Magazine Licentiehouders januari 2013

25
Licentiehouders digitaal magazine opleidingen 1 februari 2013 INHOUD NUMMER 1/2013 2. Athletics like never before... 3. Korte berichten 5. Boeken 6. Uit de andere bladen 7. Bevlogen hordentrainer bij Groningen Atletiek 9. Kindgerichte pupillenwedstrijden 11. Column: Wonderland 12. Wandeltrainer op spierniveau 14. Wat is de gemiddelde trainersver- goeding? 15. Alleen atleten met inzet krijgen mijn begeleiding 16 De Schaar-Sprint-Techniek 19. Oefenstof: tempogevoel en snelheid 22. Omgaan met sportongevallen 24. Opleidingen COLOFON Digitaal magazine voor Licentiehouders, uitgegeven door de Atletiekunie, ver- schijnt viermaal per jaar. Het informeert gediplomeerde trainers met een licentie over trainerszaken. 'Het licentiesysteem is bedoeld als kwaliteitsimpuls voor het sporttechnisch aanbod zoals dat bij atletiekverenigingen en loopgroepen wordt aangeboden' (Licentiesysteem Atletiekunie). Incidenteel ontvangen trainers een digitale 'Nieuwsflits', een kort bericht dat niet kan wachten op het reguliere Magazine. Magazine nummer 2/2013 verschijnt 1 mei. REDACTIE Eindredactie: Sport Tekst en Uitleg Nederland, [email protected], www. steun.biz, 024-3566601. Redactiesamenstelling: Betty Hofmeijer, Jan Heusinkveld, Ton de Kort, Hannie Huber, Clemens Vollebergh. Aan de inhoud van deze brief werkten ook mee: Rien van Haperen, Michael Snijders. Informatiemanager Atletiekunie: Paul Peters. Opmerkingen over de inhoud van het magazine, bijdragen of suggesties voor De Kwestie: [email protected]. Licentiehouders van de Atletiekunie ontvangen een link naar dit magazine per mail. Geef wijzigingen van het e-mailadres door aan: arda.pommer@ atletiekunie.nl.

description

Digitaal magazine licentiehouders januari 2013

Transcript of Magazine Licentiehouders januari 2013

Page 1: Magazine Licentiehouders januari 2013

Licentiehoudersdigitaal magazine opleidingen

1 februari 2013

inhoud nummer 1/2013 2. Athletics like never before... 3. Korte berichten 5. Boeken 6. Uit de andere bladen 7. Bevlogen hordentrainer bij Groningen Atletiek 9. Kindgerichte pupillenwedstrijden 11. Column: Wonderland 12. Wandeltrainer op spierniveau 14. Wat is de gemiddelde trainersver-goeding? 15. Alleen atleten met inzet krijgen mijn begeleiding 16 De Schaar-Sprint-Techniek 19. Oefenstof: tempogevoel en snelheid 22. Omgaan met sportongevallen 24. Opleidingen colofon Digitaal magazine voor Licentiehouders, uitgegeven door de Atletiekunie, ver-schijnt viermaal per jaar. Het in for meert ge di plomeerde trainers met een licentie over trainerszaken. 'Het licentiesysteem is bedoeld als kwa li teits impuls voor het sport technisch aanbod zoals dat bij atletiekverenigingen en loopgroepen wordt aan ge boden' (Licentiesysteem Atletiek unie). Incidenteel ontvangen trainers een digitale 'Nieuws flits', een kort be richt dat niet kan wachten op het reguliere Magazine. Magazine nummer 2/2013 verschijnt 1 mei.

redactieEindredactie: Sport Tekst en Uitleg Nederland, [email protected], www.steun.biz, 024-3566601. Redactiesamenstelling: Betty Hofmeijer, Jan Heusinkveld, Ton de Kort, Hannie Huber, Clemens Vollebergh. Aan de inhoud van deze brief werkten ook mee: Rien van Haperen, Michael Snijders. Informatiemanager Atletiekunie: Paul Peters.

Opmerkingen over de inhoud van het magazine, bijdragen of suggesties voor De Kwestie: [email protected]. Licentie houders van de Atletiekunie ontvangen een link naar dit magazine per mail. Geef wijzigingen van het e-mailadres door aan: [email protected].

Page 2: Magazine Licentiehouders januari 2013

2 februari 2013

Na het Olympische en Paralympische geweld van het afgelopen jaar zal het – ook voor de atletiek- en loopsport – niet gemakkelijk zijn alle aandacht vast te houden, maar het blijft meer dan de moeite waard. Immers, tal van internati-onale atletiektoernooien prijken dit jaar weer op de kalender. Dat begint al met het EK Indoor, begin maart, in Göteborg en wordt in de zomermaanden al snel gevolgd door de EYOF in Utrecht, de EK 20-23 in Tampere (FIN), de EK Junioren in Riëti (ITA), het IPC WK Gehandicaptenatletiek in Lyon (FRA) en de IAAF WK Atletiek in Moskou (RUS). Voor deze toernooien staan de selec-tienormen zo goed als vast en wordt in de wintermaanden de basis gelegd om er op het ‘moment suprême’ te kunnen staan. Een mooi vooruitzicht voor atleet en coach om naar toe te werken. Maar is het wel zo reëel om in het begin van het nieuwe jaar alleen maar naar de top van de piramide te kijken? Is het niet minstens zo verstandig ook het mid-denrif van de piramide in de vorm van de regiotrainingen en de basis bij de verenigingen in ogenschouw te nemen? Een volmondig ja wat mij betreft! Nu de projectorganisatie voor het EK Atletiek 2016 in Amsterdam voorzich-tig is opgestart, wordt nog eens extra duidelijk hoe belangrijk het scouten en herkennen van talenten is. Hoe deze talenten vervolgens verder ontwik-keld kunnen worden om vóór, tijdens en na het EK Atletiek in 2016 aan de poorten van het Olympisch Stadion in Amsterdam te kunnen kloppen. Natuurlijk ligt er een uitdaging voor de Atletiekunie programma’s te ontwikke-len om talenten een kans te geven en helden te koesteren.

Maar eerlijk is eerlijk; uiteindelijk ge-beurt het toch vooral aan de basis. Te starten bij de vereniging die samen met de atleet en trainer in belangrijke mate het succes bepaalt. Een succes dat ik graag in 2016 met u hoop te delen. Bij het verdelen van de topsportsubsi-dies mocht atletiek niet vooraan in de rij staan. En toch wil ik blijven geloven in de kracht om vanuit de basis iets moois te laten opbloeien; zodanig dat we in 2016 kunnen genieten van 'Athletics like

never before!' Voor jullie suggesties en ideeën houd ik mij van harte aanbevolen. Rien van Haperen, Directeur EK Atletiek Amsterdam 2016

Athletics like never before...

Page 3: Magazine Licentiehouders januari 2013

3 februari 2013

atleten hebben mogelijk een vitamine d tekortAtleten kunnen aan de hand van een bloedtest achterhalen of ze een tekort aan vitamine D hebben. Supplementen helpen dit tekort terug te dringen waar-door atleten optimaal kunnen presteren, aldus de Amerikaanse wetenschapper Shuler en zijn collega’s. Een tekort aan vitamine D beïnvloedt de aanmaak van genen die belangrijk zijn voor de spierkracht, spieromvang, reactietijd, balans, coördinatie en het uithoudingsvermogen. Vooral de type II vezels zijn volgens Shuler en collega’s gevoelig en nemen af bij een vitamine D tekort. Ook vermindert de weerstand tegen ziekten, duurt herstel langer en neemt de kans op botbreuken toe. Ultraviolette straling op de huid zorgt voor de aanmaak van vitamine D. In de winter door gebrek aan zon, maar ook door het gebruik van zonnebrandcrème of het bedekken van de huid, is er weinig aanmaak van vitamine D door de huid mogelijk. Omdat vitamine D maar in zeer beperkte hoeveelheden via voedsel in te nemen is, kan door geen of te weinig zon een tekort aan vitamine D ontstaan. Volgens Shuler levert het menselijk lichaam de beste prestaties wanneer er minimaal 50 ng/mL vitamine D in het bloed aanwezig is. [...] Bron: topsporttopics.nl, Susan Vrijkotte, 10 december 2012, aldaar: Shuler FD, Wingate MK, Moore GH, Giangarra C (2012) Sports health benefits of vitamin D. Sports Health, 4: 496-501

betere sprintprestatiesEen intensieve warming-up kort voor een explosieve sprinttest leidt tot betere sprintprestaties van skeletonners. Het dragen van goed isolerende warme kle-ding tussen de warming-up en de start van de test zorgt voor een nog grotere prestatieverbetering. Dit concluderen de sportwetenschappers uit Engeland onder aanvoering van Christian Cook. Het is alom bekend dat een warming-up de prestatie kan verbeteren. Er komen steeds meer bewijzen dat de timing van de warming-up belangrijk is voor het be-

houd van het effect van de warming-up op de prestatie. Zo bleek bij een zwem-onderzoek van West en collega’s al dat een kortere tijd tussen de warming-up en een zwemtest tot een substantieel betere zwemprestatie leidde. Uit de studie van Cook en collega’s blijkt dat een intensieve warming-up kort voor de start van een test en, niet onwaarschijnlijk, een wedstrijd kan bij-dragen aan een betere sprintprestatie. Als de atleet dan ook nog thermokle-ding draagt tussen de warming-up en het moment van presteren kan dit zelfs tot een nog grotere prestatieverbetering leiden. Het is aannemelijk dat dit niet alleen voor skeletonners positief werkt maar ook voor andere sporters die korte explosieve inspanningen moeten leveren. Topsporttopics.nl, 22 oktober 2012, Herman IJzerman, aldaar: Cook C, Holdcroft D, Drawer S, Kilduff LP (2012) Designing a warm-up protocol for elite bob-skeleton athletes. Int. J. Sports. Physiol. Perf., In press

koudwaterbaden zorgen niet voor sneller herstelNa 90 minuten intensief sporten neemt de spierschade toe en de prestatie af. Twaalf minuten in koud water staan zorgt niet voor een sneller herstel dan 12 minuten in warm water staan of 12 minuten wandelen. Geen van de bestu-deerde herstelmethodes leidt tot sneller herstel dan de andere methodes. Dit blijkt uit onderzoek van de Engelse wetenschappers uit Portsmouth onder leiding van Jo Corbett. […] Wie in een warm bad wil gaan zitten kan dat rustig doen: een warm bad leidt niet tot een trager herstel dan een koud bad. Wellicht is een warm bad een prettiger optie dan het nemen van een koud bad. Bron: Topsporttopics.nl, 22 novem-ber 2012, Herman IJzerman, aldaar: Corbett J, Barwood MJ, Lunt HC, Milner A, Tipton MJ (2012) Water immersion as a recovery aid from intermittent shuttle running exercise. Eur. J. Sport Sci., 12: 509-514

b-fit succesvolDe Gelderse Sport Federatie is er de afgelopen vier jaar in geslaagd over-gewicht en obesitas bij kinderen een halt toeroepen, dankzij gezondheids-programma B-Fit. Uit de onderzoeksre-sultaten van TNO naar de effecten van B-Fit blijkt overgewicht en obesitas bij de deelnemers zelfs te zijn afgenomen. En dat is tegen de landelijke trend in. Een groep van 391 kinderen van de leeftijd 7 tot en met 13 jaar, nam deel aan het TNO-onderzoek naar het pro-gramma B-Fit. Met fittesten en vragen-lijsten is deze groep kinderen drie jaar lang gevolgd door onderzoeksbureau TNO. Bij de start van het onderzoek in 2009 had ruim 17 procent van de leer-lingen overgewicht. Na het programma B-Fit is dit gedaald tot 13 procent. Het percentage kinderen met obesitas daalde van 3,3 naar 1,5 procent. “Dit overtreft onze verwachtingen”, zegt pro-jectleider van B-Fit Ilse Thijssen. “Sinds 1980 neemt het aantal kinderen met overgewicht toe. Met B-Fit hebben we deze trend bij de deelnemende scholen in Gelderland kunnen doorbreken. Dat er zelfs een afname te zien is, bewijst de effectiviteit van het programma.” Bron: NISB.nl, 27 november 2012 netherlands institute for sport science & innovationAls alles volgens planning verloopt gaat in augustus 2013 het Netherlands Institute for Sport Science & Innovation (NISSI) van start. Sport, kennisinstellin-gen, bedrijfsleven en overheid slaan de handen ineen voor een vitale en excel-lerende samenleving. Alle Nederlandse expertise op het gebied van vitaliteit en topsport wordt dan gebundeld in één netwerkorganisatie.

