Inhoudsopgave - Ghent University€¦ · Antwerpen, Kathedraal van Antwerpen , 26 mei-3oktober...

82
1 Inhoudsopgave Inleiding .................................................................................................... 3 Geschiedenis van het notariaat ............................................................... 10 1. De ontwikkeling van het notariaat in Italië ........................................................... 10 2. De verspreiding van het notariaat over Europa: Keizerlijke en pauselijke openbare notarissen ................................................................................................................... 12 3. De vestiging van het notariaat in de Nederlanden................................................. 13 4. Decreten en regels met betrekking tot het notarisambt ......................................... 15 5. Herkomst en stand van de Antwerpse notarissen .................................................. 17 De Akten ................................................................................................. 21 Ter inleiding .............................................................................................................. 21 2. De akten van naderbij bekeken ............................................................................. 24 2.1 Het testament ....................................................................................................... 24 2.2 De huwelijksvoorwaarden ................................................................................... 35 2.3 De samenwerking of leerling-contracten ............................................................ 39 2.4. Schuldbekentenis en schuldvereffening ............................................................. 43 2.5 Aanbesteding en Verkoop van kunstwerken ....................................................... 46 2.6 Getuigenis............................................................................................................ 50 2.7 Procuratie of Volmacht ....................................................................................... 52 2.8 Andere thema‟s ................................................................................................... 53 De literatuur ............................................................................................ 53 3.1 Ter inleiding ........................................................................................................ 54 3. 2 De Literatuur van naderbij bekeken ................................................................... 55 Besluit ..................................................................................................... 73

Transcript of Inhoudsopgave - Ghent University€¦ · Antwerpen, Kathedraal van Antwerpen , 26 mei-3oktober...

  • 1

    Inhoudsopgave

    Inleiding .................................................................................................... 3

    Geschiedenis van het notariaat ............................................................... 10 1. De ontwikkeling van het notariaat in Italië ........................................................... 10

    2. De verspreiding van het notariaat over Europa: Keizerlijke en pauselijke openbare

    notarissen ................................................................................................................... 12

    3. De vestiging van het notariaat in de Nederlanden ................................................. 13

    4. Decreten en regels met betrekking tot het notarisambt ......................................... 15

    5. Herkomst en stand van de Antwerpse notarissen .................................................. 17

    De Akten ................................................................................................. 21 Ter inleiding .............................................................................................................. 21

    2. De akten van naderbij bekeken ............................................................................. 24

    2.1 Het testament ....................................................................................................... 24

    2.2 De huwelijksvoorwaarden ................................................................................... 35

    2.3 De samenwerking of leerling-contracten ............................................................ 39

    2.4. Schuldbekentenis en schuldvereffening ............................................................. 43

    2.5 Aanbesteding en Verkoop van kunstwerken ....................................................... 46

    2.6 Getuigenis ............................................................................................................ 50

    2.7 Procuratie of Volmacht ....................................................................................... 52

    2.8 Andere thema‟s ................................................................................................... 53

    De literatuur ............................................................................................ 53 3.1 Ter inleiding ........................................................................................................ 54

    3. 2 De Literatuur van naderbij bekeken ................................................................... 55

    Besluit ..................................................................................................... 73

  • 2

    Lijst van gebruikte afkortingen

    Instellingen

    S. A. A : Stadsarchief Antwerpen (Felixarchief)

    R. A. A : Rijksarchief Antwerpen

    Akten

    N : Fonds Notariaat

    f° : folio

    r : recto

    v : verso

    ( … ) : Wanneer de telling van de folia in éénzelfde fonds verschillende malen

    herhaald wordt

    Allerlei

    MF : Microfilm

    MNW : Middelnederlands woordenboek

    VERWIJS, E. en VERDAM, J.

    ‟s Gravenhage, 1916.

  • 3

    Inleiding

    In deze verhandeling werd op zoek gegaan naar de schilders en de beeldsnijders die

    opdoken in de Antwerpse notariële akten, welke tussen 1480 en 1565 werden

    verleden.

    Daar er na grondig onderzoek van de notariële fondsen geen akten werden gevonden

    die voor 1525 werden opgesteld, is deze periode ingekort.

    Voor het onderzoek werden de Antwerpse notariële akten bestudeerd. Deze

    bevonden zich in het R.A.A. (Rijksarchief Antwerpen) en het S.A.A. (Stadsarchief

    Antwerpen). Enerzijds kon, door uitsluitend te focussen op de notarisfondsen, dieper

    ingegaan worden op de gegevens die de notariële akten inhouden betreffende het

    schilders- en beeldsnijdersambacht. Welke waarde hebben deze notariële

    instrumenten in het onderzoek naar deze kunstenaars?

    Door de specifieke keuze voor het onderzoek naar de akten, die door een notaris

    werden verleden, krijgen we anderzijds geen volledig verhaal te zien. De resultaten

    uit het onderzoek naar de notariële akten zijn slechts kleine puzzelstukjes die deel

    uitmaken van een groter geheel, namelijk alle archiefdocumenten die over een

    persoon of een gebeurtenis handelen. Zo vinden we in het S.A.A, buiten de notariële

    fondsen, o.a. ook de certificatieboeken, de documenten van de Weeskamer en de

    collectanea, die ons een grote hoeveelheid informatie aanreiken over de Antwerpse

    schilders en beeldsnijders in deze periode.1

    Naar beide onderwerpen, het notariaat aan de ene zijde en de zestiende eeuwse

    schilderkunst aan de ander zijde, is reeds erg veel onderzoek verricht. De

    versmelting tussen beide is echter nog niet zo specifiek en uitgebreid bestudeerd.

    De belangrijkste literatuur betreffende het notariaat komt van de hand van Michel

    Oosterbosch. Hij bestudeerde voor zijn doctoraatsverhandeling het Antwerpse

    1 Online-inventaris van het S.A.A.: http://stadsarchief.antwerpen.be, Online-inventaris van het R.A.A.:

    http://arch.arch.be.

  • 4

    notariaat in de periode 1300-1530.2 Bovendien schreef hij verscheidene artikels over

    het notariaat in de Nederlanden tijdens de Middeleeuwen.3

    De schilder- en beeldhouwkunst van de zestiende eeuw stond lange tijd in de

    schaduw van de schilderkunstige ontwikkelingen in Gent en Brugge gedurende de

    vijftiende eeuw. Via verschillende studies en tentoonstellingen kwam deze periode

    terug onder de aandacht. Voornamelijk de tentoonstelling „ExtravagAnt‟ is hier van

    grote betekenis geweest.4

    Enkele werken zijn onontbeerlijk voor een studie over de schilderkunst van de

    zestiende eeuw. „Het Schilder-Boeck‟ van Karel van Mander is een erg kostbare

    bron, daar het boek opgetekend is door een tijdsgenoot van vele van de besproken

    schilders en beeldsnijders. De informatie die van Mander ons heeft overgeleverd is

    niet altijd even correct, maar in vele gevallen kunnen de archiefdocumenten zijn

    beweringen staven. Hij beschrijft het leven en werk van honderden bekende en

    minder bekende kunstenaars. Bovendien is de uitgave van Hessel Miedema erg

    gebruiksvriendelijk en worden er voor alle kunstenaars nog extra nabeschouwingen

    voorzien.5

    „De Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool‟6 van de hand van F. J. Van den

    Branden, vormt nog steeds de meest uitgebreide basis voor onderzoek naar zestiende

    eeuwse schilders. F.J. Van den Branden verrichtte ook intens archiefonderzoek in

    het S.A.A., waarvan het resultaat te bekijken is in honderden handgeschreven

    historische nota‟s.7

    2 OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (1314-

    1531): een institutionele en prosopografische studie in Europees perspectief, 1992. 3 OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de

    Middeleeuwen, 1993. / OOSTERBOSCH, M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de

    Middeleeuwen, 1998. e.a. 4 VAN DEN BRINK P., MARTENS M.P.J. (eds.), ExtravagAnt! Een kwarteeuw Antwerpse

    schilderkunst herontdekt: 1500-1530 [tentoonstellingscatalogus], Antwerpen, Koninklijk Museum

    voor Schone Kunsten, 15 oktober - 31 december 2005.

    5 VAN MANDER K., Het Schilder-Boeck, 1604. In een uitgave van H. Miedema, 1994-1999.

    6 VAN DEN BRANDEN F.J., De Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, Buschmann, 1883. 7 Deze nota‟s zijn door het personeel van het S.A.A. in grote boeken samengebracht en alfabetisch en

    per kunstenaar gerangschikt. Ze zijn vrij te raadplegen in de leeszaal.

  • 5

    Om een gedetailleerd beeld te krijgen van het Antwerpse schilders- en

    beeldsnijdersambacht en de kunstmarkt die zij voedde, waren volgende publicatie

    onontbeerlijk.

    „Vlaamse retabels. Een internationale reis langs laatmiddeleeuws beeldsnijwerk‟8,

    door R. de Boodt en U. Shäfer is een uitgebreid en alomvattend werk over de

    Vlaamse retabelkunst. Zowel de vormelementen, de opdrachtgevers, de

    samenwerking tussen de verschillende kunsttakken als de retabelmarkt worden

    behandeld.

    Een tweede belangrijke uitgave over de retabelkunst is de tentoonstellingcatalogus

    „Antwerpse retabels, 15e en 16

    e eeuw‟

    9uit 1993. Enkele artikels uit deze catalogus

    dienen speciaal vermeld te worden. „Antwerpse retabels –Economische aspecten‟

    door G. Asaert en „De organisatie van het beeldsnijders- en schildersatelier te

    Antwerpen. Documenten 1480-1530‟ door J. Van der Stock.

    Specifieke literatuur over de schilder- en beeldsnijdersgilde en de organisatie van

    hun ateliers vinden we in volgende artikels: „The Antwerp Guild of Saint Luke and

    the Marketing of Paintings, 1400-1700‟10

    van de hand van K. van der Stichelen en F.

    Vermeylen en ook in: „A cutting edge? Wood carvers and their workshop in

    Antwerp‟11

    door N. Peeters en M. P. J. Martens.

    Het artikel dat zeker nog vermeld dient te worden is: „Documenten voor de

    geschiedenis van de beeldhouwkunst te Antwerpen in de XVe eeuw‟12

    Voor dit

    onderzoek waren niet de gepubliceerde bronnen van belang, maar wel de algemene

    kijk op het beeldsnijdersambacht in de 15e eeuw.

    8 DE BOODT R. en U. SCHAFER, „Vlaamse retabels. Een internationale reis langs laatmiddeleeuws

    beeldsnijwerk‟ 2007. 9 NIEUWDORP, H. (ed.), Antwerpse retabels, 15

    e - 16

    e eeuw, [tentoonstellingscatalogus],

    Antwerpen, Kathedraal van Antwerpen , 26 mei-3oktober 1993. 10

    VAN DER STICHELEN K. en F. VERMEYLEN, The Antwerp Guild of Saint Luke and the

    Marketing of Paintings, 1400-1700 in: Mapping Markets for Paintings in Europe 1450-1750,2006. 11

    PEETERS N. en M. P. J. MARTENS, A cutting edge? Wood carvers and their workshop in

    Antwerp, in: VAN DE VELDE C., H. BEECKMAN, J. VAN ACKER en F. VERHAEGHE (eds.),

    Constructing Wooden Images, Brussel, University Press, 2002. 12

    ASAERT G., Documenten voor de geschiedenis van de beeldhouwkunst te Antwerpen in de XVe

    eeuw. Jaarboek KMSKA.

