Licentiehouders - atletiekacademie.rfxweb.nl · nemen de maximale spierkracht, het maximale...

28
Licentiehouders digitaal magazine opleidingen 1 mei 2013 INHOUD NUMMER 2/2013 2. Doping is zo oud als de sporter 3. Korte berichten 6. Boeken 7. Uit de andere bladen 8. Wil la Rivièra, kloppend hart D-junioren AV34 9. Rollende pas 12. Het geheim van AV Gouda 14. Gezond werken in de sport 16. Het Athletic Skills Model 19. Column: Ovenhandschoenen 20. 'Sportpsychologie dat is toch veel te zweverig?!' 23. Athletic Champs: atletiekwedstrijden voor pupillen 26. Ik wandel, hoe kan dat? COLOFON Digitaal magazine voor Licentiehouders, uitgegeven door de Atletiekunie, ver- schijnt viermaal per jaar. Het informeert gediplomeerde trainers met een licentie over trainerszaken. 'Het licentiesysteem is bedoeld als kwaliteitsimpuls voor het sporttechnisch aanbod zoals dat bij atletiekverenigingen en loopgroepen wordt aangeboden' (Licentiesysteem Atletiekunie). Incidenteel ontvangen trainers een digitale 'Nieuwsflits', een kort bericht dat niet kan wachten op het reguliere Magazine. Magazine nummer 3/2013 verschijnt 1 september. REDACTIE Eindredactie: Sport Tekst en Uitleg Nederland, [email protected], www. steun.biz, 024-3566601. Redactiesamenstelling: Betty Hofmeijer, Jan Heusinkveld, Ton de Kort, Hannie Huber, Clemens Vollebergh. Aan de inhoud van deze brief werk- ten ook mee: Herman Ram, Edith Rozendaal, Noémi Boekel Medewerker kaderontwikkeling Atletiekunie: Melanie Schüttler Opmerkingen over de inhoud van het magazine, bijdragen of suggesties voor De Kwestie: [email protected]. Licentiehouders van de Atletiekunie ontvangen een link naar dit magazine per mail. Wijzigingen van het e-mailadres door- geven aan: arda.pommer@atletiekunie. nl. Foto: Hans van Oostveen

Transcript of Licentiehouders - atletiekacademie.rfxweb.nl · nemen de maximale spierkracht, het maximale...

Licentiehoudersdigitaal magazine opleidingen

1 mei 2013

inhoud nummer 2/2013 2. Doping is zo oud als de sporter 3. Korte berichten 6. Boeken 7. Uit de andere bladen 8. Wil la Rivièra, kloppend hart D-junioren AV34 9. Rollende pas 12. Het geheim van AV Gouda 14. Gezond werken in de sport 16. Het Athletic Skills Model 19. Column: Ovenhandschoenen 20. 'Sportpsychologie dat is toch veel te zweverig?!' 23. Athletic Champs: atletiekwedstrijden voor pupillen 26. Ik wandel, hoe kan dat? colofon Digitaal magazine voor Licentiehouders, uitgegeven door de Atletiekunie, ver-schijnt viermaal per jaar. Het in for meert ge di plomeerde trainers met een licentie over trainerszaken. 'Het licentiesysteem is bedoeld als kwa li teits impuls voor het sport technisch aanbod zoals dat bij atletiekverenigingen en loopgroepen wordt aan ge boden' (Licentiesysteem Atletiek unie). Incidenteel ontvangen trainers een digitale 'Nieuws flits', een kort be richt dat niet kan wachten op het reguliere Magazine. Magazine nummer 3/2013 verschijnt 1 september.

redactieEindredactie: Sport Tekst en Uitleg Nederland, [email protected], www.steun.biz, 024-3566601. Redactiesamenstelling: Betty Hofmeijer, Jan Heusinkveld, Ton de Kort, Hannie Huber, Clemens Vollebergh. Aan de inhoud van deze brief werk-ten ook mee: Herman Ram, Edith Rozendaal, Noémi Boekel Medewerker kaderontwikkeling Atletiekunie: Melanie Schüttler Opmerkingen over de inhoud van het magazine, bijdragen of suggesties voor De Kwestie: [email protected].

Licentie houders van de Atletiekunie ontvangen een link naar dit magazine per mail. Wijzigingen van het e-mailadres door-geven aan: [email protected]. Foto: Hans van Oostveen

2 mei 2013

Een voorwoord schrijven voor de licentiehouders van de Atletiekunie: het is een welkome afwisseling in een tijd waarin het in de media alleen maar over doping in het wielrennen lijkt te gaan. Lijkt te gaan, want in de werkelijkheid van alledag werkt de Dopingautoriteit samen met 58 sportbonden, en binnen dat klantenbestand is de Wielerunie weliswaar een bijzondere klant, maar zeker niet onze enige zorg. VerbodHet zal niet iedereen bekend zijn dat atletiek de eerste sport was waarin doping verboden werd. Dat gebeurde al in 1924, terwijl het eerste dopingregle-ment in het wielrennen pas in 1966 van kracht werd. Het in 1924 afgevaardigde verbod had eigenlijk alleen symboli-sche waarde, want er waren nog geen dopingcontroles of andere manieren om dopinggebruik vast te stellen. We heb-ben dan ook geen idee hoeveel er in die periode gebruikt werd, al is wel zeker dat er in die vroege periode al naar al-lerlei middelen gegrepen werd waarvan werd aangenomen dat ze ‘hielpen’. HicksBeroemd (berucht?) is de Olympische marathon van 1904 die gewonnen werd door de Engelsman Thomas Hicks. Hicks kende onderweg enkele inzinkin-gen, maar kwam er bovenop door het gebruik van brandy en strychnine, hem behulpzaam aangereikt door fans in het publiek. Zonder het te weten voegde Hicks zich daarmee in een lange en tot op de dag van vandaag voortdurende traditie, namelijk het gebruik van midde-len die de sportprestatie eerder negatief dan positief beïnvloeden.

StanozololEr zijn natuurlijk ook dopingmiddelen die wel degelijk effectief zijn, en hun weg gevonden hebben naar de (inter-nationale) atletiek. Al even beroemd

(berucht?) als de Olympische mara-thon van 1904 is de finale van de 100 meter van 1988. Niet alleen testte Ben Johnson na afloop positief op stano-zolol, maar ook de nummers 2, 3, 5 en 7 van die finale zijn op een later moment betrapt en veroordeeld wegens doping-gebruik. Een situatie die toch wel veel gelijkenis vertoont met de lijstjes met winnaars van de Tour de France, die im-mers ook vrijwel allemaal tegen de lamp gelopen zijn.

DopingschandalenDe hamvraag is nu: hoe zit dat tegen-woordig? Een vraag die over 20 jaar beter te beantwoorden zal zijn dan nu, maar toch: bij alle grote dopingschan-dalen (waaronder de affaires Balco, Ferrari, Fuentes en Humanplasma) blij-ken er zich onder de klanten ook atleten te bevinden, en onderzoeksjournalisten van de ARD hebben een onthullend inkijkje gegeven in de dopingpraktijken in Kenia. Geen geruststellende signa-len. In cijfers uitgedrukt: in 2011 leidden 234 dopingcontroles tot een tuchtproce-dure wegens een positieve bevinding.

Dat was een percentage van 0,98% van alle uitgevoerde controles en dat percentage was net iets lager dat het gemiddelde in alle Olympische sporten (1,05%) en een stuk onder het wielren-nen (1,68%). Cijfers zeggen zeker niet alles, maar een indicatie geven ze wel. En ieder mag voor zichzelf de vraag beantwoor-den of deze getallen verontrustend of juist geruststellend zijn. Herman Ram Directeur Dopingautoriteit

doping is zo oud als de atleet

3 mei 2013

GOEDE RESULTATENDe aangepaste Kwalificatie Structuur Sport boekt uitstekende resultaten. Dit voorjaar zijn er namelijk bijna 300 assistenttrainers (niveau 2) bij de eigen vereniging opgeleid. Daarnaast zijn er van oktober tot en met maart ruim 270 trainers (niveau 3) gestart met de oplei-ding tot baanatletiek- of looptrainer. Van deze 270 trainers hebben 4 groepen examen gedaan en is er een gemid-deld slagingspercentage van 82%. Een behoorlijke stijging ten opzichte van de afgelopen 4 jaar! En de komende maan-den vinden er nog 13 examendagen plaats, verspreid over het land. Wil je ook zelf assistenten opleiden? Wil je dat er na de zomer een oplei-ding start voor trainers die zelfstandig voor de groep staan? Dat kan! Neem hiervoor contact op met de afdeling opleidingen via nummer 026-4834800. Op www.atletiekunie.nl/opleidingen vind je alle informatie over opleidingsproduc-ten. Atletiekunie, afdeling opleidingen

STATISCH REKKEN; MINDER SPIERFUNCTIEStatisch rekken tijdens de warming-up leidt tot verminderde spierfunctie. Zo nemen de maximale spierkracht, het maximale vermogen van de spier en de explosieve spierkracht af. Uit een zeer gedegen studie uit Kroatië blijkt dat deze afname in prestatie kan oplopen tot gemiddeld 5,4% direct na het rekken. Statisch rekken: werkt het blessurepre-ventief? Vergroot het de lenigheid? Wat gebeurt er met de spierkracht? Allemaal vragen die terugkeren bij de discussies over rekken. Simic en collega’s voegden data samen van alle gevonden litera-tuurstudies die sinds 1966 verschenen zijn. De auteurs onderzochten het effect van statisch rekken op de maximale spierkracht (61 studies), het maximale vermogen dat de spier kan leveren (12

studies) en de maximale explosieve spierkracht (57 studies). Conclusie: statisch rekken leidt tot een afname van de kracht van de betreffende spier. Bron: Topsporttopics.nl, Herman IJzerman, 2 april 2013, aldaar: Simic L, Sarabon N, Markovic G (2013) Does pre-exercise static stretching inhibit maximal muscular performance? A meta-analytical review. Scand. J. Med. Sci. Sports, 23: 131-148 FLOW, NIEUW HARDLOOPEVENEMENT

Speciaal voor vrouwen vindt er op 2 juni in Eindhoven een hardloopevene-ment plaats: FLOW. Het evenement combineert Brabantse gezelligheid met een sportieve prestatie. Jong en oud, geoefend en beginnend hardloopster; iedereen kan deelnemen laat de organi-satie weten: 'mits men ‘Flowwaardig’ is'. Meer informatie: www.floweindhoven.nl HARDLOOPPRESTATIE EN COMPRESSIEKLEDINGAtleten lopen de 400 m niet sneller door het dragen van compressiebroeken/-kousen. Deze kleding heeft ook geen

effect op de ervaren pijn direct na het lopen. Dit blijkt uit onderzoek van sport-wetenschapper Faulkner en collega’s. Veel atleten dragen compressiekle-ding, meestal in de vorm van kousen en broeken. Dit doen zij om sneller te herstellen, de doorbloeding te stimule-ren tijdens lange vluchten en/of omdat zij in de veronderstelling zijn dat het dragen van deze kousen kan leiden tot prestatieverbetering. Faulkner en collega’s hebben met dit onderzoek het laatste fenomeen willen bestuderen. Zij vroegen zich af wat het effect is van het dragen van compressiekleding op een wedstrijdprestatie. Dus niet in labora-toriumsetting of een volhoudtest (wat veel voorkomt), maar door middenlange afstandlopers 400 m te laten lopen op een atletiekbaan.[...]Faulkner en col-lega’s stellen dat er een significant ef-fect is op de zelf ervaren vermoeidheid. De BORG-schaalscores (scores tussen 6-20) zijn respectievelijk gemiddeld 14, 13,8 en 13,4 voor het lopen zonder compressiekleding, met een lange broek en met de combinatie van broek en kousen. [...]Een atleet hoeft dus geen compressiebroeken/-kousen aan te trekken om harder te lopen. Bron: Topsporttopics.nl, Herman IJzerman, 25 maart 2013, aldaar: Faulkner JA, Gleadon D, McLaren J, Jakeman JR (2013) Effect of lower-limb compression clothing on 400-m sprint performance. J. Str. Cond. Res., 27: 669-676 TRAINER-COACH LANGS DE MEETLATOm sportieve en maatschappelijke winst door sport te kunnen boeken hebben sportbeoefenaars goede begeleiders nodig. Zij zijn degenen die ‘het verschil kunnen maken’ tussen een matig en een goed sportaanbod. Maar is die begeleiding wel in voldoende mate voorhanden en zijn sportleiders goed toegerust voor hun werk?