Page 4: Magazine Licentiehouders januari 2013

4 februari 2013

menstruatiecyclus beïn-vloedt prestatie in warme en vochtige omgevingTijdens de luteale fase van de men-struatiecyclus zorgt de verandering in de thermoregulatie voor een afname van de prestatie in warme en vochtige omgevingen. Dit concludeert Janse de Jonge samen met haar collega’s. De menstruatiecyclus is te verdelen in een folliculaire fase en een luteale fase. De temperatuur tijdens de luteale fase (de fase van de eisprong tot de menstruatie) is gemiddeld 0,3 tot 0,5 °C hoger dan tijdens de folliculaire fase (de fase van de menstruatie tot de eisprong). De menstruatiecyclus is dus van invloed op de thermoregulatie bij vrouwen. Janse de Jonge en haar col-lega’s hebben onderzocht of inspannen in een warme en vochtige omgeving ervoor zorgt dat vrouwen in de luteale fase minder goed presteren. [...] Volgens de auteurs zouden vrouwelijke atleten bij wedstrijden in warme en vochtige omgevingen rekening moeten houden met hun menstruatiecyclus. Een atlete kan zich tijdens een wed-strijd in een warme, vochtige omgeving het beste in de folliculaire fase be-vinden. Wedstrijddagen staan echter vast en zijn niet te verplaatsen. Deze aanbeveling is daarnaast gebaseerd op gegevens van niet-topsporters. De getraindheid van deze vrouwen ligt ver onder topniveau maar helaas is er tot op heden geen onderzoek gedaan bij vrouwelijke topsporters. Het is dan ook de vraag of goedgetrainde vrouwen vergelijkbare temperatuurschommelin-gen laten zien. Bron: topsporttopics.nl, Susan Vrijkotte, 3 januari 2013, aldaar: Janse de Jonge XAK, Thompson MW, Chuter VH, Silk LN, Thom JM (2012) Exercise perfor-mance over the menstural cycle in tem-perate and hot, humid conditions. Med. Sci. Sports Exerc., 44: 2190-2198.

natuurwandelingen maken creatiefWandelen in de natuur is goed voor de hersenen en helemaal als je dit doet zonder elektronische apparaten mee te nemen. Dat blijkt uit nieuw onderzoek. De onderzoekers vonden dat backpac-kers 50 procent beter scoorden op een creatieve toets na een verblijf van vier dagen in de natuur zonder elektronica in de buurt. 56 mensen met een gemid-delde leeftijd van 28 jaar werden op een trip gestuurd de wildernis in. Ze moch-ten geen mobiele telefoons, tablets, computers of andere elektronische apparatuur meenemen. Van deze men-sen deden er 24 een creativiteitstest van tien vragen op de ochtend voor de reis. De overige 32 deden de test op de vierde ochtend van de reis. Deze groep had gemiddeld zes van de tien vragen goed, de eerste groep had slechts vier van de tien vragen goed. [...] Bron: Gezondheidsnet.nl, Ilonka Meernik, 13 december 2012, aldaar: webMD.com wandelen zorgt voor lan-ger levenMensen die 5 kwartier per week wande-len, leven gemiddeld 1,8 jaar langer. Dat becijferen Amerikaanse wetenschap-pers van verschillende instituten in Boston in PLOS Medicine. De onder-zoekers gebruikten de gegevens van 6 verschillende cohortstudies. Daardoor hadden ze informatie van 650.000 vrijwilligers, die over een periode van tien jaar gevolgd werden. Het bleek dat een klein beetje beweging al een grote invloed had op de levensverwachting. Door een schamele 75 minuten lopen per week, wint een persoon gemid-deld 1,8 levensjaren. Wordt de fysieke activiteit verhoogt tot 2,5 uur per week (advies Rijksoverheid), dan is de winst gemiddeld 3,4 jaar. De onderzoekers ontdekten dat het niet uitmaakt hoe slank of dik iemand is. De winst is bij elk gewicht vergelijkbaar. Ook geslacht of afkomst maakt geen verschil. Bron: nu.nl/Hidde Boersma, 7 november 2012

wandelfitKNBLO-NL wil in 2013 onder de naam Wandelfit een platform (www.wandelfit.nl) bieden voor trainers en verenigingen die kwalitatief goede wandelprogram-ma’s aanbieden. Afgelopen jaar zijn op 20 locaties in Nederland, 450 (begin-nende) wandelaars onder professionele begeleiding voorbereid op deelname aan een meerdaags wandelevenement. Volgens vooraf opgestelde criteria kunt u programma’s gaan uploaden, die na goedkeuring op de website worden getoond. Voordelen: Extra communicatie via het platform. KNBLO-NL zoekt (media)partner om platform verder te vermarkten. Inhoudelijke ondersteuning door bondsbureau op gebied van training en begeleiding Bijscholing en opleidingsmogelijkheden via bondsbureau Online inschrijfmodule en communica-tiemogelijkheden Ondersteuning bij subsidie aanvra-gen Sportimpuls (WandelFit staat op menukaart voor bewezen interventies, waardoor lokaal subsidie kan worden aangevraagd voor deze projecten) Mocht u interesse hebben stuur dan een reactie naar [email protected] met uw naam, telefoonnummer, naam vereniging en plaats.

wandelsport opleiding 2013Op 3 locaties wordt een Allround Wandelsport Instructeurs (AWI-3) oplei-ding georganiseerd, te weten; Arnhem startdatum vrijdag 22 maart Amsterdam startdatum zaterdag 23 maart Heerenveen startdatum september Voor meer info kijk op www.knblo.nl >> landelijk >> opleiding & training

Page 5: Magazine Licentiehouders januari 2013

5 februari 2013

Voor een optimale talentontwik-kelingKinderen zijn minder fit dan dertig jaar geleden. Door mobiele telefoons, spelcomputers, digitale media et cetera groeien kinderen op in beweegcultuur, waar buitenspelen geen hoofdrol meer speelt. Bij scholen staat bewegings-onderwijs nauwelijks op het lesrooster. Doordat kinderen niet of te weinig in aanraking komen met de grondvor-men van bewegen, ontwikkelen ze de algemene atletische vaardigheden niet optimaal. Het Athletic Skills Model (ASM) is ont-wikkeld zodat deze kinderen optimaal begeleid worden naar een sportief leven. Het ASM vindt zijn basis zowel in diverse wetenschappelijke bevindingen als in ervaringen vanuit de praktijk. Het ASM gaat over welzijn, gezondheid en talentontwikkeling van kinderen en ado-lescenten tot volwassen bewegers. Het behelst de zoektocht naar balans tussen prestatie en gezondheid. Binnen het ASM gaat het om het trainen van aanpassingsvermogen door veel variatie. En omdat kinderen daardoor meer plezier hebben en houden in het bewegen: lichaam en geest vormen één geheel. Fysieke uitdagingen horen bij geestelijke uitdagingen en omgekeerd. ASM dat gericht is talentvolle en minder talentvolle bewegers, helpt kinderen aan een grotere fysieke intelligentie door een stevig en veelzijdig beweeg-programma te doorlopen. Een funda-ment voor sportspecifieke ontwikkelin-gen, gericht op de breedte- en topsport. Dit alles onder het motto: ‘eerst een atleet, dan een specialist’. Voor een optimale talentontwikkeling, 272 pagina´s Auteurs: René Wormhoudt, Jan Willem Teunissen & Geert Savelsbergh Prijs: € 37,50, exclusief verzend- en administratiekosten ISBN: 978-90-5472-220-5

SportmindfulnessOver ‘het mentale in de sport’ hangt voor veel mensen nog altijd een zweem van geheimzinnigheid, het blijft iets ongrijpbaars, iets engs. En wat we dan graag doen is het wegduwen, er niets van willen weten. In de huidige tijdsgeest echter staan sporters steeds meer open om de invloed van ge-dachten, gevoelens en gedrag op hun sportprestaties te onderzoeken. Lees de praktijkvoorbeelden van talentvolle sporters uit dit boek er maar op na. Ook zien we meer invloeden vanuit oosterse

tradities op het denken van atleten en trainers. Vanuit de mindfullness en sportpsychologie wordt in dit boek een praktijkgerichte, down to earth manier beschreven van omgaan met het men-tale deel van de sport. In de taal van de sporter. Mét praktijkvoorbeelden. Het gaat over concentratie, over druk, over zenuwen, over twijfels, over blessures, over motivatie en over boosheid op de scheids, de trainer of jezelf. Sportmindfulness, 110 pagina's Auteur: Edith Rozendaal ISBN: 9789461934499

Prijs: € 14,95 Bestellen via: http://www.mijnwebwin-kel.nl/winkel/sportgek/

Goud in elk kindIn sport leren kinderen regels te ge-bruiken en te aanvaarden, om te gaan met hun eigen talenten en beperkingen en rekening te houden met anderen. Bewegen en sport kunnen daarmee een goede voorbereiding vormen op hun functioneren in de samenleving. Toch worden de educatieve mogelijkheden momenteel niet volledig benut. Het werkelijke effect van sportdeelname op de prestaties en ontwikkeling van jeugdigen, hangt hoofdzakelijk af van de manier waarop zij sport krijgen aangeboden. En daar wringt de schoen. Want bij veel trainers is de gerichtheid op ‘winnen’ aanmerkelijk groter dan de gerichtheid op groei en ontwikkeling. Zij zijn dan onvoldoende met de jeugdigen en hun ontwikkeling bezig en wat sport-beoefening hieraan kan bijdragen. In een goede opvoedkundige sportpraktijk gaan pedagogische doelstellingen hand in hand met sportieve ambities. Dit boek gaat nadrukkelijk over de sociale en persoonlijke ontwikkeling van de jeug-dige sporter, over het begeleiden van jeugdigen in en door sport. Drie pijlers staan daarbij centraal: de bewuste over-dracht van waarden en normen, een motiverend leerklimaat en tijdig grenzen stellen. Het is aan trainers, coaches, leraren, ouders en allen die met jeug-digen omgaan om de kennis opgedaan in dit boek, ook werkelijk in praktijk te brengen. Immers, in ieder kind zit goud! Goud in elk kind, jeugdsport in een pedagogisch perspectief Bestellen via www.sportenkennis.nl ISBN: 978 90 818235 6 2 Prijs: € 17,50

boeken

Page 6: Magazine Licentiehouders januari 2013

6 februari 2013

In deze rubriek vind je artikelen op het interessegebied van atletiektrainers. Raadpleeg bij belangstelling het betref-fende magazine of de website. Sportgericht, vakblad voor specialis-ten in beweging, www.sport-gericht.nl Nummer 6 / 2012 jrg. 66 Vleuten, Lourain van der & Albert Smit: Het kwantificeren en sturen van de trainingsbelasting, de fysiologie achter de training (deel 3), 2-5. Mühren, Micki, Excentrische training na een achillespeesruptuur, 20-24. Ummels, Rogier, Kettlebell training, middel voor fysieke ontwikkeling binnen de sport (deel 1), 33-35. Goed inleidend artikel, volgens de auteur komt kettlebell training qua rangorde na de klassieke krachttraining. Kettlebell training traint het hele lichaam, maar in het bijzonder de bilspieren (en dat is in elk geval voor het hardlopen een/de centrale bewe-gingsaanstuurder). Leistungssport www.dosb.deNummer 6/2012 November 2012 Pfaff, Eva, Unsere Turnerinnen sind heutzutage zwar schlank, aber nicht mehr zierlich, zerbrechlich, sondern haben einen muskulöseren Körperbau, 4-9. Lijkt voor de lezer van dit maga-zine een ver van zijn/haar bed show. Maar een heel interessant onderdeel is, dat de Duitse turnsters in de voor-bereidingsperiode 7-8 keer per week een korte, 20 min durende HIT c.q. HIIT training doorvoeren, en dat is een in de loopwereld heel bekend begrip. Het staat voor High Intensity Training, c.q. High Intensity Interval Training. Zij doen dat dan niet (alleen) in de vorm van looptrainingen, maar ook in de vorm van wat wij een zeer intensieve circuit-training noemen. Voordelen: betere concentratie, intensivering van de specifieke turntraining, en goede blessurepreventie.

