jaargang 4 nr. 11, november 2006 - Burgemeesters€¦ · positie van de crisisbeheersing in het...
Transcript of jaargang 4 nr. 11, november 2006 - Burgemeesters€¦ · positie van de crisisbeheersing in het...
Dit nummer opent en sluit met drie adviezen voor een nieuw kabinet. Naar aanleiding van zijn recente advies over de organisatievan de veiligheid geeft oud-minister Brinkman zijn visie op rol en positie van de crisisbeheersing in het door hem beoogde ‘superministerie’.Het is niet te hopen, aldus Rob de Wijk, dat de ontwikkeling van een nationale veiligheidsstrategie een zachte dood sterft door de discussie overeen dergelijk ministerie. Daags voor de verkiezingen is het wetsvoorstel veiligheidsregio naar de Raad van State gezonden. Fons van Schoten (Gooi- enVechtstreek) geeft richting aan de verdere vorm- en regelgeving.Naar aanleiding van het Schiphol-rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheidvraagt Amerika-correspondent Eelco Dykstra zich af: “Hoe (on)afhankelijk is ‘onafhankelijk’ onderzoek eigenlijk?” Tijdens het veiligheidscongres op 16 novemberheeft minister Remkes het Nationaal CrisisCentrum (NCC) officieel geopend. Een kijkjein ‘de vernieuwde keuken’.
En dan de stroom: precies één jaar geleden leidden extreem weer en stroomuitval tot een‘rampweekend’. Beheerder Essent schreef in dit blad dat het net aan de rand van deafgrond had gestaan. Deze ‘stroom-special’ trapt af met de pan-Europese storing begindeze maand. Conclusie van de Franse hoogspanningsnetbeheerder: “We zijn langs derand van een totale black-out in Europa gescheerd.” Intelligentere netwerken en betereinternationale afspraken zijn nodig om de stroomvoorziening betrouwbaar te maken,aldus KEMA-directeur Nabuurs. Opmaat voor de balans van vorig jaar is een terugblik op het weer van 25 november 2005door Reinier van den Berg. KPN belicht de continuïteit van telecommunicatie in dergelijke omstandigheden. Wat gebeurde er allemaal in het wegendistrict Veluwe vanRijkswaterstaat? Burgemeester Loohuis van Haaksbergen zet uiteen wat is gedaan metde ‘lessons learned’. De Twentse praktijkervaringen zijn uitgewerkt in aanbevelingen dielandelijk worden verspreid. Het optreden van de burgemeesters en de beeldvorming vanburgers in drie getroffen gemeenten is onderzocht. De situatie in Oost-Nederland kreegveel aandacht in de media. Maar ook Zeeland kende grote problemen, zo blijkt. En totslot, maar niet onbelangrijk: een nadere analyse van de verantwoordelijksheidsvraag.
Verder o.a. in dit nummer:- Rampen en gehandicapten – oefenen van levensbelang!- De GHOR en publieksevenementen: de Vierdaagse 2006 - Samenwerken in Nationaal Adviescentrum Vitale Infrastructuren (NAVI)- Nederland en het EU-Hoogwateractieprogramma
Voor een gratis abonnement mail:
ISSN 1871-2843
jaargang 4nr. 11, november 2006
2
Een recent voorbeeld is de hervorming van het zorgstelsel;
een operatie die de bevolking gelaten over zich heen liet
komen en waarbij de voorspelde chaos uitbleef. Maar de
operaties die vooral in het buitenland opvallen hebben te
maken met veiligheid. Een van de grootste veranderings-
processen uit de Nederlandse geschiedenis is de hervor-
ming van de krijgsmacht waarmee vlak na de val van de
Muur werd begonnen. Met de Prioriteitennota van 1993
werd in één klap afscheid genomen van de traditionele
verdediging van het NAVO-gebied en werd overgegaan op
een beroepskrijgsmacht die ver buiten de landsgrenzen
voor een verscheidenheid aan taken kon worden ingezet.
Nederland liep met de herstructurering van de krijgs-
macht tien jaar voorop. En nog steeds scoort Nederland
met de Britten en de Fransen van de Europese bond-
genoten het hoogst waar het gaat om inzetbaarheid
voor zogenaamde expeditionaire operaties. De meeste
overige Europese lidstaten van de NAVO zijn pas nu met
herstructureren begonnen en kunnen operaties als die in
Uruzgan (nog) niet uitvoeren.
Nederland loopt weer voorop. Nu gaat het om de herstruc-
turering van de gehele nationale veiligheid. Het proces
kwam na ‘9/11’ in 2001 wat traag op gang. Goed, daags na
de aanslagen van Madrid kwam de Europese Unie met
een actieplan, dat aangevuld met specifieke maatregelen
in oktober 2001 in een nationaal actieplan werd omgezet.
In februari 2002 volgde het actieplan van het ministeries
van Defensie. En uiteraard richtte de discussie zich op de
organisatorische aspecten van de herstructurering van de
veiligheidssector. Werd het nu wel of geen tijd voor een
Veiligheidsministerie naar voorbeeld van het Amerikaanse
Homeland Security? Helaas spitste het debat zich vervolgens
toe op de verdeling van verantwoordelijkheden voor
terrorismebestrijding en crisisbeheersing tussen de
ministeries van BZK en Justitie. Helaas, want machts-
vragen staan effectief beleid per definitie in de weg.
Hierdoor werd aanvankelijk de meest prangende vraag
over het hoofd gezien: wat is de toegevoegde waarde van
de Rijksoverheid met betrekking tot rampenbestrijding,
crisisbeheersing en terrorismebestrijding waarvan de
uitvoering in beginsel op gemeentelijk niveau ligt? Met
andere woorden hoe wordt het beginsel ‘decentraal tenzij…’
ingevuld? Na de aanslagen van 11 maart 2004 in Madrid
kwam de vaart er goed in met nieuwe maatregelen en een
opmerkelijke conceptuele omslag in het denken binnen
de Rijksoverheid. Allereerst was er de erkenning dat de
schaalgrootte van rampen en terroristische aanslagen en de
potentiële gevolgen van incidenten, zoals de moorden op
Fortuyn en Van Gogh, de afgelopen jaren gestaag toenam.
Het probleem wordt nog eens vergroot doordat onze
maatschappij complexer, drukker bevolkt, dus kwetsbaarder
wordt, en dat binnen- en buitenlandse veiligheid steeds
meer verweven raken. Dit leidde tot de erkenning dat het
Rijk zijn regierol anders moet invullen. Daarvoor zouden
operationele of uitvoeringsaspecten aspecten nadrukkelijker
moeten worden meegewogen. De erkenning hiervan
leidde tot een omslag in het denken, allereerst binnen
het ministerie van BZK; van oudsher een wetgevings- en
beleidsdepartement waarbij operationele aansturing niet
echt tussen de oren zat.
Nederland loopt qua aanpak voorop met de recent aangekondige ontwikkeling van een nationale veiligheids-
strategie. Op 13 december is hierover een Algemeen Overleg gepland met de Tweede Kamer. Het is, aldus
Rob de Wijk, niet te hopen dat het initiatief een zachte dood sterft door discussie in de kabinetsformatie over
een veiligheidsministerie.
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
Nationale veiligheid en de kabinetsformatie
3
De erkenning van een meer operationele rol voor het Rijk
kwam tot uitdrukking in het interdepartementale project
Nationale Veiligheid, waarover de minister van BZK op
2 oktober aan de Kamer rapporteerde.1 In deze brief werd
een nationale veiligheidsstrategie aangekondigd. Een
dergelijke strategie is noodzakelijk om beleid in operatio-
neel handelen te kunnen vertalen. Dat weten militairen
overigens al sinds de dagen van Sun Tsu, die ruim 2500
jaar geleden leefde. De kern van de Nederlandse strategie
is een definitie van nationale veiligheid en een kader aan
de hand waarvan wordt bepaald of deze in het geding is.
Dat is het geval als de vitale belangen van onze staat
zodanig worden bedreigd dat sprake is van maatschappe-
lijke ontwrichting, schrijft minister Remkes aan de
Kamer. Er is sprake van een dergelijke ontwrichting als
onze territoriale, economische, ecologische en fysieke
veiligheid, of onze sociale en politieke stabiliteit worden
ondermijnd. Eind 2005 vond een interdepartementale
inventarisatie plaats aan de hand van drie categorieën
dreigen, te weten klassieke dreigingen, zoals terrorisme,
internationale criminaliteit en massavernietigingswapens;
sociaal-economische bedreigingen, zoals digitale on-
veiligheid en economische ontwrichting; en natuurlijke
dreigingen, waaronder klimaatverandering en pande-
mieën. De inventarisatie toonde aan dat alle departemen-
ten een rol hebben, een proactieve aanpak vereist is en dat
daarvoor een rijksbrede analysefunctie een ‘must’ is.
De strategie geeft dus richting aan het operationele
handelen. De crux is hier de capaciteitenbenadering.
Scenarioanalyses bepalen op welke wijze, welke vitale
belangen kunnen worden aangetast, hoe deze dienen te
worden beschermd en welke capaciteiten daarvoor nodig
zijn. Die capaciteiten kunnen dan door de departementen
en decentraal door gemeenten en veiligheidsregio’s
worden aangeleverd. Rijks- en uitvoeringsniveau worden
zo beter aan elkaar gekoppeld en het Rijk kan zijn regierol
waarmaken, is de gedachte.
Deze benadering van nationale veiligheid is, voor zover ik
weet, uniek in de wereld. Maar komt er ook echt wat van
terecht? Hiervoor dienen wij te rade te gaan bij Elco
Brinkman. In september vorig jaar concludeerde hij
dat terrorismebestrijding voldoende samenwerking en
een eenduidige, strak geleide aanpak ontbeert.2 Crisis-
beheersing werd belemmerd doordat taken, bevoegdheden
en nationale verantwoordelijkheden niet aansluiten en
door een onvolkomen informatiehuishouding. Cruciaal
was dat er volgens Brinkman een discrepantie is tussen
de schaal van de dreigingen en de schaal van het optreden.
Kortom, de gemeenten kunnen het niet aan; het Rijk moet
ingrijpen. Hij pleitte voor eenduidige aansturing en een
meer operationele blik. Zijn oplossing was een ministerie
van Veiligheid waarin strafrechtspleging, inlichtingen,
preventie, crisisbeheersing en rampenbestrijding werden
samengebracht. De overige functies van de huidige
ministeries van BZK en Justitie zouden in een ministerie
van Bestuur en Recht worden samengevoegd.
Een logische oplossing, waarop hij onlangs terugkwam.
Het ministerie van Veiligheid is passé. Brinkman wil nu
een fusie van de ministeries van BZK en Justitie in één
Ministerie van Bestuur en Justitie, onder overheveling van
taken als integratiebeleid naar andere ministeries. Ik ben
het met Brinkman eens dat een dergelijke samenvoeging
ten opzichte van de huidige situatie tot minder bestuurlijke
drukte leidt en de operationele aansturing verbetert. Maar
de charme van zijn eerste voorstel, de vorming van een
uitvoerend, dus operationeel ministerie met een voor het
publiek herkenbare minister die uitsluitend over onze
veiligheid waakt, gaat nu verloren. Ik kan me niet aan
de indruk onttrekken dat politiek-bestuurlijke en niet
operationele uitgangspunten richtinggevend voor zijn
nieuwe inzichten zijn geworden. Dat blijkt ook uit zijn
opmerking dat een Ministerie van Veiligheid een ‘te zeer
inhoudelijk onbepaald koepelbegrip is’. Dit geldt zeker
niet voor de gemiddelde burger. Die associeert een
Minister van Veiligheid wél en een Minister van Bestuur
en Justitie niet met veiligheid. Maar mijn grootste bezwaar
is dat een succesfactor, een uitvoerende operationele
cultuur in zijn nieuwe voorstel onvoldoende kans krijgt.
Suboptimalisatie dus. Maar goed, als Nederland anders
het risico loopt dat tijdens de kabinetsformatie door een
heilloos debat over een Ministerie van Veiligheid het hele
project Nationale Veiligheid een zachte dood sterft, dan
moet dat maar.
PPrrooff.. ddrr.. RRoobb ddee WWiijjkk,,
directeur Clingendael Centrum voor Strategische Studies
1 TK 2006-2007, 30 821, nr .1 (Brief minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over aanpak en ontwikkeling
startegie Nationale Veiligheid, 2 oktober 2006).2 Gemengde Commissie Veiligheid en Rechtsorde, Veiligheid: meer samenhang en slagkracht, betere informatie, minder beleids-
drukte, Den Haag, 6 september 2005.3 L.C. Brinkman, De organisatie van de veiligheid op Rijksniveau bezien, den Haag, 13 oktober 2006.
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
4
Het huidige kabinetsbeleid is in eerste instantie gericht op
het onder één bestuur (het ‘Veiligheidsbestuur’) brengen
van de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en
rampen en de brandweer. Om dat mogelijk te maken
zullen beide op eenzelfde regionale leest worden geschoeid.
Daarbij is gekozen voor aansluiting bij de geografische
indeling van de politieregio’s. Want als tweede stap ziet
het kabinet de integratie van het bestuur van de politie
(het Regionaal College) en het Veiligheidsbestuur. Dat kan
uiteraard gemakkelijker als de diensten alle op dezelfde
schaal zijn georganiseerd. En als derde stap bevordert het
kabinet intensivering van de gemeentelijke samenwerking
bij crisisbeheersing en rampenbestrijding. Op, alweer
dezelfde, regionale schaal.
Het kabinet kiest ervoor de veiligheidsregio’s te ontwik-
kelen als ‘verlengd lokaal bestuur’, dus niet van bovenaf
opgelegd en ingericht. Zij moeten als intergemeentelijke
samenwerkingsverbanden van onderop ontstaan. Die
keuze is niet onomstreden, omdat het kabinet, met
behoud van het principe van verlengd lokaal bestuur, toch
aan zichzelf belangrijke bevoegdheden wil toedelen. Met
het oog op de aanstaande formatie is de vraag dan ook of
een nieuw kabinet het beleid van het huidige zou moeten
voortzetten. En zo nee, wat er dan moet veranderen.
Daarbij is het verstandig eerst goed te kijken naar de
huidige stand van zaken. Overal in het land wordt hard
aan de invoering van veiligheidsregio’s gewerkt.
Aanvankelijk zou deze inspanning gepaard gaan met
een simultaan verlopend traject van wetgeving, maar die
doelstelling van het kabinet is niet gehaald. Met name de
positie van de brandweer in de veiligheidsregio leverde
stof tot langlopende discussie. Vanuit de beroepsgroep
wordt, aanvankelijk aarzelend maar uiteindelijk steeds
sterker, ingezet op volledige regionalisering van de
gemeentelijke brandweerkorpsen. Volledige regionalise-
ring wil zeggen dat de gemeentelijke korpsen integraal
opgaan in een regionaal brandweerkorps onder éénhoofdige
leiding van een regionaal commandant. Daarmee zullen
de gemeentelijke korpsen ophouden te bestaan. Maar
vanuit de kring van gemeentebestuurders, met name
door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, is veel
weerstand gekomen tegen deze ontwikkeling. Helaas
heeft minister Remkes te lang tijd gestoken in het voeren
van een vruchteloze discussie over dit onderwerp. Meer
dan een patstelling tussen BZK en de VNG leverde dat
niet op. Een patstelling die overigens doorbroken is
doordat een toenemend aantal regio’s het gebrek aan
landelijke sturing of kaders voor lief nam en op basis van
eigen afweging koos voor volledige regionalisering. Voor
de VNG betekende dit dat men feitelijk op één poot is
komen te staan: de eigen achterban, dus de Colleges
van B&W en de gemeenteraden, kozen immers in toe-
nemende mate voor een ontwikkeling die door de VNG
nu juist werd bestreden en ontraden. De minister van
BZK kon uiteindelijk met een verwijzing naar deze
ontwikkeling in de zomer komen met een proeve van
wet op de veiligheidsregio’s waarin de door een toenemend
aantal regio’s gewilde volledige regionalisering van de
brandweer werd ‘gecodificeerd’. De minister maakte
daarmee zijn positie duidelijk. Van feitelijke sturing door
de minister kan dan ook niet echt worden gesproken.
Voor de gemeenten zijn met de komst van de veiligheids-
regio specifieke belangen gemoeid. Begrijpelijk dus dat de
gemeenten er liever voor kiezen hun eigen weg te bewan-
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
Nieuwe kabinet moet niet meegaan met
stroming die veiligheidsregio wil positioneren
als ‘functioneel bestuur’ met volledige
bekostiging door het Rijk
In de veiligheidsregio moeten alle instanties, die bij crisisbeheersing en rampenbestrijding zijn betrokken,
in een regionale structuur met elkaar samenwerken. Het gaat daarbij in eerste instantie vooral om brand-
weer en geneeskundige hulpverlening, maar zeker ook over politie, gemeenten, waterschappen en het leger.
De veiligheidsregio moet een belangrijk onderdeel worden van het Nederlandse veiligheidsbestel.
Verder met de veiligheidsregio! Visie en beleidsuitgangspunten ten behoeve van hetnieuwe kabinet
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 20065
delen dan te wachten op het uitwoeden van de oeverloze
discussie tussen BZK en VNG over de brandweer. De
ontwikkeling naar één regionale brandweer brengt voor de
gemeenten een bijzondere noodzaak in beeld: het behoud
van de brandweervrijwilligers – zonder wie de brandweer
niet kan functioneren. Daarnaast is er in snel toenemende
mate bij veel gemeenten het besef dat de voorbereiding op
crises en rampen van de eigen gemeentelijke organisatie
onder de maat is. Dat loopt van vergunningverlening en
handhaving tot de gemeentelijke processen in het regio-
naal beheersplan rampenbestrijding. Opschaling door
samenwerking van de gemeentelijke organisaties op de
schaal van de veiligheidsregio is hier vooralsnog de enig
aangewezen weg. Op langere termijn zouden sommige
gemeentelijke taken uit de ambtelijke organisaties
kunnen worden ontvlochten en na bundeling worden
ondergebracht bij de Veiligheidsregio. In het kabinets-
beleid of in de conceptwet is daarover weinig terug te
vinden: dat vond men te lastig. Toch zijn het bij uitstek
deze zaken, het belang van behoud van de vrijwillige
brandweer en de noodzaak van bovengemeentelijke
crisisbeheersing en rampenbestrijding, die illustreren
dat de keuze voor een veiligheidsregio op basis van de
principes van verlengd lokaal bestuur de enig goede is.
Een nationaal geregeld veiligheidsbestel zal voor géén
van beide soelaas bieden. Afschaffen van de vrijwillige
brandweer is geen optie (niet te betalen duur) en
nationaliseren van de gemeentelijke taken bij crisis-
beheersing en rampenbestrijding is vrijwel onmogelijk.
Het nieuwe kabinet doet er daarom goed aan zich twee-
maal te bedenken alvorens in zee te gaan met de stroming
die de veiligheidsregio wil positioneren als ‘functioneel
bestuur’ met volledige bekostiging door het rijk. Die af wil
van de huidige doorontwikkeling vanuit de principes van
verlengd lokaal bestuur met de Wet gemeenschappelijke
regelingen als juridische basis. Tragisch genoeg wordt
deze stroming door de VNG aangevoerd. Deze belangen-
organisatie voor de gemeenten is daarmee voor de tweede
keer een discussie zonder realiteitswaarde gestart.
