MCB-10806 Social Psychology

44
Hoofdstuk 1 Sociale psychologie 1.1 Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie naar hoe (menselijke) gedachten, gevoelens en gedragingen worden beïnvloed door werkelijke of ingebeelde anderen. Doordat ook de invloed van ingebeelde anderen wordt bestudeerd, omvat de sociale psychologie ook de sociale invloed zonder anderen, zoals het geval is wanneer iemand televisie kijkt. Ook denkt men na over gedachten van anderen. Bij dit proces gaat het vooral om eigen interpretaties van het gedrag van anderen. Veel aspecten van de sociale psychologie zijn alledaags en hierdoor zo herkenbaar, dat de psychologie vanzelfsprekend lijkt. Deze valkuil (“dat wist ik allang”) noemen we ook wel hindsight bias. Wanneer een persoon zelf (onbewust) zorgt dat zijn eerste indruk waarheid wordt, door bijvoorbeeld een persoon op een bepaalde manier te behandelen, spreken we van self-fulfilling prophecy. 1.2 Gedrag wordt door interne en externe krachten bepaald. Interne krachten komen vanuit de persoon, externe krachten zijn factoren buiten de persoon. Sociale psychologie richt zich vooral op deze laatste: de situationele invloeden. We onderscheiden het bystandereffect: wanneer bij een willekeurig ongeval veel omstanders aanwezig zijn, ontstaat er onduidelijkheid over wie er gaat helpen en voelt men zich niet persoonlijk verantwoordelijk, waardoor de kans op hulp kleiner is. Deze verspreiding van verantwoordelijkheid noemen we diffusion of responsibility. Gedrag wordt in grote mate bepaald door andere mensen en de kenmerken van de situatie. Het gaat hierbij om kenmerken als autoriteit (druk), toevallige factoren en de relatie tussen de omstanders, maar vooral om de eigen betekenisgeving 1

Transcript of MCB-10806 Social Psychology

Page 1: MCB-10806 Social Psychology

Hoofdstuk 1 Sociale psychologie1.1Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie naar hoe (menselijke) gedachten,gevoelens en gedragingen worden beïnvloed door werkelijke of ingebeelde anderen. Doordatook de invloed van ingebeelde anderen wordt bestudeerd, omvat de sociale psychologie ookde sociale invloed zonder anderen, zoals het geval is wanneer iemand televisie kijkt. Ookdenkt men na over gedachten van anderen. Bij dit proces gaat het vooral om eigeninterpretaties van het gedrag van anderen. Veel aspecten van de sociale psychologie zijnalledaags en hierdoor zo herkenbaar, dat de psychologie vanzelfsprekend lijkt. Deze valkuil(“dat wist ik allang”) noemen we ook wel hindsight bias. Wanneer een persoon zelf(onbewust) zorgt dat zijn eerste indruk waarheid wordt, door bijvoorbeeld een persoon op eenbepaalde manier te behandelen, spreken we van self-fulfilling prophecy.1.2Gedrag wordt door interne en externe krachten bepaald. Interne krachten komen vanuit depersoon, externe krachten zijn factoren buiten de persoon. Sociale psychologie richt zichvooral op deze laatste: de situationele invloeden. We onderscheiden het bystandereffect:wanneer bij een willekeurig ongeval veel omstanders aanwezig zijn, ontstaat eronduidelijkheid over wie er gaat helpen en voelt men zich niet persoonlijk verantwoordelijk,waardoor de kans op hulp kleiner is. Deze verspreiding van verantwoordelijkheid noemen wediffusion of responsibility. Gedrag wordt in grote mate bepaald door andere mensen en dekenmerken van de situatie. Het gaat hierbij om kenmerken als autoriteit (druk), toevalligefactoren en de relatie tussen de omstanders, maar vooral om de eigen betekenisgeving(interpretatie, waarneming en soms zelfs verdraaiing) van de situatie. Sociale cognitie is eendeelgebied van de psychologie dat zich richt op ons denken over de sociale omgeving.Mensen vormen door selectie, filtering en vertekening zelf de werkelijkheid waarin ze leven.Bij het waarnemen maakt de mens zo efficiënt mogelijk gebruik van zijn cognitieve

1

Page 2: MCB-10806 Social Psychology

capaciteit (aandacht en denkwerk), waardoor er veel ruimte voor vertekening is. Mensengaan pragmatisch (op nut en bruikbaarheid gericht) om met dingen die ze waarnemen. Bijzaken van groter belang hebben we dus meer oog voor detail. Wishful thinking is simpelgezegd zien wat je wil zien: er is sprake van vertekening door motieven en belangen. Vooreen sociale constructie van de werkelijkheid, zie: hfst.1; blz.42; Sociale psychologie; RoosVonk. We nemen al gauw aan dat gedrag voortvloeit uit persoonlijkheid, en onderschatten dekracht van de situatie. Dit noemen we de fundamentele attributiefout. Wanneer men ondereen grote keuzevrijheid aangespoord wordt tot meegaandheid, spreken we van inducedcompliance. Cognitieve dissonantie is een onaangenaam gevoel dat ontstaat wanneer mentwee cognities (gedachten) niet kan verenigen. Vervolgens probeert men de hoeveelheiddissonantie (tegenstrijdigheid) tussen de gedachten te verminderen om ze vervolgens toch inovereenstemming te brengen. Omdat men zich constant bewust is van wat hij zélf doet, kanegocentrische vertekening optreden: de overschatting van het eigen aandeel of invloed iniets. Ook kan men de eigen invloed onderschatten door aan te nemen dat de antwoorden vaneen gesprekspartner niet door de vrager/situatie worden gestuurd. De gedachte van mensendat anderen constant op hen letten noemen we het spotlight effect.1.3Verschillende doelen van sociaalpsychologisch onderzoek zijn het beschrijven, verklaren ofbekijken onder welke omstandigheden iets optreedt. Empirisch onderzoek omvat hetsystematisch toetsen van ideeën aan de werkelijkheid.

Hoofdstuk 2 Onderzoeksmethoden2.1Intuïtieve theorieën ontstaan uit intuïtie en gezond verstand. Binnen intuïtieve kennisonderscheiden we expliciete kennis (deze kunnen we verwoorden) en impliciete kennis (dit isonbewuste kennis die we niet kunnen verwoorden). Kennis wordt opgedaan door de

2

Page 3: MCB-10806 Social Psychology

covariantie tussen twee variabelen vast te stellen. Wanneer onderzoeksresultaten integenstrijd zijn met het gezonde verstand, noemen we dat contra-intuïtief.2.2Onderzoek begint met een vraag, waarbij men gebruikt maakt van theorieën die uitsprakenbevatten over variabelen en verbanden tussen variabelen. Vervolgens specificeert men wat ergemeten moet worden en welke variabele de oorzaak is van de andere. Volgens de reactancetheorieheeft de mens altijd behoefte aan keuzevrijheid. Wanneer dit in gevaar komt, komtmen in verzet. Zo wordt de ‘verboden vrucht’ aantrekkelijker, omdat deze optie dekeuzevrijheid zal herstellen. Een wetenschappelijke theorie moet aan enkele eisen voldoen.Zo moet deze opgebouwd zijn uit constructen (abstracte begrippen), causale relaties(oorzaak-gevolg) specificeren, generaliseerbaar (breed toepasbaar) zijn en falsificeerbaarzijn. De theorie moet namelijk te ontkrachten zijn, omdat deze anders niet te toetsen is aan dewerkelijkheid. Uit de toetsing komen namelijk resultaten die op hun beurt implicaties hebbenvoor de theorie (voor de empirische cyclus, zie: hfst.2; blz.65; Sociale psychologie; RoosVonk). Als een theorie niet falsificeerbaar is spreken we van een uitgangspunt of een axioma.Onderzoeksvragen bevatten over het algemeen meerder variabelen om samenhang teillustreren. Variabelen zijn variërende kenmerken zoals cupmaat of lengte. Hierna maakt menhet verschijnsel meetbaar en dus toetsbaar door het te vertalen naar een specifieke situatie. Ditnoemen we operationaliseren. Vervolgens kijkt men of er sprake is van correlatie: of er eensystematische samenhang tussen de metingen bestaat. Positieve correlatie houdt in dat er eenduidelijk oorzakelijk verband tussen de variabelen bestaat. Bij spurieuze correlatie kan menniet vaststellen wat de oorzaak is van wat: een derde variabele zou dus beide kunnenveroorzaken. Na vaststelling van de covariantie kan men alleen concluderen dat er eenverband is, maar nog geen uitspraak over oorzaak-gevolg (causale uitspraak). Het ontdekkenvan de causaliteit is belangrijk om gedrag te verklaren, begrijpen en te voorspellen en

3

Page 4: MCB-10806 Social Psychology

beheersen. Dit kan helpen gedrag te beïnvloeden om maatschappelijke problemen op telossen. Om een causale hypothese (als X, dan Y) te toetsen, maakt men in plaats van eencorrelationeel onderzoek gebruik van een experimenteel onderzoek. De variabele waarvanwe verwachten die hij een effect teweegbrengt (oorzaak), heet de onafhankelijke variabele.De tweede variabele, waarvan we verwachten dat die onder invloed van de onafhankelijkevariabele verandert, noemen we de afhankelijke variabele. De onafhankelijke variabele wordtmet opzet gemanipuleerd door de onderzoeker. Hij wil immers weten wat er met deafhankelijke variabele gebeurt als de onafhankelijke variabele verandert. Ook moet er eensituatie zijn waarin de variabele niet optreedt; idealiter is er in die situatie geen effect tevinden bij de afhankelijke variabele. Dit noemen we de controleconditie. Wanneer zich tweeverschillende experimenten (condities) hebben voorgedaan en er geen verschil is geblekentussen de twee, spreken we van een nulhypothese: er is geen bevestiging gebleken uit hetonderzoek. De validiteit van een onderzoek is de mate waarin het aan zijn doel beantwoordt.Wanneer men wil weten hoe lang iemand is, dan is het meten van iemands lichaamslengte eenvalide meting. Maar wanneer men is geïnteresseerd in het IQ, dan is het meten vanlichaamslengte niet valide. Drie noodzakelijke aspecten van validiteit zijn constructvaliditeit (wat je meet of manipuleert moet overeenkomen met hetgeen wat men beweert te meten),interne validiteit (alternatieve verklaringen voor de resultaten van het onderzoek moetenzoveel mogelijk uitgesloten worden) en externe validiteit (de resultaten moetengeneraliseerbaar zijn).2.3Bij constructvaliditeit draait het om de vraag of men juist operationaliseert. Zijn de gekozenoperationalisaties een goede weerspiegeling van de constructen uit de theorie? Bijexperimentele manipulaties kan het voorkomen dat er ongemerkt andere factoren meegemanipuleerd worden. Dit noemen we contaminatie, besmetting. De variabele is derhalveniet zuiver meer. Wanneer er uiteenlopende manipulaties en uiteenlopende afhankelijke

