1
Inhoudsopgave
Inleiding .................................................................................................... 3
Geschiedenis van het notariaat ............................................................... 10 1. De ontwikkeling van het notariaat in Italië ........................................................... 10
2. De verspreiding van het notariaat over Europa: Keizerlijke en pauselijke openbare
notarissen ................................................................................................................... 12
3. De vestiging van het notariaat in de Nederlanden ................................................. 13
4. Decreten en regels met betrekking tot het notarisambt ......................................... 15
5. Herkomst en stand van de Antwerpse notarissen .................................................. 17
De Akten ................................................................................................. 21 Ter inleiding .............................................................................................................. 21
2. De akten van naderbij bekeken ............................................................................. 24
2.1 Het testament ....................................................................................................... 24
2.2 De huwelijksvoorwaarden ................................................................................... 35
2.3 De samenwerking of leerling-contracten ............................................................ 39
2.4. Schuldbekentenis en schuldvereffening ............................................................. 43
2.5 Aanbesteding en Verkoop van kunstwerken ....................................................... 46
2.6 Getuigenis ............................................................................................................ 50
2.7 Procuratie of Volmacht ....................................................................................... 52
2.8 Andere thema‟s ................................................................................................... 53
De literatuur ............................................................................................ 53 3.1 Ter inleiding ........................................................................................................ 54
3. 2 De Literatuur van naderbij bekeken ................................................................... 55
Besluit ..................................................................................................... 73
2
Lijst van gebruikte afkortingen
Instellingen
S. A. A : Stadsarchief Antwerpen (Felixarchief)
R. A. A : Rijksarchief Antwerpen
Akten
N : Fonds Notariaat
f° : folio
r : recto
v : verso
( … ) : Wanneer de telling van de folia in éénzelfde fonds verschillende malen
herhaald wordt
Allerlei
MF : Microfilm
MNW : Middelnederlands woordenboek
VERWIJS, E. en VERDAM, J.
‟s Gravenhage, 1916.
3
Inleiding
In deze verhandeling werd op zoek gegaan naar de schilders en de beeldsnijders die
opdoken in de Antwerpse notariële akten, welke tussen 1480 en 1565 werden
verleden.
Daar er na grondig onderzoek van de notariële fondsen geen akten werden gevonden
die voor 1525 werden opgesteld, is deze periode ingekort.
Voor het onderzoek werden de Antwerpse notariële akten bestudeerd. Deze
bevonden zich in het R.A.A. (Rijksarchief Antwerpen) en het S.A.A. (Stadsarchief
Antwerpen). Enerzijds kon, door uitsluitend te focussen op de notarisfondsen, dieper
ingegaan worden op de gegevens die de notariële akten inhouden betreffende het
schilders- en beeldsnijdersambacht. Welke waarde hebben deze notariële
instrumenten in het onderzoek naar deze kunstenaars?
Door de specifieke keuze voor het onderzoek naar de akten, die door een notaris
werden verleden, krijgen we anderzijds geen volledig verhaal te zien. De resultaten
uit het onderzoek naar de notariële akten zijn slechts kleine puzzelstukjes die deel
uitmaken van een groter geheel, namelijk alle archiefdocumenten die over een
persoon of een gebeurtenis handelen. Zo vinden we in het S.A.A, buiten de notariële
fondsen, o.a. ook de certificatieboeken, de documenten van de Weeskamer en de
collectanea, die ons een grote hoeveelheid informatie aanreiken over de Antwerpse
schilders en beeldsnijders in deze periode.1
Naar beide onderwerpen, het notariaat aan de ene zijde en de zestiende eeuwse
schilderkunst aan de ander zijde, is reeds erg veel onderzoek verricht. De
versmelting tussen beide is echter nog niet zo specifiek en uitgebreid bestudeerd.
De belangrijkste literatuur betreffende het notariaat komt van de hand van Michel
Oosterbosch. Hij bestudeerde voor zijn doctoraatsverhandeling het Antwerpse
1 Online-inventaris van het S.A.A.: http://stadsarchief.antwerpen.be, Online-inventaris van het R.A.A.:
http://arch.arch.be.
4
notariaat in de periode 1300-1530.2 Bovendien schreef hij verscheidene artikels over
het notariaat in de Nederlanden tijdens de Middeleeuwen.3
De schilder- en beeldhouwkunst van de zestiende eeuw stond lange tijd in de
schaduw van de schilderkunstige ontwikkelingen in Gent en Brugge gedurende de
vijftiende eeuw. Via verschillende studies en tentoonstellingen kwam deze periode
terug onder de aandacht. Voornamelijk de tentoonstelling „ExtravagAnt‟ is hier van
grote betekenis geweest.4
Enkele werken zijn onontbeerlijk voor een studie over de schilderkunst van de
zestiende eeuw. „Het Schilder-Boeck‟ van Karel van Mander is een erg kostbare
bron, daar het boek opgetekend is door een tijdsgenoot van vele van de besproken
schilders en beeldsnijders. De informatie die van Mander ons heeft overgeleverd is
niet altijd even correct, maar in vele gevallen kunnen de archiefdocumenten zijn
beweringen staven. Hij beschrijft het leven en werk van honderden bekende en
minder bekende kunstenaars. Bovendien is de uitgave van Hessel Miedema erg
gebruiksvriendelijk en worden er voor alle kunstenaars nog extra nabeschouwingen
voorzien.5
„De Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool‟6 van de hand van F. J. Van den
Branden, vormt nog steeds de meest uitgebreide basis voor onderzoek naar zestiende
eeuwse schilders. F.J. Van den Branden verrichtte ook intens archiefonderzoek in
het S.A.A., waarvan het resultaat te bekijken is in honderden handgeschreven
historische nota‟s.7
2 OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (1314-
1531): een institutionele en prosopografische studie in Europees perspectief, 1992. 3 OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de
Middeleeuwen, 1993. / OOSTERBOSCH, M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de
Middeleeuwen, 1998. e.a. 4 VAN DEN BRINK P., MARTENS M.P.J. (eds.), ExtravagAnt! Een kwarteeuw Antwerpse
schilderkunst herontdekt: 1500-1530 [tentoonstellingscatalogus], Antwerpen, Koninklijk Museum
voor Schone Kunsten, 15 oktober - 31 december 2005.
5 VAN MANDER K., Het Schilder-Boeck, 1604. In een uitgave van H. Miedema, 1994-1999.
6 VAN DEN BRANDEN F.J., De Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, Buschmann, 1883. 7 Deze nota‟s zijn door het personeel van het S.A.A. in grote boeken samengebracht en alfabetisch en
per kunstenaar gerangschikt. Ze zijn vrij te raadplegen in de leeszaal.
5
Om een gedetailleerd beeld te krijgen van het Antwerpse schilders- en
beeldsnijdersambacht en de kunstmarkt die zij voedde, waren volgende publicatie
onontbeerlijk.
„Vlaamse retabels. Een internationale reis langs laatmiddeleeuws beeldsnijwerk‟8,
door R. de Boodt en U. Shäfer is een uitgebreid en alomvattend werk over de
Vlaamse retabelkunst. Zowel de vormelementen, de opdrachtgevers, de
samenwerking tussen de verschillende kunsttakken als de retabelmarkt worden
behandeld.
Een tweede belangrijke uitgave over de retabelkunst is de tentoonstellingcatalogus
„Antwerpse retabels, 15e en 16
e eeuw‟
9uit 1993. Enkele artikels uit deze catalogus
dienen speciaal vermeld te worden. „Antwerpse retabels –Economische aspecten‟
door G. Asaert en „De organisatie van het beeldsnijders- en schildersatelier te
Antwerpen. Documenten 1480-1530‟ door J. Van der Stock.
Specifieke literatuur over de schilder- en beeldsnijdersgilde en de organisatie van
hun ateliers vinden we in volgende artikels: „The Antwerp Guild of Saint Luke and
the Marketing of Paintings, 1400-1700‟10
van de hand van K. van der Stichelen en F.
Vermeylen en ook in: „A cutting edge? Wood carvers and their workshop in
Antwerp‟11
door N. Peeters en M. P. J. Martens.
Het artikel dat zeker nog vermeld dient te worden is: „Documenten voor de
geschiedenis van de beeldhouwkunst te Antwerpen in de XVe eeuw‟12
Voor dit
onderzoek waren niet de gepubliceerde bronnen van belang, maar wel de algemene
kijk op het beeldsnijdersambacht in de 15e eeuw.
8 DE BOODT R. en U. SCHAFER, „Vlaamse retabels. Een internationale reis langs laatmiddeleeuws
beeldsnijwerk‟ 2007. 9 NIEUWDORP, H. (ed.), Antwerpse retabels, 15
e - 16
e eeuw, [tentoonstellingscatalogus],
Antwerpen, Kathedraal van Antwerpen , 26 mei-3oktober 1993. 10
VAN DER STICHELEN K. en F. VERMEYLEN, The Antwerp Guild of Saint Luke and the
Marketing of Paintings, 1400-1700 in: Mapping Markets for Paintings in Europe 1450-1750,2006. 11
PEETERS N. en M. P. J. MARTENS, A cutting edge? Wood carvers and their workshop in
Antwerp, in: VAN DE VELDE C., H. BEECKMAN, J. VAN ACKER en F. VERHAEGHE (eds.),
Constructing Wooden Images, Brussel, University Press, 2002. 12
ASAERT G., Documenten voor de geschiedenis van de beeldhouwkunst te Antwerpen in de XVe
eeuw. Jaarboek KMSKA.
6
De uitgave van P.H. Rombouts en T.H. van Lerius: „De Liggeren en andere
historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde‟13
bieden een overzicht, per
jaar gerangschikt, van de inschrijvingen van leerlingen en Meesters in de
schildersgilde. Bovendien worden bij de meeste kunstenaars nog voetnoten gevoegd
die vnl. verwijzen naar rekeningen van de O.L.Vrouwekerk.
We kunnen bovendien concluderen dat de notariële akten uit de periode 1525-1565
redelijk goed bestudeerd zijn. Ook over de vermelding van schilders in de notariële
akten is reeds een historische nota raadpleegbaar in het S.A.A. Deze is samengesteld
door mevr. G. van Hemeldonck.14
In dit onderzoek is getracht deze lijst te
vervolledigen en eventueel aan te passen. Beide onderzoeken kunnen als
complementair beschouwd worden, daar niet alle notarissen uit deze periode, welke
in deze studie bestudeerd werden, in de historische nota van mevr. G. van
Hemeldonck werden opgenomen. Hetzelfde onderzoek verrichtte zij ook naar de
beeldsnijders.
