Modulariseren in de Imelda2BW - Nederlands Jeugdinstituut...zelden zijn dit...

108
modulariseren in de jeugdzorg: hoe verder?

Transcript of Modulariseren in de Imelda2BW - Nederlands Jeugdinstituut...zelden zijn dit...

modulariseren in de jeugdzorg:

hoe verder?

modulariseren in dejeugdzorg: hoe verder?

Modules beschrijven,ordenen en aanbieden

A N N E L I E K E B O T H O F

M A R I S K A VA N D E R S T E E G E

S TA N C E V E N D E R B O S C H

T O M VA N Y P E R E N

NIZW

© 2002 Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZWNiets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaaktdoor middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zondervoorafgaande schriftelijke toestemming.

AuteursAnnelieke BothofMariska van der SteegeStance VenderboschTom van Yperen

Ontwerp omslag en binnenwerkZeno

Illustratie omslagAnna Ostrowska

DrukwerkKrips, Meppel

ISBN 90-5050-980-0

NIZW-bestelnummer E 340701

Deze publicatie is te bestellen bij NIZW UitgeverijPostbus 191523501 DD UtrechtTelefoon (030) 230 66 07Fax (030) 230 64 91E-mail [email protected] www.nizw.nl

Bouwen met mijn blokken

blokken groot en klein

Maar dat bouwen gaat

zo helemaal niet fijn

Ik gooi wat blokken aan de kant

En ja: dat helpt bij het bouwen, want:

Weet je dat het veel beter gaat

met blokken van dezelfde maat?

Annelieke Bothof

V o or w o or d

Deze publicatie is een aanvulling op de handleiding Schrijven van modules

en zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000). Zij is te beschouwen

als een verdere aanscherping daarvan wat het schrijven van modules betreft

en een voorbeschouwing van hetgeen daarna volgt om de beschreven

modules ook daadwerkelijk flexibel en vraaggericht te kunnen inzetten. De

instellingen in de jeugdzorg investeren op dit moment met name in het

beschrijven van hun huidige aanbod in termen van modules. Deze publi-

catie sluit daarbij aan door een verdere ondersteuning te bieden bij het op

een kwalitatief goede manier beschrijven van modules. Modularisering

houdt niet op nadat de modules beschreven zijn. Daarom komen vervol-

gens de stappen na het beschrijven van modules, namelijk het ordenen en

daadwerkelijk flexibel en op maat inzetten van modules, aan de orde. Het

beschrijven van zorgprogramma’s zien we als een stap die zich in een later

stadium aandient en als zodanig in deze publicatie buiten beschouwing is

gelaten.

Veel partijen en personen hebben meegewerkt aan Modulariseren in de

jeugdzorg: hoe verder? Graag richten we hier een woord van dank tot hen.

Om te beginnen de instellingen in de provincie Noord-Holland die een

grote inspiratiebron vormden. Vervolgens Hanneke Wijnen van Jeugdzorg

Groningen en Cees van den Broek van Stichting Kompaan die bereid waren

hun ‘voorloperservaring’ te delen. Daarnaast de collega’s van adviesbureaus

en ondersteuningsinstituten die hun ervaringen in het ondersteunen van

instellingen bij het modulariseren in wilden brengen: Bas Vogelvang en

Peter Jansen van adviesbureau Van Montfoort, Frans Bremer van Collegio,

Louise Colen van MPI West-Brabant, Jos Groenendijk van bureau Groe-

nendijk & Vos, Gerda van Dijk en Germie van den Berg van Stichting Jeugd-

zorg Advies en Ondersteuning in Amsterdam en Gerdy Meyknecht van

Meyknecht Advies & Coaching bv. Tot slot de personen die bereid waren

een eerste concept van de publicatie te becommentariëren: Jos Beemster

van Stichting Vlotbrug, Elly Tabak van Jeugdzorg Drenthe, Nan Bettonvil

van Brabants Ondersteuninginstituut Zorg en Esther Leuning van Stichting

Maashorst.

De auteurs

I n ho u d

Inleiding 11

1 Modules beschrijven 15Proces: strategieën om tot modulebeschrijvingen te komen

Inhoud: de meest gestelde vragen over het beschrijven van

modules

2 Modules ordenen 47

3 Modules flexibel en op maat aanbieden 61

4 Agenda voor de komende tijd 71

Literatuur 77

Bijlage 1 81Criteria voor modulebeschrijvingen

Bijlage 2 91Indeling uitvoeringsfuncties

Bijlage 3 93Interne begroting en kostprijs van de module Orthopedago-

gische woongroep kinderhuis de Stee Meppel

Bijlage 4 95Twee voorbeelden van modulebeschrijvingen: Ouder- of gezinsbegeleiding

voor gezinnen met kinderen met PDD-NOS in de

leeftijd van 3 tot 12 jaar en 24-uurshulp richting zelfstandigheid

voor kwetsbare jongeren

Bijlage 5 105Voorbeelden van specificaties en standaardrubrieken voor de

typering van de middelen en doelgroep in modules

I n l e i di n g

In de afgelopen jaren zijn verschillende jeugdzorginstellingen en -regio’s

ertoe overgegaan hun hulpverleningsaanbod in modules te beschrijven.

Deze ontwikkeling past in een algemenere trend binnen de jeugdzorg om de

hulpverlening een meer transparant, vraaggericht, flexibel en samenhan-

gend karakter te geven.

Modularisering is een eerste stap om hulpvormen af te bakenen die op een

vraaggerichte manier flexibel inzetbaar zijn bij uiteenlopende doelgroepen.

Modules vormen bovendien de bouwstenen voor hulpverleningspakketten

(individuele zorgtrajecten of op doelgroepen gerichte zorgprogramma’s),

waarin verschillende hulpvormen tot een samenhangend aanbod aaneen

zijn gesmeed die een antwoord bieden op de vraag van de cliënt. Daarnaast

worden in de nieuwe Wet op de jeugdzorg modules als de eenheden

beschouwd waarop door een cliënt aanspraak zal kunnen worden gemaakt.

De cliënt ontleent deze aanspraak aan het indicatiebesluit van Bureau

Jeugdzorg. Daarin wordt vastgesteld op welke modules een cliënt is aan-

gewezen en waarop hij of zij derhalve recht heeft. Dat besluit is tevens de

basis van het hulpverleningsplan (Concept Wet op de jeugdzorg, versie

18 december 2001, paragraaf 2.2.1).

Het begrip module is door de projectgroep Zorgprogrammering gedefi-

nieerd als ‘(…) een homogene eenheid van zorg die toepasbaar kan zijn bij

meerdere doelgroepen. De module geeft aan welke functies centraal staan,

wat de duur en de frequentie is van de zorgactiviteiten, welke deskundig-

heden benodigd zijn en welke kosten eraan verbonden zijn’. Het zijn feitelijk

hulpvormen die volgens bepaalde regels omschreven en afgebakend zijn

(Van Yperen, Carati e.a. 2000, p. 61).

De modularisering van de zorg is een van de instrumenten die volgens de

projectgroep Zorgprogrammering een aantal doelen dient voor de hulpver-

lening binnen de jeugdzorg:

• De zorg is transparant. Modularisering moet ertoe leiden dat duidelijk is

welke hulpvormen elke zorgaanbieder te bieden heeft. Het gaat daarbij

niet om een beschrijving van instellingen, maar om een functionele

aanduiding van het aanbod in termen van modules.

• De zorg is vraaggericht en op maat. Door de hulpvraag en de doelen van

de cliënt centraal te stellen wordt zijn positie in de jeugdzorg versterkt.

Modularisering is een middel om de vraaggerichtheid van de jeugdzorg

te versterken. Door opsplitsing van de zorg in modules wordt het

aanbod flexibeler en is gemakkelijker in te spelen op de specifieke hulp-

behoefte van individuele cliënten en doelgroepen.

• De zorg vertoont meer samenhang. De bedoeling is dat door de combi-

natie van modules gemakkelijker uiteenlopende zorgpakketten samen

te stellen zijn die qua inhoud, organisatie en financiering goed op elkaar

zijn afgestemd.

• De effectiviteit van de zorg is verhoogd. De modules moeten een

aantoonbaar effectief antwoord bieden op hulpvragen van cliënten. De

doelen die in de modules zijn geformuleerd, vormen daarvoor belang-

rijke aanknopingspunten. Om te weten of de modules effectief zijn,

moeten zij systematisch op hun doeltreffendheid geëvalueerd worden.

Voor de omschrijving van de modules heeft de projectgroep Zorgprogram-

mering de handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de

jeugdzorg uitgebracht (De Ruyter 2000). Deze handleiding geeft aan welke

elementen een modulebeschrijving minstens moet bevatten. Met behulp

van de handleiding zijn veel instellingen aan de slag gegaan met het

beschrijven van hun aanbod in modules. Hoewel de handleiding – het

‘groene boekje’ – voor veel instellingen een belangrijke leidraad en onder-

steuning vormt in het proces van modulariseren en zorgprogrammeren,

zijn er al werkenderwijs ook nieuwe vragen naar boven gekomen waarop in

deze handleiding geen antwoord wordt geboden.

Het Expertisecentrum jeugdzorg van NIZW Jeugd heeft het afgelopen jaar

een aantal projecten uitgevoerd rond het proces van modularisering en het

verder standaardiseren van modulebeschrijvingen. In het kader van het

verzamelen van modules voor een landelijke databank konden instellingen

hun modulebeschrijvingen voorleggen aan medewerkers van dit

programma, die aan de hand van de handleiding feedback gaven op de

beschrijvingen. Daarnaast heeft het programma zes instellingen in de regio

Noord-Holland ondersteund die in opdracht van de provincie hun aanbod

in modules hebben beschreven. In die projecten is zowel over het proces van

het beschrijven van modules binnen instellingen als over het op een kwali-

tatief goede manier beschrijven van modules de nodige kennis vergaard. In

hoofdstuk 1 van de onderhavige publicatie is deze kennis beschreven. Aan

de hand van voorbeelden komt eerst aan de orde hoe een proces om tot

modulebeschrijvingen te komen kan worden ingezet. Vervolgens worden de

meest gestelde vragen over de verschillende onderdelen van de beschrij-

vingen beantwoord. In bijlage 1 zijn de criteria vermeld waaraan modulebe-

schrijvingen getoetst kunnen worden; een ‘meetlat’ waarmee instellingen de

eigen beschrijvingen kunnen beoordelen.

De ervaringen in de praktijk leren dat modularisering niet ophoudt bij het

beschrijven van modules. Een aantal regio’s zijn inmiddels uitgebreid gedo-

cumenteerd wat het aanbod van de verschillende instellingen betreft. Niet

zelden zijn dit boekwerken, ‘modulewijzer’ of ‘moduleboek’ genoemd, met

daarin een overzicht van een groot aantal modules die zijn onderscheiden.

Een dergelijk overzicht biedt een interessante blik op het aanbod van de

instellingen. De ervaring leert echter dat de modulebeschrijvingen daarmee

nog niet automatisch ook een gebruiksfunctie krijgen. De beschrijving van

de modules is in dat licht eerder te zien als een eerste stap in het transparant

maken van het aanbod. Een belangrijke vervolgstap die nodig blijkt, is dat

de modules op een overzichtelijke wijze worden geordend en toegankelijk

worden gemaakt voor verschillende gebruiksdoeleinden. Een voorwaarde

om deze stap te kunnen zetten is dat er overeenstemming wordt bereikt

tussen de belanghebbenden over een manier van ordenen op een globaal

niveau die tegelijkertijd voldoende transparantie en houvast biedt om op

basis van een hulpvraag te kunnen zoeken naar een passend modulair

hulpaanbod. In hoofdstuk 2 gaan we in op de verschillende manieren van

het ordenen van modules en laten we zien hoe de opzet van een ordenings-

systematiek eruit kan zien.

De derde stap is vervolgens het daadwerkelijk flexibel en op maat inzetten

van modules. Allerlei vernieuwingen zijn immers begonnen om hulp-

aanbod niet meer in ‘totaalpakketten’, maar vraaggericht en op maat aan de

cliënt te kunnen aanbieden. Nogal eens vraagt dit om het letterlijk

‘losknippen’ van functionarissen van bijvoorbeeld leefgroepen of om een

grotere organisatieverandering. Een aantal instellingen heeft hierin reeds

vergaande stappen gezet. Twee van deze instellingen, Jeugdzorg Groningen

en Stichting Kompaan in Midden-Brabant, staan centraal in hoofdstuk 3.

Besproken wordt hoe zij organisatieveranderingen hebben doorgevoerd om

modules daadwerkelijk flexibel en op maat te kunnen inzetten en welke

afspraken zij bijvoorbeeld hebben gemaakt over de coördinatie van de

hulpverlening bij twee of meer modules.

Modularisering in de jeugdzorg is nog niet ‘af ’. De komende jaren zal

modularisering zich verder ontwikkelen en zal er een koppeling gemaakt

moeten worden met andere doelstellingen van de vernieuwingen in de

jeugdzorg zoals hiervoor genoemd. In hoofdstuk 4 zijn de ‘agendapunten’

voor de toekomst opgenomen.

1 M od u l e s b e s c h r i j v e n

Het beschrijven van modules begint vaak bij het huidige aanbod van de

instelling. Men beschrijft welke hulpverlening de instelling op dit moment

aan cliënten biedt in termen van modules (volgens het stramien van de

handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De

Ruyter 2000)) en vormt zo een etalage van het huidige aanbod. Een andere

mogelijkheid is om bij het beschrijven van modules uit te gaan van het

gewenste aanbod. Het gewenste aanbod kan bepaald worden door een

inventarisatie van hulpvragen in de regio of de hulpvraag van een bepaalde

doelgroep. Vervolgens wordt, uitgaande van deze hulpvragen, bepaald welk

aanbod er beschikbaar moet zijn in die regio of voor die doelgroep en wordt

dit in de vorm van modules beschreven. De meeste instellingen kiezen er

echter eerst voor het huidige aanbod te beschrijven, en beoordelen in een

later stadium in welke mate het huidige aanbod afwijkt van het gewenste.

Ervaringen in een aantal regio’s leren ook dat het inventariseren van hulp-

vragen een lastige operatie is die gedegen onderzoek vraagt. Gebeurt dit

niet, dan is er een gerede kans dat de betrokkenen verzanden in discussies

over wat volgens hen de hulpvragen in hun regio zijn.

In dit hoofdstuk staan twee aspecten van het beschrijven van het (huidige)

aanbod centraal: het proces van schrijven, en het product daarvan: de

modulebeschrijvingen. Eerst gaan we in op het proces van beschrijven van

modules, waarbij we verschillende strategieën hiertoe beschrijven. Vervol-

gens wordt de inhoud van modulebeschrijvingen nader onder de loep

genomen aan de hand van de meest gestelde vragen over het schrijven van

modules.

Proces: strategieën om tot modulebeschrijvingen te komen Bij de start van het beschrijven van modules is het belangrijk te bepalen

voor wie men de modules schrijft, ofwel wie de beschrijvingen gaat

gebruiken. Zijn dat cliënten, het Bureau Jeugdzorg, financiers of zijn de

beschrijvingen louter voor intern gebruik? Verschillende partijen hebben

behoefte aan verschillende informatie. In hoofdstuk 2 ‘Modules ordenen’

gaan we nader in op de mogelijke gebruiksdoeleinden van de beschreven

modules.

Het is vaak nuttig het Bureau Jeugdzorg in een vroeg stadium te betrekken

bij het beschrijven van het huidige aanbod van de instelling. Modularise-

ring is voor het Bureau Jeugdzorg van belang om inzicht te krijgen in het

beschikbare aanbod om vervolgens een passend antwoord op de vraag van

de cliënt in te kunnen zetten. Het is belangrijk om het Bureau Jeugdzorg een

duidelijke positie en taak in het proces van modularisering van het aanbod

te geven. Een mogelijkheid is te vragen naar hun wensen: hoe zouden zij het

aanbod beschreven willen zien opdat het werkbaar is binnen hun taken?

Alvorens men begint met het beschrijven van modules is het handig een

eerste inventarisatie te maken van de modules die men in huis denkt te

hebben. Een instelling heeft bijvoorbeeld eerst een raster gemaakt van

mogelijke modules per afdeling (zie figuur 1).

Op deze manier onstaat er een overzicht van het aantal modules dat onge-

veer beschreven dient te worden en een inschatting van de daarvoor beno-

digde tijd. Het gaat hierbij om een eerste stap, dat wil zeggen dat het over-

zicht kan worden aangepast in de loop van het proces van beschrijven. Het

kan bijvoorbeeld na het beschrijven van de activiteiten in één module

blijken dat deze niet homogeen zijn, en dat de module daardoor opgesplitst

moet worden in meer modules. Ook kan in een later stadium blijken dat

sommige modules te detaillistisch zijn beschreven en moeten ze worden

samengevoegd. Homogeniteit is vooral af te leiden aan de eenduidigheid in

de visie, doelen, functies en activiteiten.

Na een eerste inventarisatie kan het handig zijn tijd te reserveren voor het

(samen) oefenen met het schrijven van modules. Schrijven van modules

vraagt om bepaalde vaardigheden, zoals met zekere afstand en abstractie

kunnen kijken naar het huidige aanbod en het concreet en duidelijk

kunnen verwoorden van het aanbod. Vooral het formuleren van concrete

doelstellingen blijkt vaak niet zo eenvoudig te zijn. Door eerst te oefenen

met het beschrijven van een of meer relatief ‘eenvoudige’ modules (bijvoor-

beeld een module socialevaardigheidstraining) ontstaat een indruk van

AFD

ELIN

G

Am

bu

lan

t

MK

D

Bo

dd

aert

MK

T

Res

iden

tiee

l

ou

der

eje

ug

d

Ho

met

rain

ing

MK

D

Ver

bli

jf

reg

uli

ere

gro

epen

Ver

bli

jfjo

ng

ere

jeu

gd

Beh

and

elin

g

gro

epen

MK

T

Zelf

stan

dig

-

hei

dst

rain

ing

Ko

nin

gin

new

eg

Vid

eoh

om

e-

trai

nin

g

Ver

bli

jf

ou

der

/kin

d-

gro

ep

Ver

bli

jf

ou

der

eje

ug

d

Beh

and

elin

g-

gro

epM

idd

en-

du

in

Beg

elei

dw

on

en

Du

vo

Pro

ject

aan

Hu

is

Ver

bli

jf

stru

ctu

urg

roep

Ou

der

beg

elei

-

din

g

Spel

ther

apie

Pro

ject

beg

elei

d

wo

nen

Dag

ple

egzo

rg

Ver

bli

jf

auti

smeg

roep

Soci

alev

aard

ig-

hei

dst

rain

ing

Ou

der

-

beg

elei

din

g

Am

bu

lan

t

pro

ject

beg

elei

d

wo

nen

MO

DU

LES

Log

op

edie

Hu

isw

erk-

beg

elei

din

g

(mo

gel

ijk

on

der

-

dee

lvan

acti

vi-

teit

enB

od

dae

rt

ou

der

eje

ug

d)

Cri

siso

pva

ng

resi

den

tiee

l

Fase

nh

uis

Haa

r-

lem

mer

ho

ut

Spel

ther

apie

Sch

akel

gez

inn

en

cris

isen

beh

and

elin

g

Am

bu

lan

te

ou

der

-

beg

elei

din

g

Haa

rlem

mer

-

ho

ut

Fysi

oth

erap

ie

Cri

sis

amb

ula

nte

beg

elei

din

g

Ou

der

curs

us

Gez

insh

uis

Figu

ur

1V

oorb

eeld

van

een

eers

tein

ven

tari

sati

e(o

fwel

een

rast

er)

van

dem

ogel

ijke

mod

ule

sdie

een

mu

ltif

un

ctio

nel

ein

stel

lin

gvo

orje

ugd

zorg

inhu

isde

nkt

tehe

bben

(on

tlee

nd

aan

rast

erva

nhe

tSpa

lier

2001

).D

eze

mod

ule

szij

nin

dite

erst

est

adiu

mge

ïnve

nta

rise

erd

aan

de

han

dva

nde

afde

lin

gen

inde

best

aan

deor

gan

isat

ie-i

nde

lin

g.

hetgeen komt kijken bij het beschrijven van alle modules en van de beno-

digde tijd.

Bij het beschrijven kan men voorbeelden gebruiken van modules die in

andere instellingen al beschreven zijn. Het is immers niet nodig om zelf het

wiel uit te vinden als dit ergens anders al gedaan is. Dit betekent niet het

exact kopiëren van andere beschrijvingen, maar nagaan in hoeverre deze

van toepassing zijn op de eigen situatie.

Hoe gaan instellingen vervolgens aan de slag met het beschrijven van

modules? Er zijn verschillende strategieën mogelijk. Welke strategie men

kiest is vaak afhankelijk van meerdere factoren. Een van die factoren is de

mate waarin het huidige aanbod al beschreven staat, bijvoorbeeld in de

vorm van hulpverleningsvarianten, in methodiekbeschrijvingen of in

andere instellingsdocumenten. Een andere factor is de hoeveelheid tijd die

medewerkers ter beschikking staat voor het beschrijven van modules. Ook

opvattingen van directie en management over de doelstelling van modula-

risering spelen vaak een rol: wat heeft men uiteindelijk voor ogen met het

hele traject? Daarnaast zijn de heersende cultuur en traditie in de instelling

en (komende) veranderingen in de organisatiestructuur van de instelling,

zoals een reorganisatie of fusie, van invloed op de keuze voor een bepaalde

strategie.

In grote lijnen kunnen een aantal strategieën onderscheiden worden in het

proces van het beschrijven van modules. Dit is een grofmazige indeling; in

de praktijk ziet men vooral een mengeling van de verschillende strategieën

die instellingen inzetten. Bij de hier beschreven strategieën wordt gebruik-

gemaakt van ervaringen en voorbeelden uit de provincie Noord-Holland.

Uitgebreide aanpak

Bij een multifunctionele organisatie voor jeugdzorg staat voorop dat

alle medewerkers van de instelling betrokken worden bij het proces van

modularisering. Startpunt van het traject is een bijeenkomst voor alle

betrokken medewerkers, teamleiders, behandelcoördinatoren, thera-

peuten en pedagogisch medewerkers. Toegelicht wordt wat de doel-

stellingen zijn van het traject van modulariseren en wat de werkwijze

zal zijn in de instelling. Er leven bij medewerkers veel vragen die in

deze bijeenkomst aan de orde komen. Vervolgens oefent men

gezamenlijk met het beschrijven van modules. Na deze aftrap worden

werkgroepen geformeerd van inhoudelijk deskundige medewerkers,

die aan de slag gaan met het beschrijven van de modules. Zo wordt de

module speltherapie beschreven door de betrokken speltherapeuten en

zijn de groepsleiders en behandelcoördinator die betrokken zijn bij de

crisishulp verantwoordelijk voor het beschrijven van deze module(s).

Modules die door de werkgroepen in concept zijn beschreven, worden

vervolgens in de betreffende teams van uitvoerend medewerkers

besproken. Ook de cliëntenraad bespreekt de beschreven modules. Alle

reacties worden verwerkt en dit leidt tot de uiteindelijke modulebe-

schrijvingen.

Bij deze instelling heeft men goede ervaringen met het organiseren van

een centrale tussenevaluatie gedurende het traject, waarbij de verschil-

lende werkgroepen elkaar op de hoogte brengen van hun vorderingen,

en waarin men gezamenlijk de knelpunten bespreekt die worden

ervaren bij het beschrijven van modules.

Voordeel van een uitgebreide aanpak is dat het modulebeschrijvingen ople-

vert die praktijkgerelateerd en up-to-date zijn, en die worden herkend door

medewerkers. De kritische reflectie op het eigen werk bij het beschrijven

van modules kan daarnaast leiden tot verbetering van de kwaliteit van de

hulpverlening (zie hoofdstuk 4). Als in een later stadium ook organisatori-

sche vernieuwingen aan het proces van modularisering zijn verbonden, zal

het draagvlak daarvoor groter zijn als medewerkers daar al vanaf de start bij

betrokken zijn. Bij dit traject is goede communicatie essentieel: als mede-

werkers nauw betrokken worden bij het proces van modulariseren zal dit

veel vragen oproepen over de consequenties ervan. Wanneer hier geen

aandacht voor is, kan dit onrust en onzekerheid in de organisatie met zich

meebrengen.

