Kans of bedreiging?

87
Augustus 2008 Lisette Langedijk Examennummer: 287587 Erasmus Universiteit Rotterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid Sectie Arbeidsrecht Begeleider: Mr. A.R. Houweling Tweede beoordelaar: Mr. P. Kruit Kans of bedreiging? De gevolgen van de Webster‐case bezien vanuit het Nederlandse arbeidsrecht

Transcript of Kans of bedreiging?

Page 1: Kans of bedreiging?

 

 

     Augustus 2008 

Lisette LangedijkExamennummer: 287587 Erasmus Universiteit Rotterdam 

Faculteit der Rechtsgeleerdheid 

Sectie Arbeidsrecht 

Begeleider:  Mr. A.R. Houweling 

Tweede beoordelaar: Mr. P. Kruit 

Kans of bedreiging? De gevolgen van de Webster‐case bezien vanuit het Nederlandse arbeidsrecht

Page 2: Kans of bedreiging?

  VOORWOORD 

 

1  

Voorwoord  

Deze  scriptie  is een  synthese  geworden  van wetenschap en praktijk. Het  schrijven ervan was een 

oefening  in  het  zoeken  naar  de  balans  tussen  die  twee.  De  praktijk  van  de  voetbalwereld  kan 

spannend  en  meeslepend  zijn,  maar  de  wetenschap  zorgt  voor  de  broodnodige  fundering  in 

literatuur en  jurisprudentie en biedt een kritische blik.  Ik heb de kans gekregen veelvuldig  in beide 

werelden  te vertoeven en wil op deze plaats een aantal mensen bedanken die mij daarin wegwijs 

hebben gemaakt. Allereerst Joris van Benthem, general counsel van Feyenoord en praktijkjurist pur 

sang, die de  inspirator was van deze scriptie en voor mij deuren opende die voor anderen gesloten 

bleven. Zo werd ik in de gelegenheid gesteld te spreken met Roberto Branco Martins (voorzitter van 

ProAgent), Leon de Geus (coördinator licentiezaken bij de KNVB), Ninon Kok (coördinator tuchtzaken 

bij de KNVB) en Wouter  van  Zetten  (jurist  voor de  FBO), die  ik  allen hartelijk dank  voor hun  tijd, 

aandacht en input. Ik heb ontdekt dat de voetbalwereld alleen te doorgronden is van binnenuit, niet 

van buitenaf. 

Op momenten dat ik vastzat of waarin de inspiratie ontbrak heb ik veel gehad aan de begeleiding en 

stimulerende  opmerkingen  van  Ruben  Houweling  en  Pascal  Kruit.  Daarvoor  wil  ik  hen  hartelijk 

danken, ik ben ervan overtuigd dat deze scriptie er beter van geworden is.  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Page 3: Kans of bedreiging?

  INHOUDSOPGAVE 

 

2  

Inhoudsopgave  

Hoofdstuk 1: Inleiding                    4 

   

Hoofdstuk 2: De voetbalwereld, specifieke tak van het arbeidsrecht        5 

2.1 Het voetbalcontract als arbeidsovereenkomst            5 

2.2 Bijzonderheden van de voetbalwereld              7 

2.2.1 De organisatie                    7 

2.2.2 De registratieverplichting                  9 

2.2.3 Bijzondere regels uit het voetbalcontract              10 

2.2.4 Een eigen rechtsgang                  11 

2.2.5 Het transfersysteem                  12 

2.3 Samenvatting                    13 

 

Hoofdstuk 3: Het transfersysteem: vergroeid met de voetbalwereld        14 

3.1 Het transfersysteem in verschillende gedaantes            14 

3.2 Het Bosman‐arrest                    16 

3.2.1 De transferregels                    17 

3.2.2 De nationaliteitsclausules                 19 

3.3 De huidige situatie in Nederland: toch weer een transfersysteem?        20 

3.4 De huidige transferregelgeving                26 

3.5 Samenvatting                    28 

 

Hoofdstuk 4: De Webster‐case          29 

4.1 Een opmerkelijke uitspraak van het CAS              29 

4.2 Implicaties van de Webster‐case                36 

4.3 Samenvatting                    42 

 

Hoofdstuk 5: Analyse                     43 

5.1 Het tussentijds opzeggen van een voetbalcontract            43 

5.2 De schadevergoeding bij een voortijdige beëindiging van het spelerscontract    48 

5.2.1 De gefixeerde schadevergoeding van art. 7:680 BW          49 

5.2.2 De volledige schadevergoeding van art. 7:677 lid 4 BW          51 

5.2.2.1 Opleidingskosten                  52 

Page 4: Kans of bedreiging?

  INHOUDSOPGAVE 

 

3  

5.2.2.2 De nog niet afgeschreven aankoopwaarde van de speler         53 

5.2.2.3 Gederfde winst                    55 

5.2.3 De vordering uit kennelijk onredelijke opzegging            57 

5.2.4 De vordering uit wanprestatie                60 

5.2.5 Een maas in het voetbalcontract                62 

5.3 Samenvatting                    63 

 

Hoofdstuk 6: De houdbaarheid van het huidige transfersysteem        65 

6.1 Juridische legitimatie                  65 

6.2 Kritiek op het huidige transfersysteem              66 

6.3 Naar een uniforme vaststelling van de transfervergoeding          72 

6.4 Samenvatting                    74 

 

Hoofdstuk 7: Conclusies en aanbevelingen              76 

 

Literatuurlijst                      82   

Page 5: Kans of bedreiging?

1  INLEIDING 

 

4  

Hoofdstuk 1: Inleiding  

De  aanleiding  voor  het  schrijven  van  deze  scriptie  is  een  lezing  geweest  van  Joris  van  Benthem, 

general counsel van Feyenoord. Het voetbal heeft altijd mijn interesse gehad, maar Joris wist mij ook 

enthousiast te maken voor de juridische kant van de voetbalwereld, die zeer dynamisch is en waarin 

vele  rechtsgebieden  bij  elkaar  komen.  Ikzelf  heb mij  in  de  eindfase  van mijn  studie  vooral met 

arbeids‐  en  ondernemingsrecht  beziggehouden  en  toen  hij  mij  wees  op  een  uitspraak  van  het 

internationale arbitragehof voor de sport, die in de voetbalwereld veel aandacht had gekregen en die 

arbeidsrechtelijk zeer interessant kon zijn, aarzelde ik niet om deze als uitgangspunt van mijn scriptie 

te nemen. De probleemstelling die ik ga behandelen is de volgende:  

 

‘Welke gevolgen heeft de “Webster‐case” voor de voetbalwereld, bezien vanuit het Nederlandse 

arbeidsrecht?’ 

 

Daartoe bespreek  ik de volgende onderwerpen:  in hoofdstuk 2 wordt aandacht geschonken aan de 

bijzondere  positie  van  de  voetbalwereld  en  het  voetbalcontract  binnen  het  arbeidsrecht.  De 

juridische relatie tussen een profvoetballer en de club waarvoor hij speelt is zo bijzonder, dat er vele 

specifieke regels zijn opgesteld door nationale en internationale organisaties die actief zijn binnen de 

voetbalwereld,  die  voor  de  ‘normale’ werknemer  niet  gelden.  In  hoofdstuk  3 wordt  er  één  zo’n 

bijzonder fenomeen uitgelicht: het transfersysteem, het systeem waarmee clubs de waarde van een 

speler kunnen verzilveren als hij naar een andere club verhuist. In hoofdstuk 4 volgt een uitgebreide 

bespreking  van  de  Webster‐case,  naar  aanleiding  waarvan  drie  vragen  worden  geformuleerd, 

namelijk  (1)  is  het  naar  Nederlands  recht mogelijk  een  arbeidsovereenkomst  voor  bepaalde  tijd 

tussentijds op te zeggen, terwijl de mogelijkheid daartoe niet  is overeengekomen, (2) zo  ja, op wat 

voor schadevergoeding kan de club in zo’n geval aanspraak maken en (3) hoe is de houdbaarheid van 

het  huidige  Nederlandse  transfersysteem  te  beoordelen?  De  eerste  twee  vragen  zullen  worden 

geanalyseerd  in  hoofdstuk  5,  de  derde  wordt  beantwoord  in  hoofdstuk  6.  Tot  slot  volgen  in 

hoofdstuk 7 een aantal conclusies en aanbevelingen.  

 

 

 

Page 6: Kans of bedreiging?

2  DE VOETBALWERELD, SPECIFIEKE TAK VAN HET ARBEIDSRECHT  

 

5  

Hoofdstuk 2: De voetbalwereld, specifieke tak van het arbeidsrecht   

In dit hoofdstuk komt de specifieke aard van de regels  in de voetbalwereld aan bod  in vergelijking 

met het gewone arbeidsrecht, dat is geregeld in boek 7 titel 10 van het Burgerlijk Wetboek (verder te 

noemen: BW). Enerzijds wordt in paragraaf 2.1 onderzocht waarom het voetbalcontract kan worden 

gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. Als dat zo is, betekent dat namelijk dat boek 7 titel 10 

BW  op  haar  van  toepassing  is.  Anderzijds  wordt  in  paragraaf  2.2  besproken  waarom  de 

voetbalwereld  toch  ook  heel  bijzonder  is  ten  opzichte  van  het  ‘gewone  arbeidsrecht’.  Specifieke 

kenmerken van die wereld en regels waarin van boek 7 titel 10 BW wordt afgeweken maken dat zij 

zich onderscheidt en met recht een ‘specifieke tak’ van het arbeidsrecht genoemd mag worden. Dat 

specifieke  kenmerken en  regels ook  leiden  tot  arbeidsrechtelijke problemen die  specifiek  voor de 

voetbalwereld zijn, zal verderop in deze scriptie blijken.  

 

2.1 Het voetbalcontract als arbeidsovereenkomst 

Tussen de professionele voetbalspeler en zijn club bestaat een contractuele relatie.1 De kwalificatie 

van dit contract als zijnde een arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden  in een uitspraak van de 

Kantonrechter Rotterdam  in 1967.2  In deze zaak, waarin speler Theo Laseroms ontbinding verzocht 

van zijn spelerscontract met voetbalclub Sparta op basis van art. 1639w BW (het huidige art. 7:685 

BW),  behandelde  de  kantonrechter  het  verweer  van  Sparta  dat  tussen  haar  en  Laseroms  geen 

arbeidsovereenkomst bestond, waardoor Laseroms niet‐ontvankelijk zou moeten worden verklaard. 

De kantonrechter toetste de overeenkomst die partijen hadden gesloten aan de elementen die art. 

1637a BW (het huidige art. 7:610 BW) eist voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.3 Deze zijn 

nog steeds terug te vinden in het huidige standaard spelerscontract4: 

• ‘verrichten van arbeid’. De kantonrechter concludeert dat de speler arbeid verricht door deel te 

nemen  aan  wedstrijden  en  trainingen.  In  het  huidige  standaard  spelerscontract  blijkt  de 

verplichting tot het verrichten van arbeid uit art. 6. In lid 1 verplicht de werknemer (de speler) zich 

tot het beschikbaar zijn voor trainingen en wedstrijden van het eerste en/of het tweede elftal en 

in  lid 3 ook tot het verrichten van andere werkzaamheden,  indien deze redelijkerwijze van hem 

                                                            1 Zie art. 12 van het nog te bespreken KNVB‐Reglement Betaald Voetbal. 2 Ktr. Rotterdam 5 april 1967, NJ 1967, 418. 3 Zie over deze elementen: C.J. Loonstra en W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke Themata, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 92 e.v. 4  De  KNVB,  de  Koninklijke  Nederlandse  Voetbalbond,  waarvan  alle  clubs  en  spelers  lid  zijn,  heeft  een  standaard arbeidsovereenkomst opgesteld voor contractspelers in het betaalde voetbal. De inhoud hiervan moet op basis van art. 53 lid  1  van  het  KNVB‐Reglement  Betaald  Voetbal  in  ieder  spelerscontract  worden  opgenomen.  Het  bevat  met  andere woorden de minimuminhoud van een spelerscontract. De rol van de KNVB in de voetbalwereld wordt besproken in par. 2.2. 

Page 7: Kans of bedreiging?

2  DE VOETBALWERELD, SPECIFIEKE TAK VAN HET ARBEIDSRECHT  

 

6  

gevraagd kunnen worden, zoals het deelnemen aan maatschappelijke activiteiten die ‘het aanzien 

van het betaald voetbal in het algemeen en van de werkgever in het bijzonder verhogen’.  

• ‘tegen  loon’. De kantonrechter vindt  in het aanhangsel bij het contract van Laseroms het  recht 

van  de  speler  om  salaris  te  ontvangen.  In  lid  4  van  het  huidige  standaardcontract  is  ook  een 

aanspraak op salaris van de werknemer te vinden.  In de meeste gevallen ontvangt hij daarnaast 

ook  (wedstrijd)premies. Het  loon  is gewoon vastgesteld  in geld en wordt per maand, dus naar 

tijdvak, betaald, in overeenstemming met art. 7:617 lid 1 sub a en art. 7:623 BW.  

• ‘gedurende zekere tijd’. In de overeenkomst van Laseroms zat een tijdsbepaling opgenomen, net 

als  in  alle  spelerscontracten,  die  altijd  arbeidsovereenkomsten  voor  bepaalde  tijd  zijn.  Dit  is 

tegenwoordig  vastgelegd  in  art.  6  lid  1  van  de  CAO  Contractspelers  voor  Betaald  Voetbal 

Nederland 2008‐2011 en terug te vinden in art. 1 van het standaardcontract.  

• ‘in dienst van’. De  cruciale vraag die overbleef  in de  zaak  Laseroms was de vraag of de  tussen 

partijen  gesloten overeenkomst al dan niet een gezagsverhouding  van  Sparta  ten opzichte  van 

Laseroms  behelsde.  Na  het  contract  goed  te  hebben  bestudeerd wordt  de  ondergeschiktheid 

(zoals  de  Kantonrechter  het  prefereert  te  noemen)  van  de  speler  aan  de  club  afgeleid  uit  de 

verplichtingen die hij heeft met betrekking tot het deelnemen aan wedstrijden en trainingen en 

het naleven van de  reglementen van de club en de KNVB. Onder verwijzing naar onder andere 

een  arrest  van  de  Hoge  Raad  uit  1949  over  een  actrice5  concludeert  de  kantonrechter:  ‘Aan 

Laseroms is geen scherp omschreven opdracht verstrekt, die hij geheel zelfstandig kan vervullen; 

integendeel: bij het vervullen van zijn contractuele verplichtingen heeft hij zich te gedragen naar 

de leiding, de aanwijzingen en het toezicht van Sparta’. In het standaard spelerscontract staan de 

verplichtingen van de werknemer opgesomd  in art. 6. De ondergeschiktheid van de werknemer 

blijkt  onder  andere  uit  lid  2,  dat  luidt:  ‘Werknemer  moet  de  door  of  namens  Werkgever 

opgedragen werkzaamheden naar beste vermogen verrichten’. Hoe ver de club als werkgever  in 

kan  grijpen  in  het  leven  van  de  speler  op  grond  van  de  tussen  partijen  bestaande 

gezagsverhouding,  blijkt  echter  vooral  uit  lid  4,  tweede  en  derde  zin:  ‘Tevens  mag  door 

Werknemer,  behoudens  voorafgaande  schriftelijke  toestemming  door Werkgever,  niet worden 

deelgenomen  aan  risicovolle  activiteiten,  zoals  doch  niet  uitsluitend  bungeejumpen, 

parachutespringen en  skiën, die de werkzaamheden van Werknemer voor Werkgever  in gevaar 

kunnen  brengen.  Dit  verbod  geldt  eveneens  in  de  periode  tussen  de  voetbalseizoenen  en  in 

vakantieperioden’. We  zien  hier  duidelijke  voorbeelden  van wat  de  gezagsverhouding  in  haar 

                                                            5 Hoge Raad 11 november 1949, NJ 1950, 140. 

Page 8: Kans of bedreiging?

2  DE VOETBALWERELD, SPECIFIEKE TAK VAN HET ARBEIDSRECHT  

 

7  

materiële betekenis  inhoudt: de bevoegdheid van de werkgever tot het geven van  instructies en 

aanwijzingen.6 

Sinds deze uitspraak is de kwalificatie van het voetbalcontract als arbeidsovereenkomst gemeengoed 

in Nederland7. Het  feit dat het huidige  standaardcontract op  schrift alle elementen bevat van een 

arbeidsovereenkomst  is daarvoor niet bepalend; dat  is wel het feit dat partijen  in de praktijk,  in de 

wijze  waarop  zij  feitelijk  uitvoering  geven  aan  de  arbeidsovereenkomst,  ook  aan  die  elementen 

voldoen.8 Gevolg hiervan  is dat het arbeidsrecht uit boek 7 titel 10 BW op het voetbalcontract van 

toepassing  is. Dat geldt ook voor het algemene verbintenissenrecht uit boek 6 BW, voor zover het 

arbeidsrecht daaraan niet derogeert.  

 

2.2 Bijzonderheden van de voetbalwereld 

Wat  zijn  nu  de  kenmerken  en  regels  die  de  voetbalwereld  tot  zo’n  bijzondere  tak  van  het 

arbeidsrecht maken? Ze worden hieronder in afzonderlijke paragrafen besproken.  

 

2.2.1 De organisatie 

De voetbalwereld is een strak georganiseerde wereld. Alle Nederlandse voetbalclubs en hun spelers 

moeten lid zijn van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond 9(verder te noemen: KNVB) als zij willen 

deelnemen aan een competitie, op het organiseren waarvan de KNVB het alleenrecht heeft.10 Sinds 

de  introductie  van  het  beroepsvoetbal  in  Nederland  in  1954,  bestaat  er  een  tweedeling  tussen 

spelers die met voetballen hun brood verdienen en spelers die de sport puur voor de lol beoefenen. 

Die tweedeling begon binnen het amateurvoetbal  (het betaald voetbal startte  in semiprofessionele 

vorm), maar in de jaren zestig maakte het betaald voetbal zich definitief los van het amateurvoetbal 

en ging het  in dienst  staan van de  ‘passieve  recreatie’: het vermaak van de  toeschouwers, dat de 

hoofdbron  van  inkomsten  van  betaald  voetbal  clubs  werd.  Door  die  verzelfstandiging  en  de 

afschaffing  van  de maximumgrens  die  aan  de  beloning  zat,  ontstonden  full‐professional‐clubs  die 

hoewel  vereniging  of  stichting  zijnde,  steeds  bedrijfsmatiger  gedreven  werden.11  Tegenwoordig 

kennen we een onderscheid tussen professionals en amateurs. Voor professionals, die fulltime met 

de sport bezig zijn, is het voetbal de hoofdbron van hun inkomsten. Amateurs beoefenen de sport in 

hun vrije tijd en halen er niet de inkomsten uit om in hun levensonderhoud mee te voorzien, hoewel 

                                                            6 C.J. Loonstra en W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke Themata, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 97.  7 H.W.P van den Hout, ‘Arbeidsverhoudingen in het professionele voetbal’, ArbeidsRecht 2008‐4, p. 3‐7.  8 Zie HR 10 oktober 2003, JAR 2003/263 (Van der Male/Den Hoedt). 9 Opgericht in 1889, officieel ‘koninklijk’ sinds 1929, zie <www.knvb.nl/geschiedenis_knvb>, geraadpleegd op 24 juni 2008.  10 Deze lidmaatschapsverplichting blijkt uit art. 1 Reglement Betaald Voetbal jo. art. 6 lid 2 en 4 en art. 7 lid 2 en 3 KNVB‐Statuten. 11 H.T. van Staveren, Het voetbalcontract, Deventer: Kluwer 1981, p. 47 e.v. 

Page 9: Kans of bedreiging?

2  DE VOETBALWERELD, SPECIFIEKE TAK VAN HET ARBEIDSRECHT  

 

8  

het niet uitgesloten is dat ze er wat geld mee verdienen. De KNVB heeft dit onderscheid vertaald in 

een onderverdeling in twee secties: de sectie betaald voetbal en de sectie amateurvoetbal (art. 2 lid 

1 jo. 18 lid 1 sub a KNVB‐Statuten).12 Dit is van belang omdat deze scriptie alleen ziet op het betaald 

voetbal. Het eerder besproken en nog vaak terugkerende voetbalcontract is dus een contract tussen 

een professionele voetbalspeler en een club die deelneemt aan de betaald voetbalcompetitie. Tot de 

sectie betaald voetbal behoren de clubs (in welke rechtsvorm dan ook) en de spelers die hiertoe door 

het bestuur betaald voetbal zijn toegelaten.13 

Alle  landen waarin gevoetbald wordt  kennen een nationale  vereniging,  zoals de KNVB. De 

meeste van die nationale verenigingen, ook de KNVB,  zijn  lid van de Féderation  Internationale de 

Football Association14 (verder te noemen: FIFA), die het voetbal op mondiaal niveau organiseert. De 

FIFA heeft tot doel heeft het bevorderen van de  internationale voetbalsport en de eenheid daarin, 

onder meer door het uitvaardigen van  regels  (art. 2 FIFA‐Statutes).15  Later  zijn  in de verschillende 

werelddelen  confederaties opgericht, die bestaan uit de nationale bonden van een werelddeel en 

wier hoofddoel  is het organiseren van competities op submondiaal niveau. De confederaties zijn  in 

hoge mate ondergeschikt aan de FIFA, die hen heeft erkend en aan wie ze onder andere hun statuten 

ter goedkeuring moeten onderwerpen  (art. 20  leden 1,3 en 5  FIFA‐Statutes).16 Op het gebied  van 

regelgeving  hebben  deze  confederaties weinig  zelfstandige  betekenis.  De  voor  Europa  bevoegde 

confederatie is de in 1954 opgerichte UEFA (Union of European Football Associations), eveneens een 

vereniging naar Zwitsers recht. De KNVB is lid van zowel de FIFA als de UEFA (art. 5 KNVB‐Statuten). 

Het voetbal is dus zowel landelijk, regionaal als mondiaal georganiseerd, wat te maken heeft met het 

feit dat op alle drie die niveaus competities worden georganiseerd die gereguleerd moeten worden. 

Het gaat dan niet alleen om spelregels, maar ook om regels die ingrijpen in de verhouding tussen de 

speler en zijn club, die relevant zijn voor deze arbeidsrechtelijke beschouwing. Omdat de KNVB, net 

als  de  UEFA,  ondergeschikt  is  aan  de  FIFA,  vloeien  de  meeste  KNVB‐regels  die  de  individuele 

arbeidsovereenkomst tussen speler en club beïnvloeden voort uit FIFA‐Reglementen.17  

                                                            12 Zie ook <www.knvb.nl/structuur_>, geraadpleegd op 24 juni 2008.  13 Zie art. 1 KNVB‐Reglement betaald voetbal en art. 6 lid 2 sub a tot en met e en lid 4 KNVB‐Statuten. 14 Een vereniging naar Zwitsers recht, opgericht in 1904 15 Zie ook: H.T. van Staveren, Het voetbalcontract, Deventer: Kluwer 1981, p. 29. 16 Zie ook: <www.uefa.com/uefa/aboutuefa/index.html>, geraadpleegd op 24 juni 2008.  17 De  KNVB moet  zich  als  lid  van  de  FIFA  op  straffe  van  sancties  houden  aan  de  statuten  en  reglementen  die  de  FIFA publiceert, zie art. 13 lid 1 onder a jo. 55 FIFA‐Statutes. Clubs en spelers moeten zich op hun beurt als leden van de KNVB gedragen  naar  haar  statuten  en  reglementen,  zie  art.  7  KNVB‐Statuten.  Bij  het  overtreden  van  de  KNVB‐Statuten  en  ‐reglementen  of  de  door  één  van  haar  organen  van  toepassing  verklaarde  wedstrijdbepalingen  zijn  de  KNVB‐leden onderworpen aan haar tuchtrechtspraak (art. 8  lid 1 en 2 sub a KNVB‐Statuten). Omdat de Nederlandse clubs en spelers, door het lidmaatschap van de KNVB bij de FIFA, indirect ook onderworpen zijn aan FIFA‐regels, spreekt Van den Hout van ‘getrapte  lidmaatschapsverhoudingen’  in  H.W.P  van  den  Hout,  ‘Arbeidsverhoudingen  in  het  professionele  voetbal’, ArbeidsRecht 2008‐4, p. 3‐7. 

Page 10: Kans of bedreiging?

2  DE VOETBALWERELD, SPECIFIEKE TAK VAN HET ARBEIDSRECHT  

 

9  

Op  deze  plaats  dient meteen  ook  het  belangrijkste  FIFA‐Reglement  genoemd  te worden, 

omdat het een grote rol speelt in de in hoofdstuk 4 te bespreken Webster‐case. Het gaat om de FIFA 

Regulations  on  the  Status  and  Transfer  of  Players  (verder  te  noemen:  FIFA  Regulations),  die  zijn 

opgesteld op basis van art. 5 van de FIFA‐Statutes. Ze zien onder andere (en dat is voor deze scriptie 

van belang) op  transfers  (overschrijvingen)  van  spelers  tussen  clubs die behoren  tot  verschillende 

nationale verenigingen.18  Dat betekent niet dat ze direct van toepassing zijn als een speler die vanuit 

Nederland wil vertrekken naar een club  in het buitenland ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst 

verzoekt. Op dit ontbindingsverzoek worden primair altijd de KNVB‐Reglementen toegepast en is ook 

altijd het commune Nederlandse recht van toepassing.19 De hierna te bespreken arbitragecommissie 

van de KNVB, die zo’n ontbindingsverzoek in behandeling zal nemen, heeft echter wel reflexwerking 

aan de FIFA Regulations toegekend.20 Wat dat inhoudt wordt niet toegelicht, maar duidelijk is wel dat 

het  iets  anders  is  dan  directe  toepassing.   Met  name  aan  de  beschermde  periode  uit  de  FIFA‐

Regulations21,  die  niet  in  de  KNVB‐Reglementen  is  opgenomen,  heeft  de  KNVB  uitdrukkelijk 

reflexwerking  toegekend en dat  in een zuiver nationale zaak.22 Dat gebeurde doordat het nog niet 

verstreken  zijn  van  die  periode  meewoog  bij  de  beslissing  of  de  arbeidsovereenkomst  van  de 

betreffende speler al of niet zou worden ontbonden.  

 

2.2.2 De registratieverplichting 

Een  ander  bijzonder  kenmerk  van  de  voetbalwereld  is  dat  een  voetballer  die  een 

arbeidsovereenkomst sluit met een club bij de KNVB geregistreerd moet zijn voordat hij arbeid kan 

gaan  verrichten  voor  de  club,  althans  kan  deelnemen  aan  officiële  wedstrijden.  Om 

competitievervalsing  te  voorkomen moet  iedere  speler  geregistreerd  staan bij de  KNVB  als  zijnde 

speler  van  een  bepaalde  club.  Als  hij  wil  overstappen  naar  een  andere  club  moet  hij  een 

overschrijving  aanvragen  en  een  nieuwe  registratie  ontvangen,  voordat  hij  speelgerechtigd wordt 

voor zijn nieuwe club.23 Wie niet geregistreerd is, mag niet deelnemen aan de competitie.24 Hoewel 

                                                            18 Zie art. 1 lid 1 van de Regulations on the Status and Transfer of Players (verder te noemen: FIFA Regulations). 19 De arbitragecommissie  is als orgaan van de KNVB  ingesteld om toe te zien op de uivoering van en toepassing te geven aan  haar  reglementen.  Zij  beslist  echter  altijd  ‘met  inachtneming  van  het  bepaalde  in  de  wet’,  zie  art.  71  KNVB‐Arbitragereglement. 20 Zie de zaak Samaras, Arbitragecommissie KNVB 2 februari 2006, nr. 1100. 21  De  beschermde  periode  (of:  protected  period)  speelt  een  belangrijke  rol  in  de  FIFA‐regels  omtrent  het  voortijdig beëindigen van een voetbalcontract door de speler (zie art. 13 t/m 18 FIFA Regulations). Ook  in de Webster‐case komt zij aan bod. De betekenis van het begrip is te vinden onder punt 7 van de begripsbepalingen bij de FIFA Regulations: het gaat om een periode van drie seizoenen of drie  jaren (welk van deze twee het eerst voorbij  is telt), volgend op het  in werking treden van een contract dat is gesloten vóór de 28e verjaardag van de speler in kwestie. Wordt het contract gesloten na de 28e verjaardag van de speler, dan bedraagt de beschermde periode twee seizoenen of twee jaren.  22 Zie Arbitragecommissie KNVB 8 augustus 2007, nr. 1164 (Suárez). 23 Art. 3 KNVB Reglement Overschrijvingsbepalingen Betaald Voetbal. Van Staveren noemt dit de ‘registratiemacht’ van de KNVB: zij bepaalt wie speelgerechtigd is en wie niet. Zie H.T. van Staveren, Het voetbalcontract, Deventer: Kluwer 1981, p. 255. 

Page 11: Kans of bedreiging?

2  DE VOETBALWERELD, SPECIFIEKE TAK VAN HET ARBEIDSRECHT  

 

10  

de  registratie  van  een  speler  geen  constitutief  vereiste  is  voor  de  totstandkoming  van  een 

spelerscontract, moge het duidelijk zijn dat het aangaan van deze arbeidsovereenkomst zinloos is als 

de speler om de één of andere reden niet voor de club geregistreerd kan worden. Dan is hij immers 

niet speelgerechtigd en kan de club hem niet inzetten in officiële wedstrijden, met andere woorden: 

dan kan hij niet aan al zijn verplichtingen omtrent het verrichten van arbeid voldoen. De belangrijkste 

regel  waar men  op  dit  punt  rekening mee moet  houden  is  opgenomen  in  art.  6  lid  1  van  het 

Reglement  Overschrijvingsbepalingen  Betaald  Voetbal  en  daarmee  stuiten  we  op  nog  een 

bijzonderheid  in  vergelijking met  het  arbeidsrecht  uit  boek  7  titel  10  BW.  Spelers mogen  slechts 

overgeschreven worden  gedurende  twee  periodes  in  het  jaar,  namelijk  van  8  juni  tot  en met  31 

augustus en van 3  januari  tot en met 31  januari. Buiten die periodes kan een  speler geen nieuwe 

registratie ontvangen. De gemiddelde werknemer kan wisselen van werkgever wanneer hij dat wil 

(mits  hij  daarbij  wettelijke  eisen  als  opzegtermijnen  e.d.  in  acht  neemt).  Een  speler  kan  dat  in 

principe  alleen  in  de  periodes  waarin  de  voetbalcompetitie  tijdelijk  stil  ligt.  Buiten  de 

overschrijvingsperiodes, die ook wel  ‘transfer windows’ worden genoemd, kan de speler natuurlijk 

wel een arbeidsovereenkomst aangaan, maar als hij niet overgeschreven kan worden heeft dat voor 

zowel club als speler om bovengenoemde redenen weinig nut.  

 

2.2.3 Bijzondere regels uit het voetbalcontract 

‘Het  voetbalcontract  past  niet  gemakkelijk  in  het  juridisch  confectiepak  van  de 

arbeidsovereenkomst’,  zoals Van  Staveren het  formuleert.25 Er  zijn  voor dit  contract dan ook  vele 

specifieke ‘voetbalregels’ geformuleerd die het spelerscontract voor een groot deel vullen en waarin 

op  een  aantal  plaatsen  wordt  afgeweken  van  dwingend  wettelijke  regels.  Hieronder  worden  de 

belangrijkste  genoemde. Het  opstellen  van  een  voetbalcontract  begint met  het  opnemen  van  de 

inhoud  van  het  al  eerder  al  aangehaalde  standaard  spelerscontract  van  de  KNVB.26  Dit 

standaardcontract  vormt  de  minimuminhoud  van  de  op  te  stellen  arbeidsovereenkomst.  Dat 

betekent onder andere dat er altijd een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan27 

en  dat  deze  altijd  eindigt  op  30  juni  van  enig  jaar.  Daarbuiten  kunnen  partijen  uiteraard  zelf 

contractuele bedingen opstellen, maar ook  in die marge  legt de KNVB nog een  aantal belangrijke 

beperkingen  op.  Zo mag  de  geldigheid  van  een  contract  niet  afhankelijk worden  gesteld  van  de 

                                                                                                                                                                                          24 Art. 2 KNVB‐Reglement Overschrijvingsbepalingen betaald  voetbal  jo.  art. 5  lid 1  sub  c KNVB‐Reglement Wedstrijden Betaald Voetbal.  25 H.T. van Staveren, Het voetbalcontract, Deventer: Kluwer 1981, p. 187. 26 Dit is verplicht op grond van art. 53 lid 1 KNVB‐Reglement Betaald Voetbal.  27 Wat ook  is geregeld  in art. 53  lid 6 KNVB‐Reglement Betaald Voetbal en art. 6  lid 1 van de CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal 2008‐2011. Het heeft ongetwijfeld te maken met de aard van het beroep, de onzekere fysieke gesteldheid van de mens in het algemeen en de onzekerheid van het al of niet ‘in vorm zijn’ van een speler.  

Page 12: Kans of bedreiging?

2  DE VOETBALWERELD, SPECIFIEKE TAK VAN HET ARBEIDSRECHT  

 

11  

uitslag van een medische keuring en mag een contract voor bepaalde  tijd dat wordt gesloten met 

een speler die jonger dan 18 jaar is niet langer dan drie jaar zijn.28 Ook van belang in dit verband is de 

CAO  voor  Contractspelers  Betaald Voetbal Nederland  2008‐2011.  Bij  de  totstandkoming  van  deze 

CAO, waarvan  de  laatste  versie  in werking  is  getreden  op  1  juli  2008,  zijn  betrokken  geweest  de 

spelersvakbonden VVCS    (Vereniging van Contractspelers) en ProProf en de werkgeversorganisatie 

FBO (Federatie van Betaald Voetbal Organisaties). De voor deze bespreking belangrijkste bepaling uit 

deze CAO  is art. 6  lid 2, waarin wordt afgeweken van art. 7:668a BW. Het artikellid bepaalt dat alle 

tussen dezelfde partijen  aangegane  arbeidsovereenkomsten  voor bepaalde  tijd  steeds  als  zodanig 

blijven gelden, als de overeenkomsten elkaar opvolgen met tussenpozen van maximaal drie maanden 

en  ongeacht  de  duur  van  de  arbeidsverhouding  die  door  de  opeenvolging  van 

arbeidsovereenkomsten ontstaat. Na 36 maanden ontstaat dus niet automatisch een overeenkomst 

voor onbepaalde tijd.  

 

2.2.4 Een eigen rechtsgang  

Geschillen tussen KNVB‐leden onderling worden, voor zover ze samenhangen met ‘de voetbalsport in 

de ruimste zin van het woord’ met uitsluiting van de burgerlijke rechter door arbitrage beslecht (art. 

8  lid  3  sub  a  KNVB‐Statuten  jo.  art.  1  KNVB‐Arbitragereglement).  Daarvoor  zijn  een  college  van 

arbiters en verschillende arbitragecommissies in het leven geroepen, waarop het Arbitragereglement 

van de KNVB van toepassing is. De commissies beslechten in de praktijk de geschillen (art. 13 KNVB‐

Arbitragereglement),  met  inachtneming  van  het  bepaalde  in  de  wet,  ‘als  goede  mannen  naar 

billijkheid’ en bij meerderheid van stemmen  (art. 71 KNVB‐Arbitragereglement). Ze bestaan uit één 

arbiter  die  KNVB‐lid  en  meester  in  de  rechten  is,  en  twee  KNVB‐leden  die  over  de  nodige 

praktijkervaring  in  de  voetbalwereld  beschikken  (art.  18  jo.  5  KNVB‐Arbitragereglement).  Dit 

betekent dat vrijwel alle geschillen tussen een speler en zijn club (die beide lid van de KNVB zijn) aan 

de rechtsmacht van de burgerlijke rechter onttrokken zijn. Dat geldt meer in het bijzonder ook voor 

de arbeidsrechtelijke procedures bij kennelijk onredelijke opzegging  (art. 7:681 BW) en ontbinding 

(art. 7:685 BW), waarin normaal gesproken de kantonrechter bevoegd is. Het reguliere arbeidsrecht 

wordt hier dus op een belangrijk punt buitenspel gezet. Uiteraard kan niemand tegen zijn wil worden 

afgehouden van de rechter die de wet hem toekent (zie art. 17 van de Grondwet), maar dat  is hier 

niet  aan  de  orde,  omdat  het  vrijwillig  aangegaan  lidmaatschap  van  de  KNVB  deze  gang  naar  de 

arbitragecommissie met zich brengt.  Ingevolge art. 74  lid 2 van het KNVB‐Arbitragereglement staat 

tegen een arbitraal vonnis geen hoger beroep open.  

                                                            28 Zie de leden 2 en 3 van art. 53 KNVB‐Reglement Betaald Voetbal. 

Page 13: Kans of bedreiging?

2  DE VOETBALWERELD, SPECIFIEKE TAK VAN HET ARBEIDSRECHT  

 

12  

In  uitzonderingsgevallen  kunnen  partijen  terecht  komen  bij  het  Players’  Status  Committee  of  de 

Dispute  Resolution  Chamber,  de  arbitrale  organen  van  de  FIFA.  Zij  behandelen  geschillen  die  te 

maken hebben met de uitleg van de bepalingen van de FIFA Regulations (art. 22 FIFA Regulations). 

Als  een  zaak  al  is  behandeld  door  de  arbitragecommissie  van  de  KNVB  zullen  deze  organen  zich 

onbevoegd verklaren. De FIFA erkent nationale arbitragetribunalen  indien die aan een aantal eisen 

voldoen (zie art. 22 FIFA Regulations onder b). De arbitragecommissie van de KNVB voldoet daaraan. 

Tegen een uitspraak van één van de FIFA‐organen  staat altijd hoger beroep open bij het Court of 

Arbitration for Sports (CAS, zie art. 61 van de FIFA‐Statutes). Het CAS, dat zetelt  in Lausanne,  is het 

internationale  arbitragehof  voor  de  sport. Dit  is  de  instantie  die  de  in  hoofdstuk  4  te  bespreken 

Webster‐case heeft gewezen. Op het hoger beroep is de CAS‐Code van toepassing, maar het CAS zal 

waar het materieel recht betreft primair de FIFA‐Reglementen toepassen met als aanvulling daarop  

Zwitsers recht, zo is in art. 60 lid 2 FIFA‐Statutes te lezen. De leden van de FIFA, dus ook de KNVB, zijn 

gehouden er alles aan te doen om te zorgen dat hun leden de uitspraken van het CAS naleven (art. 62 

lid 1 FIFA‐Statutes).  

