Klimaatver

64
1 Klimaatverandering in de achtertuin Informatie voor IVN Natuurgidsen

description

Er wordt veel gepubliceerd over klimaatverandering. Voor IVN'ers en andere natuurliefhebbers misschien iets te veel. Daarom is er dit boekje: het geeft IVN Natuurgidsen & anderen een beknopt inzicht in het begrip klimaatverandering en de belangrijkste oorzaken die deze verandering teweeg brengen. Vervolgens bespreken we de invloed op de flora en fauna in Nederland met concrete veranderingen bij specifieke soorten die je in het veld tegen kunnen komen. Bij elke soort is de biotoop vermeld en bij veel soorten ook een ‘weetje’ om tijdens de excursie aan het publiek te kunnen vertellen.

Transcript of Klimaatver

Page 1: Klimaatver

1

Klimaatverandering in de achtertuinInformatie voor IVN Natuurgidsen

Page 2: Klimaatver

2

Klimaatverandering in de achtertuin is gemaakt door het IVN en De Natuurkalender in het kader van Hier. Hier is een initiatief van ruim 40 goede doelen die in Nederland en daarbuiten een groot aantal projecten uitvoeren om het wereldwijde klimaatprobleem aan te pakken. Zie ook www.hier.nu

Page 3: Klimaatver

3

1. Inleiding 5

2. Klimaatverandering 6

3. Effecten van klimaatverandering op de fauna 3.1 Vlinders 11 3.2 Libellen 16 3.3 Insecten en andere kleine beestjes 33

4. Effecten van klimaatverandering op de flora 29 4.1 Voorjaar 30 4.2 Herfst 37 4.3 Vermogen tot verspreiding 39 4.4 Warmteminnende soorten 41 4.5 Koudeminnende soorten 45 4.6 Effect op ecosystemen 46 4.7 Voedselketens 50 4.8 Toekomst 52

5. Suggesties voor activiteiten rond klimaatverandering voor IVN-afdelingen 54 5.1 Bestaande activiteiten met een klimaat-sausje 5.2 Nieuwe activiteiten 56

6. Literatuur 59 - Vlinders - Libellen - Insecten en andere kleine beestjes - Planten

Page 4: Klimaatver

4

Kool

mee

s

Page 5: Klimaatver

5

1. Inleiding

Het is eind november 2006. Buiten is het 17°C. Het raam staat wijd open en iemand fietst in T-shirt voorbij. Een koolmees zingt zijn voorjaarsliedje en op het Goois Vogelnet werd de eerste zingende merel gemeld.

Vorig weekend gidsten we de IVN publiekswandeling langs de Gooimeerkust. Het ging dit keer over vogels en overwinteren. Verschillende vogels kwamen aan bod die normaal op trek behoren te zijn. De mensen uit mijn groep viel op dat er nog zoveel blaadjes aan de bomen zaten in prachtige herfstkleuren. Tijdens deze excursie kwam het onderwerp klimaatverandering op een hele natuurlijke en vanzelfsprekende manier aan bod. Over de steeds vaker voor komende extreme weersituaties worden regelmatig vragen gesteld tijdens de excursie.

Als IVN Natuurgidsen kunnen we niet meer om klimaatverandering heen! Er wordt veel gepubliceerd over klimaatverandering, te veel om als natuurgids allemaal bij te houden. Daarom is er dit boekje. Dit boekje geeft voor IVN Natuur gidsen een beknopt inzicht in het begrip klimaatverandering en de belangrijkste oorzaken die deze verandering teweeg brengen. Vervolgens bespre-ken we de invloed op de flora en fauna in Nederland met concrete ver anderingen bij specifieke soorten die IVN Natuurgidsen in het veld tegen kunnen komen. Bij elke soort is de biotoop vermeld en bij veel soorten ook een ‘weetje’ om tijdens de excursie aan het publiek te kunnen vertellen.

Nicole van Gans, IVN-afdeling Gooi e.o.

Page 6: Klimaatver

6

2. Klimaatverandering

Wat is klimaatVan Dale: ‘Klimaat is de gemiddelde of samengevatte natuurlijke gesteldheid van de lucht en het weer in een landstreek’. Door de gemiddelde temperatuur, lucht-vochtigheid, luchtdruk, wind, bewolking en neerslag te meten, kan men zien hoe klimaat zich ontwikkelt en in de tijd verandert. Er zijn veranderingen in de natuur lijke klimaatvariaties en extremen in het weer; extremen zoals hitte en kou, droogte en nattigheid.

KlimaatveranderingDe wetenschappers trekken niet langer in twijfel dat het klimaat snel verandert. Verbranding van fossiele brandstoffen (olie, gas en steenkool), uitstoot van de zogenaamde broeikasgassen (CO2, methaan, lachgas, en cfk’s) en grootschalige boskap hebben geleid tot het versterkte broeikaseffect, waardoor de gemiddelde

aardtemperatuur oploopt. Sinds de industriële revolutie aan het begin van de vorige eeuw neemt de invloed van de mens op het klimaat voortdurend toe. Alleen al in Nederland is sinds 1990 de uitstoot van broeikasgassen met 4% gestegen.

EffectenDoor de wereldwijde stijging van de temperatuur (met 0,6°C in de vorige eeuw; bron KNMI):• Smelten de ijskappen en gletsjers,• Ontstaat extreme neerslag, wat leidt tot

over stromingen, • Ontstaat gebrek aan neerslag met grote droogte en

hittegolven tot gevolg,• Stijgt de zeespiegel,• Passen plant en dier hun gedrag aan, sterven uit,

of nemen aanzienlijk in aantal toe.

Page 7: Klimaatver

7

Deze effecten van klimaatverandering hebben grote gevolgen voor natuur, landbouw, veiligheid (door natuurrampen) en de gezondheid van de mens.

Broeikaseffect en gat in ozonlaagDe aarde heeft een broeikaseffect, zodat binnen de dampkring de warmte wordt vastgehouden. De gassen die voor het broeikaseffect zorgen (CO2, methaan, lachgas, stikstofoxide en de fluorverbindingen HFK’s, PFK’s en SF6), zijn voor een deel van nature al aanwe-zig maar nemen onder invloed van menselijke activiteit duidelijk toe. Zij hebben als kenmerk dat zij infrarode straling (warmtestraling) die door het aardoppervlak uitgestraald wordt na instraling door de zon, absor-beren en hierdoor de temperatuur van de atmosfeer verhogen. Zonder broeikasgassen zou de temperatuur op aarde gemiddeld –15°C zijn.

Page 8: Klimaatver

8

Het gat in de ozonlaag bij de Zuidpool is groter gewor-den door de uitstoot van –inmiddels verboden– cfk’s (chloorfluorkoolwaterstoffen). Cfk’s werden gebruikt in koelinstallaties en als drijfgassen in spuitbussen. Door het gat in de ozonlaag dringt er meer UV-straling door tot de aarde. Plankton kan hier slecht tegen en dus neemt het plankton op de Zuidpool af. Dit plankton nam normaal CO2 op, nu dit wegvalt wordt het broei-kasgas niet meer omgezet en neemt het broeikaseffect toe.

Daar waar het grotere gat in de ozonlaag ertoe leidt dat minder van het broeikasgas CO2 wordt op genomen, leidt de uitstoot van stikstofoxiden ertoe dat het herstel van de ozonlaag vertraagt. Stikstof oxiden worden uitgestoten door de industrie en benzine verbranding van wegverkeer. Dit leidt tot smog en zo wordt het broeikaseffect verder versterkt. Als stikstofoxiden opstijgen naar de stratosfeer

tasten zij, na het doorlopen van een aantal chemische reacties, ook de ozonlaag zelf aan.Er is dus een complex systeem waar het broeikaseffect en het gat in de ozonlaag elkaar negatief beïnvloeden. Hierdoor gaat de klimaatverandering extra snel.