Thomas Bossmann, Übertrainingsforschung – ein proble-morientierterRück- und Ausblick, 14-18. Artikel biedt een zeer interessant en veel omvattend overzicht. Felser, Sabine, Anett Mau-Möller, Martin Behrens, Mario Bäumler, Sven Bruhn, Adaptationen der Kraftfähigkeiten, der neuromuskulären Aktivierung und der Kurvenlaufzeit infolge eines kombinierten Balance- und Krafttrainings bei Short-Track-Kaderathleren, 53-56. Interessante combinatie van balans- en krachttrai-

ning met positieve gevolgen zowel op het gebied van kracht-waarden alsook op de ‘Kurvenlaufzeit’ van shorttrac-kers. Dus effectieve combinatie.

Sport en geneeskunde, uitgave van de Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG en de Vlaamse Vereniging voor Sportgeneeskunde en Sportwetenschappen (VVS), www.sportengeneeskunde.nl Nummer. 5, 2012: Versteeg, A.L., A.C.M. Pijnenburg, Atraumatische pijn in de voet en enkel; een stressfractuur van het os naviculare, 30-34. Een stressfractuur van het os naviculare is een lastig te diagnosticeren blessure. Bij lichamelijk onderzoek kan er pijn zijn bij palpatie over het dorsale middelste gedeelte van het os naviculare. Bij verdenking op een stressfractuur is een CT scan het aangewezen diagnostische middel. Er bestaat een trend naar onbelaste gipsimmobilisatie voor 6 tot 8 weken als de initiële behandeling. Chirurgische behandeling kan bestaan uit percutane schroeffixatie op Open Resposite en Interne Fixatie. Samenstelling: Jan Heusinkveld en Clemens Vollebergh

uit de andere bladen

Page 7: Magazine Licentiehouders januari 2013

7 februari 2013

Direct in haar eerste wedstrijd in 1978, toen 14-jaar oud, bleek het kersverse, nieuwe AV Impala lid uit Drachten een talentvolle atlete. Net een paar weken lid werd ze op geleende spikes noordelijk kampioene op de 100m, 200m en het verspringen. Daarna ging het snel met de bescheiden atlete uit Friesland. Ze behaalde podiumplaatsen en titels op nationale kampioenschap-pen en nam deel aan onder meer de Koninkrijkspelen op Curaçao. Dit alles maakte diepe indruk op de atlete uit het noorden des lands die daarvoor nog nooit een stap buiten de Nederlandse grenzen had gezet. Sterker, daarvoor niet eens beschikte over een paspoort. Maar bovenal smaakten alle indrukken op vaak nog een sintelbaan naar meer. Zo ging Janneke gretig in op een uit-nodiging voor centrale sprinttrainingen op Papendal onder leiding van bonds-coach en oud-400m loper Toine van de Goolberg. Die zag vooral een toekomst voor haar op de lange sprint en met een tijd van 56.34 was ze daarop ook enige tijd indoor nationaal jeugdrecordhoud-ster.

Helaas maakte ze in deze periode ook kennis met het fenomeen blessures en zorgde haar studie fysiotherapie ervoor dat de trainingen tijdelijk op een lager pitje kwamen te staan. Na haar studie kwam, mede onder leiding van haar toenmalige clubtrainer Henk Kraaijenhof, een nieuwe atletiekdiscipli-ne in beeld: de 400m horden wat uitein-delijk resulteerde in een tijd van 60.53. Op deze afstand vestigde ze later, na de komst van inmiddels 2 kinderen, op haar 35e jaar een nationaal record bij de masters in een tijd van 61.78. Een kort daarna opgelopen knie kruisband-blessure bij het fierljeppen betekende vervolgens definitief het einde van haar eigen actieve carrière als atlete. Een loopbaan die ontzettend heeft bijgedra-gen aan haar vorming als mens, en ge-zorgd heeft voor heel veel plezier. Dat laatste ervaart ze overigens evenzeer in haar nieuwe uitdaging, namelijk in haar rol van trainer-coach horden sinds 2010 voor talentvolle atleten bij Groningen Atletiek. Met het geven van training startte ze in 2007 toen haar zoon actief werd in de atletieksport en ze ook

regelmatig verspringclinics verzorgde voor de Stichting Top Atletiek Noord. In 2010 volgde ze de trainersopleiding op niveau 3, aangevuld met haar enorme ervaring vanuit haar actieve atleetcar-rière een meer dan goede basis om met atleten aan de slag te zijn. trainer-coach janneke roona-bosmaLeeftijd: 49 Heeft wat met atletiek sinds: 1978 Sport/trainersopleidingen: AT-3 in 2010 Atlete : actief voor: AV Impala Drachten Trainer-coach: actief voor: Groningen Atletiek Specialisatie: sprint/horden discipline Atleten: (ge)werkt met Suzanne Williams, Nora Ritzen, Lieke Müller, Henderyke en Anneloes Wonink, Leon Casse, Efe Agbie drijfveerJanneke's grootste uitdaging ligt in het ondersteunen van de atleet het maxi-male uit zichzelf te halen. Geen gemak-kelijke opgaaf omdat hordenlopen an sich een erg moeilijke technische

bevlogen hordentrainer bij groningen atletiek

Janneke Roona is bij insi-ders in de atletiek vooral bekend als Janneke Bosma. Over een pe-riode van meer dan 25 jaar was ze actief als sprintster, verspringster en lange hordenloopster. Tegenwoordig is Janneke hordentrainster bij Groningen Atletiek. Een gesprek met een bevlo-gen hordentrainster.

Page 8: Magazine Licentiehouders januari 2013

8 februari 2013

discipline is: de passages en de rol van het opzwaai-, afzetbeen en armposities daarbij, het tussenritme, de actie vanuit het startblok naar de eerste horde tot één goed geheel zien te krijgen is een complex gebeuren. Het onderdeel spreekt haar als trainster enorm aan omdat er weinig hordentrainers zijn, door de bereidheid bij bonds- en (regio) trainers meer en meer thuis te geraken in het onderdeel en de veelheid van oefeningen waaruit je kunt kiezen. 'Bij horden blijf ik maar kijken en raak niet uitgevraagd over alles wat ik bij de diverse atleten zie en opmerk'. beweeglijkheidMomenteel geeft Janneke éénmaal in de week specifiek hordentraining en werkt ze met een sprint-, verspring- en krachttrainer samen voor de inhoud van de 3-4 overige trainingen die haar voor-namelijk A/B-junioren atleten wekelijks volgen. Janneke besteedt in de trainin-gen veel aandacht aan lenig- en be-weeglijkheid: 'door al het (slechte) zitten voor tv, (spel)computers, lap-tops et cetera. lijken atleten tegenwoor-dig stijver dan in mijn atletentijd. Met dynamische beweeglijkheidsvormen op zowel de grond, zwaai- en slinger oefeningen aan het rek en allerlei stapoefeningen over de horden stimu-leer ik de beweeglijheid. Ook voor thuis adviseer ik grondoefeningen in de vorm van allerlei horden zitvariaties. tv kijkt kun je dat heel goed combineren met lenigheidsoefeningen'. lange en korte hordenDe specifieke horden training van Janneke spitst zich toe op het korte hordenonderdeel. Ze vertelt verder: 'een periode hiervoor wisselde ik het korte en lange hordenlopen af. De ene week gaf ik een korte hordentraining, de week er op was de trainingsinhoud vooral ge-richt op de lange hordendiscipline. Nu geef ik vooral korte horden trainingen omdat de meeste atleten uit mijn groep ook bezig zijn met de meerkamp. In de korte hordentraining komen snelheid en techniek meer aan bod dan bij de lange

hordentrainingen'. In de korte horden-trainingen besteedt Janneke veel tijd aan de aanloop naar de eerste horde. Janneke daarover: 'de aanloop naar de eerste horde zie ik als cruciaal voor het verdere, goede verloop van de horden race in totaliteit. Het gaat maar om zo’n klein stukje (voor de diverse leeftijdsca-tegorieën tussen de 12-14m) waarin je snelheid kunt ontwikkelen voordat je de eerste horde moet passeren. Daarnaast geldt bovendien dat eenmaal begonnen aan het tussenritme het vergroten van de snelheid maar zeer beperkt mogelijk is. Kortom met het doen van accelera-tie-/ aanlooptrainingen begin ik dan ook al vroeg in het seizoen, dat wil zeggen in de tweede voorbereidingsperiode (voor het indoorseizoen begin decem-ber/voor het outdoorseizoen halver-wege maart). Wat het trainen van dit onderdeel extra lastig maakt is dat we in Groningen geen indoorfaciliteiten heb-ben. Ook in periodes van slecht, nat en koud weer, zijn we aangewezen op de accommodatie buiten. We plannen in-door dan wel eens zo’n training bijvoor-beeld op Sportcentrum Ookmeer), maar dat is incidenteel en in wezen dus veel te weinig. Toch zijn we daar wel blij mee en de atleten krijgen, net als ik, van zo’n binnentraining een extra boost'. hordenpassages'Eigenlijk vind ik de afzet voor de horde het belangrijkste onderdeel van een goede hordenpassage. Om met de woorden van oud-bondscoach Ineke Bonsen te spreken waarmee dat zo mooi en duidelijk weergegeven wordt: het ta-tam ritme. Wanneer de afzet voor de horde niet goed is, kun je ook de horde zelf niet effectief nemen. Is de afzet eenmaal goed dan komt het 2e of bijtrekbeen reflectoir snel achter het 1e of op zwaaibeen aan. Deze zogenaam-de schaarbeweging is erg belangrijk en benadruk ik in mijn training dan ook met verschillende oefenvormen. Naast de afzet zelf is uiteraard de plaats van de afzet voor de horde een belangrijk aan-dachtspunt evenals de actieve (grijp)landing na de horde. Dit laatste is van

belang om de loopsnelheid zoveel mo-gelijk te behouden. En daarnaast gaat het ook ook om de armbeweging en romphouding. Dat is nu precies wat ik bedoel met dat horden lopen complex is en mooi. Met lekkere, gevarieerde hor-dentrainingen probeer ik atleten te mo-tiveren horden in ieder geval naast de sprint te blijven doen. Het één versterkt immers het andere en omgekeerd. Bij met name jongens is het vooral na de groeispurt lastig ze te behouden voor de horden. Veelal worden ze (te) stijf, vandaar dus die extra aandacht voor lenigheid-/beweeglijkheid en met het ouder worden en daardoor hoger wor-den van de horden zie je dat dit vaak de doorslag geeft voor de sprint te kiezen'. prestatiepiramideHet prettige gesprek met Janneke sluit ik af met een slotvraag over wat naar haar idee van groot belang is in de begeleiding van haar atletengroep. Daar hoeft ze niet lang over na te denken. 'Voor jonge atleten is het plezier in het doen van de training het belangrijkst. Daarom varieer ik ook veel in de trai-ningen en zijn ook zijn hordentrainingen bij uitstek zo leuk; je kunt er onein-dig mee variëren. Hordentrainingen vormen bovendien een basis voor veel andere atletiekonderdelen. Je traint heel breed, naast de eerder genoemde lenig-/beweeglijkheid bijvoorbeeld ook stabiliteit, ritme, frequentie en durf. En dat brede trainen vormt de basis voor mijn aanpak, waarbij ik uitga van de prestatiepiramide. Het fundament is het functioneel kunnen bewegen en beschikken over volledige stabiele be-wegingsuitslag, de tweede laag betreft het functioneel prestatieniveau op basis van algemene ontwikkeling van kracht, snelheid en uithoudingsvermogen. De top van de piramide is het prestatie-niveau op basis van sportspecifieke vaardigheden.' Tekst: Betty Hofmeier Foto: atlete van Janneke Roona-Bosma

