Indicatoren van psychosociale stress en veerkracht in de ...

37
Indicatoren van psychosociale stress en veerkracht in de Centrum- Oostelijke regio van Burkina Faso Valentine Heyrman (01007359) Promotor: Dr. Sofie Vindevogel Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN Academiejaar 2014 - 2015

Transcript of Indicatoren van psychosociale stress en veerkracht in de ...

Indicatoren van psychosociale stress en veerkracht in de Centrum-

Oostelijke regio van Burkina Faso

Valentine Heyrman

(01007359)

Promotor: Dr. Sofie Vindevogel

Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de

Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek

FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN

PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN

Academiejaar 2014 - 2015

2

3

Valentine Heyrman

Academiejaar 2014-2015

Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek

Titel: Indicatoren van psychosociale stress en veerkracht in de Centrum-Oostelijke

regio van Burkina Faso

Promotor: Dr. Sofie Vindevogel

Abstract

Doel: Empirisch onderzoek naar cultureel-sensitieve indicatoren van psychosociale stress en

veerkracht bij jongeren die in kwetsbare en stressvolle situaties opgroeien. De focus ligt hierbij

op jongeren in situaties van structurele armoede.

Methoden: De studie werd uitgevoerd in de Centrum-Oostelijke regio in Burkina faso bij 116

adolescenten die bevraagd werden via Free Listing Tasks. De resultaten hiervan werden

geclusterd aan de hand van een Card Sorting Task met 6 representatieve figuren uit de

populatie. Hiernaast werden er 4 verschillende homogene focusgroepen samengesteld (n=51)

om aan de hand van een Participative Ranking Method de verschillende stressoren en

indicatoren van psychosociale stress en veerkracht te clusteren. De analyse van de data

gebeurde zowel kwantitatief als kwalitatief.

Resultaten: Armoede, scholing en een gebrek aan steun en voorzieningen kwamen naar voor als

belangrijke stressoren in het onderzoek. Als reactie op de stressoren maken jongeren zich vaak

zorgen over hun toekomst en ontstaan er ernstige gevoelens van ontmoediging en angst.

Veerkrachtigheid van jongeren ontstaat regelmatig in relatie met anderen en schuilt vaak in

positieve intenties en concrete acties met oog op een betere toekomst.

Conclusie: Stressoren, stress en veerkracht zijn in dit onderzoek contextueel in kaart gebracht.

Hierbij stond armoede in verband met heel wat stressoren. Met dit onderzoek wordt een aanzet

gegeven tot interventies die een voorafgaand begrip vragen van de contextuele betekenissen van

de onderzoeksconcepten.

4

Dankwoord Onderzoek is steeds gekleurd. Meer nog dan door stage te doen of onderzoek te voeren, werd

mijn blik gekleurd door mijn dagelijkse leven in Burkina Faso. Aanvankelijk zag ik vooral chaos

en verviel ik makkelijk in een waarheidsoordeel van buitenaf. Pas later, in de omgang met

mensen, ontdekte ik een complexiteit in het leven die ik zelfs na zes maanden niet volledig zou

kunnen vatten. Er is zoveel te ontdekken in het sociale leven en de geschiedenis van mensen. En

net daarom ben ik dankbaar dat ik omringd ben geweest door fantastische die hun leefwereld

voor mij open gesteld hebben. Via dit onderzoek wil ik hun stem naar voor brengen maar tevens

duiden op de contextualiteit van deze gegevens.

Mijn eerste dank gaat uit naar mijn gastfamilie in Ouagadougou om me regelmatig te ontvangen

en me in contact te brengen met een veelheid aan rijkelijk (politiek) gekleurde mensen.

Een grote dankjewel ook aan de mensen van mijn stageplaats RBCAH Garango. Zij vormden een

referentiepunt tijdens mijn onderzoek. Hierbij gaat mijn grootste dank uit naar Julien Bambara

die alle bijeenkomsten in goede banen heeft geleid en me ook telkens met veel geduld heeft

geholpen om alles, ondanks mijn aanvankelijk nogal wankel frans, goed te begrijpen.

Minstens even belangrijk waren alle participanten. Het is door hun bereidwilligheid om deel te

nemen dat dit onderzoek mogelijk was. Ik heb de inbreng van ieder van hen ontzettend

geapprecieerd!

Verder ook dank aan mijn promotor Dr. Sofie Vindevogel voor de hulp bij de vormgeving en

analyse van dit onderzoek, het aanreiken van de behulpzame bronnen en tips en de kritische

opvolging doorheen het proces.

Mijn dank gaat eveneens uit naar VLIR-UOS voor de beurs ter ondersteuning van deze

buitenlandse ervaring.

Deze masterproef was een proces van lange duur, daarom wil ik familie en vrienden, in het

bijzonder Liesa en Stef bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun en aanmoediging.

Tot slot zou ik Florentine Van Espen willen bedanken. Zij is doorheen mijn verblijf een inspiratie

geweest om steeds verder te gaan in het ontdekken van de verschillende laagjes van het leven in

Garango en Burkina Faso. Een zoektocht die ook mee vormgaf aan de context specifieke aanpak

van deze Masterproef.

5

Inhoudstafel Abstract ................................................................................................................................................... 3

Dankwoord .............................................................................................................................................. 4

I. Inleiding ................................................................................................................................................ 7

II. Literatuurstudie ................................................................................................................................... 7

1. Stressoren, Indicatoren van Psychosociale Stress en Veerkracht ................................................... 7

1.1 Stressoren ................................................................................................................................ 7

1.2 Indicatoren van psychosociale stress ...................................................................................... 8

1.3 Indicatoren van veerkracht ..................................................................................................... 8

2. Culturele en contextuele sensitiviteit van het onderzoek .............................................................. 9

3. Probleemstelling en onderzoeksvragen .......................................................................................... 9

4. Onderzoekssetting........................................................................................................................... 9

III. Methodologie ................................................................................................................................... 10

1. Free Listing Task (FLT).................................................................................................................... 10

1.1 Populatie en steekproef ........................................................................................................ 10

1.2 Procedure .............................................................................................................................. 11

1.2.1 Dataverzameling ............................................................................................................ 11

1.2.2 Data-analyse .................................................................................................................. 11

2. Card Sorting Task (CST) .................................................................................................................. 11

2.1 Populatie en steekproef ........................................................................................................ 11

2.2 Procedure .............................................................................................................................. 12

2.2.1 Dataverzameling ............................................................................................................ 12

2.2.2 Data-analyse .................................................................................................................. 12

3. Participative Ranking Method (PRM) ............................................................................................ 12

3.1 Populatie en steekproef ........................................................................................................ 12

3.2 Procedure .............................................................................................................................. 13

3.2.1 dataverzameling ............................................................................................................ 13

3.2.2 Data-analyse .................................................................................................................. 13

4. Kwaliteit en Ethiek van het onderzoek .......................................................................................... 14

4.1 Ethische overwegingen ......................................................................................................... 14

4.2 Kwaliteitscriteria .................................................................................................................... 14

IV Resultaten ......................................................................................................................................... 14

1. FLT en CST ...................................................................................................................................... 14

1.1 Stressoren .............................................................................................................................. 14

6

1.1.1 Itemniveau ..................................................................................................................... 14

1.1.2 Clusterniveau ................................................................................................................. 15

1.2 Indicatoren van psychosociale stress .................................................................................... 17

1.2.1 Itemniveau ..................................................................................................................... 17

1.2.2 Clusterniveau ................................................................................................................. 17

1.3 Indicatoren van veerkracht ................................................................................................... 18

1.3.1 Itemniveau ..................................................................................................................... 18

1.3.2 Clusterniveau ................................................................................................................. 19

2. PRM ............................................................................................................................................... 21

2.1 Stressoren .............................................................................................................................. 21

2.2 Indicatoren van psychosociale stress .................................................................................... 25

2.3 Indicatoren van veerkracht ................................................................................................... 27

V Discussie en conclusie ........................................................................................................................ 29

Bibliografie ............................................................................................................................................ 32

Bijlagen .................................................................................................................................................. 36

7

I. Inleiding Wereldwijd is er een groeiende aandacht voor mentale gezondheid. Kinderen en jongeren die

wonen in landen in ontwikkeling, leven vaak in slechte socio-economische omstandigheden.

Hierbij krijgen ze te maken met heel wat meer stressoren dan jongeren in landen met hoge

inkomens (Sawyer et al., 2012). Deze jongeren zullen de rode draad vormen van mijn onderzoek.

Meer specifiek zal ik onderzoek doen naar de indicatoren van psychosociale stress en veerkracht

van kinderen en jongeren die opgroeien in een omgeving van structurele armoede en er te maken

krijgen met stressvolle gebeurtenissen (centraal thema). Het eerste deel van deze masterproef

bestaat uit een verkennend literatuuronderzoek waarbij de centrale onderzoeksconcepten

beschreven zullen worden. Hieruit zal de afbakening van de onderzoeksvragen –en context

voortvloeien. De methodologie van dit onderzoek bestaat uit zowel kwalitatieve als

kwantitatieve methoden waarbij de inhoud van het onderzoek in zo groot mogelijke mate aan de

participanten wordt gegeven. Tot slot volgt er een vergelijking van de resultaten met

voorafgaande onderzoeken met bijhorend besluit.

II. Literatuurstudie

1. Stressoren, Indicatoren van Psychosociale Stress en Veerkracht

1.1 Stressoren Door onderzoek te doen naar psychosociale stress bij mensen, kan er een inschatting gemaakt

worden van de relatie van een individu met zijn of haar sociale wereld zonder enkel te focussen

op diagnosticeerbare mentale gezondheidsstoornissen. Onderzoek naar psychosociale stress bij

verschillende populaties, vraagt een begrip van wat stressvol is en waarom. Stress varieert

namelijk naargelang de cultuur, ecologische setting, gender, leeftijd en heel wat andere andere

specifieke overwegingen (Laungani, 2001). Hierbij wijst Sandro (2007) in zijn onderzoek op het

belang van politieke, economische of macrosociale stressoren met invloed op de individuele

gezondheid en het welzijn.

In onderzoeken in ontwikkelingslanden op het Afrikaanse continent komen heel wat concrete

stressoren naar voren (Pike, 2004). Een case studie van Pike (2004) in Kenia haalt voeding als

belangrijke stressor aan. Bij dit onderzoek werden ook conflict, het verlies van dieren of ernstige

ziektes aangehaald als stressoren die volgens de studie meer impact hebben op arme mensen.

Uit een literatuuronderzoek van Patel & Kleinman (2003) blijkt dat stressoren zoals een lage

graad van onderwijs, onzekerheid, een sociaal snelle revolutie, geweld en fysieke gezondheid

maken dat arme mensen sneller vatbaar zijn voor mentale gezondheidsproblemen. Amerikaanse

onderzoeken van onder andere Blair (2010) en Evans & Kim (2013) wijzen eveneens op het

aanwezig zijn van meer stressoren in gezinnen in armoede. Pike & Patil (2006) halen naast een

zwakke integratie en ernstige ziektes, beperkte controle over bronnen aan als grote stressor in

hun onderzoek naar psychosociale gezondheid in Tanzania. Ander onderzoek in

ontwikkelingslanden geeft een hoge sterftegraad en ziekte aan als grote stressoren (Macro,

2005). Verdere stressoren die worden aangehaald in dit onderzoek zijn verlies van bezit,

observeren of betrokkenheid in gevechten en onzekere toegang tot gezondheidszorg. Hierbij is

er een trend van sociale en ecologische verandering in de wereld die een invloed heeft op

8

landelijke gemeenschappen. Zo zorgt het veranderende klimaat voor onzekerheid rond

landbouw en veeteelt in seizoensgebonden omgevingen (Pike & Patil, 2006).