NederlandOok in Nederland zijn de gevolgen van klimaat-verandering merkbaar, vooral in de vorm van weers-extremen. Er is een toename in neerslag en een meetbare verhoging van de zeespiegel merkbaar met als belangrijkste effect overstromingen eind 20e eeuw. De zomers van 2003, 2005 en 2006 waren extreem warm en droog. Door de grote droogte was er voor de energieproducenten een groot tekort aan koelwater, met gevolgen voor de energieproductie. Ook kwamen meer mensen als gevolg van hoge concentraties ozon en fijn stof te overlijden. De zoetwatervoorziening was niet voldoende en het grondwaterniveau was zeer

Page 9: Klimaatver

9

sterk gedaald; dit had schadelijke gevolgen voor de landbouw en veendijken werden aangetast (dijkverschuiving in Wilnis).In 2003 begonnen planten 3 à 4 weken eerder te bloeien, wat als gevolg had dat hiervan afhankelijke diersoorten (vogels, bijen) zich moesten aanpassen en het hooikoortsseizoen van de mens eerder begon.

Page 10: Klimaatver

Geh

akke

lde

aure

lia

Citro

envl

inder

Koni

ngin

nenp

age

Page 11: Klimaatver

11

3.1 Vlinders

Vlinders en klimaatVlinders die als volwassen vlinder de winter hebben doorgebracht (vlinderoverwinteraars) zijn afhankelijk van temperatuur en zon om weer tevoorschijn te komen. Soorten die als eitje, rups of pop over-winteren, zijn vooral afhankelijk van de temperatuur in de winter- en lentemaanden, maar ook van de toename in daglengte.Sinds 1980 is de verandering van het klimaat terug te zien in de Nederlandse vlinderstand. Vooral mobiele soorten (resedawitje, kolibrievlinder), die geen hoge eisen stellen aan hun leefomgeving, profiteren van de opwarming van ons klimaat. Wanneer er voldoende nectar aanwezig is, zullen ze langer en dus ook verder kunnen vliegen. Dit verhoogt de kans om nieuwe

3. Effecten van klimaatverandering op de fauna

leefgebieden te ontdekken. Specialisten van vochtige koele milieus hebben het in de toekomst moeilijker omdat vochtige, schrale en bloemrijke graslanden als gevolg van de warmere en drogere zomers nog verder in kwaliteit achteruit zullen gaan. Daarnaast kunnen veel vlinders het noordwaarts opschuiven van hun leefgebied niet bijhouden doordat het landschap steeds meer versnipperd raakt. Hierdoor zijn de te overbruggen afstanden te groot en geschikte ge bieden die verder noordwaarts liggen onbereikbaar. Over het algemeen is de klimaatverandering voor vlinders vooral te merken aan het feit dat ze één of zelfs twee maanden eerder vliegen dan voor 1980. Trekvlinders blijven steeds vaker overwinteren.

Page 12: Klimaatver

12

Gehakkelde aureliaDe noordgrens van het verspreidingsgebied van de gehakkelde aurelia loopt door Nederland. Deze mobiele vlinder van bosranden, graslanden en tuinen heeft zich sinds 1980 over heel Nederland uitgebreid. Klimaat opwarming leidt verder tot meerdere gene-raties per jaar en groei in populatie. Normaal wordt de gehakkelde aurelia voor het eerst waargenomen tussen 21 en 31 maart. De gehakkelde aurelia is een expert op het gebied van camouflage. Niet alleen lijkt de rups op een vogeluitwerpsel, de vlinder weet zich in de winter zo goed te verstoppen dat maar weinig mensen hem in boomholten kunnen vinden.

AtalantaDe atalanta is een trekvlinder die de gemiddelde Hollandse winter niet kan overleven. Op mooie herfst-dagen zijn deze vlinders in grote aantallen waar te nemen als zij naar het zuiden vliegen, of in de tuin hun

toevlucht zoeken tot bijvoorbeeld bloeiende herfst-asters of hemelsleutels. Normaal gesproken worden atalanta’s in april of mei gezien, maar tegenwoordig worden atalanta’s hier steeds vaker in februari of maart waargenomen. Deze exemplaren hebben de winter in ons land doorgebracht. De atalanta is een snelle vlieger die een klein territo-rium (bijv. een gedeelte van een haag) bezet en hieruit alle vlinders verjaagt. Bijzonder is dat hij ook ’s nachts vliegt. Hij houdt van open terrein met bomen, bos-randen, lichte bossen, boomgaarden en tuinen.

CitroenvlinderDe citroenvlinder is een voorjaarssoort die in Nederland overwintert. Het tijdstip waarop de eerste citroenvlinders verschijnen, wordt bepaald door de eerste iets warmere dagen (boven de 10°C). Normaal gebeurt dit tussen 21 en 31 maart, maar de afgelopen jaren werden de eerste waarnemingen al veel eerder

Page 13: Klimaatver

13

gemeld (januari of februari). Citroenvlinders zijn alge-meen op allerlei plekken zoals parkachtige, bosrijke landschappen, heggen en tuinen (vooral zandgronden). Het mannetje is fel geel gekleurd; de vrouwtjes zijn veel lichter van kleur en lijken van een afstand op een witje. Ook de rupsen lijken op de rupsen van het klein koolwitje omdat ze de kleur aannemen van de voed-selplant.

KoninginnenpageDe noordgrens van het verspreidingsgebied van de koninginnenpage loopt door Nederland. Tussen 1960-1970 kwam deze soort alleen op twee of drie plekken in Zuid-Limburg voor; tegenwoordig is de koningin-nenpage vrij algemeen in Zuid- en Midden-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen met steeds meer zwervers elders in het land. De vlinders stellen weinig eisen aan hun leefgebied hoewel ze de voorkeur hebben voor open heuvelland en bloemrijke weiden. Ko

libriev

linder

Page 14: Klimaatver

14

Veen

bes

bla

uwtje

Res

edaw

itje

Veen

hooi

bee

stje

Page 15: Klimaatver

15

De eerste koninginnenpages worden tussen 11 en 20 april gezien. De piek van de eerste waarnemingen ligt tussen 1 en 10 mei. De vlinder is een goede vlieger en kan grote afstanden afleggen. De groene rups heeft zwarte dwarsbanden met roodoranje vlekken. Om vijanden af te schrikken stulpt de rups zijn rood-achtige, gevorkte klier uit.

HoogveensoortenMet de drie hoogveensoorten van Nederland (het veenhooibeestje, de veenbesparelmoervlinder en het veenbesblauwtje) gaat het slecht. Van deze soorten loopt de zuidwestgrens van het verspreidings gebied door Nederland. Ze stellen hoge eisen aan hun leefgebied en kunnen door de versnippering niet makkelijk meegaan met de door klimaatopwarming verschuivende grens.

Eikenprocessierups De eerste bekende plaag van de eikenprocessierups was in 1878 nabij Nijmegen. Sinds het begin van de twintigste eeuw kwam hij echter niet meer in ons land voor. De soort dankt zijn naam aan het feit dat de rupsen in lange rijen in eiken zitten. De los rondzwe-vende haartjes van het dier zorgen voor irritaties aan huid, ogen en luchtwegen bij mensen. Daarnaast tast de rups ook de bomen aan. Vanaf 1991 komt de eiken-processierups weer in ons land voor en neemt het aan-tal in Brabant sterk toe met in 1996 een ware plaag. De verwachting is dat de soort zich verder zal verspreiden en in warme en droge lentes tot plagen zal uitgroeien.

Page 16: Klimaatver

16

Vooral de warmere zomers zorgen voor een verande-ring in de Nederlandse libellenfauna. De gemiddelde vliegdatum van veel libellensoorten is in de periode 1980-2000 naar voren geschoven (voor sommige soor-ten met een maand). Van de zeventig soorten libellen die in Nederland voorkomen, is in de twintigste eeuw eenderde vooruit en eenderde achteruit gegaan. Van 60% van de soorten waarvan de noordgrens van het verspreidingsgebied in Nederland ligt, is de areaal-grens naar boven verschoven. In 10% van de gevallen is de noordgrens naar beneden gegaan en bij 30% is hij stabiel gebleven. Doordat libellen goed kun-nen vliegen, kunnen zij gemakkelijk nieuwe gebieden koloniseren en zich zo aanpassen aan veranderingen in het klimaat. Hierdoor zijn soorten, die een paar jaar geleden in Nederland nog zeer zeldzaam waren, plotseling algemeen geworden. Vooral een relatief

hoge watertemperatuur is belangrijk voor de voltooiing van de groei van de larve van de zuidelijke libellen-soorten in ons land. Daarnaast hebben de warmere en neerslagrijkere zomers een positief effect op soorten die in ondiepe randzones van moerassen leven. Veeleisende (meest noordelijke) soorten die hoge eisen stellen aan hun leefgebied hebben het moeilijk doordat ze bijvoorbeeld gevoelig zijn voor verzuring en vermesting.