  • 6

    De uitgave van P.H. Rombouts en T.H. van Lerius: „De Liggeren en andere

    historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde‟13

    bieden een overzicht, per

    jaar gerangschikt, van de inschrijvingen van leerlingen en Meesters in de

    schildersgilde. Bovendien worden bij de meeste kunstenaars nog voetnoten gevoegd

    die vnl. verwijzen naar rekeningen van de O.L.Vrouwekerk.

    We kunnen bovendien concluderen dat de notariële akten uit de periode 1525-1565

    redelijk goed bestudeerd zijn. Ook over de vermelding van schilders in de notariële

    akten is reeds een historische nota raadpleegbaar in het S.A.A. Deze is samengesteld

    door mevr. G. van Hemeldonck.14

    In dit onderzoek is getracht deze lijst te

    vervolledigen en eventueel aan te passen. Beide onderzoeken kunnen als

    complementair beschouwd worden, daar niet alle notarissen uit deze periode, welke

    in deze studie bestudeerd werden, in de historische nota van mevr. G. van

    Hemeldonck werden opgenomen. Hetzelfde onderzoek verrichtte zij ook naar de

    beeldsnijders.

    Een verder onderzoek naar de relatie tussen de notarispraktijk en de schilderswereld

    werd tot nu toe nooit uitgevoerd. Deze studie betekende een sprong in het

    onbekende.

    In het eerste hoofdstuk wordt de geschiedenis van het notariaat behandeld, vanaf de

    eerste ontwikkelingen in Italië tot de vestiging in de Nederlanden in de eerste helft

    van de zestiende eeuw.

    In het tweede hoofdstuk gaan we dieper in op de verschillende thema‟s die we

    doorheen de vele akten kunnen onderscheiden. De belangrijkste thema‟s worden

    vooreerst grondig uitgediept en daarna worden de meest sprekende voorbeelden per

    thema uitgebreid besproken. In dit hoofdstuk werd er bewust nog geen gebruik

    gemaakt van de bestaande literatuur over de betreffende kunstenaars. Zo krijgen we

    een goed beeld van welke informatie, over de biografie, het werk, de sociale banden

    van de kunstenaar, we precies uit de akten kunnen destilleren. Er werd bewust

    gekozen om de nadruk te leggen op een tiental kunstenaars die doorheen de akten de

    13

    ROMBOUTS P.H. en VAN LERIUS T.H., De Liggeren en andere historische archieven der

    Antwerpsche Sint- Lucasgilde, 1872. 14

    VAN HEMELDONCK G., Nota‟s betreffende de studie naar schilders in de notariële protocollen.

    Nr. PK 3524- S.A.A.

  • 7

    meest interessante informatie naar voor brengen. Toch werd er getracht ook de

    minder bekende kunstenaars in de uitwerking van dit hoofdstuk niet te vergeten.

    In het derde hoofdstuk betrekken we de literatuur, die over de kunstenaars is

    verschenen, bij de verschillende notariële akten. Ook hier werd gefocust op een

    tiental schilders. We bekijken hoe de informatie, afkomstig uit de akten, in de

    literatuur gebruikt is geworden.

    Doorheen deze hoofdstukken wordt steeds verwezen naar de volledig uitgeschreven

    transcripties van de akten. Alle akten die in de tekst gebruikt worden zijn daardoor

    integraal raadpleegbaar in de bijlagen van deze verhandeling. De akten staan per

    notaris steeds chronologisch gerangschikt. Het merendeel van de getranscribeerde

    akten zijn nooit eerder uitgegeven. Enkele verschenen reeds in de literatuur, maar

    werden voor ze in deze verhandeling opgenomen werden nagekeken en, indien

    nodig, verbeterd. In de voetnoot bij de besproken akte staat steeds een verwijzing

    naar de notaris, gevolgd door een fondsnummer en het folionummer.

    De transcripties kwamen tot stand na het onderzoeken van 24 fondsen van acht

    notarissen. Deze fondsen en notarissen konden eenvoudig verzameld worden door

    het raadplegen van de (online) inventaris van het S.A.A. en het R.A.A. Volgende

    notarissen (fig 1.) waren werkzaam in Antwerpen in de periode 1480-1565.

    De akten van notarissen, die gevolgd worden door (*) zijn uitsluitend op MF te

    raadplegen. Tijdens het onderzoek bleken de notariële instrumenten van notaris ‟s

    Hertoghen sr. echter erg onvolledig weergegeven op de betreffende MF. Na

    aanvraag konden de originele fondsen ingekeken worden.

    Bovendien is uit deze figuur het aantal fondsen, van de verschillende notarissen, af

    te lezen die binnen de bestudeerde periode vallen.

  • 8

    Naam notaris Periode Aantal te raadplegen

    fondsen

    Adriaan van den Blieckt (1480- 1502) 2 (archiefnr.: 3692-3693)

    Jacobus de Platea* (1525- 1540) 4 (archiefnr.: 522-525)

    Zeger ‟s Hertoghen sr.* (1534- 1565) 8 (archiefnr.: 2070-2077)

    Willem Stryt* (1535- 1540) 2 (archiefnr.: 3132-3133)

    Zeger ‟s Hertoghen jr. (1551- 1559) 1 (archiefnr.: 2078)

    S. Claeys alias van Loemel (1553- 1569) 5 (archiefnr.: 541- 545)

    Jan Dries (1564- 1613) 1 (archiefnr.: 1329)

    Dierick van den Bossche (1564- 1586) 1 (archiefnr.: 3631)

    Fig. 1: Geraadpleegde notarissen en het aantal bestudeerde fondsen per notaris

    Alleen de fondsen van notaris Jacobus de Platea berusten op het R.A.A.

    De twee fondsen van notaris van den Blieckt werden volledig nagekeken, maar er

    werden geen vermeldingen van schilders of beeldsnijders aangetroffen.

    Alle 24 volumes werden doorgenomen en de akten waarin één of meerdere schilders

    of beeldsnijders voorkwamen werden gefotografeerd. Aan de hand van deze

    fotografische opnamen konden de akten beter bestudeerd en de transcripties beter

    opgemaakt worden. Wanneer de akten niet specifiek vermeldden, dat het om een

    schilder of beeldsnijder ging, kon de persoon worden opgezocht in de Antwerpse

    Liggeren.

  • 9

    Dit onderzoek leverde het volgende resultaat op:

    Thema Aantal akten

    Minnelijke schikking / Geschil 7

    Verkoop (aanbesteding, contract

    van verkoop etc.)

    6

    Testament/Codicil / Erfenisregeling 15

    Huwelijksvoorwaarden 5

    Leerling-contract / Samenwerking 3

    Schuldbekentenis/

    Schuldvereffening

    16

    Getuigenis 11

    Inventaris 1

    Volmacht 5

    Verkoop / Verhuur van een huis 2

    Bevestiging van werk schilder 1

    Andere15

    10

    Fig. 2: Thema‟s van de notariële akten

    Het is belangrijk bij dit schema te vermelden dat de getuigenissen die hier werden

    opgenomen, zogenaamde actieve getuigenissen zijn. Er wordt in deze betreffende

    akten niet slechts de naam van de kunstenaar onderaan de akte teruggevonden. Hij

    was niet enkel een passieve toeschouwer van de opmaak van deze akte, maar we

    komen ook meer over hem te weten.

    De zogenaamde passieve getuigenissen van de schilders en beeldsnijders werden

    niet in dit schema opgenomen. Zij zijn voor ons onderzoek van weinig waarde, daar

    zij ons weinig informatie verschaffen over de persoon in kwestie, al komen zij erg

    vaak in de notariële akten voor.

    15

    Bvb: Aanstelling van procureurs, onafgewerkte akte, assistentie bij een huwelijk,

    vertegenwoordiging van erfgenamen, …

  • 10

    Geschiedenis van het notariaat

    Om de context van het notariaat, zoals het zich rond het eind van de 15e en het begin

    van de 16e eeuw ontwikkeld had, te kunnen begrijpen, is het vooreerst van belang

    een schets te geven van deze evolutie. Daarnaast wordt kort ingegaan op enkele

    aspecten die betrekking hebben op het „ambacht‟ van de notaris.

    Doorheen de geschiedenis zijn voor het probleem van de bewijskracht van een

    geschreven document uiteenlopende oplossingen bedacht: het notariaat was, naast de

    bezegelde oorkonden en de inschrijving van de akten in stedenregisters, slechts één

    van de vele antwoorden. Twee elementen waren bovendien van belang in de

    ontwikkeling van het notariaat zoals dit in de late Middeleeuwen geëvolueerd was.

    Ten eerste was er het herontdekken van het Justiniaanse Romeinse recht rond het

    einde van de elfde eeuw. Dit zorgde ervoor dat het notariaat zoals het toen bestond

    aansluiting vond bij klassieke kernpunten. Ten tweede bestond er een onafhankelijke

    ontwikkeling van het notariaat rond dezelfde periode.16

    In zijn: „Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen‟ vermeldt

    Michel Oosterbosch hierover: “ Het raakvlak tussen beide en tegelijk het

    gemeenschappelijke convergentiepunt was dan ook geenszins van ondergeschikt

    belang: de inzet, de erkenning van de notariële beoorkonding als vol bewijskrachtig,

    was essentieel.” 17

    1. De ontwikkeling van het notariaat in Italië

    De vroegste kiemen van het notariaat gaan terug tot de Griekse en Romeinse wereld.

    „Schrijvers‟ uit deze periode werkten aanvankelijk slechts voor particulieren en

    stonden niet onder toezicht van de overheid. Toch hadden zowel de keizer als de

    Kerk vanaf de derde eeuw na Christus eigen notarii in dienst. Langzaam

    verspreidden de secretarissen zich vanuit Rome naar alle bisschopszetels.18

    Daar hun

    takenpakket in de loop der tijd steeds meer uitbreidde, groeide hieruit in het eerste

    kwart van de derde eeuw een nieuwe groep schrijvers, de tabelliones genaamd. Zij

    16 OOSTERBOSCH, M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, p. 11.

    17

    Ibid.

    18

    Ibid.