Een verder onderzoek naar de relatie tussen de notarispraktijk en de schilderswereld
werd tot nu toe nooit uitgevoerd. Deze studie betekende een sprong in het
onbekende.
In het eerste hoofdstuk wordt de geschiedenis van het notariaat behandeld, vanaf de
eerste ontwikkelingen in Italië tot de vestiging in de Nederlanden in de eerste helft
van de zestiende eeuw.
In het tweede hoofdstuk gaan we dieper in op de verschillende thema‟s die we
doorheen de vele akten kunnen onderscheiden. De belangrijkste thema‟s worden
vooreerst grondig uitgediept en daarna worden de meest sprekende voorbeelden per
thema uitgebreid besproken. In dit hoofdstuk werd er bewust nog geen gebruik
gemaakt van de bestaande literatuur over de betreffende kunstenaars. Zo krijgen we
een goed beeld van welke informatie, over de biografie, het werk, de sociale banden
van de kunstenaar, we precies uit de akten kunnen destilleren. Er werd bewust
gekozen om de nadruk te leggen op een tiental kunstenaars die doorheen de akten de
13
ROMBOUTS P.H. en VAN LERIUS T.H., De Liggeren en andere historische archieven der
Antwerpsche Sint- Lucasgilde, 1872. 14
VAN HEMELDONCK G., Nota‟s betreffende de studie naar schilders in de notariële protocollen.
Nr. PK 3524- S.A.A.
7
meest interessante informatie naar voor brengen. Toch werd er getracht ook de
minder bekende kunstenaars in de uitwerking van dit hoofdstuk niet te vergeten.
In het derde hoofdstuk betrekken we de literatuur, die over de kunstenaars is
verschenen, bij de verschillende notariële akten. Ook hier werd gefocust op een
tiental schilders. We bekijken hoe de informatie, afkomstig uit de akten, in de
literatuur gebruikt is geworden.
Doorheen deze hoofdstukken wordt steeds verwezen naar de volledig uitgeschreven
transcripties van de akten. Alle akten die in de tekst gebruikt worden zijn daardoor
integraal raadpleegbaar in de bijlagen van deze verhandeling. De akten staan per
notaris steeds chronologisch gerangschikt. Het merendeel van de getranscribeerde
akten zijn nooit eerder uitgegeven. Enkele verschenen reeds in de literatuur, maar
werden voor ze in deze verhandeling opgenomen werden nagekeken en, indien
nodig, verbeterd. In de voetnoot bij de besproken akte staat steeds een verwijzing
naar de notaris, gevolgd door een fondsnummer en het folionummer.
De transcripties kwamen tot stand na het onderzoeken van 24 fondsen van acht
notarissen. Deze fondsen en notarissen konden eenvoudig verzameld worden door
het raadplegen van de (online) inventaris van het S.A.A. en het R.A.A. Volgende
notarissen (fig 1.) waren werkzaam in Antwerpen in de periode 1480-1565.
De akten van notarissen, die gevolgd worden door (*) zijn uitsluitend op MF te
raadplegen. Tijdens het onderzoek bleken de notariële instrumenten van notaris ‟s
Hertoghen sr. echter erg onvolledig weergegeven op de betreffende MF. Na
aanvraag konden de originele fondsen ingekeken worden.
Bovendien is uit deze figuur het aantal fondsen, van de verschillende notarissen, af
te lezen die binnen de bestudeerde periode vallen.
8
Naam notaris Periode Aantal te raadplegen
fondsen
Adriaan van den Blieckt (1480- 1502) 2 (archiefnr.: 3692-3693)
Jacobus de Platea* (1525- 1540) 4 (archiefnr.: 522-525)
Zeger ‟s Hertoghen sr.* (1534- 1565) 8 (archiefnr.: 2070-2077)
Willem Stryt* (1535- 1540) 2 (archiefnr.: 3132-3133)
Zeger ‟s Hertoghen jr. (1551- 1559) 1 (archiefnr.: 2078)
S. Claeys alias van Loemel (1553- 1569) 5 (archiefnr.: 541- 545)
Jan Dries (1564- 1613) 1 (archiefnr.: 1329)
Dierick van den Bossche (1564- 1586) 1 (archiefnr.: 3631)
Fig. 1: Geraadpleegde notarissen en het aantal bestudeerde fondsen per notaris
Alleen de fondsen van notaris Jacobus de Platea berusten op het R.A.A.
De twee fondsen van notaris van den Blieckt werden volledig nagekeken, maar er
werden geen vermeldingen van schilders of beeldsnijders aangetroffen.
Alle 24 volumes werden doorgenomen en de akten waarin één of meerdere schilders
of beeldsnijders voorkwamen werden gefotografeerd. Aan de hand van deze
fotografische opnamen konden de akten beter bestudeerd en de transcripties beter
opgemaakt worden. Wanneer de akten niet specifiek vermeldden, dat het om een
schilder of beeldsnijder ging, kon de persoon worden opgezocht in de Antwerpse
Liggeren.
9
Dit onderzoek leverde het volgende resultaat op:
Thema Aantal akten
Minnelijke schikking / Geschil 7
Verkoop (aanbesteding, contract
van verkoop etc.)
6
Testament/Codicil / Erfenisregeling 15
Huwelijksvoorwaarden 5
Leerling-contract / Samenwerking 3
Schuldbekentenis/
Schuldvereffening
16
Getuigenis 11
Inventaris 1
Volmacht 5
Verkoop / Verhuur van een huis 2
Bevestiging van werk schilder 1
Andere15
10
Fig. 2: Thema‟s van de notariële akten
Het is belangrijk bij dit schema te vermelden dat de getuigenissen die hier werden
opgenomen, zogenaamde actieve getuigenissen zijn. Er wordt in deze betreffende
akten niet slechts de naam van de kunstenaar onderaan de akte teruggevonden. Hij
was niet enkel een passieve toeschouwer van de opmaak van deze akte, maar we
komen ook meer over hem te weten.
De zogenaamde passieve getuigenissen van de schilders en beeldsnijders werden
niet in dit schema opgenomen. Zij zijn voor ons onderzoek van weinig waarde, daar
zij ons weinig informatie verschaffen over de persoon in kwestie, al komen zij erg
vaak in de notariële akten voor.
15
Bvb: Aanstelling van procureurs, onafgewerkte akte, assistentie bij een huwelijk,
vertegenwoordiging van erfgenamen, …
10
Geschiedenis van het notariaat
Om de context van het notariaat, zoals het zich rond het eind van de 15e en het begin
van de 16e eeuw ontwikkeld had, te kunnen begrijpen, is het vooreerst van belang
een schets te geven van deze evolutie. Daarnaast wordt kort ingegaan op enkele
aspecten die betrekking hebben op het „ambacht‟ van de notaris.
Doorheen de geschiedenis zijn voor het probleem van de bewijskracht van een
geschreven document uiteenlopende oplossingen bedacht: het notariaat was, naast de
bezegelde oorkonden en de inschrijving van de akten in stedenregisters, slechts één
van de vele antwoorden. Twee elementen waren bovendien van belang in de
ontwikkeling van het notariaat zoals dit in de late Middeleeuwen geëvolueerd was.
Ten eerste was er het herontdekken van het Justiniaanse Romeinse recht rond het
einde van de elfde eeuw. Dit zorgde ervoor dat het notariaat zoals het toen bestond
aansluiting vond bij klassieke kernpunten. Ten tweede bestond er een onafhankelijke
ontwikkeling van het notariaat rond dezelfde periode.16
In zijn: „Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen‟ vermeldt
Michel Oosterbosch hierover: “ Het raakvlak tussen beide en tegelijk het
gemeenschappelijke convergentiepunt was dan ook geenszins van ondergeschikt
belang: de inzet, de erkenning van de notariële beoorkonding als vol bewijskrachtig,
was essentieel.” 17
1. De ontwikkeling van het notariaat in Italië
De vroegste kiemen van het notariaat gaan terug tot de Griekse en Romeinse wereld.
„Schrijvers‟ uit deze periode werkten aanvankelijk slechts voor particulieren en
stonden niet onder toezicht van de overheid. Toch hadden zowel de keizer als de
Kerk vanaf de derde eeuw na Christus eigen notarii in dienst. Langzaam
verspreidden de secretarissen zich vanuit Rome naar alle bisschopszetels.18
Daar hun
takenpakket in de loop der tijd steeds meer uitbreidde, groeide hieruit in het eerste
kwart van de derde eeuw een nieuwe groep schrijvers, de tabelliones genaamd. Zij
16 OOSTERBOSCH, M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, p. 11.
17
Ibid.
18
Ibid.
11
waren allen onderwezen in de rechtsleer en werkten op zelfstandige basis voor
particulieren.19
Hun akten bezaten echter weinig of geen feitelijke bewijskracht, dit
in tegenstelling tot de akten van de secretarissen van Romeinse
overheidsinstellingen.20
Zij konden zich beroepen op het principe van de fides
publica (publiek vertrouwen of volle bewijskracht).21
Politieke instabiliteit,
veroorzaakt door Germaanse invallen en het uiteenvallen van het West-Romeinse
Rijk, zorgde voor een stremming in de verdere ontwikkeling van het notariaat. Dit
was zeker het geval in de Germaanse territoria waar de nadruk meer op mondelinge
afspraken lag. 22
Een nieuwe groei van het notariaatwezen kondigde zich aan, tezamen met de komst
van de Karolingische koningen rond het midden van de achtste eeuw. De
basisprincipes voor deze inrichting haalden de vorsten bij de Langobardisch traditie
23 die, buiten de Germaanse overheersing, was blijven evolueren. Hier was het ambt
van de tabelliones stilaan vermengd geraakt met dit van de notarii of secretarissen in
dienst van de overheid.24
De rondreizende Karolingische heersers vaardigden
verschillende capitulares uit die bepalend zijn geweest voor de uitbreiding en de
vestiging van het notariaat in Europa. In 781 meldt het capitulare van Mantua dat in
de rechtbank van elk graafschap een notaris diende aanwezig te zijn. Bijna twintig
jaar later, in 803, gebood Karel de Grote zijn gezanten overal in het rijk notarissen
aan te stellen. Verdere decreten, respectievelijk in 805 en 832, stelden dat zowel
kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders als gouwgraven een notaris moesten
aannemen en dat deze over zekere juridische kennis diende te beschikken. Dit alles
hield reeds een lichte professionalisering in van het notarisambt.25
Deze notarissen
waren bevoegd om overal in het rijk hun mandaat uit te voeren. Later werden de
koninklijke notarissen niet langer rechtstreeks door de koning benoemd, maar
19
CAPPON, C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, p. 5. 20
C.M. Cappon vergelijkt in:‟Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540)‟ deze
tabelliones met ambtenaren van de burgerlijke stand (p.6). M. Oosterbosch meldt echter duidelijk in:
Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen (p. 13) dat deze personen wel
beschouwd konden worden als „persona publica‟, daar zij voor iedereen én in de publieke ruimte
oorkonden mochten opstellen, maar zeker geen openbare ambtenaren waren, omdat de bewijskracht
van de door hen opgestelde akten geen „fides publica‟ of volle bewijskracht bezat. 21
OOSTERBOSCH, M., 1998, p. 13. 22
Ibid. 23
Verschillende auteurs vermelden deze bevolkingsgroep ook als de Longobarden of de Lombarden. 24
CAPPON, C.M., 2005, p. 6. 25
OOSTERBOSCH, M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, pp.