 

2.2.5 Het transfersysteem  

Misschien wel het meest bijzondere aan de voetbalwereld  is de wijze waarop clubs de waarde die 

spelers  opbouwen  door  trainingsarbeid,  sportieve  prestaties,  charisma  en  wat  al  niet  meer 

verzilveren op het moment dat de arbeidsovereenkomst tot een einde komt. Als een speler de club 

verlaat  om  in  dienst  te  treden  bij  een  andere  club  (getransfereerd  wordt)  wil  de  club  de 

investeringen  die  zij  heeft  gedaan  bij  het  trainen  en  opleiden  van  de  speler  terugverdienen.  De 

vergoeding  die  zij  daartoe  van  de  nieuwe  werkgever  van  de  speler  ontvangt  wordt  een 

transfervergoeding genoemd. Het systeem dat men heeft ingericht voor het bepalen en innen van de 

transfervergoeding wordt  het  transfersysteem  genoemd.  Dit  systeem  is  over  de  jaren  heen  veel 

bekritiseerd  en  juridisch  gezien  een  aantal  keren  van  gedaante  veranderd.  Omdat  het  heel 

ingewikkeld  in  elkaar  zit  en  het  een  kernonderwerp  van  deze  scriptie  vormt,  wordt  aan  de 

uiteenzetting ervan een apart hoofdstuk gewijd, namelijk het hierop volgende. 

Op deze plaats wil ik wel even stilstaan bij de economische rechtvaardiging die clubs hebben 

voor het verhalen van  transfervergoedingen, omdat die weer  samenhangt met de bijzondere aard 

van  het  voetbalbedrijf.  Geen  ander  bedrijf  dan  een  bedrijf  waarin  sport  wordt  bedreven  drijft 

namelijk  zozeer  op  ‘human  capital’.  Naast  het  feit  dat  spelers  zelf  een  bepaalde  waarde 

vertegenwoordigen (niet alleen doordat de club  in hen  investeert, maar ook door hun eigen arbeid 

en talenten) genereren ze (hoewel indirect) ook bijna alle andere inkomsten die de club heeft, zoals 

wedstrijdbaten  en  sponsorinkomsten.  Door  de  jaren  heen  is  het  doel  van  het  verhalen  van 

Page 14: Kans of bedreiging?

2  DE VOETBALWERELD, SPECIFIEKE TAK VAN HET ARBEIDSRECHT  

 

13  

transfervergoedingen voor de club verschoven van het dekken van bepaalde investeringen in spelers 

naar het maken van winst: transfervergoedingen die de club voor haar spelers ontvangt zijn één van 

haar belangrijkste  inkomstenbronnen geworden. Om een (vereenvoudigd) cijfervoorbeeld te geven: 

als de grote voetbalclub PSV uit Eindhoven in de afgelopen twee jaren geen vergoedingssommen zou 

hebben ontvangen,  zou  zij  in  2006  in plaats  van  €2,5 miljoen winst  €13,7 miljoen  verlies hebben 

gemaakt en in 2007 in plaats van €6,2 miljoen winst €500.000 winst.29  

 

2.3 Samenvatting 

In dit hoofdstuk  is besproken waarom de voetbalwereld deel uitmaakt van het arbeidsrecht, maar 

waarom zij daarbinnen toch als een bijzonder onderdeel gezien kan worden. Het voetbalcontract kan 

worden  gekwalificeerd  als  zijnde  een  arbeidsovereenkomst,  is  in  paragraaf  2.1  aangetoond,  en 

daarom  is het arbeidsrecht uit boek 7  titel 10 BW ook op dit  contract gewoon van  toepassing.  In 

paragraaf 3.2  is vervolgens getracht  te  laten zien welke kenmerken en  regels de voetbalwereld en 

het contract  tussen een professionele voetballer en zijn club zo bijzonder maken, dat er met recht 

gesproken kan worden van een wereld binnen het arbeidsrecht. De vele organisaties die spelers en 

clubs omgeven en de regels en voorwaarden die zij aan het voetbalcontract stellen werken daaraan 

mee, net als de eigen rechtsgang en het transfersysteem, dat in het nu volgende hoofdstuk aan bod 

komt.  

                                                            29  Gebaseerd  op  de  geconsolideerde  winst‐  en  verliesrekening  van  PSV  van  het  seizoen  2006‐2007,  te  vinden  op <http://www.psv.nl/multimedia/PSVjaarverslag20062007.pdf>, geraadpleegd op 12 augustus 2008. 

Page 15: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

14  

Hoofdstuk 3: Het transfersysteem: vergroeid met de voetbalwereld  

In dit hoofdstuk wordt gedemonstreerd dat het transfersysteem onlosmakelijk verbonden is met de 

voetbalwereld. Het  is, sinds de professionalisering van de voetbalwereld, niet de vraag geweest of 

het transfersysteem nog kon bestaan, maar hoe het zou worden ingericht. Die inrichting is namelijk 

enkele  malen  veranderd.  In  paragraaf  3.1  wordt  beschreven  welke  transfersystemen  sinds  de 

professionalisering hebben bestaan en waarom die veel bekritiseerd werden. In paragraaf 3.3 wordt 

het  transfersysteem  in  zijn  huidige  vorm  uiteengezet:  hoe  ziet  het  er  uit  en  hoe  zit  het 

arbeidsrechtelijk in elkaar? Het in paragraaf 3.2 besproken Bosman‐arrest heeft daarbij een grote rol 

gespeeld. Tot slot wordt in par. 3.4 de regelgeving die de KNVB en de FIFA hebben opgesteld rond de 

transfer van een speler besproken.  

 

3.1 Het transfersysteem in verschillende gedaantes 

In de voetbalwereld zijn er twee soorten blokkades te onderscheiden, die een speler belemmeren na 

het  (be‐)eindigen  van  zijn  contract  van  de  ene  naar  de  andere  club  over  te  stappen.30 De  eerste 

wordt  gevormd  door  de  overschrijvingseisen  van  de  nationale  vereniging  waarbij  zijn  club  is 

aangesloten. In Nederland is dat natuurlijk de KNVB. Die overschrijvingseisen hangen samen met de 

in paragraaf 2.2.2 besproken  registratieverplichting.  Iedere  speler  staat bij de nationale vereniging 

geregistreerd  voor  een bepaalde  club. Als hij wil overstappen naar  een  andere  club moet hij  een 

overschrijving  aanvragen  en  een  nieuwe  registratie  ontvangen,  voordat  hij  speelgerechtigd wordt 

voor  de  nieuwe  club.31  De  eisen  die  de  nationale  bond  stelt  aan  het  ontvangen  van  die  nieuwe 

registratie, zoals dat die moet zijn aangevraagd  in één van de vastgestelde overschrijvingsperiodes, 

kunnen de speler belemmeren bij zijn overgang naar een nieuwe club. Een tweede soort blokkades is 

gelegen  in  het  zogenoemde  transfersysteem,  dat  clubs  in  staat  moet  stellen  de  financiële 

investeringen die zij in een speler doen terug te verdienen of zelfs winst te maken bij zijn vertrek.  

Het  bestaan  van  deze  blokkades  was  van  oudsher  vooral  ingegeven  door  sportieve  en 

emotionele argumenten. Zo achtte men het noodzakelijk om de competitie  te beschermen, opdat 

alle deelnemers van ongeveer gelijk niveau zouden zijn en zich onder gelijke omstandigheden met 

elkaar zouden kunnen meten.  Immers, een  te groot verschil  in krachten maakt een wedstrijd voor 

deelnemers oneerlijk en voor  toeschouwers oninteressant.32 Een ander argument was het behoud 

van de regionale of nationale rivaliteit. Dit had een historische achtergrond: het zich afzetten tegen 

                                                            30 Gebaseerd op E.J.A. Vilé, ‘Het transfersysteem in het betaald voetbal’, in: N.J.P. Giltay Veth & R.C.R. Siekmann (red.), De afschaffing van het transfersysteem in het betaald voetbal (de zaak‐Bosman), Haarlem: De Vrieseborch 1996, p. 9‐20.  31 Art. 3 KNVB‐Reglement Overschrijvingsbepalingen Betaald Voetbal, zie verder par. 2.2.2. 32 H.T. van Staveren, ‘Arbeidsverhoudingen in de beroeps(voetbal)sport na het Bosman‐arrest’, NJB 1999, p. 809‐814.  

Page 16: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

15  

een ander milieu  in een ander gebied gaf wedstrijden een extra dimensie. Nationale en  regionale 

bonden  lieten  voor  het  in  stand  houden  van  het  regionale  of  nationale  voetbalprestige  zo min 

mogelijk spelers ‘van buiten’ toe.33 Vanaf de  invoering van het betaald voetbal  in 195434 werden de 

economische belangen van clubs bij transferblokkades steeds groter. In eerste instantie ging het om 

het  terugverdienen  van  investeringen,  maar  uiteindelijk  zijn  de  opbrengsten  van  transfers  de 

belangrijkste inkomstenbron voor clubs geworden.35  

Van  Staveren  onderscheidt  twee  vormen  van  het  transfersysteem:  het  klassieke 

transfersysteem en het vergoedingenstelsel.36 Kenmerk van het  klassieke  transfersysteem, dat het 

systeem was dat  in Nederland vanaf de  invoering van het betaald voetbal heeft bestaan,  is dat het 

gekoppeld is aan de overschrijvingsregeling van de nationale bond: de overschrijving van een speler 

naar een nieuwe club  is afhankelijk van de overeenstemming  tussen zijn oude en zijn nieuwe club 

over  de  financiële  vergoeding  die  de  nieuwe  club  aan  de  oude  club  zal  betalen.  Zonder 

overeenstemming tussen de twee clubs wordt de speler niet speelgerechtigd voor de nieuwe club. 

Clubs  betaalden  voor  nieuw  aangetrokken  spelers  een  zogenoemde  ‘vergoeding  voor  training  en 

ontwikkeling’. Let wel, het voorgaande speelt  in de situatie dat de arbeidsovereenkomst van tussen 

de speler en zijn oude club al rechtsgeldig is geëindigd. Het klassieke transfersysteem was gebaseerd 

op het  claimrecht dat de  club had op een  transfersom voor de  speler en dat haar kon helpen de 

speler bij zich te houden. Het werkte eenvoudig: hoe meer een speler waard was voor zijn club, des 

te hoger werd zijn marktwaarde en daarmee de claim op de transfersom.37 Nadat er zowel juridisch 

als maatschappelijk  veel  kritiek  op  de  blokkerende werking  van  dit  systeem  op  de  overgang  van 

spelers was ontstaan, heeft de KNVB het in 1974 vervangen door een vergoedingenstelsel.38 

In  tegenstelling  tot het  klassieke  transfersysteem  staat het  vergoedingenstelsel  los  van de 

overschrijving van  speler. Na het eindigen van de arbeidsovereenkomst met zijn oude club kan de 

                                                            33 H.T. van Staveren, Het  voetbalcontract, Deventer: Kluwer 1981, p. 257 e.v. en E.J.A. Vilé,  ‘Het  transfersysteem  in het betaald  voetbal’,  in: N.J.P. Giltay Veth &  R.C.R.  Siekmann  (red.), De  afschaffing  van  het  transfersysteem  in  het  betaald voetbal (de zaak‐Bosman), Haarlem: De Vrieseborch 1996, p. 10.  34 Besproken in paragraaf 2.2.1. 35 Dit was  zo  voordat  het Bosman‐arrest  gewezen werd,  zie G.  Slager,  ‘De  sociale  gevolgen  van  de  afschaffing  van het transfersysteem’,  in: N.J.P. Giltay Veth & R.C.R.  Siekmann  (red.), De  afschaffing  van  het  transfersysteem  in  het  betaald voetbal (de zaak‐Bosman), Haarlem: De Vrieseborch 1996, p. 61‐65, en  is nu, ondanks alle commotie over de hoogte van transfersommen in de afgelopen twintig jaar, nog steeds zo. Zie voor een economische rechtvaardiging van het bestaan van een transfersysteem par. 2.2.5. 36 H.T. van Staveren, Het voetbalcontract, Deventer: Kluwer 1981, p. 255‐256. Vilé gebruikt hetzelfde onderscheid  in zijn bijdrage  E.J.A.  Vilé,  ‘Het  transfersysteem  in  het  betaald  voetbal’,  in:  N.J.P.  Giltay  Veth  &  R.C.R.  Siekmann  (red.),  De afschaffing van het transfersysteem in het betaald voetbal (de zaak‐Bosman), Haarlem: De Vrieseborch 1996, op p. 9.  37 Zie J.C. Kranendonk, Vergoedingssommen en Bindend Adviezen in het Nederlandse Betaalde Voetbal, Zeist: KNVB 1992, p. 11. 38  J.C. Kranendonk, A.W. p. 17, N.J.P. Giltay Veth,  ‘De vaststelling van vergoedingssommen  in het Nederlandse betaalde voetbal door bindend advies, met een  toevoeging  inzake  internationale “transfers”’, TvA 1993‐1, p. 1‐5,   E.J.A. Vilé,  ‘Het transfersysteem  in  het  betaald  voetbal’,  in:  N.J.P.  Giltay  Veth  &  R.C.R.  Siekmann  (red.),  De  afschaffing  van  het transfersysteem in het betaald voetbal (de zaak‐Bosman), Haarlem: De Vrieseborch 1996, p. 12. 

Page 17: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

16  

speler vrijelijk een nieuwe aangaan met een andere club en  is hij daar ook speelgerechtigd, omdat 

voor overschrijving niet  is vereist dat de oude en de nieuwe club overeenstemming hebben bereikt 

over de  transfervergoeding. De nieuwe club  is wel gehouden een  transfervergoeding aan de oude 

club te betalen, maar het verloop van de onderhandelingen over de hoogte daarvan beïnvloedt de 

overschrijving van de speler niet. Bovendien kende het in 1974 ingevoerde stelsel een instrument om 

de hoogte van de vergoeding te betalen als clubs er onderling niet uitkwamen: er werd een College 

van Bindend Adviseurs  ingesteld dat  in  zo’n geval de  transfervergoeding bepaalde  in een bindend 

advies.  De  richtlijnen  die  het  College  hanteerde  voor  de  vaststelling  van  de  transfervergoeding 

hadden  zo’n  grote  uitwerking  op  de  onderhandelingen  tussen  clubs,  dat  het  College  amper werk 

had.39 Hoewel dit  systeem de  speler meer  vrijheid  leek  te  geven,  en het hem ook  in  staat  stelde 

tussentijds  zijn  arbeidscontract  te  beëindigen,  is  het  niet moeilijk  om  in  te  zien  dat  het  de  facto 

dezelfde  belemmeringen  opleverde  als  het  klassieke  transfersysteem.  Het  probleem werd  alleen 

verschoven van de overschrijving van de  speler naar de onderhandelingen  tussen de  speler en de 

nieuwe club: als de nieuwe club al wist dat de voor de speler te betalen vergoedingssom voor haar te 

hoog was, kwam er geen arbeidsovereenkomst tot stand.40 Om deze reden is het vergoedingenstelsel 

in 1995 via een door de Belgische speler Bosman aangespannen  rechtszaak  (ook België kende een 

vergoedingenstelsel),  aan  het  Europese Hof  van  Justitie  ter  toetsing  voorgelegd. Dit  arrest wordt 

hieronder besproken. 

 

3.2  Het Bosman‐arrest41  

In de zaak die de Belg Jean‐Marc Bosman aanspande tegen zijn oude club Luik, nadat die een transfer 

van Bosman naar de Franse club Duinkerken had gefrustreerd, dacht het Hof van Beroep te Luik dat 

het vergoedingensysteem wellicht  in  strijd  zou kunnen  zijn met Europees  recht. Daarnaast had  zij 

twijfels bij de  regel dat een  club  in een wedstrijd niet meer dan drie buitenlandse  spelers mocht 

opstellen, een  regel die ook  in andere Europese  landen  (waaronder Nederland42) gebruikelijk was. 

Uiteindelijk werden door het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vragen aan het Hof van 

Justitie voorgelegd: moeten de artikelen 48, 85 en 86 van het EG‐verdrag (die zien op het vrij verkeer 

van werknemers en eerlijke concurrentie) aldus worden uitgelegd dat zij verbieden,  

                                                            39 N.J.P. Giltay Veth,  ‘De vaststelling van vergoedingssommen  in het Nederlandse betaalde voetbal door bindend advies, met een  toevoeging  inzake  internationale “transfers”’, TvA 1993‐1, p. 1‐5, zie ook E.J.A. Vilé,  ‘Het  transfersysteem  in het betaald  voetbal’,  in: N.J.P. Giltay Veth &  R.C.R.  Siekmann  (red.), De  afschaffing  van  het  transfersysteem  in  het  betaald voetbal (de zaak‐Bosman), Haarlem: De Vrieseborch 1996, p. 12‐13. 40 E.J.A. Vilé, ‘Het transfersysteem in het betaald voetbal’, in: N.J.P. Giltay Veth & R.C.R. Siekmann (red.), De afschaffing van het transfersysteem in het betaald voetbal (de zaak‐Bosman), Haarlem: De Vrieseborch 1996, p. 14‐15.  41 Hof van Justitie EG 15 december 1995, zaak C‐415/93, Jur. 1995, p. I‐4921. 42 Zie N.J.P. Giltay Veth, ‘Nationaliteitsbeperkingen in de sport, na het Bosman‐arrest en in ander opzicht’, in: N.J.P. Giltay Veth & R.C.R. Siekman (red.), De afschaffing van het transfersysteem in het betaald voetbal (de zaak‐Bosman), Haarlem: De Vrieseborch 1996, p. 55 e.v. 

Page 18: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

17  

a) dat  een  voetbalclub  een  geldsom  eist  en  int wanneer  één  van  haar  spelers wiens  contract 

verstrijkt, in dienst wordt genomen door een andere club; 

b) dat  de  nationale  en  internationale  sportverenigingen  of  –bonden  in  hun  reglementen 

bepalingen  opnemen  die  de  toegang  van  buitenlandse  spelers  die  onderdaan  zijn  van  de 

lidstaten  van  de  Europese  Gemeenschap,  tot  de  door  hen  georganiseerde  competities 

beperken? 

 

3.2.1 De transferregels 

Het hof gaat eerst  in op de vraag of de transferregels van het vergoedingenstelsel een door art. 48 

van  het Verdrag  ‘verboden  belemmering’  van  het  vrije  verkeer  van werknemers  opleveren43. Het 

komt tot de conclusie dat dat  inderdaad het geval  is. Volgens het hof kunnen de transferregels het 

vrije  verkeer  van  spelers  die  hun  voetbalwerkzaamheden  in  een  andere  lidstaat willen  verrichten 

beperken  door  hen  te  beletten  of  hen  ervan  te  weerhouden  hun  club  te  verlaten,  zelfs  na  het 

verstrijken van de arbeidsovereenkomst die hen aan de club bindt. De verdragsbepalingen inzake het 

vrije verkeer van personen beogen  juist het de gemeenschapsonderdanen gemakkelijker  te maken 

om het even welk beroep uit te oefenen op het gehele grondgebied van de gemeenschap, en  in de 

weg  te  staan aan  regelingen die deze onderdanen minder gunstig behandelen wanneer  zij op het 

grondgebied  van  een  andere  lidstaat  een  economische  activiteit willen  verrichten. Bepalingen die 

een onderdaan van een lidstaat beletten of ervan weerhouden zijn land van herkomst te verlaten om 

zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen,  leveren derhalve belemmeringen van die vrijheid op, zelfs 

wanneer zij onafhankelijk van de nationaliteit van de betrokken werknemers van toepassing zijn.  

Dat  laatste  is het  geval met de  transferregels.  Ze  zijn niet direct discriminatoir.  Ze maken 

immers geen onderscheid tussen onderdanen van lidstaten die een economische activiteit verrichten 

in  hun  land  van  herkomst,  en  onderdanen  van  een  andere  lidstaat:  voor  binnenlandse  en 

buitenlandse transfers gelden dezelfde regels. Ze zijn echter wel in strijd met de strekking van art. 48 

EG‐verdrag. Het hof overweegt in r.o. 100: ‘Door te bepalen dat een beroepsvoetballer slechts voor 

een  in een andere  lidstaat gevestigde club kan gaan spelen  indien deze club aan zijn oude club een 

transfervergoeding  betaalt, waarvan  het  bedrag  tussen  de  twee  clubs wordt  overeengekomen  of 

wordt bepaald volgens de  reglementen van de sportverenigingen, beperken die  regels  immers het 

vrije verkeer van werknemers’.  

Aan die vaststelling doet volgens het hof niet af de omstandigheid dat de door de UEFA  in 

1990 vastgestelde  transferregels  (die een vergoedingenstelsel  inhouden, zoals dat  in Nederland en 

België bestond) bepalen dat de economische betrekkingen tussen de nieuwe en de oude club geen 

                                                            43 Zie r.o. 92 t/m 114.  

Page 19: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

18  

gevolgen hebben voor de activiteit van de speler, die ongehinderd voor zijn nieuwe club mag spelen. 

Hiermee  doelt  het  hof  op  de  loskoppeling  van  de  overschrijvingseisen  en  de  betaling  van  een 

financiële vergoeding. Maar, zo concludeert het hof terecht, omdat de nieuwe club gehouden blijft 

een vergoeding te betalen, op straffe van sancties die zelfs tot schrapping wegens schulden kunnen 

leiden, wordt zij ‘op even doeltreffende wijze belet een speler van een club uit een andere lidstaat in 

dienst  te nemen  zonder het bedrag  van die  vergoeding  te betalen’. Dit  is precies wat hiervoor  in 

paragraaf  3.1  ook  al  werd  gesignaleerd:  hoewel  het  klassieke  transfersysteem  en  het 

vergoedingenstelsel anders uitwerken, zijn de praktische gevolgen voor een speler die van club wil 

wisselen hetzelfde.  

In principe zijn de transferregels dus verboden wegens strijd met art. 48 EG‐verdrag. Het hof 

onderzoekt of er een rechtmatig, met het Verdrag verenigbaar doel is dat de regels nastreven en of 

ze gerechtvaardigd worden door dwingende redenen van algemeen belang, waardoor het verboden 

karakter eventueel zou komen te vervallen. Het komt echter tot de conclusie dat dit niet het geval is. 

De  handhaving  van  een  evenwicht  tussen  de  clubs  door  een  zekere  gelijkheid  van  kansen  en  de 

onzekerheid van  resultaten veilig  te stellen, en de aanmoediging van de  indienstneming van  jonge 

spelers  zijn weliswaar  rechtmatige doelen; de  transferregels vormen geen geschikt middel om die 

doelen te bereiken. Het uiteindelijke antwoord van het hof op de eerste vraag luidt dan ook: ‘dat art. 

48 van het Verdrag zich verzet tegen de toepassing van door sportverenigingen vastgestelde regels, 

volgens welke een beroepsvoetballer die onderdaan  is van een  lidstaat, bij het verstrijken van het 

contract  dat  hem  aan  een  club  bindt,  door  een  club  in  een  andere  lidstaat  slechts  in  dienst  kan 

worden  genomen,  indien  deze  club  aan  de  club  van  herkomst  een  transfer‐,  opleidings‐  of 

promotievergoeding heeft betaald’. Aan toetsing aan de artikelen 85 en 86 EG‐Verdrag komt het Hof 

vervolgens niet meer toe.  

Wat waren nu de praktische gevolgen van dit arrest voor de voetbalwereld? Duidelijk was dat 

zowel  de  regels  van  het  klassieke  transfersysteem  als  die  van  het  vergoedingenstelsel  vanaf  de 

datum van dit arrest44 niet meer bruikbaar waren. Dat gold echter niet voor alle transfers: in principe 

zag dit arrest alleen op grensoverschrijdende  transfers binnen de Europese Unie.45 Strikt genomen 

betekende  dat,  dat  voor  een  speler  van  Feyenoord  (Rotterdam)  wiens  contract  afliep  geen 

transfervergoeding kon worden gevraagd als hij naar Manchester City (in Engeland) verhuisde, maar 

wel als hij naar PSV (Eindhoven) zou gaan. Vanwege de onwenselijke gevolgen die deze ongelijkheid 

                                                            44  Met  betrekking  tot  de  transferregels  is  de  werking  van  het  arrest  in  tijd  beperkt:  het  heeft  in  principe  geen terugwerkende kracht, zie r.o. 145.  45 Zie M.G. Wezenbeek‐Geuke, ‘De gevolgen van het Bosman‐arrest voor het transfersysteem’, in: N.J.P. Giltay Veth & R.C.R. Siekmann (red.), De afschaffing van het transfersysteem in het betaald voetbal (de zaak‐Bosman), Haarlem: De Vrieseborch 1996, p. 42.  

Page 20: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

19  

met  zich  kon brengen46, heeft de KNVB op 1  juli 1996 het  transfersysteem  afgeschaft  voor  zowel 

grensoverschrijdende als binnenlandse transfers.47 Voor transfers van spelers van EU‐lidstaten naar 

landen buiten de EU en andersom, bleven afwijkende  regels gelden.48 Over de  financiële gevolgen 

van  de  afschaffing  van  het  transfersysteem  zijn  zeer  dramatische  voorspellingen  gedaan. Het  zou 

leiden  tot  een  financiële  sanering  bij  de  Nederlandse  voetbalclubs,  waarbij  een  enorm  negatief 

vermogen  zou  ontstaan  en  het  nog  maar  de  vraag  zou  zijn  of  bepaalde  clubs  wel  voldoende 

financieel gezond zouden blijven om in aanmerking te komen voor een licentie49 om aan de betaald 

voetbalcompetitie  deel  te  nemen.  Verder  zou  er  een  explosieve  verhoging  van  salarissen 

plaatsvinden als nieuwe manier om spelers aan te trekken en te behouden. Dit zou een herverdeling 

van financiële middelen en een vergroting van de krachtsverschillen tussen clubs tot gevolg hebben, 

waarbij de kleinere clubs het onderspit zouden delven: talenten die zij opleidden zouden na afloop 

van  hun  contract weggekaapt worden  door  grotere  clubs  die  hen  een  veel  hoger  salaris  zouden 

kunnen bieden.50  Terugkijkend  kan  geconstateerd worden dat  er  inderdaad  sprake  is  van enorme 

salarisverhogingen, maar dat de financiële malaise bij de clubs is uitgebleven.51 Men heeft binnen het 

Nederlandse arbeidsrecht manieren gevonden om toch weer geld aan transfers te verdienen. Deze 

alternatieven voor de oude transferregels worden in par. 3.3 besproken.  

 

3.2.2 De nationaliteitsclausules 

De tweede vraag die het Europese hof in het Bosman‐arrest moest beantwoorden had betrekking op 

de  houdbaarheid  zogenaamde  nationaliteitsclausules  in  het  licht  van  het  Europese  recht.  Deze 

houden in de vanuit de UEFA opgelegde regel dat een club in officiële wedstrijden niet meer dan drie 

buitenlandse spelers mag opstellen, eventueel aangevuld met nog twee buitenlandse spelers indien 

die  een  langdurige  band met  het  land  van  de  club  hebben:  de  zogenaamde  ‘3+2‐regel’. Ook  de 

                                                            46  Er  ontstaat  dan  veel  druk  voor  spelers  om  naar  het  buitenland  te  vertrekken, waardoor  de Nederlandse  competitie verzwakt, zie M.G. Wezenbeek‐Geuke, A.W. 47  F.B.J.  Grapperhaus  &  M.  Jansen,  ‘Geen  reden  tot  paniekvoetbal:  de  gevolgen  van  Flexibiliteit  en  zekerheid  voor afkoopsommen bij profsportcontracten’, ArbeidsRecht 1998‐11, p. 10‐14.  48 M.G. Wezenbeek‐Geuke,  ‘De gevolgen van het Bosman‐arrest voor het transfersysteem’,  in: N.J.P. Giltay Veth & R.C.R. Siekmann (red.), De afschaffing van het transfersysteem in het betaald voetbal (de zaak‐Bosman), Haarlem: De Vrieseborch 1996, p. 43. Tegenwoordig is het belangrijkste verschil tussen internationale transfers binnen en buiten de EU, dat spelers van  buiten  de  EU  eerst  een  tewerkstellingsvergunning  moeten  hebben  verkregen  via  het  CWI,  voordat  de  KNVB  de overschrijving  goed  kan  keuren  en  een  verklaring  van  speelgerechtigdheid  afgeeft,  zie  art.  4  lid  2  sub  e  Reglement Overschrijvingsbepalingen Betaald Voetbal.   49  Om  toegelaten  te  worden  tot  de  sectie  betaald  voetbal  van  de  KNVB  dient  een  voetbalclub  een  KNVB‐licentie  te verkrijgen. Daarvoor is onder andere een bepaalde mate van liquiditeit en solvabiliteit, dus financiële gezondheid, vereist. Zie art. 44 lid 2 t/m 4 Reglement Betaald Voetbal,  art. 1 jo. 8 Licentiereglement en licentie‐eisen F.01 t/m F.06.  50 G. Bouwer,  ‘De  financieel‐economische gevolgen van de afschaffing van het  transfersysteem’,  in: N.J.P. Giltay Veth & R.C.R.  Siekmann  (red.),  De  afschaffing  van  het  transfersysteem  in  het  betaald  voetbal  (de  zaak‐Bosman),  Haarlem:  De Vrieseborch 1996, p. 57 e.v.  51  Zie  F.B.J. Grapperhaus & M.  Jansen,  ‘Geen  reden  tot  paniekvoetbal:  de  gevolgen  van  Flexibiliteit  en  zekerheid  voor afkoopsommen  bij  profsportcontracten’,  ArbeidsRecht  1998‐11,  p.  10‐14  en  H.T.  van  Staveren  &  M.  Boetekees, ‘Voetbaltransfers onder vuur van de Europese Commissie en de FIFA?’, Ars Aequi 2001, p. 224‐233.  

Page 21: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

20  

nationaliteitsclausules zijn volgens het hof  in strijd met art. 48 EG‐Verdrag en dus verboden.52 Lid 2 

van dit artikel bepaalt namelijk nadrukkelijk dat het vrij verkeer van werknemers ook de afschaffing 

inhoudt  van  elke  vorm  van  discriminatie  op  grond  van  nationaliteit  tussen  werknemers  van  de 

lidstaten  op  het  gebied  van  werkgelegenheid,  beloning  en  overige  arbeidsvoorwaarden.  Een 

uitzondering  wordt  gemaakt  voor  interlandwedstrijden.  De  uitspraak  is  inhoudelijk  op  dit  punt  

minder interessant is voor het onderwerp van deze scriptie en wordt daarom niet verder besproken.  

 

3.3 De huidige situatie in Nederland: toch weer een transfersysteem?  

Als we het in paragraaf 2.1 beschreven financiële belang van voetbalclubs bij transfervergoedingen in 

het achterhoofd nemen, is het niet vreemd dat er na ‘Bosman’ is gezocht naar alternatieve manieren 

om geld  te verdienen aan  transfers van  spelers, die wel  in overeenstemming  zouden  zijn met het 

Europese  recht. Men heeft die binnen het Nederlandse arbeidsrecht gevonden. Wat  in  ieder geval 

niet meer kan, is het vragen van een transfervergoeding nadat het spelerscontract van rechtswege is 

geëindigd.53 Dat kan op drie manieren gebeuren54: in de eerste plaats doordat de in het contract voor 

bepaalde  tijd vastgelegde einddatum  is bereikt,  ingevolge art. 7:667  lid 1 BW.  In de  tweede plaats 

eindigt het contract van rechtswege als de speler overlijdt, dit volgt logischerwijs uit het persoonlijke 

karakter van het dienstverband (art. 7:674 lid 1 BW).55 In de derde plaats kan er in het contract een 

ontbindende  voorwaarde56  zijn  opgenomen.  Bij  de  vervulling  daarvan  eindigt  het  contract  van 

rechtswege.57 Als voorbeeld van een ontbindende voorwaarde die onder omstandigheden geldig  in 

een  spelerscontract  zou  kunnen  worden  opgenomen  kan  worden  genoemd  de  bepaling  dat  de 

overeenkomst van  rechtswege eindigt als de  speler door  zijn eigen  toedoen voor het  leven wordt 

uitgesloten van het beoefenen van de voetbalsport.58  

Als men een transfervergoeding wil vragen voor een speler, is het dus zaak te voorkomen dat 

het  contract  van  rechtswege eindigt: als de einddatum  van het  contract eenmaal  is bereikt  is het 

                                                            52 Zie r.o. 115 t/m 137.   53 Zie H.T. van Staveren & M. Boetekees, ‘Voetbaltransfers onder vuur van de Europese Commissie en de FIFA?’, Ars Aequi 2001, p. 224‐233.  54 F.C. Kollen (hoofdred.), Sport en recht, Alphen aan den Rijn: Samsom 2000, p. 62‐63. 55  Zie  hierover  bijv.  W.C.L.  van  der  Grinten/J.W.M.  van  der  Grinten  &  W.H.A.C.M.  Bouwens  (bew.), Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2005, p. 287.  56 Een toekomstige onzekere gebeurtenis, zie art. 6:22 BW. 57 De ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst is niet specifiek wettelijk geregeld, maar is in de jurisprudentie onder bepaalde voorwaarden  toelaatbaar geacht. De belangrijkste eis die eraan wordt gesteld  is dat de werkgever geen invloed heeft op de vervulling ervan, zie HR 6 maart 1992, JAR 1992/10 (Mungra/Van Meir). Zie ook: HR 24 mei 1996, JAR 1996/141 (Van Zijl/Koppen) en HR 13 februari 1998, JAR 1998/72, waarin  is bepaald dat de ontbindende voorwaarde wel moet passen  in het gesloten stelsel van het ontslagrecht uit boek 7  titel 10 BW en dat de uitwerking ervan geen enkele subjectieve waardering van de werkgever mee mag brengen.  58  F.C.  Kollen  (hoofdred.),  Sport  en  recht,  Alphen  aan  den  Rijn:  Samsom  2000,  p.  63.  In  2003  oordeelde  de arbitragecommissie van de KNVB dat een ontbindende voorwaarde inhoudende dat het spelerscontract geacht werd te zijn ontbonden  indien de  club voor een  tweede achtereenvolgende  jaar  in de eerste divisie  zou uitkomen,  in  strijd met het gesloten ontslagstelsel (Arbitragecommissie KNVB 11 augustus 2003, TvA 2003, 44).  

Page 22: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

21  

contract  immers niets meer waard en kan de speler  ‘transfervrij’ vertrekken.59 Buiten het geval dat 

een speler overlijdt, kan men dit bereiken door (a) geen ontbindende voorwaarde in het contract op 

te nemen en (b) te zorgen dat de einddatum van het contract nooit wordt bereikt. Een club die van 

een speler af wil, zal dus trachten dat te doen voordat het contract afloopt en een club die een speler 

graag wil behouden zal voortijdig proberen het contract ‘open te breken’ of te verlengen.60 Een in de 

voetbalwereld  bekende  constructie  om  het  contract  te  verlengen  is  die  van  het  eenzijdig 

optiebeding:  bij het  aangaan  van de  arbeidsovereenkomst wordt daarin  een  clausule opgenomen 

waarin de  speler de  club  een onherroepelijk  aanbod doet om de overeenkomst met een bepaald 

aantal jaren te verlengen. De club moet dan wel voor een bepaalde datum een beroep op de clausule 

hebben  gedaan, waarmee  zij,  zoals dit wordt  genoemd,  ‘de optie  licht’.61 Als men op  één  van de 

genoemde wijzen heeft kunnen voorkomen dat het contract van rechtswege eindigt, is het mogelijk 

een transfervergoeding te verkrijgen door een afkoopsom aan de tussentijdse beëindiging ervan te 

koppelen.62  Die  afkoopsom  wordt  arbeidsrechtelijk  ingekleed  als  een  voorwaarde  voor  het  met 

wederzijds goedvinden beëindigen van het contract, of als een ontbindingsvergoeding op basis van 

art. 7:685 lid 8 BW, zoals hieronder zal worden gedemonstreerd.  

Vergeleken met de situatie vóór ‘Bosman’ heeft dit tot gevolg gehad dat met spelers steeds 

langere arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden aangegaan, want hoe langer een contract 

nog  loopt, hoe meer een speler opbrengt. Als het contract zijn einde nadert, wordt de druk op de 

club  om  nog  iets  aan  de  speler  te  verdienen  steeds  groter,  en  daalt  de  transferwaarde. Aan  het 

aangaan  van  langdurige  overeenkomsten  zit  wel  altijd  de  grens  van  art.  7:684  BW:  als  een 

arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor  langer dan vijf  jaar heeft de werknemer op grond van 

dit artikel de bevoegdheid deze tussentijds op te zeggen vanaf het begin van het zesde jaar. Vanwege 

deze dwingendrechtelijke bepaling passen clubs wel op met het overschrijden van de vijfjaarstermijn. 

Het  aangaan  van  deze  langdurige  contracten  en  het  in  sommige  gevallen  ook  nog  verlengen  of 

openbreken  daarvan,  is  alleen mogelijk  doordat  in  de  CAO  voor  Contractspelers  Betaald  Voetbal 

Nederland 2008‐2011  is afgeweken van het bij de Wet flexibiliteit en zekerheid  in 1999  ingevoerde 

art. 7:668a BW, zoals  in paragraaf 2.2.3  is vermeld. Het komt er op neer dat clubs  spelers zo  lang 

mogelijk  aan  zich  willen  binden,  zonder  dat  er  een  arbeidsovereenkomst  voor  onbepaalde  tijd 

                                                            59 C.A. Segaar, ‘Over twee jaar terugkomen: het nieuwe transfersysteem voor beroepsvoetballers’, ArbeidsRecht 2001‐10, p. 28‐31.  60 Open breken wil zeggen: het contract per direct met wederzijds goedvinden beëindigen en meteen een nieuw contract voor bepaalde tijd aangaan met verbeterde arbeidsvoorwaarden. Verlengen wil zeggen: als het eerste contract nog loopt, een  nieuw  contract  voor  bepaalde  tijd  aangaan  dat  aansluit  op  het  lopende  contract,  veelal  ook  met  verbeterde arbeidsvoorwaarden.  61 Zie A.F. Bungener en E. Verhulp, ‘De eenzijdige verlengingsoptie in de arbeidsovereenkomst’, ArbeidsRecht 2004‐12, p. 8‐13. Zie voor een voorbeeld van deze constructie de zaak Bakens: Arbitragecommissie KNVB 8 augustus 2007, nr. 1165.  62  F.B.J.  Grapperhaus  en  M.  Jansen,  ‘Geen  reden  tot  paniekvoetbal:  de  gevolgen  van  Flexibiliteit  en  zekerheid  voor afkoopsommen bij profsportcontracten’, ArbeidsRecht 1998‐11, p. 10‐14. 