4

Page 5: MCB-10806 Social Psychology

variabelen gebruikt worden, wordt de constructvaliditeit echter versterkt. Ook bij metingen isde constructvaliditeit van belang. Bij zelfrapportage vertelt de deelnemer zelf aan deonderzoeker hoe het zit. Deze manier van meting is niet altijd betrouwbaar omdat deresultaten beïnvloed kunnen worden door sociale wenselijkheid, experimenter demand (dedeelnemer ‘praat de onderzoeker naar de mond’) en gebrek aan kennis. Het Hawthorneeffectrefereert aan een verandering in het gedrag van een onderzocht persoon, dat uitsluitendte wijten is aan het feit dat deze aan een onderzoek meedoet. We noemen een meting reactiefen spreken van reactiviteit wanneer een meting zelf iets verandert aan wat er gemeten wordt.Wat ook verstorend kan werken ten aanzien van de constructvaliditeit is het bestaan van teweinig inzicht in eigen drijfveren en gedrag. Door het gebruik van verborgen metingen kanmen de problemen van zelfrapportage omzeilen. Dit kan door middel van ongemerkteobservaties en impliciete metingen (men weet dat er iets gemeten wordt, maar niet wát).Bij priming werkt men met associaties in plaats van directe vragen. Hierbij kijkt men nietalleen naar wat er boven komt drijven, maar ook naar de reactietijd van de proefpersoon. Bijde interne validiteit moet men zorgen dat de onafhankelijke variabele de enige oorzaak kanzijn voor de gevonden verschillen in het onderzoek. De interne validiteit van onderzoek hetmeest bedreigd door contaminatie. Storende variabelen kunnen systematisch samenhangenmet de variabelen die men wil meten. Een lage interne validiteit komt vaak voort uit eenslechte constructvaliditeit. Er moet dan vastgesteld worden welke relatie de variabelen metelkaar hebben en of er sprake is van een spurieuze correlatie. Quasi-experimenteelonderzoek wordt vaak ingezet bij complexe onderzoekssituaties waarbij men de variabelenniet kan manipuleren, maar wel kan meten. Het ‘echte experiment’ wil zeggen dat men ervoorzorgt dat bepaalde variabelen in de ene groep niet meer voorkomen dan in een andere. Ditdoet men door de proefpersonen op basis van willekeur (aselect) toe te wijzen door middelvan randomisatie.2.5

5

Page 6: MCB-10806 Social Psychology

Bij externe validiteit gaat het om de generaliseerbaarheid van de resultaten van het onderzoek.De generalisatie moet op drie punten toepasbaar zijn: stimulusomgeving, de deelnemers en demeetinstrumenten. Onderzoek dat zo goed te operationaliseren is naar personen en objectenbuiten het onderzoek dat het landsgrenzen overschrijdt en dus voor alle mensen op aardegeldt, noemen we universeel onderzoek.2.6Bij sociaalpsychologisch onderzoek komen soms ethische kwesties kijken: wat mogen we welen niet doen? De schade aan de deelnemers moeten worden afgewogen tegen de opbrengstvan het onderzoek, er moet worden nagegaan of deelnemers bijv. achteraf zullen eisen dat deonderzoeksgegevens niet gebruikt mogen worden. Zijn er geen andere manieren om teonderzoeken? Naast deze overwegingen moet de onderzoeker regels van zorgvuldigheidopstellen en de deelnemers goed inlichten over wat er staat te gebeuren zodat er geen of inieder geval minder sprake van deceptie (misleiding) is. Achteraf moet elke deceptie die voorde deelnemer van belang is worden rechtgezet. Dit noemen we debriefing.

Hoofdstuk 3 Het zelf3.1Zelfkennis is het vermogen om de eigen denkwijze, de mogelijkheden en de onmogelijkhedenvan jezelf te kunnen inschatten en daar conclusies uit te trekken. Zelfbewustzijn staat aan debasis van zelfkennis. De mate waarin je zelfbeeld positief of negatief is heeft te maken met jezelfwaardering. Het zelfbewustzijn is in te delen in extensief, objectief en subjectiefzelfbewustzijn. Het subjectief zelfbewustzijn maakt onderscheid tussen wat ‘eigen’ is en wat‘niet-zelf’ of vreemd is. Het is een bewustzijn dat sterk uitgaat van een egocentrische enimpulsieve benadering. Een teken van het subjectief bewustzijn is het feit dat mensen altijdeen bepaalde hoeveelheid ruimte (de zgn. persoonlijke ruimte) om zich heen willen hebben.Het speelt ook een rol bij het onderhouden van relaties met anderen; doordat je als mens

6

Page 7: MCB-10806 Social Psychology

spontaan gedrag van anderen gaat overnemen, creëer je een band met diegene. Ditaanpassingsvermogen, wat we het kameleoneffect noemen, gebeurt in het subjectiefbewustzijn. Een teveel aan subjectief bewustzijn kan gecompenseerd worden door objectiefbewustzijn. Het objectief zelfbewustzijn is het naar jezelf kijken op een objectiverende,afstandelijke manier, zoals anderen naar jou kijken. Door naar jezelf te kijken kan jeafwijkingen tussen wat je denkt en hoe het daadwerkelijk is, vaststellen en proberen op telossen. Verder is het objectief bewustzijn van belang bij het afstemmen op abstracte waarden,principes en normen. Bij ‘teveel’ aan objectief bewustzijn sta je teveel stil bij zaken die jeanders op de ‘automatische piloot’ zou doen, wat tot slechtere prestaties kan leiden. Een andernegatief effect zijn depressieve en/of angstige gevoelens die ontstaan door jezelf tevergelijken met te hoge normen. Het extensief zelfbewustzijn omvat het vermogen omhuidige ervaringen in de context van herinneringen en persoonlijke voorkeuren te plaatsen.Hierbij komt een gevoel kijken waarbij je jezelf als een volledig onafhankelijk persoon zietdie zelf beweegt en beslissingen neemt: dit noemen we autonomie of zelfbepaling. Hettegenovergestelde hiervan is een lage mate van autonomie: het gevoel van dwang of druk.Functies van het extensief zelfbewustzijn zijn het verwerken van negatieve gevoelens, hetbevorderen van de creativiteit en het stellen van doelen. Het extensief zelfbewustzijn helpt jede ‘zin’ in te zien van de dingen die je doet en geeft je motivatie door doelen met persoonlijkeervaringen en waarden te verbinden. Hierbij is sprake van interne drijfveren waarbij een hogemate van autonomie is. Dit wordt intrinsieke motivatie genoemd. Bij extrinsieke motivatiegaat het om drijfveren van buitenaf, zoals een externe beloning of angst voor een bepaaldereactie van iemand uit je omgeving. Hierbij is vaak een lage mate van autonomie aanwezig.De drie niveaus van bewustzijn horen bij elkaar en vullen elkaar aan waar nodig. Deverschillende niveaus kunnen ook in onbalans met elkaar zijn (zie: hfst.3; blz.123; Socialepsychologie; Roos Vonk).

7

Page 8: MCB-10806 Social Psychology

De bronnen waaruit inhoudelijke informatie over jezelf voortkomt zijn extensieve zelfkennis,objectieve zelfkennis en subjectieve zelfkennis. Extensieve zelfkennis is gebaseerd opervaringen en gevoelens. Er wordt als het ware een geschiedenis opgebouwd die je helptzaken in het vervolg beter in perspectief te plaatsen. Objectieve zelfkennis wordt opgebouwddoor ‘met de ogen van een ander’ naar jezelf te kijken (zelfperceptie). Subjectieve zelfkennisbestaat uit aangeboren en vroeg aangeleerde zelfkennis. Het vermogen tot introspectiebetekent dat je in staat bent je gedrag, gevoelens, ervaringen en dergelijke beter waar tenemen en beter te beoordelen door zogezegd dieper bij jezelf naar binnen kijken, te rade gaan.Alle mensen hebben een hiërarchische structuur in de hersenen die deze verzameling vankennis coherent maakt. Dit noemen we ook wel zelfschema’s (zie: hfst.3; blz.126; Socialepsychologie; Roos Vonk). Het totaal aan zelfschema’s vormt het zelfconcept. De manierwaarop de zelfschema’s binnen het zelfconcept georganiseerd zijn, zegt iets over dezelfcomplexiteit. Hoe meer van elkaar losstaande zelfschema’s, hoe hoger dezelfcomplexiteit. We evalueren als het ware wat we van onszelf weten, en het begripzelfwaardering verwijst dan ook naar de algemene evaluatie van onze zelfkennis. De matewaarin men zichzelf op een bepaalde manier waardeert, kan fluctueren. We hebben het danover de stabiliteit of instabiliteit van onze zelfwaardering. De mate waarin de zelfwaarderingbepaald wordt door externe invloeden, drukken we uit in contingentie. Hoe meer invloedenvan buitenaf invloed hebben op de zelfwaardering, hoe meer contingentie en vice versa.3.2Bij het evalueren van de eigen persoon spelen altijd een aantal motieven mee. Eenverschijnsel dat het zelfverheffingsmotief illustreert is dat mensen met name de goede dingenover zichzelf onthouden om zo het zelfbeeld te laten stijgen. Er treedt op deze manier eenvertekening op van het zelfbeeld, wat overigens wel nut heeft voor de persoon zelf. Ditnoemen we zelfdienende vertekening (selfserving bias). Dit gebeurt vaak niet bewust of met