VuurlibelDe vuurlibel, was tot 1993 in Nederland als dwaalgast bekend. Momenteel komt de vuurlibel voor ten zuiden van de grote rivieren, en wordt hij incidenteel ook noordelijker gezien. Hij wordt gezien bij allerlei kleine, voedselrijke, ondiepe stilstaande wateren, ook in brak water.

3.2 Libellen

Page 17: Klimaatver

17

Zwervende heidelibelVoordat in 1996 een ware invasie plaatsvond in Nederland, waren in ons land slechts tien waar-nemingen bekend. Sindsdien plant de soort zich hier jaarlijks voort. Inmiddels heeft ze zelfs de wadden-eilanden bereikt. In Nederland bewoont de heidelibel vooral ondiepe wateren met kale, zandige oevers.

Kanaaljuffer De kanaaljuffer (zie afbeeldng p. 53) is sinds 1990 plaatselijk talrijk in Limburg en in het oosten van Noord-Brabant, terwijl zij voor die tijd nauwelijks voorkwam in Nederland. De soort breidt zich nog steeds gestaag uit en is de laatste jaren ook al gezien in Gelderland. Kanaaljuffers vliegen laag en snel over het water en komen niet vaak bij de oever. Hierdoor wordt V

uurlib

el

Page 18: Klimaatver

18

Zwer

vend

e he

idel

ibel

Gro

te k

eize

rlib

el

Kle

ine

roodoog

juff

er

Page 19: Klimaatver

19

deze soort nog wel eens gemist en is de huidige ver spreiding nog niet helemaal goed in beeld gebracht. De kanaaljuffer komt voor bij langzaam stromende, rijk begroeide wateren.

Kleine roodoogjufferDe kleine roodoogjuffer heeft Nederland in hoog tempo veroverd. Tot 1980 was de soort zeer zeldzaam. Tegenwoordig is ze een van de meest voorkomende libellen, zelfs op de waddeneilanden. De soort is te zien in juli en augustus in de sloten van veenweide-gebieden, bij stilstaande wateren met rijke onder-begroeiing van bijvoorbeeld hoornblad. De mannetjes zitten graag op drijvende planten met het achterlijf iets omhoog.

Grote keizerlibel In de eerste helft van de vorige eeuw was de grote keizerlibel zeldzaam in het zuiden van het

land. Tegenwoordig komt de soort voor tot op de waddeneilanden en zelfs boven sloten in steden. Daarnaast wordt hij elk jaar eerder gezien: wel tien dagen eerder dan vroeger. Hij komt voor bij allerlei stilstaande wateren en vijvers, vooral op zandgron-den en in de duinen. De gedaanteverwisseling van de nimfen wordt meestal gelijktijdig ingezet. Zij kruipen tegelijk uit het water, vaak tot hoog in de bomen.

Page 20: Klimaatver

20

Bij

Wes

pen

spin

Stad

sreu

s

Page 21: Klimaatver

21

Omdat veel insecten een voorkeur hebben voor hogere temperaturen, worden er veel nieuwe soorten in Nederland verwacht nu het klimaat warmer wordt. Voor ongewervelde diersoorten geldt dat het aantal toegenomen (naar noorden opgeschoven) soorten dui-delijk groter is dan het aantal afgenomen (naar zuiden opgeschoven) soorten. Van de soorten waarvan de noordgrens van het leefgebied in Nederland ligt, blijkt van 34% vooral de afgelopen twintig jaar, deze grens verder naar het noorden te zijn verschoven. Dit zijn echter over het algemeen soorten die elders in Europa ook veelvoorkomend zijn doordat ze zich snel versprei-den en voortplanten en weinig eisen stellen aan hun leefomgeving. Voor zuidelijke en inheemse soorten die kieskeuriger en minder mobiel zijn, en die zich trager voortplanten, zijn de effecten van klimaatverandering minder duidelijk.

Nederland wordt weliswaar snel soortenrijker, maar ook minder bijzonder. Er zitten dus ‘zorgelijke’ kanten aan de gevolgen van de opwarming. Naast klimaat-verandering spelen ook andere factoren mee in de veranderingen in insectenverspreiding zoals vermes-ting, verdroging en versnippering.

Zweefvliegen59% van de zweefvliegsoorten met de noordgrens van hun verspreidingsgebied in Nederland is in aantal toegenomen doordat hun areaalgrens naar boven is verschoven; 15% is afgenomen doordat de grens naar beneden is geschoven en 26% is stabiel gebleven.

De stadsreusDe stadsreus is de afgelopen jaren algemener gewor-den in Nederland. Vroeger werd deze zweefvlieg alleen

3.3 Insecten en andere kleine beestjes

Page 22: Klimaatver

22

in sommige warme zomers waargenomen; de afgelo-pen 20 jaar wordt hij met name in de Randstad veel gezien. Vooral in juli en augustus vliegt hij rond beren-klauw, koninginnekruid en vlinderstruik. De stadsreus is de grootste zweefvlieg van Nederland. Door zijn kleurencombinatie van geel, roodbruin en zwart lijkt hij erg op een wesp. De larven voeden zich met afval van wespennesten.

BijenMet de bijen in Nederland gaat het een stuk minder goed dan met de zweefvliegen. Maar 11% van de soorten met de noordgrens van hun verspreidings-gebied in ons land is in aantal toegenomen doordat hun areaalgrens naar boven is verschoven; 38% is afgenomen doordat hun areaalgrens naar beneden is geschoven en 51% is stabiel gebleven. Het gaat vooral slecht met de zuidelijke bijen (zoals bijvoorbeeld de witte rouwbij). Voor veel van hen verschuift de

areaalgrens juist naar het zuiden, waarschijnlijk door hun zeer specifieke biotoopeisen. Veel bijen zijn voor het graven van hun nesten namelijk aangewezen op kale of schraal begroeide zandbodems, die tegenwoor-dig vaak vergrast of vermost zijn. Daarnaast hebben bijen bloemrijke graslanden of bermen nodig voor hun voedselvoorziening. De combinatie van beide biotopen is tegenwoordig erg schaars geworden.

Sprinkhanen en krekelsVan de meeste (53%) soorten sprinkhanen en krekels met de noordgrens van hun verspreidingsgebied in Nederland zijn de aantallen stabiel gebleven; 20% is toegenomen doordat de areaalgrens naar boven is ver-schoven; en 27% is afgenomen doordat de areaalgrens naar beneden is geschoven. Drie zuidelijke sprinkhanen die zich hebben uitgebreid zijn de sikkelsprinkhaan, het zuidelijk spitskopje en de zuidelijke boomsprinkhaan. Deze soorten zijn weinig

Page 23: Klimaatver

23

kieskeurig ten aanzien van hun leefgebied en gedijen goed in dynamische biotopen zoals wegbermen, landbouwgrond of stedelijk gebied. Daarnaast duurt de ontwikkeling van ei naar volwassen dier bij deze dieren maximaal een jaar. Vier zuidelijke soorten die zijn afgenomen zijn de veldkrekel, de kleine wratten-bijter, de zadelsprinkhaan en de blauwvleugelsprink-haan. Deze soorten zijn zeer kieskeurig wat betreft hun leefgebied en komen vooral voor in stabiele biotopen zoals grote schrale heide- en zandgebieden. De ontwikkeling van ei naar volwassen dier duurt juist heel lang: vaak twee jaar of langer. Het geluid van de meeste sprinkhanen heet striduleren: de mannetjes striduleren door hun linkervleugel over de rechter heen en weer te bewegen.

Sikkelsprinkhaan De sikkelsprinkhaan is een slanke, lichtgroene sabel-sprinkhaan met zeer lange achtervleugels die in rust

voorbij de voorvleugels reiken. Voor 1990 kwam deze sprinkhaan slechts op één plek in Zuid-Limburg voor; nu komt de soort in een groot deel van Zuid-Neder-land voor. Biotoop: zonnige sterk begroeide terrassen en hellingen in bosrijke omgeving.

Zuidelijk spitskopjeHet zuidelijk spitskopje is een sprinkhaan met een spitse kop en een bruine streep over zijn kop en hals-schild. Hij heeft lange vleugels en is ook te herkennen aan zijn gelijkmatige gezoem dat hij minutenlang kan aanhouden. Het is een nieuwe soort in Nederland die zich de laatste tijd sterk heeft uitgebreid tot in de Achterhoek. Hij houdt van een vochtige omgeving.