13-14.
12
werden er hofpaltsgraven met benoemingsrecht aangesteld.26
Dit principe werd
eveneens overgenomen en behouden uit de Langobardische traditie, toen in 951 de
Duitse koning Otto I het Langobardische koningschap opeiste.27
De meeste notarissen waren nog steeds in dienst bij de rechtbanken in de
verschillende graafschappen. Ze konden echter steeds zelfstandiger te werk gaan
door frequente afwezigheid van de bevoegde rechters. Dat de aanstelling, weliswaar
onrechtstreeks, nog altijd geschiedde door de centrale overheid, de koning, hield in
dat er niet alleen beroep werd gedaan op de notarissen door een zeker geloof in hun
professionele capaciteiten, maar eveneens in een vertrouwen dat men stelde in de
overheden die deze notarissen vertegenwoordigden. Met andere woorden kan men
stellen dat de benoeming door een gerespecteerde overheid het de notarissen
enigszins mogelijk maakte om alsmaar meer autonoom te gaan optreden.28
2. De verspreiding van het notariaat over Europa: Keizerlijke en pauselijke
openbare notarissen
Voor de definitieve vestiging van het notariaat op het Europese grondgebied, waren
twee naast elkaar bestaande rechtssystemen, de keizerlijke en de kerkelijke, van
buitengewoon belang. De keizerskroning van de Duitse vorst hield in dat hij werd
beschouwd als universeel monarch en hij kon in theorie overal ter wereld notarissen
benoemen. Dit voorrecht is bepalend geweest voor de verspreiding van het
notariaatwezen over geheel Europa. De akten die deze notarissen uitschreven
bezaten, indien voldaan aan de vormvereisten, volledige bewijskracht.29
De eerste
keizerlijke benoemingen dateren uit de laatste decennia van de twaalfde eeuw. 30
Een tweede universele heerser in die dagen was de paus. Ook hij stond aan de top
van een volledig hiërarchisch georganiseerde „staat‟ namelijk de Rooms-katholieke
Kerk. 31
26
CAPPON, C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, p. 7. 27
Ibid. 28
OOSTERBOSCH, M., 1998, p. 15. 29
CAPPON C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, pp. 7-8. 30
OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998 p. 16. 31
CAPPON C.M. 2005, p. 8.
13
Opmerkelijk is het decreet uit 1163 van paus Alexander III over de bewijskracht van
akten uitgevaardigd door openbare notarissen (manus publica). Zij werden door hem
gelijkgesteld met de zegeloorkonde en bleven eeuwig geldig, ook als geen van de
aanwezige getuigen nog in leven was. De eerste pauselijke notarissen die op
zelfstandige basis buiten de Curie opereerden vinden we echter pas vanaf de
dertiende eeuw. 32
De verspreiding verliep vanaf dat moment zeer snel. Ook
gebieden waar het notariaat tot voor kort onbekend was, zoals de Mediterrane
wereld en de Nederlanden, maakten, respectievelijk in de vroege en de late dertiende
eeuw, kennis met deze nieuwe instantie. 33
In onze streken verliep de weg naar het
openbare notariaat eerst langs de bisschopzetels die steeds meer notarissen in dienst
namen.
3. De vestiging van het notariaat in de Nederlanden
In de gewoonterechtelijke gebieden, waar de Nederlanden toe behoorden, was er
geen rechtstreekse voorloper van het notariaat aanwezig. Er was een geleidelijke
evolutie nodig die het publiek vertrouwd maakte met de terminologie en de werking
van het notariaat. Zoals eerder vermeld verliep deze insijpeling langs de
bisschoppelijke, abtelijke of zelfs landsheerlijke inrichtingen. De bisschoppelijke
rechtbanken of officialiteiten speelden hierin een voortrekkersrol. De notarissen die
in deze zetels werden aangesteld hadden nog geen openbare functie, maar werkten
uitsluitend in opdracht van de betreffende instantie. 34
Door een stijging van de activiteiten in de verschillende officialiteiten stelden de
bevoegde rechters een ambtenaar aan, de officiaal, die in hun naam recht moest
spreken. De officialen benoemden op hun beurt enkele klerken of officiaalnotarissen
die de akten en oorkonden dienden te schrijven en te verzegelen. Men kan hier
duidelijk stellen dat deze notarissen zorgden voor een blijvend fundament, een vaste
grond onder de officialiteiten waar de officiaal, het kopstuk, geregeld wijzigde.35
Gedurende de veertiende eeuw werden deze officiaalnotarissen, die het hoogtepunt
32
OOSTERBOSCH M., 1998, p. 16. 33
CAPPON C.M., 2005, p. 9. 34
OOSTERBOSCH M., 1998, pp. 24-25. 35
OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, p.
29.
14
van hun ambt beleefden in de periode 1270-1320, stilaan vervangen door openbare
of publieke notarissen die een keizerlijke of pauselijke benoeming konden
voorleggen.36
Voor beide partijen, de officialiteit als werkgever en de openbare
notaris als werkkracht, hield deze samenwerking verscheidene voordelen in. De
officiaal kon rekenen op een zelfstandige, bekwame werknemer en de publieke
notaris vond van zijn kant, in de officialiteit, een vaste tewerkstelling en
verschillende carrièremogelijkheden. 37
In de verschillende bisdommen verliep de evolutie naar het openbare notariaat
steeds anders. In het bisdom Luik bleven de officiaalnotarissen naast de openbare
notarissen bestaan, in de omringende bisdommen verdween de officiaalnotaris
volledig. Tegelijkertijd werkten er in de Nederlanden ook van oorsprong Franse of
Italiaanse notarissen, die op doortocht waren met de medewerkers van de paus. Ook
deze groep heeft zijn steentje bij gedragen voor de uiteindelijke vestiging van het
notariaat in de Nederlanden.38
Het uiteindelijke doel: de onbezegelde
notarisoorkonde algemeen aanvaarbaar maken, kwam steeds dichterbij.39
De eerste openbare notarissen uit het bisdom Kamerijk ontmoeten we, in
Antwerpen, reeds vanaf 1290. Dit is zeer vroeg in vergelijking met enkele andere
bisdommen als Doornik (1298), Vlaanderen (tweede helft veertiende eeuw) of
verschillende steden in Holland. Officieel resideerde de eerste openbare notaris in
Antwerpen vanaf 1314.40
Uit deze periode, vanaf 1331, zijn er in Antwerpen 1062
notariële akten bekend.41
Gedurende de gehele veertiende eeuw zal het notariaat zich
over de verschillende Brabantse steden verspreiden. In de vijftiende eeuw vestigden
de notarissen zich ook in de kleinere dorpen op het platteland.42
Het is hier
bovendien duidelijk dat de meeste notarissen werkten in de regio waaruit zij
afkomstig waren.43
36 OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, p. 34.
37
Idem., p. 43.
38
CAPPON C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, pp. 9-10.
39
OOSTERBOSCH M., p. 37.
40
OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, p. 43.
41
CAPPON C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, p. 14.
42
Ibid.
43
OOSTERBOSCH M., 1998, p. 43.
15
Eerder werd al de samenwerking vermeld tussen de bisschoppelijke rechtbanken of
officialiteiten en de semi- openbare notarissen. Wanneer de notarissen deze zetels
verlieten om zich te gaan vestigen in de stad, bleven zij nog steeds sterk verbonden
met de lokale kerkelijke centra. Deze connectie zorgde wederom voor
werkgelegenheid voor de notaris en hield ook in dat hij daarbuiten nog tijd overhield
om zijn persoonlijk cliënteel ter hulp te komen. Daar de meeste notarissen in deze
periode nog behoorden tot de clerici hield ook dit engagement ten overstaan van het
plaatselijke kapittel, mooie professionele kansen in.44
4. Decreten en regels met betrekking tot het notarisambt
Nu het notariaatambacht steeds meer autonomie verwierf, beseften de overheden dat
ze hun vat op dit uitbreidende en belangrijke instrument stilaan kwijtraakten.
Verschillende decreten en uitvaardigingen moesten het notariaat terug onder
controle krijgen.45
Meestal werd als reden voor de opgelegde beperkingen de
wantoestanden en het misbruik in het notariaat aangehaald. Michel Oosterbosch
meldde echter in zijn: „De Regelgeving op het Notariaat tijdens de late
Middeleeuwen‟ dat er slechts weinig aanwijsbare voorbeelden van dit zogenaamde
misbruik gevonden werden.46
Hij haalde wel enkele „indirecte‟ verklaringen aan: De
aanklachten weerklonken vaak uit de hoek van officialiteiten die steeds meer
zelfstandige notarissen onder hun controle zagen wegglippen.47
Bovendien werd ook
door nieuwe denkpatronen, zoals het humanisme, neergekeken op de gehele
gerechtelijke stand, die als ouderwets en een product van het verleden werd
afgedaan. 48
De notarissen konden zich gedurende de hele besproken periode niet beroepen op
wettelijke en/of praktische richtlijnen. Een erg summiere leidraad vonden zij in de
decretalen, het Liber Extra, dat door paus Gregorius in 1234 werd uitgevaardigd. De
44
OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, pp.
43-44. 45
OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late
Middeleeuwen, 1993, p. 2. 46
Ibid. 47
OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late
Middeleeuwen, 1993, p. 3. 48
Idem., p.4.