8

Page 9: MCB-10806 Social Psychology

opzet (expliciet), maar automatisch en onbewust (impliciet). Het consistentiemotief betekentdat de mens altijd informatie zoekt die overeenkomt met het beeld dat zij van zichzelf hebbenen om dit in stand te houden. Ook vinden we het belangrijk een zelfbeeld te hebben wat tot opzekere hoogte overeenkomt met de werkelijkheid, wat belangrijk kan zijn bij het maken vanbelangrijke beslissingen. Dit noemen we het accuraatheidsmotief. Ten slotte is er hetzelfverbeteringsmotief, wat inhoudt dat we altijd manieren zoeken om onszelf teontwikkelen. Hierbij speelt sociale vergelijking, de eigen persoon in vergelijking met anderen,een grote rol. Over het algemeen functioneren al deze motieven prima naast elkaar zonder inconflict te komen. Toch komen we soms in situaties waarin het ene motief de boventoon voertof twee motieven recht tegenover elkaar komen te staan. Met name het consistentiemotief kande boventoon voeren, omdat een samenhangend en duidelijk beeld van jezelf erg belangrijkis. Aan de basis van de Terror Management Theorie (TMT) liggen twee veronderstellingen.Ten eerste de veronderstelling dat de mens een instinctmatige drijfveer heeft om in leven teblijven. Daarnaast gaat de theorie er vanuit dat de mens, in tegenstelling tot alle anderelevende wezens, het besef heeft dat men leeft maar óók dat dit leven eindig is. Deze paradoxzorgt er voor dat mensen dagelijks geconfronteerd worden met een overweldigende angstvoor de dood. Om niet ten onder te gaan aan deze angst heeft de mens een aantal defensievemechanismen ontwikkeld die helpen om met deze angst om te gaan en deze te verzachten.Eén daarvan is het behouden van een positief zelfbeeld, en verklaart dus ook hetzelfverheffingsmotief. Daarnaast heeft de mens behoefte om erbij te horen, niet uitgestoten teworden uit de groep. Er is hierdoor een soort benzinemeter werkzaam, de sociometer. Bijmeer autonomie zal de sociometer zakken. Wanneer de aanduiding in het rood komt (volgensde persoon zelf of volgens de omgeving geïnterpreteerd door de persoon: wat vinden anderenvan mij…), zal men zich gaan inspannen om ‘erbij te horen’. De zelfwaardering wordtnegatief en men gaat zich aanpassen om een gevoel van verbondenheid en erkenning te

9

Page 10: MCB-10806 Social Psychology

verkrijgen.3.3Het zelfbeeld is verbonden met de sociale omgeving van een persoon. Doordat mensen vanjongs af aan dingen te horen krijgen over zichzelf, vormt zich een zelfbeeld. Dit zelfbeeldbepaalt op haar beurt weer hoe iemand naar de wereld om zich heen kijkt, wat reacties teweegbrengt van mensen in de omgeving. Het zelf, dat bestaat uit gedachten, gevoelens engedragingen, beïnvloedt anderen door middel van defensieve projectie en egocentrischeprojectie. Defensieve projectie houdt in dat men negatieve informatie over zichzelf ontkent,maar de negatieve kenmerken bij een ander wél opmerkt. Een vaak voorkomend verschijnselbij defensieve projectie is dat negatieve gedachten over de eigen persoon zo sterk onderdruktworden dat men deze vervolgens op een ander projecteert om er vanaf te zijn. Egocentrischeprojectie is gebaseerd op egocentrisme: het onvermogen je te plaatsen in een ander. Menheeft de neiging eigen denkbeelden op anderen te projecteren; te denken dat anderen hetzelfdedenken (zoals bij het spotlight effect). Egocentrische projectie komt vaak voor bijonderhandelen: men gaat er vanuit dat de ander precies dezelfde motieven heeft (fixed piesyndroom).Om te bepalen in welke mate je bepaalde eigenschappen hebt, maakt men gebruikvan sociale vergelijking. We kennen opwaartse en neerwaartse sociale vergelijking,afhankelijk of men zich vergelijkt met mensen die ‘beter’ of ‘slechter’ zijn. Deze keuze wordtbepaald door welk zelfevaluatie motief (bijv. zelfverheffing of zelfverbetering) overheerst. Erkan concurrentie optreden bij sociale vergelijking: dit gebeurt vaak wanneer iets ergbelangrijk is voor de persoon in kwestie. Wanneer dit niet het geval is, spreken we vanreflectie: je kunt het succes van de ander als het ware afketsen. Het looking-glass self wilzeggen dat mensen de reacties van anderen gebruiken als bron van zelfkennis. Deze reactiesdienen als een soort van spiegel die ons voorgehouden wordt. Hoewel veel mensen zeggen datze altijd ‘zichzelf’ zijn, probeert men wel degelijk invloed uit te oefenen op hetgeen datanderen van hen denken. Dit proces noemen we zelfpresentatie, waarbij we onderscheid

10

Page 11: MCB-10806 Social Psychology

kunnen maken tussen instrumentele en expressieve zelfpresentatie. Instrumentelezelfpresentatie is gericht op het bereiken van een doel: je wil iets gedaan krijgen. Expressievezelfpresentatie is een doel op zich: het krijgen van bevestiging van het zelfbeeld door anderen.Enkele vormen van zelfpresentatie zijn slijmen, afstandelijkheid en zelfpromotie. Dit maaktsociaal contact vaak makkelijker, maar kan ook negatieve gevolgen hebben. Doordat jedingen doet of zegt die je anders niet snel zou doen, verzint men vaak een ‘handicap’ omzichzelf in te dekken voor wanneer het fout gaat.

Hoofdstuk 4 Waarneming van personen4.1Mensen zijn niet alleen bezig zelfpresentatie, maar ook met het waarnemen van anderen(persoonswaarneming). Bij een eerste indruk evalueer je een persoon, met behulp vanstereotypen over de groep waar de persoon bij hoort, direct. Dit heeft te maken met onzeevolutionaire geschiedenis: we moeten zeer snel in kunnen schatten of iemand een bedreigingis of niet. Er wordt onbewust op impliciet niveau een beeld gevormd. Dit zijn automatischeprocessen, wat betekent dat je het niet tegen kan houden, het niet je bedoeling is, je er nietsvoor hoeft te doen en je er niet van bewust bent. In de hersenen worden allerlei associatiesgemaakt, waarbij de negatieve impulsen (stimuli) voorrang hebben. Deze stimuli bepalen watje moet doen: vechten of vluchten. Het indelen van mensen in ‘hokjes’ vanuit de behoefte omde omgeving overzichtelijker te maken, noemen we sociale categorisatie. Het gaat hier omeen vorm automatische informatieverwerking: een snelle, onzuivere evaluatie. Naarmatemen iemand langer kent en bekender is met de eigen stereotyperingen, kunnen dezeonderdrukt of bijgesteld worden. Het toeschrijven van positieve eigenschappen op basis vanéén positieve eigenschap noemen we het halo-effect. Het uiterlijk van een persoon, vankleding tot gezicht, kan genoeg reden zijn om conclusies te trekken over iemandspersoonlijkheid. Zo beïnvloedt de taille-heupverhouding, de omvang van de taille gedeeld

11

Page 12: MCB-10806 Social Psychology

door de omvang van de heupen, de eerste indruk sterk. Bij een lage verhouding is er eenvrouwelijke associatie, bij een hoge verhouding een mannelijke associatie. Binnen nonverbaalgedrag onderscheiden we visueel en vocaal gedrag; wat je ziet en wat je hoort.Mensen kunnen signalen uitzenden op subtiele wijze, vaak ook zonder dat ze het beseffen.Hierbij kunnen we denken aan lichaamstaal, gebruik van afstand en ruimte, mimiek enoogcontact. De intimiteits-equilibrum-theorie staat voor de balans die men zoekt in de matevan intimiteit met anderen. Wanneer de intimiteit wordt verhoogd, zal men dit proberen tecompenseren door middel van verlaging van een andere factor. Belangrijke aspecten vanlichaamstaal zijn lichaamshouding, gebaren, imitatie en aanrakingen. Bij deze laatste kunnendit zowel aanrakingen bij anderen als bij zichzelf zijn (zelfmanipulatie). Ook de stem(intonatie, accent) speelt een grote rol bij de eerste indruk.4.2Attribueren betekent ‘toeschrijven’, het gaat om het interpreteren van eigenschappen uitgedrag van mensen en het toekennen van betekenis daaraan. Soms gebeurt dat automatischdoordat een gebeurtenis onmiddellijk in verband wordt gebracht met reeds aanwezigeassociaties in je hersenen (spontane gevolgtrekkingen). Wanneer iemand doelbewusteigenschappen uit gedrag van anderen probeert af te leiden, noemen we dat intentionelegevolgtrekkingen. Het toewijzen van deze eigenschappen doen we door corresponderen. Wespreken dan ook wel over correspondente gevolgtrekking. De mate waarin eencorrespondente gevolgtrekking gemaakt kan worden hangt af van de effecten van het gedrag,de wenselijkheid van het gedrag en de keuzevrijheid van de actor. Er is bij het attribueren eengrote kans dat de fundamentele attributiefout – het onderschatten van situationele invloeden -wordt toegepast. Het attributieproces verloopt als volgt: waarneming van gedrag, spontanegevolgtrekking, intentionele gevolgtrekking, gecontroleerde gevolgtrekking (corrigeren vande attributie in de situatie). Het actor-waarnemerverschil bestaat uit het verschil tussen hoede handelende persoon (actor) een situatie ziet en hoe de buitenstaander (waarnemer) deze

12

Page 13: MCB-10806 Social Psychology

ziet. Als een persoon faalt, zoekt hij de verklaring hiervoor buiten zichzelf. Als hij slaagt, zalhij de oorzaak aan zichzelf toekennen. De buitenstaander zal precies het tegenovergesteldedoen. Wanneer we nadenken over gedrag van anderen en proberen een duidelijk oorzaakgevolgvast te stellen, spreken we van causale attributie. Hierbij kunnen we intern of externattribueren. Bij interne attributie ligt de oorzaak bij de actor zelf, bij externe attributie wordtde oorzaak aan de situatie toegekend. Hiernaast kan de attributie ook nog stabiel of instabielzijn. Drie soorten informatie die nodig zijn om de oorzaak van iets te bepalen zijn deconsistentie (hoe vaak het voorkomt), de distinctiviteit (onderscheidbaarheid) en de consensus(overeenstemming). Zie: hfst:4; blz.211; Sociale psychologie; Roos Vonk. Een evaluatie vaneen persoon hangt vaak af van toevalligheden. Concepten die op een bepaald moment in hetbrein zijn geactiveerd; worden toegankelijk gemaakt en gekoppeld aan informatie die daarnabinnen komt. Onbewust wordt je oordeel over mensen sterk beïnvloed door de concepten dieop dat moment actief zijn in je brein, wat we ook wel priming noemen. Sommige concepten(ideeën, woorden, opvattingen, associaties) zijn permanent actief, dit noemen we chronischtoegankelijke eigenschappen. Je oordeel past zich als het ware aan op de concepten die‘bovenop’ liggen, die het meest toegankelijk zijn. Dit proces noemen we assimilatie. Hettegenovergestelde van assimilatie is contrast, dat optreedt wanneer de te beoordelen persoonsterk verschilt van de persoon die op dat moment in de hersenen geactiveerd is. Het totaal aaneigenschappen die we aan iemand toekennen moet samenhangend (coherent) zijn, zodat we zeaan elkaar kunnen koppelen en een totaalbeeld, een ‘impressie’, kunnen vormen. Het oordeelover iemand wordt sterker bepaald door de eerst opgedane indrukken dan de latere. Ditnoemen we het primacy-effect. Ook extreme eigenschappen hebben meer invloed. In dewaarneming van mensen kunnen we eigenschappen globaal indelen in twee groepen: derelationele eigenschappen (hoe men met anderen omgaat) en de eigenschappen an sich(vaardigheden en bekwaamheden). Negatieve informatie krijgt in de hersenen over het