Zuidelijke boomsprinkhaanDe zuidelijke boomsprinkhaan is een lichtgroen sabelsprinkhaantje met een witte streep over zijn kop, halsschild en achterlijf. Zijn geluid bestaat uit korte,

Page 24: Klimaatver

24

Boom

sprink

haan

Zuid

elijk

spitsk

opje

Sikk

elsp

rink

haan

Page 25: Klimaatver

25

dubbele trommelslagen die ’s avonds en ‘s nachts in series van 4-10 seconden worden voortgebracht. Individuen van de zuidelijke boomsprinkhaan zijn in Nederland pas zeer recentelijk waargenomen. De eerste exemplaren zijn mogelijk met auto’s vanuit Zuid-Europa hierheen getransporteerd. Daarna heeft de soort zich verspreid over het hele land en is vooral in steden welbekend.

LieveheersbeestjesWanneer het in het voorjaar warmer wordt, komen de lieveheersbeestjes al snel tevoorschijn vanuit loszit-tend boomschors, het dode riet of de huizen waar zij de winter doorbrengen. Een klein beetje zon en een beschut plekje zijn vaak al voldoende om ze te laten ontwaken. Het tweestippelig lieveheersbeestje is een van de soorten waar de invloed van de klimaatveran-dering merkbaar is. Je kunt ze in ons land in twee kleurenvariaties tegenkomen: rood met zwarte stippen

en zwart met rode stippen. De aantallen van deze twee variaties verschillen door de omgevings-temperatuur. Als gevolg van hun donkere schild warmen zwarte lieveheersbeestjes sneller op dan rode. Bij een lage omgevingstemperatuur, bijvoorbeeld in het voorjaar of ’s morgens vroeg, kunnen de zwarte exemplaren actiever zijn waardoor ze vaker paren, en talrijker worden. Doordat de omgevingstemperatuur in het oosten van Nederland vroeg op de dag lager is dan in het westen, treffen we in het oosten in verhouding meer zwarte lieveheersbeestjes aan. Nu de gemiddelde omgevingstemperatuur stijgt worden de verschillen tussen de aantallen zwarte en rode lieveheersbeestjes kleiner. De meeste lieveheers-beestje-soorten leven van blad- en schildluisachtigen.

Wespenspin In 1980 werd de eerste Nederlandse waarneming van een wespen- of tijgerspin gedaan in Zuid-Limburg.

Page 26: Klimaatver

26

Tegenwoordig komt deze spinnensoort in het gehele land voor. Naast de hogere temperatuur, profiteert deze spin mogelijk ook van natuurontwikkelings-projecten langs rivieren en vergrassing van heiden en hoogvenen. De wespenspin kan grote prooien als forse libellen aan. Om te paren lokt het vrouwtje het mannetje door te ‘heupwiegen’ en de draden te be-trommelen. Na de paring wordt het mannetje meestal opgegeten. Het eicocon met 300 tot 400 eitjes wordt in augustus/september tussen het gras opgehangen. Jonge wespenspinnetjes kunnen grote afstanden afleg-gen door een spindraad in de wind te laten wapperen, en zich hiermee de lucht in te laten waaien. De spin komt voor op droog en vochtig grasland.

Teek De teek is een parasiet die verwant is aan de mijt. In Nederland brengt de teek de ziekte van Lyme over op mensen. De laatste jaren neemt het aantal mensen

dat deze ziekte oploopt toe. De opwarming van het klimaat draagt hier op verschillende manieren aan bij. Ten eerste worden teken, net als planten, vlinders en vogels, steeds vroeger in het jaar actief waardoor mensen tegenwoordig van begin maart tot eind november kans hebben op een tekenbeet. Daarnaast profiteren veel gastheren van de klimaatopwarming en uit recent onderzoek is gebleken dat een toename in ‘gastheer dichtheid’ een directe toename in teken-dichtheid veroorzaakt. Met name in de herfst worden veel tekenbeten gemeld. Dit komt doordat veel gast heren in de herfst de hoogste dichtheid bereiken en de luchtvochtigheid hoog genoeg is om lange tijd zonder uitdroging op gastheren te zitten wachten. Ten slotte recreëren dan nog veel mensen in natuurgebieden waar ze kans hebben op een tekenbeet.

Page 27: Klimaatver

27

Liev

ehee

rsbee

stje

Teek

Page 28: Klimaatver

28

Els

Page 29: Klimaatver

29

Klimaatverandering beïnvloedt de samenstelling van de Nederlandse flora doordat planten verschillen in hun gevoeligheid voor temperatuur en vochtigheid. Temperatuur en neerslag bepalen de snelheid van plantenfysiologische processen, zoals groei en de mate van verdamping. Daarnaast heeft klimaatveran-dering een effect op de vastlegging van koolstof uit de atmosfeer en de interacties met vogels en insecten. Door klimaatopwarming wordt het groeiseizoen langer, maar neemt ook de kans op vorstschade en insecten-plagen toe.

Hoewel planten effectieve manieren hebben ontwik-keld om hun zaden te verspreiden (door middel van wind, water of dieren), kunnen veel soorten hun leefgebied toch niet zo gemakkelijk verschuiven als sommige diersoorten. Hierdoor lijkt het veranderende

klimaat op dit moment op de flora de grootste meet-bare effecten te hebben.

Door klimaatverandering neemt het aantal wilde plantensoorten in Nederland toe. Nieuwkomers be treffen vooral soorten die goed gedijen in de nabijheid van de mens: in bermen, overbemeste akkers en stedelijk gebied. Tegelijkertijd zijn karakte-ristieke planten van bijzondere milieus als moerassen en schrale natte graslanden op hun retour. Vermesting, verdroging en verzuring hebben ook effect op het voorkomen van plantensoorten in Nederland. Klimaatverandering wordt nu echter gezien als de belangrijkste factor voor de verandering in de Nederlandse flora.

4. Effecten van klimaatverandering op de flora

Page 30: Klimaatver

30

De stijgende temperatuur en de verhoogde hoeveel-heid neerslag in de winter beïnvloeden de fenolo-gie van veel plantensoorten. Naast daglengte is de temperatuur in de winter- en lentemaanden namelijk belangrijk voor het moment waarop planten gaan bloeien of hun bladeren ontplooien. In Nederland zijn de bloeitijd en bladontplooiing in de periode tussen 1975 en 2000 gemiddeld met 3 tot 19 dagen vervroegd.

Het uitlopen van bomenHet hormoon abscisinezuur reguleert het tijdstip waarop het uitlopen van de knoppen begint. Abscisinezuur verhindert het uitlopen van de knoppen en zorgt ervoor dat de knop in rusttoestand komt en niet na een paar warme winterdagen al begint uit te lopen. Gedurende de winter wordt het abscisinezuur

langzaam afgebroken, waardoor de knoppen onder gunstige omstandigheden in het voorjaar wel uit kunnen lopen.

De els, de hazelaar en de gele kornoeljeDe els en de hazelaar zijn de eerste bloeiende bomen van het voorjaar. De hazelaar bloeit tegenwoordig vaak al rond eind december, terwijl dit vroeger twee weken later gebeurde. De meeste bloeiende hazelaars worden half januari gesignaleerd. De hazelaar komt voor op matig voedselrijke, vochtige en vaak kalkhoudende grond in loofbossen en hakhout. De bloei van de els volgt meestal halverwege februari, vroeger was dat eind februari of begin maart. De els komt voor op natte tot vrij vochtige, voedsel-rijke tot matig voedselarme grond. Het is de voor-naamste boom in moerasbossen en aan waterkanten.