16
nadruk lag hier echter op de bewijskracht en de mogelijke problemen hieromtrent,
maar bood weinig informatie over de inrichting van het instituut.49
Een klein werkje,
de Ars Notariatus kende enorm veel bijval en werd verschillende malen herdrukt,
ook in Antwerpen. Dit vulgariserende traktaat kende zijn ontstaan reeds in de
veertiende eeuw en verspreidde zich daarna vanuit Avignon naar Rome en verder
over Europa.50
In Zoutleeuw wordt er een formulierboekje bewaard uit de vijftiende
eeuw.51
Het bevat enkele regels die verband houden met de vaste vormvereisten van
een notariële akte, zoals de vermelding van de datum, de aanwezigheid van getuigen
etc.52
Daarnaast bestonden er ook statuten die werden uitgegeven door de
officialiteiten. Voor het bisdom Kamerijk zijn dergelijke statuten niet voorhanden,
maar er wordt aangenomen dat dezelfde voorschriften ook voor dit diocees van
toepassing waren.53
In hoofdzaak handelden de officialiteitsstatuten over de
uitvoering van het ambt, de levenswijze en de bezoldiging. Gedurende de veertiende
en de vijftiende eeuw werden er verschillende wijzigingen aan de inhoud
aangebracht en nieuwe elementen aan de tekst toegevoegd. 54
Eerder werd al gesproken over de hofpaltsgraven die het benoemingsrecht kregen
om notarissen over heel het rijk aan te stellen. Gevolg hiervan op korte termijn was
een overvloed aan notarissen, waartussen zich uiteraard een aantal onbekwame
personen bevonden. Keizer Frederik III (1452-1493) reageerde hierop en stelde één
hofpaltsgraaf aan om een register op te stellen van alle bekwame en betrouwbare
keizerlijke notarissen.55
Hieronder ook enkele Antwerpse notarissen. Dit document
is echter verloren gegaan. Er werden ook geen andere bronnen gevonden die
melding maakten van deze gebeurtenis, hoewel zij toch een erg grote invloed moet
hebben gehad.56
Toch was hier het probleem van de onrechtmatige benoemingen
niet opgelost. Geen enkel handvest had een voldoende gewicht om deze zaak
grondig aan te pakken. Dit veranderde in de zestiende eeuw. In Antwerpen trachtte
49
OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late
Middeleeuwen, 1993, p.5. 50
Ibid. ; OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen,
1998, p. 20. 51
Dit boekje werd uitgegeven door W. M. Grauwen, Richtlijnen voor jonge notarissen uit de
vijftiende eeuw, Archief en Bibliotheekwezen in België 49, 1969, pp. 48-156 52
OOSTERBOSCH M., 1993, p. 6. 53
In de Nederlanden zijn deze officialiteitstatuten zijn enkel bewaard voor de bisdommen Luik en
Utrecht. 54
OOSTERBOSCH M., 1993, p. 7. 55
OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late
Middeleeuwen, 1993, p. 8. 56
Idem., p. 10.
17
men de bevoegdheden van de notarissen in te dijken. In het stadsgebod van 24
november 1515 werden de activiteiten van de notarissen beperkt tot het verlijden van
huwelijksakten, testamenten en codicillen.57
Voor andere zaken, zoals huur en
verkoop van goederen, scheiding e.d., werd het cliënteel naar de schepenen van de
stad verwezen. Helemaal nieuw was dit gebod niet, het was echter gebaseerd op
enkele vroeger uitgevaardigde akten.58
Derhalve hield deze uitvaardiging weinig
wijzigingen in. Aan de hand van het verdere onderzoek kan opgemerkt worden dat
ook voor verschillende andere zaken bij de notaris werd aangeklopt.
5. Herkomst en stand van de Antwerpse notarissen
Herkomst
Vooreerst houdt de vraag naar de herkomst van de Antwerpse notarissen ons bezig.
Vormden zij een homogene groep of ging het om een mengeling van autochtone
Antwerpenaars en inwijkelingen? Ten eerste moeten wij hier rekening houden met
een kerkelijke begrenzing. Onderzoek heeft uitgewezen dat het merendeel van de
Antwerpse notarissen tot de clerus behoorden. Slechts een minderheid behoorde tot
de wereldlijke stand.59
Velen van deze geestelijken waren in die tijd verbonden aan
het Onze- Lieve -Vrouwekappitel. De veronderstelling dat de herkomst van de
notarissen samen viel met het rekruteringsterrein van het kapittel is dan ook niet
vergezocht.60
Een completio, de notarisformule onderaan elke akte bevat steeds een
dioceesaanduiding. Bij deze dioceesvermelding kunnen wij de volgende
veronderstellingen maken: Dat deze wijst op het bisdom van de herkomst van de
notaris, het bisdom waar de notaris zijn wijding of tonsuur kreeg, het bisdom van de
residentie van de notaris of ten slotte het bisdom waar de notaris benoemd werd én
zijn ambtelijke bevoegdheid had. Uit onderzoek blijkt dat de twee laatste
57
OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late
Middeleeuwen, 1993, p. 12. 58
Ibid.; Deze voorgaande traktaten zijn de in 1448 (n.s), door Filips de Goede, uitgevaardigde
ordonnantie en het akkoord met de bisschop van Kamerijk van 13 januari 1491 (n.s.), waarin reeds
overeen werd gekomen dat de officiaal slechts bevoegd was voor het verlijden van
huwelijksvoorwaarden, testamenten en kerkelijke goederen. 59
OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (1314-
1531): een institutionele en prosopografische studie in Europees perspectief, 1992, p. 228. 60
Idem., pp. 228-229.
18
mogelijkheden kunnen uitgesloten worden. Verder werd vastgesteld dat het bisdom
steeds vermeld wordt in verband met de wijdingsgraad van de geestelijke.61
Bijgevolg zou de dioceesaanduiding slaan op de plaats waar de geestelijke kerkelijk
geimmatriculeerd was. Het is zeker verkeerd de veronderstelling te maken dat de het
bisdom van geboorte en wijding in regel samenvielen. Zo was immers ruimschoots
de helft van de Antwerpse notarissen uit het bisdom Kamerijk afkomstig. Dit
betekende dat minder dan de helft van de notarissen die in Antwerpen actief waren
uit de stad Antwerpen kwam. Met dit gegeven moet rekening gehouden worden.62
Naast de kerkelijke is ook de politieke begrenzing van belang. Antwerpen behoorde,
uitgezonderd de tweede helft van de veertiende eeuw63
, tot het hertogdom Brabant.
Dit gebied lag kerkrechterlijk verspreid over twee diocesen: namelijk Kamerijk en
Luik. Hieruit volgt dat de kerkelijke en de politieke begrenzing in deze streken niet
samenvielen.64
In heel veel gevallen kan de naam, zoals hij gebruikt wordt in de notarisformule,
wanneer deze volledig is neergeschreven, een bijzondere hulp zijn om de herkomst
van de notaris te bepalen.65
In andere dan notariële akten ziet men vaak
naaminleidende bepalingen, zoals dictus of alias, waarmee men gemakkelijk de
wereldlijke naam kon onderscheiden van de bijstellingen. Deze dictus-namen
vormden ook vaak de basis voorde familienaam, maar gaven voor de herkomst
weinig houvast. Daarnaast kwamen namen van notarissen vaak verkort voor, wat
problemen geeft voor de herkomstbepaling.66
Het waren echter de bijstellingen bij
de namen die extra informatie verschaffen. Zo een bijstelling kon bijvoorbeeld een
plaatsnaam zijn. Deze plaatsaanduidingen vormen echter een probleem: duidt de
plaatsnaam op de herkomst of is deze eenvoudigweg tot een deel van de
familienaam geëvolueerd? Het onderzoek laat blijken dat de meeste Antwerpse
notarissen slechts een nominale band hadden met de plaats van herkomst.67
61
OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (1314-
1531): een institutionele en prosopografische studie in Europees perspectief, 1992, pp. 231-232. 62
Idem., pp. 234-236, 237. 63
Antwerpen behoorde van 1356-1405 tot het graafschap Vlaanderen. 64
OOSTERBOSCH M., 1992, p. 237-239. 65
OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (…), p.
240. 66
Idem., pp. 243-244, 247-248. 67
Idem., p. 244.
19
Aan de hand van de naamsbepaling kan worden afgeleid dat 25 à 30 % van de
notarissen in Antwerpen, uit Antwerpen afkomstig waren. De verdere rekrutering
beperkte zich tot het oostelijk deel van het hertogdom Brabant (met een straal van 50
kilometer rond Antwerpen). Mechelen, Leuven, Brussel, Gent en Brugge trokken
veel notarissen aan uit het zuiden en het westen van het hertogdom.68
Stand
Naast een interesse voor de herkomst van de Antwerpse notarissen is er ook
belangstelling voor de stand waartoe zij behoorden. Het notarisambt was voor veel
Antwerpenaren, zoals reeds vermeld, een nevenarbeid. Zij waren in de eerste plaats
geestelijken. Als geestelijken kozen zij voor het notarisambt en niet omgekeerd.69
De clericus, de naam duidt op een bepaalde wijdingsgraad, was dankzij zijn
opleiding een geletterde. De extrapolatie van het woord clericus tot klerk, schrijver,
secretaris komt vaak voor. Zo kreeg Adrianus van den Bliect een coadiutor
toegewezen, een klerk70
.
Clerici waren personen die zich aan de kerk toegewezen hadden en zich lieten
tonsureren. Deze tonsuur was slechts een symbool voor de intrede in het geestelijke
ambt. Clerici stonden onder bescherming van de kerk en dit opende een weg naar de
kerkelijke hiërarchie.71
Uit onderzoek is gebleken dat twee op drie Antwerpse
clerici, die het notarisambt uitvoerden, ook priester waren.72
Daarnaast waren er,
vooral later in de vijftiende en zestiende eeuw, ook gehuwde clerici, zoals de
voornoemde Adrianus van den Bliect, die de functie van notaris beoefenden. Vele
gehuwde notarissen hielden wijselijk hun gehuwde status voor zich, later niet meer,
aangezien het in de vijftiende en zestiende eeuw aan kandidaten met voldoende
scholingsgraad ontbrak.73
68
OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (…), p.
259. 69
Idem., pp. 262, 264. 70
Idem., p. 265. Klerk is in tegenstelling tot clericus slechts een functieomschrijving. 71
OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (…), pp.
265-267. 72
Idem., p. 270. 73
Idem., p. 273.
20
Scholing
Het dient gezegd dat de Antwerpse notarissen, dankzij hun opleiding, erg bekwame
ambtenaren waren. Zij waren hooggeschoold, maar hadden vaak geen vakspecifieke
voorbereiding, omdat hun ambt van notaris erg vaak een bijberoep was. De functie
van de stadsadministratie was belangrijk voor het Antwerpse notariaat. De mensen
die binnen deze administratie een opleiding genoten, klommen vaak op van klerk tot
secretaris. Zo kende de secularisatie van het notariaat in Antwerpen een start in de
tweede helft van de zestiende eeuw.74
Een eventuele universitaire vorming vergemakkelijkte bovendien de toegang tot het
notarisambt. Het aantal universitair geschoolden onder de Antwerpse notarissen
steeg van 1/3 in de veertiende eeuw tot 2/3 in de zestiende eeuw. Zij met een nog
hogere vorming, zoals jurist, waren gedurende de hele periode in de minderheid.75
De meeste notarissen waren eerder beperkt in hun talenkennis. Dit zal echter
veranderen: in een iets latere periode duiken er steeds meer akten op die opgesteld
zijn in het Frans of het Spaans.76
74
OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (…) , p.
