l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn...

146
C liE T D E P _ s ^, Tu l LI EfDE .Cirt., HET HOOFDSTUK DER LIEFDE

Transcript of l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn...

Page 1: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

C

liET DEP_ s,TulLI EfDE

.Cirt.,

HET HOOFDSTUK DER LIEFDE

Page 2: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^
Page 3: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^
Page 4: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^
Page 5: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

HET HOOFDSTUK DER LIEFDE

Page 6: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^
Page 7: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

HET HOOFDSTUKDER LIEFDE (IKOR.13)

DOOR

Dr. A. J. TH. JONKEROUD-HOOGLEERAAR

ZESDE DRUK

AMSTERDAM ,- H. A. VAN BOTTENBURG N.V.

Page 8: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^
Page 9: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

INHOUD.

Bladz.Voorbericht.Klinkend metaal ............ 11Veel hebben en niets zijn . . . . . . . . . 5Ijdele offeranden . . . . . 10Lankmoedigheid . . . .

.......

17De vriendelijkheid der liefde . . . . . . . 22De liefde is niet afgunstig . 27De liefde praalt niet . . 32De liefde is niet opgeblazen . . . . . . . . 37De welvoegelijkheid der liefde . . . . . . 43De liefde zoekt het hare niet . . . .. . 50De liefde wordt niet verbitterd . . . . . . . 57Niet toerekenen . . . . . 62Geen blijdschap in het kwade . . . . . . . 68Zich verblijden met de waarheid . . . , . 73De liefde bedekt alle dingen 80De liefde gelooft alle dingen . . . . . . . 88De liefde hoopt alle dingen . . . . . . . . 93De liefde verdraagt alle dingen . . . . . . 98De liefde vergaat nimmermeer . . . . . . . 105De kennis ten deele 110De volmaakte kennis . . . . . . . . . . 117De slotsom . . . 123

Page 10: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^
Page 11: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

VOORBERICHT.

Wie liefdeloos is, is goddeloos — want God isliefde.

Hebt gij dat verstaan, mijn lezer, zóó verstaan,dat gij u onvoorwaardelijk onder de strengetucht dezer waarheid stelt en u voortdurend doorhaar laat leiden en oordeelen? Want anders hebtgij haar immers niet verstaan?

Ik oordeel u niet.Maar ach! er zijn velen, die allereerst een

groote verlossing behoeven, verlossing van hunChristendom; van hun Christendom, omdat hetgeen Christendom is.

Misschien behoort „gij" tot die velen. En hettegendeel wordt niet hierdoor bewezen, dat gijuzelf voor een Christen houdt, dat gij verklaartalles te zullen verliezen wanneer gij uw Christendom verliest, dat gij ook uit Christelijke belangstelling u voorneemt deze bladzijden te lezen.Hierin ligt juist de moeielijkheid. Gij zijt nietbereid u te laten verlossen van datgene, waaringij vergeefs uw verlossing zoekt, en waarvan giju nochthans moet laten verlossen, om verlostte kunnen worden.

VII

Page 12: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Naar de wonderbare liefde Gods kan mis-schien dit boeksken uw onwil op dit punt eenweinig helpen verminderen.

In die hope heb ik deze artikelen over 1 Kor.13 geschreven. Ze verschenen lang geleden elkafzonderlijk in de Rotterdamsche Kerkbode.

Heb ik geen dood werk verricht?Over de liefde te schrijven zonder lief te heb-

ben en over de liefde te lezen zonder lief te heb.-ben -- het is ijdelheid.

Het is erger dan ijdelheid.

VIII

Page 13: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

KLINKEND METAAL.(1 Kor. 13:1)

„Al ware 't," zegt Paulus, „dat ik de talender menschen en der engelen sprak, en de liefdeniet had, zoo ware ik een klinkend metaal of eenluidende schel geworden."

Luther vertaalt: „Als ik met menschen- en metengelentongen sprak en de liefde niet had, zoowas ik een klinkend metaal of een luidendeschel."

En Kalvijn, die, oordeelkundig als altijd, delaatste woorden van Hoofdstuk XII „en ik wijsu een weg die nog uitnemender is," aan ditHoofdstuk toevoegt: „Indien ik de talen dermenschen en der engelen spreek en de liefdeniet heb, ben ik een klinkende tamboerijn ge-worden of een rammelende cimbaal."

Wij moeten lezen: „Als ik spreek met de ton-gen van menschen en engelen, maar ik heb geenliefde, ik ben een klinkend metaal of luidendecimbaal."

Paulus verklaart, dat ook de beste geestelijkegave haar zedelijke waarde verliest, wanneer demensch, die haar bezit, geen liefde heeft. MenHet Hoofdstuk der Liefde 1

Page 14: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

moet hier niet denken aan „talen", alsof deApostel b.v. zou verzekerd hebben: „Zonderliefde ben ik een klinkend metaal, ook al ben ikin staat zuiver en vaardig Grieksch te spreken,en Hebreeuwsch, en Latijn en allerlei anderetalen meer." Hij doeltop het charisma, de geeste^lijke gave, waarvan in het vorige Hoofdstuksprake was, de zoogenaamde glossolalie, wel teonderscheiden van het spreken in „andere". in„vreemde" talen, in Hand. 2 vermeld. Die glossolalie, dat spreken met tongen, was een eigen-aardig verschijnsel in de Korinthische gemeente.Waarschijnlijk hebben wij het te houden vooreen spreken in extase, in hooge geestverrukking,waarbij dan de spreker in onsamenhangendeklanken uiting gaf aan wat er in zijn gemoedomging, maar zóó dat de werkzaamheid van zijnverstand daarbij terugtrad en hij voor zijn hoorders onverstaanbaar bleef. In Hoofdst. 14:19verklaart de Apostel dan ook, dat hij in de ge^meente liever vijf woorden wil spreken met zijnverstand, opdat hij ook anderen onderwijze, danduizend woorden met een tong.

„Als ik spreek met de tong van engelen" ...Sommige oude uitleggers verzekerden dat deengelen, olie geesten zijn (Hebr. 1:14) , geentong hebben en dus geen hoorbare geluiden kunnen geven, waardoor zij elkander zouden kun-nen verstaan. Anderen vertellen, dat de Jodendeze meeping niet waren toegedaan en dat er

2

Page 15: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

in de dagen van Paulus een Rabbi geleefd heeft,die de taal der bonze geesten en de taal der ge-dienstige engelen kon verstaan. Wij behoevenhierover niet te redeneergin en evenmin bij desApostels uitspraak te denken aan het spreken,dat de engelen deden, wanneer zij zich aan menschen vertoonden, aangezien de engelen zich bijzulke gelegenheden toch wel van de mensche-lijke taal zullen bediend hebben. Spreken metde tongen van engelen is natuurlijk zóó spreken,zoo verheven, zoo schoon, zoo aangrijpend, alswij ons voorstellen dat wij de engelen zoudenhoorgin spreken r indien wij het hoorden.

„Welnu," zegt Paulus, „al bezit ik de hoogstewelsprekendheid, maar geen liefde, ik ben danslechts een klinkend metaal." Hierbij denkt hijniet aan een metalen, b.v. een koperen muziekinstrument, maar eenvoudig aan het geluid, datmen verneemt, als op een stuk bewerkt of onbe^werkt metaal geslagen wordt. Verder verklaarthij in het onderstelde geval een luidende cimbaalte zijn. De cimbaal was een muziekinstrument,dat uit twee omgebogen koperen bekkensbestond, welke tegen elkander geslagen werden(II Sam. 6:5; I Kron. 10:8) . „Zij dienden," zegteen oud uitlegger, „om in groote vermengelingevan muziek en muzikale instrumenten de sym^fonie of samenstelling te helpen vervullen; zijmaakten een groot en diep geluid, maar haddenbijna geen verandering en verscheidenheid van

3

Page 16: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

noten." Het klanknabootsend bijvoegelijk naam-woord, dat Paulus in het oorspronkelijk gebruikten dat wij door ,,luidende" vertalen, is zeerkarakteristiek. Het doet denken aan luid getier,b.v. het verwarde jubelen van de overwinnaarsin den krijg, of het geroep van de werklieden,als zij met vereende krachten het zware heiblokophijschen.

Hoort gij het geluid, dat u tegenklinkt uit desmidse ginds, waar de wichtige voorhamer, metherkulische kracht door den gespierden arm op-geheven, telkens op het aambeeld neerbonst?

Hoort gij het oorverdoovend geraas van denkunstenmaker, die daar voor zijn kermistent al-door het ééne koperen bekken klettert op 'tandere, dat op zijn turksche trom is vastgemaakt?

Wat een geluid! Vermoeiend, eentonig. Zon ~der maat, zonder melodie. Er is geen gedachtein. Er gaat geen kracht van uit, geen kracht dieu opheft, geen kracht die u ontroert. Klinkklank!anders niet.

Zoo is uw taal, neen! ik vergis mij, zoo zijt gijzelf die spreekt, schoone dingen, ware dingen,goddelijke dingen misschien, maar — zonderliefde.

Als ik spreek met de tongen van menschen enengelen, maar ik heb geen liefde --- klinkklank!

Dat is een woord voor preekers en voor spre^kers, voor sprekers in en buiten de vergadering,sprekers, die geen liefde hebben.

4

Page 17: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Cimbalen en pauken hooren zich zelf niet engij — gij roert, gij treft u zelven niet als gijspreekt van het meest treffende, van de liefde,ja van de hoogste liefde, de liefde Gods inChristus geopenbaard. Uw sprake is ijdel ge~bral. Wat er schalt en ratelt van uw lippen,wat er afvloeit, misschien zeer plechtstatig ---gij hoort het niet, en ook de anderen hoorenhet niet, want al hooren ze woorden, „hetwoord" — dat hooren ze niet. Er is een sprakezonder ziel, een leer zonder liefde, een smeek-gebed zonder tranen, tranen van het hart.

Ach, wat een geklank om ons henen vanklinkend metaal en luidende cimbalen!

En wij, die dit lezen?En wij, die dit schrijven?

VEEL HEBBEN EN NIETS ZIJN.(1 Kor. 13:2)

Op vreemde wijze worden dikwerf de be~grippen „hebben" en „zijn" met elkander ver-ward. Wie iets „heeft", meent doorgaans ietste „zijn". De man, die veel „heeft", b.v. veelgeld of veel invloed, „is" veel, naar het oordeelzijner medemenschen, meer dan een ander, diegeacht wordt weinig te „zijn", omdat hij weinig,weinig geld of weinig invloed „heeft".

5

Page 18: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Armzalige logica der gangbare meening!Paulus, de wijsgeer, de Apostel, zal ons uit

den droom helpen. Hij spreekt van dingen, diemeer beteekenis hebben dan geld of invloed. Hijverklaart, dat men zelfs allerlei geestelijke gavenbezitten kan, zoodat men op godsdienstig gebiedboven anderen uitmunt en in staat is buitengewoon groote dingen te doen, en dat alleszonder metterdaad iets te zijn. Luister maar!

„Als ik profetie heb en weet al de verborgen-heden en al de kennis, en als ik al het geloofheb, zoodat ik bergen verzet, maar geen liefdeheb, zoo ben ik niets."

Het is dus mogelijk — want indien de Apostelhier het onmogelijke had ondersteld, kon zijnverklaring voor de Korinthiërs van geen nutwezen — het is mogelijk de gave der profetiete bezitten en toch niets te zijn. Wij hebben hierniet te denken aan de gewone prediking desWoords, ofschoon deze ook soms profeteerengenoemd wordt. Wat moet men hoog staan,zouden we zeggen, om deze gave te kunnen ont-vangen! Wat moet men een door en door geeste^lijk mensch zijn, zouden we meenen, om in detoekomst te kunnen lezen! Maar wij vergissenons. Uit wat de mensch „heeft" kunnen we nietopmaken wat die mensch „is". Bileam profe^teerde ook. En Kajafas ook. En gij, als gij profe-teert, maar zonder de liefde te hebben, danmoogt ge profeteeren zoo schoon, zoo voortref

6

Page 19: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Telijk als ge wilt, maar een profeet zijt gij nietwant gij zijt niets.

Het is mogelijk al de verborgenheden en alde kennis te weten, en toch niets te zijn. Paulusspreekt hier van „mysteriën". Dit woord wordtin de Schriften des Nieuwen Verbonds op twee-erlei manier gebruikt, namelijk in subjectieven enin objectieven zin; in subjectieven zin van eenverborgenheid, die den mensch verborgen was,omdat hem persoonlijk het vermogen tot kennisontbrak; in objectieven van een verborgenheid,die den mensch verborgen was, omdat zij voorafniet was bekend gemaakt en dus niet kon gekendworden, ook niet door iemand, die het zooevenbedoelde kenvermogen bezat. Paulus gebruikthier het woord in de eerste beteekenis en heeftzoo het oog op het weten van dingen, die nietonder ieders bevatting liggen, en dus zonderinwendige openbaring den mensch verborgenblijven. Met de kennis of de wetenschap, waanvan hij verder spreekt, doelt hij niet op Benigebuitengewone verstandelijke ontwikkeling, dekennis der geschiedenis b.v., zooals Grotiusmeent, maar op de zoogenaamde gnosis, dediepere kennis van de straks genoemde verborgenheden, een diepere kennis, die als eenbijzondere geestelijke gave moet beschouwdworden (I Kor. 12:8) . Welnu, aangenomendat er iemand is, die „alle" verborgenheden en„alle" kennis weet, — zouden we niet geneigd

7

Page 20: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

zijn zoo iemand eerbiedig als een Apostel te be-groeten en ons leergierig aan zijn voeten nederte zetten? En toch, indien zoo iemand de liefdeniet had, hij was geen Apostel, geen kenner vanverborgenheden zelfs — want hij was niets.

Het is mogelijk al het geloof, zelfs een bergen~verzettend geloof te hebben en toch niets te zijn.Hoe is dat mogelijk? Is dan een geloof, waarmeémen bergen verzetten kan, geen waarachtig ge-loof? En is iemand, die het waarachtig geloofbezit, geen geloovige? En is dan een geloovigeniet een kind van God, een erfgenaam der toe-komende heerlijkheid? De één zegt dat wij hieraan historisch geloof, aan een bloot verstandelijke toestemming hebben te denken. De anderis van oordeel, dat Paulus doelt op een gedeel-telijk geloof, een geloof, dat niet den ganschenChristus aangrijpt, maar enkel aan Hem dekracht ontleent om wonderen te doen. Een derdewil aan het heroïsme van het geloof gedachthebben. Het is in elk geval duidelijk dat hiersprake is van een geloof zonder liefde. En ookis duidelijk dat een geloof zonder liefde het ware,het zaligmakend geloof niet kan zijn. Maar menkan iets hebben, dat men zelf voor geloof houdten dat ook door anderen voor geloof wordt aangezien, iets waarmede men zeer moeilijke enwonderlijke en schier ongeloofelijke dingen kandoen. Men kan heldenmoed bezitten en veerkracht en standvastigheid en blijdschap en alle

8

Page 21: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

dingen, die verder als vruchten des geloofskunnen aangemerkt worden, zonder dat men devruchten van het zaligmakend geloof of dat ge~loof zelf feitelijk bezit. Immers, indien men geenliefde heeft, dan is men geen geloovige — wantmen is niets.

Huiveringwekkende waarheid!Gij vergist u, o mensch! wanneer gij iets meent

te zijn zonder liefde. Gij vergist u in dit geval,ook al hebt gij profetie en al de kennis der ver~borgenheden en al het geloof. Want zonderliefde bezit gij al deze heerlijke dingen niet zóó,dat gij hierdoor zelf iets zijt, niet zóó, dat zijeeuwig uw eigendom blijven. Gij blijft „niets",terwijl gij dat alles bezit. De rijke, die gelijk dearme naakt uit zijns moeders schoot gekomen is,werd hij zelf iets door het bezit van al zijn gelden goed, waarmee hij misschien allerlei grootedingen heeft verricht? Blijkt niet, dat straks al ditbezit, waarin hij nu nog schittert, van zijn eigenlijk wezen afvalt en hij naakt moet henengaan inden schoot der moederaarde, zonder iets te„zijn", indien hij althans niet op andere wijze ietsgeworden is?

Wees voorzichtig, mijn broeder!Gij kunt weinig hebben en veel zijn.Gij kunt veel hebben en weinig zijn.Gij kunt zeer veel hebben en „niets" zijn voor

het aangezicht Gods, d.i. „niets" zijn in werke-lijkheid.

9

Page 22: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Het is mogelijk dat gij veel Christendom hebten veel roem in de Christelijke wereld en veelvertrouwen in uw eigen Christelijkheid, zooveeldat anderen u aanzien met de begeerte om ookzoovéél te zijn als gij zijt — en dat gij toch nietszijt.

,,Maar", hoor ik u zeggen, „ik heb toch metmijn geloof bergen verzet en de naneef zal vanmijn arbeid getuigen".....Ach, indien het zoois, wat baat het u, u zelf, uw ziel? Wat baat hetu, wanneer gij zelf daarbij „niets" zijt?

Velen zullen eenmaal zeggen: .,Heerei Heereihebben wij niet in uw Naam geprofeteerd, enin uw Naam duivelen uitgeworpen, en in uwNaam vele krachten gedaan?" Doch de Heer zalantwoorden: „ik heb u nooit gekend, gaat wegvan mij, gij die de ongerechtigheid werkt".

Gij zijt „niets" zonder liefde.Want als gij de liefde niet hebt, hebt gij

God niet.En wie God niet heeft: hij „heeft" niets en --

hij „is" niets.

IJDELE OFFERANDEN.(1 Kor. 13:3)

Er zijn lieve menschen, die telkens zeer liefvan liefde spreken en meenen, dat anderen tegen

10

Page 23: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

de liefde zondigen, wanneer deze zich veroor-loven niet lief te zijn overeenkomstig de eischen,welke zij — de lieve menschen — nu eenmaalaan het „lief zijn" hebben gesteld. Doch het isde vraag of deze menschen de eischen „derliefde" kennen, en of zij wel ooit iets van deonverbiddelijke gestrengheid dezer eischenhebben verstaan.

Zij vinden den Apostel Paulus onbegrijpelijkdroog en ouderwetsch, als hij dogmatiseert overde rechtvaardiging door het geloof; zij vindenhem hard, wanneer zij hem b.v. van de verdoeme^nis hooren gewagen; maar zij dwepen met denlieven Paulus, die dat lieve Hoofdstuk over deliefde geschreven heeft.

Dwaze menschen!Wie I Kor. 13 oppervlakkig leest — en de

mensch, die niet liefheeft is de oppervlakkigemensch, — wie I Kor. 13 oppervlakkig leest,vindt er niets onliefs of verschrikkelijks in. Maarwie inderdaad wil liefhebben en dit Hoofdstukdus niet oppervlakkig leest, huivert, ja hij huivertvoor hetgeen hier verkondigd wordt.

Want het is onverbiddelijk streng te zeggen:„indien gij met de tong van menschen of engelenspreekt, maar zonder liefde ^- gij spreekt klinkklank!" En te verzekeren: „gij zijt niets, als u bijhet bezit van de beste, heerlijkste gaven de liefdeontbreekt" — ook dit is hard. En ook de verklaring die nu volgt: „uw beste daden, o mensch!

11

Page 24: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

baten u geen zier, wanneer gij geen liefde hebt"--- deze verklaring kan evenmin in den smaakder menschen vallen, indien zij namelijk haar alsrichtsnoer van eigen leven willen aannemen.

„En als ik al mijn goederen geef om te spij zi.-'gen en als ik mijn lichaam overgeef om verbrandte worden, maar ik heb geen liefde, het baat mijniets."

De Apostel spreekt van groote, edele dingen.In de gewone vertaling lezen wij van het uit , -deelen van goederen tot onderhoud der armen.In den grondtekst worden de armen wel bedoeld,maar niet uitdrukkelijk genoemd. Er is een woordgebruikt, dat eigenlijk beteekent; iemand eenbete in den mond steken, en vandaar. iemandspijzigen, den kost geven. Onderstelt, wil Pauluszeggen, dat ik mijn gansche vermogen besteeddeom anderen te onderhouden — het zou mij nietsbaten, indien ik het deed zonder liefde.

Vervolgens noemt hij een werk dat nog veelmeer is dan de opoffering van het gansche ver~mogen, de opoffering van den mensch zelven, deovergave van het lichaam aan den vuurdood.Men heeft het vreemd gevonden, dat Pauluszoo zou gesproken hebben, aangezien de ver~volging toen nog niet door het vuur, maar doorzwaard of steeniging had plaats gehad. Daaromhebben sommige uitleggers aangeraden de woor-den: „om verbrand te worden" te laten wegrvallen, evenals ook in het eerste lid van dit vers

12

Page 25: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

de armen niet afzonderlijk worden genoemd.Wij achten evenwel deze weglating niet noodig.De Apostel spreekt immers geheel in 't algemeen,zonder zich te verklaren over de wijze, waaropdestijds de Christenen werden vervolgd. En devuurdood was toch niet zoo iets geheel buitenrgewoons, dat hij een bijzondere aanleiding be-hoefde om deze hier te vermelden. Men denkeslechts aan den vurigen oven, waarvan in hetboek Daniël sprake is, en aan de bekende ge ^schiedenis van den marteldood der zeven broe^ders met hun moeder, ons in het tweede boekder Makkabeën verhaald.

Het is dus mogelijk, dat iemand al zijn goe-deren aan de armen geeft en dit doet om van demenschen gezien te worden of om zich een be-roemden naam te verwerven of om een anderereden van dien aard — doch niet uit liefde. Hetis mogelijk, dat een mensch zelfs zijn leven,waarvoor hij anders al het andere desnoods wilprijsgeven, opoffert, maar zonder dat de liefdehiervan de beweegreden is. Neemt een paarvoorbeelden.

De wijze Brahmaan Kalanos, die bij Alexan-der den Groote en diens leger in hooge eerestond en op zijn 80ste jaar voor het eerst krankwas, begeerde toen, volgens den eisch van zijngodsdienst, zich naar Indische zeden te verbran^den. En hij besteeg den brandstapel, terwijl hijden koning, die er niet bij had willen zijn, de

13

Page 26: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

boodschap liet overbrengen, dat hij hem weldrain Babyion hoopte weder te zien.

In het jaar 1818 maakte, ergens in Amerika,een jongmensch, een verklaard materialist, be ,-kend, dat hij een lezing zou houden en dat hij naafloop zich voor het hoofd zou schieten. De toegang tot deze lezing met haar zonderling „ik hebgezegd" werd verkrijgbaar gesteld voor eendollar de persoon, en het bedrag zou strekkentot bestrijding van de kosten der begrafenis entot den aankoop van een paar materialistischewerken, ten behoeve van de stads-bibliotheek.De zaal was vol en de ongelukkige kwam zijnbelofte maar al te trouw na.

De mensch kan zoo het allerbeste wat hijheelt opofferen uit levensmoeheid, uit wereldverachting, uit ijdelheid vooral, zonder datde liefde hem dringt. Paulus verklaart, datzelfs die offerande den mensch geen nuttigheld is.

Laat ons niet deze waarheid toestemmen envoorts met haar spelen!

Stelt u voor iemand uit uw omgeving, een rijkeuit den kring uwer bekenden, die alles weg geeftwat hij bezit. Niet iemand, die bij testamentairebeschikking zijn gansche vermogen voor de ar^men bestemt, om zoo misschien zijn hulpbehoe^wende erfgenamen te plagen met wie hij in on-min leefde. Niet iemand, die Benige duizenden's jaars aan philantropische inrichtingen schenkt,

14

Page 27: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

terwijl hij nog andere duizenden overhoudt, diehem in staat stellen een onbezorgd leven te lei-den. Neen, maar iemand die alles weggeeft, zoo-dat hij geen penningske overhoudt en geen plaatsvindt waar hij het hoofd ter ruste kan nederleg-gen. Ach, gij kunt u moeilijk zoo iemand denkenals werkelijk bestaande. Gij kunt u hem gemak-kelijk denken als iemand die bestond, als iemanddie vóór Benige eeuwen leefde en nu, met eenstralenkrans getooid, door u op verren afstandmet bewondering wordt aangezien. Maar indienhij nu werkelijk tegenwoordig ware, gij zoudthem zeer waarschijnlijk van dweepzieke overdrij-ving beschuldigen en over zijn dwaasheid deschouders ophalen. Toch zou zijn offer groot zijn,een daad oneindig verheven boven de ellendigehalfheden, waarmede een gelijkvloersche levens-beschouwing zich vergenoegt. En terwijl sommi-gen hem uitlachten en enkelen hem prezen enanderen van zijn wonderlijke mildheid profiteer-den, zou die groote offerande nochtans ijdelheidvoor hem persoonlijk zijn, indien hij ze brachtzonder liefde.