  • 11

    waren allen onderwezen in de rechtsleer en werkten op zelfstandige basis voor

    particulieren.19

    Hun akten bezaten echter weinig of geen feitelijke bewijskracht, dit

    in tegenstelling tot de akten van de secretarissen van Romeinse

    overheidsinstellingen.20

    Zij konden zich beroepen op het principe van de fides

    publica (publiek vertrouwen of volle bewijskracht).21

    Politieke instabiliteit,

    veroorzaakt door Germaanse invallen en het uiteenvallen van het West-Romeinse

    Rijk, zorgde voor een stremming in de verdere ontwikkeling van het notariaat. Dit

    was zeker het geval in de Germaanse territoria waar de nadruk meer op mondelinge

    afspraken lag. 22

    Een nieuwe groei van het notariaatwezen kondigde zich aan, tezamen met de komst

    van de Karolingische koningen rond het midden van de achtste eeuw. De

    basisprincipes voor deze inrichting haalden de vorsten bij de Langobardisch traditie

    23 die, buiten de Germaanse overheersing, was blijven evolueren. Hier was het ambt

    van de tabelliones stilaan vermengd geraakt met dit van de notarii of secretarissen in

    dienst van de overheid.24

    De rondreizende Karolingische heersers vaardigden

    verschillende capitulares uit die bepalend zijn geweest voor de uitbreiding en de

    vestiging van het notariaat in Europa. In 781 meldt het capitulare van Mantua dat in

    de rechtbank van elk graafschap een notaris diende aanwezig te zijn. Bijna twintig

    jaar later, in 803, gebood Karel de Grote zijn gezanten overal in het rijk notarissen

    aan te stellen. Verdere decreten, respectievelijk in 805 en 832, stelden dat zowel

    kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders als gouwgraven een notaris moesten

    aannemen en dat deze over zekere juridische kennis diende te beschikken. Dit alles

    hield reeds een lichte professionalisering in van het notarisambt.25

    Deze notarissen

    waren bevoegd om overal in het rijk hun mandaat uit te voeren. Later werden de

    koninklijke notarissen niet langer rechtstreeks door de koning benoemd, maar

    19

    CAPPON, C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, p. 5. 20

    C.M. Cappon vergelijkt in:‟Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540)‟ deze

    tabelliones met ambtenaren van de burgerlijke stand (p.6). M. Oosterbosch meldt echter duidelijk in:

    Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen (p. 13) dat deze personen wel

    beschouwd konden worden als „persona publica‟, daar zij voor iedereen én in de publieke ruimte

    oorkonden mochten opstellen, maar zeker geen openbare ambtenaren waren, omdat de bewijskracht

    van de door hen opgestelde akten geen „fides publica‟ of volle bewijskracht bezat. 21

    OOSTERBOSCH, M., 1998, p. 13. 22

    Ibid. 23

    Verschillende auteurs vermelden deze bevolkingsgroep ook als de Longobarden of de Lombarden. 24

    CAPPON, C.M., 2005, p. 6. 25

    OOSTERBOSCH, M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, pp.

    13-14.

  • 12

    werden er hofpaltsgraven met benoemingsrecht aangesteld.26

    Dit principe werd

    eveneens overgenomen en behouden uit de Langobardische traditie, toen in 951 de

    Duitse koning Otto I het Langobardische koningschap opeiste.27

    De meeste notarissen waren nog steeds in dienst bij de rechtbanken in de

    verschillende graafschappen. Ze konden echter steeds zelfstandiger te werk gaan

    door frequente afwezigheid van de bevoegde rechters. Dat de aanstelling, weliswaar

    onrechtstreeks, nog altijd geschiedde door de centrale overheid, de koning, hield in

    dat er niet alleen beroep werd gedaan op de notarissen door een zeker geloof in hun

    professionele capaciteiten, maar eveneens in een vertrouwen dat men stelde in de

    overheden die deze notarissen vertegenwoordigden. Met andere woorden kan men

    stellen dat de benoeming door een gerespecteerde overheid het de notarissen

    enigszins mogelijk maakte om alsmaar meer autonoom te gaan optreden.28

    2. De verspreiding van het notariaat over Europa: Keizerlijke en pauselijke

    openbare notarissen

    Voor de definitieve vestiging van het notariaat op het Europese grondgebied, waren

    twee naast elkaar bestaande rechtssystemen, de keizerlijke en de kerkelijke, van

    buitengewoon belang. De keizerskroning van de Duitse vorst hield in dat hij werd

    beschouwd als universeel monarch en hij kon in theorie overal ter wereld notarissen

    benoemen. Dit voorrecht is bepalend geweest voor de verspreiding van het

    notariaatwezen over geheel Europa. De akten die deze notarissen uitschreven

    bezaten, indien voldaan aan de vormvereisten, volledige bewijskracht.29

    De eerste

    keizerlijke benoemingen dateren uit de laatste decennia van de twaalfde eeuw. 30

    Een tweede universele heerser in die dagen was de paus. Ook hij stond aan de top

    van een volledig hiërarchisch georganiseerde „staat‟ namelijk de Rooms-katholieke

    Kerk. 31

    26

    CAPPON, C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, p. 7. 27

    Ibid. 28

    OOSTERBOSCH, M., 1998, p. 15. 29

    CAPPON C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, pp. 7-8. 30

    OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998 p. 16. 31

    CAPPON C.M. 2005, p. 8.

  • 13

    Opmerkelijk is het decreet uit 1163 van paus Alexander III over de bewijskracht van

    akten uitgevaardigd door openbare notarissen (manus publica). Zij werden door hem

    gelijkgesteld met de zegeloorkonde en bleven eeuwig geldig, ook als geen van de

    aanwezige getuigen nog in leven was. De eerste pauselijke notarissen die op

    zelfstandige basis buiten de Curie opereerden vinden we echter pas vanaf de

    dertiende eeuw. 32

    De verspreiding verliep vanaf dat moment zeer snel. Ook

    gebieden waar het notariaat tot voor kort onbekend was, zoals de Mediterrane

    wereld en de Nederlanden, maakten, respectievelijk in de vroege en de late dertiende

    eeuw, kennis met deze nieuwe instantie. 33

    In onze streken verliep de weg naar het

    openbare notariaat eerst langs de bisschopzetels die steeds meer notarissen in dienst

    namen.

    3. De vestiging van het notariaat in de Nederlanden

    In de gewoonterechtelijke gebieden, waar de Nederlanden toe behoorden, was er

    geen rechtstreekse voorloper van het notariaat aanwezig. Er was een geleidelijke

    evolutie nodig die het publiek vertrouwd maakte met de terminologie en de werking

    van het notariaat. Zoals eerder vermeld verliep deze insijpeling langs de

    bisschoppelijke, abtelijke of zelfs landsheerlijke inrichtingen. De bisschoppelijke

    rechtbanken of officialiteiten speelden hierin een voortrekkersrol. De notarissen die

    in deze zetels werden aangesteld hadden nog geen openbare functie, maar werkten

    uitsluitend in opdracht van de betreffende instantie. 34

    Door een stijging van de activiteiten in de verschillende officialiteiten stelden de

    bevoegde rechters een ambtenaar aan, de officiaal, die in hun naam recht moest

    spreken. De officialen benoemden op hun beurt enkele klerken of officiaalnotarissen

    die de akten en oorkonden dienden te schrijven en te verzegelen. Men kan hier

    duidelijk stellen dat deze notarissen zorgden voor een blijvend fundament, een vaste

    grond onder de officialiteiten waar de officiaal, het kopstuk, geregeld wijzigde.35

    Gedurende de veertiende eeuw werden deze officiaalnotarissen, die het hoogtepunt

    32

    OOSTERBOSCH M., 1998, p. 16. 33

    CAPPON C.M., 2005, p. 9. 34

    OOSTERBOSCH M., 1998, pp. 24-25. 35

    OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, p.

    29.

  • 14

    van hun ambt beleefden in de periode 1270-1320, stilaan vervangen door openbare

    of publieke notarissen die een keizerlijke of pauselijke benoeming konden

    voorleggen.36

    Voor beide partijen, de officialiteit als werkgever en de openbare

    notaris als werkkracht, hield deze samenwerking verscheidene voordelen in. De

    officiaal kon rekenen op een zelfstandige, bekwame werknemer en de publieke

    notaris vond van zijn kant, in de officialiteit, een vaste tewerkstelling en

    verschillende carrièremogelijkheden. 37

    In de verschillende bisdommen verliep de evolutie naar het openbare notariaat

    steeds anders. In het bisdom Luik bleven de officiaalnotarissen naast de openbare

    notarissen bestaan, in de omringende bisdommen verdween de officiaalnotaris

    volledig. Tegelijkertijd werkten er in de Nederlanden ook van oorsprong Franse of

    Italiaanse notarissen, die op doortocht waren met de medewerkers van de paus. Ook

    deze groep heeft zijn steentje bij gedragen voor de uiteindelijke vestiging van het

    notariaat in de Nederlanden.38

    Het uiteindelijke doel: de onbezegelde

    notarisoorkonde algemeen aanvaarbaar maken, kwam steeds dichterbij.39

    De eerste openbare notarissen uit het bisdom Kamerijk ontmoeten we, in

    Antwerpen, reeds vanaf 1290. Dit is zeer vroeg in vergelijking met enkele andere

    bisdommen als Doornik (1298), Vlaanderen (tweede helft veertiende eeuw) of

    verschillende steden in Holland. Officieel resideerde de eerste openbare notaris in

    Antwerpen vanaf 1314.40

    Uit deze periode, vanaf 1331, zijn er in Antwerpen 1062

    notariële akten bekend.41

    Gedurende de gehele veertiende eeuw zal het notariaat zich

    over de verschillende Brabantse steden verspreiden. In de vijftiende eeuw vestigden

    de notarissen zich ook in de kleinere dorpen op het platteland.42

    Het is hier

    bovendien duidelijk dat de meeste notarissen werkten in de regio waaruit zij

    afkomstig waren.43

    36 OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, p. 34.

    37

    Idem., p. 43.

    38

    CAPPON C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, pp. 9-10.

    39

    OOSTERBOSCH M., p. 37.

    40

    OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, p. 43.

    41

    CAPPON C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, p. 14.

    42

    Ibid.

    43

    OOSTERBOSCH M., 1998, p. 43.

  • 15

    Eerder werd al de samenwerking vermeld tussen de bisschoppelijke rechtbanken of

    officialiteiten en de semi- openbare notarissen. Wanneer de notarissen deze zetels

    verlieten om zich te gaan vestigen in de stad, bleven zij nog steeds sterk verbonden

    met de lokale kerkelijke centra. Deze connectie zorgde wederom voor

    werkgelegenheid voor de notaris en hield ook in dat hij daarbuiten nog tijd overhield

    om zijn persoonlijk cliënteel ter hulp te komen. Daar de meeste notarissen in deze

    periode nog behoorden tot de clerici hield ook dit engagement ten overstaan van het

    plaatselijke kapittel, mooie professionele kansen in.44

    4. Decreten en regels met betrekking tot het notarisambt

    Nu het notariaatambacht steeds meer autonomie verwierf, beseften de overheden dat

    ze hun vat op dit uitbreidende en belangrijke instrument stilaan kwijtraakten.

    Verschillende decreten en uitvaardigingen moesten het notariaat terug onder

    controle krijgen.45

    Meestal werd als reden voor de opgelegde beperkingen de

    wantoestanden en het misbruik in het notariaat aangehaald. Michel Oosterbosch

    meldde echter in zijn: „De Regelgeving op het Notariaat tijdens de late

    Middeleeuwen‟ dat er slechts weinig aanwijsbare voorbeelden van dit zogenaamde

    misbruik gevonden werden.46

    Hij haalde wel enkele „indirecte‟ verklaringen aan: De

    aanklachten weerklonken vaak uit de hoek van officialiteiten die steeds meer

    zelfstandige notarissen onder hun controle zagen wegglippen.47

    Bovendien werd ook

    door nieuwe denkpatronen, zoals het humanisme, neergekeken op de gehele

    gerechtelijke stand, die als ouderwets en een product van het verleden werd

    afgedaan. 48

    De notarissen konden zich gedurende de hele besproken periode niet beroepen op

    wettelijke en/of praktische richtlijnen. Een erg summiere leidraad vonden zij in de

    decretalen, het Liber Extra, dat door paus Gregorius in 1234 werd uitgevaardigd. De

    44

    OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, pp.