329. 75
Idem., pp. 330-331. 76
Ibid.; In de periode die in dit onderzoek besproken wordt (1480-1565), zien we steeds meer akten
die in andere talen dan het (Middel-)Nederlands zijn opgesteld. Zo vinden we bij Notaris Willem
Stryt enkele instrumenten in het Spaans. Latijnse akten zijn zeer zeldzaam geworden.
21
De Akten
Ter inleiding
In dit hoofdstuk bekijken we welke informatie uit de notariële akten gedestilleerd
kan worden nog voor de specifieke vakliteratuur wordt bestudeerd. Deze primaire
bronnen vormen het begin en het startpunt van alle verdere onderzoeken naar de
leefwereld van de schilders en de beeldsnijders uit deze periode. Zij zijn, buiten de
documenten overgeleverd door zogenaamde ooggetuigen, zoals de reisdocumenten
van Albrecht Dürer (1521)77
en, in mindere mate, het „Schilder-Boeck‟ van Karel
van Mander (1604) 78
, de enige rechtstreekse informatiebronnen uit de besproken
periode.
De akten worden in dit hoofdstuk thematisch behandeld. We hernemen even het
schema dat ook reeds te vinden is in de inleiding.
Thema Aantal akten
Minnelijke schikking / Geschil 7
Verkoop (aanbesteding, contract
van verkoop, etc.)
6
Testament/Codicil / Erfenisregeling 15
Huwelijksvoorwaarden 5
Leerling-contract / Samenwerking 3
Schuldbekentenis/
Schuldvereffening
16
Getuigenis 11
Inventaris 1
Volmacht 5
Verkoop / Verhuur van een huis 2
Bevestiging van werk schilder 1
77
Albrecht Dürer reisde gedurende enkele jaren door de Nederlanden en maakte aantekeningen over
de belangrijkste schilders die hij ontmoette. 78
VAN MANDER, K. Het Schilder-Boeck, 1994-1999.
22
Andere79
10
Fig. 1. Thema‟s van de notariële akten.
Deze strikte indeling moeten we echter nuanceren. Een aantal akten zijn niet zomaar
onder te brengen onder één noemer. Zo merken we bij de akte van [1555, 11
december]80
betreffende Michiel Gheeraerts alias van Utrecht dat deze zowel over
de verkoop van „zekere goederen‟ handelt als over de schuldvereffening die
logischerwijs met deze verkoop gepaard gaat. Ook enkele leerling-contracten zijn
verbonden aan een schuldbekentenis tussen de familie van de aangestelde leerling en
de meester. Een voorbeeld hiervan vinden we bij Jehan de Chesne op datum van
[1544, 17 maart]. Afbetalingstermijnen van de schuld worden meestal in dezelfde
akte geregeld als de wederzijdse rechten en plichten van meester en leerling.
Hendrik van den Broecke, vader van leerling Jan, is Joseph Mostaert, diamantslijper
en de meester van zijn zoon, honderd Karolus gulden schuldig voor het onderwijs
dat Joseph zijn zoon zal geven81
[1540, 20 mei].
De notariële protocollen bevatten heel wat interessante gegevens over het leven en
het werk van de Antwerpse schilders en beeldsnijders. Het zijn bovenal erg
persoonlijke documenten, die voornamelijk informatie vrijgeven over de biografie
van de kunstenaars. Dit betreft bvb.: de burgerlijke staat van de schilder of
beeldsnijder op een bepaald moment in zijn leven, of hij kinderen heeft en met wie
hij gehuwd is (of was). In een aantal akten wordt ook de leeftijd van de kunstenaar
vermeld, waardoor we zijn geboortejaar kunnen afleiden. Met de informatie over de
leeftijd van een persoon moeten we echter erg omzichtig omspringen. Het is bekend
dat de meeste mensen niet precies wisten hoe oud ze waren en in de akten wordt
daarom steeds vermeld dat de betreffende persoon „omtrent‟ een bepaalde leeftijd is.
Een voorbeeld hiervan is de akte waarin Pieter Aertsen en Jan Mandijn hun leeftijd
opgeven [1542, 20 juni]82
. Ook familiebanden worden in de notariële akten duidelijk
omschreven. Broers en zussen worden bij naam genoemd, kinderen en hun eventuele
partner worden vermeld, zodat ook de aangetrouwde familie bestudeerd kan worden.
79 Aanwezigheid bij huwelijk, uitreiken van lening,…
80
S.A.A., N 2076 (protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 161.
81
S.A.A., N 2071 (protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 99.
82
S.A.A. N 2071 (protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (126)v. Deze akte werd niet volledig
getranscribeerd daar zij volledig in het Latijn werd opgesteld. De eerste lijnen luiden: 20 Juny 1542 /
Johannes Mandys natus quadraguita duos annos aut circoter et Petrus / Aerts trigu(n)ta quatuor aut
[…] //
23
Naast deze biografische gegevens kunnen ook professionele relaties en netwerken
van de kunstenaars in de akten bestudeerd worden. In de notariële akten gaat dit
vooral over de samenwerking tussen kunstenaars en over de reeds aangehaalde
leerling-contracten. Deze connecties komen echter ook negatief in beeld in de akten
waarin een geschil of minnelijke schikking wordt vermeld tussen verschillende
meesters.
In bepaalde akten, zoals de testamenten en huwelijksvoorwaarden, worden we ook
ingelicht over het financiële vermogen van de kunstenaars. Immers hoe sterker zij
financieel staan, in geld en/of in goederen, hoe zorgvuldiger zij dit laten optekenen
tijdens het bepalen van de huwelijksvoorwaarden. Dit gebeurt om geschillen bij een
eventuele scheiding te voorkomen. Wanneer deze vermogende kunstenaars een
testament laten opstellen verdelen zij hun kapitaal in roerende en onroerende
goederen zorgvuldig en nauwgezet over hun erfgenamen. Op die manier kunnen we
ons gedeeltelijk informeren over van de graad van welgesteldheid van de betreffende
schilder of beeldsnijder.
Verder kunnen we ons doorheen de studie van de akten een beeld vormen van waar
in de stad zich de sterkste concentratie kunstenaars bevond. Op het einde van de akte
wordt steeds de plaats vermeld waar deze werd opgesteld. In vele gevallen is dit ten
huize van de betreffende notaris, maar meerdere malen werd deze opgemaakt bij de
kunstenaar thuis. Door het optekenen van de verschillende straat- en plaatsnamen uit
de notariële documenten wordt het mogelijk de verschillende schilders- en
beeldsnijderswijken aan te duiden.
Wanneer we al deze gevarieerde gegevens samenbrengen, krijgen we een goed beeld
van de leefwereld van de kunstenaars. De veelheid van elementen verschilt echter
danig van kunstenaar tot kunstenaar. De schilders en beeldsnijders die vaak en
uitgebreid in de notariële protocollen te boek staan kunnen daardoor grondiger
bestudeerd worden. Vaak worden van hen zowel huwelijksvoorwaarden als diverse
testamenten en getuigenissen teruggevonden.
Een laatste punt moet nog benadrukt worden. Het merendeel van de akten is
bovenaan of in de akte zelf voorzien van de precieze datum waarop de akte is
opgesteld. Deze datum helpt ons niet enkel met het juist dateren van belangrijke
evenementen in het leven van de kunstenaar, maar levert ons bovendien erg veel
24
elementen om een relatieve chronologie op te stellen. De exacte sterfdatum van een
kunstenaar valt door de datum boven zijn testament niet te bepalen. Wel kan deze
datum als een terminus post quem beschouwd worden. In combinatie met een ander
document waarin zijn overlijden officieel opgetekend is, een terminus ante quem,
kunnen we een tijdsmarge bepalen waarin de kunstenaar overleden is.
Een grondige bronnenstudie begint steeds bij een volledige en correcte lezing van de
betreffende akten. Een foute lezing van de documenten kan leiden tot hardnekkige
en structurele fouten in de literatuur. De kunstgeschiedenis heeft meermaals
uitgewezen dat een slechte of onvolledige lezing van de primaire bronnen tot grote
discussies kan leiden.
2. De akten van naderbij bekeken
2.1 Het testament
Het is vooreerst belangrijk te vermelden dat, zoals af te lezen is uit Fig. 1., het
testament het op één na meest voorkomende thema is uit de bestudeerde fondsen.
Hieruit kan worden afgeleid dat het voor vele mensen noodzakelijk was hun zaken
goed geregeld te hebben wanneer zij zouden overlijden. Het blijkt eveneens uit de
documenten dat voornamelijk de meest vermogende personen heel nauwgezet
aangeven hoe zij hun kapitaal verdeeld willen zien over de verschillende
erfgenamen.
De testamenten van schilders en beeldsnijders die werden teruggevonden in de
Antwerpse notariële fondsen zijn eveneens een uitstekende bron voor het bestuderen
van verscheidene andere elementen. Zij leveren ons informatie over de
gezondheidstoestand van de betreffende testateuren, al maakt deze vermelding
eerder deel uit van de standaardformulering aan het begin van elk testament.
“Ingesetene poiter en(de) poiteresse der voirs(eide) / stadt van Antwerpen beyde
gesont van herten gaende ende staenden / Met ons opter eerden heyrder vijff synnen
memorien en(de) verstants / over al wel machtich zynde ende gebruycken(de) alsoot
25
byder gratien / goids aen hen wel scheen ende bleeck”. Uit dit citaat blijkt dat beide
personen nog in leven zijn en bij hun volle verstand dit testament lieten optekenen.
In enkele gevallen wordt echter duidelijk vermeld dat de testateur of zijn of haar
partner ziek is.
Vervolgens overlopen de testateuren om de beurt de roerende en/of onroerende
goeden die zij in hun bezit hebben en de manier waarop zij deze verdeeld willen zien
over de betreffende erfgenamen. Vaak verwijzen zij hierbij naar de
huwelijksvoorwaarden die zij naar aanleiding van hun huwelijk lieten opstellen. In
het merendeel van de besproken testamenten worden deze huwelijksvoorwaarden
teniet gedaan en wordt een heel nieuwe regeling voorzien. De kinderen die uit dit
huwelijk voortgekomen zijn, en waarvoor nu meer gedetailleerd moet besproken
worden wat zij zullen erven van vader of moeder, is een eerste mogelijke verklaring
voor dit fenomeen. Een tweede plausibele verklaring is het toegenomen (of
ingekrompen) vermogen van de testateur, roerend of onroerend, waarvan de
verdeling nu herzien moet worden.