Een van de nadelen van een uitgebreide aanpak is dat het tijd vraagt van een

groot aantal medewerkers in de organisatie, terwijl ook de dagelijkse werk-

zaamheden doorgaan. Het gevaar bij het laten beschrijven van modules

door werkgroepen is dat lange discussies over de inhoud van de beschrij-

vingen de voortgang in het proces kunnen vertragen. Een manier om dit te

beperken is de tijd waarin een werkgroep een module schrijft van tevoren

vast te stellen.

Bij de afdeling Dagbehandeling van een instelling worden modules be-

schreven door werkgroepen, waarbij is afgesproken dat elk van de werk-

groepen na drie bijeenkomsten overeenstemming moeten hebben bereikt

over de inhoud van een module. Tussendoor hebben de leden van de

werkgroep tijd om het besprokene voor te leggen aan het eigen team.

Een ander nadeel van werkgroepen is dat de eenduidigheid in de modulebe-

schrijvingen niet gegarandeerd is; iedere werkgroep beschrijft toch op zijn

eigen manier. Dit kan ondervangen worden door een of een aantal

personen in de instelling (bijvoorbeeld een projectleider, stafmedewerker,

behandelcoördinator) verantwoordelijk te maken voor de uiteindelijke

redactie over de aangeleverde conceptbeschrijvingen om zo de uniformiteit

in de beschrijvingen te waarborgen. Vervolgens kan men de geredigeerde

concepten weer voorleggen aan de werkgroepen om na te gaan of de

beschrijvingen nog herkend worden door de medewerkers.

Centrale aanpak (intern)Bij deze strategie kiest de instelling ervoor om één persoon (of een aantal

personen) verantwoordelijk te stellen voor het schrijven van modules. Deze

centrale persoon kan bijvoorbeeld een behandelcoördinator of een stafme-

dewerker zijn, in ieder geval moet deze persoon goed op de hoogte zijn van

het aanbod van de instelling of van een afdeling.

De residentiële afdeling van een organisatie voor jeugdzorg had

onlangs het aanbod in instellingsdocumenten beschreven. Het grootste

deel van de modules wordt dan ook in concept door een stafmede-

werker beschreven op basis van deze documenten. Vervolgens

bespreken de betrokken behandelcoördinatoren en teamleiders de

conceptversie van de beschrijvingen.

Voordelen van een centrale aanpak zijn dat er eenduidigheid is in de manier

waarop de modules beschreven worden en dat er een beperkt aantal mensen

in de organisatie mee belast is. Het is echter maar de vraag in hoeverre

medewerkers die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de modules

de beschrijvingen herkennen als een weergave van hun dagelijkse praktijk.

Risico van een centrale aanpak is dat modularisering een ver-van-mijn-

bed-show wordt voor medewerkers die verantwoordelijk zijn voor de

uitvoering van de hulpverlening. Als modularisering in een later stadium

tot organisatorische vernieuwingen moet leiden, zal in het implementatie-

traject eerst nog uitvoerig aandacht besteed moeten worden aan het

verkrijgen van draagvlak hiervoor. Als de organisatie echter medewerkers

vanaf de start bij het beschrijven van modules betrekt, worden zij al vroeg

ingeschakeld bij de verandering in het denken over het huidige aanbod van

de instelling. Ook vanuit een duidelijk centrale aansturing kan men mede-

werkers betrekken bij het beschrijven van modules. Dit kan bijvoorbeeld

door een aantal onderdelen van modulebeschrijvingen centraal vast te

leggen, en vervolgens de specifieke invulling per module door werkgroepen

bestaande uit uitvoerend medewerkers te laten beschrijven.

Zo wordt in een bepaalde instelling de naam en de functie(s) van elke

module centraal vastgelegd, zodat hierover geen discussie meer hoeft

plaats te vinden in de werkgroepen. In een andere organisatie wordt

ervoor gekozen de algemene visie op de hulpverlening en de wijze van

voortgangsbewaking in de organisatie voor alle modules centraal te be-

schrijven. In de afzonderlijke modules beschrijven werkgroepen bij visie-

en voortgangsbewaking alleen specifieke elementen voor die module.

Centrale aanpak (extern)Kenmerkend voor deze aanpak is dat er een persoon van buiten de organi-

satie ingehuurd wordt die het aanbod in modules beschrijft. Dit kan

bijvoorbeeld een journalist of een professioneel tekstschrijver zijn. Een

externe schrijver die de modules van een instelling beschrijft, kan zich

daarbij baseren op verschillende bronnen van informatie, zoals aanwezige

instellingsdocumenten (bijvoorbeeld methodiekbeschrijvingen),

gesprekken met betrokken medewerkers of vragenlijsten ingevuld door

medewerkers. Een voordeel van het gebruik van een externe schrijver is dat

de modules op een eenduidige manier worden beschreven.

Het voordeel van het inhuren van een journalist is dat deze de modules ook

voor cliënten en de buitenwereld op een begrijpelijke en toegankelijke wijze

kan beschrijven. Bovendien kan iemand van buitenaf met een zekere afstand

naar het huidige aanbod van de instelling kijken en is hij of zij niet op enige

wijze verbonden aan de organisatie. De wijze waarop het aanbod beschreven

wordt, heeft bijvoorbeeld geen consequenties voor de eigen positie in een

organisatie, wat wel het geval kan zijn bij direct betrokken medewerkers als

modularisering ook leidt tot organisatorische vernieuwingen.

Risico van deze aanpak is echter dat het beschrijven van modules wordt

gezien als een eenmalige klus, en niet als een dynamisch proces dat steeds

om aanpassing en vernieuwing vraagt. Als men iemand van buiten inhuurt

ontstaat in de instelling geen expertise met betrekking tot het schrijven van

modules. Op basis van een inventarisatie van hulpvragen in de regio

moeten er misschien nieuwe modules ontwikkeld worden, of worden

bepaalde modules overbodig. Een instelling zal, als ze eenmaal haar

modules heeft beschreven, ook telkens moeten evalueren in hoeverre het

beschreven aanbod nog conform de praktijk is en eventueel beschrijvingen

moeten aanpassen. Bovendien is een externe schrijver inhoudelijk niet

altijd goed op de hoogte van ontwikkelingen in de jeugdzorg en het aanbod

van de instelling. Dit kan worden ondervangen door medewerkers die goed

op de hoogte zijn van het hulpverleningsaanbod zo veel mogelijk in het

proces te betrekken.

In een instelling fungeert de (externe) tekstschrijver vooral als eindre-

dacteur bij het beschrijven van modules. Hier worden de modules aller-

eerst in concept beschreven door de behandelcoördinatoren. Deze

concepten worden vervolgens voorgelegd aan werkgroepen van

betrokken medewerkers. In een bijeenkomst van de werkgroep met de

behandelcoördinator worden in aanwezigheid van de schrijver deze

concepten besproken, waarna de schrijver de uiteindelijke versie van de

module maakt. De schrijver zorgt hierbij voor de eenheid van taal en de

beschrijving van de modules in de huisstijl van de organisatie.

De genoemde strategieën leiden alledrie tot beschrijvingen van het huidige

aanbod. De organisatie expliciteert met het beschrijven het aanbod, wat

tegelijkertijd de vraag oproept in hoeverre het huidige aanbod het gewenste

aanbod weerspiegelt.

In een instelling waar werkgroepen de modules beschrijven krijgen

medewerkers de kans tijdens dit proces wenselijke veranderingen in het

huidige aanbod aan te geven. Op welke vragen van cliënten kan men

nu geen goed antwoord geven? Ervaren medewerkers hiaten in het

huidige aanbod? Aan het einde van het traject, als alle modules

beschreven zijn, worden alle opmerkingen geïnventariseerd en

besproken in een bijeenkomst met alle medewerkers.

Tot nu toe werd de cliënt nog niet genoemd bij het proces van het schrijven

van modules, terwijl het belangrijk is deze hier ook op een of andere manier

bij te betrekken.

Een instelling voor hulpverlening aan jongeren van 12 tot 23 jaar heeft

haar cliënten nadrukkelijk een rol gegeven in het proces van modules

beschrijven (Louwersheimer 2001). Nagegaan is of de jongeren de hulp

die zij krijgen ook terugvinden in de modulebeschrijvingen zoals die

door de instelling zijn vastgelegd. Uitgangspunt is dat dit kan leiden tot

een betere afstemming tussen vraag en aanbod. Per module zijn vier

jongeren geïnterviewd die gebruikmaken van een module en één

jongere die gebruik heeft gemaakt van de module. Aan de orde

kwamen algemene vragen over de hulpverlening in deze module, zoals

wat de jongere verwachtte van de hulp toen hij of zij gebruik ging

maken van deze module. De jongeren rangschikten vervolgens de

doelen en activiteiten van de module op volgorde van belangrijkheid.

Twee modules werden op deze manier beoordeeld, in beide gevallen

leidden de opmerkingen van de jongeren tot aanpassingen in de

beschrijvingen. Bovendien waren de oordelen van de jongeren over de

modulebeschrijvingen aanleiding om de bestaande hulpverlening

kritisch onder de loep te nemen.

ConclusieVoor het beschrijven van modules dienen drie zaken geregeld te worden.

Ten eerste moet bepaald worden wie de modules beschrijft. Doen de uitvoer-

ders van de modules dit in bijvoorbeeld werkgroepen, wordt intern een

schrijver aangewezen of wordt die extern ingehuurd? Ten tweede is het

belangrijk te bepalen hoe er interne afstemming gezocht wordt. Hoe wordt

ervoor gezorgd dat alle modules op gelijke wijze worden beschreven, wie

beschrijft welk deel van het aanbod en hoe wordt voorkomen dat beschrij-

vingen elkaar overlappen? Ten derde is het van belang iets te regelen wat de

toetsing van de beschrijvingen betreft. Toetsen de uitvoerend medewerkers

elkaars beschrijvingen aan bijvoorbeeld de werkelijkheid en interne consis-

tentie, is er intern iemand die alle beschrijvingen toetst of worden de

beschrijvingen voorgelegd aan een externe partij?

Voorts is het raadzaam om het proces van het beschrijven van modules op

te delen in kleine haalbare stappen, en niet te streven naar een te grote slag

in één keer. Het betrekken van medewerkers breed in de organisatie is een

forse investering. Het kost tijd en medewerkers moeten mogelijk ‘alweer’

met iets nieuws aan de slag. Tegelijkertijd vraagt het beschrijven van

modules een grondige (her)bezinning op het huidige aanbod. Er moet

immers precies worden beschreven vanuit welke visie gewerkt wordt, welke

doelen daarmee nagestreefd worden, welke activiteiten worden ingezet en

wie er bij de hulp betrokken is, hoe lang het duurt, waar de hulp gegeven

wordt en hoe intensief die is. Deze elementen moeten een consistent geheel

vormen en op elkaar aansluiten. Medewerkers uit meerdere instellingen

geven aan dit een zinvol proces te vinden dat de kwaliteit van de hulpverle-

ning zeker ten goede komt. Daarnaast wordt op deze manier draagvlak

gecreëerd voor het denken in modules en het in de toekomst daadwerkelijk

uitvoeren van hulpverlening vanuit modules. Het betrekken van medewer-

kers op alle niveaus in de instelling, op welke manier dan ook, zorgt ervoor

dat het beschrijven van modules meer is dan het handhaven van het oude,

in een ‘nieuw jasje’. Het zorgt ervoor dat modularisering daadwerkelijk

impulsen geeft aan vernieuwing van het hulpaanbod dat antwoord geeft op

de hulpvragen waar de instelling mee te maken krijgt. Vernieuwingen in

deze orde van grootte vragen ook investering en draagvlak op het niveau

van management en directie. Medewerkers moeten ook gefaciliteerd

worden zich voor een dergelijk proces te kunnen inzetten.

Inhoud: de meest gestelde vragen over het beschrijven van modulesDe afgelopen jaren zijn instellingen voor jeugdzorg aan de slag gegaan met

het beschrijven van hun aanbod in modules. Door het NIZW worden deze

beschrijvingen van modules verzameld om zo een databank van modules en

zorgprogramma’s te vormen. Doel van de databank is enerzijds landelijk

overzicht te krijgen en anderzijds de uitwisseling tussen instellingen voor

jeugdzorg mogelijk te maken. Indien gewenst kunnen organisaties feedback

krijgen bij de beschrijvingen van modules (of zorgprogramma’s) die zij

toesturen aan de databank. Verschillende instellingen hebben hier inmid-

dels gebruik van gemaakt. Op basis van de toegezonden modules is er

kennis verzameld over de manier waarop verschillende instellingen hun

modules beschrijven. De handleiding Schrijven van modules en zorgpro-

gramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000) is hierbij door veel instellingen

gebruikt. Deze handleiding biedt instellingen meestal voldoende informatie

om een beschrijving van de modules te maken. Gaandeweg bleek echter uit

de variatie aan modulebeschrijvingen dat de onderdelen van een module-

beschrijving (zoals visie, doelen, activiteiten, functies) verschillend geïnter-

preteerd worden. De handleiding vraagt daarom op enkele punten om een

nadere specificatie.

Regelmatig bereiken de databank dezelfde vragen over het schrijven van

modules en vaak komen in de feedback van het NIZW op de toegezonden

modules ook dezelfde thema’s terug. Hier komen deze thema’s aan de orde

en proberen we een antwoord te geven op veelvoorkomende vragen. Afge-

leid van de antwoorden op de vragen zijn in bijlage 1 (kwaliteits)criteria

vermeld, aan de hand waarvan instellingen hun modulebeschrijvingen

kunnen beoordelen. Het doel hiervan is een zodanige aanvulling te geven

op de handleiding dat instellingen meer handvatten hebben om kwalitita-

tief goede modulebeschrijvingen te maken. De criteria komen grotendeels

overeen met de richtlijnen die worden gegeven in de handleiding en

vormen een verdere aanscherping hiervan. Op een aantal punten zijn de

richtlijnen aangepast naar aanleiding van de ervaringen uit de praktijk.

Bij de beantwoording van de meest gestelde vragen wordt uitgegaan van de

volgende onderdelen van een modulebeschrijving (conform bijlage 1 van

de handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeugdzorg

(De Ruyter 2000)):

I Naam van de module

II Inhoud van de module

a Visie

b Doelen

c Functie(s)

d Activiteiten

e Locatie

f Frequentie en intensiteit

g Duur

III Ontvangers van de module

a Betrokken cliënten

b Indicaties en contra-indicaties

IV Organisatorische en financiële aspecten

a Betrokken disciplines

b Voortgangsbewaking

c Indicatie van de kosten

Naam van de moduleWelke naam geef ik aan de module?De naam van de module geeft een eerste indruk van de inhoud van de

module en bevat ten minste de (gespecificeerde) functie(s) of een activiteit.

Verder kan in de naam iets vermeld worden over de locatie, de duur, of

kenmerken van de doelgroep waarop de module gericht is.

Naam van de module

Socialevaardigheidstraining voor jongens van 4 tot 12 jaar in een groep

Individuele woontraining voor dak- en thuisloze jongeren

Gespreksgroepen voor allochtone ouders met een kind met ADHD

De naam van een module dient in overeenstemming te zijn met de inhoud

van de module. Zo kan een module met als naam Dagbehandeling niet

alleen bestaan uit diagnostiek. Of een module homogeen is, kan al blijken

uit de naam. Een module met de naam Training van emotionele en cognitieve

vaardigheden van jongeren in de leefgroep en van de ouders via ouderbegelei-

ding, roept vragen op over de homogeniteit van deze module. In de naam

worden twee zeer verschillende activiteiten genoemd, namelijk het trainen

van vaardigheden van jongeren en het begeleiden van ouders. Deze activi-

teiten dienen in afzonderlijke modules beschreven te worden.

Overigens kan het in een overgangssituatie zinnig zijn om de oude naam

waaronder de hulpverlening bekend is (tijdelijk) te vermelden als subnaam,

omdat deze naam nog bekend is bij plaatsers. Bijvoorbeeld Orthopedagogi-

sche leefgroep voor kinderen van 6-10 jaar (Leefgroep de Rakkertjes).

Inhoud van de moduleHoe beschrijf ik de visie?Aan de oorsprong van de manier waarop de hulpverlening aan een jeugdige

wordt vormgegeven, staat een visie op hulpverlening. Wat houdt een derge-

lijke visie in? Een visie biedt een kader, enerzijds met betrekking tot de

interpretatie van het probleem en de hulpvraag van de cliënt, anderzijds

voor de werkwijze in de uitvoering van de hulpverlening (zie ook Klomp en

Van den Bergh 1999). Een visie heeft betrekking op inzichten betreffende

het ontstaan, het in stand blijven en het veranderen van problemen (De

Bruyn, Pameijer e.a. 1995). Deze inzichten kunnen gebaseerd zijn op

theorie en/of op wetenschappelijke kennis of praktijkkennis.

De beschreven visie in een module is niet hetzelfde als de bredere visie van

de instelling op hulpverlening, maar moet daar wel op aansluiten. Bij de

visie zoals die in een module wordt beschreven gaat het vooral om de

methodische uitgangspunten van de hulpverlening in die module. Welke

visie er gehanteerd wordt heeft implicaties voor de invulling van de hulp-

verlening. Deze hulp zal er anders uitzien wanneer je gedragsproblemen ziet

als voortkomend uit een tekort aan sociale vaardigheden, dan wanneer je ze

interpreteert als een vorm van antisociaal gedrag (Wienke 1999).

In de beschrijving van de visie moet duidelijk worden hoe binnen de

module aan problemen en vragen van cliënten gewerkt wordt en op basis

waarvan men denkt dat dit het gewenste effect heeft. Dit sluit aan bij de

huidige visie op jeugdzorg, waarbij zo veel mogelijk gestreefd wordt naar

evidence-based werken. Dit wil zeggen dat het beschreven aanbod wordt

gebaseerd op een integratie van wetenschappelijk onderbouwde interven-

ties met deskundigheid van hulpverleners (vaardigheden en ervaringen) en

de wensen van de cliënt (voorkeuren en verwachtingen), of – als het weten-

schappelijk bewijs ontbreekt – op praktijkkennis waarover overeenstem-

ming bestaat tussen leden van een beroepsgroep.

Een visiebeschrijving kan een of beide van de volgende onderdelen

bevatten:

1 het theoretisch kader: gebaseerd op theoretische concepten, bijvoor-

beeld systeemtheorie, leertheorie, ervaringsleren;

2 de algemene uitgangspunten: gebaseerd op praktijkervaring, of bijvoor-

beeld resultaten van wetenschappelijk onderzoek.

In de modulebeschrijving dienen de bronnen (literatuur, tijdschriften,

handboeken) te worden vermeld waarin wetenschappelijke en/of theoreti-

sche uitgangspunten genoemd staan.

Het beschrijven van de visie is vaak een van de moeilijkste onderdelen in

een modulebeschrijving. Vaak wordt de visie te beknopt weergegeven door

alleen aan te geven wat de uitgangspunten zijn bij de module. Als alleen de

uitgangspunten beschreven worden, zoals: ‘het is belangrijk dat ouders

betrokken worden bij de hulpverlening aan hun kind’, wordt wel duidelijk

wat men van belang vindt wanneer men hulp biedt aan gezinnen, maar niet

waarom men dat vindt of waarop dat gebaseerd is. In andere gevallen wordt

alleen het theoretisch kader aangegeven van waaruit de hulp geboden wordt

door het theoretisch kader in een of meer steekwoorden te benoemen,

bijvoorbeeld: systeemtheorie, contextueel model, competentiemodel.

Daarmee wordt echter niet duidelijk wat dit betekent voor de praktische

uitvoering van het aanbod (voor de cliënt) én wat de achterliggende reden

is om juist voor deze manier van werken te kiezen.

We geven twee voorbeelden van goede visiebeschrijvingen.

Bij de eerste beschrijving wordt aangesloten bij wetenschappelijke kennis,

die wordt vertaald in de betekenis ervan voor kind en omgeving, uitmon-

dend in de reden waarom de hulpverlening in deze module op de

betreffende wijze is ingevuld. Ook wordt aangegeven welke aspecten van de

theorie op deze module van toepassing zijn.

In het tweede voorbeeld is een visie geformuleerd waarbij de uitgangs-

punten gebaseerd zijn op praktijkervaring.

Visie1

PDD-NOS wordt gezien als een stoornis in de informatieverwerking.

Deze stoornis heeft een pervasief karakter, hetgeen wil zeggen dat zij

doorwerkt in min of meer alle essentiële ontwikkelingsgebieden. Van-

wege het pervasieve karakter van de stoornis is sprake van een funda-

mentele ontwikkelingsstoornis, die het voor deze kinderen moeilijk

maakt goed te functioneren op meerdere levensgebieden. Aan de

omgeving waarbinnen deze kinderen functioneren worden hoge eisen

gesteld. Dit geldt met name voor het gezin als opvoedingsmilieu. Het is

belangrijk om het netwerk om het kind te versterken. Deze module

richt zich op de ouders/verzorgers (en incidenteel ook broertjes/zusjes).

In de hulpverlening dient ervan te worden uitgegaan dat het kind

beperkingen zal blijven houden.

Er wordt in deze module gewerkt vanuit het leertheoretisch kader,

waarbij de nadruk ligt op verwerking en omgang met probleemgedrag

dat voortvloeit uit de stoornis.

(Bronvermeldingen: Rutter 1985; Van Berceklear-Onnes 1993)

Visie2

De hulpverlening is gebaseerd op een samenwerkingsmodel met de

ouders, dat wil zeggen dat de ouders als gelijkwaardige partners in de

hulpverlening worden gezien. Dit betekent dat er wordt aangesloten

bij de hulpvraag van de ouders, de normen, waarden en opvoedingsge-

woontes van het gezin. Vanuit ervaringen in de hulpverlening aan

allochtone gezinnen blijkt dat het goed is om veel tijd te investeren in

het opbouwen van een vertrouwensband. Het is belangrijk om aan te

sluiten bij de veranderingsmogelijkheden van de ouders, het kind en de

overige gezinsleden. Het is tevens van belang om steeds weer het doel

van de gezinsbezoeken duidelijk te maken, afspraken te herhalen en

tussentijds eventueel te bellen.

Uit de visie in het eerste voorbeeld blijkt duidelijk dat door de stoornis

PDD-NOS te zien als een blijvende beperking de activiteiten binnen de

module erop gericht moeten zijn het hele gezin te leren omgaan met het

1 Ontleend aan een eerdere versie van de modulebeschrijving die is opgesteld door

de Nijmeegse instellingen voor jeugdhulpverlening, GGZ-jeugd, SPD/SAD in het

kader van een van de veldprojecten van de projectgroep Zorgprogrammering Zorg

en onderwijs voor kinderen met PDD-NOS.2 Onderdeel van de visiebeschrijving van de module Praktisch pedagogische gezinsbe-

geleiding van de SPD in het veldproject Marokkaanse jeugdigen in het speciaal basis-

onderwijs in Den Haag.

probleemgedrag van het kind met PDD-NOS. Dit gebeurt door de gezins-

leden een aantal leertheoretische principes aan te leren.

Uit de visie in het tweede voorbeeld blijkt dat door de ervaringen van hulpver-

leners met allochtone gezinnen er heel vasthoudend moet worden opgetreden

en er telkens opnieuw moet worden geïnvesteerd in het informeren van

gezinsleden, dat er duidelijke afspraken over doelen en uit te voeren activi-

teiten gemaakt moeten worden en hierover tussentijds overlegd moet worden.

Het is belangrijk om de visie goed te beschrijven, zeker wanneer aan een cliënt

verschillende modules worden aangeboden. De visies van waaruit in deze

verschillende modules wordt gewerkt mogen niet strijdig zijn met elkaar.