    43-44. 45

    OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late

    Middeleeuwen, 1993, p. 2. 46

    Ibid. 47

    OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late

    Middeleeuwen, 1993, p. 3. 48

    Idem., p.4.

  • 16

    nadruk lag hier echter op de bewijskracht en de mogelijke problemen hieromtrent,

    maar bood weinig informatie over de inrichting van het instituut.49

    Een klein werkje,

    de Ars Notariatus kende enorm veel bijval en werd verschillende malen herdrukt,

    ook in Antwerpen. Dit vulgariserende traktaat kende zijn ontstaan reeds in de

    veertiende eeuw en verspreidde zich daarna vanuit Avignon naar Rome en verder

    over Europa.50

    In Zoutleeuw wordt er een formulierboekje bewaard uit de vijftiende

    eeuw.51

    Het bevat enkele regels die verband houden met de vaste vormvereisten van

    een notariële akte, zoals de vermelding van de datum, de aanwezigheid van getuigen

    etc.52

    Daarnaast bestonden er ook statuten die werden uitgegeven door de

    officialiteiten. Voor het bisdom Kamerijk zijn dergelijke statuten niet voorhanden,

    maar er wordt aangenomen dat dezelfde voorschriften ook voor dit diocees van

    toepassing waren.53

    In hoofdzaak handelden de officialiteitsstatuten over de

    uitvoering van het ambt, de levenswijze en de bezoldiging. Gedurende de veertiende

    en de vijftiende eeuw werden er verschillende wijzigingen aan de inhoud

    aangebracht en nieuwe elementen aan de tekst toegevoegd. 54

    Eerder werd al gesproken over de hofpaltsgraven die het benoemingsrecht kregen

    om notarissen over heel het rijk aan te stellen. Gevolg hiervan op korte termijn was

    een overvloed aan notarissen, waartussen zich uiteraard een aantal onbekwame

    personen bevonden. Keizer Frederik III (1452-1493) reageerde hierop en stelde één

    hofpaltsgraaf aan om een register op te stellen van alle bekwame en betrouwbare

    keizerlijke notarissen.55

    Hieronder ook enkele Antwerpse notarissen. Dit document

    is echter verloren gegaan. Er werden ook geen andere bronnen gevonden die

    melding maakten van deze gebeurtenis, hoewel zij toch een erg grote invloed moet

    hebben gehad.56

    Toch was hier het probleem van de onrechtmatige benoemingen

    niet opgelost. Geen enkel handvest had een voldoende gewicht om deze zaak

    grondig aan te pakken. Dit veranderde in de zestiende eeuw. In Antwerpen trachtte

    49

    OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late

    Middeleeuwen, 1993, p.5. 50

    Ibid. ; OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen,

    1998, p. 20. 51

    Dit boekje werd uitgegeven door W. M. Grauwen, Richtlijnen voor jonge notarissen uit de

    vijftiende eeuw, Archief en Bibliotheekwezen in België 49, 1969, pp. 48-156 52

    OOSTERBOSCH M., 1993, p. 6. 53

    In de Nederlanden zijn deze officialiteitstatuten zijn enkel bewaard voor de bisdommen Luik en

    Utrecht. 54

    OOSTERBOSCH M., 1993, p. 7. 55

    OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late

    Middeleeuwen, 1993, p. 8. 56

    Idem., p. 10.

  • 17

    men de bevoegdheden van de notarissen in te dijken. In het stadsgebod van 24

    november 1515 werden de activiteiten van de notarissen beperkt tot het verlijden van

    huwelijksakten, testamenten en codicillen.57

    Voor andere zaken, zoals huur en

    verkoop van goederen, scheiding e.d., werd het cliënteel naar de schepenen van de

    stad verwezen. Helemaal nieuw was dit gebod niet, het was echter gebaseerd op

    enkele vroeger uitgevaardigde akten.58

    Derhalve hield deze uitvaardiging weinig

    wijzigingen in. Aan de hand van het verdere onderzoek kan opgemerkt worden dat

    ook voor verschillende andere zaken bij de notaris werd aangeklopt.

    5. Herkomst en stand van de Antwerpse notarissen

    Herkomst

    Vooreerst houdt de vraag naar de herkomst van de Antwerpse notarissen ons bezig.

    Vormden zij een homogene groep of ging het om een mengeling van autochtone

    Antwerpenaars en inwijkelingen? Ten eerste moeten wij hier rekening houden met

    een kerkelijke begrenzing. Onderzoek heeft uitgewezen dat het merendeel van de

    Antwerpse notarissen tot de clerus behoorden. Slechts een minderheid behoorde tot

    de wereldlijke stand.59

    Velen van deze geestelijken waren in die tijd verbonden aan

    het Onze- Lieve -Vrouwekappitel. De veronderstelling dat de herkomst van de

    notarissen samen viel met het rekruteringsterrein van het kapittel is dan ook niet

    vergezocht.60

    Een completio, de notarisformule onderaan elke akte bevat steeds een

    dioceesaanduiding. Bij deze dioceesvermelding kunnen wij de volgende

    veronderstellingen maken: Dat deze wijst op het bisdom van de herkomst van de

    notaris, het bisdom waar de notaris zijn wijding of tonsuur kreeg, het bisdom van de

    residentie van de notaris of ten slotte het bisdom waar de notaris benoemd werd én

    zijn ambtelijke bevoegdheid had. Uit onderzoek blijkt dat de twee laatste

    57

    OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late

    Middeleeuwen, 1993, p. 12. 58

    Ibid.; Deze voorgaande traktaten zijn de in 1448 (n.s), door Filips de Goede, uitgevaardigde

    ordonnantie en het akkoord met de bisschop van Kamerijk van 13 januari 1491 (n.s.), waarin reeds

    overeen werd gekomen dat de officiaal slechts bevoegd was voor het verlijden van

    huwelijksvoorwaarden, testamenten en kerkelijke goederen. 59

    OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (1314-

    1531): een institutionele en prosopografische studie in Europees perspectief, 1992, p. 228. 60

    Idem., pp. 228-229.

  • 18

    mogelijkheden kunnen uitgesloten worden. Verder werd vastgesteld dat het bisdom

    steeds vermeld wordt in verband met de wijdingsgraad van de geestelijke.61

    Bijgevolg zou de dioceesaanduiding slaan op de plaats waar de geestelijke kerkelijk

    geimmatriculeerd was. Het is zeker verkeerd de veronderstelling te maken dat de het

    bisdom van geboorte en wijding in regel samenvielen. Zo was immers ruimschoots

    de helft van de Antwerpse notarissen uit het bisdom Kamerijk afkomstig. Dit

    betekende dat minder dan de helft van de notarissen die in Antwerpen actief waren

    uit de stad Antwerpen kwam. Met dit gegeven moet rekening gehouden worden.62

    Naast de kerkelijke is ook de politieke begrenzing van belang. Antwerpen behoorde,

    uitgezonderd de tweede helft van de veertiende eeuw63

    , tot het hertogdom Brabant.

    Dit gebied lag kerkrechterlijk verspreid over twee diocesen: namelijk Kamerijk en

    Luik. Hieruit volgt dat de kerkelijke en de politieke begrenzing in deze streken niet

    samenvielen.64

    In heel veel gevallen kan de naam, zoals hij gebruikt wordt in de notarisformule,

    wanneer deze volledig is neergeschreven, een bijzondere hulp zijn om de herkomst

    van de notaris te bepalen.65

    In andere dan notariële akten ziet men vaak

    naaminleidende bepalingen, zoals dictus of alias, waarmee men gemakkelijk de

    wereldlijke naam kon onderscheiden van de bijstellingen. Deze dictus-namen

    vormden ook vaak de basis voorde familienaam, maar gaven voor de herkomst

    weinig houvast. Daarnaast kwamen namen van notarissen vaak verkort voor, wat

    problemen geeft voor de herkomstbepaling.66

    Het waren echter de bijstellingen bij

    de namen die extra informatie verschaffen. Zo een bijstelling kon bijvoorbeeld een

    plaatsnaam zijn. Deze plaatsaanduidingen vormen echter een probleem: duidt de

    plaatsnaam op de herkomst of is deze eenvoudigweg tot een deel van de

    familienaam geëvolueerd? Het onderzoek laat blijken dat de meeste Antwerpse

    notarissen slechts een nominale band hadden met de plaats van herkomst.67

    61

    OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (1314-

    1531): een institutionele en prosopografische studie in Europees perspectief, 1992, pp. 231-232. 62

    Idem., pp. 234-236, 237. 63

    Antwerpen behoorde van 1356-1405 tot het graafschap Vlaanderen. 64

    OOSTERBOSCH M., 1992, p. 237-239. 65

    OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (…), p.

    240. 66

    Idem., pp. 243-244, 247-248. 67

    Idem., p. 244.

  • 19

    Aan de hand van de naamsbepaling kan worden afgeleid dat 25 à 30 % van de

    notarissen in Antwerpen, uit Antwerpen afkomstig waren. De verdere rekrutering

    beperkte zich tot het oostelijk deel van het hertogdom Brabant (met een straal van 50

    kilometer rond Antwerpen). Mechelen, Leuven, Brussel, Gent en Brugge trokken

    veel notarissen aan uit het zuiden en het westen van het hertogdom.68

    Stand

    Naast een interesse voor de herkomst van de Antwerpse notarissen is er ook

    belangstelling voor de stand waartoe zij behoorden. Het notarisambt was voor veel

    Antwerpenaren, zoals reeds vermeld, een nevenarbeid. Zij waren in de eerste plaats

    geestelijken. Als geestelijken kozen zij voor het notarisambt en niet omgekeerd.69

    De clericus, de naam duidt op een bepaalde wijdingsgraad, was dankzij zijn

    opleiding een geletterde. De extrapolatie van het woord clericus tot klerk, schrijver,

    secretaris komt vaak voor. Zo kreeg Adrianus van den Bliect een coadiutor

    toegewezen, een klerk70

    .

    Clerici waren personen die zich aan de kerk toegewezen hadden en zich lieten

    tonsureren. Deze tonsuur was slechts een symbool voor de intrede in het geestelijke

    ambt. Clerici stonden onder bescherming van de kerk en dit opende een weg naar de

    kerkelijke hiërarchie.71

    Uit onderzoek is gebleken dat twee op drie Antwerpse

    clerici, die het notarisambt uitvoerden, ook priester waren.72

    Daarnaast waren er,

    vooral later in de vijftiende en zestiende eeuw, ook gehuwde clerici, zoals de

    voornoemde Adrianus van den Bliect, die de functie van notaris beoefenden. Vele

    gehuwde notarissen hielden wijselijk hun gehuwde status voor zich, later niet meer,

    aangezien het in de vijftiende en zestiende eeuw aan kandidaten met voldoende

    scholingsgraad ontbrak.73

    68

    OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (…), p.

    259. 69

    Idem., pp. 262, 264. 70

    Idem., p. 265. Klerk is in tegenstelling tot clericus slechts een functieomschrijving. 71

    OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (…), pp.

    265-267. 72

    Idem., p. 270. 73

    Idem., p. 273.