4.1 Voorjaar

Page 31: Klimaatver

31

Haz

elaa

r

Slee

door

n

Mei

door

n

Paa

rden

kast

anje

Page 32: Klimaatver

32

Snee

uwkl

okje

Spee

nkru

id

Flui

tenk

ruid

Page 33: Klimaatver

33

De bloemen van de gele kornoelje verschijnen tegen-woordig rond 11 tot 20 februari, vroeger was dit rond 21 tot 28 februari. De gele kornoelje vinden we op vochtige kalkrijke grond in struweel en lichte loof-bossen.De els en de hazelaar zijn naaktbloeiers, wat wil zeggen dat de bloemen eerder dan de bladeren verschijnen. Dit is erg handig voor de stuifmeelver-spreiding via de wind doordat de stuifmeelkorrels zo ongehinderd van de mannelijke naar de vrouwelijke katjes kunnen waaien. Bij de hazelaar is het onder-scheid tussen de twee geslachten gemakkelijk te zien. De soort heeft kleine, onopvallende, dieprode vrouwe-lijke bloemen en neerhangende mannelijke katjes. De els heeft zijn katjes in de herfst al als stijve rolletjes aan de bomen hangen. De mannelijke en vrouwelijke katjes zijn gemakkelijk van elkaar te onderscheiden doordat ze respectievelijk lang en kort zijn. Ze zijn iets donkerder dan de katjes van de hazelaar.

Wit bloeiende voorjaarsstruiken: sleedoorn, meidoorn en vlierNet als de els en de hazelaar is de sleedoorn een naaktbloeier. Deze struik valt op doordat hij veel heggen en wegbermen rond half maart een felle witte kleur geeft. Vroeger gebeurde dit pas een maand later. Sleedoorns vinden we op vochtige, voedselrijke, vaak kalkhoudende grond. Wanneer de meeste sleedoorns zijn uitgebloeid, begint de meidoorn te bloeien. Tegen-woordig is dit gemiddeld zo rond eind april terwijl dit vroeger pas half mei gebeurde. Meidoorns zijn te vin-den op vochtige tot droge voedselrijke grond in heg-gen, struwelen en ook in bossen. Vanaf half mei neemt de vlier het stokje van de meidoorn over. Vroeger werden de roomwitte schermen van deze struik pas begin juni gesignaleerd en werd deze soort eigenlijk tot de zomerbloeiers gerekend. Onder invloed van het warmere weer verschijnt de vlierbloesem tegenwoor-dig dus zo’n twee weken eerder. De vlier vinden we

Page 34: Klimaatver

34

op vochtige tot droge, stikstofrijke, vaak omgewerkte grond in heggen en lichte bossen, op kapvlakten, etc.

PaardenkastanjeDe paardenkastanje ontplooit zijn blaadjes tegenwoor-dig zo’n tien dagen eerder dan vroeger: begin april. In het najaar is het effect van het warmere klimaat ook weer terug te zien in het tijdstip waarop de kastanjes rijp worden. Vroeger gebeurde dit tussen midden en eind september, terwijl de vruchten tegenwoordig al begin september rijp zijn.

Bodembedekkende voorjaarsbloeiersIn het vroege voorjaar, wanneer er nog weinig bla-deren aan de bomen zitten, zijn de omstandigheden ideaal voor bodembedekkende kruiden. Veel van deze voorjaarsbloeiers hebben hun bloeitijd de afgelopen jaren drastisch vervroegd waardoor ze vaak al in de winter beginnen te bloeien.

Soort bloeitijd 50 jaar geleden bloeitijd nu

Sneeuwklokje eind februari eind januariSpeenkruid rond 31 maart rond 6 maartFluitenkruid rond 4 mei rond 18 aprilKlein hoefblad 11-31 maart 21-29 februariBosanemoon 1-10 april 11-31 maartMaarts viooltje 1-10 april 1-20 maart

Sterk vervroegde soorten

Page 35: Klimaatver

35

Kle

in H

oef

bla

d

Bosa

nem

oon

Maa

rts

viool

tje

Page 36: Klimaatver

36

Klim

op

Page 37: Klimaatver

37

Bladval en bladkleuringHoge temperaturen beïnvloeden de bladkleuring op verschillende tijdstippen in het seizoen. Een warme periode in mei-juni versnelt de bladkleuring, terwijl een warme periode in augustus-september het verkleuren van de bladeren juist vertraagt. Het pigment chlorofyl (bladgroenkorrels) geeft loofboombladeren hun groene kleur. De chlorofylproductie vermindert wanneer de intensiteit van het zonlicht in de herfst afneemt. Voordat het blad afsterft, trekt de plant zoveel mogelijk chlorofyl terug uit de bladeren om te voor-komen dat het verloren gaat. Op dat moment worden andere bladpigmenten zoals het rode anthocyaan, het gele xantofyl en het oranje caroteen zichtbaar en krij-gen de bladeren hun typische herfstkleuren. Naast lichtintensiteit en variatie tussen soorten, spelen ook weers omstandigheden een belangrijke rol in de

herfstkleuring: de eerste nachtvorst versterkt bijvoor-beeld de anthocyaanproductie.

Bladval in de herfst is essentieel voor de overleving van bomen doordat het uitdroging tegengaat. In de winter is de verdamping door de bladeren namelijk groter dan de wateropname door de wortels. Het water in de bodem is dan vaak bevroren en de wortels nemen bij lage temperaturen minder gemakkelijk water op, terwijl de verdamping via de bladeren veel minder temperatuursafhankelijk is. Temperatuur speelt een belangrijke rol in de timing van bladval door zijn invloed op de productie van het bij bladval betrokken plantenhormoon auxine. Auxine verhindert de vorming van een kurklaagje tussen het blad en de steel. Bij een lagere temperatuur wordt minder auxine aangemaakt, waardoor de vorming

4.2 Herfst

Page 38: Klimaatver

38

van het kurklaagje minder geremd wordt en het blad uiteindelijk valt.

VruchtvormingDe afgelopen jaren is de vruchtrijping vervroegd. Vruchten, zoals bessen, zijn erg belangrijk voor vogels als voedselbron (trekvogels, standvogels). In ruil hiervoor zorgen de vogels voor de verspreiding van de planten. De vervroeging kan invloed hebben op de beschikbaarheid van de bessen voor en tijdens de trektijd van de vogels. Dat is mede bepalend voor een succesvolle trek en de overlevingskans van deze vogels.

Lijsterbes, hazelnoten en klimopDe lijsterbes heeft zijn vruchtvorming met bijna een maand vervroegd. Vroeger konden vogels zich pas halverwege augustus tegoed doen aan de oranje bessen van deze boom; tegenwoordig zijn de vruchten

vaak al half juli rijp. Lijsterbessen staan op vrij droge tot natte, zure tot vrij voedselrijke grond in bossen en houtwallen. Hazelnoten zijn tegenwoordig ook een maand eerder dan vroeger: half augustus in plaats van half september.De klimop begint zijn bloei tegenwoordig in de eerste week van september. Vroeger was dit ongeveer tien dagen later. Klimop vinden we op vochtige, voedsel-rijke grond in loofbossen en op houtwallen, ook langs muren.

Page 39: Klimaatver

39

4.3 Vermogen tot verspreiding

Door de huidige temperatuurstijging verschuiven veel plantensoorten hun verspreidingsgebied naar het noorden. Tussen 1980 en 2000 werd de Nederlandse flora ieder jaar gemiddeld vijf soorten rijker. Tegelij-kertijd verdween er in deze periode ook gemiddeld elke twee jaar een soort uit ons land. Netto neemt het soortenaantal in Nederland dus toe. Het verdwijnen van soorten gaat veel langzamer dan het verschijnen van nieuwe soorten. Soorten die niet zo mobiel zijn of veel eisen stellen aan hun leefgebied, krijgen het steeds moeilijker. Voor deze soorten vormen cultuur-landschappen een grote barrière.

Lijs

terb

es

Page 40: Klimaatver

40

Bez

emkr

uisk

ruid

Stra

atlie

fdeg

ras

Gro

te W

ater

nave

l

Page 41: Klimaatver

41

Recentelijk hebben 700 warmteminnende planten-soorten hun verspreidingsgebied vergroot als gevolg van de temperatuurstijging. De uitbreidende soorten zijn vooral soorten die zich gemakkelijk verspreiden en niet zoveel eisen stellen aan hun habitat. Het gaat dan vooral om door mensen gemaakte biotopen als wegbermen, spoorwegen, intensief bemeste akkers en stedelijk gebied. Het gaat ook goed met pioniersoorten op akkers, in natuurontwikkelingsgebieden waar gegraven is (bijvoorbeeld koprus) of droogvallende rivieroevers (klein vlooienkruid en slijkgroen). Voorbeelden van uitbreidende soorten: bezemkruis-kruid (langs spoorwegen, rivieroevers, bermen en in omgewerkte grond), straatliefdegras (op open, vochtige, omgewerkte of betreden, vaak stenige grond vooral tussen plaveisel), kransmuur (op open, droge

vaak stenige grond), geelrode naaldaar (op open, droge, omgewerkte zandgrond, soms in akkers), grote waternavel (in voedselrijke wateren, vaak omvangrijke drijftillen vormend) en watercrassula (aquarium- en vijverplant nu ook in ondiep, zoet water). Daarnaast breiden ook minder kritische orchideeënsoorten zoals bijenorchis zich uit in wegbermen. Orchideeën kunnen zich met hun stoffijne zaden gemakkelijk verspreiden, maar hebben vaak moeite met standhouden.