Stelt u voor een martelaar, die voor zijn be-ginsel ten doode gaat. Ach, ook zoo iemand kuntgij u moeielijk voorstellen als metterdaad aan-wezig. Want men wil tegenwoordig wel gaarneals martelaar poseeren en martelaar genoemdworden, maar liefst geen martelaar „zijn". Deschuwheid voor het martelaarschap is zoo groot,

15

Page 28: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

dat wij ons moeielijk meer een martelaar in wer -

kelijkheid kunnen denken, in werkelijkheid, d.i.zonder de poëzie en zonder de glorie, die degeschiedenis later aan het martelaarschap ver~bindt, maar die de martelaar zelf in 't oogenblikzijner zelfopoffering niet bezit. Doch indiener zoo iemand in werkelijkheid onder onsopstond .... o, wat reuzengestalte te middenvan het dwergengeslacht dezer eeuw! En toch,zonder liefde ware ook die zelfopofferingijdelheid!

Gij, die dit leest, zoek dan naar de allerdiepstebeweegreden uwer groote en kleine daden, debeweegreden, die God kent en waarmede Godrekent en die gij zelf kennen kunt, tenzij dan datgij ze niet kennen wilt.

Groote daden, die de menschen bewonderen,maar zonder liefde verricht, baten u niet, want zijbrengen u verder van God.

Kleine daden, die de wereld niet opmerkt,maar uit liefde verricht zijn, die baten u, ..want zijbrengen u nader tot God.

„Zoo wie een beker koud water te drinkenzal geven in mijnen Naam, voorwaar!" zegt deZoon des menschen, „voorwaar! hij zal zijn loongeenszins verliezen!"

Ik hoor u mompelen — of misschien denkt gijhet slechts, zoodat niemand het hoort — : „eenbeker water, een beker koud water.... maardat is zoo eenvoudig; dat frappeert niet; op die

16

Page 29: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

wijze krijgt men geen reputatie; er steekt geenglorie in.

Ei, is het u om deze dingen te doen? is het uom deze dingen zóó ernstig te doen, dat gij erveel voor over hebt? Welnu geef dan al uw geldaan de armen en ga naar den brandstapel, daar-mee kunt gij schitteren en stralen; maar weet, dathet u persoonlijk niets baten zal, niets in detegenwoordige eeuw en nièts in de toekomende.

Wat gij uit baatzucht doet — ook het groote,dat gij uit baatzucht doet --- het baat u niets.

Wat gij niet uit baatzucht doet — ook hetkleine, dat gij niet uit baatzucht doet — dakt

baat u.

LANKivIOEDIGHEID.(1 Kor. 13:4a)

In tegenwoordigheid van een beroemd staats-man werd eens gevraagd wat het meest nood-zakelijke vereischte was in een eersten minister.De een noemde: „welsprekendheid"; een ander:„kennis"; een derde: „ijver". Neen, zeide destaatsman: „geduld".

Maar dit geldt niet enkel van hen, die in hetopenbare leven een gewichtig ambt bekleeden.Allen, die hun levenstaak ernstig opvatten en ietsgoeds tot stand willen brengen, iets dat wezen-Het Hoofdstuk der Liefde 2 17

Page 30: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

lijk goed is, onverschillig of het de aandacht ende bewondering der groote menigte trekt — dezeallen hebben voor overhaasting op hun hoede tezijn. De echte bouwlieden berekenen niet telkensangstvallig de verhouding tusschen den bak„

steen, dien zij in de hand nemen, en de pyramide,welke zij wenschen op te richten. Zij hebbenbij het werken wachten geleerd. Zij weten dathet duurzame niet met koortsachtige drilt wordttot stand gebracht. Langzaam, met kalmen tredschrijden zij voort. Geen wonder, dat een wijsman geduld en genie woorden van één betee^kenfis heeft genoemd.

En de Christen ....Zonder geduld kan mengeen Christen zijn. Want een Christen heeft lief.En Paulus verzekert niet, dat de liefde lank-moedig behoort te zijn. Hij zegt dat zij lank^moedig „is".

De liefde gaat langzaam, geduldig te werk.Zij beteugelt de hartstochtelijke bewegingen enopbruisingen des gemoeds. Meesterlijk verstaatzij de kunst om kalm te blijven bij al de beroerin^gen en de prikkelingen des levens. Denkt niet,dat zij aan het gevoel van teleurstelling luchtgeeft in een vloed van bittere woorden, als zij inharen arbeid op onverwachten tegenstand stuit.Verwacht niet, dat zij een wilden kreet van wan-hoop slaakt, als haar een zwaar kruis wordt op-gelegd.lVIeent niet, dat zij als een grimmige furieu in 't aangezicht vliegen zal, wanneer gij haar

18

Page 31: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

hebt durven krenken. Gij moogt tegen haarrazen in vlammende drift --- baar oog zal geenvonken van gramschap schieten. Gij moogt alhet geweld van uw hartstochtelijkheid tegen haarlaten aanstormen — zij blijft zwijgen vol majes-teit, zwijgen als de bleeke Martelaar met zijndoornenkroon. De liefde is traag tot toorn. Deswijzen sieraad, zegt de Spreukendichter, is lank-moedigheid, en de overtreding voorbij te gaanis zijn kroon.

De lankmoedigheid der liefde is niet hetzelfdeals kille onaandoenlijkheid. De liefhebbendemensch is de fijn gevoelende mensch. Ik verzekeru, dat hij zielepijn lijdt aan de speldeprikken, diegij hem toebrengt, ook al doel hij geen enkelepoging om u met gelijke munt te betalen. Ik verzeker u dat het stormen kan in zijn binnenste,maar gij bespeurt dat stormgeloei niet, gij ziethem te voorschijn komen met gezalfden hoofdeen gewasschen aangezicht. De Stoïcijn trachtzich een pantser van onaandoenlijkheid om deborst te smeden, de Christen wordt innerlijk be ,*wogen; de Christen worstelt niet tegen de hand,die hem het opperkleed afrukt ten einde dennaakten rug te geeselen, hij „laat" zich geeselenen hij voelt de snijdende pijn der geeselslagen;ik zeg u dat hij ze voelt, maar hij zwijgt.

De lankmoedigheid der liefde is niet hetzelfdeals de natuurlijke bedaardheid, die de phlegma-tieke mensch in allerlei omstandigheden weet te

19

Page 32: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

bewaren. Voor den zoodanige is het geen ver-dienste zijn gemoedsrust té behouden, evenminals het Goliath tot verdienste kan aangerekendworden dat zijn lengte was zes el en een span.Het kost -hem geen innerlijken strijd geduldig teblijven onder het leed, en koel tegenover wiehem beleedigt. Want hij kent den drang derhartstochtelijkheid niet, die een ander in eenonbewaakt oogenblik met bliksemsnelheid overmeesteren kan. Voor den discipel, die geenzwaard heeft, maar ook voor den discipel, diewèl een zwaard heeft maar geen Petrus natuur,is het niet moeielijk des hoogepriesters dienst--knecht ongedeerd te laten.

De lankmoedigheid der liefde is niet hetzelfdeals langdradigheid. Door sommigen, vooral doorhen die zelf langdradig zijn, wordt zij dikwijlshiermede verward. De gewoonte om kort te zijn,nooit kloek door te tasten, nooit stoutweg dewaarheid te zeggen, nooit om des gewetens wiliemand in het aangezicht te weerstaan — watzou Paulus wel zeggen, wanneer wij deze ge-woonte als eigenschap der liefde wilden aan-merken?

De liefde „is" lankmoedig. En een Christen iseen mensch die lief heeft, anders is hij geenChristen.

Ach, wat zijn wij slechte Christenen!Denkt aan de lankmoedigheid Gods. Als hij

eens een mensch ware — wat dan? Zou Hij niet

20

Page 33: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

sedert lang over ons ongeduldig en verdrietiggeworden zijn? Hoeveel recht heeft Hij om tespreken: „mijn kinderen zijn hatelijk en liefdeloosen ongehoorzaam en of Ik hen overlaad met wel-daden, of Ik hen liefheb met peillooze ontfermming, of Ik al het mogelijke doe om hen te trek-ken tot mijn heerlijkheid --- het baat niet, zeblijven wat ze zijn dat kan geen mensch uit-houden. Neen, dat kan ook geen mensch uit-houden; dat kan alleen God uithouden, God diebarmhartig is en genadig, lankmoedig en grootvan goedertierenheid.

Ziet op Jezus. Hij wordt nooit ongeduldig, of-schoon vriend en vijand schijnen saamgezworente hebben om Hem ongeduldig te maken. Hijverliest nooit zijn kalmte, ook niet als Hij in datontzaglijk „wee u!", sidderend van toorn, dendonder des gerichts laat rollen over de hoofdenvan de kinderen der ongehoorzaamheid. Indienmen de wonderen uit het leven van den Zalig-maker kon wegcijferen, zou nog het wonder vandie beminnelijke kalmte der liefde overblijven.En toch, hoe groot dit wonder zij — wij zijn ge^roepen om zijn beelddragers te worden, om niethet geduld naast de liefde, maar de liefde en hetgeduld der liefde te bezitten; om dezelfde rustige, teedere majesteit der stille ontferming in onsleven, ook in de kleinigheden van het leven teopenbaren.

De wijze Hillel had tot zijn jongeren over het

21

Page 34: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

geduld der liefde gesproken. Toen zeiden zij tothem: „meester, geef ons nu ook een beeld engelijkenis, gelijk gij pleegt te doen."

Hillel antwoordde en sprak: „ik vergelijk dielankmoedigheid met het kostbaarste, dat deaarde voortbrengt, het edelgesteente. Door zanden rotsen gedrukt, rust het in den donkerenschoot der aarde. Schoon het door geen zonne^straal beschenen wordt, schittert het toch als eenkind des lichts in onverwoestbare schoonheid.Zoo behoudt het zijn glans, ook in den diepstennacht. Doch als het uit den donkeren kerker be-vrijd en opgeheven wordt, vormt het, met 't goudvereenigd, teeken en sieraad van heerlijkheid —ring, scepter en kroon."

„Vergelijkt gij de meest stille deugd met hetgrootste sieraad der wereld?" zeiden dejongeren.

„Haar einde," sprak Hillel, „is de kroning deslevens."

Q

DE VRIENDELIJKHEID DER LIEFDE.(1 Kor. 13:4b)

De liefde is „goedertieren", zoo lezen we inonze gewone overzetting. Luther heeft: zij is„vriendelijk". En dit vinden we ook in de Engel~sche vertaling. Paulus gebruikt in het oorspron^22

Page 35: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

kelijke een werkwoord, dat nergens anders in deSchriften des Nieuwen Verbonds voorkomt. Hetis afgeleid van een ander woord, dat in 't alge-meen „bruikbaar, nuttig" beteekent, en waarvooronze Statenoverzetters dikwijls en terecht „goe-dertieren" hebben geplaatst; zoo b.v. I Petr. 2 : 3,indien gij anders gesmaakt hebt dat de Heer,goedertieren" is; Luk. 6 : 35, want Hij is „goe^

dertieren" over de ondankbaren en bonzen.Maar hetzelfde woord wordt ook van zakengebruikt en kan dan natuurlijk niet door „goe-dertieren" vertaald worden. Soms wordt het ge^bezigd in den zin van lekker, smakelijk; zoo b.v.Luk. 5 : 39, de oude (namelijk: de oude wijn) is„beter". Elders duidt het de gemakkelijkheid engeschiktheid van het een of ander voorwerp aan,lelijk in de bekende uitspraak van den Heiland,1VIatth. 11:30, mijn juk is „zacht" en mijn last islicht. Hoe dit zij .... het is duidelijk, dat Paulusaan de zachtmoedigheid, de welwillendheid derliefde wil gedacht hebben. Wil men hier lievervan goedertierenheid blijven spreken --- ons wel;doch men zie dan niet voorbij, dat hier bedoeldis te zeggen niet, dat de liefde zelf goed is, inzedelijken zin, evenmin, dat zij goed doet en indat goeddoen haar behagen vindt, maar dat zijzich kenmerkt door iets, dat wij in onze taal.,vriendelijkheid" plegen te noemen.

De liefde is vriendelijk. Zij gaat u niet achte-loos voorbij in het hooghartig besef van hare

23

Page 36: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

meerderheid. Zij gevoelt zich geen aristocrate indeze wereld. Zij trekt geen cirkel van ongenaak-baarheid rondom zich. Zij duwt u niet terug alsgij hare toenadering zoekt. De gemelijkheidfronst haar niet op 't voorhoofd. Geen norsch-beid spreekt uit den blik der oogen. Hare stemis niet die van een gramstorige. En als zij u raadgeeft, dan geschiedt dit niet op orakeltoon, nietuit de hoogte. En als zij zich tot u neerbuigt omu de hand der hulpe te reiken, dan gevoelt gij,dat het haar geen lastige plicht is u te helpen,geen plicht, waaraan zij zich liever onttrekkenzou > haar eigen zin volgende. En als zij u komttroosten, o, dan is er in hare vertroosting nietsvan dat kille, dat of ficiëele, dat de vertroostingontrooft aan alle vertroosting, die niet in de lief-de wortelt. Heilige vriendelijkheid! 't Is u welaan te zien, dat gij uit den hemel komt.

Er is een vriendelijkheid, die niet uit denhemel komt.

Ik denk hier aan die laffe complimenten enijdele vleierijen, waarmede men, door laag eigenbelang gedreven, een net uitspreidt voor degangen van zijn naaste. Toen iemand den be-roemden prediker Massillon uitbundigen lof toe-zwaaide over een door hem gehouden rede,duwde hij den vleier toe: „Hetzelfde heeft deduivel mij ook al gezegd!" Maar ieder is geenMassillon. En als men eens uit de groote massaaardbewoners kon afzonderen hen, die zich niet

24

Page 37: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

gaarne laten bewierooken, zoodat men enkeloverhield degenen, die zich wel gaarne latenbewierooken — zouden er weinigen overblijven?

Ik denk aan de voorkomendheid, door menig-een in acht genomen tegenover zijn meerderen,omdat het zijn meerderen zijn, maar die in denomgang met zijn minderen te vergeefs wordtgezocht. De thermometer zijner vriendelijkheidwijst hooger of lager, al naarmate het gezelschap, waarin hij zich bevindt, hooger of lager is.Zijn er geen vriendelijke heeren, van wier vrien^delijkheid hun bediende al bitter weinig bemerkt?Zijn er geen dames, die haar dienstbode op echtonchristelijke wijze kunnen afsnauwen, ondanksden fluweelen glimlach, waarmee zij u eenoogenblik te voren hebben ontvangen?

Ik denk aan al die leugenachtigheid, welke inde beschaafde wereld aan het bezit van goedemanieren schijnt verbonden te zijn; de laffe in-schikkelijkheden, waarmede men in de salons derrijken veel opgang pleegt te maken; aan dien ver-raderlijken sluier der etiquette, waarachter zichzooveel liefdeloosheid verschuilen kan. De be-leefdheid mag geen masker zijn. Zij is het heerlijk symbool van de liefde, die het hare niet zoekt.Zij is de aesthetische zijde van de zedelijke per-soonlijkheid, die de schoonheid van den inwen-digen mensch naar alle zijden harmonisch trachtte ontvouwen.

Laat ons de vriendelijkheid der liefde aan

25

Page 38: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

kweeken! Zij kan tot aanbeveling strekken vanhet Koninkrijk Gods. Beter afstootende ruwheidvoorzeker, dan een valsche schijn van welwil-lendheid; maar de mensch die liefheeft -- en deChristen is een mensch die liefheeft, anders is hijgeen Christen --- de mensch die liefheeft, weettoch wel dat hij niet in deze wereld is om in éénreusachtige knorrige bui naar een betere wereldte reizen. Waartoe dienen onze onvriendelijkewoorden? Zij zijn niet goedkooper dan de vrien-delijke, waarmee we den naaste kunnen verkwikken. Met harpoenen, die in het vleesch drin-,

gen en wonden slaan, vangt men walvisschen,maar gewoonlijk geen vrienden, ook geen vrien^den voor het Koninkrijk Gods. En ach, we wetenniet hoe lang het broederhart bloedt aan dewonde, toegebracht door een hard woord, datons van de lippen gleed. Wat nut is er in degemelijkheid, die ons zoo licht overvalt? Zij isons zelf tot last en maakt ons tot last voor ande-ren. En zij strekt ten bewijze, dat ons hart nogniet vervuld is van de liefde Gods. Wat batenons norsche blikken en opgetrokken wenkbrau^wen? Wij kijken de ellende toch niet weg uit dewereld, al kijken we zoo zwart als de zwartgal-ligste pessimisten te zamen. God wil, dat wij alskinderen des lichts in het licht zullen wandelen,vol moed, vol blijdschap, vol hope, in de vrien-delijkheid der liefde ons kinderen betonnendevan den Vader in de hemelen, die zijn zon doet

26

Page 39: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

opgaan over bonzen en goeden en regent overrechtvaardigen en onrechtvaardigen; door dievriendelijkheid troost brengende aan het neergerbogen gemoed, dat zich verstooien en verlatengevoelt in deze meedoogenlooze wereld; dievriendelijkheid als hemelsche gave bewarende,ondanks alle pogingen om ons onvriendelijk temaken. Wanneer de ongelukkige Marie An.-toinette, bij het beklimmen van het schavot, bijongeluk den beul Samson op den voet trapt,vraagt zij op hoffelijken toon: „vergeef mij, mijnheer! ik deed het niet met opzet." Dat is konink-lijk. Maar hoe noemt gij het dan als Jezus vanNazareth, aan 't kruis genageld, voor zijn moordenaars bidt: „Vader, vergeef het hun, want zeweten niet wat ze doen'?

DE LIEFDE IS NIET AFGUNSTIG.(1 Kor. 13:4c)

„Gij hebt nooit iemand benijd" — zoo getuigtde martelaar Ignatius omtrent de geloovigen teRome in zijn roerend schonnen brief aan de ge-meente aldaar geschreven, terwijl hij als gevan^gene op reis was naar de hoofdstad, waar hijvoor de wilde dieren zou geworpen worden. Endit hoorende, komen we in de verzoeking tevragen of wij geen reden hebben om deze stoute

27

Page 40: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

losspraak overdreven te achten. Indien wij even-wel deze verzoeking niet konden overwinnen,zou hierin al dadelijk onze eigen af gunstigheidop droevige wijze openbaar worden. Daaromwillen wij slechts vragen: komen de geloovigenvan deze dagen ook in dit opzicht met de Ro~meinsche geloovigen uit heft begin der tweedeeeuw overeen? Is er ook maar één Christen,wiens geweten getuigt, dat hij van de zonde derjaloerschheid volkomen verlost is? Hij zou vol-komen van deze zonde verlost zijn, indien hijvolmaakt ware in de liefde.

„De liefde is niet afgunstig", zegt de ApostelPaulus. In het oorspronkelijke gebruikt hij eenwerkwoord, dat „ijveren" beteekent en dat zoo-wel in een goeden als in een kwaden zin gebe^zigd kan worden. In gunstigen zin vinden wij hetb.v. in het eerste vers van het volgende Hoofdstuk: „ijvert" naar de geestelijke gaven. In on-gunstige beteekenis komt het o.a. voor in Jak.4: 2: gij benijdt en gij „ijvert" naar dingen enkunt ze niet verkrijgen, en in Hand. 7 : 9: en depatriarchen „nijdig zijnde" verkochten Jozef omnaar Egypte gebracht te worden. We hebbenhier dus aan ijver, maar aan verkeerden ijver tedenken. Met Luther meehen dan ook sommigente moeten vertalen: „de liefde ijvert niet", waar-mee te kennen gegeven wordt, dat de liefde welheiligen ijver bezit, maar geen ijver zonder ver-stand, geen ijver, waarvan verborgen zelfzucht

28

Page 41: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

de drijfveer is. Men heeft zelfs voorgesteld alduste lezen: de liefde is geen zeloot, de liefde is geenpartijman. Aangezien echter de begrippen: ver-keerde ijver, naijver, ijverzucht en afgunst zeernauw met elkander verwant zijn, meenee wij onswel aan de gewone vertaling te mogen houden.„Hier wordt gewezen", zegt Kalvijn, „op diennaijver, welke met den nijd verbonden is enmeermalen hieruit geboren wordt."

De liefde is niet afgunstig. Afgunst — hetvoorvoegsel „af" beteekent hier niet: verkeerd,.zooals in het woord afgod, maar staat in den zinvan „weg", weggunnen, de gunstige gezindheidafwenden -- afgunst is onafscheidelijk aanhoogmoed en zelf zucht verbonden. Wie zich zelfzoekt, zoekt alles voor zich zelf. Hij kan niet te-vreden zijn, vóórdat hij alles bezit. Vandaar dathij nooit tevreden is. Vandaar ook dat hij elkvoorrecht, dat zijn naaste boven hem heeft, alseen krenking van zijn eigen majesteitsrechtenbeschouwt. Afgunst is alzoo verborgen bewon~dering, misvormde bewondering. De mensch, diete klein is om zich in het bewonderen gelukkig tegevoelen, ontsteekt in jaloerschheid jegens denander, die zijn bewondering verdient, en hijtracht het bewonderenswaardige in dezen der~halve als niet bewonderenswaardig voor te stelrlee. „Bewondering", heeft men terecht gezegd,„bewondering is gelukkige zelfovergave, afgunstis mislukte zelfverdediging."

29

Page 42: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

De liefde is niet afgunstig. Zij gunt een anderhetgeen zij zelf niet bezit en zelf niet geniet, enzij verzekert niet op plechtigen toon slat zij hethem gunt, zij gunt het in volle en stille toestemming des harten. Zij pruilt niet, wanneer zij zichbevindt in een gezelschap, waar een ander hethoogste woord voert en op hare meeping geenacht geslagen wordt. Zij vermoeit zich niet metallerlei pogingen, om ook eens het hoogste woordte krijgen. Zij beknibbelt niet den roem, dien an-deren wegdragen.Zij wil het goede erkennen inhare tegenpartijders en het kwade in hare geest-verwanten. Zij gaat niet met valsche tronie harennaaste bezoeken, om hem bij de hand te vattenen hem geluk te wenschen met de onderscheiding, die hem ten deel viel, daarbij in 't verbor-gen overtuigd, dat zij zelve die onderscheidingveel meer had verdiend. Zij heeft geen bedenke^lijk „maar" gereed, wanneer een ander in haarbijzijn geprezen wordt.. Zij kan waarheid vindenin de boeken en artikelen, die door menschenvan een andere richting geschreven zijn. Zij isgeen sociaal-democrate, die gromt over degroote spiegelruiten en de luxeauto's der rijkemenschen. Zij is niet als Saul, die ontstokenwordt, wanneer hij Israëls vrouwen hoort zingen:„Saul heeft zijn duizenden verslagen, maarDavid zijn tienduizenden." Zij wordt niet ver-vuld met grimmigheid, wanneer zij den joodMordechaï ziet zitten in de poort des konings.

30

Page 43: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Zij handelt niet als Minerva, die, volgens deGrieksche fabelleer, de arme weefster uit het ge^bergre betoovert en in een spin verandert, omdatzij op haar kunstwerk geen aanmerking makenkan. Kortom, de liefde gunt alles aan een ander,omdat zij de liefde is en voor zich zelve slechtsde gunst begeert te mogen liefhebben en zich toteen offerande te stellen.

De afgunst bederft den mensch en verwoestzijn levensgeluk. De Spreukendichter had gelijktoen hij schreef: „nijd is verrotting der beende-ren". En de schrijver van het boek der Wijsheidtoen hij verklaarde: „door den nijd des duivels isde dood in de wereld gekomen; waarom zij ookdezen (namelijk den dood) gewaar worden, dievan zijnen aanhang zijn."

Er ligt ook een wijze les in de Hebreeuwscheoverlevering, volgens welke de zon en de maanoorspronkelijk van gelijke grootte waren; maarde laatste blikte naijverig op hare schitterendemededingster en verlangde dat deze verkleindzou worden, doch tot hare straf werd de maanZelve kleiner gemaakt.

Wie is er onder ons, die voor God verklarenkan zóó lief te hebben, dat alle jaloerschheid uitzijn hart verdreven is, ook uit de verborgenschuilhoeken van zijn hart, dat arglistig is meerdan Benig ding?

Laat ons niet vergeten, dat de overwinningvan deze zonde — een van de heerlijkste, die be-

31

Page 44: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

haald kan worden slechts geschieden kan, alswij bereid zijn de diepgaande smarten der zelfverloochening volledig te aanvaarden.

Laat ons den moed hebben anderen op breede,volle, heldere straten te laten wandelen en zelfzonder roem te leven en zonder roem te sterven.

Laat ons leeren bidden wat de arme gevan-gene koningin Karoline van Denemarken op hetvenster van haar bidkapel schreef: „Geef mij eenrein hart, o God! en maak anderen groot!"