  • 20

    Scholing

    Het dient gezegd dat de Antwerpse notarissen, dankzij hun opleiding, erg bekwame

    ambtenaren waren. Zij waren hooggeschoold, maar hadden vaak geen vakspecifieke

    voorbereiding, omdat hun ambt van notaris erg vaak een bijberoep was. De functie

    van de stadsadministratie was belangrijk voor het Antwerpse notariaat. De mensen

    die binnen deze administratie een opleiding genoten, klommen vaak op van klerk tot

    secretaris. Zo kende de secularisatie van het notariaat in Antwerpen een start in de

    tweede helft van de zestiende eeuw.74

    Een eventuele universitaire vorming vergemakkelijkte bovendien de toegang tot het

    notarisambt. Het aantal universitair geschoolden onder de Antwerpse notarissen

    steeg van 1/3 in de veertiende eeuw tot 2/3 in de zestiende eeuw. Zij met een nog

    hogere vorming, zoals jurist, waren gedurende de hele periode in de minderheid.75

    De meeste notarissen waren eerder beperkt in hun talenkennis. Dit zal echter

    veranderen: in een iets latere periode duiken er steeds meer akten op die opgesteld

    zijn in het Frans of het Spaans.76

    74

    OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (…) , p.

    329. 75

    Idem., pp. 330-331. 76

    Ibid.; In de periode die in dit onderzoek besproken wordt (1480-1565), zien we steeds meer akten

    die in andere talen dan het (Middel-)Nederlands zijn opgesteld. Zo vinden we bij Notaris Willem

    Stryt enkele instrumenten in het Spaans. Latijnse akten zijn zeer zeldzaam geworden.

  • 21

    De Akten

    Ter inleiding

    In dit hoofdstuk bekijken we welke informatie uit de notariële akten gedestilleerd

    kan worden nog voor de specifieke vakliteratuur wordt bestudeerd. Deze primaire

    bronnen vormen het begin en het startpunt van alle verdere onderzoeken naar de

    leefwereld van de schilders en de beeldsnijders uit deze periode. Zij zijn, buiten de

    documenten overgeleverd door zogenaamde ooggetuigen, zoals de reisdocumenten

    van Albrecht Dürer (1521)77

    en, in mindere mate, het „Schilder-Boeck‟ van Karel

    van Mander (1604) 78

    , de enige rechtstreekse informatiebronnen uit de besproken

    periode.

    De akten worden in dit hoofdstuk thematisch behandeld. We hernemen even het

    schema dat ook reeds te vinden is in de inleiding.

    Thema Aantal akten

    Minnelijke schikking / Geschil 7

    Verkoop (aanbesteding, contract

    van verkoop, etc.)

    6

    Testament/Codicil / Erfenisregeling 15

    Huwelijksvoorwaarden 5

    Leerling-contract / Samenwerking 3

    Schuldbekentenis/

    Schuldvereffening

    16

    Getuigenis 11

    Inventaris 1

    Volmacht 5

    Verkoop / Verhuur van een huis 2

    Bevestiging van werk schilder 1

    77

    Albrecht Dürer reisde gedurende enkele jaren door de Nederlanden en maakte aantekeningen over

    de belangrijkste schilders die hij ontmoette. 78

    VAN MANDER, K. Het Schilder-Boeck, 1994-1999.

  • 22

    Andere79

    10

    Fig. 1. Thema‟s van de notariële akten.

    Deze strikte indeling moeten we echter nuanceren. Een aantal akten zijn niet zomaar

    onder te brengen onder één noemer. Zo merken we bij de akte van [1555, 11

    december]80

    betreffende Michiel Gheeraerts alias van Utrecht dat deze zowel over

    de verkoop van „zekere goederen‟ handelt als over de schuldvereffening die

    logischerwijs met deze verkoop gepaard gaat. Ook enkele leerling-contracten zijn

    verbonden aan een schuldbekentenis tussen de familie van de aangestelde leerling en

    de meester. Een voorbeeld hiervan vinden we bij Jehan de Chesne op datum van

    [1544, 17 maart]. Afbetalingstermijnen van de schuld worden meestal in dezelfde

    akte geregeld als de wederzijdse rechten en plichten van meester en leerling.

    Hendrik van den Broecke, vader van leerling Jan, is Joseph Mostaert, diamantslijper

    en de meester van zijn zoon, honderd Karolus gulden schuldig voor het onderwijs

    dat Joseph zijn zoon zal geven81

    [1540, 20 mei].

    De notariële protocollen bevatten heel wat interessante gegevens over het leven en

    het werk van de Antwerpse schilders en beeldsnijders. Het zijn bovenal erg

    persoonlijke documenten, die voornamelijk informatie vrijgeven over de biografie

    van de kunstenaars. Dit betreft bvb.: de burgerlijke staat van de schilder of

    beeldsnijder op een bepaald moment in zijn leven, of hij kinderen heeft en met wie

    hij gehuwd is (of was). In een aantal akten wordt ook de leeftijd van de kunstenaar

    vermeld, waardoor we zijn geboortejaar kunnen afleiden. Met de informatie over de

    leeftijd van een persoon moeten we echter erg omzichtig omspringen. Het is bekend

    dat de meeste mensen niet precies wisten hoe oud ze waren en in de akten wordt

    daarom steeds vermeld dat de betreffende persoon „omtrent‟ een bepaalde leeftijd is.

    Een voorbeeld hiervan is de akte waarin Pieter Aertsen en Jan Mandijn hun leeftijd

    opgeven [1542, 20 juni]82

    . Ook familiebanden worden in de notariële akten duidelijk

    omschreven. Broers en zussen worden bij naam genoemd, kinderen en hun eventuele

    partner worden vermeld, zodat ook de aangetrouwde familie bestudeerd kan worden.

    79 Aanwezigheid bij huwelijk, uitreiken van lening,…

    80

    S.A.A., N 2076 (protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 161.

    81

    S.A.A., N 2071 (protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 99.

    82

    S.A.A. N 2071 (protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (126)v. Deze akte werd niet volledig

    getranscribeerd daar zij volledig in het Latijn werd opgesteld. De eerste lijnen luiden: 20 Juny 1542 /

    Johannes Mandys natus quadraguita duos annos aut circoter et Petrus / Aerts trigu(n)ta quatuor aut

    […] //

  • 23

    Naast deze biografische gegevens kunnen ook professionele relaties en netwerken

    van de kunstenaars in de akten bestudeerd worden. In de notariële akten gaat dit

    vooral over de samenwerking tussen kunstenaars en over de reeds aangehaalde

    leerling-contracten. Deze connecties komen echter ook negatief in beeld in de akten

    waarin een geschil of minnelijke schikking wordt vermeld tussen verschillende

    meesters.

    In bepaalde akten, zoals de testamenten en huwelijksvoorwaarden, worden we ook

    ingelicht over het financiële vermogen van de kunstenaars. Immers hoe sterker zij

    financieel staan, in geld en/of in goederen, hoe zorgvuldiger zij dit laten optekenen

    tijdens het bepalen van de huwelijksvoorwaarden. Dit gebeurt om geschillen bij een

    eventuele scheiding te voorkomen. Wanneer deze vermogende kunstenaars een

    testament laten opstellen verdelen zij hun kapitaal in roerende en onroerende

    goederen zorgvuldig en nauwgezet over hun erfgenamen. Op die manier kunnen we

    ons gedeeltelijk informeren over van de graad van welgesteldheid van de betreffende

    schilder of beeldsnijder.

    Verder kunnen we ons doorheen de studie van de akten een beeld vormen van waar

    in de stad zich de sterkste concentratie kunstenaars bevond. Op het einde van de akte

    wordt steeds de plaats vermeld waar deze werd opgesteld. In vele gevallen is dit ten

    huize van de betreffende notaris, maar meerdere malen werd deze opgemaakt bij de

    kunstenaar thuis. Door het optekenen van de verschillende straat- en plaatsnamen uit

    de notariële documenten wordt het mogelijk de verschillende schilders- en

    beeldsnijderswijken aan te duiden.

    Wanneer we al deze gevarieerde gegevens samenbrengen, krijgen we een goed beeld

    van de leefwereld van de kunstenaars. De veelheid van elementen verschilt echter

    danig van kunstenaar tot kunstenaar. De schilders en beeldsnijders die vaak en

    uitgebreid in de notariële protocollen te boek staan kunnen daardoor grondiger

    bestudeerd worden. Vaak worden van hen zowel huwelijksvoorwaarden als diverse

    testamenten en getuigenissen teruggevonden.

    Een laatste punt moet nog benadrukt worden. Het merendeel van de akten is

    bovenaan of in de akte zelf voorzien van de precieze datum waarop de akte is

    opgesteld. Deze datum helpt ons niet enkel met het juist dateren van belangrijke

    evenementen in het leven van de kunstenaar, maar levert ons bovendien erg veel

  • 24

    elementen om een relatieve chronologie op te stellen. De exacte sterfdatum van een

    kunstenaar valt door de datum boven zijn testament niet te bepalen. Wel kan deze

    datum als een terminus post quem beschouwd worden. In combinatie met een ander

    document waarin zijn overlijden officieel opgetekend is, een terminus ante quem,

    kunnen we een tijdsmarge bepalen waarin de kunstenaar overleden is.

    Een grondige bronnenstudie begint steeds bij een volledige en correcte lezing van de

    betreffende akten. Een foute lezing van de documenten kan leiden tot hardnekkige

    en structurele fouten in de literatuur. De kunstgeschiedenis heeft meermaals

    uitgewezen dat een slechte of onvolledige lezing van de primaire bronnen tot grote

    discussies kan leiden.

    2. De akten van naderbij bekeken

    2.1 Het testament

    Het is vooreerst belangrijk te vermelden dat, zoals af te lezen is uit Fig. 1., het

    testament het op één na meest voorkomende thema is uit de bestudeerde fondsen.

    Hieruit kan worden afgeleid dat het voor vele mensen noodzakelijk was hun zaken

    goed geregeld te hebben wanneer zij zouden overlijden. Het blijkt eveneens uit de

    documenten dat voornamelijk de meest vermogende personen heel nauwgezet

    aangeven hoe zij hun kapitaal verdeeld willen zien over de verschillende

    erfgenamen.

    De testamenten van schilders en beeldsnijders die werden teruggevonden in de

    Antwerpse notariële fondsen zijn eveneens een uitstekende bron voor het bestuderen

    van verscheidene andere elementen. Zij leveren ons informatie over de

    gezondheidstoestand van de betreffende testateuren, al maakt deze vermelding

    eerder deel uit van de standaardformulering aan het begin van elk testament.

    “Ingesetene poiter en(de) poiteresse der voirs(eide) / stadt van Antwerpen beyde

    gesont van herten gaende ende staenden / Met ons opter eerden heyrder vijff synnen

    memorien en(de) verstants / over al wel machtich zynde ende gebruycken(de) alsoot

  • 25

    byder gratien / goids aen hen wel scheen ende bleeck”. Uit dit citaat blijkt dat beide

    personen nog in leven zijn en bij hun volle verstand dit testament lieten optekenen.

    In enkele gevallen wordt echter duidelijk vermeld dat de testateur of zijn of haar

    partner ziek is.