1.2 Indicatoren van psychosociale stress Uit de onderzoeken van Hadley et al. (2008) en Pike & Patil (2006) in landelijke

gemeenschappen in Oost-Afrika, blijkt dat stressoren een invloed hebben op de psychosociale

gezondheid van mensen. Omgevingsstressoren kunnen volgens de onderzoeken onder andere

resulteren in zwaar emotioneel verdriet, een depressieve gemoedstoestand, angst, onzekerheid,

beperkte zelfregulatie of post-traumatische stresssymptomen. Bij wijze van voorbeeld is

voedselonzekerheid als stressor meer dan een gebrek aan voeding. Er hangt een onzekerheid en

onvoorspelbaarheid mee samen die mentale gezondheidsproblemen zoals angst en depressie

kan stimuleren. Het is dus een stressor die ook gevolgen heeft voor indicatoren van

psychosociale stress (Hadley, et al., 2008; Tsai et al., 2012). Stressoren kunnen tevens

samenhangen met belangrijke waarden van mensen waardoor ze opnieuw zwaarder worden.

Het niet hebben van werk bijvoorbeeld kan naast een financieel verlies ook een verlies van

onafhankelijkheid, sociale integratie en sociale steun betekenen. Psychosociale stress kan dus

begrepen worden als een dynamisch begrip dat ontstaat uit cumulatieve interacties van de

persoon en een specifieke omgeving (Cacioppo, Berntson, Sheridan, & McClintock, 2000).

1.3 Indicatoren van veerkracht Veerkracht is een interactief concept dat wordt opgevat als de capaciteit om terug te keren naar

normaal functioneren of zelfs te ontplooien na trauma of stressvolle gebeurtenissen. Het

refereert ook naar de afwezigheid van mentale of de psychosociale problemen ondanks serieuze

ellende (bijvoorbeeld armoede of verwaarlozing) en naar de aanwezigheid van

ontwikkelingscompetenties in moeilijke levenscondities (Masten, 2007; Patterson, 2002; Rutter,

2006; Rutter, 2007, 2013; Windle, 2011). Veerkracht is niet iets individueel maar is een proces

dat, in tegenstelling tot traditionele concepten, tot ontwikkeling komt binnen de omgeving

(Cyrulnik, 2002; Doll, Zucker, & Brehm, 2004; Rutter, 2006; Rutter, 2007; Walsh, 2007). De

opvatting van het begrip veerkracht kan sterk verschillen volgens socio-culturele context (Tol,

Song, & Jordans, 2013). Ondanks de bestaande discussie omtrent de definitie wordt veerkracht

gezien een persoonlijke eigenschap die individuen helpt omgaan met stressvolle situaties en het

bereiken van een goede adaptatie en ontwikkeling (Hu, Zhang, & Wang, 2015).

In de literatuur wordt er door Rutter (1999), Bonanno (2004) en Windle (2011) over veerkracht

gesproken in termen van protectieve bronnen die de ontwikkeling van positieve factoren en

gezonde persoonlijkheidskarakteristieken aanmoedigen. Volgens de indeling van Khanlou &

Wray (2014) bestaan deze protectieve factoren uit individuele factoren, familiale factoren en

sociale omgevingsfactoren. Deze factoren, ook wel adaptieve systemen genoemd, staan constant

met elkaar in interactie en mogen dus niet geïsoleerd bekeken worden. Ze ontstaan volgens het

onderzoek van Masten (2001) gewoonlijk uit normatieve functies van gangbare menselijke

adaptatiesystemen. Meer concreet worden deze adaptieve systemen door Cortes & Cruz (2011)

als volgt opgesomd: learning, attachment, motivation, response to stress, self-modulation, family,

school, cultural and social systems. Hiernaast moet er ook aandacht besteed worden aan

mogelijke spirituele hulpbronnen (Crawford, Wright, & Masten, 2006).

Tot slot wijzen Bonanno, Westphal, & Mancini (2011) ook op enkele relatief stabiele dimensies

van het concept veerkracht die niet of niet makkelijk veranderbaar zijn zoals de volgende

veerkracht-promotende factoren: persoonlijkheid, demografische variatie, leven van

9

blootstelling aan trauma, sociale en economische bronnen, levensbeschouwingen en capaciteit

voor positieve emoties.

2. Culturele en contextuele sensitiviteit van het onderzoek Over heel de wereld worden jonge mensen volwassen in ontwikkelingscontexten die

gekarakteriseerd worden door economische deprivatie en sociale ongelijkheid. Volgens Unicef

(2004) groeit bijna de helft van de kinderen in de wereld op in extreme armoede (Bellamy,

2004).

Hierbij is het echter contextueel bepaald hoe mensen stressoren waarnemen en ervaren,

waardoor deze moeilijk te bevatten zijn in universele – en mono-dimensionele indicatoren

(Gough & McGregor, 2007). Ook vele krachten die het mensen mogelijk maken om om te gaan

met deze stressvolle gebeurtenissen zijn ingebed in het collectieve geheugen van een

gemeenschap, cultuur of religie (Saul, Ukshini, Blyta, & Statovci, 2003).

In dit onderzoek worden stressoren, stress en veerkracht gezien als concepten die niet los staan

van elkaar. Een reactie op een stressor staat namelijk sterk in verband met de overkoepelende

context. Bij het voorkomen van stressoren kan deze bijvoorbeeld bepalen of er mogelijk

negatieve effecten kunnen zijn op de gezondheid van een persoon onder stressvolle

omstandigheden of positieve effecten onder condities van steun en bescherming (Boyce & Ellis,

2005). Omwille van die overkoepelende context, is het belangrijk om deze voorgenoemde

concepten niet geïsoleerd te bekijken, maar in relatie met elkaar en de ruimere specifieke

omgeving. Op deze manier kan er getracht worden om complexe onderliggende processen zo

volledig mogelijk te begrijpen.

3. Probleemstelling en onderzoeksvragen Contextueel gericht onderzoek in niet-Westerse settingen naar stressoren, psychosociale stress

en veerkracht is eerder beperkt. Door het in kaart brengen van context-sensitieve indicatoren

kunnen deze thema’s meer onder de aandacht gebracht worden en kan er een aanzet zijn naar

een adequate aanpak. Jongeren die leven in landen van structurele armoede vormen een

specifieke doelgroep en hebben bijgevolg nood aan een specifieke aanpak. De volgende

drieledige onderzoeksvraag vloeit hieruit voort:

1 Wat zijn de vaakst voorkomende en prioritaire stressoren voor jongeren in een context van

structurele armoede?

2 Welke psychosociale problemen kunnen ze ontwikkelen als gevolg van deze stressoren?

Welke zijn het vaakst voorkomend en/of prioritair?

3 Hoe slagen jongeren erin om deze problemen te overkomen? Welke bronnen zijn hierbij

behulpzaam? Welke zijn het vaakst voorkomend en/of prioritair?

4. Onderzoekssetting Het onderzoek vindt plaats in Burkina Faso, een dicht bevolkt land in West-Afrika met een snelle

populatiegroei. Het land wordt omschreven als een van de armste regio’s ter wereld.

Seizoensgebonden landbouw is de economische hoofdbron van overleven voor de populatie

maar is risicovol door onbetrouwbare regenval en bodems van slechte kwaliteit. (Adams &

10

Mortimore, 1997; Mertz et al., 2011; Tschakert, 2007). Andere economische activiteiten zoals

migratie en handel krijgen een snelgroeiend belang door de snelle institutionele veranderingen

die het land momenteel mee vormgeven (Raquez & Lambin, 2006). Uitgebreide

familieverbanden vormen bij onzekere levensomstandigheden een hoogst noodzakelijk sociaal

vangnet. De gezondheidsproblemen in Burkina Faso zijn omvangrijk en complex. De

overheidsmiddelen voor de aanpak van deze en andere problemen zijn uiterst beperkt

(Breusers & Grumiau, 2002).

Bovenstaande beschrijving houdt enkele voorname context-specifieke stressoren in. Deze zitten

ingebed in een rijk spectrum van cultuurspecifieke reacties en methoden om hiermee om te

gaan. Omdat deze vaak niet duidelijk zichtbaar zijn voor Westerse onderzoekers, is het

interessant om deze specifieke regio onder de loep te nemen om achterliggende betekenissen

van gedrag en reacties op deze stressoren te onderzoeken.

Participanten werden geselecteerd in en rond Garango, een dorp gelegen in de regio Boulgou, in

het Centraal-Oostelijke deel van het land. Het is een streek die hoofdzakelijk gekenmerkt wordt

door landbouw en waar ook veel armoede heerst. Het dorp Garango is centraal gelegen en wordt

omgeven door meer landelijke dorpjes. Garango wordt voor lokale bewoners beschouwd als de

stad waarbij omliggende dorpen het platteland vormen. Hoewel het dorp in vergelijking met

grotere steden in het land geen echte stad is, is het toch zo opgenomen in het onderzoek om

tegemoet te komen aan de lokale interpretatie.

III. Methodologie

1. Free Listing Task (FLT)

1.1 Populatie en steekproef De beoogde populatie bestond uit jongeren tussen 14 en 25 jaar uit de Centrum-Oostelijke regio

van Burkina Faso. De steekproef werd, net als doorheen het ganse onderzoek, samengesteld aan

de hand van snowball sampling. Aangezien het afnemen van de vragenlijsten in dit deel van het

onderzoek schriftelijk moest verlopen, werd er gefocust op schoolgaande jongeren die kunnen

lezen en schrijven. In Tabel 1 zijn enkele socio-demografische kenmerken van de participanten

terug te vinden.

Tabel 1 : Overzicht, frequenties en procenten socio-demografische variabelen

Variabele Totaal aantal (n=116), n(%)

Leeftijd 17 (14-20)* Geografisch gebied Dorp 90 (78) Stad 24 (21) Religie Katholiek 29 (25) Moslim 81 (70) Protestant 3 (3) Hoofdbron familie inkomen Landbouw 58 (50)

11

Handel 13 (11) *gemiddelde leeftijd (range)

1.2 Procedure

1.2.1 Dataverzameling

Het vertrekpunt van waaruit alle participanten doorheen het hele onderzoek zijn verzameld, is

de organisatie RBCAH Garango. Hier heb ik gelijklopend met het onderzoek in de periode

september 2014- maart 2015 stage gedaan. Het is een katholieke organisatie die instaat voor

hulpverlening aan mensen met een beperking en in moeilijke levensomstandigheden. Doordat ze

hiervoor vaak samenwerken met scholen en andere organisaties, hebben ze een breed netwerk

om participanten te bereiken.

De FLT werd afgenomen in een publieke school in Garango. De klassen waarin de meerderheid

van de leerlingen zich tussen 14 en 25 jaar bevonden, werden geselecteerd. De leerlingen zitten

in gemengde klassen waar de leeftijden sterk uit elkaar liggen. Dit komt omdat er geen

schoolplicht is en leerlingen beginnen soms op latere leeftijd met naar school te gaan of stoppen

bijvoorbeeld voor 1 of 2 jaar met schoolgaan omwille van bijvoorbeeld problemen thuis. Er

waren geen weigeringen.

De eerste fase van dit luik van de dataverzameling was ondernomen in oktober en november

2014. Hierbij werd er aan jongeren gevraagd om individueel de belangrijkste stressoren,

indicatoren van psychosociale stress en indicatoren van veerkracht op te lijsten (zie bijlage). In

overleg met de organisatie waar ik stage liep, werden hiervoor volgende aangepaste vragen

opgesteld: 1) ‘Qu’est-ce que tu crains dans ton village, dans ta ville ? / Qu’est-ce que ne va pas,

entant que jeunes dans ton village, ville ?’ 2) ‘Quel(s) problème(s) vis–tu à cause de ce qui ne va pas

dans ton village, ta ville ? Quand tu as des difficultés à quoi tu penses, qu’est-ce que tu ressens et

qu’est-ce que tu fais?’ 3) ‘Comment surmontes-tu ces difficultés ? Par les pensées ? Les sentiments ?

Ton comportement?’