Page 9: Magazine Licentiehouders januari 2013

9 februari 2013

Dennis Meens, de afgelopen jaren intensief betrokken bij de opzet van Athletic Champs: 'Na enige weerstand groeide het enthousiasme bij alle betrokkenen. Dat komt omdat we alles heel goed doordacht hebben en ruim de tijd namen een en ander uit te werken. Bovendien betrokken we alle partijen bij de ontwikkeling: de verenigingen, de ouders, de trainers, maar ook de juryle-den en microfonist. Die brede aanvlieg-route is de opzet en het draagvlak ten goede gekomen'.

kind centraalDe behoefte aan een nieuwe opzet ont-stond ruim 3 jaar geleden. Dennis: 'Er kwamen geluiden van ouders, kinderen, trainers en wedstrijdorganisatie dat pu-pillenwedstrijden te lang duurden: een wedstrijd besloeg zo'n 5-6 uur. In die tijd werd er te weinig atletiek beoefent: een paar keer springen, een paar keer werpen en een paar keer hardlopen. Tussendoor verveelden de kinderen zich. Een andere reden om te komen tot een nieuwe opzet van de pupillencom-petitie is het groter verloop van pupil-

len in de atletiek. Met Athletic Champs willen dat verloop een halt toe roepen. Atletiek is een mooie en veelzijdige sport en dat moet ook bij de wedstrijden tot uiting komen. We zochten daarom naar een opzet waarin het kind centraal staat: pupillen actiever laten sporten in een wedstrijd die korter duurt? En – niet onbelangrijk- hoe vergroten we de betrokkenheid van ouders en trainers. het resultaatIn de nieuwe opzet duurt een pupil-lenwedstrijd drie uur. Gedurende het gehele zomerseizoen bestaat de competitiecyclus uit vier wedstrijden, dat worden er mogelijk nog zes. Dennis: 'Bij elke wedstrijd is tijd ingeroosterd waarin alle teams de warming-up doen. De wedstrijd omvat vijf onderdelen die dit seizoen rouleren en een duurloopon-derdeel. Dat kan een hindernisloop zijn of het onderdeel 'Meters maken'. Niet elke wedstrijd omvat dezelfde onder-delen. Zo zorgen we voor een afwis-selend en uitdagend aanbod dat binnen tweeënhalf tot drie uur is af te werken. Alhoewel individuele prestaties tellen, gaat het vooral om het leveren van een teamprestatie. Werp- en springafstan-den worden niet meer gemeten in centi-meters maar met zones van 5 cm, zodat elk kind in één oogopslag ziet hoe goed zijn prestatie is of die van anderen. Met al deze aanpassingen willen we de wed-strijdbeleving terugbrengen, essentieel om kinderen vertrouwd te laten raken met zo goed mogelijk presteren.' De formule slaat ook bij de kinderen aan blijkt uit de reactie van een deelneem-ster van een

Kindgerichte pupillenwedstrijden

Er komt in 2014 een nieuwe opzet van de pupillen-competitie: compacte wedstrijden met aantrekkelijke onderdelen en meer betrokkenheid van ouders en trainers.

Page 10: Magazine Licentiehouders januari 2013

10 februari 2013

jaar of tien: 'Ja, ik vond het echt super-leuk. Vooral omdat er veel uitdagende onderdelen waren en we moesten presteren met ons team.' Nieuwe principes:Van mini-pupil naar A-2 pupil Van atletiekgerelateerd naar atletiekecht Van beleven en ervaren naar presteren Van begeleid bewegen naar individueel sporten InvoeringAthletic Champs is tot stand gekomen na een uitvoerige voorbereiding van de werkgroep. Dennis: 'In het eerste jaar startten we met een brede analyse en gedachtevorming over de eisen waar-aan een nieuwe opzet moest voldoen. Want je kunt wel allerlei beweegvormen bedenken, wij vonden het belangrijk dat de onderdelen atletiekecht zijn. In het tweede jaar ontwikkelden we het nieuwe concept en zetten we een me-thodische lijn uit. Het is immers belang-rijk wedstrijdvormen te ontwikkelen die kinderen leuk vinden en die aansluiten bij hun motorische, sociale en cogni-tieve mogelijkheden. Om dit te toetsen waren er pilotdagen. In het derde jaar (2012) is er een cyclus uitgevoerd in de Brabantse regio's 14 en 15, vooral be-doeld om zaken te 'finetunen'. Elke keer hadden alle betrokkenen ruim de mo-gelijkheid hun ervaringen te delen. Met hun kritiek konden we de wedstrijdon-derdelen of de logistiek aanpassen. Nieuwe onderdelenAthletic Champs kent tal van nieuwe onderdelen: 'Hurk-hoogspringen', zo hoog mogelijk springen vanuit een rechte aanloop in de verspringbak. Vortexwerpen (een vortex is een raket-vormige bal die een geluid maakt bij

het werpen) op het middenterrein met behulp van meetmatten. Hoogspringen: hierbij telt niet alleen de individuele prestatie maar ook de teamprestatie. 'Meters maken', een duurloopvorm van 4 minuten voor de jongsten en 6 minuten voor de wat ouderen, waarbij kinderen in teams op de atletiekbaan lopen en elk team het andere team probeert in te halen. Hindernislopen: een crossparcours uitgezet over de atletiekbaan. OvergangsjaarIn 2013 ligt er nog wel een aantal uitdagingen. Zo zijn er bij de nieuwe onderdelen, nieuwe materialen ontwik-keld. Dennis: 'Die zijn nog niet voor alle verenigingen beschikbaar. Bovendien moeten ze duurzaam en betaalbaar zijn. We proberen daar vanuit de Atletiekunie met de verenigingen in mee te denken. Uiteindelijk is het niet nodig dat elke ver-eniging over de materialen beschikt, je kunt ze wellicht ook per regio aanschaf-fen'. In 2013 blijft de pupillen competitie oude stijl bestaan, maar vindt er in elke regio een kennismakingswedstrijd 'Athletic Champs' plaats. Ook het Digitaal maga-zine laat dit jaar trainers nader kennis maken met de nieuwe onderdelen.

Athletic Champs-caféMeer informatie over Athletic Champs is terug te vinden op de site van de Atletiekunie. Ook tijdens het Atletiekcongres op zaterdag 23 maart vinden geïnteresseerde trainers meer toelichting. Op de markt, die deel-nemers tijdens de pauzes kunnen bezoeken, is onder meer een Athletic Champs-café ingericht. Kijk voor een indruk alvast op: http://www.youtube.com/watch?v=6xeQu1nkCXs 'Ik vond het echt superleuk' Tekst: Clemens Vollebergh Foto's: Hans van Oostveen

Page 11: Magazine Licentiehouders januari 2013

11 februari 2013

Van mij had het hét woord van 2012 mogen worden, ongeacht of je het nu los of aan elkaar schrijft: BladeBabe. De koosnaam voor de leading lady van het Dutch Parathletics Team, de pas 21-jarige Marlou van Rhijn uit Purmerend. Zij was afgelopen jaar de verpersoonlijking van het gezegde ‘wat goed is, komt snel’. En dan moet ze wel héél goed zijn, want Marlou kwam pijlsnel. Al vroeg in het baanseizoen maakte ze indruk door wereldrecords te lopen in haar categorie. En dat voor een jongedame die nog maar een paar jaar geleden op weg leek naar een carrière als zwemster. De grote bekroning kwam natuurlijk op de Paralympics in Londen, waar ze een topseizoen bekroonde met zilver op de 100 meter en goud op de dubbele afstand. Dat betekende het eerste hoofdstuk van het boek ‘Marlou in Wonderland’. Want wat er na dat suc-ces allemaal met haar gebeurde, valt met geen pen te beschrijven. Ga maar na: ze werd onderscheiden tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau, ze werd verkozen tot Sportvrouw van het Jaar van de gemeente Amsterdam, ze klopte de schier onverslaanbare Esther Vergeer en werd in een jurk van top-couturier Addy van den Krommenacker uitgeroepen tot Gehandicapte Sporter van het Jaar, ze tekende een sponsor-contract bij Nike, ze lunchte met onze kroonprins, ze kreeg een eigen Barbie, ze heeft een heuse app (ik heb hem op mijn smartphone), haar shirt bracht 700 euro op op een veiling voor Serious Request én ze werd ook nog eens genoemd in de oudejaarsconferènce van Erik van Muiswinkel en consorten. Er zijn sporters die het in een heel leven met minder hoogtepunten moeten doen… En toen werd het 2013. The Year After. Een jaar waarin Marlou van Rhijn de

sportieve draad weer op moet gaan pakken, na ál die huldigingen, ál die televisie-optredens en ál die andere hoogtepunten. Want het spreekt voor zich dat trainen er in die heerlijk hectische periode ná de Spelen nogal eens bij inschoot. Een jaar ook waarin alles ánders zal zijn, omdat Marlou nu ‘van ons’ is. Hopelijk laat ze zich daar in de aanloop naar het WK in Lyon in juli niet al te veel door afleiden. Maar met manager Hélène Wiessenhaan en bondscoach Guido Bonsen aan haar zij, acht ik die kans klein. De sprintster in

kwestie zélf weet hoofdzaken en bijza-ken bovendien ook prima van elkaar te scheiden. ‘Ik houd heel erg van winnen’, zei ze al eens. Dat horen wij graag. En in gedachten zien we haar in 2016 in Rio Paralympisch kampioene op de 400 meter worden… Run Marlou Run! Tekst: Ton de Kort Foto: Erik van Leeuwen

wonderland

Page 12: Magazine Licentiehouders januari 2013

12 februari 2013

In dit artikel ga ik in op een belangrijk onderdeel van het menselijk lichaam bij het bewegen, namelijk de skeletspieren. De reden hiervan is dat ik gemerkt heb dat er bij wandeltrainers behoefte is beter inzicht te krijgen in de werking van spieren. Enerzijds de fysiologische kant (hetgeen in dit artikel wordt besproken) en anderzijds de anatomische kant (geparkeerd voor het volgende artikel). Hopelijk slaag ik erin een en ander in 'Jip en Janneke-taal' duidelijk te maken. Zodat de rugzak van de wandeltrainer beter gevuld raakt.