    Vervolgens overlopen de testateuren om de beurt de roerende en/of onroerende

    goeden die zij in hun bezit hebben en de manier waarop zij deze verdeeld willen zien

    over de betreffende erfgenamen. Vaak verwijzen zij hierbij naar de

    huwelijksvoorwaarden die zij naar aanleiding van hun huwelijk lieten opstellen. In

    het merendeel van de besproken testamenten worden deze huwelijksvoorwaarden

    teniet gedaan en wordt een heel nieuwe regeling voorzien. De kinderen die uit dit

    huwelijk voortgekomen zijn, en waarvoor nu meer gedetailleerd moet besproken

    worden wat zij zullen erven van vader of moeder, is een eerste mogelijke verklaring

    voor dit fenomeen. Een tweede plausibele verklaring is het toegenomen (of

    ingekrompen) vermogen van de testateur, roerend of onroerend, waarvan de

    verdeling nu herzien moet worden.

    In dit soort persoonlijke documenten kunnen, zoals reeds eerder vermeld, heel wat

    familiale banden ontdekt en verder bestudeerd worden. Telkens wordt duidelijk

    aangegeven hoe de testateur verwant is aan de erfgenaam. Vaak worden kinderen

    vermeld uit verschillende huwelijken en telkens wordt aangegeven wie de andere

    ouder van deze kinderen is of was. Ook broers, zussen, ouders, neefjes en nichtjes

    worden bij naam genoemd.

    Ten slotte wordt een testament niet steeds op het einde van iemands leven opgesteld,

    maar het bood hoogstwaarschijnlijk een gevoel van zekerheid aan de betreffende

    personen dat hun zaken degelijk geregeld waren. Toch is de datum van de opmaak

    van een testament vaak een houvast en een goede terminus post quem om de

    sterfdatum van een persoon te bepalen.

    2.1.1. Joos van Cleve

  • 26

    Op 10 november 154083

    stelt een zieke Joos van Cleve uit vrije wil zijn testament

    op. Deze datum levert ons meteen een goede terminus post quem voor het overlijden

    van deze meester. Vooreerst wordt zijn dochter Tanneke vermeld. Haar overleden

    moeder was Clara van Arp. Zij krijgt bij het overlijden van haar vader geld om in

    haar onderhoud te voorzien en een niet nader bepaalde gift wanneer zij zal huwen.

    Zijn huidige vrouw, Katherina van Mispelteren, krijgt het vruchtgebruik van alle

    roerende, onroerende en de te erven goederen. Zij mag deze goederen veranderen of

    verkopen zoals het haar belieft. Ook als zij beslist te hertrouwen, mag zij verder over

    deze goederen beschikken. Dit werd ook opgetekend in hun huwelijksvoorwaarden.

    Katherina krijgt voorts nog tweehonderd Karolus gulden die na haar dood overgaan

    naar Tanneke, Joos‟ dochter uit een vroeger huwelijk en naar eventuele kinderen die

    hij zal hebben met Katherina.

    Twee stuivers geeft hij aan het bisdom van O.L.Vrouw van Kamerijk voor

    onbekende schulden of onrechtvaardig verkregen goederen. Zijn eventuele andere

    kinderen ontvangen bij zijn overlijden de goederen die nog zullen resten buiten de

    eerder vermelde tweehonderd Karolus gulden.

    Hij wil dat alles voldaan zal worden, zoals hij het in dit testament heeft opgesteld,

    en hij benadrukt dat zijn dochter Tanneke dient te ontvangen waar zij recht op heeft.

    Er wordt in dit testament verder geen melding gemaakt van specifieke goederen.

    Het document werd opgemaakt in het huis van de schilder dat zich aan de

    Koepoortbrug bevond. Belangrijke getuige voor de opmaak van deze akte is schilder

    en beeldsnijder Pieter Coecke van Aelst. Joos en Pieter worden geacht dichte

    vrienden te zijn geweest84

    .

    Dit testament is redelijk summier opgesteld. Er wordt niet op details en specifieke

    goederen ingegaan. Daarom kan voorzichtig verondersteld worden dat dit testament

    vlak voor de dood van Joos van Cleve is opgesteld en hij hierbij het onderhoud van

    zijn dochter Tanneke wilde veilig stellen.

    2.1.2. Joos Karreest

    83

    S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 234v. 84

    MARLIER G. La Renaissance flamande : Pierre Coeck d‟ Alost, 1966, p. 44.

  • 27

    Een meer uitgebreide testamentaire regeling vinden we bij klavecimbelbouwer Joos

    Karreest. Op 18 maart 154285

    maakt hij samen met zijn huidige echtgenoot Christine

    Ryghers zijn testament op. Zij zijn beiden gezond en hebben besloten om hun

    testament op te stellen om latere geschillen tussen de langstlevende en de

    erfgenamen van de overledene te vermijden. In dit document zullen zij de verdeling

    van hun goederen bespreken. Vooreerst doen ze alle voorgaande testamenten en

    codicillen teniet. Ook de zaken die in hun huwelijksvoorwaarden werden bepaald

    zijn niet langer van tel. Alles wat in dit testament beschreven zal worden moet

    voldaan worden.

    Joos wil begraven worden bij zijn eerste vrouw, Katherina Monicx, die reeds

    overleden is. Christine wil bij haar ouders op het O.L. Vrouwekerkhof begraven

    worden. Zij betalen elk vier stuivers aan het bisdom O.L.Vrouw van Kamerijk voor

    onrechtvaardig verkregen goederen die zij in hun bezit hebben. Verder komen zij tot

    de verdeling van hun roerende en onroerende goederen. Joos en Christine stellen

    elkaar aan als erfgenaam wat betreft de huizen, renten, erfpachten en andere

    belastbare goederen.

    Als Joos eerst komt te overlijden, verkrijgt Christine alle voornoemde goederen en

    vierenveertig ponden groten Brabants (zestien penningen per pond gerekend) en

    twee ponden groten Brabants voor haar levensonderhoud en vruchtgebruik. De

    vierenveertig ponden zullen haar uitgekeerd worden in renten op erfgoederen of in

    contant geld. Bovendien mag zij blijven beschikken over haar kledij, riemen,

    juwelen, etc.

    De rest van de goederen die zich in zijn sterfhuis bevinden zijn voor zijn dochter uit

    het huwelijk met Katherina Monicx, Katherina Karreest. Ook zal zij in haar

    onderhoud voorzien worden door de langstlevende van hen beiden. Katherina zal

    ook Janne Karreest, broer van Joos, elk jaar zes Karolus gulden uitbetalen. Er wordt

    vermeld dat Janne zwakgeestig is. Ook zijn andere broer, Goossen Karreest en zijn

    zus, Margriete Karreest ontvangen elk zes Karolus gulden. Henricke Flegge, zoon

    van zijn zus Margriete krijgt één Karolus gulden. Wanneer Joos overlijdt, krijgen zij

    de resterende goederen die zij moeten verdelen. Henricke krijgt dan zes Karolus

    gulden. Bovendien scheldt Joos hen de schulden kwijt die zij bij hem hebben. Het

    bedrag dat zij hem schuldig zijn zal van hun deel worden afgetrokken.

    85

    S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° 63.

  • 28

    Verder schenkt hij een zilveren lepel aan alle dochters van zijn vrouw en aan

    Adriaenken, zoon van Tanneken. Coppen, zoon van de schoonbroer van Joos

    ontvangt twee Karolus gulden. Tien Karolus gulden lijfrenten schenkt hij aan Roelof

    Blomestijn, zijn werkman. De erfgenamen van Joos zullen het bedrag jaarlijks aan

    hem uitkeren. Nog eens twee Karolus gulden zijn bestemd voor de neef van Joos,

    Peeteren van Bickelvelde. Bernaerde Temback, Joos zwager, krijgt een zilveren

    kroes van zes „ouchen‟86

    . Alle kinderen van zijn broers en zus krijgen één Karolus

    gulden.

    Bij zijn uitvaart schenkt hij vierhonderd witte broden aan de armen. Het is namelijk

    een oud gebruik om de armen geen geld, maar brood te schenken. Toch schenkt hij

    tien stuivers aan Lysken, een arme vrouw. Er is ook één Karolus gulden voor Lisken

    de Zwert, een zuster en eveneens één gulden voor Lyvken Aert Thys.

    Schulden of kosten komen niet ten laste van Christine. Dit geldt ook voor de lening

    die Joos heeft bij Syken, de vrouw van Heary Blieck uit Engeland. Hij heeft van

    hem driehonderd „angeloten‟87

    en vierhonderd gouden dukaten in zijn bezit.

    Als Christine echter de eerste is die overlijdt, schenkt zij al haar goederen aan

    meester Joos. Hij mag met deze goederen handelen zoals hij het wenst. Wel dient hij

    haar erfgenamen tweeënveertig ponden groten Brabants te geven. Voor die

    erfgenamen heeft zij twee rentebrieven van negenentwintig ponden, vier stuivers en

    zes gulden Brabants en een rest van twaalf ponden, vijftien stuivers en zes denieren

    Brabants. Joos zal dit bedrag ten laatste één jaar na haar overlijden aan haar

    erfgenamen uitbetalen. Vanaf haar dood zal hij haar erfgenamen, elk jaar rond half

    mei, twee ponden groten Brabants lijfrenten uitkeren. Ook haar kledij en juwelen

    gaan naar haar erfgenamen.

    Van het totaal van tweeënveertig gulden geeft zij volgende zaken aan haar

    erfgenamen: een zilveren paternoster schenkt zij aan Susanna Diericx dochtere. Een

    zilveren lepel van één „ouche‟ geeft ze aan Hubeken, haar petekind en zoon van haar

    zus. Voor Lyvken Karreest heeft zij een kleine onderriem, en een andere, zwarte

    paternoster met vergulde figuren reserveert zij voor Catherina Blieck, die in

    Engeland woont. Er is één gouden „angelot‟ voor elk van haar twee zussen.

    Coppeken, de zoon van haar broer, krijgt dertig Karolus gulden. Dit geld kan

    86

    De term „ouchen‟ is een oude inhoudsmaat, afgeleid van „ounce‟ wat 28, 32 g is. De zilveren kroes

    van zes „ouchen‟ weegt dus 169, 92g. 87

    Een „Angelot‟ is een oude gouden munt.

  • 29

    gebruikt worden voor de betaling van zijn opleiding en het meestergeld. Er is één

    Karolus gulden voor de moeder van Joos en telkens twee Karolus gulden voor

    Cornelise Bernaerts en zijn zus en voor zuster Lysken de Zwart. Ook Christine

    schenkt tien stuivers aan Lysken, de kreupele vrouw. Ten slotte is er nog één

    Karolus gulden voor Aerden Thys. Net als haar echtgenoot geeft Christine tijdens

    haar uitvaart vierhonderd witte broden aan de armen. Op het einde van haar

    testament geeft zij ook haar huispersoneel nog een bedrag. Zij schenkt dertig

    stuivers aan Thoen, haar knecht en drie Karolus gulden aan Maeyken, haar

    dienstmaagd. Een gouden ring met diamant behoort toe aan haar man Joos Karreest.

    In de akte wordt vermeld dat zij in de Huidevettersstraat wonen.

    Uit dit document blijkt dat meester Joos Karreest een erg welstellende man was.