Alle unieke antwoorden werden opgelijst en de dubbele werden samengenomen en

geherformuleerd. Dit mondde uit in een lijst met alle unieke antwoorden per vraag die numeriek

gecodeerd werden voor latere analyse.

1.2.2 Data-analyse

Per onderzoeksvraag die afgenomen werd bij de FLT werd er een frequentietabel opgemaakt

met alle unieke antwoorden met bijhorende frequentie. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de

Data Analyse functie (Histogram) in Excel. Dit maakte het mogelijk om kwantitatief te bekijken

welke antwoorden door hoeveel procent van de participanten werden gegeven.

2. Card Sorting Task (CST)

2.1 Populatie en steekproef Voor deze fase van het onderzoeksluik was het de bedoeling een heterogene steekproef samen

te stellen, bestaande uit representatieve sleutelfiguren uit de gemeenschap. De groep bestond uit

6 participanten : de directeur van RBCAH, de directrice van l’Action Sociale, een jonge catechist,

een traditionele dorpschef, de verantwoordelijke voor onderwijs in Garango (tevens een

12

leerkracht) en de Imam. De leeftijdsrange lag tussen 34 en 60 jaar en de gemiddelde leeftijd was

47 jaar. Er nam 1 vrouw deel en 5 mannen.

2.2 Procedure

2.2.1 Dataverzameling

De CST werd ondernomen in januari 2015. Dit gedeelte was een eerste analyse van de

resultaten van de FLT en voegde tevens ook een lokale interpretatie toe. De participanten

werden uitgenodigd in de vergaderzaal van RBCAH. De totale sessie duurde ongeveer drie uur. 1

persoon kon niet de hele oefening aanwezig blijven. Er werd uitleg geven bij de procedure van

het onderzoek en de FLT die aan deze oefening vooraf was gegaan. Per vraag die gesteld was in

de FLT, werden alle unieke antwoorden voorgelegd aan de participanten. Er werd gevraagd om

eerst al deze antwoorden per vraag, die op kaartjes geschreven waren, door te lezen. Daarna

werd er gevraagd om gelijkaardige items in categorieën te verdelen en deze te benoemen. Per

vraag werd na deze individuele oefening naar een consensus gezocht, een onderverdeling en

benoeming van thema’s door de hele groep gemaakt. Doorheen deze oefening werden

argumenten en interpretaties genoteerd om terminologie te identificeren die makkelijk

verkeerd begrepen kan worden (Martin & Hanington, 2012).

2.2.2 Data-analyse

De kwalitatieve data werd thematisch geanalyseerd in relatie tot de onderzoeksvragen. Hierbij

werden de verschillende items uit de FLT door de participanten van de CST aan de hand van

bijgevoegde interpretaties geanalyseerd. Hun gekozen thema’s geven de patronen en

betekenissen binnen de dataset weer (Braun & Clarcke, 2006). Volgende fasen van de

thematische analyse doorlopen door de participanten: 1) vertrouwd raken met de data

(indicatoren met bijhorende betekenis); 2) individueel zoeken naar thema’s 3) thema’s herzien

4) thema’s definiëren en benoemen; 5) op zoek gaan naar een gemeenschappelijk consensus

rond de thema’s met bijhorende items en argumentatie. Om de kwantitatieve data te analyseren,

werd per onderzoeksvraag een similariteitsmatrix opgesteld die de frequentie weergaf van alle

itemcombinaties die individueel gemaakt werden door alle 6 participanten. Hierbij werd

weergegeven hoeveel keer (0 tot 6) een bepaald antwoord gecombineerd werd met een ander

item door de verschillende participanten. Deze matrix werd geanalyseerd aan de hand van

hiërarchische cluster analyse (complete linkage) met het statistisch software programma R.

Deze clusters worden in de resultatensectie beschreven aan de hand van hun bijhorende items.

3. Participative Ranking Method (PRM)

3.1 Populatie en steekproef Voor dit deel van het onderzoek werden er homogene groepen gezocht bestaande uit jongeren

en mensen die nauw in contact staan met hun leefwereld (Tabel 2). De hulpverleners waren

collega’s van op mijn stageplaats. Het perspectief van deze mensen was interessant omdat zij

ook werken met de ruimere omgeving (familie) van jongeren die een invloed heeft op hen. In

Tabel 2 zijn enkele socio-demografische kenmerken van de participanten terug te vinden:

13

Tabel 2: Overzicht socio-demografische gegevens PRM

*V: vrouw

* M: man

* JEC: Jeunesse Etudiante Catholique

3.2 Procedure

3.2.1 dataverzameling

De PRM is ontwikkeld door Stark et al. in 2009. De methode combineert sleutelprinicpes van

focusgroepmethodologie en participatory rural appraisal (PRA) activiteiten om lokale begrippen

weer te geven. Het is een flexibele benadering die aangepast kan worden aan lokale condities en

de persoon zelf is de expert. Bij een PRM-sessie wordt zowel kwantitatieve als kwalitatieve data

verzameld (Ager, Stark, Sparling, & Ager, 2011).

De sessies werden in goede banen geleid door een lokale persoon en zelf maakte ik notities van

de interpretaties. Er zijn drie delen te onderscheiden in het proces:

1. ‘Pile’: Hierbij wordt per onderzoeksvraag een lijst van ongeveer 8 à 10 items opgelijst.

Hiervoor werden dezelfde aangepaste vragen als bij de FLT gebruikt. De antwoorden

werden ter visualisatie op een krijtbord geschreven.

2. ‘Ranking’: Vervolgens werden per vraag de opgeschreven antwoorden genummerd

volgens prioriteit/significantie voor de gemeenschap. Hier werd over gediscussieerd en

dit kon procesmatig aangepast worden tot er een consensus bereikt was. Dit ging vlot

omdat de nummers makkelijk aan te passen waren op het krijtbord.

3. ‘Meaning’: Dit vond plaats doorheen de hele sessie. Hierbij werden de verschillende

interpretaties van de personen opgenomen ter verduidelijking van de items en hun

ordening.

3.2.2 Data-analyse

De resultaten van de verschillende PRM groepen waren verzameld om een overzicht van alle

indicatoren te genereren. Dit resulteerde in een lijst met unieke 32 items. Deze items werden

onderverdeeld in overkoepelende thema’s. Voor elk onderzoeksconcept werden thema’s

beschreven die de concepten weerspiegelen. Voor elke indicator werd de frequentie (aantal

keren een indicator was voorgekomen in de pile) en rank (gemiddelde rangorde positie van de

indicator over de verschillende sessies) berekend. Kwalitatieve data werden thematisch

geanalyseerd in relatie tot de onderzoeksvragen.

Groep

Aantal deelnemers

Leeftijdsrange

Woonplaats

Functie V M Dorp Stad

1 1 8 25-41 0 9 Hulpverleners RBCAAH

2 8 8 11-22 14 2 JEC

3 5 13 12-18 2 16 Scouts

4 3 5 26-38 0 8 Leerkrachten

14

4. Kwaliteit en Ethiek van het onderzoek

4.1 Ethische overwegingen Tijdens het onderzoek werd steeds gewerkt met geïnformeerde toestemming: Hierbij werd

volgens het ethisch protocol van de Universiteit Gent (2008) zoveel mogelijk gepaste informatie

aan de participanten gegeven waardoor zijn hun beslissing tot al dan niet deelname aan het

onderzoek zo bewust en overwogen mogelijk konden maken. Dit gebeurde aan de hand van een

te ondertekenen informed consent.

4.2 Kwaliteitscriteria In dit onderzoek werd gebruikt gemaakt van verschillende methoden voor de dataverzameling.

Bij het kwalitatieve deel van het onderzoek was er de mogelijkheid om ruimte te geven aan de

contextspecifieke betekenisverlening van de participanten. De (weliswaar gelimiteerde)

generaliseerbaarheid in dit onderzoek werd voorzien door het kwantitatief luik (Golafshani,

2003).

Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te garanderen, is de informatie in alle

onderzoeksfasen zo transparant mogelijk gedocumenteerd. Er werd ook aandacht besteed aan

de mogelijke verwachting van het resultaat van de proefleider. Hiervoor werden de sessies

telkens geleid door dezelfde persoon uit de lokale bevolking die de procedures goed beheerste.

Tijdens de PRM en CST werd er steeds gevraagd naar algemene kenmerken in plaats van

persoonlijke individuele situaties, dit om de data zo representatief mogelijk voor de hele

onderzoekspopulatie te laten zijn. Volgende strategieën, gebaseerd op aanbevelingen van

McMilllan en Schumacher (2006), werden gebruikt in dit onderzoek om de validiteit te

verhogen: Prolonged and persistent field work. Door zelf 6 maanden op de plaats te verblijven,

kon ik de onderzoeksconcepten beter plaatsen in de realiteit van de mensen. Multi-method

strategies. Er werd gebruik gemaakt van drie verschillende methoden in het onderzoek. Deze

verschillende methoden gaven de mogelijkheid om telkens een andere groep participanten aan

het woord te laten om de doelgroep bijgevolg zo representatief mogelijk voor te stellen in de

afgebakende onderzoekscontext. Participant language, description. Bij de PRM en CST was er

ruimte voor de participanten om hun antwoorden te rechtvaardigen en werd dit zo letterlijk

mogelijk opgeschreven. Dit geeft meer inzicht over de context waarin de antwoorden geplaatst

kunnen worden. Participant review. Na de sessies deelde ik mijn notities regelmatig met

collega’s van mijn stageplaats en vroeg ik af en toe nog wat meer uitleg bij sommige thema’s.

IV Resultaten

1. FLT en CST

1.1 Stressoren

1.1.1 Itemniveau

In totaal waren er 41 unieke stressoren neergepend, 36 hiervan door minder dan 10% van alle participanten en 5 items door tussen de 10% en 24% van de participanten. Deze laatste items zijn respectievelijk volgens hoogste frequentie: 1) angst voor de duivel/tovenaars/spoken 2) werkloosheid 3) armoede 4) ongunstige condities om te studeren 5) gebrek aan drinkbaar

15

water/waterputten/gebrek aan bossen. In onderstaande Tabel 3 zijn alle items weergegeven die door meer dan 4 procent van de participanten werden opgelijst. Tabel 3: Overzicht, frequenties en percentages items FLT

Items n (%) Peur de diable/des sorciers/des génies/des fantômes 28 (24) Manque centre d’emploi/chômage 22 (19) pauvreté 14 (12) Conditions d’étudier : électricité, pas des lieux bien organisé ou des matérielles d’étude (fournitures). Manque de salle de classe

14 (12)

Manque d’eau potable/de source d’eau/ manque de forage 12 (10) Malades grave où inconnues: Ebola, sida, paludisme 11 (9) Mauvaise pluviométrie 11 (9) Problèmes financiers 10 (9) Problème d’électricité 10 (9) Manque de sécurité/je ne peux pas sortir seul la nuit 10 (9) Haine dans la ville; conflits entre les habitants (terre chefferie) 8 (7) Banditisme/es voles 7 (6) Je crains les décès 6 (5) Analphabétisation 6 (5) Forte émigration 5 (4)

1.1.2 Clusterniveau

1.1.2.1 Individuele clustering

Tabel 4: Overzicht kwantitatieve clustering

Conditions d'étudier: électricité, pas des lieux bien organisé ou des matérielles d'étude (fournitures). Manque de salle de classe Manque de professeurs et d'écoles ; Manque de centre de distraction ; manque centre d'emploi/chômage ; alphabétisation ; problème des voies ; manque d'information/medias ; le problème de la mauvaise gouvernance du pays ; Retard de développement du village ; Problème d'électricité ; Manque de lieu de sport

Maladies grave où inconnues: Ebola, sida, paludisme ; Grossesses non désirées ; Mariages forcés ; Prostitution ; Jalousie ; Les jeunes qui n'aiment pas le travail/les élèves sont paresseux ; Faim/manque de nourriture ; Manque d'eau potable/ de source d'eau/ manque de forage; Pauvreté ; Problème de pluie (mauvaise pluviométrie) ; Problèmes financières ; La récolte ne donne pas bien

Accidents sur la route ; Drogue/ alcool/ cigarettes ; Manque de solidarité -; banditisme/ les voles ; Les jeunes n'épousent pas la paix ; les habitants n'arrivent pas à se comprendre (scolarisé/non-scolarisé) ; Mésentente entre les parents ; Manque de sécurité/ je ne peux pas sortir seul la nuit ; Haine dans la ville, conflits entre les habitants (terre, chefferie... ); Des animaux sauvages: serpents, oiseaux, chiens ; Je crains les décès ; Peur de diable/ des sorciers/ des génies/ des fantômes ; Je crains les coutumes/ rituels

De eerste cluster bevatte items die draaiden rond een gebrek aan infrastructuur/voorzieningen, de tweede cluster items die in de discussies besproken werden bij armoede-gerelateerde problemen en de derde cluster bevatte items te maken hebben met conflict en onveiligheid (Tabel 4).