Ook moet er een relatie zijn tussen de visie en de doelen en de activiteiten in

een module. Werkt men bijvoorbeeld vanuit het competentiemodel, dan zal

er bij de doelen iets vermeld moeten worden over toegenomen vaardigheden

en een evenwicht in draagkracht en draaglast. Hanteert men als uitgangs-

punt dat de ouders betrokken moeten worden bij de behandeling, dan zal

deze visie weerspiegeld moeten worden bij de activiteiten.

Hoe concretiseer ik de doelen?Met het hulpaanbod dat in een module beschreven wordt, willen we iets

bereiken. Dit kan concreet gemaakt worden door doelen te beschrijven.

Doelen zijn op twee manieren van belang voor de uitvoering van de

module. Een goede beschrijving van doelen in een module biedt duidelijk-

heid (transparantie) aan cliënten en de uitvoerend hulpverleners. Daar-

naast maakt deze beschrijving de module evalueerbaar waardoor er verant-

woording kan worden afgelegd over het aanbod, bijvoorbeeld aan finan-

ciers (zie ook Gualthérie van Weezel en Waaldijk 1995).

De doelen die met een module nagestreefd worden liggen tussen het niveau

van doelen die in het individuele hulpverleningsplan worden gesteld en het

niveau van de algemene doelen zoals die in een zorgprogramma worden

geformuleerd. Het is vaak lastig om de doelen voor een module zodanig te

formuleren dat ze kunnen gelden voor meerdere cliënten, maar tegelijker-

tijd niet té abstract worden waardoor ze niet meer meetbaar zijn.

Bij het stellen van doelen gelden in het algemeen de SMART-eisen. Een doel is:

S specifiek (concreet en duidelijk voor alle betrokkenen);

M meetbaar (het is mogelijk om te toetsen of het doel is behaald);

A aanvaardbaar (acceptabel voor alle betrokkenen);

R realistisch (het doel is haalbaar in de specifieke situatie);

T tijdgebonden (aangegeven wordt wanneer het doel gerealiseerd moet

zijn).

In een modulebeschrijving is het vooral van belang om de doelen meetbaar

en specifiek (dus concreet!) te formuleren. Om de meetbaarheid van een

doel te toetsen is een kritische houding van belang. Kan ik het doel zoals ik

het nu geformuleerd heb na verloop van tijd toetsen? Hoe kan ik zien of het

doel is behaald? In dit kader is het handig de doelen zo veel mogelijk in

eindtermen te beschrijven.

Voor het formuleren van doelen in een modulebeschrijving kunnen de

volgende criteria gesteld worden:

1 de geformuleerde doelen geven aan welk resultaat of welk effect men wil

bereiken (het doel is meetbaar);

2 de doelen kunnen door middel van de genoemde activiteiten worden

bereikt (er is een relatie tussen doelen en activiteiten);

3 in de doelen wordt de visie geoperationaliseerd (er is een relatie tussen

de visie, de doelen en de activiteiten);

4 er is een relatie tussen de genoemde hulpvraag en de gestelde doelen

(doelen vormen het schakelpunt tussen vraag en aanbod).

In een module moeten niet te veel doelen worden gesteld, mede aangezien

een waslijst van doelen vaak niet haalbaar is binnen de termijn van een

module. Een mogelijkheid het aantal doelen te beperken is een maximum

van bijvoorbeeld drie doelen per module af te spreken.

Vage termen als ‘zo goed mogelijk’, ‘beter’, ‘meer’, ‘zo veel mogelijk’, ‘is

vergroot’, ‘is verminderd’, ‘zijn verbeterd’ dient men te vermijden. In de

handleiding worden zulke formuleringen als voorbeelden genoemd van

doelbeschrijvingen. Op basis van praktijkervaringen zijn wij echter tot de

conclusie gekomen dat dergelijke doelformuleringen te weinig concreet

zijn. Door dergelijke termen te gebruiken wordt niet duidelijk hoe gemeten

kan worden of het doel inderdaad behaald is. De te bereiken eindsituatie

dient zo veel mogelijk beschreven te worden waarbij, indien nodig, (evalu-

atie)criteria aan het doel verbonden worden om het zo concreet mogelijk te

maken. Bijvoorbeeld: De kwaliteit van de ouder-kindrelatie is verbeterd, dit is

te zien door ... (criterium). Vaak worden doelen concreter en meetbaarder

door ze in gedragstermen te beschrijven.

Voorbeelden van concrete, meetbare doelen:

• Het kind beschikt over voldoende vaardigheden om te voldoen aan de

ontwikkelingstaken, passend bij zijn/haar leeftijd of ontwikkelingsfase.

• Het kind kan taal produceren (zinsopbouw, grammaticale regels,

woordvorming) die past bij zijn/haar ontwikkelingsleeftijd.

• De jongere heeft zich een werkhouding en gedrag eigen gemaakt

waarmee hij/zij in staat is zonder professionele ondersteuning zijn/haar

schoolloopbaan te vervolgen.

• De jongere beschikt over een structurele dagbesteding.

• Ouders hebben kennis van nieuwe en/of aanvullende opvoedingsideeën

en kunnen deze toepassen in de opvoeding.

• Ouders hebben de beschikking over meerdere keuzemogelijkheden en

gedragsalternatieven in de omgang met (de problematiek van) hun

kind.

Doelen kunnen betrekking hebben op verschillende (levens)gebieden. Voor

het benoemen van deze levensgebieden kan indien wenselijk gebruikge-

maakt worden van indelingen die in instrumenten en kwaliteitssystemen

zijn voorgesteld, zoals de zorgdomeinen en doelgebieden in KWIS. Op deze

manier dienen dergelijke indelingen van zorgdomeinen en doelgebieden ter

inspiratie en worden ze gebruikt om te inventariseren op welke (levens)-

gebieden het nodig is met de cliënt doelen te stellen. Tegelijkertijd kunnen

deze indelingen in een later stadium ondersteunend werken bij het ordenen

en ontsluiten van modules.

De volgende doelformulering heeft betrekking op het zorgdomein ‘sociaal

netwerk’ met het doelgebied ‘vrienden en leeftijdsgenoten’:

• De jeugdige beschikt over een netwerk van vrienden van zijn/haar leef-

tijd en is in staat dit netwerk te onderhouden.

Een andere voorbeeld van een doelformulering betreft het zorgdomein

‘persoonlijkheid’ met het doelgebied ‘identiteit en zelfwaardering’:

• De jeugdige is zich bewust van zijn/haar negatieve gedachten ten

opzichte van zichzelf en is in staat deze om te zetten in positieve

gedachten.

De genoemde doelen in een module sluiten als het goed is aan bij de

beschreven hulpvraag van cliënten voor wie de hulpverlening bedoeld is.

In de module Daghulpgroep voor kinderen van 6 tot en met 12 jaar3 wordt

onder andere de volgende hulpvraag geformuleerd:

• Het kind vraagt om begeleiding bij het leren of verbeteren van vaardig-

heden gericht op de emotionele, sociale en/of cognitieve ontwikkeling.

In de beschrijving van de doelen wordt hierop aangesloten en wordt als een

van de doelen genoemd:

• Het kind beschikt over voldoende vaardigheden die nodig zijn ten

behoeve van de ontwikkelingstaken passend bij zijn of haar leeftijd.

Ten slotte: doelen zijn niet hetzelfde als activiteiten! Soms worden in een

modulebeschrijving de volgende doelen geformuleerd:

• Ouders informatie geven over de problematiek van hun kind.

• De anamnese van het kind is afgenomen.

• De cliënt heeft vaardigheden geoefend.

Het is belangrijk er goed op te letten dat de middelen om de doelen te

bereiken, geen doel op zich vormen.

Hoe functies te benoemen en te combineren?Onder het kopje functie(s) staat welke functie(s) men in de module

uitvoert. ‘Een functie is een globaal aangeduide, op een bepaald doel

gerichte (zorg)activiteit, zoals het bieden van informatie; het bieden van

behandeling; het bieden van verblijf ’ (Van Yperen, Carati e.a. 2000, p. 58).

De functies dienen zo veel mogelijk te worden omschreven met behulp van

de drie groepen uitvoeringsfuncties zoals deze door de projectgroep Zorg-

programmering zijn onderscheiden (zie bijlage 2). Wanneer er meerdere

uitvoeringsfuncties in één module gecombineerd worden, gebeurt dit over-

eenkomstig de indeling van functies in groepen. Hierbij worden uitvoe-

ringsfuncties niet met toegangsfuncties gecombineerd. Deze beperking in

het soort functies die in één module kunnen worden gecombineerd is nodig

om het homogene karakter van een module te waarborgen. Met andere

woorden: het is niet mogelijk in één module functies uit de eerste twee

groepen te combineren. Zonder deze beperking zou er zo veel in een

module kunnen worden ondergebracht, dat er vrijwel geen onderscheid te

maken is tussen een module en een zorgprogramma.

3 Onderdeel van de beschrijving van de module Daghulpgroep voor kinderen van 6

tot en met 12 jaar van Jeugdzorg Groningen uit de modulewijzer 2002.

Aangezien bepaalde functies niet met elkaar gecombineerd kunnen worden

in één module, kan op deze manier ook worden bepaald of een module

homogeen is. Zo kunnen de functies ‘verblijf ’ en ‘behandeling’ niet in één

module worden samengevoegd. Een uitzondering hierop is een zogenoemd

‘therapeutisch groepsklimaat’, waarbij een bepaalde therapeutische benade-

ring volledig in de leefgroep is geïntegreerd. In dergelijke gevallen is het van

belang om dit therapeutische klimaat helder te beschrijven. Dit kan een

belangrijke rol spelen bij de bekostiging van deze modules ten opzichte van

modules die alleen verblijf bieden zonder een dergelijk therapeutisch

klimaat, maar waarbij het bijvoorbeeld wel mogelijk is om buiten de leef-

groep bepaalde therapieën te volgen.

Het benoemen en combineren van functies is voor veel mensen een lastig

onderdeel bij het beschrijven van een module. Het koppelen van concrete

activiteiten en doelen aan functies, waarbij een aantal niet met elkaar

gecombineerd kunnen worden, levert in de praktijk vragen op. Ook op

landelijk niveau is de discussie over de functies en indeling van de functies

nog gaande. Bij sommigen bestaat bijvoorbeeld het gevoel dat het therapeu-

tisch groepsklimaat wel erg rekbaar is en dat vrijwel alle vormen van

groepsbehandeling daaronder geschaard worden. Richtlijn bij het

benoemen van een therapeutisch groepsklimaat is dat alle activiteiten door

de direct betrokken discipline worden uitgevoerd. Dus de pleegouder,

gezinsverzorger of de groepsleider voert zelf de daarvoor benodigde activi-

teiten uit, eventueel ‘gecoacht’ door een specialist. Op het moment dat een

andere discipline als het ware ‘in de module invoegt’ om een deel van de

activiteiten uit te voeren, die niet door de pleegouder, gezinsverzorger of

groepsleider kunnen worden uitgevoerd, is er sprake van een aparte

module. Een andere discussie die in een aantal regio’s speelt is hoe modules

betreffende observatie en diagnostiek van zorgaanbieders zich verhouden

tot de diagnostiek binnen het Bureau Jeugdzorg.

Hoe is het verschil tussen een activiteit en een module te bepalen?Het blijkt dat veel mensen het lastig vinden om te bepalen wanneer een

bepaald aanbod als module beschreven moet worden. Soms is men bang dat

wanneer ‘alles’ als module beschreven wordt, er een onoverzichtelijke

hoeveelheid modules zal ontstaan. Soms hangt de moeilijkheid samen met

een achterliggende visie bij een hulpaanbod zoals bij een Boddaertcentrum,

waarbij de behandeling van het kind onlosmakelijk verbonden is met het

begeleiden van de thuissituatie. De kern van hoe ‘breed’ of ‘smal’ een modu-

lebeschrijving moet zijn, hangt samen met het feit dat volgens de definitie

een module een homogene eenheid van zorg is.

De definitie van een module wordt soms te ‘breed’ opgevat, zoals in het

volgende voorbeeld, waarin voor één module de volgende activiteiten

beschreven worden:

• verblijf en behandeling/begeleiding in de leefgroep door middel van

een groepsgestuurde aanpak;

• een zeer gestructureerd dagprogramma en activiteitenaanbod;

• een vorm van bewegingsexpressietherapie;

• onderwijsprogramma;

• socialevaardigheidstraining voor jongeren (vindt buiten de leefgroep

plaats);

• ouderbegeleiding door een gezinsbegeleider;

• nazorg door ondersteuning in de thuissituatie.

Men kan de beschreven activiteiten zien als aparte modules. Allereerst zijn

ze gericht op verschillende personen: de jongere en de ouders. De doelen bij

de diverse onderdelen zullen sterk van elkaar verschillen (een onderwijs-

programma voor de jeugdige heeft een ander doel dan begeleiding van de

ouders). Ook zullen er waarschijnlijk verschillen zijn wat locatie, frequentie

en duur van de verschillende ‘activiteiten’ betreft, en zullen ze door verschil-

lende medewerkers worden uitgevoerd. Wanneer deze activiteiten in één

module beschreven worden, is de betreffende module niet homogeen, en

kan het hulpaanbod niet flexibel worden ingezet. Het is bijvoorbeeld goed

voor te stellen dat niet voor alle jeugdigen die in de leefgroep verblijven

bewegingsexpressietherapie geïndiceerd is. Doordat deze activiteit nu is

‘vastgezet’ in deze module, kan deze hiervan niet gemakkelijk worden losge-

koppeld. En juist de flexibiliteit van het aanbod is een belangrijk aspect bij

het kunnen leveren van zorg op maat, een van de doelen van modularise-

ring en zorgprogrammering.

Hiertegenover staat dat een module Beloningssysteem kan worden opgevat

als een te ‘smalle’ module. Voor iedere jongere die in de leefgroep verblijft

worden doelen opgesteld die dagelijks worden geëvalueerd en op een belo-

ningskaart worden vastgelegd. Dit beloningssysteem wordt toegepast bij

alle jongeren die in de leefgroep verblijven. Een voorwaarde om deze

module aangeboden te krijgen is dan ook het verblijf in de betreffende leef-

groep. Het is niet mogelijk om de module aan te bieden aan een jongere die

niet in de leefgroep verblijft. Hier is dus sprake van een activiteit die een

(volledig geïntegreerd) onderdeel is van het therapeutisch groepsklimaat

binnen de module Leefgroep.

Een richtlijn voor hoe ‘breed’ of hoe ‘smal’ een module moet worden

beschreven biedt de volgende vraag: is het mogelijk het aanbod van een

module op te delen in kleinere eenheden en is het mogelijk deze eenheden

afzonderlijk aan te bieden? Zo ja, dan kan men overwegen of het aanbod in

meerdere modules beschreven kan worden. Zo nee, dan betreft het activi-

teiten binnen één module.

Activiteiten geven aan welke middelen worden ingezet om de gestelde doelen

te bereiken. De activiteiten zijn idealiter zodanig beschreven dat duidelijk

wordt op welke manier, via welk middel, men de doelen denkt te bereiken.

Bijvoorbeeld: gesprekken met de ouders en het kind; behandeling door medi-

catie; het oefenen van vaardigheden in een rollenspel; het maken van video-

opnames om de opvoedingssituatie en de communicatie binnen het gezin te

analyseren. Het gaat erom dat voldoende duidelijk wordt wat een cliënt te

wachten staat als hij/zij deze module aangeboden krijgt. Mede met het oog op

de kosten is het daarbij belangrijk aan te geven of de cliënt de activiteiten

individueel of in groepsverband ondergaat. De verschillende fasen in de hulp-

verlening en de manieren en middelen die binnen elke fase uitgevoerd

worden, kunnen houvast bieden bij het beschrijven van de activiteiten.

Het volgende voorbeeld betreft activiteiten beschreven in een module Resi-

dentiële crisishulp voor kinderen van 2-12 jaar, die een indicatie geven dat

een homogene eenheid van zorg is beschreven in deze module. Alle

genoemde activiteiten worden uitgevoerd door de groepsleiders.

Activiteiten4

• Verblijf en leeftijdsadequate verzorging. De kinderen verblijven op

een leefgroep waarin rust, regelmaat, aandacht en verzorging

4 Onderdeel van de modulebeschrijving Residentiële crisishulp voor kinderen van

2-12 jaar van Orthopedagogisch centrum ’t Gooi Hilversum uit de modulewijzer

Van model naar module, voorjaar 2002.

wordt geboden in een dagelijks gestructureerde leefsituatie. Het

functioneren van het kind wordt hierdoor gestabiliseerd.

• Stimulering van (de ontwikkeling van) het kind vindt plaats door

middel van het aanbieden van ontwikkelingsgericht(e) speelgoed/

activiteiten (puzzels, boekjes voorlezen, bewegingsspel enzovoort).

• Door middel van een gevarieerd spelaanbod en gesprekjes wordt

het kind de mogelijkheid geboden zich in emotionele zin te uiten.

• Elk kind heeft een mentor die naast het verrichten van praktische

zaken het kind extra begeleidt.

• Er wordt met ouders indien mogelijk bij voorkeur al bij opname een

bezoek- en belregeling afgesproken.

• Groepsopvoeders (en de teamleider) hebben regelmatig gesprekjes

met ouders over praktische zaken en het functioneren van het kind

op de leefgroep.

• Voor de schoolgaande kinderen wordt (extern) passend onderwijs

gezocht.

• Indien geïndiceerd vindt extra begeleiding en ondersteuning van

de ouders plaats door een ambulante hulpverlener (aparte

module).

Hoe beschrijf ik de locatie?Een van de doelen van modularisering en zorgprogrammering is trans-

parantie van het aanbod; dit geldt ook voor de locatie van de hulp. De

beschrijving van de locatie dient ook zo concreet mogelijk te zijn. Het gaat

erom dat het voor een cliënt duidelijk is waar hij/zij aan toe is: komt er een

hulpverlener thuis, moet de cliënt zich ergens vervoegen? Voor bepaalde

cliënten kan het een belemmering zijn als zij naar een instelling moeten

komen om de hulp te ontvangen. Dit levert bijvoorbeeld extra reiskosten op.

Locatie5

In het kader van een ‘outreachende’ werkwijze wordt in overleg met

jeugdige/opvoeders/gezinssysteem een locatie gekozen binnen de leef-

5 Onderdeel van de module Probleeminventarisatie op locatie (screeningsarrange-

ment) van de Stichting Jeugdzorg, ten behoeve van het zorgprogramma Marok-

kaanse jeugdigen in het speciaal basisonderwijs in Den Haag.

wereld van jeugdige/opvoeders/gezinssysteem waar deze module kan

worden uitgevoerd (bijvoorbeeld bij de cliënt thuis, op school, in het

buurthuis).

Hoe beschrijf ik de frequentie en de intensiteit van de hulp?

Bij het beschrijven van de frequentie gaat het erom aan te geven hoe vaak de

hulp wordt geboden, bijvoorbeeld: dagelijks, een keer per twee weken, een

keer per maand.

Daarnaast wordt de intensiteit beschreven; hoe lang duurt het contact met

de cliënt, bijvoorbeeld: een uur, een halve dag. Zowel bij de frequentie als bij

de intensiteit gaat het om een gemiddelde.

Frequentie en intensiteit6

Gemiddeld 15 tot 25 contacten in een tijdsbestek van 4 tot 12 maanden.

Bij de aanvang zijn er wekelijkse contacten (de eerste drie van 1,5 uur,

daarna 1 uur). Na verloop van de behandeling worden dit tweeweke-

lijkse, driewekelijkse en maandelijkse contacten.

Hoe bepaal ik de duur van de module?De duur van de module geeft aan hoe lang de totale module duurt. Dit kan

voor cliënten verschillend zijn; in dat geval wordt het gemiddelde vermeld.

Duur

Module Daghulp 0-6 jaar: gemiddeld 6-8 maanden

Module Intensieve

pedagogische thuishulp: minimaal 6 maanden en maximaal 12 maanden,

met een gemiddelde van 9 maanden

6 Uit de modulebeschrijving Opvoedingshulp (De Versterking) van Amstelstad in Het

geïndiceerde aanbod in de agglomeratie Amsterdam in modules en programma’s per

januari 2001 (het betreft hier een voorbeeld uit 2001, dit aanbod is inmiddels geïnte-

greerd met een ander aaanbod binnen Amstelstad).

Het is ook mogelijk om de duur van de module te beschrijven aan de hand

van de volgende indeling:

Kortdurend: maximaal 3 maanden

Middellang: maximaal 6 maanden

Langdurend: meer dan 6 maanden

Zeer langdurend: meer dan 12 maanden

Het is belangrijk de samenhang tussen duur, frequentie en doelen in het oog

te houden. Bijvoorbeeld: een module is kortdurend, en de frequentie van

het aanbod is één keer per maand een halve dag. Dat zou betekenen dat de

cliënt maximaal drie keer een aanbod krijgt in deze module. In dat geval is

het goed om kritisch naar de doelen te kijken die in deze module gesteld

worden: deze zullen niet te hoog gegrepen moeten zijn.

Ontvangers van de moduleIn het volgende voorbeeld wordt heel duidelijk beschreven wie de beoogde

ontvangers van de module zijn.

Ontvangers van de module7

Betrokken cliënten

De module wordt aangeboden aan het kind en de ouders.

De hulpvraag van de ouders

• de opvoeders vragen om een tijdelijke en gedeeltelijke ontlasting

van de opvoedingssituatie of om medische zorg;

• de opvoeders vragen om inzicht in de (medische) problematiek van

hun kind;

• de opvoeders vragen om ondersteuning in het verbeteren en

herstellen van de relatie met hun kind;

• de ouders vragen om versterking en vergroting van hun pedagogische

vaardigheden;

• de opvoeders vragen ondersteuning voor hun kind bij wie een

stoornis in de ontwikkeling is opgetreden of dreigt op te treden;

7 Onderdeel van de beschrijving van de module Daghulpgroep voor kinderen van 1,5

tot en met 6 jaar van Jeugdzorg Groningen uit de modulewijzer 2002.

• de ouders vragen om het vergroten van hun zelfvertrouwen ten

aanzien van concrete opvoedingsvaardigheden;

• de opvoeders vragen ondersteuning bij de concrete vertaling van

de aanpak in de groep naar de thuissituatie;

• de ouders vragen om verbetering van inzicht en vaardigheden

gericht op de ziekte van hun kind.

De hulpvraag van het kind

• het kind vraagt om begeleiding bij het verbeteren of leren van

vaardigheden gericht op de sociaal-emotionele, cognitieve en

motorische ontwikkeling;

• het kind vraagt om begeleiding in de omgang met zijn of haar

ontwikkelingsstoornis;

• het kind vraagt om verbetering van vaardigheden gericht op het

leven van alledag en zelfverzorging.

Problematiek

• kinderen met een complexe diffuse problematiek;

• kinderen met gedrags-, emotionele en/of psychosomatische

problemen;

• kinderen met ontwikkelingsstoornissen;

• kinderen bij wie sprake is van een problematische opvoedings-

situatie;

• kinderen bij wie de somatische component van de problematiek

een rol speelt;

• pedagogische problematiek, tekortschietende opvoedingskwali-

teiten, opvoedingsonzekerheid bij de ouders;

• kinderen met complexe medische problematiek, bijvoorbeeld een

stofwisselingsziekte, epilepsie, een stoma, sondevoeding.

Leeftijd

Kinderen van 1,5 tot en met 6 jaar.

Woonplaats

Provincie Groningen

• inclusief het verzorgingsgebied van de Noord-Drentse gemeenten

Roden, Peize, Eelde, Zuidlaren, Norg, Vries, Anloo en een gedeelte

van Assen;

• exclusief het verzorgingsgebied onder de lijn Musselkanaal/

Sellingen.