korte berichten

4 mei 2013

De betere sportleider werkt vaak bij de beste teams, waardoor andere teams het met minder competente sportleiders moeten doen. Hoe zorgen we ervoor dat de juiste persoon op de juiste plek terecht komt? Dit blijkt al decennia lang een knelpunt binnen de sportsector. Sportorganisaties en trainer/coaches zijn daarbij gebaat met hulpmiddelen om kwaliteiten of de competenties van sportleiders te kunnen beoordelen. Zo blijkt uit het proefschrift Excellente trai-ner/coaches voor excellente sport van Jo Lucassen. Bron: Mulierinstituut.nl, 21 januari 2013

gebruik borg-schaalAtleten kunnen tijdens een opklimmen-de inspanningstest aan de hand van de Borg-schaal zeer nauwkeurig inschat-ten hoe intensief ze aan het sporten zijn. Dat concluderen Duitse sportart-sen op basis van een vergelijking van de Borg-scores van ruim 2500 mensen met gegevens van hun hartfrequentie en concentratie bloedlactaat. De Borg Rating of Perceived Exertion (RPE) is de meest gebruikte vragenlijst om te meten hoe zwaar atleten een be-paalde inspanning ervaren. Atleten ge-ven op een schaal van 6 t/m 20 aan hoe zwaar ze de inspanning ervaren die ze op dat moment leveren. De Borg-schaal is in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw ontwikkeld door de inmiddels gepensioneerde Zweedse hoogleraar in de psychologie Gunnar Borg. Het idee achter de schaalverdeling is dat de uitkomst, na vermenigvuldiging met 10, overeenkomt met de hartfrequentie. Een atleet die tijdens een bepaalde inspanning een hartfrequentie heeft van 130 zou dus op de Borg-schaal 13 moe-ten aangeven. […] Maar hoe valide is de Borg-schaal nu? Met andere woorden, hoe groot is de overeenkomst tussen objectieve fysiologische parameters van inspanning en de subjectieve Borg-score? [...] Scherr toont aan dat de Borg-score een valide meting is wanneer de belasting steeds verder toeneemt. Voor sporten waarbij het lastig is met een hartfre-

quentiemeter de intensiteit van een toenemende belasting te bepalen, zoals waterpolo, is de Borg-schaal dus een goed alternatief. Indien een atleet wel de mogelijkheid heeft om een hartfre-quentiemeter te gebruiken heeft dat uiteraard de voorkeur. Bron: Topsporttopics.nl, Paul Schermers, 28 januari 2013, aldaar: Scherr J, Wolfarth B, Christle JW, Pressler A, Wagenpfeil S, Halle M (2012) Associations between Borg’s rating of perceived exertion and physio-logical measures of exercise intensity. Eur. J. Appl. Physiol., 113: 147-155 hardlopen in de regen kost meer energieHardlopen in de regen bij 5 °C kost meer energie dan wanneer een atleet met droog weer hardloopt bij 5 °C. Dit blijkt uit onderzoek van Ito en zijn Japanse collega’s. Duursporters die afhankelijk zijn van buiten trainen en in de buitenlucht hun wedstrijden hebben zijn uiteraard ook afhankelijk van de weersomstandighe-den. Trainen en wedstrijden in de regen zijn, zeker in Nederland, geen uitzonde-ring. Je kunt je op verschillende weers-omstandigheden kleden, maar lang in de regen lopen of fietsen leidt er toch toe dat je als sporter nat wordt. Door de regen koel je af. En om op te warmen heeft een atleet energie nodig. Ito en collega’s onderzochten wat het effect van het hardlopen in de regen is op het afkoelen en het energieverbruik. Zeven recreatieve hardlopers met een gemiddelde maximale zuurstofopname van 52 ml/kg.min moesten bij 5 °C 30 minuten al dan niet in de regen hardlo-pen op een lopende band op 70% van hun VO2max (gebaseerd op een hard-looptest bij 20 °C). Onder andere het zuurstofverbruik, de hartfrequentie en de lichaamstemperatuur in de slokdarm zijn gemeten. Er zat minimaal een week tussen beide testdagen en de atleten droegen tijdens beide tests een korte broek en een polyester shirt met lange mouwen. Het zuurstofverbruik was hoger toen de

atleten in de regen hardliepen in verge-lijking met het hardlopen zonder regen, respectievelijk ongeveer 42,5 ml/kg.min en 38 ml/kg.min. Een verschil van meer dan 10%. Er was geen verschil in hartfrequentie, deze was ongeveer 166. En tot slot was de lichaamstemperatuur de eerste 15 minuten lager wanneer de atleten in de regen hardliepen. De lichaamstemperatuur zakte de eerste 5 minuten van de test zelfs bijna een halve graad onder de lichaamstempe-ratuur bij het begin van de test bij het hardlopen in de regen. Na 15 minuten was het verschil in lichaamstemperatuur tussen beide tests echter verdwenen. De temperatuur bij het begin van de test lag net onder de 37 °C en liep zowel bij het hardlopen in de regen als zonder regen uiteindelijk op tot gemiddeld 38 °C na een half uur hardlopen. [...] Bron: Topsporttopics.nl, Herman IJzerman, 15 februari 2013, aldaar: Ito R, Nakano M, Yamane M, Amano M, Matsumoto T (2013) Effects of rain on energy metabolism while running in a cold environment.Int. J. Sports Med., DOI: http://dx.doi.org/10.1055/s-0032-1331770 sprinttraining op hoogteNa maximale sprinttraining op een gesimuleerde hoogte van 3000 meter kunnen wielrenners vaker een korte maximale sprint uitvoeren voordat ze uitgeput zijn. Dat blijkt uit een zeer de-gelijk uitgevoerd Zwitsers onderzoek. Atleten die op hoogtestage gaan doen dat meestal om hun uithoudingsvermo-gen te verbeteren. De lagere zuur-stofspanning op hoogte stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen. Meer rode bloedcellen betekent een hogere zuurstoftransportcapaciteit. Dit kan een positief effect hebben op duurpres-taties. Een minder bekend effect van hoogtetraining is het verbeteren van de sprintprestatie. Wellicht komt daar nu verandering in. Raphael Faiss en zijn collega’s denken namelijk dat sprint-training op een gesimuleerde hoogte tot een betere doorbloeding van de spieren leidt.

5 mei 2013

[...]De toegenomen doorbloeding zou volgens Faiss en collega’s de verkla-ring zijn voor de verbeterde herhaalde sprintprestatie. Hierdoor zou een snelle-re afvoer van afvalstoffen mogelijk zijn. Dit zou ook verklaren waardoor meer herhalingen mogelijk zijn na sprint-training op hoogte. De auteurs geven echter aan dat voorzichtigheid geboden is bij het interpreteren van gegevens die verkregen zijn met infraroodtechniek. In welke mate de prestatieverbetering dus is toe te schrijven aan een betere door-bloeding blijft onduidelijk. Desondanks zijn de resultaten van deze gedegen studie veelbelovend. Bron: Topsporttopics.nl, Paul Schermers, 18 maart 2013, aldaar: Faiss R, Léger B, Vesin J-M, Fournier P-E, Eggel Y, Dériaz O, Millet GP (2013) Significant molecular and systemic adaptations after repeated sprint training in hypoxia. PLOSone, 8 (2): e56522 bordjes bij de lift hebben effectBordjes bij de lift waarop staat dat trap-lopen gezonder is, werken. Als er van die bordjes hangen, nemen 11 procent meer mensen de trap, blijkt onderzoek van het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Onderzoekers hingen bordjes op in hun ziekenhuis. Bijzonder is dat het effect van de bordjes lang aanhoudt. Twee weken nadat ze waren weggehaald, namen nog steeds meer mensen de trap dan anders. Volgens de onderzoe-kers kan af en toe de trap nemen veel uitmaken. Mensen komen gemiddeld per jaar een halve kilo aan. Dat is 10 calorieën per dag te veel, precies de hoeveelheid die je verbrandt met een minuut traplopen. Bordjes helpen dus om mensen te laten traplopen, net als het verplaatsen van producten in de bedrijfskantine. Zo lag de dieetmargarine in de periode van het onderzoek meer in het zicht. Die werd daardoor zeven keer vaker gekocht dan gebruikelijk. Andere maatregelen had-den bijna geen effect. Bij een zoutarme

soep stond een bordje met de mede-deling dat die veel beter was voor de bloeddruk en er werden vetarme crois-sants aangeprezen. Daar trokken maar weinig bezoekers zich iets van aan. Bron: NOS.nl, 25 januari 2013 free run parkSportplaza Zuiderpark in Rotterdam is op 7 april uitgebreid met een unieke Free Run locatie. Voor het eerst in Nederland heeft een gemeente een openbaar Free Run park ingericht. De sport lijkt hiermee eindelijk geaccep-teerd te worden. Beheersorganisatie Thuis Op Straat is samen met locale jongeren verantwoordelijk voor het ontwerp. De deelgemeente Charlois heeft leverancier VelopA-Omniplay de opdracht gegeven om de locatie in te richten. [...] De jongeren zijn blij dat de gemeente hun sport serieus neemt. 'Toen ik 6 jaar geleden met Free Runnen begon, werd het door veel mensen nog als een extreme sport gezien. Nu, na alle films en clips waarin je het ziet, vindt men het veel normaler. Daarom wilde de gemeente ons ook een eigen plek geven', aldus één van de jongeren. Ook Edo Gabes, directeur van VelopA-Omniplay is blij met deze ontwikkeling: 'Wij vinden dat alle sporten een plekje verdienen in de buitenruimte, dus ook Free Running. We proberen het al 3 jaar op de kaart te zetten en nu is dat eindelijk gelukt.' Bron: Pleisureworld.nl, 12 maart 2013, aldaar: www.velopa-omniplay.com passief herstel bij sprints beter dan actief herstelEen korte passieve rustperiode van maximaal 50 sec zorgt voor een beter herstel na herhaalde korte sprints dan een actieve rustperiode van 50 sec. Vanaf 100 seconden is er geen onder-scheid meer tussen passief of actief herstel, blijkt uit Japans onderzoek van Ohya en collega’s. Intervaltraining met afwisselend korte sprints en rustperiodes komt veel voor in de sport. Een trainer kan kiezen voor verschillende lengtes van de sprints, en

kan de duur en vorm van pauzes tussen sprints variëren. Moet er sprake zijn van een lange of juist een korte pauze en is een actief of juist een passief herstel wenselijk? En wat is de invloed hier-van op de te leveren sprints? Om hier meer inzicht in te krijgen lieten Ohya en collega’s 8 mannen meerdere keren 10 sprints van 5 seconden uitvoeren op een ergometerfiets. De rust tussen elke sprint was 25, 50 of 100 sec en er was sprake van actieve rust (fietsen op 40% van de VO2max) of passieve rust (zitten op de ergometer-fiets zonder te trappen). Het bleek dat passief herstel van 25 en 50 sec leidde tot een mindere afname van de presta-tie dan bij actief herstel. Het maximaal geleverde vermogen nam tijdens de 10 sprints met 8% af bij 25 sec pas-sief herstel. Terwijl dit verval bij actief herstel bijna 12% was. Bij een pas-sief herstel van 50 sec was het verval ongeveer 2% na 10 sprints en ongeveer 6% na 50 sec actief herstel. Bij een herstel van 100 sec maakte het niet uit of een atleet actief of passief herstelde. De rust was in dit geval zo lang dat het geleverde vermogen tijdens de 10 sprints in het geheel niet meer afnam. Ondanks dat een actief herstel op 40% van de VO2max aanzienlijk is, is het niet uitzonderlijk hoog. Uiteraard is het aan de trainer wat hij/zij beoogt met de intervaltraining. Het is echter wel goed om je te realiseren dat een actieve vorm van herstel kan leiden tot een substan-tiële afname van het vermogen dat een atleet kan leveren. Bron: Topsporttopics.nl, Herman IJzerman, 5 maart 2013, aldaar: Ohya T, Aramaki Y, Kitagawa K (2013) Effect of duration of active or passive recovery on performance and muscle oxygena-tion during intermittent sprint cycling exercise. Int. J. Sport Med., DOI: http://dx/doi.org/10.1055/s-0032-1331717 Foto: www.hardlopen.nl

6 # mei 2013

het hardloperskookboeklekker en verantwoord

Het hardlopers-kookboek Mirjam van Reijen, Barbara Kerkhof De Arbeiderspers 109029586214 € 22,50

eet en ren De Amerikaanse ultraloper Scott Jurek (1973) haalde zijn grootste overwinnin-gen op een puur plantaardig dieet. In dit boek legt hij uit hoe zijn veganistische levenswijze zijn leven veranderde. Het gaat over zijn ijzeren wil en doorzet-tingsvermogen. “Eet en ren” werpt een nieuwe blik op eten, hardlopen en het ontdekken van je eigen kunnen. Eet en ren, mijn onwaarschijnlijke traject naar de ultramarathon Scott S. Jurek 9789044623017 Prometheus € 19,95

churandy martina'ik ben blij'

Frank Woestenburg VBK Media 9789043915625 € 16,95

gezond wandelenhandboek wandelsport

Gezond wandelen Stef Blijboom, Eric Bos, Ed Hendriks, Ben Heijnen en Hannie Huber Arko Sports Media 978-90-5472-237-3 € 39,95

gewrichten en voeding Slijtage, onvermijdelijk onderdeel van veroudering, kan worden tegengegaan door het lichaam de juiste voedingsstof-fen te geven. Dat geldt zeker ook voor intensieve sporters die veel van hun gewrichten vragen en bij wie klachten al op jongere leeftijd kunnen optreden. Gewrichten en voeding dr. Gert E. Schuitemaker 9789076161228 € 19,90

boeken

korte berichtenendurance training Aan dit boek over duursport werkten meer dan 50 internationale experts mee. In 29 hoofdstukken vindt de lezer de meest actuele wetenschappelijke in-formatie en praktische toepassing over training van duursporters. Endurance Training: Science and practice Iñigo Mujika et al 978-84-939970-0-7 € 124,80

Voor lopers die af en toe best een wijn-tje of een biertje willen drinken, maar die ook een fles bietensap soldaat dur-ven maken als ze daar sneller van gaan lopen. Het hardloperskookboek biedt nieuwe wetenschappelijke inzichten in wat nu echt je prestaties bevordert. En alle broodjeaapverhalen krijg je erbij om te lachen. Maar vooral is het een boek met originele recepten voor sporters.

'Ik ben blij.' Met deze drie woorden, in combinatie met zijn eeuwige lach, stal Churandy Martina tijdens de Olympische Spelen in Londen de harten van velen. Zijn bijzondere gave om met een lach over sportieve of persoonlijke teleurstellingen heen te stappen, ont-wikkelde hij in een proces van vallen en opstaan. Het onthullende verhaal van een eenvoudige jongen uit Willemstad.

Of je nu af en toe een korte wandeling maakt of regelmatig langere afstanden aflegt; of je nu gezond bent of kampt met ongemakken; of je nu jong bent of oud, iedereen die op een gezonde manier wil genieten van de wandelsport kan met dit boek zijn voordeel doen. Daarnaast is het boek een waardevolle bron voor iedereen die zich bezighoudt met de begeleiding van wandelaars.