verbrandingsmotorOm een en ander duidelijk te ma-ken gebruik ik de metafoor van de Maastrichtse hoogleraar Fysiologie van Inspanning, prof. dr. Luc van Loon, het menselijke lichaam als verbrandings-motor. 'Het bewegingsapparaat van de mens is een complexe machine en kan gezien worden als een motor. Echter, in tegenstelling tot de conventionele verbrandingsmotor, is de menselijke motor in staat om zelf de juiste brand-stof te kiezen om optimaal te kunnen

presteren. Dat gebeurt via de skelet-spier. Bovendien kan de motor de meest gunstige locatie selecteren waar de benodigde brandstoffen vandaan wor-den gehaald' (Loon, prof. dr. L.J.C. van (2011). Gezond ouder worden is top-sport. Geraadpleegd op 20 december 2012, http://www.maastrichtaktueel.nl/tag/de-mens-als-motor). Graag borduur ik verder op deze metafoor om het een en ander duidelijk te maken. Wij maken als mens gebruik van verschillende motoren om ons te ‘helpen’ bij onze dagelijkse klussen, maar elke motor is ontworpen om maar één specifieke taak te volbrengen. Zo beschikken wij over kleine motoren (denk aan elektrische motoren) die ons helpen bij de kleine klussen, bijvoorbeeld een stofzuiger. Daarnaast maken wij gebruik van een verbrandingsmotor in de vorm van een auto die ons snel van A naar B brengt. Moeten wij grote zaken over een grote afstand verplaatsen dan maken wij gebruik van vrachtauto’s. Elke hiervoor genoemde motor kent zijn specifieke taak en maakt gebruik van specifieke brandstof: elektriciteit, benzine en die-sel. Als je dit vertaald naar het mense-lijke lichaam dan blijkt dat wij over een hele bijzondere motor beschikken. Onze spieren kunnen ons fijne motoriek laten uitvoeren, wij kunnen snelle en explo-sieve bewegingen uitvoeren (zoals een sprint) of iets zwaars tillen en wij kun-nen lange tijd ons lichaam verplaatsen (denk aan duursporten). Daar komt nog eens bij dat, zoals Luc van Loon stelt, ons lichaam in staat is uit verschillende brandstoffen te kiezen. De koolhydraten opgeslagen in de spieren voor de kleine

Wandeltrainer op spierniveau

Ongetwijfeld willen veel mensen in 2013 meer gaan sporten en ik hoop dat de daad bij het woord wordt gevoegd. Gelukkig kan ik jullie – in tegenstelling tot de maya prognoses – over het vergaan van de wereld- verblijden met een nieuw wandelartikel.

Page 13: Magazine Licentiehouders januari 2013

13 februari 2013

en korte bewegingen, de koolhydraten opgeslagen elders in het lichaam voor de kortdurende maar krachtige bewe-gingen en de koolhydraten opgeslagen in vetten in het lichaam voor de lang durende bewegingen. Energiesystemen Spieren, zo blijkt hieruit, maken gebruik van verschillende energiesystemen. Deze energiesystemen staan niet los van elkaar, maar lopen in elkaar over. Het is wel zo dat - afhankelijk van de belasting - het lichaam meer voor de het ene energiesysteem kiest dan voor het ander. Als men kijkt naar de energiesys-temen van een kortdurende en explo-sieve belasting naar lange belasting met lage intensiteit dan verlopen de ener-giesystemen als volgt: CP-ATP systeem (chemische verbin-ding in de spieren): start van beweging vaak explosief, duur 3 à 5 seconden. Melkzuursysteem (koolhydraten ver-branding zonder zuurstof met spierver-zuring tot gevolg): nog steeds explosie-ve bewegingen, duur vanaf 5 seconden tot ongeveer 2 minuten. Zuurstof systeem (koolhydraten en later vetzuren verbranding met zuurstof): in-tensiteit lager dan het melkzuursysteem en duur vanaf 2 minuten tot uitputting. VerschillenDoor de bewegingsintensiteit bij de meeste wandeltrainingen haalt onze motor zijn brandstof veel uit het zuur-stofsysteem met af en toe, afhankelijk van de intensiteit, piekbelastingen die tegen of in het melkzuursysteem zitten. Deze piekbelastingen bereik je tijdens wandeltraining met (tempo-)interval vormen. Let wel zoals er verschillen zitten in auto’s, zitten er verschillen in mensen. Zo kan een luxe auto 100 km/u rijden met 2000 toeren per minuut terwijl een klein boodschappenauto om dezelfde snelheid te halen met 4000 toeren per minuut moet werken. Waar

een ervaren wandelaar bij een bepaald tempo op zijn gemak loopt, moet de nieuwe wandelaar hard aan het werk om diezelfde snelheid te halen. Tuning van de motorGelukkig kunnen wij mensen ook tot een bepaalde mate 'ge-tuned' worden om beter te presteren, dat bereiken wij door training. Ik noem in bepaalde mate omdat wij als mens te maken hebben met erfelijke factoren, zoals de verde-ling van type I (de duur of plat gezegd de marathon vezels) en type II (de

kracht explosiviteit) spiervezels. Met andere woorden van een top sprinter maak je geen top marathonloper. Wat wel uit onderzoek blijkt is dat het aantal type II spiervezels met leeftijd afneemt ongeacht de verdeling tussen type I en II. Maar als dat zo blijkt te zijn wat dan? 'Zelfs op hoge leeftijd kan door het verhogen van de dagelijkse hoeveel-heid fysieke activiteit en specifieke krachttraining een enorme toename in spiermassa, kracht, en functioneel

vermogen bereikt worden' (Van Loon, 2011). Hieruit blijkt dat wij als wandel-trainer er niet langs kunnen om tijdens wandeltrainingen regelmatig kracht-oefeningen aan te bieden. Niet alleen om ervoor te zorgen dat de wandelaar meer spiermassa krijgt, maar veel belangrijker om de fysieke kracht en het functioneel vermogen te vergroten. Een tweede effect van lichamelijke inspanning is dat spierweefsel in staat is veel suikers uit het bloed op te nemen en daarmee de bloedsuikerspiegel te verbeteren. Dagelijks 30 tot 60 minu-ten bewegen is al voldoende om hoge pieken in de bloedsuikerspiegel te voorkomen. Daarmee draagt beweging in belangrijke mate bij aan de preventie en behandeling van type 2 diabetes. ConclusieOp basis van voorafgaande, kom je als wandeltrainer er niet meer mee weg te stellen dat mensen louter voor de gezelligheid deelnemen aan een wan-deltraining. Al is de hierboven gedeelde kennis een tipje van de sluier het geeft je als wandeltrainer informatie waarmee je beter training kunt geven. Je bent het aan de deelnemers van je wandelgroep verplicht ze meer mee te geven dan een gezellige ontspannen wandeling. Ik durf te stellen (zonder door te slaan) dat je in elke wandeltraining een moment van krachtoefening moet terug laten komen. Wees daar creatief in, gebruik je fanta-sie, de omgeving, eventuele hulpmateri-alen, maar doe het! Tekst: Hannie Huber Foto's: Erik van Leeuwen

Page 14: Magazine Licentiehouders januari 2013

14 februari 2013

wat is de gemiddelde trai-nersvergoeding?trainers belonen: een benchmark Op het bondsbureau op Papendal krijgen wij regelmatig vragen binnen als ‘wat is de gemiddelde trainersver-goeding?’ en ‘beschikt de Atletiekunie over een vergoedingensystematiek?’. De Atletiekunie beschikt weliswaar over voorbeelden, maar een vergelijking en gemiddelden hadden we niet. Om wat meer inzicht in de hoogte en systema-tiek van beloningen te krijgen, is in regio 2 (Gooi- en Eemland), 10 (Zuid-Holland midden) en 13 (midden-Brabant) een vergelijkend onderzoek uitgevoerd. De Atletiekunie heeft een vragenlijst op-gesteld en verzonden aan de verenigin-gen in de betreffende regio’s, met het verzoek deze ingevuld terug te zenden. Van de 39 verenigingen hebben er 27 gereageerd. De uitkomsten van deze vergelijking geven daarmee een indica-tie van wat gebruikelijk is.

een trainer betalen is normaalTrainers zijn een belangrijk kapitaal bin-nen de vereniging. Bij de geraadpleeg-de verenigingen bepalen ze gemiddeld 20-25% van de verenigingsbegroting. Op één club na verstrekken alle clubs in de vergelijking een vergoeding in enige vorm. Daarbij blijven ze binnen de normen van de vrijwilligersregeling. Alle verenigingen zorgen naast geldelijke beloning ook op andere wijze voor een tegemoetkoming voor hun trainers. Bij de meeste verenigingen worden de op-leidingskosten en kosten voor bijscho-lingen vergoed. Bij enkele verenigingen ontvangt de trainer een trainingspak of wordt de contributie geheel of gedeelte-lijk vergoed. Soms is er sprake van een kilometervergoeding. FiscaliteitEen belangrijk fiscaal aandachtspunt hierbij is dat de waarde van alle vergoe-

dingen, dus ook de kosten van een trai-nersopleiding of de contributiewaarde, bij het totaal van de trainersvergoedin-gen moet worden opgeteld. Komen die bedragen samen op jaarbasis boven de € 1.500,- uit, dan ben je als vereniging in feite werkgever en ben je verplicht af te dragen aan de fiscus. Daarbij is een uitzondering mogelijk: als de trainers geen beloning krijgen, maar in plaats daarvan hun zelf gemaakte kosten op declaratiebasis vergoed krijgen, geldt die regel niet.

een uniForm vergoedings-tarieF bestaat nietBij geen enkele vereniging krijgen alle trainers dezelfde vergoeding. De ver-goedingen zijn gedifferentieerd waarbij kennis en ervaring het verschil bepalen. Het opleidingsniveau en/of aantal jaren trainingservaring vormen het uitgangs-punt voor de vergoedingensystematiek binnen de vereniging. Slechts een en-kele vereniging maakt een onderscheid op basis van doelgroep: vanuit het oogpunt dat de jeugd speciale aandacht verdient, ontvangt een jeugdtrainer daar iets meer.

hoogte van de vergoedin-gen: lastige te vergelijkenHet is erg lastig om gemiddelde vergoe-dingen te benoemen. De differentiatie naar type trainer en niveau verschilt namelijk nogal. Toch kunnen we uit de opgaven van 27 verenigingen wel een aantal grote lijnen trekken: De meeste verenigingen verstrek-ken hun trainers een vergoeding per training, enkele vergoeden per maand, kwartaal of jaar. Voor hulptrainers en niveau 2 trainers ligt de gemiddelde beloning tussen de € 2,-- en € 5,-- Voor zelfstandige trainers en niveau 3 trainers tussen € 5,-- en € 15,-- Specialisatietrainers of selectietrainers krijgen vaak een hogere vergoeding. Er is weinig verschil in de beloning van looptrainers versus atletiektrainers.

conclusiesDe trainers vormen een belangrijke groep binnen de vereniging. Het is dus niet meer dan logisch dat de vereniging hen ook financieel waardeert en een flink deel van de begroting opoffert voor trainerskosten. De werkelijke vergoe-ding per trainer is hoger dan sec de financiële vergoeding. De waarde van alle overige tegemoetkomingen moet je er nog optellen om tot een werkelijk gewogen vergelijking te kunnen komen. Ervaring en opleidingsniveau bepalen meestal de differentiatie in een belo-ningssysteem.

wat kunnen we hier nu mee?De genoemde cijfers bieden een indicatie voor een vereniging om te bepalen welke bedragen normaal zijn. Maar meer ook niet. Een belangrijke beperking bij het belonen blijft het feit dat je binnen de fiscale normen moet blijven. Wil en kan de vereniging meer belonen, moet ze zelf werkgever worden of een instantie (bijv. een lokaal of regionaal sportservicebureau) het werkgeverschap laten verzorgen. In de betreffende regio’s is over dit onder-werp gediscussieerd in het halfjaarlijkse voorzittersoverleg. Met nadruk wezen de voorzitters erop dat persoonlijke waardering nog veel belangrijker is dan financiële beloning: daarmee zorg je ook voor de band met de trainer. Verder wezen zij op het belang van goede afspraken met de trainers. In vervolg op deze benchmark zal de Atletiekunie daarom de vorm en inhoud van trainers- en vrijwilligerscontracten onder de loep nemen. Voor opmerkingen over de bench-mark en andere vragen kun je contact opnemen met Frans Rinsema via het bondsbureau (026-483 48 00) of via e-mail [email protected] Tekst: Frans Rinsema, senior account-manager van de Atletiekunie.