Contra-indicaties

• ouders hebben een ernstige verslaving of psychiatrische problema-

tiek en zijn niet te motiveren tot behandeling;

• gezinssystemen waarin behandeling van het kind een negatief

effect heeft op het systeem en daarmee op de ontwikkeling van het

kind (bijvoorbeeld syndroom van Münchhausen ‘by proxy’),

• ernstige zintuiglijke en/of motorische handicaps bij kinderen, die

daardoor aangewezen zijn op specifieke voorzieningen;

• kinderen met ernstige psychiatrische problematiek.

We lichten de verschillende elementen uit dit onderdeel van de module-

beschrijving nader toe.

Wie zijn de betrokken cliënten?Hier wordt beschreven wie er als cliënten betrokken zijn bij deze module.

Wanneer er in een module doelen worden vermeld met betrekking tot de

jeugdige, maar ook met betrekking tot de ouders, dan zullen zowel de jeug-

dige als de ouders genoemd worden.

Betrokken cliënten8

Module Gespecialiseerde gezinsverzorging (GGV)

• het hele gezin

Module Pedagogische advisering en ondersteuning

• ouders en verzorgers van kinderen van 0 tot ongeveer 18 jaar

• beroepskrachten en vrijwilligers uit de basisvoorzieningen

(consultatief)

8 Ontleend aan een tweetal modulebeschrijvingen afkomstig uit het modulenboek

van het Zorgprogramma KOPP gezinnen van de Werkmaatschappij Ontwikkeling

Jeugdzorg Drenthe.

Indicaties: vergeet de hulpvragen niet!Om te kunnen bepalen of een bepaalde module geschikt is voor een cliënt,

worden er indicaties beschreven. Er wordt aangegeven welke voorwaarden

voor deelname aan de module een rol spelen, zodat de kans groter is dat aan

de cliënt een passende module wordt aangeboden.

De belangrijkste indicatie, die in modulebeschrijvingen vaak wordt

‘vergeten’, is de hulpvraag of de hulpbehoefte van de cliënt. Hoewel een

modulebeschrijving vooral een beschrijving van het aanbod omvat, is het

ook van belang om aan te geven bij welke hulpvragen dit aanbod over het

algemeen goed aansluit. Hulpvragen en doelen vormen het schakelpunt

waarop een koppeling van vraag en aanbod gemaakt kan worden. De hulp-

vraag en doelen van een individuele cliënt worden gekoppeld aan de doelen

en hulpvragen die in de modulebeschrijving vermeld staan.

Bij het formuleren van de hulpvraag gaat het om dat wat door de cliënten

waarvoor de module bedoeld is (jeugdige, ouders, gezin of omgeving) als

problematisch wordt ervaren. Het betreft problemen waarvoor de cliënt zelf

geen oplossing heeft en waarvoor de cliënt een beroep doet op de jeugd-

zorg. De hulpvraag wordt beschreven in termen van problemen of vragen

waarbij de cliënt hulp of assistentie nodig heeft, in termen van wat de cliënt

wil bereiken.

Naast een beschrijving van de hulpvragen kunnen nog andere indicaties

genoemd worden die van toepassing zijn in de betreffende module, zoals

problematiek, leeftijd, sekse, etniciteit, intelligentie of woonplaats.

De problematiek is niet hetzelfde als de hulpvraag van de cliënt. Cliënten

met eenzelfde problematiek kunnen immers zeer verschillende hulpvragen

hebben. Bij een gelijksoortige problematiek als ADHD kan voor het ene

kind de hulpvraag passende medicatie betreffen, en voor het andere kind

het zorgen voor een zeer duidelijke structuur in het dagelijks leven.

Hier volgt een voorbeeld van een module waarin hulpvragen goed

beschreven zijn:

Hulpvragen9

• De ouders vragen om informatie over de problematiek van hun kind.

• De ouders zoeken naar manieren om op een effectieve manier met

de problematiek van hun kind om te gaan.

• De ouders voelen zich alleen staan en hebben behoefte aan

herkenning (in een ontmoeting met lotgenoten).

Wanneer beschrijf ik ook contra-indicaties?Contra-indicaties bevatten de ‘uitsluitingscriteria’ voor een module. Hier

kan worden aangegeven wanneer cliënten niet aan deze module kunnen

deelnemen. Contra-indicaties kunnen worden beschouwd als omgekeerde

indicaties. Het is niet nodig om de voorwaarden zowel bij de indicaties als

bij de contra-indicaties te vermelden. Dat is dubbelop. In het kader van een

vraaggerichte jeugdzorg, waarbij gezocht wordt naar mogelijkheden en niet

naar onmogelijkheden, heeft het de voorkeur om vooral indicaties te

beschrijven. Alleen wanneer er een heel specifieke voorwaarde geldt als

uitsluitingscriterium, wordt deze bij de contra-indicaties genoemd. De

formulering van een dergelijke contra-indicatie kan duidelijk maken dat er

voor deze groep cliënten wellicht (nog) geen passend hulpaanbod voor-

handen is, hetgeen vervolgens binnen de regio kan worden onderzocht.

Organisatorische en financiële aspecten

Welke disciplines zijn er bij de module betrokken?Hier gaat het erom te vermelden wat de beroepsgroep is van de professio-

nals die betrokken zijn bij de uitvoering van de module. De betrokken

uitvoerders gelden voor het geheel van de module. Er zijn geen verschil-

lende uitvoerders voor verschillende onderdelen van de module. Er kunnen

wel direct en indirect betrokken disciplines worden onderscheiden. Bij

direct betrokken disciplines in een leefgroep gaat het bijvoorbeeld om

groepsleiding. Indirect betrokken is dan de orthopedagoog, die de groeps-

9 Ontleend aan een conceptbeschrijving van de module Themabijeenkomsten voor

ouders die geïnformeerd willen worden over de problematiek van hun kind van De

Hoenderloo Groep.

leiding begeleidt. Om de inzet van disciplines in verschillende modules met

elkaar te kunnen vergelijken is het raadzaam om disciplines te beschrijven

aan de hand van terminologie die in de geldende CAO gebruikt wordt.

Betrokken disciplines10

Cliëntgebonden personeel (direct betrokken)

• Maatschappelijk werkende

Niet-cliëntgebonden personeel (indirect betrokken)

• Gedragsdeskundige

• Leidinggevende

• Secretariaat

Hoe wordt de voortgang binnen de hulpverlening bewaakt?Bij het onderdeel voortgangsbewaking worden een aantal zaken

beschreven:

• Hoe wordt de module geëvalueerd? Er kan bijvoorbeeld gebruikge-

maakt worden van registratie-instrumenten die informatie opleveren

voor tussen- en eindevaluaties, zoals Care4 of PPS. Tevens kan aange-

geven worden welke instrumenten gebruikt worden om de hulpverle-

ning te evalueren, bijvoorbeeld GAS, of instrumenten die bij herhaling

ter evaluatie worden ingezet, zoals CBCL.

• Hoe wordt de cliënt betrokken bij de voortgangsbewaking en evaluatie

van de hulpverlening? Is de cliënt bijvoorbeeld bij de evaluatie van de

aan hem/haar aangeboden hulpverlening aanwezig, moet hij/zij het

verslag goedkeuren en heeft hij/zij inspraak in het vervolgtraject? Hoe

past de voortgang van de hulpverlening binnen de bredere hulpverle-

ningsplanning en hoe wordt er afgestemd met de casemanager van het

Bureau Jeugdzorg?

• Wanneer kan de module worden afgesloten? Moeten alle doelen bereikt

zijn, of gelden hiervoor bepaalde indicaties?

10 Ontleend aan de module Kortdurende ambulante hulpverlening in de module-

wijzer van Kompaan / BJZ Midden-Brabant.

Hier volgen twee voorbeelden van modules waarbij de voortgangsbewaking

duidelijk beschreven is.

Voortgangsbewaking 11

Aan het begin van de module voert de hulpverlener een gesprek met

ouder en kind. Hierin geeft hij informatie over de verwerkingsgroep en

wordt er gepraat over individuele doelen en verwachtingen van de

verwerkingsgroep. Na afloop van de sessies evalueert de hulpverlener

met de cliënt en schrijft de hulpverlener in overleg met het kind en zijn

ouder een evaluatie over het verloop van de verwerkingsgroep en de

behaalde resultaten. Dit stuurt hij op naar de plaatser. Om een goed

beeld te krijgen van de cliënt en met name zichtbaar te maken wat het

effect van de behandeling is, worden bij aanvang, afsluiting en op 3 en

6 maanden na afsluiting van de hulp vragenlijsten afgenomen.

Voortgangsbewaking 12

Zes weken na de aanvang van de plaatsing is er een eerste gezinsbe-

spreking, waarbij de ouders, de betrokken pedagogisch medewerkers

en maatschappelijk werker, de behandelcoördinator en afdelingscoör-

dinator aanwezig zijn. Naar aanleiding hiervan wordt een hulpverle-

ningsplan opgesteld. Daarna volgt na iedere 4 maanden weer een

bijeenkomst om de voortgang van de plaatsing te bespreken en de

afgelopen periode te evalueren. Ervaringen van de ouders staan hier-

binnen centraal. Een besluit met betrekking tot beëindiging van de

plaatsing wordt in principe samen met de ouders genomen. Reden

daartoe kan zijn dat de gestelde doelen zijn behaald, ouders voldoende

draagkracht hebben om zonder hulp verder te kunnen, of dat er onvol-

doende bereikt is en er samen is gezocht naar een andere vorm van

(vervolg)hulp.

11 Ontleend aan de module Verwerkingsgroep seksueel misbruik voor kinderen en

jongeren uit de modulewijzer 2002 van Jeugdzorg Groningen.

12 Ontleend aan een conceptbeschrijving van de module Groepswerk daghulp voor

kinderen van 10 t/m 15 jaar, Kardeel, december 2001.

Indicatie van de kostenDoor het bureau Poels & Partners is in opdracht van de projectgroep Zorg-

programmering een model ontwikkeld voor de kostprijsberekening van

modules (Baecke en Baerends 2000). Dit model is toepasbaar voor alle

sectoren van de jeugdzorg. Er wordt onderscheid gemaakt in vier soorten

kosten: cliëntgebonden personele kosten, niet-cliëntgebonden personele

kosten (overhead), accommodatiekosten en overige activiteitenkosten. Aan

de hand van de verschillende disciplines, het aantal weken, de frequentie en

duur waarmee zij ingezet worden, worden de cliëntgebonden kosten bere-

kend. Daarbij worden de niet-cliëntgebonden kosten, de accomodatie-

kosten en de overige activiteitenkosten opgeteld. Op basis hiervan zijn de

kosten van een module op jaarbasis met een afgesproken capaciteit te bere-

kenen evenals de kosten per cliënt. Bijlage 3 bevat een voorbeeld van een

dergelijke berekening van een orthopedagogische woongroep van Jeugd-

zorg Drenthe.

In veel modulewijzers van instellingen ontbreekt op dit moment nog een

indicatie van de kosten per module. Het al dan niet opnemen van de kosten

is ook afhankelijk van het gebruikersdoel van de modulewijzer (zie hoofd-

stuk 2).

In bijlage 4 zijn ter illustratie twee voorbeelden opgenomen van modulebe-

schrijvingen, Ouder- of gezinsbegeleiding voor gezinnen met kinderen met

PDD-NOS in de leeftijd van 3 tot 12 jaar en 24-uurshulp richting zelfstandig-

heid voor kwetsbare jongeren, die aan de hand van de criteria uit bijlage 1

zijn getoetst.

2 M od u l e s or de n e n

Stel dat de jeugdzorginstellingen in een zekere regio besluiten hun aanbod

te modulariseren zodat transparant is wat zij allemaal in huis hebben. Na

een intensief proces van een jaar ligt het product op tafel: elke instelling

heeft een bundel gemaakt waarin de modules staan beschreven die de

instelling biedt. De verschillende bundels vormen samen een moduleboek

dat een overzicht geeft van het totale aanbod in de regio. In totaal zijn 87

modules beschreven. De ambtenaren van de provincie en de leden van het

indicatie- en zorgtoewijzingsteam van Bureau Jeugdzorg krijgen allemaal

een exemplaar van het boek. Zij schrikken van het dikke pak papier en

vinden het aanbod niet overzichtelijk, maar ervaren het als nogal ontoegan-

kelijk. Wat is hier aan de hand?

De ervaring leert dat een dergelijke situatie geregeld voorkomt. Modularise-

ring is een middel om transparantie van het aanbod te verkrijgen, maar niet

zelden beleeft de relatieve buitenstaander het pakket aan beschreven

modules eerder als een ondoorzichtig geheel. Om het aanbod van de jeugd-

zorg toegankelijk en transparant te maken is er kennelijk meer nodig. Zo

zullen de modules van verschillende instellingen die elkaar overlappen en

vrijwel hetzelfde hulpaanbod behelzen onder één noemer samengebracht

moeten worden. Vervolgens is het zaak een heldere, bruikbare en aanspre-

kende manier van ordening in de modules aan te brengen. Deze ordening

dient aanknopingspunten te bieden voor ‘zoeksleutels’ waarmee het aanbod

toegankelijk gemaakt wordt. Verschillende ingangen kunnen zinvol zijn om

voor uiteenlopende doeleinden modules te kunnen selecteren. Dit vraagt

van de instellingen in een regio een investering om tot afstemming van

modules te komen en overeenstemming te krijgen over de ordening en de

zoekingangen.

In dit hoofdstuk gaan we in op de manieren die er zijn om modules te

ordenen en om de informatie voor uiteenlopende doelen te ontsluiten (zie

voor een uitgebreidere beschrijving Van Yperen en Vogelvang 2002). Alvo-

rens hiertoe over te gaan geven we een overzicht van de verschillende

gebruiksdoeleinden van het modulaire aanbod.

Gebruikers van modulebeschrijvingenDe belangrijkste keuze die in het transparant maken van het aanbod

gemaakt moet worden, is de bepaling voor welk gebruik het aanbod

bedoeld is. We onderscheiden in dat kader vijf gebruiksdoeleinden.

a Matching vraag-aanbod op cliëntniveau. Bij Bureau Jeugdzorg wordt

geïndiceerd voor een bij de hulpvraag passend hulpaanbod. Bij de

matching van deze indicatiestelling met het aanbod leveren de module-

beschijvingen het overzicht van het bestaande aanbod dat in het kader

van die matching beschikbaar is. Willen de modulebeschrijvingen hier

goed bruikbaar zijn, dan moeten ze dus aansluiten bij de taal, de vragen

en de interessen van de cliënt en van het Bureau Jeugdzorg.

b Publieke presentatie. Jeugdzorgorganisaties kunnen modulebeschrij-

vingen aanwenden om zich naar buiten toe te presenteren. De beschrij-

vingen zijn als het ware productspecificaties die de organisaties in de

etalage zetten. Dat vergt dat de passanten van die etalages (Bureau

Jeugdzorg, de cliënt, collega-instellingen) de beschrijvingen aantrekke-

lijk, begrijpelijk en de moeite waard vinden om verder te bekijken.

c Matching vraag-aanbod op het niveau van de regio of de provincie. Struc-

turele discrepanties tussen enerzijds het aanbod waar vraag naar is en

anderzijds de daadwerkelijk te leveren modules geven aanleiding tot het

bijstellen van het aanbod in de richting van de vraag. Dat betekent dat

de modules informatie moeten bevatten die een zinvolle vergelijking

mogelijk maakt tussen vraag en aanbod. Als bijvoorbeeld het Bureau

Jeugdzorg merkt dat veel cliënten op zoek zijn naar kortdurende hulp,

dan moet helder zijn welke modules kortdurend zijn en welke niet.

Vragen de cliënten vaak om hulp bij lastige pubers? Dan moet na te

gaan zijn welke modules goed bij die hulpvraag aansluiten.

d Interne explicitering. De jeugdzorg kent veel grote hulpverleningsorga-

nisaties. Modules kunnen voor de interne bedrijfsvoering helpen om

duidelijk te maken welke hulpvormen die grote organisatie herbergt.

Ook kan het van belang zijn om hulpvormen die van eenzelfde aard zijn

met elkaar op kwaliteit te vergelijken. In dat licht zijn modulebeschrij-

vingen handige hulpmiddelen voor de instelling zelf.

e Standaardeenheden voor financiering. In de jeugdzorg wordt het steeds

belangrijker om de prijzen van hulpvormen met elkaar te kunnen

vergelijken. De nieuwe Wet op de jeugdzorg stelt in dat verband de eis

dat de modules in prijsklassen in te delen zijn. Bij de bepaling van de

hoogte van de doeluitkering van het Rijk aan de provincie wordt

gewerkt met normprijzen die zijn gerelateerd aan deze prijsklassen

(Concept Wet op de jeugdzorg, Memorie van toelichting, versie 18

december 2001, paragraaf 6.3.2). Een voorwaarde hiervoor is dat de

modulebeschrijvingen de informatie bevatten aan de hand waarvan die

prijsberekening en indeling in prijsklassen mogelijk is.

De verschillende gebruiksdoeleinden staan niet los van elkaar, maar moeten

wel goed onderscheiden worden. Voor de externe presentatie kan het

belangrijk zijn om globale beschrijvingen te maken, terwijl voor het gebruik

bij de matching vraag-aanbod bij Bureau Jeugdzorg het van belang kan zijn

om meer specificaties te bieden. Bovendien is het relevant in de gaten te

houden wie de lezer is van de modulebeschrijving. Een externe presentatie

naar collega-instellingen en hulpverleners van Bureau Jeugdzorg mag het

nodige vakjargon bevatten. In geval van cliënten moet dergelijk taalgebruik

zo veel mogelijk vermeden worden. De beschrijving van de modules

volgens bijvoorbeeld het stramien van de handleiding Schrijven van

modules en zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000) vormt een

gedegen basis voor uiteenlopende presentaties van de modules voor

verschillende gebruiksdoelen. Meestal zijn in een regio de modules dan

geordend naar instelling. Op basis van deze ‘uitgangssituatie’ zijn er vervol-

gens vier manieren van ordenen mogelijk: een ordening naar instellingen,

naar doelen, naar middelen en naar doelgroepen.

Uitgangssituatie: ordening van modules naar instellingDit overzicht van modulebeschrijvingen kenmerkt zich door een ordening

naar (afdelingen van) aanbiedende instellingen. Een voorbeeld van een

dergelijk overzicht is te zien in figuur 2.

Deel 1: Modules van MFO De Horst, afdeling Intensief Ambulant

Opvoedingsondersteuning aan ouders met kind(eren) met specifieke

opvoedingsvragen (5-12 jr)

Ouderbegeleiding

Oudercursus (0-7 jr)

Oudertraining voor ouders van jeugdigen in dagbehandeling voor niet-

schoolgaande jeugd, 13-18 jaar

Praktische pedagogische thuisbegeleiding

Hometraining

Intensief ambulant (waaronder IAG, videohometraining)

Enzovoort

Deel 2: Modules van MFO De Horst, afdeling Dagbehandeling

Verblijf ouder/kindgroep (0-7 jr)

Verblijf structuurgroep (0-7 jr)

Daghulp voor kinderen van 6-12 jaar

Verblijf oudere jeugd

Fysiotherapie (0-7 jr)

Videohometraining

Speltherapie

Logopedie (0-7 jr)

Kinderarts

Gezinsbegeleiding en gezinsondersteuning

Enzovoort

Deel 3: Modules van MFO De Horst, afdeling Residentieel

Kortdurende crisisopvang

Crisisopvang 12 weken

Crisisopvang en indicatie zoeken in 24-uurssetting voor jeugdigen van

13-18 jaar

Residentiële behandelgroep voor kinderen van 5-12 jaar

Behandeling jongeren tussen de 11 en 16 jaar

Kortdurende 24-uursopvang voor jongeren vanaf 15 jaar

Gezinshuis

Project begeleid wonen

Begeleiding en zelfstandigheidstraining voor jongeren vanaf 15 jaar

Agressieregulatietraining (anger control) voor jongeren van 12-18 jaar

Cognitieve gedragstherapie voor 8-12 jaar

Fysiotherapie

Creatieve therapie, medium beeldend voor 3-12 jaar

Socialevaardigheidstraining voor jongeren van 12-18 jaar

Socialevaardigheidstraining voor kinderen van 5-12 jaar

Enzovoort

Deel 4: Pleegzorg

Kortdurende pleegzorg - Crisisopvang (6 weken plus eventueel 6 weken

verlenging)

Kortdurende pleegzorg - Noodopvang (maximaal 4 dagen)

Kortdurende pleegzorg - Overbrugging (maximaal 6 maanden)

Kortdurende pleegzorg observatie (maximaal 6 maanden)

Bestandspleegzorg

Dagpleegzorg

Enzovoort

Figuur 2 Ordening van modules per afdeling van MFO De Horst

Het uiteenrafelen en beschrijven van het aanbod om een dergelijk overzicht

te kunnen maken vergt veel inspanning van instellingen. Het betekent vaak

dat hulpvormen (zoals ouderbegeleiding, speltherapie) opgedeeld moeten

worden die eerder een impliciet onderdeel vormden van een groter geheel

(zoals dagbehandeling in een Boddaertcentrum).

Maar – zoals reeds vermeld – in de ogen van de verschillende ontvangers

zijn deze overzichten veelal niet toegankelijk en is het modulaire aanbod

niet voldoende transparant. Tevens komen de gebruikers aanduidingen

tegen die de nodige vragen oproepen. Wat is bijvoorbeeld de overeenkomst

of het verschil tussen ‘Ouderbegeleiding’, ‘Hometraining’ en ‘Videohome-

training’? Het is uitermate belangrijk dit soort kritiek niet te beschouwen

als een diskwalificatie van het verrichte werk. Het geeft slechts aan dat het

werk nog niet af is. De totstandgekomen modulebeschrijvingen vormen het

ruwe materiaal, waarna verdere stappen gezet kunnen worden. Zoals het

onder één noemer brengen van modules van verschillende instellingen die

ongeveer hetzelfde behelzen. In die verdere stappen is het zaak de beschrij-

vingen en de manier van ordenen verder te bewerken, al naargelang de

behoeften van de gebruikers.

Ordening van modules naar doelenAls het goed is, komt in elke modulebeschrijving een specificatie voor van

de doelen die met de hulpvormen gediend kunnen worden. Deze doelen

zijn aantrekkelijke eenheden waarop modules te orderen en te presenteren

zijn. Een dergelijke ordening zorgt ervoor dat de beschreven hulpvormen

duidelijk geëtaleerd worden als middelen om doelen te realiseren. De instel-

lingen die deze middelen bieden zijn in de presentatie van secundair belang.

In figuur 3 is weergegeven hoe een dergelijke ordening er schematisch

uitziet.

Figuur 3 Ordening van modules per doel (per cel staan de aanbiedende instellingen (ABC)genoemd ).

Uit het schema blijkt welke doelen met welke modules kunnen worden

behaald en welke instellingen de modules bieden. In het ideale geval kan het

Bureau Jeugdzorg de doelen die bij de indicatiestelling worden geformu-

leerd, relateren aan de doelen van een dergelijk schema. Dan is meteen te

zien welke bestaande modules daarbij inzetbaar zijn en welke instellingen

die modules bieden.

Een dergelijke ordening is heel aantrekkelijk, omdat de modularisering dan

sterk in het teken komt te staan van de facilitering van de matching vraag-

aanbod op individueel niveau. Maar tegelijk geldt dat deze ordening vaak

nog niet gemakkelijk te realiseren is. Het vergt immers dat het betrokken

Doel a

Doel b

Doel c

Doel x

Doel y

Doel z

Module 1

B C

A

C

Module 2

AC

A

B C

B C

Module 3

A B

B C

A B C

Module 4

B

A B C

C

A B C

Bureau Jeugdzorg en de aanbieders een doelenclassificatie maken waarmee

iedereen kan werken. Dat is geen eenvoudige opgave. Mogelijk bieden

enkele bestaande classificaties die inmiddels beschikbaar zijn – zoals de

zorgdomeinen en doelgebieden in het KWIS Handboek 1999/2000 (KWIS

2000) – aanknopingspunten.