7 mei 2013

Sportgericht, vakblad voor specialis-ten in beweging, www.sport-gericht.nl NUMMER 1 2013: Ginneken, Wouter van, Elmar Kal, Jeroen van der Eb & Rob Pijpers, Is er verband tussen een persoonlijkheid en motoriek? Enkele voorspellingen Action Type methode getoetst, 7-11. Artikel beschrijft twee experimenten waarin de relatie tussen persoonlijkheid en moto-riek wordt getoetst. Schoenmakers, Patrick & Floor Hettinga, Wat is de optimale arbeid-rust verhouding (ARV) binnen aerobe hoog intensieve intervaltraining (HI-IT)? 12-16. Volgens de auteurs is er in de finetu-ning van hoog intensieve intervaltraining bij duursporters veel winst te behalen. Thunissen, Wigert, Weekindeling voor explosieve sporten, 34-39. Experts in het panel delen vanuit hun eigen discipline, heden of verleden hun visie en ervaring over de indeling van de trainingsweek voor beoefenaars van explosieve sporten. Fit!magazine, uitgave van LMCG en richt zich op de leden van brancheor-ganisatie erkende sport- en bewegings-centra Fit!vak NUMMER 45, jrg 12, februari 2013 Wolfhagen, Peter, Nederlanders zitten gemiddeld 8,5 uur, 44-45. Tussentijds verslag van het Nationaal Beweeg Onderzoek dat sinds september 2011 gegevens verzameld over beweegge-drag van Nederlanders. Fitness 2.0, the best of both worlds, 20-23. Redactioneel artikel over het Fit!vak-concept Fitness 2.0. Dit concept legt verbindingen tussen de commercië-le sportsector en de sportverenigingen. Op die manier kunnen fitnesscentra en sportclubs samen invulling geven

aan abonnementen om de sporter die graag individueel en in teamverband wil sporten tegemoet te komen. Sport & Geneeskunde, uitgave van de Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG) en de Vlaamse Vereniging voor Sportgeneeskunde en Sportwetenschappen (VVS), www.sportengeneeskunde.nl Nummer 1, jrg 46, maart 2013 Yntema, Christian .L, J.L.Wiegerinck, G.M. Kerkhoffs, C.N. van Dijk,

P.A.A.Struijs: Behandeling van de ziek-te van Sever, 12-19. Overzichtsartikel over het ontstoken hielbeen, iets waar in de atletiek ook wel mee geworsteld wordt. Conclusie: qua effectiviteit van de behandeling is er geen uitspringende therapie is: ...'aangezien elke behande-ling een verlichting van klachten toont'. Moen, Maarten Hendrik, Etiologie, proefschrift 'diagnostiek en behandeling van mediaal tibiaal stress syndroom' MTSS. Zeer interessante bespreking van wat ook wel met de verzamelnaam ‘shinsplints’ dan wel scheenbeenklach-ten wordt aangeduid. Pronatie (naar bin-

nen kantelen van de voet bij het landen) blijkt een risicofactor te zijn. Leistungssport, www.dosb.de Nummer 1 januari 2013 In de rubriek 'Aktuelles in Kürze' (56-57) wordt door Dr. Alexandar Schek een interessant overzicht gegeven van pu-blicaties die over ‘nitraat’ zijn versche-nen en de mogelijke invloed ervan op de prestaties. In ons land is er discussie over gevoerd onder de verzamelnaam ‘bietensap’. Nummer 2, maart 2013 Gustedt, C., Core-Training: Zum Einfluss von Rumpfkraft und –stabilität auf die sportliche Leistungsfähigkeit, 11-15. De twee conclusies: er is geen duidelijke blessure-preventieve werking; er is evenmin een duidelijke positieve invloed op de prestaties. Schek, A., Regenerationsrelevante Ernährungsmassnahmen, 45-49. Conclusie: er zijn geen 'Ernährungsmassnahmen' die de rege-neratie (herstel) extra bevorderen. In de rubriek 'Aktuelles in Kürze' geeft Prof. Dr. Arnd Krüger (voormalige middenafstandsloper die in 1972 de 1500m in 3.38,8 liep) een overzicht van een aantal artikelen dat de invloed van een blokperiodisering op de prestatie beschrijft. Tekst: Jan Heusinkveld en Clemens Vollebergh

uit de andere bladen

Wil la Rivière kloppend hart D-junioren AV34Noem de naam Wil la Rivière en veel atletiekinsiders zullen in één adem de verbinding leggen met atletiek-vereniging AV’34 en de D-junioren. Wil is namelijk al meer dan 20 jaar trainster van deze leeftijdscategorie atleten.

Zoals zoveel trainers begon ook Wil met het geven van atletiektrainingen via het lidmaatschap van haar zoon. Na eerst een paar jaar bij de pupil-len te hebben geassisteerd werd ze in 1992 officieel de D-junioren trainster van de club. Ze had toen inmiddels bijna haar diploma jeugdatletiekleider afgerond en samen met haar verleden als zwemlesinstructrice en trainster van

de jaarlijkse populaire scholierencross en schoolatletiekdagen in mei op de baan en begeleidt ze stagiaires bij hun maatschappelijke stage. Kortom, een enorme duizendpoot waarmee de club al jaren goud in handen heeft! Ik ga met Wil in gesprek over haar trainingen aan juist deze D-junioren. Immers, met de meer dan 20 jaar erva-ring die Wil met deze leeftijdscategorie heeft opgedaan mag duidelijk zijn dat ze daar veel over te vertellen heeft. Dat is dan ook inderdaad het geval. plezier in het lerenWe openen het gesprek met de vraag waarom Wil haar hart zo zeer bij de D-junioren heeft liggen. Wil: 'De groep van 12- en 13-jarigen is heel gevarieerd in samenstelling. Daar bedoel ik mee dat veel meisjes en jongens al vanaf de C-pupillenleeftijd bij de vereniging zitten, maar er zijn ook meisjes of jongens die nog maar net met atletiek zijn begonnen. Daardoor zijn er grote verschillen in wat ze kunnen. Voor mij zit daar een belangrijke uitdaging. Ik wil ze namelijk allemaal graag over de horden krijgen of over de lat bij het hoogspringen. Dus graag willen dat atleetjes van uiteenlopend niveau

wedstrijdzwemmers vormde dat een uitstekende basis om met deze atleten aan de slag te gaan. Wil doet overigens nog veel meer voor de Apeldoornse atletiekclub dan training geven aan D-junioren. Zo coördineert ze in februari bij de Midwinter Marathon de theeploeg, heeft ze de lead bij de mandjesploe-gen op de NK Indoor bij de senioren in Omnisport, heeft ze sleutelfuncties bij

8 mei 2013

iets onder de knie krijgen is zeker een drijfveer, een uitdaging voor me. Wat me ook erg aanspreekt heeft te maken met het aanleren van nieuwe dingen. Hoewel het merendeel van de pupil-len het erg naar hun zin hebben in de pupillengroep merk je dat 2e jaars A-pupillen ernaar uitkijken om bij de D-juniorengroep te mogen komen trainen. Na de voorbereidende trainin-gen bij de pupillen gaan ze bij mij echt hordelopen, speerwerpen en discus-werpen. Mooi is het dan om te zien hoe ze zich daarin ontwikkelen. Vonden ze eerst alleen lopen of springen leuk, aan het eind van de D-juniorentijd, als ze naar de C-junioren gaan, vinden ze de meerkamp geweldig omdat daarin alle technieken voorkomen. Wat me ook boeit is dat er bij de D-junioren een houdingsverandering optreedt ten opzichte van de trainer. Op deze leeftijd beginnen ze met het geven van tegengas. Ze doen een oefening niet zomaar meer als je ze die opdraagt. Ze zijn nieuwsgierig en willen graag weten waarom ze de oefening moeten doen. Dat maakt het voor mij interessant; iets uitleggen doe ik namelijk graag en ik vind het dan ook fijn dat dit een leeftijd is waarop dat ook goed kan. Het leukste

en belangrijkste vind ik een training geven waarbij ik zie dat ze er plezier in hebben en dat ze prettig, sociaal met elkaar omgaan tijdens trainingen en wedstrijden. Competitiewedstrijden zijn daar het beste voorbeeld van. Atletiek is niet alleen een individuele sport. Atleten moeten leren naar elkaar te kijken, el-kaar aan te moedigen en te wachten op elkaar. En als het nodig is, moeten ze elkaar helpen. Mijn verknochtheid aan de D-junioren komt dus eigenlijk neer op een ieder iets willen leren, graag iets nieuws willen overbrengen, iets kunnen uitleggen over het waarom en trainingen geven waaraan in een goede sfeer met elkaar plezier wordt beleefd. Ik haal er, zelfs na zoveel jaar, nog steeds heel veel voldoening uit', aldus Wil. kampeerweekendDat Wil het voorbereiden en het geven van de training aan de D-junioren zelf maar als één facet van de totale begeleiding ziet, blijkt uit het antwoord op de vraag aan haar of de begeleiding inderdaad ophoudt bij het geven van de training. 'Nee', zegt ze, 'die begeleiding houdt inderdaad nog wel wat meer in. Zo coördineer ik de (neven)activiteiten van

de groep. Denk bijvoorbeeld aan een kampeerweekend, een feestavondje met elkaar of een leuk afscheid organi-seren als ze naar de C-junioren gaan. Ook ontferm ik me over het bijhouden van hun wedstrijdprestaties en maak daaruit PR- en jaarranglijsten. Dit doe ik overigens ook voor de pupillen en de C-junioren. Vind ik leuk om te doen. In de afgelopen jaren heb ik ook bijscholingen gevolgd; “bij blijven” is natuurlijk wel een must. Ik had er echter veel meer willen volgen dan ik heb gedaan, maar dat lukte telkens maar niet omdat ik er de voorkeur aangaf om wedstrijden bij te wonen waaraan onze D-jeugd meedeed om ze daarbij te kun-nen begeleiden. Ik ga graag naar hun wedstrijden toe en ben altijd geïnteres-seerd in wat ze doen. Ik vier graag hun feestje mee als ze blij zijn wanneer ze een p.r. hebben behaald. Prachtig om te zien hoe ze daar van kunnen “groeien”. Waar ook heel wat tijd in gaat zitten is het in de gaten houden van blessures. Immers kenmerkend voor deze leeftijds-groep is de groeispurt. Ik probeer zo goed mogelijk met vragen of klachten die je van de meisjes en jongens krijgt, om te gaan. Wanneer ze aangeven dat ze ergens pijn hebben, gaan we daar

9 mei 2013

10 mei 2013

ook direct serieus op in. Niet meer die oefeningen doen die pijn veroorzaken en op een andere manier trainen. Het hoort vooral bij deze leeftijdsgroep. Doordat ze snel kunnen groeien wordt de motoriek slechter en worden bewe-gingen trager. Het blijft een uitdaging om ze er bij klachten bij te houden, op niveau te krijgen en te houden', zo zet ze het begeleidingsfacet op dit punt uiteen.

maatschappelijke stageWe praten vervolgens verder over aspecten die te maken hebben met de grootte van de groep in relatie tot met name de organisatie van trainingen, de inzet van (assistent)trainers daarbij en over de vraag wanneer een training geslaagd is! Wil geeft aan dat haar groep D-junioren 60 atleten telt en die samen met 9 (assistent)trainers bestiert. 'Sommige trainers', zo vervolgt ze, 'zijn één training in de week aanwezig, an-dere twee keer. Sommige doen alleen de looptraining ’s winters, anderen zijn juist present in de zomer. De leeftijd van al deze trainers varieert van 14 tot 60 jaar! Hoe divers ook, we hebben er tel-kens gelukkig voldoende. Zo zijn er nu 3 stagiaires die een maatschappelijke stage bij ons doen. Het zijn C-junioren die vorig jaar stage liepen en geble-ven zijn, omdat ze het leuk vinden om training te geven. Het is leuk om te zien hoe onze jeugd daar mee omgaat en zelf zie ik deze gevarieerdheid in leeftijd van trainers eigenlijk als een mooie meerwaarde. Zo leren ze met jongeren en ouderen om te gaan. geslaagde trainingDe basis voor de organisatie van de training wisselt. We verdelen bijvoor-beeld de groep soms naar leeftijd, maar een indeling naar wat iemand kan ge-beurt ook. Op die manier kan een ieder op zijn/haar niveau goed bezig zijn met het onderdeel dat aan bod komt. Het hangt er dus vanaf wat we doen en wat dan het beste past. Ja, en een training vind ik geslaagd wanneer ik zie dat de atleten iets (nieuws) geleerd hebben of

ineens begrijpen hoe het wel moet en daar dan echt blij mee zijn', zo besluit ze haar opvatting op dit punt. van a-pupil naar d-juniorHierna spreken we meer inhoudelijk over de trainingen: hoe is de planning, wat wordt er wanneer gedaan en wat zijn daarbij de doelen. Wil hierover: 'Twee trainingen per week doen is ge-durende het gehele jaar de basis, waar-bij het uitgangspunt is dat de diverse onderdelen evenveel aan bod komen, alhoewel het hordelopen wat vaker aan de beurt is. Na de clubkampioenschap-pen (herfstvakantie) komen de 2e jaars A-pupillen naar de D-juniorengroep. De eerste baantrainingen worden dan benut om deze groep het hordelopen, discuswerpen en speerwerpen te leren. Dan volgen de wintertrainingen. De trainingsinhoud in de zomer en winter van de twee basistrainingen verschilt. Zo wordt er in de winter op de zaterdagochtend voornamelijk in het bos getraind en werken we aan het uithoudingsvermogen. Als het weer het toelaat combineren we deze training dan nog met een technisch onderdeel. In de zomermaanden trainen we maar kort in het bos en ligt er meer accent op het springen, werpen, hordelopen enzovoorts op de atletiekbaan. Op dinsdag wordt er per training op twee onderdelen geoefend. Dit doen we in de wintermaanden binnen in Omnisport en in de zomer op de atletiekbaan. Naast de twee basistrainingen zijn er dan nog wedstrijdgerichte trainingen. looptrainingIn de wintermaanden is er een looptrai-ning voor die meisjes en jongens die het crossen leuk vinden en aan crosswed-strijden willen meedoen. Zij worden door drie looptrainers extra getraind. In de zomer worden er competitietrainin-gen gegeven voor de meisjes en jon-gens die aan de competitiewedstrijden meedoen. Hierin zit eigenlijk ook één van onze belangrijkste doelen opgeslo-ten, namelijk het halen van de (lande-lijke) finales van de competitiewedstrij-

den. Een ander doel is om een D-junior bij de Nationale Meerkamp te krijgen. Als die doelen worden gehaald is dat natuurlijk een mooi resultaat. Maar waar ik vooral blij mee ben, is de vooruit-gang en het enthousiasme van iedere D-junior afzonderlijk gedurende de twee jaar binnen de groep', aldus Wil.