In dit soort persoonlijke documenten kunnen, zoals reeds eerder vermeld, heel wat
familiale banden ontdekt en verder bestudeerd worden. Telkens wordt duidelijk
aangegeven hoe de testateur verwant is aan de erfgenaam. Vaak worden kinderen
vermeld uit verschillende huwelijken en telkens wordt aangegeven wie de andere
ouder van deze kinderen is of was. Ook broers, zussen, ouders, neefjes en nichtjes
worden bij naam genoemd.
Ten slotte wordt een testament niet steeds op het einde van iemands leven opgesteld,
maar het bood hoogstwaarschijnlijk een gevoel van zekerheid aan de betreffende
personen dat hun zaken degelijk geregeld waren. Toch is de datum van de opmaak
van een testament vaak een houvast en een goede terminus post quem om de
sterfdatum van een persoon te bepalen.
2.1.1. Joos van Cleve
26
Op 10 november 154083
stelt een zieke Joos van Cleve uit vrije wil zijn testament
op. Deze datum levert ons meteen een goede terminus post quem voor het overlijden
van deze meester. Vooreerst wordt zijn dochter Tanneke vermeld. Haar overleden
moeder was Clara van Arp. Zij krijgt bij het overlijden van haar vader geld om in
haar onderhoud te voorzien en een niet nader bepaalde gift wanneer zij zal huwen.
Zijn huidige vrouw, Katherina van Mispelteren, krijgt het vruchtgebruik van alle
roerende, onroerende en de te erven goederen. Zij mag deze goederen veranderen of
verkopen zoals het haar belieft. Ook als zij beslist te hertrouwen, mag zij verder over
deze goederen beschikken. Dit werd ook opgetekend in hun huwelijksvoorwaarden.
Katherina krijgt voorts nog tweehonderd Karolus gulden die na haar dood overgaan
naar Tanneke, Joos‟ dochter uit een vroeger huwelijk en naar eventuele kinderen die
hij zal hebben met Katherina.
Twee stuivers geeft hij aan het bisdom van O.L.Vrouw van Kamerijk voor
onbekende schulden of onrechtvaardig verkregen goederen. Zijn eventuele andere
kinderen ontvangen bij zijn overlijden de goederen die nog zullen resten buiten de
eerder vermelde tweehonderd Karolus gulden.
Hij wil dat alles voldaan zal worden, zoals hij het in dit testament heeft opgesteld,
en hij benadrukt dat zijn dochter Tanneke dient te ontvangen waar zij recht op heeft.
Er wordt in dit testament verder geen melding gemaakt van specifieke goederen.
Het document werd opgemaakt in het huis van de schilder dat zich aan de
Koepoortbrug bevond. Belangrijke getuige voor de opmaak van deze akte is schilder
en beeldsnijder Pieter Coecke van Aelst. Joos en Pieter worden geacht dichte
vrienden te zijn geweest84
.
Dit testament is redelijk summier opgesteld. Er wordt niet op details en specifieke
goederen ingegaan. Daarom kan voorzichtig verondersteld worden dat dit testament
vlak voor de dood van Joos van Cleve is opgesteld en hij hierbij het onderhoud van
zijn dochter Tanneke wilde veilig stellen.
2.1.2. Joos Karreest
83
S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 234v. 84
MARLIER G. La Renaissance flamande : Pierre Coeck d‟ Alost, 1966, p. 44.
27
Een meer uitgebreide testamentaire regeling vinden we bij klavecimbelbouwer Joos
Karreest. Op 18 maart 154285
maakt hij samen met zijn huidige echtgenoot Christine
Ryghers zijn testament op. Zij zijn beiden gezond en hebben besloten om hun
testament op te stellen om latere geschillen tussen de langstlevende en de
erfgenamen van de overledene te vermijden. In dit document zullen zij de verdeling
van hun goederen bespreken. Vooreerst doen ze alle voorgaande testamenten en
codicillen teniet. Ook de zaken die in hun huwelijksvoorwaarden werden bepaald
zijn niet langer van tel. Alles wat in dit testament beschreven zal worden moet
voldaan worden.
Joos wil begraven worden bij zijn eerste vrouw, Katherina Monicx, die reeds
overleden is. Christine wil bij haar ouders op het O.L. Vrouwekerkhof begraven
worden. Zij betalen elk vier stuivers aan het bisdom O.L.Vrouw van Kamerijk voor
onrechtvaardig verkregen goederen die zij in hun bezit hebben. Verder komen zij tot
de verdeling van hun roerende en onroerende goederen. Joos en Christine stellen
elkaar aan als erfgenaam wat betreft de huizen, renten, erfpachten en andere
belastbare goederen.
Als Joos eerst komt te overlijden, verkrijgt Christine alle voornoemde goederen en
vierenveertig ponden groten Brabants (zestien penningen per pond gerekend) en
twee ponden groten Brabants voor haar levensonderhoud en vruchtgebruik. De
vierenveertig ponden zullen haar uitgekeerd worden in renten op erfgoederen of in
contant geld. Bovendien mag zij blijven beschikken over haar kledij, riemen,
juwelen, etc.
De rest van de goederen die zich in zijn sterfhuis bevinden zijn voor zijn dochter uit
het huwelijk met Katherina Monicx, Katherina Karreest. Ook zal zij in haar
onderhoud voorzien worden door de langstlevende van hen beiden. Katherina zal
ook Janne Karreest, broer van Joos, elk jaar zes Karolus gulden uitbetalen. Er wordt
vermeld dat Janne zwakgeestig is. Ook zijn andere broer, Goossen Karreest en zijn
zus, Margriete Karreest ontvangen elk zes Karolus gulden. Henricke Flegge, zoon
van zijn zus Margriete krijgt één Karolus gulden. Wanneer Joos overlijdt, krijgen zij
de resterende goederen die zij moeten verdelen. Henricke krijgt dan zes Karolus
gulden. Bovendien scheldt Joos hen de schulden kwijt die zij bij hem hebben. Het
bedrag dat zij hem schuldig zijn zal van hun deel worden afgetrokken.
85
S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° 63.
28
Verder schenkt hij een zilveren lepel aan alle dochters van zijn vrouw en aan
Adriaenken, zoon van Tanneken. Coppen, zoon van de schoonbroer van Joos
ontvangt twee Karolus gulden. Tien Karolus gulden lijfrenten schenkt hij aan Roelof
Blomestijn, zijn werkman. De erfgenamen van Joos zullen het bedrag jaarlijks aan
hem uitkeren. Nog eens twee Karolus gulden zijn bestemd voor de neef van Joos,
Peeteren van Bickelvelde. Bernaerde Temback, Joos zwager, krijgt een zilveren
kroes van zes „ouchen‟86
. Alle kinderen van zijn broers en zus krijgen één Karolus
gulden.
Bij zijn uitvaart schenkt hij vierhonderd witte broden aan de armen. Het is namelijk
een oud gebruik om de armen geen geld, maar brood te schenken. Toch schenkt hij
tien stuivers aan Lysken, een arme vrouw. Er is ook één Karolus gulden voor Lisken
de Zwert, een zuster en eveneens één gulden voor Lyvken Aert Thys.
Schulden of kosten komen niet ten laste van Christine. Dit geldt ook voor de lening
die Joos heeft bij Syken, de vrouw van Heary Blieck uit Engeland. Hij heeft van
hem driehonderd „angeloten‟87
en vierhonderd gouden dukaten in zijn bezit.
Als Christine echter de eerste is die overlijdt, schenkt zij al haar goederen aan
meester Joos. Hij mag met deze goederen handelen zoals hij het wenst. Wel dient hij
haar erfgenamen tweeënveertig ponden groten Brabants te geven. Voor die
erfgenamen heeft zij twee rentebrieven van negenentwintig ponden, vier stuivers en
zes gulden Brabants en een rest van twaalf ponden, vijftien stuivers en zes denieren
Brabants. Joos zal dit bedrag ten laatste één jaar na haar overlijden aan haar
erfgenamen uitbetalen. Vanaf haar dood zal hij haar erfgenamen, elk jaar rond half
mei, twee ponden groten Brabants lijfrenten uitkeren. Ook haar kledij en juwelen
gaan naar haar erfgenamen.
Van het totaal van tweeënveertig gulden geeft zij volgende zaken aan haar
erfgenamen: een zilveren paternoster schenkt zij aan Susanna Diericx dochtere. Een
zilveren lepel van één „ouche‟ geeft ze aan Hubeken, haar petekind en zoon van haar
zus. Voor Lyvken Karreest heeft zij een kleine onderriem, en een andere, zwarte
paternoster met vergulde figuren reserveert zij voor Catherina Blieck, die in
Engeland woont. Er is één gouden „angelot‟ voor elk van haar twee zussen.
Coppeken, de zoon van haar broer, krijgt dertig Karolus gulden. Dit geld kan
86
De term „ouchen‟ is een oude inhoudsmaat, afgeleid van „ounce‟ wat 28, 32 g is. De zilveren kroes
van zes „ouchen‟ weegt dus 169, 92g. 87
Een „Angelot‟ is een oude gouden munt.
29
gebruikt worden voor de betaling van zijn opleiding en het meestergeld. Er is één
Karolus gulden voor de moeder van Joos en telkens twee Karolus gulden voor
Cornelise Bernaerts en zijn zus en voor zuster Lysken de Zwart. Ook Christine
schenkt tien stuivers aan Lysken, de kreupele vrouw. Ten slotte is er nog één
Karolus gulden voor Aerden Thys. Net als haar echtgenoot geeft Christine tijdens
haar uitvaart vierhonderd witte broden aan de armen. Op het einde van haar
testament geeft zij ook haar huispersoneel nog een bedrag. Zij schenkt dertig
stuivers aan Thoen, haar knecht en drie Karolus gulden aan Maeyken, haar
dienstmaagd. Een gouden ring met diamant behoort toe aan haar man Joos Karreest.
In de akte wordt vermeld dat zij in de Huidevettersstraat wonen.
Uit dit document blijkt dat meester Joos Karreest een erg welstellende man was.
Zowel hij als zijn vrouw maakten er uitgebreid werk van om hun hele vermogen
over hun erfgenamen te verdelen. Hierbij vergat hij ook niet de minderbedeelde
inwoners van de stad, die hij vierhonderd broden schenkt bij zijn uitvaart. En
enkelen van hen krijgen bovendien nog enkele stuivers. Er worden in de akte
eveneens verschillende kostbaarheden vermeld: enkele zilveren lepels, een zilveren
kroes, gouden „angeloten‟, twee paternosters, waarvan één met vergulde figuren en,
op het einde, een gouden ring met een diamant. Dat deze stukken apart worden
vermeld en uitgedeeld worden kan erop duiden dat zij erg waardevol waren. Ook
worden er in de akte minstens drie personeelsleden vermeld: een werkman, een
knecht en een „jonkvrouw‟ of dienstmaagd. In de onderzochte notariële akten is dit
een zeer uitzonderlijke zaak.
