het plaatsen van jeugdigen dichtbij huis, bij familie of bekenden van het
gezin (netwerkpleegzorg). Als dat niet mogelijk is heeft de pleegzorgaanbieder
een diversiteit aan zogeheten bestandsgezinnen. Bij noodsituaties kan direct
pleegzorg worden ingezet (crisispleegzorg).
Gesloten jeugdhulp (Jeugdzorg Plus)
(alleen via SAVE en rechterlijke
uitspraak)
Gesloten jeugdhulp kan worden ingezet wanneer jeugdhulp noodzakelijk is in
verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblematiek als gevolg van
psychosociale problematiek, en/of verslavingsproblematiek en/of (ernstig
vermoeden van) psychische stoornis en/of een verstandelijke beperking. Deze
problematiek belemmert de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid.
Gesloten verblijf is noodzakelijk om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze
jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Gesloten
jeugdhulp wordt aangeboden in een gesloten instelling en is daarmee altijd
intramurale jeugdhulp. Gedurende de machtiging kan gekozen worden de
intramurale hulp af te wisselen met specialistische ambulante ondersteuning.
100
Jeugd Geestelijke
Gezondheidszorg (Jeugd-GGZ)
- Generalistische Basis GGZ
Generalistische Basis GGZ betreft GGZ-hulp voor jeugdigen met een lichte tot
matige GGZ-hulpvraag waarbij er sprake is van (een ernstig vermoeden van) een
DSM51
benoemde stoornis.
- Specialistische GGZ
De Specialistische GGZ betreft GGZ-hulp voor Jeugdigen met een hoge mate van
complexiteit van behandeling en een gediagnosticeerde (of een ernstig vermoeden
van een) DSM benoemde stoornis, waarbij een zwaar beroep op specialistische
kennis vereist is (inclusief productgroep crisis).
Dyslexiezorg
(via jeugdteam onderwijs,
passend onderwijs, huisarts,
jeugdarts of medisch specialist)
Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) is een ernstig dyslectisch probleem met lezen
en spellen waarbij de jeugdige geen comorbide stoornis heeft (GGZ, beperking of
andere taal- of leesstoornis). Gemeenten kunnen hulp bij dyslexie aan jeugdigen op
twee niveaus aanbieden:
- Via de schoolbegeleidingsdiensten,
- Als er sprake is van dyslexie met een medische oorzaak (een stoornis) kan gekozen
worden voor een specialistische behandeling.
Jeugdhulp binnen het rechterlijk kader en jeugdhulp die daarmee samenhangt
De toegang tot jeugdreclassering en jeugdbescherming vindt plaats via de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad
voor de Kinderbescherming doet onderzoek om tot een goede beslissing te komen en na het onderzoek adviseert zij,
wanneer nodig, de kinderrechter om (Voorlopig) Onder Toezichtstelling ((V)OTS) toe te kennen. Onderzoek kan bij de
Raad aangevraagd worden door Veilig Thuis en door de medewerker Samen Veilig (incl. drang/vrijwillig kader).
Veilig thuis Flevoland (Advies-
en Meldpunt Huiselijk Geweld
en Kindermishandeling (AMHK))
Het AMHK is voor iedereen toegankelijk die zich zorgen maakt om een jeugdige. Er
is geen verwijzing van een gemandateerde professional nodig om toegang te krijgen
tot Veilig Thuis. Professionals staat het vrij om jeugdigen te attenderen op het Veilig
Thuis en te adviseren zich daar te melden voor verdere zorg en/of ondersteuning.
Taken Veilig Thuis:
- Het verstrekken van advies en zo nodig het bieden van ondersteuning aan degene
die een vermoeden heeft van huiselijk geweld of kindermishandeling met
betrekking tot de stappen die in verband daarmee kunnen worden ondernomen;
- Het fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld en
kindermishandeling;
- Het naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of
een vermoeden daarvan te onderzoeken of daarvan daadwerkelijk sprake is;
- Het - indien noodzakelijk - inschakelen van passende hulpverlening;
- Het zo nodig in kennis stellen van de politie of de Raad voor de
Kinderbescherming. Indien een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de
Kinderbescherming wordt ingediend, wordt het college van burgemeester en
wethouders daarvan in kennis gesteld;
- Het terug rapporteren aan de melder van datgene wat met de melding is gebeurd.
Jeugdbescherming
(alleen via rechterlijke
machtiging, uitvoering door
Samen Veilig Flevoland)
Jeugdbescherming omvat de uitvoering van een door de rechter opgelegde
kinderbeschermingsmaatregel, zoals een ondertoezichtstelling (al dan niet met
uithuisplaatsing) of een voogdijmaatregel (bij beëindiging van het ouderlijk gezag).
Jeugdreclassering
(alleen via rechterlijke
machtiging, uitvoering door
Samen Veilig Flevoland)
Jeugdreclassering omvat toezicht en begeleiding, als onderdeel van de door de
rechter opgelegde voorwaarden bij schorsing van een voorlopige hechtenis (als een
jongere of jongvolwassene nog niet veroordeeld is) of bij een voorwaardelijke
veroordeling. De jeugdreclassering kan jongeren tevens vrijwillige begeleiding
bieden in opdracht van de Raad voor de Kinderbescherming.
51 DSM ( Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) is het classificatiesysteem dat door de meeste hulpverleningsinstellingen gebruikt wordt om vast te stellen of sprake is van een psychiatrische stoornis.
101
LANDELIJK
De VNG heeft met aanbieders van specialistische voorzieningen voor Jeugdhulp landelijke inkoopafspraken gemaakt op
basis van de volgende criteria:
i. kleine aantallen per gemeente,
ii. landelijk werkingsgebied,
iii. specialistisch karakter.
Professionals hebben de mogelijkheid om cliënten door te verwijzen naar aanbieders die een contract
(raamovereenkomst) hebben met de VNG.
JeugdzorgPlus (gesloten
jeugdzorg) landelijk
- JeugdzorgPlus voor jongeren onder 12 jaar
- Zeer Intensieve Kortdurende Observatie en Stabilisatie
- Gesloten opname van tienermoeders tijdens zwangerschap of met pasgeboren
kind
Jeugd-GGZ landelijk
- Eetstoornissen
- Autisme
- Persoonlijkheidsstoornissen
- GGZ voor doven en slechthorenden
- Psychotrauma
Expertise en behandelcentrum
op terrein van geweld in
afhankelijkheidsrelaties onder
18 jaar, eergerelateerd
geweld/loverboys en prostitutie
Jeugd sterk gedragsgestoord
licht verstandelijk gehandicapt
(j-sglvg)
Gespecialiseerde diagnostiek,
observatie en exploratieve
behandeling aan (L)VB jeugd
GGZ met bijkomende complexe
problematiek.
Forensische jeugdzorg: inzet van
erkende gedragsinterventies
gericht op het verminderen van
de recidive bij schorsing
voorlopige hechtenis,
voorwaardelijke veroordeling of
gedragsmaatregel
- Functional Family Therapy - FFT
- Multidimensional Treatment Foster Care – MTFC
- Multidimensionele Familietherapie - MDFT
- Multi Systeem Therapie - MST
- Ouderschap met Liefde en Grenzen
Gemeente AlmereSBC, Team Onderzoek & StatistiekPostbus 25001300 AE Almere
Telefoon: 14036E-mail: [email protected]: www.almere.nlMaart 2016