    Zowel hij als zijn vrouw maakten er uitgebreid werk van om hun hele vermogen

    over hun erfgenamen te verdelen. Hierbij vergat hij ook niet de minderbedeelde

    inwoners van de stad, die hij vierhonderd broden schenkt bij zijn uitvaart. En

    enkelen van hen krijgen bovendien nog enkele stuivers. Er worden in de akte

    eveneens verschillende kostbaarheden vermeld: enkele zilveren lepels, een zilveren

    kroes, gouden „angeloten‟, twee paternosters, waarvan één met vergulde figuren en,

    op het einde, een gouden ring met een diamant. Dat deze stukken apart worden

    vermeld en uitgedeeld worden kan erop duiden dat zij erg waardevol waren. Ook

    worden er in de akte minstens drie personeelsleden vermeld: een werkman, een

    knecht en een „jonkvrouw‟ of dienstmaagd. In de onderzochte notariële akten is dit

    een zeer uitzonderlijke zaak.

    2.1.3. Philips Lisiaert

    Philips Lisiaert verklaart op 23 maart 154688

    dat hij en zijn vrouw, wijlen Baettken

    Cops hun testament hebben opgemaakt op 31 augustus 1540 voor notaris Adriaenen

    van Gheele. Hierbij levert hij ons een tijdsmarge waarin zijn vrouw Baetkken Cops

    overleden is. Zij hebben toen voor hun minderjarige kinderen twee voogden

    aangesteld: Jacobe van Valckenputte en Janne de Moeleneere. Zij hebben tot op

    88

    S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (21).

  • 30

    heden nog geen handelingen betreffende dit voogdijschap gesteld. Philips Lisiaert

    wil niet dat deze voogden of hun familie financieel onder dit voogdijschap lijden.

    Hij zal daarom opdraaien voor alle kosten die zij maken met betrekking tot deze

    opdracht.

    De notariële fondsen van priesternotaris Adriaenen van Gheele werden echter niet

    bewaard en konden daardoor ook niet verder bestudeerd worden.

    2.1.4. Jacob Huysen

    Op 23 november 154689

    maken Jacob Huysen en zijn vrouw Margriete Wouters hun

    testament op. Zij wonen iets buiten Antwerpen in de parochie Sint-Willebrordus.

    Beiden zijn nog bij hun volle verstand en zij wensen dat alle voorgaande

    testamenten en codicillen teniet gedaan worden.

    Vier stuivers schenken zij aan het bisdom van O.L.Vrouw van Kamerijk en één

    stuiver aan de parochie van Sint-Willebrordus. Josynen, dochter van Jacob en

    Tanneken van Eyndhoven, ontvangt zesendertig Karolus gulden. Dit bedrag kan ook

    in roerende goederen betaald worden. Jacob en Tanneken zijn gescheiden. Met de

    schenking van dit bedrag is het onderhoudsgeld voor Josynen betaald. De rest van

    zijn goederen zijn voor Margriete en haar kind.

    Als Margriete eerst sterft, schenkt zij alles aan haar man en kind. Zij zullen de

    goederen delen volgens het stadsrecht van Antwerpen.

    2.1.5. Jacob Huysen

    Op 10 februari 155090

    doen Jacob Huysen en zijn vrouw Margriete Wouters hun

    testament dat zij lieten opmaken op 23 november 1546, en alle voorgaande, teniet.

    Toch hernemen zij grotendeels wat zij in de vorige akten lieten noteren. Zij voegen

    hier echter nog aan toe dat wanneer Jacob als eerste zal sterven, Margriete, na

    betaling van de onkosten van het sterfhuis, over al de overgebleven goederen kan

    89

    S.A.A., N 2073 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (165). 90

    S.A.A., N 2074 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (22).

  • 31

    beschikken zoals zij het wenst. Ze vermelden in deze akte ook enkele kinderen die

    tot hun zestien jaar van eten, drinken en kledij dienen voorzien te worden door de

    langstlevende ouder. Na hun zestiende krijgen zij nog zes Karolus gulden. Als zij

    voordien zouden sterven, hoeven de zes Karolus gulden niet uitbetaald worden en

    mag het overgebleven geld na Margrietes dood verdeeld worden onder de kinderen.

    Als Margriete eerste sterft, geldt voor Jacob dezelfde regeling. Ook hij krijgt

    volledige zeggenschap over de goederen van Margriete, na betaling van de onkosten

    voor het sterfhuis. Hij zal ook de kinderen tot hun zestien jaar onderhouden en ze

    nadien zes Karolus gulden schenken.

    Zij maken elkaar voogd van hun kinderen.

    Hier zien we dat wanneer de gezinssituatie grondig veranderd is, bijvoorbeeld door

    het krijgen van kinderen, er vaak een nieuw testament wordt opgemaakt. Dit is om

    discussies te vermijden tussen de erfgenamen van beide partijen en ervoor te zorgen

    dat er na hun dood voor de kinderen kan blijven gezorgd worden. Een voogd wordt

    aangesteld, als de kinderen minderjarig zijn.

    2.1.6. Eduwaert Buyst

    Eduwaert Buyst en zijn zieke vrouw Jehanne Posthouwers verklaren op 17 augustus

    155391

    dat zij beiden hun huwelijksvoorwaarden teniet doen. Zij schenken vier

    stuivers aan het bisdom O.L.Vrouw van Kamerijk en geven elkaar op als erfgenaam.

    Als Eduwaert eerst komt te overlijden, krijgt Jehanne volledige zeggenschap over de

    nagelaten goederen van haar man. Ze krijgt vruchtgebruik van haar helft van de

    hoeve, de grond en alle toebehoren, gelegen te Belsele in het Waasland. Ook

    ontvangt zij haar helft van de erfrenten, al moeten hier eerst de kosten van het

    sterfhuis, de kerk en de uitvaart mee betaald worden.

    Als Jehanne eerst overlijdt, mag Eduwaert beschikken over alle goederen die zij zal

    nalaten in haar sterfhuis. Hiermee moeten eveneens de kosten van het sterfhuis, de

    kerk en de uitvaart betaald worden. Hij mag deze goederen verkopen, veranderen,

    zoals hij het verkiest. Haar kinderen krijgen twee ponden groten erfelijk en twee

    91

    S.A.A., N 541 (Protocollen van notaris Claeys) f° 28v.

  • 32

    ponden Brabants voor de alimentatie en het onderhouden van de kinderen zoals voor

    eten, drinken en kledij. Als één of meer kinderen zouden sterven, komen de

    overgebleven ponden de andere kinderen toe. Na het overlijden van Jehanne en

    Eduwaert gaan heel het vruchtgebruik en de renten naar de kinderen.

    In deze akte wordt een hoeve vermeld, die gelegen is in het Waasland. Dit lijkt een

    duidelijke aanwijzing dat Eduwaert Buyst een vermogende kunstenaar was. Het

    bezit van onroerend goed, buiten de eigen woning, duidt op een zeker kapitaal. Vaak

    zijn hieraan ook pachtrenten verbonden die de betreffende eigenaar een extra

    inkomen bezorgen. In dit document wordt hierover echter geen melding gemaakt.

    2.1.7. Joos Karreest

    Op 11 september 155392

    verklaart Joos Karreest voor de notaris alle voorgaande

    testamenten, codicillen en ook de huwelijksvoorwaarden op datum van 18 november

    1545 met Gheertruyt Blieckmans teniet te doen. Voornamelijk het artikel waarin

    beschreven werd hoe de nagelaten goederen over de kinderen verdeeld zouden

    worden wil hij aanpassen. Het oude artikel vermeldt dat Katherina Karreest het

    vierde deel zou krijgen van de goederen. Zijn vrouw en de kinderen die zij samen

    zouden krijgen, dienden de drie andere delen onder hen te verdelen. Hij wil dit nu

    veranderen.

    Eerst schenkt hij vier stuivers aan het bisdom van O.L.Vrouw van Kamerijk voor

    onrechtvaardig verkregen goederen en zes gulden aan de huisarmen van de stad. De

    verdere verdeling van zijn goederen verloopt nu als volgt: zijn ouders, zolang elk

    van hen nog leeft, krijgen twintig gulden lijfrenten. Janne Karreest krijgt tien gulden

    per jaar die per halfjaar uitbetaald worden. Er is één gulden voor al zijn knechten en

    dienstmeiden. De rest van zijn goederen gaan, na betaling van alle legaten en

    onkosten, naar zijn kinderen. Katherina, zijn dochter uit een vorig huwelijk, en zijn

    kinderen die hij heeft met Gheertruyt Blieckmans, krijgen evenveel, want alle

    kinderen zijn voor hem even belangrijk.

    92

    S.A.A., N 2075 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (144).

  • 33

    Hij stelt voogden aan voor zijn minderjarige kinderen. Henricke van Achelen en

    Bartelmeeus van Lippeloo zullen zich over de kinderen en hun goederen ontfermen.

    Zijn vrouw staat aan het hoofd van de voogden als „oppermomboiresse‟. Zij krijgen

    voor de moeite vier „ouchen‟ zilver als zij deze opdracht aanvaarden.

    2.1.8. Joos Karreest

    Op 13 mei 155693

    verandert Joos Karreest opnieuw enkele elementen in zijn

    testament. Zijn vader is intussen overleden. Zijn moeder ontvangt, zolang zij leeft,

    twintig gulden lijfrente. Hij vermeldt nogmaals dat zijn ongehuwde en ietwat

    simpele broer Janne tien gulden per jaar krijgt.

    Na de betaling van de onkosten van het sterfhuis krijgt Katherina vijftig gulden

    (zestien penningen per gulden gerekend) of achthonderd gulden (twintig penningen

    per gulden gerekend) bovenop het deel van haar moeder. Zij staat ervoor in om dit

    bedrag gelijk te verdelen over alle kinderen.

    Hij stelt Henricke van Ollem en Jan Pellicorne aan als voogden voor zijn

    minderjarige kinderen. Zij moeten zich over zijn kinderen en hun goederen

    ontfermen.

    2.1.9. Hans Liefrinck

    Hans Liefrinck en Katlijne Cordiers, dochter van Jan, maken op 15 juni 155894

    hun

    testament op. Zij schenken twee stuivers aan het bisdom O.L.Vrouw van Kamerijk

    voor onrechtmatig verkregen goederen en twee stuivers voor de parochie waarin zij

    wonen. Deze parochie, in Antwerpen, wordt niet nader benoemd. Na betaling van

    kosten van het sterfhuis, kosten van de kerk en de uitvaart, stellen zij elkaar aan als

    belangrijkste erfgenaam van hun roerende en onroerende goederen: „De eerst

    stervende geeft de langstlevende…‟. Zij mogen met deze goederen doen wat hen

    belieft.

    93

    S.A.A., N 2076 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° (101)v. 94

    S.A.A., N 2077 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° 89v.

  • 34

    De langstlevende van hen beiden zal de kinderen onderhouden in eten, drinken en

    kledij. Ook zal hij/zij ervoor zorgen dat zij kunnen leren lezen en schrijven en een

    beroep kunnen leren om later hun brood te verdienen.

    Wanneer de kinderen huwen krijgen zij ieder vijftig gulden. Als één van hen

    hertrouwt, verliest hij/zij het recht op de goederen van de overledene. De kinderen

    krijgen dan vijfhonderd gulden (twintig stuivers per gulden gerekend). Met dit geld

    kan er wel gezorgd worden voor hun opvoeding en opleiding.