Het kernprobleem is natuurlijk dat het kabinet claimt bij
wet of bij AmvB kwaliteitseisen en inrichtingseisen te
zullen stellen. Het wetsontwerp bezwijkt bijkans onder
een torenhoge last van talloze aangekondigde AMvB’s.
Voeg daaraan toe dat het kabinet de aanstelling van de
eindverantwoordelijke managers van de regionale
brandweer en de geneeskundige hulpverlening – via
een Kroonbenoeming – claimt. Zo trekt het kabinet de
bestuurlijke kerntaken in vérgaande mate naar zich toe.
De gemeentebesturen blijven zitten met een feitelijk
volstrekt uitgeholde verantwoordelijkheid. Maar ze
moeten wel betalen voor de zaken die ze niet wezenlijk
besturen kunnen. Uiteraard is dat geen aantrekkelijke
optie. Voor de gemeenten en de VNG is de term
functioneel bestuur dus gerelateerd aan de bekostiging.
En wie ziet hoe de kosten voor de brandweer in de
afgelopen jaren zijn opgelopen, kan zich bij die houding
overigens best wel iets voorstellen.
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 20066
De oplossingsrichting die de VNG bepleit is vrijwel kans-
loos, al was het maar omdat zij haaks staat op de feitelijke
ontwikkelingen in de regio’s. Vrijwel alle regio’s hebben
inmiddels ingezet op een gemeenschappelijke regeling. Er
is dan ook een betere weg. De keuze voor verlengd lokaal
bestuur behoeft helemaal niet ter discussie te staan als het
(nieuwe) kabinet zich van twee zaken rekenschap geeft en
daaruit de logische consequenties trekt.
Ten eerste. Het regionale karakter van de veiligheidsregio
is onomstreden. Dat impliceert de vorming van regionale
netwerken van crisisbeheersers en rampenbestrijders die
met elkaar regionaal maatwerk moeten leveren. Geen twee
regio’s hebben immers dezelfde risico’s en dus zullen zij
alle van elkaar blijven verschillen qua voorbereiding en
bestrijding. Dat regionale maatwerk wordt sterk bevorderd
door de verantwoordelijkheid daarvoor éénduidig bij de
besturen van de veiligheidsregio’s te leggen. Wég dus
met die tientallen voorgenomen AMvB’s en met die
Kroonbenoemingen! In plaats daarvan: heldere raam-
wetgeving met veel bestuurlijke bewegingsruimte voor de
regio’s. Bijkomend maar groot voordeel van een grotere
bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de regio’s is dat de
democratische legitimering erdoor wordt bevorderd. Want
die verantwoordelijkheid van de regionale bestuurders –
lees: burgemeesters – moet ook ergens worden afgelegd.
En waar kan dat beter dan bij de gemeenteraden?
Duidelijk is dat als de verantwoordingslijnen van de
veiligheidsbesturen alle naar de minister van BZK (en
straks misschien naar een minister van Veiligheid)
zouden lopen, dat dit de democratische legitimering van
de veiligheidsregio in elk geval níet ten goede komen zal.
Daarom zal het kabinet die raamwetgeving zó moeten
inrichten dat de veiligheidsregio’s er kaders en kwaliteits-
eisen in aantreffen, plus de facilitering daarvan. Wat mij
betreft niet met doeluitkeringen want dan stoppen de
gemeenten met nadenken en nemen zij geen eigen
verantwoordelijkheid. Dus via de algemene uitkering aan
de gemeenten via het Gemeentefonds. Alleen dan ontstaat
er bestedingsvrijheid bij de gemeenten die dwingt tot
lokaal- en regionaalpolitieke belangenafweging afweging
van het veiligheidsbeleid via expliciete keuzen. Dan
komen de gemeenteraden vol in beeld. Dat mag ook
wel want in de huidige praktijk wordt openbare orde en
veiligheid (en daarmee de brandweer) door de gemeente-
raden veel te veel gezien als het exclusieve domein van
de burgemeester en daarmee ten onrechte geplaatst in
het domein van de wettelijke taken zonder sturings-
mogelijkheden.
Een tweede belangrijke herijking voor een nieuw kabinet
betreft de keuze van de kritische succesfactoren voor de
ontwikkeling van de veiligheidsregio. Het huidige kabinet
zet zwaar in op de integratie van de regionale colleges van
politie met de besturen van de veiligheidsregio. Maar het
integraal onder de veiligheidsregio brengen van de politie
stuit niet ten onrechte op bezwaren. Het takenpakket van
de politie is veel breder dan crisisbeheersing en ramp-
bestrijding alleen. De veiligheidsregio krijgt daarom mét
de politie een taakverbreding naar het domein van de
sociale veiligheid. De vraag is maar of dat in deze fase
de primaire taak van de veiligheidsregio niet eerder gaat
overschaduwen dan ondersteunen. En bovendien: de
politie wordt steeds nationaler georganiseerd en dat staat
sowieso haaks op de uitgangspunten van verlengd lokaal
bestuur. Ook daarom zal volledige integratie van politie in
de veiligheidsregio de laatste uit het nog maar kersverse
gareel trekken. De te stellen hamvraag is natuurlijk wat
het nu eigenlijk zou toevoegen ten opzichte van de huidige
situatie. Het billijke antwoord daarop is: weinig.
Anderzijds zijn de regionalisering van de brandweer en
het behoud van de vrijwilligers daarbinnen, de regionalise-
ring van de gemeentelijke taken bij crisisbeheersing en
rampbestrijding én het bouwen van een regionaal veilig-
heidsnetwerk nu juist wél als kritische succesfactoren
aan te merken. Vooral in de realisering van deze drie
vindt de veiligheidsregio wat mij betreft zijn bestaans-
rechtvaardiging. Daarop moet dus worden ingezet. En
die doelen worden alleen bereikt vanuit een sterke lokaal-
bestuurlijke inbedding met de rijksoverheid op gepaste
afstand.
Mijn antwoord op de vraag: hoe verder met de veiligheids-
regio’s is dus een pleidooi voor de volgende elementen in
het beleid: vasthouden aan verlengd lokaal bestuur via de
Wet gemeenschappelijke regelingen, stellen van wettelijke
kwaliteitseisen, bekostiging daarvan aan de gemeenten
in de algemene uitkering uit het Gemeentefonds, het
bestuur zoveel mogelijk regionaal, focus op regionalisering
van de brandweer en de gemeentelijke taken voor crisis-
beheersing en rampenbestrijding, géén focus op de
integratie van regionaal college politie en veiligheids-
bestuur.
FFoonnss vvaann SScchhootteenn,,
regionaal projectleider totstandkoming Veiligheidsregio Gooi
en Vechtstreek
Lezing Pinpoint Masterclass Crisismanagement voor
bestuurders, 16 november 2006 te Bergambacht.
Volledige integratie van de politie zal aan
de veiligheidsregio weinig toevoegen
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 20067
Het verbeteren van de rampenbestrijding en crisis-
beheersing is het centrale doel van het wetsvoorstel
veiligheidsregio’s. De bestuurlijke en de operationele
slagkracht van partijen betrokken bij de rampenbestrijding
en crisisbeheersing moet en kan beter. Hoewel veiligheid
bij uitstek een lokale verantwoordelijkheid is, zijn veel
gemeenten te klein om een ramp of crisis te bestrijden.
Door de brandweerzorg, de geneeskundige hulpverlening
bij ongevallen en rampen, de rampenbestrijding en
crisisbeheersing op regionaal niveau bijeen te brengen
wordt niet alleen de slagkracht vergroot, maar wordt
ook eenheid, eenduidigheid en eenvoud in de aanpak
bereikt. De veiligheidsregio heeft dezelfde schaal als de
politieregio. Dat maakt ook samenwerking met de politie
makkelijker.
In het kader van het wetsvoorstel dienen gemeenten
een aantal taken over te dragen aan het bestuur van de
veiligheidsregio. Het bestuur van de veiligheidsregio
bestaat uit de burgemeesters van de gemeenten binnen
de veiligheidsregio. De voorbereiding op mogelijke
branden, rampen en crises wordt op een nieuwe leest
geschoeid. Het bestuur van de veiligheidsregio zal de
risico’s in de regio inventariseren. Bij die inventarisaties
zullen gemeenten en andere crisispartners, zoals
waterschappen, defensie en het OM worden betrokken.
Onderdelen van het regionale beleid zijn onder meer
de eventuele landelijke beleidsdoelstellingen, het
gezamenlijke oefenen van de hulpverleningsdiensten
en de afspraken met crisispartners.
Om goed voorbereid te zijn op een aantal concrete ramp-
situaties, bijvoorbeeld bij bedrijven die werken met
gevaarlijke stoffen, zullen zogenaamde rampbestrijdings-
plannen worden opgesteld.
Als er onverhoeds toch een brand, ramp of crisis plaats-
vindt, is en blijft de burgemeester binnen de gemeente
verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid. De
burgemeester houdt dan ook het gezag. Als er een brand,
ramp of crisis plaatsvindt die een gemeente overstijgt,
kan de voorzitter van de veiligheidsregio een Regionaal
Beleidsteam (RBT) in het leven roepen. Dit RBT bestaat
in ieder geval uit de burgemeesters van de getroffen
gemeenten en de hoofdofficier van justitie en de crisis-
partners wier aanwezigheid in verband met de omstandig-
heden van belang is. Het RBT is belast met de bestuurlijke
coördinatie. De voorzitter van het RBT stuurt de regionaal
operationeel leider aan, die op zijn beurt het Regionaal
Operationeel Team (ROT) leidt. In het ROT zitten de
leidinggevenden van betrokken hulpverleningsdiensten
en wordt de multidisciplinaire aanpak vormgegeven.
Momenteel wordt er tussen partijen in de regio’s al meer
en meer samengewerkt. Die samenwerking kent echter
een te grote mate van vrijblijvendheid, waardoor nog
niet die kwaliteitsverbetering plaatsvindt die door regio-
nalisering kan worden bereikt. Dit geldt ook voor de
huidige samenwerking tussen gemeentelijke brandweer-
korpsen en de regionale brandweer. Daarom staat in
de wet dat er in de toekomst per regio één brandweer-
organisatie, met één commandant moet komen.
De tekst van het wetsvoorstel en van het advies van de
Raad van State worden pas openbaar bij de indiening bij
de Tweede Kamer.
Bron: Persbericht Ministerie van BZK, 21 november 2006.
Wetsvoorstel veiligheidsregio voor adviesnaar Raad van State
De ministerraad heeft op 21 november op voorstel van minister Remkes ingestemd met het wetsvoorstel
waarmee de veiligheidsregio wordt ingesteld. Het wetsvoorstel gaat voor advies naar de Raad van State.
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 20068
Het NCC is het bestuurlijke coördinatiecentrum van
de rijksoverheid op het gebied van crisisbesluitvorming
ter voorbereiding op gebeurtenissen met een landelijke
uitstraling, grote evenementen en ten tijde van crises
en rampen.
In de voorbereiding worden bestuurlijke veiligheids-
maatregelen afgestemd tussen verschillende betrokken
organisaties uit het land, zowel op operationeel als bestuur-
lijk niveau. Hiertoe organiseert het NCC zogenoemde
Coördinerende Vergaderingen (CV’s), die de partners
verbindt en expertise van verschillende organisaties bij
elkaar brengt. Voorbeelden waarbij dit gebeurt zijn
staatsbezoeken, nucleaire transporten, terugkeer van
evacués uit het buitenland (bv. Libanon) en het recente
WK voetbal onder de 20 jaar.
Ten tijde van crises en rampen biedt het NCC faciliteiten
en deskundige voorzitters en secretarissen voor voor-
bereidende- en crisisoverleggen, zodat de betrokken
partners zich volledig kunnen richten op de inhoud van
de crisisbesluitvorming. Bij crises en rampen waarvoor
meerdere ministeries verantwoordelijkheid dragen, is
het NCC dé plek waar alle crisispartners samenkomen
en waar gezamenlijk de crisisbesluitvorming op nationaal
niveau plaatsvindt. Op basis van een melding en situatie-
inschatting wordt door de betrokken crisispartners
bepaald of de nationale crisisbesluitvormingsstructuur
wel of niet wordt geactiveerd. Ingeval van activering van
de crisisstructuur kunnen betrokken departementale
coördinatiecentra (DCC’s) en crisispartners uit het
land plaats nemen in het NCC. Gezamenlijk stellen
ze adviezen op voor de te nemen maatregelen. Op
interdepartementaal niveau worden hierover besluiten
genomen. Deze besluiten worden vervolgens aan alle
betrokkenen kenbaar gemaakt en vertaald naar concrete
acties.
Het Operationeel Centrum van het NCC zorgt gedurende
de crisis voor situatieschetsen die een beeld geven van de
rampplek, de genomen maatregelen, de werkzaamheden
van de verschillende rampenbestrijdingsorganisaties en
de mate van maatschappelijke onrust. Deze informatie
wordt interdepartementaal aangeleverd en afgestemd.
De situatieschets wordt uiteindelijk verspreid onder
alle betrokken crisispartners en gedurende de crisis
geactualiseerd. Zo beschikt elke crisisorganisatie over
dezelfde en de juiste informatie, aan de hand waarvan
ze beslissingen kunnen nemen. Het NCC zorgt er op die
manier voor dat bestuurders tijdig beslissingen kunnen
nemen om, zowel in de voorbereiding op als tijdens
incidenten of crises, de maatschappelijke gevolgen
zoveel mogelijk te beperken.
24 uur per dag, zeven dagen per week
Het Operationeel Centrum is 24 uur per dag, zeven dagen
per week bereikbaar en bemenst voor melding van crisis-
gevoelige gebeurtenissen. Ook speurt zij er voortdurend
naar in de media en andere bronnen. Het personeel wordt
erin getraind om situaties op waarde te schatten en daar
de juiste acties op te ondernemen. Momenteel worden
met partners afspraken gemaakt over de manier van
informatie-uitwisseling en waarschuwing bij een melding
van een incident of crisis, door middel van scenario-
workshops, table-top oefeningen en simulaties. Op deze
manier gaat er geen kostbare informatie verloren als er
daadwerkelijk iets speelt, en kan de crisisstructuur snel
geactiveerd worden.
Ondersteuning
Het NCC beschikt over alle faciliteiten die DCC’s en
andere partners tijdens een crisis nodig zouden kunnen
hebben en over getraind personeel dat kan helpen de
faciliteiten zo goed mogelijk te benutten. Zo heeft het
NCC een besluitvormingsgedeelte met de modernste
vergaderfaciliteiten en flexibele werkplekken voor
DCC’s, provincies, veiligheidsregio’s i.o., gemeenten
en operationele partners die van alle gemakken zijn
voorzien.
Het nieuwe Nationaal CrisisCentrum(NCC) officieel geopend
Op het veiligheidscongres van 16 november heeft minister Remkes het nieuwe Nationaal CrisisCentrum
officieel geopend. De nieuwe naam, faciliteiten en werkprocessen vormen sinds kort een vruchtbare bodem
waar de komende tijd ontwikkeling en groei van het NCC plaatsvindt. Maar, hoe ziet het nieuwe NCC eruit,
en wat voor werkzaamheden worden er precies verricht?
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 20069
Vanuit Amerika
‘Independent audit’ en crisisbeheersing
Hoe (on)afhankelijk is “onafhankelijk”onderzoek eigenlijk?
Inleiding en begripsbepaling
Amerika - Consternatie en verwarring.
Waarom? Een aantal redenen.
Helaas, ik moet u nu teleurstellen want we
gaan het niet hebben over sappige onderwerpen
als de (aanstaande) verkiezingen, President
George W. Bush of “the-war-in-Iraq”, maar over
audit en crisisbeheersing.
De grote opschudding door het Enron en WorldCom
schandaal werd de firma Arthur Andersen fataal
en alle grote accounting firma’s als KPMG en
PriceWaterhouseCooper waren er als de kippen bij
om hun consultancy poten af te stoten. Het werd gezien
als een grof belangenconflict – advies en audit gaan
niet samen.
Met het aannemen van de Sarbanes-Oxley Act in 2002
werden alle firma’s in Amerika verplicht – onder het
almachtige toezicht van de SEC, de ‘Securities and
Exchange Commission’ – om interne bedrijfsdocumentatie
en externe bedrijfsrapportage zodanig vorm te geven dat
de kans op gesjoemel en fraude verminderd werd. Bij
overtredingen volgen boetes, gevangenisstraf, of beiden.
Zoals u weet ontsnapten ook buitenlandse bedrijven uit
Europa en Nederland niet aan deze heftige maatregel.
Ook de gevolgen van de orkaan Katrina houden de
gemoederen nog dagelijks bezig. Corruptie, fraude,
transparantie, verantwoordelijkheid, advies, audit, oorzaak,
gevolgen, het loopt allemaal dwars door elkaar heen.
Nederland - Consternatie en verwarring.
Waarom? Een aantal redenen.
Helaas, ik moet u nu teleurstellen want we gaan het niet
hebben over sappige onderwerpen als de aanstaande
verkiezingen, het duel Bos-Balkenende of de Champions-
league, maar over audit en crisisbeheersing.
De bouwfraude, Bijlmerramp, Enschede, Volendam,
noemt u maar op. Is er in Nederland sprake van een
geordend patroon ten aanzien van corruptie, fraude,
transparantie, verantwoordelijkheid, advies, audit, oorzaak
of gevolg, of loopt alles maar lukraak door elkaar heen?
De moord op Pim Fortuyn, die op Theo van Gogh, klimaat-
verandering, Al Gore, de Adviescommissie Water, en de
Schipholbrand. Discussie over oorzaak en schuldvraag.
De Onderzoekscommissie voor Veiligheid (OVV) komt in
beeld.
Wereldwijd geldt dat advies altijd vrijblijvend is, terwijl
een ‘audit’ dat niet hoeft te zijn. We zijn dus bij ‘evaluatie’
aangekomen. In het bedrijfsleven betekent dat een ‘audit’,
in de politiek kan dat een ‘parlementaire onderzoekscom-
missie’ betekenen. In crisisbeheersing spelen de “IG’s”, de
Inspecteurs-Generaal, een belangrijke rol. En, specifiek
voor Nederland, dus ook de Onderzoeksraad voor de
Veiligheid, de OVV. En de bevolking? Die wordt op de
hoogte gehouden via ‘de media’.
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200610
11
Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV)
De afkorting “OVV” is na de Schipholbrand een stuk
bekender geworden, evenals de naam van haar voorzitter,
mr. Pieter van Vollenhoven. De afkorting “OVV” staat
overigens ook voor het Overlegcentrum voor Vlaamse
Verenigingen, ’t Is maar dat u het weet. De Nederlandse
OVV is een vijfkoppige onafhankelijke onderzoeksraad,
een zelfstandig bestuursorgaan benoemd door de Kroon.
De Rijkswet OVV werd goedgekeurd door de Eerste
Kamer op 30 november 2004, en in de daaropvolgende
maand uitgegeven door de ministers Remkes en Donner.