Enkele regio’s werken al met een doelenclassificatie. Een voorbeeld van een

systematiek die is ontwikkeld, is die van de gezamenlijke aanbieders van

jeugdzorg in de regio West-Brabant (Colen en Groenendijk 2001). Elke

module is daar gekenmerkt door een bepaald doel (‘zorgvariant’ genoemd):

a Indicatie stellen: crisishulp waarbij niet alleen opvang plaatsvindt, maar

ook analyse van de problematiek en voorbereiding van de indicatiestel-

ling voor vervolghulp.

b Groei bevorderen: pedagogische begeleiding van jeugdigen bij wie geen

sprake is van een gestagneerde of verstoorde ontwikkeling.

c Veranderen: orthopedagogische behandeling van jeugdigen bij wie

sprake is van een gestagneerde of verstoorde ontwikkeling.

d Milieu vervangen: aanbieden van een vervangende pedagogische situ-

atie.

e Zelfstandig worden: hulp gericht op het zelfstandig gaan wonen/ leven.

Een module kan in dit model slechts aan een van deze doelen of zorgva-

rianten worden toegekend. Per variant wordt vervolgens aangegeven op

welke doelgebieden (ontleend aan KWIS Handboek 1999/2000) het aange-

geven doel betrekking heeft: sociaal-maatschappelijk; gezin; gedrag;

sociaal-emotioneel; persoonlijkheid; cognitief; biologisch. Per instelling of

afdeling wordt elke module op één ‘zorgvariant’ ingedeeld om vervolgens

nader getypeerd te worden met een of meer doelgebieden.

Figuur 4 betreft een schematische weergave hiervan.

Deze aanpak roept nog wel de nodige vragen op. In hoeverre sluit deze

systematiek bijvoorbeeld goed aan bij de doelen die bij Bureau Jeugdzorg

worden gesteld? Spreekt de aanduiding van de varianten (bijvoorbeeld

‘Milieu vervangen’) en de doelgebieden (bijvoorbeeld ‘Cognitief ’) de

gebruikers aan? Kan het Bureau Jeugdzorg in de regio met deze indeling uit

de voeten? Wat moeten we met modules die eigenlijk bij verschillende zorg-

varianten passen (bijvoorbeeld bij ‘Groei bevorderen’ en bij ‘Veranderen’)?

Deze vragen zijn belangrijk om te beantwoorden alvorens de ordening van

de modules naar de doelen definitief gestalte krijgt. In ieder geval is het zaak

te voorkomen dat er veel energie uitgaat naar het vinden van een orde-

ningsschema dat na verloop van tijd bij belanghebbenden (waaronder de

Bureaus Jeugdzorg en de cliënten) mogelijk op grote bezwaren stuit.

Zorgvariant

a Indicatie stellen

- sociaal-maatschappelijk

- gezin

- gedrag

- et cetera

b Groei bevorderen

- sociaal-maatschappelijk

- gezin

- et cetera

c Veranderen

- sociaal-maatschappelijk

- gezin

- et cetera

d Milieu vervangen

- sociaal-maatschappelijk

- gezin

- et cetera

e Zelfstandig worden

- sociaal-maatschappelijk

- gezin

- et cetera

Module 1

ABE

Module 2

CDF

Module 3

ABDF

Module 4

CDFE

Module 5

AB

Figuur 4 Ordening van modules per doel (in de cellen staan de aanbiedende instellingen (ABCDEF) genoemd).

Ordening van modules naar middelenOrdening van de modules naar de middelen is over het algemeen niet zo

moeilijk. Het vergt dat elke module wordt getypeerd naar de functies, de

activiteiten, de locatie, de benodigde specialismen, de duur en de intensiteit

van de contacten. Bijlage 5 omvat een voorbeeld van een schema waarmee

elke modulebeschrijving op een aantal kenmerken te typeren is. Elke afzon-

derlijke typering kan vervolgens gebruikt worden om de beschrijvingen te

ordenen of om ingangen ofwel zoeksleutels te maken voor het zoeken naar

bepaalde typen modules. In figuur 5 is een voorbeeld gegeven van een orde-

ning van een aantal eerste, ruwe modulebeschrijvingen die zijn aangeleverd

door verschillende instellingen in een provincie.

Socialevaardigheidstraining 6-12 jaar

Socialevaardigheidstraining 12-18 jaar

Socialevaardigheidstraining Boddaert

Socialevaardigheidstraining residentieel

Fysiotherapie instelling A

Fysiotherapie (0-7 jr) instelling C

Gezinsbegeleiding en gezinsondersteuning

Gezinsbehandeling

Intensief ambulant (waaronder videohometraining)

Videhometraining instelling B

Intensieve training van opvoedingsvaardigheden voor ouders van

kinderen van 5-12 jaar

Module Families First (crisisinterventie bij gezinnen thuis) voor

gezinnen met kinderen van 0-18 jaar

Ouderbegeleiding instelling A

Ouderbegeleiding in thuissituatie voor ouders van jeugdigen in dagbe-

handeling niet-schoolgaande jeugd, 13-18 jaar

Daghulp voor kinderen van 6-12 jaar

Orthopedagogisch leefklimaat centrum voor dagbehandeling voor

kinderen van 5-12 jaar

Verblijf MKD

Figuur 5 Ordening van modules per middel

Dit overzicht levert veel stof op voor discussie en verbeterslagen. Zo kan

worden bekeken voor welke gebruikersdoeleinden het handig is om alle

modules fysiotherapie in één beschrijving onder te brengen (en niet twee

verschillende), en wie er gediend is met de aangegeven lijst van gezinsbe-

handelingen, thuisbehandelingen en ouderbegeleidingen. Ook roept het

vragen op over de zeggingskracht en ‘uitstraling’ van de naamgeving van

modules.

Ordening van modules naar doelgroepenDoelgroepen zijn, als het goed is, te kenmerken naar hulpvragen en naar

demografische kenmerken (zie ook bijlage 5). Een ordening naar de hulp-

vraag komt men nog maar weinig tegen. In een aantal regio’s treft men

zorgprogramma’s aan die bestaan uit een clustering van modules rondom

hulpvragen.

Bij de ordening naar de diagnostische categorie clustert men de modules

bijvoorbeeld naar de problematiek waarbij de module inzetbaar is (bijvoor-

beeld conduct disorder, autisme, seksueel misbruik). In de regio West-

Brabant zijn in de modulebeschrijving ook aanduidingen van de problema-

tiek van de jeugdige of het gezin aangegeven volgende de ISIS-tabel voor

aard van de problematiek (Boelhouwers, Bothof e.a. 1999). Ook dit vormt

een mogelijke zoekingang in de kaartenbak van modules. Een ordening

naar leeftijd, sekse, etniciteit en intelligentie biedt een handzame manier om

aanbod te zoeken voor cliëntsystemen met bijzondere kenmerken. Een

andere mogelijke zoeksleutel is het zoeken op postcodegebied. In het kader

van het ‘zo-zo-zo’-beleid is het voor bepaalde cliënten van belang de hulp-

verlening zo dicht mogelijk in de eigen woonomgeving aan te bieden.

De gevolgen van de Wet op de jeugdzorg: ordening van modules enmatching met het indicatiebesluitOm op verschillende manieren naar bruikbare modules te kunnen zoeken

en om tegemoet te komen aan de verschillende gebruiksdoeleinden,

kunnen de modules op verschillende manieren worden geordend. De

ontwikkelingen binnen de Wet op de jeugdzorg (Concept Wet op de jeugd-

zorg, 18 december 2001) geven echter wel enkele kaders voor deze ordening

en de zoekingangen. Deze wet gaat ervan uit dat het Bureau Jeugdzorg in

een indicatiebesluit vastlegt welke zorg een cliënt nodig heeft. Dat indicatie-

besluit is een belangrijk document, omdat de cliënt daarmee aanspraak kan

maken (‘recht heeft’) op de zorg die in dat besluit genoemd staat.

Er is momenteel een flinke discussie gaande over de vraag hoe globaal of

gedetailleerd dat besluit moet aangeven welke zorg de cliënt geboden moet

worden. Voor de cliënt kan het gunstig zijn om een gedetailleerde specifi-

catie te krijgen, omdat dan precies helder is waarop hij of zij recht heeft.

Maar een gedetailleerde specificatie kan voor de cliënt ook lastig zijn, als na

korte tijd blijkt dat het aanbod er beter net iets anders uit kan zien. Formeel

gesproken moet er dan een nieuw indicatiebesluit op tafel komen, met alle

gevolgen van dien. De zorgaanbieders prefereren doorgaans een globaal

indicatiebesluit, zodat ze maximale vrijheid hebben om met de cliënt te

bekijken hoe dat besluit concreet moet worden ingevuld. Het probleem bij

die constructie is echter weer dat bij die nadere invulling van het aanbod

het aanbodgericht denken zijn intrede kan doen.

In ieder geval moet het indicatiebesluit enerzijds helder maken op welke

zorg de cliënt aanspraak kan maken en anderzijds ruimte bieden om deze

aanspraak – binnen zekere grenzen – te concretiseren.

Voor de ordening van de modules betekent dit nogal wat. Het indicatiebe-

sluit kan niet volstaan met het vastleggen van het doel van de hulpverle-

ning. Dan is immers niet helder op welk hulpaanbod / welke middelen de

cliënt aanspraak kan maken om dat doel te realiseren. Daarom moet in het

indicatiebesluit, naast het doel, tevens aangegeven worden welke soort hulp,

voor welke duur en met welke intensiteit er nodig is. Bij de matching vraag-

aanbod volstaat een matching op doelen dus ook niet. Er moet tevens een

matching op middelen plaatsvinden: welke modules passen bij de in het

indicatiebesluit aangegeven soort hulp, duur en intensiteit.

BasismodulesDe projectgroep Zorgprogrammering (Van Yperen, Carati e.a. 2000) heeft

met het oog hierop voorgesteld alle modules in te delen in een beperkt

aantal basismodules. Een basismodule is eigenlijk niets anders dan een

vergaarbak van modules die qua aard, duur en intensiteit veel op elkaar

lijken. In figuur 6 zijn twee voorbeelden van basismodules opgenomen: een

basismodule Kortdurende, intensieve gezinsbehandeling in de thuissituatie en

een basismodule Kortdurende ambulante therapieën en trainingen.

Basismodule Kortdurende, intensieve gezinsbehandeling in de

thuissituatie

Families First

Intensieve Psychiatrische Gezinsbehandeling thuis (IPG)

Intensieve Orthopedagogische Thuisbehandeling (IOT)

Intensieve thuisbegeleiding

Intensieve ouderbegeleiding in de thuissituatie

Intensieve opvoedingsondersteuning

Basismodule Kortdurende, ambulante therapieën en trainingen

Socialevaardigheidstraining

Zindelijkheidstraining

Kortdurende gesprekstherapie (maximaal 20 gesprekken)

Kortdurende speltherapie

Fysiotherapie

Logopedie

Figuur 6 Twee voorbeelden van basismodules

Alleen die modules kunnen onder een bepaalde basismodule worden geor-

dend die qua aard, duur en intensiteit op elkaar lijken. Doorgaans betekent

dit ook dat de kostprijs van de modules in dezelfde klasse zit. Basismodules

zijn handige eenheden bij de matching vraag-aanbod. Ze zijn concreet

genoeg om antwoord te geven op de in het indicatiebesluit aangewezen

middelen om een doel te realiseren. Tegelijk bieden ze voldoende ruimte om

bij de uitvoering te zoeken naar een verdere concrete invulling.

De afgelopen tijd is de bruikbaarheid van basismodules sterk ter discussie

komen te staan. De vraag daarbij was vooral of deze basismodules ook de

eenheden van de financiering van de zorg zouden moeten worden. De

uitkomst van deze discussie lijkt te zijn dat de voorkeur uitgaat naar globa-

lere eenheden waarmee de financiering vorm krijgt (bijvoorbeeld op func-

ties). Op zich is dat geen probleem, zolang het model van financiering de

verdere modularisering van de zorg niet in de weg staat. Het idee van basis-

modules als eenheden van een inhoudelijke ordening van modules op

middelen hoeft overigens niet te worden verworpen als de basismodules

niet als eenheden van financiering in aanmerking komen. Ordening van

modules is en blijft immers een essentiële stap in het proces van het trans-

parant maken van het aanbod en het functioneel maken van de modulebe-

schrijvingen.

ConclusieWe hebben drie verschillende invalshoeken van de ordening van modules

beschreven: een ordening op doelen, op middelen en op doelgroepen.

Afhankelijk van het gebruiksdoel kan men voor een of voor meer van deze

invalshoeken kiezen. Ordening van de modules naar de doelen lijkt een zeer

belangrijke stap in de verdere ontwikkeling van een transparant en vooral

bruikbaar modulair aanbod. Een dergelijke ordening biedt een goede

verbinding tussen de vraag en het aanbod. Een probleem is echter dat er

nog geen uitgewerkte doelenclassificatie bestaat waarvan we zeker weten

dat deze met het oog op bepaalde gebruiksdoeleinden aan te bevelen is. Het

lijkt ons daarom belangrijk dat de verdere ontwikkeling van de bestaande

ordeningsschema’s die er op dit terrein zijn een hoge prioriteit krijgt. Tege-

lijkertijd hebben we in het voorgaande betoogd dat aanvullend een orde-

ning op middelen nodig is. Instellingen in een regio of provincie kunnen

hiermee op korte termijn aan de slag. Hiervoor zijn immers al bruikbare

ordeningsschema’s voorhanden.

3 M od u l e s f l e x i b e l e n op

m a at a a n b i e de n

Na het inventariseren, beschrijven en ordenen van het huidige hulpaanbod

in de instelling komt het moment het hulpaanbod in de vorm van modules

daadwerkelijk vraaggericht in te zetten. Modularisering is immers geen

‘kunstje’ maar een kunde; het beschrijven van de modules is geen doel op

zich, maar een middel om hulpaanbod flexibel en op maat in te kunnen

zetten als antwoord op de vraag van de cliënt (Terpstra en Van Dijke 2001).

Uit een onderzoek naar de relatie tussen modulariseren en vraaggericht

werken blijkt dat onder modularisering vooral het beschrijven van het

aanbod in modules wordt verstaan. De vraag hoe modules gekoppeld

kunnen worden aan andere modules binnen de eigen organisatie of aan

modules van andere organisaties in individuele hulpverleningstrajecten of

in zorgprogramma’s is nog weinig aan de orde (Blaauwendraad 2001). In

een aantal gevallen zal er ook weinig veranderen in de hulpverlening. Dit is

met name het geval als een cliënt één module aanvaardt of een combinatie

van modules die voorheen vaak in een ‘standaardpakket’ werden aange-

boden. Van belang is echter dat de modules die voorheen in een standaard-

pakket werden aangeboden nu ook ‘los’ inzetbaar zijn. Vaak vraagt dit orga-

nisatorische veranderingen en het anders positioneren van mensen binnen

een instelling. In andere gevallen worden nieuwe combinaties van modules

gevormd en ontvangt een cliënt bijvoorbeeld meerdere modules van

verschillende afdelingen binnen een organisatie. Ook kan het voorkomen

dat een cliënt hulp ontvangt uit een, twee of misschien wel meer organisa-

ties, mogelijk zelfs uit verschillende hulpverleningssectoren. Deze laatste

gevallen vragen erom bestaande structuren binnen de instelling los te laten

en een en ander organisatorisch aan te passen en op elkaar af te stemmen.

In dit hoofdstuk komen onderwerpen aan de orde die samenhangen met de

organisatorische aanpassingen die noodzakelijk zijn om modules flexibel en

op maat in te kunnen zetten en de consequenties ervan voor beleid en voor

de coördinatie van de hulpverlening.

Twee instellingen voor geïndiceerde jeugdzorg die in het kader van modula-

risering al een flinke hoeveelheid werk hebben verzet dienen daarbij als

inspiratiebron en als voorbeeld.13 Het betreft Stichting Jeugdzorg

Groningen, een multifunctionele organisatie voor jeugdzorg in de

provincie Groningen, en Stichting Kompaan, een instelling met een breed

scala aan (geïndiceerde) modules binnen de jeugdzorg in Midden-Brabant.

We merken hierbij op dat beide organisaties in hun regio vrijwel de enige

aanbieder van geïndiceerde jeugdzorg zijn. Stichting Jeugdzorg Groningen

omvat zowel het Bureau Jeugdzorg in de provincie als de verschillende

vormen van geïndiceerde zorg. In de provincie Groningen heeft alleen het

Leger des Heils nog een beperkt aanbod binnen de jeugdzorg. Stichting

Kompaan is binnen de jeugdzorg in Midden-Brabant (een van de ‘oude’

jeugdhulpverleningsregio’s) ook de enige MFO. Wel werkt zij nauw samen

met het Bureau Jeugdzorg in de regio en met de andere MFO’s voor jeugd-

zorg op provinciaal niveau. Deze situatie verschilt echter nogal van die in

andere regio’s voor jeugdzorg. In een regio met meerdere aanbieders voor

jeugdzorg met van oudsher verschillende culturen zal het meer moeite

kosten de verschillende partijen bij elkaar te brengen en afstemming rond

het modulaire aanbod te creëren.

Een breder kaderBij beide instellingen was modularisering onderdeel van een bredere

vernieuwing in de organisatie. Jeugdzorg Groningen startte begin 1999 met

een grote vernieuwingsoperatie genaamd Jeugdzorg naar huis (zie Wolbert

1999 en Wolbert 2001). Deze operatie moet ervoor zorgen dat de instelling

verandert van een traditionele, aanbodgerichte naar een moderne, vraagge-

richte organisatie. Een traject waar Jeugdzorg Groningen vier jaar voor

uittrekt. Uitgangspunt is dat het hulpaanbod niet meer in totaalpakketten

wordt aangeboden maar in losse modules. Een van de eerste stappen binnen

13 Dit hoofdstuk is geschreven aan de hand van een interview met en feedback van

Cees van den Broek, sectorhoofd bij Stichting Kompaan en Hanneke Wijnen, werk-

zaam als beleidsmedewerker bij het Centraal Bureau van Stichting Jeugdzorg

Groningen.

Jeugdzorg naar huis was dan ook het gehele aanbod van de instelling in

modules te beschrijven. In het voorjaar van 2000 ging men hier daadwerke-

lijk mee aan de slag. De directie bracht dit zeer beslist in de organisatie en

via de managers hebben alle afdelingen de opdracht gekregen modules te

schrijven. Naast modularisering is ook een reorganisatie van alle gedrags-

wetenschappers onderdeel van Jeugdzorg naar huis. De bedoeling is dat in

de toekomst gedragswetenschappers niet langer aan afdelingen gebonden

zijn, maar dat ze worden ingezet op basis van expertise en behoeften van

afdelingen. Een ander onderdeel van Jeugdzorg naar huis is een helder

model voor hulpverleningsplanning op te zetten en te stroomlijnen. Daar-

over later in dit hoofdstuk meer.

Bij Kompaan vormde modularisering de start van een reorganisatie. Vanaf

het begin was duidelijk dat modularisering ging leiden tot een andere

inrichting van de organisatie. Inzet was de organisatiestructuur te veran-

deren en de taken en bevoegdheden van de verschillende hoofden te veran-

deren en uit te breiden. Hoe dat er precies uit zou gaan zien was bij de start

onduidelijk, dát er iets ging veranderen was zeker. Er is voor gekozen een

sectorhoofd als projectleider de modularisering te laten trekken.

Kompaan had voorheen reeds een poging gedaan intersectorale zorgpro-

gramma’s te ontwikkelen. Dit traject verzandde echter in inhoudelijke

discussies over doelgroepen en hulpvragen en mislukte daardoor. Daarop is

deze insteek verlaten en is men zich gaan richten op het beschrijven van het

huidige aanbod in modules. Dit bood meer houvast en vormde daarmee

een betere start om de vernieuwing in gang te zetten. Ook andere provincies

en regio’s hebben getracht modularisering in gang te zetten door eerst de

hulpvragen en/of doelgroepen in de regio in kaart te brengen. Ook daar

kwam dat niet goed van de grond en besloot men alsnog te starten bij het

beschrijven van het huidige aanbod in modules. Binnen Kompaan werd het

proces sterk topdown ingezet. De hoofdlijnen van het proces zijn uitgezet

door de directeur en een sectorhoofd. Er is flink geïnvesteerd draagvlak

onder de hoofden te creëren; deze stonden na een mislukt traject rond zorg-

programmering niet te springen om nu met modularisering aan de slag te

gaan. Telkens werden de voordelen van het uiteindelijke resultaat, met

name voor de cliënt, benadrukt. Niet de instelling moest centraal staan,

maar het individuele hulpverleningsplan van de cliënt. Vervolgens werd een

uitgewerkt plan met een instructieboek over het beschrijven van modules

voorgelegd aan de afdelingshoofden. Hierna was het slechts de vraag hoe

het modulariseren moest gebeuren en wat het zou gaan betekenen voor de

organisatie, niet meer óf het wel moest gebeuren. Elk afdelingshoofd

bepaalde zelf de wijze waarop de medewerkers bij het beschrijven werden

betrokken. Uitgangspunt was alleen dat de medewerkers hun werk in de

uiteindelijke beschrijvingen moesten herkennen. Kompaan heeft de

modules beschreven in de tijd dat Bureau Jeugdzorg nog onderdeel was

van de organisatie. Dit maakte de afstemming met het Bureau Jeugdzorg

over hoe de modules te beschrijven betrekkelijk eenvoudig. Later is een

proces van defusie gestart en werd het Bureau Jeugdzorg een zelfstandige

organisatie.

Organisatorische vernieuwingenJeugdzorg Groningen wil met modularisering met name bewerkstelligen

dat cliënten niet langer te veel hulp krijgen doordat zij alleen volledige

‘standaardpakketten’ aangeboden kunnen krijgen. Of dat zij te weinig hulp

krijgen doordat bepaald aanbod niet gecombineerd kan worden tot een

individueel hulpverleningstraject. Een belangrijk middel om dit te bewerk-

stelligen werd het ‘losknippen’ van deze pakketten. Een van de grootste

veranderingen was het ‘losweken’ van de ouderbegeleiders van de afde-

lingen voor daghulp en dag-en-nachthulp. Alle ouderbegeleiders van

Jeugdzorg Groningen werden ondergebracht in de vakgroep Ouderbegelei-

ding. Dit traject werd met de nodige zorgvuldigheid begeleid vanuit het

Centraal Bureau. In eerste instantie hadden de ouderbegeleiders moeite

met deze verandering. Ze hadden de indruk dat de eigen werkwijze hun

werd afgenomen; ook waren ze gewend met een bepaalde leeftijdsgroep te

werken. Na verloop van tijd ontdekten ze echter dat ze veel van elkaar en

elkaars werkwijze konden leren. Ouderbegeleiders worden op deze manier

niet meer ‘standaard’ ingezet als een kind wordt opgenomen op een groep

of op een Boddaertcentrum, maar alleen als dit past bij de hulpvraag van de

cliënt. Ook in de modulewijzer staat ouderbegeleiding als aparte module

vermeld waarop afzonderlijk kan worden toegewezen. Ouderbegeleiding is

daardoor ook beschikbaar voor cliënten die geen groepsbehandeling nodig

hebben. Naast de vakgroep Ouderbegeleiding heeft zich inmiddels ook een

vakgroep gevormd van hulpverleners die zich in verschillende ambulante

vormen bezighouden met hulpverlening na seksueel misbruik. De volgende

stap is een vakgroep Therapieën en trainingen te vormen, waarin verschil-

lende therapeuten en trainers plaatsnemen die nu nog gebonden zijn aan

leefgroepen. Deze vakgroepen zijn als zodanig een bundeling van deskun-

digheden en bieden medewerkers de gelegenheid kennis en ervaringen uit

te wisselen en op deze manier hun professionaliteit te verhogen.