trainer is er voor atletenNog lang niet uitgesproken, beslui-ten we het interview met een laatste inbreng van Wil: 'Ik vind het belangrijk dat iedereen die zich bezig houdt met jeugdatletiek beseft dat ze er voor de atleten zijn en niet dat de atleten er voor hen zijn'. Een mooi slot van een waardevol interview met deze bevlogen D-junioren trainster! 'een training is geslaagd als atleten begrijpen hoe het wel moet en daar dan echt blij mee zijn.' Tekst: Betty Hofmeijer Foto pagina 8: Wil la Rivière Foto pagina 9: Coen Schilderman

11 mei 2013

De kwestie: Wat verstaan jullie onder een rol-lende pas? ‘Rollende pas’ wordt veel door trainers gebruikt. Iedereen knikt bij dit begrip, maar wat versta jij eigenlijk onder een ‘rollende pas’? En waarom heeft dat je trainersvoorkeur of juist niet Op deze kwestie kwamen drie reacties binnen. Kort grondcontactDe term ‘rollende pas’ gebruik ik eigenlijk nooit. Iedere training na het losmaken begin ik, voorafgaand aan de loopscholing, met tripling. Tripling vooruit, tripling achteruit. Let op dat van teen naar hak gerold wordt. Best lastig soms, van hak naar teen rollen is mak-kelijker. Doel hiervan: je voeten soepel, losjes maken. Meer niet. Regelmatig train ik beginnende lopers die zich dan bewust worden van hun loophouding. Hier komt de landing ook aan bod en ja, als je loopt, rolt je voet af naar je hak. Maar deze hak moet snel weer omhoog zodat het grondcontact kort blijft. Dus ‘rollende pas’ prima, maar kort grond-contact is belangrijker. Brigitte Kapiteijn Trainer DJA Zundert & Sprint Breda

Landing‘Rollende pas’. Naar mijn idee wordt dit veelal gebruikt door trainers om een goede voetafwikkeling te benadrukken. Zelf gebruik ik deze term niet in mijn trainingen. Het is een metafoor die voor mij de lading niet dekt. Of beter gezegd, de landing niet dekt. Bij een zweeffase hoort een landingsfase en dat maakt ‘rollen’ onmogelijk. Wat niet wil zeggen dat de voetafwikkeling niet van belang is. Maar ‘rollen’ als metafoor is voor mij van voorvoet naar midden en hak gaan,

dan wel exact andersom bewegen. Prima als dynamische warming-up, maar om tijdens de loopbeweging te spreken van een rollende pas heeft dus niet mijn voorkeur. Arjan den Otter Trainer Trimclub ABC Sliedrecht Niet bonkenAls hoogspringtrainster heb ik niet met een rollende pas te maken, Sterker nog: wat wij in de aanloop doen maakt niet uit, zolang de laatste twee passen maar

correct zijn. En in die passen doen we van alles wat je lopers liever niet ziet doen! Ik heb de term 'rollende pas' natuurlijk wel horen gebruiken, maar met een wat biomechanische blik weet ik niet zo goed wat ermee bedoeld wordt. Tijdens het grondcontact zijn er eerst acties die remmend werken en vervolgens acties om die remming weer teniet te doen om de snelheid constant te houden. Je zou willen dat de remmende fase er niet was, maar dat is in een wereld met zwaartekracht niet mogelijk. Niet voor ons, niet voor herten en niet voor chee-

tahs. (Bij aanhangers van pose en chi hoor je wel eens andere dingen, maar dat is biomechanisch onjuist.) Nu zijn er lopers die in hun techniek nog wat extra remming hebben zitten, door vol op hun hielen te landen bijvoorbeeld. Die lopers moeten ook die remming teniet doen en tegen zulke lopers zou je kunnen zeggen: niet bonken maar rollen, dan loop je efficiënter. Je zou, denk ik, ook kunnen zeggen: loop hoog, maak je grondcontacttijd korter, zak niet in tijdens het grondcontact, enzovoort. Bij de een zal de ene hint werken en bij de andere juist een andere, als de extra remming maar uit de techniek verdwijnt. Weia Reinboud Hoogspringtrainster Hellas, Utrecht

Nieuwe stelling: Dit keer komt de stelling van Edith Rozendaal, sportpsychologe waarvan elders in dit nummer een artikel te lezen is. Hoe werk jij als trainer aan men-tale weerbaarheid van atleten? Onze vraag: wat is jouw mening? Mail je reactie (maximaal 200 woorden) naar [email protected], voor 3 augustus. Vermeld je naam, leeftijd, geslacht, vereniging en woonplaats. De redactie kan bijdragen inkorten. Afbeelding: Cover Sportgericht, num-mer 3 2012

rollende pas

12 mei 2013

Aan de vooravond van het NK-indoor voor junioren – waar AV Gouda met 14 atleten vertegenwoordigd was – spreek ik Brendan (28). 'Tot vijf jaar terug was ik zelf een fanatiek horden-atleet die trainde onder de vleugels van Marjan Olyslager. Sinds drie jaar geef ik, samen met Alex van Zutphen, training aan de junioren AB en seni-oren, kortweg SAB-groep. Dit is een gemengd gezelschap dat bestaat uit puur prestatiegerichte wedstrijdatleten en meer recreatief gerichte atleten. Alex doet de meerkampspecialisten, ik de all-roundgroep met een focus op de sprint-horden.' duurzame verbondenheid'Wij vinden het belangrijk dat atleten zich verbonden voelen met de ver-eniging en de trainingsgroep. In een fijne sfeer blijven atleten nu eenmaal langer hangen en presteren ze beter. Verbondenheid, zeker in de kritische leeftijdsgroep 12 tot 18 jaar, is veel meer dan samen trainen. Het zijn ook, of misschien wel juist, de activiteiten er om heen. We doen er daarom alles aan

ervoor te zorgen dat atleten zich thuis voelen. Binnen onze groep is wed-strijddeelname de norm, daar gaan we dan ook gezamenlijk naar toe. Bij elke wedstrijd maken we een evenement aan op Facebook, dat leeft onder de atleten. Twee keer per jaar gaan we met de groep op trainingskamp in Nederland, al vormde afgelopen winter een uit-zondering. Toen zijn we vier dagen in Dortmund geweest, waar we gebruik konden maken van de faciliteiten in de Helmut Körnighalle: ideaal en heel inspirerend. Dit trainingskamp sloten we af met een wedstrijd in Omnisport Apeldoorn, een groot succes. Deze trainingskampen zijn erg belangrijk voor de cohesie van de groep en vooral de nieuwe junioren bij de groep hebben er veel aan. Een activiteitencommissie organiseert elke twee maanden een ge-zellige activiteit en het NK-junioren heb-ben we afgesloten met een feestelijke bijeenkomst op zondagavond. Dit wordt door de atleten enorm gewaardeerd.' tijdAls trainer is Brendan, net als collega

Alex, veel tijd kwijt aan de begeleiding van zijn groep. 'In een normale trai-ningsperiode, waarin ik vier trainingen per week geef, komt dat neer op tien uur per week, in een wedstrijdperiode is dat zeker twintig uur. Naast mijn 36-urige baan als personeelsadviseur bij het ministerie van VWS, is dat een flinke tijdsinvestering. Daar hoeft nie-mand medelijden mee te hebben, dat is een bewuste keuze van mij. Neemt niet weg dat ik natuurlijk goed de balans in de gaten houd tussen de energie die ik er in steek en de energie die er voor terug komt. Ook moet het niet een te zware wissel trekken op mijn sociale leven. Ik kan me daarom voorstellen dat gemotiveerde trainers, waar die balans er (tijdelijk) niet is, soms kiezen voor hun werk en privésituatie ten koste van het trainerschap.' betere trainer'Als ik betere trainingen geef, motiveert dat atleten', stelt Brendan. 'Training geven is een vak, daarom volgde ik de AT3 en ga ik komende winter de AT4 doen. Weliswaar vergoedt de vereniging

het geheim van av gouda

Met 400 atleten is AV Gouda een kleine atletiek-vereniging. Maar wel één die groeit en met een goe-de sfeer. Samen met Alex van Zutphen begeleidt Brendan Troost de SAB-groep. 'Sinds enkele jaren neemt de wedstrijddeel-name, de NK-deelname en het aantal behaalde medailles toe.' Wat is het geheim van AV Gouda?

13 mei 2013

de kosten, ook dit is een aanslag op de vrije tijd, waarbij mijn motivatie de doorslag geeft. Van mij zouden de cur-sussen wat laagdrempeliger en minder zwaar mogen zijn. Om beter te worden in het vak zou ik ook wel meer contact willen hebben met collega-trainers. Wat is hun aanpak, wat werkt en welke resultaten boeken hun atleten. Ook een intensiever contact met de bondscoach lijkt mij goed voor de ontwikkelingen op sprint-horden gebied. Bondscoaches hebben echter eigen atleten onder hun hoede waardoor dat contact niet goed mogelijk is. INTERVISIEIk zou er een groot voorstander van zijn als de bond intervisiegroepjes initieert, zodat je scherp blijft in dit specialisti-sche vak. Daarnaast kan de aanpak bij AV Gouda ook andere trainers inspi-reren. Ik denk namelijk dat we het bij onze club heel aardig op poten hebben . Er is een hoofdtrainer aangesteld, Jaco Hodzelmans, waarmee we eens per maand overleg hebben over de trainingsprogramma's, wedstrijden en begeleiding van atleten. De hoofdtrai-ner bewaakt het opleidingsprogramma binnen de club en door het regelmatig overleg worden onevenwichtigheden er snel uitgefilterd. Ook evalueer ik twee keer per jaar met elke atleet: hoe kijkt de atleet naar zijn prestatie-ontwik-keling, wat verwacht hij van mij in de begeleiding en hoe beoordeelt de atleet de sfeer in de groep. Daar komen veel gegevens uit die ondersteunen bij de opzet van het trainingsprogramma en de activiteiten rond de groep. Als atleten merken dat je met hun opmerkingen iets doet, versterkt dat de band en verhoogt dat hun inzet: op de trainingen en bij het organiseren van groepsactiviteiten.'

PLEZIERBrendan: 'Het lukt ons atleten te boeien voor de wedstrijdsport'. En dat is aardig

tegen de trend in, waarbij veel spor-ters er na hun 12e levensjaar de brui aangeven. Kinderen gaan naar de brugklas, hun interesses veranderen én hun lichaam. Dan is afhaken bij de sport soms een kleine stap. 'Jammer, want juist in deze leeftijd wordt de basis gelegd voor de seniorentijd. Om atleten goed te laten sporten moet je er als trai-ner voor zorgen dat het gezellig is. Dan maken atleten vrienden en durven ze zich in de groep en op de wedstrijden te laten zien. Bij AV Gouda lonen extra inspanningen om atleten te behouden:

zelfs als ze gaan studeren blijven ze lid, waar ze vroeger de vereniging verlie-ten.' 'Atleten komen met plezier naar de trainingen. Ze motiveren elkaar en hun trainers', sluit Brendan af. 'Ik had niet gedacht dat ik net zo kan genieten van de prestaties die mijn atleten nu leveren dan van het presteren in mijn eigen tijd. Training geven is een prachtig vak.'

Tip van Brendan: Zorg samen met je collega trainers voor een totaalplaatje. Het zijn niet alleen de trainingen maar 'alles' er omheen Behaalde prestaties onder leiding van Alex van Zutphen: WJK, 3e plaats, 10-kamp, Tim Dekker, 2012, Jongens Junioren A NK Junioren, 1e plaats, 110h, Tim Dekker, 2012, Jongens Junioren A NK Meerkamp, 3e plaats, 7-kamp, Laura Molenaar, 2012, Vrouwen NK Indoor, 1e plaats, 7-kamp en pols-stokhoogspringen, Femke Pluim, 2012, Meisjes Junioren A NK Junioren, 1e plaats, polsstokhoog-springen, Jonneke Boere, 2012, Meisjes Junioren A Behaalde prestaties onder leiding van Brendan Troost: NK Indoor, 2e plaats, hinkstapspringen, Astrid van der Maas, 2013, Meisjes Junioren B Diverse finale- en halve finaleplaatsen bij de NK Junioren 2012 en NK Indoor 2013 Bij de NK Junioren 2012 in Breda namen 13 atleten van AV Gouda deel. Bij de NK Indoor 2013 namen 14 atleten van AV Gouda deel. Tekst: Clemens Vollebergh Foto's: Eric Pols, Brendan Troost

Gezond werken in de sport

De Werkgeversorganisatie in de Sport (WOS) hecht veel waarde aan het thema ‘gezond en vitaal’. Gezond en vitaal draagt bij aan de ambitie van de sportsector een werkomgeving te bieden waar mensen gemoti-veerd, gezond en met plezier werken.