DE LIEFDE PRAALT NIET.(1 Kor. 13:4d)

De liefde moet zich onder de menschen tochwel weinig thuis gevoelen. En het is een bewijsvan hare buitengewone lankmoedigheid, dat zijnog altoos bij ons wil blijven en haar best doenom bij ons woning te maken, ofschoon zij eikendag van haar vreemdelingschap op aarde desmartelijkste bewijzen ontvangt. Onder al wathaar hindert moet vooral dit haar zeer hinderlijkzijn, dat de menschen hoe langer hoe meermet „uitwendigheid" blijken ingenomen te zijn.Wanneer waren zij het niet? Reeds in den hofvan Eden was de vrucht van den verboden boomeen lust voor Eva's oogen, een lust aan uitwen-digheid, een lust die sterk genoeg was om te

32

Page 45: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

zegevieren over den innerlijken drang van hetgeweten, dat tot gehoorzaamheid riep. En hetwordt in dit opzicht voorwaar niet beter in dewereld. Voor Benige jaren hoorde men gedurigden „hartstocht der werkelijkheid" prijzen,waardoor de kinderen van het toen levend ge-slacht boven het voorgeslacht geacht werden uitte munten. Zou het geen tijd worden om tevragen of niet de hartstocht der werkelijkheiddoor den „hartstocht der uitwendigheid" verrvangen is? De schijn toch is een van de voornaamste afgoden dezer eeuw, waaraan talloozeen kostbare offers worden gewijd. De heerlijk-heden van dit geslacht zijn als de Sodomsappe~len, die er gaaf en blozend uitzien, doch waaruit een vergiftig poeder u tegenstuift, wanneergij er de schil wilt afnemen. Mooie huizen metprachtig bewerkte gevels en --- slechte f unda-menten. Boeken verguld op snee, in prachtbanden met --slechte verzen. Flesschen met zwie-rige etiquetten er op en — met zuren wijn erin. Het komt er niet op aan of gij veel weet, alsgij maar den indruk maken kunt van veel teweten. Het is beter, dat uw geldbuidel ledig isen uw linnenkast slecht voorzien, dan dat uwdochters op straat zouden komen zonder naarde laatste mode gekleed te zijn. „De bloemenbuiten!" ziedaar het wachtwoord. En dan dedoodsbeenderen, de onreinheid, het verderf vanbinnen? ....Welnu, wat doet dit ter zake? Hier~Het Hoofdstuk der Liefde 3 33

Page 46: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

aan zullen we later denken misschien, maar: , >debloemen buiten!" dat in elk geval.

Aan dat wufte spel nu kan de liefde niet mee-doen. Zij maakt een uitzondering op den regelmet niet te pralen in een wereld, waar alles oppralen uit is. Het woord, door Paulus in het oorrspronkelijke gebruikt, komt slechts eenmaal voorin de Schriften des Nieuwen Verbonds. En overde rechte beteekenis van dit woord zijn de uit-leggers het volstrekt niet met elkander eens. Deéén vertaalt: de liefde is niet „voorbarig". Eentweede: zij is niet „nieuwsgierig". Een derde:zij is niet „oproerig". Een vierde: zij is niet„lomp" .... 't Is om verlegen te worden bij zoonrijkdom van keuze, waarvoor we door deskun-digen gesteld worden. Wij willen ons houdenaan de gewone overzetting: de liefde „praalt"niet.

En indien zij het deed, zou zij toch ook deliefde niet zijn. Het is de bedoeling van de praalzucht zich de eer en de bewondering, den roemen de goedkeuring der anderen te verwerven,en dit kan nooit de bedoeling van de liefde zijn,van de liefde, die het nimmer om zich zelve, maaraltijd om anderen te doen is. Wie haar wil aanhangen niet om hetgeen zij is, maar om hetgeenzij schijnt te zijn, is haar niet waardig. De wareadel — en in hemel en op aarde is geen hongeradel denkbaar dan de liefde — de ware adelbluft niet. Hij kan dat gerust aan de rijke hanzen

34

Page 47: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

en de nieuwbakken jonkers overlaten. Men ver-haalt dat ergens in Syberië bij een tempel vanVenus een klein meer met kristalhelder watergevonden werd. De pelgrims, die het orakelkwamen raadplegen, wierpen in dat meer hun gerschenken. Deze geschenken zonken in de diepte,als ze aan de godheid welgevallig waren; maarin het tegenovergestelde geval bleven ze op hetwatervlak drijven. Zoo gaat het in zekeren zinnog altijd. Het waarachtig goede trekt zichterug in verborgenheid, en het slechte, dat menvoor goed houdt, laat zich zien in de wereld.Wat iets beteekent behoeft niet gezien te wor^den, ten einde iets te beteekenen, maar wat nietsbeteekent begeert gezien te worden, teneinde al-thans Benige beteekenis te verkrijgen. Daaromis praalzucht altijd een blijk van onbeduidendbeid. Een Apollo gaat zich niet als een kleer-makersprentje kleeden. Men strijkt de leliëngeen blanketsel op de bladeren. De ware majes-teit is de majesteit van den eenvoud, anders iszij geen majesteit.

Men praalt met alles, zelfs met zijn zonden,zijn vroomheid, zijn nederigheid.

Laat ons inzonderheid voor de pralerij dernederigheid op onze hoede zijn! Men kan zeg-gen: o God, ik dank u dat ik niet ben gelijk dezetollenaar. Men kan ook zeggen: o God, ik danku dat ik niet ben gelijk deze Farizeër. Het Chris-tendom kwam in de wereld en leerde ootmoed;

35

Page 48: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

maar niet allen leerden ootmoed van het Chris-tendom. Het Christendom leerde dat men aaneen gastmaal zich niet vooraan zette, maar delaagste plaats zoeken moest, en weldra zat deijdelheid onder aan tafel, dezelfde ijdelheidneen! een veel ergere.

De werken der liefde doen, alsof men ze nietdoet — dat is Christendom.

In Februari 1880 stoomde een Engelsch schipvan Alexandrië naar de baai van Aboukir enplotseling werd de kreet vernomen: „een manover boord!" De machines werkten achteruit ende bonten werden uitgezet. Maar de pogingentot redding schenen alle vruchteloos te zijn. Dekapitein van het schip zag, op de brug staande,dat een langer verwijl den drenkeling het levenzou kosten. Hij sprong, met jas en laarzen aan,overboord en het mocht hem gelukken, met grootgevaar voor zijn eigen leven, den schier leven-boze te redden. En Benige minuten daarna stondde edele redder weer op zijn post en riep: „allright" (al klaar) , alsof er niets was gebeurd.

Er is majesteit in dat waagstuk.Er is meer majesteit misschien in den eenvoud,

die op het waagstuk volgt.Wij hebben schooner voorbeeld: den Zoon

des Menséhen. Hij heeft heerlijkheid voorwaar!— en Hij ontledigt zich van al den glans dierheerlijkheid. Hij doet groote dingen — en verrbiedt zijn discipelen het den volke te verkon-

36

Page 49: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

digen. Hij spreekt de verhevenste woorden ---en Hij spreekt ze zóó, alsof Hij de meest ge^wone woorden zegt. En als men Hem koningwil maken, onttrekt Hij zich aan de schare envertrekt naar den berg, Hij alleen.

Toch is Hij koning.De Koning der koningen.En als deze Koning zich laat kronen, dan is

het met een -- kroon der doornen.

DE LIEFDE IS NIET OPGEBLAZEN.(] Kor. 13:4e)

Op de verklaring dat de liefde niet praalt, laatPaulus de verzekering volgen dat zij niet opge^blazen is. Met het eerste doelt hij op de zondigegewoonte om te streven naar uitwendigheid , tepronken met wat men is en wat men doet enwat men heeft; bij het laatste denkt hij waar-schijnlijk meer aan de innerlijke bewegingen deshoogmoeds, die den mensch voeren tot allerleipogingen om zich groot te maken voor zijn eigenbewustzijn en voor het oog zijner medemenschenHet woord, waarvan de hier gebezigde uitdruk

.

king is afgeleid, beteekent: blaaspijp op blaaspobalg. En van daar overdrachtelijk: zich opblazen,opgeblazen zijn. In de gemeente te Korinthe ontrbrak het niet aan lieden, die hiervan hun werk

37

Page 50: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

maakten. En in de gunst van den Apostel ston-den ze niet bijster hoog aangeschreven. „Ik zalspoedig tot u komen", schrijft hij, „zoo de Heerwil, en ik zal dan kennis nemen, niet van dewoorden dier opgeblazenen, maar van hunkracht."

De mensch heeft behoefte om zich te ontrwikkelen, om zijn zedelijke en geestelijke krach.,

ten te ontvouwen in deze wereld en zoo nietenkel anderen ten zegen te zijn, maar ook, ge ^durig honger eischen aan het eigen leven stellende, zelf op te wassen tot de hoogte zijnerkoninklijke bestemming. Het is niet zondig dezebehoefte te bezitten, evenmin als het zondig isvoor deze behoefte voldoening te zoeken. Doch— en hier is het gevaar -- men kan aan haarzoeken te voldoen langs een verkeerden weg,zóó, dat men hierbij bedoelt de beteekenis zijnerlevenskracht grooter te laten voorkomen, dan zijwerkelijk is, zóó dat men minder het oog heeftop de daad zelf, dan op den indruk, dien ze zalmaken. Dan wordt de •begeerte om zich zelfte ontvouwen een lage, zondige hartstocht, welkeniets heldhaftigs kan uitwerken. Dan komt deopgeblazenheid.

De opgeblazene is voor zijn gevoel iets buiten-gewoons in deze wereld. Hij heeft aanspraakop meer ruimte dan een gewoon mensch beslaat,een gewoon mensch, van wien deze buiten~gewone niet begrijpt, dat hij niet altijd bereid

38

Page 51: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

is ijlings voor dezen, den buitengewone, uit denweg te treden. Natuurlijk acht hij zich miskend,wanneer hij met de anderen op één lijn wordtgesteld. Hij eischt van u ontzag en eerbied, opeen wijze, die u beklemd en bedremmeld maakt,als gij u in zijn nabijheid bevindt. Zijn sprekenen handelen --- 't is er al op aangelegd om ute doen bemerken dat gij te doen hebt met eenzeer belangrijk mensch, wiens oordeel „het" oordeel, wiens meening „de" meening is. Oneindigis de menigte zijner denkbeeldige rechten en on-verdragelijk de hoogmoed, waarmee hij de denk~beeldigheid dezer rechten pleegt te loochenen.En het inwendige van dien mensch! .... Nu ja,wie bekommert zich om het inwendige? Hij zelfheeft althans te veel met het uitwendige te doen,om zich over het inwendige te bekommeren. Deopgeblazene — zoo heeft men terecht gezegdis als een prachtig gekleurd tapijt, waarondereen vuile en half vermolmde vloer verborgen is.Men kan hem niet met een trommel vergelijken;het trommelvel is wel over het ledige gespan-nen, maar het is ten minste nederig genoeg omzich te laten slaan, terwijl de opgeblazene ande^ren slaat.

Is niet het bestaan van velen een aaneen-schakeling van allerlei welberekende pogingenom in grooter of kleiner kring te schitteren ente stralen, een voortdurende inspanning omeffect te maken en bewonderd te worden?

Page 52: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

IJdelheid — ziedaar de hartstocht, die bijna allesin deze wereld beheerscht. Zij prikkelt tot hetbedrijven van heldendaden en tot het plegenvan misdaden evenzeer. Zij leidt niet enkel demalle modejuffers en de wufte saletjonkers, diepronken met hun onberispelijk toilet; ook dappe~ren op het slagveld, die met doodsverachting hetmoordend lood langs het hoofd hooren fluiten;ook geleerden, die zich dag en nacht in muffefolianten verdiepen om naam te maken; ook mannen van beteekenis, die zich in 't zweet arbeidenom, naar zij zeggen, iets te praesteeren in dezewereld; ook dagbladschrijvers, die geacht willenworden uit pure vaderlandsliefde met hun op-zienbarende artikelen het volk op te zweepen;ook predikers, die beweren dat zij zich hebbenvoorgenomen niets te willen weten dan JezusChristus en dien gekruisigd, doch tonnen ooknog dit te weten hoe zij de schare, die zich rondom hun kansel verzamelt, 't best kunnen be-hagen. Ieder spant zich in om een soort vanhalfgod te zijn in deze wereld, of liever om doorde anderen als zoodanig beschouwd te worden.Het is niet om uitmunten, doch meestal om uitrblinken te doen.

Andersen verhaalt in een zijner sprookjes vaneen mier, die een deftige toespraak houdt enzich daarbij op de achterponten verheft om meerindruk te maken. Zou deze kleine mier niet alseen beeld van menig menschenkind kunnen be-

40

Page 53: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

schouwd worden? En daarbij hangt het slechtsaf van den tact, waarmede men zich op den voorgrond plaatst en van de wispelturigheid dermenigte, die niet naar een honger beginsel oordeelt, of de poging om opgang te maken mislukt. De ééne mier, zoo verhaalt het sprookje,beklimt den boom, die naast den mierenhoopstaat, en verhaalt heerlijke dingen van wat zijdaarboven heeft aanschouwd — doch hare be-wering wordt opgevat als een beleediging enzij zelf veroordeeld om een muilkorf te dragenen in eeuwige eenzaamheid rond te dolen. Deandere mier doet hetzelfde, doch met meer be~dachtzaamheid — en zij wordt geloofd, terwijlmen na haren dood een monument van eier-schalen opricht, om hare verdiensten te Beren.

De liefde is „niet" opgeblazen. Zij gevoeltgeen behoefte om meer te zijn dan zij is, wantzij is het „meest". Zij doet haar best niet om zichop den voorgrond te stellen, omdat het in harenaard ligt zich zelve te vergeten. De liefde is nietopgeblazen, want zij is uit God, en God -- hadAugustinus geen gelijk toen hij schreef: „er kanniets gevonden worden dat eenvoudiger is danGod?"

Ziet gij dien luchtbol, met lucht gevuld? Ge-heel afhankelijk van den wispelturigen wind, diehem wegslingert en opjaagt en neerduwt en ermee speelt naar willekeur. Als er van buiten geentocht is, die hem opheft, ziet gij hem schuifelen

41

Page 54: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

langs den grond. En als hij opgeheven wordt,hoog, verbazend hoog in de lucht -- waar is devastheid van richting? En als hij scheurt? .. ...cheurt? ..Zoo is de mensch die niet liefheeft, de opge-blazene.

Ziet gij dien gothischen dom? De orkaan bul~dert en hij beukt dien stangen tempel met onbe-dwingbaar geweld. Als de storm bedaart, is hetprachtige gebouw een puinhoop geworden?Neen, gij vergist u. Vast en onwankelbaar staathet, de torenspits blinkend in hei goud derzonnestralen. Zoo is de mensch die lief heelt,want de liefde sticht.

Is er niet in ieder hart, ook in het hart vanGods kinderen, iets dat ons doet denken aaneen blaasbalg, een onzichtbare maar een gevaar ^-lijke, een blaasbalg, die zich, o zoo licht, in be-weging zet?

Wij zeggen dat Jezus van Nazareth onze Hei -

land is. Welnu, Hij verheft zijn stem niet op destraten; Hij vlamt nooit op effect en de eenvoudis het meest majestueuze in zijn majesteit. Zij,die Hem willen navolgen, behooren dit wel in't oog te houden. Zij mogen, ook met hun geloofen godzaligheid, nooit opgang willen maken. Temidden van een wereld, die zich eiken dag meeropblaast en opvijzelt, moet de gemeente de zin-spreuk van Thomas à Kernpis: „ama nesciri",„zoek onbekend te blijven", tot haar levensregelmaken. Hiermede geeft zij de majesteit prijs,

42

Page 55: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

waarop de wereld jacht maakt, doch zij behoortdit offer te brengen, een offer dat voor haar,wel beschouwd, geen offer is; zij behoort het tedoen, zoo zij hare eigene majesteit wil bewarenen indien zij zal verheerlijkt worden.

DE WELVOEGELIJKHEID DER LIEFDE.(1 Kor. 13:5a)

Hoe dikwijls is door groote en kleine wijzende verzekering gegeven, dat Christendom en be-schaving onverzoenlijk tegenover elkander staan!Naar veler oordeel, en vooral naar het oordeelvan velen, die in het beschaafd zijn boven hunmedemenschen meenen uit te munten, is het be~grip, dat zij zich van „Christelijkheid" hebbengevormd, onafscheidelijk met dat van „boersch-heid" verbonden. Iemand, die waarlijk denhemel zoekt, redeneert men, wordt hierdoor zóóin beslag genomen, dat hij zich met aardschebelangen niet meer bezig houdt, dan strikt nood-zakelijk is. Wat bekreunt hij zich om staatkunde,wetenschap en kunst? Al deze dingen behooren,naar zijn beschouwing, tot de lange, lange reeksvan ijdelheden, waarmede hij zich niet kan in^laten. Op al die regelen van het gezellig verkeeren op al die eischen der welwillendheid, waaraan de anderen zich storen, moet hij met gren-

43

Page 56: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

zenlooze minachting nederzien. Als burger vaneen hoogere wereld — en daarvoor geeft hij zichimmers uit --- kan hij zich niet op zijn plaatsgevoelen in deze wereld. Zijn hemelzin verbiedthem hier beneden in de vormen te blijven. Enzoo wordt, niet de Christen, wiens Christendomslechts een groot of een klein stuk wereld is,maar de Christen, wiens Christendom het echteChristendom is, als tegenstander, zelfs alsdoodsvijand van de tegenwoordig schijnbaaralles overweldigende macht der beschavingopenbaar.

Nu, er is een zekere beschaving die voor ons,Christenen, geen penning waard is en die wegaarne overlaten aan de heeren en dames, welkeons voor halve barbaren aanzien, omdat onzekleedaren niet naar de allerlaatste mode zijn ge-knipt of omdat we niet de kunst verstaan henmet de zoete taal van laffe complimenten tevleien. Als we moeten kiezen, willen we lievermet de dommen en de lompen behouden worden,dan met de deftigen en de hoffelijken verlorengaan. En we komen er voor uit, dat we ons betertehuis gevoelen onder eenvoudige Veluwscheschaapherders, die den Heer vreezen, dan ineen kring van fijn beschaafde menschen, die ozoo interessant over alles en nog wat kunnenkeuvelen en den conversatietoon o zoo meesterlijk weten te vatten, maar geen oog en geen harthebben voor het Koninkrijk Gods. Vó ó- r alle din ,-

44

Page 57: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

gen hebben we geen beschaving, maar verlos-sing noodig. De zonde maakt ons altoos onge-lukkig, onverschillig of zij door ons in ruwe, danwel in fijne vormen bedreven wordt. Wanneermen de roos veredelt, groeien er ook anderedoornen aan, maar het blijven toch doornen. Enhoe onuitstaanbaar vervelend het leven wordenmoet, waarin men niets heerlijkers dan de heer ,-lijkheid der wereldsche beschaving kent, kanmen o.a. opmaken uit wat Goethe, het grootewereldkind, ergens schrijft: „ieder is fijn en be-leef d; maar niemand heelt den moed gemoede-lijk en waar te zijn; men zou bijna wenschen opeen van de eilanden der Zuidzee als een zoo-genaamde wilde geboren te zijn, om eens hetmenschelijk bestaan zonder zulk een bijsmaakrein te genieten."

Intusschen geven wij niet toe, dat het wareChristendom de ware beschaving buitensluit.Wij gevoelen ons hier beneden op onze plaats,ook al gevoelen wij ons hier niet tehuis. Niet„van" de wereld, zijn we toch „in" de werelden hebben wij ook tegenover haar een ernstigeroeping te vervullen. Daarom wijden wij onzebelangstelling aan wetenschap en kunst en aanzooveel dat onze belangstelling verdient, omdathet waarlijk beteekenis heeft, niet alleen voorde tegenwoordige eeuw, maar ook voor de toe-komende. En wat onze verhouding tot de eischender wellevendheid betreft ....Het is een droe#-#

45

Page 58: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

vig misverstand te meenen, dat aan het kind­schap Gods een minachting van deze eischenzou verbonden zijn. W at meer zegt: uit de ver­zekering van den Apostel Paulus: fIde liefdehandelt niet onwelvoeqelijk" blijkt dat de on,.,welvoeqelijkheid. waaraan men zich weI eensuit ChristeIijkheid meent te mogen schuldiqmaken, niet uit gebrek aan een goede opvoedingof uit een zekere aangeboren Iinkschheid, maaruit gebrek aan liefde moet verklaard worden.En dit is een zeer ernstige zaak, want wie deliefde mist, mist het Christendom.

"De Iiefde handelt niet onwelvoeqlijk." Som­migen meenen dat Paulus hierbij gedacht heeftaan de ongepaste kleedinq, waarin enkelen degodsdienstige samenkomsten der gemeente bij,.,woonden. Anderen oordeelen dat hij heeft ge,.,doeld op de buitensporiqheden, waaraan zij, diete Korinthe met tongen spraken, zich in dezenextatischen toestand zouden schuldig gemaakthebben. Maar deze beperking mogen we niettoelaten. De zin is zoo algemeen mogelijk: deliefde onthoudt zich van al wat het zedelijk Fat­soen zou kunnen kwetsen.

De kleeren maken den man niet, en Jozef inzijn gevangenispakje is even veel waard als [ozefmet vorsteIijk hermeIijn bekleed. Doch als hijvoor den Farao van Egypte verschijnen moet omdiens droomen te verklaren, wordt hij geschorenen men verandert zijn kleederen. En we lezen

46

Page 59: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

niet dat de vrome zoon van Jacob tegen dezegedaanteverwisseling uit vroomheid protest heeltaangeteekend.

In groeten en buigen bestaat voorwaar hetliefhebben niet, maar in niet-groeten en niet-buigen evenmin. Men zal zich wel tienmaal be-denken, voordat men Mozes van ijdelheid durftbeschuldigen. Maar deze man Gods is niet tegroot om de gebruikelijke beleefdheidsvormen inacht te nemen. Hij ging uit, zijn schoonvader tegemoet, en hij boog zich en kuste hem, en zijvraagden den een den ander naar zijn welstand,en zij gingen naar de tent.

Als Filippus den kamerling uit het Mooren~land op den weg naar Gaza aanspreekt, valt hijniet plompweg met de deur in huis. Zijn vraagis niet ruw of grof, zooals Funcke ten onrechtein zijn zeker ook onder ons door velen gelezendagboek beweert. Er is integendeel iets liefelijks,iets zachts in de fijne woordspeling, die hij ge^bruikt (arage ginooskeis ha anaginooskeis) endie wegvalt in onze vertaling zijner vraag: verstaat gij ook hetgeen gij leest?

Paulus zet de wijsgeeren op den Areopagus teAthene niet het pistool op de borst, zooals ande^ren misschien in zijn plaats zouden gedaan heb-ben, met de vraag: „zijt gij bekeerd?" Hij roeptniet: „o, gij geleerde en verkeerde menschen, uwwetenschap is uit den bonze en voor u, wijzen enverstandigen, is verborgen wat God aan de kin-

47

Page 60: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

derkens openbaren wil." Als een echt diplomaatin het koninkrijk Gods zoekt de man van Tarsenhet aanknoopingspunt bij zijn hoorders; hij waszelf immers wijsgeer, een vriend der Griekschebeschaving, tehuis in de Grieksche poëten, diehij meermalen aanhaalt.

En Jezus zelf — ,-- o laat niemand meenen datHij verheven genoeg is om zich boven de eischender wellevendheid te verheffen, of om zijn volge-lingen hiertoe de vrijheid te verleenen. Hij is verheven genoeg om dit niet te doen. Luister hoeHij Simon terechtwijst, die de beleefdheidsvormmen tegenover dezen Rabbi van Nazareth niethad in acht genomen. „Ik ben in uw huis geko^men: water hebt gij niet voor mijn voeten ge^geven, maar deze heeft mijn voeten met tranennat gemaakt en met het haar van haar hoofd af-gedroogd; gij hebt mij geen kus gegeven, maardeze, van dat zij ingekomen is, heeft niet afge^laten mijn voeten te kussen; met olie hebt gij mijnhoofd niet gezalfd, maar deze heeft mijn voetenmet zalve gezalfd." Indien Simon Hem had lief-gehad, zou hij zich niet aan deze onwellevendheld hebben schuldig gemaakt. Dat weet de Hei ~land en het smart Hem, Hem den Man der on-eindige teederheid.

Er is een wereldsch begrip van fatsoenlijkheid,dat enkel met het uitwendige, met de vormen,rekent en niets beteekent. Ex is ook een Christe~lijke fatsoenlijkheid, die met iets anders en daar~

48

Page 61: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

om ook met de vormen rekent. En zij bestaat niethierin, dat men 's morgens een hoofdstuk uit denBijbel leest, zonder verder den dag in den dienstvan God te besteden, of dat men zeer plecht-statig een gebed doet bij den aanvang van eensamenkomst, waar ook de lichtzinnigheid of deeigengerechtigheid tot de aanzittende gastenbehoort. Zij bestaat hierin, dat men niets doetbeneden zijn stand als Christen, als kind vanGod en erfgenaam der toekomende heerlijkheid.

Misschien vindt men er niets verkeerds in, ineen scheerwinkel te gaan zitten en te luisterennaar de zoutelooze grappen van den Baanden enkomenden man. Maar als een koning het doet,zooals Dionysius, de tiran van Syracuse, hetdeed, als een koning het doet r

Een Christen mag niets doen beneden zijnkoningschap, ook niet in godsdienstige engeestelijke dingen.