13

Page 14: MCB-10806 Social Psychology

algemeen meer aandacht en heeft dus meer invloed dan positieve informatie. Dit noemen wehet negativiteitseffect. Positieve prestaties die iets zeggen over onze bekwaamheid hebbenechter meer invloed. We spreken dan van het positiviteitseffect. Het tegenovergestelde vaneen snelle indruk die tot stand komt door middel van stereotypen is individuatie: hetbeschouwen van een persoon als individu.4.4Pas wanneer bepaalde zaken belangrijker worden voor de waarnemer, gaat men sterkerindividueren en komen nauwkeurigere oordelen tot stand. Dit kan voorkomen wanneer je hetgevoel hebt dat je oordeel consequenties heeft, je verantwoording moet afleggen over jeoordeel, je in de toekomst iets moet ondernemen met desbetreffende persoon en of jeafhankelijk bent van diegene. In dit geval (bij voldoende cognitieve capiciteit) maakt mencomplexere indrukken, vertoont men minder primacy-effecten, minder stereotyperingen enmaakt men de fundamentale attributiefout minder vaak. Wanneer je graag wil geloven datiemand bijv. bekwaam is omdat je van deze persoon afhankelijk bent, zal je deze onterechtpositief beoordelen. Dit noemen we onrealistisch optimisme. Naarmate de situatiecompetitiever is kan ook het tegenovergestelde voorkomen.

Hoofdstuk 5 Attractie en intieme relaties5.1Mensen kunnen niet goed zonder anderen en zoeken daarom gezelschap van anderen. ditnoemen we affiliatie. Dit heeft een homeostatisch karakter; wat betekent dat mensen eeningebouwde sensor hebben waarmee ze bepalen op welke momenten en in welke mate zealleen of in de aanwezigheid van anderen willen zijn. De voornaamste redenen waarommensen contact zoeken met anderen zijn het verminderen van angst/stress, socialevergelijking en behoefte aan informatie. Vier verschillende ‘hechtingsstijlen’, waarvan je eréén al vroeg in het leven ontwikkelt, zijn de veilige stijl (deze mensen voelen zich op hungemak met sociale interactie), de angstig-obsessieve stijl (sterkte behoefte aan aandacht

14

Page 15: MCB-10806 Social Psychology

gecombineerd met verlatingsangst), de afwijzend-vermijdende stijl (erg gesteld oponafhankelijkheid en vertrouwen niet snel) en de angstig-vermijdende stijl (bang voorafwijzing). Een negatief effect van affiliatie is emotionele besmetting: het ‘besmetten’ vananderen met bepaalde gevoelens. Een tekort aan affiliatie leidt tot nadelen voor het individu,zoals eenzaamheid. Dit kan ontstaan door een verandering in de wensen met betrekking totsociale contacten of een verandering in de feitelijke sociale contacten. We maken onderscheidtussen eenzaamheid als persoonlijkheidskenmerk (blijvend) en als toestand (tijdelijk). Ookkennen we sociale eenzaamheid (gebrek aan sociaal contact) en emotionele eenzaamheid(afwezigheid van een belangrijk gehechtheidsfiguur in het leven). Terwijl een partner eengoed ‘schild’ zou zijn tegen eenzaamheid, vinden eenzame mensen het vaak moeilijk relatiesaan te gaan en/of te onderhouden doordat zij vaak slechte sociale vaardigheden, negatievegedachten over zichzelf en een negatieve houding tegenover het leven hebben. Socialecontacten dienen ook om steun te verlenen: zo kennen we emotionele ondersteuning,waarderingsondersteuning, informationele ondersteuning en instrumentele ondersteuning(concrete hulp, zoals in de huishouding). Sociaal contact heeft een buffer-effect, wat inhoudtdat het je beschermt tegen negatieve invloeden van stress. Alhoewel steun vaak een positiefeffect heeft, kan het ook averechts werken wanneer iemand bijv. onnodig helpt.5.2Ruimtelijke nabijheid, zoals woonsituatie, speelt een belangrijke rol bij attractie. Mate vaninformatie over elkaar en mate van blootstelling aan elkaar kunnen ook van invloed zijn opattractie. Door toenemende mobiliteit en communicatie, is het makkelijker contacten teonderhouden, waardoor de mogelijkheid tot langer en meer attractie ontstaan is. Wanneer menpuur naar elkaar toegroeit door bij elkaar te zijn, spreken we van het louterblootstellingseffect.Een andere factor die tot attractie kan leiden, is gelijkenis. Hierbij kanmen denken aan interesse, beroep en normen en waarden. Behalve ruimtelijke nabijheid engelijkenis zijn ook zelfonthulling en openheid nodig. Ten slotte moet er sprake van

15

Page 16: MCB-10806 Social Psychology

wederkerigheid zijn: het moet van twee kanten komen. Volgens de billijkheidstheorie voeltmen zich het prettigst in een relatie wanneer men het gevoel heeft dat beide personenevenveel inbrengen in een relatie. Een persoon met een hoge uitwisselingsoriëntatie zaldirecte wederkerigheid verwachten.5.3In liefdesrelaties onderscheiden we globaal zeven vormen van liefde (zie hfst.5; blz. 254;Sociale psychologie; Roos Vonk), die we door middel van de volgende drie componentenkunnen onderscheiden: intimiteit, gebondenheid en hartstocht. Romantische liefde is volgensde evolutionair-psychologische visie een vereiste voor het voortbestaan van het menselijk ras.Een kind moet niet alleen worden verwekt, maar ook worden grootgebracht. Symmetrie is bijuiterlijke aantrekkelijkheid in alle gevallen van attractie zeer belangrijk. Ook wat fysiekeaantrekkelijkheid betreft is gelijkheid tussen twee mensen van belang. Aantrekkelijke mensenworden vaker als vruchtbaar gezien (evolutionair motief), maar verhogen ook het prestige. Ineen relatie onderscheiden we de attractie- en de hechtingsfase. In deze eerste staanverliefdheid en seksueel verlangen centraal, en in de laatste vindt binding en acceptatie plaats.5.4Wanneer beide partners persoonlijke informatie, zoals gedachten en gevoelens, uitwisselenontstaat er intimiteit. Of men dit kan en/of doet, hangt van de hechtingsstijl af. De mate vangebondenheid (de factor die ervoor zorgt dat men bij elkaar blijft) hangt af van investeringen,de alternatieven die voorhanden zijn, en hoe tevreden men over de relatie is. Dit noemen weook wel het investeringsmodel.5.5Globaal genomen kennen we twee vormen van ontrouw: seksuele en emotionele ontrouw.Wanneer men in een situatie terecht komt waarin de relatie bedreigd wordt, treedt jaloezie op.We onderscheiden gezonde jaloezie, waarbij er sprake is van een reële bedreiging, enziekelijke jaloezie. Een andere indeling is de achterdochtige jaloezie (vind plaats voordat eriets is gebeurd) en de fait compli jaloezie (welke achteraf plaatsvindt). Het actorwaarnemingsverschilis vaak een aanleiding tot ruzie, welke opgelost kunnen worden door

16

Page 17: MCB-10806 Social Psychology

empathie: het vermogen zich in te leven in de ander.5.6De duurzaamheidsvertekening (durability bias) houdt in dat men systematisch de duur ensterkte van toekomstige emotionele reacties overschat, omdat men de eigen mogelijkheid totrationalisering en vertekening van een situatie onderschat. In een problematische relatieonderscheiden we vier mogelijke reacties: blijven en de situatie accepteren (loyalty), blijvenen het probleem negeren (neglect), blijven en actief werken om de situatie te verbeteren(voice) of ervandoor gaan (exit). Twee dimensies waarin we deze vier reacties kunnenonderscheiden zijn actief tot passief, en constructief naar destructief, waarbij de laatste vanuitde relatie gezien wordt (zie: hfst.5; blz.280; Sociale psychologie; Roos Vonk). Na eenscheiding kan stalking (het achtervolgen van een partner) optreden.

Hoofdstuk 6 Emoties in sociale interactie6.1Emoties zijn moeilijk te definiëren, omdat er geen enkel kenmerk is waar alle emoties altijdaan voldoen, en omdat er veel verschillende typen emoties bestaan. Toch zijn er enkelecomponenten die bij de meeste emoties voorkomen. Zo is er vaak sprake van lichamelijkeveranderingen (zoals blozen). Ook worden er door onze hersenen emotionele inschattingen(ook wel appraisails) gemaakt: dit zijn een oppervlakkige cognitieve reacties op de in dehersenen binnenkomende informatie. Emoties zijn altijd reacties zijn op gebeurtenissen diewij belangrijk vinden (emotionele belangen). Omdat wij onze belangen willen beschermen,komen we als gevolg op onze emotie in actie: we spreken dan van actietendensen. Wevertonen ook emotionele expressies en gedrag, wat zowel instrumenteel gedrag (zoalsschelden) als spontaan expressief gedrag (zoals een sip gezicht) kan zijn. Emoties zijn altijdergens op gericht; hebben altijd een object. Een stemming bestaat niet uit een specifiekeemotie, maar meer uit een algemener gevoel van positiviteit of negativiteit. Emoties hebbenaltijd voorrang, zijn niet permanent aanwezig en worden gereguleerd. We maken onderscheid

17

Page 18: MCB-10806 Social Psychology

tussen een actieve of passieve reactie op emoties, en tussen negatieve en positieve emoties.6.2Volgens Charles Darwin komt het uiten van emotionele expressie niet alleen bij mensen voor,maar ook bij dieren. De verklaring hiervoor is dat deze emotionele uitingen vroeger (volgensde evolutietheorie) een functie hadden en nu meer gebaseerd zijn op gewoonte. WilliamJames stelt dat emoties pas gevoeld worden wanneer ze onderdrukt worden, ofwel dat emotieshet gevolg zijn van een lichamelijke verandering. Dit is in strijd met de intituïtieve theorie,die stelt dat lichamelijke veranderingen het gevolg van een emotie zijn. Ook is er verbandtussen de uitingen van emoties en de beleving daarvan. Zo kan de stand van het gezicht of delichaamshouding van een persoon het oordeel van mensen beïnvloeden. Een echte, spontanelach wordt de Duchenne-glimlach genoemd.6.3Zoals te zien is bij appraisal, komt bij emoties ook een cognitief aspect kijken. Schachter steltdat er na een lichamelijke verandering als gevolg van een emotioneel geladen stimulus, eencognitie (gedachte) volgt, die een emotioneel label op deze veranderingen plakt (bijvoorbeeld;"blij"). Emoties moeten eerst gelabeld (benoemd) worden voor ze als dusdanig ervarenkunnen worden. Dit noemen we de labelingstheorie. Volgens recente appraisal-theorieënkunnen emoties onderscheiden worden door middel van specifieke appraisal-patronen. Zovindt appraisal plaats op basis van 5 componenten van de situatie: doelconsistentie (komthetgeen wat gebeurt overeen met iemands doelen?), agency (wie of wat is deverantwoordelijke?), controle (heeft men het gevoel controle hebben over de situatie?),zekerheid (is men zeker dat het gaat gebeuren?) en motivationele toestand (is er sprake vanbeloning of straf?). Vanuit het invullen van deze of een deel van deze 5 facetten valt tevoorspellen welke emotie iemand zal ervaren. Deze theorieën gaan ervanuit dat appraisals eenvoorwaarde zijn voor de totstandkoming van emotie, en dat specifieke appraisal-patronen totspecifieke emoties kunnen leiden. Volgens andere theorieën zijn affect (dit omvat zowel