Page 15: Magazine Licentiehouders januari 2013

15 februari 2013

de kwestie alleen atleten met trai-ningsinzet krijgen aan-dacht en begeleiding Als trainer zet je je volledig in voor het trainen en begeleiden van de atleten. Je stelt trainingsschema's op, verstrekt adviezen en overlegt. Daarnaast houd je de belastbaarheid in de gaten en pas zo nodig de trainingsbelasting aan. Maar wat als je pupil wel prijs stelt op al die aandacht, maar zich niet aan de uitvoering van het trainingsprogramma houdt?

ouderwetse presentielijstIk train een groep van 26 atleten. Althans op papier. We trainen 2 keer per week en dan zijn er gemiddeld tussen de 12 en 15 deelnemers. Al geruime tijd houd ik een presentielijst bij. Dat doe ik om alert te zijn op lopers die 6 tot 8 keer achter elkaar niet verschijnen. We hebben de afspraak dat als je een paar trainingen niet aanwezig kunt zijn, je dat meldt. Maar soms zie ik sommige lopers een paar weken niet meer. In dat geval kom ik in actie. Ik ga ze mailen of bellen. Wat is er aan de hand? Waarom ben je zolang afwezig? Doorgaans zijn er twee redenen. Of de loper is gebles-seerd, of er zijn ‘sores’. Bij blessures kun je als trainer adviseren. Raadpleeg een fysiotherapeut, doe bepaalde oefeningen, en dergelijke. Bij ‘sores’ gaat het meestal over gedoe op het werk, in de relatie of de familie. Dan kun je als trainer meeleven tonen. Kortom, een presentielijst helpt me attentie te hebben voor juist die atleten die dreigen uit te vallen. Mijn opvatting: geef juist bij ‘gebrek aan trainingsinzet’ veel aan-dacht! Dat wordt erg gewaardeerd en bindt atleten aan je groep en de sport. Maarten Faas (1957), Looptrainer Run2gether Ede

trainer-coach is facilite-rendVanzelfsprekend zou je als eerste reactie zeggen, maar het aanbrengen van enige nuance is hier zeker op zijn plaats. Allereerst is het goed om eens te kijken wat nu eigenlijk het begrip trainingsinzet inhoudt en wie geeft die kaders aan, is dat de trainer, de atleet, het bestuur of de ouders, want die rol wordt vaak onderschat. Persoonlijk ben ik van mening dat, de atleet die er gewoon altijd is en laat zien in zijn of haar gedrag het leuk te vinden uitdagingen aan te gaan én de bereid-heid toont ook dingen te laten om tot een reëel doel te komen, kan rekenen op mijn onvoorwaardelijke inzet als trainer/coach. Maar, wat doe je met het 'talent', bij wie het allemaal vanzelf lijkt te gaan, maar niet uitblinkt in hetgeen ik hierboven beschreven heb? Voor mij geldt dat ik trainingsinzet niet meet aan goed presteren op de piste, maar juist aan het presteren daarbuiten! De wil hebben om het meest optimale uit jezelf te halen, door ook juist buiten de trainingen om de juiste keuzes te maken; laat 24 uur per dag zien dat je het meest optimale uit jezelf wilt halen. Wij als trainer/coach moeten met name faciliterend zijn en de atleet kan daar gebruik van maken. Mijn uitdaging is om iemand tools te geven waarbij hij of zij zelf het besluit neemt naar de meest optimale prestatie te willen streven. Conclusie, eens met de stelling, met als uitdaging de atleet dat ook te laten denken. Hugo Veenker, trainer sinds 1978, Sport- & Loopadviesbureau Hugo Veenker, Av Horror Sneek en av Heerenveen, Loopgroep hugo Veenker, Dokkum www.lopenmethugo.nl

NIEUWE KWESTIE

wat verstaan jullie onder een rollende pas? 'Rollende pas' wordt veel door trainers gebruikt. Iedereen knikt bij dit begrip, maar wat versta je eigenlijk onder een 'rollende pas'? En waarom heeft dat je trainers voorkeur of juist niet? Wat is jouw mening en wat zijn jouw ar-gumenten? Mail je reactie in maximaal 200 woorden naar [email protected] en doe dat voor 4 april 2013. Vermeld je naam, leeftijd, geslacht, vereniging en woonplaats. De redactie kan bijdragen inkorten.

Page 16: Magazine Licentiehouders januari 2013

16 februari 2013

Je kunt het vergelijken met de spor-ter die de voordeur achter zich dicht trekt om een duurloop te gaan doen. Hij kan dan linksaf gaan of rechtsaf. In de huidige techniekopvatting is die sporter links af gegaan, bij de SST gaat hij bij deze eerste keuze mogelijkheid rechtsaf. Logisch dat je dan hele andere vergezichten krijgt. De kern van de SST is: de benen zo snel en zo krachtig mo-gelijk heen en weer laten gaan, waarbij het been dat van voren naar achteren gaat, tijdens die actie ook 'nog even' de grond meepakt.

drie opmerkingen vooraf: Om een goed beeld te krijgen: stel je voor dat de loper op de loopband loopt, dan zie je het zoals het er biomecha-nisch uitziet, te weten: bewegen vanuit de ongeveer stilstaande romp; in dit arti-kel gaat het vaak over het been dat van vóór naar achter beweegt en het been dat van achter naar voren beweegt. Het van voor naar achteren bewegen wordt consequent achterzwaai genoemd, het van achteren naar voren zwaaien even consequent voorzwaai. Dus: het been dat ná de afzet naar voren zwaait is dan bezig met de voorzwaai, het been dat met landing en afzet bezig is zit in de achterzwaai; het been dat naar voren uitzwaait/uit-pendelt, maakt op het ‘voorste’ punt een bewegingsomkering, en gaat dan naar

achteren. Die bewegingsomkering wordt aangeduid met ‘voorste bewegingsom-kering’. Evenzo wordt de bewegings-omslag die na de afzet plaatsvindt, met ‘achterste bewegingsomkering’ aange-duid. deel 1: een stukje biome-chanica Bij de SST wordt gebruikt gemaakt van een aantal elementen uit de biomecha-nica: de schaarbeweging; de ‘onge-hoord grote pieken aan krachtproductie’, die je daarbij als het ware gratis in de schoot geworpen krijgt; bewegingen gaan van proximaal (dicht bij het lichaamsmidden) naar distaal (verder weg van het lichaamsmidden); torsie als vaak verwaarloosde derde schaarbeweging; het begrip staplengte en de onvermoe-de gevolgen daarvan. de schaarbewegingHet begrip ‘schaarbeweging’ is met name door Bosch en Klomp een begrip geworden (noot 1) : 'in de zweeffase buigen heup en knie van het achterste-been en strekken heup en knie van het voorste been. De bewegingen van beide benen tijdens deze schaar-beweging zijn reflexmatig aan elkaar gerelateerd. De schaarbeweging is niets anders dan een combinatie van struikelreflex en gekruiste extensiere-

flex. Met andere woorden: buigen van heup en knie van het ene been versterkt het strekken van heup en knie van het andere been en omgekeerd. Deze reflexmatige versterking is belangrijk. Er is samenhang tussen bekkenkante-ling, snelheid van uitpendelen van het onderbeen, retroflexie beweging van het voorste been en anteflexie-beweging van het achterste been. De energie die in het achterste been wordt opgewekt (door de werking van de m. iliopsoas) kan worden getransporteerd naar het voorste been (naar de voorspanning van de hamstrings)'. Merk op, dat het een paar keer gaat over heup en knie, maar dat het enkelgewricht (en dus de voetactie) helemaal ontbreekt. eye-openerIn een boek uit 2012 van Bosch (Krachttraining en coördinatie, een integratieve benadering (noot 2) wordt benadrukt dat deze reflexmatige bewe-ging voor enorme kracht-piekmomenten zorgt: '(blz 185): (en) vanwege de reflexmatige ondersteuning op ruggen-mergniveau een extreem patroon van excitatie en inhibitie kent. Hierdoor treden bij dergelijke bewegingen pieken van krachtproductie op die groter zijn dan die mogelijk zijn door de ‘maximaal vrijwillige contractie’. Daarnaast is het zo dat voor sommige spiergroepen training met zware halterlasten vanuit het oogpunt van overload zelfs onzinnig is, omdat een overload in haltertraining domweg niet mogelijk is.

De Schaar-Sprint-Techniek

Dit artikel gaat over een fundamenteel andere sprinttechniek,de Schaar-Sprint- echniek (SST). Dus niet over aanpassingen binnen de huidige techniekop-vattingen, maar om een heel ander totaalpakket.

Page 17: Magazine Licentiehouders januari 2013

17 februari 2013

De halterlast die nodig is om zo’n over-load ten opzichte van de sportbeweging te creëren is te groot om de krachtoe-fening te kunnen uitvoeren'. En voor de goede orde: dat geldt ook voor halter-training voor de kuitspieren. De bevin-dingen uit dit boek maakten de biome-chanische bodem onder de SST compleet.

hoe ziet de schaarbewe-ging er uit?Het gaat niet om één, maar om twee, misschien wel om drie scharen. De kern is dat het ene been zo krachtig en snel mogelijk van voren naar achteren gaat (de achterzwaai), en het andere been zo krachtig mogelijk van achteren naar voren (de voorzwaai). Het been dat met de achterzwaai bezig is, pakt tijdens die actie als het ware ook nog even de grond mee (een dijk van een uitspraak) en trekt die naar achteren. De loper zet dus niet af, denkt niet aan stuiteren, aan elasticiteit, neen, de enige focus is met het been een zo krachtig mogelijke ach-terzwaai te geven. En op een bepaald ogenblik verlaat dat been vanzelf de grond en gaat ie over naar de andere 'status': die van de voorzwaai. Bij de armen vind je een zelfde schaar-beweging, alleen dan tegengesteld aan de beweging van de benen. En dan is er de derde schaarbewe-ging: de combinatie van de armen, die de schouders een draai links-om geven, terwijl de benen de heupen een draai rechts-om geven. En andersom. Misschien is deze schaar zelfs wel leidend. De begrippen landing en afzetten vervallen. Die maken deel uit van de achterzwaai, waarbij dat been ‘voor de goede orde’ ook nog even de grond meepakt. Daar schenk je geen aan-dacht aan, dat gaat vanzelf. van proximaal naar distaalDe biomechanica leert dat een bewe-ging van proximaal naar distaal gaat (noot 3), dus dat de beweging dicht bij het lichaamsmidden (proximaal) ont-staat en van daaruit wordt voortgeleid

naar distaal (verder van het lichaams-midden af). Oftewel: nog een extra argument om het starten en sturen van een beweging 'boven' en ‘in het midden’ te zoeken. torsieOok torsie (hier beperkt tot wisselwer-king tussen heup en schouders) is een begrip dat door Bosch en Klomp (noot 1) een echt onderscheiden factor is geworden:' bij torsie is de beweging van de schouders een compensatie voor een tegengestelde beweging van het bekken. Het draaimoment bij torsie is gelijk aan nul'. Het gaat om de combi-natie van armen en benen. Zoals ge-zegd: de armen die de schouders een draai links-om geven, terwijl de beide benen de heupen een draai rechts-om geven. En uiteraard andersom.