Officieel ging de OVV van start op 1 februari 2005.
Qua personele bezetting valt op dat de vijf raadsleden
(Van Vollenhoven, Van den Berg, Visser, Hulsenbek en
Mertens) ondersteund worden door 52 mensen en 29
buitengewone leden, een voor Nederlandse begrippen
dus behoorlijk goed geoutilleerde organisatie. De Rijkswet
OVV kent maar liefst 98 artikelen waarvan artikel 57 ook
aangeeft welke informatie als vertrouwelijk kan worden
aangemerkt en dus niet openbaar zal worden gemaakt.
De OVV is de opvolger van zowel de Raad voor de
Transportveiligheid als de Tijdelijke Commissie
Ongevallenonderzoek Defensie (TCOD). Ondanks het
brede werkterrein1 verbaast het daarom niet dat de OVV
zich in eerste instantie vooral richt op de sector “Transport”.
Drie van de vijf leden komen uit de Raad voor de
Transportveiligheid, en vier van de vijf uit de Transport-
sector. Kijkt u daarnaast ook maar even naar de (volgorde
van de) door de OVV zelf beschreven werkterreinen:
Werkterreinen van de OVV
1. Luchtvaart
2. Scheepvaart
3. Railvervoer
4. Wegvervoer
5. Buisleidingen
6. Defensie
7. Industrie en Handel
8. Crisisbeheersing en hulpverlening (nazorg)
9. Gezondheidszorg
10. Natuur en Milieu
Omdat de OVV rapporteert aan het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, even kort
een blik naar de koppeling met crisisbeheersing.
Comprehensive Emergency Management, oftewel geïnte-
greerd crisismanagement, gaat vooral uit van een
holistische, systeembenadering. Concrete voorbeelden
hiervan uit Amerika zijn zaken als de all-hazard
benadering, het NOC (National Operations Center, het
voormalige HSOC), het National Response Plan (NRP),
maar ook de risk orientation, de critical infrastructure
protection (CIP) en de emergency support functions
(ESF). Zowel qua personele bezetting en focus, lijkt de
link met crisisbeheersing bij het OVV, zoals dat er nu
voor staat, nogal mager. Zo staat er op de website van
de OVV onder de noemer ‘crisisbeheersing en hulp-
verlening’: “Op dit moment geen lopende onderzoeken
binnen deze sector”. Let wel, als enige, want op alle andere
werkterreinen wordt wel onderzoek uitgevoerd. En als
er ooit wel onderzoek naar de crisisbeheersing en hulp-
verlening zou worden uitgevoerd, waarom dan niet via
een standaard analyse van alle (in plaats van slechte
enkele) “Emergency Support Functions”?
Lijst van de Emergency Support Functions (ESF) - in
het Nederlands ook wel Crisis Functie Domeinen
genoemd2:
CFD 1: Transport
CFD 2: Communicatie
CFD 3: Openbare werken
CFD 4 : Brandweer
CFD 5 : Crisisbeheersing
CFD 6: Huisvesting en sociale zaken
CFD 7: Algemene diensten en logistiek
CFD 8: Volksgezondheid
CFD 9: Search and rescue
CFD 10: Milieu/Gevaarlijke Stoffen
CFD 11: Landbouw
CFD 12: Energie
CFD 13: Openbare orde en veiligheid
CFD 14: Herstel op langere termijn
CFD 15: Externe relaties (incl. omgaan met de media)
De ‘independent audit’
Het begrip ‘audit’ kennen we vooral bij het bedrijfsleven
en via de certificering. Maar audits van lokale overheden
worden ook toegepast door internationale ontwikkelings-
organisaties als UNHABITAT, vooral om corruptie op
het spoor te komen voor, tijdens en na het plegen van
investeringen.
In algemene zin richt een audit zich dan op:
• het verkrijgen van ‘overzicht’;
• in kaart brengen van zwakke/sterke plekken in de
organisatie processen;
• in kaart brengen van zwakke/sterke onderdelen van de
organisatie structuur;
1 Buiten het onderzoeksterrein van de Raad vallen verstoringen van de openbare orde, handhaving van de rechtsorde door
bevoegde autoriteiten en het optreden van de krijgsmacht in oorlogssituaties.2 E.H. Dykstra, Katrina in Nederland - storm over Europa, Heerenveen-Kollum: Banda, 2005. www.katrinainnederland.nl.
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
Vanuit Amerika
• het verkrijgen
van een ijkpunt, de
nul-meting, waartegen
toekomstige veranderingen
afgezet kunnen worden;
• het creëren van vertrouwen
bij en tussen bevolking en
organisatie.
Desalniettemin blijft het woord ‘audit’
voor velen onlosmakelijk verbonden met
een financieel en kwantitatief kader. De vraag
of je een audit, zoals we dat kennen uit het
bedrijfsleven en de financiële sector, in een
kwalitatieve vorm kunt gebruiken in het openbaar
bestuur bij zaken als crisisbeheersing en OVV-achtig
onderzoek, leg ik voor aan Jonathan Hayward. Niet alleen
is hij directeur en oprichter van Independent Audit Ltd. in
Londen, maar Jonathan is tevens één van ’s werelds meest
vooroplopende experts op het gebied van audit. Als voor-
malig partner van PriceWaterhouse- Coopers trok hij in
2003 de aandacht met een baan-
brekend boek Thinking, not ticking: bringing competition to
the public interest audit.
“Als je denkt de crisisbeheersing te willen verbeteren door
te kijken of organisaties zich houden aan regeltjes zoals
wij dat in de financiële sector doen via de International
Financial Reporting Standards en de International
Accounting Standards, vergeet het dan maar”, zegt hij
gedecideerd. Wel geeft hij toe dat door zaken als de
Sarbanes-Oxley Act in 2002 de juridische druk voor
‘compliance’ wel toegenomen is. “Het probleem daarmee
is dat als je als organisatie je vooral druk moet maken over
de juridische verdedigbaarheid van handelen, je dan nooit
schuld zult erkennen en nooit het falen naar buiten
brengt”. Zo kan er ook geen lering getrokken worden,
geen lessons learned dus.
Optimistischer daarentegen is hij over een andere weg,
namelijk die van de privaat-publieke samenwerking bij
de bescherming van de vitale infrastructuur, de ‘critical
infrastructure protection’. Daarbij merkt hij op dat de
wetgeving in Groot-Brittannië en in Europa anders is dan
die in Amerika: ze vereist goed bestuur, oftewel Valued
Stewardship. Dus de vraag wat de directeuren/commissa-
rissen wel of niet gedaan hebben om ervoor te zorgen dat
ze op een crisis wel of niet waren voorbereid en wel of niet
adequaat hebben gehandeld, telt wel degelijk.
We begrijpen het: opnieuw de spagaat tussen oorzaak
en schuld, het verhaal van de OVV.
En hoe zat het ook alweer met de ‘independent audit’?
Jonathan weer: “Er zijn twee fundamentele problemen
met de onafhankelijke audit. Ten eerste is het helemaal
niet onafhankelijk en ten tweede is er geen concurrentie.”
Jonathan pleit er in zijn boek voor om niet langer de
scheiding van advies en audit te hanteren maar over te
gaan tot het verzamelbegrip ‘evaluatie’.
En daarmee zijn we dan weer terug bij de crisisbeheersing
en de OVV. We weten immers wel dat als er evaluatie
plaatsvindt – en of dit nu echte rampen of oefeningen zijn
doet er weinig toe – dit door externe experts zou moeten
gebeuren. En die moeten onafhankelijk zijn. Dus het
geld moet van een opdrachtgever komen die niets met de
ramp of oefening te doen heeft, het evaluatie rapport moet
openbaar gemaakt worden zonder revisie, en de inhoud
van de evaluatie zou geen enkele invloed moeten hebben
op vervolgopdrachten. En geen poging tot ‘spin’ via de
media. Het antwoord of dit zo is in Nederland bij de OVV
of bij oefeningen als Bonfire, laat ik aan u. In het buiten-
land en Amerika blijft het echter, ondanks de op zich
onweerlegbare logica, toch vaak behelpen.
De ‘Inspector-General’
De formele verantwoordelijkheid voor het beoordelen
van prestaties ligt in de meeste landen eenduidig bij de
“Inspectie”. Zo zijn in Amerika alle IG’s (Inspector-
Generals) op federaal niveau verankerd in een uit 1978
stammende wet, de Inspector General Act. Na velerlei
aanpassingen in de jaren ‘80 zijn de IG’s nu een
verzameling geworden van 57 (!) kleinere, onafhankelijke
organisaties die zich verenigd hebben in twee overkoepe-
lende organen, de President’s Council on Integrity and
Efficiency (PCIE) en de Executive Council on Integrity and
Efficiency (ECIE). Er zijn eigen opleidingsprogramma’s en
zes vaste commissies:
De zes (6) vaste commissies van PCIE/ECIE
1. Audit
2. Human Resources
3. Inspection & Evaluation
4. Integrity
5. Investigations
6. Legislation
In het licht van dit artikel vermeldenswaard is dat op 7
juni, 2005, - dus precies vier maanden na de installatie
speech van Mr. Pieter van Vollenhoven - een zogenaamde
PCIE Homeland Security Roundtable in het leven geroepen
werd. Deze organisatie staat onder voorzitterschap van
Richard L. Skinner, Inspector General van het Department
of Homeland Security (DHS) en heeft als ‘mission’ dat zij
het werk van alle IG’s ondersteunt door het uitwisselen
van informatie, het identificeren van ‘best practice’ en
actieve deelname aan, en betrokkenheid bij, het werk van
andere, externe organisaties. Dit uiteraard naast het ver-
richten van eigen, onafhankelijk onderzoek. Wellicht ook
een idee voor Nederland en Europa, wie weet?
Ter afsluiting
De tijd voor een ‘audit’ in de crisisbeheersing lijkt aange-
broken. Maar dan moeten wel de principes en de regels
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200612
vastliggen. En dat betekent antwoord geven op de vraag:
hoe goed is “goed genoeg”?. Daarnaast moet het onderzoek
dan wel echt onafhankelijk zijn en gepaard kunnen gaan
met het opleggen van sancties. Het (Amerikaanse) bedrijfs-
leven en de Sarbanes-Oxley (SOX) Act gingen ons voor,
want daar verdwijnen CEO’s reeds achter de tralies en
worden forse geldstraffen opgelegd. Zal het in Europa ooit
zover komen dat bestuurders niet alleen in politieke zin,
maar ook strafrechtelijk vervolgd kunnen worden bij
bewezen incompetentie en/of verwaarlozing van hun
plichten? En zo ja, wie moet dat dan gaan doen? De
Tweede Kamer, de Inspecties, de Hoge Raad, OVV, TNO,
de Algemene Rekenkamer, het Openbaar Ministerie, een
nieuwe minister van Veiligheid?
Onafhankelijk onderzoek, we hebben nog een lange weg
te gaan. In Amerika, in Nederland, en zeker in Brussel.
Als er vertrouwen is tussen bevolking en overheid, doet
het er niet zoveel toe wie het doet. Als we crisisbeheersing
zien als een netwerkorganisatie van en voor ons allen, en
we weten welk doelen we nastreven en waarom, doet het
er niet zoveel toe wie het doet. Het is veel belangrijker dat
het gebeurt. We hebben nog een lange weg te gaan.
EEeellccoo HH.. DDyykkssttrraa,, MMDD,,
professor (visiting) in International Emergency Management
Institute for Crisis, Disaster and Risk Management
(ICDRM), George Washington University, Washington D.C.
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200613
De ministerraad heeft op voorstel van minister Peijs
van Verkeer en Waterstaat en minister Remkes van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ingestemd
met de uitvoering van een verbeterprogramma om op
organisatorisch vlak beter voorbereid te zijn op een
overstroming.
Bij de verdere uitwerking zal Defensie worden betrokken.
De Taskforce Management Overstromingen (TMO) onder
leiding van de Commissaris van de Koningin in Zuid-
Holland, de heer J. Franssen, zal de regie op zich nemen.
In het verbeterprogramma staat de samenwerking tussen
betrokken overheden centraal. Het is van belang dat
draaiboeken en rampenbestrijdingsplannen op elkaar
afgestemd zijn en regelmatig worden geoefend. Een ander
belangrijk onderdeel uit het programma is de informatie-
verstrekking richting burgers en bedrijven. Ook de
bewustmaking van de mogelijke gevolgen van over-
stromingen in Nederland is een actiepunt. Een groter
bewustzijn van het overstromingsrisico leidt ertoe dat
bestuurders eerder de noodzaak inzien van het opstellen,
actualiseren en oefenen van plannen.
Het bestaande hoogwaterbeleid is erop gericht dat de
keringen voldoen aan de veiligheidsnormen zodat
overstromingen worden voorkomen. Wanneer een
waterkering niet aan die norm voldoet neemt de overheid
maatregelen. Toch moet Nederland voorbereid zijn op
een overstroming omdat de natuur ons altijd voor
verrassingen kan plaatsen. Om de gevolgen van een
eventuele overstroming te beheersen zijn naast de
organisatorische maatregelen uit het verbeterprogramma
ook aanpassingen aan de infrastructuur nodig.
Deze aanpassingen worden in kaart gebracht in een Nota
Waterveiligheid in 2008. De komende twee jaar wordt
bekeken welke infrastructurele maatregelen nodig zijn.
Zo verricht het ministerie van Verkeer en Waterstaat
samen met de betrokken overheden een studie naar de
inzet van compartimenten. Het gaat hier om tussendijken
die de gevolgen van een overstroming tot een kleiner
gebied beperken. Ondertussen blijft voor de Maas een
noodoverloopgebied gereserveerd.
Om de uitgevoerde verbeteringen uit het verbeterprogramma
te toetsen zal in 2008 een landelijke hoogwateroefening
worden gehouden. Het kabinet stelt voor het geheel van
rijksbijdragen aan het verbeterprogramma een extra
bedrag van vijftien miljoen euro beschikbaar.
Het instellen van de Taskforce is geen reactie op het
rapport van de Adviescommissie Water. De ministeries
van Verkeer en Waterstaat en Binnenlandse Zaken
werken sinds 2003 samen aan een strategie voor
rampenbeheersing bij overstromingen.
Kabinet wil beter voorbereid zijn op overstromingen
14
Onvoorspelbaar aanbod
Het huidige net, zowel het transportnet (hoge spanningen,
grote stromen = veel energie) als het distributienet (laatste
fase naar de gebruiker) is gebaseerd op twee principes:
éénrichtingsverkeer en ondersteuning. De elektriciteit
wordt in grote centrales opgewekt en via de netten naar de
gebruikers getransporteerd: éénrichtingsverkeer. Daarbij
zijn de interconnecties tussen de landen ontworpen voor
ondersteuning als één van de landen in de problemen
komt. Dat verandert. Als gevolg van de liberalisering
worden de netten steeds meer voor ‘de handel’ gebruikt.
Zo importeert Nederland al 20 procent van de gebruikte
elektriciteit. Daarnaast worden er steeds meer duurzame
bronnen zoals windenergie aan het net gekoppeld, bronnen
die minder voorspelbaar zijn. Ook komen er steeds meer
grote en kleine gebruikers, die zelf elektriciteit opwekken
en hun overcapaciteit of, bij een goede prijs, hun hele
vermogen op de markt en dus op het net aanbieden. Het
net is daarmee niet meer éénrichtingsverkeer: stromen
kunnen op verschillende plaatsen in ‘omgekeerde’ richting
lopen. Samen met de gedistribueerde grote duurzame
energiebronnen kan dit voor instabiliteiten op het net
zorgen, die uiteindelijk kunnen leiden tot black-outs.
Vermogenselektronica
Dit risico wordt niet alleen beperkt door het net robuuster
te maken (meer van hetzelfde) of meer overcapaciteit in
elektriciteitsproductie te realiseren. De netten moeten
ook slimmer worden. Daarvoor is een aantal innovaties
noodzakelijk, zowel in de hardware (vermogenselektronica)
als in de sensortechnologie (embedded systems en ICT).
Daarnaast moet eventueel een nieuwe architectuur
ontwikkeld worden: gaan we door met één groot netwerk
of gaan we in ‘lagen’ werken zoals in telecommunicatie?
Strategische onderzoeksagenda
Deze ontwikkeling naar slimme netwerken vindt
gefaseerd plaats. Het European Technology Platform
Smartgrids werkt nu aan een Strategische Research
Agenda. Hierbij zijn ruim 200 medewerkers van energie-
bedrijven, netwerkbeheerders, industrie en research-
wereld betrokken. Na publicatie eind deze maand zullen
we commitment zoeken in de lidstaten bij alle betrokkenen
(vertegenwoordigende instanties, leveranciers en de
onderzoekers). Parallel aan de goedkeuring van deze
strategische onderzoeksagenda worden prioriteiten
gesteld en de benodigde onderzoeksgelden gedefinieerd.
Smartgrids, dé oplossing voor stroomuitval?
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
Als in Europa de stroom uitvalt, is de eerste reactie: ‘Sinds de liberalisering is niet genoeg geïnvesteerd in de
elektriciteitsinfrastructuur en wordt te weinig onderhoud gepleegd’.
Het gaat dan over opwekcapaciteit en vooral ook over energienetwerken. Dat onder druk van de vrije markt
en de door de regulator verlaagde transporttarieven de overcapaciteit verminderd is, moge duidelijk zijn.
Tot nu toe heeft dit echter (nog) niet geleid tot meer stroomuitval. De beschikbare capaciteit is bovendien niet
het enige dat de betrouwbaarheid van het net bepaalt. Het huidige, maar vooral ook toekomstige elektriciteits-
systeem wordt beïnvloed door een aantal factoren, waarvan het belang steeds meer toeneemt.
Het duurt nog zeker 15 tot 20 jaar voordat
we over een intelligent elektriciteitsnet
beschikken
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200615
Zaterdagavond 4 november, kort na 22.00 uur, hebben
in Europa en ook in Nederland stroomonderbrekingen
plaatsgevonden. De onderbrekingen waren het gevolg
van een samenloop van omstandigheden in het Duitse
hoogspanningsnet. In Duitsland zijn volgens planning
omstreeks 21.40 uur twee 380 kV hoogspannings-
verbindingen tijdelijk uit bedrijf genomen, om een
groot schip doorgang te verlenen over de rivier de Ems.
Onvoorziene elektriciteitsstromen hebben vervolgens op
één of meerdere verbindingen overbelasting veroorzaakt.
Hierdoor werd een groot aantal transportverbindingen
in het Europese net uitgeschakeld. In ons land is circa
400 MW (4% van het verbruik van die avond) tijdelijk
afgeschakeld geweest. Dit is automatisch gebeurd in
de netten van de regionale netbeheerders. Na een korte
onderbreking zijn deze netten door de regionale net-
beheerder weer ingeschakeld. Rond 23.00 uur was de
toestand weer hersteld.
Wat gebeurde er?