Hier profiteert niet alleen de sportwerk-gever van maar ook de medewerker. Voor atletiekverenigingen is het natuur-lijk ook belangrijk dat er aandacht wordt besteed aan een veilige en gezonde werkplek voor je vrijwilligers, werkne-mers, zelfstandigen en atleten. Als ver-eniging heb je niet alleen een wettelijke plicht goed te zorgen voor je medewer-kers, nog belangrijker is dat je zorgt dat

te besteden aan de gezonde en veilige werkomgeving die je als vereniging aan je medewerkers wilt aanbieden. wat kun je als atletiekver-eniging doen?Om als atletiekvereniging een start te maken met gezond en vitaal, is het ge-makkelijk om een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) uit te voeren. Met een RI&E kun je de risico’s waarmee je als atletiekvereniging te maken hebt in kaart brengen. De RI&E bestaat uit een vragenlijst en op basis van de risico’s die uit de antwoorden naar voren komen, wordt een plan van aanpak gemaakt. Dit plan van aanpak wordt ge-bruikt voor het oplossen van de risico’s. De sportsector heeft een eigen RI&E, de Sport RIE. Deze is specifiek gericht op de sport en is gratis te gebruiken voor iedere sportorganisatie of -vereni-ging.

sport rieIn de Sport RIE is speciaal aandacht voor sportspecifieke risico’s en de organisatie van evenementen. Zo is het onderdeel evenementen ideaal voor at-letiekverenigingen die bijvoorbeeld een toernooi willen organiseren. Er worden vragen gesteld over plattegronden met

medewerkers gezond zijn en op een veilige manier en met plezier in de ver-eniging werken. Om sportwerkgevers te helpen heeft de WOS in samenwerking met Zilveren Kruis Achmea een gezond-heidsdesk opgezet de: vitalesport-werkgever.nl. Atletiekverenigingen kunnen hier instrumenten, informatie en faciliteiten vinden. Deze informatie kan helpen op een goede manier aandacht

14 mei 2013

vluchtwegen en noodvoorzieningen, er wordt gevraagd naar de bedrijfshulp-verleners (bhv’ers). Weten de bhv’ers bijvoorbeeld waar alles zich bevindt? Is er voldoende parkeergelegenheid bij het evenement? Met de Sport RIE kun je op een makkelijke manier checken of je aan alles hebt gedacht om een veilig evenement neer te zetten. Naast evene-menten en sportspecifieke risico’s is er in de RIE ook aandacht besteed aan ac-commodatie, noodsituaties en bijvoor-beeld bedrijfshulpverlening. Iedereen weet dat het gevaarlijk is om spullen voor de nooduitgang te plaatsen, maar toch gebeurt het soms. Het is goed om stil te staan bij de gevaren van een geblokkeerde nooduitgang. Als er brand uitbreekt, zullen mensen snel in paniek zijn en dan is er geen tijd om spullen voor een nooduitgang weg te halen. Door gebruik te maken van de Sport RIE word je je als vereniging bewuster van de risico’s en zal het makkelijker zijn er iets aan te doen. Op die manier kun je aan iedereen binnen en buiten de vereniging laten zien dat je bewust be-zig bent met gezond en vitaal en dat je het belangrijk vindt dat de mensen bin-nen de vereniging zich in een gezonde en veilige omgeving bevinden. Wil je

aan de slag met de Sport RIE? Kijk dan op www.vitalesportwerkgever.nl. arbocatalogusBehalve de Sport RIE kan er ook gebruik gemaakt worden van de Arbocatalogus voor de sport of het Oplossingenboek voor sportvereni-gingen. In de Arbocatalogus staan oplossingen voor beeldschermwerk, werkdruk en vervoer. Deze oplossingen zijn door verwijzingen ook in de Sport RIE verwerkt. Voor sportverenigin-gen is er naast de Arbocatalogus een Oplossingenboek gemaakt waarin het risico van ongevallen bij trainingen, wedstrijden en evenementen wordt behandeld. In het Oplossingenboek staat ook zeer interessante informa-tie voor atletiektrainers of -coaches: informatie en tips in over het voorko-men van blessures en aandacht aan EHBO en de veiligheid van sportac-commodaties. Allemaal informatie die het risico’s op ongevallen verkleint en dat is natuurlijk iets dat iedere trainer of coach wil. Het grootste verschil tussen het Oplossingenboek en de Arbocatalogus zit hem in het feit dat het Oplossingenboek de verenigingsri-sico’s behandeld, zoals ongevallen bij

trainingen, wedstrijden en evenemen-ten. De Arbocatalogus richt zich juist op kantoormedewerkers bij sportor-ganisaties. De Arbocatalogus en het Oplossingenboek zijn op de website van Vitale Sportwerkgever te vinden.

samen staan we sterkOm er voor te zorgen dat de atletiekver-eniging die gezonde en veilige werkom-geving wordt en blijft, is het belangrijk dat dit een taak is van de medewerkers, vrijwilligers, trainers/coaches en atleten. Door hier samen met elkaar en met het bestuur aan te werken profiteert iedereen daar van. Wees dus alert op onveilige situaties en meld het als je iets tegen komt. Of deel je ideeën om ge-zond werken te stimuleren. Als iedereen samen de handen ineen slaat en zijn verantwoordelijkheid neemt, levert dit voor iedereen binnen de atletiekvereni-ging een win-win situatie op. En winst, daar draait het tenslotte om in de sport! Voor vragen kun je contact opnemen met de WOS via [email protected] Tekst: Noémi Boekel, projectadviseur Gezond en Vitaal Foto: Erik van Leeuwen

15 mei 2013

16 mei 2013

Auteurs: René Wormhoudt, Jan Willem Teunissen & Geert Savelsbergh. Uitgeverij: Arko Sports Media 2012, 272 blz, ISBN 978-90-5472-220-5. Deze bijdrage gaat over het boek ‘Athletic Skills Model’. Het eerste exem-plaar ervan werd overhandigd aan Joop Albeda van NL Coach, die toezegde het boek te zullen promoten. De hoofdlijn in het boek is ‘eerst atleet, dan specialist’. Voor ‘ons’ atletiektrai-ners schept dat wellicht wat verwarring. Moet je eerst gaan hardlopen, kogel-stoten, hoogspringen? Natuurlijk is dat niet de bedoeling, en wordt met ‘atleet’ iets anders bedoeld. Het boek gebruikt de volgende omschrijving: “the ability to perform athletic movements with sound technique at optimum speed, with preci-sion, style and grace within the context of your sport”. Dan valt het min of meer stuiterende lopen van de BK-techniek, met zijn nadruk op samengebalde elastische energie, af. Op een andere plaats in het boek is een ‘atleet’ iemand die aan een wedstrijd deelneemt. Het gaat over ‘talentontwikkeling’ vanaf 6 jaar: via welke weg komt de 6-jarige na 10 of meer jaar tot een prestatie in zijn/haar sport, waarbij de potentie helemaal wordt benut. Daarvoor volgt het boek twee paden die samenhangen. Het eerste is dat van de CA, de ‘coordina-tive abilities’, de coördinatieve vaardig-heden, de tweede is het inpassen ervan in de trainingsleer. En daarbij wordt het meestal gebezigde onderscheid naar (het ontwikkelen van de vijf) motorische grondeigenschappen, veranderd in COM, ‘conditions of movement’, zoiets als ‘voorwaarden voor bewegen’. Over elk van beide elementen een aparte paragraaf.

COÖRDINATIEDe bewegingsarmoede bij de jeugd is groot en dat wordt alleen maar erger. Het Athletic Skills Model, ASM, wil dat aanpakken. Kind en puber moeten een brede en veelzijdige ontwikkeling doormaken, om hun potentie volledig te kunnen ontwikkelen. En daarvoor moet hij/zij een groot aantal Basic Movement Skills, BMS, beheersen. Maar je moet ook rekening houden met de ontwik-kelingsmogelijkheden van elke leeftijd. En daarbinnen ook nog met het lastige fenomeen van de groeispurt, de fase

waarin lengte en gewicht een ver-snelde groei doormaken. Die elementen worden in het boek heel uitgebreid uit de doeken gedaan. Over de groeispurt wordt opgemerkt, dat je in die fase heel voorzichtig moet opereren en geen nieuwe oefenstof moet aanbieden. En omdat deze groeispurt zich bij elke jongere in een andere kalenderleeftijd aandient, biedt het boek een formule aan waardoor de trainer dat kan bereke-nen. Maar die formule biedt zowel qua theoretische onderbouwing alsook qua precisie om het in een concreet geval te bepalen, wel wat onzekerheid. Dat

wordt in boek ook als zodanig aange-merkt. Aan de andere kant: voor zover ik weet ‘is er geen betere’ en dus is het kiezen daarvoor heel legitiem.

OEFENINGEN EN SPELLETJESBij de BMS gaat het over het aanbieden van oefeningen, spelletjes en dergelijke, waarin de ontwikkeling van de coördi-natieve vaardigheden centraal staan. Deze vaardigheden worden ontleed in zeven onderdelen, die alle uitgebreid worden behandeld. Die zeven zijn (achter elk zelfstandig naamwoord moet u het woord ‘vermogen’ denken): 1/aanpassing, 2/evenwicht, 3/koppeling, 4/kinetisch-differentiatie, 5/ruimtelijk-ori-ëntatie, 6/(complex)reactie, 7/ritme. Er wordt aangegeven in welke (leeftijds-)fase welke vermogens de nadruk moe-ten hebben. En daar begint mijn eerste twijfel. Want, kijkend naar de figuren 5.2.1. en 5.2.2. (blz 105 en 106) is de nuchtere conclusie: je kunt vanaf het zesde, en zeker vanaf het zevende jaar alle oefeningen aanbieden, waarin welk onderdeel van die zeven vermogens dan ook centraal staat. Daar komt nog bij, dat vrijwel elke oefenvorm een groot scala aan coördinatie-componenten in zich heeft. En daarmee ontvalt toch wel een rechtvaardiging van een belangrijk deel van het boek. Met een metafoor: het is net alsof je voor huis-, tuin- en keukengebruik een thermometer ont-wikkelt, die de temperatuur tot op 1/100˚ nauwkeurig kan bepalen: het is mooi, maar niet meer dan dat. BALANCEREN EN ROLLENBij de concrete oefeningen gaat het over balanceren, stoeien & vechten, gaan & lopen, springen & landen, rollen, duikelen & draaien, gooien & vangen, werpen & slaan, trappen & schieten, klimmen & klauteren, zwaaien, bewe-gen-op-muziek. Binnen deze vormen wordt een breed scala aan voorbeelden aangeboden, soms met hele duidelijke

het athletic skills model

17 mei 2013

tekeningen en aanwijzingen. De conditions of movementJe moet als trainer ook een overall-plan hebben, om van die ‘atleet’ een specialist, een topper, te maken. In de trainingsleer gaat het dan om het ontwikkelen van de vijf motorische grondeigenschappen snelheid, kracht, uithoudingsvermogen, coördinatie en lenigheid. Dat wordt in het boek ook gedaan. Alleen vinden de schrijvers deze, al heel oude, onderverdeling niet erg praktisch. Het ASM kiest in plaats daarvan voor vijf andere ‘Conditions of Movement’. Dat zijn: 1/ agility (be-hendigheid, wendbaarheid), 2/ flexi-bility (lenigheid), 3/ stability (houding, balans), 4/ power (vermogen, kracht, snelheid), 5/ endurance (lokaal, totaal-uithoudingsvermogen). Tja, is dit echt een grote verbetering? Als je in de oude benadering de eigenschap ‘coördinatie’ goed invult, en daarvoor eventueel de tools gebruikt die in dit boek worden aangeboden, dan blijft er volgens mij niet veel te wensen over. Sterker, mis-schien is het wel andersom. Onder hun punt 4 staat vermogen, dat is de com-binatie van snelheid * gewicht. Laten wij dat hier en nu even met ‘kracht’ aanduiden. Onder punt 5 staat endu-rance (uithoudingsvermogen). Welnu, één van de mogelijke definities van uithoudingsvermogen is ‘behoud van kracht’: zolang je in elke 1/5 seconde dat de voet aan de grond is voldoende kracht kunt ontwikkelen om je loopsnel-heid te handhaven, is er sprake van ‘behoud van kracht’, en dus van een goed uithoudingsvermogen. Je kunt dus uithoudingsvermogen ook onder hun punt 4, power, rangschikken. Voorts: kijkend naar de figuren 5.3. en 5.4 komt de endurance er zeer bekaaid af qua trainingstijd. Zelfs als iemand 18 jaar

is, gaat het om nog maar 20%. Let wel, het gaat hier niet om de invulling van de coördinatieve vaardigheden, maar om de conditions of movement, oftewel om de ontwikkeling van de prestatie via werken aan de motorische grondeigen-schappen. En dat is binnen de atletiek zelfs voor een 18-jarige sporter en zelfs op de korte middenafstand ver buiten de realiteit.

De weg naar het modelVoorafgaande aan de beschrijving van het model geven de auteurs in de eerste vier hoofdstukken een soort inleiding. Die moet de rechtvaardiging voor het model bieden. In het eerste hoofdstuk, ‘de onderbou-wing van het Athletic Skills Model’, worden veel argumenten aangevoerd. Maar het hoofdstuk loopt over van woor-den als ‘zou’, ‘wellicht’, ‘mogelijkerwijs’, ‘wordt verondersteld’, ‘de verwachting is’. Aan de andere kant: veel van de overwegingen/argumenten zijn best wel plausibel. Al wordt wel wat gemakkelijk over de dopingkant aan de prestaties in het ‘oude’ Oostblok (Oost-Europa) heen gestapt. Het tweede hoofdstuk heet ‘talentont-wikkeling’. Het geeft een algemene invulling die inderdaad het meer alge-mene deel van het ASM onderbouwt.