Het voegt hem niet in zijn gebed den eeuwigenGod op een toon van platte gemeenzaamheid toete spreken.

Het voegt hem niet onnoodig op reis te gaan,wanneer des Zondags de klokken luiden en degemeente roept tot het huis des gebeds.

Het voegt hem niet bij het gemeenschappelijklied der geloovigen links en rechts de oogen telaten weiden door het heiligdom.

Laat ons toezien op de onwelvoegelijkheden!Zij zijn geen kleinigheden, voorwaar.

Het Hoofdstuk der Liefde 4 49

Page 62: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

DE LIEFDE ZOEKT HET HARE NIET.(1 Kor. 13:5b)

Hier vooral wordt duidelijk dat de liefde nietvan „deze" wereld is. Want in deze wereld en inhet hart van de menschen, die haar bewonen,voert de zelf zucht heerschappij. Zelfzucht is hetwezen der zonde. Zij ontstaat zoodra wij de neirging tot zelfbehoud, die wij van nature bezittenen die op zich zelf geenszins zondig mag geachtworden, afzonderen van de liefde tot God envan de liefde tot den naaste. En bij deze pogingom ons eigen belang op den voorgrond te stellenmoet de liefde tot God en den naaste onvermij-delijk verloren gaan. Want deze dingen op denachtergrond te stellen is hetzelfde als ze prijs tegeven, ook al meent men aanvankelijk aan ditlaatste te kunnen ontkomen. Het is onmogelijkGod als God lief te hebben, indien wij Hem nietliefhebben boven al; want een liefde tot God.,minder dan deze, is geen liefde tot God. Enwederom, het is onmogelijk den naaste alsnaaste lief te hebben, indien wij hem niet minstens liefhebben als ons zelf, want een liefde totden naaste minder dan deze is de liefde tot dennaaste niet. Zelfbevrediging wordt dan het doel,zelfverheffing ons dagelijksch werk en zelfver^heerlijking het potsierlijk ideaal, waarnaar wejagen met koortsachtig verlangen. „Ik ben deheer, mijn god," dat is de vreeselijke gedachte,

50

Page 63: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

die in dezen toestand het gansche leven be-heerscht en doordringt.

De mensch — ik bedoel den mensch, zooals hijleeftin de zonde en zooals hij dus van den eigen-lijken, den waren mensch onuitsprekelijk ver-schilt — de mensch is de meest doortrapte specu-lant, die zich denken laat. Met verwonderlijkebehendigheid weet hij alles aan de bereikingzijner baatzuchtige oogmerken dienstbaar temaken. Een vreemd begrip, dat hij zich van het„mijn" gevormd heeft -- zelfs de bedelaar, diemet zijn kameraden in den zonneschijn tegen debalie staat te leunen, zegt: dat is „mijn" plekje,zonder een oogenblik aan zijn eigendomsrecht tetwijfelen --- een vreemd begrip, dat hij zich vanhet „mijn" gevormd heeft, bestuurt zijn doen enlaten en hij tracht dien kring van het „mijn" zoover mogelijk uit te breiden. Hij wil niet het„zijne" alleen. Hij wil ook het „uwe" tot het„zijne" maken. Om het belang van de anderenbekreunt hij zich dan alleen, als zijn belang hetmeebrengt zich er om te bekreunen. Iedereenvoor zich zelf, zoo denkt hij, en wie achteraankomt, welnu! dien moge de duivel halen! Of hijhierbij al vleiend den huichelaar speelt, of hijden broeder verraadt, of hij de heiligste rechtenvan het menschenhart vertrapt — het doet nietster zake, als hij maar het „zijne" krijgt en steedsmeer tot het „zijne" maakt. En zoo gaat het danin de wereld evenals op den Sint Nicolaasavond,

51

Page 64: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

dien ons de Génestet zoo meesterlijk geteekendheeft: als de goede heilige zijn goede gaven heeftuitgestrooid, kruipen en grijpen de kleinen en zetuimelen over elkaar en ze grabbelen zich in hetzweet. Zoo doen de kleine menschen één avondin het jaar, en hoeveel dagen zijn er in het jaar,waarop de groote menschen het niet doen? Zelfshet heilige schromen zij niet aan hun baatzuchtdienstbaar te maken. Er zijn wijsgeeren geweest,die den godsdienst als een voldoening der men-schelijke eigenliefde hebben beschouwd. En vanAlexander von Humboldt verhaalt men, dat hijzeide tot iemand, die evenals hij het hof frequen-teerde, en die hem vroeg of hij niet met hem naarde kerk ging: „ik dank u, mijn carrière is reedsgemaakt." Er zijn ook tijden waarin men „niet"naar de kerk gaat, om carrière te maken.

„De liefde>" zegt Paulus, ,,zoekt het hareniet." Hij wil hiermede geen afkeurend oordeeluitspreken over de noodzakelijke zorg voor onseigen welzijn, die door de natuur geëischt endoor het Christendom geenszins verbodenwordt. De Apostel denkt aan de zondige ge-woonte om zich zelf tot voorwerp zijner begeer~ten en strevingen te maken, met uitsluiting, althans met achteraanzetting van de anderen.Niemand zoeke het zijne, zoo schrijft hij elders,maar wat des anderen is. En van zich zelf getuigthij dat hij in alles tracht te behagen, door niet zijneigen nut te zoeken, maar dat van velen, opdat

52

Page 65: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

zij behouden worden. De liefde doelt niet opeigen belang. Zij heeft haar doel in een ander.Zij wil niet in en voor zich zelf leven, niet ineigen zin en eigen wil, maar in den geliefde, omzijnentwil. Daarom zoekt zij niet hetgeen desanderen is; zij zoekt ook het hare niet, zij geeftintegendeel het hare prijs met heerlijke gewillig-heid. Zij verstaat de goddelijke kunst om zichzelve te vergeten. Zij doet als de moeder, die dagen nacht bij de wieg van haren kranken lievelingblijft, zonder ook maar één oogenblik te denkenaan de ontbering, die zij zich te getroosten heeft.Zij is als de jeugdige monnik die, terwijl de anfderen vluchten, onversaagd bij het leger der pest-kranken blijft en, als de zwarte dood hen aan zijnzorg ontrukt, hun lijk in het doodskleed wikkelt.Zij handelt als de stuurman, die op zijn postblijft, terwijl het schip in brand staat, en zichdoor de vlammen ten doode laat blakeren, teneinde de opvarenden te redden.

En hierin is juist de Christelijke liefde onder -

scheiden van de zinnelijke aandoening, die menvaak met den schonnen naam van liefde bestempelt, dat het deze toch in den diepsten grond tedoen is om zich zelve. Zij schuwt het kruis, ter-wijl de Christelijke liefde in koninklijke gelatenheld fluistert: den drinkbeker, dien de Vader mijgegeven heeft, zou ik dien niet drinken? De éénewil liefst rozen zonder doornen, de andere neemtde doornen zonder rozen aan en — wordt ermede gekroond. 53

Page 66: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Deze liefde sluit weI de zelfzucht buiten, maarde zelfliefde niet. Den mensch is aangeboren dezucht om zijn wezen te bewaren, zoo zelfs, datSpinoza, de wijsgeer, dezen drang als de diepsteneiging van het menschelijk wezen beschouwde.En deze drang heeft voorwaar! recht van be­staan. Er is een gezonde,een normale zelfliefde,gelijk blijkt uit het voorschrift van de wet om dennaaste lief te hebben als ons zelven. Sympathie isnooit zonder autopathie in den goeden zin. "Eenieqelijk," zegt Paulus, "zie niet op het zijne, maareen iegelijk zie ook op hetgeen des anderen is," ..."ook" -' zoodat het letten (het woord geeft tekennen: met een opmerkend ooq aanschouwen,als een schutter het wit) op ons waarachtigeigenbelang niet verboden is. Maar dit eigenbe­lang is van lage zelfzucht hemelsbreed onder­scheiden. Deze zeIfIiefde mag niet opgevat wor­den aIs gehechtheid aan het zondige, natuurIijke"ik"; zij moet beschouwd worden als de toewij­ding des menschen aan zijn ideaal, zijn ver­hevene bestemminq. welke hij niet kan bereiken,zonder zijn eigen ik met aIle wereldsche lusten enbegeerlijkheden prijs te geven.

Maar nu ,- en zie hier wederom de wonder­schoone samensluitinq, die ons altijd in de qees­telijke dingen treft ,- nu is de zelfverloocheninq,het tegendeeI van zelfzucht, de eenige weg omdit doel te bereiken en dus in den hoogsten zinhet "zijne" te verkrijgen. AIle egoisme moet uit-

54

Page 67: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

geroeid worden; gelijk de wet ook niet de zelf-lief de voorop stelt als maatstaf, maar gebiedt dennaaste lief te hebben als een ander zelf, waar-door hij ophoudt een ver verwijderde te zijn;gelijk Jezus in de gelijkenis van den barmharti~gen Samaritaan leeren wil dat men zelfs nietvragen moet: wie is mijn naaste? maar: van wienben ik het naaste? En het is deze zelfopoffering,die ten leven leidt. Door zuivere belangloosheidbevordert gij ten slotte, o mensch, het allerbestuw eigenbelang. Vergeet u zelf, maar volledig,maar onvoorwaardelijk, maar om Gods wil, danvindt gij u zelf.

De zelf zucht baart den dood, want zij bestaatin hoogmoedige afzondering van Hem, die hetLeven is. De zelf zuchtige verwoest zich zelfontzaglijke satire! — en hij helpt de wereld verwoesten, welke door de liefde geschapen is. Hijzoekt het zijne en hij verliest juist daardoor hetzijne. Hij zoekt alles en vindt niets. Hij zoektzich zelf en verliest zich zelf, gelijk volgens deGrieksche fabelleer, Narcissus, wiens schoonegestalte de harten van alle maagden en van allenymphen bewoog, toen hij uit een bron wildedrinken, in den waterspiegel zich zelf aanschouwde en onweerstaanbaar door zijn eigenschoonheid aan die plek gekluisterd, door eigen-lief de werd verteerd.

De Christus zegt: „wie zijn leven verliest ommijnentwil, die zal het vinden." Wij moeten vrij-

55

Page 68: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

willig alles opgeven om zijnentwil en niet meenengelijk men het dikwerf meent — dat wij het

hebben gedaan, indien wij buiten ons toedoenalles verloren hebben. Wij moeten niet wateigens, niet wat bijzonders, niet wat voor onszelf willen hebben, opdat wij, van ons zelf ont^ledigd, vervuld worden met de heerlijkheidGods. Wij moeten ook hiervoor zorgen, dat onzegodsdienst geen verborgen zelfzucht zij, zooalshij het toch helaas! is bij velen die God zóó lief-hebben, dat zij tevreden zouden zijn bijaldienhun ziel gered werd zonder God, en die nietzouden sterven van smart, zoo een engel hunkwam verkondigen: „gij zult zalig, eeuwig zalig,volkomen zalig zijn, maar een God of een Hei ,-

land zoekt gij in het hemelsch paradijs te ver -

geef s."Zonder sterven aan ons zelf geen leven in God.Eerst de doodsure en dan de morgen der

verrijzenis.Niet het zaad dat, in goud gevat, wordt ten-

toongesteld, maar het zaad dat in de aarde valten sterft, dát brengt vruchten voort. En hetgoede zaad zijn de kinderen des koninkrijks.

Indien wij met Hem ééne plante geworden zijnin de gelijkmaking zijns doods, zoo zullen wij hetook zijn in de gelijkmaking zijner opstanding.

God geve dat wij het zijn!

56

Page 69: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

DE LIEFDE WORDT NIETVERBITTERD.

(1 Kor. 13:5c)

De Apostel gebruikt hier een werkwoord dat.„scherp maken" of „spits maken" beteekent. Inoverdrachtelijken zin kan het door „ophitsen",„verbitteren" vertaald worden. Doch de gedach^te aan spitsheid en scherpte moet in elk gevalworden vastgehouden. Iemand kan zich bittermaken in zich zelf en daarbij zijn verkeerdeaandoeningen zóó in zijn binnenste besloten.houden, dat een ander hiervan niets onaangernaams ondervindt; doch wanneer wij van„scherp worden" spreken, denken wij aan ietswaarbij de bedoeling om anderen te kwetsen opden voorgrond treedt. De liefde, wil Paulus zeg-gen, kent die bedoeling niet. Zij schept er geenbehagen in anderen pijn te doen. Zij heeft niet.de gewoonte steken onder water te geven. Zijhoudt geen giftigen dolk in de plooien van harenmantel verborgen. Zij spitst er zich niet op omde menschen op de hatelijkste wijze hatelijkedingen te zeggen. En als zij getergd of beleedigdwordt moge zij beven van heilige verontwaardigging, doch het is er verre van Baan, dat haar geestin dolle woede of tijgerachtige kwaadaardigheidontsteken zou.

Wie mijner lezers er lust en tijd toe heeft, moeteens een boek gaan schrijven over „spitse" men

57

Page 70: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

schen. Hij heeft dan een schoone gelegenheid omveel te zeggen van hun spitse bedoelingen, vanhun spitse gedachten, van hun spitse woorden envan den last, dien zij hiermede aan hun mede-menschen veroorzaken en van het kwaad, dat zijhiermede in de wereld hebben gedaan — en nogdoen. In den Bijbel kan hij een spits type vanspitsheid vinden in het eerste hoofdstuk van heteerste boek van Samuel, waar verhaald wordtvan zekere Peninna, die bare tegenpartij tergdemet terging om haar te vergrimmen. Over delaaghartigheid van Elkana's lieftallige wederhelft, om iemand — en dan nog wel iemand zoofijngevoelig als Hanna — te sarren, louter metde bedoeling om haar leed te doen, kan hij dannaar hartelust uitweiden. Hierin kan hij ook aan-leiding nemen om te herinneren dat niet alleenmannen, maar ook vrouwen zich een enkele maalaan spitsheid schuldig maken. Een interessanthoofdstuk zou hij kunnen schrijven over de vraagwie van beiden, de zonen Adams of de dochte^ren Eva's, op dit punt de meeste handigheidtonnen te bezitten. Overigens kan hij in de ge-schiedenis en in zijn omgeving allerlei figurenvinden, die hij gevoeglijk aan. het publiek alsbroeders en zusters van Peninna zou kunnenvoorstellen. --- Ik denk dat het boek belangrijkworden zou en nuttig ook, vooral indien deschrijver zelf niet tot de schare der „spitsen"behoorde.58

Page 71: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

De liefde is niet zoetsappig, evenmin als zijscherp is. En de ware kloekheid gaat nooit metvinnigheid gepaard. In het boek der Handelinowgen lezen we, dat de geest van Paulus ontstokenwerd, toen hij te Athene kwam en zag dat destad zoo afgodisch was. In hit oorspronkelijk isvoor „ontstoken" hetzelfde woord gebruikt als in1 Kor. 13, waar Paulus zegt dat de liefde niet„verbitterd" wordt. Heeft Paulus dan tot de„spitse" menschen behoord? Of is het in som-mige gevallen geoorloofd scherp en verbitterd teworden? 0, neen, de Apostel blijft zich zelf hiervolkomen gelijk. Maar hij kan niet onverschilligzijn bij het aanschouwen van de vergulde ellen-de, waaraan die arme Grieken zich vergapen.Een heilige ontroering grijpt hem aan. Zijn vuri^ge liefde tot den naar God geschapen mensch,die buiten God onmogelijk vrede kan vinden, ookniet te midden van de kunstschatten en weelderigheden van Athene — die vurige liefde vlamtop tot toorn, maar tot een toom, zooals de rechtemoeder dien gevoelt tegenover den verlorenzoon, dien ze bemint als haar oogappel, maar toteen toorn, indien deze vergelijking geoorloofd is,zooals God dien gevoelt, als Hij in onbeschrijfe-lijk diepen weemoed vraagt: „wat is er meer tedoen aan mijn wijngaard, dat ik niet aan hem g^e^daar heb? o mijn volk, wat heb ik u gedaan enwaarmede heb ik u vermoeid?"

Als de vrienden van Luther beefden van wege59

Page 72: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

den stouten toon, waarmede hij optrad, ant-woordde hij: „In onze dagen geraakt alles watzoo zacht behandeld wordt in vergetelheid enniemand bekommert er zich over; men moet duswel hard spreken." En dezelfde held kan dezachtmoedigheid zelve zijn. Gelijk de dapperstesoldaten tevens de beste ziekenoppassers zijnvoor hun gewonde kameraden, zoo komt Luther,naar getuigenis van den geschiedschrijver, alshij den Wartburg verlaten heeft, onder zijnkranke en gewonde broeders, om hen te verple^gen, zoo zacht en teeder als een vrouw, ja, alseen moeder het nauwelijks zou kunnen doen.

De liefde, die nooit toornen kan, is de liefdeniet. Zij draagt niet altijd vleiende klanken opde lippen. Zij kan geweldig worden, als hetrollen van den donder, tegen hen, die voor denprijs van dertig zilverlingen alles, de majesteitvan den hemel zoowel als de majesteit van deaarde, door het slijk durven sleuren. Maar ookdan blijft zij koninklijk, zonder tot giftige phra-sen en anonieme artikelen de toevlucht te nemen.Zij kan in haren toorn bliksemschichten werpen,maar geen speldeprikken geven. Zij kan diepewonden slaan, maar daarna niet grijnslachend inde wonde gaan peuteren. Zij kan pijlen afschie-ten, maar geen giftige. Wie het niet gelooven wildat zóó de liefde is, hij leze het drieëntwintigstehoofdstuk uit het evangelie van Mattheus enr hij aanbidde den Zoon des menschen.

60

Page 73: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Ieder wien het ernst is met het streven om eenkind van God te worden, zij hier wel op zijnhoede! Er is velerlei zucht tot het pikante, dieaan de liefde groote schade berokkenen kan. Detegenstelling van „spitsheid" is „rondheid", inden heerlijken, zedelijken zin van het woord.Welnu, men hebbe den moed, te midden van eenkrom en verdraaid geslacht, rond te zijn, zonderwandelingen om de waarheid heen, zonder zoet^-voerige vleierij. De wonden des vriends, zegt deSpreukendichter, zijn getrouw, maar de kussendes haters zijn af te bidden. Doch men zij hetniet, zonder den ernstigen toeleg om nooit bij .-

tend, nooit stekelig, nooit vlijmend te zijn. Spitsegedachten storen onze eigen gemoedsrust. Spitsewoorden doen het ook, doch het zijn tevens dui^weltjes, die we uitzenden om onze medemenschente pijnigen. „LIn coup de langue", zegt het Fran~sche spreekwoord, „est pire qu'un coup delance": „bijtende taal is erger dan snijdend.staal". 0, indien men het wist welk een vernie-lende macht een scherp woord kan uitoefenen,hoe het in stilte een broeder de tranen uit demogen kan persen, hoe het een hart wonden kanzoodat het blijft bloeden, wie zal zeggen hoe-lang? — -- indien men dat alles wist, men zou,voorwaar! met meer ootmoed en met krachtigeraandrang bidden: „Heer, zet een wacht voormijn mond en behoed de deur mijner lippen!"

„Nu, ik hoop dat geen mijner lezers tot de

61

Page 74: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

„spitse” menschen behoort en dat niemandhunner van die„spitsen #t veel te lijden hebbel

Zalig de mensch, die het weet — die 't ervaarde,Dat hem Gods eng'len omzweven op aarde,Stralend van liefde en van macht tegelijk,Eng'len, schoon niet uit der engelen rijk.

NIET TOEREKENEN.(1 Kor. 13: Sd)

De mensch is van nature een rekenaar in folio.Gedrongen door de begeerte om zich zooveelmogelijk van de heerlijkheid der wereld toe teeigenen, is de vraag hoe hij in verschillende omrstandigheden het meest van die heerlijkheid voorzich kan verkrijgen, hem een voorwerp van onai-gebroken studie. En het is merkwaardig te zien,wat wondre scherpzinnigheid de anders vaakzoo logge geest op dit punt vermag ten toon tespreiden. Met adelaarsblik overziet hij de verrschillende kansen die hem openstaan. Met groo^te behendigheid speurt hij na, welke dier kansenvoor hem de beste zijn. En wanneer hij in de lijndier slimme zelfzucht doorgaat, altijd cijferenden altijd naar zich toe cijferend, zoodat hij er 'tmeeste voordeel van trekt, ach! hij schroomt danten slotte niet ook met het heilige, met het eeuwi^ge te gaan cijferen en, als 't hem te pas komt, het62

Page 75: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

weg te cijferen ook. Het wordt dan voor hemeenvoudig de vraag wat 't meest opbrengt:geloof of ongeloof, beginselvastheid of beginsel-verzaking, de vreeze Gods of de dienst vanBelial. Hij kan dan nog wel op zijn wijze hetkoninkrijk Gods liefhebben, o ja! maar zooals dewereldling zijn vrouw liefheeft, niet om haar zelfmaar om het geld dat zij aanbrengt, met een lief-de, die ieder oogenblik kan omslaan in bitterevijandschap. Ik weet het niet — maar wanneer devrienden van den Heer Judas Iskarioth één-en-dertig zilverlingen hadden geboden, zoo hij vanzijn verraderlijk plan wilde afzien, ik geloof dathij hun aanbod boven dat van den Joodschenraad zou verkozen hebben.

Er is slechts één punt, waarop de mensch ge-woon is n i e t naar zich toe te rekenen. Ik bedoelop het punt van schuld. Als hiervan sprake is,rekent hij altijd van zich af. En hij doet het metgroote vaardigheid, gelijk reeds uit het derdehoofdstuk van het eerste boek des bijbels zeerduidelijk blijkt. Adam rekent van zich af — naarEva: „de vrouw die Gij mij gegeven hebt, dieheeft mij van dien boom gegeven, en ik heb ge-geten." Eva rekent van zich af — naar de slang:„de slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten."En het nakroost van deze twee menschen heefthet voorwaar! in dit opzicht niet beter gemaakt,want deze wijze van rekenen is in de rekenendewereld in zwang gebleven tot op dezen dag.

63

Page 76: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Maar in de gemeente mag het niet zoo zijn.Paulus zegt: „de liefde" — en ieder zal toestemmen, dat het leven der gemeente het leven derliefde is -- „de liefde rekent het kwade niet toe."In onze gewone vertaling lezen we heel iets.anders: „de liefde denkt geen kwaad." In denLutherschen bijbel staat: ,,zij zint niet op schade."En hiermede is dan bedoeld te zeggen, dat deliefde geen argwaan koestert.. dat zij niet intri^geert. Dat men de apostolische uitspraak intus^schen reeds vroeg anders heeft opgevat , blijkto.a. uit de Arabische vertaling: „zij gedenkt geenkwaad"; gelijk Theodoretus aanteekent: „zijveroordeelt niet des naasten misslagen en fouten,,als uit boosheid of met kwaad opzet gedaan."Paulus gebruikt in het oorspronkelijk een woorddat „rekenen, berekenen" beteekent. En nu is hetduidelijk dat men onder de verklaring: „de liefde_rekent het kwade niet," verstaan kan: „de liefdedenkt, speculeert niet over het kwade," maar-ook: „de liefde rekent het kwade niet toe." Metde meeste uitleggers geven wij aan de laatste op--vatting de voorkeur. De Apostel verzekert dusdat de liefde het kwade niet op rekening stelt van.hem, die het tegen haar bedreven heeft, maar datzij vergeeft, vrij en volkomen, gelijk wij van God.zeggen, als Hij de zonden vergeeft, dat Hij dezonden niet toerekent.

En hier opent zich dus voor ons weer eennieuwe gelegenheid om ons zelf te beoordeelen

64

Page 77: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

en te weten te komen of wij waarlijk in de liefdewandelen, d.i. of wij Christenen zijn. Doen wij,mijne lezers, aan dat gewone toerekenen van hetkwade niet mee? Volgens de gewone opvatting,ook van velen die de zedelijke grondbeginselenvan het Evangelie luide toejuichen, is het zeeronpraktisch en bijna onmogelijk, hieraan nietmede te doen. Dergelijke schoone eischen, meentmen, mogen als een klinkende phrase in een kate^chismus prijken, om de kinderen er mee te onder-wijzen of te vervelen, maar voor het werkelijkeleven zijn ze geheel zonder waarde. Wij willenons zelf zoeken te beheerschen, zoodat wij niettegenover iemand, die ons verkeerd behandelt,in wilde gramschap losbarsten — maar hem be-schouwen, alsof hij niets tegen ons misdaan had;hem liefhebben, alsof er niets gebeurd ware; datfeit wegrekenen, terwijl feiten nu eenmaal din.-gen zijn, die zich niet laten wegrekenen; vergevenniet alleen, maar ook vergeten --- — -- wie is totdeze dingen bekwaam? Zoo redeneert men enwie niet zoo redeneert handelt toch meestalovereenkomstig deze redeneering. En dat> gelijkin andere dingen, ook in dit opzicht de meenin-gen tamelijk uiteenloopen, kan blijken uit wat telezen is op een albumblad, eens door een staatsman aan Bismarck aangeboden met verzoek eriets op te schrijven. Het bevatte toen reeds tweespreuken. De voormalige minister van Frankrijk,Guizot had er op geschreven: „In mijn lang levenHet Hoofdstuk der Liefde 5 65

Page 78: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

heb ik twee regelen van levenswijsheid geleerd;de ééne is: veel te vergeven, de andere: nimmer tevergeten!" De fijne Thiers had daaronder gezet:„een weinig vergetelheid schaadt de oprechtheidder vergeving niet." En hieronder schreef Bis-marck: „wat mij aangaat, ik heb in mijn levengeleerd, veel te vergeten en mij veel te latenvergeven!"