Als gevolg van de samenloop van omstandigheden in het
Duitse hoogspanningsnet verdeelde het Europese trans-
portnet zich in delen met een (fors) overschot aan energie
en gedeelten met een aanzienlijk tekort. Het Oostelijk
gedeelte (het grootste deel van Duitsland, Polen, een deel
van Oostenrijk en de landen van Centraal Europa) en het
Zuidoostelijk deel (Balkan, Griekenland, Roemenië en
Bulgarije) kenden een fors productieoverschot. Het
Westelijk gedeelte (Nederland, België, Luxemburg, een
deel van West-Duitsland, Frankrijk, Zwitserland, Italië,
Spanje en Portugal) werd tevens geconfronteerd met een
groot tekort (zie kaart hiernaast).
Balans
Voor een goede werking van het Europees elektrisch
transportsysteem moet er continu een balans zijn tussen
vraag en aanbod. De landelijk netbeheerders in Europa
herstellen het evenwicht op twee manieren: door de
productie te verhogen (primaire reactie) en/of door de
vraag te verminderen (belasting afschakelen). Nederland
volgde de procedure die voor alle Europese landen geldt.
In ons land vond op enkele plaatsen automatische
belastingafschakeling (door te lage frequentie) plaats.
Door automatische afschakeling werd voorkomen dat
Europa volledig zonder stroom zou komen te zitten
(black-out). In meerdere West-Europese landen hebben
zich gelijksoortige tijdelijke stroomonderbrekingen
voorgedaan die tot 23.00 uur hebben geduurd.
De in Brussel gevestigde Union for the Coordination of
Transmission of Electricity (UCTE), het samenwerkings-
verband van de (23) landelijke netbeheerders van het vaste
land van Europa, stelt onder leiding van TenneT-er Gerard
Maas, en tevens voorzitter van de Steering Committee,
een onderzoek in naar de loop van de gebeurtenissen,
oorzaak, gevolgen, genomen acties en eventuele maat-
regelen ter voorkoming van herhaling.
Bron: Persbericht TenneT, 6 november 2006
Grote Europese stroomstoring
‘Licence to operate’
Voor de smart grids volledig geïmplementeerd zijn, zijn
we 15 tot 20 jaar verder. Wel worden al gedeelten van
smart grids eerder toegepast, zeker in de distributienetten.
Tot die tijd zal het moeten komen van voldoende en
juiste investeringen, goede (internationale) afspraken en
deskundige en goed getrainde operators met een ’license
to operate’. Als we dan een uitval al niet kunnen voorkomen,
zal deze in ieder geval beperkt zijn in tijd en niet heel
Europa platleggen.
PPiieerr NNaabbuuuurrss,,
CEO N.V. KEMA, Voorzitter Technologie Platform Smart Grids
Bij het schrijven van dit artikel was de precieze oorzaak van
de 4 november black-out nog niet bekend. Wel is duidelijk
dat dit waarschijnlijk niet alleen veroorzaakt is door het
afschakelen van een hoogspanningslijn. Door alerte reactie
van de netbeheerders, die bereid waren om snel gebruikers
volgens afspraak af te schakelen en daardoor de stabiliteit te
herstellen, was binnen een uur alles weer normaal.
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200616
In de loop van november was het weer al drastisch omge-
slagen. Zon en aangename temperaturen maakten plaats
voor regen, wind en veel lagere temperaturen. Tenslotte
naderde er op donderdag 24 november een activerende
depressie vanaf de Noorse Zee. Dit lagedrukgebied sleepte
in het kielzog een portie koude lucht met zich mee. Deze
lucht was afkomstig van hoge breedten waar de winter
reeds lang was ingevallen. Een en ander was reeds de
dagen ervoor in de diverse computerberekeningen
aangekondigd. Dus de verwachtingen op donderdag
24 november voor de vrijdag waren reeds hooggespannen.
Maar zoals zo vaak pakte de werkelijkheid nog extremer uit.
Vrijdagochtend arriveerde het lagedrukgebied bij de
Wadden. Op de nadering van de kern van de depressie
nam de wind in de noordelijke provincies af. Bovendien
klaarde het daar op. In feite belandde men daar in het oog
van de depressie. Een band met aanhoudende regen lag
om de kern heen gekruld. Boven het nog vrij warme
zeewater nam de intensiteit van de regen verder toe. In
een band over met name Zuid- en Noord-Holland regende
het vrijdag uren achtereen hard door. Bovendien begon
het aan de kust ook nog eens te stormen met tevens zware
windstoten. Dit noodweer veroorzaakte al gauw overlast,
schade en lokaal ook wateroverlast. Verder landinwaarts
verder de situatie nog grimmiger. De koude, van de pools-
treek afkomstige lucht stroomde met name op wat grotere
hoogte boven de grond ook ons land binnen. Op de thermo-
meter was daar vooral in het westen niet eens veel van te
merken. De sterke aanlandige wind voerde in de onderste
honderden meters van de atmosfeer relatief zachte zee-
lucht aan. Maar op een hoogte van 600 á 800 meter
boven de grond viel de neerslag ook aan de kust al als
sneeuw. Verder boven land werd de invloed van de warme
zee minder merkbaar. De grote hoeveelheden sneeuw die
in de onderste luchtlagen smolten, deden de rest. De lucht
nabij het aardoppervlak begon ook te dalen. Toch ging de
regen nabij het aardoppervlak tot ver in de middag nog
lang niet overal over in sneeuw. Maar in Oost Nederland
en zeker ook op de Veluwe kwamen reeds vroeg in de
ochtend de eerste meldingen van aanhoudende sneeuw-
val. En het zou er voorlopig niet meer stoppen met
sneeuwen. Hoewel de temperatuur (net) boven nul bleef,
kon de sneeuwlaag gestaag aangroeien. Op steeds meer
plaatsen in Gelderland en Twente begon ook het verkeer
ernstige hinder te ondervinden van het winterweer. Om
3 uur in de middag kwam het verkeer ten oosten van
Apeldoorn zelfs op doorgaande routes vrijwel geheel tot
stilstand, terwijl het landschap ter hoogte van ondermeer
Utrecht, Veenendaal en zelfs Ede nog groen en doorweekt
was van de regen. Uiteindelijk ging in de loop van de
middag de regen in laatstgenoemde plaatsen ook snel
over in sneeuw zodat het ook daar nog wit werd. De chaos
op de Nederlandse wegen kon zich daardoor nog verder
uitbreiden terwijl het met name in het toch al zwaar door
de sneeuw getroffen oosten nog tot in de avond flink
bleef doorsneeuwen. Omdat de sneeuw ook nog eens
nat was (de temperatuur bleef net boven nul), bevatte de
decimeters dikke sneeuwlaag relatief veel water zodat het
gewicht ervan extra problemen ging veroorzaken. Vele
duizenden bomen bezweken onder het gewicht van de
sneeuw. Zelfs enkele platte daken moesten eraan geloven.
Tot overmaat van ramp viel de stroom in sommige
streken ook nog eens uit. Uiteindelijk was de chaos op
deze vrijdag compleet. Sommige automobilisten stonden
tot vroeg op de zaterdagochtend vast in de files.
Weerkundig gezien zat het extreme van deze situatie in
de langdurige zware neerslag in combinatie met de
relatief lage temperatuur op grotere hoogte in de
atmosfeer. Deze combinatie van factoren, veroorzaakt
door genoemd lagedrukgebied, vormde de aanleiding van
deze haast ongekende chaos.
IIrr.. RReeiinniieerr vvaann ddeenn BBeerrgg,,
Meteo Consult
In de loop van november was het weer al drastisch omge-
slagen. Zon en aangename temperaturen maakten plaats
voor regen, wind en veel lagere temperaturen. Tenslotte
naderde er op donderdag 24 november een activerende
depressie vanaf de Noorse Zee. Dit lagedrukgebied sleepte
in het kielzog een portie koude lucht met zich mee. Deze
lucht was afkomstig van hoge breedten waar de winter
reeds lang was ingevallen. Een en ander was reeds de
dagen ervoor in de diverse computerberekeningen
aangekondigd. Dus de verwachtingen op donderdag
24 november voor de vrijdag waren reeds hooggespannen.
Maar zoals zo vaak pakte de werkelijkheid nog extremer uit.
Vrijdagochtend arriveerde het lagedrukgebied bij de
Wadden. Op de nadering van de kern van de depressie
nam de wind in de noordelijke provincies af. Bovendien
klaarde het daar op. In feite belandde men daar in het oog
van de depressie. Een band met aanhoudende regen lag
om de kern heen gekruld. Boven het nog vrij warme
zeewater nam de intensiteit van de regen verder toe. In
een band over met name Zuid- en Noord-Holland regende
het vrijdag uren achtereen hard door. Bovendien begon
het aan de kust ook nog eens te stormen met tevens zware
windstoten. Dit noodweer veroorzaakte al gauw overlast,
schade en lokaal ook wateroverlast. Verder landinwaarts
verder de situatie nog grimmiger. De koude, van de pools-
treek afkomstige lucht stroomde met name op wat grotere
hoogte boven de grond ook ons land binnen. Op de thermo-
meter was daar vooral in het westen niet eens veel van te
merken. De sterke aanlandige wind voerde in de onderste
honderden meters van de atmosfeer relatief zachte zee-
lucht aan. Maar op een hoogte van 600 á 800 meter
boven de grond viel de neerslag ook aan de kust al als
sneeuw. Verder boven land werd de invloed van de warme
zee minder merkbaar. De grote hoeveelheden sneeuw die
in de onderste luchtlagen smolten, deden de rest. De lucht
nabij het aardoppervlak begon ook te dalen. Toch ging de
regen nabij het aardoppervlak tot ver in de middag nog
lang niet overal over in sneeuw. Maar in Oost Nederland
en zeker ook op de Veluwe kwamen reeds vroeg in de
ochtend de eerste meldingen van aanhoudende sneeuw-
val. En het zou er voorlopig niet meer stoppen met
sneeuwen. Hoewel de temperatuur (net) boven nul bleef,
kon de sneeuwlaag gestaag aangroeien. Op steeds meer
plaatsen in Gelderland en Twente begon ook het verkeer
ernstige hinder te ondervinden van het winterweer. Om
3 uur in de middag kwam het verkeer ten oosten van
Apeldoorn zelfs op doorgaande routes vrijwel geheel tot
stilstand, terwijl het landschap ter hoogte van ondermeer
Utrecht, Veenendaal en zelfs Ede nog groen en doorweekt
was van de regen. Uiteindelijk ging in de loop van de
middag de regen in laatstgenoemde plaatsen ook snel
over in sneeuw zodat het ook daar nog wit werd. De chaos
op de Nederlandse wegen kon zich daardoor nog verder
uitbreiden terwijl het met name in het toch al zwaar door
de sneeuw getroffen oosten nog tot in de avond flink
bleef doorsneeuwen. Omdat de sneeuw ook nog eens
nat was (de temperatuur bleef net boven nul), bevatte de
decimeters dikke sneeuwlaag relatief veel water zodat het
gewicht ervan extra problemen ging veroorzaken. Vele
duizenden bomen bezweken onder het gewicht van de
sneeuw. Zelfs enkele platte daken moesten eraan geloven.
Tot overmaat van ramp viel de stroom in sommige
streken ook nog eens uit. Uiteindelijk was de chaos op
deze vrijdag compleet. Sommige automobilisten stonden
tot vroeg op de zaterdagochtend vast in de files.
Weerkundig gezien zat het extreme van deze situatie in
de langdurige zware neerslag in combinatie met de
relatief lage temperatuur op grotere hoogte in de
atmosfeer. Deze combinatie van factoren, veroorzaakt
door genoemd lagedrukgebied, vormde de aanleiding van
deze haast ongekende chaos.
IIrr.. RReeiinniieerr vvaann ddeenn BBeerrgg,,
Meteo Consult
De recordwarme herfst van vorig jaar eindigde onverwachts spectaculair. Kon men in de eerste week van
november nog volle terrassen tegenkomen, op vrijdag 25 november zou een deel van het land met extreem
zware sneeuwval te maken krijgen.
Chaos op vrijdag 25 november 2005
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200617
Continuïteit telecommunicatie in barreweersomstandigheden
Sneeuw, kou en uitval van de openbare elektriciteit: allemaal factoren die invloed kunnen hebben op de continuïteit
van telecommunicatievoorzieningen. Diverse Nederlandse telecom-operators, zowel mobiel als vast, hebben dan
ook last ondervonden van de barre weersomstandigheden tijdens het weekend van 25 november 2005.
De meeste voorzieningen die mensen dagelijks gebruiken,
kunnen in enige mate worden opgeslagen en later worden
verbruikt op het moment dat het nodig is: denk aan water,
voedsel, gas en in beperkte mate ook elektriciteit (batterijen,
accu’s en aggregaten). Echter, kenmerkend voor telecom-
municatie is dat er geen goederen getransporteerd worden,
maar dat er sprake is van een dienst waarbij informatie
getransporteerd wordt. Voor werkelijke beleving van com-
municatie tussen de deelnemers vereisen de verschillende
vormen van telecommunicatie een volledige en wederzijd-
se verbinding. Dit betekent dat alle delen in de keten tege-
lijkertijd beschikbaar moeten zijn.
Eind november 2005 was er in Haaksbergen sprake van
een combinatie van factoren die de telecom-operators
uitdaagde om hun dienstverlening op peil te houden: er
ontstond ijsafzetting op straalzenderantennes waardoor
GSM-basisstations minder verbindingen konden
verwerken. Bovendien vielen door de uitval van elektriciteit
enkele GSM-basisstations volledig uit. De mate van
reductie is afhankelijk van de keuze die de mobiele
operator bij de opbouw van zijn netwerk heeft gemaakt:
worden er accu’s en/of noodaggregaten gebruikt voor
de interconnectie van zijn basisstations en de energie-
voorziening.
In het bewuste weekend deden steeds meer klanten een
beroep op de telecommunicatie-voorzieningen: mensen
wilden elkaar kennelijk op de hoogte stellen van de
elektriciteitsuitval en de gevolgen daarvan. Echter, alle
openbare elektrisch gevoede apparatuur (zoals fax,
DECT en diverse ISDN-apparatuur) was uitgevallen
waardoor veel verbindingen mislukten. Dat resulteerde
in uitzonderlijk veel oproeppogingen en herhalings-
oproepen, voordat er communicatie tot stand kwam.
Standaard hebben telecom-operators verschillende
maatregelen beschikbaar om de afzonderlijke problemen
te weerstaan: voor straalzenderverbindingen kunnen
alternatieve routeringen opgezet worden, voor de energie-
voorziening kunnen mobiele noodstroomaggregaten
worden gebruikt en om extra gesprekken mogelijk te
maken, kunnen extra (verplaatsbare) basisstations worden
opgesteld.
In de bijzondere situatie rondom Haaksbergen speelde
een extra factor een rol: GSM verkeer van oorspronkelijk
Duitse mobiele operators diende ook veelvuldig over de
Nederlandse netwerken afgewikkeld te worden, aangezien
door de uitval van elektriciteit aan de andere kant van de
grens, de dekking van de Duitse basisstations sterk was
gereduceerd. Door de combinatie van de verstorende
factoren en de vele gespreksaanvragen hadden klanten
de indruk dat de telecommunicatie-infrastructuur
onvoldoende presteerde. In de praktijk was deze beleving
onjuist: in die periode is er juist veel meer dan normaal
getelefoneerd! Kennelijk verwachten mensen dat in
bijzondere situaties de telecommunicatie volledig
beschikbaar moet zijn. Of, sterker nog, dat er dan meer
telecommunicatie beschikbaar zou moeten zijn dan in
normale situaties.
Ook bij hulpverleningsdiensten blijkt deze verwachting
soms te leven. Tijdens deze calamiteit heeft het Nationaal
Noodnet in technische zin uitstekend gefunctioneerd.
Helaas bleken niet alle gebruikers volledig op de hoogte
van dit netwerk. Dit is dan ook de belangrijkste conclusie
van de evaluatie: er zal hard gewerkt moeten worden aan
bekendheid. Telecom-gebruikers moeten weten dat er
elektriciteit nodig is om bepaalde telecomapparatuur te
kunnen gebruiken. Coördinatoren en bestuurders zouden
daarnaast getraind moeten worden in het gebruik van
telecommunicatie-middelen.
De telecommunicatie-infrastructuur is ingericht voor
normaal commercieel gebruik en heeft een hoge
betrouwbaarheid en beschikbaarheid. Voor hulpdiensten
zijn aanvullende systemen beschikbaar zodat zij - juist
in tijden van crisis - niet gehinderd worden door privé-
gesprekken die netwerken (over)belasten.
AAlleexxaannddeerr HHaaccccoouu,,
senior beleidsadviseur KPN Information Security Governance
18
De aanloop
Voor 25 november is er een weeralarm afgegeven door
het KNMI, hevige windstoten en regenval. Het is 4.00
uur in de ochtend. De wachtdienstman van het district
verantwoordelijk voor de gladheidbestrijding controleert
de informatie die hij thuis binnen krijgt op zijn meet-
station. Nog niets aan de hand. Hij gaat weer rustig
slapen. Om 7.00 uur wederom controle van het systeem.
De temperatuur daalt en er is een sneeuwbui op komst.
De gladheidbestrijding komt in werking. Om 8.00 uur
rijden de strooiers uit. Voordat het gaat sneeuwen zorgen
de strooiers ervoor dat er zout onder de sneeuwlaag komt
te liggen. Deze kan zich dan goed vermengen met de
sneeuw die door de auto’s kapot wordt gereden. Hiermee
is de weg bij sneeuwval snel weer sneeuwvrij. Om 8.30
uur begint het in het beheersgebied van het wegendistrict
echter flink te sneeuwen. Het verkeer reageert door
langzamer te gaan rijden. Door de hevige sneeuw is de
vermenging van sneeuw en wegenzout niet mogelijk:
de sneeuw wordt platgereden en er ontstaat een ijslaag op
de weg. Gevolg is dat het verkeer op verschillende taluds
op de A 1 en A 50 weg glijdt. Het verkeer komt stil te
staan. Gevolg is dat in een relatief klein gebied in Zuid
en Oost Nederland er niet alleen op het hoofdwegennet
maar ook op provinciale wegen en gemeentelijke wegen
het verkeer stil komt te staan. Sneeuwstrooiers komen
vast te staan in de file.
Het verkeer staat vast
De reguliere gladheidbestrijding heeft tot op het moment
van het vast lopen van het verkeer normaal gefunctioneerd.
Inmiddels zijn er crisisteams ingericht bij de gemeente
Apeldoorn en de gemeente Arnhem. De communicatie en
informatie voorziening verloopt moeizaam. Onze mede-
werkers voor de gladheidbestrijding die afhankelijk zijn
van het mobiele telefoonnet zijn niet te bereiken vanwege
het feit dat de automobilisten gaan communiceren over
de situatie aan anderen. Tegen half tien is het mobiele
netwerk niet meer te gebruiken. Ook heerst er vanuit
andere delen van het land ongeloof over de situatie in het
oosten van het land. In Groningen schijnt de zon en in
Rotterdam hebben ze last van de wind en regen. Vanuit
de Verkeerscentrale Nederland in Utrecht zorgt RWS
voor de coördinatie van de informatie. De providers voor
verkeersinformatie worden op de hoogte gehouden van
de situaties in het land.