    Zij stellen elkaar aan als voogd van hun kinderen.

    2.1.10. Philips Lisiaert

    Op 8 februari 156195

    stellen Philips Lisiaert en Cornelia Willems hun testament op.

    Alle voorgaande testamenten worden bij deze teniet gedaan. Philips bekrachtigt

    hierbij zijn voorwaarden opgetekend in de huwelijksvoorwaarden. Cornelia wil haar

    voorwaarden aanpassen. Ook zij schenken twee stuivers aan het bisdom van

    O.L.Vrouw van Kamerijk voor onrechtvaardig verkregen goederen.

    Als Philips eerst overlijdt, zal aan zijn voorwaarden uit de huwelijksvoorwaarden

    voldaan worden. Na de betaling van kosten van het sterfhuis en de uitvaart gaan al

    zijn goederen naar zijn drie kinderen.

    Als Cornelia eerst overlijdt, schenkt zij aan de kinderen van haar overleden zus

    Marie Willems, hun vader is Thomaas Malote, per gezin één gouden kroon van

    veertig stuivers elk. Samen is dit twaalf gulden (twintig stuivers per gulden

    gerekend). Zij wonen in Namen.

    Bovendien scheldt zij hen een som kwijt van vijfenveertig gulden die Philips Lisiaert

    geleend heeft aan Thomaas. Cornelia schenkt ook honderdvijftig gulden aan

    Gheertruyt, dochter van haar zus, ook Gheertruyt genaamd. Gheertuyt woont nu in

    Bergen op Zoom. Deze som dient verdeeld te worden over alle erfgenamen.

    Veertig gulden schenkt zij aan Lenaerde Boels die te Lyon woont. Hieronimus Boels

    was de oom van Philips. De verhouding tussen Lenaerde Boels en Hieronimus Boels

    blijkt echter niet uit de akte.

    95

    S.A.A., N 2077 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° (12)v.

  • 35

    De rest van haar roerende en onroerende goederen gaan naar Philips, na aftrek van

    alle onkosten, etc.

    2.1.11. Guillaume van den Broecke alias Paludanus

    Op 29 mei in het jaar 155996

    stellen Guillaume van de Broecke en zijn vrouw Sybilla

    Rousmair hun testament op. Zij vermelden hierin weinig bijzonderheden. Ze stellen

    elkaar aan als hun erfgenamen en de langstlevende van hen beiden zal instaan voor

    de zorg voor de kinderen: eten, drinken en kleren. Zij moeten verzorgd worden als

    ze gezond of als ze ziek zijn. Na hun dood schenken ze elk twee stuivers aan het

    bisdom O.L.Vrouw van Kamerijk. Ze stellen elkaar bovendien aan als voogd van

    hun kinderen. Ze zetten twee ponden Groten Vleems opzij om de kosten van het

    sterfhuis te betalen.

    2.2 De huwelijksvoorwaarden

    96

    S.A.A., N 543 (Protocollen van notaris Claeys) f° 49v.

  • 36

    Wat betreft vorm en inhoud lijken de huwelijksvoorwaarden, gedaan voor een

    notaris, erg op het hierboven besproken testament. Beide toekomstige echtgenoten

    verschijnen voor een openbare notaris om de voorwaarden, de inbreng van hun

    goederen in het huwelijk te bespreken en te laten vastleggen. Vaak wordt hier ook

    reeds vooruitgeblikt naar de manier waarop de goederen van de toekomstige bruid

    en bruidegom na hun dood verdeeld zullen worden.

    Ook in de huwelijksvoorwaarden krijgen we een goede kijk op het vermogen van de

    betreffende kunstenaar. Echte kostbare spullen, zoals enkele waardevolle

    kunstwerken terug te vinden in de huwelijksvoorwaarden van Philips Lisiaert97

    ,

    worden vaak niet in het huwelijk ingebracht om problemen en eventueel verlies van

    deze goederen tijdens een mogelijke scheiding te vermijden.

    De aanstaande partners verklaren voor de notaris steeds dat zij reeds met elkaar

    gecommuniceerd hebben over het huwelijk. Alle huwelijken werden voltrokken in

    de O.L. Vrouwekerk. Opvallend is wel dat er slechts vijf huwelijksvoorwaarden van

    schilders of beeldsnijders werden teruggevonden. Dit is maar één derde van het

    aantal testamenten. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat vele mensen huwden

    onder een vooraf vastgelegd stelstel zoals „huwen met gemeenschap van goederen‟,

    waardoor meteen alle goederen in het huwelijk werden ingebracht. Een bijkomende

    akte van de notaris was hiervoor mogelijk niet vereist.

    2.2.1. Philips Lisiaert

    Op 14 februari 154398

    komen Philips Lisiaert en Cornelia Willems, dochter van

    wijlen Jheronimus Boels, samen met hun vrienden en verwanten hun

    huwelijksvoorwaarden opstellen. De toekomstige bruid en bruidegom leggen deze

    vast, zodat er geen onenigheid kan ontstaan tussen de langstlevende en de

    erfgenamen van de overledene.

    Philips Lisiaert brengt volgende zaken in: alle erfrenten en huizen uit zijn huwelijk

    met Baetken Cops en vijftienhonderd Karolus gulden in contant geld of in roerende

    97

    S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (21). 98

    Ibid.

  • 37

    goederen. Al deze goederen zijn ook voor de helft van de kinderen van Philips

    Lisiaert. Daarnaast vernoemt hij nog een aantal schilderijen die hij niet in het

    huwelijk inbrengt en die hem alleen toebehoren. Deze werken zouden ook reeds

    vermeld geweest zijn in een inventaris opgemaakt op 11 februari van hetzelfde jaar.

    Dit document kon echter niet worden teruggevonden.

    Volgende kunstwerken heeft hij in zijn bezit: een klein laatste avondmaal, een

    Hieronimus en een Mariabeeld, alle van de hand van Pieter Coecke van Aelst.

    Daarnaast bezit hij nog een dubbel doek met de voorstelling van de „Verzoeking van

    Sint- Antonius‟ door Jan Mandijn en twee landschappen van de hand van Hansken.

    Cornelia Willems vernoemt vervolgens haar ingebrachte goederen. Haar roerende

    goederen worden geschat op zesentwintig ponden dertien schellingen groten

    Brabants.

    Goederen die overblijven na de dood van één van hen en de betaling van de kosten

    van het sterfhuis, worden verdeeld over de langstlevende en de erfgenamen van de

    overledene.

    Als Philips eerst overlijdt, komen alle huizen en renten toe aan Cornelia. Zij zal

    eveneens vierentwintig Karolus gulden lijfrente per jaar ontvangen, te beginnen

    vanaf zijn sterfdag.

    Ten slotte beloven zij elkaar tijdens hun huwelijk goed te onderhouden.

    Het is een zeldzaamheid dat kunstwerken in notariële documenten zo bij naam

    worden vermeld. Het overzicht van de werken biedt niet enkel een goed inzicht in

    het vermogen van Philips Lisiaert, die hoogstwaarschijnlijk welgesteld was, daar hij

    ook huizen in het huwelijk inbrengt, maar eventueel ook in de persoonlijke of

    professionele connecties die hij met de voornoemde kunstenaars had.

    2.2.2. Joos Karreest

  • 38

    Joos Karreest en zijn toekomstige bruid Gheertruyt Blieckmans symonsdochter

    verschijnen op 18 november 154599

    voor de openbare notaris. Hij is afkomstig uit

    Keulen, zij uit ‟s Hertoghenbosch. Haar vader Symon, vrienden en verwanten zijn

    bij het opstellen van de huwelijksvoorwaarden aanwezig.

    Over de in te brengen goederen zijn zij het met elkaar eens geworden geen

    specificatie te maken. Zij vragen de betreffende notaris om hierbij een regeling voor

    hen op te stellen tussen vandaag en vastenavond100

    . De goederen die zij tijdens hun

    huwelijk krijgen, sparen of kopen gaan na hun dood over naar de kinderen. Zij

    behouden in elk geval wel hun kledij, riemen en juwelen.

    Als Joos de langstlevende is, krijgt hij van Gheertruyt driehonderd Karolus gulden.

    Wanneer Gheertruyt het langste leeft, schenkt Joos haar zeshonderd Karolus gulden.

    Zoals eerder vermeld, gaan alle ingebrachte roerende goederen na het overlijden van

    hen naar hun kinderen. Als Joos overlijdt, krijgt Katherina Karreest, gezellin van

    koopman Francesco de Montesa, een vierde deel van al de voornoemde goederen.

    De rest is te verdelen over de andere kinderen.

    Zoals eerder vermeld in het testament van Joos en Gheertruyt, op datum van 11

    september 1553, zal hij deze regeling aanpassen, zodat alle kinderen evenveel

    verkrijgen.

    2.2.3 Eduwaert Buyst

    Eduwaert Buyst en Heylwich Spierincx, dochter van Jan, maken op 29 december

    1553101

    hun huwelijksvoorwaarden op. Ook zij willen dit laten optekenen om

    geschillen tussen de verschillende erfgenamen te vermijden.

    Alle roerende goederen, contant geld en niet-contant geld, zoals renten en pachten,

    brengen zij in het huwelijk in. Toch zullen deze renten bij het overlijden van de

    bruid of bruidegom niet overgaan naar de partner.

    Alle spullen die zij tijdens het huwelijk spaarden en verzamelden zullen volgens het

    stadsrecht van Antwerpen overgaan naar de langstlevende van hen beiden. Wanneer

    Eduwaert het eerste overlijdt, zal Heylwich heel haar leven zes ponden Vleems

    99

    S.A.A., N 2072 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 205. 100

    vastenavond is de laatste avond voor het begin van de vasten op Aswoensdag. 101

    S.A.A., N 2075 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (196)v.

  • 39

    lijfrente ontvangen. Indien Heylwich het eerste zou overlijden, mag Eduwaert

    beschikken over al haar ingebrachte en andere goederen. Hij mag met deze goederen

    aanvangen wat hem belieft, maar hij zal eerst haar erfgenamen volgende sommen

    uitkeren: Janneken Maeykens, de dochter van haar zus en Symonen Tannekens, de

    zoon van haar zus ontvangen ieder honderd Karolus gulden (twintig stuivers per

    penning gerekend).

    Ten slotte beloven zij elkaar te onderhouden in deze huwelijksvoorwaarden.

    2.3 De samenwerking of leerling-contracten

  • 40

    Van een geheel andere orde zijn de samenwerkingscontracten tussen twee meesters

    of de contracten opgemaakt tussen meester en, in de meeste gevallen, de ouder of de

    voogd van de leerling.

    Deze documenten, waarvan er slechts een drietal gevonden werden in de

    onderzochte notariële akten leveren ons een schat aan informatie. Deze betreft niet

    alleen de samenwerkingsverbanden die door het contract tot stand kwamen, maar

    gaat voornamelijk over de opleiding van leerling tot meester en over de organisatie

    van het atelier.

    Het artikel van Jan van der Stock: „De organisatie van het beeldsnijders- en

    schildersatelier te Antwerpen. Documenten 1480-1530‟, verschenen in: „Antwerpse

    Retabels‟102

    , is een