staplengteStaplengte (steplength in het Engels, noot 4) is een vrij onbekend begrip. Er wordt heel weinig aandacht aan besteed en dat is onterecht. Dat geldt zowel voor het belang dat men hecht aan een korte contacttijd, verder Tc te noemen, (even een voorschot: een foute veronderstelling bij de sprinttech-niek), maar ook bij het lopen met een hogere pasfrequentie. De staplengte is de afstand die het lichaam aflegt vanaf het moment dat de voet de grond raakt tot aan het moment dat de voet de grond weer verlaat. Dat kan bijvoor-beeld 80cm zijn. Het opmerkelijke is, dat de staplengte weliswaar voor iedere loper anders is, maar niet/nauwelijks verandert bij verandering van snelheid. Dus of je nu 15km per uur loopt of 30, de staplengte van onze loper blijft die 80cm. Dat betekent, dat de Tc omge-keerd evenredig is met de snelheid: als je 10% sneller loopt is de contact-tijd 10% minder, omdat het lichaam er immers 10% korter over doet om die 80cm-staplengte af te leggen. Oftewel: je hoeft niet te streven naar een korte Tc, het staplengte-principe zorgt daar vanzelf voor. En datzelfde principe laat ook zien, dat de bewegingsuitslag van

de benen, de amplitude, niet of weinig verandert als de snelheid toeneemt. deel 2: de sstHoe ziet de SST er uit? De kern is het maximaal gebruik maken van de drie scharen. Dus zowel benen alsook armen alsook de torsie-combinatie van benen en armen. Daarbij hoeven de ellebogen niet echt gebogen te zijn. Naarmate de armen 'langer' zijn, is de invloed van de armen op de benen groter. De armen zijn misschien wel belangrijker dan de benen. Dat komt omdat je, in elk geval gevoelsmatig, via de armen je maximale kracht maximaal kunt inbrengen. En de wilskracht die je in de beweging wilt stoppen krijgt via de armen de best voelbare inbreng. Het 'je lichaam aan je armen langs de tegenstander sleuren' geeft daar een goed beeld van. Onderstaand een meer gedetailleerde weergave. De schaarbeweging wordt volledig af-gemaakt ook de achterzwaai. Als je de achterzwaai voortijdig afbreekt, zal de achterste bewegingsomkering minder krachtig plaatsvinden dan mogelijk is. En als de achterste bewegingsomkering niet maximaal is, zal de voorste bewe-gingsomkering dat ook niet zijn. En juist de voorste bewegingsomkering is belangrijk, omdat die de kracht bij ‘het pakken van de grond’ tijdens de achter-zwaai bepaalt. Ondanks de focus op de achterzwaai zal er ook bij de SST sprake zijn van wat remming zodra de voet de grond raakt. Dit onderdeel heeft nog extra onderzoek-aandacht nodig. De begrippen landing en afzet verdwij-nen uit het looptechniek-woordenboek. Het zijn uitvloeisels van de grotere taak van het been dat de achterzwaai uitoefent. Torsie mag deel uitmaken van het geheel aan schaarbewegingen, waaruit sprinten bestaat. Omdat de armen ook een echte en volledige schaarbeweging maken, hoeft de elleboog aan het eind van de voren achterzwaai niet gebogen te zijn. Integendeel: de kracht-overdracht naar

Page 18: Magazine Licentiehouders januari 2013

18 februari 2013

de benen is alleen maar groter bij een meer gestrekte de elleboog (omdat de mechanische arm dan groter is). Pasfrequentie en paslengte worden even belangrijk, omdat ze beide voort-vloeien uit de kracht en (dus ook) uit de snelheid van de schaarbewegingen. Bij de SST zit de elastische energie meer in heup en onderlichaam, zowel bij de voorste alsook de achterste bewegingsomkering. Bij de voorste bewegingsomkering zijn het de ham-strings en de bilspieren, die dat doen, bij de achterste bewegingsomkering is het met name de iliopsoas. Beide bewegingen versterken elkaar. Voor de armen geldt hetzelfde. Daarnaast wordt maximaal gebruik gemaakt van torsie. Ook dat heeft elasticiteit in zich, het is een soort jo-jo-beweging in de romp. OerkrachtAlles in aanmerking nemende, mag je zeggen, dat je bij de SST alle kracht die je hebt, mag gebruiken. En dat met name de pieken van krachtproductie door de kruiselingse extensiereflex maximaal worden benut. Er is een heel andere focus met nadruk op instinct en oerkracht, en met weinig instructies. Voor de goede orde: niet alle boven-genoemde punten zijn even belangrijk. Het is dus niet zo dat het model in duigen valt als je één van de punten zou afwijzen. En: SST en topprestaties op de korte hordenloop-afstanden bijten elkaar, omdat de toppers op de korte-horden hun achterzwaai heel vroeg afbreken. Elke nieuwe waarheid begint als ketterijElke nieuwe waarheid begint haar leven als ketterij. Je hebt de neiging haar meteen te verwerpen. Mijn voorstel: doe dat niet, maar denk er over na. En

begin niet met voor de hand liggende tegenwerpingen. Kijk er onbevangen en onbevooroordeeld naar. Denk out of the box. Of de SST techniek echt beter is, zal pas blijken als die veelvuldig gebruikt gaat worden, inclusief het daarom heen hangende trainingsarsenaal. Overigens: het kan toch niet waar zijn, dat je een sprint-techniek ontwikkelt, waarbij je niet alle kracht die je hebt, mag gebrui-ken. In een komend nummer van Pro Loop vinden jullie een uitgebreidere versie van bovenstaand verhaal, inclusief aandacht voor de gevolgen van de SST voor de training en een vergelijking van de SST met de huidige technie-kopvattingen. Bovendien kan dan recht gedaan worden aan Jo Everaert, die omstreeks de eeuwwisseling in het blad Volley-Techno over dezelfde materie heeft geschreven.

Geraadpleegde bronnen:1: Hardlopen, biomechanica in inspan-ningsfysiologie praktisch toegepast, 162, Bosch, Klomp, 2e herziene druk, Elsevier Gezondheidszorg isbn 978 90 352 3004 0. 2: Krachttraining en coördinatie, een integratieve benadering, 185, Frans Bosch, 2010 Uitgevers, isbn 978 94 90951 10 8. 3: zie bijvoorbeeld Pro Loop december 2012, 26-27 verslag bijeenkomst VvBN wetenschap toegepast in de sportprak-tijk. Hanno van der Loo van InnoSport: Anders dan vroeger gedacht zijn heup-, knie- en enkelstrek niet gelijktijdig maar is de sequentie: 1e heup, 2e knie, 3e enkel. 4: zie bijvoorbeeld McMahon, Valiant, Frederick: Groucho running J Appl Physiol 62(6):2326-2337, 1987. Tekst: Jan Heusinkveld Foto: Coen Schilderman

Page 19: Magazine Licentiehouders januari 2013

Oefenstof: tempogevoel en snelheidZonder tempogevoel is het niet alleen lastig een goede wedstrijd te lopen, het is ook lastig effectief te trainen. Hoe zorg je er nu voor dat een atleet een goed tempo-gevoel ontwikkelt?

Tempogevoel is een eigenschap die sterk bepalend is voor de prestatie bij tal van atletiekonderdelen, zowel op de weg, in het bos als op de baan. Bij alle afstanden vanaf de 400 meter is het effect van een te hoog tempo dat zelfs een optimaal getrainde atleet te vroeg moe wordt, met alle gevolgen van dien. Is het tempo te laag dan zal dat ook de prestatie niet ten goede komen. Ook

effectiever en beter dan atleten zonder tempogevoel. Kortom, het hebben van een goed ontwikkeld tempogevoel is cruciaal voor vrijwel alle atleten, jong en oud, prestatief en recreatief! klassieke methodesVeel oefenvormen gericht op tempoge-voel maken gebruik van een combinatie van visuele markeringen en akoestische signalen om het juiste tempo aan te duiden. Zo kun je bijvoorbeeld om de 10 meter of 20 meter een pion neerzetten en met een fluitje het tempo aangeven. Bij deze oefenvorm, en de vele varian-ten erop, krijgen de atleten veel feed-back, waardoor ze continu hun tempo kunnen aanpassen. Het voordeel ervan is dat de trainer deze vormen makkelijk kan opzetten en dat hij of zij makkelijk kan differentiëren. De snellere atleten krijgen simpelweg meer tussenruimte tussen de pionnen, of fluitsignalen met een kortere tussenpoos. Echter, er kleeft ook een nadeel aan deze oefen-vormen. Je maakt namelijk de atleet afhankelijk van de externe feedback. Daarnaast ligt het ook ver weg van de wedstrijdsituatie. Op de baan zijn er nog wel vaste en bekende externe referen-tiepunten te vinden, maar op de weg

voor de meeste technische nummers is een goed ontwikkeld tempogevoel van belang. Bij de springnummers en speerwerpen is er een optimale aanloopsnelheid, en vergeet niet de estafette, waarbij timing en tempoge-voel van cruciaal belang zijn voor snelle en effectieve wissels. En ongeacht de wedstrijdafstand, atleten met een goed ontwikkeld tempogevoel trainen

19 februari 2013

Page 20: Magazine Licentiehouders januari 2013

wordt dat al lastiger en in het bos is het helemaal een uitdaging, aangezien de bomen zelden op een vaste en regel-matige afstand van elkaar staan.

een nieuwe aanpakHet is beter een aanpak te kiezen waar-bij de atleet zo min mogelijk externe referentiepunten heeft, zodat de atleet leert tempo(verschillen) in te schatten en op zijn eigen gevoel te vertrouwen in plaats van de afhankelijk te zijn van de timing van de coach. Hieronder volgen drie werkvormen die voor alle atleten te gebruiken zijn en nog twee werkvormen speciaal voor het kortere werk. lopen op richttijdBij deze vorm krijgen de atleten een richttijd voor de te lopen afstand. Bijvoorbeeld 32 seconden voor 200 meter, of 4 minuten voor 1 kilometer. Pas na afloop krijgen ze het resultaat te horen en mogen ze een nieuwe poging ondernemen om dezelfde richttijd te halen.

tipsWijzig de richttijd pas als de atleten in staat zijn deze regelmatig dicht te benaderen. Neem visuele referentie weg door de

atleten steeds op een andere plek te laten starten. Zorg ervoor dat de atleten geen tussen-tijden te horen krijgen, en dat ze die ook niet zelf kunnen timen. variantenLaat alle atleten tegelijk starten, maar geef iedereen een andere richttijd. Laat de atleten 200 meter lopen, vanaf het startpunt van de 800 meter. Elke atleet start in een eigen baan. Ze moe-ten allemaal hun eigen richttijd lopen, en ze moeten allemaal in baan 1 op het 200 meterpunt eindigen (daar waar ze normaal doorkomen op een 800 meter wedstrijd).

intervalstartAlle atleten lopen dezelfde afstand, maar ze starten met interval, dus niet tegelijkertijd. Doel is dat alle atleten tegelijkertijd bij het eindpunt aanko-men. Dit kan over zowel korte als lange afstanden. tipsGeef de eerste atleet een (haalbare) richttijd mee. De rest moet dus afstem-men op diens tempo. Atleten mogen elkaar niet te snel inhalen en dan de rest van de afstand

samen afleggen. Je kunt bijvoorbeeld iedereen die de koploper te vroeg inhaalt strafpunten geven, of bij een volgend loopje met een grotere interval laten starten variantenVoor een intensieve baantraining, maak er een wedstrijd van. Laat de lang-zaamste atleet eerst starten, en deel de atleten op een dusdanig interval in, dat ze ieder net wel of net niet de eerste atleet kan bijhalen voor de finish. Zo kunnen atleten met een groot verschil in snelheid toch tegen elkaar een wed-strijdvorm doen die spannend (en dus prikkelend) is. Dit kan uiteraard op korte afstanden (iets wat sprinters vaak wel kennen), maar zeker ook op langere afstanden worden toegepast. De 300 meter is een leuke afstand voor deze variant. invoegenBij deze oefenvorm leren atleten niet alleen hun eigen tempo aan te voelen, maar leren ze ook de snelheid van an-der atleten in te schatten. Zet de atleten op vaste tussenafstanden, bijvoorbeeld 20 meter. De eerste atleet begint te ren-nen. De volgende atleet probeert zo