In het wegendistrict draait de gladheidbestrijding op
volle toeren om de overlast van de sneeuwval het hoofd te
kunnen bieden. In de loop van de middag valt de stroom
op de steunpunten van Rijkswaterstaat uit en blijft de
bereikbaarheid zowel telefonisch als via de weg een groot
probleem.
Wegendistricten van Rijkswaterstaat (RWS) zijn verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud en een vlotte
verkeersdoorstroming van het rijkswegennet. Hieronder valt ook de gladheidbestrijding. Bij de file top tien
van Rijkswaterstaat staat 25 november 2005 op de 2e plaats met een totale lengte van 818 kilometer. In deze
bijdrage de belevenissen van RWS Wegendistrict Veluwe (beheergebied A 1 - A 50 rond Apeldoorn) gedurende
dat weekend. Wat is er allemaal gebeurd en welke les kunnen we hier uit trekken?
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
Rijkswaterstaat: verkeerschaos door sneeuw
19
Afspraken worden gemaakt met het KLPD en bergers
om vrachtwagens weg te slepen. Aannemers verwijderen
omgevallen bomen die zijn bezweken door de sneeuw.
In de aanloop naar de avond blijkt dat de situatie, met
stilstaande weggebruikers de nacht nog wel eens zou
kunnen duren. Inmiddels is het einde van de middag
rond 17.00 uur. Op verschillende manieren is getracht om
de weg gedeeltelijk vrij te krijgen om het verkeer rijdende
te krijgen en daarmee de sneeuw kapot te rijden en de
verkeersstroom weer op gang te brengen. Dit is niet gelukt.
De automobilisten blijken niet voorbereid te zijn op deze
extreme situatie. Zelfs mensen die op de radio gehoord
hadden, dat er erg veel sneeuw lag en daardoor veel file
stond op de A1 en A50 rond Apeldoorn kwamen even
polshoogte nemen in hun auto. Soms met slechts een
t- shirt aan. Dit was natuurlijk een mooie kans om ook
van dichtbij verkeerschaos in de sneeuw te kunnen
aanschouwen. Het leger is inmiddels ingeschakeld en
gaat in opdracht van het ROT Apeldoorn hulp bieden aan
gestrande automobilisten. Vrachtwagenchauffeurs die
stilstaan op de weg, maken gebruik van de situatie om
hun rusttijd te benutten en gaan slapen. Indien mogelijk
plaatsen ze de wagen op de vluchtstrook en trekken de
gordijnen dicht. De Rijtijdenwet schrijft voor dat ze
tijdig moeten rusten. Aan het einde van de avond, het
sneeuwen is gestopt, komt het verkeer heel langzaam
op gang. Rond drie uur in de nacht blijkt dat rond
Apeldoorn het verkeer weer rijdt.
De ochtend van 26 november
Met bulldozers worden de ijsschollen die op de weg liggen
in de ochtend verwijderd en met een sneeuwfrees worden
de vluchtstroken weer ijsvrij gemaakt. Het verkeer onder-
vindt last van de nog aanwezige sneeuw en het begint
wederom te sneeuwen. Voor de medewerkers van Rijks-
waterstaat gaat het sneeuwruimen door. Het strooien
en ploegen van de wegen blijft noodzakelijk door de
opkomende sneeuw. Op het steunpunt van Rijkswater-
staat worden door weggebruikers hun gestrande auto’s
opgehaald. Uiteindelijk stopt de sneeuwval op zondag-
middag en zijn de wegen weer begaanbaar en vrij van
sneeuw.
Bevindingen
Inzet vanuit het ROT Apeldoorn heeft er toe geleid dat
er meer samenwerking en coördinatie kwam tussen de
hulpdiensten. Het is goed om vanuit het ROT korte lijnen
te houden en snel op de situatie te kunnen reageren.
Deelname aan het ROT vanuit Rijkswaterstaat is een
goede manier om te communiceren en elkaar op de
hoogte te houden. Vooral de eigen inbreng over de
verkeerssituatie en toestand van het wegennet. De
afhankelijkheid van het mobiele netwerk is bij calamiteiten
een lastige situatie die vraagt om een betere oplossing.
C2000 zou hier voor RWS een oplossing bieden in de
communicatie. Weten wat men van elkaar kan verwachten
en wat je kunt bieden, kan helpen om in de toekomst nog
sneller op elkaar ingespeeld te zijn. Hiervoor zou men
vaker bij elkaar in de keuken moeten kijken. Maar als les
kan ook aangegeven worden dat organisaties nog meer
met elkaar moeten communiceren en samenwerken om
ingespeeld te zijn op extreme situaties. Daarnaast zal
ook de weggebruiker lering moeten trekken uit deze
situatie en voorbereid op reis gaan. Vandaag is het
sneeuw, morgen kan het iets anders zijn.
HHaann RRooeebbeerrss,,
hoofd Wegendistrict Veluwe
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200620
De langdurige stroomstoring was aanleiding voor het
opstellen van diverse evaluatie- en onderzoeksrapporten.
Door de gemeente zelf, door de hulpverleningsdienst van
de Regio Twente, door de Inspectie Openbare Orde en
Veiligheid, door de Directie Toezicht Energie (DTE) en –
in opdracht van Essent Netwerk BV – door de KEMA. Uit
al die rapporten bleek dat de bestrijding van het incident
tijdens dat weekend naar omstandigheden goed was
verlopen. Ondanks de barre weersomstandigheden
(hevige sneeuwval, onbegaanbare wegen) en de beperkte
communicatiemogelijkheden (geen stroom en dus ook
geen radio, geen Internet en voor velen ook geen telefoon)
konden de gemeentelijke processen zoals bevolkingszorg
en communicatie redelijk snel worden opgestart.
Toch hebben we door deze ervaring in Haaksbergen
geleerd dat – achteraf gezien – dingen anders en beter
hadden gekund. Op verschillende niveaus worden op dit
moment allerlei verbeterpunten uitgewerkt. Op landelijk
niveau door de ministeries van BZK en EZ en op
regionaal niveau door de Hulpverleningsdienst van de
Regio Twente (zie hierna).
Eén van de lessen is dat je in dit soort situaties heel snel
extra professionele ondersteuning moet inschakelen.
Dat geldt zeker voor relatief kleinere organisaties.
Doordat we er in Haaksbergen te lang van uitgingen dat
de stroomvoorziening weer snel hersteld zou zijn, hebben
we bijvoorbeeld te laat de regionale voorlichterspool
ingeschakeld. Bij ernstige calamiteiten is de communicatie
met de bevolking een cruciaal proces.
En over communicatie gesproken: we hadden eerder
gebruik moeten maken van de regionale calamiteiten-
zender. Ook al was er geen sprake van een echte ramp en
ook al was er geen stroom, er waren toch heel wat inwoners
die kans zagen naar de regionale radio te luisteren. In
Twente heeft de regionale werkgroep rampenvoorlichting
inmiddels aanvullende afspraken gemaakt met RTV Oost.
Haaksbergen (z)onder hoogspanning:de ‘lessons learned’
Vrijdagmiddag 25 november 2005: een hevige sneeuwbui trekt over een deel van ons land. Als gevolg daarvan
begeeft een aantal hoogspanningskabels het. De 24.500 inwoners van Haaksbergen komen zonder stroom te
zitten. Het zal tot maandagochtend duren voordat alles weer definitief hersteld is en iedereen weer over
stroom beschikt. Burgemeester Loohuis van Haaksbergen over wat er is gedaan met de ‘lessons learned’.
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200621
Een ander leerpunt was dat in dergelijke situaties zo
snel mogelijk een vertegenwoordiger van het betrokken
energiebedrijf in het beleidsteam aan tafel moet komen
zitten. Dat moet iemand op directieniveau zijn die
bevoegd is ter plekke beslissingen te nemen. Managers
die meer betrokken zijn bij de uitvoering moeten plaats-
nemen in het Regionaal Operationeel Team. Inmiddels
heeft Essent Netwerk BV dit ook opgenomen in hun
crisisorganisatie en hun calamiteitenplan.
De ervaringen in Haaksbergen hebben duidelijk gemaakt
dat de overheid en de energiebedrijven meer inzicht in
elkaars noodplannen zouden moeten hebben. De Hulp-
verleningsdienst van de Regio Twente werkt aan een
overzicht van bedrijven (en externe organisaties) die een
rol kunnen spelen bij de crisisbeheersing en rampen-
bestrijding. De calamiteitenplannen van die bedrijven en
het regionaal rampenplan worden vervolgens op elkaar
afgestemd. Bovendien moeten die bedrijven om toerbeurt
meedraaien in oefeningen. Essent wil in elk geval in de
komende twee jaar met iedere veiligheidsregio in hun
gebied een gezamenlijke oefening organiseren.
Volstrekte duidelijkheid was er in Haaksbergen over
de verantwoordelijkheid voor de noodstroomvoorziening.
De gemeente zorgde voor de kleine noodaggregaten voor
de gemeentelijke gebouwen en voor hulpbehoevenden
die thuis afhankelijk waren van stroom. Essent zorgde
voor de grootschalige noodstroomvoorziening. Dat
verantwoordelijkheidsvraagstuk heeft naderhand nog
wel de nodige discussie opgeleverd, omdat het te lang
duurde voordat er voldoende noodaggregaten waren.
Het ministerie van Economische Zaken werkt dit vraag-
stuk op dit moment nader uit.
Mede aan de hand van de ‘Haaksbergse’ praktijkervaringen
worden aanbevelingen uitgewerkt die het ministerie
van BZK vervolgens landelijk zal verspreiden onder de
gemeenten en de energiebedrijven.
Tenslotte is er in elk geval nog één belangrijke les die we
met ons allen in Haaksbergen geleerd hebben. En daarmee
bedoel ik dat we met ons allen – inwoners, bedrijven en
overheid – wat meer moeten nadenken over onze eigen
verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid in dergelijke
situaties. Ik ben blij dat de nieuwe rampenvoorlichtings-
campagne “Denk Vooruit” vooral aan dat aspect meer
aandacht schenkt.
DDrrss.. KK..BB.. LLoooohhuuiiss,,
burgemeester van Haaksbergen
De combinatie van beide ramptypen tegelijkertijd maakte
dat de situatie omvangrijk en complex was. Zij noopte tot
een grote inzet van de Twentse hulpdiensten. Hulp bij
ongelukken door slippartijen, het verwijderen van onder
de druk van de sneeuw bezweken takken en bomen die
de veiligheid bedreigen, het variëren van ambulances door
de files en opstoppingen, het ondersteunen bij het opvan-
gen van gestrande reizigers, zijn voorbeelden van inzetten
in de gehele regio in het bewuste weekend. Coördinatie in
de opschaling en hulpverlening is vanaf het begin een
belangrijke taak waar het Reginaal Operationeel Team
(ROT) druk mee bezig is. Dat het telefoonverkeer is
uitgevallen maakte de situatie er niet eenvoudiger op.
Grote bereidheid om te leren
De hulpverlenende diensten zijn van mening dat de
algehele bestrijding van de stroomstoring gezien de
omstandigheden goed is verlopen. Maar uiteraard brengt
Twente en het sneeuwbaleffect – het delenvan ervaringen met de stroomuitval
Natuurlijk zijn in gemeenten en regio’s de afgelopen jaren risico-inventarisaties uitgevoerd. De ramptypen ‘uitval
nutsvoorzieningen’ en ‘extreem weer’ scoorden in Twente als voorzienbaar ramptype met grote effecten ‘gemiddeld’,
zo bleek uit de Maatramp-inventarisatie van 2003. Enkele grotere stroomstoringen in 2003 en 2004 hadden er al toe
geleid dat er in Twente een specifieke aandachtspuntenlijst was opgesteld die kon worden gehanteerd bij prioriteiten-
bepaling voor de inzet van hulpdiensten bij stroomuitval. Van deze lijst is tijdens de stroomstoring in Haaksbergen
door het Regionaal Operationeel Team (ROT) veel gebruik gemaakt.
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200622
een incident van deze omvang na kritische beschouwing
nog de nodige leerpunten met zich mee. De bereidheid tot
leren is bij alle betrokkenen groot. Om een groot deel van
die lessen te borgen is het genoemde ‘aandachtspunten-
lijstje’ in een werkgroep bestaande uit afgevaardigden
van de Hulpverleningsdienst Regio Twente, de gemeente
Haaksbergen, de ministeries van EZ en BZK en van
Essent, uitgewerkt tot het draaiboek ‘Aandachtspunten
bij (grootschalige) stroomuitval’.
Er bleek bijvoorbeeld al vrij snel dat er een aantal
afzonderlijke organisaties is die eigen informatie
verzamelen en verstrekken bij een grootschalige
stroomuitval. Informatie die voor de hulpdiensten en
de gemeente van belang (kan) zijn.
Een greep uit de ervaringen en daaruit getrokken lessen
van het Regionaal Operationeel Team die in het draaiboek
zijn terug te vinden:
• feitelijke, actuele informatie over de landelijke electri-
citeitsvoorziening wordt verstrekt via de website van
TenneT;
• Rijkswaterstaat is het aanspreekpunt voor de communi-
catie over de waterhuishouding en waterstanden;
• indien een oproep gedaan moet worden aan het publiek
om spaarzaam om te gaan met elektriciteit, wordt dit
door het ministerie van Economische Zaken uitgevoerd.
Rekening houden met uitgebreide vijfde kolom
De zogenaamde ‘vijfde kolom’ van de rampenbestrijding is
tijdens een stroomstoring groter dan in eerste instantie in
het ROT werd voorzien. Het is een meerwaarde als in de
voorbereiding op dit type incidenten al afspraken zijn
gemaakt over wie welke verantwoordelijkheden, bevoegd-
heden heeft en welke hulp de partijen kunnen bieden. Dit
is nu in het bedoelde draaiboek beschreven. Een tweede
punt dat in Twente naderhand vlot werd opgepakt is het
afstemmen van het calamiteitenplan van Essent op de
opschalingsprocedures. Het blijft echter niet bij plan-
vorming: in 2007 gaan Essent, de gemeenten en de hulp-
diensten samen de afspraken en procedures beoefenen.
Boodschappen van de betrokken organisaties
Inherent aan het grote aantal organisaties die naast de
gemeente en operationele diensten brandweer, politie
en gemeenten een taak heeft in de afhandeling van de
stroomuitval, is de problematiek van de woordvoering
richting pers en de bevolking. De afzonderlijke instanties
hebben elk hun eigen ‘boodschap’ over te brengen.
Ervaring is dat het vooral in de eerste uren lastig is deze
boodschappen voldoende op elkaar af te stemmen. Het is
sterk aan te bevelen om als ROT die voorlichtingacties aan
elkaar te verbinden door met de betrokkenen afspraken te
maken over wie, wat, wanneer en via welk communicatie-
kanaal (radio, website, huis aan huis brieven) naar buiten
brengt. Hierbij dient men zich te realiseren dat deze
activiteiten niet stoppen zodra de stroom ingeschakeld is.
Juist dán komen er praktische vragen over bijvoorbeeld
het in werking stellen van verwarmingsketels, over
juridische aansprakelijkheid en over schadeverhaal.
Verstandig is om bij de afschaling van een ROT hier
met de betrokkenen goede ‘overdrachtsafspraken’ over te
maken. Een belangrijke notie hierbij is eveneens dat er
dus een situatie kan blijven bestaan waarin er geen
GRIP-status meer is, er geen ROT aanwezig is maar de
Gemeentelijke Rampenstaf met haar Beleidsteam en
Managementteam wel degelijk nog actief zijn. Daaruit
blijkt tegelijkertijd de betrekkelijkheid van het gebruik van
de huidige operationeel georiënteerde GRIP-regeling.
Digitale ontsluiting risico-inventarisatie kwetsbare objecten
bij stroomuitval
Een ander belangrijk leerpunt was dat er behoefte is aan
een snelle inschatting van bij stroomuitval kwetsbare
objecten. De hulpverlening kan dan vlotter en effectiever
worden afgestemd. De gemeenten in Twente bereiden
daarom momenteel samen met Essent een risico-inventa-
risatie op objectniveau voor. Deze wordt door henzelf in
een regionaal digitaal informatiesysteem (Veiligheidsnet)
ingevoerd en bijgehouden. Via dat informatiesysteem
kunnen ROT-leden en de gemeenten deze informatie
vervolgens op elk moment oproepen en inzien.
De lessen als sneeuwbaleffect in Nederland
Verschillende regio’s hebben al tijdens de voorbereiding
en de repressieve fase hun voordeel kunnen doen met het
‘oude’ Twentse document met de aandachtspunten. Na
de stroomstoring in Haaksbergen ontstond dan ook snel
het idee om die aandachtspunten te actualiseren aan de
hand van de opgedane ervaringen. Eind 2006 heeft dit
draaiboek formeel zijn definitieve vorm. We hopen dat
de lessen uit Twente andere regio’s, gemeenten en
organisaties kunnen helpen bij de systematische voor-
bereiding op grootschalige stroomstoring: een soort van
‘sneeuwbaleffect’ van leerervaringen over Nederland…
om in de sfeer van het weekend van 25 november 2005 te
blijven.
TTeeaamm OOppeerraattiioonneellee VVoooorrbbeerreeiiddiinngg // TTeeaamm RRiissiiccoobbeehheeeerrssiinngg,,
HHuullppvveerrlleenniinnggssddiieennsstt RReeggiioo TTwweennttee
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200623
Burgemeesters (z)onder stroom
Ter afronding van de opleiding Toegepaste Communicatiewetenschap aan de Universiteit Twente onderzocht
Jessica Zoethout, in opdracht van het Bestuurlijk Netwerk Crisisbeheersing, het optreden van de burgemeesters in
drie door de stroomstoring getroffen gemeenten, te weten Berkelland, Haaksbergen en Hulst.
Stroomstoringsincidenten zijn wereldwijd globaal
toenemende kwetsbaarheden die breed uitgelicht worden
in de media. Afgelopen zomer trof een langdurige storing
een gedeelte van New York, met alle gevolgen van dien.
Ook Nederland kampte afgelopen jaar met een groot
aantal storingen die slechts kortstondig het nieuws
hebben gehaald, maar die lokaal de nodige impact
hebben gehad. Bij een storing zijn alle ogen gericht op de
burgemeester die zich ten tijde van een stroomstoring
dient te ontpoppen tot het boegbeeld van de gemeente.
Rampen kunnen burgemeesters maken én breken.
Crises vragen nu eenmaal specifieke competenties van
burgemeesters. De persoonlijke kwaliteiten en vaardig-
heden van de burgemeester zijn van belang bij het
‘overleven’ van een stroomstoring. Niet alleen de storing,
maar ook de wijze waarop burgemeesters de crisis
aanpakken én de beeldvorming bij de burgers van het
incident zijn cruciaal.
Centrale vraag is: Aan welke competenties moet een
burgemeester voldoen wil hij op efficiënte en effectieve
wijze leiding geven tijdens een langdurige stroomstoring,
zodat hij voldoet aan de verwachtingen van de burger? De
Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo) ‘bombardeert’
de burgemeester tot opperbevelhebber. Tijdens een
stroomstoring manoeuvreert een burgemeester zich in
het complexe proces van crisisbeheersing, waarbij hij
diverse rollen op zich neemt. Ongeacht de rol die een
burgemeester zich aanmeet, hij komt als bestuurder
volop in de schijnwerpers te staan, niet in de laatste plaats
als de stroom uitvalt.