Het is opvallend dat een groot deel van de nieuwe warmteminnende soorten niet uit Europa, maar bijvoorbeeld uit het zuidelijk deel van Noord- Amerika komt. Belgische of Franse plantensoorten steken nauwelijks de grens over, waarschijnlijk als gevolg van versnippering. Veel nieuwe soorten bereiken ons land dan ook met behulp van de mens: de grote waternavel

4.4 Warmteminnende soorten

Page 42: Klimaatver

42

is bijvoorbeeld via vijvers ons land binnengekomen. Het bezemkruiskruid is per boot vanuit Zuid-Afrika vervoerd en heeft zich daarna via het spoorwegnet verder verbreid.

C4-planten Bij planten wordt onderscheid gemaakt tussen C3- en C4-planten, die van elkaar verschillen in de manier waarop zij koolstofdioxide (CO2) vastleggen. C4-planten kunnen, in tegenstelling tot C3-planten, ’s nachts koolstofdioxide vastleggen waardoor ze onder warme omstandigheden overdag minder water verliezen. Een verhoogde koolstofdioxideconcentratie in de atmosfeer levert een extra voordeel op voor C4-planten. Het is dus niet verwonderlijk dat C4-soorten zich sterk uitbreiden in Nederland. Voorbeelden hiervan zijn verschillende soorten amaranten en grassen als straatliefdegras, klein liefdegras, hanenpoot, vingergrassen, naaldaren en recent ook

gierstsoorten. Daarnaast blijkt de mediterraan-atlantische zeevenkel zich sterk uit te breiden aan de kust van Zeeland, langs de afsluitdijk en bij Delfzijl. Men verwacht dat snelgroeiende C4-grassoorten van de geslachten naaldaar en gierst zich sterk op akkers zullen uitbreiden. De kans is groot dat boeren hierdoor geneigd zijn meer te gaan spuiten met onkruidverdel-gingsmiddelen.

Stedelijk gebiedVeel warmteminnende soorten nemen toe als gevolg van de toename in stedelijk gebied in Nederland. In steden is het namelijk gemiddeld twee graden warmer, zijn de vorstperiodes korter en de laagste wintertemperaturen hoger dan op het platteland. Geschat wordt dat de komst van ongeveer de helft van de nieuwe soorten door verstedelijking kan worden verklaard, en de andere helft door klimaatverandering.

Page 43: Klimaatver

43

Lang

e Zo

nned

auw

Veen

blo

embie

s

Zwee

dse

Kor

noel

je

Kle

ine

Veen

bes

Page 44: Klimaatver

44

Veen

moso

rchi

s

Slan

k w

olle

gras

Moer

as k

arte

lbla

d

Bee

nbre

ek

Page 45: Klimaatver

45

De klimaatopwarming heeft vanzelfsprekend een negatieve invloed op koudeminnende soorten. Boreale soorten die voornamelijk voorkomen in het gebied tussen de Poolstreken en de gematigde streken verlie-zen momenteel terrein. Voorbeelden zijn de Zweedse kornoelje en veenmoszegge (vrijwel verdwenen), de kleine veenbes en de rijsbes. Op langere termijn zullen ook andere koudeminnende soorten steeds moeilijker in Nederland kunnen overleven. Het gaat hierbij vooral om soorten die niet in het bos groeien. Voorbeelden hiervan zijn de in Drenthe voorkomende zeer gespe-cialiseerde Noordse zegge (in dichtgroeiende oude beekarmen en uitgeveende plassen) en bijzondere grassoorten als stijf struisriet uit de moerassen in de kop van Overijssel.

Een andere oorzaak dat koudeminnende soorten het moeilijk hebben is omdat zij vaak ook specifiekere eisen stellen aan hun leefgebied waardoor zij meestel slechts voorkomen op zogenaamde natuur-‘eilanden’. Door hun specifieke eisen aan hun leefgebied, kunnen zij zich zeer slecht via verbindingszones verspreiden om zich in andere natuurgebieden te vestigen. Voorbeelden van soorten die het zwaar zullen krijgen zijn zeldzame soorten van venen, vennen & moerassen zoals veenbloembies, lange zonnedauw, veenmosorchis, slank wollegras, beenbreek en moeraskartelblad.

4.5 Koudeminnende soorten

Page 46: Klimaatver

46

Klimaatverandering heeft niet alleen effect op indivi-duele soorten, maar ook op ecosystemen.

MoerassenMoerassen staan sterk onder druk door biotoopvernie-tiging, vermesting en verzuring, terwijl moerasplanten weinig ‘profijt’ hebben van hogere temperaturen. Daarnaast groeien moerassen eerder dicht met soor-ten van verstoorde en voedselrijke bodem (braam en pitrus) als gevolg van een hogere productie bij hogere temperaturen en versnelde afbraak van veen tijdens droge perioden. Hierdoor dreigen jonge verlandings-vegetaties met veel bedreigde soorten te verdwijnen. Een ander punt is dat moerasgebieden zich vaak bevinden in te kleine natuurreservaten die niet met elkaar in verbinding staan waardoor mee-migreren met de temperatuur moeilijk is.

HoogvenenHoogvenen vormen een ander ecosysteemtype dat ooit erg belangrijk en karakteristiek was voor het Nederlandse landschap. Door de toenemende droogte en verdamping in de zomer, verloopt het herstel en de instandhouding van deze gebieden erg moeizaam.

BossenBeuk, fijnspar en douglasspar verdwijnen geleidelijk. Esdoorn gaat mogelijk vooruit. Snellere groei van bomen door het hogere kooldioxidegehalte van de lucht. Groter risico op bosbrand.

DuinenDuinen veranderen van karakter door de invasie van warmteminnende soorten en een toename in struik vegetaties. De grootste veranderingen worden

4.6 Effect op ecosystemen

Page 47: Klimaatver

47

verwacht in de duinheiden van het waddengebied. Hier krijgen noordelijke soorten zoals noordse rus, rijsbes, kraaihei en berendruif het steeds moeilijker, terwijl het bezemkruiskruid steeds verder oprukt.

RivierenWanneer er goede beheersmaatregelen worden getrof-fen, kan klimaatverandering het herstel van stroom-dalgraslanden gunstig beïnvloeden. Pioniersoorten van oevervegetaties zoals klein vlooienkruid, Engelse alant, bruin cypergras en slijkgroen profiteren hier namelijk van. Daarnaast bestaat de kans dat veel Midden-Europese soorten zich zullen vestigen doordat zij zich goed kunnen verplaatsten via de rivierdalen. Hogere waterstanden. Veranderingen in samenstelling van vooral de kruidachtige flora.

Enge

lse

alan

t

Page 48: Klimaatver

48

Sloten en plassenDoor stijgende watertemperaturen zal botulisme vaker voorkomen met als gevolg grotere sterfte onder vogels en vissen. Plagen van blauwalg zullen vaker voorko-men. De groei van water- en oeverplanten en groene algen neemt toe. Meer muggen en vliegen.

Zee en kustAfslag van strand en duinen. Afname van koudemin-nende soorten als schol en kabeljauw. Toename van warmteminnende soorten als tong en makreel. Belem-mering van de voorplanting van bepaalde soorten plat-vissen en schelpdieren. Toename exotische soorten.

BekenEr is weinig bekend over de effecten van klimaat op beken. Een concrete aanwijzing voor een mogelijk effect is echter de recente vestiging van de eivormige waterbies in Zuid-Limburg.Sl

ijkgr

oen

Page 49: Klimaatver

49

Ecosysteem Verandering

Kust Toename van mediterraan-Atlantische soorten zoals zeevenkel en tong en makreel. Afname koudeminnende soorten als schol en kabeljauw.