Page 23: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

22  

ontstaat. Dit doen ze niet (overwegend) omdat ze hen zo graag voor de gehele duur van het contract 

in  hun  gelederen willen  hebben, maar  veeleer  om  op  een  bepaald moment  nog  een  behoorlijke 

vergoeding  voor  ze  te  kunnen ontvangen.63 Op de houdbaarheid  van het huidige  transfersysteem 

wordt in hoofdstuk 6 teruggekomen.  

 

Het nieuwe ‘afkoopsysteem’ kent drie vormen64: 

1. De transferclausule.65 Dit is een clausule die in de arbeidsovereenkomst wordt opgenomen bij het 

aangaan  daarvan.  Zij  kent  vele  vormen, maar  houdt  in  ieder  geval  altijd  in  dat  speler  en  club 

overeenkomen dat de club haar medewerking zal verlenen aan een tussentijdse beëindiging van 

het contract,  indien zij daarvoor een bepaalde vergoeding ontvangt. Niet altijd wordt vastgelegd 

wie die vergoeding moet betalen, maar in de praktijk is dat de club waar de speler naar toe wil. De 

speler ontvangt vaak een bepaald percentage van die vergoeding als een soort  ‘tekengeld’, ook 

dat kan in al in de transferclausule vastgelegd zijn.66 Arbeidsrechtelijk gezien gaat het hier om een 

beëindiging van het contract met wederzijds goedvinden, waarbij de betaling van de vergoeding 

door de nieuwe club als voorwaarde voor de beëindiging kan worden gezien. Dat betekent dat als 

die vergoeding niet betaald wordt, de voorwaarde met terugwerkende kracht aan de beëindiging 

met wederzijds goedvinden ontvalt en de arbeidsovereenkomst geacht moet worden nooit te zijn 

geëindigd.  

Wat  precies  de  juridische  verhouding  tussen  de  drie  bij  de  beëindiging  van  het  contract 

betrokken partijen  is,  is niet helemaal duidelijk. Volgens Boetekees en Van Staveren  is er sprake 

van twee afzonderlijke overeenkomsten.67 De speler koopt binnen zijn arbeidsovereenkomst met 

de club die hij wil verlaten de toestemming van de club om het contract te beëindigen af. Als die 

afkoopsom vervolgens door zijn nieuwe club wordt betaald, moet dat volgens de auteurs juridisch 

gebaseerd zijn op een overeenkomst tussen de speler en de nieuwe club. Het komt in de praktijk 

echter ook voor dat er een zogenaamde transferovereenkomst wordt gesloten tussen de oude en 

de nieuwe club. Daarin verplicht de oude club zich tegenover de nieuwe club mee te werken aan 

de overschrijving van de speler en hem te ontslaan van zijn contractuele verplichtingen, terwijl de 

                                                            63 Ik vraag mij met Grapperhaus en Jansen (F.B.J. Grapperhaus en M. Jansen, ‘Geen reden tot paniekvoetbal: de gevolgen van Flexibiliteit en zekerheid voor afkoopsommen bij profsportcontracten’, ArbeidsRecht 1998‐11, p. 10‐14) af of dit een juiste  ontwikkeling  is.  Het  is  in  ieder  geval  een  zeer  creatief  gebruik  van  het  arbeidsrechtelijke  instrument  de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, dat daar oorspronkelijk niet voor bedoeld is. Zie verder hoofdstuk 6.  64  F.B.J.  Grapperhaus  en  M.  Jansen,  ‘Geen  reden  tot  paniekvoetbal:  de  gevolgen  van  Flexibiliteit  en  zekerheid  voor afkoopsommen bij profsportcontracten’, ArbeidsRecht 1998‐11, p. 10‐14.  65 Zie ook H.T. van Staveren,  ‘Arbeidsverhoudingen  in de beroeps(voetbal)sport na het Bosman‐arrest, NJB 1999, p. 809‐814. 66 Zie H.T. van Staveren & M. Boetekees, ‘Voetbaltransfers onder vuur van de Europese Commissie en de FIFA?’, Ars Aequi 2001, p. 224‐233. 67 H.T. van Staveren & M. Boetekees, A.W.  

Page 24: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

23  

nieuwe club gehouden  is een  transfersom  te betalen. Dit was bijvoorbeeld het geval  in de zaak 

Alves.68  In  die  zaak  zouden  er  rond  de  transfer  van  speler  Alves  van  SC  Heerenveen  naar  AZ 

Alkmaar  (een binnenlandse  transfer)  zelfs drie  afzonderlijke overeenkomsten worden  gesloten, 

naast  de  bestaande  arbeidsovereenkomst  tussen  Alves  en  Heerenveen:  een 

transferovereenkomst  tussen de clubs, een overeenkomst  tussen Alves en Heerenveen over de 

voorwaarden  waaronder  het  bestaande  contract  beëindigd  zou  worden    en  een  nieuwe 

arbeidsovereenkomst  tussen  Alves  en  AZ.  De  uitvoering  van  deze  overeenkomsten  was  via 

ontbindende  en  opschortende  voorwaarden  van  het  sluiten  van  de  andere  overeenkomsten 

afhankelijk gesteld. Dit  toont aan hoezeer de  relaties  tussen de drie bij een  transfer betrokken 

partijen  verweven  zijn.  Omdat  ze  zich  ook  onderling  (al  of  niet  formeel)  met  elkaars 

overeenkomsten  bemoeien  (getuige  de  twee  arbitragezaken  rond  de  transfer  van  Alves69), 

kunnen de juridische handelingen rond een transfer naar mijn mening dogmatisch beter vertaald 

worden naar een driepartijenovereenkomst. Het  is onrealistisch om deze bij de beëindiging van 

het  contract  betrokken  handelingen  uit  elkaar  te willen  trekken  en  in  aparte  overeenkomsten 

onder te brengen. In deze driepartijenovereenkomst verplicht de speler zich tegenover zijn oude 

club  in  te  staan voor de betaling van een bepaalde  transfervergoeding  indien die  toestemming 

geeft voor zijn vertrek en tegenover de nieuwe club aldaar in dienst te zullen treden indien die de 

transfervergoeding aan de oude club betaalt. De clubs onderling verplichten zich tegenover elkaar 

respectievelijk mee te werken aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de speler en 

de  transfersom  te  betalen.  De  oude  club  komt  veelal  met  de  speler  overeen  dat  deze  een 

percentage van de  transfervergoeding zal ontvangen.  In deze constructie behoudt de  speler de 

‘centrale  rol’ die voornoemde auteurs hem  toedichten: als de  speler niet naar een andere club 

wil, dan komt er geen transfer tot stand, ook niet als een club bereid is het in de transferclausule 

genoemde bedrag te betalen.  

 

2. Onderhandelen bij tussentijdse beëindiging van het contract. Speler en club kunnen er ook voor 

kiezen om niet van  tevoren een  transfersom  in het  contract vast  te  leggen. De waarde van de 

speler, tevens de afkoopsom van zijn contract, kan immers fluctueren, zeker nu het gebruikelijk is 

om spelers voor langere tijd vast te leggen. Op het moment dat de speler de wens te kennen geeft 

naar een andere club  te willen vertrekken wordt er onderhandeld over een  transfervergoeding 

met  de  nieuwe  club.  Juridisch  gebeurt  hier  hetzelfde  als  bij  het  eerste  alternatief:  de 

                                                            68 Arbitragecommissie KNVB 23 januari 2008, nr. 1188 (Alves I)  69 Arbitragecommissie KNVB  23  januari  2008, nr.  1188  (Alves  I)  en KNVB Arbitragecommissie  30  januari  2008, nr.  1191 (Alves II).  

Page 25: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

24  

arbeidsovereenkomst  wordt  met  wederzijds  goedvinden  beëindigd  en  de  vergoeding  die  als 

voorwaarde voor de beëindiging geldt, wordt door de nieuwe club betaald. Ook hier blijkt dat een 

driepartijenovereenkomst de  lading beter dekt dan  twee  afzonderlijke overeenkomsten. Bij de 

onderhandelingen over de hoogte van de transfersom, zijn immers alle drie de partijen betrokken. 

Sterker nog, meer dan tussen de speler en zijn oude club  is het bepalen van de transfersom  iets 

dat plaatsvindt in de verhouding tussen de oude en de nieuwe club. Daarom is het realistisch die 

verhouding ook in de juridische weergave van een transfer op te nemen.  

In  de  zaken Bakens70  en  Suarez71  heeft  de  arbitragecommissie  bepaald  dat  het  partijen  is 

toegestaan middels het opnemen van specifieke bepalingen in de arbeidsovereenkomst de speler 

in meer of mindere mate expliciet de mogelijkheid te geven de arbeidsovereenkomst gedurende 

de looptijd tussentijds te beëindigen. Dan gaat het dus niet over het opnemen van een tussentijds 

opzegbeding, maar over clausules die voorwaarden verbinden aan een mogelijke beëindiging met 

wederzijds  goedvinden.  Dergelijke  clausules  spelen  een  rol  bij  zowel  bij  de  eerste  als  de  hier 

besproken vorm van het afkoopsysteem. In het eerste geval is er een transfersom in vastgelegd, in 

het tweede geval kan een dergelijke clausule er bijvoorbeeld zo uit zien:  

 

‘In case of any interest from another club in a transfer of the Employee the Employer will stipulate a fair transfer 

sum  from  the  interested club. When  fixing  the  transfer sum  the Employer will  take  into account which amounts 

generally are being paid on the transfer market for players with similar capacities and also that the Employee  is 

entitled  to  receive 20 percent  share  in  the  transfer  sum.  This  share will be  calculated on  the basis of  the nett 

amount received by the Employer. The Employee declares that he will not ask for a transfer before the end of the 

season 2004/2005.’72  

 

Uit deze clausule blijkt dat de betaling van een transfervergoeding niet de enige voorwaarde is die 

aan een beëindiging met wederzijds goedvinden kan worden gesteld.  

 

3. Ontbinding door de arbitragecommissie van de KNVB. Hier komt men alleen aan toe wanneer de 

club en de speler geen overeenstemming kunnen bereiken over beëindiging van het contract en 

met  name  de  voorwaarden waaronder  dat  gebeurt. We  bezien  hier  de  situatie  dat  de  speler 

gedurende de  looptijd van zijn contract een  lucratieve aanbieding krijgt van een andere club die 

speelt op een hoger niveau, terwijl de club waar hij speelt hem onder geen beding wil laten gaan. 

De speler kan dan de arbitragecommissie van de KNVB verzoeken zijn arbeidsovereenkomst met 

                                                            70 KNVB Arbitragecommissie 8 augustus 2007, nr. 1165 (Bakens/RKC) 71 KNVB Arbitragecommissie 8 augustus 2007, nr. 1164 (Suárez/FC Groningen) 72 Deze clausule is afkomstig uit de arbeidsovereenkomst van aanvaller Georgios Samaras met SC Heerenveen. Zie de zaak Samaras, Arbitragecommissie KNVB 2 februari 2006, nr. 1100. 

Page 26: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

25  

de club te ontbinden op grond van art. 7:685 BW.73 In de meeste gevallen kiezen spelers in deze 

situatie voor de  tweede grond van art. 7:685  lid 2 BW: gewichtige  redenen die bestaan  in een 

verandering  in  de  omstandigheden,  waarbij  op  grond  van  lid  8  eventueel  een  vergoeding 

toegekend  kan  worden  ten  gunste  van  de  club  die  ze  willen  verlaten.  De  verandering  in 

omstandigheden bestaat  dan  in de  sportieve  en  economische  verbetering die de  speler  in het 

vooruitzicht  gesteld  heeft  gekregen.74  Ook  de  eventueel  door  de  arbitragecommissie  toe  te 

kennen ontbindingsvergoeding wordt  in de praktijk betaald door de club waar de speler naartoe 

gaat.75 Bij het vaststellen van de ontbindingsvergoeding  stelt de arbitragecommissie  in  feite de 

transfersom vast die voor de speler betaald moet worden. Uit een analyse van de wijze waarop de 

arbitragecommissie een  transfersom vaststelt  in paragraaf 6.2  zal blijken dat  zij daarbij niet de 

Kantonrechtersformule76 hanteert.  

 

Grapperhaus  en  Jansen  spreken  over  dit  nieuwe  systeem  als  een  ‘vergoedingenstelsel  via  de 

achterdeur’  en  daar  hebben  ze  volgens  mij  gelijk  in.  Het  afkoopsysteem  voldoet  aan  de 

bovengenoemde definitie van het vergoedingenstelsel en kent dezelfde beperking. Nog steeds is een 

club gehouden een vergoeding te betalen  indien zij een speler wil overnemen van een andere club 

(tenzij het spelerscontract afloopt, maar over het algemeen zullen clubs ervoor zorgen dat dat niet 

gebeurt). En hoewel die vergoeding niet is gekoppeld aan de overschrijvingseisen van de KNVB, komt 

er  geen  transfer  tot  stand  als  de  clubs  geen  overeenstemming  kunnen  bereiken  over  de  hoogte 

ervan. In feite zijn de spelers met het nieuwe stelsel nog slechter af, omdat er geen richtlijnen meer 

bestaan  voor  het  vaststellen  van  de  vergoeding,  noch  een  ‘College  van  bindend  adviseurs’  dat 

eventueel een oplossing kan brengen.77 De afschaffing van het transfersysteem na het Bosman‐arrest 

was dus toch niet zo’n ‘historisch moment’ als het leek te zijn.78  

                                                            73 De arbitragecommissie van de KNVB past immers de KNVB‐Reglementen toe, met inachtneming van het bepaalde in de wet  (art.  71  KNVB‐Arbitrageregement).  Omdat  de  KNVB‐Reglementen  niets  regelen  omtrent  het  ontbinden  van  een spelerscontract, hanteert men de maatstaven van art. 7:685 BW en zijn ook de verzoeken zo geformuleerd. Art. 7:685 BW is in art. 6 lid 9 CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal Nederland 2008‐2011, mijns inziens overbodig, nog eens expliciet van toepassing verklaard op het spelerscontract.  74 F.C. Kollen (hoofdred.), Sport en recht, Alphen aan den Rijn: Samsom 2000, p. 76. Een voorbeeld van een ontbindingszaak waarin een speler zich in deze situatie bevond is de al eerder genoemde zaak Samaras, Arbitragecommissie KNVB 2 februari 2006, TvA 2007, 38. 75 H.T. van Staveren & M. Boetekees,  ‘Voetbaltransfers onder vuur van de Europese Commissie en de FIFA?’, Ars Aequi 2001, p. 224‐233. 76 Zie Aanbeveling 3.6 van de Kring van Kantonrechters. 77 Grapperhaus en  Jansen pleitten er  in 1998 al voor dat er ook voor de  te betalen vergoedingen  in het afkoopsysteem richtlijnen  zouden  worden  vastgelegd,  bijvoorbeeld  in  een  CAO  (F.B.J.  Grapperhaus  en  M.  Jansen,  ‘Geen  reden  tot paniekvoetbal: de gevolgen van Flexibiliteit en zekerheid voor afkoopsommen bij profsportcontracten’, ArbeidsRecht 1998‐11, p. 10‐14). Dat is echter niet gebeurd.  78  Zie  het  voorwoord  van  R.C.R.  Siekmann  en  N.J.P.  Giltay  Veth  bij:  N.J.P.  Giltay  Veth  &  R.C.R.  Siekmann  (red.),  De afschaffing van het transfersysteem in het betaald voetbal (de zaak‐Bosman), Haarlem: De Vrieseborch 1996, op p. 7‐8.  

Page 27: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

26  

  Als  het  zoveel  lijkt  op  een  vergoedingenstelsel,  hoe  zou  het  afkoopsysteem  dan  toch  te 

verenigen zijn met Nederlands en Europees (arbeids)recht? Dat komt doordat de transfervergoeding 

in het afkoopsysteem is ingekleed als ofwel een (schade)vergoeding voor het tussentijds beëindigen 

van de overeenkomst door de werknemer, ofwel als een voorwaarde waaronder het contract met 

wederzijds goedvinden wordt beëindigd. Opnieuw wordt het arbeidsrecht hier op een zeer creatieve 

manier gebruikt en gebogen om de praktijk te dienen en opnieuw kunnen er vragen worden gesteld 

naar  de  toelaatbaarheid  daarvan.  Juist  daarom  is  de  in  het  volgende  hoofdstuk  te  bespreken 

Webster‐case zo interessant. In deze zaak beëindigt een speler zijn contract door het tussentijds op 

te zeggen (dat is althans de term die we hier in Nederland voor zouden gebruiken). Deze optie staat 

niet in het bovengenoemde rijtje, omdat in Nederland nog geen enkele speler dit heeft geprobeerd. 

Maar ook hier probeert de club via de schadevergoeding waarop zij recht heeft na deze voortijdige 

beëindiging van het contract een transfersom binnen te halen. Het CAS is echter van mening dat daar 

binnen die  schadevergoeding  geen plaats  voor  is. Dat  is  een  interessant  gegeven, omdat het ook 

vragen  oproept  bij  de  hierboven  genoemde  andere  methoden  en  het  afkoopsysteem  in  het 

algemeen. Die vragen zullen in hoofdstuk 5 en 6 worden gesteld en beantwoord.  

 

3.4 Regelgeving rond de transfer 

Voor wat betreft de regelgeving die ziet op een transfer van een speler van de ene naar de andere 

club in het betaalde voetbal moet een onderscheid gemaakt worden tussen regels voor binnenlandse 

transfers  (bijvoorbeeld  van  AFC  Ajax  naar  Feyenoord  Rotterdam)  en  voor  buitenlandse  transfers 

(bijvoorbeeld  van  Feyenoord  Rotterdam  naar  Liverpool  FC  in  Engeland,  of  andersom).  Voor 

binnenlandse  transfers  heeft  de  KNVB  in  haar  statuten  en  reglementen  een  aantal  regels 

opgenomen. Daaruit blijkt dat er, naast de eigenlijke  transfersom, nog  twee soorten vergoedingen 

zijn waarop  een  club  bij  een  transfer  van  één  van  haar  spelers  naar  een  andere  club  recht  kan 

hebben. Als een club geïnteresseerd is in het contracteren van een speler van een andere club is zij 

verplicht  die  andere  club  schriftelijk  op  de  hoogte  te  brengen  van  haar  voornemen  de  speler  te 

benaderen  (art.  46  lid  1  KNVB‐Statuten). Als men  na  onderhandelingen met  de  speler  (al  of  niet 

bijgestaan door een zaakwaarnemer) en de oude club besluit een contract aan te gaan, dan moet de 

speler  overschrijving  aanvragen  bij  de  KNVB  (art.  50  Reglement  Betaald  Voetbal  jo.  art.  3  lid  1 

Reglement Overschrijvingsbepalingen  Betaald  Voetbal). Die  overschrijving  kan  alleen  plaatsvinden 

gedurende een transfer window (art. 5 lid 1 jo. 6 lid 1 Reglement Overschrijvingsbepalingen Betaald 

Voetbal). 

Het kan voorkomen dat de nieuwe club de oude club een vergoeding schuldig is, namelijk als 

de  club  een  jeugdspeler  van  een  andere  club  in  het  betaalde  voetbal  of  een  amateurvoetballer 

Page 28: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

27  

contracteert  (art. 1  lid 1 Reglement Overschrijvingsbepalingen Algemeen, Opleidingsvergoeding en 

Solidariteitsbijdrage). Als het gaat om een speler die is gecontracteerd vóór het einde van het seizoen 

waarin hij 22 wordt, dan is de nieuwe club een opleidingsvergoeding schuldig aan de clubs waarbij de 

speler  gedurende  zijn  opleidingsperiode79  als  speelgerechtigd  lid  geregistreerd  is  geweest  (art.  3 

Reglement Overschrijvingsbepalingen Algemeen, Opleidingsvergoeding en Solidariteitsbijdrage). De 

opleidingsvergoeding  bedraagt  €  1250,‐  per  opleidingsjaar.  De  solidariteitsbijdrage  is  een 

interessante figuur, omdat de hoogte ervan  is gerelateerd aan de te betalen transfersom (of: zoals, 

art.  4  lid  2  Reglement  Overschrijvingsbepalingen  Algemeen,  Opleidingsvergoeding  en 

Solidariteitsbijdrage  het  zegt,  de  vergoeding  die  de  oude  club  ontvangt  ten  gevolge  van  de 

voortijdige beëindiging van het spelerscontract met de over te schrijven speler).Hij is verschuldigd als 

een contractspeler (een speler die is gecontracteerd bij een club in het betaalde voetbal) gedurende 

de looptijd van zijn contract wordt overgeschreven naar een andere club in het betaalde voetbal. De 

solidariteitsbijdrage is niet aan een bepaalde leeftijd gebonden en bedraagt 5% van de transfersom, 

te verdelen over de clubs waar de speler tussen zijn 12e en 22e heeft gespeeld volgens de staffel van 

art.  14  lid  1  Reglement  Overschrijvingsbepalingen  Algemeen,  Opleidingsvergoeding  en 

Solidariteitsbijdrage.  

Ingeval van een internationale transfer gelden de FIFA Regulations. Het belangrijkste verschil 

met de nationale transferregels is dat de nationale bond waar de speler geregistreerd wil worden op 

grond van art. 9 lid 1 van de FIFA Regulations een transfercertificaat moet hebben gekregen van de 

nationale bond waar de speler uitgeschreven wordt. De nationale bonden regelen dit onderling, zij 

mogen aan het afgeven van  transfercertificaten geen voorwaarden of  tijdslimieten stellen. De FIFA 

behoort een kopie van het certificaat te verkrijgen, zodat zij kan bijhouden bij welke bond de spelers 

van alle nationale bonden die lid van haar organisatie zijn, geregistreerd staan.80 De FIFA Regulations 

kennen een vergelijkbare regeling voor een opleidingsvergoeding (‘training compensation’81) en een 

solidariteitsbijdrage  (‘solidarity mechanism’82).  Omdat  die  regelingen  slechts  in  detail  verschillen, 

worden ze hier  verder niet besproken.  

 

 

 

                                                            79 Die periode beslaat maximaal 12 jaar, en duurt tot en met het verenigingsjaar waarin de speler twintig wordt. De periode tot  en  met  het  verenigingsjaar  waarin  de  speler  9  jaar  wordt  telt  hierbij  als  één  jaar,  zie  art.  11  Reglement Overschrijvingsbepalingen Algemeen, Opleidingsvergoeding en Solidariteitsbijdrage.  80 De administratieve procedure voor het afgeven van een  internationaal  transfercertificaat  is geregeld  in annex 3 bij de FIFA  Regulations.  De  eis  van  het  internationale  transfercertificaat  bij  buitenlandse  transfers  geldt  alleen  niet  als  de getransfereerde speler jonger dan 12 (!) is, zie art. 9 lid 2 FIFA Regulations.  81 Annex 4 bij de FIFA Regulations.  82 Annex 5 bij de FIFA Regulations.  

Page 29: Kans of bedreiging?

3  HET TRANSFERSYSTEEM: VERGROEID MET DE VOETBALWERELD 

 

28  

3.5 Samenvatting   

Voordat het Europese Hof van Justitie in 1995 het Bosman‐arrest wees, was het mogelijk voor clubs 

om een transfervergoeding te ontvangen voor een speler als die naar een andere club vertrok nadat 

zijn  contract  rechtsgeldig  was  geëindigd.  Hiervoor  hebben  vanaf  de  invoering  van  het  betaalde 

voetbal  twee  verschillende  systemen  bestaan:  het  klassieke  transfersysteem  en  het 

vergoedingenstelsel. Van beide systemen oordeelde het Hof van  Justitie dat ze  in strijd waren met 

het  in  het  art.  48  EG‐Verdrag  opgenomen  vrije  verkeer  van  werknemers,  doordat  ze  spelers 

belemmerden om na afloop van hun contract vrijelijk  in dienst te treden bij een andere werkgever: 

het tot stand komen van een nieuwe arbeidsovereenkomst was altijd afhankelijk van de vraag of de 

beoogde nieuwe club de door de oude club gevraagde transfervergoeding kon betalen. Even leek het 

afgelopen te zijn met het transfersysteem, maar zoals de titel van dit hoofdstuk al zegt, daarvoor  is 

het te diep verankerd  in de voetbalwereld. Clubs vonden binnen het Nederlandse arbeidsrecht een 

manier  om  het  transfersysteem  nieuw  leven  in  te  blazen:  men  ging  met  spelers  lange 

arbeidsovereenkomsten  voor  bepaalde  tijd  aan  en  kleedde  de  transfervergoeding  in  als  een 

afkoopsom  voor  het  voortijdig  beëindigen  van  het  contract.  Dat  kan  gebeuren  door  de 

transfervergoeding een voorwaarde voor een beëindiging met wederzijds goedvinden  te  laten zijn, 

maar  als men  er  niet  uitkomt wordt  in  de  ontbindingsprocedure  hetzelfde  principe  gehanteerd.

Page 30: Kans of bedreiging?

4  DE WEBSTER‐CASE 

 

29  

Hoofdstuk 4: De Webster‐case   

In dit hoofdstuk wordt dan eindelijk de Webster‐case besproken, die de aanleiding tot het schrijven 

van deze scriptie vormde.  In paragraaf 4.1 wordt een uitgebreide samenvatting van de zaak en de 

uitspraak van het CAS gegeven. Voordat  in hoofdstuk 5 en 6 een aantal prangende vragen die deze 

zaak oproept worden beantwoord, worden  in paragraaf 4.2 eerst de gevolgen van de uitspraak  in 

perspectief geplaatst.  

 

4.1 Een opmerkelijke uitspraak van het CAS83 

Op 31 maart 2001,  kort  voor  zijn 19e  verjaardag,  sluit Andrew Webster een arbeidsovereenkomst 

voor bepaalde tijd met de Schotse voetbalclub Hearts of Midlothian (hierna te noemen:  ‘Hearts’ of 

‘de club’). De overeenkomst zal aflopen op 30 juni 2005. De speler ontwikkelt zich zeer goed en in juli 

2003 wordt zijn contract opengebroken en verlengd  tot en met 30  juni 2007. Als Webster ook het 

Schotse nationale elftal haalt en op 24‐jarige  leeftijd al een aanzienlijk aantal  interlands achter zijn 

naam heeft staan, tracht Hearts in april 2005 zijn contract voor de tweede maal open te breken. Dit 

maal komen de speler en de club echter niet tot overeenstemming over de voorwaarden waaronder 

het  nieuwe  contract moet worden  gesloten.  In  januari  2006 wordt  opnieuw  onderhandeld, maar 

wederom  zonder  resultaat,  tot  grote  ontevredenheid  van  Hearts.  In  de maanden  daarna  wordt 

Webster – naar het zich laat aanzien – door de club onder druk gezet om bij te tekenen doordat hij 

niet  meer  wordt  opgesteld  (terwijl  hij  voorheen  basisspeler  was)  en  doordat  de  Russische 

grootaandeelhouder van de club grievende uitlatingen doet in de pers over de speler en zijn familie. 

Na  advies  te  hebben  gevraagd  aan  de  Scottish  Professional  Footballer’s  Association  (SPFA, 

vergelijkbaar met de Nederlandse VVCS) besluit Webster zijn contract met Hearts te beëindigen op 

grond van een clausule die hem die mogelijkheid geeft als de club zijn verplichtingen opzettelijk niet 

nakomt. Nadat Hearts  hiertegen  beroep  heeft  ingesteld  bij  de  Scottish  Premier  League  Board  (te 

vergelijken met de  sectie betaald  voetbal  van de Nederlandse KNVB)  voorziet Webster  een  lange 

procedure  over  de  vraag  of  de  club  nu  wel  of  niet  heeft  verzaakt  in  de  nakoming  van  zijn 

verplichtingen.  Omdat  hij  wel  graag  ergens  wil  spelen  in  het  seizoen  2006‐2007  voert  hij  als 

subsidiaire grond voor het eenzijdig verbreken van zijn contract aan art. 17 van de FIFA Regulations. 

Later trekt hij eerstgenoemde grond in en blijft alleen art. 17 staan.  

 

Art. 17 FIFA Regulations ziet op de situatie dat een speler zijn contract verbreekt zonder dat daar een 

gegronde reden (‘just cause’) voor is.84 Daarbij is van belang of dit binnen of buiten de zogenoemde                                                             83 CAS 30 januari 2008, 2007/A/1298, 1299 & 1300 (gevoegde zaken). 

Page 31: Kans of bedreiging?

4  DE WEBSTER‐CASE 

 

30  

‘beschermde  periode’  plaatsvindt.  Wat  dat  inhoudt  wordt  beschreven  onder  punt  7  van  de 

definitielijst: voor een speler die bij het aangaan van een contract jonger dan 28 was (zoals Webster) 

gaat het om een periode van ofwel drie aaneengesloten seizoenen ofwel drie kalenderjaren (wat het 

eerst  voorbij  is  geldt).  Als  een  contract  binnen  deze  periode  eenzijdig  wordt  verbroken,  zijn  de 

consequenties zwaarder dan wanneer dat daarbuiten gebeurt. In alle gevallen geldt (zie lid 1) dat de 

partij die het contract verbreekt gehouden is een vergoeding te betalen. Voor het berekenen van de 

hoogte daarvan geeft het artikel een aantal criteria, die hieronder zullen worden behandeld.  

 

Ondertussen  heeft  Webster  op  9  augustus  2006  een  arbeidsovereenkomst  voor  bepaalde  tijd 

gesloten voor de duur van drie jaar met de Engelse club Wigan Athletic (verder te noemen: ‘Wigan’). 

Webster noch Wigan betalen enige vergoeding aan Hearts.  In november 2006 stelt Hearts dan ook 

een  vordering  in bij de Dispute Resolution Chamber  van de  FIFA. De  club  vordert  ten  eerste  een 

vergoeding  voor  contractbreuk  van Webster  en  van Wigan,  dat  hoofdelijk  aansprakelijk  zou  zijn 

vanwege het aansturen op die contractbreuk. Ten tweede wordt een verklaring voor recht gevorderd 

dat Webster gedurende twee maanden niet zal mogen deelnemen aan officiële wedstrijden en dat 

Wigan  gedurende  één  transferperiode  geen  nieuwe  speler  zal mogen  registreren.85 De DRC  doet 

uitspraak op 4 april 2007. Daarbij wordt bepaald dat Webster contractbreuk heeft gepleegd buiten 

de beschermde periode en wordt de gevorderde vergoeding toegewezen, maar tot een aanmerkelijk 

lager bedrag (geëist was een bedrag van £5.037.311,‐, toegewezen werd een bedrag van £625.000,‐). 

Wigan  wordt  inderdaad  hoofdelijk  aansprakelijk  geacht.  De  overige  vorderingen  worden  niet 

toegewezen, maar omdat Webster Hearts ontijdig zou hebben geïnformeerd over het beëindigen van 

zijn contract, wordt hem toch een sanctie opgelegd op basis van art. 17 lid 3: hij mag de eerste twee 

weken van het volgende nationale kampioenschap geen officiële wedstrijden spelen.  

Geen  van  de  partijen  kan  zich  in  deze  uitspraak  vinden.  Wigan  en  Webster  vinden  de 

toegekende vergoeding  te hoog en pleiten voor een vergoeding die uitsluitend de  restwaarde van 

het  contract  bedraagt  (dat  zou  volgens  hen  neerkomen  op  £132.585,24).  De  belangrijkste  reden 

hiervoor is dat het feit dat de contractbreuk buiten de beschermde periode heeft plaatsgevonden in 

vergelijking met de andere objectieve factoren uit art. 17 lid 1 zwaar zou moeten wegen. Wigan wil 

verder onder  zijn hoofdelijke aansprakelijkheid uitkomen, omdat de DRC heeft geoordeeld dat de 

club  zich  niet  aan  enig  onrechtmatig  handelen  schuldig  zou  hebben  gemaakt  noch Webster  zou 

                                                                                                                                                                                          84 Dit moet worden afgezet  tegen de  ‘just  cause’ en de  ‘sporting  just  cause’  (die  inhoudt dat een  speler gedurende het seizoen  in minder  dan  10  procent  van  de  officiële wedstrijden  van  zijn  club  is  opgesteld)  van  resp.  art.  14  en  15  FIFA Regulations. Omdat  voor Webster de beschermde periode  al  voorbij was, wees de  SPFA hem erop dat hij  zijn  contract zonder veel problemen op basis van art. 17 eenzijdig kon beëindigen.  85 Dit op grond van de leden 3 en 4 van art. 17: het bevorderen van contractbreuk tijdens de registratieperiode door resp. de speler en de nieuwe club.  

Page 32: Kans of bedreiging?

4  DE WEBSTER‐CASE 

 

31  

hebben bewogen tot de contractbreuk. Zowel Wigan als de speler zijn van mening dat de opgelegde 

sanctie  van  twee weken  niet‐speelgerechtigdheid  disproportioneel  is. Hearts wil  juist  een  hogere 

vergoeding  zien.  De  club  vindt  dat  de  wijze  waarop  de  DRC  de  toegekende  vergoeding  heeft 

berekend  niet  in  overeenstemming  is met  art.  17  lid  1  en wil  dat  de  vergoeding  opnieuw wordt 

berekend. In vergelijking met haar vordering bij de DRC ‘matigt’ Hearts de geëiste vergoeding tot een 

bedrag van £4.680.505, 96.  

Alle drie betrokken partijen stellen een afzonderlijk beroep in bij het Internationale hof voor de sport 

in Lausanne  (‘CAS’).86 De  zaken worden gevoegd. Op 24  juli 2007 neemt het aangestelde arbitrale 

panel  een  aantal  procedurele  beslissingen, waarvan  de  belangrijkste  is  dat  het  geen  rechtsmacht 

heeft met betrekking tot dat deel van het beroep dat ziet op de door de DRC opgelegde sanctie van 

twee weken niet‐speelgerechtigdheid  van Webster. Op 17 en 18 oktober 2007  volgt de eigenlijke 

zitting en uitspraak. Allereerst wordt het  toepasselijke  recht bepaald. Het panel  gebruikt de  FIFA‐

regels  om  de  hoogte  van  de  vergoeding  vast  te  stellen,  Zwitsers  recht  om  de  FIFA‐regels  te 

interpreteren  en  de  geldigheid  van  de  uitspraak  van  het DRC  te  beoordelen  en  eventueel  Schots 

recht (als recht van ‘het betreffende  land’  in art. 17  lid 1 Status Regulations). Vervolgens behandelt 

het panel de volgende inhoudelijke vragen:  

 

(a) Is de uitspraak van de DRC in strijd met FIFA‐regels?  

Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Het panel oordeelt dat de uitspraak van de DRC in strijd 

is met art. 13  lid 4 van de FIFA Rules Governing the Procedures of the Players’ Status Comittee and 

the Dispute Resolution Chamber (verder: ‘FIFA rules’). Dit artikel schrijft voor dat de beslissingen van 

de DRC voldoende gemotiveerd moeten zijn. Bij het vaststellen van de door Webster en/of Wigan te 

betalen  vergoeding  heeft  de  DRC  wel  enkele  van  de  in  art.  17  lid  1  FIFA  Status  Regulations 

opgesomde  factoren  genoemd, maar  het  heeft  aan  geen  enkele  van  de  genoemde  posten  een 

bedrag verbonden, waardoor duidelijk zou kunnen worden hoe het uiteindelijke bedrag  is bepaald. 

Daarmee  is de uitspraak van de DRC op dit punt ongeldig, en gaat het panel over tot het opnieuw 

bepalen van een vergoeding. 

 

(b) Wat  is  de  hoogte  van  de  vergoeding  die  op  basis  van  art.  17  FIFA  Regulations  aan  Hearts 

verschuldigd is? 

Het panel begint met het uiteenzetten van een aantal onbetwiste feiten. Het belangrijkste daarvan is 

dat  het  afgeronde  bedrag  van  £150.000  door  alle  partijen  wordt  geaccepteerd  als  zijnde  de 

restwaarde van Websters contract. Vervolgens onderzoekt het panel of er sprake is van verzwarende 

                                                            86 Op basis van art. 61 FIFA‐Status jo. Art. R47 CAS‐Code. 

Page 33: Kans of bedreiging?

4  DE WEBSTER‐CASE 

 

32  

omstandigheden  (die  de  vergoeding  zouden  opdrijven)  of  eigen  schuld  (die  de  vergoeding  zou 

drukken), omdat alle partijen elkaar ervan beschuldigen ofwel (mede) te hebben aangestuurd op een 

contractbreuk ofwel daar schuld aan te hebben gehad. Het panel komt tot de conclusie dat er van 

zulke omstandigheden geen sprake was: het zou hier slechts gaan om een ongelukkige samenloop 

van omstandigheden en een gebrek aan communicatie. Het benadrukt nog dat het er niet zeker van 

is  of  dergelijke  factoren  wel  relevant  zijn  voor  de  toepassing  van  art.  17.  Hierna  volgt  het 

belangrijkste deel van de uitspraak: de interpretatie van art. 17. Ten eerste stelt het panel dat art. 17 

niet moet worden beschouwd  als  een bepaling die het partijen  gemakkelijk moet maken om  een 

contract  eenzijdig  te  verbreken.  Integendeel,  het  moet  gelezen  worden  in  samenhang  met  de 

artikelen  13  en  16  van  de  FIFA  Regulations,  die  zoveel mogelijk  recht  trachten  te  doen  aan  het 

beginsel pacta sunt servanda, door enerzijds  te bepalen dat een contract  tussen een professionele 

speler en een club alleen mag worden beëindigd als het afloopt of met wederzijds goedvinden en 

anderzijds dat een contract niet eenzijdig kan worden verbroken gedurende het voetbalseizoen. Deze 

achterliggende gedachte blijkt ook uit de  titel van hoofdstuk 4, het hoofdstuk waarin artikel 17  is 

opgenomen, die  luidt:  ‘Maintenance of  contractual  stability between professionals and  clubs’. Het 

belangrijkste onderdeel van art. 17 is daarmee de eerste zin van het eerste lid, namelijk: ‘In all cases, 

the party  in breach shall pay compensation’.   Voor het panel staat vast dat het eenzijdig verbreken 

van een contract onrechtmatig is, óók als dat buiten de beschermde periode gebeurt. Vandaar dat de 

enige vraag is hoe hoog de vergoeding dan moet zijn. 