2.1.3. Philips Lisiaert
Philips Lisiaert verklaart op 23 maart 154688
dat hij en zijn vrouw, wijlen Baettken
Cops hun testament hebben opgemaakt op 31 augustus 1540 voor notaris Adriaenen
van Gheele. Hierbij levert hij ons een tijdsmarge waarin zijn vrouw Baetkken Cops
overleden is. Zij hebben toen voor hun minderjarige kinderen twee voogden
aangesteld: Jacobe van Valckenputte en Janne de Moeleneere. Zij hebben tot op
88
S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (21).
30
heden nog geen handelingen betreffende dit voogdijschap gesteld. Philips Lisiaert
wil niet dat deze voogden of hun familie financieel onder dit voogdijschap lijden.
Hij zal daarom opdraaien voor alle kosten die zij maken met betrekking tot deze
opdracht.
De notariële fondsen van priesternotaris Adriaenen van Gheele werden echter niet
bewaard en konden daardoor ook niet verder bestudeerd worden.
2.1.4. Jacob Huysen
Op 23 november 154689
maken Jacob Huysen en zijn vrouw Margriete Wouters hun
testament op. Zij wonen iets buiten Antwerpen in de parochie Sint-Willebrordus.
Beiden zijn nog bij hun volle verstand en zij wensen dat alle voorgaande
testamenten en codicillen teniet gedaan worden.
Vier stuivers schenken zij aan het bisdom van O.L.Vrouw van Kamerijk en één
stuiver aan de parochie van Sint-Willebrordus. Josynen, dochter van Jacob en
Tanneken van Eyndhoven, ontvangt zesendertig Karolus gulden. Dit bedrag kan ook
in roerende goederen betaald worden. Jacob en Tanneken zijn gescheiden. Met de
schenking van dit bedrag is het onderhoudsgeld voor Josynen betaald. De rest van
zijn goederen zijn voor Margriete en haar kind.
Als Margriete eerst sterft, schenkt zij alles aan haar man en kind. Zij zullen de
goederen delen volgens het stadsrecht van Antwerpen.
2.1.5. Jacob Huysen
Op 10 februari 155090
doen Jacob Huysen en zijn vrouw Margriete Wouters hun
testament dat zij lieten opmaken op 23 november 1546, en alle voorgaande, teniet.
Toch hernemen zij grotendeels wat zij in de vorige akten lieten noteren. Zij voegen
hier echter nog aan toe dat wanneer Jacob als eerste zal sterven, Margriete, na
betaling van de onkosten van het sterfhuis, over al de overgebleven goederen kan
89
S.A.A., N 2073 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (165). 90
S.A.A., N 2074 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (22).
31
beschikken zoals zij het wenst. Ze vermelden in deze akte ook enkele kinderen die
tot hun zestien jaar van eten, drinken en kledij dienen voorzien te worden door de
langstlevende ouder. Na hun zestiende krijgen zij nog zes Karolus gulden. Als zij
voordien zouden sterven, hoeven de zes Karolus gulden niet uitbetaald worden en
mag het overgebleven geld na Margrietes dood verdeeld worden onder de kinderen.
Als Margriete eerste sterft, geldt voor Jacob dezelfde regeling. Ook hij krijgt
volledige zeggenschap over de goederen van Margriete, na betaling van de onkosten
voor het sterfhuis. Hij zal ook de kinderen tot hun zestien jaar onderhouden en ze
nadien zes Karolus gulden schenken.
Zij maken elkaar voogd van hun kinderen.
Hier zien we dat wanneer de gezinssituatie grondig veranderd is, bijvoorbeeld door
het krijgen van kinderen, er vaak een nieuw testament wordt opgemaakt. Dit is om
discussies te vermijden tussen de erfgenamen van beide partijen en ervoor te zorgen
dat er na hun dood voor de kinderen kan blijven gezorgd worden. Een voogd wordt
aangesteld, als de kinderen minderjarig zijn.
2.1.6. Eduwaert Buyst
Eduwaert Buyst en zijn zieke vrouw Jehanne Posthouwers verklaren op 17 augustus
155391
dat zij beiden hun huwelijksvoorwaarden teniet doen. Zij schenken vier
stuivers aan het bisdom O.L.Vrouw van Kamerijk en geven elkaar op als erfgenaam.
Als Eduwaert eerst komt te overlijden, krijgt Jehanne volledige zeggenschap over de
nagelaten goederen van haar man. Ze krijgt vruchtgebruik van haar helft van de
hoeve, de grond en alle toebehoren, gelegen te Belsele in het Waasland. Ook
ontvangt zij haar helft van de erfrenten, al moeten hier eerst de kosten van het
sterfhuis, de kerk en de uitvaart mee betaald worden.
Als Jehanne eerst overlijdt, mag Eduwaert beschikken over alle goederen die zij zal
nalaten in haar sterfhuis. Hiermee moeten eveneens de kosten van het sterfhuis, de
kerk en de uitvaart betaald worden. Hij mag deze goederen verkopen, veranderen,
zoals hij het verkiest. Haar kinderen krijgen twee ponden groten erfelijk en twee
91
S.A.A., N 541 (Protocollen van notaris Claeys) f° 28v.
32
ponden Brabants voor de alimentatie en het onderhouden van de kinderen zoals voor
eten, drinken en kledij. Als één of meer kinderen zouden sterven, komen de
overgebleven ponden de andere kinderen toe. Na het overlijden van Jehanne en
Eduwaert gaan heel het vruchtgebruik en de renten naar de kinderen.
In deze akte wordt een hoeve vermeld, die gelegen is in het Waasland. Dit lijkt een
duidelijke aanwijzing dat Eduwaert Buyst een vermogende kunstenaar was. Het
bezit van onroerend goed, buiten de eigen woning, duidt op een zeker kapitaal. Vaak
zijn hieraan ook pachtrenten verbonden die de betreffende eigenaar een extra
inkomen bezorgen. In dit document wordt hierover echter geen melding gemaakt.
2.1.7. Joos Karreest
Op 11 september 155392
verklaart Joos Karreest voor de notaris alle voorgaande
testamenten, codicillen en ook de huwelijksvoorwaarden op datum van 18 november
1545 met Gheertruyt Blieckmans teniet te doen. Voornamelijk het artikel waarin
beschreven werd hoe de nagelaten goederen over de kinderen verdeeld zouden
worden wil hij aanpassen. Het oude artikel vermeldt dat Katherina Karreest het
vierde deel zou krijgen van de goederen. Zijn vrouw en de kinderen die zij samen
zouden krijgen, dienden de drie andere delen onder hen te verdelen. Hij wil dit nu
veranderen.
Eerst schenkt hij vier stuivers aan het bisdom van O.L.Vrouw van Kamerijk voor
onrechtvaardig verkregen goederen en zes gulden aan de huisarmen van de stad. De
verdere verdeling van zijn goederen verloopt nu als volgt: zijn ouders, zolang elk
van hen nog leeft, krijgen twintig gulden lijfrenten. Janne Karreest krijgt tien gulden
per jaar die per halfjaar uitbetaald worden. Er is één gulden voor al zijn knechten en
dienstmeiden. De rest van zijn goederen gaan, na betaling van alle legaten en
onkosten, naar zijn kinderen. Katherina, zijn dochter uit een vorig huwelijk, en zijn
kinderen die hij heeft met Gheertruyt Blieckmans, krijgen evenveel, want alle
kinderen zijn voor hem even belangrijk.
92
S.A.A., N 2075 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (144).
33
Hij stelt voogden aan voor zijn minderjarige kinderen. Henricke van Achelen en
Bartelmeeus van Lippeloo zullen zich over de kinderen en hun goederen ontfermen.
Zijn vrouw staat aan het hoofd van de voogden als „oppermomboiresse‟. Zij krijgen
voor de moeite vier „ouchen‟ zilver als zij deze opdracht aanvaarden.
2.1.8. Joos Karreest
Op 13 mei 155693
verandert Joos Karreest opnieuw enkele elementen in zijn
testament. Zijn vader is intussen overleden. Zijn moeder ontvangt, zolang zij leeft,
twintig gulden lijfrente. Hij vermeldt nogmaals dat zijn ongehuwde en ietwat
simpele broer Janne tien gulden per jaar krijgt.
Na de betaling van de onkosten van het sterfhuis krijgt Katherina vijftig gulden
(zestien penningen per gulden gerekend) of achthonderd gulden (twintig penningen
per gulden gerekend) bovenop het deel van haar moeder. Zij staat ervoor in om dit
bedrag gelijk te verdelen over alle kinderen.
Hij stelt Henricke van Ollem en Jan Pellicorne aan als voogden voor zijn
minderjarige kinderen. Zij moeten zich over zijn kinderen en hun goederen
ontfermen.
2.1.9. Hans Liefrinck
Hans Liefrinck en Katlijne Cordiers, dochter van Jan, maken op 15 juni 155894
hun
testament op. Zij schenken twee stuivers aan het bisdom O.L.Vrouw van Kamerijk
voor onrechtmatig verkregen goederen en twee stuivers voor de parochie waarin zij
wonen. Deze parochie, in Antwerpen, wordt niet nader benoemd. Na betaling van
kosten van het sterfhuis, kosten van de kerk en de uitvaart, stellen zij elkaar aan als
belangrijkste erfgenaam van hun roerende en onroerende goederen: „De eerst
stervende geeft de langstlevende…‟. Zij mogen met deze goederen doen wat hen
belieft.
93
S.A.A., N 2076 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° (101)v. 94
S.A.A., N 2077 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° 89v.
34
De langstlevende van hen beiden zal de kinderen onderhouden in eten, drinken en
kledij. Ook zal hij/zij ervoor zorgen dat zij kunnen leren lezen en schrijven en een
beroep kunnen leren om later hun brood te verdienen.
Wanneer de kinderen huwen krijgen zij ieder vijftig gulden. Als één van hen
hertrouwt, verliest hij/zij het recht op de goederen van de overledene. De kinderen
krijgen dan vijfhonderd gulden (twintig stuivers per gulden gerekend). Met dit geld
kan er wel gezorgd worden voor hun opvoeding en opleiding.
Zij stellen elkaar aan als voogd van hun kinderen.