Cultuurland Sterke uitbreiding van onkruiden als C4-grassen en amaranten. Mogelijke vestiging van warmteminnende parasitaire mediterrane soorten zoals bremrapen.

Moerassen Sterke achteruitgang van veel karakteristieke Nederlandse soorten.Duinen Toename van struikvegetaties en invasie van warmteminnende soortenBossen Snellere groei van bomen.Hoogveen Achteruitgang van vele karakteristieke Nederlandse hoogveensoorten. Sloten en plassen Vaker botulisme, meer plagen als blauwalg, toename groei water- en oeverplanten

en groene algen. Meer muggen en vliegen.Beken Weinig over bekend.Rivieren Gunstig effect op pioniervegetaties langs de rivieroevers. Mogelijke vestiging van

vele Midden-Europese soorten.

Overzicht van de effecten op verschillende ecosystemen

Page 50: Klimaatver

50

Soorten reageren verschillend op veranderingen in temperatuur en neerslag. Hierdoor treden veranderin-gen op in voedselketens. Een goed onderzocht voor-beeld is de voedselketen van zomereik-wintervlinder-koolmees. De rupsen van de wintervlinder leven van jonge bladeren van de zomereik. Koolmezen in bossen voeren hun jongen voor een belangrijk deel met rup-sen van de wintervlinder. Eiken, rupsen en koolmezen worden ieder door verschillende factoren gestimu-

leerd tot ‘voorjaarsactiviteiten’. Het gevolg is dat de ontwikkeling van de drie soorten bij een stijging van de temperatuur niet langer meer synchroon loopt. De wintervlinderrupsen zijn er eerder dan het blad van de eik. De koolmeesjongen zijn er later dan de piek in het rupsenaanbod. Zowel de wintervlinderrups als de kool-mees krijgen dus met voedselgebrek te maken waardoor de kans op succesvolle voortplanting kleiner wordt. De zomereik daarentegen ondervindt minder vraat.

Soort

Zomereik

Wintervlinder

Koolmees

Voornaamste initiërende factor voor voorjaarsgedrag

Gemiddelde wintertemperatuur jan. t/m maart; uitloop blad 6 dagen eerder per °C toenameAantal uren temperatuur boven 3,9°C

Daglengte

Veranderingen bij stijging temperatuur

Uitloop blad 10 dagen eerder dan 40 jaar geledenRupsen komen 14 dagen eerder uit dan 40 jaar geledenEieren koolmees komen niet eerder uit

4.7 Voedselketens

Page 51: Klimaatver

51

Zom

erei

k

Page 52: Klimaatver

52

In de nabije toekomst verwacht men een toename van het aantal plantensoorten in Nederland als gevolg van klimaatopwarming. De kans is groot dat de woeke-rende grote waternavel en watercrassula zich sterk zullen uitbreiden in de Nederlandse wateren, en dat snelgroeiende grassen een steeds groter probleem zullen vormen in onze akkers. Voor de langere termijn verwachten onderzoekers echter dat rond 2050 15 tot 37% van alle soorten planten en dieren over de gehele wereld met uitsterven bedreigd zal worden omdat ze hun leefgebied niet snel genoeg kunnen verplaatsen. Met name koudeminnende specialisten in natuurgebie-den zullen het erg moeilijk krijgen.

Beheer en Ecologische HoofdstructuurOm het uitsterven van karakteristieke plantensoorten in Nederland te voorkomen, moet er op korte termijn

actie worden ondernomen. Grote en kwalitatief goede leefgebieden zijn erg belangrijk voor de overleving van veel soorten. Goed natuurbeheer dat is afgestemd op de behoeften van verschillende soorten is hierbij essentieel. Een snelle en adequate realisatie van de Ecologische Hoofd-structuur is van essentieel belang voor het behoud van de Nederlandse biodiversiteit! De EHS verbin-dingszones die tot nu toe bedacht zijn, leveren niet zoveel voordelen op voor planten omdat zij niet de geschikte leefomstandigheden voor de zich ver-spreidende planten bevatten. Er zou dus meer aandacht besteed moeten worden aan het inrichten en behouden van voor biodiversiteit relevante vegetaties om het effect van klimaatverandering zo klein mogelijk te houden. Voorbeelden van dergelijke vegetaties zijn natte oevers van kanalen, brede

4.8 Toekomst

Page 53: Klimaatver

53

sloten en rivieren tussen moerasgebieden. Daarnaast is het belangrijk om de aanwezigheid van populaties van de meest bedreigde klimaatgevoelige planten-soorten in kaart te brengen om te voorkomen dat ze plotseling verdwenen zijn. Bovendien zal het voor een aantal soorten nodig zijn een adequate strategie met gerichte maatregelen op te stellen om ze actief te behouden.

Kan

aalju

ffer

Page 54: Klimaatver

54

5.1 Bestaande activiteiten

De bestaande activiteiten lenen zich uitstekend om dit onderwerp aan bod te laten komen:

Een informatie- of contactavond• Voor de leden van de afdeling kan een informatie-

avond over klimaatverandering in het gebied van de afdeling georganiseerd worden, om het onderwerp binnen de afdeling meer te laten leven. Dit eventueel met een aanvullende excursie waarin leden nieuwe soorten zien die nu binnen het afdelingsgebied te vinden zijn. Laat zien dat klimaatverandering dich-terbij is dan veel mensen denken!

• Denk ook aan de bijscholing van de actieve natuur-gidsen die tijdens hun excursies vragen krijgen over klimaatverandering.

Excursies voor publiek • algemeen kansen benutten om publiek te informe-

ren: tijdens elke excursie is wel een onderwerp uit dit boekje te zien of op te merken (hoge tempera-tuur, nog blaadjes aan bomen, soorten die vroeger vliegen of helemaal niet op trek zijn gegaan, nieuwe of bedreigde plantensoorten, etc). Klimaatveran-dering kan zo een vast item zijn in elke excursie: hoe vaker het publiek over deze ontwikkeling hoort, hoe meer het gaat leven en hoe eerder mensen geneigd zijn om hier in hun dagelijks leven rekening mee te houden.

• thema-excursie ‘Klimaatverandering óók bij u om de hoek!’. Zijn er in een bepaald jaargetijde en in een bepaald gebied van de afdeling meerdere aspecten van klimaatverandering te zien dan kan er ook een aparte thema-excursie over gegeven worden.

5. Suggesties voor activiteiten rond klimaatverandering voor IVN-afadelingen

Page 55: Klimaatver

55

Afdelingen kunnen de thema-excursie ook aan laten sluiten bij activiteiten rondom dit onderwerp die door andere organisaties of door de gemeente worden georganiseerd. Verschillende gemeenten hebben inmiddels een eigen klimaatbeleid.

Cursussen voor publiek• Tijdens de natuur- en groencursussen klimaatveran-

dering opnemen als (klein) thema in de cursus. Zo kan men bijvoorbeeld in een cursus over vlinders nieuwe soorten bespreken of soorten die eerder vlie-gen en dan het thema klimaatverandering bespreken.

Werkgroepen• Jeugdwerkgroep: er is een groot aanbod aan lesma-

teriaal beschikbaar voor het onderwijs dat tevens invulling geeft aan de kerndoelen. Bijvoorbeeld

het lespakket ‘Hou de zon in huis’ voor groep 7 en 8 van COS Nederland en Stichting Oikos of het Globe-programma waaraan ook De Natuurkalender meewerkt.

• Publiciteit- Schenk in persberichten en artikelen aandacht aan

klimaatverandering. Lokale kranten zullen bv. in een uitzonderlijk warme periode blij zijn met een actueel artikel over hoe dat nu komt en welke veranderingen er nog meer in het gebied zijn.

- Afdelingsblad: geef aandacht aan de actualiteiten en achtergronden in relatie tot klimaatverandering of maak er eens een themanummer over.

- Internetsite: maak een aparte pagina over ‘Klimaatverandering, ook bij u om de hoek’ en wat mensen zelf kunnen doen om dit tegen te gaan

Page 56: Klimaatver

56

- Stel een A4 samen met op de voorkant de belang-rijkste informatie over klimaatverandering en op de achterkant de 10 belangrijkste tips om zelf bij te dragen.

• (Heem)tuin: in de tuin is vast wel een aspect van klimaatverandering te zien waar het publiek op gewezen kan worden.