Nu, de zaak is eenvoudig. De liefde rekent hetkwade niet toe. Christenen zijn menschen dieliefhebben en die dus het kwade niet toerekenen.Menschen die daarentegen het kwade wel toe-rekenen, zij hebben niet lief, kort en goed, zij zijngeen Christenen. Wij moeten komen tot hetKruis. Buiten dat Kruis zijn al onze schoonetheorieën van vergevende liefde en al onze voornemens om de schuld waarlijk kwijt te scheldenen al onze pogingen om ons zelf tot liefde tedwingen — buiten het Kruis zijn al deze dingengeen penning waard. God rekent ons alles toe:genade, vrede, zaligheid, alles — behalve ditééne, dat Hij zoo ver mogelijk van ons afrekent,onze schuld. God rekent ons niet angstvallig na,om te zien, of onze overtredingen ook te vele zijn,om vergeven te worden. Dit moeten we wetenen voorwaar ik zeg u, gij weet het niet, tenzij gijwederom geboren wordt — dit moeten we wetenom Christen te zijn, om te kunnen liefhebbennaar den wil van God. Wij rekenen dan nietmeer als te voren het goede naar ons toe en het

66

Page 79: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

kwade van ons af, maar omgekeerd rekenen weanderen het goede toe en het kwade onszelven.Hieruit blijkt dan, dat wij niet enkel vergevingals vrijmaking van straf hebben gezocht, maardat wij Gods vergevende liefde werkelijk in onshebben opgenomen. Wij sterven dan aan denhoogmoed van het hart, dat evenmin vergevenals vergeten wil, en al kunnen wij niet vergetenin eiken zin van het woord, zoo verliest toch deherinnering haar gevaarlijken prikkel, omdat wijhaar opnemen in de herinnering van de grooteschuld, die ons zelf werd kwijtgescholden.

Pascal was een mensch met een uitmuntendgeheugen, zoodat hij verklaarde nooit iets, dat hijwilde onthouden, te hebben vergeten. En tochwordt vermeld, dat hij al wat op zijn persoon be-trekking had, en inzonderheid de beleedigingenhem aangedaan, spoedig en dan geheel en al enzonder moeite vergat. En toen iemand hem bijgelegenheid hierover zijn verwondering te ken-nen gaf, sprak hij: ,,bewonder mij niet, dit is geengevolg van mijn deugd; ik heb het werkelijk ver-geten en ik kan mij er niets meer van her-inneren.

Heilig vergeten!Heer, leer het ons!

67

Page 80: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

GEEN BLIJDSCHAP IN HET KWADE.(1 Kor. 13: 6a)

Er schuilt in de geheimzinnige diepte van hetmenschenhart, het door de zonde ontadelde menschenhart, een afschuwelijke neiging om zich inhet lijden van anderen te verheugen. Deze nei^ging moge door hervormende en genade rijke in-vloeden in hare ontwikkeling worden gestuit, zijmoge onderdrukt, ja uitgeroeid kunnen worden,de neiging zelve is aanwezig; zij komt bij verrschillende gelegenheden, zij het dan ook schiersteelswijs, uit haren donkeren schuilhoek tevoorschijn; zij ontbreekt ook bij hen niet, die haarin eigen boezem nimmer hebben ontdekt en nietnalaten, hare verfoeilijkheid uit te spreken. Demensch is geneigd tot „alle" kwaad. Waaromzou voor dit kwaad, dat uitermate kwaad is, eenuitzondering moeten gemaakt worden? Israëlstweede koning is voorzeker de Benige niet ge-weest die met het oog op zijn vijanden reden hadtot het opheffen der droeve klacht: „als ik hinktewaren zij verblijd" (Ps. -35 : 15a). En indien menzich al gezamenlijk inspande om uit dweepziekgeloof aan hare onbedorvenheid, dezen schan^delijken karaktertrek der menschelijke natuur teverloochenen, indien het al gelukte, gelijk menterecht beproeft, het woord „leedvermaak" uitonze taal te bannen, hiermede ware het kwaadzelf niet uitgedreven.

68

Page 81: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

De liefde bestrijdt het. De liefde huivert zichhieraan schuldig te maken. Zij verblijdt zich nietin het onheil, dat den broeder overkomt, niet inden tegenspoed, waarmede de vreemdeling teworstelen heeft, niet in de smart, die den tegenstander wordt aangedaan. Zij meesmuilt nietachter den rug van den mensch, dien zij eerst inhet aangezicht van wege zijn jammer heeft be-klaagd. Zij handelt niet als Simei, de Benjami~niet, vloekende en met steenen werpende en stofstuivende tegen den deerniswaardigen koning(2 Sam. 16:13) . Zij is integendeel, als dezekoning, koninklijk genoeg om haar schoonste liedaan de nagedachtenis van haren doodsvijand tewijden (2 Sam. 1 ) .

Hoort hoe David zingt, de man naar het eeu-wig liefdehart Gods, de man over wiens hinkende wrevelige getuigen zich verblijden! Hoort wathij ten opzichte van deze wrevelige getuigen ver-klaart: „Ik daarentegen, als zij in lijden waren,bekleedde mij met een treurgewaad, ik kweldemijn ziel met vasten en mijn gebed keerde wederin mijnen boezem (herhaaldelijk smeekte ik uit dediepte mijns gemoeds) . Als of 't mijn vriend,mijn broeder ware, stelde ik mij aan; en ging ge^bukt, in 't zwart, als treurde ik over een moeder"(Ps. 35: 13 en 14) .

Boozer nog dan de bonze neiging om zich inhet leed van anderen te verheugen, is de blijd ,-schap over de ongerechtigheid. Er is een blijd~

69

Page 82: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

schap over de ongerechtigheid zelve, over deongerechtigheid als zoodanig. En deze is echtdaemonisch, ofschoon ook de mensch tot dezezonde kan vervallen, de mensch, wiens lust hetwerd de hoogheid zijner natuur met voeten tetreden; de mensch, die met helschen grijnslachde verwoestingen kan gadeslaan, welke in dezedelijke wereld worden aangericht; de mensch,die niet slechts zelf schandelijke dingen doet,maar ook welgevallen toont te hebben aan hen,die ze doen (Rom. 1: 32). Maar dit is het onder-scheid tusschen de zonde der duivelen en dezonde der menschen, die nog geen duivelen inmenschengedaante wierden, dat de eersten hundoel stellen in de ongerechtigheid zelve en delaatsten in het voordeel dat de ongerechtigheidbelooft, in de streeling der hartstochten die zijaanbrengt, in den glans van heerlijkheid dien zijschijnt te bezitten.

En is er nu in het menschenhart geen neigingom zich over de vruchten der ongerechtigheid,over de ongerechtigheid als vrucht dragende, teverheugen? Tracht men niet den naaste te verleiden tot het bedrijven van dezelfde zonde,waartegen het eigen geweten getuigt, ten eindedaardoor de aanklacht van het geweten te ver-zwakken en zich voor het oog van een heilig Godachter des anderen overtreding te verschuilen?Bewijst niet vaak de spotternij met de vroomheidder vromen dat bij hem, van wiep deze spotternij70

Page 83: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

uitgaat, de ware blijdschap over de gerechtig-heidontbreekt? Lonkt de ziel des zondaars niet inhet geheim tegen de ongerechtigheid, waardoorzijn naam verheerlijkt, zijn positie verbeterd, zijnpartijbelang bevorderd wordt, en lonkt zij niet tegeruster wanneer niemand de verkeerdheid ont^dekte van het middel, waardoor dit alles verkre^gen werd? Acht men zich niet gelukkig wanneereen woordvoerder van de sekte, waartoe men be.-hoort, in de vergadering op behendige wijze aanzijn gevoelen ingang weet te verschaffen, op eenbehendige wijze, maar die tevens een wijze is,waarbij, het met des Heeren woord over deoprechtheid der duiven niet bijster nauw ge^nomen wordt? Voelt men zich niet tot zacht-moedige beoordeeling van de zonde genegen,wanneer die zonde in het kleed der lachwek^kende geestigheid. wordt gestoken en hare ge-schiedenis het ongeluk heeft een pikante ge^schiedenis te zijn? Is zij altijd oprecht, de droef-heid, waarmee men de belastering van desvijands goeden naam zegt te betreuren? Kan eeniegelijk mijner lezers met de hand op het hartdes psalmdichters verklaring tot de zijne maken:„ik zal geen belialstuk voor mijn oogen stellen"(Ps. 101:3) , „ik zal op geen belialstuk met ge-noegen staren, ook niet op het belialstuk, datmijn geestverwanten bedrijven en goedkeuren,ook niet op het belialstuk dat mij de zege ver-schaft"? De gangen der ongerechtigheid zijn on-naspeurlijk, voorwaar! 71

Page 84: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Maar de liefde — en wie kan dit waarlijk toe -

stemmen, zonder diep te beseffen, hoe oneindigveel het beteekent lief te hebben, d.w.z. hoe on-eindig veel het beteekent Christen te zijn — deliefde schept geen behagen in deze dingen. Aangezien zij de gerechtigheid is, staat zij onver-zoenlijk tegenover „alle" ongerechtigheid. Doorden schijn van die heerlijkheid der zonde laat zijzich niet betonveren, want zij heeft die heerlijk^-heid als verderfenis onderkend. Door de nadee-len, die hare tegenstanders zich door hun onge^-rechtigheden berokkenen, laat zij zich niet in ver-rukking brengen, overmits zij geen tegenstandersheeft, althans geen tegenstanders, die zij niet lief-heeft en in wier zaligheid zij zich niet oprechtelijkzou verblijden. Zij juicht niet, wanneer door deoneerlijkheid van een ander lid der firma ookhare beurs kan gevuld worden. Zij gelooft nietaan het succes, dat de leugen belooft. Zij zou dezonde haten, ook indien het mogelijk ware datde zonde haar zalig maakte. Zich verblijden inde ongerechtigheid.... neen! Zij bedroeft zichveeleer over haar. Is het mogelijk, dat God zichover Benige ongerechtigheid verblijdt? Welnu,God is liefde. De liefde is uit God. Elke zondeis voor haar een wonde, een wonde aan demenschheid, een wonde aan het menschenharttoegebracht. En terwijl de anderen die gapendewonde niet zien, rustig en vroolijk omdat zij nietaan de oneindige gevaarlijkheid der zonde ge-

72

Page 85: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

boven; terwijl de anderen, de wonde ziendegapen, haar misschien onder een handvol bloe~men bedelven en aan den anderen kant voorbij-gaan, gelijk priester en leviet op den weg naarJericho — weent de liefde van wege de stekendeweerpijn, die haar deze wonde veroorzaakt enzij weent, overmits zij de plaatsvervangende, deliefde is.

Daarom heeft de liefde een tragisch lot in dezewereld.

Daarom kan niemand, die de liefde liefheeft,aan deze smart der liefde vreemd blijven.

Wat is een Christen? — een mensch, die eikendag stervende is aan de liefdeloosheid.

Wat is een Christen? — een mensch die eikendag bezig is het liefhebben te leeren.

Hij begint lief te hebben --- o nameloos zwaken nameloos zalig beginnen! — hij begint lief tehebben.

En in zijn liefde is onvermijdelijk de droefheidover de ongerechtigheid.

Daarom is hij droevig in deze wereld.Droevig — doch altijd blijde.

ZICH VERBLIJDEN MET DEWAARHEID.(1 Kor. 13: 6b)

De mensch, die liefheeft treurt over de onge-

73

Page 86: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

rechtigheid, waarin de liefdelooze zich verblijdt.Maar ook als tegenwicht van deze smart, waar-aan hij in dit leven niet ontkomt, wordt hem eengroote blijdschap bereid over dingen, die deanderen ergeren, die de anderen bedroeven, diealthans aan de anderen geen reden tot blijdschapgeven. „De liefde," zegt Paulus, „verblijdt zichmet de waarheid." Als rechtstreeksche tegenstel-ling van wat voorafgaat: „zij verblijdt zich nietover de ongerechtigheid," zouden wij de stellige verklaring verwacht hebben: „maar zij verMijdt zich over de gerechtigheid." Nu wordt —merkwaardig genoeg --- tegenover de ongerech-tigheid niet de gerechtigheid geplaatst, maar dewaarheid, gelijk dit eveneens geschiedt in denbrief aan de Romeinen bij de verzekering datverbolgenheid en toorn zal vergolden wordenaan hen, die der waarheid ongehoorzaam dochder ongerechtigheid gehoorzaam zijn (Hoofd-stuk 2 : 8) . En hieruit volgt al aanstonds datnaar de meening van den Apostel de waarheidniet allereerst op het terrein van het denken,maar op dat van de zedelijkheid tehuis behoort,dat zij niet zoozeer een zaak is van het hoofdals wel een zaak van het geweten. De waarheidmoet geweten en gezegd en beleden worden,zeer zeker, maar zij moet voor alle dingen ,>ge-daan" worden (I Joh. 1: 6) . Indien gij u tegende gerechtigheid verklaart, verklaart gij u tegende waarheid. Het is onmogelijk de waarheid te

74

Page 87: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

krenken, zonder u tegelijkertijd aan schendingvan de gerechtigheid schuldig te maken. En, ditwetende, moet het u wel zeer potsierlijk voorkomen, wanneer gij anderen en misschien ookuzelf telkens bezig ziet de waarheid ten kostevan de gerechtigheid, of misschien wel door mid^del van de ongerechtigheid, te willen hand-haven. Gelooft gij de waarheid niet, verwerptgij, ik zeg niet een van haar gegeven voorstel-ling, een omtrent haar gekoesterde meening, totwelke verwerping uw geweten u niet zeldenroept, maar verwerpt gij de waarheid zelve, danhangt dit noodzakelijk samen met uw welgevallen in de ongerechtigheid (II Thess. 2: 12) . Enhierin ligt de verklaring, de ontzettende verklaring van de onverschilligheid, de roekeloosheid, de minachting, de vijandschap, waarmededoor onze eeuw de waarheid.. bejegend wordt.De waarheid is niet hetzelfde als een mensche-lijke meening, die op zich zelve zeer juist wezenkan; niet hetzelfde als een menschelijk leerstelsel,dat wel waarheid bevatten kan zonder „de"waarheid te zijn; in eigenlijken zin is zij niet iets,maar Iemand, God zelf. Hij is de waarheid, d.i.de wezenlijk zijnde, Jehova, de grond van alledingen. Hij alleen is de waarachtige werkelijk-heid, die blijft en die alzoo staat tegenover denblooten schijn van de werkelijkheid dezer wereld,wier gedaante niet blijft, maar voorbijgaat. Ennu is dit immers de blijde boodschap, het Evan~

75

Page 88: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

gelie, het Woord der waarheid (Kol. 1: 5;Ei. 1: 13) : God is geopenbaard in het vleesch(1 Tim. 3:16, waar de juiste lezing is: „die"geopenbaard is in het vleesch) . De waarheid ispersoonlijk geopenbaard in deze wereld, gelijkook hare benaming in de oorspronkelijke taalvan de Schriften des N. V. het „niet verborgene"aanduidt. Jezus is niet slechts de trouwste ge-tuige der waarheid, haar edelste martelaar. Hijis, naar luid van zijn eigen woord -^ duizelingwekkend diep -- de waarheid zelf.

De waarheid heeft het hard te verduren indeze wereld, die de leugen bemint. Zij is de mis-kende, de vergetene, de verguisde, kwalijk be-jegend niet het minst door hen, die er zich opberoemden verdedigers van hare eer te zijn enherauten van hare majesteit. Een enkele maalschijnt de schare in geestdrift voor haar te ont-vlammen en als een machtige hymne der aan-bidding klinkt het Hozanna van hare lippen,maar de aangebedene zelf heeft reden om teveeenen ook over deze begroeting der ijdele, derkortstondige opgewondenheid. Zoo men in-genomenheid met haar meent te bezitten, is hetmenigmaal niet om de teekenen, die ze doet, enwaaruit geen munt kan geslagen worden voorde tegenwoordige wereld, maar om van de broo~den te eten en verzadigd te worden. En al toontmen zich een enkel oogenblik, schier bij ver^-gissing, geneigd haar koningschap te erkennen,

76

Page 89: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

zij ontvangt geen andere kroon dan een kroonvan doornen, zij eindigt met het kruis.

Maar in dat kruis is de waarborg van harezegepraal. Dat kruis is haar zegepraal zelf. Juistop Golgotha, de plaats van hare veroordeeling,voelt zij zich in 't gelijk gesteld, zeker van hareheerschappij, zich volkomen helder bewust vanhaar koningschap. Haar zege is behaald. Al watnu nog verder geschiedt in de geschiedenis deroverwonnen wereld, al wat er geschiedt tot uit^-breiding van het rijk der waarheid, tot verhoogingvan hare waardigheid, tot heiliging van haredienaren, het is voorwaar niet, gelijk het denoppervlakkigen toeschouwer moet voorkomen,de strijd, die met angstigen twijfel omtrent denuitslag wordt gevoerd, het is eenvoudig de orga^nisatie van de zegepraal. Daarom wordt aan haarde belofte vervuld: ,,niemand zal uw blijdschapvan u wegnemen." Daarom geldt het ook vanhaar, bij alle smart over de miskenning en deverguizing, die ze in deze wereld vindt: „droevig,maar altijd blijde."

En de liefde verblijdt zich met haar. Treffelijkzusterschap! Men kan niet uit de waarheid zijnzonder uit de liefde te wezen. Men kan niet inde liefde wandelen zonder daarmee aan de waarheid getuigenis te geven en daardoor aan deuitbreiding van het rijk der waarheid mede tearbeiden. De liefde vergenoegt zich niet metnaar waarheid te vragen, terwijl zij met Pilatus

77

Page 90: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

de lippen tot een hoogmoedig glimlachje plooit,of met Lessing in schijnbaren ootmoed het bezitder waarheid alleen aan God wil overlaten,neen! zij erkent, zij verstaat de waarheid, omdatzij de liefde is. Een mensch verstaat de waar-heid slechts in zooverre hij liefheeft. Liefhebbenis het Benige probate middel om niet in allerleionzalig scepticisme te vervallen. Liefhebben ishet beste voorbehoedmiddel tegen het vormenvan onjuiste oordeelen, het maken van schrome-lijke en schadelijke vergissingen. De mensch dieliefheeft bezit een fijnen, goddelijken tact, omhet ware van het valsche te onderscheiden. „Dewaarheid is," zegt een geestig schrijver, „dezaligheid van de liefde." Wat nut haar de ijdelephrase? Wat baat haar het kunstig dagblad-artikel, als het slechts dienen moet om de men-schen te misleiden? In blanketsel schept zij geenbehagen, ook niet wanneer het zich als een teeken van Christelijke of vaderlandslievende ver-ontwaardiging wil laten gelden. De liefde heeftte goede oogen om zich te laten misleiden. IJdel-heid laat zich door een weinig vleierij omknopen,en zelfzucht is bevredigd, als men haar, gelijkeen schoothondje, het haar opkroest. Maar deliefde vergist zich niet, want zij heeft een ont-vankelijk hart en neemt slechts de waarheid inzich op, gelijk de bloemkelk den zonnestraal.Wat zou de roos beginnen, als men haar metgas- en eléctrisch licht wilde misleiden? Wereld~

78

Page 91: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

sche menschen kunnen elkander bedriegen. Deliefde gevoelt brandende smart over de valsch-heid, maar bedrogen wordt zij niet."

De liefde verblijdt zich met de waarheid. lijheeft een afkeer van voordeelige leugens, vooralwanneer die voordeelige leugens als indrukwek^kende waarheden op de markten des levens wor^den uitgevent. Zij vouwt de handen om te dan~ken, als de verloren zonen en dochteren zichopmaken om weder te keeren naar het vader-huis, met schuldbelijdenis op de lippen en schuld-gevoel in het hart. Zij barst in jubel uit, wan-neer een mensch in den strijd der meeningenheldhaftigheid genoeg bezit om ongelijk te er ^-kennen en dat te doen onbewimpeld, niet be-ducht voor het verwijt van lafhartigheid, dat eenlafhartige wereld hem naar het hoofd slingerenzal. Zij aarzelt niet in heerlijke zelfverlooche-ning geliefkoosde meeningen en dierbare be^grippen prijs te geven, wanneer die meeningenen begrippen onjuist blijken te zijn. Zij heestgeen reden om zich neder te zetten bij de kla-gers, die klagen, alsof de ondergang van hetkoninkrijk Gods nabij wáre, want ten allen tijde,en dus ook in den donkersten tijd, is bij haarhet besef levendig dat de waarheid een gewon-nen zaak is, ook al schijnt zij overwonnen teworden.

Gij die dit leest en die treurt over allerlei din^gen, die misschien u verplicht acht te treuren

79

Page 92: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

met de waarheid, met de waarheid, die rondomu miskend, verguisd, vergeten wordt.... be-grijpt gij wel dat gij u vergist?

Gij zoudt u niet vergissen, indien gij liefhadt.De waarheid zoudt gij kennen en gij zoudt

u met de waarheid verblijden, indien gij liefhadt.0, hoe groot, hoe verheffend, hoe duurzaam.

hoe onuitsprekelijk zou uw blijdschap zijn, indiengij liefhadt.... indien gij lief hadt!

DE LIEFDE BEDEKT ALLE DINGEN.(1 Kor. 13:7x)

Onze eeuw dweept letterlijk met openbaar-heid. Zij schept er behagen in, alle dingen wereld-kundig te maken; ook de dingen, die slechts vooreen zeer, zeer klein gedeelte van die wereld be^teekenis hebben; ook de dingen, waaruit voorniemand iets valt te leeren en waarvan de berkendheid geen enkel mensch gelukkiger of betermaken kan; ook de dingen, die geenszins vooropenbaarmaking waren bestemd. Men heeftbijna geen geheimen meer. En het bezitten, hetbewaren van geheimen wordt u eiken dag moeilijker gemaakt; de dagen zijn voorbij, waarinmen stil voor zichzelven daarheen kon leven, inidyllische beperktheid, door niemand in zijn rustilten arbeid gestoord en slechts een enkele maal

80

Page 93: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

betrokken in wat de groote menigte beroerde.Het private verliest langzamerhand zijn beteeke- ,

nis; op het algemeene is schier uitsluitend alleraandacht gevestigd. Het oordeel over de hande^Tingen der menschen is in handen van depublieke meening, die niet zelden optreedt alseen veemgericht onverbiddelijk en eigendunkenlijk in de hoogste mate. De maskers vallen af.De vijgebladeren worden weggerukt. En hetleven der menschen komt te voorschijn in zijnvolle grootte, in zijn gansche beteekenis, in zijnnaakte heerlijkheid, ach! niet zelden ook in zijnnaakte bestialiteit. En 't is verwonderlijk hoe al^lerlei beuzelachtigheden terstond aan de grooteklok worden gehangen. Gij hebt uit het raamvan uw bovenkamer een oploop van menschengezien voor uw deur, — doe geen moeite om tevragen naar wat er gebeurde, straks komt hetnieuwsblad en het zal u uitvoerige inlichtingengeven, het gelukkige nieuwsblad, dat met zijnprijzenswaardige vlugheid u reeds aan de ont-bijttafel komt vertellen, waar de schoorsteenbrand uitbrak, die gisterenavond, toen gij gingtslapen, de brandspuit in uw buurt in bewegingbracht. Neem u in acht, wanneer gij 't woordvoert in Benige vergadering; misschien schuilt eronder uw hoorders een dienstvaardige verslag-gever, door wiens pen morgen uw meening denganschen volke wordt kond gedaan. Alles snaktnaar publiciteit. Schrijvers die hun geschriftenHet Hoofdstuk der Liefde 6 81

Page 94: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

meenemen naar hun graf, gelijk zekere Diony ,-siodorus, een wiskundige, in wiens laatstewoning een handschrift gevonden werd, waarinhij beweerde, tot in het middelpunt der aarde tezijn geweest, zulke schrijvers vindt men nietmeer, niet enkel, omdat niemand zich meer verbeeldt zulke wonderlijke reizen te kunnen maken,maar ook omdat ieder schrijver van verlangenbrandt om zijn arbeid, zij het dan ook ondoor-dacht en onvoltooid, onder de oogen te brengenvan het groote, het eerbiedwekkende publiek. Ja,het is gebeurd dat de benoemingen, die in zekerevergadering zouden gedaan worden, reeds voorden aanvang van die vergadering door de perster algemeene kennisse waren gebracht. Menmoet alles zien en alles hooren. Men moet gezien,men moet gehoord worden. Anders heeft immershet leven zijn groote bekoorlijkheid en zijn grootebelangrijkheid verloren!