16

1.1.2.2 Consensus

Tabel 5: Overzicht en frequenties kwalitatieve clustering

Cluster Items (n)

Gouvernance 11 Manque de professeurs et d'écoles ; Problème des voies (routes) ; Problème d'équipement ;

Manque de centre de distraction ; Le problème de la mauvaise gouvernance du pays ; Retard de développement du village ; Manque de lieu de sport ; Problème d'électricité ; Manque d'eau potable/de source d'eau/ manque de forage ; Manque de centre d'emploi/ chômage ; Manque d'information/ medias

Santé 4 Manque de centre santé et de promotion sociale (CSPS) ; Maladies graves où inconnues: Ebola, sida, paludisme ; Manque d'infirmiers au dispensaire ; Problème sanitaire (hygiène) Phénomène surnaturel 3 Je crains les coutumes/ rituels ; Je crains les décès ; Peur de diable/ des sorciers/ des génies/ des fantômes Vie Sociale 15 Problème financiers ; Forte émigration (avec risques) ; Problème de pluie (mauvaise pluviométrie) ; Manque de solidarité ; Faim/ manque de nourriture ; Mésentente entre les parents ; Prostitution ; Mariages forcés ; Pauvreté ; La récolte ne donne pas bien ; Les habitants n'arrivent pas à se comprendre (scolarisé/non-scolarisé) ; Drogue/alcool/cigarettes ; Jalousie ; Les jeunes n'épousent pas la paix ; grossesses non- désirées Société traditionnel 1 Haine dans la ville, conflits entre les habitants (terre, chefferie...) Scolarisation 3 Alphabétisation ; Les jeunes qui n'aiment pas le travail/ les élèves sont paresseux ; Conditions d'étudier: électricité, pas des lieux bien organisé ou des matérielles d'étude (fournitures), manque de salle de classe Sécurité 4 Des animaux sauvages: serpents, oiseaux, chiens ; Accidents sur la route ; Manque de sécurité/ je ne peux pas sortir seul la nuit ; Banditisme/ les voles De meeste items (n=15) van tabel 5 werden toegekend aan het thema SOCIALE LEVEN. Het thema OVERHEID was de tweede opmerkelijk grote categorie met 11 items. Deze twee thema’s stonden in de discussie centraal. Sommige participanten zagen het item armoede bijvoorbeeld als een zaak van de overheid. Een andere participant zag het anders zoals blijkt uit volgend citaat: ‘Ce n’est pas seulement la gouvernance, c’est la mentalité du peuple qui doit changer. Pauvreté est situé dans la vie social.’ De meerderheid van de participanten ging hiermee akkoord. Het gebrek aan bepaalde middelen en voorzieningen zoals scholen werd dan wel weer bij de overheid geplaatst. Een volgend discussiepunt ging over enkele items die vervat zitten in de categorieën SOCIALE LEVEN en BOVENNATUURLIJKE FENOMENEN, maar die ook bij de categorie TRADITIONELE SAMENLEVING kunnen horen. Zo wordt een gebrek aan solidariteit gezien als een probleem in het sociale leven dat deels het gevolg is van het vervagen van de tradities. Eén van de participanten formuleerde het als volgt: ‘Dans la tradition il y a des choses qui comporte beaucoup de valeur’. In deze zin kunnen deze tradities positief bijdragen aan het sociale leven en vond de chef die aanwezig was dat het zelfs geen aparte categorie hoefde te zijn. De andere participanten sloten zich hierbij aan. Sommige tradities schrijven ook geforceerde huwelijken voor of

17

organiseren rituelen die jongeren angst aanjagen. Een ander probleem dat erg specifiek is voor de traditionele samenleving, situeert zich rond een moeizame verdeling van het land.

1.2 Indicatoren van psychosociale stress

1.2.1 Itemniveau

In totaal waren er 36 unieke indicatoren van psychosociale stress neergepend, 34 hiervan door

minder dan 10% van alle participanten en 2 items door tussen de 10% en 15% van de

participanten. Deze laatste items zijn respectievelijk volgens hoogste frequentie 1) problemen

met het slapen/nachtmerries 2) in angst leven (Tabel 6).

Tabel 6: Overzicht, frequenties en percentages items FLT

Items n(%)

Je ne peux pas bien dormir la nuit/ cauchemars 17 (15) Je vie dans l’angoisse/j’ai peur 15 (13) Je m’inquiète/ je me ne sens pas tranquille 11 (9) Je ressens le malheur/je ne me sens pas bien/pas heureux 11 (9) Je deviens triste/ je ressens la désolation 10 (9) Je me soucie de l’avenir de mon village 8 (7)

1.2.2 Clusterniveau

1.2.2.1 Individuele clustering

Tabel 7: Overzicht kwantitatieve clustering

Je me sens frustré ; Je ressens de la colère ; je deviens triste/ je ressens la désolation je ressens la haine ; je me sens seul ; j'ai des mots de tête ; je me sens comme un individu qu'on a banni et retiré ses biens ; je pense que ma vie est en danger ; je ressens le malheur/ je ne me sens pas bien/pas heureux ; je me sens abandonner Je ressens la faiblesse en moi/je suis en carence ; je ressens le découragement ; Je me sens mort et je me sens disparu dans mon village ; Je pense que nous ne sommes pas aimé par les gens ; Ces difficultés sont très insupportables ; Je ne peux pas bien dormir la nuit/ en dormant je crie/ rêves bizarres ; Je pense que je veux mourir ; Je m'inquiète/ je ne me sens pas tranquille ; Je n'arrive pas à bien apprendre mes leçons à la maison ; Je vie dans l'angoisse/ j'ai peur ; Je me sens mal à l'aise ; je ressens des douleurs/ j'ai mal au cœur

Je me sens concerné ; J'ai peur que je finisse orphelin ; Je fais semblant de les aimer, je les salue tous ; Je pense à l'avenir du village ; je me soucie de l'avenir de mon village ; Je me demande si j'aurai du travail à faire quand je serai responsable et que je pourrai fonder une famille ; Je me sens paresseux/ je reste calme comme une maladive ; je souffre ; Je veux quitter le lieu/ changer de village ; que dois-je faire pour avoir de l'argent?; Je ne fais rien, j'ai cherché une solution et je ne l'ai pas trouvé ; Je rentre seul à la maison ; Je pense trop à leur vie qui est en danger ; je pense à disparaître dans la cour ; je pleure ;Je ne parle pas

De eerste cluster bevat items als angst, haat, frustratie, gevoelens van eenzaamheid, niet kunnen

slapen of niet meer komen tot het studeren van de lessen. In de tweede cluster meer concrete

zorgen naar voor samen met meer fysieke reacties: zorgen over de toekomst/geld, niet meer

praten, weg willen uit het dorp, wenen, verlamming in het handelen... (Tabel 7). De interpretatie

van deze cluster is erg abstract en mag dus niet gezien worden als een statisch gegeven.

18

1.2.2.2 Consensus

Tabel 8: Overzicht en frequenties kwalitatieve clustering

Cluster Items (n)

Avenir/ Perspectives 7 Que dois-je faire pour avoir de l'argent?; Je me demande si j'aurai du travail à faire quand je serai responsable et que je pourrai fonder une famille; J'ai peur que je finisse orphelin ; Je me soucie de l'avenir de mon village ; Je veux quitter le lieu/ changer de village, aller en ville ; Je pense trop à leur vie qui est en danger ; Je me sens concerné Ressentiment/sentiments 12 Je me sens abandonné ; Je pense que je veux mourir ; Je me sens seul ;Je ressens de la colère ; Je me sens comme un individu qu'on a banni et retiré ses biens ; Je pense que ma vie ne vaut rien ; Je pense que nous ne sommes pas aimé par les gens ; Je me sent mort et je me sens disparu dans mon village ; Je sens que ma vie est en danger ; Je vie dans l'angoisse/ j'ai peur ; Je ressens la faiblesse en moi/ je suis en carence ; Je ressens le découragement Conséquence 17 Je ne fais rien, j'ai cherché une solution et je ne l'ai pas trouvé ; Je ne peux pas bien dormir la nuit/ en dormant je crie/ rêves bizarres ; Je ne parle pas ; J'ai des mots de tête ; Je rentre seul à la maison ; Ces difficultés sont très insupportables ; Je souffre ; Je m'inquiète/ je ne me sens pas tranquille ; Je fais semblant de les aimer, je les salue tous ; Je n'arrive pas à bien apprendre mes leçons à la maison ; Je me sens paresseux/ je reste calme comme une maladive ; Je ressens des douleurs/ j'ai mal au cœur ; Je deviens triste / je ressens la désolation; je me sens frustré ; Je ressens le malheur/ je ne me sens pas bien/ pas heureux ; Je pense à disparaître dans la cour ; Je me sens mal à l'aise

Volgende categorieën werden door de participanten onderscheiden: 1)

AVENIR/PERSPECTIVES: Uit deze categorie blijkt dat veel jongeren zich ernstige zorgen maken

over hun toekomst; 2) RESSENTIMENT/SENTIMENTS: in deze categorie horen sterke gevoelens

van machteloosheid en angst tot woede en afgunst; 3)CONSEQUENCE: Dit is de grootste

categorie met 17 items. Deze bevat items die meer ernstige reacties zijn op eerdere opgewekte

gevoelens/gedachten met invloed op het dagelijkse functioneren.

In de discussie was er een relatief grote eensgezindheid rond deze indeling. Toch werd er

gewezen dat deze indeling geen exacte wetenschap is. Sommige items zoals ‘je vie dans

l’angoisse’ kunnen zowel bij de categorie sentiment als conséquence geplaatst worden omdat ze

in verschillende gradaties kunnen voorkomen.

1.3 Indicatoren van veerkracht

1.3.1 Itemniveau

In totaal waren er 34 unieke stressoren neergepend, 31 hiervan door minder dan 10% van alle

participanten en 3 items door tussen de 10% en 21% van de participanten. Deze laatste items

zijn respectievelijk volgens hoogste frequentie: 1) Op zoek gaan naar ideeën om het probleem op

te lossen, voorzorgen nemen 2) raad zoeken, hulp vragen aan volwassenen zoals ouders, de chef

of imam 3) Naar school gaan om problemen op een dag te kunnen overwinnen (Tabel 9).