Binnen Kompaan leidde modularisering tot een geheel nieuwe organisatie-

structuur. De verschillende ‘oude’ voorzieningen als het medisch kleuter-

dagverblijf (MKD), medisch kindertehuis (MKT), Boddaertcentrum en 24-

uurszorg en de verschillende trainingen en ambulante hulpvormen zijn

omgevormd tot drie ‘sectoren’. Kompaan onderscheidt enkelvoudige en

meervoudige modules. Meervoudige modules zijn modules waarin meer-

dere functies gecombineerd worden, namelijk verblijf, opvoeding en

verzorging (VOV). In enkelvoudige modules wordt een enkele functie

nader gespecificeerd, bijvoorbeeld training, begeleiding of behandeling. De

meervoudige modules worden verdeeld over twee sectoren, een sector VOV

voor 0 tot 12 jaar en een sector VOV voor 13 tot 18 jaar. Binnen de twee

sectoren VOV worden verschillende units onderscheiden, gedifferentieerd

naar hulpvorm en leeftijd, zie hiervoor figuur 7. De enkelvoudige modules

worden bij elkaar geplaatst in unit 7.14

De enkelvoudige modules uit unit 7 zijn vervolgens gedeeltelijk opengesteld

voor ‘nieuwe instroom’, ofwel voor kinderen en jongeren die niet in een van

de twee sectoren VOV worden opgenomen. Voor een aantal modules bete-

kent dit een sterke afbakening van de indicaties voor de in te stromen

cliënten. Er moet bijvoorbeeld voorkomen worden dat een module fysio-

therapie volstroomt met cliënten die ook in de reguliere gezondheidszorg

kunnen worden geholpen. Daarom moet er sprake zijn van kinderen met

complexe en meervoudige problematiek waarbij het belangrijk is dat de

totale ontwikkeling meegenomen wordt. De medewerkers van de modules

binnen unit 7 worden ook letterlijk ‘losgeweekt’ van de verschillende leef-

groepen. Kompaan is gestart met nieuwbouw om deze medewerkers werk-

plekken te geven bij elkaar in één gebouw. De twee sectoren worden aange-

stuurd door twee sectorhoofden. Beide hoofden zijn gekoppeld aan één

sector VOV en samen runnen ze de unit met enkelvoudige modules. De

sectorhoofden worden inhoudelijk ondersteund door een coördinerend

gedragsdeskundige. Deze twee functionarissen geven als een ‘tandem’

14 Uit: Intercom. Interne Nieuwsbrief van Kompaan, Bureau Jeugdzorg/Jongeren-

werk Midden-Brabant en het Bedrijfsbureau van mei 2001.

Sector 1

Verblijf, Opvoeding en Verzorging

(VOV) 0-12 jaar

Unit 1 dagzorg 0-6 jaar

(Medisch kleuterdagverblijf (MKD))

Unit 2 dagzorg 6-18 jaar

(Boddaert)

Unit 3 dagzorg 0-12 jaar

(Medisch kleuterdagverblijf (MKD) en

Boddaert Waalwijk)

Unit 4 24-uurszorg 0-15 jaar

(Medisch kindertehuis (MKT) en gezins-

behandelunit (GBU))

Strikt genomen zou een deel van de

units dagzorg 6-18 jaar en 24-uurszorg

0-15 jaar ondergebracht moeten worden

bij sector 2 (13-18 jaar). Hier is niet voor

gekozen omdat het op dit moment niet

zinvol is om de werkvormen Boddaert,

MKT en GBU dusdanig op te splitsen.

Hetzelfde geldt voor de pleegzorg.

Sector 2

Verblijf, Opvoeding en Verzorging

(VOV) 13-18 jaar

Unit 5 24-uurszorg 13-18 jaar

(Gedragstherapeutische behandel-

groepen, Kursushuis en Zelfstandig-

heidstraining)

Unit 6 Pleegzorg; pleeg- en

(crisis)opvang

(Alle vormen van pleegzorg en

(crisis)opvang)

Unit 7

Behandeldiagnostiek, Consultatie, Training en Begeleiding 0-18 jaar

Unit met de modules: Intensief Ambulante Hulpverlening, psychodiagnostisch

onderzoek, spelobservatie, speltherapie, medisch onderzoek, medische behande-

ling, medische consultatie, fysiotherapie, logopedie, ambulante gezinsbehandeling

bij uithuisplaatsing, Kortdurende Intensieve Gezinsbegeleiding, videohometraining,

video-interactietraining, begeleid zelfstandig wonen, vertrektraining, hulpverle-

ning na seksueel misbruik

Figuur 7 De ‘oude’ voorzieningen (tussen haakjes) binnen de nieuwe structuur van

Stichting Kompaan

(inhoudelijk) leiding aan de sector. Binnen de sectoren worden de units

aangestuurd door unithoofden en behandelcoördinatoren (gedragweten-

schappers). Door de gehele organisatie zijn voorlichtingsbijeenkomsten

gegeven om iedereen op de hoogte te stellen van de ophanden zijnde veran-

deringen en hiervoor draagvlak te creëren. Kompaan heeft met de provincie

afspraken kunnen maken en de ruimte gekregen met deze vernieuwing aan

de slag te gaan en te kunnen experimenteren binnen hetzelfde budget.

Nieuw aanbodIn januari 2001 had Jeugdzorg Groningen een eerste beschrijving van het

aanbod van de instelling in modules gereed. Vervolgens is de modulewijzer

gepresenteerd op alle afdelingen binnen de organisatie en alle verwijzers

binnen de provincie (zoals de GGZ en de SPD). Benadrukt is dat er vanaf

dat moment toegewezen werd op modules. Casemanagers konden vanaf dat

moment de modules in allerlei combinaties aanvragen. Voor de afdelingen

binnen Jeugdzorg Groningen is de modulewijzer een manier om hun

aanbod helder en duidelijk ‘in de etalage’ te zetten. Gedurende het jaar

worden casemanagers telkens opnieuw voorgelicht over het gebruik van de

modulewijzer en geïnformeerd over wijzigingen daarin door middel van de

interne Nieuwsbrief Modulewijzer die onder hen wordt verspreid.

Het beschrijven van de modules heeft binnen Jeugdzorg Groningen in de

loop van het traject reeds geleid tot inhoudelijke vernieuwingen. Een

interne aanleiding zorgde ervoor dat er versneld nieuw aanbod moest

worden gecreëerd. Eind 1999 ontstond binnen de leefgroepen van de 24-

uurszorg een crisis. Jeugdzorg Groningen zag zich daardoor genoodzaakt

het gehele aanbod in de dag-en-nachthulp onder de loep te nemen. Een

projectleider die hiervoor werd aangesteld, gebruikte het proces van modu-

larisering binnen de instelling om niet alleen het huidige aanbod dat nog

voldeed te beschrijven, maar ook gewenst aanbod voor de doelgroep op

basis van ervaring en praktijkkennis. De 24-uurshulp aan jongeren binnen

Jeugdzorg Groningen onderging een verdergaande differentiatie. Zo werd

het therapeutisch klimaat op de leefgroep geïntensiveerd, werd een module

Ervaringsleren opgezet en werd de 24-uurshulp richting zelfstandigheid

toegespitst op zogenoemde kwetsbare jongeren. In een later stadium zijn

deze nieuwe modules geïmplementeerd. Modularisering was hierin een

middel om aanbod in kaart te brengen, hiaten te verduidelijken en hierop

nieuw aanbod te ontwikkelen. De herziening van de modulewijzer eind

2001 werd ook aangegrepen om een aantal inhoudelijke kwaliteitsverbete-

ringen door te voeren en het huidige aanbod te evalueren en te herijken. Zo

werden een aantal modules die bij nader inzien erg op elkaar leken samen-

gevoegd tot één module en werd nieuw aanbod dat in de loop van het jaar

ontwikkeld was, toegevoegd.

Hulpverleningsplanning en coördinatieNaast modularisering is binnen Jeugdzorg Groningen de afgelopen jaren

geïnvesteerd in het ontwikkelen van een integraal model voor hulpverle-

ningsplanning. Dit model bestaat uit een vaste cyclus van planning en

evaluatie van de hulpverlening die iedere cliënt doorloopt. Daarbij zijn er

afspraken gemaakt over de taken en verantwoordelijkheden van de case-

manager en de zorgaanbieder binnen deze cyclus (zie Wijnen 2001). Na het

toeleidingstraject binnen Bureau Jeugdzorg stelt de casemanager met de

cliënt een raamhulpverleningsplan op. In dit plan staan de langetermijn-

doelen van de cliënt vermeld en met welke modules aan deze doelen

gewerkt gaat worden. In de verschillende modules worden vervolgens na de

zorgtoewijzing specifieke hulpverleningsplannen voor de hulpverlening

binnen de betreffende module opgesteld. Afgesproken is dat binnen iedere

module met de cliënt een dergelijk plan wordt opgesteld. De casemanager

plant de hulpverlening en coördineert de totstandkoming ervan tot een

individueel hulpverleningstraject. De zorgaanbieders binnen de verschil-

lende modules zorgen voor de uitvoering en afstemming van het indivi-

duele hulpverleningstraject. Plaatsings- en evaluatiegesprekken vervullen

een belangrijke rol in het totstandkomen en afstemmen van de hulpverle-

ning. De casemanager neemt het initiatief tot het organiseren van deze

gesprekken en zit ze voor. Binnen Jeugdzorg Groningen is de afspraak

gemaakt het aantal aanwezige hulpverleners uit de modules bij dergelijke

gesprekken te beperken. Daarom is bij de inzet van twee, drie of meer

modules altijd één module ‘dominant’. Een uitvoerder van de dominante

module is in ieder geval bij plaatsings- en evaluatiegesprekken aanwezig, de

overigen alleen indien nodig. Indien er sprake is van een combinatie van

modules waarin ouder- of gezinsbegeleiding is opgenomen is deze ook

altijd aanwezig. De dominantieprincipes zijn:

• verblijfsmodules gaan boven intensief ambulant;

• ‘groep’ gaat boven pleegzorg (bij twee verblijfsmodules);

• oudermodules gaan boven modules jeugdige (bij twee modules inten-

sief ambulant).

Het is belangrijk dat als er bij een cliënt meerdere modules tegelijkertijd

worden ingezet de hulpverleners uit de modules de geboden hulpverlening

met elkaar afstemmen. Daarom zijn er afspraken gemaakt wie in dat geval

de overall coördinatie heeft. Ook hierbij gelden de afspraken over de domi-

nantie van modules. Bij de inzet van drie of meer modules heeft de gedrags-

wetenschapper van de dominante module een centrale taak in de coördi-

natie en de afstemming van de uitvoering van de hulpverlening. Deze

gedragswetenschapper is aanwezig bij de plaatsings- en evaluatiegesprekken

en ontvangt de specifieke hulpverleningsplannen uit de andere modules. De

casemanager blijft verantwoordelijk voor de planning en de evaluatie van

de hulp.

Ook bij Kompaan zijn er afspraken gemaakt over de coördinatie binnen de

uitvoering van de hulpverlening. De regie over de hulpverlening aan de

cliënt ligt bij de casemanager van het Bureau Jeugdzorg. Als er sprake is van

instroom van een cliënt naar een verblijfsmodule en er tegelijkertijd een

enkelvoudige module wordt ingezet, dan coördineert de behandelcoördi-

nator (gedragsdeskundige) van de module binnen de sector VOV. De

behandelcoördinator zorgt ervoor dat de gestelde hulpdoelen binnen de

gestelde termijnen gerealiseerd worden en bepaalt de inzet van menskracht

en methodieken.

FlexbudgetNaast een andere organisatiestructuur om modules flexibel en op maat in te

kunnen zetten afhankelijk van de vraag van de cliënt, heeft Jeugdzorg

Groningen een flexbudget gecreëerd. Er zullen immers altijd vragen van

cliënten blijven komen die niet te beantwoorden zijn door een of meer

modules in te zetten. Jeugdzorg Groningen biedt daarom casemanagers de

mogelijkheid een beroep te doen op Hulp op maat. Daar wordt dan gezocht

naar een hulpverlener die (een deel van) de hulp aan een cliënt kan bieden.

Zo kan een jeugdreclasseerder bijvoorbeeld het verzoek indienen bij het

toewijzingsorgaan een jongere tweemaal per week ’s avonds naar een activi-

teit te begeleiden. Hulp op maat gaat dan op zoek naar een hulpverlener die

dat kan doen. Indien binnen de organisatie geen hulpverlener voor deze

vraag beschikbaar is, wordt er een vacature uitgezet.

Consequenties personeelHet is van belang medewerkers in een zo vroeg mogelijk stadium te

betrekken bij dergelijke omvangrijke vernieuwingstrajecten in een organi-

satie. Het flexibel en op maat inzetten van modules kan grote gevolgen

hebben voor medewerkers. Modularisering kan betekenen dat medewerkers

met andere doelgroepen gaan werken, bijvoorbeeld met jeugdigen van een

andere leeftijd, en dat functies veranderen. Hiertoe is zeker een gerede kans

als modularisering leidt tot inhoudelijke vernieuwingen van het huidige

hulpaanbod. Zo kregen de pedagogisch medewerkers binnen het voorma-

lige MKD van Jeugdzorg Groningen meer contacten met ouders en worden

zij geacht pedagogische adviezen te verstrekken. Daarvoor was opleiding en

deskundigheidsbevordering van medewerkers nodig.

Binnen Kompaan werden medewerkers geschoold in het schrijven van

modulaire hulpverleningsplannen. Het is ook voorstelbaar dat medewer-

kers op andere tijden moeten gaan werken, mogelijk regelmatiger of meer

in de avonduren dan ze voorheen gewend waren. Dergelijke veranderingen

bieden medewerkers natuurlijk ook kansen. Mogelijk wilden medewerkers

van een afdeling toch al een andere invulling van hun werk en sluiten de

vernieuwingen daar goed op aan. Ook biedt bijvoorbeeld het flexbudget

sommige medewerkers de mogelijkheid tijdelijk extra te werken of even te

proeven aan een totaal andere vorm van hulpverlening.

Mogelijk voelen medewerkers weerstand tegen de veranderingen doordat ze

onzekerheid ervaren, zich niet altijd gewaardeerd voelen en bang zijn hun

status te verliezen. Belangrijk is dat het management oog heeft voor derge-

lijke gevoelens onder medewerkers en daarop inspeelt door bijvoorbeeld

voortdurend de voordelen van de operatie te benadrukken en hun zo veel

mogelijk zekerheid en richting te geven. Uiteindelijk hebben medewerkers

een arbeidsovereenkomst met een instelling en niet met een unit.

4 A g e n da v o or de k om e n de

t i j d

Beschrijven, ordenen en flexibel en op maat inzetten van modules is een

belangrijk instrument om vorm te geven aan een aantal benodigde vernieu-

wingen binnen de jeugdzorg. Het draagt er bijvoorbeeld aan bij dat de hulp-

verlening transparant is. Deze en ook andere ontwikkelingen op het gebied

van modularisering zijn nog volop gaande. Veel instellingen zijn nog bezig

met het beschrijven van het aanbod in modules. Andere pakken in hun

regio samen met andere instellingen het vraagstuk van de ordening bij de

kop of voeren interne veranderingen door om het aanbod ook daadwerke-

lijk flexibel en op maat te kunnen inzetten.

Er is echter nog veel onduidelijkheid over hoe een aantal zaken binnen de

jeugdzorg in de toekomst geregeld gaan worden. Instellingen ervaren met

het oog op allerlei vernieuwingen bijvoorbeeld de onduidelijkheid over de

basis waarop de geïndiceerde jeugdzorg gefinancierd gaat worden als lastig.

Of modules daarin een rol gaan spelen is nog onzeker, evenals de precieze

relatie tussen modules en financiering en op basis waarvan prijsklassen dan

bepaald gaan worden. De verdere uitwerking van de Wet op de jeugdzorg

zal hierover in de nabije toekomst duidelijkheid moeten bieden. Ook

andere vraagstukken vragen in de nabije toekomst de nodige aandacht van

alle partijen.

Binnen de doelstellingen van de hulpverlening binnen de jeugdzorg – de

zorg is transparant, de zorg is vraaggericht en op maat, de zorg vertoont

meer samenhang en de effectiviteit van de zorg is verhoogd – zijn inmiddels

stappen gezet. Het beschrijven en ordenen van modules is een belangrijk

instrument om de hulp transparanter en inzichtelijker te maken, ook voor

cliënten. Dit instrument dient echter nog gekoppeld te worden aan de

andere doelstellingen die de sector nastreeft.

In dit afsluitende hoofdstuk geven we richtingen aan waarin modularise-

ring zich in dit kader zou kunnen ontwikkelen.

De zorg is vraaggericht en op maatUit hoofdstuk 3 is gebleken dat in een aantal regio’s de eerste stappen zijn

gezet om modules vraaggericht en op maat in te zetten. Modules bieden dan

een antwoord op de hulpvraag van de cliënt. Een ander vraagstuk is het

herzien van het huidige hulpaanbod en het inrichten van het aanbod in een

regio op basis van de vraag. Op individueel niveau worden modules gekop-

peld aan de hulpvraag van een cliënt via de zorgtoewijzing en het Bureau

Jeugdzorg. Op regionaal niveau dient het aanbod gepland en aangepast te

worden op basis van de vragen van cliënten in de regio. Aanbod waar geen

beroep op wordt gedaan verdwijnt dan en nieuw aanbod wordt gecreëerd

op basis van nieuwe vragen of voor vragen waarop nog geen antwoord

voorhanden is. Dit vraagt in een regio afstemming tussen de aanbieders van

jeugdzorg en het Bureau Jeugdzorg die de vragen naar hulp in een regio in

kaart brengen. Een instrument of werkwijze waarmee de behoefte van

cliënten aan jeugdzorg in beeld gebracht kan worden teneinde het

hulpaanbod hiernaar in te richten is echter op dit moment nog niet voor-

handen. In hoofdstuk 2 is naar voren gekomen dat een classificatie van

doelen hiervoor goede aanknopingspunten biedt. Het ontwikkelen van een

dergelijke classificatie is een belangrijk agendapunt voor de nabije

toekomst.

De zorg vertoont meer samenhangBinnen de vernieuwingen in de jeugdzorg speelt de samenhang in het

hulpaanbod een belangrijke rol. Voor cliënten is het van belang dat zij

samenhang en continuïteit ervaren binnen de hulpverlening en bijvoor-

beeld snel kunnen doorstromen van module naar module. In hoofdstuk 3 is

naar voren gekomen dat de twee betreffende instellingen modules slechts

vanuit één instelling flexibel en op maat inzetten: zowel Stichting Jeugdzorg

Groningen als Stichting Kompaan spreekt nog weinig van het inzetten van

een module bij één cliënt die gecombineerd wordt met modules vanuit een

andere MFO voor jeugdzorg of vanuit het lokale veld.

Een zorgprogramma kan ontstaan wanneer blijkt dat een bepaalde combi-

natie van modules relatief vaak wordt ingezet voor cliënten met een verge-

lijkbare hulpvraag. Het combineren van modules in een zorgprogramma

vergt meestal afspraken op het niveau boven dat van een individuele instel-

ling. Evaluatie van de veldprojecten Zorgprogrammering laat zien dat het

ook goed kan werken om voor een doelgroep met moeilijke en complexe

problematiek die baat heeft bij hulp vanuit verschillende invalshoeken,

instellingen tot gezamenlijke verantwoordelijkheid en afspraken aan te

zetten en een samenhangend hulpaanbod te creëren (Van Burik 2000).

Binnen een zorgprogramma worden met name organisatorische zaken

afgestemd en afgesproken. Dit vraagt op het niveau van een regio een breder

gedragen visie op de benodigde vernieuwingen, bijvoorbeeld over hulp die

vraaggericht is en flexibel en op maat inzetbaar. Daarnaast zijn afspraken

over coördinatie en planning vereist. Belangrijke aandachtspunten bij het

combineren van modules vanuit verschillende sectoren zijn het bewaken

van de inhoudelijke samenhang en het afstemmen van de aanpak, continuï-

teit van hulpverleners en het snel en aansluitend kunnen doorstromen naar

een volgende module in het hulpverleningstraject. Binnen de geestelijke

gezondheidszorg is inmiddels ruime ervaring opgedaan met het ontwik-

kelen van zorgprogramma’s voor verschillende doelgroepen. Zowel inhou-

delijk als organisatorisch worden dan afspraken gemaakt en wordt de

inhoud en de uitvoering van de hulpverlening op elkaar afgestemd (zie De

Boer 2001).

Uit een aantal projecten in den lande op het gebied van zorgprogramme-

ring binnen de jeugdzorg blijkt dat een van de manieren om de doorstro-

ming van cliënten binnen een programma te regelen is te werken met een

stroomschema en een beslisboom. Zo kan worden vastgelegd hoe cliënten

op verschillende manieren door modules kunnen stromen en welke stappen

en beslissingen daarvoor genomen moeten worden (zie bijvoorbeeld

Buursma 2000 en Bothof en Aartsma 2001). Ook werkt men nogal eens met

een vaste contactpersoon die de cliënt door het gehele programma heen

begeleidt en aanspreekpunt is voor zowel cliënt als uitvoerend hulpverle-

ners.

Een andere manier, die in het diffuse lokale veld gebruikt wordt om snel

duidelijkheid te creëren voor welke vragen welke modules beschikbaar zijn,

is de modules te ordenen onder: Wat te doen bij gewone opvoedings-

vragen?; Wat te doen bij lichte opvoedingsproblematiek?; Wat te doen bij

ernstige opvoedingsproblematiek? Bij het project Intersectorale opvoedings-

ondersteuning in Noord-West Groningen werden de modules van de

verschillende aanbieders in het lokale veld en de jeugdzorg op deze manier

in samenhang gepresenteerd (PION 2000). Een verwijsfolder zorgde ervoor

dat verwijzer en cliënten snel wisten waar ze met hun vragen naartoe

konden. Een modulewijzer kan ook een aantrekkende werking hebben op

andere sectoren. Zo tonen in de stadsregio Amsterdam instellingen buiten

de jeugdzorg interesse voor de modulewijzer en willen zij graag dat hun

aanbod daar ook in opgenomen wordt. Het creëren van samenhang en

continuïteit voor de cliënt bij het doorlopen van verschillende modules, al

dan niet vormgegeven met behulp van zorgprogramma’s, zal de komende

tijd de nodige aandacht vragen.

De effectiviteit van de zorg is verhoogdVoor de cliënt is het belangrijk dat hulp ook daadwerkelijk helpt, een

antwoord geeft op zijn of haar vraag en kwalitatief goed is. Het inzichtelijk

maken van de resultaten en het voortdurend werken aan kwaliteitsverbete-

ring van de hulpverlening is een ander agendapunt voor de nabije

toekomst.

Het beschrijven van modules kan worden gezien als een instrument om de

kwaliteit van de hulpverlening te verhogen. In de beschrijvingen is het

belangrijk dat visie, doelen en activiteiten een consistent geheel vormen.

Inconsistenties komen al snel naar voren bij vragen als: Sluit de beschreven

hulp in een module ook aan op de visie en uitgangspunten zoals die alge-

meen door de organisatie zijn geformuleerd? Sluiten doelen en visie binnen

een module wel op elkaar aan, worden activiteiten uitgevoerd in het kader

van de gestelde doelen? Dit biedt vervolgens mogelijkheden het aanbod aan

te passen en te verbeteren. Het beschrijven van modules met medewerkers

of het bespreken van eerste concepten zorgt ervoor dat de beschrijvingen

een afspiegeling van de praktijk zijn (Terpstra en Van Dijke 2001).

Daarnaast leidt explicitering mogelijk tot standaardisatie van hulpverle-

ningsprocessen. Welke activiteiten wel en welke niet in het kader van de

module worden uitgevoerd wordt tussen hulpverleners afgesproken en

afgestemd. Hulpverleners kunnen zich daarmee verder professionaliseren.

Standaardisatie zorgt verder voor een mate van eenduidigheid in de

beroepsuitoefening, wat maakt dat het niet van toeval afhankelijk is welke

hulpverlening een cliënt ontvangt en daarmee wordt de kwaliteit van de

hulpverlening verhoogd.