Het onderzoek is gebaseerd op twee kwalitatieve methoden.
Ten eerste werden 25 willekeurig geselecteerde burgers
ondervraagd, het zogenaamde ‘focusgroepinterview’.
Ten tweede werden diepte-interviews met de betrokken
burgemeesters afgelegd.
Conclusie: de wettelijke context waarin mogelijkerwijs
een rol voor de burgemeester is weggelegd per gemeente,
varieert, zowel onder burgers als burgemeesters. Grofweg
valt te concluderen dat een langdurige stroomstoring als
die van 25 november 2005 leidt tot een maatschappelijke
ontwrichting, waarbij de zelfredzaamheid van de burger
tot uiting komt en duidelijk een rol voor de burgemeester
is weggelegd. Hoewel de percepties over deze rolinvulling
in de drie betrokken gemeenten verschillend zijn,
verwacht men in feite dezelfde vaderlijke rol. De contouren
van deze zogenaamde burgervader worden als het ware
verder ingekleurd door gewenste competenties. Burgers
en burgemeesters tezamen relateren informatieverstrek-
king als de kerncompetentie aan een burgemeester. De
burgers zijn eensgezind: ondanks het feit dat de stroom-
storing geen verschil maakte in de beeldvorming over
de burgemeester, wordt het wel gezien als een
uitgesproken moment om zich als burgemeester te
profileren. De burgemeesters hebben de indruk dat
burgers een positief beeld van hen hebben. Tussen
burgers en burgemeesters onderling vallen parallellen
te trekken. Vanuit verschillende invalshoeken trekken
beide partijen lessen, burgemeesters enerzijds vanuit
hun verantwoordelijkheid, burgers anderzijds vanuit
hun slachtofferrol. Deze perspectieven resulteren in
vele leermomenten. Saillant detail is het belang dat
burgers hechten aan een crisisplan, terwijl volgens de
burgemeesters dat slechts het halve werk is.
JJeessssiiccaa ZZooeetthhoouutt,,
studente Toegepaste Communicatiewetenschap,
Universiteit Twente ([email protected])
24
Zeeland onder sneeuw
Op vrijdagavond 25 november trekt een gebied met
sneeuw en ijs over Terneuzen, Reimerswaal en Tholen,
in het oosten van Zeeland. Energiebedrijf Delta en
landelijk netwerkbeheerder TenneT gaan een druk
weekeinde tegemoet. Om half negen valt de stroom uit
in de gemeente Hulst en in een aantal kernen van de
gemeente Reimerswaal, als gevolg van breuken in de
hoogspanningsleidingen.
Vanaf vrijdagavond functioneert een Regionaal
Operationeel Team (ROT) in het coördinatiecentrum
te Middelburg. De gemeente Reimerswaal roept een
gemeentelijk beleidsteam bijeen. Als de situatie om 3.00
uur weer beheersbaar lijkt, wordt dit team afgeschaald.
Op verzoek van het ROT start ook Hulst het gemeentelijk
beleidsplan. Wanneer om 07.40 uur hier GRIP 3 wordt
afgekondigd, wordt de kernbezetting van de provinciale
rampenstaf bijeengeroepen. Energiebedrijf Delta start
haar eigen crisisorganisatie op als duidelijk wordt dat
een volledig herstel zeker 24 uur in beslag zou kunnen
nemen. De organisatie wordt paraat gemaakt, nood-
aggregaten en storingsteams worden opgeroepen.
Informatie en communicatie
De gemeente Hulst buigt zich onder andere over de
vragen hoe de bevolking kan worden geïnformeerd, hoe
hulpbehoevenden in beeld kunnen worden gebracht en
welke zorg zij nodig hebben. Voor de gemeentelijke
voorlichting wordt, conform een bestaande overeenkomst,
het callcenter van Delta ingeschakeld. Het krijgt hiermee
een dubbelrol, omdat het gelijktijdig ook fungeert als call
center voor Delta zelf. Omroep Zeeland wordt al snel als
rampenzender ingesteld. De burgemeester van Hulst
gebruikt de zender om de situatie in zijn gemeente uit
te leggen en om aan te geven wat inwoners kunnen
doen. Hij richt zijn aandacht hierbij ook op de Vlaamse
gemeenten. De gouverneur van Oost-Vlaanderen wordt
door de provincie geïnformeerd. Om inwoners te kunnen
opvangen worden locaties ingericht, die zijn voorzien van
elektriciteit. Brandweer en politiewagens rijden rond
om bewoners hiervan op de hoogte te stellen. Via de
huisartsen en de thuiszorg wordt geprobeerd informatie
over hulpbehoevenden te achterhalen, deze gegevens
komen niet beschikbaar. Men blijft het proberen.
Ondertussen worden inwoners opgeroepen om buren
en familie te helpen.
De gevolgen van de stroomstoring zijn voelbaar in heel
Zeeland. Chemische bedrijven (Dow Chemical en Air
Products) houden rekening met een shut-down. Door de
herstelwerkzaamheden in Reimerswaal blijven de A58,
een aantal secundaire wegen, de spoorwegverbinding en
het Schelde-Rijnkanaal afgesloten. Het blijkt dat een
groep van 80 Natres soldaten voor een oefening in
Zeeuws-Vlaanderen is. De politie zet deze groep in
voor bewakingsopdrachten en voor de afzetting van de
verkeersroutes.
Coördinatie op provinciaal niveau
De druk op de informatievoorziening neemt toe. Vanuit
de overige gemeenten rijzen vragen over de afsluitingen,
de inzet van militairen en de prognoses over het herstel
van de elektriciteitsvoorzieningen. In overleg met de
Operationeel Leider besluit de burgemeester van Hulst
om 11.40 om op te schalen naar GRIP 4. De burgemeester
heeft zijn handen vol aan de situatie in zijn eigen gemeente.
Omdat de kernbezetting van de provinciale rampenstaf al
bijeen is, wordt besloten dat de provincie de bestuurlijke
coördinatie op zich neemt. De waarnemend Commissaris
van de Koningin krijgt hiermee de rol van “coördinerend
bestuurder”. Hij treedt op als woordvoerder voor de
provincie en de gemeenten. Ieder uur verzorgt Omroep
Zeeland een nieuwsbulletin waarin de vorderingen van de
herstelwerkzaamheden worden toegelicht en vragen van
inwoners worden beantwoord. Dat is nodig, voor veel
inwoners is de situatie onduidelijk wat blijkt uit de vele
De stroomuitval in Haaksbergen kreeg veel aandacht in de media. Maar ook de provincie Zeeland kende
grote problemen: in de gemeente Hulst kwamen ongeveer 30.000 inwoners zonder stroom te zitten, een
groot aantal huishoudens zelfs meer dan 24 uur. In Reimerswaal braken als gevolg van ijzel en harde
wind de hoogspanningsleidingen waarna de belangrijkste verkeersroutes: de A58, de spoorverbinding
en het Schelde-Rijnkanaal, werden afgesloten. Een evaluatie van het functioneren van de Zeeuwse
rampbestrijdingsorganisatie.
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
Zeeland (z)onder hoogspanning
25
vragen die er bij de omroep en het call center binnen-
komen. Het provinciaal coördinatiecentrum neemt
contact op met het ministerie van BZK om gebruik te
mogen maken van de rampenwebsite www.crisis.nl. Dit
verzoek wordt afgewezen omdat de website ook niet voor
de situatie in Haaksbergen en andere probleemgebieden
is ingezet. Als alternatief wordt op de websites van de
hulpverleningsdiensten informatie geplaatst.
Terug naar de orde van de dag
Zaterdag omstreeks 18.00 uur is de situatie in Reimers-
waal weer grotendeels op orde. De vaar-, spoor- en
verkeerswegen zijn weer toegankelijk. Aan het begin
van de avond zijn de inwoners van Hulst voorzien van
noodstroom en wordt teruggeschaald naar GRIP 3.
Zondag worden de laatste herstelwerkzaamheden
uitgevoerd. De maandag daarop is alles weer normaal.
Wat nog rest is de evaluatie.
In de provincie/veiligheidsregio Zeeland functioneert al
enkele jaren de zogenaamde Q-organisatie. Deze organisatie
is ondergebracht bij de provincie en opgezet om het
kwaliteitsniveau van de crisisorganisatie systematisch te
verbeteren. Bestuurlijke oefeningen en feitelijke incidenten
worden geëvalueerd. LogicaCMG is ingehuurd voor de
uitvoering. Bij de evaluatie van het stroomstorings-
weekend hebben alle betrokken partijen een interne
evaluatie uitgevoerd aan de hand van de standaard vragen-
lijst van de Q-organisatie. Adviesbureau van Dijke heeft
aanvullende interviews gehouden. LogicaCMG heeft alle
resultaten samengevoegd en heeft de verbeterpunten
geformuleerd.
Uit de algemene conclusie blijkt dat verschillende regionale
rampenoefeningen hun vruchten hebben afgeworpen.
De Zeeuwse crisisbestrijdingsorganisatie is ervaren en
geoefend en heeft daardoor over het geheel beschouwd
goed gefunctioneerd. Men kent elkaar, weet elkaar snel
te vinden. De coördinerende rol van de provincie werkte
goed, zonder dat daarmee tekort werd gedaan aan de rol
van de gemeentelijke beleidsteams.
De stroomstoring leverde ook veel leerpunten op. Deze
punten zijn omgezet in aanbevelingen zoals: maak
afspraken die moeten zorgdragen voor de identificatie van
hulpbehoevenden, neem initiatief tot het maken van pools
van hulpmiddelen en maak afspraken over de rol van de
provincie als coördinerend bestuurder. Ook de onderlinge
communicatie kan worden verbeterd, waarbij met name
organisaties als waterschappen, Delta en TenneT moeten
worden betrokken. Het evaluatierapport is aangeboden
aan de voorzitter van het bestuur van de Zeeuwse
Veiligheidsregio. De veiligheidsregio wordt daarmee
uitgedaagd om de kwaliteit van de crisisbeheersings-
organisatie in Zeeland verder te verhogen!
SSjjaaaakk PPoorrtteeggiieess,,
medewerker kwaliteitszorg crisisbeheersing, afdeling Kabinet,
Juridische Zaken en Bestuursondersteuning van de provincie
Zeeland.
Voor meer info en het evaluatierapport mail:
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
26
Inleiding
Na de stroomstoring in Haaksbergen zijn er evaluatie-
rapporten verschenen van onder meer de gemeente
Haaksbergen, de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
en de Directie Toezicht Energie (DTe). Ook de netbeheerder
Essent heeft een aantal interne onderzoeken laten
uitvoeren. Over de resultaten is onder meer bericht in
deze Nieuwsbrief (april 2006). Een analyse van de
verantwoordelijkheidstoedeling in de evaluaties van
de stroomstoring in Haaksbergen.
Verantwoordelijkheid
Verantwoordelijkheid is een gangbaar begrip in het
dagelijkse leven. Gangbaar, maar daarmee nog niet
ondubbelzinnig. Verantwoordelijkheid kan worden
gedefinieerd als taak, als capaciteit, als deugd, als aan-
sprakelijkheid of schuld en zelfs als oorzaak. Daarom is
het ook niet raar dat verantwoordelijkheden vaak worden
afgeschoven of doorgeschoven. Zo werd al gedurende
het ‘rampweekend’ in Haaksbergen door verschillende
betrokkenen gepingpongd met de verantwoordelijkheids-
vraag.
Een factor die de discussie over verantwoordelijkheden
compliceert is dat het zeker bij infrastructurele systemen
als de energievoorziening gaat om institutionele actoren:
energiebedrijven, toeleveringsbedrijven, distributie-
bedrijven, lokale en nationale overheden.
En dan geldt al gauw het probleem van de vele handen. Er
kan op zoveel plaatsen iets mis gaan dat het vaak vrijwel
onmogelijk is om vast te stellen wie verantwoordelijk is
voor het falen van een systeem. Dat moge zo zijn, in de
praktijk van vandaag bestaat brede maatschappelijke en
politieke consensus over de mogelijkheid en zelfs de nood-
zaak om juridische en morele verantwoordelijkheid toe te
schrijven aan collectieve actoren, zoals energiebedrijven,
lokale en/of regionale overheden. Betekenisvolle begrippen
om die vormen van verantwoordelijkheid te omschrijven
zijn resultaat-verantwoordelijkheid en herstel-verantwoor-
delijkheid. Resultaat-verantwoordelijkheid betekent dat
instituties aangesproken kunnen en moeten worden op
het resultaat van hun activiteiten, ook in die gevallen
dat zij niet direct causaal verantwoordelijk zijn voor
de ontstane situatie, zoals wellicht het geval was in
Haaksbergen. Herstel-verantwoordelijkheid impliceert
dat de betreffende actoren ervoor dienen te zorgen
dat de schade zo spoedig mogelijk wordt hersteld of
gecompenseerd.
Verantwoordelijkheidstoedeling in de evaluaties van de
stroomstoring in Haaksbergen
In de evaluaties komt de verantwoordelijkheidsvraag voor-
namelijk aan de orde vanuit een pragmatisch perspectief:
wat moet volgende keer anders of beter? De rapporten
ademen daarbij een geruststellende toon. Het is teveel
gezegd dat de diverse rapporten erop gericht zijn het eigen
straatje schoon te vegen en de verantwoordelijkheid door
te schuiven naar een of meer van de andere betrokken
partijen. Wel kan worden vastgesteld dat betrokkenen
op hoofdlijnen tevreden zijn over de eigen wijze van
opereren. Uiteraard worden verbeterpunten geconstateerd,
maar nergens worden in de eigen organisatie grote of
essentiële fouten waargenomen. En waar zaken niet
perfect zijn gegaan wordt dat primair toegeschreven aan
gebrekkige communicatie. Daarbij wordt vooral naar de
netbeheerder (Essent) gewezen. Nu is dat ook weer niet
helemaal verwonderlijk, omdat de netbeheerder de
belangrijkste uitvoerende rol had in het herstellen van
de stroomvoorziening en ook in de zorg voor noodstroom-
aggregaten. De verantwoordelijkheidstoedeling rond de
plaatsing van deze aggregaten was formeel goed geregeld.
De technische verantwoordelijkheid hiervoor lag bij de
netbeheerder. Toch leidde de uitvoering tot problemen
en discussies met de gemeente over de vraag waar en
in welke volgorde de aggregaten geplaatst moesten
worden, ook al omdat het aantal beschikbare aggregaten
onvoldoende was. Terecht concluderen alle evaluaties dan
ook dat nader overleg, afstemming en besluitvorming
nodig zijn over de verantwoordelijkheid voor zowel beleid
als uitvoering bij de inzet van noodaggregaten.
Overigens is netbeheerder Essent de enige instantie die
een minder geruststellend geluid laat horen. Jan Peters,
directeur Asset Management, schrijft dat het hoogspan-
ningsnet aan de rand van de afgrond heeft gestaan
(Nieuwsbrief Crisisbeheersing, april 2006). Als dat werkelijk
zo is, dan is het de vraag of en in hoeverre maatregelen
getroffen worden om herhaling van deze bijna-catastrofe
te voorkomen. Een van de meest opvallende conclusies uit
de analyse van de evaluatierapporten is dan ook dat deze
uitspraak van de netbeheerder door anderen kennelijk
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
Betrokkenen pingpongen met de
verantwoordelijkheidsvraag
De verantwoordelijkheidsvraag bijde stroomstoring in Haaksbergen
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200627
voor kennisgeving wordt aangenomen. De urgentie die er
uit spreekt kan toch niet alleen de verantwoordelijkheid
van de netbeheerder zijn! Toch leggen alle betrokken
partijen en instanties beide vormen van verantwoordelijk-
heid (resultaat en herstel) vrijwel exclusief bij de net-
beheerder. Dat geldt overigens ook voor de netbeheerder
zelf. Op geen enkele wijze tracht Essent verantwoordelijk-
heden af te schuiven naar andere organisaties. Deze
verantwoordelijkheidstoedeling is formeel terug te
voeren op de artikelen 1 en 2 van de Elektriciteitswet 1998:
“De netbeheerder heeft in het kader van het beheer van de
netten in het voor hem krachtens artikel 36 vastgestelde
gebied tot taak etc.….”.
Rol van overheden en burgers
Tijdens de stroomstoring in Haaksbergen klaagden zowel
regionale als nationale politici over de ontstane situatie
en sommigen koppelden daaraan de wens, zo niet de eis,
dat dergelijke stroomstoringen binnen 24 uur dienden te
worden opgelost door de netbeheerder. Wie dit hoort, zou
bijna gaan geloven dat de betrokken overheden zelf geen
enkele resultaat- of herstelverantwoordelijkheid meer
zouden dragen. Maar is het inderdaad zo vanzelfsprekend
dat deze verantwoordelijkheden uitsluitend bij de net-
beheerder liggen? Uiteraard beschikt de netbeheerder over
de technische deskundigheid en ervaring. Maar gegeven
het essentiële belang van een samenleving bij een infra-
structurele voorziening als de energievoorziening, kan en
mag een overheid zich niet onttrekken aan resultaat- en
herstel-verantwoordelijkheid in ruimere zin. Zij heeft dan
wel gekozen voor het geliberaliseerde maatschappelijk
arrangement waarin de netbeheerder de bij wet vastgelegde
taken mag en moet vervullen. Maar daarnaast houden
overheden en politici een eigen verantwoordelijkheid.
De Elektriciteitswet is daarover duidelijk: in laatste
instantie kan de Minister bevoegdheden naar zich
toehalen (Elektriciteitswet, Hoofdstuk 3, artikelen 13 en
13a). Het is eveneens voorstelbaar dat burgers de overheid
aanspreken op haar verantwoordelijkheid indien een
netbeheerder er niet in slaagt de eigen resultaat- en
herstelverantwoordelijkheid op voldoende wijze te
realiseren. Dat kan leiden van financiële claims tot
voorstellen voor een ander institutioneel arrangement
voor de energievoorziening.
De verantwoordelijkheden van overheden en net-
beheerder impliceren op hun beurt nu ook weer niet
dat de burger als gebruiker van het elektriciteitsnet
geen eigen verantwoordelijkheid heeft om maatregelen
te nemen in geval van (langdurige) stroomuitval. In veel
gevallen wordt die verantwoordelijkheid ook genomen.
Zo hebben alle ziekenhuizen eigen noodaggregaten.
Dat geldt ook voor veel boeren die op deze wijze kunnen
zorgen voor bijvoorbeeld koeling of het gebruik van
melkmachines. Van burgers die extra kwetsbaar zijn voor
stroomuitval – bijvoorbeeld vanwege een winkel met
bederfelijke waren – mag gevraagd worden dat zij tot een
nader vast te stellen maximum zelf over voorzieningen
beschikken voor het opwekken van noodstroom.
Zo hebben netbeheerders, overheden en burgers ook in
tijden van crisis een eigen verantwoordelijkheid.