19

Tabel 9: Overzicht, frequenties en percentages items FLT

Items n(%)

Je cherche des idées/je pense à ce que je dois faire pour résoudre le problème/ je prends mes dispositions

24 (21)

Je cherche des conseils/ aide des grands personnes : parents, chef, imam 13 (11) Je fais l’école pour pouvoir les convaincre un jour 12 (10) Je pense à mon avenir/ je pense cela finira un jour car tout début est difficile 11 (9) Je pense à bon Dieu/prier 9 (8) Je me bats pour sortir cette situation/ je me dis que je dois mettre de l’effort, je reste très discipliné

6 (5)

Faire quelque chose qui va m’éviter de penser 6 (5) Je me comporte bien (polie, gentille, respectueux, attentives) 6 (5) Jouer avec les autres 5 (4) Je partage avec mes meilleures amies pour avoir des bons conseils ; échanger avec mes camarades

5 (4)

Je me mets au travail/ me basant sur l’agriculture 4 (4)

1.3.2 Clusterniveau

1.3.2.1 Individuele clustering

Tabel 10: Overzicht kwantitatieve clustering

promener; chanter; sortir pour oublier; regarder la télévision; écouter la musique; causer avec mes amis; je pratique le sport; jouer avec les autres; je cherche des idées/ je pense à ce que je dois faire pour résoudre le problème/ je prends mes dispositions; je pense à mon père qui est décédé; je pense au bon Dieu/prier je me mets au travail/ me basant sur l'agriculture; faire des sacrifices; nourrir les malades; je cherche des conseils/ aide des grand personnes: parents/chef/imam; je surmonte ces difficultés par le chef du village; respecter mes parents et faire qu’ ils disent de faire; je pense à ma mère où mes bonnes notes à l'école pour changer les idées; je me dis que ce sont des épreuves de la vie; je fais l'école pour pouvoir les convaincre un jour j'essaie de m'endormir pour oublier tous; j'essaie de me calmer, je m'enferme seule dans ma chambre; faire quelque chose qui va m'éviter de penser; en gardant l'espoir; je me dis que ce n'est pas aussi grave que ça; Je me bats pour sortir de cette situation/ je me dis que je dois mettre de l'effort, je reste très discipliné; je prends courage; Je pense à me guérir; je pense à m'ensortir ; je pense à mon avenir/je pense cela finira un jour car tout début est difficile; je surmonte ces difficultés par les pensées en disant que toute chose est négligeable

De eerste cluster geeft duidelijk de items weer die te maken hebben met afleiding zoeken, de

tweede cluster bevat items die wijzen op concrete actie rond de stressoren (vaak gericht op of

met anderen) en de derde cluster wijst grotendeels op zelfregulatie op een meer psychisch

niveau (Tabel 10).

20

1.3.2.2 Consensus

Tabel 11 Overzicht kwalitatieve clustering

Cluster Items (n)

Foi/Espérance 5 Je pense à ma mère où mes bonnes notes à l'école pour changer les idées ; Je pense à bon dieu/prier ; En gardant l'espoir; Faire des sacrifices ; Je pense à mon père qui est décédé Distraction 7 Je pratique le sport ; Chanter ; Sortir pour oublier ; Jouer avec les autres ; Ecouter la musique; Regarder la télévision ; Causer avec mes amies Intention/courage 13 J'essaie de m'endormir pour oublier tous ; Je cherche un coin pour réfléchir et même pleurer ; Je me bats pour sortir de cette situation/ je me dis que je dois mettre de l'effort, je reste très discipliné; Je pense à me guérir ; Je me dis que ce n'est pas aussi grave que ça ; Je fais l'école pour pouvoir les convaincre un jour ; Je surmonte ces difficultés par les pensées en disant que toute chose est négligeable ; Je cherche des idées/ je pense à ce que je dois faire pour résoudre le problème/ je prends mes dispositions ; Je pense à mon avenir/je pense cela finira un jour car tout début est difficile ; Je me dis que ce sont des épreuves de la vie ; Faire quelque chose qui va m'éviter de penser ; Je pense à m'en sortir ; Je prends courage Conseil 4 Je partage avec es meilleures amies/camarades pour avoir des bons conseils; Je surmonte ces difficultés par le chef du village ; Je cherche des conseils/ aide des grand personnes: parents/chef/imam ; Respecter mes parents et faire qu’ils disent de faire Actions concrètes/ Réaction 5 J'essaie de me calmer, je m'enferme seule dans ma chambre ; Lire ; Promener ; Nourrir les

malades ; Je me mets au travail/ me basant sur l'agriculture

Tijdens de discussie kwamen de verschillen en gelijkenissen tussen een aantal categorieën

(Tabel 11) naar voren. Hierbij kwamen de thema’s DISTRACTION en ACTION CONCRETE aan

bod. Een participant formuleerde het volgende : ‘Distraction contre action concret c’est presque la

même : il fait quelque chose, différent que réflexion. On sait ce qu’on va faire.’ Toch werd er nadruk

gelegd op het verschil tussen beide categorieën : ‘Lire : ici c’est une action concrète, pas une

distraction.’ Hier slaat lezen op het zich informeren omtrent stressoren waarmee jongeren

geconfronteerd worden, eerder dan hier afstand van te nemen.

Het verschil tusen ACTION CONCRÈTE/RÉACTION en INTENTION/COURAGE werd duidelijk

gemaakt aan de hand van volgende item: ‘je fais l’école pour le convaincre un jour’. Een

participant vroeg zich het volgende af: ‘C’est concrète ou intention pour la future? C’est le résultat

où l’action maintenant ? C’est la réaction courant pour aller à l’école mais c’est pour convaincre un

jour donc c’est une intention’. De andere participanten sloten zich hier na enige discussie bij aan.

21

2. PRM

2.1 Stressoren Tabel 13 presenteert de indicatoren die werden verzameld over de groepen heen met

bijhorende frequentie (Hoe vaak werd deze indicator aangehaald doorheen de 4 groepen?) en

gemiddelde ranking (Hoe belangrijk werd deze indicator gemiddeld geacht?). De meest

frequente indicatoren voor stress bij jonge mensen zijn werkloosheid (door alle

participantengroepen geselecteerd), armoede, conflict tussen generaties en analfabetisme. Bij

het kijken naar de prioriteit van de meest frequent geselecteerde indicatoren in de ranking

oefening, heeft armoede naast een hoge frequentie de grootste prioriteit gekregen. Verder

kregen ook werkloosheid, analfabetisme en onwetendheid (‘ignorance’) een hoge prioriteit. Bij

het vergelijken van de groepen is er duidelijk doorslaggevende rol (hoge frequentie en ranking)

van de stressoren armoede en werkloosheid. De jongeren in de onderzochte groepen geven zelf

een veel lagere ranking aan werkloosheid dan de groepen ouderen. Verder werd het gebrek aan

scholing en materiaal op school enkel door jongeren aangehaald. Ook het gebrek aan respect en

het niet willen delen onder jongeren, werd enkel door hen aangehaald. Tot slot haalden ook

enkel de jongeren de tradities als stressor aan. Bij het analyseren van de geïdentificeerde

indicatoren, staan 9 overkoepelende thema’s centraal (Tabel 12).

Tabel 12: Overzicht, gemiddelde ranking en frequentie van centrale thema’s stressoren

Categorie Ranking Frequentie

Pauvreté 2,9 11

Ignorance 5,5 8

Education 6 2

Incertitude 7,3 3

Le poids de la tradition 7,4 5

Santé 8,3 3

Comportement excessif

9,1 7

Mauvaise gouvernement

9,3 3

Conflits 10 8

PAUVRETE

Armoede was het vaakst aangehaalde thema tijdens het onderzoek. Naast een hoge ranking

stond het doorheen de discussies in verband met bijna alle aangehaalde indicatoren.

Werkloosheid kan gezien worden als een gevolg en oorzaak van armoede. Een participant

formuleerde het als volgt: ‘Il y a pauvreté parce-que il y a un manque de travail où il y a un

manque de travail à cause de pauvreté ?’ Werkloosheid krijgt een hogere ranking voor de jeugd

dan armoede in de zin dat werk wordt gezien als een belangrijke manier om die allesomvattende

armoede te overkomen. Verder werd werkloosheid ook aangehaald als zijnde een attitude naast

een eerder structureel probleem.

22

Armoede kan het gevolg zijn van een slechte pluviometrie voor de landbouw. Armoede werd

hierbij ook met honger geassocieerd dat op zijn beurt in verband staat met andere thema’s. Dit

blijkt uit volgende citaat: ‘La famine amène beaucoup des problèmes. La plupart des gens vivent du

terre donc il y a beaucoup de famine quand la récolte ne donne pas. A cause de mal manger il y a

aussi des maladies’. Honger en armoede staan dus sterk met elkaar in verband. Toch kreeg

honger een lagere ranking omdat dit niet werd aanzien als de eerste zorg waar de jeugd in het

algemeen mee bezig is.

IGNORANCE

Onwetendheid kreeg de tweede grootste gemiddelde ranking toebedeeld en de derde grootste

frequentie. Het voorbeeld van vroegtijdige ouderschappen werd aangehaald als gevolg van een

gebrek aan kennis rond voorbehoedsmiddelen. Verder werd onwetendheid tijdens de discussies

ook sterk in verband gebracht met analfabetisme. Door niet te kunnen lezen, ontstaat er een

gebrek aan heel wat informatie die schriftelijk verspreid wordt. Tot slot kan deze onwetendheid

ook zorgen voor een kloof tussen mensen met meer (Westerse) kennis. Dit blijkt uit volgende

citaat: ‘Un manque d’information (différence entre les gens qui ont où qui n’ont pas accès à

l’information) cause un manque de compréhension.’

EDUCATION

Scholing werd enkel door de twee groepen jongeren zelf genoemd maar kreeg een relatief hoge

ranking. Niet alle jongeren hebben de kans om naar school te gaan omwille van het werk thuis.

Verder werd er ook een gebrek aan scholingsinfrastructuur, leerkrachten en documentatie

aangehaald. Zelfs al zouden alle jongeren naar school willen gaan, dan zou het nog niet mogelijk

zijn. De prioriteit ligt dus eerder bij het investeren in scholing dan bij het sensibiliseren van

jongeren om naar school te gaan.

INCERTITUDE

Een participant haalde het onderwerp als volgt aan : ‘L’incertitude du lendemain car ils ne sont

pas sûr de lendemain meilleur’. Onzekerheid gaat echter over meer dan een grote onzekerheid

over de toekomst. Het is een ruim thema dat bijvoorbeeld ook onveiligheid omvat als gevolg van

andere stressoren zoals delinquentie. Onzekerheid rond middelen of toekomstmogelijkheden

heeft ook een negatieve impact op het engagement van de jeugd. Dit engagement hangt eveneens

samen met het gebrek aan informatie. Informatie werd tijdens de discussies voor engagement

geplaatst door een participant met volgend argument: ‘Il faut connaître une organisation avant

être engagé’. De andere participanten waren hiermee akkoord. Ook ondersteuning hangt sterk

samen met engagement blijkt uit volgende citaat : ‘Des soutiens peuvent engager des jeunes et un

manque du soutien peut causer un manque d’engagement’. Het is dus belangrijk om jongeren

zinvolle informatie te verschaffen en hen middelen te bieden om het engagement aan te

wakkeren.

LE POIDS DE LA TRADITION

Tradities zijn sociale gebeurtenissen die jongeren schrik aan kunnen jagen. Als voorbeeld

werden hier rituele slachtingen aangehaald die niet altijd aan het blote oog van de jongeren

onttrokken worden. Deze offers worden uitgevoerd wanneer mensen moeilijkheden hebben of

iets verlangen. Dit blijkt uit volgende citaat: ‘Quand il y a pauvreté, la tradition gagne du terrain’.

23

Een andere participant formuleerde het volgende : ‘La tradition interdit la

scolarisation/alphabétisme’: de traditionele kennis gaat in strijd met schoolse, meer Westers

wetenschappelijke kennis. Dit kan een probleem zijn als mensen heel wat kennis rond ziektes of

voorbehoedsmiddelen vaak missen omdat ze wegblijven van deze schoolse kennis. Een

participant haalde ook volgende problemen aan: ‘Manque de soutien pour des filles cause des

excisés et fait leur vulnérable pour des mariages forcés’. Meisjes zijn vaak afhankelijk van hun

familie om te overleven en kunnen hierdoor niet op tegen de druk die op hen wordt uitgeoefend.