Ten tweede overweegt het panel dat uit de bewoording van art. 17  lid 1 blijkt dat het niet 

direct  ziet  op  de  opleidingsvergoeding,  omdat  die  vergoeding  in  detail wordt  geregeld  in  andere 

bepalingen.87  Dat  betekent  volgens  het  panel  dat  de  kosten  die  Hearts  heeft  gemaakt  voor  het 

opleiden van Webster  irrelevant zijn bij het bepalen van de toe te kennen vergoeding op basis van 

art. 17.  

Ten derde wordt benadrukt dat art. 17 voorrang geeft aan enige contractuele bepaling die 

iets regelt omtrent de aard en de hoogte van de vergoeding voor het eenzijdig beëindigen van het 

contract.  In  dit  geval  was  hierover  uit  het  contract  echter  niets  af  te  leiden.  Nadat  het  deze 

‘voorvragen’ heeft behandeld gaat het panel over tot een interpretatie van de factoren die op grond 

van art. 17 lid 1 in aanmerking moeten worden genomen bij het berekenen van een vergoeding. Art. 

17 lid 1 noemt er drie, waarover het panel het volgende zegt: 

 

1. Het  recht van het betreffende  land:  in dat geval gaat het om Schots  recht, nu  zowel Hearts als 

Webster van Schotse origine zijn en de speler zijn contract met Hearts heeft getekend en beëindigd 

                                                            87 Namelijk in art. 20 en annex 4 FIFA Status Regulations.  

Page 34: Kans of bedreiging?

4  DE WEBSTER‐CASE 

 

33  

in Schotland. Het panel is van mening dat het de discretionaire bevoegdheid heeft om te beslissen of 

en welke bepalingen van Schots recht het toe zal passen.  In dit geval heeft Hearts zich volgens het 

panel beroepen op algemene regels en principes van Schots recht, die niet voldoende specifiek zijn 

toegesneden op arbeidsovereenkomsten, de  sport en voetbal  in het bijzonder,  terwijl art. 17  juist 

bedoeld  is om een  specifieke oplossing  te geven voor het bepalen van een vergoeding  te betalen 

door voetballers en clubs die hun contracten eenzijdig beëindigen. Met andere woorden: om recht te 

doen  aan de  atypische  aard  van het  voetbalcontract. Wel blijft het  zo dat het  voetbalcontract de 

meeste verwantschap vertoont met de arbeidsovereenkomst, terwijl het in de meeste landen ook als 

zodanig wordt gekwalificeerd. De enige bepaling aangaande toepasselijke regelgeving in het contract 

tussen Webster en Hearts verklaarde van toepassing de reglementen van de Schotse voetbalbond en 

van  enige  organisatie waar  de  club  of  de  bond  lid  van was, waarbij  de  laatste  voorrang  zouden 

hebben. Omdat de Schotse voetbalbond lid is van de FIFA, past het panel de FIFA‐Reglementen toe, 

en  in aanvulling daarop Zwitsers recht, zoals  in de FIFA‐Statuten staat voorgeschreven.88 Daar komt 

nog bij dat art. 17 lid 1 zelf verwijst naar de specificiteit van de sport (zie hieronder) en dat het ‘in het 

belang van het voetbal’ is dat beslissingen omtrent toe te kennen vergoedingen zoveel mogelijk zijn 

gebaseerd op uniforme criteria, in plaats van nationale bepalingen die van land tot land verschillen.  

 

2. De specificiteit van de sport: over de  inhoud van dit begrip  is weinig bekend. Het panel haalt de 

geschiedenis van art. 17 aan en concludeert dan dat dit criterium verwijst naar het doel specifieke 

oplossingen te vinden voor problemen in de voetbalwereld die de balans houden tussen de behoefte 

aan contractuele stabiliteit enerzijds en het ‘vrije verkeer van spelers’ anderzijds. 

 

3. Andere objectieve criteria: art. 17 noemt hiervan een aantal voorbeelden, maar dit is volgens het 

panel  bij  uitstek  het  criterium  dat  de  nationale  rechter89  ruimte  geeft  om  recht  te  doen  aan  de 

omstandigheden van het geval. In ieder geval moeten in aanmerking worden genomen (op grond van 

de  tekst  van  lid 1) het  salaris en  andere  vergoedingen  van de  speler uit het bestaande en/of het 

nieuwe contract, de tijd die het bestaande (eigenlijk: het oude) contract nog duurt tot een maximum 

van vijf  jaar, de vergoedingen en kosten betaald en gemaakt door de oude club (afgeschreven over 

de duur van het contract) en of de contractbreuk plaatsvindt  in de beschermde periode. Het panel 

benadrukt dat  art. 17  veel  verschillende  gevallen bestrijkt en dat de  genoemde  criteria niet  altijd 

even goed gecombineerd kunnen worden, zodat de waarde die eraan gehecht moet worden per zaak 

                                                            88 Art. 60 lid 2 FIFA Statutes. Dit wordt volgens het panel onderschreven door art. R58 uit de CAS Code. 89  Voor  de  Nederlandse  situatie moet  hier  gelezen  worden  ‘een  arbitraal  orgaan  van  de  KNVB’,  omdat  de  KNVB  de jurisdictie van de burgerlijke rechter heeft uitgesloten in art. 8 lid 3 sub a KNVB‐Statuten jo. art. 1 Arbitragereglement, ten faveure van interne arbitrage.  

Page 35: Kans of bedreiging?

4  DE WEBSTER‐CASE 

 

34  

kan  verschillen.  Zo  vallen  hieronder  eenzijdige  contractsbeëindigingen  binnen  en  buiten  de 

beschermde  periode,  en  zowel  geïnitieerd  door  spelers  als  door  clubs. Opnieuw moet  de  balans 

worden  gevonden  tussen  de  verschillende  belangen  die  spelers  en  clubs  hebben. Het  belang  van 

clubs bij contractuele stabiliteit wordt volgens het panel voldoende gewaarborgd door het bestaan 

van de beschermde periode  (punt 7 definitielijst FIFA Regulations), de vernieuwing daarvan als het 

contract  wordt  verlengd,  de  relatief  zware  sancties  die  staan  op  het  veronachtzamen  van  deze 

periode (zie voor beide art. 17 lid 3) en bepalingen als art. 16, dat de contractuele stabiliteit nog eens 

versterkt door te bepalen dat contracten niet beëindigd kunnen worden tijdens het voetbalseizoen. 

Daarom  zou de  vergoeding  voor het  eenzijdig  verbreken  van  een  contract buiten de beschermde 

periode, afgezien van wat partijen hierover in het contract hebben bepaald, niet bestraffend voor de 

ene partij en verrijkend voor de andere moeten zijn. Het  is ook  in het belang van de voetbalwereld 

dat de  criteria waar de  vergoeding op wordt  gebaseerd  zo  voorspelbaar mogelijk  zijn. Dat brengt 

mee dat de geschatte waarde van een speler op de transfermarkt (die het grootste deel van de claim 

van Hearts uitmaakt, namelijk £ 4.000.000), ongeacht of deze wordt geclaimd als gederfde winst of 

als de vervangingswaarde van de speler, in dit geval niet in aanmerking komt bij het berekenen van 

een  vergoeding  op  basis  van  art.  17  lid  1.  Een  zodanige  vergoeding  is  immers  duidelijk  niet 

contractueel  overeengekomen  en  zou  voor  de  speler  bestraffend werken,  terwijl  de  club  erdoor 

verrijkt zou worden. Daarop volgt de stevige algemene overweging dat het panel vindt dat er in geen 

geval een economische, morele of  juridische  rechtvaardiging  is voor een club om de marktwaarde 

van  de  speler  te  claimen  als  misgelopen  winst,  tenzij  dit  geldig  is  overeengekomen  in  een 

afdwingbaar contract. Deze belangrijke overweging wordt als volgt onderbouwd:  

- Vanuit een economisch perspectief ziet het panel geen reden om te geloven dat de marktwaarde 

van een speler meer zou worden bepaald door de training en opleiding die hij van een club krijgt, 

dan door zijn eigen  inspanningen, kwaliteiten en discipline: een empirische studie zou zelfs het 

tegendeel  kunnen  bewijzen.90  Bovendien  wordt  een marktwaarde  ook  door  andere  factoren 

bepaald, zoals het charisma van de speler en eventuele persoonlijke marketing. Een club kan  in 

ieder geval niet  zomaar aannemen dat  zij geheel  verantwoordelijk  is  voor het  succes  van een 

speler en zijn hele marktwaarde claimen, terwijl zij daarvoor geen bewijs aandraagt. 

- Vanuit economisch en moreel perspectief kan het voorgaande ook moeilijk worden aangenomen, 

als clubs nooit verantwoordelijkheid nemen voor een daling  in de marktwaarde van een speler. 

Als men consequent is, zou het toelaten van het claimen van de marktwaarde van een speler als 

gederfde winst betekenen dat het voor een  speler ook mogelijk moet zijn een vergoeding van 

een  club  te  ontvangen  voor  een  daling  in  zijn marktwaarde,  als  gevolg  van  bijvoorbeeld  een 

                                                            90 Hiervoor wordt helaas geen mogelijke bron gegeven. 

Page 36: Kans of bedreiging?

4  DE WEBSTER‐CASE 

 

35  

incompetente  trainer.  Zo’n  systeem  zou  volgens  het  panel  echter  niet  in  het  belang  van  het 

voetbal zijn.  

- Het clubs toestaan om de marktwaarde van een speler als gederfde winst te claimen op grond 

van art. 17 lid 1 FIFA Regulations zou leiden tot ‘dubbel tellen’, omdat in art. 20 en annex 4 van 

de  Regulations  al  een  systeem  bestaat  voor  het  verhalen  van  de  kosten  voor  het  trainen  en 

opleiden van spelers. En het is niet toevallig, aldus het panel, dat dit systeem niet is gebaseerd op 

de marktwaarde van de speler, maar op aantoonbare investeringen en kosten gemaakt door de 

club.  

- Nu het criterium van de marktwaarde van een speler niet  in art. 17  lid 1  is opgenomen zou het 

impliciet  lezen  daarvan  in  een  contract  in  strijd  zijn  met  principes  van  rechtvaardigheid  en 

rechtszekerheid. 

- Tot slot, vanwege de potentieel zeer hoge vergoedingen die ermee gemoeid zijn kan het toelaten 

van  het  claimen  van  de  marktwaarde  van  een  speler  ertoe  leiden  dat  het  systeem  van 

vergoedingen  bij  transfers  deels  teruggebracht  wordt  naar  de  vorm  die  het  in  de  pre‐

Bosmandagen had,  toen  spelers ernstig belemmerd werden door  transfervergoedingen  in hun 

vrij‐verkeerrechten  en  hun  carrière  en welzijn  er  hinder  van  konden  ondervinden  dat  zij  als 

pionnen  in  de  handen  van  hun  clubs  fungeerden,  die  hen  gebruikten  om  aanzienlijke 

vergoedingen op te strijken zonder de winst te delen. In het licht van de geschiedenis van art. 17 

lid  1  zou  het  toestaan  van  een  zodanig  effect  volgens  het  panel  anachronistisch  en  juridisch 

onjuist zijn.  

Ook met de claim van Hearts aangaande de kosten gemaakt voor de ‘aankoop’ van Webster van zijn 

voormalige club wordt korte metten gemaakt. Het panel  leest  in de criteria van art. 17  lid 1 dat de 

transfervergoeding geacht wordt afgeschreven te zijn over de duur van het contract en kan zich daar 

in dit geval  in vinden, omdat de speler  in dit geval voor een  langere periode bij de club  is gebleven 

dan  in eerste  instantie overeengekomen was. Voor de goede orde: het afgeschreven  zijn  van een 

transfervergoeding  drukt  de  vergoeding  die  Hearts  op  basis  van  art.  17  lid  1  kan  krijgen.  In  het 

algemeen is het panel er niet van overtuigd dat het na afloop van de beschermde periode toegestaan 

moet  zijn  voor  een  club  om  een  deel  van  de  transfervergoeding  bij  aankoop  te  claimen  als 

vergoeding  voor  het  eenzijdig  beëindigen  van  het  contract  door  de  speler,  wederom  tenzij  dit 

uitdrukkelijk in het arbeidscontract is vastgelegd.  

Van  de  andere  door  art.  17  lid  1  genoemde  criteria  vindt  het  panel  het  salaris  en  de 

voordelen die de speler geniet uit zijn nieuwe contract niet de  ‘meest geschikte’ maatstaf  in zaken 

waarin de  speler het  contract eenzijdig heeft beëindigd buiten de beschermde periode, omdat  ze 

Page 37: Kans of bedreiging?

4  DE WEBSTER‐CASE 

 

36  

verwijzen naar de toekomstige financiële situatie van de speler en niet naar het contract dat hij heeft 

verbroken, waardoor ze in potentie bestraffend kunnen werken.  

In  plaats  daarvan  ziet  het  panel meer  heil  in  het  in  aanmerking  nemen  van  het  feit  dat 

partijen bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als deze een vergelijkbaar belang hebben bij 

en de verwachting hebben dat het contract uitgediend zal worden, tenzij ze overeenkomen dat het 

beëindigd wordt. En net als de speler bij een eenzijdige beëindiging van zijn contract door de club 

recht heeft op het salaris dat verschuldigd  is over de resterende duur van het contract, zou de club 

bij  eenzijdige  beëindiging  door  een  speler  volgens  het  panel  recht  moeten  hebben  op  een 

vergelijkbaar bedrag. Dit  criterium  zou het voordeel hebben dat de waarde van de  speler  indirect 

meegerekend wordt, omdat het  salaris daaraan wordt geacht  te  zijn gerelateerd. Een hoog  salaris 

leidt zo tot een hoge vergoeding voor de club, ook als de beëindiging buiten de beschermde periode 

plaatsvindt, en hoe eerder de speler zijn contract beëindigt, hoe hoger de vergoeding.  

Nadat het panel alle in art. 17 lid 1 genoemde criteria is afgegaan is dit laatste criterium, de 

‘restwaarde’   van het contract, het enige criterium dat  relevant blijkt voor het berekenen van een 

vergoeding  op  basis  van  dit  artikellid.  Omdat  partijen  over  die  restwaarde  al  overeenstemming 

hadden bereikt, namelijk tot een bedrag van £150.000,‐, wordt dit bedrag uiteindelijk toegekend als 

afdoende vergoeding voor Hearts. Dat  is een aanmerkelijk  lager bedrag dan de door Hearts geëiste 

vergoeding van £4.680.505, 96, en bovendien ook nog zo’n £500.000,‐ minder dan de vergoeding die 

door de DRC was toegekend. 

 

(c) Is Wigan hoofdelijk aansprakelijk voor de vergoeding die aan Hearts betaald moet worden?  

Wigan probeert onder haar hoofdelijke aansprakelijkheid uit te komen door te stellen dat zij Webster 

op geen enkele manier heeft overgehaald om zijn contract met Hearts te beëindigen. Het panel wil 

daar best in meegaan, maar wijst erop dat art. 17 lid 2 FIFA Regulations geen verwijtbaar gedrag eist 

van de nieuwe club voor het ontstaan van hoofdelijke aansprakelijkheid. Art. 17 lid 2 schept daarmee 

volgens het panel een risicoaansprakelijkheid, waarmee bewijsproblemen worden voorkomen en er 

een garantie wordt geboden  voor de betaling  van de  toegekende  vergoeding. Wigan  kan daar op 

deze manier dus niet onderuit komen en blijft hoofdelijk aansprakelijk.  

 

4.2 Implicaties van de Webster‐case 

De  uitspraak  van  het  CAS  heeft  in  Nederland  veel  reacties  opgeroepen.  De  VVCS  en  de  FIFPro 

reageerden verheugd. Juichend spraken ze over Webster als ‘de nieuwe Bosman’. De betekenis van 

de uitspraak was volgens deze organisaties enorm: “Alle spelers over de gehele wereld kunnen nu na 

afloop  van  de  beschermde  periode  een  eind maken  aan  hun  contract,  zonder  dat  zij  daarvoor 

Page 38: Kans of bedreiging?

4  DE WEBSTER‐CASE 

 

37  

geschorst kunnen worden”. FIFPro‐jurist Wil van Megen sprak van “een verdere normalisering van de 

arbeidsverhoudingen  in de voetbalsport”, omdat  speler en  club nu precies  zouden weten waar  ze 

aan toe zijn aan het einde van de beschermde periode. VVCS‐directeur Louis Everard voegde hier aan 

toe dat het “een grote dag voor de spelers” was, waarop hun rechtspositie wederom sterk verbeterd 

was.91  ProProf  deed  ook  nog  even  een  duit  in  het  zakje: met  de  uitspraak  van  het  CAS  zou  de 

transfermarkt  opnieuw  “een  flinke  klap”  zijn  toegebracht.92  Werkgeversorganisatie  FBO  was 

begrijpelijkerwijs  iets minder gelukkig.  Interessant  is de reactie van FBO‐directeur Mark Boetekees, 

volgens wie de uitspraak op diverse punten leidt tot de nodige onduidelijkheden en vragen. “Zo lijkt 

de  uitspraak  van  CAS  in  strijd  met  de  Nederlandse  wet.  In  het  Burgerlijk  Wetboek  is  namelijk 

opgenomen dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde  tijd uitsluitend  tussentijds  kunnen worden 

opgezegd indien beide partijen dit schriftelijk overeenkomen”.93 FIFA‐directeur Sepp Blatter noemde 

de uitspraak ‘schadelijk voor het voetbal’ en was van mening dat het CAS de specificiteit van de sport 

niet voldoende  in aanmerking had genomen.94 KNVB‐directeur Henk Kesler vond het nog maar de 

vraag “of de jubelstemming bij de spelersvakbonden terecht is”.95  

 

Al met  al  is  duidelijk  dat  in  de  voetbalwereld  over  de  uitspraak  gediscussieerd wordt,  en  dat  de 

gevolgen  ervan  zich nog uit moeten  kristalliseren. Webster  is  immers de  eerste  en  tot nu  toe de 

enige  speler die bij het beëindigen  van  zijn  contract een beroep op art. 17  lid 1  FIFA Regulations 

deed.  In Nederland  is er ook nog geen voorbeeld van een speler die zijn contract heeft verbroken 

door het tussentijds op te zeggen  (dat  is wat Webster heeft gedaan als zijn situatie wordt vertaald 

naar Nederlands recht). De eerste vraag die zich opdringt, is of dat wel mogelijk is, gezien het feit dat 

in  spelerscontracten  nooit  een  tussentijds  opzegbeding  als  bedoeld  in  art.  7:667  lid  3  BW wordt 

opgenomen. Als een speler zich rechtsgeldig eenzijdig aan het contract kan onttrekken door het op 

te zeggen, kan er  immers geen  transfersom binnengehaald worden.  In  sommige  spelerscontracten 

wordt  tussentijdse opzegging daarom  zelfs expliciet uitgesloten.96 Stel dat een  speler  zijn  contract 

inderdaad succesvol opzegt, dan is een tweede vraag welke schade zijn werkgever in Nederland zou 

kunnen verhalen als gevolg van het voortijdig einde van het contract. Is dat ook alleen de restwaarde 

                                                            91 Zie het nieuwsbericht van de VVCS en de FIFPro van 30 januari 2008, <www.vvcs.nl/index.php?news=33>, geraadpleegd op 20 juni 2008. 92 Zie het nieuwsbericht van ProProf van 31  januari 2008 op <www.proprof.nl> onder  ‘Nieuws’, geraadpleegd op 20  juni 2008.  93 Nieuwsbericht FBO, precieze datum onbekend <www.fbo.nl/#nieuws%20Webster>, geraadpleegd op 20 juni 2008. 94 Nieuwsbericht FIFA 31 januari 2008, <www.fifa.com/aboutfifa/federation/releases/newsid=682195.html>, geraadpleegd op 20 juni 2008. 95 Column Henk Kesler 7 februari 2008, <www.knvb.nl/archief/organisatie/knvb.nl_organisatie_nieuws/overtuigende_start_oranje_in_week_webster>, geraadpleegd op 24 juni 2008. 96 Dit lijkt wettelijk toegestaan: een beding dat tussentijdse opzegging uitsluit wordt in ieder geval nergens nietig verklaard, zoals dat voor de uitsluiting van de mogelijkheid tot ontbinding wel het geval is, zie art. 7:685 lid 1 BW.  

Page 39: Kans of bedreiging?

4  DE WEBSTER‐CASE 

 

38  

van  het  contract,  of  is  het  voor  clubs  mogelijk  om  op  de  één  of  andere  wijze  een  met  een 

transfersom  te  vergelijken  vergoeding  te  verhalen?  Een  derde  vraag  is  of  het  bepaalde  in  de 

Webster‐case  ook  betekenis  kan  hebben  buiten  het  in  de  voetbalwereld  (nu  nog)  zeer  beperkte 

gebied  van de  tussentijdse opzegging. Wat  valt op basis  van de Webster‐case  te  zeggen over het 

huidige transfersysteem en de bescherming van voetballers als werknemers? In hoofdstuk 5 worden 

deze  vragen  behandeld  en  beantwoord.  Voorafgaand  daaraan  moeten  echter  een  tweetal 

opmerkingen worden gemaakt die de directe gevolgen van deze uitspraak  in het  juiste perspectief 

plaatsen:  

 

1. Het bereik van de Webster‐case  

Waar de spelersvakbonden in hun jubelstemming wellicht overheen gelezen hebben, is de nadruk die 

door  het  arbitrale  panel  wordt  gelegd  op  wat  partijen  contractueel  overeengekomen  zijn.  Drie 

belangrijke  gevolgen  van  het  arrest  kunnen  door  contractuele  afspraken worden  geneutraliseerd. 

Ten eerste leest het panel art. 17 lid 1 en 2 zó dat ze voorrang geven aan contractuele afspraken over 

het  soort  en  de  hoogte  van  een  vergoeding  bij  contractbreuk  zonder  gegronde  reden.  Als  die 

contractuele afspraken er zijn, komt men aan de factoren die het artikel noemt voor het berekenen 

van de vergoeding niet eens toe.97 Ten tweede maakt het panel ook bij de overweging dat er geen 

enkele rechtvaardiging  is voor het verhalen van de marktwaarde van een speler als gederfde winst 

het voorbehoud “tenzij dit geldig overeengekomen  is  in een afdwingbaar contract”.98 En ten derde 

geldt hetzelfde voor het verhalen van een deel van de ‘aankoopsom’ die voor een speler betaald is: 

ook  dat  kan  van  tevoren  vast worden  gelegd  in  de  arbeidsovereenkomst.99  Dit  betekent  dat  de 

Webster‐case  alleen  gevolgen  heeft  voor  al  gesloten  of  nog  te  sluiten  contracten waarin  niets  of 

onvoldoende  is geregeld omtrent de  vergoeding waarop de  club aanspraak kan maken  indien het 

contract  voortijdig  wordt  beëindigd.  Als  de  bovenstaande  onderwerpen  in  het  spelerscontract 

geregeld worden hoeft aan de elementen waaruit die vergoeding is opgebouwd, ook indien de speler 

zich eenzijdig aan zijn contract onttrekt buiten de beschermde periode, weinig te veranderen. Het is 

echter niet gemakkelijk om een waterdichte clausule te ontwerpen (dat wil zeggen: één die overeind 

blijft als hij later beoordeeld wordt door een  arbitraal orgaan), waarmee de speler akkoord wil gaan. 

De club moet er rekening mee houden dat de clausule niet te vaag  is. Het kan  in verband daarmee 

verstandig  zijn  om  er  een  concreet  bedrag  in  op  te  nemen, maar  de  hoogte  daarvan  is  lastig  te 

bepalen. Als het bedrag te hoog is, zal de speler er niet mee akkoord willen gaan omdat een mogelijk 

vertrek naar een andere  club dan ernstig wordt belemmerd.  Is het  te  laag, dan  loopt de  club het                                                             97 Zie r.o. 121. 98 Zie r.o. 141. 99 Zie r.o. 149. 

Page 40: Kans of bedreiging?

4  DE WEBSTER‐CASE 

 

39  

risico dat een eventuele waardevermeerdering van de speler die tijdens de looptijd van zijn contract 

is ontstaan niet tot uitdrukking zal kunnen worden gebracht in de vergoeding die zij ontvangt bij zijn 

vertrek. Ditzelfde probleem speelt bij het formuleren van een gewone transferclausule. Oplossingen 

worden  in de praktijk gevonden in het formuleren van een minimumtransfersom (in het belang van 

de club) en door te differentiëren in bedragen naar gelang het contract langer loopt, zodat de speler 

voor een minder hoge vergoeding weg mag naar mate hij een groter deel van  zijn  contract heeft 

uitgediend (wat  in het belang van de speler  is). Het formuleren van een minimumtransfersom  leidt 

ertoe dat de  club andere  clubs  tegen elkaar kan  laten opbieden als er veel belangstelling voor de 

speler  is,  in  plaats  van  dat  zij  hem meteen moet  laten  gaan  voor  het  in  de  clausule  opgenomen 

bedrag als dat geboden wordt.100 In de transferclausule hieronder  is zowel gedifferentieerd naar de 

duur van het contract, als een minimumvergoeding opgenomen:  

 

‘Tot en met 31 januari 2007 mag werknemer getransfereerd worden voor een bedrag van €400.000,‐. Vanaf 1 februari 2007 

wordt het bedrag bepaald op basis van de restwaarde van het doorlopende contract. Indien kopende en verkopende clubs 

een ontbindingsvergoeding overeenkomen die hoger ligt dan de op dat moment geldende restwaarde, zal het meerdere op 

basis van 50/50 worden verdeeld tussen werkgever en werknemer.’101 

 

Zeer  interessant  in  dit  kader  is  de  eerste  uitspraak  waarin  een  arbitraal  orgaan  een  dergelijke 

clausule beoordeeld heeft  in het  licht van art. 17 FIFA Regulations. Hieruit blijkt hoe nauw het met 

formuleren ervan  luistert. De Braziliaanse speler Matuzalem was na Webster de  tweede speler die 

zich heeft beroepen op art. 17 FIFA Status Regulations om zijn contract te verbreken. Evenals Hearts 

bracht Matuzalems club Shakhtar Donetsk (Oekraïne) de zaak voor de DRC.102 De DRC concludeerde 

ook hier dat de speler ongeoorloofd contractbreuk had gepleegd en ging over tot de toekenning van 

een schadevergoeding aan de club op basis van art. 17. Voor de berekening daarvan beriep Shakhtar 

zich op de volgende clausule uit het spelerscontract:  

 

‘In  the  case  the  Club  receives  a  transfer  offer  in  amount  of  25,000,000  EUR  or  exceeding  the  some  (waarschijnlijk  een 

typfout, L.L.) above the Club undertakes to arrange the transfer within the agreed period’.  

 

                                                            100 Uiteraard geldt hierbij dat de speler zelf ook een vertrek moet wensen, zie par. 3.3.  101 Deze  clausule  is  afkomstig  uit  de  arbeidsovereenkomst  van  keeper  Stefan  Postma met ADO Den Haag.  Zie  de  zaak Postma/ADO  Den  Haag,  Arbitragecommissie  KNVB  14  januari  2008,  nr.  1187.  Gezien  het  gebruik  van  de  termen ‘ontbindingsvergoeding’ (die vergoeding mag alleen door de rechter worden bepaald op grond van art. 7:685 lid 8 BW) en ‘kopende en verkopende clubs’ (er wordt bij een transfer geen koopcontract gesloten tussen de oude en de nieuwe club, sterker nog, dat zou in strijd met de goede zeden zijn in de zin van art. 3:40 BW) is zij voor het overige van een bedenkelijke kwaliteit.  102 FIFA Dispute Resolution Chamber 2 november 2007 (Matuzalem), niet gepubliceerd. Deze zaak moet nog voor het CAS verschijnen. 

Page 41: Kans of bedreiging?

4  DE WEBSTER‐CASE 

 

40  

De DRC oordeelde dat deze  clausule, waarin geen maximumbedrag  is opgenomen en die expliciet 

verwijst naar een mogelijke transfer van de speler, niet de vergoeding regelt die partijen verschuldigd 

zijn  bij  het  eenzijdig  verbreken  van  de  arbeidsovereenkomst,  maar  louter  dient  om  een 

transfervergoeding voor de club veilig te stellen. Daarbij benadrukte de DRC dat deze bepaling niet 

geëffectueerd wordt door de beslissing van de speler om het contract te beëindigen, maar door het 

bestaan van een bod op de speler van een andere club. Vervolgens werd een vergoeding vastgesteld 

op basis van de criteria van art. 17, die zoals Webster ook heeft  laten zien, veel ruimte bieden voor 

interpretatie. De uiteindelijke vergoeding bedraagt €6.800.000,‐, in plaats van €25.000.000,‐.  

Van  deze  uitspraak  kunnen  clubs  leren  dat  het  feit  dat  in  een  spelerscontract  een 

transferclausule is opgenomen, niet garandeert dat men de vergoeding voor het eenzijdig verbreken 

van  het  contract  door  de  speler  contractueel  heeft  geregeld  zoals  art.  17  FIFA  Regulations  dat 

bedoelt. Aan een clausule die dat regelt kunnen blijkens deze uitspraak eisen worden gesteld, zoals 

dat er geen ‘open’ bedrag (zonder maximum)  in genoemd staat en dat ze expliciet verwijst naar de 

beslissing van de speler om eenzijdig zijn contract te verbreken. Om onduidelijkheid te voorkomen en 

omdat het  voor  een  club om bovengenoemde  redenen niet handig  is  in  een  transferclausule  een 

maximumbedrag op te nemen, lijkt het mij verstandig om twee afzonderlijke clausules op te nemen. 

Dat is juridisch ook logischer, omdat de transferclausule ziet op een beëindiging van het contract met 

wederzijds goedvinden, terwijl een clausule op basis van art. 17 FIFA Regulations de situatie bestrijkt 

dat  één  van  de  partijen  zich  eenzijdig  aan  het  contract  onttrekt.  Bij  die  laatste  clausule  kunnen 

partijen er ofwel voor kiezen om een bedrag op te nemen, of om de factoren overeen te komen die 

bij het berekenen van de schadevergoeding meegenomen moeten worden, waarbij dan bijvoorbeeld 

ook de  ‘vervangingswaarde’ van de  speler genoemd kan worden. Omdat de  tweede optie wellicht 

weer  interpretatieproblemen  geeft  en  omdat  aan  iedere  post  nog  een  bedrag  verbonden moet 

worden, wat  bewijsproblemen  zou  kunnen  geven,  lijkt  het  voor  de  club  veiliger  om  een  bedrag 

overeen  te  komen. Zij moet dan accepteren dat een  speler na drie  jaar  (de beschermde periode) 

ineens  veel minder waard  kan  zijn,  namelijk  het  bedrag wat  in  de  ‘schadevergoedingsclausule’  is 

opgenomen. Op haar beurt kan zij echter voorkomen dat een speler zich eenzijdig aan het contract 

onttrekt door hem  bij  een beëindiging met wederzijds  goedvinden  een  aardig percentage  van de 

transfersom mee te geven. 

 

2. De Webster‐case in verhouding tot de transferregelgeving 

Als  het  bepaalde  in  de  Webster‐case  wordt  vergeleken  met  de  in  paragraaf  3.4  besproken 

transferregelgeving, moet goed  in het oog gehouden worden dat het hier gaat om de  interpretatie 

van een artikel uit de FIFA Regulations. Die worden zoals gezegd alleen toegepast bij  internationale 

Page 42: Kans of bedreiging?

4  DE WEBSTER‐CASE 

 

41  

transfers.  Toch  kunnen  ze  ook  bij  binnenlandse  transfers  van  belang  zijn,  omdat  de 

arbitragecommissie  van de KNVB  er  ‘reflexwerking’  aan  toegekend heeft,  in het bijzonder  aan de 

beschermde  periode.103  Als  er  sprake  zou  zijn  van  binnenlandse  transferregels  die  direct  in  strijd 

zouden  zijn  met  het  bepaalde  in  ‘Webster’,  zou  er  wellicht  druk  kunnen  liggen  op  de 

arbitragecommissie van de KNVB om daar  iets over te zeggen (in  ieder geval  in zaken waaraan een 

internationale  dimensie  zit),  maar  daar  is  geen  sprake  van.  De  KNVB  heeft  in  haar 

overschrijvingsreglementen  geen  regels  of  richtlijnen  opgenomen  voor  het  vaststellen  van 

transfervergoedingen.  

 

3. De zaak Ali Bouabe104 

Een dag na de uitspraak  in de zaak Webster deed het CAS opnieuw uitspraak  in een zaak waarin zij 

een vergoeding moest vaststellen op basis van art. 17 FIFA Regulations. Deze  zaak heeft een  stuk 

minder aandacht gekregen dan Webster, waarschijnlijk omdat zij alleen in het Frans is gepubliceerd, 

maar  is  wel  relevant.  In  dit  geval  was  de  Marokkaanse  speler  Ali  Bouabe,  die  een 

arbeidsovereenkomst  had  gesloten  met  een  Marokkaanse  club,  na  vier  jaar  een 

arbeidsovereenkomst aangegaan met een Belgische club, terwijl zijn eerdere contract nog niet was 

afgelopen.  Toen  de  Belgische  voetbalbond  ter  registratie  van  de  speler  een  transfercertificaat 

verzocht aan de Marokkaanse voetbalbond105, maakte de Marokkaanse club daartegen bezwaar op 

grond van de nog bestaande, eerder gesloten arbeidsovereenkomst. De Marokkaanse bond weigerde 

vervolgens een certificaat af te geven en uiteindelijk werden partijen (Bouabe en de Belgische club, 

aan  de  andere  kant  de Marokkaanse  club)  door  de  FIFA  verwezen  naar  de  DRC. Omdat  Bouabe 

volgens  de  DRC  contractbreuk  had  gepleegd  buiten  de  beschermde  periode,  kende  zij  de 

Marokkaanse club een vergoeding toe op basis van art. 17 FIFA Regulations van €300.000. Bouabe en 

de  Belgische  club  gingen  vervolgens  in  beroep  bij  het  CAS.  Het  CAS  berekende  de  vergoeding 

opnieuw en kwam uit op een bedrag van €183.610.  

Hierbij  heeft  het  arbitrale  panel,  anders  dan  in  de Webster‐case,  de  volgende  zaken  in 

aanmerking genomen: het nog niet afgeschreven deel van de  transfervergoeding die de oude club 

oorspronkelijk voor Bouabe had betaald (r.o. 23), het gemiddelde van het jaarsalaris dat Bouabe bij 

zijn  oude  club  ontving  en  bij  zijn  nieuwe  club  zal  ontvangen  (r.o.  24)  en  de  verzwarende 

omstandigheid  die  het  panel  bewezen  acht,  namelijk  dat  Bouabes  nieuwe  club  wist  van  het 

bestaande  contract  en  met  hem  is  gaan  onderhandelen  en  zelfs  een  arbeidsovereenkomst  is 

                                                            103  Zie  de  zaken  Samaras  (Arbitragecommissie  KNVB  2  februari  2006,  nr.  1100)  en  Suárez  (Arbitragecommissie  KNVB  8 augustus 2007, nr. 1164).  104 CAS 31 januari 2008, 2007/A/1314.  105 Zie voor een korte uitleg van de gang van zaken bij een internationale transfer par. 3.4. 

Page 43: Kans of bedreiging?

4  DE WEBSTER‐CASE 

 

42  

aangegaan, zonder de oude club daarvan op de hoogte te stellen, in strijd met de FIFA‐regels (r.o. 28 

t/m 33). Hoewel het CAS in deze zaak meer factoren in aanmerking neemt bij het berekenen van de 

schadevergoeding op basis van art. 17 FIFA Regulations dan de restwaarde van het contract zoals die 

in  Webster  werd  bepaald  alleen,  neemt  het  opnieuw  nadrukkelijk  niet  in  aanmerking  de 

transfervergoeding die Bouabes oude club eventueel voor hem had kunnen ontvangen (r.o. 38 e.v.). 

Het  CAS  blijft  dus  bij  zijn  principiële  overweging  uit  ‘Webster’  dat  een  mogelijk  te  verkrijgen 

transfervergoeding door de oude club niet wordt meegewogen bij het bepalen van een vergoeding 

op basis van art. 17 FIFA Regulations. Wat deze zaak wel aantoont  is dat niet  iedere  ‘art. 17‐zaak’  

dezelfde uitkomst zal hebben: blijkbaar maken de omstandigheden van het geval mede uit welke in 

art. 17 genoemde objectieve factoren een rol spelen.106  

 

4.3 Samenvatting 

De Webster‐case heeft begin dit jaar veel stof doen opwaaien. Op basis van een artikel uit de FIFA‐

Regulations  leek  het mogelijk  te  zijn  dat  een  speler  na  afloop  van  de  beschermde  periode  zijn 

arbeidsovereenkomst met de club eenzijdig kon verbreken tegen betaling van  louter de restwaarde 

van zijn contract: het resterende salaris over de periode die zijn contract nog zou duren. Omdat dit 

een  schadevergoeding  oplevert  die  veel minder  bedraagt  dan  de  gemiddelde  transfervergoeding, 

raakten  clubs  in  lichte  paniek. Wat  deze  uitspraak  voor  gevolgen  zou  hebben  voor  transfers  van 

spelers van Nederlandse clubs naar het buitenland en tussen Nederlandse clubs onderling was niet 

helemaal duidelijk, maar  gezien de uitdrukkelijke  reflexwerking die de  arbitragecommissie  van de 

KNVB aan de beschermde periode heeft toegekend,  leek het beter geen risico te nemen. Gezien de 

nuancering van de gevolgen van de Webster‐case die aan het eind van dit hoofdstuk is aangebracht, 

lijken clubs weinig  te vrezen  te hebben. Ten eerste  is het mogelijk om door het opnemen van een 

clausule in de arbeidsovereenkomst de schadeberekening overeenkomstig art. 17 FIFA Regulations te 

omzeilen en ten tweede blijkt uit de zaak Bouabe dat het CAS nog geen eenduidig antwoord heeft 

gegeven op de  vraag welke  factoren bij de berekening  van de  schadevergoeding op basis  van dit 

artikel mee mogen worden gewogen. Wel duidelijk is dat de transfervergoeding die de club mogelijk 

voor  de  speler  had  kunnen  krijgen,  ongeacht  onder welke  schadepost  die wordt  geschaard,  niet 

meeweegt.  