Nu, dit streven naar openbaarheid heeft ookzijn goede zijde. Al is het leven hierdoor veel,veel meer vermoeiend dan voorheen, toch ver-breekt dat streven tegelijk de matte enghartigheld van een kleingeestig egoïsme, dat zich enkelmet zichzelf wil bezig houden en genieten instilte en gemak. Het mom van geveinsdheid enhuichelarij wordt afgerukt. Menig witgepleisterdgraf, dat te voren met schroomvalligen eerbiedwerd aanschouwd, wordt geopend, en iedereenkan nu zien, hoe het vol is van doodsbeenderen

E:t

Page 95: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

en allerlei onreinheid. De zonde kan in harenverderfelijken aard worden gekend, gekend enverfoeid, verfoeid en bestreden. Niet ten on^rechte is het oordeel van de openbare meepingvergeleken met de ruwe Turksche handdoeken,waarmde de Oosterlingen het lichaam afdrogen,om den bloedsomloop te bevorderen. Althans wijChristenen, wij schuwen de openbaarheid niet.Al wat openbaar maakt, is licht (Efeze 5:13) .

Maar, maai ....wordt deze Apostolische uit-spraak nooit misbruikt om hèt licht te bestrijdenen de werken der duisternis te rechtvaardigen?Zijn de menschen, die in de openbaarheid op-gaan, zooveel gelukkiger dan de menschen, diein groote bescheidenheid mogen verklaren: „onsleven is met Christus verborgen in God?" Is hethoofd zooveel helderder geworden en het hartzooveel rustiger, sedert het gewoonte werd inde binnenkamer en in de huiskamer veel mindertijd door te brengen dan op de geruischvollemarkten dezer wereld? Wordt de zonde nooitzóó openbaar gemaakt dat zij aantrekt, dat zijbonze begeerten opwekt, dat zij de hartstochtenprikkelti Is er geen onkieschheid in dat rond-vertellen en rondbazuinen van wat slechts voorbijzondere personen beteekenis heeft, van deblijdschap, die hen vervult, van de smart, diehen beroert? Is er niet iets daemonisch in hetverlangen om allerlei dingen uit het verleden opte rakelen, ten einde daarmede winste te doen

83

Page 96: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

voor het tegenwoordige, iets daemonisch in dehartstochtelijkheid, waarmede men het onswaagt het voorhangsel te scheuren, dat God voorhet heilige der heiligen van ieder menschenhartgehangen heeft, om dan met goddelooze bal.-dadigheid de heiligheden, de geheimen van datmenschenhart op straat te werpen?

„De liefde," zegt Paulus, ,,bedekt alle din-gen." Vele uitleggers willen lezen: „de liefdeverdraagt alle dingen." Z&reeds de oud-kerke-lijke Latijnsche vertaling van Hieronymus, zooLuther, zoo ook de nieuwe Engelsche overzet-ting. De bedoeling zou dan zijn te verklaren,dat de liefde bestand is tegen verzwakkingen,tegen beleedigingen, tegen allerlei invloeden, dienadeelig op haar zouden kunnen werken. Entaalkundig is tegen deze opvatting geen be^zwaar. Hetzelfde woord, dat hier in het Griekschgebruikt is, komt ook voor in Hoofdstuk 9 : 12:„Doch wij hebben van dit recht geen gebruik ge-maakt, maar ,,verdragen" alles, opdat wij nietBenige verhindering geven aan het Evangelie vanjezus. Insgelijks 1 Thess. 8 : 1: ,,Daarom, dezebegeerte niet langer kunnende „verdragen" > heb-ben wij gaarne te Athene willen alleen gelatenworden." Zoo ook het vijfde vers.

Doch de vertaling: de liefde ,,bedekt" alledingen, heeft gelijk recht. In dezen zin moet b.v.het woord opgevat worden in Sirach 8 : 20(Grieksche vertaling) , waar wij lezen: „Pleeg

84

Page 97: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

geen raad met een zot, want hij weet het nietverborgen te houden." En het begrip van „ver-bergen' , „bedekken" verdient hier de voorkeur,ook omdat bij de eerste opvatting Paulus aan heteinde van dit vers nagenoeg, zoo niet geheelhetzelfde zou gezegd hebben als in het begin.

„De liefde bedekt alle dingen." Hiermede isniet gezegd, dat zij onvoorwaardelijk over allesden sluier der geheimhouding spreidt. Dan zouzij gevaar loopen van medeplichtig te wordenaan de werken der duisternis. De liefde laat zichniet tot deksel der boosheid, gebruiken. Zij aarzelt niet de waarheid te spreken. Zij verheugtzich, wanneer leugen en ontucht en allerlei an-dere zonde in haar verderfelijk karakter aan dekaak wordt gesteld. Wee hem, die haar zouwillen aanstellen tot beschermvrouwe der onge^rechtigheid!

Maar zij schept er geen behagen in onnoodigde zwakheid en de schande der menschen pu^bliek te maken, met geveinsd smartgevoel rondte vertellen wat u niet tot eere strekt, uw foutenbreed uit te meten en zich te verlustigen in hetnavorschen van de slechte beweegredenen, diemisschien aan uw handelingen ten grondslaglagen.

Zie de beide edele zonen van Noach! Cham,de liefdelooze, zag zijns vaders naaktheid en gafhet aan zijn beide •broeders te kennen. Toennamen Sem en Japhet een kleed en legden het op

85

Page 98: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

hun beider schouders, en gingen achterwaarts,en bedekten de naaktheid hups vaders; en hunnegezichten ware; achterwaarts gekeerd, zoodatzij de naaktheia }Iiuns vaders niet zagen.

Zie den vader uit de gelijkenis! De oudstezoon verzuimt niet omtrent den teruggekeerdenbroeder de bitse opmerking te maken, dat deze inhet vreemde land des vaders goed met slechtevrouwen heeft doorgebracht. Misschien vergroothij hiermee des broeders-„schande. En de vader —de vader laat den boeteling niet eens den tijd om,gelijk hij zich had voorgenomen aan zijn schuld-belijden de smeekmg toe te voegen: ,,Maak mijals een van uw huurlingen!"

Zie den Zaligmaker! Geen napluizen en uit-pluizen van slechte dingen. Hij vergt geen breed-voerige schuldbelijdenis van de vrouw, die inoverspel gegrepen is en tot Hem wordt Hij bespaart den zoon van Jona aan Gennesa^reth's meer de pijnlijke herinnering: „en hoe vaakhebt gij mij ook weer verloochend, éénmaal,tweemaal, driemaal ....? "Nooit heeft Hij nage-laten te verschoonen wat verschoond blijven konen verschoond blijven mocht. Zóó is de liefde.

Ja, zóó is de liefde. Zij schudt toornend hethoofd tegen den Evangeliedienaar( 7.), die zichhaastte om het bericht dat een zijner ambtgenoo^ten wegens onzedelijkheid was geschorst, in eenveelgelezen dagblad te plaatsen. Zij vindt meerChristelijks in het woord van een ongeloovige.

86

Page 99: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

die sprak, toen men hem op een gebrek van denberoemden Marlborough opmerkzaam maakte:„Hij was zulk een groot man, dat ik dit gebrek•anschelijk had vergeten." De liefde zit niet inhet gestoelte der wrevelige vitters. Zij komt nietin den raad der onbarmhartige hekelaars. Zij isdoof voor wat men noemt de ,,chronique scanda^leuse." Zij doet niet aan boosaardige oprakelin-gen, niet aan bijtende herinneringen. En wetende,dat zij niet is aangesteld om gericht te houdenover de kinderen der menschen, betracht zij dagaan dag het Apostolisch woord: „Zoo dan oordeelt niets voor den tijd, totdat de Heer zal ge-komen zijn, welke ook in 't licht zal brengen hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbarende raadslagen der harten" (1 Kor. 4: 5) .

En de schande der anderen bedekkend, bedektzij tevens haar eigen verdiensten. Niet naar denslechten raad der Chineezen zult ge haar zienhandelen: „Geef uw aalmoezen bij dag, dan zaldes nachts het loon tot u komen"; wel naar despreuk der 1VIohamedanen: „Wanneer gij ietsgoeds gedaan hebt werpt het in de zee, als devisschen het vinden, zal God het toch zien."Haar linkerhand weet niet wat de rechterhanddoet. Zij weet het niet en zij wil het niet weten.

De geschiedenis der liefde kan eerst in deeeuwigheid geschreven worden.

87

Page 100: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

DE LIEFDE GELOOFT ALLE DINGEN.(1 Kor. 13:7b)

Kent gij, mijn lezer, het woord van den wijs-geer Schopenhauer: „hoe nauw vriendschap enliefde de menschen ook mogen verbinden, volkomen eerlijk meent ieder het ten slotte tochslechts met zichzelf en hoogstens met zijn kind"?Afschuwelijk woord! Is dit dan de ontroerendeslotsom van een wijsbegeerte, die de armemenschheid van de droeve vergissingen desChristendoms zou verlossen? Is dit dan onze ver-heven roeping, iedereen van valsche bedoelingente verdenken, ook het fiere Jonathanskarakter,ook het edel Johanneshart, in de schoonsteoogenblikken van toewijding en zelfverlooche-ning? Is dit dan de éénige rots, waarop gij, omensch! in dit ondermaansche bouwen kunt: datzwakke, dat geslingerde, dat arglistige hart? Isdan de wereld een slangenhol vol leugenen? Isdan de liefde --want de liefde, die het niet volkomen eerlijk met een ander meent, is de liefdeniet — is dan de liefde een droom, een waan, eenbegoocheling?

Wij protesteeren tegen deze gedachte uit naamder menschheid. Er is iets daemonisch in. Mis~schien is de duivel een wezen, dat niemand ver-trouwt, geen mensch, geen engel, geen God; eenwezen, dat alleen op zichzelf vertrouwt ^- tragisch-komische vergissing; vertrouwen op het

88

Page 101: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

volstrekt onbetrouwbare! Maar het eigenlijkewezen van den mensch is geloof. Enkel op zichzelf te rekenen, is voor hem hetzelfde als op nietste reken, d.i. verloren te gaan. Het vertrouwenis zijn levenselement. En gelijk hij zijn verheven-heid betoont in zijn weigering om zijn behoefteaan vertrouwen te miskennen of op te geven,zoo ligt in de volle vervulling dier behoefte dezaligheid; de zaligheid der zaalgen is ver-trouwen.

Toch kan de herinnering van Schopenhauer'swoord zijn nut hebben, inzonderheid voor hen,die zich nog altijd vleien met de meening, dat hethart des menschen zoo rein en helder is als desterren, die aan den hemel flonkeren. De noodigeinlichtingen op dit punt behoeven we trouwensniet verre te zoeken. In bijna alle levenskringenis het vertrouwen geschokt. Waar is onder onshet rotsvaste mannenwoord en het onomkoop-bare mannenhart? Waar is het wederzijdschvertrouwen ongeschonden? Waar behoeft menniet op zijn hoede te zijn voor slinksche streken?Toen de revolutie als een doodsengel over Frank-rijk zweefde, verdrinkende, fusilleerende, ge^weren borende, menschenhuiden looiende, toenhad men, volgens Carlyle, reden om te spreken:„ik ben verdacht, gij zijt verdacht, hij is verdacht:wij zijn verdacht, gij zijt verdacht, zij zijn ver-dacht,1 "' Wie weet of straks niet wederom hetwantrouwen grenzenloos wordt onder de kin-

89

Page 102: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

deren der menschen? Want de Liefde verkoelt.Want de liefde verdwijnt. En de vloek der lief-deloosheid is de vloek der achterdochtigheid.

Paulus verklaart: „de liefde gelooft alledingen." Hieraan ontleene evenwel niemand hetrecht haar de beschuldiging van onverschoon-bare lichtgeloovigheid naar het hoofd te werpen.Liefde is helderziendheid. Wie volkomen lief-heeft is daardoor tegen elke vergissing gewaar-borgd. Daarom maakt de liefde zich evenminschuldig aan bijgeloof als aan ongeloof. Zij hun.-kert niet naar de woorden des opstokers, die zijnals lekkere beten en die zoetvoerig dalen in hetbinnenste des buiks (Spr. 18:8) . Zij handeltechter ook niet onvoorzichtig als Gedalja, dezoon van Ahikam, die geen geloof slaat aan demededeeling, dat een aanslag tegen hem be-raamd wordt en straks deze achteloosheid metden dood moet bekoopen (Jeremia 40:14; 41:2) .

„Te denken," zingt Camphuyzen terecht,„Te denken, dat er kwaad kan geschiên;En, door zulk denken om te zien,

En is van GodeOns niet verboden:

Zond' moet, ramp mag men vliên,Waar liefde nog geen kwaad en ziet,Denkt zij ook nooit, dat kwaad geschiedt;

Maar neemt wel an.Dat er kwaad geschieden kan.'

Geloof en liefde zijn onafscheidelijk verbon-

90

Page 103: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

den. Het geloof, dat geen liefde werkt, kan hetware geloof niet zijn. De liefde, die niet gelooft,is geen liefde meer. Zoodra het wantrouwen postvat, ja zelfs wanneer er twijfel ontstaat (gelijkliet latijnsche woord „dubitaré ' met ,>duo", zooschijnt, volgens sommigen, ook het woord „twij^fel" met het telwoord ,,twee" in verband testaan) , is de éénheid verbroken en de liefde ver-dwenen. Daarom spreekt ook de Schrift van hetgeloof Gods in Rom. 3 : 3, waar Paulus vraagt:,Zal hunne ongeloovigheid, namelijk die derJoden, het geloof (de trouw) Gods te niet doen?"Wonderbaar! God gelooft aan u, o mensch! Enhet heerlijkste bewijs van dat geloof is de zen-ding en overgave van zijn eeniggeboren Zoon.De Zoon des menschen is de éénige geweest hierop aarde, die niet heeft gewantrouwd, want Hijwas in de liefde volmaakt. Hij gelooft aan uwadel. Hij gelooft aan uw koningschap. Hij ge^looft, dat gij het op den duur niet zult kunnenuithouden bij den zwijnendraf in het vreemdeland. Hij gelooft dat gij toch eindelijk, eindelijkzwichten zult voor de macht van het Kruis, waaraan Hij zich door uw bezoedelde handen lietvastnagelen. Daarom wordt Hij niet moede teroepen: „kom!

Kent gij de schoone legende van Lohengrin,den zwanenridder? Nadat hij Elza van Brabandheeft gered en lief gekregen, besluit hij bij haar tedijven, doch onder voorwaarde, dat zij nimmer

91

Page 104: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

naar zijn persoon en naar zijn afkomst vrage. Zijheeft ook niet noodig zoo te vragen. Want deedele ridder heeft hare vijanden verslagen enhaar zijn groote liefde betoond. Maar zij laat zichopstoken door bonze lieden; de achterdocht ont-waakt, zij vraagt, en — grenzenlooze smart! ,--de zwanenridder verdwijnt. Geen liefde zondervertrouwen.

De liefde gelooft alle dingen. Zij gevoelt zichzooals het kind zich gevoelt tegenover zijnouders, van de zuiverheid hunner bedoelingenten innigste overtuigd, ook als het hun handel-wijze niet begrijpt. Zij twijfelt niet aan de vast-heid van het kloek gegeven mannenwoord. Zijzoekt geen Jezuïetische beweegredenen achterde vriendelijkheid, waarmede gij haar tegemoettreedt. Zij réikt nog de hand aan de gevallene,voor wie niemand redding meer mogelijk acht;aan den misdadiger, die door alle anderen wordtgewantrouwd en verstooien. Het is mogelijk datzij wordt teleurgesteld en bedrogen. Ach neen,'t is niet voordeelig lief te hebben in deze wereld.Maar 't kan ook een eere zijn, bedrogen te worden.

„De liefde gelooft alle dingen."De tegenwoordige wereld gelooft niets. Zij

wantrouwt alles, zij wantrouwt God, zij wantrouwt zichzelve.

Arme wereld!Arme liefdelooze wereld!

92

Page 105: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

DE LIEFDE HOOPT ALLE DINGEN.(1 Kor. 13:7c)

Selka, de dochter van den vorst der Cherus~kers, zoo verhaalt F. A. Krummacher in zijnparabelen, stond op een hoogte van het oudeHarzgebergte, en blikte peinzend neder in hetdoor rotsen omsloten dal. Reeds had de herfsthet woud ontbladerd. Looi bedekte de voetpadenover het gebergte. De herfstwind floot tusschende rotskloven. En Selka dacht met weemoed aande gelofte, waarmede zij zich aan het Christen~dom had verbonden.

Toen zag zij in de diepte op den steilen rots-weg twee gedaanten, gelijk pelgrims, aardscheen toch hemelscha wezens. Moedig traden zijvoort. De eerre droeg in de linkerhand als stafeen kruis, terwijl zij met de rechterhand naarboven wees. Vroolijk volgde haar de ander naarden top van de rots. Daar toefde een derde ge-daante in hemelschen glans; zij droeg een kransvan doornen in hare handen waaruit heme^bloemen ontsproten, en met deze bestrooide zijde opwaarts strevende pelgrims, en hoe hoogarzij kwamen, des te meer effenden zich de ge^takte rotsen.

Toen riep Selka uit: „Wie zijn deze hemelschewezens, voor wie het donkere dal verlicht is ende ruwe rotsen geëffend worden?" En het ant-woord klonk: „Zij, aan wie gij uw hart gewijd

93

Page 106: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

hebt. Geloof, Hoop en Liefdel" Daarop ver-dween het gezicht; en de edele dochter der Che~ruskers bleef alleen in zalige ontroering.

Zóó is het. Men ziet nooit een van deze heer-lijke gestalten alleen. De liefde gelooft. En in-dien zij niet hoopte, zou haar immers het gelooveontbreken. Het geloof, zoo lezen wij in den briefaan de Hebreën, is een vaste grond der dingen,die men hoopt. En Petrus verklaart in zijn eersten brief, naar de beste verklaring van Hoofd-stuk 1:21, dat het geloof van hen, die de op-standing en de verheerlijking van Christus aan-nemen, nu ook hope is op God. De onzienlijkewerkelijkheid is een eeuwige werkelijkheid.Daarom vertrouwt de mensch, die haar erkent,op haar niet enkel voor het tegenwoordige, hijvertrouwt op haar ook voor het toekomende. Endat vertrouwen op het toekomende, een vertrouwen, dat zich in een nameloos rijke en name-loos zalige verwachting ontplooit — ziedaar dehope.

„De liefde hoopt alle dingen." Evenmin als hijhet voorafgaande moet deze uitdrukking „alledingen" in volstrekten zin worden opgevat. Eenmensch, die liefheeft bezit tevens, ondanks detintelende geestdrift welke hem bezielt, een heilige nuchterheid, waardoor hij bewaard wordtvoor die valsche opwinding, waarin de anderenzich zonder eenigen grond gouden bergen vande toekomst beloven. Ook is het geen ziekelijke

94

Page 107: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

minachting van het tegenwoordige, die hem metkoortsachtigen gloed naar een onbekende toe-komst doet jagen. De liefde gevoelt zich wel ophaar plaats hier beneden. Zij heeft geen tijd omte dwepen en luchtkasteelen te bouwen. Zij ver-acht het schoone niet. Voor alles heeft zij eenglimlach of een traan. Een enkele bloem kan haarin verrukking brengen. Maar nochtans gevoeltzij zich niet tehuis in een sfeer, waar zonde enellende wonen; zij zoekt een betere, een idealewereld; zij ziet de volmaakte wereld komen enook, indien zij haar niet ziet komen, zingt ze denPsalm der oneindige bezieling: „Ik hef mijnoogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulpekomen zal."

Daarom kan een mensch die liefheeft nooit denmoed verliezen te midden van een moedeloozeen ontmoedigende wereld. Terwijl de anderende handen wringen in den stikdonkeren nachtder ellende, ziet hij een vriendelijke ster blinkenboven de schemerende bergen. Als alles wankelt,voelt hij zich onwankelbaar. Hij rekent op dentriomf van het koninkrijk Gods, ook als Satan dealleenheerschappij over deze wereld schijnt ver-kregen te hebben. Hij wordt niet verbijsterd vanwege de priesterlijke smart, die hem aangrijpt,als hij ziet, hoe alle pogingen om de gemeente teherstellen mislukken en haar steeds meer onher-stelbaar schijnen te maken. En tegen alle jam-merkreten in roept hij zijn heldenleuze uit: .Dum

95

Page 108: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

spiro, spero." „Zoolang ik adem, wil ik hopen,de hoop is d'ademtocht der ziel"... .

Hopeloosheid is een onloochenbare karakter-trek van het tegenwoordig geslacht. Men vleitzich, o ja, met vooruitzichten, waarvoor evenalsvoor romans een weinig waarschijnlijkheid vol-doende is. Er is opwinding. Er is koortsachtigespanning. Er is stervende hope. Maar de levendehope, de levende hope waartoe een menschwedergeboren kan worden door de opstandingvan Jezus Christus uit de dooden, de levendehope ontbreekt. Terwijl de nietigheid en de ijdel-heid van alle wereldsche dingen openbaar wordt,klemt zich het tegenwoordig geslacht,- ten spijtvan deze openbaring, met de razernij der wan-hoop aan het wereldsche vast, gelijk een gierig-aard zich te hartstochtelijker aan zijn schattenhecht, naarmate hij ouder wordt, en het hem teduidelijker is, dat hij aan den rand van den graf-kuil al zijn goud en zilver moet achterlaten.

Arme wereld! Doffe wereld! Hopelooze we-reld! Gij verwerpt het Kruis en met dat Kruisverwerpt gij de liefde, en gij gevoelt niet dat deliefdeloosheid u tot hopeloosheid voert. Gij zijtbezig aan wanhoop te sterven. Er is een thea-trale wanhoop, die gepaard gaat met het rollender oogen, en het knarsen der tanden, en menzoekt ze niet vruchteloos onder het kermisrumoeruwer ijdelheid. Er is een stille wanhoop, die zichvoor het oog van anderen onder den sluier der

96

Page 109: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

glimlachende voldaanheid weet te verbergen, enzij vermoordt duizenden van uw zonen en doch ,-teren, zonder dat gij vraagt naar de kwaal, waaraan zij gestorven zijn. Er is een wanhoop, waar-van de wanhopige zichzelf niet bewust is en zijis de vreeselijkste, en zij is zeer menigvuldigvoorwaar! Arme wereld! De wanhoop overmees-tert u! Zij bedwelmt u! Zij jaagt u naar de barri-caden! Zij laat u plassen in bloed! Ze zal u ver-stikken in bloed!

Kom tot het Kruis! Daar en daar alleen kuntgij leeren liefhebben; daarom kunt gij daar endaar alleen leeren hopen!

En gij, mijn broeder, die dat Kruis hebt aan-genomen en de levende hope kent, is er niet ietskwijnends in uw stemming? Worden uw vooruitzichten nooit beneveld? Verwart de verwarring der tijden ook uw ziele niet? Is er stalenveerkracht in de beslistheid waarmede gij, temidden van de verschrikking rondom u, opzieten blijft opzien naar de bergen, vanwaar uwhulde komen zal?

O vergeet het niet --- ik weet dat gij het totnu toe vergeten hebt — vergeet het niet: in uwliefdeloosheid ligt de fout. Heb lief! beter, ge-trouwer, inniger, heb lief — en de helderheid, defrischheid, de bestendigheid uwer hope is ge-waarborgd.

Jan Pieterszoon Koen had de zinspreuk ge-kozen: „ende desespereert nimmer."Het Hoofdstuk der Liefde 7 97

Page 110: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Dat is schoon gezegd. Maar meer dan dekloeke taal is de kloeke daad.

De mensch, die niet liefheeft, verstaat het ge-heim dezer hope niet.

De mensch, die niet liefheeft, moet vroeg oflaat het slachtoffer der desesperatie worden.

Nooit desespereeren, dat is: altijd liefhebben.

DE LIEFDE VERDRAAGTALLE DINGEN.

(1 Kor. 13: 7d)

Het is niet de bedoeling van den Apostel hierde verdraagzaamheid in den gewonen zin als eeneigenschap van de liefde aan te wijzen. De doorhem in het oorspronkelijk gebezigde uitdrukkingkan wel doelen op „dulden" of „verdragen",wanneer er van verdrukking of smaad sprake is.Maar de beteekenis van „volstandig blijven, vol'harden, uithouden" verdient hier de voorkeur.Het woord moet in denzelfden zin genomenworden, als waarin het b.v. voorkomt Matth.10:23: „wie tot het einde toe volhardt, die zalbehouden worden," en Hebr. 12:1: „laat onsmet volharding loopen de loopbaan, die ons isvoorgesteld." De liefde houdt alle dingen uit.Zij onderwerpt zich niet enkel aan allen tegen-spoed met groote lijdzaamheid, maar zij treedt

98

Page 111: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

'ook werkzaam op om aan allen tegenstand, dienzij ondervindt, heldhaftig het hoofd te bieden.Zij doet het tegendeel van vluchten of uitwijken.Zij blijft standvastig. Zij blijft getrouw. Deliéfde houdt alle dingen uit.