18

Page 19: MCB-10806 Social Psychology

stemming als emotie als evaluatie) en cognitie onafhankelijk van elkaar, omdat mensen zosnel op bepaalde dingen (moeten) reageren. Het louter-blootstellingseffect ondersteunt dezetheorie. Doordat stemmingen geen duidelijk object hebben, ontstaan er geen bepaaldeactietendensen. Stemmingen hebben wel op twee manieren invloed op cognities: via affectprimingen via affect-als informatie. De eerste houdt in dat stemming invloed heeft op hoewe binnenkomende informatie interpreteren. De tweede ontstaat doordat we onze stemmingals informatie onterecht aan een bepaald object koppelen.6.4Emoties worden in verschillende culturen niet per se op dezelfde manier geuit, maar wordenover het algemeen wel in alle culturen even goed herkend. Verschil in taal beïnvloedt decognitieve en sociale aspecten van emoties. Zo plaatst emotietaal emoties in een bepaaldinterpretatiekader, vergemakkelijkt taal het praten over emoties en het delen ervan, en maakttaal het gemakkelijker om emoties te herkennen. De manier waarop men met emoties omgaat,en welke intituïtieve opvattingen er over emoties zijn, verschilt per cultuur. Volgens Westerseopvattingen zijn emoties vormen van primitief gedrag, waar we pas later mee om leren tegaan. Ook zien wij emoties als een passie, iets oncontroleerbaars. De heersende norm is datmen emoties niet op mag kroppen, maar ze moet leren te beheersen (restrictieveemotionaliteit). We noemen een persoon emotioneel intelligent wanneer diegene hetvermogen heeft te reflecteren op zowel de eigen emoties als die van anderen, en in staat isdeze emoties te reguleren en communiceren. Men kan cultuurspecifieke emoties verklarendoor te bekijken welke belangen er binnen de cultuur spelen. In een individualistische cultuurstreeft men naar onafhankelijkheid, terwijl het in collectivistische culturen belangrijker is hetbelang van de groep te dienen. Hierbij spreken we ook wel van sociaal betrokken (sociallyengaged) emoties versus sociaalafstandelijke (socially disengaged) emoties.6.5De theorie die stelt dat emoties deel uitmaken van een netwerk van betekenissen binnen het

19

Page 20: MCB-10806 Social Psychology

sociale verkeer, heet het sociaal-constructionisme. De meeste antecedenten(aanleidingen/veroorzakers) van emoties blijken sociaal van aard te zijn, maar emoties hoevenniet altijd (direct) veroorzaakt te worden door andere mensen. Mensen schatten niet alleensiuaties in, maar schatten ook in hoe andere mensen zullen reageren op hun emoties enuitingen daarvan. Dit verschijnsel noemen we sociale appraisal. Met name in situaties waarinmen niet zeker is welke emotie vertoond moet worden, gaat men bij anderen te rade om tekijken welke emotie het meest passend is. Emoties zijn een belangrijk sociaal signaal: zo kaneen gelaatsuitdrukking niet alleen een uiting zijn, maar ook een bepaald signaal afgeven en opdie manier een sociale functie vervullen. Het kameleoneffect, het automatisch imiteren vannon-verbaal gedrag van anderen, ontstaat door spiegelneuronen in ons hoofd. Hierbij wordtniet alleen de uiting van de emotie, maar ook de emotie zélf overgenomen, wat onspsychologisch gezien dichterbij elkaar brengt. Verder blijkt dat mensen emoties willen delenomdat dit een verhelderend effect heeft (men leert de emoties beter te begrijpen, interpreterenen te verwerken), waarnaast we onze emoties kunnen vergelijken met die van anderen, wateen geruststellend effect heeft.6.6Emotieregulatie is een vorm van zelfcontrole waarbij emoties onderdrukt, versterkt ofveranderd worden. We spreken van regulatie wanneer mensen ervoor kiezen hun emotieszoals die zich aandienen, niet ‘onversneden’ te uiten. Hierbij kan het boemerangeffectoptreden: het onderdrukken van een emotie leidt ertoe dat de emotie later sterker naar bovenkomt. Twee redenen voor regulering zijn het vermijden van onprettige situaties en het dienenvan sociale doeleinden. Het gaat hierbij om verwachte reacties op het gedrag. In contact metonbekenden zijn mensen geneigd een neutrale houding aan te nemen. Mensen reguleren dusom de verwachte impact van hun emoties naar hun hand te zetten. Het zelfregulerendvermogen kan op een gegeven moment uitgeput raken, waarna men meer moeite heeft metreguleren. Bij onbewuste regulatie spreken we van anticipatie, ofwel, op voorhand reguleren.

20

Page 21: MCB-10806 Social Psychology

Geanticipeerde emoties (verwachtingen van toekomstige emoties) kunnen een motiverenderol spelen bij het behalen van bepaalde doelen en op die manier ons gedrag richting geven.6.7Sociale psychologie houdt zich niet alleen met de determinanten van emoties bezig, maar ookmet de effecten en uitingsvormen. Omdat het niet ethisch is om mensen intens negatieveemoties te laten ervaren, vindt veel onderzoek plaats door middel van scenario-onderzoek,waarbij mensen zich in bepaalde situaties moeten inleven.

Hoofdstuk 7 Beslissen en beoordelen7.1Bij besliskunde wordt er gekeken naar hoe mensen oordelen vormen en beslissingen nemen.De beslissing wordt gezien als een keuze tussen verschillende handelingsalternatieven.Doordat mensen een beperkte hersencapaciteit hebben, gaan zij (om cognitieve belasting tebeperken) vaak op hun gevoel af, wat er voor zorgt dat men vaak niet goed nadenkt over deconsequenties van een beslissing op de lange termijn. Complexe vraagstukken wordengekenmerkt door een hoge mate van onzekerheid. Logischerwijs zou je een keuze op kunnensplitsen in deelkeuzes, waarvan de optelsom je oordeel zou zijn, maar door gebrek aaninformatie en voorspelbaarheid kan dit niet altijd. Je kunt ook slechts één beslisregelhanteren, door op basis van één criterium te kiezen. In de besliskunde wordt onderscheidgemaakt tussen normatieve besliskunde en beschrijvende besliskunde. Bij normatievebesliskunde wordt in de kaart gebracht hoe mensen idealiter zouden moeten kiezen. Debeschrijvende modellen zoeken meer naar verklaringen voor hoe mensen daadwerkelijkbeslissen. Een bekend normatief model is het Subjective Expected Utility (subjectiefverwacht nut) model, waarin men er vanuit gaat dat mensen bij het maken van beslissingennaar nutsmaximalisatie streven. Het gaat hierbij om een subjectieve inschatting van dat nut,waarbij de verwachte opbrengst (nut) wordt berekend door de waarde van iets tevermenigvuldigen met de kans daarop. In formulevorm ziet dat er als volgt uit: verwachte

21

Page 22: MCB-10806 Social Psychology

opbrengst = u (utility) x p (probability). Elke subjectieve inschatting van opbrengst bestaatweer uit deelinschattingen (zie: hfst.7; blz.339; Sociale psychologie; Roos Vonk). Hetonderzoek naar beslissingen richt zich, ook al zijn er beslissingen die een zekere uitkomsthebben, met name op situaties waarin de uitkomst niet of minder goed te voorspellen is. Dewaarde of betrouwbaarheid van inschattingen zijn afhankelijk van de vergelijkingscontext: ditnoemen we ook wel het contrasteffect. Men vind het erg moeilijk om een numeriekeschattingen van waarschijnlijkheid te maken, en maakt daarom gebruik van strategieën ofheuristieken (vuistregels) om een probleem te vereenvoudigen.7.2Heuristieken (vuistregels, zoals “hoe duurder, hoe beter”) zijn een handig hulpmiddel bij hetmaken van moeilijke beslissingen, maar kunnen ook tot vertekening leiden. Bij hetbeoordelen van mensen maken we ook gebruik van heuristiek, wat tot de volgendebeoordelingsfouten kan leiden: het negeren van de grootte van de steekproef, het negeren vaninitiële waarschijnlijkheden en misvattingen over willekeurigheid. Dit laatste komt voorwanneer men denkt dat een kans zichzelf corrigeert. Als je tien keer ‘kop’ gooit met eenmunt, is de kans dat je de 11e keer ‘kop’ gooit nog steeds vijftig procent. Mensen denkenechter dat die kans kleiner wordt naarmate de steekproef vordert. Dit noemen we degambler’s fallacy. Met cognitieve beschikbaarheid bedoelen we de mate waarin cognitiesin het geheugen aanwezig zijn. Men acht gebeurtenissen meer waarschijnlijk wanneercognities die daarmee te maken hebben makkelijk toegankelijk zijn. Dit noemen we ook welbeschikbaarheidsheuristiek. Bepaalde gebeurtenissen die in het geheugen opgeslagen zijnnemen ook een prominentere plaats in dan andere: dit heet ook wel de levendigheid vaninformatie op beschikbaarheid. Het gaat hierbij om gebeurtenissen die meer in de nabijheidvan het individu plaats hebben gevonden (zowel in termen van tijd als in ruimte). Verder gaathet om emotioneel aansprekende gebeurtenissen en concrete gebeurtenissen die goed voor testellen zijn. Bij simulatieheuristiek gaat het niet om het terugvinden van bepaalde