2.1.10. Philips Lisiaert
Op 8 februari 156195
stellen Philips Lisiaert en Cornelia Willems hun testament op.
Alle voorgaande testamenten worden bij deze teniet gedaan. Philips bekrachtigt
hierbij zijn voorwaarden opgetekend in de huwelijksvoorwaarden. Cornelia wil haar
voorwaarden aanpassen. Ook zij schenken twee stuivers aan het bisdom van
O.L.Vrouw van Kamerijk voor onrechtvaardig verkregen goederen.
Als Philips eerst overlijdt, zal aan zijn voorwaarden uit de huwelijksvoorwaarden
voldaan worden. Na de betaling van kosten van het sterfhuis en de uitvaart gaan al
zijn goederen naar zijn drie kinderen.
Als Cornelia eerst overlijdt, schenkt zij aan de kinderen van haar overleden zus
Marie Willems, hun vader is Thomaas Malote, per gezin één gouden kroon van
veertig stuivers elk. Samen is dit twaalf gulden (twintig stuivers per gulden
gerekend). Zij wonen in Namen.
Bovendien scheldt zij hen een som kwijt van vijfenveertig gulden die Philips Lisiaert
geleend heeft aan Thomaas. Cornelia schenkt ook honderdvijftig gulden aan
Gheertruyt, dochter van haar zus, ook Gheertruyt genaamd. Gheertuyt woont nu in
Bergen op Zoom. Deze som dient verdeeld te worden over alle erfgenamen.
Veertig gulden schenkt zij aan Lenaerde Boels die te Lyon woont. Hieronimus Boels
was de oom van Philips. De verhouding tussen Lenaerde Boels en Hieronimus Boels
blijkt echter niet uit de akte.
95
S.A.A., N 2077 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° (12)v.
35
De rest van haar roerende en onroerende goederen gaan naar Philips, na aftrek van
alle onkosten, etc.
2.1.11. Guillaume van den Broecke alias Paludanus
Op 29 mei in het jaar 155996
stellen Guillaume van de Broecke en zijn vrouw Sybilla
Rousmair hun testament op. Zij vermelden hierin weinig bijzonderheden. Ze stellen
elkaar aan als hun erfgenamen en de langstlevende van hen beiden zal instaan voor
de zorg voor de kinderen: eten, drinken en kleren. Zij moeten verzorgd worden als
ze gezond of als ze ziek zijn. Na hun dood schenken ze elk twee stuivers aan het
bisdom O.L.Vrouw van Kamerijk. Ze stellen elkaar bovendien aan als voogd van
hun kinderen. Ze zetten twee ponden Groten Vleems opzij om de kosten van het
sterfhuis te betalen.
2.2 De huwelijksvoorwaarden
96
S.A.A., N 543 (Protocollen van notaris Claeys) f° 49v.
36
Wat betreft vorm en inhoud lijken de huwelijksvoorwaarden, gedaan voor een
notaris, erg op het hierboven besproken testament. Beide toekomstige echtgenoten
verschijnen voor een openbare notaris om de voorwaarden, de inbreng van hun
goederen in het huwelijk te bespreken en te laten vastleggen. Vaak wordt hier ook
reeds vooruitgeblikt naar de manier waarop de goederen van de toekomstige bruid
en bruidegom na hun dood verdeeld zullen worden.
Ook in de huwelijksvoorwaarden krijgen we een goede kijk op het vermogen van de
betreffende kunstenaar. Echte kostbare spullen, zoals enkele waardevolle
kunstwerken terug te vinden in de huwelijksvoorwaarden van Philips Lisiaert97
,
worden vaak niet in het huwelijk ingebracht om problemen en eventueel verlies van
deze goederen tijdens een mogelijke scheiding te vermijden.
De aanstaande partners verklaren voor de notaris steeds dat zij reeds met elkaar
gecommuniceerd hebben over het huwelijk. Alle huwelijken werden voltrokken in
de O.L. Vrouwekerk. Opvallend is wel dat er slechts vijf huwelijksvoorwaarden van
schilders of beeldsnijders werden teruggevonden. Dit is maar één derde van het
aantal testamenten. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat vele mensen huwden
onder een vooraf vastgelegd stelstel zoals „huwen met gemeenschap van goederen‟,
waardoor meteen alle goederen in het huwelijk werden ingebracht. Een bijkomende
akte van de notaris was hiervoor mogelijk niet vereist.
2.2.1. Philips Lisiaert
Op 14 februari 154398
komen Philips Lisiaert en Cornelia Willems, dochter van
wijlen Jheronimus Boels, samen met hun vrienden en verwanten hun
huwelijksvoorwaarden opstellen. De toekomstige bruid en bruidegom leggen deze
vast, zodat er geen onenigheid kan ontstaan tussen de langstlevende en de
erfgenamen van de overledene.
Philips Lisiaert brengt volgende zaken in: alle erfrenten en huizen uit zijn huwelijk
met Baetken Cops en vijftienhonderd Karolus gulden in contant geld of in roerende
97
S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (21). 98
Ibid.
37
goederen. Al deze goederen zijn ook voor de helft van de kinderen van Philips
Lisiaert. Daarnaast vernoemt hij nog een aantal schilderijen die hij niet in het
huwelijk inbrengt en die hem alleen toebehoren. Deze werken zouden ook reeds
vermeld geweest zijn in een inventaris opgemaakt op 11 februari van hetzelfde jaar.
Dit document kon echter niet worden teruggevonden.
Volgende kunstwerken heeft hij in zijn bezit: een klein laatste avondmaal, een
Hieronimus en een Mariabeeld, alle van de hand van Pieter Coecke van Aelst.
Daarnaast bezit hij nog een dubbel doek met de voorstelling van de „Verzoeking van
Sint- Antonius‟ door Jan Mandijn en twee landschappen van de hand van Hansken.
Cornelia Willems vernoemt vervolgens haar ingebrachte goederen. Haar roerende
goederen worden geschat op zesentwintig ponden dertien schellingen groten
Brabants.
Goederen die overblijven na de dood van één van hen en de betaling van de kosten
van het sterfhuis, worden verdeeld over de langstlevende en de erfgenamen van de
overledene.
Als Philips eerst overlijdt, komen alle huizen en renten toe aan Cornelia. Zij zal
eveneens vierentwintig Karolus gulden lijfrente per jaar ontvangen, te beginnen
vanaf zijn sterfdag.
Ten slotte beloven zij elkaar tijdens hun huwelijk goed te onderhouden.
Het is een zeldzaamheid dat kunstwerken in notariële documenten zo bij naam
worden vermeld. Het overzicht van de werken biedt niet enkel een goed inzicht in
het vermogen van Philips Lisiaert, die hoogstwaarschijnlijk welgesteld was, daar hij
ook huizen in het huwelijk inbrengt, maar eventueel ook in de persoonlijke of
professionele connecties die hij met de voornoemde kunstenaars had.
2.2.2. Joos Karreest
38
Joos Karreest en zijn toekomstige bruid Gheertruyt Blieckmans symonsdochter
verschijnen op 18 november 154599
voor de openbare notaris. Hij is afkomstig uit
Keulen, zij uit ‟s Hertoghenbosch. Haar vader Symon, vrienden en verwanten zijn
bij het opstellen van de huwelijksvoorwaarden aanwezig.
Over de in te brengen goederen zijn zij het met elkaar eens geworden geen
specificatie te maken. Zij vragen de betreffende notaris om hierbij een regeling voor
hen op te stellen tussen vandaag en vastenavond100
. De goederen die zij tijdens hun
huwelijk krijgen, sparen of kopen gaan na hun dood over naar de kinderen. Zij
behouden in elk geval wel hun kledij, riemen en juwelen.
Als Joos de langstlevende is, krijgt hij van Gheertruyt driehonderd Karolus gulden.
Wanneer Gheertruyt het langste leeft, schenkt Joos haar zeshonderd Karolus gulden.
Zoals eerder vermeld, gaan alle ingebrachte roerende goederen na het overlijden van
hen naar hun kinderen. Als Joos overlijdt, krijgt Katherina Karreest, gezellin van
koopman Francesco de Montesa, een vierde deel van al de voornoemde goederen.
De rest is te verdelen over de andere kinderen.
Zoals eerder vermeld in het testament van Joos en Gheertruyt, op datum van 11
september 1553, zal hij deze regeling aanpassen, zodat alle kinderen evenveel
verkrijgen.
2.2.3 Eduwaert Buyst
Eduwaert Buyst en Heylwich Spierincx, dochter van Jan, maken op 29 december
1553101
hun huwelijksvoorwaarden op. Ook zij willen dit laten optekenen om
geschillen tussen de verschillende erfgenamen te vermijden.
Alle roerende goederen, contant geld en niet-contant geld, zoals renten en pachten,
brengen zij in het huwelijk in. Toch zullen deze renten bij het overlijden van de
bruid of bruidegom niet overgaan naar de partner.
Alle spullen die zij tijdens het huwelijk spaarden en verzamelden zullen volgens het
stadsrecht van Antwerpen overgaan naar de langstlevende van hen beiden. Wanneer
Eduwaert het eerste overlijdt, zal Heylwich heel haar leven zes ponden Vleems
99
S.A.A., N 2072 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 205. 100
vastenavond is de laatste avond voor het begin van de vasten op Aswoensdag. 101
S.A.A., N 2075 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (196)v.
39
lijfrente ontvangen. Indien Heylwich het eerste zou overlijden, mag Eduwaert
beschikken over al haar ingebrachte en andere goederen. Hij mag met deze goederen
aanvangen wat hem belieft, maar hij zal eerst haar erfgenamen volgende sommen
uitkeren: Janneken Maeykens, de dochter van haar zus en Symonen Tannekens, de
zoon van haar zus ontvangen ieder honderd Karolus gulden (twintig stuivers per
penning gerekend).
Ten slotte beloven zij elkaar te onderhouden in deze huwelijksvoorwaarden.
2.3 De samenwerking of leerling-contracten
40
Van een geheel andere orde zijn de samenwerkingscontracten tussen twee meesters
of de contracten opgemaakt tussen meester en, in de meeste gevallen, de ouder of de
voogd van de leerling.
Deze documenten, waarvan er slechts een drietal gevonden werden in de
onderzochte notariële akten leveren ons een schat aan informatie. Deze betreft niet
alleen de samenwerkingsverbanden die door het contract tot stand kwamen, maar
gaat voornamelijk over de opleiding van leerling tot meester en over de organisatie
van het atelier.
Het artikel van Jan van der Stock: „De organisatie van het beeldsnijders- en
schildersatelier te Antwerpen. Documenten 1480-1530‟, verschenen in: „Antwerpse
Retabels‟102
, is een
Top Related