En hierin wordt wederom haar goddelijk, haarhemelsch karakter openbaar. Er is iets, dat demenschen liefde plegen te noemen, maar dat nietmet de liefde in den zin van Paulus en in denzin van de H. Schriften mag verwardd worden;gelijk reeds door de heidenen, in het „Gastmaal"van Plato o.a., de hemelsche liefde in harezuiverheid en verhevenheid onderscheiden is vande gemeene, waaronder dan verstaan wordt hetgeheel van zinnelijke lusten en driften, die demensch met de dieren gemeen heeft of die hemook wel beneden het dier verlagen. Deze ge-meene liefde — en zal zij straks niet de éénigezijn onder de menschen, die zichzelf als het edelste en meest beschaafde dier hebben leeren be-schouwen? — deze gemeene liefde mist natuur-lijk die heerlijke eigenschap der standvastigheid.De bekende pessimist-philosooi v. Hartmann,geprezen omdat hij gelijk weinigen den moedheeft de naakte waarheid te zeggen, vergelijktde liefde bij een onweersbui; maar zij ontlaadtzich niet, zegt hij, met een bliksemstraal; on-gemerkt, langzaam vloeit bare electriciteit weg,dan komt de koele wind en de hemel van hetbewustzijn wordt weer helder en ziet vol ver

99

Page 112: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

bazing de aftrekkende wolken aan den horizonna. Ach, dat is droevig juist gezegd. Men heeftbij buien lief onder de kinderen der menschen.De menschen, die u noodig hebben, overstelpenu met vriendelijkheden — zoolang ze u noodighebben.. Hoe menig huwelijk, waarin man envrouw elkander vervelen en van geluk mogenspreken, als het hun gelukt op een afstand vanelkander te leven en elkander niet te veel te hin-deren, en dat Benige weken nadat men, o zooplechtig, trouw had beloofd, misschien wel in dekerk! Hoe menige vriend uwer jeugd, die u bijhet bruisen van den beker met gloeiende woor^den bezwoer u nooit te zullen vergeten, en vanwien gij nu niet eens precies weet te zeggenwaar hij in de wijde, wijde wereld gebleven is!Ach, of men toch wilde aflaten van groote woor^den! De liefde der menschen is als het vlammetjevan een zwavelstok, er is geen rukwind noodigom het te blusschen; een weinig tocht is voldoende, en ook bij volmaakte windstilte is hetweldra uitgebrand.

Maar de rechte liefde, die toch de ëénige is,zij houdt alle dingen uit. Haar geldt de schooneuitspraak uit het Hooglied: „Zij is sterk als dedood, de ijver (gloed) is hard (onoverwinlijk)als het graf, hare kolen zijn vurige kolen, vlam-men des Heeren! Vele wateren kunnen dezeliefde niet uitblusschen, ja de rivieren zoudenhaar niet verdrinken; al bood men iemand al

100

Page 113: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

't goud van zijn huis voor de liefde, met smaadwerd hij afgewezen." Wat is de dood sterk! Opeen enkele aanraking van zijn vinger zinken dereuzen in 't stof. Wat is het graf onverbiddelijk!Het zal zich op het noodgeschrei aller menschen,zelfs op het noodgeschrei aller engelen niet ope^nen. Ik mag er niet meer van zeggen. Bij dezeuitspraak uit het Hooglied verklaart Van derPalm in zijn aanteekeningen met fijnen tact: „Elkwoord, over dit vers aangemerkt, zou een be-leediging zijn voor des lezers hart en gevoel."

„De liefde houdt alle dingen uit." Zie het aanden Zaligmaker. Ofschoon een hemeltroon Hemwacht, houdt Hij het uit in een wereld, waar Hijgeen plaats vinden kan om het hoofd ter rusteneder te leggen. Hij houdt het uit tegen de mis-kenning zijner vrienden en den smaad zijnervijanden. Hij houdt het uit tegen den nood eenergansche wereld, die met onvergelijkelijk geweldtegen Hem aangolft, maar waarvan de golfslagbreekt tegen Zijn Heilands-hart. Hij houdt hetuit tegen een doornénkroon, tegen een kruis. 't Isalsof alles Hem aanraadt met dat liefhebben opte houden. Judas roept: „houd op, uw barm^hartigheid is mij geen dertig zilverlingen waard."Petrus roept: „houd op, ondanks uw helden-trouw zal ik, een uwer beste discipelen, geenoogenblik aarzelen LI te verloochenen." Dewereld roept: „houd op, ik weiger LI te verstaanin eeuwigheid." De Satan roept: „houd op, want

101

Page 114: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

het loon van uw bloed en tranen is louter ijdel-heid." Maar Hij houdt vol. Hij volhardt tot heteinde toe. De spotters op Golgotha sprekenwaarheid, als zij zeggen: „Hij kan zichzelvenniet verlossen." Neen, Hij kan 't niet; 't is zijnliefde, die het Hem onmogelijk maakt. Alle wate-ren komen tegen deze liefde aan om ze uit teblusschen bruisend, tierend, bulderend als nooitte voren, maar zie, gelijk de arke Noachs opden vloed, zoo stijgt zij al hooger en hooger bijhet klimmen der onstuimige golven.

Heerlijke standvastigheid wordt het deel vanieder, die deze liefde aanneemt en alzoo leertlief hebben. Zulk een mensch verkrijgt eennatuur van graniet, Hij „staat" niet slechts, hijstaat „vast" te midden van al wat wisselt enwoelt in deze wereld, standvastig, onbeweeglijk,altijd overvloedig in het werk des Heeren. Doorgeen moeite of teleurstelling laat hij zich af-brengen van een eenmaal ingeslagen weg, dienGod hem gewezen heeft. Hij geeft zijn taak nietop, ook al wordt ze hem gedurig als bij de handen afgebroken. Hij smeedt het ijzer niet slechts„als" het gloeiend is, maar .totdat"' het gloeiendwordt. En wel verre van terug te deinzen voorden tegenspoed, ontvloeit hij het gevaar vansmarteloosheid, gelijk de heilige, aan wien deverzoeker verschijnt in den mantel en met dewoorden van Jezus; reeds wil hij toegeven, maargelukkig rukt hij nog den mantel weg en vraagt

102

Page 115: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

naar zijn wonden. En de verzoeker heeft geenwonden. Daardoor wordt hij verraden. Demensch, die liefheeft aanvaardt het lijden, — hijaanvaardt het en overwint.

De liefde houdt het uit, trots den felstentegenstand, en dat niet ter nauwernood, zijwordt meer dan overwinnaar bevonden in denstrijd. Zij leidt geen kwijnend leven. Haar gloedwordt niet gedempt door de verdrukking, waar-aan zij is blootgesteld. Haar geestdrift kan doorde verlammende macht der gewoonte niet wor-den gedoofd. Ach, wat gestadige afwisselingvan temperatuur in de liefde van den mensch,die u bemint; nu fonkelend als de gouden zonne-straal, dan kil als de regenvlagen in den herfst;nu vol heerlijke bezieling, als een bruid die harenbruidegom een kus van oneindige weelde op hetvoorhoofd drukt, dan lusteloos en nauwelijks instaat om u met een zekere officiëele welwillendheid te bejegenen, niet bij machte om allerleikleine belemmerende en verstorende invloedente trotseeren, en toch in den grond der zaak welgetrouw. En Hij, de Eénige, die hier op aardevolkomen heeft liefgehad .... Hij heeft nietenkel ten einde toe liefgehad, maar ook de gloeden de innigheid zijner liefde bleven onvermin-derd ten einde toe. Weergalooze majesteit! Inde zaal van Kajafas een Simon, die Hem ver-loochent, niet minder lief te hebben dan in dedeelen van Cesarea-Philippi een Petrus, die be-

103

Page 116: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

lijdt: „Gij zijt de Christus, de Zoon des levendenGods!"

Vrees niet! Vrees nooit, gij, die op zijn liefderekent. Zij houdt het uit, zelfs tegen de ontrouwen de weerspannigheid van uw eigen hart. Deliefde houdt alle dingen uit. Daarom kan uwZaligmaker verzekeren: „Ik geef mijne schapenhet eeuwige leven; zij zullen niet verloren gaanin eeuwigheid, niemand zal ze uit mijne handrukken."

Maar wapen dan ook uzelven met de Benigewapenrusting, die u onweerstandelijk, oneerwinnelijk maakt, met de liefde, die alle dingenverdraagt.

Liefde is macht.God is de Almachtige, omdat Hij de Liefde is.Er leefden in de vorige eeuw twee diepzinnige

godgeleerden, August Detlev Christian Twes-ten en Karl Immanuël Nitzsch. Beiden hebbeneen schier Johanneïschen ouderdom bereikt.Toen Twesten voor 't laatst zijn wegstervendenvriend bezocht, om nog eens dat vriendelijk ge-laat te zien, voordat het in 't graf werd weg-geborgen, sprak deze: „Ik kan niet meer zien,ik kan niet meer hooren, ik kan niet meer arbei^den, ik kan enkel nog „liefhebben"."

Zalig de mensch, die dat ééne vermag, hetééne, dat alles omvat!

104

Page 117: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

DE LIEFDE VERGAAT NIMMERMEER.(1 Kor. 13:8)

Er is een schoone opklimming in wat Paulusomtrent de liefde verzekert. Zij bedekt alle din~gen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen,zij verdraagt alle dingen. En nu — als om dezereeks van verheven eigenschappen te kronen —de liefde vergaat nimmermeer. Het Griekschewoord, door den Apostel gebruikt, beteekent„uitvallen, afvallen," in overdrachtelijken zin:„vervallen, ophouden, te niet gaan." Zooals ookonze Statenvertalers aanteekenen: „en valt nim-mermeer uijt" gelijk Rom. 9 : 6. Naar een anderelezing zouden wij aan „niet verlaten, niet be-geven" te denken hebben. Luther vertaalt: „Deliefde houdt nooit op, terwijl toch de profetieënzullen ophouden, en de talen zullen ophouden,en de kennis zal ophouden." De Engelsche ver-taling gebruikt een woord, dat insgelijks ,,falen,in gebreke blijven, vervallen" beteekent. Hoe ditzij ....het is duidelijk, dat Paulus hier eenvou-dig de onvergankelijkheid der liefde predikt.

De liefde vergaat nimmermeer.Blijde boodschap in een stervende wereld!

„Laat de gure winters beven,Dat al 't geurig groen bederft,

Lief dens bloemen blijven leven,Laat er sterven wat er sterft."

(j. Luiken.)

105

Page 118: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

En daar bederft niet enkel wat de geloovigeals bedorven heeft leeren kennen. En daar sterftniet alleen wat in zijn oog des steryens waardigis. Ach! voor een geloovige beteekent het niets,aan de vergankelijkheid van goud en zilver tegelooven en te tonnen dat hij er aan gelooft.Maar overtuigd te zijn, dat ook vele dingen diekostelijker zijn dan het goud dat vergaat en doorhet vuur beproefd wordt, dat ook geestelijke din~gen (charismata) die naar het eeuwige opleidentoch de belofte der eeuwigheid niet verkregenhebben, daarvan werkelijk overtuigd te zijn ennaar die overtuiging het harte te richten --- datbeteekent iets.

>De profetieën zullen te niet gedaan worden."Hoe kostelijk zijn deze profetieën in de oogender Gemeente, en zij doet wel dat zij daaropacht geeft, als op een licht, schijnende in eenduistere plaats. Maar de ure komt dat zij harebeteekenis hebben verloren. In de stad, die dezon of de maan niet noodig heeft om haar tebeschijnen, behoeft men ook het licht der profe-tieën niet; want de heerlijkheid Gods verlichthaar, en haar lamp is het Lam. In de toekomendebedeeling kan geen profeet zijn, want er is geentoekomst; er is geen toekomst, want er is geentijd, -- het is eeuwigheid.

„De talen zullen ophouden." Men moet hier-bij niet denken aan het onderscheid der talen,zooals sommige uitleggers dat deden, die er de

106

Page 119: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

verzekering bijvoegden, dat er in den hemelslechts één taal, de Hebreeuwsche, zal gesprokenworden. Paulus heeft het oog op hetzelfde verschijnsel, dat wij bij het eerste vers bespraken,een spreken in extaze, in hooge geestverrukking,waarbij de spreker in onsamenhangende klankenuiting gaf aan wat in zijn gemoed omging, maarzóó, dat de werkzaamheid van zijn verstanddaarbij terugtrad en hij voor zijn hoorders on-verstaanbaar blees. Dit geheimzinnig charismaschijnt nu reeds verdwenen te zijn.

„De kennis zal te niet gedaan worden." Hieris weder bedoeld gelijk in vs. 2, de gnosis, dediepere kennis van de verborgenheden van het.koninkrijk Gods, een diepere kennis, die als eenbijzondere geestelijke gave moet beschouwdworden (1 Kor. 12:8) . Ook deze vervalt, wan-neer al hetgeen ten deele was, te niet gedaanwordt en de geloovigen zullen zien van aangezicht tot aangezicht. Wij hebben ons dus nietvoor te stellen, dat eenmaal slechts allerleiwereldsche en ijdele kundigheden hare beteeke-nis zullen verliezen, maar ook de kennis. En heeftdan ook de zuivere, de ware wetenschap geenbeteekenis voor de eeuwigheid? Zal b.v. Paulus,de Apostel wijsgeer, in de nieuwe bedeeling indit opzicht gelijk staan met den moordenaar, aanwien Jezus het Paradijs beloofde aan het Kruis?Deze vraag is niet gemakkelijk te beantwoorden.Leibnitz heeft verklaard: „Alles wat wij hier ge-

107

Page 120: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

leerd hebben, zal ons zóóveel baten, als het ken-nen van de namen der straten van Londen, wanneer men de stad heeft verlaten." En Kalvijnzegt er in zijn verklaring van ons hoofdstuk hetvolgende van: „Vooreerst wil ik mijn geloovigelezers vermanen, dat zij, zich met het navorschenvan deze dingen niet te veel kwellen; het is beterdat men den weg zoeke, die naar het koninkrijkGods leidt, dan dat men den aard van het toe-komend bestaan onderzoekt. En wat de zaakzelve betreft: voor zoover ik kan gissen en uitdeze plaats kan opmaken, komt het mij voor, datwetenschap en taalkennis en dergelijke gaven,die ons in dit leven van dienst zijn, dan nietzullen gebleven zijn; maar de geloovigen zullenevenwel door het verlies geen schade lijden,daar zij toch van die dingen de vruchten, welkeveel kostelijker zijn, zullen verkrijgen."

De liefde vergaat nimmermeer.Wat is er, o mensch, dat niet vervalt en niet

ontvalt en niet wegvalt in een wereld, dievoorbijgaat met hare begeerlijkheid?

Men verhaalt dat Saladin, de beroemde ver-overaar, op zijn sterfbed bevel gaf, dat men nazijn dood zijn wapenrok op een speer voor hetIeper uit dragen zou en dat de drager telkenszou stilstaan en uitroepen: „Zie, dat is al watSaladin, de veroveraar, heeft nagelaten!"

En waar is de wapenrok van Saladin? Allesvalt weg -- behalve de liefde. En wanneer de108

Page 121: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

wereldstelsels voortduren — Schiller heeft hetu reeds gezegd — wanneer de wereldstelselsvoortduren, dan duren ze slechts door de liefde.

Houd u voor gewaarschuwd, mijn broeder, diedeze dingen leest en die het getuigenis heit inuw geweten, dat gij niet zoekt wat men „dewereld" pleegt te noemen! Het is mogelijk datgij desniettemin het vergankelijke zoekt. Het ismogelijk dat gij u verblijdt in het bezit van din-gen, die geestelijk schijnen en die niet eeuwigzijn, omdat het onvergankelijke, de liefde, eraan ontbreekt. Dat ze voorzichtig zijn, de pro-feten, de groote herauten, de veelszins uitmun-tende schatbewaarders van het koninkrijk Gods!Er zijn schatten, waarvan zij in gemoede verklaren, dat de mot en de roest ze niet verteerten dat de dieven ze niet doorgraven en stelen,en die toch aan het einde waardeloos blijken tezijn. De armen van geest zullen u voorgaan inhet koninkrijk Gods.

Liefdeloosheid is zelfverwoesting.De liefde is het eeuwige leven.Heb lief, en gij zijt eeuwig, en gij gevoelt u

eeuwig, en gij ziet alle dingen in het licht dereeuwigheid.

„Ik bemin," zegt Friedrich von Stofberg,„daarom zal ik zijn."

[[K7

Page 122: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

DE KENNIS TEN DEELE.(1 Kor`. 13:9a, lla, 12a)

De Apostel komt nu terug op hetgeen hij inhet vorige vers over dè kennis en de profetieënheeft gezegd. Dat het spreken met tongen zalophouden, heeft geen verdere aanwijzing noo-dig. Dat ook de tegenwoordige kennis (gnosis)niet zal voortduren in de toekomende bedeeling,waarin alles volmaakt is, laat zich uit haar ge-brekkigheid en onvolledigheid gereedelijk op^maken. Wij kennen ten deele. Onze kennis isin tweeërlei opzicht onvolmaakt. Want vooreerstkennen wij slechts ten deele, wat wij kennen. Enten tweede kennen wij slechts een klein deel vanwat gekend worden kan. Had Paulus enkel wil-len zeggen, dat slechts onze kennis van wat wijkennen, en niet ook, dat het voorwerp van diekennis ten deele is, dan had hij dit gebrekkigeniet als een bewijs voor het ophouden der kenniskunnen aanvoeren; want houdt die kennis opomdat zij subjectief onvolmaakt is, dan zou ookde immers in deze wereld gansch niet volmaakteliefde op denzelfden grond als vergankelijk moe-ten gedacht worden. Hiermede is echter niets tennadeele van het Evangelie gezegd. God heeftvoortijds „bij velerlei gedeelten" tot de vaderengesproken door de profeten (Hebr. 1: 1) , maarde openbaring in den Zoon is niet ten deele.Die openbaring behoeft in geen enkel opzicht

110

Page 123: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

aangevuld te worden. mis is de waarheid,de geheele, de volmaakt gedeeltelijke, eenonvolmaakte waarheid z+wa^mers „de" waar-heid niet zijn. Maar wij, wijmannen deze waar-heid niet zóó, dat wij haar nu ganschelijk hebben omvat. En wat wij van haar kennen, ach,wij kennen het niet zóó, dat wij het volkomendoorgronden. In Hem zijn al de schatten derwijsheid en der kennis, maar „verborgen".

Ook de profetieën zijn ten deele. Wat is erniet veel belangrijks geschied, waarvan Israëlsprofeten geen melding gemaakt hebben! Watzal er nog niet veel gebeuren in den verderenloop der wereldgeschiedenis, waarop niemandrekent en waarop niemand rekenen kan! Hoedikwijls breken er tijden aan zooals de tegenwoordige, waarin het wel schijnt, alsof het ge-slacht der profeten en der profetenzonen in deGemeente is uitgestorven! Hoe spoedig is hetenthousiasme des zieners gedempt! Hoeveel hin^derlijke duisternis ligt er uitgespreid over de ver-wachting van hen, die wel acht geven op hetprofetisch woord dat zeer vast is, doch te kwa-der ure vergeten, dat de profeten gewoon zijnwel waarheid maar geen chronologie te verkon-digen! Geen wonder dat de profetieën te nietgedaan worden, als straks het volmaakte komt.

Nu zijn wij nog als kinderen, als kleine kinde^ren. (Het woord door den Apostel in vs. 11 ge-bruikt doet denken aan een kind, dat nog niet

111

Page 124: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

spreken kan). Wi' en als kinderen, nauwe-^lijks verstaanbaars zonder slot of zin, zonder de beteekenis van de woorden, die webezigen, recht ten.reistaan.

Wij zijn geziri[ alf kinderen, zonder heer-schappij over onze gewaarwordingen, zondereen klaar besef te hebben van ons zoeken enstreven (de Grieksche uitdrukking beteekenteigenlijk: nadenken, dech Paulus heeft hier nietde intellectueele werkzaamheid maar het ge^moedsleven van den mensch op het oog) . Wijoverleggen of oordeelen als kinderen, afgaandeop den eersten indruk, in gevaar van onjuistegevolgtrekkingen te maken en deze begrippenen voorstellingen op verkeerde wijze te verbin^den. (De vrome en scherpzinnige Bengel vindthier een terugslag op vs. 9; het spreken zou opde tongen, het gezind zijn op de profetieën, enhet overleggen op de kennis betrekking hebben) .

„Wij zien nu door een spiegel in een duistererede." Over de beteekenis van deze uitspraakloopen de gevoelens van de geleerden nog aluiteen. De meesten denken aan een spiegel vangeslepen, gepolijst metaal, waarin de voorwer-pen worden weerkaatst, maar slechts in flauweonbepaalde omtrekken, lang niet zoo duidelijkals in onze tegenwoordige spiegels. Paulus zoudan van het zien „door" (niet „in") een spiegelgesproken hebben, in overeenstemming met hetgezichtsbedrog, waardoor het ons voorkomt als-

112

Page 125: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

of de dingen, die wij in den spiegel zien, daar.-achter geplaatst zijn. Voor de uitdrukking: „ineen duistere rede" staat in het oorspronkelijk:„in een raadsel". Maar men moet niet vertalen„raadselachtig". Luther heeft: „in een donkerwoord". En hierbij heeft men dan bepaaldelijkte denken aan het woord der openbaring. Degeopenbaarde waarheid, ofschoon in zichzelfvolkomen zuiver, is in menig opzicht duister,raadselachtig voor hem, die haar onderzoekt. Endit zal trouwens door niemand ontkend worden.Maar niet geheel duidelijk is het bij deze verklaring, hoe wij ons de betrekking van den „spie-gel" tot dat „raadselachtig woord" te denkenhebben. Zien wij dan niet dat woord zelf, on-danks en met al zijn raadselachtigheid? Is erdan iets waarin zich dat woord weerkaatst, doormiddel waarvan het tot onze waarneming komt?En welke reden is er om dat bemiddelende bijeen spiegel te vergelijken? De zaak is niet geheelhelder. En ook hier moeten wij erkennen, datwij zien in een duistere rede.

Er is bij ons dan ook een sterke neiging omde voorkeur te geven aan een andere verklaring,waarbij niet aan een spiegel, maar aan een ven-ster gedacht wordt. Laat mij eenvoudig de woor-den van een vernuftig uitlegger mededeelen.„Dit venster," zoo schrijft hij, „was gemaaktvan doorschijnenden steen (lapis specularis) ,die het licht doorliet, maar den wind tegenhield,Het Hoofdstuk der Liefde 8 113

Page 126: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

gelijk Philo van keizer Kaligula zegt: „hij gafbevel om de vensters te sluiten, die uit doornschijnenden steen bestonden, aan glas gelijk."Nog in de middeleeuwen werden in sommigekerken zulke vensters gebruikt (fenestrae gyp-seae) . De Chineezen hadden als vensters schel-pen> niet dikker dan ons papier. Het is zooalsmen soms in Siberië ijsblokken daarvoor bezigt.Maar deze vensters stellen natuurlijk den toeschouwer slechts in staat de onbepaalde, flauweomtrekken der dingen te zien. Gelijk de Rab-bijnen plachten te zeggen: „De profeten hebbenslechts gezien door specularia, maar Mozes, onzemeester, heeft gezien van aangezicht tot aanrgezicht." Tegen deze opvatting moeten we evenrwel doen opmerken, dat het recht om het oor-spronkelijke woord niet in den zin van „spiegel"maar in dien van „venster" te nemen, niet isaangewezen, en evenals bij de vorige verklaringblijft ook hier de vraag, wat Paulus toch wel metdat venster heeft bedoeld, terwijl volgens hemhet woord, dat wij dan door dat venster heen

zien, reeds op zichzelf als een raadseln

achtig woord moet beschouwd worden.Hoe dit zij — — zijn bedoeling is te herinne-

ren, dat onze kennis, ook onze kennis van godde-lijke dingen, in menig opzicht duister, beneveld,onvolledig is. Wie moet het niet toestemmen?Het rijk der wetenschap is het rijk der verbor-genheden. Hypothesen worden op hypothesen

114

Page 127: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

gestapeld.. Men staat verlegen bij de vraag naarhet wezen en den oorsprong der allereenvoudig-ste verschijnselen, of die oplossing zelve is ophaar beurt een bron van allerlei nieuwe raadselengeworden. „Wat ons de wijzen als waarheidverkonden, straks komt een wijzer, die 't weg-redeneert."

Ach! of de wereld op dit punt bescheidenheidwilde leergin! De kinderen dezer eeuw dwepenniet zoo met de wetenschap als velen wel mee-nen. Zij bekreunen zich in het practische levenkennelijk weinig om de wetenschap zelve, of-schoon zij hare vruchten genieten. Zij beseffenwel, dat het weten hen niet gelukkig kan maken.En met koele bedaardheid, wachten zij op de be-antwoording van de vraagstukken, waarvan zij,die hen aan de orde stelden, meenden dat ze dehalve wereld in spanning zouden brengen.Nochtans is de zelfverheffing des wetens onrbeschrijfelijk.