 

                                                             106 Dat  in deze zaak het salaris dat Bouabe bij zijn nieuwe club zou ontvangen wel meewoog, en  in Webster niet, zou wel eens kunnen worden verklaard door het feit dat tussen Bouabes oude en nieuwe jaarsalaris een enorm verschil zat: het ging om een jaarsalaris van €3168,‐ (oud) tegenover een jaarsalaris van €87000, ‐ (nieuw). 

Page 44: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

43  

Hoofdstuk 5: Analyse   

In dit hoofdstuk worden de eerste twee vragen beantwoord die in paragraaf 4.2 naar aanleiding van 

de Webster‐case zijn gesteld. In paragraaf 5.1 komt de vraag aan bod of het naar Nederlands recht 

mogelijk  is  een  arbeidsovereenkomst  voor  bepaalde  tijd  tussentijds  op  te  zeggen,  terwijl  de 

mogelijkheid daartoe niet  is overeengekomen. Naar Nederlands  recht vertaald,  is dit namelijk wat 

Andrew Webster  deed  toen  hij  zijn  arbeidsovereenkomst met  Hearts  op  grond  van  art.  17  FIFA 

Regulations verbrak. Als dit mogelijk is, dan volgt hierop de vraag op wat voor schadevergoeding de 

club in zo’n geval aanspraak kan maken. Die vraag wordt onderzocht in paragraaf 5.2.  

 

5.1 Het tussentijds opzeggen van een voetbalcontract 

De eerste vraag die in dit hoofdstuk aan de orde komt, is de vraag of een speler zijn contract met de 

club,  dat  in  principe  altijd  een  arbeidsovereenkomst  voor  bepaalde  tijd  is107,  tussentijds  kan 

opzeggen.  De  arbeidsovereenkomst  voor  bepaalde  tijd  kan  op  een  aantal manieren  eindigen.  In 

beginsel eindigt een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege (art. 7:667  lid 1 BW). 

Dit  is  wat  haar  onderscheidt  van  de  arbeidsovereenkomst  voor  onbepaalde  tijd,  omdat  voor 

beëindiging daarvan voorafgaande opzegging nodig  is  (art. 7:667  lid 6 BW).108 Een  spelerscontract 

eindigt altijd op een vooraf overeengekomen kalenderdatum, namelijk op 30  juni van enig  jaar, zo 

volgt uit art. 53 lid 6 van het Reglement Betaald Voetbal.109 Er bestaan verschillende mogelijkheden 

om een arbeidsverhouding die voor bepaalde tijd  is aangegaan voortijdig te doen eindigen.110 Zoals 

gezegd  wordt  daar  in  de  voetbalwereld  veelvuldig  gebruik  van  gemaakt,  omdat  er  lange 

arbeidsovereenkomsten voor bepaalde  tijd worden aangegaan en clubs er vanwege het verkrijgen 

van een transfervergoeding sinds het Bosman‐arrest belang bij hebben dat die niet van rechtswege 

eindigen. Niet al deze mogelijkheden zijn voor de bespreking van de Webster‐case echter van belang. 

Het einde met wederzijds goedvinden en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, die samen de 

bodem  onder  het  huidige  transfersysteem  vormen,  zijn  al  besproken  in  paragraaf  3.3. Hieronder 

                                                            107 Art. 6 lid 1 CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal Nederland 2008‐2011. 108 In uitzonderingsgevallen moet ook een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd echter worden opgezegd, namelijk als dat schriftelijk is overeengekomen of als dat volgens wet of gebruik hoort plaats te vinden, zie art. 7:667 lid 2 BW. In art. 6 leden  4  t/m  8  CAO  voor  Contractspelers  Betaald  Voetbal  Nederland  2008‐2011  is  voor  het  beëindigen  van  verlengde spelerscontracten in bepaalde gevallen een opzegverplichting of een mededelingsverplichting aan het einde van de looptijd overeengekomen.  Daar  kan  zelfs  een  schadeloosstelling  bijkomen,  die  het  maandsalaris  maal  het  aantal  volledige dienstjaren bedraagt (zie lid 5 onder b).   109  In het arbeidsrecht wordt onderscheiden tussen de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigt op een vooraf overeengekomen  kalenderdatum  en  de  arbeidsovereenkomst  voor  ‘betrekkelijk  bepaalde  tijd’,  die  bijvoorbeeld  wordt aangegaan  voor  de  duur  van  een  bepaald  project,  of  ter  vervanging  van  een  zieke  werknemer.  Dit  tweede  type arbeidsovereenkomst  voor  bepaalde  tijd,  waarbij  vooraf  niet  vaststaat  op  welke  datum  die  eindigt,  komt  onder spelerscontracten niet voor.  110 D.J.B. de Wolff, De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, Deventer: Kluwer 1999, p. 146. 

Page 45: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

44  

komt alleen de  tussentijdse opzegging aan de orde, de voortijdige beëindigingswijze die de meest 

directe vertaling van de situatie in de Webster‐case is.  

Tussentijdse  opzegging  van  de  arbeidsovereenkomst  voor  bepaalde  tijd  kent  een  viertal 

verschijningsvormen111:  

 

a. Tussentijdse  opzegging  op  basis  van  een  opzegbeding:  als  in  de  overeenkomst  een  beding  is 

opgenomen waarin aan beide partijen het recht wordt gegeven die tussentijds op te zeggen, dan 

kan ook een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd rechtsgeldig tussentijds worden opgezegd 

(art.  7:667  lid  3  BW).  Een  dergelijk  beding  zal  men  echter  in  geen  enkel  spelerscontract 

aantreffen, omdat de mogelijkheid van rechtsgeldige tussentijdse opzegging door de speler de 

club belet enigerlei vergoeding te ontvangen bij zijn vertrek, of dat nu een transfervergoeding of 

een schadevergoeding is.  

 

b. Opzegging tijdens de proeftijd: als partijen een proeftijd zijn overeengekomen, zijn zij tijdens die 

proeftijd ieder bevoegd de overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen, zonder dat de 

opzegverboden van toepassing zijn (art. 7:676 BW). Noch in de CAO Contractspelers, noch in de 

standaardcontracten opgesteld door de KNVB en de FBO is iets te vinden over een proeftijd. Dat 

is vanuit werkgeversperspectief ook wel begrijpelijk, omdat het nooit in het belang van de club 

is dat  een  speler  tussentijds  rechtsgeldig  kan opzeggen, dus ook niet  tijdens de proeftijd.  En 

aangezien een proeftijd alleen voor beide partijen overeengekomen mag worden (art. 7:652 lid 

1 BW), zal men die dus niet snel in een spelerscontract tegenkomen. Mocht dat wel zo zijn, dan 

is het bepaalde in de Webster‐case hier niet van belang, omdat het om rechtsgeldige opzegging 

zou gaan.  

 

c. Tussentijdse  opzegging  zonder  dat  een  opzegbeding  is  overeengekomen:  hoewel  de  situatie 

waarin Webster zich bevond niet één‐op‐één naar Nederlands recht is te vertalen, is dit in feite 

de  weg  die  hij  heeft  bewandeld.  Het  ging  in  de Webster‐case  immers  om  een  voortijdige, 

eenzijdige beëindiging van het contract door Webster buiten de rechter om, die in principe niet 

rechtsgeldig was (ook niet op grond van art. 17 FIFA Regulations, zo oordeelde het CAS112). Wat 

heeft  zo’n opzegging  naar Nederlands  recht  voor  effect? Vóór  1999 was dit duidelijk:  in  een 

aantal  arresten  heeft  de  Hoge  Raad  bepaald  dat  als  één  van  de  partijen  bij  een 

arbeidsovereenkomst  voor  bepaalde  tijd  deze  voortijdig  opzegt,  de  overeenkomst  gewoon 

                                                            111 Zie ook D.J.B. de Wolff, De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, Deventer: Kluwer 1999, p. 147‐154 en p. 162 e.v. 112 Zie r.o. 118.  

Page 46: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

45  

eindigt.  De  opzeggende  partij  is  echter  wel  schadeplichtig  als  de  wederpartij  niet  met  de 

opzegging  instemt.  Daarbij  zijn  de  gewone  regels  voor  opzegging  van  toepassing,  wat 

bijvoorbeeld  inhoudt dat een werkgever  toestemming voor de opzegging moet vragen bij het 

CWI (op grond van art. 6 jo. 9 BBA).113 Met andere woorden: de opzegging is onregelmatig en als 

de  wederpartij  er  niet  mee  instemt,  zal  de  opzegger  de  gefixeerde  of  volledige 

schadevergoeding van art. 7:680 BW verschuldigd zijn.114  

Toen  deze  arresten werden  gewezen  was  het  eerder  genoemde  tussentijds  opzegbeding 

echter  nog  niet  in  de wet  opgenomen. Dat  is  gebeurd  in  1999,  bij  de  invoering  van  de Wet 

Flexibiliteit  en  Zekerheid.115  In  art.  7:667 BW werd  een  nieuw  derde  lid  toegevoegd,  volgens 

welk  een  arbeidsovereenkomst  voor  bepaalde  tijd  ‘slechts  tussentijds  kan worden  opgezegd 

indien  dat  recht  voor  ieder  der  partijen  schriftelijk  is  overeengekomen’.  Sindsdien  is  er wat 

discussie  in de  literatuur ontstaan over de vraag of een  tussentijdse opzegging  zonder dat de 

mogelijkheid  daartoe  voor  beide  partijen  in  de  overeenkomst  is  vastgelegd  (a)  nog  steeds 

onregelmatig  of  (b)  onmogelijk  en  daarmee  nietig  of  vernietigbaar  is.116  Het  gebruik  van  de 

woorden  ‘kan  slechts’  in  art.  7:667  lid  3  lijkt  immers  op  het  eerste  gezicht  de  conclusie  te 

rechtvaardigen dat alles wat daarmee  in strijd  is onmogelijk en dus vernietigbaar  is. Suggesties 

in de  richting van nietigheid of vernietigbaarheid  zijn  te belezen bij Van Heusden117 en  in het 

rapport van de adviescommissie duaal ontslagrecht.118 De onderbouwing hiervan  is echter zeer 

mager. Er  is voornamelijk een stortvloed aan  literatuur te vinden waarin de tegenovergestelde 

opvatting wordt verdedigd, namelijk dat het tussentijds opzeggen van een arbeidsovereenkomst 

voor bepaalde  tijd zonder dat de mogelijkheid daartoe schriftelijk  is overeengekomen, óók na 

1999, onregelmatig is.119 Ik sluit mij daarbij aan, op grond van de volgende argumenten:  

- Ten eerste heeft de wetgever met de invoering van de Wet flexibiliteit en zekerheid beoogd het 

bestaande  recht  vast  te  leggen,  en  niet  te  wijzigen.  Nieuw  is  alleen  dat  het  recht  de 

                                                            113 HR 19 februari 1988, NJ 1988, 468 (Muyres/Dekker) en HR 4 september 1998, JAR 1998/200 (Van der Burgt/Thans).  114 Art. 7:677 lid 2 jo. lid 4 BW.  115 C.J. Smitskam & E.J. Kronenburg‐Willems, Wet Flexibiliteit en Zekerheid, Deventer: Kluwer 2000, p. 38 en 47.  116 D.J.B. de Wolff, De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, Deventer: Kluwer 1999, p. 150‐151. 117 Zie R.L. van Heusden, ‘De “rechtens geldende termijn” van art. 16 lid 3 WW en de bedoeling van de wetgever’, SMA 2000 p. 234‐243. 118 Rapport Commissie Rood (adviescommissie duaal ontslagrecht) ‘Afscheid van het duale ontslagrecht’, aangeboden aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Justitie op 15 november 2000, p. 99. 119 Handboeken: H.L. Bakels/I.P. Asscher‐Vonk & W.H.A.C.M. Bouwens  (bew.),  Schets  van het Nederlandse arbeidsrecht, Deventer:  Kluwer  2007,  p.  176;  W.C.L.  van  der  Grinten/J.W.M.  van  der  Grinten  &  W.H.A.C.M.  Bouwens  (bew.), Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2005, p. 285; C.J. Loonstra & W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, Den Haag:  Boom  Juridische  Uitgevers  2008,  p.  446‐447.  Overige  literatuur:  D.J.B.  de Wolff,  De  arbeidsovereenkomst  voor bepaalde  tijd, Deventer: Kluwer 1999, p. 150‐151; H. Uhlenbroek,  ‘Overgangsrecht’, ArbeidsRecht 1998/10, p. 44‐48; C.J. Smitskam & E.J. Kronenburg‐Willems,  Wet Flexibiliteit en Zekerheid, Deventer: Kluwer 2000, p. 47; A. Luttmer‐Kat, ‘Boek 7 titel 10/Afd.9’ in: G.J.J. Heerma van Voss (hoofdred.), Arbeidsovereenkomst, Deventer: Kluwer (losbl.); ‘C 40.11 Tussentijdse beëindiging  van  de  tijdelijke  arbeidsovereenkomst’  in:  C.J.  Smitskam  (hoofdred.),  Praktijkboek  flexibele  arbeidsrelaties, Deventer: Kluwer (losbl.).  

Page 47: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

46  

overeenkomst  tussentijds  op  te  zeggen  alleen  schriftelijk  en  voor  beide  partijen  overeen 

gekomen mag worden.120 Dit blijkt ook uit de parlementaire  geschiedenis bij die wet, waarin 

wordt  ingegaan op de analoge  toepassing van art. 7:680 bij  schadeplichtigheid als gevolg van 

onbevoegde tussentijdse opzegging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.121 Ook de 

wetgever  is  dus  van  mening  dat  tussentijdse  opzegging  zonder  dat  een  opzegbeding  is 

overeengekomen na invoering van de Wet flexibiliteit en zekerheid nog steeds mogelijk is.  

- Ten tweede ben ik met De Wolff eens dat het nietig of vernietigbaar achten van de onbevoegde 

tussentijdse  opzegging  zich  niet  verdraagt met  het  gesloten  systeem  van  opzegverboden  uit 

boek 7 titel 10 BW. Als de wetgever had beoogd de tussentijdse opzegging zonder opzegbeding 

onmogelijk te maken, dan had hij die wel, net als de andere opzegverboden, expliciet geregeld 

en daarbij aangegeven wat de gevolgen van overtreding zouden zijn.122 

- Ten derde wordt ook  in de  lagere rechtspraak  in de regel nog steeds gekozen voor de sanctie 

van onregelmatigheid van de opzegging, die leidt tot schadeplichtigheid van de opzegger indien 

de wederpartij het met de opzegging niet eens is. Zeer recent nog oordeelde de kantonrechter 

Utrecht dat ‘kan’ in art. 7:667 lid 3 BW moet worden gelezen als ‘mag’, wat ook in de literatuur 

de meest gedeelde mening zou zijn.123 Naar aanleiding van mijn literatuuronderzoek meen ik te 

mogen veronderstellen dat deze stelling klopt.124 

- Ten  vierde:  als men de woorden  ‘kan  slechts’  in  art.  7:667  lid  3 BW heel  letterlijk, dan  is  te 

rechtvaardigen  dat  alles  wat  daarmee  in  strijd  is  onmogelijk  is  en  de  sanctie  van 

vernietigbaarheid verdient.125 De praktische uitwerking van deze sanctie  is echter  letterlijk een 

onwerkbare  situatie  als  het  de werknemer  is  die  opzegt.  Vernietiging  van  de  opzegging  zou 

immers  tot  gevolg  hebben  dat  de  arbeidsovereenkomst  nog  steeds  bestaat  en  dat  de 

werknemer gedwongen wordt zijn werk te hervatten, terwijl hij duidelijk heeft aangegeven dit 

niet meer te willen door op te zeggen. Omdat slavernij  in Nederland al  lang niet meer bestaat 

zijn er geen middelen om de werknemer daartoe te dwingen en dat betekent dat partijen een 

                                                            120 W.C.L. van der Grinten/J.W.M. van der Grinten & W.H.A.C.M. Bouwens (bew.), Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2005, p. 285; C.J. Smitskam & E.J. Kronenburg‐Willems,  Wet Flexibiliteit en Zekerheid, Deventer: Kluwer 2000, p. 47; A.  Luttmer‐Kat,  ‘Boek  7  titel  10/Afd.9’  in: G.J.J.  Heerma  van  Voss  (hoofdred.),  Arbeidsovereenkomst,  Deventer:  Kluwer (losbl.).  121 Zie het wetgevingsoverleg van de Tweede Kamer met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1998/1999, 26257 nr. 12, p. 4 en Kamerstukken I 1998/1999, 26257 nr. 110b, p.6.  122  D.J.B.  de Wolff,  De  arbeidsovereenkomst  voor  bepaalde  tijd,  Deventer:  Kluwer  1999,  p.  150‐151.  Zie  ook:  ‘C  40.11 Tussentijdse  beëindiging  van  de  tijdelijke  arbeidsovereenkomst’  in:  C.J.  Smitskam  (hoofdred.)  Praktijkboek  flexibele arbeidsrelaties, Deventer: Kluwer (losbl.).  123 Zie bijv. Ktr. Oud‐Beijerland 6  februari 2006, Prg. 2006, p. 340‐343 en  recentelijk nog Ktr. Utrecht 9 april 2008,  LJN: BD3236. 124 De  ‘kan=mag  theorie’ wordt expliciet genoemd door o.a. Luttmer‐Kat: A. Luttmer‐Kat,  ‘Boek 7  titel 10/Afd.9’  in: G.J.J. Heerma van Voss (hoofdred.), Arbeidsovereenkomst, Deventer: Kluwer (losbl.).  125 En ook daar zijn enkele voorbeelden van te vinden in lagere rechtspraak, zie bijvoorbeeld Ktr. Haarlem 11 februari 2004, JAR 2004/58. 

Page 48: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

47  

arbeidsverhouding overhouden die zo verstoord is dat het geen zin heeft om die voort te laten 

bestaan. Het feit dat de werknemer niet gedwongen kan worden zijn werk te hervatten neemt 

natuurlijk niet weg dat hij in strijd met zijn contract heeft gehandeld door het tussentijds op te 

zeggen terwijl dat niet was overeengekomen en dus wanprestatie pleegt. Naast het feit dat de 

opzegging hem schadeplichtig maakt in de zin van art. 7:677 lid 4 BW kan hij ook daarvoor een 

schadevergoeding aan de werkgever verschuldigd zijn, zie paragraaf 5.2.3. 

 

Als het de werkgever is die opzegt moet hier een nuance worden aangebracht. In tegenstelling 

tot de werknemer moet de werkgever toestemming vragen voor de opzegging bij het CWI, op 

grond van art. 6 BBA. Laat hij dat na, dan kan de tussentijdse opzegging wel vernietigbaar zijn op 

grond van 9 BBA.126  

De  mogelijkheid  van  tussentijdse  opzegging  leidt  ertoe  dat  er  feitelijk  een 

arbeidsovereenkomst met een maximumduur ontstaat. Alleen als die maximumduur wordt vol 

gemaakt,  eindigt  zij  van  rechtswege.127    Het  idee  van  een  maximumduur  past  in  de 

voetbalwereld, nu contracten voor bepaalde tijd daar vaker niet dan wel worden uitgediend.  

 

d. Opzegging  wegens  een  dringende  reden:  net  als  iedere  gewone  werknemer  en  werkgever 

kunnen  speler  en  club de  arbeidsovereenkomst  altijd onverwijld opzeggen op  grond  van  een 

dringende  reden  (art.  7:677  lid  1  BW).  Voor  de  werkgever  worden  als  dringende  reden 

beschouwd zodanige daden, eigenschappen, of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge 

hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst 

te  laten voortduren  (art. 7:678  lid 1 BW). Het enkele  feit dat een  speler niet de door de club 

beoogde  resultaten behaalt,  levert geen  reden op voor een  ‘ontslag op staande voet’.128 Deze 

ingrijpende  vorm  van  opzegging  (zonder  dat  er  een  opzegtermijn  in  acht  genomen  hoeft  te 

worden en zonder dat de opzegverboden van toepassing zijn) dient dus altijd een goede reden 

te hebben, die door de  rechter  getoetst  kan worden. Wordt  de  aangevoerde  reden  achteraf 

door de rechter (of  in de voetbalwereld: de arbitragecommissie) te  licht bevonden, dan zou de 

Webster‐case een  rol kunnen  spelen op dezelfde wijze als hierboven  is besproken, omdat de 

opzegger dan  schadeplichtig  is  (art. 7:677  lid 1 BW). Dit geldt echter alleen als de opgezegde 

partij ter vernietiging van het ontslag op staande voet een beroep heeft gedaan op art. 7:677 lid 

1 BW, tweede volzin  (“De partij die opzegt zonder een dringende reden of zonder gelijktijdige                                                             126  Zie  in  deze  zin  onder  andere  C.J.  Loonstra & W.A.  Zondag,  Arbeidsrechtelijke  themata, Den Haag:  Boom  Juridische Uitgevers 2008, p. 446‐447.  127 A. Luttmer‐Kat,  ‘Boek 7 titel 10/Afd.9’  in: G.J.J. Heerma van Voss  (hoofdred.), Arbeidsovereenkomst, Deventer: Kluwer (losbl.) 128 F.C. Kollen (hoofdred.), Sport en recht, Alphen aan den Rijn: Samsom 2000, p. 69‐70.  

Page 49: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

48  

mededeling van de dringende reden is schadeplichtig). Doet hij een beroep op art. 6 jo. 9 BBA en 

stelt hij een loonvordering in op basis van art. 7:628 BW (geldt alleen als de opgezegde partij de 

werknemer  is)  dan  pleit  hij  in  feite  voor  instandhouding  van  de  overeenkomst  en  gaat  het 

voorgaande niet op.  

 

De  eerste  in  hoofdstuk  4  naar  aanleiding  van  de  Webster‐case  gerezen  vraag  kan  nu  worden 

beantwoord:  het  is  ook  voor  een  voetballer  van  een  Nederlandse  club  altijd  mogelijk  zijn 

arbeidsovereenkomst  voor  bepaalde  tijd  voortijdig  op  te  zeggen,  zelfs  als  daarin  geen  tussentijds 

opzegbeding  zoals  bedoeld  in  art.  7:667  lid  3  BW  is  opgenomen.  Omdat  de  wet  tussentijdse 

opzegging zonder opbeding in principe niet toestaat, moet worden aangenomen dat het expliciet in 

het contract uitsluiten van tussentijdse opzegging, aan het voorgaande niets verandert. Dan neemt 

men immers gewoon over wat de wet al dwingend bepaalt en gebleken is dat ondanks het bepaalde 

in  art.  7:667  lid  3  BW  tussentijdse  opzegging  zonder  opzegbeding  door  de  werknemer  de 

arbeidsovereenkomst  voor  bepaalde  tijd  doet  eindigen.  De  voortijdige  opzegging  kan  de  speler 

echter wel schadeplichtig maken als de club niet met de opzegging instemt. De speler is dan in ieder 

geval de gefixeerde of volledige schadevergoeding van art. 7:680 BW verschuldigd op grond van art. 

7:667  lid 4 BW. Wat die schadevergoeding voor de club  in kan houden en welke mogelijkheden de 

club  eventueel  nog  meer  heeft  om  schade  op  de  speler  te  verhalen,  wordt  in  paragraaf  5.2 

besproken.  

 

5.2 De schadevergoeding bij een voortijdige beëindiging van het spelerscontract 

Tot  zover heeft de uitwerking van de  zaak Webster naar Nederlands  recht heel weinig verschillen 

opgeleverd  met  de  uitspraak  van  het  CAS  in  die  zaak.  Gebleken  is  dat  een  speler  zijn 

arbeidsovereenkomst  ook  naar  Nederlands  recht  altijd  eenzijdig  kan  verbreken  door  hem  op  te 

zeggen. Het  feit dat de mogelijkheid bestaat betekent niet dat de speler een recht heeft om dit  te 

doen:  zowel  het  Nederlandse  recht  als  de  FIFA  Regulations  huldigen  het  uitgangspunt  dat  de 

arbeidsovereenkomst  voor  bepaalde  tijd  in  principe  moet  worden  uitgediend,  tenzij  partijen 

overeenkomen  haar  voortijdig  te  beëindigen  (resp.  art.  7:667  lid  1  jo.  lid  3  BW    en  art.  13  FIFA 

Regulations).  Daarom  zijn  aan  het  voortijdig  beëindigen  van  de  arbeidsovereenkomst  buiten  die 

situatie om sancties verbonden. Naar Nederlands recht is dat de schadeplichtigheid van art. 7:667 lid 

4 BW, de FIFA Regulations maken in art. 17 onderscheid tussen de situatie dat de opzegging binnen 

Page 50: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

49  

de  beschermde  periode  plaatsvindt  en  de  situatie  dat  de  opzegging  daarbuiten  plaatsvindt.129  In 

Nederland kennen we die beschermde periode niet, zij  is niet opgenomen  in de KNVB‐reglementen 

en  boek  7  titel  10 BW  kent  niet  zoiets  als  een minimumduur  voor  de  arbeidsovereenkomst  voor 

bepaalde  tijd. Dat  betekent  dat  het,  in  ieder  geval  tot  zover,  niet  uit  zou maken  als men  in  een 

internationale arbitragezaak een duidelijke rechtskeuze zou maken voor Nederlands recht en dat zou 

worden  toegepast  in plaats van de FIFA‐ Regulations. Bovendien geldt het bovenstaande ook voor 

een  binnenlandse  transfer,  waarop  immers  gewoon  Nederlands  recht  van  toepassing  is.130  De 

vervolgvraag is nu waarop de club als werkgever naar Nederlands recht aanspraak kan maken als een 

speler  zijn  contract  onbevoegd  tussentijds  opzegt.  Bestaan  er  ook  op  dit  punt  parallellen met  de 

uitspraak van het CAS in de Webster‐case?  

 

5.2.1 De gefixeerde schadevergoeding van art. 7:680 BW  

Omdat een speler schadeplichtig131 wordt als hij zijn contract onbevoegd  tussentijds opzegt,  is het 

startpunt van deze exercitie art. 7:677 lid 4 BW, dat bepaalt dat de wederpartij van de contractspartij 

die  schadeplichtig  is de  keus heeft de  in  art. 680 genoemde  gefixeerde  schadevergoeding, of een 

volledige  schadevergoeding  te vorderen. De gefixeerde  schadevergoeding wordt  in art. 7:680  lid 1 

BW gesteld op ‘het bedrag van het in geld vastgesteld loon voor de tijd dat de arbeidsovereenkomst 

bij  regelmatige  opzegging  had  behoren  voort  te  duren’.  Dit  artikel  lijkt  in  deze  situatie  niet 

toepasbaar, omdat het kenmerk van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zonder tussentijds 

opzegbeding nu  juist  is dat deze niet  regelmatig  (rechtsgeldig) opgezegd kan worden. De  regering 

heeft echter  in de parlementaire geschiedenis bij de Wet Flexibiliteit en Zekerheid aangegeven dat 

analoge  toepassing  van  dit  artikel  bij  onbevoegde  tussentijdse  opzegging  van 

arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd geen problemen oplevert en in overeenstemming is met 

een  ‘redelijke  wetsuitleg’.132  De  gefixeerde  schadevergoeding  bedraagt  dan  het  loon  over  de 

maanden die het contract nog zou duren. Hoewel Loonstra opmerkt dat de schadevergoeding in zo’n 

geval tot onverantwoord hoge bedragen kan oplopen en wijst naar de matigingsbevoegdheid van de 

                                                            129 In het geval dat de opzegging binnen de beschermde periode plaatsvindt kunnen aan een speler, naast een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding op basis van art. 17 lid 1 FIFA Regulations ook sportieve sancties worden opgelegd op grond van art. 17 lid 3 FIFA Regulations.  130 Zie H.T. van Staveren & M. Boetekees, ‘Voetbaltransfers onder vuur van de Europese Commissie en de FIFA?’, Ars Aequi 2001,  p.  224‐233.  Omdat  de  arbitragecommissie  wel  reflexwerking  toekent  aan  de  beschermde  periode,  ook  bij binnenlandse transfers (zie de zaak Suárez,, Arbitragecommissie KNVB 8 augustus 2007, nr. 1164) zou dit gegeven mogelijk wel een rol kunnen spelen bij het bepalen van de uiteindelijke schadevergoeding. 131 Dit is het begrip dat wordt gebruikt in HR 19 februari 1988, NJ 1988, 468 (Muyres/Dekker) en HR 4 september 1998, JAR 1998/200 (Van der Burgt/Thans) en dat later (na 1999) is overgenomen in de literatuur en lagere jurisprudentie.  132 Zie het wetgevingsoverleg van de Tweede Kamer met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1998/1999, 26257 nr. 12, p. 4 en Kamerstukken I 1998/1999, 26257 nr. 110b, p.6.  

Page 51: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

50  

rechter uit art. 7:680 lid 5133, doet zich het bijzondere verschijnsel voor dat dit in de voetbalwereld in 

veel gevallen  juist een vrij  lage vergoeding zal zijn,  in vergelijking met de  transfersom die een club 

kan ontvangen als het contract met wederzijds goedvinden wordt beëindigd, of wordt ontbonden. 

Het vorderen van de gefixeerde schadevergoeding  leidt voor de club dus tot hetzelfde resultaat als 

het  beroep  op  art.  17  FIFA  Regulations  in  de Webster‐case:  zij  ontvangt  de  restwaarde  van  het 

contract.134  Net  als  voor  de  Webster‐case  het  geval  was  (zie  paragraaf  4.2)  geldt  daarbij  het 

voorbehoud  dat  partijen  in  de  arbeidsovereenkomst  zelf  een  schadevergoedingsbedrag  overeen 

kunnen  komen:  art.  7:680  lid  4  BW  bepaalt  dat  de  gefixeerde  schadevergoeding  bij  schriftelijke 

overeenkomst tot een hoger bedrag mag worden vastgesteld. Dit bedrag is echter wel onderworpen 

aan de matigingsbevoegdheid van de rechter uit lid 5.  

  Net als hierboven in paragraaf 4.2 moet hier het verschil tussen een transferclausule en een 

schadevergoedingsclausule onder ogen worden gezien. Terwijl de  transferclausule de voorwaarden 

formuleert  waaronder  de  club  over  wil  gaan  tot  beëindiging  van  het  contract  met  wederzijds 

goedvinden,  is een schadevergoedingsclausule van toepassing  in de situatie dat één van de partijen 

(in dit geval: de speler) zich eenzijdig aan het contract onttrekt door het op te zeggen. Op die situatie 

zien wettelijke regels (art. 7:677 lid 4 jo. 7:680 BW)135, waarvan op onderdelen, namelijk voor zover 

het de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding betreft, kan worden afgeweken in de individuele 

arbeidsovereenkomst. Alleen al door de wijze waarop een transferclausule geformuleerd wordt (zie 

paragraaf  3.3)  kan  zij  moeilijk  doorgaan  voor  een  bepaling  waarin  van  de  wettelijke 

afwijkingsmogelijkheid van art. 7:680  lid 4 BW gebruik wordt gemaakt. Daarom  is het verstandig de 

vergoeding die de club wil ontvangen bij een beëindiging met wederzijds goedvinden (waarvan vaak 

niet  eens  wordt  vastgelegd  wie  die  moet  betalen)  en  de  schadevergoeding  bij  onbevoegde 

tussentijdse  opzegging  in  aparte  clausules  op  te  nemen.  Daarvoor  kunnen  bovendien  nog  de  in 

paragraaf 4.2 genoemde strategische redenen gelden, die samenhangen met het formuleren van de 

hoogte van de verschillende vergoedingen. 

  Zo  onderscheiden  vertoont  de  schadevergoedingsclausule  verwantschap  met  het 

boetebeding van art. 7:650 BW. In dit beding kan de werkgever op overtreding van de voorschriften 

van  de  arbeidsovereenkomst  een  boete  stellen  (lid  1),  die  het  karakter  kan  hebben  van  een 

                                                            133 C.J. Loonstra & W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 383, hetzelfde geldt voor Bakels in H.L. Bakels/I.P. Asscher‐Vonk & W.H.A.C.M. Bouwens (bew.), Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2007, op p. 147.  134 Wat  die  restwaarde  inhoudt  zal  natuurlijk  wel  verschillen  naar  gelang  het  recht  dat  wordt  toegepast,  omdat  het samenhangt met het loonsbegrip dat wordt gehanteerd. De arbitragecommissie van de KNVB heeft in de zaak Postma/ADO Den Haag  tot de  restwaarde van het  contract gerekend het bruto maandsalaris, de vakantietoeslag, de bijdrage aan de leaseauto en de bijdrage aan de huisvestingskosten (Arbitragecommissie KNVB 14 januari 2008, nr. 1187).  135 In een internationale zaak die voor een arbitraal orgaan van de FIFA terecht komt, zoals de Webster‐case, gaat het om een reglementaire regel, namelijk art. 17 FIFA Regulations.  

Page 52: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

51  

gefixeerde schadevergoeding  in die zin dat zij niet alleen bedoeld  is om de werknemer  te straffen, 

maar ook om de door de werkgever geleden schade te compenseren.136 De inhoudelijke eisen die art. 

7:650  BW  aan  het  boetebeding  stelt,  hoeven  voor  de  schadevergoedingsclausule  echter  geen 

betekenis  te  hebben.  Ten  eerste  gelden  ze  niet  indien  de  aan  het  boetebeding  onderworpen 

werknemer meer verdient dan het minimumloon (art. 7:650 lid 6 BW, dat zal voor profvoetballers in 

999 van de 1000 gevallen zo zijn) en ten tweede is de in art. 7:680 lid 1 genoemde schadevergoeding 

verschuldigd  bij  schending  van  een wettelijk  voorschrift  (in  dit  geval  art.  7:667  lid  3),  terwijl  het 

boetebeding alleen ziet op overtreding van een voorschrift uit de arbeidsovereenkomst. Ook als er 

geen  schadevergoedingsclausule  in  de  arbeidsovereenkomst wordt  opgenomen,  zal  de  speler  bij 

onbevoegde tussentijdse opzegging van zijn contract op grond van de wet (art. 7:677  lid 4 BW) een 

gefixeerde (of volledige) schadevergoeding verschuldigd zijn.  In de arbeidsovereenkomst kan alleen 

de hoogte daarvan op grond van art. 7:680 lid 4 BW worden bepaald.  

 

5.2.2 De volledige schadevergoeding van art. 7:677 lid 4 BW 

In  principe  brengt  het  vorderen  van  gefixeerde  schadevergoeding  de  club  dus  niet meer  dan  de 

restwaarde van het contract. Het alternatief op grond van art. 7:677 lid 4 BW is het vorderen van een 

volledige schadevergoeding. Maar wat is dan het schadeveroorzakende feit waarnaar gekeken moet 

worden?  In een arrest uit 1946 heeft de Hoge Raad overwogen dat de volledige schadevergoeding 

alleen  betrekking  heeft  op  schade  die  is  ontstaan  doordat  de  juiste  opzegtermijn  niet  in  acht  is 

genomen.137 De  kantonrechter  Emmen heeft  in  een uitspraak uit  1997 duidelijk  gemaakt wat dat 

inhoudt, namelijk dat ‘niet voor vergoeding in aanmerking komt schade, welke ook geleden zou zijn 

als bij het ontslag wel de termijn in acht genomen was’.138 Hier doet zich hetzelfde probleem voor als 

bij het bepalen van de gefixeerde schadevergoeding voor onbevoegde tussentijdse opzegging: er  is 

geen  termijn  die  in  acht  genomen  had moeten worden  voor  de  opzegging,  omdat  er  in  principe 

helemaal  niet  opgezegd  had  mogen  worden.  In  de  weinige  zaken  die  bekend  zijn  waarin  de 

werkgever een volledige schadevergoeding kon vorderen van de werknemer komt deze situatie niet 

aan de orde.139 Bij het bepalen van de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding voor onbevoegde 

tussentijdse opzegging valt zoals besproken de  restrictie van de opzegtermijn die  in acht genomen 

had moeten worden weg, waardoor de gehele resterende duur van het contract meetelt. Diezelfde 

constructie  kan naar  analogie worden  toegepast op de  volledige  schadevergoeding. Dat  heeft  tot 

                                                            136 Zie C.J. Loonstra & W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 189 e.v. 137 HR 1 februari 1946, NJ 1946, 106 (Becks/Philips), zie hierover ook D.J. Buijs, ‘Beëindigingvergoedingen in het kader van de  arbeidsovereenkomst’,  in:  F.B.J.  Grapperhaus,  C.J.  Loonstra  &  C.G.  Scholtens  (red.),  Afvloeiingsregelingen  in  het arbeidsrecht, Deventer: Kluwer, 2004.   138 Ktr. Emmen 12 november 1997, JAR 1998/8. 139 Zie A.S. Friedberg, ‘De betalende werknemer’, ArbeidsRecht 1999‐4, p. 13‐16. 

Page 53: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

52  

gevolg dat de club alle schade die zij lijdt doordat de speler ontslag neemt kan opvoeren uit hoofde 

van de volledige schadevergoeding.  

Het vorderen van een volledige schadevergoeding heeft alleen nut als de club kan aantonen  in 

werkelijkheid meer schade te hebben geleden dan de gefixeerde schadevergoeding kan dekken. De 

omvang  van  de  volledige  schadevergoeding  moet,  in  tegenstelling  tot  wat  het  geval  is  bij  de 

gefixeerde schadevergoeding, bij betwisting worden bewezen.140 Daarbij moet niet worden vergeten 

dat  de  club  met  het  aantonen  daarvan  begint  op  0,  want  naast  het  feit  dat  de  gefixeerde 

schadevergoeding een fictief schadebedrag is, is het salaris waar de speler gedurende de resterende 

duur  van  zijn  contract  recht  op  had  natuurlijk  nooit  een  schadepost  voor  de  club.  Voor  de 

schadeposten  die  de  club  mogelijk  kan  opvoeren  heb  ik  aansluiting  gezocht  bij  de  tot  nu  toe 

aangehaalde jurisprudentie van het CAS, de DRC en de arbitragecommissie van de KNVB en bij boek 6 

titel 1.10 BW (‘Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding’), omdat boek 7 titel 10 BW zelf niets 

regelt over de inhoud van de volledige schadevergoeding. Art. 6:95 BW maakt voor de schade die op 

grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding (hier bestaande in de schadeplichtigheid 

van de speler op grond van art. 7:677  lid 2  jo.  lid 4) vergoed moet worden een onderscheid tussen 

vermogensschade  en  ‘ander  nadeel’  (nader  uitgewerkt  in  art.  6:106  BW).  Omdat  niet  goed 

voorstelbaar  is  hoe  de  club  bij  onbevoegde  tussentijdse  opzegging  schade  uit  ander  nadeel  dan 

vermogensschade zou  lijden, wordt hieronder alleen de mogelijke vermogensschade  in aanmerking 

genomen.  