KKooooss vvaann ddeerr BBrruuggggeenn,,
sectie Filosofie, TU Delft
Deze bijdrage is geschreven in het kader van het Programma
Next Generation Infrastructures
Ook burgers hebben
verantwoordelijkheden tijdens crisis
28
Voorgeschiedenis
In het project Bescherming vitale infrastructuur wordt
samengewerkt door tien ministeries met een speciale
verantwoordelijkheid voor onderdelen van de vitale
infrastructuur. Het departement van EZ bijvoorbeeld
draagt verantwoordelijkheid voor energie en telecom.
Het departement van VROM is verantwoordelijk voor de
chemie en de waterleidingsector. Het ministerie van BZK
coördineert dit project. Bij de ontwikkeling van beleid ter
bescherming van de vitale infrastructuren constateerden
deze departementen dat er een impuls nodig is voor
security. Bij security gaat het om dreigingen als gevolg
van moedwillig menselijk handelen. Dit kan variëren van
criminaliteit zoals cybercrime tot aan terrorisme. Daarbij
is van belang dat de dreiging van buitenaf kan komen,
maar ook van binnenuit, vanuit de eigen werknemers.
Deze impuls moet zorgen dat vitale sectoren meer
aandacht gaan besteden aan security, en daardoor meer
kennis krijgen en ook effectievere maatregelen nemen
tegen dreigingen door moedwillig menselijk handelen.
Om hierin te voorzien wordt NAVI ingericht. NAVI is
gericht op laagdrempelig adviseren en ondersteunen van
eigenaren en exploitanten van vitale infrastructuren en
staat ten dienste van de uitvoeringspraktijk.
Welke partijen in NAVI?
NAVI is een samenwerkingsverband op het gebied van
security van overheidsdiensten en bedrijven uit onze vitale
infrastructuur. De overheidsdiensten zijn in ieder geval de
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb), de
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en
het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD). Verkend
wordt of ook de Militaire Inlichtingen- en Veiligheids-
dienst (MIVD), de regionale politiekorpsen en de
Koninklijke Marechaussee kunnen participeren in het
NAVI-verband. De vitale sectoren zijn sectoren als de
banken, de chemie, de waterleidingssector en de energie-
sector. Dit samenwerkingsverband wordt ondersteund
door de departementen die verantwoordelijkheid dragen
voor deze vitale sectoren en door VNO-NCW als vertegen-
woordiger van het bedrijfsleven.
Wat is NAVI?
Het doel van het NAVI is om op een bestendige en
structurele bijdrage te leveren aan de bescherming van
de vitale infrastructuur in Nederland tegen dreigingen
door moedwillig menselijk handelen, zoals met name
criminele handelingen en terrorisme, op basis van vragen
en verzoeken om assistentie vanuit de bij het NAVI
aangesloten sectoren. Het gaat bij dit moedwillig
menselijk handelen niet alleen om dreigingen van fysieke
aard, of om aantasting van de organisatie, maar ook
dreigingen via internet en beïnvloeding van proces-
besturingssystemen, de zogenoemde cybercrime. Voor
het laatste wordt samengewerkt met het Nationaal
Informatieknooppunt CyberCrime (NICC) dat in de
nieuwsbrief van september 2006 is beschreven.
Inbreng deelnemers
Eigenaren en beheerders van vitale infrastructuren
worden uitgenodigd om (onder andere) informatie aan te
leveren aangaande:
• risico- en dreigingsanalyse methodieken;
• beveiligingsoplossingen;
• lessen naar aanleiding van (bijna) incidenten
(ook in internationale zin);
• best practices;
• crisismanagement arrangementen;
• test- en trainingsmethodieken.
Politie, KLPD, AIVD en NCTb zullen informatie aan
leveren aangaande ontwikkelingen, trends en wijzigingen
in modus operandi die zij binnen de uitoefening van hun
kerntaken onderkennen. Het gaat daarbij om informatie
die van invloed kan zijn op de keuze van beveiligings-
maatregelen en de aard en kwaliteit van beveiligings-
oplossingen in de vitale sectoren. Informatie dus, die
andere spelers in staat stellen beter te anticiperen en
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
Samenwerken in Nationaal AdviescentrumVitale Infrastructuren (NAVI)
Op 3 november jl. heeft de ministerraad ingestemd met het voorstel om het Nationaal Adviescentrum Vitale
Infrastructuren (NAVI) voor een periode van twee jaar onder verantwoordelijkheid van de minister van BZK
als pilot in te richten. Dit is goed nieuws voor iedereen die de beveiliging van vitale sectoren een warm hart
toedraagt. In de aanloop naar de ministerraad is gebleken dat dit heel veel partijen zijn.
Impuls nodig voor security, namelijk
dreigingen door moedwillig menselijk handelen
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200629
slagvaardiger te beveiligen. Geanonimiseerde cases
kunnen als studiemateriaal dienen.
GOVCERT.NL zal voor cybercrime haar expertise
beschikbaar stellen.
Wat is NAVI niet
Om misverstanden te komen: NAVI is geen organisatie
die tot doel heeft bij concrete en in de tijd waarschijnlijke
feitelijke dreigingen tegen een concreet object of
organisatie in te grijpen, op te sporen of te waarschuwen.
NAVI heeft geen operationele taken en verantwoordelijk-
heden. NAVI is evenmin een beleidsorgaan dat wetten en
regels voorstelt en maatregelen aan vitale sectoren oplegt.
Deze taken liggen bij de betrokken departementen. NAVI
stelt geen regels, vaardigt geen normen uit, houdt geen
toezicht en is geen certificerende instelling. Zij zal bij
processen in die kaders wel een kennisverstrekkende
en ondersteunende rol kunnen en willen spelen.
Tot slot, het is niet de bedoeling dat NAVI taken en
activiteiten van bestaande organisaties gaat overnemen.
Pilot voor twee jaar
NAVI wordt ingericht als pilot tot eind 2008 onder
verantwoordelijkheid van de minister van BZK. De pilot-
organisatie moet goed herkenbaar zijn voor het vitale
bedrijfsleven en ook herkenbaar voor de betrokken
overheidsdiensten (AIVD, KLPD, NCTb en politie).
NAVI is qua uitstraling geen beleidsorganisatie, maar een
organisatie dicht bij de uitvoeringspraktijk rond security
en securitymaatregelen. Bij de inrichting van de tijdelijke
organisatie is essentieel dat in de werkomgeving (waar-
onder de ICT-huishouding en de fysieke beveiliging)
gewerkt kan worden met vertrouwelijke informatie.
Vanuit overheidszijde zullen voor deze periode, naast
deelname vanuit de deelnemende overheidsorganisaties,
middelen ter beschikking worden gesteld ter financiering
van het NAVI personeel, de infrastructuur, de product-
ontwikkeling en de activiteiten. Vanuit de zijde van de vitale
infrastructuren (privaat en publiek) wordt in deze periode
inbreng geleverd in de vorm van kennis en informatie.
Evaluatie
Aan het einde van deze periode zal een gezamenlijke
evaluatie plaatsvinden om te kijken of de samenwerking
binnen NAVI in voldoende mate tot wasdom is gekomen.
Op basis van de evaluatie wordt besloten over de definitieve
vorm, plaatsing en financiering van NAVI.
Het lange termijnbeeld voor het NAVI is om te komen tot
een zelfstandige, goed functionerende, vraaggestuurde
organisatie voor verbetering van security bij bedrijven
in de vitale infrastructuur, op basis van publiek private
samenwerking.
Kortom: met de inrichting van NAVI is een stevige impuls
gegeven aan de bescherming van de vitale infrastructuren
in Nederland.
WWiilllliiëëtt BBrroouuwweerr,,
projectleider NAVI, directie Crisisbeheersing, ministerie van
BZK (tel. 070 426 7032; email: [email protected])
Voor de gemeente Eindhoven is een bomruiming in de
loop der jaren een routineklus geworden. Zo ook begin
november toen de Explosieven Opruimingsdienst EOD
aan de rand van de nieuwe woonwijk Meerhoven drie
duizendponders uit de Tweede Wereldoorlog moest
ruimen. Naast de gebruikelijke communicatiemiddelen
zoals bewonersbrief, informatieavond en voorlichtings-
publicaties, zette Eindhoven voor het eerst de website
www.crisis.nl en SMS-alert in. Deze beide diensten
werden ‘geleend’ van het ministerie van BZK
(Expertisecentrum Risico- en Crisiscommunicatie).
Bij de bomruiming op 2 november moesten de bewoners
van 201 huizen een ochtend elders onderdak zoeken; op 7
november ging het om 657 woningen en bedrijfspanden.
In totaal meldden zich ongeveer 500 personen aan op de
SMS-berichtendienst. Ongetwijfeld waren zij blij verrast
door het bericht van de burgemeester halverwege de
ochtend “dat de bomruiming eerder dan verwacht met
succes was afgerond en het afgezette gebied weer
toegankelijk was”. De primeur van de inzet van SMS-alert
als eigentijds, snel communicatiemiddel kreeg in de
regionale pers veel aandacht.
De voorlopige evaluatie van het communicatieproces
leert dat de gemeente ook bij een volgende bomruiming
de SMS-berichtendienst zal inzetten. Een enquête onder
de bewoners van de ontruimde gebieden kan aantonen
wat zij van de ingezette communicatiemiddelen en
aangeboden informatie vinden. Voor meer informatie:
bij de gemeente Eindhoven Corine van de Putten, e-mail
[email protected], en bij het ERC Nico de Gouw
Eindhoven zet bij bomruiming crisissiteen SMS-alert in
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200630
In een restaurant klinkt gezellig geroezemoes totdat de
ober in paniek de keuken uitkomt. Er is brand. Iedereen
moet zo snel mogelijk het pand verlaten. Zo begint een
brandweeroefening in Groenekan. Een gewone oefening,
zou je zeggen, of toch niet?
Midden in de samenleving
De man die als eerste bij de uitgang is, wordt gelanceerd
(en komt zacht op de dikke mat terecht die er voor de
oefening is neergelegd) omdat de wielen van zijn rolstoel
achter een drempel blijven steken. Achter hem ontstaat
stremming. De paniek neemt toe. Er vallen stoelen op de
grond. Een jonge vrouw in een elektrische rolstoel kan nu
geen kant meer op.
Hoe moet de brandweer hiermee omgaan? Dat is nog
onontgonnen terrein, hoewel rampenbestrijders er wel
mee te maken krijgen. Door vermaatschappelijking van
de zorg wonen immers steeds meer mensen met een
handicap –ruim 1,8 miljoen (!)- zelfstandig en midden in
de samenleving.
Draagvlak
De brandweer in De Bilt werd er indringend mee
geconfronteerd. Commandant Bron: “Er waren twee
incidenten waarbij mensen met een handicap zijn
omgekomen. Zij konden hun huis niet op tijd verlaten.”
In diezelfde periode nam de gemeenteraad, op initiatief
van het gemeentelijke gehandicaptenplatform, de Notitie
Toegankelijkheid aan. Een van de actiepunten behelst
samenwerking tussen het platform en de brandweer.
Burgemeester Tchernoff is hier groot voorstander van.
“Het leidt tot wederzijdse bewustwording”, zo licht hij toe.
“De brandweer ontdekt waar het bij mensen met een
handicap om kan gaan en mensen met een handicap gaan
zich realiseren wat ze zelf kunnen doen.”
Rampen en gehandicapten – oefenen vanlevensbelang!
Hoe is de veiligheid geregeld van de 1,8 miljoen mensen met een handicap die zelfstandig wonen? Het
brandweerkorps in De Bilt heeft als één van de eersten die handschoen opgepakt. In samenwerking met de
Taskforce Handicap en Samenleving maakt men zich ook sterk voor landelijk beleid.
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200631
De actuele ontwikkelingen op het gebied van crisis-
beheersing benadrukken de noodzaak tot een zorgvuldige
voorbereiding op mogelijke incidenten door de bij crisis-
beheersing betrokken instanties. In het bijzonder wordt
de noodzaak tot een goede samenwerking tussen de
verschillende instanties onderstreept. Een van de sporen
waarlangs gewerkt kan worden om tot een optimale
voorbereiding op mogelijke incidenten te komen, is het
multidisciplinair oefenen.
Gezien het grote belang dat het ministerie van Binnen-
landse Zaken en Koninkrijksrelaties hecht aan een
adequate voorbereiding op mogelijke incidenten van de
bij crisisbeheersing betrokken instanties, is de looptijd
van de subsidie wederom met een jaar verlengd.
Subsidieaanvragen kunnen daarom tot uiterlijk 1 november
2007 bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties worden ingediend.
Alle decentrale overheden (inclusief waterschappen) en
regionale hulpverleningsdiensten (brandweer, politie-
korpsen, GHOR) kunnen een subsidieaanvraag indienen.
De voorkeur gaat uit naar multidisciplinaire oefeningen
in de breedste zin, waar bijvoorbeeld ook waterschappen,
het ministerie van Defensie, het Openbaar Ministerie
en/of het bedrijfsleven bij worden betrokken.
Voor meer informatie, een checklist en een overzicht
van de voorwaarden wordt u verwezen naar de website
van het Steunpunt Effectief Oefenen
(http://www.effectiefoefenen.nl).
Als contactpersoon voor deze subsidie fungeert de
heer W.J.C. van der Putten,
([email protected], tel. 06-18307832).
Subsidie multidisciplinair oefenen wegens succeswederom verlengd
Leermomenten
De brandweer heeft inmiddels meerdere oefeningen
gehouden. Daaraan namen ook mensen met een handicap
deel. Brandweermensen konden zo reddingstechnieken
uitproberen en schroom overwinnen. Bijvoorbeeld bij de
redding van een vrouw met een kunstbeen. Ze had dat
naast haar op de grond gelegd. De brandweer droeg haar
op een houten plank naar buiten, terwijl ze gemakkelijk
en sneller gewoon opgetild had kunnen worden.
Landelijke aandacht
In samenwerking met de Taskforce Handicap en
Samenleving maakt Brandweer De Bilt zich sterk voor
aandacht voor deze doelgroep bij andere korpsen. Ook
landelijk moet er nog veel gebeuren. Bron: “Als de
oefeningen in de Oefenbank van het Ministerie van
Binnenlandse Zaken worden opgenomen, kunnen ook
andere korpsen ermee aan de slag. Ik ben er ook groot
voorstander van dat er in de opleiding van brandweer-
mensen structureel aandacht komt voor mensen met een
handicap. En de factor tijd blijft van wezenlijk belang. Als
bij de melding duidelijk is dat het gaat om iemand met
een handicap, in plaats van daar ter plekke achter te
komen, kunnen direct twee auto’s gestuurd worden. We
moeten als brandweer kunnen blijven garanderen dat we
uiterlijk binnen acht minuten ter plaatse zijn.” Hij voegt
toe: “Hulpverlening aan mensen met een handicap kost
meer tijd. We kunnen niet alles voorkomen, maar we
kunnen wel zorgen dat we goed zijn voorbereid.”
HHeelleeeenn vvaann TTiillbbuurrgg
De Taskforce Handicap en Samenleving is door het kabinet
ingesteld en wil dat mensen met een handicap kunnen
meedoen in de samenleving. Veiligheid bij calamiteiten is één
van de speerpunten.
Meer informatie:
www.handicapensamenleving.nl
www.debilt.nl/brandweer
32
Feitenrelaas
De Vierdaagse van Nijmegen werd in de week van maandag
17 juli tot en met vrijdag 21 juli voor de negentigste keer
georganiseerd. Het is een warme week en op maandag
raken tijdens een file op de Waalbrug autoreizigers
oververhit en een aantal van hen onwel. De warmte en
dit incident nopen de organisatoren van de Vierdaagse
(St4D) om de lopers te adviseren om veel te drinken en
de aanmeldtijd met één uur te verlengen.
Op dinsdag 18 juli vertrokken 44.015 lopers op jacht naar
het felbegeerde kruisje. De verwachte hitte voor woensdag
19 juli (33°C) geeft het bestuur van de St4D aanleiding om
het hittedraaiboek voor de woensdag in werking te stellen.
Er zijn naar hun oordeel geen extra maatregelen nodig.
Ongeveer op dat moment (12.00 uur) melden centralisten
aan het hoofd Meldkamer ambulancedienst dat er meer
meldingen binnenkomen dan normaal. Daarbij is een
duidelijk patroon waarneembaar: veel wandelaars hebben
hittegerelateerde medische problemen. Er wordt extra
ambulancecapaciteit ingezet, maar er is nog geen reden
voor paniek. Rond drieën verandert het beeld. Het aantal
meldingen neemt toe en de 112-centrale in Driebergen kan
het aantal meldingen niet meer aan. Meldingen van het
parcours luiden: “mensen vallen bij bosjes neer”. Al snel
valt het besluit om naar GRIP-11 op te schalen en worden
twee geneeskundige combinaties via de meldkamer opge-
roepen. Kort daarop neemt de roep om extra ambulance-
inzet toe. Iets na vieren wordt GRIP-2 afgekondigd en
wordt het regionaal operationeel team gealarmeerd. Rond
vijven raken de twee Nijmeegse ziekenhuizen vol. Om
half zes wordt bekend dat er één dodelijk slachtoffer is
gevallen.
Uiteindelijk blijken 250 mensen onwel te zijn geworden
op het laatste deel van de route. Vijf lopers zijn gereani-
meerd, van wie er twee zijn overleden. In totaal zijn er 54
ziekenhuisopnames. Die avond wordt door het bestuur
van de St4D besloten om de Vierdaagse af te gelasten.
Onderzoeken
De burgemeester Ter Horst van Nijmegen geeft de
gemeentesecretaris de opdracht de gebeurtenissen van
die dag en alles wat daarmee te maken heeft, goed te
onderzoeken2. In dit artikel zal ik ingaan op dit rapport
en me beperken tot de GHOR.
Het voortraject
In de vergunning van de gemeente Nijmegen staat te
lezen dat de GHOR gedurende het evenement de
algehele geneeskundige regie en coördinatie heeft. De
algemene coördinatie door de GHOR houdt volgens het
eigen draaiboek van de GHOR Gelderland-Zuid in het
coördineren van de totale geneeskundige hulpverlening;
contactpersoon en gesprekspartner voor alle organisaties
betrokken bij de vierdaagse; overleg met die organisaties
en zorg dragen voor de geneeskundige coördinatie bij
onverhoopte incidenten en calamiteiten.
Niet duidelijk is of de regie en coördinatie van de GHOR
alleen geldt vanaf het moment dat er een incident
bestreden moet worden. Niet duidelijk is verder of
deze regie ook betrekking heeft op de inzet van de
medewerkers van het Nederlands Rode Kruis (NRK) en
Defensie. De vergunning zegt verder dat de organisatie
van de Vierdaagse wandelmars zelf “zorg draagt” voor
de inzet van de NRK-medewerkers.
De GHOR maakt bij advisering voor de vergunning
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
De GHOR en publieksevenementen: de Vierdaagse 2006
De zomer van 2006 was een seizoen vol extremen. De maanden juli en september gaven recordtemperaturen
terwijl augustus weer extreem vochtig was. Extreem weer kan ons allen parten spelen en we bereiden ons er
op voor. Bij veel warmte drink je veel en zoek je de schaduw op. Mag ik er bij grootschalige evenementen als
burger/deelnemer op vertrouwen dat de overheid en de organisatoren er van hun kant alles aan gedaan
hebben om een veilig verloop zeker te stellen? Een goede casus daarbij is de Vierdaagse 2006, waarbij door
de extreme hitte een aantal slachtoffers is gevallen.