SANTE

De toegang tot gezondheidszorgen wordt bemoeilijkt door een gebrek aan infrastructuur in

ziekenhuizen, te weinig ziekenhuizen in het algemeen, moeilijke toegangswegen... Al deze

factoren zorgen ervoor dat zelfs een persoon die over voldoende middelen beschikt, niet altijd

garantie heeft op goede genezing. Verder werd dit thema ook aangehaald met betrekking tot

algemene dagelijkse gebrekkige hygiëne van mensen. Dit kan het gevolg zijn van een gebrek aan

financiële middelen om bijvoorbeeld zeep te kopen.

COMPORTEMENT EXCESSIF

Migratie werd door een participant als volgt aangehaald : ‘A cause de la pauvreté il y a une forte

émigration, l’argent gagné à l’extérieur peut aider au développement du pays’. Het kan dus een

oplossing zijn bij problemen als honger en armoede maar het kan ook een stressor vormen

omdat het kan foutlopen (bijvoorbeeld het zinken van boten).

Prostitutie, jeugddelinquentie en alcohol werden aangehaald als stressoren waar jongeren mee

geconfronteerd worden in hun omgeving. Tevens kunnen de uitvoering en het gebruik hiervan

ook indicatoren zijn van psychosociale stress.

MAUVAISE GOUVERNEMENT

Een indicator waarbij de overheid een grote rol speelt, is de slechte toegankelijkheid van wegen.

Hulpverleners haalden deze moeilijkheid ook aan voor mensen met een beperking. Verder kan

geografische organisatie kan eveneens een grote stressor zijn voor jongeren. De populatie in het

land groeit en geografisch moet hierop ingespeeld worden. Er is een centrale regulatie door de

staat maar vele regels zijn niet doorgedrongen tot de dorpen wat voor een slechte organisatie

zorgt. Naast een geldgebrek zorgt deze slechte organisatie ervoor dat jongeren slechts moeilijk

toegang krijgen tot een stuk land.

CONFLITS

Conflicten werden vaak aangehaald als stressoren maar kregen een lage gemiddelde ranking. Ze

zijn dus niet de grootste zorg van de jeugd maar toch is het een stressor waar ze vaak mee

geconfronteerd worden. Een voorbeeld hiervan zijn familiale conflicten en conflicten tussen

generaties. Tot slot kunnen ook religies onderling voor problemen zorgen.

Tabel 13: overzicht, frequentie en gemiddelde ranking van stressoren

Nr. Indicator Frequentie Gemiddelde ranking

24

1 Chômage 4 3.75

2 pauvreté 3 1.33 3 conflit de générations 3 9 4 analphabétisme 3 5 5 Mariages forcés 2 6 6 Sacrifices, rituels

(sociaux) 2 6.25

7 grossesses non désirées

2 8

8 Ignorance 2 5 9 Banditisme/deliquence 2 10

10 aventure/émigration/ exode rural

2 9,5

11 Toxiconomi /Alcoolisme/drogue

2 9

12 manque de scolarisation documentation (financement d'études)

2 6

13 Inaccessibilité aux soins / hygène

2 8,5

14 excision des femmes 1 12

15 maladie 1 8

16 Paternités précoces 1 3

17 Manque de soutien (Financial, moral...)

1 11

18 Inaccessibilité aux terrains

1 9

19 Inaccesibilté aux routes

1 8

20 Rarété de pluie/orgueil 1 2

21 refuse de partager 1 3

22 famine 1 3

23 manque de travail (attitude)

1 5

24 problèmes familiales 1 12

25 Religion 1 13

26 manque de respect entre les jeunes

1 9

25

27 discrimination 1 11

28 Manque d'information 1 8

29 prostitution 1 7

30 Incertitude du lendemain

1 6

31 Manque d'engagement 1 10

32 insecurité 1 6

2.2 Indicatoren van psychosociale stress Zelfmoord werd door alle groepen aangehaald als indicator van psychosociale stress. Bij het

kijken naar de prioriteit van de vaakst geselecteerde indicatoren in de ranking oefening krijgt

zelfmoord echter wel een lage ranking. Een hoge ranking bij deze frequent aangehaalde items

wordt gegeven aan gevoelens van triestheid en ontmoediging. Verder hebben het zich

verworpen/eenzaam voelen en het gebruik van alcohol en roken als gevolg van de stressoren

gemiddeld een hogere ranking. Eenzaamheid en triestheid werd enkel door de jeugd aangehaald

terwijl de andere groepen in deze studie meer indicatoren aangaven van lichamelijk zichtbare

stoornissen. (Tabel 15). Bij het analyseren van de geïdentificeerde indicatoren, staan 6

overkoepelende thema’s centraal (Tabel 14).

Tabel 14: Overzicht, gemiddelde ranking en frequentie van centrale thema’s indicatoren van psychosociale stress

Catégorie Ranking Frequentie

Penser que l'avenir sera incertain

2 3

sentiments découragement

3,33 9

(sentiments) désespéré

5 5

Comportement excessief

6,36 11

fonctionnement pertubé

8,33 6

Acte de désespoir 9,6 5

PENSER QUE L'AVENIR SERA INCERTAIN

Dit thema werd niet frequent aangehaald maar kreeg wel een hoge ranking. Gevoelens van

frustratie hangen in deze categorie samen met heel wat andere items en kreeg daarom een hoge

ranking die als volgt werd beargumenteerd : ‘Je propose frustration car lorsqu’on a un problème

on est tout frustré et on devient triste lorsqu’on n’a pas trouvé solution. C’est alors en ce moment

que l’on commence à accuser les gens se disant que les autres sont à l’origine de nos malheurs’

26

SENTIMENTS DÉCOURAGEMENT

Gevoelens van ontmoediging werden vaak aangehaald en kregen een hoge prioriteit omdat ze

heel snel opduiken bij de confrontatie met stressoren. Verder werd ook ‘envie’ aangehaald als

ontmoedigingsfactor. Het is de gedachte ‘ik zou dit willen of ik zou dat willen’ en de

onbereikbaarheid hiervan kan jongeren ontmoedigen. Verder wordt triest zijn ook geassocieerd

met ontmoediging. Hierbij kreeg triest zijn de voorrang omdat het betrekking heeft op het

humeur. Stressoren gaan hier als eerste op inwerken waardoor het een indicator is die sneller

bij jongeren vast te stellen is.

DESESPOIR (SENTIMENTS)

Deze categorie is extremer dan ontmoediging maar omvat een kleiner deel van de

jeugdpopulatie. Voorbeelden van indicatoren onder dit thema geplaatst, zijn zich verlaten

voelen, depressie of sterke gevoelens van afkeer.

COMPORTEMENT EXCESSIEF

Deze indicator is het vaakst aangehaald, vermoedelijk omdat dit een heel zichtbare indicator is

die ook duidelijke rechtstreekse gevolgen kan hebben op de omgeving. We haalden namelijk al

aan dat dit zowel een stressor als een reactie kan zijn.

FONCTIONNEMENT PERTUBÉ

Hierin zitten vooral fysieke verschijnselen vervat. Deze zichtbare factoren werden hoofdzakelijk

aangehaald door de niet-jongerengroepen. Het verstoord functioneren van iemand kan opnieuw

schadelijke gevolgen hebben zoals blijkt uit volgende citaat: ‘A cause des différents problèmes ll

n’y ’a plus la tête à côté ce qui provoque les accidents de circulation’

ACTE DE DÉSESPOIR Hieronder wordt zelfmoord geplaatst. Het werd door alle groepen aangehaald als voorkomende

indicator en mag dus niet genegeerd worden. Het kreeg echter wel een lage ranking omdat dit

slechts een heel klein deel van de jeugd effectief zelfmoord pleegt.

Tabel 15: Overzicht, frequentie en gemiddelde ranking van indicatoren van psychosociale stress

Nr Indicator Frequentie Gemiddelde ranking

1 Suïcide 4 9

2 Alcoolisme/tabagisme 2 4,67

3 Banditisme/Délinquance/vol

2 7,75

4 prostitution 2 5,5

5 Insomnie 2 6,5 6 Folie 2 11 7 Tristesse 2 1 8 découragement 2 2

27

9 sentir exclu/solitude/marginalisation/fermée/ rejet (5) /Envie d'être seul

2 4,5

10 Accidents 1 6 11 Forte migration 1 8 12 manque d'appetit 1 6

13 agressivité 1 9

14 mauvais humeur 1 8

15 pleurer 1 3

16 accusation 1 3

17 envie 1 4

18 sentiment d'incapacité 1 6

19 dépression 1 3

20 degout 1 8

21 dessarroi 1 5

22 peur 1 3

23 inquiètude 1 1

24 frustration 1 2

25 mort 1 12

2.3 Indicatoren van veerkracht De meest frequent aangehaalde indicator voor veerkracht bij jonge mensen is uitwisseling met

vrienden of ouders voor raad. Deze indicator werd door alle groepen aangehaald. Verder werd

ook bidden en werken door drie groepen aangehaald. Bij de meest frequent aangehaalde items

werd de prioriteit aan het uitwisselen met vrienden en ouders gegeven. Dit is het item met de

grootste frequentie en ranking. Andere items die hoger gerankt werden zijn bidden, denken aan

de toekomst, vechten (hoop, moed), luisteren/spelen van muziek (om te vergeten),

tovenarij/offers. Bij het vergelijken van de verschillende groepen is er tot slot een duidelijke

consensus (hoge frequentie en ranking) rond geloof en het uitwisselen met anderen (Tabel 17).

Bij het analyseren van de geïdentificeerde indicatoren, staan 6 overkoepelende thema’s centraal

(Tabel 15).

Tabel 16: Overzicht, gemiddelde ranking en frequentie van centrale thema’s indicatoren van veerkracht

Categorie Ranking Frequentie

conseil 2,6 5

Religion/tradition 3,5 6

Espérance/courage 4,33 3

intention 4,6 5

Distraction 4,8 10

Actions concrets/réaction

7,13 8

CONSEIL

28

Dit thema heeft de hoogste frequentie en ranking. Uit dit onderzoeksluik blijkt dat jongeren bij

moeilijkheden vaak geneigd zijn op zoek te gaan naar bronnen van raadgeving in hun omgeving.

RELIGION/TRADITION

Spirituele activiteiten zoals bidden en meer traditionele rituelen werd door de meerderheid van

de groepen aangehaald. Toch werd dit in de discussie ook genuanceerd. Jongeren die te maken

krijgen met stressoren zullen bidden, maar zullen dit niet als eerste aanwenden om aan de

situatie tegemoet te komen. Een participant haalde dit als volgt aan : ‘Je vais parler avec un frère

et le dimanche je vais à l'église’.

ESPERANCE/COURAGE

Denken aan de toekomst kan ook in positieve zin gebeuren. Door positieve emoties op hun

toekomstbeeld te projecteren, kunnen jongeren ook hoop krijgen dat het ooit beter zal gaan. Ook

het terugdenken aan goede momenten in hun leven kan jongeren hoop geven.

INTENTION

De sterkte van jongeren zit vaak in goede intenties die hun handelen vooraf gaan. Dit blijkt ook

uit volgende citaat: ‘Il faut penser, méditer pour chercher des idées’. Hiervoor gaven jongeren het

belang aan van een ‘examen de conscience: poser des questions à l’interieur’.

DISTRACTION

Een andere manier om met stressvolle situaties om te gaan, is zoveel mogelijk afleiding zoeken.

Werken werd in de discussie aangehaald als afleiding. Een participant haalde volgende

argument aan : ‘Je pense que travailler peut aider pour oublier les problèmes’. Andere

particpanten waren hier niet mee akkoord zoals blijkt uit volgende citaat : ‘Sans travail tu ne

peux jamais oublier’.

ACTIONS CONCRETS/REACTION

Ook hier hoort een gelijkaardige discussie van werken bij. Dit item mocht volgens sommige

participanten echter niet op de eerste plaats staan. ‘Ga je al direct moed hebben om te werken?