Vervolgens vragen modulebeschrijvingen en de uitvoering van de hulpver-

lening daarbinnen om een periodieke evaluatie. Centraal staan daarbij

vragen als: Is er nog vraag naar dit aanbod?; Voeren we de hulp op de

manier uit zoals het beschreven staat en bedoeld is?; Levert dit ook de

gewenste resultaten op? Voortdurende evaluatie van de modules en de

uitvoering van de hulpverlening zorgt ervoor dat deze telkens verbeterd kan

worden en daardoor een effectiever antwoord biedt op de vraag van de

cliënt. Periodieke evaluatie en indien nodig aanpassing van de module moet

als het ware worden ‘ingebakken’ in de module.

Modules bieden een bruikbaar niveau om kwaliteitstoetsing en resultaat-

meting van de hulpverlening concreet vorm te geven. De kwaliteitsaspecten

(selectiviteit, productiviteit, doelrealisatie en klantgerichtheid) van KWIS,

die het begrip ‘kwaliteit van hulp’ afdekken, zijn op het niveau van een

module te vertalen in meetbare criteria waar vervolgens normen op gesteld

kunnen worden (KWIS 2000). De beschrijvingen van modules zijn hierbij

behulpzaam, aangezien deze een zodanig transparant en concreet beeld van

de hulp geven dat die goed te vertalen is naar criteria waaraan de uitvoering

moet voldoen (voor de ontwikkeling en beschrijving van zorgprogramma’s

binnen de GGZ zijn inmiddels landelijke criteria opgesteld, zie Meeuwissen

2001). De kwaliteit van de hulpverlening is daarmee in kaart te brengen. Dit

biedt de mogelijkheid de hulpverlening op het niveau van de module te

evalueren door de uitvoering van de hulpverlening te meten en deze te

leggen naast de beschrijving ofwel de gewenste uitvoering van de module

(zie hiervoor onder andere Van der Steege en Jagers 2001 en Van Burik en

Van Yperen 1999). Daarnaast biedt het niveau van een module de mogelijk-

heid de tevredenheid van cliënten over de geboden hulpverlening te evalu-

eren en de resultaten van de hulp in termen van doelrealisatie vast te leggen.

Op meerdere momenten in het hulpverleningsproces kunnen de doelen

geëvalueerd worden en de resultaten vanuit het perspectief van de cliënt, de

casemanager en de hulpverlener vastgelegd worden. Daarmee ontstaat

inzicht in het resultaat dat de hulpverlening uiteindelijk heeft opgeleverd en

in het effect van de verschillende modules.

L i t e r at u u r

Baecke, J.A.H. en J. BaerendsFinanciering jeugdzorg op basis van modules. Uitgevoerd in opdracht van de

projectgroep Zorgprogrammering. Leusden: Bestuur en Management

Consultants, 2000

Berckelaer-Onnes, I.A. van50 jaar autisme (1943-1993). Engagement, jrg. 20, nr. 6 (special), 1993

Blauwendraad, Margreet ‘U vraagt, wij modulariseren?!’ Onderzoek naar de relatie tussen modularise-

ring en vraaggericht werken in twee zorgprogramma’s. Utrecht: NIZW, 2001

Boelhouwers, Karin, Annelieke Bothof e.a.Registratie van de begrippen problematiek, resultaat en cultuur. Onderzoek

naar de uitwerking van deze begrippen voor het landelijk intersectorale infor-

matiesysteem van de jeugdzorg (ISIS). Utrecht: Trimbos Instituut/NIZW,

1999

Boer, Nico deProgramma’s in de GGZ. Handreiking voor zorgprogrammering. Utrecht:

GGZ-Nederland, 2001

Bothof, Annelieke en Monica AartsmaModulewijzer zorgprogramma voor Marokkaanse jeugdigen in het speciaal

basisonderwijs in Den Haag. Tweede concept; voor intern gebruik, september

2001

Bruyn, E.E.J. de, N.K. Pameijer e.a.Diagnostische besluitvorming. Leuven/Amersfoort: Acco, 1995

Burik, A.E. vanEvaluatie veldprojecten zorgprogrammering jeugdzorg. Utrecht/Den Haag:

NIZW/VWS, 2000

Burik, Agnes van, en Tom van YperenRichtlijnen resultaatmeting veldprojecten. Amsterdam: DSP, 1999

Buursma, Ellen M.Y.Samenhang in de zorg. Intersectorale preventieve en curatieve zorgprogram-

mering in de provincie Drenthe ten behoeve van gezinsgerichte begeleiding en

ondersteuning. Assen: WOJD Drenthe, 2000

Colen, Louise en Jos GroenendijkCirkeldiagram bevordert vraaggerichte jeugdzorg. Brabantse zoektocht

naar overzichtelijke modularisering. Nederlands tijdschrift voor jeugdzorg,

jrg. 5, nr. 3, p. 162-167, 2001

Concept Wet op de jeugdzorg en Concept Memorie van toelichting

’s-Gravenhage, 18 december 2001

Gualthérie van Weezel, L. en K. Waaldijk Residentiële hulpverlening. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum, 1995

Klomp, M. en P.M. van den Bergh Werkbare hulpverleningsplanning in de (semi-)residentiële jeugdhulpver-

lening. Knorth, E.J. en M. Smit (red.), Planmatig handelen in de jeugdhulp-

verlening, p. 251-269. Leuven/Apeldoorn: Garant, 1999

KWISKWIS Handboek 1999/2000. Amsterdam: Projectbureau KWIS, 2000

Louwersheimer, FritsModules beschrijven met cliënten. Nederlands tijdschrift voor jeugdzorg,

jrg. 5, nr. 6, p. 285-287, 2001

Meeuwissen, JolandaKwaliteitscriteria voor GGZ-programma’s. Utrecht: GGZ-Nederland/

Trimbos-instituut, 2001

PION, Project Intersectorale Opvoedingsondersteuning Noord-WestGroningen

Modulenwijzer opvoedingsondersteuning en hulpverlening. Groningen:

PION, 2000

Rutter, M.The treatment of autistic children. Journal child psychology and psychiatry,

vol. 26, nr. 2, p. 193-214, 1985

Ruyter, D.J. deSchrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeudgzorg. Handleiding.

Utrecht/Den Haag: NIZW/VWS, 2000

Steege, Mariska van der, en Hans JagersZorgen voor kwaliteit van modules. Handleiding voor Families First. Utrecht:

NIZW, 2001

Terpstra, Linda en Anke van DijkeModularisering: het ei van Columbus? Discussienota (concept). Utrecht:

NIZW, 2001

Wienke, D.Productspecificatie in de residentiële jeugdhulpverlening. Een onderzoek naar

de onderbouwing van drie hulpvarianten. Maastricht: Shaker Publishing,

1999

Wijnen, Hanneke Begrippen en afspraken zorgcoördinatie Jeugdzorg Groningen. Groningen:

Jeugdzorg Groningen, 2001

Wolbert, Agnes Jeugdzorg naar huis. Implementatieplan 2001-2003. Groningen: Jeugdzorg

Groningen, 2001

Wolbert, Agnes Jeugzorg naar huis. Groningen: Jeugdzorg Groningen, 1999

Yperen, T.A. van, C.C.M. Carati e.a.Modules en programma’s in de jeugdzorg. Eindadvies. Utrecht/Den Haag:

NIZW/VWS, 2000

Yperen, T.A. en B. VogelvangKieskeurig: ordening en ontsluiting van modules in de jeugdzorg.

Utrecht/Woerden: NIZW/Adviesbureau Van Montfoort, 2002

Bijlage 1CRITERIA VOOR MODULEBESCHRIJVINGEN

Om homogeniteit en transparantie van modulebeschrijvingen te kunnen

bereiken, worden in deze bijlage zo concreet mogelijke criteria genoemd

voor de beschrijving van modules. Aan de hand van deze criteria kunnen

instellingen in de jeugdzorg hun eigen beschrijvingen toetsen. De criteria

zijn gebaseerd op de handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s

in de jeugdzorg (De Ruyter 2000) en op ervaringen uit de praktijk van

modularisering. De criteria komen grotendeels overeen met de richtlijnen

die worden gegeven in de handleiding en vormen een verdere aanscherping

ervan. Op een aantal punten (bijvoorbeeld bij criteria voor het beschrijven

van doelen) zijn de criteria aangepast naar aanleiding van ervaringen uit de

praktijk. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene criteria die

gelden voor de gehele modulebeschrijving en criteria per onderdeel van de

modulebeschrijving.

AAlgemene criteria

De module beschrijft een homogene eenheid van zorg.

• Als het nodig is om de beschrijving in onderdelen op te splitsen, waarbij

per onderdeel een andere invulling geldt, dan is de module niet homo-

geen. Wanneer er sprake is van een te grote diversiteit, is het goed om te

bekijken of het aanbod niet beter opgesplitst kan worden in meerdere

modules.

• De homogeniteit van een module is vooral af te leiden aan de een-

duidigheid in de visie, doelen, functie(s) en activiteiten.

De beschrijving van een module is gebaseerd op wetenschappelijke

kennis en/of praktijkkennis.

• Beschrijving van de module vereist een grondige kennis van hetgeen in

de module gedaan wordt en van de mogelijke groepen cliënten die baat

kunnen hebben bij de module.

• Het beschreven aanbod wordt gebaseerd op een integratie van weten-

schappelijk onderbouwde interventies met deskundigheid van hulpver-

leners (vaardigheden en ervaringen) en de wensen van de cliënt (voor-

keuren en verwachtingen) óf, als het wetenschappelijk bewijs ontbreekt,

op praktijkkennis waarover overeenstemming bestaat tussen leden van

een beroepsgroep.

• Deze onderbouwing vinden we vooral terug in de beschrijving van de

visie die ten grondslag ligt aan de uitvoering van de module.

De beschrijving van de module is volledig.

Dat wil zeggen dat ten minste de volgende aspecten worden beschreven:

• Naam van de module.

• Inhoud van de module: visie, doelen; functie(s), activiteiten, locatie,

frequentie en intensiteit van de contacten, de duur van de module.

• Relevante kenmerken van de ontvangers van de module: beschrijving

doelgroep(en) en (contra-)indicaties.

• Organisatorische en financiële aspecten: betrokken disciplines; voort-

gangsbewaking en een indicatie van de kosten.

De beschrijving van de module is correct.

• In de beschrijving van een module staat het aanbod centraal. Een

beschrijving van een module is er primair op gericht om zo duidelijk

mogelijk aan te geven wat dit aanbod precies inhoudt. De toewijzers van

Bureau Jeugdzorg, cliënten en hulpverleners moeten ervan uit kunnen

gaan dat de beschrijving op grond waarvan zij kiezen voor een bepaald

hulpaanbod een weergave is van dat wat er daadwerkelijk gebeurt.

De beschrijving van de module is begrijpelijk en concreet.

• Begrijpelijk: gebruikers van de tekst moeten in staat zijn deze te

begrijpen. De beschrijving moet een ondersteuning zijn voor toewijzers

en/of uitvoerend hulpverleners en/of cliënten en moet daarom helder

zijn. Cliënten hebben recht op informatie over de hulp die hun wordt

aangeboden. Wanneer deze schriftelijk wordt overgedragen moet dit

voor hen begrijpelijk zijn. Dit resulteert mogelijk in verschillende

versies voor cliënten en professionals.

• Concreet: de module moet in zo concreet mogelijke termen worden

beschreven. Dit geldt met name voor de doelen en activiteiten van de

module. Hoe concreter en preciezer de onderdelen zijn beschreven, hoe

begrijpelijker en reëler de beschrijving is.

De beschrijving van een module is beknopt.

• De beschrijving van de module is kort en bondig. Uit de modulebe-

schrijving moet snel duidelijk worden wat de essentiële kenmerken zijn,

zodat men bij zorgtoewijzing niet onnodig veel tijd kwijt is met het

lezen van de beschrijvingen. Richtlijn: 2 à 3 A4-tjes moeten in principe

voldoende zijn om een module te beschrijven.

Criteria voor de onderdelen van een modulebeschrijvingNaam van de module

De naam van een module bevat ten minste de (gespecificeerde)

functie(s) of een activiteit.

• Naast de functie of activiteit kan in de naam van de module iets

vermeld worden over de locatie, de duur, of kenmerken van de doel-

groep waarop de module zich richt.

• De naam van de module dient in overeenstemming te zijn met de

inhoud van de hulp die in de module wordt geboden. De naam van de

module moet daarom ook niet verwijzen naar de organisatie of instel-

ling die de hulp biedt, maar naar de inhoud van de hulp.

• De naam van de module mag geen ongelijksoortige functies of activi-

teiten bevatten.

Inhoud van de moduleVisie

De visie is beschreven in termen van theorie, model of visie.

• De visie heeft betrekking op inzichten met betrekking tot het ontstaan,

het in stand blijven en veranderen van problemen.

• In de beschrijving van de visie is vermeld wat het werken volgens deze

visie betekent voor de uitvoering van dit specifieke aanbod (voor de

cliënt) én wat de achterliggende reden is om juist voor deze manier van

werken te kiezen.

• De visiebeschrijving kan een of beide van de volgende onderdelen

bevatten (zie ook Algemene criteria):

1 Algemene uitgangspunten: gebaseerd op praktijkervaring of

bijvoorbeeld resultaten van wetenschappelijk onderzoek;

2 Theoretisch kader: gebaseerd op theoretische concepten zoals

systeemtheorie, leertheorie of ervaringsleren.

• Binnen één module kan vanuit verschillende theorieën, modellen en

visies gewerkt worden. Mogelijke bronnen worden vermeld.

Er is een relatie tussen de visie en de doelen en activiteiten in de

module.

• De visie is het algemene uitgangspunt en dit wordt geoperationaliseerd

in de doelen en de activiteiten.

Doelen

In de beschrijving staan doelen geformuleerd die men in de module

nastreeft. De geformuleerde doelen geven aan welk resultaat of welk

effect men wil bereiken, in termen van nagestreefde situaties (het

doel is meetbaar).

• Het gaat erom dat er doelen geformuleerd worden die algemeen gelden

voor meerdere cliënten die van de module gebruik kunnen maken.

• Hierbij is het belangrijk dat doelen zo concreet en zo specifiek mogelijk

worden geformuleerd, zodat zij meetbaar zijn.

• In de doelen wordt de visie geoperationaliseerd.

De doelen kunnen door middel van de genoemde activiteiten worden

bereikt (er is een relatie tussen doelen en activiteiten).

• Er is een duidelijk onderscheid tussen doelen en activiteiten. Middelen

om de doelen te kunnen bereiken, kunnen geen doel op zich vormen.

Het aantal geformuleerde doelen is beperkt en haalbaar binnen het

kader van een module.

• Er wordt niet met een waslijst van doelen, maar met een beperkt aantal

helder geformuleerde doelen gewerkt.

Er is een relatie tussen de geformuleerde hulpvraag en de gestelde

doelen.

• Doelen vormen het schakelpunt tussen vraag en aanbod. Het is daarom

belangrijk dat de doelen in de module helder geformuleerd worden en

aansluiten op de beschreven hulpvraag van de doelgroep (zoals vermeld

bij de indicaties).

Functie(s)

Er staat beschreven welke functie(s) men in de module uitvoert.

De functies worden zo veel mogelijk omschreven met behulp van de

uitvoeringsfuncties zoals deze door de projectgroep Zorgprogramme-

ring zijn onderscheiden.

• Wanneer binnen de uitvoeringsfuncties geen enkele passende beschrij-

ving te vinden is, wordt de functie op een andere wijze duidelijk

omschreven.

Wanneer er meerdere uitvoeringsfuncties in één module gecombi-

neerd worden, gebeurt dit overeenkomstig het schema voor de inde-

ling van functies in groepen en gaat het hierbij niet om een combi-

natie van uitvoeringsfuncties en toegangsfuncties.

• Functies die in één module gecombineerd worden, moeten gelijksoortig

zijn om het onderscheid tussen ‘module’ en ‘programma’ te kunnen

aanscherpen. Functies uit de eerste twee groepen (onderscheiden door

de projectgroep Zorgprogrammering, zie bijlage 2) kunnen niet

worden gecombineerd. Zo kunnen de functies ‘verblijf ’ en ‘behande-

ling’ niet samen in één module worden uitgevoerd. Uitzondering betreft

een zogenoemd therapeutisch groepsklimaat, waarbij een bepaalde

therapeutische benadering volledig in de leefgroep is geïntegreerd. In

dergelijke gevallen is het van belang om dit therapeutische klimaat

helder te beschrijven. Alle activiteiten worden dan door de direct

betrokken discipline uitgevoerd. Dus de pleegouder, gezinsverzorger of

de groepsleider voert zelf de daarvoor benodigde activiteiten uit, even-

tueel ‘gecoacht’ door een specialist. Op het moment dat een andere

discipline als het ware ‘in de module invoegt’ om een deel van de activi-

teiten uit te voeren, die niet door de pleegouder, gezinsverzorger of

groepsleider kunnen worden uitgevoerd, is er sprake van een aparte

module.

Activiteiten

In de beschrijving staat welke activiteiten er binnen de module uitge-

voerd worden. De activiteiten staan zodanig beschreven dat duidelijk

wordt, op welke manier, via welk middel, men de doelen denkt te

bereiken.

De beschreven activiteiten zijn niet los te koppelen tot afzonderlijke

modules.

• Een module is niet homogeen wanneer er zeer diverse activiteiten

binnen in één module worden beschreven. Bijvoorbeeld activiteiten die

verschillen betreffende het doel ervan, de personen op wie de activi-

teiten gericht zijn, de locatie, frequentie of duur van de activiteiten.

• Wanneer activiteiten volledig met elkaar geïntegreerd zijn en dus niet

los te koppelen zijn, worden ze in één module beschreven.

• De cliënt moet duidelijk worden wat hem of haar te wachten staat

binnen de module. Een belangrijk aspect is dat beschreven wordt of de

activiteiten individueel of in groepsverband worden uitgevoerd.

Locatie

In de modulebeschrijving wordt duidelijk aangegeven op welke

locatie de hulp wordt geboden.

• Hier dient de plaats beschreven te worden waar de hulpverlening

plaatsvindt: bijvoorbeeld bij het gezin thuis, in een pleeggezin, ambu-

lant of in een leefgroep.

Frequentie en intensiteit

In de module staat beschreven hoe vaak er contact is met de cliënt

(frequentie) en hoe lang de periode van dat contact is (intensiteit).

• Frequentie: bijvoorbeeld dagelijks, eens per maand.

• Intensiteit: bijvoorbeeld 24 uur, 1 uur.

• Het gaat hierbij om de gemiddelde frequentie en intensiteit van het

contact.

Duur

In de module is beschreven wat de gemiddelde duur van de module is.

In ieder geval staat aangegeven wat de minimale en wat de maximale

duur van de behandeling is.

• De samenhang tussen duur, frequentie, intensiteit en doelen is helder.

Ontvangers van de moduleBetrokken cliënten

In de module staat zo concreet en specifiek mogelijk beschreven voor

wie de module geschikt is. Een module is in principe toepasbaar op

meerdere doelgroepen.

• De beschreven ontvangers gelden voor het geheel van de module, er is

geen onderscheid voor onderdelen van de module.

• Er wordt allereerst aangegeven op welke cliënten de module is gericht.

Bijvoorbeeld: jeugdigen, ouders of gezinnen. Vervolgens worden hierbij

indicaties beschreven.

Indicaties en contra-indicaties

In de module staat beschreven welke indicaties gehanteerd worden

ten aanzien van cliënten die van de module gebruik kunnen maken.

Indicaties beschrijven de voorwaarden die gelden om deel te nemen

aan de module, waarbij ten minste de hulpvraag of hulpbehoefte van

de doelgroep(en) wordt vermeld.

• De indicatie dient ten minste een beschrijving te geven van de hulp-

vraag. De hulpvraag moet zodanig zijn geëxpliciteerd dat deze eendui-

dige aanknopingspunten biedt voor de formulering van het doel van de

module en zo mogelijk ook van de activiteiten die men verwacht.

• Ook andere kenmerken die een voorwaarde zijn om aan de module deel

te nemen kunnen bij de indicaties vermeld worden, zoals problematiek,

leeftijd, sekse, etniciteit, intelligentie of woonplaats.

De voorwaarden die gelden voor cliënten kunnen óf als indicaties óf

als contra-indicaties beschreven worden.

• Een contra-indicatie wordt alleen vermeld als het gaat om een heel

specifieke voorwaarde die geldt als uitsluitingscriterium.

• Als een hulpvraag of kenmerk als indicatie beschreven staat, wordt deze

niet eveneens als contra-indicatie beschreven.

Organisatorische en financiële aspectenBetrokken disciplines

In de module staat beschreven welke professionals betrokken zijn bij

de uitvoering van de module. Zowel de directe hulpverleners als de

indirect betrokkenen worden vermeld.

• Het is van belang duidelijk aan te geven welke professionals direct en

welke indirect betrokken zijn bij de uitvoering van de module.

De uitvoerders van de module staan vermeld in termen van beroeps-

groepen of disciplines.

• Bijvoorbeeld: groepsleider, psychotherapeut, kinderarts (hierbij

worden zo veel mogelijk termen uit de geldende CAO gebruikt).

Voortgangsbewaking

In de module staat beschreven op welke momenten en op welke wijze

het hulpaanbod tussentijds wordt geëvalueerd en hoe het wordt afge-

rond. Tevens wordt beschreven op welke wijze de cliënt bij de evalu-

atie en afronding betrokken is.

• Er wordt beschreven met wie en op welke wijze het hulpaanbod geëva-

lueerd wordt en welke informatie daarvoor beschikbaar moet zijn.

• Er worden criteria beschreven aan de hand waarvan men bepaalt

wanneer de hulpverlening wordt afgesloten.

Indicatie van de kosten

In de module staat beschreven hoeveel de module per cliënt kost. De

kosten worden berekend op grond van de duur, de frequentie, de

betrokken disciplines (en hun tijdsinvestering), accomodatiekosten en

overige activiteitenkosten.

Bijlage 2INDELING UITVOERINGSFUNCTIES

Functiegroep 1: Behandeling, begeleiding, training, revalidatie.Het gaat om modules die doorgaans bedoeld zijn om het functioneren van

de cliënt te verbeteren, hem of haar te ‘genezen’, of hem of haar beter met

een ontoereikend functioneren te leren omgaan. De activiteiten worden

vrijwel altijd ambulant aangeboden door professionals die niet direct de

vervangende verzorging, opvoedende of vormende relatie voor de jeugdige

bieden. Voor jeugdigen in pleegzorg, dag- en dag-en-nachthulp geldt dat

deze activiteiten niet door de pleegouder zelf of door de groepsleider

worden uitgevoerd.

Functiegroep 2: Verblijf, verzorging, verpleging, dagbesteding,bieden van vervangende opvoedende/vormende relatie en/of vaneen therapeutisch klimaat.Het gaat om modules die doorgaans bedoeld zijn om de jeugdige, de

opvoeder of het gezin van een andere omgeving of van andere verzorging te

voorzien dan in de eigen, normale thuissituatie. Meestal worden deze activi-

teiten in de vorm van gezinsverzorging, pleegzorg, dagopvang of dag-en-

nachtopvang geboden in een verzorgende, opvoedende of vormende relatie

met de jeugdige. Deze relatie kan als doelstelling hebben het functioneren

van de cliënt te verbeteren, hem of haar te ‘genezen’, of hem of haar beter

met een ontoereikend functioneren te leren omgaan. Kenmerkend is dan

dat de pleegouder, gezinsverzorger of de groepsleider zelf de daarvoor

benodigde activiteiten uitvoert, eventueel ‘gecoacht’ door een specialist.

Functiegroep 3: Informatie, advies, voorlichting, consultatie,bemiddeling, preventie.Dit zijn functies waarin informatieoverdracht de kernactiviteit vormt. Deze

overdracht kan gericht zijn op cliënten (informatie, advies), maar ook op

professionals (consultatie).