 

5.2.2.1 Opleidingskosten 

Uiteraard heeft de club kosten gemaakt voor het opleiden en trainen van de speler. Het feit dat de 

club  die  niet  geheel  kan  terugverdienen  als  de  speler  voor  een  bepaalde  datum  zijn  contract 

verbreekt,  zou wellicht  als  schade  verhaalbaar  zijn141, maar  zowel  de  KNVB  als  de  FIFA  hebben 

hiervoor  een  speciale  regeling  getroffen  in  hun  reglementen.142  Deze  regeling  is,  net  als  de  in 

paragraaf 3.4 besproken solidariteitsbijdrage, in de reglementen opgenomen om clubs te stimuleren 

een kwalitatief goede  jeugdopleiding  in te richten waarvan zij  later, ook als de door hen opgeleide 

spelers bij andere clubs terecht komen, de vruchten kunnen plukken. Dit compensatiesysteem geldt 

tussen  clubs  onderling  en  speelt  niet  in  de  verhouding  tussen  speler  en  club.  De 

                                                            140 D.J. Buijs,  ‘Beëindigingvergoedingen  in het kader van de arbeidsovereenkomst’,  in: F.B.J. Grapperhaus, C.J. Loonstra & C.G. Scholtens (red.), Afvloeiingsregelingen in het arbeidsrecht, Deventer: Kluwer, 2004.  141 Als partijen hiervoor in het contract een regeling overeengekomen zouden zijn vergelijkbaar met het studiekostenbeding voor de ‘gewone’ werknemer, dat ook tot doel heeft de werkgever zekerheid te geven over het terugverdienen van zijn in de werknemer gedane  investeringen.  Zie over dit beding C.J.  Loonstra & W.A.  Zondag, Arbeidsrechtelijke  themata, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 220 e.v.  142 Zie KNVB‐Reglement Overschrijvingsbepalingen Algemeen, Opleidingsvergoeding en Solidariteitsbijdrage art. 3 jo. 11 t/m 13 en annex 4 bij de FIFA‐Regulations.  

Page 54: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

53  

opleidingsvergoeding  is  bovendien  verschuldigd  bij  het  aangaan  van  de  arbeidsovereenkomst  en 

niet bij het eindigen ervan.  In de Webster‐case werd nog eens bevestigd dat opleidingskosten niet 

kunnen worden verhaald op een speler  in het kader van een onrechtmatige eenzijdige beëindiging 

van de arbeidsovereenkomst.143. 

 

5.2.2.2 De nog niet afgeschreven aankoopwaarde van de speler 

De  speler  zelf  vertegenwoordigt  voor  de  club  een  bepaalde waarde.  Zoals  besproken wordt  die 

waarde  in  het  huidige  transfersysteem  door  de  club  verzilverd  in  de  transfervergoeding  als  het 

contract door partijen  in onderling overleg of door de arbitragecommissie wordt beëindigd. In veel 

gevallen  heeft  de  club  voor  een  speler  die  bij  haar  vertrekt  in  het  verleden  ook  een 

transfervergoeding betaald. Voor dit bedrag mogen clubs met een NV‐ of BV‐vorm de speler ook op 

activeren op hun balans onder de post  ‘immateriële activa’.144 Net als de waarde van veel overige 

activa van ‘het bedrijf’ de voetbalclub (zoals bedrijfsauto’s en trainingsmaterialen) wordt de waarde 

van een speler afgeschreven over de duur van een aantal  jaren, namelijk over de  looptijd van het 

contract. Deze afschrijving geschiedt lineair. Een voorbeeld kan dit verduidelijken:  

 

Stel dat een club een succesvolle speler binnenhaalt en aan diens oude club voor hem een transfervergoeding betaalt 

van €9.000.000,‐. De club en de speler sluiten een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van drie jaar. 

De €9.000.000,‐ wordt op de balans opgenomen onder de post ‘immateriële vaste activa’ en men is van plan deze in 

drie  jaar  lineair af te schrijven, dat wil zeggen dat de waarde  ieder contractsjaar daalt met €3.000.000,‐. Hoewel de 

aankoopwaarde (deze term is misleidend, vanwege het feit dat de nieuwe club geen koopcontract heeft gesloten met 

de oude club) niet gelijk te stellen  is met de transferwaarde van de speler, dat wil zeggen de waarde waarvoor het 

contract  van  de  speler  op  een  bepaald  moment  kan  worden  afgekocht,  is  de  lineaire  afschrijving  van  de 

aankoopwaarde  te  relateren aan het  feit dat de  transferwaarde van een  speler daalt naarmate het einde van  zijn 

contractsperiode nadert. Om dezelfde reden  is het ook reëel de afschrijvingen uit te smeren als het contract wordt 

verlengd.  Stel  dat  de  club  en  de  speler  in  het  tweede  contractsjaar  overeenkomen  de  arbeidsovereenkomst  te 

verlengen met  twee  jaar  (m.a.w.: er wordt een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de duur van  tweejaar gesloten). 

Aan het einde van het  tweede contractsjaar bedraagt de aankoopwaarde van de speler op de balans €3.000.000,‐. 

Dan kan de club dus besluiten het restant van de aankoopwaarde af te schrijven  in de drie  jaar die het contract nu 

nog duurt, voor €1.000.000,‐ per jaar.  

 

Art. 6:97 eerste zin BW bepaalt dat vermogensschade wordt begroot op de wijze die het meest met 

de aard ervan  in overeenstemming  is. Als een speler bij de club vertrekt gedurende de  looptijd van 

zijn contract, zoals dat het geval  is bij tussentijdse opzegging,  is hij ‘iets’ waard, getuige de dan nog 

niet geheel afgeschreven aankoopsom op de balans. De club verliest dan door toedoen van de speler                                                             143 In r.o. 119 en 120.  144 Zie de licentierichtlijnen van de KNVB, vastgesteld op basis van art. 8 lid 2 KNVB‐Licentiereglement (in overeenstemming met de algemene Nederlandse richtlijnen voor jaarverslaggeving van vennootschappen).  

Page 55: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

54  

een immaterieel actief en lijdt daardoor schade. Als die schade moet worden begroot op de wijze die 

het meest met de aard ervan  in overeenstemming  is,  is het  logisch om op de balans te kijken: daar 

kan het nog niet  afgeschreven deel  van de  aankoopsom die  voor de  speler betaald  is  zo worden 

afgelezen. Om deze reden  is het nog niet afgeschreven deel van de aankoopsom die voor de speler  

betaald  is een vrij eenvoudige schadepost. Het  is de schade die de club direct  lijdt door het vertrek 

van de speler en zij is af te lezen op de balans.  

Voor clubs die niet de NV‐ of BV‐vorm bezitten en dus geen balans hoeven te publiceren kan 

dit  iets  ingewikkelder  liggen.  Omdat  de  lineaire  afschrijvingsmethode  is  ingeburgerd  als 

afschrijvingsmethode voor de aankoopwaarde van spelers, zou de arbitragecommissie van de KNVB 

wellicht bereid gevonden kunnen worden om het nog niet afgeschreven deel van de aankoopwaarde 

zelf te berekenen, zoals het CAS dat deed in de zaak Bouabe.145  

Het  bovenstaande  geldt  alleen  voor  spelers  voor wie  de  club  toen  zij  ze  in  dienst  nam  een 

vergoeding voor heeft moeten betalen. Spelers die transfervrij bij haar in dienst zijn gekomen of die 

zij zelf heeft opgeleid kunnen voor de club wel een zekere waarde vertegenwoordigen in die zin dat 

ook zij weer een bepaalde vergoeding op kunnen brengen als hun contract voortijdig eindigt, maar 

als  zij hun  contract  tussentijds opzeggen  lijdt de  club  geen directe  vermogensschade  zoals dat bij 

spelers van wie de aankoopwaarde nog niet geheel is afgeschreven wel het geval is.  

Deze schadepost  is ook aan de orde gekomen  in de Webster‐case, zij wordt ook als criterium 

voor de berekening van de schadevergoeding op basis van art. 17 lid 1 FIFA Regulations in dat artikel 

genoemd. Het CAS was van mening dat Hearts het nog niet afgeschreven deel van de transfersom die 

zij voor Webster had betaald niet kon verhalen, omdat die geacht werd afgeschreven te zijn over de 

duur van het contract dat partijen oorspronkelijk hadden gesloten. Hearts had nadat de verlenging 

van de arbeidsovereenkomst was ingegaan op dit punt niets meer te eisen, aldus het CAS, omdat de 

speler  in  dit  geval  voor  een  langere  periode  bij  de  club  was  gebleven  dan  in  eerste  instantie 

overeengekomen was. Het CAS accepteert de bovengenoemde  techniek van het uitsmeren van de 

afschrijvingen blijkbaar niet. Omdat men  in Nederland deze wijze van afschrijven gewoon  is en dit 

ook  is  toegestaan  op  grond  van  de  KNVB‐reglementen,  lijkt  het  reëel  te  veronderstellen  dat  de 

arbitragecommissie van de KNVB dit wel zal accepteren. Dat het CAS deze schadepost wel hanteert 

als  verlenging  van  de  arbeidsovereenkomst  niet  heeft  plaatsgevonden,  blijkt  uit  de  eerder 

aangehaalde zaak Bouabe.146  

 

                                                             145 CAS 31 januari 2008, 2007/A/1314. 146 CAS 31 januari 2008, 2007/A/1314. 

Page 56: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

55  

5.2.2.3 Gederfde winst 

Het  is mogelijk  dat  de  club  ook  indirecte  vermogensschade  lijdt  doordat  de  speler  zijn  contract 

tussentijds doet eindigen door opzegging. Zou het contract immers zijn beëindigd op de wijze die in 

het huidige transfersysteem gebruikelijk is, namelijk met wederzijds goedvinden of door ontbinding, 

dan had de club een transfervergoeding voor de speler kunnen ontvangen. Het gaat hier dus om het 

verhalen van de afkoopsom waarmee het contract ook beëindigd had kunnen worden. De club kan 

proberen  deze  bij  het  vorderen  van  de  volledige  schadevergoeding  van  art.  7:  677  lid  4  BW  te 

verhalen als gederfde winst: als de speler zijn contract op de gebruikelijke wijze had beëindigd zou de 

club  winst  gehad  hebben  van  de  daarbij  verschuldigde  transfersom.  Als  de  speler  zijn  contract 

onbevoegd  tussentijds opzegt,  loopt de  club die  vergoeding mis. Dat  vermogensschade  inderdaad 

kan bestaan in gederfde winst wordt bevestigd in art. 6:96 lid 1 BW.  

Het probleem met  deze  schadepost  is de  aantoonbaarheid  ervan. Het  is bijna onmogelijk de 

vordering van een transfersom te onderbouwen met gegevens die het bedrag ervan rechtvaardigen. 

In gesprekken met mensen uit de praktijk van de voetbalwereld (de general counsel van Feyenoord, 

een jurist van de FBO, de coördinator tuchtzaken van de KNVB en de voorzitter van ProAgent147), heb 

ik  steeds  geprobeerd  erachter  te  komen  hoe  de  huidige  transfersommen  tot  stand  komen.  Hoe 

wordt de afkoopsom van een contract bepaald of met andere woorden: wat  is een  speler waard? 

Niemand heeft daar een antwoord op. De prijs die betaald moet worden om een speler weg te halen 

bij zijn club en  in te  lijven wordt op dezelfde wijze bepaald als de prijs van rozen op een veiling.148  

Factoren  die meespelen  zijn  de  kwaliteit  van  de  speler,  de  resterende  duur  van  zijn  contract,  de 

goodwill  die  zijn  naam  zal  kweken  bij  fans  en  ‘de  waan  van  de  dag’  (citaat  van  één  van  de 

geïnterviewden). Als een speler vlak voor een transfer window een fenomenale wedstrijd speelt en 

drie keer scoort, kan zijn transferwaarde  ineens explosief stijgen. En net als rozen op Valentijnsdag, 

kunnen  spelers  ineens  veel meer  opbrengen  als  de  dag  dat  de  transfer window  sluit  nadert. De 

arbitragecommissie brengt dit in overweging 26 van de zaak Bakens als volgt onder woorden:  

 

‘Clubs  proberen  in  een  vrije  onderhandelingssituatie  van  loven  en  bieden  tot  overeenstemming  over  de 

afkoopvergoeding  te  komen,  waarbij  er  kennelijk  geen  algemeen  aanvaarde  kwantitatieve  parameters  zijn  en 

uiteindelijk  het marktmechanisme  bepaalt  of  partijen  er  al  dan  niet  uitkomen. Daarbij  kunnen  ook  de  specifieke 

omstandigheden waarin de clubs zich bevinden van invloed zijn’.149 

                                                            147  ProAgent  is  de  belangenvereniging  voor  spelersmakelaars,  die  spelers  in  veel  gevallen  bijstaan  in contractsonderhandelingen en  fungeren als een soort  tussenpersoon bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst tussen speler en club.  148 Men  hanteert  zelfs  dezelfde  terminologie  als  op  een  veiling:  clubs  kunnen  tegenwoordig  ‘bieden’  op  spelers,  zie bijvoorbeeld  het  volgende  nieuwsbericht  van  het  ANP:  ‘Ajax  doet  bod  op  Aissati’  van  14  juli  2008  op <http://www.bnr.nl/archief?url=/csFdArtikelen/ANP/y2008/m07/d14/ANP140708148>, geraadpleegd op 15 juli 2008.  149 Arbitragecommissie KNVB 8 augustus 2007,  nr. 1165 (Bakens/RKC Waalwijk), ov. 26.  

Page 57: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

56  

Art. 6:97 tweede zin BW bepaalt dat  indien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden 

vastgesteld, zoals hier duidelijk het geval  is, zij door de rechter (in dit geval: de arbitragecommissie 

van de KNVB) moet worden geschat. Maar dat  is wel  lastig als enig  ijkpunt voor het vaststellen van 

zo’n vergoeding ontbreekt. Wellicht zou de arbitragecommissie hiervoor aansluiting kunnen zoeken 

bij  zaken  waarin  zij  een  transfersom  heeft  bepaald  in  het  kader  van  de  vergoeding  in  een 

ontbindingsprocedure,  zoals  dat  ook  in  de  kennelijk  onredelijk  ontslagprocedure mogelijk  is  (zie 

paragraaf 5.2.2), maar dat  lijkt vergezocht. Het karakter van de vergoedingen  in deze procedures  is 

namelijk  heel  anders:  het  gaat  om  vergoedingen  naar  billijkheid150,  terwijl  de  volledige 

schadevergoeding puur moet herstellen wat er  in de  juridische verhouding tussen partijen  is scheef 

getrokken doordat de  één de  ander  schade heeft berokkend. Ook  een  eventuele  transferclausule 

waarin een (minimum)transfervergoeding is opgenomen kan de arbitragecommissie hier niet helpen, 

omdat die geen  indicatie geeft  voor wat de  speler op het moment dat hij  zijn  contract  verbreekt 

daadwerkelijk waard  is.  Het  gaat  om  de waarde  die  andere  clubs  op  het moment  dat  de  speler 

vertrekt bereid zouden zijn geweest voor hem te betalen. Die waarde kan de club alleen aantonen als 

zij op dat moment een concreet bod op de speler in handen heeft.  

Daar komt bij dat niet alleen het aantonen van de hoogte van deze schadepost lastig is, maar 

ook het bestaan ervan op zich. Het is immers niet zeker dat het contract van een speler ook voortijdig 

zou zijn geëindigd (en de club een transfervergoeding zou hebben geïnd) als de speler zijn contract 

niet  zou hebben opgezegd. Het gebeurt ook dat een  club niet  tevreden  is over een  speler en  zijn 

contract niet verlengt om niet het  risico  te  lopen  inderdaad nog een zekere periode aan de speler 

vast  te  zitten.  Als  zich  in  zo’n  geval  voor  het  einde  van  het  contract  geen  geïnteresseerde  clubs 

melden die bereid zijn een transfervergoeding voor de speler te betalen, vertrekt de speler na afloop 

van het contract transfervrij en ontvangt de club niets. Als de speler zijn contract opzegt omdat een 

andere  club heeft  aangegeven hem  graag  als werknemer  te willen  verwelkomen,  kan dit  voor de 

arbitragecommissie  natuurlijk wel  een  sterke  indicatie  zijn  voor  het  feit  dat  het  contract  van  de 

speler  zeer waarschijnlijk  niet  zomaar  zou  zijn  afgelopen.  Zekerheid  daaromtrent  kan  zij  opnieuw 

alleen krijgen als de  club op het moment dat de  speler opzegde een  concreet bod voor hem had 

ontvangen. Het is dus niet onmogelijk, maar zonder een concreet bod op de speler wel verschrikkelijk 

moeilijk voor clubs om deze schadepost in rechte hard te maken.  

                                                            150 Resp. art. 7:685 lid 8 BW en HR 17 oktober 1997, JAR 1997/245 (Schoonderwoert/Schoonderwoerd) en A. Luttmer‐Kat, ‘Boek 7, Titel 10, Afd. 9, Art. 681’, in: P.F. van der Heijden, J.M. van Slooten & E. Verhulp, Arbeidsrecht : De tekst van Titel 7.10 BW en andere relevante regelgeving met betrekking tot het arbeidsrecht, voorzien van commentaar, Deventer: Kluwer 2004.  

Page 58: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

57  

Het feit dat clubs moeilijk kunnen aantonen hoeveel schade zij lijden als ze de marktwaarde 

van de speler bij het einde van het contract niet kunnen verzilveren, speelde ook een grote rol in de 

beslissing van het CAS om de geschatte transferwaarde van de speler  niet mee te laten wegen bij het 

berekenen van de vergoeding.151 Het CAS was echter ook op principiële gronden van mening dat de 

mogelijk voor de speler te verkrijgen transfervergoeding niet mag meewegen bij het berekenen van 

een vergoeding op basis van art. 17 FIFA Regulations. Het arbitrale panel vindt dat het meewegen 

van  de  geschatte  transferwaarde  van  de  speler  bestraffend  werkt  (en  dus  niet  in  een 

schadevergoeding past) en kan er geen economische  rechtvaardiging voor vinden. Daar ben  ik het 

niet mee eens.152 Voor het overige is  de aan deze overweging ten grondslag liggende argumentatie 

lastig te volgen.  

Het  probleem  is  dus  dat  de  transferwaarde  geschat  moet  worden,  terwijl  dat  schier 

onmogelijk is, maar als een club kan aantonen dat zij een aanzienlijke vergoeding misloopt omdat de 

speler heeft besloten het contract op te zeggen op de enige manier die juridisch niet  is toegestaan, 

dan lijdt zij mijns inziens daardoor schade.  

 

De conclusie van deze paragraaf over de volledige schadevergoeding van art. 7:677  lid 4 BW moet 

zijn dat de club bij het vorderen hiervan een lastige bewijspositie heeft. Zonder concreet bod op de 

speler zal het aantonen van de mogelijk voor de speler te verkrijgen transfervergoeding als gederfde 

winst heel moeilijk zijn. Dan blijft over het nog niet afgeschreven deel van de aankoopwaarde van de 

speler, als het tenminste gaat om een speler die de club heeft aangekocht.  In het geval dat de niet 

afgeschreven  aankoopwaarde  de  gefixeerde  schadevergoeding  niet  overtreft  en  in  alle  andere 

gevallen  en  zal  het  verstandiger  zijn  om  de  (eventueel  contractueel  verhoogde)  gefixeerde 

schadevergoeding te kiezen, daar heeft de club in ieder geval recht op. 

 

5.2.3 De vordering uit kennelijk onredelijke opzegging 

Naast  het  vorderen  van  een  gefixeerde  of  volledige  schadevergoeding  kan  de  club  wellicht  een 

vordering  instellen op basis van de kennelijk onredelijke opzegging van art. 7:681 BW. Lid 1 van dit 

artikel stelt dat indien één van de partijen de arbeidsovereenkomst, al of niet met inachtneming van 

de  voor  opzegging  geldende  bepalingen,  kennelijk  onredelijk  opzegt,  de  rechter  steeds  aan  de 

wederpartij  een  schadevergoeding  kan  toekennen.  Lid  3  geeft  vervolgens  twee  voorbeelden  van 

gevallen waarin  opzegging  door  de werknemer,  zoals  in  de  hier  behandelde  situatie  het  geval  is, 

kennelijk  onredelijk  kan  zijn.  Dat  is  zo  (a)  wanneer  de  opzegging  geschiedt  zonder  opgave  van                                                             151 Zie r.o. 142.  152 De economische rechtvaardiging voor het verhalen van transfervergoedingen is besproken in paragraaf 2.2.5.  

Page 59: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

58  

redenen of onder opgave van een voorgewende of valse reden en (b) wanneer de gevolgen van de 

opzegging voor de werkgever te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werknemer bij de 

opzegging. Oorspronkelijk was het instrument van de kennelijk onredelijke opzegging bedoeld om de 

reden  voor  de  opzegging,  ook  als  die  opzegging  verder  rechtmatig  was,  marginaal  te  toetsen. 

Uiteindelijk  is  de  rechter  op  grond  van  dit  artikel  overgegaan  tot  een  volledige  toetsing  van  het 

ontslag. Met  name  geldt  dit  voor  het  zogenaamde  gevolgencriterium  van  lid  2  onder  b,  dat  een 

belangenafweging inhoudt tussen de (financiële) gevolgen van het ontslag voor de werknemer (mede 

in  aanmerking  genomen  de  voor  hem  bestaande mogelijkheden  om  ander  werk  te  vinden,  zijn 

leeftijd,  enz.)  en  het  belang  dat  de  werkgever  bij  dat  ontslag  heeft.  Zijn  die  gevolgen  voor  de 

werknemer over het geheel genomen te ernstig, dan is de opzegging kennelijk onredelijk en heeft de 

werknemer  recht op een  vergoeding. Bij de  toetsing van de opzegging op grond van dit  criterium 

moet de  rechter  alle omstandigheden  van het  geval  in  aanmerking nemen.153 Dit  criterium  is een 

centrale rol gaan spelen bij vorderingen op grond van art. 7:681 BW.154  

Nu  is  in  lid 3 onder sub b eenzelfde soort criterium opgenomen, dat betrekking heeft op de 

(financiële)  gevolgen  van  de  opzegging  voor  de werkgever. Ook  hier  vindt  een  belangenafweging 

plaats.  Omdat  er  bij  dit  artikellid  weinig  tot  geen  jurisprudentie  bestaat,  zullen  de  uitlegregels 

voortvloeiend  uit  de  stortvloed  aan  jurisprudentie  bij  het  gevolgencriterium  van  lid  2  analoog 

toegepast moeten worden. En dan  lijkt de club met een vordering op grond van dit criterium een 

kans  te  hebben,  als  partijen  tenminste,  zoals  dat  in  bijna  alle  voetbalcontracten  gebeurt,  een 

transferclausule  zijn  overeengekomen  met  daarin  een  (minimum)transfersom.  De  club  zou  dan 

kunnen  stellen dat de  speler door  te  kiezen  voor de weg  van opzegging  (om  in dienst  te  kunnen 

treden  bij  een  andere  club),  die  in  principe  niet  voor  hem  openstond,  bewust  de  afspraak  heeft 

ontdoken die partijen hebben  gemaakt. Men  zou  kunnen  zeggen dat dat ook het  geval  is  als het 

speler kiest voor ontbinding op grond van art. 7:685 BW, maar die weg is ‘legaal’ en daarbij komt er 

een rechterlijke (of arbitrale) toetsing aan te pas en kan de werkgever zijn belangen ook naar voren 

brengen. Nu benadeelt de speler de club door bewust onbevoegd op te zeggen, waardoor de club de 

overeengekomen  transfersom misloopt  terwijl  zij de  speler heeft  toegezegd  te  zullen meewerken 

aan een tussentijdse beëindiging van het contract, hoewel onder bepaalde voorwaarden. Het feit dat 

de opzegging onregelmatig is, mag ook meespelen bij het beoordelen van de opzegging.155 Het gaat 

hier om een belangenafweging, dus het is uiteraard van belang wat voor reden de speler heeft om de 

arbeidsovereenkomst zo te beëindigen. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen of speler en club 

                                                            153  Zie  de  arresten  HR  25  juni  1999,  JAR  1999/149  (Driessen/Boulidam)  en  HR  3  december  2004,  JAR  2005/30  (Van Ree/Damco).  154 C.J. Loonstra & W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 384 e.v.  155 Zie HR 29 september 1995, JAR 1995/232.  

Page 60: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

59  

zich jegens elkaar respectievelijk als goed werknemer en werkgever hebben gedragen op grond van 

art.  7:611  BW.156  Toch  zijn  er weinig  redenen  te  bedenken  op  grond waarvan  het  de  speler  niet 

verweten zou kunnen worden in plaats van voor opzegging, niet voor ontbinding te hebben gekozen. 

Vanuit werkgeversoogpunt zou bijvoorbeeld de omstandigheid dat de speler tegenover de club en in 

de media verklaart absoluut nog een seizoen bij de club te willen blijven, en  twee weken  later zijn 

contract opzegt, een  rol  kunnen  spelen. Bovendien  lijkt het  karakter  van de  schadevergoeding op 

grond van art. 7:681 BW anders te zijn dan dat van een volledige schadevergoeding op grond van art. 

7:677 lid 4 BW. Volgens de Hoge Raad gaat het in art. 7:681 lid 1 BW om een schadevergoeding die 

de  rechter  naar  billijkheid  aan  de  opgezegde  partij  kan  toekennen.  Het  bedrag  daarvan  wordt 

bepaald aan de hand van alle omstandigheden van het geval en berust niet op een begroting van de 

schade  die  daadwerkelijk  uit  de  beëindiging  van  de  arbeidsovereenkomst  voortvloeit.157  In  het 

gewone arbeidsrecht speelt daarom de discussie of voor de berekening van een schadevergoeding in 

de  7:681‐procedure,  geen  aansluiting  kan  of  moet  worden  gezocht  bij  de  berekening  van  de 

ontbindingsvergoeding van art. 7:685 lid 8 BW, wat immers ook een vergoeding naar billijkheid is.158 

Voor de berekening van de ontbindingsvergoeding bestaat  immers een vaste formule159, terwijl die 

voor  berekening  van  een  schadevergoeding  op  grond  van  art.  7:681  BW  ontbreekt.  De 

arbitragecommissie, zo zal blijken  in paragraaf 6.2, gebruikt die  formule bij het berekenen van een 

ontbindingsvergoeding echter niet. Als zij  in plaats daarvan een andere  richtlijn zou hanteren voor 

het berekenen daarvan zou ik ervoor pleiten dat zij daarbij aansluiting zoekt in de 7:681‐procedure, 

maar  vooralsnog  komt  zij  niet  verder  dan  dat  de  vergoeding  ‘ex  aequo  et  bono’  bepaald.160  De 

arbitragecommissie  noemt  bijvoorbeeld  in  de  zaak  Bakens/RKC161 wel  een  aantal  factoren  die  zij 

daarbij  in aanmerking neemt. Als over die  factoren brede overeenstemming  zou bestaan en  ze  in 

enige vorm, net  zoals de kantonrechtersformule, vastgelegd  zouden kunnen worden162,  zouden  ze 

mijns inziens zeker in aanmerking komen voor ‘analoge toepassing’ in de 7:681‐procedure.  

Geconcludeerd  kan  worden  dat  de  bewijslast  van  de  club  bij  het  vorderen  van  een 

schadevergoeding op grond van kennelijk onredelijke opzegging  lichter  is dan bij het vorderen van 

een volledige schadevergoeding, omdat het gaat om een belangenafweging en een vergoeding naar 

billijkheid. De kans dat de overeengekomen transfersom wordt meegenomen bij het bepalen van de 

                                                            156 HR 28 april 2000, JAR 2000/120 (Guitoneau/Midnet Tax BV). 157 HR 17 oktober 1997, JAR 1997/245 (Schoonderwoert/Schoonderwoerd) en A. Luttmer‐Kat, ‘Boek 7, Titel 10, Afd. 9, Art. 681’, in: P.F. van der Heijden, J.M. van Slooten & E. Verhulp, Arbeidsrecht : De tekst van Titel 7.10 BW en andere relevante regelgeving met betrekking tot het arbeidsrecht, voorzien van commentaar, Deventer: Kluwer 2004.  158 Zie C.J. Loonstra & W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 420 e.v. 159 De kantonrechtersformule, zie aanbeveling 3.6 van de Kring van Kantonrechters. 160 Zie verder paragraaf 6.2.  161 Arbitragecommissie KNVB 8 augustus 2007, nr. 1165. 162  In  paragraaf  6.3  wordt  de mogelijkheid  onderzocht  van  het  formuleren  van  een  richtlijn  voor  het  vaststellen  van transfervergoedingen, die ook voor de ontbindingsprocedure zou moeten gelden.  

Page 61: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

60  

schadevergoeding die de  speler aan de  club verschuldigd  is,  lijkt dan ook groter. De vordering uit 

kennelijk onredelijke opzegging  zou  kunnen worden  ingesteld  (in  een  aparte procedure) naast de 

vordering van gefixeerde schadevergoeding. De gemakkelijkste weg voor de club blijft echter dat zij 

de  gefixeerde  schadevergoeding  contractueel  op  een  zodanig  bedrag  bepaalt,  dat  de 

transfervergoeding daarin al is verwerkt.  

 

5.2.4 De vordering uit wanprestatie  

Als  alternatief  voor  de  vordering  uit  kennelijk  onredelijke  opzegging  náást  de  vordering  van 

gefixeerde  schadevergoeding  zou  de  club  mijns  inziens  een  vordering  tot  schadevergoeding  uit 

wanprestatie  op  grond  van  art.  7:686  BW  kunnen  instellen.  Vestering  heeft  de  mogelijkheid 

onderzocht  van  toepassing  van  de  ‘Deuss‐leer’  (uit  het  arrest Deuss/Motel Maatschappij Holland 

NV163)  in de situatie dat niet de werkgever maar de werknemer schadeplichtig  is geworden bij het 

ontslag.164  In  het  genoemde  arrest  vorderde  werkneemster  Deuss  ontbinding  van  de 

arbeidsovereenkomst nadat zij door haar werkgever was ‘weggepest’. De kantonrechter ontbond de 

overeenkomst  op  grond  van  een  dringende  reden,  waardoor  Deuss  niet  de  vergoeding  naar 

billijkheid van art. 7:685  lid 8 BW toe kon komen. Daardoor werd werkgever Holland schadeplichtig 

op grond van art. 7:677 lid 3 BW. Dat betekent dat Deuss, net als de club in de casus die hier wordt 

behandeld, aanspraak kon maken op de beperkte gefixeerde of volledige schadevergoeding van (het 

huidige) art. 7:677 lid 4 jo. 7:680 BW. Zij koos er echter voor om in een nieuwe bodemprocedure een 

schadevergoeding van Holland te eisen op grond van wanprestatie, nu geregeld in art. 7:686 BW. De 

Hoge Raad staat dit  toe. Hij oordeelt dat het hanteren van dezelfde sanctie voor het onregelmatig 

opzeggen van de arbeidsovereenkomst als voor ‘deze vorm van wanprestatie’, wat het uitgangspunt 

was van de wetgever  in 1907, door de rechtsontwikkeling achterhaald  is. Daarom  is hij van mening 

dat het in een geval als dit mogelijk moet zijn voor de werknemer om de uit de wanprestatie van de 

werkgever  voortvloeiende  schade  in  een  aparte  bodemprocedure  te  verhalen.  ‘Daartoe  zal met 

name  aanleiding bestaan’,  aldus de Hoge Raad,  ‘ingeval het  gedrag  van de werkgever  (…)  erop  is 

gericht de werknemer ertoe te brengen uit eigener beweging ontslag te nemen en waarin het voor 

de betrokken werknemer moeilijk is om andere passende arbeid te vinden’.  

  Vestering meent  een  spiegelbeeld  van  deze  situatie  te  hebben  gevonden  in  het  volgende 

geval.165  Albert  Heijn  verzoekt  ontbinding  van  de  arbeidsovereenkomst met  een  werknemer  die 

meermalen winkeldiefstal heeft gefaciliteerd door bewakingscamera’s op gezette tijden uit te zetten. 

                                                            163 HR 1 december, 1989, NJ 1990, 451. 164 M.B. Vestering, ‘Vergoeding aan de werkgever’, ArbeidsRecht 2004‐2, p. 13‐19. 165  De  feiten  van  de  casus  zijn  afkomstig  uit  de  zaak  Albert  Heijn/Ghailani,  Ktr.  Amsterdam  8  september  2003,  JAR 2003/230.  

Page 62: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

61  

De kantonrechter ontbindt op grond van een verandering  in omstandigheden en kent Albert Heijn 

een vergoeding toe. Vestering is echter van mening dat de kantonrechter hier had moeten ontbinden 

op grond van een dringende  reden, waardoor de werknemer  schadeplichtig  zou  zijn geworden en 

onderzoekt die hypothetische situatie. In een nieuwe bodemprocedure had Albert Heijn dan volgens 

hem naast het vorderen van een gefixeerde schadevergoeding166 ook een beroep kunnen doen op 

Deuss/Motel Maatschappij Holland NV door een vordering  in te stellen op grond van wanprestatie, 

waarvan  het  bereik  dan  veel  ruimer  zou  kunnen  zijn  dan  van  de  vordering  van  gefixeerde 

schadevergoeding.  Ik ben het met Vestering eens dat de voorkomende situatie zich  leent voor een 

ontbinding  op  grond  van  een  dringende  reden  en  dat  de werknemer  hier welzeker wanprestatie 

pleegt door mee  te werken aan het beroven van zijn eigen werkgever. En die gedragingen van de 

werknemer waren zo ernstig dat Albert Heijn weinig anders  restte dan de werknemer  te ontslaan. 

Dat zou best wel eens precies de tegenovergestelde situatie van het wegpesten van een werknemer 

kunnen zijn en daarmee lijkt Deuss ook in het geval van een schadeplichtige werknemer.  

  De  vraag  is  nu  of  ook  een  club  die  een  speler  kwijtraakt  door  onbevoegde  tussentijdse 

opzegging  hier wat  aan  heeft. Wanprestatie  plegen wil  zeggen  dat men  een  zich  toe  te  rekenen 

tekortkoming  in  de  nakoming  van  een  verbintenis  heeft  doen  ontstaan.167  Als  een  speler  zijn 

arbeidsovereenkomst  tussentijds  opzegt  terwijl  een  tussentijds  opzegbeding  nadrukkelijk  niet  is 

overeengekomen komt hij zijn verbintenis arbeid te verrichten voor de werkgever door een hem toe 

te rekenen oorzaak niet na. Dit lijkt mij een duidelijk voorbeeld van wanprestatie , maar deze situatie 

is wel anders dan die  in Deuss en  in de zaak van Albert Heijn, omdat de wanprestatie hier niet de 

wederpartij bewoog tot een ontslag, maar meteen het einde van het contract betekende. Toch denk 

ik dat een vordering ex art. 7:686 BW  in een geval als dit voor de club tot de mogelijkheden moet 

behoren omdat  juist doordat de wanprestatie meteen het einde van het contract betekent de club 

nu niets anders rest dan een gefixeerde schadevergoeding.  

De club heeft mijns  inziens  zoals gezegd dan de keuze  tussen een vordering op grond van 

kennelijk onredelijke opzegging of wanprestatie, waarvan de wanprestatie op zich het eenvoudigst 

lijkt aan te tonen. De schade die de club vervolgens kan vorderen hangt samen met de aard van de 

wanprestatie.  In  dit  geval  is  er  sprake  van  een  verbintenis  waarvan  de  nakoming  door  de 

wanprestatie onmogelijk  is geworden: de club kan wel nakoming vorderen, maar de speler kan niet  

gedwongen  worden  arbeid  te  verrichten  voor  de  club.  De  club  komt  dan  in  aanmerking  voor 

                                                            166 Vanuit werknemersperspectief  is bevestigd dat het vorderen van een schadevergoeding voor wanprestatie mogelijk  is naast  het  vorderen  van  een  gefixeerde  schadevergoeding  in  HR  11  oktober  2002,  JAR  2002/261  (Van Maarschalkerwaard/Dalle Vedove). 167 Zie art. 6:74 BW en C.J.H. Brunner & G.T. de Jong, Verbintenissenrecht Algemeen, Deventer: Kluwer 2004, p. 103 e.v. 

Page 63: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

62  

vervangende schadevergoeding, die dient  ter vervanging van de onmogelijk geworden prestatie.168 

Concreet  houdt  dat  in  dat  de  club  de  transfersom  vordert  die  nodig  zou  zijn  om  een  speler met 

vergelijkbare kwaliteiten als de vertrekkende speler aan te trekken. Omdat men te maken heeft met 

mensen  zal  het  heel moeilijk  zijn  om  een  speler  te  vinden  die  fysiek, mentaal  en  kwalitatief  als 

‘vergelijkbaar’ met de vertrekkende speler betiteld kan worden. Als de club een transferclausule met 

daarin  de minimumtransfersom  die  zij  voor  de  vertrekkende  speler wilde  ontvangen,  zou  dit  een 

handvat  voor het bepalen  van de  vervangingswaarde  van de  speler  kunnen  zijn. Deze  schadepost 

kwam ook aan de orde  in de Webster‐case (Hearts had de transfervergoeding die zij voor Webster 

had  kunnen  krijgen  gevorderd  onder  twee  alternatieve  noemers,  namelijk  gederfde  winst  en 

vervangingswaarde), maar  zoals  gezegd  wilde  het  CAS  de  geschatte  transferwaarde  onder  geen 

beding meewegen bij het bepalen van een vergoeding op grond van art. 17 FIFA Regulations.  