Dit is wel belangrijk om problemen te overkomen maar pas in een latere fase na blootstelling

aan stressoren’. Een ander voorbeeld van actie kan migratie zijn, verhuizen om toch ergens geld

te kunnen verdienen. Ook samenwerken met anderen om problemen te overkomen, kan als een

belangrijke actie beschouwd worden.

Tabel 17: Overzicht, frequentie en gemiddelde ranking van indicatoren van veerkracht

Nr. Indicator Frequentie gemiddelde ranking

1 Echanger avec des amis, anciens (conseils)

4 2,75

2 prier 3 3

29

V Discussie en conclusie De bedoeling van deze studie was het nagaan van contextueel bepaalde stressoren, indicatoren

van psychosociale stress en veerkracht bij jongeren in serieuze armoede. Dit onderzoek werd in

de praktijk vorm gegeven door het afnemen van een FLT, een CST en een PRM oefening in

Garango, een dorp in de Centrum-Oostelijke regio van Burkina Faso. Op deze manier werd er

gepoogd om voor de specifieke context voldoende participanten te horen uit verschillende

hoeken, zowel de jongeren zelf als hun betrokkenen.

Consistent met beschikbare literaire bronnen, komt armoede in alle analyses en discussies naar

voor als een belangrijke stressor voor jongeren in ontwikkelingslanden. Deze stressor hangt

3 travailler 3 5,33

4 Penser à l'avenir, se battre (espérance, courage)

2 3,5

5 Faire du sport 2 7

6 Ecouter/jour musique (pour oublier)

2 3,5

7 sorcellerie/sacrifices

2 3,5

8 Penser à des bons moments

1 6

9 Loisirs 1 3 10 Dormir 1 2 11 Causer avec des

amies (oublier) 1 3

12 Penser à quelqu’un)

1 6

13 Jouer, danser, lire (distraction)

1 7

14 s'informer 1 7

15 chercher des solutions

1 8

16 consultation (charlatan)

1 2

17 Cherche un emploi/apprendre un métier

1 8

18 Voyager 1 8

19 collaborer 1 6

20 s'imigrer 1 9

21 s'exiler 1 10

22 Changer de religion

1 5

30

vaak samen met het economisch welzijn of meer bepaald een laag inkomen van families

(Dearing, 2008; Blair, 2010; Evans & Kim, 2013). Ook klimaat werd in het onderzoek vaak in

verband gebracht met armoede. De meerderheid van de mensen die deelnamen aan het

onderzoek leeft van landbouw en een slechte pluviometrie heeft dus een negatieve invloed op

landelijke gemeenschappen (Hadley, et al., 2008; Patel & Kleinman, 2003; Pike & Patil, 2006;

Macro, 2005). Net als studies in Oost-Afrikaanse gemeenschappen, waren ook in dit onderzoek

de beschikbaarheid van voedsel, water en een beperkte toegang tot inkomstbronnen een grote

zorg bij de participanten (Pike, 2004); (Pike & Patil, 2006).

Tijdens de discussie werd geargumenteerd dat de overheid een structurele rol heeft om

armoede te overkomen maar dat de grootse verantwoordelijkheid in de mentaliteit van de

burgers vervat zit. In het kader van de huidige situatie is er namelijk een sterke sociale

ongelijkheid waarbij slechts een politieke elite toegang heeft tot bepaalde middelen (Harsch,

1998). Recente politieke wijzigingen in het land geven de bevolking echter hoop op een grotere

gelijkheid en evenwaardigheid tussen mensen in het land.

Een groot belang werd ook toegekend aan scholing. Hierbij is er een ongelijkheid in kansen

om naar school te gaan en zijn er wankele condities voor de jongeren die wel naar school

kunnen. Onderzoek in Zuid-Afrika gaf aan dat een socio-demografische ongelijkheid in

onderwijscondities een ongelijkheid op de arbeidsmarkt kan creëren (Reschovsky, 2006). Dit is

interessant om mee te nemen in toekomstige politieke interventies, deze zijn volgens het

onderzoek reeds nodig in het vroege scholingsproces (Van der Berg, 2008). Hierbij is het dus

van belang om te investeren in scholen met bijhorende infrastructuur enerzijds en de

sensibilisering van ouders en kinderen om naar school te gaan op alle niveaus van de bevolking

anderzijds.

De traditie kwam positief aan bod in de zin dat ze solidariteit onder mensen bevordert, maar

de jongeren die deelnamen aan het onderzoek, staan hier grotendeels afkerig tegenover. Zo zijn

vrouwenbesnijdenis, geforceerde huwelijken en analfabetisme aspecten die vaak nog vervat

zitten in tradities (Harsch, 1998) en die kennelijk stress opleveren.

Niet onbelangrijk zijn verder bovennatuurlijke fenomenen of rituelen zoals tovenarij die

jongeren angst aanjagen. Uit de discussies blijkt dat dit zaken zijn die deels vervat zitten in de

traditie. Onderzoek van Meltzer et al. (2009) geeft aan dat Afrikaanse kinderen vaker angst

hebben van denkbeeldige of bovennatuurlijke fenomenen dan andere vergelijkingsgroepen in de

studie.

Het thema veiligheid werd hoofdzakelijk aangehaald met betrekking tot delinquentie. Hierbij

is er volgens het onderzoek van Carney, Myers, Louw, Lombard, & Flisher (2013) een verband

tussen delinquentie en het gebruik van alcohol en drugs, twee zaken die ook in dit onderzoek

met elkaar geassocieerd werden.

Conflict kwam in het onderzoek van Pike (2004) vooral voor bij armere bevolkingsgroepen.

In dit onderzoek kwam jaloezie tussen mensen die meer bezittingen hadden en conflicten om

land naar voren als belangrijkste conflictsituaties. Eerdere studies in Afrika brachten aan het

licht dat relaties rond het bezit van land sociaal zijn ingebed en dat ze hierbij vervat zitten in

ongelijk sociale relaties (Peters, 2004). Hieruit blijkt dat er nood is aan een meer

gecentraliseerde politieke regulering van eigendommen.

Hiernaast is gezondheid een thema dat sterk naar voor kwam. Dit zowel in de structurele zin

waarbij er een gebrek is aan voorzieningen, materiaal, verplegers... als in de dagelijkse levensstijl

van mensen. Onderzoek van Pike (2004) in Oost-Afrika wijst er aansluitend op dat moeilijke

levensomstandigheden emotionele, voedings- en gezondheidsgevolgen kunnen veroorzaken.

Water en voedsel is vaak de basis van besmetting bij mensen. Hierbij werd ook het gebrek aan

31

toegankelijke gezondheidsklinieken voor landelijke gemeenschappen aangehaald. Verder kwam

in de analyses ook de dood ter sprake als gevolg van ernstige ziektes zoals Malaria, H.I.V. of de

dreiging van Ebola op het moment van onderzoek. Hadley, et al. (2008) beschreef gelijkaardig de

vrees om te sterven als gevolg van ernstige ziektes bij mensen in Oost-Afrika. Hieruit valt af te

leiden dat er nood is aan structurele ondersteuning met betrekking tot

gezondheidsvoorzieningen in de regio.

In het onderzoek waren zorgen over de toekomst en ontmoediging bij jongeren met betrekking

tot werk vinden en een familie onderhouden in de toekomst een belangrijk thema. Onderzoeken

in landelijke gemeenschappen in Oost-Afrika bevestigen dat omgevingsstressoren onder andere

kunnen resulteren in zwaar emotioneel verdriet, depressieve gemoedstoestand, angst,

onzekerheid, beperkte zelfregulatie of post-traumatische stresssymptomen (Pike & Patil 2006;

(Hadley, et al., 2008). In dit onderzoek kwamen soortgelijke symptomen naar voren, weliswaar

specifiek voor de ondervraagde onderzoekspopulatie. Angst als een van de grootste indicatoren

in dit onderzoek, wordt ook door Patel, Abas, Broadhead, Todd, & Reeler (2001) naast depressie

gezien als een van de frequentste indicatoren in ontwikkelingslanden met armoede. Deze

indicatoren zullen afhankelijk van de onderzochte populatie en context variëren naar specifieke

inhoud en ernst. Belangrijk hierbij is dat er bij mogelijke interventies bewustzijn is van de

specifiteit en klemtoon op bepaalde indicatoren per populatie.

Vervolgens waren er in dit onderzoek twee belangrijke acties om om te gaan met stressoren:

afleiding zoeken om de gedachten te verzetten of net een actie ondernemen om een stressor

bijvoorbeeld aan te pakken. Volgens dit onderzoek zijn er verschillende stadia die voorafgaan

aan deze concrete actie tot een intentie uiteindelijk in iets concreet wordt omgezet om

rechtstreeks of in de toekomst stressoren te overkomen. Eerst op een meer individueel niveau

(offers, bidden...), later meer in de familiale of sociale omgeving (bijvoorbeeld raad vragen). Dit

sluit aan bij de indeling van Khanlou & Wray (2014). Sommige zaken in het onderzoek zoals het

brengen van offers of de persoon aan wie jongeren raad gaan vragen, zijn specifiek voor een

cultuur, geloof, gemeenschap... Ook migratie is bij de onderzoekspopulatie een belangrijke

adaptatiestrategie.

Aansluitend is de veerkrachtigheid in het gedrag van personen aangeleerd (Band & Weisz,

1988; Johnson & Howard, 2007; Luthar, Sawyer, & Brown, 2006). Scholing werd net als in het

onderzoek van Cortes & Cruz (2011) opnieuw aangegeven als belangrijke hefboom. Uit het

onderzoek blijkt dat er vooral moet ingespeeld worden op processen in het dagelijkse leven van

jongeren om ondersteuning te kunnen bieden. Door betrekking van de familie, school, vrienden,

religie... kunnen er samen met de jongeren, zo blijkt, heel wat hulpbronnen gevonden worden

(Masten, 2001). Door een veerkrachtkader aan te nemen, kan verder onderzoek gelijkaardige

contextuele informatie rond deze processen genereren om interventieprogramma’s en politieke

beslissingen te informeren die bedoeld zijn de situatie van jongeren in stressvolle situaties te

verbeteren.

Omdat slechts één klein gebied in het land werd onderzocht, zijn de bevindingen niet

noodzakelijk representatief voor de situatie in andere delen van het land en mogen ze dus niet

veralgemeend worden. Toch biedt de studie inzicht in de diversiteit in percepties en meningen

van jongeren en belangengroepen in en rond het onderzoeksgebied. Hiernaast kan het

onderzoek ook geen rechtstreekse verbanden leggen tussen specifieke stressoren en

psychosociale reacties, hiervoor is er nood aan longitudinaal onderzoek (Patel & Kleinman,

2003). Dit zou een interessante focus kunnen zijn voor toekomstig onderzoek wat zou kunnen

32

leiden tot een meer holistisch begrip van de onderzoeksconcepten.

Bij het vertalen van de onderzoeksconcepten naar het frans is er geprobeerd deze

inhoudelijk juist mogelijk weer te geven, toch is het mogelijk dat een deel van de betekenis

verloren is gegaan (Jenniskens et al., 2012).

Verder is ook uitsluiting een mogelijk risico bij dit soort onderzoek. Niet alle participanten

zijn namelijk even geneigd om zich uit te spreken in focusgroepen (Pike, 2004).

Een andere beperking die ik heb ervaren, is de beperkte onderzoekspopulatie bij de FLT. Dit

maakte dat de analyses van de CST van de kwantitatieve clusters op een eerder abstract niveau

moesten gebeuren.