20 februari 2013

Page 21: Magazine Licentiehouders januari 2013

21 februari 2013

te starten dat hij of zij vlak vóór de startloper kan invoegen zonder deze te hinderen. De tweede atleet loopt dan dus op dezelfde snelheid als de startlo-per. De derde atleet voegt op dezelfde wijze in, dus vóór de koploper van het treintje, enzovoorts. TipsZorg ervoor dat de laatste loper mini-maal 20 meter door kan lopen nadat hij of zij heeft ingevoegd. De voorste atleet kan te snel starten en dus weglopen van de aankomende loper. In dat geval voegt de volgende loper nog steeds dusdanig in dat hij of zij vóór de koploper invoegt. Je kunt de trein steeds langer laten worden, zeker bij de lagere tempo’s. Heb je echter een grote groep, of wil je graag wat meer op snelheid doen, dan kun je ook steeds de laatste loper laten stoppen, zodat het treintje steeds uit maximaal drie personen bestaat. Atleten mogen elkaar niet te snel inhalen en dan de rest van de afstand samen afleggen. Je kunt bijvoorbeeld iedereen die de koploper te vroeg inhaalt strafpunten geven, of bij een volgend loopje met een grotere interval laten starten VariantGeef de startloper een estafettestokje dat steeds doorgegeven moet worden. Op die manier maak je het voor de invoegende loper nog iets belangrijker om goed te timen. HandicapstartIedereen kent wel de handicapstartjes, waarbij de snelste loper achteraan staat en de langzamere lopers steeds dich-terbij de finish staan. Iedereen loopt dus een andere afstand maar iedereen loopt wel dezelfde tijd. Je kunt het echter ook

omdraaien. De snelste sprinter laat je 30 meter lopen. De langzamere atleten zet je steeds verder naar achter. Zij lopen dus verder! De uitdaging zit hem erin dat elke atleet pas mag vertrekken op het moment dat de van achteren aankomende atleten naast hen zijn. De snelste atleten kijken dan dus niet aan tegen een achterstand in tijd of afstand, maar tegen een achterstand in snelheid! TipsZet naast elke sprinter een pion. De sprinter mag pas starten zodra een voet van de aankomende atleet voorbij die pion op de grond komt. Dit werkt het beste op korte afstanden. Bij junioren en zeker bij pupillen is het zelfs te overwegen om de te lopen af-stand van de snelste loper te beperken tot respectievelijk 20 en 10 meter.

EstafettestartLaat groepje van twee sprinters tegen elkaar strijden over een vaste afstand, bijvoorbeeld 60 meter. Kies groepjes die bestaan uit een snellere en een langzamere atleet. Elk groepje loopt die afstand in estafettevorm (met stokje), maar ze mogen zelf bepalen waar ze wisselen.

TipsDe atleten mogen geen markeringspun-ten gebruiken. SamenvattendEen goed tempogevoel is belangrijk. Laat de atleten vele verschillende tempo's aanvoelen, maar zorg er ook voor dat ze zich bepaalde tempo’s eigen kunnen maken, met name tempo’s die van wedstrijdbelang zijn. Dat verbetert uiteindelijk niet alleen de prestaties, maar het vergroot ook het plezier in het trainen! Tekst Michael Snijders Foto's pagina 19 en 20: Erik van Leeuwen Foto pagina 21: Hans van Oostveen

Page 22: Magazine Licentiehouders januari 2013

Omgaan met sportongevallen

De Vereniging voor Sportgeneeskunde VSG) heeft samen met de Academie voor Sportkader (ASK) een drie uur durende workshop ‘Omgaan met sportonge-vallen’ ontwikkeld. Wat is jouw rol bij sportongevallen?

Een verzwikte enkel, chronische pijn-tjes of klachten, terugkomen van een blessure. Welke atletiektrainer heeft er in de dagelijkse praktijk niet mee te maken? Op het sportveld is die trainer vaak de eerstverantwoordelijke voor het verlenen van zorg, maar heeft de trainer daarvoor voldoende kennis en vaardig-heid in huis?

derde trainer kan niets doen. Ze moeten keuzes maken. Natuurlijk zijn er han-delingsprincipes. Die kunnen houvast bieden, maar zijn niet altijd en overal geldig. Van belang is dat snel een ver-antwoorde inschatting wordt gemaakt over de ernst van het letsel. Door als trainer juist te handelen op het moment dat de blessure opgelopen wordt kan het herstel worden bevorderd.

verantwoord sportenDe (VSG) is de wetenschappelijke ver-eniging voor sportartsen en experts op het gebied van alles wat met sportge-neeskunde te maken heeft. De vereni-ging wil Nederlanders bewust maken van verantwoord sporten of bewegen, onder meer via de website Sportzorg.nl. De verantwoordelijkheid voor een gezonde sportdeelname ligt namelijk bij de sporter zelf. De trainers/begeleiders zijn daarbij een belangrijke intermedi-air. De (ASK) op zijn beurt faciliteert trainersopleidingen voor bonden en draagt zorg voor zaken die in dat kader gemeenschappelijk gedaan kunnen worden. Samen ontwikkelen de VSG en de ASK een sportmedisch oplei-dingstraject voor trainers. De workshop ‘Omgaan met sportongevallen’ maakt daarvan onderdeel uit.

er wordt wat verwacht van een trainerTrainers zijn natuurlijk geen artsen of fysiotherapeuten, maar er zijn wel sportmedische aspecten waarmee zij te maken krijgen. Bij een ongeval of een blessure kan een trainer geen diagnose stellen. Maar er wordt wel wat van ze verwacht. De ene trainer handelt snel, de ander blijft in twijfel steken. Een

22 februari 2013

Page 23: Magazine Licentiehouders januari 2013

De workshop is bedoeld voor gediplo-meerde) trainers / coaches en begelei-ders. Om het interactieve karakter van de workshop te behouden kunnen zich maximaal 15 deelnemers inschrijven.

de deelnemer leert: na te denken over zijn rol bij sportonge-vallen; onderscheid te maken tussen mild en ernstig lichamelijk letsel; handelen bij het vermoeden van ernstig lichamelijk letsel. Afhankelijk van de behoefte kan er tijdens de workshop ook worden inge-gaan op het nemen van maatregelen ter voorkoming van blessures en het herkennen van beginnende blessures.

vooraf aan de workshopVooraf aan de workshop krijgen deelne-mers toegang tot een besloten gedeelte van de website Sportzorg.nl. Op dit besloten gedeelte zijn onder meer videofilmpjes met praktijksituaties uit verschillende sporten te zien. In de film-pjes doet zich tijdens een sportsituatie een ongeval/blessure voor. De filmpjes zijn opgeknipt in fragmenten en worden gevolgd door een vraag.

filmpjeDeelnemers dienen gedurende de filmpjes vragen te beantwoorden over hoe zij in een dergelijke situatie zouden handelen. Tijdens de workshop wordt vervolgens op de situatie(s) ingegaan. Zo is er een filmpje over hardlopen. De situatie is als volgt: Het is een leuk weerzien die ochtend op de hardloopclub van Leo. De leden van zijn groep begroeten hem hartelijk. Leo, het meest trouwe lid, altijd aanwezig, altijd opgewekt, loopt – ondanks zijn leeftijd – vaker hard dan de anderen. Maar de afgelopen tijd had hij last van het ene griepje na het andere. Hij heeft maar liefst drie weken niet gelopen. Vorige week begon hij het hardlopen te missen. Een teken van herstel, zo heeft hij het maar geïnterpreteerd. Dus hier is hij weer: niet fit, maar o, zo gemoti-veerd…

meer informatieVoor meer informatie over het orga-niseren van een workshop neem je contact op met Danny de Beer van de Vereniging voor Sportgeneeskunde. De kosten voor de workshop zijn € 750. Dit is voor 15 deelnemers. De kosten zijn inclusief docent, workshopmateriaal en toegang besloten deel Sportzorg.nl met opdrachten/filmpjes vooraf). Daarnaast kan de Vereniging voor Sportgeneeskunde ondersteuning bie-den bij het uitzetten van de workshop. Zo zijn er posters en flyers ontwikkeld die per vereniging kunnen worden aangepast. dus hier is hij weer: niet fit, maar o, zo gemoti-veerd… Tekst: sportzorg.nl Foto’s: via sportzorg.nl

23 februari 2013

Page 24: Magazine Licentiehouders januari 2013

24 februari 2013

Beste trainers, Een nieuw jaar is aangebroken en dus hoog tijd om de plannen voor 2013 bekend te maken. 2013 staat voor de Atletiekunie ook in het teken van een nieuwe beleidsperiode richting het EK 2016 in Amsterdam en de Olympische Spelen in Rio. AutoriteitDe Atletiekunie wil graag de autoriteit zijn op het gebied van Atletiek en de Loopsport. Voor onze afdeling betekent dit de autoriteit voor onze verenigingen en dus ook de trainers die hier actief zijn! Producten en dienstenDe afdeling kaderontwikkeling zet zich vooral in om de kwaliteit en de kwanti-teit van trainers te verhogen. Hiervoor zijn er al producten en diensten ontwik-keld (de bijscholingen en opleidingen niveau 2 en niveau 3). Deze opleidingen willen wij nu uitbreiden naar niveau 4 in de verenigingscontext en de talenten-context. In 2013 vinden er voor beide trainers verschillende pilotopleidingen plaats. Niveau 4De opleidingen Prestatielooptrainer 4 en Prestatiebaanatletiektrainer 4 richt zich vooral op trainers die met atleten en lopers trainen die met wedstrijden bezig zijn. De opleidingen tot talentrai-ner 4 is bedoeld voor trainers van wed-strijdatleten op regionaal en nationaal niveau.

SamenwerkingsverbandenOok gaan wij actief op zoek naar het aangaan van samenwerkingsver-banden met onderwijs en commerci-ele opleidingsinstellingen. De eerste

overeenkomsten zijn al gesloten. De Atletiekunie werkt structureel samen met ALO Amsterdam, ROC Landstede en REactive om trainers op te leiden en te kwalificeren. BijscholenNaast de opleidingsactiviteiten richten wij ons de komende vier jaar ook op het bijscholen van trainers. Dit gebeurt via de bijscholingen en workshops die je als vereniging bij de Atletiekunie kunt aanvragen, maar ook via de kaderda-gen in 2013: 9 maart: Wandeltrainersdag 23 maart: Atletiekcongres 9 november Looptrainersdag 16 november: Trainerscongres VisieDe komende weken besteden wij aan-dacht om de kaders omtrent opleiden en bijscholen te schetsen. Deze worden gepubliceerd in 'Visie op opleidingen' en 'Visie op bijscholingen'. Daarnaast zal er een protocol worden opgesteld 'Visie op samenwerken'. Op deze ma-nier wil de Atletiekunie duidelijk maken

op basis waarvan wij onze verenigingen willen versterken door de kwaliteit en kwantiteit van trainers te vergroten. Het digitale magazine voor licentiehou-ders ziet de Atletiekunie als een goed middel om onze trainers te ondersteu-nen bij het doorontwikkelen van zijn of haar vaardigheden. Ik wens je namens de afdeling veel leesplezier toe! Tekst: Margot Kouwenberg, manager Kaderontwikkeling Foto: Erik van Leeuwen

korte berichten

Page 25: Magazine Licentiehouders januari 2013

25 februari 2013

partners en suppliers atletiekunie

Media partners

Official suppliers

Official partners

partners en suppliers atletiekunie

Media partners

Official suppliers

Official partners