22

Page 23: MCB-10806 Social Psychology

gebeurtenissen in het geheugen, maar stelt men zich bepaalde situaties voor. Met ankering, ofanker-en-aanpassing, bedoelen we het proces waarbij twee verschillende, onderling sterkafhankelijke gegevens bij een kansschatting aan elkaar gekoppeld worden. De uitkomt vandeze schatting hangt af van de informatie die je krijgt: de manier waarop een probleemgepresenteerd wordt bepaald sterk hoe je er mee omgaat. Ook zoeken mensen naar informatiedie hun standpunt/opvatting ondersteunt: ze zoeken bevestiging, wat de werkelijke situatievertekent. Dit noemen we ook wel conformation bias, of bevestigingsvertekening.7.3Naast cognitieve beperkingen, staan ook motivationele en emotionele beperkingen een goedebeslissing in de weg. De belangrijkste motivationele belemmeringen zijn als volgt: debehoefte aan erkenning en affiliatie, waarbij het verschijnsel groupthink naar boven komt.Dit is een situatie waarbij men het oordeel bijstelt aan de eisen van de groep. Als tweede kaner gebondenheid aan een bepaald handelingsalternatief ontstaan, omdat men zichgecommitteerd heeft aan die keuze door ergens in geïnvesteerd te hebben of een bepaaldemening te hebben uitgesproken. We zien hierbij dat men na een bepaalde keuze niet meeropenstaat voor informatie die in tegenstrijd is met de gemaakte keuze, zoals bij cognitievedissonantie het geval is. Dit noemen we ook wel de pre-decisionele en de post-decisionelefase. De derde motivationele belemmering is het verminderen van angst of onzekerheid. Bijonzekerheid is men geneigd het keuzealternatief negatiever af te schilderen dan hetdaadwerkelijk is. Hierbij komt selectieve waarneming vaak voor. Bij het inschatten vansituaties speelt geanticipeerde spijt ook een rol: men schat in wat de kansen zijn dat menachteraf spijt zal hebben. Teleurstelling is een andere emotie die voorkomt naar aanleidingvan bepaalde beslissingen: wanneer de uitkomsten niet overeenkomen met de verwachtingen.Dit kan men voorkomen door ervoor te zorgen dat men krijgt wat hij wil of de verwachtingenbewust laag in te schatten.7.4

23

Page 24: MCB-10806 Social Psychology

Wanneer een vraagstelling op een bepaalde manier geformuleerd wordt door nadruk te leggenop bijv. iets negatiefs of positiefs, spreken we van framen. Zo hebben mensen bij eenwinstframe voorkeur voor zekerheid, en bij een verliesframe voor kans. Dit verschil invoorkeur wordt het reflectie-effect genoemd, en kan verklaard worden door de prospecttheory: mensen ervaren negatieve ervaringen anders dan positieve ervaringen.7.5Bij de definitie van risico’s hebben we het over een waarschijnlijkheidscomponent en eenwaardecomponent: de kans ergens op en de ernst van de te verwachten schade. Bij hetbepalen van een risico draait het om objectieve en subjectieve risico’s. Deze eerste zijngebaseerd op frequentie in het verleden, en de laatste op ‘geloof’. Technologischevooruitgang leidt tot nieuwe vragen over risico’s. Vaak worden grootschalige ongelukkenveroorzaakt door een toevallige samenloop van omstandigheden. Het aanvaarden vandergelijke risico’s gebeurt sneller wanneer een risico meer voordelen heeft, of uit vrije wilgedaan wordt. Naarmate een risico onbekender en minder beheersbaar wordt, wordt deaanvaardbaarheid van het risico kleiner. Grootschalige risico’s worden - in tegenstelling totkleinere, individuele risico’s - als onvrijwillig, onbekend en onbeheersbaar gezien. Bijkleinschalige risico’s achten mensen zichzelf relatief onkwetsbaar. Het eigen risico wordtingeschat in vergelijking met anderen: men acht de kans dat een ongeluk juist hén overkomterg klein. Dit heet onrealistisch optimisme: optimisme dat niet te rechtvaardigen is. Dit issterker naar mate er sprake is van een hogere zelfwaardering.

Hoofdstuk 9 Beïnvloeding9.1Er zijn boodschappen die onder de bewustzijnsdrempel liggen: dit noemen we ook welsubliminale boodschappen. Het kan voorkomen dat dingen bewust waargenomen worden,maar dat de reactie die daarop volgt onbewust is. Boodschappen die onder dewaarnemingsdrempel liggen, zijn niet te corrigeren door de persoon in kwestie. Subliminale

24

Page 25: MCB-10806 Social Psychology

beïnvloeding vindt plaats door het activeren van bepaalde primes. Ook geur kan van invloedzijn: geur heeft onbewust invloed op stemming, stereotypen, intensiteit van herinneringen engedrag. Organismen reageren voornamelijk op feromonen. Dit zijn geurstoffen dieorganismen produceren en versturen om een gedragsreactie bij anderen te ontlokken.9.2Beïnvloeding kan optreden door onbewuste waarneming, als een automatisch proces. Ditbetekent dat het moeilijk te sturen of te controleren is, het geen aandacht vergt, het onbewusten onintentioneel is. Wanneer een psychologisch proces aan een van deze voorwaardenvoldoet, noemen we het een automatisch proces. In het dierenrijk zijn er bepaalde signalen dieeen bepaalde reactie moeten stimuleren, wat we ook wel signaalstimuli noemen. Dit werktbij mensen ook zo: door bij een verzoek het woordje “want” te gebruiken, suggereert men dater een reden gegeven wordt, wat op haar beurt instemming stimuleert. Omdat men zonderverdere vragen te stellen op deze stimuli reageert, spreken we in dit verband ook wel vanmindlessness (gedachteloosheid). Men probeert gedrag te sturen door middel van eenbepaalde manier van presenteren. Ook het contrastprincipe, waarbij twee dingen naast elkaarworden gezet, wordt vaak toegepast. Een stimulus geeft een ander resultaat wanneer ercontrast wordt toegevoegd. Dit noemen we het contrasteffect.9.3Relaties verlopen beter naarmate er evenredig geïnvesteerd wordt. Volgens de evolutionairegeschiedenis willen mensen liever niet bij elkaar in het krijt staan door de belangrijke rol dieruilrelaties vroeger hadden. Onbillijkheid kan vermeden worden door de investeringen vanpersoon A te delen door de bijdragen van B, en deze te vergelijken met de investeringen vanB gedeeld door de bijdragen van A. Men kan beroep doen op het principe van wederkerigheiddoor middel van het contrastprincipe: een persoon doet eerst een groot verzoeken daarna eenkleiner verzoek, waardoor het kleine verzoek sneller ingewilligd wordt (door-in-the-facetechniek). Een andere techniek is de that’s-not-all techniek, waarbij een verkoper een

25

Page 26: MCB-10806 Social Psychology

aanbod doet, en terwijl de kopers nog overleggen, doet hij een lager aanbod, waardoor dekopers het gevoel hebben dat zij iets ‘terug moeten doen’, omdat zij denken dat de verkoperhen matst.9.4Uit de voet-in-de-deur techniek blijkt dat mensen willen dat hun gedrag in overeenstemmingis met hun opvattingen. Hierbij wordt een klein verzoek gedaan dat makkelijk ingewilligdwordt. Door deze toezegging wordt de volgende stap, een groter verzoek, kleiner. Men speelthierbij in op de zelfperceptie van een persoon. Bij low-balling (onderuit halen) doet eenverkoper een aantrekkelijk aanbod waar een persoon mee instemt. Vervolgens krabbelt deverkoper met een goed excuus terug en doet een hoger aanbod, waar de persoon vervolgensook mee instemt, omdat hij toch al ‘meegegaan is’ in de verkoop.9.5Het schaarsteprincipe beïnvloedt ons gedrag: wanneer iets minder verkrijgbaar is, zijn wegeneigd er meer van te genieten en het meer te waarderen. Men kan ook een onterecht gevoelvan schaarste creëren: “op is op!”9.6Er zijn twee verschillende soorten conformisme: informatief en normatief conformisme. Wespreken van informatief conformisme wanneer mensen in onduidelijke situaties hun oordeelbaseren op het oordeel van anderen, waardoor een groepsnorm ontstaat. Dit noemen we ookwel het autokinetisch effect. Wanneer men enkel conformeert om gewenst gedrag tevertonen, is er sprake van normatief conformisme. Dit beperkt zich tot situaties waarin denorm erg belangrijk is: het gaat bij deze vorm van conformisme om acceptatie enmeegaandheid (compliance). Naarmate de grootte van de meerderheid, de mate vanunanimiteit in de groep en de status en expertise van de meerderheid hoger zijn, is eenindividuele deelnemer eerder geneigd te conformeren.9.7Autoriteit van de meerderheid speelt een grote rol. Wanneer er binnen een groep eenminderheid is met een afwijkend standpunt, kan dit tot conflict leiden, waardoor anderen aanhun standpunt gaan twijfelen en er attitudeverandering plaats kan vinden. Dit gebeurt

26

Page 27: MCB-10806 Social Psychology

weliswaar niet vaak, maar wanneer het wel plaatsvindt, is deze verandering in attitude vaaklangdurig en zeer effectief. Dit noemen we ook wel het principe van bekering.9.8Tenslotte is het niet zo dat er altijd twee soorten mensen zijn: de beïnvloeders en de mensendie beïnvloed worden: er is namelijk altijd sprake van wederzijdse beïnvloeding.