Het derde hoofdstuk is ‘doelgericht mo-torisch leren: van theorie naar praktijk’. Dit gaat over leerstrategieën. Als je de inhoud van dit hoofdstuk vergelijkt met de serie van prof. Peter Beek in Sportgericht over dit onderwerp, dan valt de warrigheid en het ontbreken van een eenduidige lijn op. En een essenti-eel element, retentie (kun je de oefening een dag/week/maand later nog), ont-breekt. Al met al een gemiste kans. Daarentegen biedt hoofdstuk 4 ‘het trainen van pubers’ wél zeer interes-sante en leerzame stof. Met name de paragraaf over het bepalen van de biologische ontwikkelingsleeftijd is zeer interessant. De daar getoonde formule stelt de trainer in staat om de lengte- en gewichts-groeispurt tijdig te constateren. Twee minder sterke kanten eraan: allereerst geeft de formule een algemene lijn en is de correlatie daarom beperkt, in de tweede plaats moet één van de factoren, te weten de zitlengte, heel erg nauwkeurig bepaald worden. Een afwijking van 1 centimeter is eigen-lijk al teveel. Maar goed (zoals het boek ook al opmerkt): zolang er in de praktijk van alle dag niets beters is, moeten wij het hiermee doen.

BedenkingenHeel vaak laat de wetenschap ruimte

18 mei 2013

voor meer dan één uitleg. Uiteraard geldt dat ook voor de in dit boek aange-haalde onderzoeken. Maar op sommige gebieden slaat het boek de plank mis. voorbeeldenTer illustratie een paar voorbeelden. blz 130: ‘spierlengte is grotendeels genetisch bepaald en lijkt beïnvloed-baar door rekken’. Uit onderzoeken is duidelijk: a/ dat de sarcomeer-lengte van ieder gewerveld wezen gelijk is (de sarcomeer van de muis is even lang als die van de olifant), maar ook: b/ dat het aantal sarcomeren zich aanpast aan de spierlengte, waarbij functie gevraagd wordt. Als iemand zijn arm met maxi-maal gebogen elleboog een aantal maanden immobiliseert, dan worden de buigspieren van de elleboog korter door vermindering van het aantal sarcome-ren. Aan de andere kant: wordt de arm met maximaal gestrekte elleboog een aantal maanden geïmmobiliseerd, dan neemt het aantal sarcomeren toe. blz 144: ‘de spier levert maximaal ver-mogen, als hij onbelast zo snel mogelijk samentrekt’. Alle onderzoeken die mij ter zake bekend zijn, vertellen dat het hoogste vermogen wordt bereikt als ie-mand een gewicht versnelt dat 40-70% van het maximaal haalbare gewicht is. blz 152, waarin wordt gesteld, dat de contacttijden van diepspringen ver-gelijkbaar zijn met die van sprong- en sprintvormen. Voor zover de vergelijking gemaakt wordt met atletiek-oefeningen als hinken, loopsprongen, horden-sprongen en dergelijke, klopt dat wel. uithouding en krachtEchter: als je het vergelijkt met de con-tacttijden die bij sprinten en springen worden bereikt, dan is de afwijking vaak erg groot. Een paar voorbeelden. Eerst van een paar oefeningen: diepspringen (=tweebenig): 140-200 milliseconden (ms), horden-huppen (=tweebenig): 160-180ms, loopsprongen (=eenbenig): 260-280ms, uit stand hinken (=eenbe-nig): 260-280ms. Vergelijk dat met een drietal atletieknummers: lopen op maxi-male snelheid: 80-95ms, verspring-af-

zet: 105-115ms, hink-stap-sprong afzet: 120-140ms. En dat zijn alle drie eenbe-nige en mede daardoor ontzettend veel vermogen vergende acties. Conclusie: onvergelijkbare grootheden! blz 153, waar staat dat direct op elkaar volgende krachttraining en uithoudings-vermogentraining elkaar bijten. De onderzoeken zijn daar niet eenduidig over. Toevoeging van krachttraining aan reeds bestaande uitgebreide training van het uithoudingsvermogen zou wél in beide richtingen werken. Ook kan het verstandig zijn, als je het in één trainingseenheid moet stoppen, eerst de uithouding te trainen en daarna de kracht. blz 154: de VO2-max heeft niet zoveel groeimogelijkheden (daarin heeft het boek gelijk), maar de tweede kant aan de zuurstofopname, te weten de anae-robe drempel, heeft veel meer ontwik-kelingspotentie en deze kant ontbreekt. kanttekeningenIn zekere zin is het boek achterhaald. Het boek focust op het kind en de puber die onder andere via algemene scholing naar de top moet. Maar, ook in de top kan/moet/mag men dat doen. Kijk bijvoorbeeld naar Jeroen Otter, de coach van de shorttrackers die zijn toppers nog steeds heel veel andere (meer of minder) verwante sporten laat beoefenen. De algemene boodschap ‘eerst atleet, dan pas specialist’ zou dan ook kunnen worden verbreed tot ‘van beginner tot topper moet je breed bezig blijven’. En, om binnen de atletiek te blijven: als je dit boek volgt, zal ons land nooit de achterstand op de midden- en lange afstand inlopen. En dat zou ook voor wielrennen kunnen gelden. Het boek is gemaakt met de bril op van de spel-sporter, en veel minder met de bril van de sporter die het moet hebben van een zich ‘eindeloos’ herhalend cyclisch bewegen. Daar is op zich niets mis mee, maar de lezer moet zich dat wel bewust zijn.

warrighedenIn het boek is niet echt sprake van één doorgetrokken lijn waarin alle bespro-ken facetten één keer, en dan liefst de eerste keer, duidelijk en volledig worden uitgelegd. Het begrip transfer of learning bijvoorbeeld komt op een groot aantal plaatsen ter sprake, met vaak een nieuwe toevoeging. Je moet dat als het ware zelf opschrijven en aan het eind weet je dan wat men er zoal mee bedoelt. Een tweede voorbeeld. Vanaf het begin is er sprake van ASM-judo. He, denk je dan, dat zal dus anders zijn dan gewoon judo. Maar het duurt tot ongeveer het eind van het boek voor verteld wordt, wát er dan anders is. En echte definities van algemene begrip-pen zijn er niet.

selectief winkelenPer saldo: een boek met veel info over coördinatieve vaardigheden, met extra aandacht voor de puber die met een lengte- en gewichtsgroeispurt bezig is. Er wordt een formule aangeboden om de fase van de groeispurt tijdig te kunnen vaststellen. Het blijven door-detailleren maakt het boek weliswaar niet slecht, het is echter niet effectief en zeker niet efficiënt. Oftewel: je moet se-lectief winkelen, maar daarbinnen krijg je wel veel aangeboden. Overigens: elk hoofdstuk wordt afgesloten met een meestal erg goede en puntige samen-vatting. Een opsomming van de bij deze bespre-king geraadpleegde bronnen kan door de geïnteresseerde lezer via de redactie worden opgevraagd. Tekst: Jan Heusinkveld Foto: Erik van Leeuwen

19 mei 2013

Op de één of andere manier heeft de estafette in Nederland anno 2013 een zonnig imago. Dat komt natuurlijk vooral door Churandy ‘Ik ben blij’ Martina. Die schopte het zelfs met zijn 4 x 100 metermaten tot een heuse reclamespot voor een ovenschotel, onder het motto ‘Het kan sneller’. En het ging al zo snel in 2012, op de diverse internationale podia. Ongeacht dat reclamespotje heb ik vandaag méér behoefte aan ovenhand-schoenen. Want hier, op de atletiek-baan van Papendal, lijkt estafette even helemaal geen vrolijk, laat staan zonnig, atletiekonderdeel. Het is een zaterdagmiddag, medio maart en ik heb me tijdens het Atletiekcongres aange-sloten bij de workshop ‘Estafette speels aanleren’. Met mijn winterjas aan, een heuse schaatsmuts op én handschoe-nen aan val ik wat uit de toon in de rest van het gezelschap: een dertigtal trainers en trainsters van verenigingen als Generaal Michaelis, BAV, Climax, Lycurgus, Spark en AV Wijchen. Gelukkig is er de workshopleider. Thijs Ros. Kent u Thijs? Dat is de verper-soonlijking van het woord ‘enthousi-asme’. En dus de ideale man om tijdens deze winterkou de boel in beweging te krijgen én te houden. ‘Jullie zijn vanaf nu C-pupillen’, meldt hij zijn toehoor-ders, wanneer hij een tas vol estafet-testokjes omschudt. ‘Zaag eens een kapotte polsstok in stukken. Dan heb je voorlopig stokjes genoeg’, is een advies dat gretig wordt genoteerd. Thijs wil dat er tijdens de training zowel met de lin-ker- als met de rechterhand gewisseld wordt. ‘We willen vaardige kinderen hebben’, zo gooit hij er een volgende one-liner uit. De tips vliegen de trainers om de oren. ‘Ik zet bij de jeugd altijd de snelste in het blok, dan de één na snelste en zo

verder. Dan komt het stokje altijd aan de finish. Want ze halen elkaar in.’ En: ‘Van C-pupil tot senior blijft de manier van geven hetzelfde: rechtdoor, altijd raak.’ Een goede wissel vindt op schou-derhoogte plaats, zo doceert meester Thijs. ‘Hoge arm, open hand, duim naar beneden en vingers bij elkaar’, krijgen de vertrekkende lopers mee, in de hoop dat ze dat bij hun eigen vereniging ook gaan overbrengen op pupillen, junioren en senioren. Want er gaat een hoop mis. Zo blijkt Thijs allerminst een voor-stander van het onderhands wisselen

van de Franse vrouwenploeg. ‘Niét doen’, klinkt het. Thijs blijkt op trainingen nooit een volle-dige 4 x 40, 4 x 60, 4 x 80 of 4 x 100 te laten lopen. ‘Ik wil alles multi-inzetbaar hebben, lekker dicht bij elkaar ook.’ En dus sprinten de trainers en trainsters korte stukjes heen en weer, waarbij de stokjes lang niet allemaal even soepel van hand verwisselen. Maar dat hoeft ook niet. Want was er geen gezegde over een goed paard, dat nog geen goede ruiter hoeft te zijn? Thijs etaleert nog een eigen wijsheid: ‘Als je je veters

niet kunt strikken, kun je twee dingen doen: óf je leert je veters strikken óf je koopt klittebandschoenen.’ Daarmee daagt hij zijn pupillen van vandaag uit tot perfectie van bewegen. Voor de perfecte wissel heeft Thijs nog één tip bewaard: ‘Heel Nederland roept ‘Pak!’ of ‘Ja!’. Neem eens een andere term of klank. Wij roepen bij Clytoneus altijd ‘Tik!’. Ik heb ondertussen koude vingers gekregen, doordat schrijven met hand-schoenen aan toch niet zo gemakkelijk gaat. Gelukkig zit de workshop er op. En op een onverklaarbare manier heb ik plotseling zin in ovenschotel … Tekst: Ton de Kort (25 jaar geleden met Prins Hendrik Nederlands studentenkampioen op de 4 x 100 meter) Foto: Erik van Leeuwen

ovenhandschoenen

‘Sportpsychologie, dat is toch veel te zweverig?’ Er bestaan bij atletiektrainers nog vaak verkeerde verwachtingen over de inzet van een sportpsycholoog. Sportpsycholoog Edith Rozendaal maakt duidelijk wat sportpsychologie nu precies behelst.

‘Een sportpsycholoog, die schakel je toch pas in als het helemaal fout gaat?’, ‘Als sporters zo jong zijn dan hoeven ze nog niet naar een sportpsycholoog’ en ‘Sportpsychologie, dat is toch veel te zweverig?’ zijn grofweg de meest voor-komende reacties van trainers die geen idee hebben waar het in de sportpsy-chologie over gaat. Ook bij sporters zelf bestaan er veel misverstanden. Laatst

het al snel als onzin. Wat op zich best bijzonder is, want als je weet dat het in de sportpsychologie gaat om de invloed van gedachten en gevoelens op de prestatie, dan heeft ontkennen niet veel zin. Zonder invloed van gedachten en gevoelens op de prestatie zouden spor-ters immers robotten zijn. En daar ben ik het met trainers vaak snel over eens: sporters zijn geen robotten. Zweverig is de sportpsychologie dan ook allerminst. thema'sEr zijn in de sportpsychologie drie groepen met achterliggende thema’s te onderscheiden: prestatieverbetering, disfunctioneren en stoornissen. Van ie-dere groep bespreek ik kort een thema en verduidelijk dat met een praktijkvoor-beeld. prestatieverbeteringOm met de eerste te beginnen: veel trainers steken erg veel energie in het verbeteren van de prestaties van hun sporters. Ze trainen dagelijks op een betere techniek en zijn via verschillende trainingsschema’s bezig met het duur-vermogen op te voeren, de kracht te verbeteren of beweeglijkheid te vergro-ten. Trainers verdiepen zich in voeding

vroeg een sporter van topniveau mij met een brede lach, waar veel onzekerheid achter schuilging: ‘Kun je iets met dit mentale wrak?’. niet zeurenDe psychologie als vakgebied is wat we noemen een ‘zachte’ wetenschap en een stoere trainer van het type ‘niet zeuren, doorgaan’ beschouwt

20 mei 2013

en schoeisel omdat ze optimale pres-taties nastreven en blessures willen voorkomen. Maar ook op mentaal vlak zijn er zaken trainbaar. Wat te denken van concentratie! richten van aandachtConcentratie kun je omschrijven als het richten van de aandacht op zaken die belangrijk zijn voor de taak en niet ge-hinderd worden door zaken die niet van belang zijn voor de taak. Vaak gebeurt het dat een sporter afgeleid wordt en daardoor uit z’n concentratie raakt. Je kunt afgeleid worden door dingen buiten jezelf: een aanmoediging van een toeschouwer, de valse start van een tegenstander of de harde tegenwind. En je kunt afgeleid worden door dingen binnen jezelf: je eigen gedachten over hoe het gaat, wat ze van je denken of dat je vandaag moét presteren an-ders… Afleiding van binnen jezelf kan ook zijn verzuring, pap in de benen of een pijntje.

ademhalingGoede oefeningen ter versterking van de concentratie zijn meditatieoefenin-gen. Bijvoorbeeld een korte ademha-lingsoefening van 5 minuten. Richt de aandacht op de ademhaling, merk deze

alleen maar op zonder er verder iets aan te willen veranderen. Dan raak je afgeleid door een gedachte die door je hoofd schiet. Je wordt je bewust van die gedachte en richt je aandacht weer terug op je ademhaling. Dat moment van opmerken en de aandacht weer terugrichten is essentieel voor de con-centratie. Dat kan met zo’n oefening, buiten de stress van de wedstrijd om, heel goed getraind worden. Bij concentratie is het dus niet eens zo belangrijk de hele wedstrijd in opperste concentratie te zijn, het is veel belang-rijker om op momenten dat een atleet afgeleid is, hij in staat is de aandacht weer terug te richten op het onderwerp dat hij kiest. In een ademhalingsoefe-ning is dat de ademhaling, maar in een wedstrijd is dat vaak iets anders. Het kan een aspect van de techniek zijn, een check van het lichaam om na te gaan of het tempo goed is, of juist de wijde omgeving tijdens een halve mara-thon als dit voor de sporter goed werkt qua concentratie. praktijk: concentratieStephan, een middenlange afstandlo-per, presteert slecht tijdens wedstrijden, terwijl het op de training prima gaat.