In dit onderzoek werd getracht om zoveel mogelijk interpretaties door de lokale bevolking te

laten doen. Wanneer dit veralgemeend wordt, kan het ook interessant zijn om niet zomaar

onderzoek te doen voor mensen, maar mensen te stimuleren en (financieel) te ondersteunen om

dit ook zelf uit te voeren. Deze steun is onder andere zinvol omdat lage –en gemiddelde

inkomenslanden een grotere moeilijkheid hebben bij het gebruik van onderzoek-gebaseerde

kennis. Dit komt doordat ze vaak slechts een gelimiteerde toegang hebben tot wetenschappelijke

databases. Deze moeilijkheid komt vooral voor in frans-sprekende landen waar weinig

beleidsmakers in staat zijn Engels te lezen (Dagenais, Some, Boileau-Falardeau, McSween-

Cadieux, & Ridde, 2015).

De resultaten van dit onderzoek bevatten indicatoren die terug te vinden zijn in de literatuur

maar vormen geen allesomvattende referentie voor jongeren in structurele armoede. De

indicatoren kunnen echter wel bijdragen aan een beter begrip van de onderzoeksconcepten voor

de specifiek onderzochte regio. Op deze manier kunnen ze bijdragen aan de afstemming van

interventies die zich positief richten op ondersteuning en activering van jongeren die te maken

krijgen met soortgelijke stressoren. Hierbij is het echter ook belangrijk te erkennen aan welke

aspecten het niet mogelijk is tegemoet te komen in groeps –en individuele interventieprocessen

(Diab, Peltonen, Qouta, Palosaari, & Punamaki, 2015). Volgens mijn persoonlijke ervaring is het

ten slotte vooral belangrijk dat toekomstige onderzoeken en interventies vooral in

evenwaardige dialoog met de bevolking tot stand komen om ongewilde effecten zoveel mogelijk

te voorkomen.

Stressoren, stress en veerkracht zijn in dit onderzoek contextueel in kaart gebracht. Hierbij

stond armoede in verband met heel wat stressoren. Met dit onderzoek wordt een aanzet

gegeven tot interventies die een voorafgaand begrip vragen van de contextuele betekenissen van

de onderzoeksconcepten.

Bibliografie Adams, W. M., & Mortimore, M. J. (1997). Agricultural intensification and flexibility in the Nigerian

Sahel. [Article; Proceedings Paper]. Geographical Journal, 163, 150-160. Ager, A., Stark, L., Sparling, T., & Ager, W. (2011). Rapid Appraisal in Humanitarian Emergencies.

Using Participatory Ranking Methodology (PRM): Colombia University

Band, B. E., & Weisz, J. R. (1988). How to Feel Better When it Feels Bad: Children's Perspectives on

Coping With Everyday Stress. Developmental Psychologie, 24(2), 247-253. Bellamy, C. (2004). The state of the world’s children 2005: Childhood under threat. New York: United

Nations Children’s Fund (UNICEF).

33

Blair, C. (2010). Stress and the Development of Self-Regulation in Context. [Article]. Child Development Perspectives, 4(3), 181-188.

Bonanno, G. A. (2004). Loss, trauma, and human resilience - Have we underestimated the human capacity to thrive after extremely aversive events? American Psychologist, 59(1), 20-28.

Bonanno, G. A., Westphal, M., & Mancini, A. D. (2011). Resilience to Loss and Potential Trauma. Annual Review of Clinical Psychology, 7, 511-535.

Boyce, W. T., & Ellis, B. J. (2005). Biological sensitivity to context: I. An evolutionary-developmental theory of the origins and functions of stress reactivity. Development and Psychopathology, 17(2), 271-301.

Breusers, M., & Grumiau, C. (2002). Burkina Faso. Amsterdam: KIT Publishers. Cacioppo, J. T., Berntson, G. G., Sheridan, J. F., & McClintock, M. K. (2000). Multilevel integrative

analyses of human behavior: Social neuroscience and the complementing nature of social and biological approaches. Psychological Bulletin, 126(6), 829-843.

Carney, T., Myers, B. J., Louw, J., Lombard, C., & Flisher, A. J. (2013). The relationship between substance use and delinquency among high-school students in Cape Town, South Africa. Journal of Adolescence, 36(3), 447-455.

Cortes, B. G. M., & Cruz, L. P. (2011). Resilience: is it possible to measure and influence it? [Article]. Salud Mental, 34(3), 237-246.

Crawford, E., Wright, M. O. D., & Masten, A. S. (2006). Resilience and spirituality in youth. In C. R. Eugene, K. Pamela Ebstyne, W. Linda & B. Peter L. (Eds.), The handbook of spiritual development in childhood (pp. 355-370). Newbury Park, CA: SAGE publications.

Cyrulnik, B. (2002). Veerkracht (R. v. Altena, Trans.). Amsterdam: Ambo. Dagenais, C., Some, T. D., Boileau-Falardeau, M., McSween-Cadieux, E., & Ridde, V. (2015).

Collaborative development and implementation of a knowledge brokering program to promote research use in Burkina Faso, West Africa. Global Health Action, 8, 1-11.

Dearing, E. (2008). Psychological costs of growing up poor. [Article]. Reducing the Impact of Poverty on Health and Human Development: Scientific Approaches, 1136, 324-332.

Diab, M., Peltonen, K., Qouta, S. R., Palosaari, E., & Punamaki, R. L. (2015). Effectiveness of psychosocial intervention enhancing resilience among war-affected children and the moderating role of family factors. [Article]. Child Abuse & Neglect, 40, 24-35.

Doll, B., Zucker, S., & Brehm, K. (2004). Resilient classroom: Creating health environments for learning. New York: The Guildford Press.

Evans, G. W., & Kim, P. (2013). Childhood Poverty, Chronic Stress, Self-Regulation, and Coping. [Article]. Child Development Perspectives, 7(1), 43-48.

Gough, I., & McGregor, J. A. (2007). Wellbeing in developing countries: from theory to research. Cambridge: University Press, Cambridge.

Hadley, C., Tegegn, A., Tessema, F., Cowan, J. A., Asefa, M., & Galea, S. (2008). Food insecurity, stressful life events and symptoms of anxiety and depression in east Africa: evidence from the Gilgel Gibe growth and development study. Journal of Epidemiology and Community Health, 62(11), 980-986.

Harsch, E. (1998). Burkina Faso in the winds of liberalisation, Review of african political ecnomy (Vol. 25, pp. 625-641).

Hu, T., Zhang, D., & Wang, J. (2015). A meta-analysis of the trait resilience and mental health. Personality and Individual Differences, 76, 18-27.

Jenniskens, F., Tiendrebeogo, G., Coolen, A., Blok, L., Kouanda, S., Sataru, F., et al. (2012). How countries cope with competing demands and expectations: perspectives of different stakeholders on priority setting and resource allocation for health in the era of HIV and AIDS. Bmc Public Health, 12.

Johnson, B., & Howard, S. (2007). Causal chain effects and turning points in young people's lives: a resilience perspective. Journal of Student Wellbeing, 1(2), 15.

34

Khanlou, N., & Wray, R. (2014). A Whole Community Approach toward Child and Youth Resilience Promotion: A Review of Resilience Literature. International Journal of Mental Health and Addiction, 12(1), 64-79.

Laungani, P. (2001). The influence of culture on stress: India and England. Cross-cultural topics in psychology.

Luthar, S. S., Sawyer, J. A., & Brown, P. J. (2006). Conceptual issues in studies of resilience - Past, present, and future research. Resilience in Children, 1094, 105-115.

Macro, C. s. a. a. O. (2005). Ethiopia demographic and health survey. Martin, B., & Hanington, B. (2012). Universal methods of design: Ways to Research Complex

Problems, Develop Innovative Ideas, and Design Effective Solutions. Beverly: Rockport Publishers.

Masten, A. S. (2001). Ordinary magic - Resilience processes in development. American Psychologist, 56(3), 227-238.

Masten, A. S. (2007). Resilience in developing systems: Progress and promise as the fourth wave rises. [Article]. Development and Psychopathology, 19(3), 921-930.

Meltzer, H., Vostanis, P., Dogra, N., Doos, L., Ford, T., & Goodman, R. (2009). Children's specific fears. Child Care Health and Development, 35(6), 781-789.

Mertz, O., Mbow, C., Reenberg, A., Genesio, L., Lambin, E. F., D'Haen, S., et al. (2011). Adaptation strategies and climate vulnerability in the Sudano-Sahelian region of West Africa. Atmospheric Science Letters, 12(1), 104-108.

Patel, V., Abas, M., Broadhead, J., Todd, C., & Reeler, A. (2001). Depression in developing countries: lessons from Zimbabwe. British Medical Journal, 322(7284), 482-484.

Patel, V., & Kleinman, A. (2003). Poverty and common mental disorders in developing countries. [Article]. Bulletin of the World Health Organization, 81(8), 609-615.

Patterson, J. M. (2002). Understanding family resilience. Journal of Clinical Psychology, 58(3), 233-246.

Peters, P. E. (2004). Inequality and social conflict over land in Africa. Journal of agrarian change, 4(3), 269-314.

Pike, I. L. (2004). The biosocial consequences of life on the run: A case study from Turkana District, Kenya. Human Organization, 63(2), 221-235.

Pike, I. L., & Patil, C. L. (2006). Understanding women's burdens: Preliminary findings on psychosocial health among Datoga and Iraqw women of northern Tanzania. Culture Medicine and Psychiatry, 30(3), 299-330.

Raquez, P., & Lambin, E. (2006). Meta-analysis of land use and socio-economic changes in West-Africa. Louvain-La-Neuve, Belgium: AMMA and department of geography, University of Louvain.

Reschovsky, A. (2006). Financing schools in the new South Africa. [Article]. Comparative Education Review, 50(1), 21-45.

Rutter, M. (1999). Resilience concepts and findings: implications for family therapy Journal of Family Therapy, 21, 119-144.

Rutter, M. (2006). Implications of resilience concepts for scientific understanding. Resilience in Children, 1094, 1-12.

Rutter, M. (2007). Resilience, competence, and coping. Child Abuse & Neglect, 31(3), 205-209. Rutter, M. (2013). Annual Research Review: Resilience - clinical implications. [Review]. Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 54(4), 474-487. Sandro, G. (2007). Macrosocial Determinants of population health. New York: Springer. Saul, J., Ukshini, S., Blyta, A., & Statovci, S. (2003). An Albanian Kosovar Experience. In L. Judah, P. D.

Ronch & M. S. W. Joseph Goldfield (Eds.), Mental wellness in aging: Strenghts-based approches to trauma in aging (pp. 299-314). Baltimore: Health Professions Press

Sawyer, S. M., Afifi, R. A., Bearinger, L. H., Blakemore, S. J., Dick, B., Ezeh, A. C., et al. (2012). Adolescent Health 1 Adolescence: a foundation for future health. Lancet, 379(9826), 1630-1640.

35

Tol, W. A., Song, S., & Jordans, M. J. D. (2013). Annual Research Review: Resilience and mental health in children and adolescents living in areas of armed conflict - a systematic review of findings in low- and middle-income countries. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 54(4), 445-460.

Tsai, A. C., Bangsberg, D. R., Frongillo, E. A., Hunt, P. W., Muzoora, C., Martin, J. N., et al. (2012). Food insecurity, depression and the modifying role of social support among people living with HIV/AIDS in rural Uganda. Social Science & Medicine, 74(12), 2012-2019.

Tschakert, P. (2007). Views from the vulnerable: Understanding climatic and other stressors in the Sahel. Global Environmental Change-Human and Policy Dimensions, 17(3-4), 381-396.

Ungar, M. (2004). A constructionist discourse on resilience - Multiple contexts, multiple realities among at-risk children and youth. Youth & Society, 35(3), 341-365.

Van der Berg, S. (2008). How effective are poor schools? Poverty and educational outcomes in South Africa. studies in educational evaluation, 34(3), 145-154.

Walsh, F. (2007). Traumatic loss and major disasters: Strengthening family and community resilience. Family Process, 46(2), 207-227.

Windle, G. (2011). What is resilience? A review and concept analysis. Reviews in Clinical Gerontology, 21(02), 152-169.

36

Bijlagen

FLT

37