Hoofdstuk 10 Groepsgedrag10.1De mens heeft een instinctieve behoefte om ergens bij te horen (need to belong). Soms wilmen onder instrumentele motieven lid worden van een groep omdat men alleen op die manieriets voor elkaar kan krijgen, maar er kunnen ook individuele doelen in het spel zijn.Functioneren in een groep betekent zelfregulering: je moet je op zekere hoogte aan de normenvan de groep aanpassen om niet buitengesloten te worden. Door dreiging van uitsluiting kanmen gewenst gedrag afdwingen teneinde de groep goed te laten functioneren. Een anderefunctie van een groep is het ontlenen van een sociale identiteit: groepslidmaatschappenvertellen wie we zijn. De sociale-identiteitstheorie stelt dat lidmaatschappen onderdeeluitmaken van het zelfbeeld van het individu. Echter, de optimale distinctiviteitstheorie steltdat mensen zich alsnog willen onderscheiden van de groep. Hoe groter de groep, hoe meer jeje sociale identiteit deelt, en hoe minder distinctief je bent.10.2Binnen een groep kunnen verschillende rollen vastgesteld worden, die op hun beurt eenzekere status met zich mee brengen. Rollen kunnen zowel formeel (voorzitter, notulist) ofinformeel (meeloper, leider) zijn. Diffuse statuskarakteristieken zijn karakteristieken dieniet zo zeer relevant zijn aan iemands vermogen om een groepstaak succesvol teneinde tebrengen, zoals sekse of sociale dominantie. Specifieke statuskarakteristieken zijn wel directgerelateerd aan dit vermogen, zoals ervaring. Binnen groepen zijn er ook bepaalde normen, ofgedragsregels. Hierbij is de ene norm belangrijker dan de andere. Zeer hechte groepen, ook

27

Page 28: MCB-10806 Social Psychology

wel cohesieve groepen, hebben vaak sterkere normen, waarbij de invloed van de groep op hetindividu ook groter is. Een norm kan zowel positief als negatief gedrag opwekken.10.3Sociale facilitatie wil zeggen dat de aanwezigheid van anderen invloed heeft op prestaties.De aanwezigheid van anderen brengt een zekere opwinding (arousal) teweeg, wat dominanteresponsen triggert. Wat normaal gesproken het meest vanzelf gaat, wordt door deaanwezigheid van anderen vergemakkelijkt. Men kan dus zowel positief als negatiefbeïnvloed worden. Volgens de afleiding-en-conflict theorie ontstaat arousal doordat deaanwezigheid van anderen conflict met zich mee brengt (je moet je aandacht verdelen). Bijeenvoudige taken leidt dit tot extra inzet, en bij complexere taken treedt een verslechtering inprestatie op. Men denkt dat sociale facilitatie ontstaat door een instinctieve reactie, angst voorevaluatie en afleiding. Verder kennen we social loafing, waarbij groepsleden minder doendan ze individueel zouden doen, door meeliftgedrag (free rider) en motivatieverlies. Menheeft het gevoel dat hun individuele prestatie minder wordt opgemerkt in een groep of minderinvloed heeft op het eindresultaat. Ook het sucker-effect speelt hierbij een rol: niemand wildegene zijn waar anderen bij ‘mee liften’, dus men zet zich minder in. Het verschil tussensociale facilitatie en social loafing is dat bij de één de individuele prestatie veel meer wordtopgemerkt dan bij de ander.10.4Wanneer mensen in groepen samenwerken is er sprake van onderlinge afhankelijkheid.Hierbij maken we onderscheid tussen competitieve en coöperatieve afhankelijkheid. Bijcompetitieve afhankelijkheid vechten twee mensen als het ware om hetzelfde, en bijcoöperatieve afhankelijkheid hebben ze dezelfde belangen. Er kan ook sprake zijn van eenmix van de twee: mixed-motive situaties. Het gevangenendilemma gaat over onderlingeafhankelijkheid van twee mensen. Iets kan goed zijn voor het collectief (de groep als eengeheel), of voor elk afzonderlijk lid van de groep. Wanneer een keuze het eigen belang van

28

Page 29: MCB-10806 Social Psychology

een persoon dient noemen we het een defectieve keuze. Een keuze die het gemeenschappelijkbelang steunt, noemen we de coöperatieve keuze. Ook hierbij spelen de free rider en hetsucker effect een rol. Het sociaal dilemma gaat over belangentegenstellingen tussen een lidvan de groep en de groep als geheel: individuele leden hebben een grotere opbrengst als zijvoor hun eigen belang kiezen, maar de groep heeft een betere opbrengst als ze voor decoöperatieve keuze kiezen. Het bevorderen van coöperatief gedrag kan door middel vanstructurele oplossingen en niet-structurele oplossingen. Een structurele oplossing zou zijn omcoöperatief gedrag te belonen en defectief gedrag te straffen. Dit kan echter ook een averechtseffect hebben, doordat men gaat over rechtvaardigen: men gaat de verwachte waardeinschatten om te kijken of het overtreden van de regel gezien de sanctie lonend is. Een niet structureleoplossing is om ervoor te zorgen dat men zich meer gaat identificeren met degroep door middel van onderlinge communicatie, mensen te overtuigen dat ze invloed hebbenen door een verkleining van de groep. Coalitievorming kan ook voorkomen in groepen: dit ishet samenwerken aan gemeenschappelijke doelen van personen bínnen een groep. Het gaathierbij om het bevorderen van het eigen belang en het bereiken van een eerlijke verdeling.Wanneer men ernaar streeft om schaarse opbrengsten tot ieders inbreng te verdelen, sprekenwe van de billijkheidstheorie.10.5Om te kijken of beslissingen beter tot stand komen in een groep dan individueel, moeten weeerst weten hoe informatie wordt uitgewisseld. Brainstormen is een techniek om ideeën optafel te krijgen zonder dat er kritiek gegeven wordt. Men zoekt alle informatie bij elkaar,formuleert een probleem, de ideeën worden geopperd en men maakt uiteindelijk een afwegingvan die ideeën. Individuele brainstorming blijkt effectiever te zijn dan groepsgewijzebrainstorming, omdat de ideeën van anderen jouw ideeëngeneratie blokkeren door angst voorevaluatie, motivatieverlies en interferentie. Er wordt in groepsdiscussie veel gepraat overkennis die al bekend is. Om optimaal gebruik te maken van een groepsdiscussie moet men

29

Page 30: MCB-10806 Social Psychology

met de volgende regels rekening houden: er moet duidelijk gemaakt worden wie welkeexpertise in huis heeft, er moet iemand benoemd worden die als ‘informatiemanager’ kanfungeren, er moet een idee ontstaan van ‘een beste oplossing’ en niet te vroeg gestopt wordenmet discussiëren. Men kan meer of minder risico nemen door sociale vergelijking (riskyshift): wanneer er binnen een groep geen objectieve standaard aanwezig is, gaat men eenaccuraat beeld vormen door middel van de mening van anderen. Hierdoor wordt de meningwaar men al naar neigde versterkt. De groep veroorzaakt op deze manier polarisatie: demening polariseert in de richting van het aanvankelijke standpunt. Een ander nadeel van hetwerken in groepen is dat men op een gegeven moment niet meer kritisch naar elkaar kijkt,bijvoorbeeld door hechting. Dit verschijnsel, groupthink, ontstaat eerder naarmate er veelstress is, de manier van leidinggeven voornamelijk directief (opleggend) is, beslisprocedureste kort schieten, de groep geïsoleerd is, en de groep sterk cohesief is.10.6Leiderschap in groepen kan zowel taakgericht als relatiegericht zijn. Een taakgerichte leiderricht zich op het uitvoeren van de zaak, het toezicht en het verdelen van werk en middelen.Een relatiegerichte leider richt zich meer op relaties en sfeer. Een combinatie van beide isnodig voor een effectief leiderschap. We kennen tegenwoordig ookcharismatisch/transformationeel leiderschap, waarbij de nadruk op de collectieve identiteitligt en men de ondergeschikten het gevoel geeft dat ze in staat zijn taken goed uit te voeren eneen belangrijke bijdrage kunnen leveren. Transactioneel leiderschap is gericht op het meesteresultaat. Het gaat hierbij vooral om het eigen belang, waarbij men individueel straft, loont encontroleert.

Hoofdstuk 11 Stereotypen11.1Mensen zien niet iedereen als een individu, maar als een lid van een groep. Sekse, leeftijd enetniciteit bepalen de eerste indruk. Het in categorieën indelen van mensen is een automatismedat nodig is om alle informatie die dagelijks op ons af komt te kunnen behappen. De

30

Page 31: MCB-10806 Social Psychology

categorisatie-accentuatie theorie houdt in dat men verschillen tussen categorieënaccentueert, en verschillen binnen de categorieën door middel van assimilatie minimaliseert.Eén van de meest gemaakte categorisaties is de wij/zij variant (bijv. autochtonen enallochtonen) De groep waar we zelf bij horen is de ingroup, de andere is de outgroup.Ingroup-outgroup-categorisaties zijn erg flexibel en hangen af van wat opvalt (deintergroepscontext). Enkel het feit dat er een groep ís, kan een groepsgevoel creëren.Mensen hebben een voorkeur voor hun eigen groep, wat we ingroup-favoritisme noemen.Men ziet de outgroup als homogeen, onder andere omdat de outgroup een abstract concept isen we meer van de ingroup weten en zien. De sociale-identiteits theorie stelt dat mensen eenpositieve sociale identiteit verlenen aan groepen waar men (hetzij willekeurig of tijdelijk) lidvan is om de zelfwaardering hoog te houden.11.2Categorisatie leidt tot het vormen van vooroordelen: dit zijn gevoelsmatige oordelen over eenbepaalde groep. Vooroordelen kunnen ook voortkomen uit racisme, hoewel men dit vanwegesociale wenselijkheid niet snel toe zal geven. Een tweede gevolg van categorisatie is hetontstaan van stereotype opvattingen: er worden bepaalde kenmerken aan een groep of liddaarvan toegekend. Een derde gevolg is discriminatie: het uitsluiten van anderen op basis vanbepaalde kenmerken. Het meten van deze gevolgen kan het best plaatsvinden via implicietemethoden.11.3Persoonlijke factoren die te maken kunnen hebben met het vormen van vooroordelen enstereotypen worden wel verklaard vanuit de psychodynamische benadering. Men maakthierbij gebruik van de F-schaal van Freud, die beschrijft in welke mate mensen een autoritairepersoonlijkheid hebben (zie: hfst.11; blz.527; Sociale psychologie; Roos Vonk). Mensen meteen dergelijke persoonlijkheid maken op schadelijke wijze gebruik van vooroordelen enstereotypen. Bij elk stereotype hoort een cognitief beeld: er wordt in de hersenen eensamenhang gecreëerd tussen het één en het ander. Wanneer deze verschijnselen ongegrond

31

Page 32: MCB-10806 Social Psychology

met elkaar samenhangen, spreken we van illusionaire correlatie. Ook distinctiviteit zorgtervoor dat men de outgroup vaak slechter ziet dan de ingroup. Een andere motivationelefactor is de just-world (rechtvaardige wereld) hypothese waarin men ervan uitgaat datmensen nu eenmaal krijgen wat ze verdienen. Maatschappelijke factoren die bijstereotypering meespelen zijn dat men gedrag vertoont op basis van de rol in de maatschappij,en de rol van vrouwen/mannen in de maatschappij. Een theorie die het ontstaan vanvooroordelen en stereotypering vanuit het maatschappelijk oogpunt bekijkt is de realistischegroepsconflict theorie: negatieve vooroordelen ontstaan wanneer er conflicten tussengroepen ontstaan vanwege schaarse goederen.11.4Het activeren van stereotypen, of het opwekken van cognities, gaat snel en ongemerkt.Naarmate we andere ervaringen opdoen, praten over gedrag, of langer nadenken over hoe weoordelen, kunnen we de incorrecte stereotyperingen corrigeren. Het interpreteren van gedragis belangrijk bij het activeren en toepassen van stereotypen. Gedrag van anderen wordt andersgeïnterpreteerd naarmate er een stereotype in het spel is. Hierbij is ook de attributie van hetgedrag belangrijk: ligt het aan de omstandigheden of aan de persoonlijkheid van de individu?11.5We onderscheiden ook metastereotypen: stereotyperingen óver stereotyperingen. Het gaathierbij om ideeën die je hebt over stereotypen. Een stereotype kan ook een bedreiging vormenvoor de groep waar je deel uit maakt. Wanneer je alles op alles moet zetten om te laten ziendat een stereotype niet voor jou of voor jouw groep opgaat, kan dit heel bedreigend zijn enzeer veel spanning teweegbrengen. Attributionele ambiguïteit houdt in dat er onzekerheidoptreedt bij een gestereotypeerd persoon. Ben je ergens afgewezen vanwege je stereotype, ofomdat je simpelweg niet goed genoeg bent? Er zijn hierbij twee mogelijkheden, tweetegenstrijdige attributies, om te verklaren waarom je in een bepaalde situatie verkeert.11.6Volgens de contacthypothese kunnen vooroordelen, stereotypen en discriminatie