Men moet veel weten, men moet inderdaadveel weten om van dezen hoogmoed verlost teworden. Niet in het bereik van iedereen is desmart, de grootste smart, de Paulinische smartover het kennen ten deele. Beteekent het iets,als een opgeblazen schoolmeester, die ternauwer^nood door zijn examen kwam, met veel emphaseuitroept: „Ach ja, wij weten slechts één ding,dat we niets weten!"? Beteekent het iets, als eenrechtzinnige zich van iedere poging om ernstig

Het Hoofdstuk der liefde 8* 1 15

Page 128: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

over de geheimen van het koninkrijk Gods nate denken ontslagen acht, met het slaken van deverzuchting: „de verborgene dingen zijn voorden Heer en de geopenbaarde voor ons en onzekinderen?" Ach neen, ook deze schijnbaar nede-rige belijdenis is enkel ijdelheid. Men moetwetenschap vermeerderen om de vermeerderingder smart, die daaraan verbonden is, bij ervaringte kennen. Men moet een groote zijn op het ter-rein der gedachte om zich aldaar klein te geivoelen in ongehuichelden ootmoed.

Laat u, mijn lezer, niet door den kinderachti-gen waanzin der tegenwoordige wereld mede-slepen! Gevoelt ge u een wijze, wijs genoeg, omte meenen dat uw gedachtenstelsel geen herzie-ning behoeft, wijs genoeg, om de eerste zalig-spreking uit de bergrede niet te verstaan, wijsgenoeg, om uwen broeder die gelooft, maarwiens geloofsmeeningen van de uwe verschillen,als een ongeloovige af te wijzen? Acht gij uzel-ven bekwaam om een keurmeester te zijn in hetkoninkrijk Gods? Helaas! indien gij u niet ver-andert, indien gij u niet verandert en niet wordtals een kindeken, zult gij dat koninkrijk geens^zins ingaan! En indien gij er waarlijk ingaat, o,dan zult gij uw eigen wijsheid dwaasheid leerenachten, en de wijsheid bezitten om niets anderste willen weten dan Jezus Christus en dien ge-kruisigd. En het wordt u onmogelijk u op uwkennis te verhoovaardigen. En in plaats van tot

116

Page 129: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Benig mensch te zeggen: „aan uw zijde is de vol-strekte leugen, en aan mijn zijde is de volle waar-heid", in plaats van zóó te spreken, zult gij mis^-schien zelfs tusschen de helsche vonken, die dein de macht des bonzen gestelde wetenschap uit-spat, nog iets kunnen ontdekken van het licht, 'twelk verlicht een iegelijk mensch, komende in dewereld.

Ubi Crux, fbi lux!Waar het Kruis is, daar is het licht.En gij hebt het licht, mits ook inderdaad uw

weten met den Gekruisigde meêgekruisigd, inzijn dood begraven wordt.

DE VOLMAAKTE KENNIS.(] Kor. 13: 10, llb, 126)

Hoe hartverheffend zijn toch de grootscheverwachtingen, die de Gemeente koestert! Enhoe scherp teekent zich de heldere heerlijkheiddier verwachtingen af tegen de sombere hope-loosheid, waarvan de mensch buiten God, vroegof laat, onvermijdelijk het slachtoffer moet wor-den. Wat is het einde van den mensch en vande menschheid? De naturalistische wetenschapschudt het hoofd en verklaart: „de aarde zal een-maal als een uitgeblaakte puinhoop van alle levenberooid om de zon wentelen, en het geslacht der

117

Page 130: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

menschen... . waartoe heeft het bestaan, waar -

toe heeft het zijn beschaving, zijn idealen beze-ten, waartoe?" Het pessimisme tracht zich tetroosten met het troosteloos vooruitzicht dat allelevenden ten slotte in een bewusteloozen toe-stand, een soort van Buddhistisch Nirvana, zul-len wegsluimeren. Niet weinigen beijveren zichom de bedenkingen, die tegen het geloof aan hetvoortleven van den mensch na den dood, zijn inrgebracht, alom den volke bekend te maken en ditgeloof zelf onder het uitbundig gelach eenerlichtzinnige schare als een oudwijfsche fabel aande kaak te stellen. Maar met dat alles kan menhet kind dezer eeuw niet verbieden den nood rkreet van Alfred de Musset te herhalen: „mal-gré moi, 1'infini me tourmenie" (het oneindigemartelt mij ondanks mij zelven) . Het gelukt niet,de neiging tot het eeuwige (Fred. 3: 11) uit hethart des menschen te verbannen. En alleen deChristelijke levensbeschouwing, de levensbe^schouwing der hope, is in staat aan deze aspiratiewaarlijk voldoening te schenken. De Gemeentebehoeft zich niet met vage uitzichten en onklarebeseffen tevreden te stellen; in het bezit deseeuwigen levens gevoelt zij zich onwankelbaarzeker van de toekomst en zeker van de heerlijk-heid, welke de toekomst zal aanbrengen.

Het volmaakte komt. Er is een nieuwe orde derdingen in aantocht, waarin niets geschondens,niets gebrekkigs meer gevonden wordt. En met

118

Page 131: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

de verschijning van het volmaakte valt de ver-dwijning van het onvolmaakte samen. Hetgeenten deele is wordt te niet gedaan. Niet zóó dathet aangevuld en voltooid wordt, alsof Paulusin vs. 11 enkel had willen verzekeren dat hetonvolmaakte kennen en het onvolmaakte profe-teeren zou ophouden, om dan in volmaaktkennen en volmaakt profeteeren over te gaan.Neen, het tegenwoordige kennen dat ten deeleis, en het tegenwoordige profeteeren dat tendeele is, het zal ganschelijk te niet gedaan wor^-den. Gelijk het morgenrood verdwenen is, wanneer de zon opgaat. Gelijk naar 2 Kor. 3, waarPaulus hetzelfde woord gebruikt als hier, deheerlijkheid van het aangezicht van Mozes is teniet gedaan, ofschoon deze zoo groot was, datde Israëlieten haar niet konden aanstaren, en deoude bedeeling in Christus, in zijn verschijningen in zijn verlossingswerk, is afgeschaft. Degeestesgaven zelve, door God aan de Gemeentegeschonken, zijn niet bestemd voor de toekomen-de eeuw, welke schoone vruchten van eeuwigeheerlijkheid zij ook mogen voortbrengen. Zoodrade groote dag der volmaaktheid aanbreekt, zalal wat ten deele was een einde nemen.

En gelijk het verschil tusschen den mannelijkenen den kinderlijken leeftijd, zóó is ook het verrschil tusschen het tegenwoordige en het toe-komende leven der geloovigen. Onze Statenvertetalers teekenden aan: „d'apostel vergelijckt de

119

Page 132: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

kennisse, die wij nu in dit leven hebben , bij dekennisse, die de kleijne kinderen hebben; en dekennisse, die wij in 't toekomende leven zullenhebben, bij de kennisse van volwassene mannen;sulck een onderscheijt is tusschen beijde endenoch veel grooter."

Wij zien nu door een spiegel in een raadsel-achtige rede,maar dan aangezicht tot aangezicht.Zoo roept Jacob uit na de geheimzinnige wor-steling te Pniël: „Ik heb God gezien aangezichttot aangezicht, en mijn ziel is gered geworden."Zoo wordt door den Heer aangaande Mozesverklaard: ,,Mond tot mond spreek ik met hem(dit is minder dan zien, dat meer helderheid,meer zekerheid geeft) of doe ik (hem) zien, hetis niet door raadselen, en de gelijkenis (zooveelvan God zichtbaar worden. kan) aanschouwthij." Wij zullen niet meer zien als door een dofglas, dat ons enkel vergunt de flauwe omtrekkender dingen waar te nemen. Wij zullen niet meerzien in schemerende verte. Vlak voor ons aange^zicht zal zijn een ander aangezicht, het aange-zicht Gods. Hij zal ons niet slechts den zoom vanzijn kleed, de majesteit van zijn wezen te aan-schouwen geven; Hij zelf zal zich openbaren inde volle heerlijkheid van zijn wezen, onbelem^merel, onmiddellijk .....Wie kan deze gedachteaannemen zonder te zwijgen?

Wij zullen kennen gelijk wij gekend zijn.Merkwaardig dat Paulus zegt: „Ik zal kennen ',

120

Page 133: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

en hier dus van het zooeven gebruikte meervoudin het enkelvoud overgaat. Bengel merkt hierbijop, dat zien en kennen van elkander verschillenten opzichte van de geestelijke dingen, gelijk metbetrekking tot de natuurlijke, de uitwendige ende inwendige gewaarwording van elkander on-derscheiden zijn. Het kennen inzonderheid is eenzaak van de allerdiepste diepte der menschelijkepersoonlijkheid. Ook behooren wij niet voorbij tezien, dat de Apostel niet zegt: „gelijk ik gekendword", maar „gelijk ik gekend ben". Misschiendenkt hij hierbij aan zijn bekeering, toen Godzich aan hem openbaarde als een God, die toondehem volkomen te verstaan. Wij hebben hier nietde algemeene gedachte, dat God de Alwetendeook de harten van alle menschen kent en hunnieren proeft, zoodat in de donkerste schuilhoepken van hun wezen niets kan verborgen wordenvoor zijn oog. Gods kinderen zijn Gods geken-den in zeer bijzonderen zin ,,Indien iemand Godliefheeft", zoo lezen wij in dezen zelf den brief,,,die is door Hem gekend", waaruit volgt datiemand, die God niet liefheeft, niet door Hemgekend is, zoodat hier gedacht moet worden aaneen ander kennen dan waarvan daareven sprakewas, omdat dit geldt zoowel van degenen dieGod liefhebben, als van degenen die Hemniet liefhebben. De geloovige is door God. ge-kend in dezen zin, dat hij nu ook de werkingondervindt van de gezindheid waarin God hem

121

Page 134: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

kent, de werking zijner verlossende liefde. Devolmaaktheid van de kennis, waarmede Goddezen kent, is onafscheidelijk van de zaligeliefde, waarmede Hij hem vervult en waarmede Hij hem vervullen kan, omdat de ge-loovige door het geloof het hart daarvooropenstelt, terwijl Hij niet met die zalige liefdevervullen kan den mensch, die in zijn ongeloofweigert haar op te nemen, en dus op anderewijze het voorwerp is van de kennis des Al~weienden. Nu dan, wij zullen God kennen gelijkwij gekend zijn. Maar de volkomen zuivere enonbenevelde kennis, die wij dan van Hem be^zitten, zal, wel verre van een kaal afgetrokkenweten te zijn, samenhangen met de volkomeneliefde waarmede wij ons dan, oneindig beter danhier beneden, aan Hem overgeven. De volmaaktekennis is eigenlijk slechts een eigenschap vande volmaakte liefde. Het voorwerp dier kenniswordt niet eens uitdrukkelijk genoemd., maar Hijis het, die alles in allen zal zijn.

Bezielend vooruitzicht!0, vraag niet, mijn broeder, wanneer deze

dingen zullen zijn. „Deze volmaking", zegt Kal-vijn, „begint bij den dood, omdat wij dan hetlichaam met zijn vele zwakheden afleggen, maarvoor den dag des oordeels zal zij niet ganschelijkvoltooid zijn." Zij die geldoven haasten niet.Vraag niet naar een beschrijving van deze heer-lijkheid. Sta den wiskunstenaar toe -- gelijk de

122

Page 135: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

vrome Gausz von Göttingen het deed -- zijnverwachting uit te spreken, dat hij dan de diepereverhouding der getallen zal leeren kennen, dieGod in het geschapene heeft neergelegd (God iswiskunstenaar) . Kwets de verrukking niet, dieden wijsgeer aangrijpt bij het vooruitzicht, dat hijdan de oplossing zal vinden van raadselen, wieroplossing hij hier beneden vruchteloos heeft ge-zocht. Vraag niet! Geloof alleen. En verblijd u inde hope.

Neen! vraag niet. Gij hebt geen tijd om tevragen. Gij hebt al uw tijd noodig om u op dekomst van het volmaakte voor te bereiden, d.i.om lief te hebben.

DE SLOTSOM.(1 Kor. 13: 13)

Het laatste vers van ons Hoofdstuk heeft denuitleggers veel moeite gegeven. De verzekering:„Zoo blijft dan geloof, hoop en liefde, dezedrie", is op zichzelve gemakkelijk te verstaan, enmen zou over bare beteekenis zeker niet zooveelstrijd gevoerd hebben, indien men hier geentegenspraak met andere verzekeringen van denApostel had meenen te ontdekken. Een onbe-vooroordeelde, die dit laatste vers leest, zal allichin de verzoeking komen om te verklaren: ,,Vol-

123

Page 136: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Bens Paulus is het dus zóó, dat het geloof blijft,en dat de hoop blijft, en dat de liefde blijft; hetspreekt van zelf dat het „blijven" voor elk vandeze drie in denzelfden zin moet genomen wor^den, even zeker, even lang." — —Maar zie, alsde Apostel hier leert dat niet enkel de liefde,maar ook het geloof blijst, en blijst zelfs in de toe -

komende eeuw, is dat dan niet in strijd met degewone voorstelling, volgens welke het geloofeenmaal verwisseld zal worden met aanschou-wen, een voorstelling die ons immers door den.-zelfden Apostel aan de hand gedaan is, toen hijschreef: , >Wij wandelen door geloof, niet dooraanschouwen" (2 Kor. 5 : 7) ? En wederom, alshier geleerd wordt dat niet enkel de liefde maarook de hope blijft, en blijft zelfs in de toekomen-de eeuw, hoe is dit dan in overeenstemming tebrengen met de verwachting dat eens de Christe~lijke hope haar volkomen vervulling zal gevon^den hebben, terwijl Paulus zelf immers uitdruk-kelijk heeft verklaard: „maar een hoop die gezienwordt, is geen hoop, want wat iemand ziet, hoezal hij het nog hopen" (Rom. 8 : 24b) ?

Gij begrijpt dat men er iets op vinden moest .

En men heeft er iets op gevonden r meer daniets.

Zoo heeft men b.v. gezegd, dat hier niet aanden duur, maar aan de waarde van geloof, hoopen liefde moet gedacht worden. Paulus zou be-doeld hebben: deze drie zaken zijn noodig en

124

Page 137: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

voldoende; alléén deze drie staan vast; zij zijn enzij blijven — niets meer. In hoofdzaak is dezeopvatting ook die van Kalvijn. Maar wij vragenwaarom de Apostel in dit geval geen andere uitdrukking heeft gebezigd. Hij spreekt nadrukke-lijk van „blijven". En hij heeft toch zeker nietgewild dat zijn lezers hierbij allereerst aan ietsanders dan aan „blijven" zouden denken. Wijontkennen natuurlijk niet, dat de „duur" van ge^loof, hoop en liefde in verband moet gebrachtworden met de alles overtreffende „waarde",die deze drie bezitten, maar wij kunnen niet aan-nemen dat het de bedoeling van den Apostel zouzijn hier op de waarde en niet op den duur, ofop de waarde afgezien van den duur dé aan-dacht te vestigen.

Anderen hebben zich uit de verlegenheidtrachten te redden met de verzekering, dat deuitdrukking „blijven" hier verschillende begrip-pen in zich sluit, of dat althans niet aan het blijven van geloof, hoop en liefde in denzelfdengraad of in dezelfde mate behoort gedacht teworden. Bij geloof en hoop, zoo zegt men, ishet blijven niet absoluut; zij blijven slechts totde toekomst van Christus. Maar bij de liefde ishet in volstrekten zin; de liefde blijft ook tot nade parousie. Dit is louter willekeur. En bij deverklaring van geen enkel geschrift, maar aller-minst bij de verklaring der Heilige Schriften, ishet geoorloofd willekeurig te werk te gaan. Vol-

125

Page 138: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Bens deze methode van uitlegging zou men b.v.het woord van jezus in Gethsemané tot de driediscipelen: „blijft hier en waakt met mij" alduskunnen opvatten, dat Jakobus geroepen werdslechts een tijdlang bij den aangevochten Mees ,-

te blijven, en Petrus een "poos langer, enJohannes misschien totdat de strijd geëindigdwas— — —

Evenmin, kunnen wij ons vinden in de mee-ning, dat bij „geloof" en „hoop" in dit vers nietaan het gelóoven en aan het hopen zelf moetgedacht worden, maar aan het object, het voor-werp waarop zij gericht zijn, en waarvan hierdan door Paulus verzekerd wordt dat het blijft.Ware toch deze opvatting juist, dan zouden wijook bij de „lièfde", die met geloof en hoop inéén adem genoemd wordt, evenzeer niet aan hetliefhebben zelf, maar aan het voorwerp van deliefde, dus aan God, hebben te denken. En aangezien de uitdrukking „liefde" in het tweede ge-deelte van dit vers toch wel in denzeliden zinals in het eerste gedeelte zal moeten genomenworden, zou de Apostel dus verklaard hebbendat het voorwerp der liefde (God.) de meesteis, meer dan het voorwerp van geloof enhope — — — Dit laat zich niet aannemen. Degrondgedachte van het geheele Hoofdstuk pleiter tegen.

Men heeft zich ook beroepen op het beginvan ons vers, op den aanhef: „zoo dan" of „nu126

Page 139: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

dan." Dat woord duidt, zoo zei men in navolgingvan Chrysostomus, een tijdsbepaling aan. Pau-lus wil niet te kennen geven dat geloof, hoopen liefde blijven, zoo maar in 't algemeen, of datzij blijven tot in eeuwigheid, maar dat zij blijvengedurende deze bedeeling, totdat de toekomendeeeuw aanbreekt. Maar wij vragen: houdt danook, volgens de voorstelling van den Apostel,de liefde op zoodra de tegenwoordige eeuwvoorbij is? moet dit, volgens deze verklaring, danniet evenzeer van de liefde als van het geloofen de hoop worden aangenomen? is deze ge-dachte niet in strijd met de verzekering uit vs. 8,dat de liefde nimmermeer vergaat? en laat hetzich ontkennen dat Paulus het ophouden vanandere geestesgaven, profetie en gnosis b.v., nietvoor de parousie des Heeren heeft verwacht?

Hier wordt dus kloekweg geleerd dat behalvede liefde ook het geloof en de hoop blijven inde toekomende eeuw. Is dit niet, wat het geloofbetreft, in strijd met 2 Kor. 5 : 7? Maar Paulusspreekt hier eigenlijk niet van aanschouwen. Hijgebruikt een woord dat te kennen geeft: „ge-daante", „verschijning". En hij wil zeggen: Wijwandelen hier niet zoo dat wij den Zaligmakerin zijn luisternolle verschijning voor oogen heb-ben, niet zóó dat wij bestraald worden met deglans zijner heerlijkheid. Nu wandelen wij doorhet geloof. Het geloof is thans het levenselement,waarin wij ons bevinden, waarin wij ons ver-

127

Page 140: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

heugen. En nu spreekt het van zelf dat in dezentoestand verandering komt, wanneer straks deeerste dingen zijn voorbijgegaan. Maar volgthieruit ook noodzakelijk, dat er dan geen enkelspoor van geloof meer is overgebleven? De verLoren zoon, die in het vreemde land de verzeke-ring van zijns vaders vergevende liefde ontvangten haar dankbaar aanneemt, maar voorloopig omde een of andere reden in het vreemde landmoet blijven, o, hij smaakt eerst de volle heerlijkheil van zijns vaders liefde, als hij hem straksjubelend in de armen zinkt, maar hij verliestdaardoor toch niet het vertrouwen, dat hij reedste voren in de teedere ontfermingen van datvaderhart stelde, het vertrouwen dat nu oneindigbevestigd wordt! De kern van het geloof is im-mers vertrouwen. En kunt gij u een hemel den-ken, waarin geen vertrouwen woont? De zalig-heid der zaligen is gelooven. Ook zie men nietvoorbij, dat de zaligheid der zaligen toch harengrond heeft in de verlossende liefde Gods aanhet Kruis geopenbaard, alzoo in een historischfeit, waarvan de heerlijke vrucht wel onafgebroken tegenwoordig en verzekerd is, maardat toch zelf in het verleden ligt en zoo een voor-werp blijft van het geloof.

En wat de hope aangaat — — — Zeker, eenhoop die gezien wordt is geen hoop. Maar kuntgij u dan den toestand, waarin de hoop der ge-meente vervuld is, als „stilstand" voorstellen?

128

Page 141: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Heeft men recht een leven, waarin geen geest-drif tvolle verwachting tintelt, een hemelsch levente noemen? Is de heerlijkheid heerlijkheid, als zijgeen voortdurend toenemende heerlijkheid is?

Dit is de slotsom: geloof en hoop en liefdeblijven. Doch de meeste van deze is liefde.Luther vertaalt: „zij is de grootste." Zoo ook denieuwe Engelsche overzetting. Paulus wil zeg-gen, dat aan de liefde meer waarde moet wordentoegekend dan aan het geloof en de hoop. Hier-uit mag evenwel niet met de Roomsche kerkleerworden afgeleid dat de liefde het geloof ver-vangen en den zondaar rechtvaardigen kan.„Zal dan een koning", roept Kalvijn terecht uit,„het land beter kunnen beploegen dan eenlandman, beter schoenen kunnen maken dan eenschoenmaker — omdat hij honger staat dan beirden?" Neen! Het geloof heeft, zoowel als dehope, een onvervreemdbaar recht en een geheelBenige kracht. Maar wordt uw geloof niet alseen dood geloof openbaar, indien het niet werk-zaam is door liefde? En is uw hope wel iets meerdan een zelf zuchtig begeeren, wanneer zij nietopbloeit uit een hart, dat vervuld is van de liefdeGods? De liefde is de meeste. God zelf, de Aller-hoogste, wordt immers, naar de juiste opmer-king van Bengel, geen geloof en geen hoop —Hij wordt Liefde genoemd.

0, mijn broeder, vergaap u dan niet aan dedingen, die niet blijven, ofschoon ze u misschien

129

Page 142: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

voorkomen groote, geestelijke beteekenis te heb,-ben. Voorwaar, niet alléén van de dingen, diegij wereldsch pleegt te noemen, gelden Sluyterswoorden:

„Verschijnt maar eenen oogenblik,'t Verdwijnt in haesten eeuwiglik,"

Doe bovenal de liefde aan, welke is de bandder volmaaktheid. Gij kent dat schoone woordvan den kerkvader: „de deugd is de orde (deregeling, de practische beoefening) der liefde."Gij kent dat andere woord van den hervormer:„het gebod der liefde is een kort gebod en eenlang gebod, een éénig gebod en vele geboden;het gebod der liefde heft alle geboden op en isde grond van alle geboden." Maar verstaat gijdeze dingen ook? Maar veroordeelt gij uzelf inal wat gij doet en in al wat gij zijt zonder liefte hebben? Maar beijvert gij u onophoudelijkom liefde te ontvangen (want dan alleen als gijde liefde Gods aanneemt is het u niet onmogelijklief te hebben) en om zóó zijn verlossende enzaligmakende liefde te openbaren in deze armewereld?

Zaligmakende liefde!Goethe vergeleek een hart zonder liefde bij

een tooverlantaarn zonder licht; nauwelijkswordt het lampje er in geplaatst of er verschijnenallerlei bonte en schoone beelden tegen denwand. Zóó is de macht der natuurlijke liefde.

130

Page 143: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^

Zij toovert een kleurenwereld rondom u, die umisschien in hooge verrukking brengt, maar —de schoone gestalten op den muur missen vastewerkelijkheid; straks gaat het lampje uit en 't isalles droevig en duister. Maar wanneer in uwhart r die geheimzinnige tooverlantaarn —Gods liefde brandt — — o, dan leeft gij niet inde ijdele verrukking van een ijdel kleurenspel,maar gij aanschouwt de boeiende schoonheid deronbewegelijke dingen, die u vervullen met grooteblijdschap en oneindige geestdrift. En dat licht,het moge hier op aarde niet altijd helder bran ,-den, het brandt toch tot in eeuwigheid.

Op het graf van den edelen Charles Kingsleystaat een wit marmeren kruis. En op dat kruisleest men eerst de woorden: „God is liefde" —het kort begrip zijner belijdenis. En daaronder:„amavimus, amamus, amabimus („wij hebbenlief gehad, wij hebben lief, wij zullen lief hebben”)— het kort begrip zijner levensgeschiedenis.

Deze twee zijn één.Geen liefde zonder Hem, die Liefde is.Maar dan ook in Hem:Een dagelijksch loflied: ,,,Wij hebben lief."En aan het einde een rustige dankzeggen:

„Wij hebben liefgehad."En altijd, in leven en in sterven, de wonder-

schoone belofte eener eeuwige blijdschap: „Wijzullen liefhebben."

131

Page 144: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^
Page 145: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^
Page 146: l LIEFDE L fD · t hr nt dnn n „tln", lf d ptl b.v. z vrzrd hbbn: „Zndr lfd bn n lnnd tl, l bn n tt zvr n vrd rh t prn, n Hbrh, n Ltjn n llrl ndr tln r." Hj dltp ht hr, d t^