 

5.2.5 Een maas in het voetbalcontract 

Na bestudering van de mogelijkheden die de club heeft om  schadevergoeding  te vorderen van de 

speler die zijn contract onbevoegd tussentijds opzegt kan worden geconcludeerd dat de club in ieder 

geval aanspraak kan maken op de gefixeerde schadevergoeding van art. 7:680 BW en dat dat  in de 

meeste gevallen voordeliger en veiliger zal zijn dan het vorderen van de volledige schadevergoeding 

die op grond van art. 7:677 lid 4 BW ook tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast kan de club in een 

aparte  procedure  op  grond  van  art.  7:681  BW  (kennelijk  onredelijke  opzegging)  of  7:686  BW 

(wanprestatie) proberen om de transferwaarde van de speler toch te verzilveren, maar de uitkomst 

hiervan is erg onzeker. Het is  zeer de vraag of de schadevergoeding die de club uiteindelijk vergaart 

in  de  richting  kan  komen  van  de  transfervergoeding  die  de  club  had  kunnen  ontvangen  als  het 

contract was  ontbonden,  of met wederzijds  goedvinden  zou  zijn  geëindigd.  Voor  de  club  lijkt  de 

beste oplossing daarom  te zijn net als voor de schadevergoeding ex art. 17 FIFA Regulations,  in de 

arbeidsovereenkomst  een  schadevergoedingsbedrag  voor  deze  situatie  overeen  te  komen.  Zoals 

besproken maakt  art.  7:680  lid  4  BW  dat  ook mogelijk.  Dit  betekent  dat  de  club  zich  zowel  op 

internationaal als op nationaal niveau moet ‘indekken’ tegen tussentijdse opzegging door een speler. 

Stel dat spelers op de hoogte  raken van deze  ‘maas’  in de wet en het contract en massaal 

overgaan tot opzegging van hun contract, in plaats van te onderhandelen totdat de voorwaarden in 

de transferclausule zijn vervuld, of een verzoek tot ontbinding in te dienen als dat niet lukt. Wat zou 

de  reactie  van de  arbitragecommissie dan moeten  zijn? Mijns  inziens  zou er dan één  lijn moeten 

worden  getrokken  en  zou  als  schadevergoeding  bij  voorkeur  steeds  het  bedrag  dat  is 

overeengekomen in de transferclausule worden toegekend. Als daarin geen bedrag wordt genoemd, 

                                                            168 Zie art. 6:87 BW en C.J.H. Brunner & G.T. de Jong, A.W., p. 164 e.v. 

Page 64: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

63  

dan  zal  de  transfervergoeding  geschat  moeten  worden,  tenzij  men  binnen  afzienbare  tijd  de 

mogelijkheid benut om  richtlijnen voor het vaststellen van  transfervergoedingen op  te  stellen  (zie 

daarover paragraaf 6.3): dan is er helemaal geen probleem. Op die manier wordt de prikkel voor de 

speler om te kiezen voor de weg van opzegging (namelijk een lagere vergoeding) weggenomen.  

Op deze plaats blijkt wat  in hoofdstuk 2 al werd aangekondigd: de  specifieke aard van de 

voetbalwereld en het voetbalcontract brengen specifieke arbeidsrechtelijke problemen mee. Voor de 

‘gewone’ werkgever  is het bestaan van de mogelijkheid van schadeplichtige tussentijdse opzegging 

van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd nooit een probleem geweest, omdat een ‘gewone’ 

werknemer  die  prikkel  niet  ervaart.  Sterker  nog,  zoals  al  eerder  aangestipt  kan  de  gefixeerde 

schadevergoeding voor een gewone werknemer  in zo’n geval zelfs erg hoog uitvallen, waardoor de 

rechter gebruik moet maken van zijn matigingsbevoegdheid.169 Juist omdat dit probleem zich alleen 

voordoet  in  het  specifieke  geval  van  de  onbevoegde  opzegging  van  een  voetbalcontract  ligt  een 

oplossing  van  de  wetgever  niet  voor  de  hand.  Het  is  immers  in  principe  wenselijk  dat  een 

arbeidsovereenkomst door de werknemer te allen tijde opzegbaar is, omdat hij niet gedwongen kan 

worden  voor  een werkgever  te  blijven werken,  zoals  in  paragraaf  5.1  ook  al  aan  bod  kwam.  Een 

specifiek  probleem  vraagt  om  een  specifieke  oplossing.  Wellicht  dat  er  voor  deze  situatie  een 

oplossing kan worden gevonden in de CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal, bijvoorbeeld door 

te bepalen dat de schadevergoeding bij onbevoegde tussentijdse opzegging van het voetbalcontract 

altijd gelijk  is aan de  transfervergoeding die de club op het moment van opzegging voor de speler 

had  kunnen  krijgen.  Bij  gebrek  aan  richtlijnen  om  die  te  schatten,  zal  hier  aan  de  club  een 

bewijsvoordeel moeten worden toegekend.  

  

5.3 Samenvatting  

In dit hoofdstuk zijn de eerste twee vragen behandeld die in het vorige hoofdstuk naar aanleiding van 

de Webster‐case zijn gesteld. Voor de beantwoording daarvan de zaak Webster zoveel mogelijk naar 

Nederlands recht getracht op te lossen. Daarbij bleek dat het ook naar Nederlands recht mogelijk is 

dat een speler zijn arbeidsovereenkomst tussentijds doet eindigen door opzegging, ondanks het feit 

dat  in die arbeidsovereenkomst geen  tussentijds opzegbeding als bedoeld  in art. 7:667  lid 3 BW  is 

opgenomen. Vervolgens werd onderzocht welke mogelijkheden de  club  als werkgever binnen het 

Nederlandse arbeidsrecht heeft om de schade die zij  lijdt als gevolg van de voortijdige beëindiging 

van de arbeidsovereenkomst op de speler te verhalen. Die mogelijkheden bleken niet één op één aan 

                                                            169 Zie C.J. Loonstra & W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 383 en H.L. Bakels/I.P. Asscher‐Vonk & W.H.A.C.M. Bouwens (bew.), Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2007, p. 147.   

Page 65: Kans of bedreiging?

5  ANALYSE   

 

64  

te sluiten op het huidige transfersysteem, hoewel ook dat is geënt op de voortijdige beëindiging van 

de  arbeidsovereenkomst  (zie  hoofdstuk  3).  Het  is  waarschijnlijk  dat  de  club  in  een 

schadevergoedingsprocedure in de meeste gevallen met minder genoegen zal moeten nemen dan zij 

op grond van het huidige transfersysteem zou hebben ontvangen. Dit hangt samen met het feit dat 

de  huidige  transfersommen  kunnen  worden  vergeleken  met  prijzen  op  een  veiling:  de 

totstandkoming ervan kan niet worden onderbouwd met feiten en bedragen. Dit kan voor een speler 

die graag naar een andere club wil een prikkel zijn om de weg van onbevoegde opzegging te volgen 

om zijn contract te doen eindigen: zijn nieuwe club zal dan een minder hoge vergoeding voor hem 

verschuldigd zijn. Daarmee is een maas blootgelegd die zowel in de wet als in het voetbalcontract zit: 

de wet bepaalt dat het tussentijds opzeggen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd alleen 

mogelijk  is als dat overeengekomen  is (art. 7:667  lid 3), maar  in de praktijk blijkt dat opzegging ook 

daarbuiten het  contract doet eindigen,  zij het dat de opzeggende partij  schadeplichtig wordt. Het 

voetbalcontract kan dus altijd tussentijds opgezegd worden, ongeacht wat het daarover bepaald en 

dat kan voor een speler zelfs voordelig zijn, omdat hij er op grond van de normale arbeidsrechtelijke 

regels vanuit kan gaan dat de schadevergoeding die hij verschuldigd zal zijn (en die zijn nieuwe club 

graag  zal willen betalen) het niet haalt bij de hoogte van een normale  transfervergoeding.  In   het 

zevende en  laatste hoofdstuk zal nog nader worden  ingegaan op de schadevergoedingsclausule die 

de club in het contract kan opnemen om dit voordeel voor de speler weg te nemen.  

Page 66: Kans of bedreiging?

6  DE HOUDBAARHEID VAN HET HUIDIGE TRANSFERSYSTEEM 

 

65  

Hoofdstuk 6: De houdbaarheid van het huidige transfersysteem   

Dan volgt nu tot slot een korte beschouwing over de houdbaarheid van het huidige transfersysteem. 

De Webster‐case noopt ertoe daar eens kritisch naar te kijken, omdat één van de argumenten van 

het CAS voor het niet meenemen van de geschatte transferwaarde bij het bepalen van de vergoeding 

is, dat het risico van zeer hoge vergoedingen het transfersysteem terug zou kunnen brengen naar de 

pre‐Bosmandagen, toen de bewegingsvrijheid van werknemers ernstig werd belemmerd door hoge 

transfervergoedingen.170 Omdat,  tot aan dit geval, de  transferwaarde van de  speler  in het huidige 

afkoopsysteem  bijna  altijd  kon worden  verzilverd  door  de  club,  bevestigt  deze  overweging  de  in 

hoofdstuk 3 gedane suggestie dat er met het huidige afkoopsysteem feitelijk niet veel  is veranderd 

sinds het Bosman‐arrest. Het enige verschil  is dat de transfersom nu niet wordt verdiend na afloop 

van het spelerscontract, maar is verwerkt in een vergoeding voor het tussentijds beëindigen van het 

contract. De  hoogte  van  de  transfervergoedingen  is  zelfs  gestegen171  en  blijkbaar  is  het  CAS  van 

mening  dat  transfersommen  spelers  daardoor  nog  steeds  serieus  kunnen  belemmeren  in  hun 

carrièreverloop.  

 

6.1 Juridische legitimatie 

Hoewel de feitelijke uitwerking van het systeem dus nog steeds hetzelfde is, is het grote verschil met 

de  ‘pre‐Bosmandagen’  dat  het  huidige  systeem  juridisch  gelegitimeerd  is.  In  hoofdstuk  3  is 

uiteengezet dat het huidige afkoopsysteem  in Nederland gegrond  is op  legitieme arbeidsrechtelijke 

instrumenten, namelijk de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, de beëindiging met wederzijds 

goedvinden en de ontbinding. Dat  is precies de  reden dat de Europese Commissie geen bezwaren 

meer heeft  tegen dit  systeem, ook al blijkt het  spelers  feitelijk nog  steeds  te belemmeren  in hun 

overgang  van  de  ene  naar  de  andere  club,  vanwege  de  enorme  bedragen  die  gevraagd  kunnen 

worden bij het tussentijds beëindigen van zo’n langlopende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. 

In een kritisch rapport uit 1998 over transfervergoedingen  in de voetbalwereld (voordat de huidige 

FIFA  Regulations  opgesteld  waren)  zegt  de  Europese  Commissie  het  volgende  over  boetes, 

schadevergoedingen of andere regelingen die gebaseerd zijn op nationaal recht:  

 

‘Hierbij dient nader te worden aangegeven dat de nationale wetgevingen verplichtingen kunnen opleggen in het geval van 

een  voortijdige  contractbreuk  en  dat  het  gemeenschapsrecht  zich  hier  niet  in moet mengen,  zelfs  niet  als  deze  een 

                                                            170 Zie r.o. 146 van de uitspraak. 171 Zie H.T. van Staveren & M. Boetekees, ‘Voetbaltransfers onder vuur van de Europese commissie en de FIFA?’, Ars Aequi 2001, p. 224‐233. 

Page 67: Kans of bedreiging?

6  DE HOUDBAARHEID VAN HET HUIDIGE TRANSFERSYSTEEM 

 

66  

belemmering  vormen  voor  de  vrijheid  van  verkeer  van  spelers  of  voor  de  concurrentie  tussen  clubs,  voor  zover  deze 

verplichtingen evenredig zijn aan de beoogde doelstellingen.’ 

 

Duidelijk  is  dat  het  vrije  verkeer  van  werknemers  het  huidige  transfersysteem  voorlopig  niet  in 

gevaar gaat brengen. Het Nederlandse arbeidsrecht heeft ervoor gezorgd dat het afkoopsysteem op 

Europees niveau vrijwel onaantastbaar is geworden.  

 

6.2 Kritiek op het huidige transfersysteem 

Dat  iets  juridisch  aardig  in elkaar  zit, wil niet  zeggen dat er  geen  kritiek op  te  leveren  valt. Mijns 

inziens valt het huidige transfersysteem op drie punten te bekritiseren.  

Ten eerste  is het  in strijd met de ratio van het Bosman‐arrest. Zoals gezegd  is er sinds het Bosman‐

arrest  in  de  feitelijke  situatie  van  een  voetbalspeler  die  wil  wisselen  van  voetbalclub  niet  veel 

veranderd.  De  speler  wordt  als  werknemer  nog  steeds  belemmerd  in  zijn  vrije  verkeer  tussen 

werkgevers.  Die  belemmering  zit  voornamelijk  in  de  onbegrensde  hoogte  van  de 

transfervergoedingen die clubs kunnen vragen als de speler zijn contract voortijdig wil beëindigen. Ik 

onderken het uitgangspunt dat zowel de FIFA172 als de arbitragecommissie van de KNVB173 huldigen 

dat  ook  het  voetbalcontract  in  principe  uitgediend  moet  worden  en  alleen  onder  bijzondere 

omstandigheden  tot  een  voortijdig  einde  mag  komen.  Het  is  dan  ook  logisch  en  bovendien  in 

overeenstemming met het Nederlandse arbeidsrecht dat de speler een vergoeding moet betalen als 

hij zijn contract voortijdig wil beëindigen. Mijn punt van kritiek is dat er geen enkele richtlijn bestaat 

voor  het  vaststellen  van  de  hoogte  van  de  transfervergoeding.  De  speler  is  overgeleverd  aan  de 

grillen van de markt, zo lijkt het. Dat blijkt niet alleen uit de wijze waarop clubs de vergoeding in de 

transferclausule of in een onderhandeling met andere clubs vaststellen (waarvan het bedrag, zoals in 

hoofdstuk  5  beschreven,  op  geen  enkele  manier  verantwoordt  kan  worden),  maar  ook  uit  een 

analyse van de wijze waarop de arbitragecommissie van de KNVB een transfervergoeding vaststelt:  

 

• In  de  zaak  Bakens/RKC  Waalwijk174  moest  de  arbitragecommissie  beslissen  op  een 

ontbindingsverzoek  van  speler  Bakens.  Primair  verzocht  Bakens  ontbinding  zonder  toekenning 

van een vergoeding, subsidiair verzocht hij een vergoeding van niet hoger dan €30.000,‐  toe  te 

kennen.  Voetbalclub  RKC  had  duidelijk  een  andere  visie  van  de  feiten,  daar  zij  in  haar 

                                                            172 Zie art. 13 FIFA Regulations. 173 In meerdere zaken zet de arbitragecommissie van de KNVB dit uiteen, zie bijvoorbeeld in de zaak Bakens/RKC Waalwijk, betreffende een ontbindingsverzoek van speler Bakens (Arbitragecommissie KNVB 8 augustus 2007, nr. 1165), overweging 16:  ‘Zoals  door  de  arbitragecommissie  eerder  aangegeven,  dient  uitgangspunt  te  zijn  dat  overeenkomsten  dienen  te worden  nagekomen.  Alleen  wanneer  er  zich  zeer  bijzondere  omstandigheden  voordoen,  kan  tussentijds  een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden ontbonden, al dan niet onder toekenning van een vergoeding’.  174 Arbitragecommissie KNVB 8 augustus 2007, nr. 1165. 

Page 68: Kans of bedreiging?

6  DE HOUDBAARHEID VAN HET HUIDIGE TRANSFERSYSTEEM 

 

67  

verweerschrift naast een primaire vordering  tot afwijzing van het ontbindingsverzoek  subsidiair 

een  ontbindingsvergoeding  van  €650.000  eiste.  Partijen  waren  een  transferclausule 

overeengekomen, maar  daarin  stond  geen  bedrag  gespecificeerd.  De  arbitragecommissie  gaat 

over tot ontbinding onder toekenning van een ‘billijke’ vergoeding. Nadat ze heeft overwogen dat 

haar  instrumentarium  voor  het  vaststellen  daarvan  zeer  beperkt  is  en  dat  de  praktijk  van  het 

vaststellen  van  afkoopvergoedingen  door  clubs  onderling  ook  geen  aanknopingspunten  biedt, 

concludeert  ze  dat  de  vergoeding  dan  ‘ex  aequo  et  bono’  dient  te worden  bepaald. Wat  dat 

precies inhoudt blijft in het midden, maar uiteindelijk komt men tot een vergoeding van €400.000, 

waarbij de volgende  factoren  in aanmerking zijn genomen: het huidig en toekomstig salaris van 

Bakens, de  resterende contractsduur, de  tijd die Bakens bij RKC Waalwijk heeft gespeeld en de 

bijdrage die RKC heeft  geleverd  aan de ontwikkeling  van Bakens, evenals het  feit dat RKC nog 

slechts een zeer beperkte periode restte voor het eventueel aantrekken van een vervanger voor 

Bakens (omdat de transfer window binnen een week of drie zou sluiten).  

 

• In de zaak Postma/ADO Den Haag175 moet de arbitragecommissie bepalen wat de restwaarde van 

het contract van keeper Postma  is, omdat partijen  in een transferclausule zijn overeengekomen 

dat hij na een bepaalde datum getransfereerd mag worden tegen de restwaarde van het contract. 

Als  die  datum  passeert  komt  er  een  bod  van  een  Engelse  club, maar  ontstaat  (onder  andere) 

onenigheid  over  wat  de  restwaarde  van  het  contract  bedraagt.  Ook  die  wordt  door  de 

arbitragecommissie ex aequo et bono bepaald, waarbij in aanmerking worden genomen Postma’s 

bruto maandsalaris, zijn vakantietoeslag en de bijdrage van ADO Den Haag aan zijn leaseauto en 

huisvestingskosten.  

 

Het blijkt dus dat de arbitragecommissie de transfervergoeding ‘ex aequo et bono’ vaststelt, omdat 

het  haar  ontbreekt  aan  enige  richtlijn  of  berekeningsformule. Wat  dat  begrip  inhoudt wordt  niet 

helemaal duidelijk. De letterlijke betekenis ervan is ‘naar het goede en rechtvaardige’,  maar het lijkt 

erop  dat  het  hier  een  betekenis  krijgt  die meer  in  de  buurt  komt  van  ‘met  de  natte  vinger’. De 

arbitragecommissie noemt  in de zaak Bakens wel een hoop  factoren die een  rol kunnen spelen bij 

het bepalen van een vergoeding, maar hoe die moeten worden gewogen en hoe daar vervolgens een 

prijskaartje  van  €400.000  aan  komt  te  hangen  wordt  niet  duidelijk.  Want  hoe  verbindt  men  

bijvoorbeeld een bedrag aan de  factor  ‘de  tijd die Bakens bij RKC Waalwijk heeft gespeeld’?  In de 

zaak Postma  zet de arbitragecommissie vervolgens uiteen hoe  zij de  restwaarde van een  contract 

berekend. Nu  is dat een  zeer hanteerbaar, objectief begrip dat gemakkelijk  in  cijfers omgezet kan 

                                                            175 Arbitragecommissie KNVB 14 januari 2008, nr. 1187.  

Page 69: Kans of bedreiging?

6  DE HOUDBAARHEID VAN HET HUIDIGE TRANSFERSYSTEEM 

 

68  

worden. Waarom wordt dat dan niet gebruikt in de zaak Bakens? Daar noemt de arbitragecommissie 

wel de resterende duur van het contract en het huidige salaris, de factoren die onder andere samen 

de restwaarde bepalen, maar niet of zij die factoren  in onderling verband brengt. En wat heeft het 

toekomstige salaris van Bakens bij zijn nieuwe club daar dan mee te maken? Blijkbaar heeft ook de 

arbitragecommissie er moeite mee precies aan  te  geven hoe  zij  tot een  transfervergoeding  komt. 

Haar jurisprudentie daaromtrent is casuïstisch bepaald.176 Dat is voor club noch speler prettig omdat 

zij niet weten wat ze kunnen verwachten als ze een ontbindingsprocedure ingaan.  

Met  andere  woorden:  dat  de  speler  voor  het  voortijdig  verbreken  van  zijn  contract  een 

vergoeding moet betalen  is  juridisch te billijken, maar dat de club min of meer elke vergoeding kan 

vragen niet. Als in een transferclausule geen of slechts een minimumbedrag voor de transfersom zijn 

opgenomen kan een club heel  lang volhouden niet tevreden te zijn met geboden transfersommen. 

Als  een  speler  dan  uiteindelijk  ontbinding  verzoekt  is  op  geen  enkele manier  te  voorzien wat  de 

arbitragecommissie ex aequo et bono als vergoeding gaat vaststellen. Op deze manier kan de speler 

ernstig worden belemmerd in zijn vrije keuze voor een werkgever, net als dat voor het Bosman‐arrest 

het  geval was. Natuurlijk,  het  argument  dat  de  speler  nu  eenmaal  aan  zijn  contract  kan worden 

gehouden heeft de situatie veranderd in vergelijking met de pre‐Bosmandagen. Maar sinds dat arrest 

is  het mogelijk  is  geworden  spelers  veel  langer  aan  clubs  te  binden  dan  daarvoor  het  geval was. 

Daarmee kom ik op mijn tweede kritiekpunt.  

 

Ten tweede is het huidige transfersysteem in strijd met de ratio van de arbeidsovereenkomst 

voor  bepaalde  tijd.  Zoals  in  hoofdstuk  3  uiteengezet  is  het  verhalen  van  transfersommen  na  het 

Bosman‐arrest alleen mogelijk bij voortijdige beëindiging van het contract. Daarom proberen clubs 

lange arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te gaan, die in veel gevallen ook weer verlengd 

worden, zodat wanneer de club denkt een aardige som geld voor een speler te kunnen ontvangen bij 

zijn vertrek, het einde van de overeenkomst nooit wordt bereikt. Dit  systeem  is  juridisch mogelijk 

gemaakt  doordat  men  gebruik  heeft  gemaakt  van  de  afwijkingsmogelijkheid  van  het  in  1999 

ingevoerde art. 7:668a BW177.  

Uiteraard sluit een club een arbeidsovereenkomst met een speler omdat zij wil dat hij voor haar 

arbeid gaat verrichten en hopelijk kan bijdragen aan sportieve successen. Maar de  intentie van het 

aangaan van  lange (en steeds weer  langere) arbeidsovereenkomsten  is toch vooral het veiligstellen 

                                                            176 H.W.P. van den Hout, ‘Arbeidsverhoudingen in het professionele voetbal’, ArbeidsRecht 2008‐4, p. 3‐7.  177 In art. 6 lid 2 CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal Nederland 2008‐2011.  

Page 70: Kans of bedreiging?

6  DE HOUDBAARHEID VAN HET HUIDIGE TRANSFERSYSTEEM 

 

69  

van  een  transfervergoeding.178 Die  intentie  is  bijvoorbeeld  duidelijk  te  lezen  in  de  volgende  twee 

transferclausules:  

 

1. ‘‘In case of any interest from another club in a transfer of the Employee the Employer will stipulate a fair transfer sum 

from the interested club. When fixing the transfer sum the Employer will take into account which amounts generally 

are being paid on  the  transfer market  for players with  similar  capacities and also  that  the Employee  is entitled  to 

receive 20 percent share in the transfer sum. This share will be calculated on the basis of the nett amount received by 

the Employer. The Employee declares that he will not ask for a transfer before the end of the season 2004/2005.’179  

 

2. ‘Bij  tussentijdse  beëindiging  van  de  arbeidsovereenkomst  na  het  seizoen  2006/07,  doch  voor  1  september  2007, 

waarbij  de Werknemer  in  dienst  treedt  bij  een  ander  Betaald  Voetbal  Organisatie  in  het  binnen‐  of  buitenland, 

ontvangt de Werknemer een bedrag van €50.000,‐ netto, indien de door de Werkgever ontvangen afkoopsom hoger is 

dan  €1.585.000,‐.  Bij  tussentijdse  beëindiging  van  de  arbeidsovereenkomst  na  1  september  2007,  doch  voor  1 

september 2008, waarbij de Werknemer in dienst treedt bij een andere betaald Voetbal organisatie in het binnen‐ of 

buitenland,  ontvangt  de  Werknemer  een  bedrag  van  €40.000,‐  netto,  indien  de  door  de Werkgever  ontvangen 

afkoopsom hoger is dan €1.585.000,‐‘.180  

 

In het eerste geval heeft de club Samaras blijkbaar nodig  in het  seizoen 2004/2005, maar mag hij 

daarna om een transfer vragen. De arbeidsovereenkomst van Samaras liep nog door tot 1 juli 2008. 

In  het  tweede  voorbeeld wordt  speler  Suárez  (die  had  getekend  bij  FC Groningen  op  1  augustus 

2006) gestimuleerd zich binnen een  jaar  in de kijker te spelen bij een andere club, doordat hij dan 

een hogere  ‘beloning’ voor  zijn  transfer ontvangt daarna, mits de  transfervergoeding een bepaald 

bedrag overstijgt.  

Het  gebruik  van de  arbeidsovereenkomst  voor bepaalde  tijd met dit doel  is  in  strijd met de  ratio 

ervan. Het idee achter de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is dat een werkgever werknemers 

flexibel  in  kan  zetten  en  de  kwaliteit  van  werknemers  proefondervindelijk  kan  beoordelen,  als 

aanvulling op de proeftijd, voordat hij overgaat tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor 

onbepaalde  tijd.181 De  ratio van de proeftijd  is door de Europese Gemeenschap nog eens duidelijk 

gesteld  in de richtlijn die ten grondslag  lag aan de  invoering van art. 7:668a BW.182   Deze richtlijn  is 

een  raamovereenkomst  gesloten  tussen  sociale  partners  op  Europees  niveau.  In  de  preambule 

erkennen partijen ‘dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding 

                                                            178 Zie hierover ook H.T. van Staveren, ‘Arbeidsverhoudingen in de beroeps(voetbal)sport na het Bosman‐arrest, NJB 1999, p. 809‐814. 179  Ook  al  aangehaald  in  hoofdstuk  3,  afkomstig  uit  de  arbeidsovereenkomst  van  aanvaller  Georgios  Samaras met  SC Heerenveen. Zie de zaak Samaras, Arbitragecommissie KNVB 2 februari 2006, nr. 1100. 180 Afkomstig uit de arbeidsovereenkomst van Luis Suárez met FC Groningen, zie de zaak Suárez, Arbitragecommissie KNVB 8 augustus 2007, nr. 1164. 181 Zie C.J. Loonstra & W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke Themata, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2008, p. 118 e.v. 182 Richtlijn nr. 1999/70/EG. 

Page 71: Kans of bedreiging?

6  DE HOUDBAARHEID VAN HET HUIDIGE TRANSFERSYSTEEM 

 

70  

tussen  een  werkgever  en  een  werknemer  zijn  en  zullen  blijven’.  Ze  erkennen  echter  ook  ‘dat 

arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd  in sommige omstandigheden  in de behoeften van zowel 

de  werkgever  als  de  werknemer  voorzien’.  Het  gebruiken  van  de  arbeidsovereenkomst  voor 

bepaalde tijd is daarom op objectieve gronden toegestaan. Doel van de raamovereenkomst is onder 

andere  (clausule 1 onder b)  ‘een kader vast  te  stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van 

opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde  tijd  te voorkomen’. 

Het idee hierachter is dat de werknemer op een gegeven moment wel uitzicht moet hebben op een 

arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die hem meer zekerheid biedt (zie hiervoor ook clausule 6). 

Het aangaan van lange arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd om een transfervergoeding veilig 

te  stellen en de wijze waarop de clubs arbeidsovereenkomst voor bepaalde  tijd kunnen verlengen 

lijken  in  strijd met  deze  ratio  te  zijn:  de  verlenging  kan  plaatsvinden  doordat  de werkgever  een 

eenzijdig  optiebeding  licht.  De  toelaatbaarheid  van  dit  in  hoofdstuk  3  besproken  beding  in  de 

arbeidsovereenkomst  staat  in  de  literatuur  ernstig  ter  discussie.183  Als  de  verlenging  tijdens  de 

contractsduur overeengekomen wordt, bezit de club middelen om de  speler  tot een verlenging  te 

dwingen, bijvoorbeeld door de  speler niet  langer op  te  stellen  en  te  laten meetrainen met de A‐

selectie, waardoor de  speler oninteressant  kan worden  voor  andere  clubs.184 Het op deze manier 

gebruiken van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde  tijd  is  in  ieder geval niet  in het belang van 

zowel werkgever en werknemer en riekt naar zelfs naar misbruik van dit instrument.  

 

Ten derde staat het feit dat het arbeidsrecht tegen de werknemer wordt gebruikt, door hem 

zo  lang mogelijk aan de werkgever te binden zonder uitzicht op een contract voor onbepaalde tijd, 

alleen om vervolgens een onbegrensde vergoeding  te kunnen  incasseren, op gespannen voet met 

het  beginsel  van  ongelijkheidscompensatie.  Dit  arbeidsrechtelijke  beginsel  houdt  in  dat  de 

structureel ondergeschikte positie van de werknemer ten opzichte van de werkgever juridisch moet 

worden gecompenseerd in de bijzondere wettelijke regels voor de arbeidsovereenkomst van boek 7 

titel 10 BW. De werknemer  is zowel  juridisch als economisch ondergeschikt aan de werkgever. De 

economische ongelijkheid bestaat in het feit dat de werknemer met het salaris dat hij met zijn arbeid 

verdient in zijn levensonderhoud moet voorzien, terwijl de werkgever voor de benodigde arbeid kan 

putten uit een  in de regel overlopende arbeidsmarkt en ‘voor hem tien anderen’ heeft. Dat  leidt er 

natuurlijk ook  toe dat de onderhandelingspositie van de werknemer ongunstig  is: als hij niet over 

zeer schaarse kwaliteiten beschikt zal hij weinig tot niets hebben in te brengen bij het vaststellen van 

                                                            183 Zie bijvoorbeeld A.F. Bungener en E. Verhulp, ‘De eenzijdige verlengingsoptie in de arbeidsovereenkomst’, ArbeidsRecht 2004‐12, p. 8‐13.  184 Zie A.F. Bungener en E. Verhulp, A.W. Dit is de tactiek die in de Webster‐case door Hearts werd toegepast op Andrew Webster. Het was één van de redenen waarom hij besloot zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen.  

Page 72: Kans of bedreiging?

6  DE HOUDBAARHEID VAN HET HUIDIGE TRANSFERSYSTEEM 

 

71  

de arbeidsvoorwaarden. Daarbij komt de juridische ondergeschiktheid, in die zin dat de werkgever in 

de bestaande gezagsverhouding tussen partijen over de arbeidskracht en daarmee een deel van het 

leven van de werknemer kan beschikken. 185  Het compenseren van die feitelijk ongelijke positie van 

werknemer ten opzichte van werkgever is ook één van de redenen geweest om een aparte wettelijke 

regeling  voor de  arbeidsovereenkomst  in het Burgerlijk Wetboek op  te nemen  in 1907. Van deze 

regeling  als  geheel  kan  dus  worden  gezegd  dat  die  gericht  is  op  het  beschermen  van  de 

werknemer.186   

  Doordat  de  werknemer  van  nu  niet  meer  dezelfde  is  als  de  werknemer  van  een  eeuw 

geleden,  is  het  karakter  en  de  wijze  waarop  de  ongelijkheidscompensatie  wordt  toegekend  wel 

veranderd.187  De  werknemer  van  nu  is  in  sociale  zin  veranderd  doordat  hij  mondiger  en  beter 

opgeleid is dan de gemiddelde werknemer uit het begin van de vorige eeuw, waardoor hij beter voor 

zichzelf  op  kan  komen.  Dit  heeft  ertoe  geleid  dat  de  wetgever,  net  zoals  op  veel  andere 

maatschappelijke terreinen, is teruggetreden en in plaats van alle werknemersbescherming tot op de 

komma uitgewerkt  in een wettelijke regeling op te nemen, die op een  lager niveau uitgewerkt  laat 

worden. Dat betekent dat de werkgever in ‘kaderbepalingen’ instructies krijgt om iets te regelen en 

dat de werknemer of zijn vertegenwoordigers, zoals vakbond en ondernemingsraad, voor zichzelf op 

moet komen.188 De noodzaak van ongelijkheidscompensatie  is daarmee niet verdwenen, omdat de 

economische ongelijkheid tussen partijen nog steeds even sterk bestaat.189  

De vraag dringt zich op of het voorgaande ook geldt voor professionele voetballers en dan met name 

de  economische  afhankelijkheid.  Argumenten  steunende  op  verhalen  over  stervoetballers  waar 

iedere club miljoenen voor overheeft en die zich binnen een paar jaar in hun levensonderhoud voor 

de  rest  van hun  leven  hebben  voorzien  zijn  snel  gevonden. Natuurlijk  zijn  dit  de  verhalen  die  de 

media graag naar buiten brengen, maar deze sterren vormen slechts het  topje van een  ijsberg. De 

gemiddelde voetballer  in de Nederlandse professionele competitie  is niet onbemiddeld, maar zeker 

geen multimiljonair en bovendien: beschikt niet over zodanige uitzonderlijke kwaliteiten dat hij zich 

alles  kan  veroorloven  aan  de  onderhandelingstafel. Het  is  slechts  enkelen  gegeven  een  talent  te 

                                                            185 Zie C.J. Loonstra & W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 22 e.v., P.F. van der Heijden, ‘Ongelijkheden in beweging’, in: L. Betten, F. Boelhouwer e.a., Ongelijkheidscompensatie als roode draad in het recht, Deventer: Kluwer 1997 en P. Kruit, ‘Geschilbeslechting in het arbeidsrecht: kantonrechter of arbeidsrechter?’, Ars Aequi 2007, p. 119‐128.  186  E.  Verhulp,  ‘boek  7,  Titel  10,  Algemene  opmerkingen’,  in:  P.F.  van  der  Heijden,  J.M.  van  Slooten  &  E.  Verhulp, Arbeidsrecht : De tekst van Titel 7.10 BW en andere relevante regelgeving met betrekking tot het arbeidsrecht, voorzien van commentaar, Deventer: Kluwer 2004. 187 D.J. Buijs & G.J.J. Heerma van Voss, ‘Tien jaar arbeidsrecht en ongelijkheidscompensatie’, Sociaal Recht 1996, p. 286‐290. 188 D.J. Buijs & G.J.J. Heerma van Voss, A.W. 189 P.F. van der Heijden, ‘Ongelijkheden in beweging’, in: L. Betten, F. Boelhouwer e.a., Ongelijkheidscompensatie als roode draad in het recht, Deventer: Kluwer 1997.  

Page 73: Kans of bedreiging?

6  DE HOUDBAARHEID VAN HET HUIDIGE TRANSFERSYSTEEM 

 

72  

bezitten dat zo schaars is dat geen enkel ander het bezit. Het beginsel van ongelijkheidscompensatie 

kan mijns inziens daarom wel degelijk ook een rol spelen in de verhouding tussen speler en club.  

De mogelijkheid arbeidsovereenkomsten steeds te verlengen, de manier waarop clubs daar 

gebruik van maken en het feit dat er geen uniforme berekeningswijze voor een transfersom bestaat 

zorgen ervoor dat de machtsbalans tussen werkgever en werknemer nu soms te ver doorslaat naar 

de kant van de werkgever. Als de speler graag wil overstappen naar een andere werkgever heeft hij 

vaak geen andere keus dan zijn contract voortijdig te verbreken. Het arbeidsrecht, dat van oudsher 

bedoeld is de werknemer te beschermen, wordt op deze manier tegen hem gebruikt.  

 

6.3 Naar een uniforme vaststelling van de transfervergoeding 

De kritiek op het huidige transfersysteem zou voor een groot deel kunnen worden weggenomen als  

alle  partijen  in  het  veld met  elkaar  uniforme  richtlijnen  overeen  zouden  kunnen  komen  voor  het 

vaststellen  van  een  transfersom.  Die  richtlijnen  zouden  dan  kunnen  worden  gehanteerd  in 

onderhandelingen  tussen  clubs  en  door  de  arbitragecommissie  bij  het  vaststellen  van  een 

ontbindingsvergoeding  in  het  kader  van  een  op  handen  zijnde  transfer.  Zo  wordt  de  club 

gecompenseerd als de speler voortijdig zijn contract verbreekt en weet een speler welke vergoeding 

er voor hem gevraagd kan worden als hij onder zijn contract uit wil. De speler weet dan waar hij aan 

toe  is, zal op een andere manier onderhandelingen  in gaan en een heel aantal van de nu voor de 

arbitragecommissie gevoerde ontbindingsprocedures zullen dan onnodig blijken.  

Dat het mogelijk  is om zulke richtlijnen overeen te komen, bewijzen de  ‘Richtlijnen voor de 

Commissie van Bindend Adviseurs’ die golden onder het oude vergoedingenstelsel. Deze richtlijnen 

waren bedoeld voor de Commissie van Bindend Adviseurs die een vergoeding moest vaststellen als 

clubs  en  spelers  niet  uit  de  onderhandelingen  kwamen, maar  omdat  ze  in  de  praktijk  al  zo  goed 

nagevolgd  werden  had  de  Commissie  amper  werk.190  Deze  richtlijn  was  ook  internationaal  een 

succes, getuige het feit dat deze vanaf 1991 zowel op Europees (door de UEFA) als mondiaal niveau 

(door de FIFA) werd gehanteerd bij transferperikelen.191 

Hoe  zou  deze  uniformering  van  het  vaststellen  van  transfersommen  kunnen  worden 

vormgegeven?  Opneming  van  richtlijnen  in  de  CAO  lijkt  mij  de  meest  voor  de  hand  liggende 

oplossing.192 Bij de  totstandkoming daarvan zijn alle  relevante partijen uit het veld betrokken. Nog 

beter  zou het  zijn  als het  lukt om deze  richtlijnen  internationaal overeen  te  komen  zodat bij  alle 

                                                            190  Zie  N.J.P.  Giltay  Veth,  ‘De  vaststelling  van  vergoedingssommen  in  het  Nederlandse  betaalde  voetbal  door  bindend advies, met een toevoeging inzake internationale “transfers”’, TvA 1993‐1, p. 1 ‐5.  191 N.J.P. Giltay Veth, A.W.  192 Deze  suggestie  is  eerder  gedaan  door Grapperhaus  en  Jansen  in  F.B.J. Grapperhaus  en M.  Jansen,  ‘Geen  reden  tot paniekvoetbal: de gevolgen van Flexibiliteit en zekerheid voor afkoopsommen bij profsportcontracten’, ArbeidsRecht 1998‐11, p. 10‐14). 

Page 74: Kans of bedreiging?

6  DE HOUDBAARHEID VAN HET HUIDIGE TRANSFERSYSTEEM 

 

73  

transfers  de  transfervergoeding  op  dezelfde  wijze  wordt  berekend.  Dit  is met  de met  de  oude 

richtlijn ook uiteindelijk gelukt.  In dit verband  is het bemoedigend dat de European Federation of 

professional Football Clubs (EFFC) zich bezighoudt met het tot stand brengen van een ‘voetbal‐CAO’ 

op Europees niveau, waarvoor de artikelen 138 en 139 EG‐Verdrag een basis bieden. 