32

Page 33: MCB-10806 Social Psychology

teruggedrongen worden door contact tussen groepen, wat aan vier voorwaarden moetvoldoen. Het contact moet ondersteund worden door autoriteiten, er moet ruimte zijn voorpersoonlijk contact, er moet een gemeenschappelijk doel onder de leden heersen en er moetsprake zijn van een vergelijkbare status tussen de leden. Men kan stereotypen veranderen doorcontrastereotypen te creëren: wanneer men ondervindt dat een stereotype niet klopt, kan mendit stereotype corrigeren. Het komt echter vaak voor dat men alleen de afwijkendegroepsleden (het subgroepje van de categorie) als ‘goed’ zal gaan zien. Dit noemen we ookwel subtypering. Het onderdrukken van stereotypen blijkt niet succesvol te zijn: er is hierbijsprake van het boemerangeffect.Hoofdstuk 12 Pro-sociaal en antisociaal gedrag12.1Pro-sociaal gedrag is een term die door de sociale wetenschap bedacht is. Het is hettegenovergestelde van antisociaal gedrag en wordt als volgt gekenmerkt: het gedrag moet eenbewezen positief effect hebben, vrijwillig gebeuren en niet voorkomen uit beroepsmatigeverplichtingen. We spreken van altruïsme wanneer men pro-sociaal gedrag gebruikt om hetwelzijn van een ander te bevorderen, ondanks dat daar geen beloning aan vast zit.12.2Een belangrijk motief om pro-sociaal gedrag te vertonen is dat het vanuit evolutionairperspectief bijdraagt aan de overlevingskansen, omdat je op jouw beurt weer hulp van eenander kan ontvangen. Dit noemen we wederkerige hulp. Een ander motief vanuitevolutionair perspectief is dat de kans tot het doorgeven van genen aan een toekomstigegeneratie (inclusive fitness) groter wordt naarmate meer pro-sociaal gedrag wordt vertoond.Een andere benadering is die van kosten en baten: men zal eerder gedrag vertonen datpositieve consequenties heeft dan gedrag dat negatief uitpakt. Men maakt als het ware eenrekensommetje waarbij men zichzelf de vraag stelt: wat leveren mijn acties op en wil ik dat inhet vervolg blijven doen? Andere redenen voor pro-sociaal gedrag kunnen een gevoel van

33

Page 34: MCB-10806 Social Psychology

rechtvaardigheid of sociaal verantwoordelijkheidsbesef zijn. Volgens de empathiealtruïsmehypothesedoet het er niet toe of de helper beter wordt van zijn gedrag, zolang hetmotief maar altruïstisch is. Een andere opvatting is dat men ‘meevaart’ op het plezier dan eenander ervaart wanneer je diegene helpt: dit noemen we empathic joy. Het inleven in eenander, of empathie, is een basisvoorwaarde om tot altruïsme te komen. Het gaat hierbij omcognitieve en emotionele elementen: je kunt bij het zien van een persoon in nood empathicdistress of empathic concern ervaren. Een theorie die het bestaan van altruïsme aanvecht isdat men toch een beloning krijgt voor het helpen van een persoon: in gevallen van empathiebeleeft men empathic joy. We kunnen concluderen dat er in dergelijke situaties vaak eenmengvorm van beiden aanwezig is. Zie: hfst.12; blz.568; Sociale psychologie; Roos Vonk.12.3Een noodsituatie verloopt globaal in vijf stappen: het opmerken van de noodsituatie (kanbelemmerd worden door lawaai of afleiding), het interpreteren van de noodsituatie, waarbijpluralistic ignorance (collectieve besluiteloosheid) op kan treden, het nemen vanverantwoordelijkheid, waarbij diffusie van verantwoordelijkheid op kan treden, besluitenwelke hulp nodig is en uiteindelijk het verlenen van de hulp. Dit kan verhinderd worden dooraudience inhibition: belemmeringen door de aanwezigheid van een ‘publiek’. Zie: hfst. 12;blz.574; Sociale psychologie; Roos Vonk. Mensen vertonen meer hulpgedrag wanneer zij ineen goede stemming verkeren.12.4Ook persoonkenmerken kunnen hierbij van invloed zijn, zoals het geloof in een rechtvaardigewereld, empatisch vermogen, sociale verantwoordelijkheid en interne controle, ofwel hethebben van een zogenaamde altruïstische persoonlijkheid.12.5Aantrekkelijkheid is een andere factor: aantrekkelijke mensen ontvangen eerder hulp. Dekenmerken van het slachtoffer en de situatie waarin deze zich bevindt bepaalt voor ons in ofwe te hulp schieten: in hoeverre heeft de persoon het aan zichzelf te danken? Ook degelijkenis en relatie tussen het slachtoffer en de hulpgever is hierbij van belang.

34

Page 35: MCB-10806 Social Psychology

12.6Pro-sociaal gedrag ontstaat vanuit de natuurlijke aanleg van de mens om sociaal te zijn, hetcommuniceren en het kunnen voelen van empathie. Er zijn grote individuele verschillentussen de mate waarin mensen geneigd zijn pro-sociaal gedrag te vertonen. Men kan prosociaalgedrag van jongs af aan aanleren, maar het ook gaandeweg aanleren. Zo worden prosocialevaardigheden bijgespijkerd. Verder kan men pro-sociaal gedrag in noodsituatiesbevorderen door bijvoorbeeld reclame, zoals de overheid dat doet.12.7Onder agressie verstaan we “gedrag dat als doel heeft om op enigerlei wijze schade of pijntoe te brengen”. Verschillende soorten agressie zijn actieve/passieve en fysieke/verbaleagressie. Verder kan men onderscheid maken tussen directe en indirecte agressie. Voor dezecombinaties, zie: hfst.12; blz.587; Sociale psychologie; Roos Vonk. Wanneer het toebrengenvan schade intentioneel is, maar het doel hierachter anders, spreken we van instrumenteleagressie (zoals in het leger). Wanneer er geen ander achterliggend doel is, spreken we vanemotionele of vijandige agressie. Het enige nut hiervan is schade toebrengen (zinloosgeweld).12.8De meningen over de oorsprong van agressief en antisociaal gedrag verschillen. Sommigendenken dat het aangeboren is: dit is een theorie van Freud die stelt dat agressie al van kinds afaan in de mens zit en niet opgekropt moet worden: de mens heeft niet alleen een drift totleven, maar ook tot doden. Het zogenaamde afvloeien van deze negatieve, opgehoopte energienoemen we catharsis. Anderen verklaren agressie niet tot een drift tot doden, maar doordathet dient als instrument om de mens te verzekeren van eten, voortplanting, etc. De mens isdus volgens deze evolutietheoretische benadering agressief om aanvallend te kunnen zijnteneinde zijn belangen (overleving) te verwezenlijken.12.9Onder invloed van het behaviorisme is men gaandeweg gaan geloven dat men het gedrag vanmensen kan veranderen, waaruit de conclusie werd getrokken dat agressie aangeleerd is, in

35

Page 36: MCB-10806 Social Psychology

plaats van aangeboren. Volgens sommigen zijn er biologische verschillen tussen agressievemensen en niet-agressieve mensen: dit komt tot stand door een andere invloed van hormonenen neurotransmitters. Ook hersenbeschadigingen in de frontale cortex, die belangrijk is voorde verwerking van emoties, kunnen leiden tot agressief gedrag. Ander onderzoek richt zich opde aanwezigheid van het hormoon testosteron en de neurotransmitter serotonine alsdeterminant van agressie. Agressie kan ook door de sociale omgeving ontstaan: hierbijkunnen we denken aan het spelen van bepaalde computerspelletjes, het luisteren naaragressieve songteksten of simpelweg de waarneming van agressief gedrag.12.10Antisociaal gedrag is niet constant: het is een reactie op een bepaalde situatie of interactie metanderen. Agressie en antisociaal gedrag kan voortkomen uit frustratie: als men het idee krijgtdat men om onrechtvaardige redenen gedwarsboomd wordt, is men geneigd antisociaalgedrag te vertonen; vooral wanneer er weinig andere gedragsmogelijkheden zijn. In dezegevallen kan en afreageren op iemand die er niets mee te maken heeft of niets aan de situatiekan doen. Dit noemen we ook wel displacement: misplaatste agressie. We makenonderscheid tussen instrumentele agressie (deze wordt daadwerkelijk geuit) en emotioneleagressie (die zich in je hoofd afspeelt). De frustratie-agressie hypothese stelt dat agressie incorrelatie tot emotionele agressie staat, en niet tot instrumentele agressie. Frustratie leidt totaversieve (onplezierige) stimuli, wat eerder tot agressie leidt naarmate de stimulusvijandigheid of boosheid oproept. Volgens Berkowitz zijn alle stimuli die negatievegedachten of gevoelens oproepen een mogelijke bron van agressie. Enkele belangrijkeoorzaken van negatieve gevoelens zijn pijn, lawaai, hitte, mensenmassa’s (schending vanpersoonlijke ruimte) en de aanwezigheid van wapens (het wapenseffect). Wanneer negatievegevoelens voortkomen uit de interactie tussen mensen spreken we van interpersoonlijkebronnen van negatieve gevoelens. Hierbij kan men denken aan onrechtvaardigheid, normen en

36

Page 37: MCB-10806 Social Psychology

vergelding, provocaties en bedreiging van de zelfwaardering. Wanneer men zich aangevallenvoelt of in de aanval gaat op basis van ongegronde redenen, spreken we van vijandigeattributievertekening. Mensen met een narcistische persoonlijkheid vinden zichzelfsuperieur, denken dat zij recht hebben op bewondering en allerlei privileges, hebben deneiging anderen te manipuleren en reageren agressief wanneer zij het gevoel hebben dat hun(overmatige) zelfwaardering bedreigd wordt.

37