Met de psychologe wordt gekeken naar waar zijn aandacht tijdens wedstrijden ligt. Ze komen erachter dat hij dan vooral veel denkt, ‘in zijn kop zit’. Als de psychologe een tijdslijn naast zijn gedachten zet dan is hij vooral bezig met piekeren over het verleden (vorige wedstrijd was ook slecht) of zorgen maken over de toekomst (als ik vandaag weer slecht loop dan kan ik kwalificatie wel schudden). Bij tempolopen tijdens de training is zijn aandacht veel meer gericht op het hier en nu: van check van het lijf naar een punt uitzoeken in de bocht waar hij naar toe loopt, weer check van het lijf en een ander punt. Door heel gericht een visueel doel te stellen en de aandacht bij de eerstvol-gende wedstrijd te richten als in een training en daar ook op te evalueren, leert Stephan zich beter concentreren. rol van de trainerMentale training op het vlak van pres-tatieverbetering is bij uitstek het gebied waarop de trainer een belangrijke rol kan vervullen. Een goede trainer is een alleskunner, hij/zij moet verstand heb-ben van techniek, tactiek en opbouw van kracht en conditie. Maar moet ook aardig wat weten van voeding,

21 mei 2013

22 mei 2013

blessures en het mentale deel van de prestatie. Er zijn tegenwoordig prima cursussen en boeken beschikbaar voor trainers om zich verder te verdiepen in deze materie. disfunctionerenHet gaat al een tijd niet zo lekker met een sporter. Je merkt als trainer dat de progressie stokt, of dat de prestaties zelfs achteruit gaan, dat de motivatie terugloopt, hij zijn afspraken niet meer nakomt of moeite heeft met de planning. Ook kan het zijn dat er steeds blessures zijn en dat de sporter daar moeilijk mee om kan gaan, dat er steeds conflicten tussen de sporter en jou als trainer of tussen sporters onderling ontstaan of dat een sporter doorslaat in perfectio-nisme. Kortom: de sporter functioneert tot ieders frustratie niet goed. gedachten en emotiesLaatst verwees een sportarts naar mij (Edith Rozendaal) een atleet door met last van overtraindheid. Deze sporter was al een paar maanden extreem moe en voelde zich overbelast. Hij was al een tijdje gestopt met trainen en zijn studie dreigde nu ook vertraging op te lopen. De sportarts had al het een en ander uitgesloten aan mogelijk fysieke oorzaken en wat overbleef was vooral de mentale component. De aanpak be-stond eruit dat met deze sporter vooral werd gekeken naar welke emoties meespelen in de neerwaartse spiraal. In dit geval was dat vooral angst. Angst om het niet goed te doen, angst om te verliezen, angst voor het oordeel van zijn ouders en trainer, angst om achter op schema te raken in zijn uitgestip-pelde route naar de top. Met behulp van Sport Mindfulness leerde deze sporter gezonder omgaan met zijn gedachten hierover en de emoties die dit met zich mee bracht. Daarnaast maakten we een fysiek opbouwschema. Belangrijke principes uit dit schema zijn: de sporter bepaalt zelf de grootte van de stappen op basis van waar hij vertrouwen in heeft. Het schema is tijdcontingent en niet

klachtencontingent. Dat wil zeggen, de sporter beschrijft gedurende een aantal maanden hele kleine stapjes en evalu-eert niet op basis van de vorm van de dag. Als je afhankelijk bent van de vorm van de dag doe je namelijk op slechte dagen wat minder en op goede dagen iets meer. Dat is niet de bedoeling, in dit geval is luisteren naar je lichaam niet de juiste aanpak. Deze sporter had de neiging om altijd de grens op te zoeken en liefst daarover heen te gaan. In zijn trainingsplan moest hij juist oefenen met kleine stapjes en het daarbij te laten. Deze sporter had in zijn trainingssche-ma de eerste week staan: op maandag, woensdag en zaterdag een kwartier wandelen. Nou niet bepaald een schema waar het hart van de prestatie-sporter harder van gaat kloppen. Toch lukte het hem stapje voor stapje om na een aantal maanden weer volledig mee te trainen. Door zich aan zijn stapjes te houden en niet te evalueren op: Hoe gaat het? Ben ik moe? Of kan ik juist nog wel even door? Hij evalueerde op: Heb ik mijn stap vandaag gehaald? Zo werd hij minder afhankelijk van de vermoeidheid. In het begin was die er nog wel maar het bepaalde niet meer zijn functioneren en opbouw was fysiek veilig. Na verloop van tijd verdween de vermoeidheid. We hebben bij dit opbouwschema uiter-aard de trainer betrokken, maar dit keer maakte de trainer het schema niet. Het is uiterst belangrijk dat in een dergelijk geval de sporter zelf zijn opbouwplan bepaald. De trainer ondersteunde door zijn betrokkenheid te tonen en de sporter te vragen of hij volgens plan zijn stappen had gezet. Ook werd van de trainer geduld gevraagd omdat zo’n plan een aantal maanden in beslag kan nemen. stoornisOok sporters kunnen depressief raken, denk maar aan de verhalen in de pers het afgelopen jaar van schaatser Stephan Groothuis en zwemmer Ian Thorpe. Of hebben een stoornis van de impulsbeheersing, dat wil zeggen dat ze

bijvoorbeeld woede niet onder controle hebben. Hier zien we op televisie vaak voorbeelden van in het voetbal. Yuri van Gelder had te maken met een cocaïne-verslaving en dat werd breed uitgeme-ten in het nieuws, maar we kunnen er van op aan dat er veel meer sporters zijn met een middelenafhankelijkheid, of dat nou drank of drugs of iets anders is. signaleringsfunctieIn mijn praktijk zag ik Mariëtte, een atlete met een eetstoornis. In overleg met Mariëtte, haar ouders, sportarts en trainer zocht ik naar de beste specialis-tische begeleiding. De samenwerking met de trainer was daarin belangrijk om-dat hij in de periode van erkenning van het probleem en de verwijzing, met iets meer afstand kon kijken dan de ouders. Zo hield hij een belangrijke vinger aan de pols. Sowieso hebben trainers een belang-rijke signaleringsfunctie als het serieus niet goed gaat met een sporter. Soms weet je als trainer het niet precies te diagnosticeren, maar heb je een ‘niet pluis gevoel’, een ‘onderbuikgevoel’ of hoe je het ook noemen wilt en is het vaak goed om dat gevoel serieus te ne-men en afhankelijk van de situatie het te bespreken met de sporter, de sportarts en/of sportpsycholoog. Het onderscheid tussen prestatieverbe-tering, disfunctioneren en stoornissen is belangrijk om aan te brengen. Op deze wijze kun je als trainer een betere afwe-ging maken in wat wenselijk/noodzake-lijk is voor jouw sporters qua ontwikke-ling van mentale vaardigheden. Tekst: Edith Rozendaal, sportpsy-choloog die topsporters, talenten en trainers begeleidt. Ze is eigenaar van sport-gek.nl. Tevens is ze supervisor op de Vrije Universiteit. Ze studeerde Bewegingswetenschappen en volgde een opleiding aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding. Ze schreef de boeken ‘Sport Mindfulness’ en ‘Sportgek’, www.sport-gek.nl Foto's: Erik van Leeuwen

Athletic Champs: atletiekwedstrijden voor pupillenVan ritmelopen naar hordelopen, van stoten naar ko-gelstoten, van springen in de hoogte naar hoogsprin-gen. Sierd Wijnalda en Steven Gerrits, leden van de werkgroep Pupillenatletiek nieuwe stijl, lichten enkele onderdelen toe.

Na een aantal jaar proefdraaien met pilots is de werkgroep nu met een con-cept gekomen dat de komende jaren in zoveel mogelijk regio's wordt uitgerold. Sierd: 'In 2016 willen we dat deze opzet onder de naam 'Athletic Champs', in alle regio's is ingevoerd'. atletiekechtDe werkgroep, waar ook Dennis

dat het in de atletiek gaat om zo ver, zo snel en zo hoog mogelijk te gaan. Daarnaast gaan we uit van de essentie bij de beweging, bij het springen is dit bijvoorbeeld aanlopen en afzetten met één been. Vormen als zaklopen en ver-springen vanuit stand zijn in onze ogen dan ook niet 'atletiekecht' en zien we niet terug in het wedstrijdconcept. succesbelevingAtletiek gaat niet alleen om winnen of verliezen: succes heeft voor kinderen meerdere gezichten. Steven 'Dat is voor ons een belangrijk uitgangspunt geweest bij de nieuwe opzet: kinderen sporten voor hun plezier en beleven van succes is een stimulans om door te gaan. Allereerst moet een beweging lukken: dit bereiken we door gebruik te maken van aangepast materiaal en het beperken van het aantal regels, zodat er zo min mogelijk pogingen worden af-gekeurd. Tevens kiezen we uitdagende vormen die aansluiten bij de motorische ontwikkeling van het kind. Pupillen zijn erg gevoelig voor het aanleren van technieken, daarom komen pupillen in Athletics Champs ook in aanraking met bijvoorbeeld hordelopen, estafette, polsstokverspringen en slingeren.

Meens deel van uitmaakt, kreeg van de Atletiekunie opdracht de aandacht voor de pupillenatletiek te vergroten en pupil-lenatletiek aantrekkelijker te maken. Daarmee wil de bond de wedstrijddeel-name van pupillen verhogen. Steven: 'In onze opzet staat het kind centraal. We willen atletiek afstemmen op de ontwik-kelingskenmerken van pupillen. Hierbij hebben we niet uit het oog verloren

23 mei 2013

Daarnaast wordt er gestreden in teams: samen een prestatie leveren is leuker dan alleen: elke pupil levert zijn bijdrage aan het teamtotaal. Tot slot is de intensi-teit in de nieuwe opzet groter dan bij de huidige pupillenwedstrijden. In minder tijd worden er meer onderdelen afge-werkt, hebben kinderen meer beurten en wordt er in meerdere situaties naast elkaar gepresteerd. Zo ontstaat er een compacte wedstrijd van circa drie uur.'

oudersOuders die voorheen uren langs de kant stonden te kijken, krijgen in de nieuwe opzet een belangrijke, actieve rol in de begeleiding en jurering. Met behulp van instructiekaarten en instructievideo's kan elke ouder zich snel de regels eigen maken. Dankzij de eenvoudig manier van meten bij de verschillende onderde-len registreert de ouder de prestaties bij het team van zijn kind. Uit de pilotwed-strijden die gehouden zijn blijkt dat veel ouders het leuk vinden op deze manier bij de wedstrijd van hun kroost betrok-ken te zijn. van springen in de hoogte naar hoogspringenDe aanpak van het hoogspringen laat goed zien hoe dit onderdeel aantrekke-

lijker is gemaakt. Sierd: 'Elk team krijgt 25 minuten springtijd. In die tijd mogen de kinderen zo vaak springen als ze willen. Dat is een heel verschil met de traditionele hoogspringregels waarbij het kind na drie foutsprongen langs de kant staat te wachten tot de winnaar de laatste hoogte heeft afgesprongen. Nu mag elk kind (eventueel in overleg met de trainer) telkens opnieuw zijn hoogte bepalen en is het geen afvalrace. Er is een nieuwe latversteller gemaakt, zodat na een foutsprong de lat eenvoudig en snel weer op de gewenste hoogte kan worden gelegd. Dankzij een beugel achter de latversteller, kunnen kinderen bij de landing ook niet meer op de lat terecht komen. Voor de jongste pupil-len is de Schotse sprong verplicht. Met deze techniek worden kinderen meer gestimuleerd af te zetten. Bij een flop gaan veel kinderen te snel liggen op de mat, dit gaat ten koste van hetgeen we kinderen willen leren: actief afzet-ten. Vanaf de A-pupillen mogen ze ook kiezen voor de Fosbury Flop. Om de kinderen te stimuleren veilig hoog te springen is midden voor het hoog-springblok een schuimblok neergelegd. Deze dwangopstelling dwingt kinderen op het juist punt af te zetten, zodat ze

niet tegen een staander opbotsen of naast de mat belanden. Een laatste aanpassing betreft marke-ringen die aangeven vanaf welk punt de atleetjes mogen aanlopen. Dat is een belangrijke verbetering want kinderen zijn geneigd -mogelijk beïnvloed door televisiebeelden van hoogspringers- te kiezen voor een veel te lange aanloop. Vanaf de markering zijn het zo'n zeven passen tot de lat. Voor een goede sprong is het belangrijk dat de laatste passen ritmisch versnellend zijn. De beste vijf sprongen van het team tellen mee in de teamscore. Al met al wordt het hoogspringen attractiever, is het gemakkelijk uit te voeren en worden kin-deren beter in hoogspringen.' Overigens doen de mini's en B, C-pupillen naast de schotse sprong ook aan hurkhoog-springen. Bij dit onderdeel is aan het begin van de verspringbak een verstel-bare hoogspringsituatie aangebracht. Kinderen lopen frontaal aan, zetten af op één been en landen op twee benen. Sierd: 'Dit is de basis om goed te leren afzetten. Pupillen vinden het leuk, er zit tempo in het onderdeel, het is atle-tiekecht en sluit daarmee aan bij het bewegingsprincipe van springnummers. En het is overzichtelijk te organiseren'.