5.2 Andere activiteiten

Hieronder staan suggesties voor andere of mogelijk nieuwe activiteiten binnen de afdeling:

Natuurproject ten behoeve van de creatie van een verbindingszone Realisatie van ecologische verbindingen zijn essen tieel voor het overleven van soorten die van specifieke milieus afhankelijk zijn en moeten mee-migreren met de verschuiving van hun areaalgrens. Er is dus een koppeling mogelijk met activiteiten die de afdeling nu al doet in het kader van de campagne NatuurNetwerk. In de klapper NatuurNetwerk staan een heleboel suggesties.

Ruimtelijke ordeningactiviteiten Veel afdelingen hebben al een werkgroep die zich met ruimtelijke ordening bezighoudt: behoud van natuur en

Page 57: Klimaatver

57

ecologische verbindingen zijn essentieel zoals boven beschreven. Klimaatopwarming is dus een belangrijk extra argument dat aangedragen kan worden waar de gemeentes en andere overheden ook gevoelig voor zijn.

Beheer van natuurgebieden Bij het beheer van natuurgebieden kan rekening ge-houden worden met bescherming van soorten die het door klimaatverandering nu moeilijk hebben. Hier kan ook publiek bij betrokken worden.

Bewust maken van de gemeenteVerschillende gemeenten hebben al een klimaatbeleid, veel gemeenten ook nog niet. De IVN afdeling is bij uitstek een vereniging die de gemeente bewust kan maken over de gevolgen van klimaatverandering bin-nen de gemeente. Bijvoorbeeld: het verdwijnen van zeldzame soorten gevolgd door advies ten behoeve

van het beheer van gebieden of ecologische verbin-dingszones.

SubsidiemogelijkhedenOmdat klimaatverandering ook in de politiek een belangrijk onderwerp is, zijn er reële mogelijkheden om subsidie te krijgen voor projecten en activiteiten. Ga daarvoor eens na of de gemeente specifiek beleid heeft ontwikkeld rondom klimaatverandering. In het boekje Klimaatwijzer van het IVN dat elke afdeling in haar bezit heeft zijn nog meer subsidiemogelijkheden genoemd.

Page 58: Klimaatver

58

Ata

lant

a

Page 59: Klimaatver

59

Voor meer informatie over vlinders: • Swaay, C. van, 2004, ‘Dagvlinders: extra onder

druk’, in Opgewarmd Nederland, Red. R. Roos & S. Woudenberg, Stichting NatuurMedia, Uitgeverij Jan van Arkel en Stichting Natuur en Milieu, p. 54-59.

• Natuurcompendium 2003, ‘C2.3 Eikenprocessierups en klimaatverandering’, Red. Duren, L. van (CBS), Eggink, G.J. (MNP), Kalkhoven, J. (DLO), Notenboom, J. (MNP), Strien, A.J. van (CBS), Wortelboer, (MNP). KNNV Uitgeverij, Utrecht, p.158.

• Natuurkalender, 2006, www.natuurkalender.nl.• Vliet, A.J.H. van, Bron, W., Grutters, M., Bouma, E.,

Diek, H. van, Groenendijk, D., Kiers, J., Loggem, D. van, Weger, L. de. 2005, ‘De natuurkalendergids’, De Natuurkalender, Uitgeverij Roodbont.

• Wijnhoff, I., Swaay, C. van, Made, J. van der, 1999, ‘Veldgids Dagvlinders’, Tweede druk, 2001, Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht.

Voor meer informatie over libellen:• Bos, F., Wasscher, M. 1997, ‘Veldgids Libellen’,

KNNV Uitgeverij, Utrecht.• Ketelaar, R. 2003, ‘Libellen vliegen vroeger en

noordelijker: een gevolg van klimaatsverandering?’, De Levende Natuur, 104: 83-85.

• Mostert, K. 2004. ‘Libellen: voordeel van een warmer klimaat?’, in Opgewarmd Nederland, Red. R. Roos & S. Woudenberg, Stichting NatuurMedia, Uitgeverij Jan van Arkel en Stichting Natuur en Milieu, 49-53.

• Natuurkalender. 2006. www.natuurkalender.nl.

6. Literatuur

Page 60: Klimaatver

60

• Vliet, A.J.H. van, Bron, W., Grutters, M., Bouma, E., Diek, H. van, Groenendijk, D., Kiers, J., Loggem, D. van, Weger, L. de. 2005, ‘De natuurkalendergids’,

De Natuurkalender, Uitgeverij Roodbont.

Voor meer informatie over insecten en andere kleine beestjes:• Kleukers, R & Krekels, R. 2004, ‘Veldgids

Sprinkhanen en krekels’, KNNV Uitgeverij, Utrecht. • Kleukers, R. & Reemer, M. 2003, ‘Veranderingen in

de Nederlandse ongewerveldenfauna?’, De Levende Natuur, 104: 86-89.

• Mulder, S. 2006, ‘Looking for interactions between population dynamics of the tick Ixodes ricinus and its hosts’, available at www.natuurkalender.nl.

• Natuurcompendium 2003, ‘C2.3 Eikenprocessierups en klimaatverandering’, Red. Duren, L. van (CBS), Eggink, G.J. (MNP), Kalkhoven, J. (DLO), Notenboom, J. (MNP), Strien, A.J. van (CBS), Wortelboer, (MNP).

KNNV Uitgeverij, Utrecht, p.158.• Natuurkalender, 2006, www.natuurkalender.nl• Reemer, M. & Moraal, L. 2004. ‘Kleine beestjes:

sterk in beweging’, in Opgewarmd Nederland, Red. R. Roos & S. Woudenberg, Stichting NatuurMedia, Uitgeverij Jan van Arkel en Stichting Natuur en Milieu, 41-47.

• Veen, M.P. van. 2004, ‘Hoverflies of Northwest Europe. Identification keys to the Syrphidae’, KNNV Publishing, Utrecht.

• Vliet, A.J.H. van, Bron, W., Grutters, M., Bouma, E., Diek, H. van, Groenendijk, D., Kiers, J., Loggem, D. van, Weger, L. de. 2005, ‘De natuurkalendergids’, De Natuurkalender, Uitgeverij Roodbont.

Voor meer informatie over planten• Roos, R., Tongeren, B. van, 2004, ‘Flora en fauna in

rep en roer’, in Opgewarmd Nederland, Red. R. Roos & S. Woudenberg, Stichting NatuurMedia, Uitgeverij

Page 61: Klimaatver

61

Jan van Arkel en Stichting Natuur en Milieu, p. 98-103.

• Rossenaar, A.J. 2004, ‘Wilde flora: grote verschuivin-gen’, in Opgewarmd Nederland, Red. R. Roos & S. Woudenberg, Stichting NatuurMedia, Uitgeverij Jan van Arkel en Stichting Natuur en Milieu, p. 84-91.

• Tamis, W.L.M., Zelfde, M. van ‘t, Meijden, W. van der, 2003, ‘Effecten van klimaatsverandering op hogere planten in Nederland’, De Levende Natuur, 104: 75-78.

• Smits, N., Schaminée, J. 2003, ‘Fenologie van de Bemelerberg in 1979 en 2002’, De Levende Natuur, 104: 101-104.

• Natuurkalender. 2006. www.natuurkalender.nl.• Vliet, A.J.H. van, Bron, W., Grutters, M., Bouma, E.,

Diek, H. van, Groenendijk, D., Kiers, J., Loggem, D. van, Weger, L. de. 2005, ‘De natuurkalendergids’, De Natuurkalender, Uitgeverij Roodbont.

Page 62: Klimaatver

62

Tekst en redactie: Nicole van Gans, Arnold van Vliet, Sara MulderCoördinatie en eindredactie: IVN Nederland, afdeling CommunicatieFotografie: Jaap van der Vliet, Nicole van Gans, Fedor Gassner, SaxifragaVormgeving: meneer van rooijen, HaarlemMet dank aan: De Natuurkalender, Sander Koopman, Nienke Kwikkel, Arie de Koning, Pieter Augustinus, Hans de Boer

© maart 2007 Dit is een uitgave van IVN Nederland IVN Nederland, Postbus 20123, 1000 HC Amsterdam, tel. (020) 622 81 15, [email protected], www.ivn.nl

Colofon

Page 63: Klimaatver

63

Page 64: Klimaatver

64