Inhoudelijk zou bijvoorbeeld als basis kunnen worden teruggegrepen naar de Richtlijnen voor 

de Commissie van Bindend Adviseurs, die als  lichtend voorbeeld zou kunnen dienen. Deze  richtlijn 

kent het voordeel van een objectieve berekeningsmethode, terwijl er toch ruimte blijft voor afwijking 

in  het  individuele  geval:  de  bindend  adviseurs  moesten  de  vergoeding  zoveel  mogelijk 

overeenkomstig  de  richtlijnen  vaststellen,  maar  mochten  daarvan  afwijken,  mits  zij  als  grenzen 

hanteerden enerzijds het bedrag dat de nieuwe club bereid was te betalen en anderzijds het bedrag 

dat  de  oude  club wilde  ontvangen.193 Deze mogelijkheid  van  afwijking  in  het  individuele  geval  is 

belangrijk, getuige de discussie over de mogelijkheid af  te wijken van een sociaal plan.194 Ook een 

sociaal plan is een collectieve regeling (daarmee wil ik zeggen: bedoeld voor een groep werknemers) 

waarin onder andere  collectieve afvloeiingsvoorwaarden en –criteria  zijn opgenomen.  In  sommige 

gevallen kan het sociaal plan worden gekwalificeerd als een CAO en dan kan de vraag aan de orde 

komen of een ontslagen werknemer  in een 7:681‐procedure of in een ontbindingsprocedure (ex art. 

7:685 BW) een hogere vergoeding kan krijgen dan die waarop werknemers als hij op grond van het 

sociaal plan recht hebben. Mocht het lukken om richtlijnen in de CAO overeen te komen dan zou het 

mijns  inziens goed zijn als de arbitragecommissie van de KNVB, net als voorheen de Commissie van 

Bindend Adviseurs, in individuele gevallen, waarin partijen er niet uitkomen, af kunnen wijken van de 

richtlijnen.  Dit  zou  bijvoorbeeld  nodig  kunnen  zijn  bij  transfers  van  uitzonderlijk  getalenteerde 

spelers die voor hun club miljoenen euro’s op kunnen brengen.  

Als criterium voor de vast te stellen vergoeding hanteerde men onder de oude richtlijn (zie 

art.  1)  het  bedrag  dat  wordt  verkregen  door  het  gemiddelde  van  het  genoten  en  aangeboden 

jaarinkomen  te  vermenigvuldigen met  een bepaalde  leeftijdsfactor, die ook weer was  gerelateerd 

aan het berekende gemiddelde. Verder werd er onder andere rekening gehouden met de duur van 

het aangeboden contract.195 Het salaris van de speler onder het oude en het nieuwe contract worden 

ook  nu  nog  als  criteria  gebruikt  voor  het  vaststellen  van  de  transfervergoeding,  getuige 

                                                            193 N.J.P. Giltay Veth,  ‘De vaststelling van vergoedingssommen  in het Nederlandse betaalde voetbal door bindend advies, met  een  toevoeging  inzake  internationale  “transfers”’,  TvA  1993‐1, p.  1  ‐5  en  art.  25  lid  2  van het Reglement Bindend Advies.  194 Zeer uitgebreid uiteengezet  in C.J. Loonstra,  ‘Collectieve afvloeiingsregelingen: het sociaal plan’  in: F.B.J. Grapperhaus, C.J. Loonstra & C.G. Scholtens (red.), Afvloeiingsregelingen in het arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2004.  195  De  richtlijnen  voor  de  Commissie  van  bindend  adviseurs  zoals  die  golden  vanaf  1983  tot  de  afschaffing  van  het vergoedingenstelsel  zijn  opgenomen  in  J.C.  Kranendonk,  Vergoedingssommen  en  Bindend  Adviezen  in  het  Nederlandse Betaald Voetbal, Deventer: KNVB 1992 op. P. 117‐118.  

Page 75: Kans of bedreiging?

6  DE HOUDBAARHEID VAN HET HUIDIGE TRANSFERSYSTEEM 

 

74  

jurisprudentie  van  de  arbitragecommissie,  de  DRC  en  het  CAS.196  In  plaats  van  de  duur  van  het 

aangeboden  contract  zou  rekening  kunnen  worden  gehouden  met  de  resterende  duur  van  het 

lopende contract, een criterium dat ook  in alle genoemde zaken  terugkeert. Het eerder besproken 

criterium van het nog niet afgeschreven deel van de aankoopwaarde van de speler zou wellicht ook 

een  geschikt  criterium  zijn,  omdat  het  objectief  te  berekenen  is.  Eventuele  ‘verzwarende 

omstandigheden’  bij  de  beëindiging  van  het  contract  zouden  tot  uitdrukking  kunnen  worden 

gebracht in vermenigvuldigingsfactor.  

 

6.4 Samenvatting 

In  dit  hoofdstuk  heb  ik  mijn  persoonlijke  visie  gegeven  op  de  houdbaarheid  van  het  huidige 

transfersysteem.  Dit  systeem  is  juridisch  te  legitimeren  doordat  het  is  gebaseerd  op  nationale 

arbeidsrechtelijke regelingen, maar er valt toch het nodige op af te dingen.  Ik heb drie punten van 

kritiek geformuleerd, namelijk:  

(1) het huidige transfersysteem  is  in strijd met de ratio van het Bosman‐arrest, doordat spelers als 

gevolg van de onbegrensd hoge transfervergoedingen die de clubs kunnen vragen als zij hun contract 

voortijdig willen  verbreken  om  naar  een  andere werkgever  over  te  stappen,  nog  steeds worden 

belemmerd in hun recht op vrij verkeer; 

(2) het huidige transfersysteem  is  in strijd met de ratio van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde 

tijd, doordat clubs die met alle mogelijke middelen zo lang kunnen oprekken als ze willen, alleen om 

een transfervergoeding veilig te stellen; 

(3)  het  huidige  transfersysteem  staat  op  gespannen  voet met  het  arbeidsrechtelijke  beginsel  van 

ongelijkheidscompensatie,  doordat  de  wijze  waarop  clubs  mogelijkheid  benutten 

arbeidsovereenkomsten onbeperkt  te  verlengen en de onbegrensd hoge  transfervergoedingen die 

clubs kunnen eisen om spelers voortijdig te laten vertrekken leidt tot een ongelijke machtsverdeling 

in  de  verhouding  tussen  speler  en  club.  Het  arbeidsrecht,  dat  oorspronkelijk  bedoeld  is  om  de 

werknemer te beschermen wordt als het ware nu tegen hem gebruikt.  

De kritiek op het systeem zou deels kunnen worden weggenomen als het binnen de voetbalwereld 

zou  lukken om richtlijnen overeen te komen voor de uniforme vaststelling van transfersommen die 

dan  zowel  door  clubs  als  door  de  arbitragecommissie  van  de  KNVB  gehanteerd  zouden  kunnen 

worden en die bij voorkeur  in een  (nationale, maar nog  liever  internationale) CAO zouden kunnen 

                                                            196 Zie bijvoorbeeld de zaken Bakens (Arbitragecommissie KNVB 8 augustus 2007, nr. 1165), Matuzalem (FIFA Dispute 

Resolution Chamber 2 november 2007  (Matuzalem), niet gepubliceerd) en Bouabe  (CAS 31  januari 2008, 2007/A/1314). Deze criteria zijn ook opgenomen  in art. 17 FIFA Regulations.  In Webster werd zoals besproken alleen het salaris dat de speler bij zijn oude club verdiende relevant geacht.  

Page 76: Kans of bedreiging?

6  DE HOUDBAARHEID VAN HET HUIDIGE TRANSFERSYSTEEM 

 

75  

worden vastgelegd. Voor het  formuleren van zulke  richtlijnen  zou men kunnen  teruggrijpen op de 

voor  het  Bosman‐arrest  bestaande  richtlijnen  voor  de  Commissie  van  Bindend  adviseurs,  in 

combinatie  met  criteria  die  in  de  jurisprudentie  van  de  verschillende  arbitrale  organen  in  de 

voetbalwereld zijn geformuleerd.  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Page 77: Kans of bedreiging?

7  CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN  

 

76  

Hoofdstuk 7: Conclusies en aanbevelingen  

In deze scriptie heb ik de volgende probleemstelling onderzocht:  

 

Welke gevolgen heeft de  “Webster‐case” voor de  voetbalwereld, bezien vanuit het Nederlandse 

arbeidsrecht?’ 

 

Aan  de  hand  van  de  resultaten  van mijn  onderzoek  zal  ik  in  paragraaf  7.1  een  drietal  conclusies 

trekken  waarmee  de  hier  gestelde  vraag  wordt  beantwoord.  In  paragraaf  7.2  zal  ik  een  aantal 

aanbevelingen  doen  waartoe  de  conclusies  aanleiding  geven,  om  tot  slot  in  paragraaf  7.3  een 

verklaring van de titel van deze scriptie te geven.  

 

7.1 Conclusies 

De eerste conclusie die getrokken kan worden,  is dat de directe gevolgen van de Webster‐case niet 

zo ingrijpend zijn als men misschien na het wijzen van de uitspraak dacht. In de Webster‐case werd 

door het CAS (het internationale hof voor de sport) bepaald dat een professionele voetbalspeler die 

na het verstrijken van de beschermde periode197 zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met de 

club  onbevoegd  tussentijds  beëindigde  om  bij  een  andere  club  in  dienst  te  treden,  slechts  de 

restwaarde  van  zijn  contract  (dat  wil  zeggen  het  salaris  over  de  nog  resterende  contractsduur) 

hoefde te vergoeden. Deze restwaarde week sterk af van de transfervergoeding die de clubs gewend 

waren te ontvangen op grond van het transfersysteem. Dit systeem stelt clubs in staat de waarde van 

de  speler  (die  is  opgebouwd  uit  een  veelheid  van  factoren, waaronder  de  door  de  club  in  hem 

gedane  investeringen en zijn  talent, en die  in onderhandelingen  tussen clubs als een marktwaarde 

wordt bepaald)  te verzilveren als hij de club verlaat. Het  transfersysteem  is  (als gevolg   van het  in 

1995  door  het  Hof  van  Justitie  gewezen  Bosman‐arrest)  zo  opgebouwd  dat  clubs  alleen  een 

transfervergoeding kunnen ontvangen als de speler zijn contract voortijdig beëindigd. De vergoeding 

is  dan  arbeidsrechtelijk  ingekleed  als  een  voorwaarde  voor  een  beëindiging  met  wederzijds 

goedvinden,  of  als  een  ontbindingsvergoeding.  Omdat  de  speler  in  dit  geval  zijn 

arbeidsovereenkomst  opzegde  op  basis  van  een  regel  uit  de  FIFA‐Reglementen  (art.  17  FIFA‐

Regulations) werd de door hem te betalen vergoeding voor het voortijdig verbreken van zijn contract 

bepaald overeenkomstig de criteria van dit artikel. De transfervergoeding die de club waar de speler 

                                                            197  Een  begrip  uit  de  FIFA‐regulations  dat  we  in  Nederland  niet  kennen,  zie  punt  7  van  de  definitielijst  bij  de  FIFA Regulations.  Binnen deze periode, die afhankelijk van de leeftijd van de speler twee of drie jaar beslaat, zijn de sancties die volgen op het voortijdig beëindigen van de arbeidsovereenkomst zwaarder dan daarbuiten.  

Page 78: Kans of bedreiging?

7  CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN  

 

77  

in dienst was mogelijk had kunnen verkrijgen als het contract op een andere manier was beëindigd, 

mocht hierbij niet worden meegewogen. Dit was de reden dat de uitspraak veel opschudding onder 

clubs veroorzaakte, voor wie transfervergoedingen één van de belangrijkste bronnen van inkomsten 

vormen. Er zijn echter drie factoren te noemen die de directe gevolgen van de Webster‐case voor de 

voetbalwereld sterk nuanceren:  

1. Clubs kunnen de toepassing van de wijze van schadeberekening van art. 17 lid 1 FIFA Regulations 

omzeilen door in de individuele arbeidsovereenkomst afspraken te maken over de hoogte en het 

soort schadevergoeding dat de speler verschuldigd  is als hij zijn contract eenzijdig beëindigd op 

grond van dit artikel. Dit kan ofwel door de hoogte van de schadevergoeding vast te leggen, ofwel 

door overeen te komen welke factoren bij de schadeberekening in aanmerking moeten komen. In 

beide  gevallen  is  het mogelijk  de  transfervergoeding  die  de  club  voor  de  speler  had  kunnen 

verkrijgen mee te laten wegen.  

2. Een dag na de uitspraak  in de Webster‐case heeft het CAS uitspraak gedaan  in eenzelfde  soort 

zaak, waarin zij bij het bepalen van de vergoeding meer  factoren meewoog dan de  restwaarde 

van  het  contract  alleen.  De  transfersom  werd  opnieuw  uitdrukkelijk  niet meegewogen  in  de 

beoordeling, maar deze uitspraak geeft wel aan dat het CAS nog geen eenduidige uitleg van art. 

17 lid 1 FIFA Regulations heeft gegeven en dat er, met uitzondering van de transfersom, wel meer 

factoren  kunnen meewegen  bij  het  berekenen  van  de  vergoeding  dan  de  restwaarde  van  het 

contract alleen, waarschijnlijk afhankelijk van de omstandigheden van het geval.  

3. Alle Nederlandse clubs en spelers zijn lid van de KNVB, de Nederlandse voetbalbond, die op haar 

beurt lid is van de FIFA (de mondiale vereniging van voetbalbonden). De reglementen van de FIFA 

zijn dus alleen  via de KNVB, die moet  zorgen dat haar  leden de  FIFA‐reglementen naleven, op 

clubs en spelers van toepassing. Op clubs en spelers zijn in de eerste plaats de KNVB‐reglementen 

van toepassing. Als zij een geschil hebben dat samenhangt ‘met de voetbalsport in de ruimste zin 

van het woord’ komen ze daarmee terecht bij de arbitragecommissie van de KNVB, omdat voor 

die  geschillen  in  de  KNVB‐reglementen  de  gang  naar  de  burgerlijke  rechter  is  uitgesloten.  De 

arbitragecommissie  kent  aan  de  FIFA‐reglementen,  waaronder  art.  17  FIFA  Regulations,  geen 

directe werking, maar slechts reflexwerking toe. De gevallen waarin een Nederlandse speler en/of 

club als KNVB‐leden terecht zullen komen bij een arbitraal orgaan van de FIFA of bij het CAS, waar 

de  FIFA‐reglementen  worden  toegepast,  zullen  zeer  zeldzaam  zijn.  Het  is  daarom  niet  te 

verwachten dat art. 17 FIFA Regulations vaak toegepast zal worden.  

 

De  tweede  conclusie  is  dat  de Webster‐case  aan  het  licht  brengt  dat Nederlandse  clubs meer  te 

vrezen hebben  van de mogelijkheid dat de  speler  zijn  arbeidsovereenkomst  tussentijds opzegt op 

Page 79: Kans of bedreiging?

7  CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN  

 

78  

grond  van  het  Nederlandse  arbeidsrecht.  Naar  aanleiding  van  de Webster‐case  zijn  drie  vragen 

geformuleerd.  De  eerste  twee  vragen  luidden  (1)  of  een  speler,  net  als Webster,  zich  ook  naar 

Nederlands  recht  eenzijdig  aan  zijn  arbeidsovereenkomst  zou  kunnen  onttrekken  door  het 

tussentijds  op  te  zeggen  en  (2)  zo  ja,  op wat  voor  schadevergoeding  de  club  dan  aanspraak  zou 

kunnen maken. Deze vragen zijn als volgt beantwoord:  

1. Ja, een speler kan zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met de club tussentijds opzeggen, 

ondanks het  feit dat art. 7:667  lid 3 BW bepaalt dat  tussentijdse opzegging alleen mogelijk als 

partijen  dat  overeenkomen  en  in  voetbalcontracten  nooit  een  tussentijds  opzegbeding wordt 

opgenomen. In literatuur en rechtspraak is de overheersende mening dat tussentijdse opzegging 

van een arbeidsovereenkomst  voor bepaalde  tijd nog  steeds  (in overeenstemming met wat de 

Hoge  Raad  heeft  bepaald  voordat  art.  7:667  lid  3  BW  in  het wetboek werd  opgenomen)  de 

arbeidsovereenkomst doet eindigen, maar de opzeggende partij schadeplichtig maakt  indien de 

wederpartij  niet  met  de  opzegging  instemt.  Argumenten  hiervoor  zijn  onder  andere  dat  de 

regering  in de parlementaire geschiedenis bij de  invoering van art. 7:667  lid 3 heeft overwogen 

dat analoge  toepassing van art. 7:680 BW  (het artikel over de gefixeerde  schadevergoeding bij 

schadeplichtigheid)  nog  steeds  tot  de  mogelijkheden  behoorde  en  dat  schadeplichtigheid  in 

vergelijking met de praktische gevolgen van de alternatieve sanctie van vernietigbaarheid van de 

opzegging, de enige praktisch mogelijke oplossing  is als de werknemer de opzeggende partij  is. 

Zou de opzegging  in die situatie vernietigd worden, dan zou de werknemer gedwongen moeten 

worden opnieuw arbeid voor de werkgever te verrichten en dat is in Nederland onmogelijk. Het in 

de arbeidsovereenkomst voor bepaalde  tijd expliciet uitsluiten van  tussentijdse opzegging heeft 

geen  effect,  omdat  de  wet  ook  al  dwingendrechtelijk  bepaald  dat  tussentijdse  opzegging  in 

principe niet mogelijk is.  

2. Omdat  de  speler  door  de  arbeidsovereenkomst  onbevoegd  tussentijds  op  te  zeggen 

schadeplichtig wordt, kan de club op grond van art. 7:677 lid 4 BW kiezen tussen het vorderen van 

gefixeerde of volledige schadevergoeding. De gefixeerde schadevergoeding bedraagt  in dit geval 

op grond van analoge toepassing van art. 7:680 het salaris van de werknemer over de resterende 

duur  van  het  contract,  de  restwaarde  van  het  contract  dus. Bij  het  vorderen  van  de  volledige 

schadevergoeding heef de club een lastige bewijspositie: de enige schadepost die gemakkelijk aan 

te tonen is, is het nog niet afgeschreven restant van de waarde waarvoor de club de speler heeft 

gekocht  en waarvoor  hij  in  sommige  gevallen  ook  op  de  balans  van  de  club  staat  geactiveerd 

(deze schadepost geldt alleen voor aangekochte spelers). Het vorderen van de transfersom die de 

club voor de speler had kunnen krijgen als het contract was beëindigd op de wijzen zoals die  in 

het  huidige  transfersysteem  gebruikelijk  zijn  als  gederfde winst  is  heel moeilijk,  onder  andere 

Page 80: Kans of bedreiging?

7  CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN  

 

79  

omdat de hoogte van de marktwaarde van een speler op een bepaald moment op geen enkele 

manier te onderbouwen is. De club doet er dus verstandig aan de gefixeerde schadevergoeding te 

vorderen, omdat die de  volledige  schadevergoeding  in  veel  gevallen  zal overtreffen. Daarnaast 

kan de club dan  in een aparte procedure gegrond op kennelijk onredelijke opzegging (art. 7:681 

BW)  of  wanprestatie  (art.  7:686  BW)  nog  proberen  de  transferwaarde  van  de  speler  als 

schadevergoeding te vorderen, maar de slagingskansen hiervan zijn onzeker. Het is waarschijnlijk 

dat de  club  in  veel  gevallen bij het  vorderen  van  schadevergoeding op  grond  van onbevoegde 

tussentijdse  opzegging  door  de  speler  met  minder  genoegen  zal  moeten  nemen  dan  de 

transfervergoeding die zij voor de speler had kunnen verkrijgen. Voor een speler die graag weg wil 

bij de club en het niet eens  is met de transfervergoeding die de club voor hem vraagt,  levert dit 

een  prikkel  op  vooral  de  weg  van  de  tussentijdse  opzegging  te  volgen.  De  kans  dat  de 

schadevergoeding  die  hij  daar  uiteindelijk  voor  zal  moeten  betalen  lager  is  dan  de 

transfervergoeding die voor hem wordt gevraagd, is groot.  

 

De derde conclusie tot slot is dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij de houdbaarheid van het 

huidige  transfersysteem. De  vraag naar de houdbaarheid  van het huidige  transfersysteem was de 

derde vraag die in het kader van de Webster‐case is gesteld, omdat één van de argumenten van het 

CAS voor het niet meenemen van de geschatte transferwaarde bij het bepalen van de vergoeding is, 

dat het  risico van zeer hoge vergoedingen het  transfersysteem  terug zou kunnen brengen naar de 

pre‐Bosmandagen, toen de bewegingsvrijheid van werknemers ernstig werd belemmerd door hoge 

transfervergoedingen. Hoewel  het  huidige  transfersysteem  in  ieder  geval  in  het  licht  van  het  EG‐

verdrag juridisch te legitimeren is omdat het is geënt op nationale arbeidsrechtelijke regelingen, kan 

het op de volgende punten worden bekritiseerd:  

1. Het huidige  transfersysteem  is  in strijd met de ratio van het Bosman‐arrest, doordat spelers als 

gevolg  van  de  onbegrensd  hoge  transfervergoedingen  die  de  clubs  kunnen  vragen  als  zij  hun 

contract voortijdig willen verbreken om naar een andere werkgever over te stappen, nog steeds 

worden belemmerd in hun recht op vrij verkeer. 

2. Het huidige transfersysteem  is  in strijd met de ratio van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde 

tijd, doordat clubs die met alle mogelijke middelen zo lang kunnen oprekken als ze willen, alleen 

om een transfervergoeding veilig te stellen. 

3. Het  huidige  transfersysteem  staat  op  gespannen  voet met  het  arbeidsrechtelijke  beginsel  van 

ongelijkheidscompensatie,  doordat  de  wijze  waarop  clubs  mogelijkheid  benutten 

arbeidsovereenkomsten  onbeperkt  te  verlengen  en  de  onbegrensd  hoge  transfervergoedingen 

die  clubs  kunnen  eisen  om  spelers  voortijdig  te  laten  vertrekken  leidt  tot  een  ongelijke 

Page 81: Kans of bedreiging?

7  CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN  

 

80  

machtsverdeling  in  de  verhouding  tussen  speler  en  club.  Het  arbeidsrecht,  dat  oorspronkelijk 

bedoeld is om de werknemer te beschermen wordt als het ware nu tegen hem gebruikt.  

 

7.2 Aanbevelingen 

Naar  aanleiding  van  deze  conclusies  doe  ik  de  volgende  twee  aanbevelingen.  Ten  eerste  is  het 

raadzaam voor clubs om gebruik te maken van de mogelijkheden die worden geboden om de hoogte 

van  de  schadevergoeding  die  de  speler  verschuldigd  is  als  hij  zijn  contract  onbevoegd  tussentijds 

opzegt, contractueel overeen te komen. Art. 17 lid 1 FIFA Regulations (ook al zal het niet veel worden 

gebruikt) biedt die mogelijkheid, zo is ook in de Webster‐case bevestigd en datzelfde geldt voor art. 

7:680  lid 4 BW, dat bepaalt dat de gefixeerde schadevergoeding contractueel op een hoger bedrag 

gesteld kan worden. Men kan hiervoor niet volstaan met een transferclausule waarin is opgenomen 

welke  vergoeding  verschuldigd  is  als  de  club  instemt met  een  overgang  van  de  speler  naar  een 

andere club (en dus een beëindiging van zijn contract), omdat het karakter van de transfervergoeding 

anders  is dan het karakter van de bovenbedoelde schadevergoeding. In de clausule hieronder wil  ik 

een  voorzet  geven  tot  de  formulering  van  een  schadevergoedingsclausule,  die  dus  naast  de 

transferclausule in de arbeidsovereenkomst dient te worden opgenomen: 

 

Indien de werknemer schadeplichtig wordt door het tussentijds opzeggen van deze arbeidsovereenkomst  in strijd met 

artikel 7:667 leden 1 en 3 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de dan verschuldigde gefixeerde schadevergoeding gesteld 

op een bedrag van €… 

Indien de werknemer de arbeidsovereenkomst eenzijdig  tussentijds doet eindigen na afloop van de protected period 

zoals bedoeld in artikel 17 FIFA Regulations for the Status and Transfer of Players met een beroep op lid 1 van genoemd, 

geldt als schadevergoeding, nadrukkelijk in afwijking van dit artikellid, een bedrag van €… 

 

Lid 1 van deze clausule moet de prikkel voor de werknemer wegnemen om de  illegale weg van de 

onbevoegde opzegging te volgen voor het voortijdig beëindigen van zijn contract door de gefixeerde 

schadevergoeding op  een bedrag  te  stellen  dat  vergelijkbaar  is met de  transfervergoeding die de 

speler waard zou zijn. Tegelijkertijd voorkomt het de bewijsproblemen waar de club onvermijdelijk 

tegenaan loopt in allerlei schadevergoedingsprocedures. Men moet er wel rekening mee houden dat 

de  rechter  (in dit geval: de arbitragecommissie van de KNVB) de gefixeerde  schadevergoeding kan 

matigen op grond van art. 7:680 lid 5 BW. Het is daarom veilig om, als extra stimulans voor de speler 

om  de  reguliere weg  van  beëindiging  van  het  contract met wederzijds  goedvinden  te  kiezen,  de 

speler een aardig percentage van de daarbij door de  club  te ontvangen  transfervergoeding  toe  te 

kennen.  In  lid 2  is eveneens gekozen voor het opnemen van en concreet bedrag en niet voor het 

Page 82: Kans of bedreiging?

7  CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN  

 

81  

opnemen  van  de  factoren  die  bij  de  schadeberekening  in  aanmerking  genomen  zouden moeten 

worden, omdat die zouden kunnen leiden tot interpretatie‐ en bewijsproblemen.  

 

Ten  tweede ben  ik van mening dat het de  legitimiteit van het  transfersysteem zeer  ten goede zou 

komen als men in de voetbalwereld tot het formuleren van richtlijnen voor een uniforme vaststelling 

van  transfervergoedingen  zou  kunnen  komen.  Zo  wordt  de  club  gewoon  gecompenseerd  als  de 

speler voortijdig zijn contract verbreekt, maar weet de speler ook waar hij aan toe is (dat wil zeggen: 

welke vergoeding de club voor hem kan vragen) als hij onder zijn contract uit wil. Deze  richtlijnen 

zouden  zowel  door  clubs  kunnen  worden  gehanteerd  bij  onderhandelingen  over  een 

transfervergoeding, als door de arbitragecommissie bij het vaststellen van een transfervergoeding in 

het  kader  van  bijvoorbeeld  een  ontbindingsprocedure.  Voor  de  inhoud  van  deze  richtlijnen  zou 

enerzijds kunnen worden gekeken naar de  ´richtlijnen voor de Commissie van Bindend Adviseurs´, 

die  in  er  in  de  periode  voor  het  Bosman‐arrest  voor  hebben  gezorgd  dat  de  vaststelling  van 

transfervergoedingen  internationaal  in hoge mate geharmoniseerd was en anderzijds naar factoren 

die  zowel  in  uitspraken  van  de  arbitragecommissie  van  de  KNVB  als  van  de  Dispute  Resolution 

Chamber van de FIFA en het CAS terugkeren. Zie voor een uitwerking hiervan paragraaf 6.3. 

 

Kans of bedreiging? 

Tot  slot moet  hier  de  vraag  beantwoord  worden  die  de  titel  van  deze  scriptie  stelt.  Vormt  de 

Webster‐case nu een kans of een bedreiging voor de voetbalwereld?  Ik zou zeggen: beide. Hoewel 

clubs  van  de Webster‐case  zelf  niet  heel  veel  te  vrezen  hebben,  heeft  deze  zaak  aan  het  licht 

gebracht  dat  naar  Nederlands  recht  altijd  de  mogelijkheid  bestaat  dat  de  speler  zijn 

arbeidsovereenkomst  tussentijds  opzegt.  Dat  kan  een  bedreiging  voor  de  club  zijn,  omdat  de 

schadevergoeding die zij als gevolg daarvan op de speler kan verhalen het waarschijnlijk niet haalt bij 

de transfervergoeding die zij op grond van het huidige transfersysteem kan ontvangen. Tegelijkertijd 

vormt  de Webster‐case  een  kans  voor  spelers  en  clubs  om  iets  te  doen  aan  de  onvoorspelbare 

hoogte van transfervergoeding waarbij geen van de partijen  (maar  in het bijzonder de speler) baat 

heeft.  

Page 83: Kans of bedreiging?

  LITERATUURLIJST  

 

82  

Literatuurlijst  

Literatuur: 

• H.L.  Bakels/I.P.  Asscher‐Vonk  &  W.H.A.C.M.  Bouwens  (bew.),  Schets  van  het  Nederlandse arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2007 

• L. Betten, F. Boelhouwer e.a., Ongelijkheidscompensatie als  roode draad  in het  recht, Deventer: Kluwer 1997 

• C.J.H. Brunner & G.T. de Jong, Verbintenissenrecht Algemeen, Deventer: Kluwer 2004 

• D.J. Buijs & G.J.J. Heerma van Voss, ‘Tien jaar arbeidsrecht en ongelijkheidscompensatie’, Sociaal Recht 1996, p. 286‐290 

• A.F.  Bungener  en  E.  Verhulp,  ‘De  eenzijdige  verlengingsoptie  in  de  arbeidsovereenkomst’, ArbeidsRecht 2004‐12, p. 8‐13 

• A.S. Friedberg, ‘De betalende werknemer’, ArbeidsRecht 1999‐4, p. 13‐16 

• N.J.P. Giltay Veth,  ‘De vaststelling van vergoedingssommen  in het Nederlandse betaalde voetbal door bindend advies, met een toevoeging inzake “internationale transfers”’, TvA 1993‐1, p. 1‐5 

• N.J.P. Giltay Veth & R.C.R. Siekmann (red.), De afschaffing van het transfersysteem in het betaald voetbal (de zaak‐Bosman), Haarlem: De Vrieseborch 1996 

• F.B.J. Grapperhaus, C.J. Loonstra & C.G. Scholtens (red.), Afvloeiingsregelingen in het arbeidsrecht, Deventer: Kluwer, 2004  

• F.B.J. Grapperhaus & M.  Jansen,  ‘Geen reden tot paniekvoetbal: de gevolgen van Flexibiliteit en zekerheid voor afkoopsommen bij profsportcontracten’, ArbeidsRecht 1998‐11 

• W.C.L.  van  der  Grinten/J.W.M.  van  der  Grinten  &  W.H.A.C.M.  Bouwens  (bew.), Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2005 

• G.J.J. Heerma van Voss (hoofdred.), Arbeidsovereenkomst, Deventer: Kluwer (losbl.) 

• R.L. van Heusden, ‘De “rechtens geldende termijn” van art. 16  lid 3 WW en de bedoeling van de wetgever’, SMA 2000 p. 234‐243 

• P.F. van der Heijden, J.M. van Slooten & E. Verhulp, Arbeidsrecht : De tekst van Titel 7.10 BW en andere  relevante  regelgeving met  betrekking  tot  het  arbeidsrecht,  voorzien  van  commentaar, Deventer: Kluwer 2004.  

• H.W.P. van den Hout, ‘Arbeidsverhoudingen in het professionele voetbal’, ArbeidsRecht 2008‐4, p. 3‐7 

• F.C. Kollen (hoofdred.), Sport en recht, Alphen aan den Rijn: Samsom 2000 

• J.C. Kranendonk, Vergoedingssommen en Bindend Adviezen in het Nederlandse Betaalde Voetbal, Zeist: KNVB 1992 

• P.  Kruit,  ‘Geschilbeslechting  in  het  arbeidsrecht:  kantonrechter  of  arbeidsrechter?’,  Ars  Aequi 2007, p. 119‐128 

• C.J. Loonstra & W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke Themata, Den Haag: Boom  Juridische Uitgevers 2008 

• Commissie Rood, Rapport  ‘Afscheid  van het duale ontslagrecht’,  aangeboden  aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Justitie op 15 november 2000 

• C.  Segaar,  ‘Over  twee  jaar  terugkomen:  het  nieuwe  transfersysteem  voor  beroepsvoetballers’, ArbeidsRecht 2001‐10, p. 28‐31 

Page 84: Kans of bedreiging?

  LITERATUURLIJST  

 

83  

• C.J. Smitskam (hoofdred.), Praktijkboek flexibele arbeidsrelaties, Deventer: Kluwer (losbl.) 

• C.J. Smitskam & E.J. Kronenburg‐Willems, Wet Flexibiliteit en Zekerheid, Deventer: Kluwer 2000 

• H.T. van Staveren, Het voetbalcontract, Deventer: Kluwer 1981 

• H.T. van Staveren, ‘Arbeidsverhoudingen in de beroeps(voetbal)sport na het Bosman‐arrest’, NJB 1999, p. 809‐814.  

• H.T. van Staveren & M. Boetekees,  ‘Voetbaltransfers onder vuur van de Europese Commissie en de FIFA?’, Ars Aequi 2001, p. 224‐233 

• H. Uhlenbroek, ‘Overgangsrecht’, ArbeidsRecht 1998/10, p. 44‐48 

• M.B. Vestering, ‘Vergoeding aan de werkgever’, ArbeidsRecht 2004‐2, p. 13‐19 

• D.J.B. de Wolff, De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, Deventer: Kluwer 1999 

 Jurisprudentie: 

Europese Hof van Justitie:  

HvJ EG 15 december 1995, zaak C‐415/93, Jur. 1995, p. I‐4921 (Bosman) 

Hoge Raad:  

HR 1 februari 1946, NJ 1946, 106 (Becks/Philips) 

HR 11 november 1949, NJ 1950, 140 (Actrice) 

HR 19 februari 1988, NJ 1988, 468 (Muyres/Dekker) 

HR 1 december, 1989, NJ 1990, 451 (Deuss/Motel Maatschappij Holland NV) 

HR 6 maart 1992, JAR 1992/10 (Mungra/Van Meir) 

HR 29 september 1995, JAR 1995/232 

HR 24 mei 1996, JAR 1996/141 (Van Zijl/Koppen) 

HR 17 oktober 1997, JAR 1997/245 (Schoonderwoert/Schoonderwoerd) 

HR 13 februari 1998 JAR 1998/72   

HR 4 september 1998, JAR 1998/200 (Van der Burgt/Thans) 

HR 25 juni 1999, JAR 1999/149 (Driessen/Boulidam) 

HR 28 april 2000, JAR 2000/120 (Guitoneau/Midnet Tax BV) 

HR 11 oktober 2002, JAR 2002/261 (Van Maarschalkerwaard/Dalle Vedove) 

HR 10 oktober 2003, JAR 2003/263 (Van der Male/Den Hoedt) 

HR 3 december 2004, JAR 2005/30 (Van Ree/Damco) 

 

Kantonrechter:  

Ktr. Amsterdam 8 september 2003, JAR 2003/230 

Ktr. Emmen 12 november 1997, JAR 1998/8 

Ktr. Haarlem 11 februari 2004, JAR 2004/58 

Page 85: Kans of bedreiging?

  LITERATUURLIJST  

 

84  

Ktr. Rotterdam 5 april 1967, NJ 1967, 418 (Laseroms) 

Ktr. Oud‐Beijerland 6 februari 2006, Prg. 2006, p. 340‐343 

Ktr. Utrecht 9 april 2008, LJN: BD3236 

 

Arbitragecommissie KNVB: 

Arbitragecommissie KNVB 11 augustus 2003, TvA 2003, 44  

Arbitragecommissie KNVB 2 februari 2006, nr. 1100 (Samaras, uittreksel gepubliceerd in TvA 2007, 

38) 

Arbitragecommissie KNVB 8 augustus 2007, nr. 1164 (Suárez/FC Groningen), niet gepubliceerd) 

Arbitragecommissie KNVB 8 augustus 2007, nr. 1165 (Bakens/RKC, niet gepubliceerd) 

Arbitragecommissie KNVB 14 januari 2008, nr. 1187 (Postma/ADO Den Haag, niet gepubliceerd) 

Arbitragecommissie KNVB 23 januari 2008, nr. 1188 (Alves I, niet gepubliceerd) 

Arbitragecommissie KNVB 30 januari 2008, nr. 1191 (Alves II, niet gepubliceerd) 

 

FIFA Dispute Resolution Chamber 

DRC  2 november 2007 (Matuzalem, niet gepubliceerd) 

 

Court of Arbitration for Sports 

CAS 30 januari 2008, 2007/A/1298, 1299 & 1300 (gevoegd, Webster), gepubliceerd op <www.tas‐

cas.org/recent‐decision>, geraadpleegd op 5 juli 2008.  

CAS 31 januari 2008, 2007/A/1314. 

 

Geraadpleegde websites:  

• www.bnr.nl 

• www.fbo.nl 

• www.fifa.com 

• www.knvb.nl 

• www.proprof.nl 

• www.psv.nl 

• www.uefa.com 

• www.vvcs.nl 

 

Gebruikte versies van regelgeving:  

• Reglement Bindend Advies KNVB, versie 1992  

Page 86: Kans of bedreiging?

  LITERATUURLIJST  

 

85  

• Reglementen Bondsvergadering KNVB, 29e herziene druk, d.d. januari 2008 

• Reglement Betaald Voetbal KNVB, 29e herziene druk, d.d. januari 2008 

• Statutes of the FIFA, versie 2007.  

• FIFA Regulations, versie 2008.  

• CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal Nederland 2008‐2011, in werking getreden op 1 juli 

2008  

 

Geraadpleegde kamerstukken: 

• Wetgevingsoverleg van de Tweede Kamer met de Minister van Sociale Zaken en 

Werkgelegenheid, 1998/1999, 26257 nr. 12 

• Kamerstukken I 1998/1999, 26257 nr. 110b 

 

Page 87: Kans of bedreiging?

 

 

     Augustus 2008 

Lisette LangedijkExamennummer: 287587 Erasmus Universiteit Rotterdam 

Faculteit der Rechtsgeleerdheid 

Sectie Arbeidsrecht 

Begeleider:  Mr. A.R. Houweling 

Tweede beoordelaar: Mr. P. Kruit 

Kans of bedreiging? De gevolgen van de Webster‐case bezien vanuit het Nederlandse arbeidsrecht