24 mei 2013

25 mei 2013

VAN STOTEN NAAR KOGELSTOTEN'Bij het kogelstoten willen we allereerst dat kinderen duwen en niet gooien,', trapt Steven af. 'De jongste kinderen (mini's en C-pupillen) geven we daarom zwaardere en grotere medicienbal-len. Zo worden ze gedwongen met twee handen te duwen en is gooien onmogelijk. Bij de B-pupillen wordt de bewegingsbaan verlengd door vanuit de schouder te stoten met een medicienbal van 1,5 kilo. Vanaf de A-pupillen wordt gestoten met een kogel .Materiaalgebruik heeft ook hier een positieve invloed op het aanleren van de juiste techniek. Bovendien is een medicienbal veiliger dan een kogel, waardoor de intensiteit op de trainingen kan worden verhoogd. Bij het stootonderdeel is de kogelsec-tor verdwenen en worden afstanden gemeten in een rechte lijn met behulp van een zichtbare meetmat. Deze mat geeft met vakken en kleuren aan wat de afstand is. Iedereen kan snel zien hoe ver de poging is en het jurylid noteert tot op tien centimeter nauwkeurig de prestatie. Al met al sluit het onderdeel stoten hiermee beter aan bij de moto-rische ontwikkeling van het kind en de behoefte aan succesbeleving omdat er vrijwel altijd sprake is van een geldige poging. Het rechtdoor stoten bevordert de bewegingsuitvoering en bereidt de pupillen voor op de junioren waar de kogel binnen de sector moet landen.' VAN RITMELOPEN NAAR HORDELOPEN'Bij hordelopen gaat het om het stimu-leren van ritme en lopen. De horden moeten daarom niet te hoog zijn, want dan gaan kinderen springen', legt Sierd uit. 'Bij de jongste kinderen is de hoogte 30 centimeter. De hordes vormen auto-matisch een dwangopstelling: je moet tijdens het lopen op het juist moment afzetten om er overheen te komen.

Hordelopen hoeft in de training ook niet heel ingewikkeld te zijn. Je kunt volstaan met bananendozen of marke-ringsdoppen. Kinderen leren door hor-delopen lichtvoetig en snel bewegen. Ook ontwikkelen ze hun ritmisch ver-mogen, een belangrijke coördinatieve vaardigheid die onder meer terugkomt bij de aanloop van springnummers. Iets oudere kinderen kun je vragen afwis-selend met links en rechts af te zetten: ze vinden dat leuk en het verbetert hun tweebenigheid.

TEAMPRESTATIEIn elk team zitten 6-11 pupillen. Jongens en meisjes mogen gemixt in één team meedoen. Teams worden ingedeeld in 3 categorieën: C-mini, B en A-pupillen. C-mini's mogen meedoen in een team van B-pupillen Per categorie kunnen meerdere teams worden ingeschreven. Elk team neemt een teamleider mee en een assistent. Steven: 'Het preste-ren als team verhoogt de spanning en vergroot het plezier. Kinderen komen naar atletiek om met hun vriendjes te sporten. Presteren in een team sluit aan bij hun behoefte aan een veilige omge-

ving; hun teambegeleider en assistent jurylid dragen daar aan bij. Iedereen in het team is belangrijk en wie op het ene onderdeel wat minder sterk is, heeft mogelijk meer talent op het volgende onderdeel. Elke deelnemer ontvangt aan het eind van de wedstrijd een di-ploma. Er zijn prijzen voor de winnende teams per categorie. DRAAGVLAKSteven en Sierd geven voorlichting in de regio's en bijvoorbeeld tijdens het Atletiekcongres afgelopen maart. Sierd: 'Zo komen we er achter of er weer-stand is onder de trainers en waar die weerstand dan uit bestaat. Betrokkenen kijken vaak vanuit hun eigen referentie-kader: de wedstrijdatletiek voor volwas-senen. Met onze voorlichting hopen we te bereiken dat trainers en ouders door de ogen van een pupil naar een atletiekwedstrijd kijken.' JEUGDVISIEDe onderdelen en materialen die wij aan de pupillenatletiek hebben toe-gevoegd zijn niet inwisselbaar, maar sluiten naadloos aan op het beleven van plezier, veilig sporten en de leeftijdsge-bonden motorische ontwikkeling. Dat laatste is geheel in lijn met de internatio-nale opvatting geformuleerd in de Long Term Athlete Development (LTAD). De aanpak past bovendien in de jeugdvisie van de Atletiekunie: alle bijscholingen zijn daarom gericht op de pupillenatle-tiek nieuwe stijl. En over draagvlak gesproken: de nieuwe opzet van pupil-lenatletiek wordt breed gedragen door alle bondscoaches. NB Dit artikel is een vervolg op 'Kindgerichte pupillenwedstrijden' in het eerste nummer van het Digitaal Magazine van dit jaar. Meer informatie: www.athleticschamps.nl Tekst: Clemens Vollebergh Foto's: Hans van Oostveen

26 mei 2013

Het antwoord kan iedereen verzinnen… de spieren zorgen hiervoor. In het vorige artikel ben ik op de fysiolo-gische aspecten ingegaan, in dit artikel zoom ik specifiek in op de skeletspie-ren. Welke spieren maken lopen moge-lijk? Waar zitten deze spieren? Wat is de functie van die spieren? En last but not least: wat doe ik met deze kennis in de wandeltraining? Vooral dat laatste spreekt menigeen aan, maar vooraf waarschuw ik dat dit maar het topje van de ijsberg is. Wel hoop ik met dit artikel een zaadje te planten en de honger naar diepgang aan te wakkeren. lopen, hoe moet dat?In het vorige artikel maakte ik gebruik van de metafoor van prof. Luc van Loon, het menselijke lichaam als ver-brandingsmotor. Hier maak ik opnieuw dankbaar gebruik van om een en ander duidelijk te maken. Een verbrandings-motor verbrandt brandstof die door de brandstofpomp naar de cilinders wordt gebracht. Daar wordt lucht via de lucht-filters gemengd met de brandstof. Er ontstaat verbranding van die brandstof,

wat ertoe leidt dat de cilinders in be-weging worden gebracht. Schematisch gezien is het menselijk lichaam niet heel anders, immers de brandstof in ons lichaam wordt door het hart via de bloedbaan naar de spieren gepompt (de brandstofpomp). Via de longen wordt lucht in het lichaam gebracht en gebruikt om de brandstof in het lichaam te verbranden. Resultaat is het bewe-gen van (skelet)spieren en dus, onder anderen, lopen. Nu zit het menselijk lichaam vol met spieren waardoor een veel groter en complexer scala aan bewegingen mogelijk is. spierstelselOm een beter inzicht te krijgen in hoe wij als mens bewegen en specifiek als mens wandelen, is het handig te weten hoe spieren hun werk doen. Een kant-tekening vooraf: het spierstelsel van het menselijk lichaam is een complex geheel. Één spier kan onder bepaalde hoeken verschillende functies heb-ben, maar in dit artikel beperk ik mij tot de voornaamste functie van bepaalde spieren.

origo, spierbuik en insertieEen skeletspier heeft altijd een origo, een spierbuik en een insertie. Origo en insertie zijn de plaatsen op het skelet waar de spieren met pezen aanhech-ten. Een algemene stelregel is dat de origo het aanhechtingspunt is aan het onbeweeglijke bot. De insertie vinden we aan het bewegelijke bot. Een voorbeeld ter illustratie: een beken-de spier in de wandelsport is de diepe kuitspier (m. soleus). Deze heeft zijn origo in het kuitbeen, dit is voor deze spier het vaste deel, en zijn insertie in het hielbeen. Als deze spier zich aan-spant dan wordt de afstand tussen origo en insertie kleiner. Het kuitbeen kan niet bewegen, maar daarentegen kan het hielbeen zich wel bewegen. Resultaat is dat het hielbeen dichter bij het kuitbeen komt en de persoon zijn tenen van zich af duwt (oftewel op zijn tenen gaat staan). Door op deze manier naar de spieren in het lichaam te kijken is rela-tief gemakkelijk te beredeneren wat de functie van een spier is. Deze informatie is van belang om meer diepgang

ik wandel, hoe kan dat?

Wandelen is voor de meeste mensen een van-zelfsprekendheid. Je doet het immers al bijna vanaf je geboorte. Iedereen ontwikkelt zijn eigen stijl, maar wat gebeurt er in het lichaam om ervoor te zor-gen dat wij kunnen lopen en dus ook wandelen?

27 mei 2013

in je wandeltraining te brengen. TEGENWERKING?Om het mogelijk te maken dat wij gecontroleerd bewegen heeft elke spier die samentrekt een spier nodig die te-gengesteld werkt. Als het ware bepaalt de tegenwerkende spier (de antagonist) de mate van het samentrekken van de werkende spier (de agonist). Ter verdui-delijking: de biceps zorgt ervoor dat de arm buigt en de triceps (armstrekker) bepaalt mede door tegen te werken de snelheid en kracht waarmee de arm buigt. BELANG VAN INFORMATIE Bovengenoemde informatie maakt je bewust. In je lesvoorbereiding stel je doelen die je wilt bereiken met je deelnemers. Veel van de doelstellingen die te maken hebben met prestatiever-beteringen, denk aan sneller en langer wandelen, hebben raakvlakken met de training van spieren. Dus moet je weten wat je wilt trainen en welke oefenstof je aanbiedt voor een trainingseffect. Dat geldt ook voor het verbeteren van de wandeltechniek. Bijvoorbeeld je wilt dat een deelnemer beter/actiever zijn voet afwikkelt. Bedenk in dat geval oefe-ningen bedenken voor de kuitspieren (m. gastrocnemius en de m. soleus). Bijvoorbeeld het wandelen met kleine pasjes met de knieën bij elkaar (alsof je een minirok aan hebt) of bijvoorbeeld in het mulle zand wandelen met het accent op het uitstrekken van de tenen bij de afzet. Verder is de functie kennen van een spier van belang omdat de tegengestel-de beweging vaak die spier rekt. Weet je de functie niet, weet je ook niet goed hoe je die spier optimaal rekt. Opnieuw een voorbeeld ter illustratie (in de foto wordt de kuitspier van het achterste

been gerekt). Als je de kuitspieren wilt rekken, maakt het een groot verschil of je het te rekken been buigt of gestrekt houdt. Rek je met een gestrekt been, dan rek je de lange kuitspier. Rek je daarentegen met gebogen been, dan rek je de diepe kuitspier. Verschil zit in de origo van deze spieren: bij de lange kuitspier is de origo in het bovenbeen en bij de diepe kuitspier is de origo in het kuitbeen. REKKEN VAN DE SPIERENOndanks dat tijdens de wandeltraining de meeste spieren aan bod komen, richt ik mij op de veel voorkomende fouten in de beenspieren. Immers, die worden zeker belast tijdens de wandeltraining. Ik benoem de fouten en werk ze niet uit. Door een verkeerde uitvoering wordt vaak niet gerekt in de functie van de spier en dus niet (optimaal) gerekt. Lange kuitspier - de tenen wijzen niet naar voren, het achterste been wordt niet helemaal gestrekt en de hak van de achterste voet staat niet plat op de grond. Korte kuitspier (m. soleus) - tenen wijzen niet naar voren, de achterste voet blijft niet plat op de grond (hak los = minder rek). Quadriceps (voornamelijk m. rectus femoris) - te veel aan de voet trekken

(geeft niet meer rek), het been in zijn geheel naar achter trekken oftewel knieën niet naast elkaar (geeft ook niet meer rek) en de heup niet naar voren duwen. Hamstrings - ronde rug maken in plaats van navel naar voren en knie(en) bui-gen. EN NU?!Moet je voortaan een studie fysiothera-pie volgen of boeken anatomie door-spitten? Ik denk het niet, maar enige verdieping is niet overbodig. Veel oefe-ningen worden nu al goed uitgevoerd door opgedane kennis in verschillende cursussen en opleidingen. Toch ben ik van mening dat het ‘beter’ weten wat je doet je als wandeltrainer helpt en sterkt in je lesgeven. Een boek anatomie toegespitst op de functies van spieren dat de moeite loont: “Anatomie van het bewegingsapparaat in beeld” van Vivian van Os of “Anatomie in vivo van het be-wegingsapparaat” van B. Gerritsen e.a.. Hierdoor kun je als wandeltrainer zo nu en dan je kennis ophalen en/of nieuwe zaken opzoeken. Doel is een betere en afwisselende training! Nu hopen dat het geplante zaadje gaat groeien... Tekst: Hannie Huber Foto's: Erik van Leeuwen

28 mei 2013

partners en suppliers atletiekunie

Partners

Media partner

Suppliers