Een basisregel is dat een module nooit een combinatie mag bevatten van

functies uit groep 1 en functies uit groep 2.

Productinformatie en kostprijs

1 Het hulpverleningsproduct van de module is: verblijf, verzorging en opvoeding

2 Productafspraak op jaarbasis (aantal jeugdigen) 10

3 De gemiddelde behandelduur per (cliënt) gezin is:15 450 uur

4 De uitvoerend hulpverlener is: groepsleider(mentor)

5 De gemiddelde jaarproductie per formatie- 2

plaats uitvoerend hulpverlener is:

6 De kosten per formatieplaats uitvoerend werk 183.072,78

zijn op jaarbasis:

7 De gemiddelde kostprijs per product is: 91.536,39

Interne begroting per formatieplaats uitvoerend werk

Kostenposten fte Bedrag per formatie- Inzet Kosten

plaats uitvoerend fte

hulpverlener

A Cliëntgebonden personele kosten

1 Groepsleider (mentor P2) 1 80.162,78 5 400.813,90

2 Groepsleider (P1) 0,22 16.016,00 1,1 80.080,00

3 Gastvrouw/kok 0,106 7.319,00 0,53 36.595,00

4 Teamleider 0,034 3.718,00 0,17 18.590,00

5 Orthopedagoog 0,04 4.375,00 0,2 21.875,00

6 Gezinshulpverlener 0,04 3.938,00 0,2 19.690,00

7 Secretariaat 0,04 2.248,00 0,2 11.240,00

Subtotaal A 117.776,78 588.883,90

B Niet-cliëntgebonden personele kosten

1 Programmaleider 0,028 4.521,00 0,14 22.605,00

2 Aandachtsfunctionaris Registratie 1.623,00 8.115,00

Rapportage Onderzoek

3 Directie/management/administratie 20.879,00 104.395,00

Subtotaal B 27.023,00 135.115,00

Bijlage 3INTERNE BEGROTING EN KOSTPRIJS VAN DE MODULE ORTHO-

PEDAGOGISCHE WOONGROEP KINDERHUIS DE STEE MEPPEL

15 Dit is het aantal face-to-face begeleidingsuren per jeugdige per jaar. Daarbij is uitgegaan van het gegeven dat

het aantal beschikbare uren per fte 1.620 bedraagt. Van deze uren worden er 900 per jaar besteed aan face-tot-

face contacten. Een mentor begeleidt tegerlijkertijd twee jeugdigen.

C Accommodatiekosten

1 Huisvesting (verblijf) 12.660,00 63.300,00

2 Huisvesting (werkplek) 2.000,00 10.000,00

Subtotaal C 14.660,00 73.300,00

D1 Activiteitenkosten (hulpverlenergericht)

1 Kantoorkosten (inclusief ICT) 4.000,00 20.000,00

2 Functiegerichte deskundigheidsbevordering 1.500,00 7.500,00

3 Registratie, rapportage, evaluatieonderzoek 800,00 4.000,00

4 Methodiekontwikkeling 400,00 2.000,00

5 (Postdoc)stageactiviteiten 672,00 3.360,00

6 Reiskosten en werkgeld 500,00 2.500,00

Subtotaal D1 7.872,00 39.360,00

D2 Activiteitenkosten (cliëntgericht) 0,00

1 Verzorging 11.074,00 55.370,00

2 Eigen kracht-conferentie 4.667,00 23.335,00

Subtotaal D2 15.741,00 78.705,00

Totaalbedrag per formatieplaats uitvoerend 183.072,78 915.363,90

hulpverlener

Bijlage 4TWEE VOORBEELDEN VAN MODULEBESCHRIJVINGEN

Ouder- of gezinsbegeleiding voor gezinnen met kinderen met PDD-NOS in de leeftijd van 3 tot 12 jaar16

Inhoud van de moduleVisiePDD-NOS wordt gezien als een stoornis in de informatieverwerking. Deze

stoornis heeft een pervasief karakter, hetgeen wil zeggen dat zij doorwerkt

in min of meer alle essentiële ontwikkelingsgebieden. Vanwege het perva-

sieve karakter van de stoornis is sprake van een fundamentele ontwikke-

lingsstoornis, die het voor deze kinderen moeilijk maakt goed te functio-

neren op meerdere levensgebieden. Aan de omgeving waarbinnen deze

kinderen functioneren worden hoge eisen gesteld. Dit geldt met name voor

het gezin als opvoedingsmilieu. Het is belangrijk om het netwerk om het

kind te versterken. Deze module richt zich op de ouders/verzorgers (en

incidenteel ook broertjes/zusjes).

In de hulpverlening dient ervan uit te worden gegaan dat het kind beper-

kingen zal blijven houden.

Er wordt in deze module gewerkt vanuit het leertheoretisch kader, waarbij

de nadruk ligt op verwerking en omgang met probleemgedrag dat voort-

vloeit uit de stoornis.

Doelen• De ouders/verzorgers, het kind en zo mogelijk ook broers en zussen

beschikken over algemene kennis met betrekking tot de stoornis PDD-

NOS.

• Ouders/verzorgers beschikken over voldoende pedagogische vaardig-

heden om te kunnen omgaan met specifiek probleemgedrag direct

voortvloeiend uit de stoornis en met niet-specifiek probleemgedrag.

16 Deze beschrijving is gebaseerd op een modulebeschrijving die door de Kinder- en

Jeugd GGZ Nijmegen is opgesteld in het kader van een van de veldprojecten van de

projectgroep Zorgprogrammering Zorg en onderwijs voor kinderen met PDD-NOS in

de leeftijd van 3 tot 12 jaar.

• In het gezin is de verhouding tussen draaglast en draagkracht in even-

wicht; het problematische gedrag is draaglijk geworden voor de overige

gezinsleden, te weten ouders/verzorgers als opvoeders en als partners,

broers en zussen.

• Ouders/verzorgers hebben informatie over en/of contact met specifieke

voorzieningen met betrekking tot onderwijs, hulpverlening, de belan-

genvereniging NVA, ondersteuning in de thuissituatie, logeeropvang,

vrijetijdsbesteding en dergelijke.

• De aanpak thuis en de aanpak op school zijn op elkaar afgestemd.

Functie(s)Begeleiding

Activiteiten• Adviesgesprek met ouders/verzorgers over aard, inhoud en doelen van

de begeleiding, uitmondend in een behandelingsovereenkomst.

• Voorlichting over de stoornis via gesprekken, literatuur en audiovisuele

middelen.

• Gesprekken gericht op het vertalen van de algemene kennis over de

stoornis naar de specifieke situatie van het kind en zijn directe omge-

ving, te weten gezin en school.

• Pedagogische advisering en begeleiding, gericht op het stimuleren van

de ontwikkeling, op het verminderen van probleemgedrag direct voort-

vloeiend uit de stoornis (bijvoorbeeld rigiditeit, stereotiep gedrag,

angsten) en op het verminderen/elimineren van niet-specifiek

probleemgedrag (bijvoorbeeld eet-, slaapproblemen, driftbuien). Via

ouder- en eventueel gezinsgesprekken wordt gewerkt aan het probleem-

oplossend vermogen van het gezin.

• Begeleiding bij het verwerkingsproces bij ouders/verzorgers en zo moge-

lijk ook van broers en zussen. Er wordt stilgestaan bij de consequenties

van de stoornis voor het kind zelf, de gevolgen ervan voor broertjes en

zusjes, voor de ouders/verzorgers in hun rol van opvoeders en van part-

ners. Er is aandacht voor reacties vanuit de omgeving, voor verwach-

tingen en zorgen van ouders/verzorgers met betrekking tot de toekomst.

• Aandacht voor de verhouding tussen draaglast en draagkracht in het

gezin en informeren over en indien nodig verwijzen naar extra onder-

steuningsmogelijkheden als thuishulp, oppascentrale, logeeropvang,

(semi-)residentiële voorzieningen.

• Contact met school met daarin voorlichting over de stoornis via

gesprek en literatuur. Verder advisering met betrekking tot lichte

gedrags- en/of leerproblematiek voortvloeiend uit de stoornis. Indien

nodig overleg over verwijzing naar ambulante begeleiding vanuit

schooladviesdienst / speciaal onderwijs of overleg over verwijzing naar

een vorm van speciaal onderwijs.

• Ouders/verzorgers informeren over de sociale kaart met betrekking tot

diverse voorzieningen (onderwijs, hulpverlening, oppas- en logeerop-

vang, dagbesteding en dergelijke), zowel landelijk als in de eigen regio.

Ouders worden attent gemaakt op de belangenvereninging NVA.

LocatieDe hulpverlening vindt in principe plaats bij Kinder- en Jeugd GGZ, inci-

denteel bij ouders/verzorgers/gezin thuis, incidenteel op school.

FrequentieDe frequentie van de contacten wisselt per cliëntsysteem en is bij perioden

hoog (bijvoorbeeld in geval van crisissituaties of in de beginfase van de

begeleiding) en bij perioden laag. Er is minimaal eens per twee weken

contact. De gespreksduur varieert van drie kwartier tot een uur.

DuurDe duur van deze module kan variëren van een kortdurend hulpaanbod

(van enkele contacten) tot een langdurend aanbod (van meer dan 6

maanden). Gemiddeld duurt de module 6 maanden.

De ontvangers van de moduleBetrokken cliëntenOuders/verzorgers, incidenteel ook broertjes/zusjes of het gehele gezin.

Indicaties• Hulpvraag

De ouders/verzorgers of het gezin vragen om ondersteuning bij de stag-

nerende ontwikkeling van het kind en bij het hanteerbaar maken van de

gedragsproblemen, zodanig dat het functioneren van het kind in de

thuissituatie mogelijk blijft.

• Problematiek

• De diagnose PDD-NOS is gesteld.

• Het kind heeft de leeftijd van 3-12 jaar.

• Het kind heeft een intelligentieniveau van 85 of hoger.

• Ouders hebben behoefte aan voorlichting, psycho-educatie, pedago-

gische adviezen en ondersteuning.

Contra-indicaties• Op voorhand is duidelijk dat ambulante begeleiding ontoereikend zal

zijn.

Organisatorische en financiële aspectenBetrokken disciplines• maatschappelijk werkende V.O.

• orthopedagoog

• ontwikkelingspsycholoog

• GZ-psycholoog

• psychotherapeut

• kinder- en jeugdpsychiater

Voortgangsbewaking• De voortgang wordt bewaakt door middel van oordeelsvorming in een

multidisciplinair team.

• Minimaal halfjaarlijkse periodieke herindicatie aan de hand van een

voortgangsverslag. Hieraan voorafgaand vindt een evaluatief gesprek

met de ouders/verzorgers plaats.

Indicatie van de kosten(De kosten van de module moeten nog worden uitgewerkt).

24-uurshulp richting zelfstandigheid voor kwetsbare jongeren17

Inhoud van de moduleVisieVoor jongeren bij wie de gedragsproblematiek voornamelijk internalise-

rend van aard is, is een apart aanbod noodzakelijk. De cognitieve en

sociaal-emotionele problematiek vormt een belangrijke beperkende factor.

Dit stelt speciale eisen aan het behandelingsklimaat, inrichting van de leef-

situatie en de kwaliteit van de persoonlijke relaties in de diverse fasen van

de behandeling. Deze zogenoemde kwetsbare jongeren hebben meer dan

anderen voorspelbaarheid, veiligheid en (materiële) betrouwbaarheid

nodig, als voorwaarde om (sociaal) inadequate overlevingsstrategieën los te

laten en nieuwe vaardigheden aan te leren.

Het theoretisch kader van waaruit gewerkt wordt:

• (sociale)leertheorie;

• systeemtheorie;

• ontwikkelingspsychologische theorieën;

• groepsdynamische theorieën.

De leertheorie en de ontwikkelingspsychologie vormen de basis voor het

socialecompetentiemodel, dat hier gehanteerd wordt. De begeleiding is

gericht op competentievergroting, het vergroten van het vaardigheidsreper-

toire gerelateerd aan de ontwikkelingstaken van de jongere. Het zijn niet

alleen factoren in de jongere, maar ook factoren in zijn of haar omgeving

die benut worden en zo mogelijk sterker worden gemaakt. Dit betekent

onder meer het expliciet onderkennen van de rol van de ouders en de

betrokkenheid bij de hulpverlening. Juist ook in een ontwikkelingsfase,

waarin jongeren hun eigen weg zullen gaan en meer eigen verantwoorde-

lijkheden moeten gaan nemen, wordt de positie ten opzichte van de ouders

benadrukt. Bij deze jongeren zal in de toekomst meer dan gemiddeld een

steunstructuur aanwezig moeten zijn.

Het systeemtheoretisch denken stelt vooral de interactionele aspecten en

17 Gebaseerd op een modulebeschrijving uit de modulewijzer 2002 van Jeugdzorg

Groningen.

wederzijdse beïnvloeding centraal, die zowel van invloed zijn op het gezin

als systeem, als op de groep als systeem.

Groepsdynamische theorieën beschrijven processen binnen de groep.

Doelen• De gedragsproblematiek is op zodanige wijze veranderd, dat deze

hanteerbaar is voor de jongere en/of zijn of haar omgeving.

• De jongere heeft zijn of haar vaardigheden uitgebreid, die nodig zijn ten

behoeve van de ontwikkelingstaken passend bij de leeftijd.

• De communicatie en interactie van de jongere met zijn of haar ouders is

zodanig verbeterd, dat de jongere zich kan handhaven in het eerste

milieu.

• De jongere kan zich handhaven in het tweede en derde milieu.

• De jongere kan zich in een vervolgsituatie handhaven, eventueel bij

ouders, eventueel met lichtere vormen van hulp.

• De jongere is binnen gestelde termijn voorbereid op (een vorm van)

zelfstandig wonen.

Functie(s)Bieden van vervangende opvoedende/vormende relatie en/of van een

therapeutisch groepsklimaat, verblijf en verzorging.

ActiviteitenEr is sprake van ‘specifiek opvoeden en verzorgen in de groep’, met zowel

individuele als groepsactiviteiten die voortvloeien uit de gestelde doelen

binnen het specifieke hulpverleningsplan.

Kenmerkend voor de activiteiten is de gestructureerdheid en intensiteit

waarmee deze plaatsvinden en waarbij sprake is van veel herhaling, situatie-

gerichtheid en principes van de geleide confrontatie. Dit vraagt een speciale

attitude en vaardigheden van de groepsopvoeders.

Uitgaande van het competentiemodel worden verschillende middelen

ingezet, zoals:

• competentieanalyse; onder andere analyse van protectieve en risico-

factoren;

• fasering met beloningssysteem, waarbij voor de jongere sprake is van

een toenemende mate van verantwoordelijkheid en afnemende deel-

name aan het groepsgebeuren, met de materiële vormgeving hieraan

gekoppeld;

• dagelijkse routine, waarbinnen vaardigheden worden aangeleerd door

middel van regelhantering, modeling, taak- en vaardigheidslijsten, dag-

en weekprogramma’s (inclusief vrijetijdsprogramma’s), hanteren van

gesprekstechnieken (onder andere ik-boodschappen, actief luisteren)

en gedragsveranderingstechnieken (onder andere feedback, gedragsin-

structie, gedragsoefening). Daarnaast worden in individuele gevallen

middelen als netwerkschema’s, weekkaarten en doelkaarten gebruikt.

Andere activiteiten:

• mentoraat: individuele begeleiding door middel van gesprekken

(hanteren van gesprekstechnieken, gedragsveranderingstechnieken en

andere middelen vanuit het compententiemodel);

• school- en/of werkcontacten;

• oudercontacten;

• netwerkcontacten.

Groepsgerichte activiteiten (met de groep als geheel; uitgevoerd door de

groepsleiding):

• socialevaardigheidstraining;

• training ‘seksualiteit & relaties’;

• thema-avonden;

• groepsgesprekken.

LocatieEen rustig gesitueerde woning in een woonwijk, met mogelijkheden tot

maatschappelijke integratie en bereikbaar met het openbaar vervoer.

FrequentieAfhankelijk van de afspraken in het specifieke hulpverleningsplan kan er

maximaal 7x24 uur gebruik worden gemaakt van deze module.

Intensiteit24-uursbegeleiding

Duur6 maanden met mogelijkheid tot verlenging op indicatie tot maximaal 1,5

jaar.

De ontvangers van de moduleBetrokken cliëntenJongeren vanaf 16 jaar, die binnen gestelde termijnen in staat zijn zich voor

te bereiden op (een vorm van) zelfstandig wonen. De jongeren dienen een

dagbesteding te hebben.

Indicaties• Hulpvraag

• De jongere vraagt om competentievergroting ten aanzien van

ontwikkelingstaken (verbeteren van vaardigheden met betrekking

tot het leven van alledag, studie- en werk, vrije tijd, omgang met

anderen, zelfbepaling) of zelfstandigheidstraining.

• De jongere maakt met zijn gedrag duidelijk dat het verbeteren of

leren van vaardigheden gericht op sociale, emotionele en cognitieve

ontwikkeling noodzakelijk is.

• De jongere vraagt ondersteuning bij het zich handhaven in het eerste,

tweede en derde milieu.

• Problematiek

• Jongeren in een problematische opvoedingssituatie.

• Jongeren met sociaal-emotionele problematiek, hetgeen zich voor-

namelijk uit via internaliserende gedragsproblematiek.

• Jongeren, die gelet op hun cognitieve mogelijkheden, beperkingen

ervaren ten aanzien van leerbaarheid van vaardigheden.

• Leeftijd

16 tot 18 jaar

• Intelligentie

Deze jongeren hebben over het algemeen een lager IQ dan de gemid-

delde populatie van Jeugdzorg Groningen. De ondergrens van het IQ

blijft echter 85.

• Woonplaats

Stad of provincie Groningen.

Contra-indicatiesDe module biedt geen passende hulp voor jongeren bij wie de mogelijkheid

tot specifiek opvoeden en vorming, verblijf, verzorging en begeleiding in

beslissende mate negatief beïnvloed wordt door:

• verslavingsproblematiek (excessief gebruik van softdrugs, alcohol,

gokken), en/of

• het gebruik van harddrugs, en/of

• dusdanige psychiatrische problematiek dat het contact met de werke-

lijkheid ontbreekt.

De module is niet geschikt voor jongeren die niet in staat zijn in een gewone

woonomgeving te functioneren. De veiligheid van de jongere, de groep en

de omgeving dient gewaarborgd te kunnen worden.

Organisatorische en financiële aspectenBetrokken disciplinesPedagogisch medewerkers

VoortgangsbewakingDe voortgangsbewaking volgt het protocol van de hulpverleningsplanning.

Het eerste specifieke hulpverleningsplan inclusief plannings- en evaluatie-

afspraken wordt tijdens het plaatsingsgesprek met alle partijen vastgelegd.

Na zes weken volgt er een bijgesteld specifiek hulpverleningsplan. Halver-

wege en aan het eind van de geïndiceerde duur van de module evalueert de

uitvoerder met de cliënt de gestelde doelen en stuurt hiervan het verslag

naar de plaatser. Aan de hand hiervan neemt deze in overleg met de cliënt

een besluit over beëindiging dan wel voortzetting van de module.

Indicatie van de kosten(De kosten van de module moeten nog worden uitgewerkt).

Bijlage 5VOORBEELDEN VAN SPECIFICATIES EN STANDAARDRUBRIEKEN

VOOR DE TYPERING VAN DE MIDDELEN EN DOELGROEP IN

MODULES

Specificatie van Standaardrubriek

Activiteiten Activiteiten in functiegroep 1 (behandeling, begeleiding, training,

revalidatie)

• behandeling individuele jeugdige of opvoeder(s) uit één gezin

• behandeling ‘individueel’ gezin / gezinsbehandeling

• behandeling groep jeugdigen of groep opvoeders uit meerdere

gezinnen

• behandeling groep gezinnen

Activiteiten in functiegroep 2 (verblijf, verzorging, verpleging

enzovoort)

• verblijf jeugdige

• verblijf gezin

Activiteiten in functiegroep 3 (informatie, advies, voorlichting

enzovoort)

• informatie, advies, voorlichting, consultatie, bemiddeling,

preventie

Activiteiten op het terrein van observatie en diagnostiek

• observatie, diagnostiek

Type locatie (‘setting’) • ‘outreachend’ (bijvoorbeeld op straat, op school)

• thuis / in het gezin

• ambulant

• semi-residentieel / dagvoorziening

• pleegzorg

• residentieel / dag-en-nachtvoorziening

Benodigd specialisme • niveau 1: BIG klinisch psycholoog, psychotherapeut

• niveau 2: maatschappelijk werkende, sociaal-psychiatrisch of

psychiatrisch verpleegkundige, fysiotherapeut, logopedist,

ergotherapeut

• niveau 3: groepsopvoeder (sociaal-pedagogisch hulpverlener),

verpleegkundige, pleegouder

Duur • zeer kortdurend (1 maand)

• kortdurend (2 tot 3 maanden)

• middellang (4 tot maximaal 6 maanden)

• langdurend (7 tot maximaal 12 maanden)

Intensiteit van Bij de functie ‘behandeling’

de contacten • extensief (gemiddeld 1 contact per maand)

• intensief (gemiddeld 2-4 contacten per maand)

• zeer intensief (gemiddeld meer dan 4 contacten per maand)

Bij de functie ‘groepsbehandeling’ gecombineerd met locatie semi-

residentieel / dagvoorziening

• extensief (gemiddeld 1-3 dagdelen per week)

• intensief (gemiddeld 4-11 dagdelen per week)

• zeer intensief (gemiddeld 12 of meer dagdelen per week)

Bij ‘groepsbehandeling in combinatie met verblijf’ (residentieel) of

‘verblijf’ (pleegzorg)

• extensief (gemiddeld 1-2 dagen per week)

• intensief (gemiddeld 3-5 dagen per week)

• zeer intensief (gemiddeld 6-7 dagen per week)

Bij de functie ‘groepsbehandeling’ overige locaties

• extensief (gemiddeld 1 contact per maand)

• intensief (gemiddeld 2-4 contacten per maand)

• zeer intensief (gemiddeld meer dan 4 contacten per maand)

Doelgroep Hulpvraag

• …

Diagnostische categorie / Problematiek

• …

Leeftijd

• …

Sekse

• …

Etniciteit

• …

Intelligentie

• …

Woonplaats/Postcodegebied

• …

Deze indeling correspondeert met de handleiding Schrijven van modules en

zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000) en met de rubrieken die

zijn voorgesteld om basismodules af te bakenen (Van Yperen, Carati e.a.

2000). Ten aanzien van de indeling van de activiteiten wordt op het meest

globale niveau een onderscheid gemaakt in functiegroepen (zie hiervoor

bijlage 2).

Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW

Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW is een onafhanke-

lijke organisatie die zich door middel van informatie, innovatie en onder-

steuning richt op vernieuwing en verbetering van de sector zorg en welzijn.

In deze sector werken ruim 400.000 beroepskrachten en vele vrijwilligers op

terreinen als kinderopvang, maatschappelijke dienstverlening, sociaal-

cultureel werk, ouderendienstverlening, jeugdzorg, maatschappelijke

opvang, verzorgings- en verpleeghuizen, thuiszorg en hulpverlening aan

mensen met een handicap. Ook instellingen buiten de sector die zorg- en

welzijnsactiviteiten ondernemen, zoals opleidingen, provincies, gemeenten

en woningbouwcorporaties, doen regelmatig een beroep op het NIZW. De

werkzaamheden van het NIZW zijn ondergebracht in centra die zich

richten op de thema’s jeugd, zorg, sociaal beleid, professionalisering, interna-

tionale zaken en publieksinformatie. Binnen deze kaders houden de mede-

werkers van het NIZW zich bezig met de ontwikkeling en implementatie

van nieuwe methodieken en informatieproducten, met afstemmingsvraag-

stukken en expertiseontwikkeling. Dat resulteert onder meer in adviezen,

veranderingstrajecten, trainingen, congressen, boeken, brochures, alman-

akken, websites, cd-rom’s, video’s en een informatielijn.