1 Bij GRIP-1 wordt alleen op het plaats van het incident een operationele staf ingericht. Er is (nog) geen operationele leider, er
wordt op collegiale wijze samengewerkt.2 Evaluatie Vierdaagse 2006 (Nijmegen, 3 oktober 2006).
GHOR in voorbereiding de regie?
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 200633
gebruik van de landelijke “Handreiking geneeskundige
advisering publieksevenementen”. Het advies van de
GHOR is, anders dan andere gevraagde adviezen, in
zijn geheel als advies in de vergunning weergegeven. De
adviezen van politie en brandweer staan in de vergunning
als bindend vermeld. Het GHOR-advies niet. Het laat
de organisator vrij in het volgen ervan. Overigens houdt
de St4D zich in de praktijk onverkort aan deze GHOR-
adviezen.
Tijdens
Op maandag 17 juli heeft de GHOR eerst telefonisch
en later in het medisch overleg contact met het hoofd
medische zaken van de St4D. Omdat er binnen de GHOR
zorgen zijn over het voorspelde warme weer, neemt de
GHOR ter ondersteuning een GGD-arts naar het medisch
overleg mee om te kunnen adviseren op dit gebied. Deze
arts ziet zichzelf niet als een specifieke expert als het gaat
om wat zeer warm weer voor de lopers betekent.
De GHOR informeert tijdens het overleg naar de voor-
zorgsmaatregelen van de St4D. Op basis van dit overleg
concludeert de GHOR dat de St4D in de voorbereiding
en besluitvorming (om de route niet in te korten en
militairen met bepakking te laten lopen) voldoende zorg-
vuldigheid op medisch gebied heeft betracht. Naderhand
geeft de GHOR aan dat niet duidelijk is hoe ver de
adviserende rol van de GHOR reikt.
De onderzoekers merken op dat binnen de St4D en de
partners Defensie en NRK er medische expertise is voor
de beoordeling of het medisch verantwoord is om van
start te gaan. Bij de overheid en de GHOR is er binnen
hun apparaten geen specifieke expertise om te kunnen
beoordelen of het medisch verantwoord is om te lopen.
In het medisch overleg op 17 juli heeft de St4D de GHOR
geïnformeerd over voorzorgsmaatregelen in verband met
de weersvoorspellingen. Gesproken is over drinkposten,
wat te drinken, de bevoegdheid van artsen om startbewijzen
van deelnemers in te nemen en de communicatie richting
lopers over de verwachte zelfredzaamheid.
Rondom de Vierdaagsemarsen bestaan twee medische
circuits: de medische staf van de St4D en het GHOR-
circuit. Tijdens het incident vond de GHOR het lastig
om die twee circuits te coördineren. Dit terwijl in de
vergunning staat dat de GHOR gedurende het evenement
de algehele geneeskundige regie en coördinatie heeft. In
feite krijgt de GHOR die functie op het moment dat er een
incident bestreden moet worden, maar zo expliciet is dat
niet in de vergunning vastgelegd. Voor de toekomst wil de
GHOR een duidelijker beeld van de verwachte coördinatie
en regierol tijdens het evenement. Een andere vraag is of
de GHOR ook in de voorbereiding de geneeskundige regie
zou moeten krijgen.
Concluderend
De positie van de GHOR in de voorbereiding op en tijdens
de Vierdaagse was niet helder. De GHOR bezat noch de
positie, noch de kennis om zijn wil tegenover de organisa-
toren van de Vierdaagse te kunnen doorzetten. Gemeenten
die grote evenementen in huis hebben, moeten zich toch
afvragen of dat een weg is die zij ook willen bewandelen.
De St4D had veel kennis en ervaring en had de moed om
een moeilijke beslissing te nemen, maar geldt dat voor alle
organisatoren van publieksevenementen?
EErrwwiinn ddee HHaammeerr,,
directie Brandweer en GHOR, ministerie van BZK
34
Ontwikkelingen in hoogwaterbescherming
De ramp in New Orleans en de grote overstromingen in
Europa van het afgelopen jaar hebben ertoe geleid dat
hoogwaterbescherming meer dan ooit aandacht krijgt in
de nationale en internationale media. De aandacht voor
hoogwaterbescherming op internationaal niveau is
echter niet nieuw. Sinds medio jaren 1990 wordt de
versterking van de grensoverschrijdende samenwerking
om overstromingen te beheersen steeds verder ter hand
genomen. Meest opvallend in dit verband is dat de
lidstaten van de Europese Unie tijdens de Milieuraad van
afgelopen juni een eerste akkoord hebben bereikt over de
inhoud van de hoogwaterrichtlijn (HWR). Nederland heeft
hierbij steeds een prominente rol gespeeld.
Sinds de ‘bijna-overstromingen’ van 1993 en 1995 zijn
er in Nederland veel initiatieven ontplooid in het kader
van hoogwaterbescherming: Deltaplan Grote Rivieren,
Ruimte voor de Rivier, Veiligheid Nederland in Kaart,
Zwakke Schakel Kust, Rampenbeheersingsstrategie
Overstromingen, om er maar een paar te noemen.
Daarnaast groeide het besef dat we als laaggelegen delta,
waar vier internationale rivieren (Rijn, Maas, Schelde
en Eems) in zee uitmonden, ook sterk afhankelijk zijn
van onze buren. De samenwerking op het gebied van
hoogwaterbescherming met de buurlanden is dus
essentieel als aanvulling op nationaal beleid. In de
internationale rivierencommissies werd de samenwerking
op hoogwaterbescherming geïntensiveerd en aangepakt.
Voorbeelden hiervan zijn het Hoogwateractieprogramma
voor de Rijn en voor de Maas.
Grensoverschrijdende samenwerking vond echter plaats
op basis van een ‘gentlemen’s agreement’. Gezien de
verwachte toename van overstromingsrisico’s, enerzijds
als gevolg van klimaatverandering en bodemdaling, en
anderzijds als gevolg van toekomstige economische en
demografische ontwikkelingen, diende de vraag zich
aan of dit voor de toekomst wel voldoende zou zijn. Wat
bijvoorbeeld miste in de bestaande rivierenverdragen was
het principe van ‘niet afwentelen’ van overstromingsrisico’s.
Als men het in Duitsland nodig zou achten om de dijken
te verhogen, zonder aandacht te schenken aan mogelijke
waterstandsverhogingen in Nederland als gevolg daarvan,
zouden we er in principe weinig aan kunnen doen.
EU Hoogwateractieprogramma
Na de overstromingen van 2002 in Centraal Europa was
er een voedingsbodem om succesvol te pleiten voor een
Europese aanpak. Eerst werd op technisch niveau via het
informele overleg van de Europese Waterdirecteuren de
gezamenlijkheid van de problematiek op de agenda gezet.
Daarop nam Nederland in 2003 samen met Frankrijk
het initiatief om richting de Europese Commissie te
pleiten voor een gezamenlijke Europese aanpak van
overstromingen.
Tijdens het Nederlands Voorzitterschap van de EU in
2004 is een begin gemaakt met het EU-Hoogwater
programma. In zogenoemde Raadsconclusies hebben de
Europese Milieuministers1 een lijn voor verdere samen-
werking op stroomgebiedsniveau afgesproken en hebben
ze de Commissie uitgenodigd het EU Hoogwateractie-
programma verder uit te werken. Dit bestaat inmiddels
uit drie componenten: 1) een richtlijn; 2) betere benutting
van EU fondsen; 3) beter samenwerken op het gebied
van onderzoek en uitwisseling van kennis en ervaring.
Nederland speelde dus in een vroeg stadium van de
Europese besluitvorming een belangrijke rol om tot een
verstrekte grensoverschrijdende samenwerking te komen.
Tegelijkertijd was het van belang dat geen gedetailleerde
verplichtingen (zoals beschermingsniveaus) zouden
worden opgenomen in de richtlijn die sterk zouden
ingrijpen in de wijze waarop Nederland nationaal de
hoogwaterbeschermingsproblematiek aanpakt. De
ervaring met andere richtlijnen uit Brussel was immers
niet altijd onverdeeld positief.
Daarom werd na het Nederlands voorzitterschap gekozen
voor een breed ingestoken en vroegtijdige voorbereiding
van het Nederlands standpunt op de Richtlijn, waar de
Commissie inmiddels aan begonnen was. Een inter-
departementaal projectteam EU Hoogwaterbescherming
onder leiding van DG Water – V&W (waarin naast VROM,
LNV, BZ en BZK ook het Interprovinciaal Overleg, de
Unie van Waterschappen en de Vereniging Nederlandse
Rivierengemeenten vertegenwoordigd zijn) heeft de
totstandkoming van het actieprogramma, inclusief de
richtlijn, het afgelopen jaren actief gevolgd en input
geleverd aan de Commissie. Tevens was een Nederlandse
ambtenaar gedetacheerd bij de Europese Commissie om
mee te schrijven aan het voorstel voor de richtlijn. Naast
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
Nederland en het EU-Hoogwateractieprogramma: anticiperen op internationaal niveau
1 Water valt binnen de EU onder milieu, waardoor de Milieuministers ook watergerelateerde onderwerpen behandelen.
35
een actieve inzet in de Raad en Commissie richt de
Nederlandse onderhandelingsstrategie zich ook op het
Europese parlement.
Voorstel voor de Hoogwaterrichtlijn
In januari 2006 deed de Europese Commissie haar
voorstel voor een richtlijn. De richtlijn schrijft een
kader voor waarbinnen gemeenschappelijk optreden
van lidstaten binnen stroomgebieden met betrekking
tot overstromingsrisicobeheer moet plaatsvinden. Het
voorstel voor de richtlijn bevat drie concrete verplichtingen
(in de vorm van producten) voor de lidstaten:
• Voorlopige overstromingsrisicobeoordeling: lidstaten
bepalen in welke gebieden sprake is van een significant
risico. Daar waar geen significant overstromingsrisico
is, hoeft geen verdere actie te worden ondernomen;
gereed december 2012, met 6-jaarlijkse herziening;
• Overstromingsrisicokaarten: lidstaten ontwikkelen
overstromingsgevarenkaarten en overstromingsrisico-
kaarten, die als input dienen voor de overstromings-
risicobeheerplannen; december 2013 gereed, met
6-jaarlijkse herziening;
• Overstromingsrisicobeheerplannen: lidstaten
ontwikkelen en implementeren plannen gericht op
het reduceren van overstromingsrisico’s, waarvoor
het solidariteitsprincipe van “niet afwentelen” geldt;
december 2015 gereed, met 6-jaarlijkse herziening.
Landen bepalen zelf welke gebieden ze aanmerken als
overstromingsgevoelig. De richtlijn laat de invulling en
uitvoering van de op te stellen plannen geheel over aan de
lidstaten. De richtlijn stelt geen kwantitatieve normen
(voor bijvoorbeeld risico van overstroming). Het was een
belangrijke wens van Nederland om op dit punt eigen
beleidsvrijheid (subsidiariteit) te houden. Belangrijk
element is ook het feit dat aan de verschillende schakels
in de veiligheidsketen aandacht geschonken moet worden.
De Commissie stelt voor de coördinatie mechanismen
van de Kaderrichtlijn Water te hanteren bij het opstellen
van de kaarten en beheersplannen, en deze qua frequentie
en duur gelijk te schakelen.
Tussenstand en verdere proces
Het Oostenrijkse Voorzitterschap pakte het voorstel
direct voortvarend op: al in de Milieuraad van juni dit jaar
werd door de lidstaten unaniem ingestemd met een
uitonderhandelde tekst van de HWR. Dit is een record;
nog nooit eerder werd over een richtlijn voorstel zo snel
overeenstemming bereikt tussen de lidstaten. Momenteel
worden de voorbereidingen getroffen voor een tweede
onderhandelingsronde waarin het Europese Parlement
nog mag reageren. De verwachting is dat medio 2007 de
HWR onder Duits voorzitterschap in werking zal treden.
Nederland is gebaat bij de vaststelling van een richtlijn die
de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van
hoogwaterbescherming versterkt, daarover zijn alle
betrokken partijen in Nederland het wel eens. Het echte
werk (de implementatie) moet natuurlijk nog beginnen en
de afstemming met de stroomgebiedpartners zal in de
praktijk nog best voor de nodige hoofdbrekens zorgen.
Echter, het kader en de spelregels voor grensoverschrij-
dende samenwerking zijn duidelijk vastgelegd.
Op nationaal niveau kan de implementatie van HWR aan-
gegrepen worden om het beleid tegen overstromingen en
de samenwerking met partners uit aanverwante beleid-
sterreinen te stroomlijnen. De HWR biedt onder andere
concrete aanknopingspunten om ruimtelijke overwegin-
gen en de voorbereiding op rampen mee te wegen bij het
opstellen van de overstromingsriscobeheersplannen. De
uitdaging hierbij is om de samenwerking tussen betrok-
ken departementen, andere bestuurslagen en organisaties
zo efficiënt en effectief mogelijk te maken. Dat is en blijft
nodig omdat hoogwaterbescherming een essentiële voor-
waarde voor het voortbestaan van Nederland is.
AAddrriiëënnnnee vvaann ddeerr SSaarr eenn EErriicc BBooeesssseennkkooooll,,
DG Water, Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
36
Vier vragen aan:Elco Brinkman, oud-minister,
over organisatie en positionering
van crisisbeheersing in een nieuw
veiligheidsministerie
Nieuwsbrief Crisisbeheersing november 2006
Colofon
De Nieuwsbrief Crisisbeheersing is een uitgave van de directie Crisisbeheersing van hetministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De nieuwsbrief informeert,
signaleert en biedt een platform aan alle betrokkenen bij de beleidsontwikkeling,innovatie, uitvoering en evaluatie van crisisbeheersing.
Wie ‘iets te melden’ heeft of een bijdrage wil leveren, kan contact opnemen met Geert Wismans (070 - 426 86 08) of via [email protected]
Redactiesecretariaat: Nalini Bihari (070 - 426 73 54)De Nieuwsbrief is te downloaden via www.minbzk.nl/veiligheid
© Auteursrecht voorbehouden.
Redactiecommissie: Henk Geveke, Frank Havik, Geert Wismans
Aan dit nummer werkten mee: Reinier van den Berg,Eric Boessenkool, Elco Brinkman, Williët Brouwer,
Koos van der Bruggen, Eelco H. Dykstra, Nico de Gouw, Alexander Haccou, Erwin de Hamer,
Karel Loohuis, Janice Meerenburgh, Pier Nabuurs, Sjaak Portegies, Pim van der Putten, Han Roebers,
Adriënne van der Sar, Fons van Schoten, Jane Slot, Rob Sluijter, Gerke Spaling, Heleen van Tilburg,
Lisette van Vliet, Rob de Wijk, Jessica Zoethout Samenstelling en eindredactie: Geert Wismans
Fotografie: ANP, RWS, KEMA, Harry Jans, Paul Romijn, Paul van den Dungen
Illustraties: KNMI, UCTEVormgeving: Grafisch Buro van Erkelens, Den Haag
Druk: OBT bv, Den Haag
U adviseert een volgend kabinet om veiligheid onder te brengen
te brengen bij één superministerie. Wat lost dit op voor de
crisisbeheersing?
“Er is een lappendeken ontstaan van taken, bevoegdheden en
verantwoordelijkheden die een efficiënte en effectieve crisis-
beheersing op landelijk niveau in de weg staan. Beleid en
uitvoering zijn teveel uit elkaar gehaald en versnipperd over
teveel comités en er is teveel gelaagdheid. Crisisbeheersing is
per definitie intersectoraal en heeft grensoverschrijdende
effecten. Overdreven specialisatie met eigen invalshoeken en
een verkokerde aanpak met eigen aanvliegroutes leiden dan
tot extra problemen. Aard en schaal van de huidige veiligheids-
dreigingen vragen om een versterking van de nationale
structuur in de vorm van één snel op te schalen, goed geoliede
machine onder leiding van een soort van opperbestuur. Bij
bijna alle crises, groot en klein, spelen openbare orde, rechts-
orde en veiligheid wel een rol. Ook sectorale incidenten zoals
bijvoorbeeld dierziekten raken toch al vrij snel het ‘openbare
domein’, zodat invlechting van andere aspecten en daarmee - at
the end of the day - gedirigeerde, integrale afstemming onder ver-
antwoordelijkheid van het openbaar bestuur nodig is.
Het is logisch de verantwoordelijkheid voor de organisatie en de
voorbereiding van dit alles onder te brengen bij één ministerie
dat veiligheid en bestuur verbindt, zoals door alle partijen
bepleit. Het is niet goed AZ hiermee te belasten en een perma-
nente machinerie onder de Minister-President te hangen. Diens
inbreng moet zich toespitsen op een aantal ultieme afwegingen
en verantwoordelijkheden in de sfeer van lijf en leed.”
Wat is er nog meer nodig voor een efficiënte en effectieve
crisisbeheersing?
“Een goede crisisbeheersing en de voorbereiding daarop gaan
niet vanzelf. Nodig is een zekere dwang. Minder gecoördineer
dus, en meer regie en eenduidige aansturing. Maar ook het
op centraal niveau hebben van alle benodigde expertise en
interoperabele informatie, die snel beschikbaar is.
Bijvoorbeeld in een FEMA-achtige constructie, gevoed
en ondersteund door een bestaffing met operationeel
leidinggevenden, vaste patronen, heldere rollen, stabiele
vormen van informatie-uitwisseling en vooral en veel oefening.
Daarnaast gaat het ook om minder bestuurlijke en ambtelijke
drukte: terug naar twee lagen, waarbij alleen het Rijk en de
veiligheidsregio aan zet zijn, en dus – het is onontkoombaar –
geen rol meer is weggelegd voor de commissaris van de
Koningin. Het aantal regio’s kan wellicht in de toekomst nog
afnemen; bepalend zijn aard en omvang van de risico’s in het
gebied.”
Waarom heeft u alleen gekeken naar de ‘klassieke’ BZK-Justitie
dossiers?
“Niet alles kan tegelijk, daarom is het eerst zaak om de
veiligheidsdomeinen van BZK en Justitie op orde en onder te
brengen in één moederorganisatie die kan gaan functioneren
als een trekharmonica. De ervaringen met het Department of
Homeland Security in de VS laten overigens zien dat groot-
schaligheid een natuurlijk einde kent, maar enige uniformering
en een zekere herverdeling van taken, bevoegdheden en
verantwoordelijkheden in Nederland is hard nodig.”
Welke rol moet de nieuwe minister spelen bij de nationale
veiligheidsstrategie?
“Overlap en versnippering leiden ook tot een zwakke positie van
het Rijk bij het kunnen anticiperen op mógelijke dreigingen in
de nabije en verdere toekomst. Een samenhangend rijksbreed
beleid dwars door alle sectoren heen met meer aandacht voor
risicotaxatie, bewustwording en preventie is noodzakelijk. De
nieuwe minister zou, bijvoorbeeld als programmaminister,
ten aanzien van de te ontwikkelen strategie voor nationale
veiligheid in ieder geval een coördinerende en agenderende
bevoegdheid moeten hebben.”