HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… ·...

69
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX Promotor: Dierenarts D. Valckenier Casuïstiek in het kader Medepromotor: Prof. Dr. G. Opsomer van de Masterproef

Transcript of HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… ·...

Page 1: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2012-2013

HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND

door

Hans HOYDONKX

Promotor: Dierenarts D. Valckenier Casuïstiek in het kader

Medepromotor: Prof. Dr. G. Opsomer van de Masterproef

Page 2: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

De auteur en de promotoren geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen

voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met

betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.

Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotoren. Het auteursrecht

beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en

neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde

studies en eventueel bijhorende documentatie zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotoren zijn niet

verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.

Page 3: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

VOORWOORD

Hierbij zou ik graag mijn promotor dierenarts Dimitri Valckenier en medepromotor Prof. Dr. G.

Opsomer van harte willen bedanken voor hun tijd en hun inzet bij het tot stand komen van deze

casuïstiek. Ze waren immers altijd bereid om mij te ontvangen en mijn werk kritisch maar rechtvaardig

te beoordelen. Hierbij werden mijn vragen steeds met de nodige zorg behandeld. Daarnaast zou ik

graag de heer J. Bauwens willen bedanken voor zijn ondersteuning bij het geleverde opzoekwerk,

dierenarts P. De Schutter voor de uitleg bij de echografie en dierenarts B. Wegge voor de hulp bij het

uitvoeren van de autopsie en histologie.

Page 4: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING p. 1

1. INLEIDING p. 2

2. CASUÏSTIEK p. 3

2.1. Anamnese p. 3

2.2. Behandeling p. 4

2.3. Autopsie p. 8

2.4. Histologisch onderzoek p. 12

2.5. Bespreking p. 14

3. LITERATUURSTUDIE

3.1. Anatomie en histologie van de normale uterus en placenta p. 15

3.2. Etiologie p. 16

3.2.1. Hydroamnion p. 16

3.2.2. Hydroallantoïs p. 17

3.3. Symptomen p. 19

3.4. Diagnose en Differentiaaldiagnose p. 21

3.4.1. Diagnostische technieken p. 21

3.4.2. Differentiaal diagnose p. 22

3.5. Behandeling p. 23

3.6. Prognose p. 25

4. BESPREKING p. 27

5. LITERATUURLIJST p. 28

Page 5: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

1

SAMENVATTING

Een 2,5 jaar oude Belgisch witblauwe vaars die 7 maanden drachtig was, werd voor onderzoek

aangeboden vanwege een abnormaal grote uitzetting van het abdomen. Een hydroallantoïs werd

gediagnosticeerd op basis van rectaal onderzoek en echografie. Vanwege de ongunstige prognose

voor zowel koe als kalf werd besloten de partus te induceren. Hierbij werd na het induceren van de

partus een niet levensvatbaar vaarskalf per vias naturalis geboren. Na een 9 dagen durende

symptomatische nabehandeling van de vaars, waarvan de algemene toestand verslechterde, werd

finaal overgegaan tot euthanasie. Op lijkschouwing vond men een necrotiserende endometritis, een

pyogranulomateuze glomerulonefritis, een focale catarrale pneumonie en een milde hepato- en

splenomegalie.

Page 6: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

2

1. INLEIDING

Een overdadige accumulatie van vocht in de amnion- of allantoïsblaas is een weinig frequent

voorkomende aandoening tijdens de dracht. De meeste gevallen worden gezien bij het rund. Slechts

zelden ziet men deze aandoening bij andere species. Wanneer men geconfronteerd wordt met een

geval van hydrops uteri , zal het meestal om een hydroallantoïs gaan. Deze aandoening wordt

geassocieerd met aandoeningen van de placenta, terwijl men hydroamnion associeert met

misvormingen van de foetus. Deze is minder frequent de oorzaak van een hydrops uteri.

Deze casusbespreking zal handelen over een 2,5 jaar oude Belgisch witblauwe vaars die 7 maanden

drachtig was en voor onderzoek werd aangeboden vanwege een abnormaal grote uitzetting van het

abdomen. Hierbij werd een hydroallantoïs gediagnosticeerd.

Daarnaast zal er een literatuuroverzicht gegeven worden. Hierin zal men, na het schetsen van de

algemene anatomie van de baarmoeder, spreken over de etiologie, voorkomen, symptomen,

diagnose, therapie en prognose van hydroallantoïs bij het rund.

Page 7: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

3

2. CASUÏSTIEK

2.1. ANAMNESE

Een 2,5 jaar oude Belgisch witblauwe vaars die volgens de eigenaar 7 maanden drachtig was (Fig. 1),

werd aangeboden op de vakgroep Inwendige Ziekten van de Grote Huisdieren van de Faculteit

Diergeneeskunde, Universiteit Gent vanwege een abnormaal grote uitzetting van het abdomen (Fig.

2). Gedurende de laatste drie weken was het dier sterk vermagerd. De vaars had een

lichaamsgewicht van 710 kg. Eetlust en mest waren normaal. Uit de anamnese werd duidelijk dat dit

reeds het tweede dier was met dit probleem op het bedrijf. Steunend op de prevalentie en

pathogenese van hydroallantoïs is dit eerder toe te schrijven aan het toeval dan aan een

bedrijfsprobleem.

Fig. 1: Een 2, 5 jaar oude Belgisch witblauwe vaars op het moment van aanbieden aan de Faculteit

Diergeneeskunde, Universiteit Gent. Volgens de eigenaar is het dier 7 maanden drachtig. Men

bemerkt een vermagerd dier met een abnormaal grote uitzetting van het abdomen.

Page 8: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

4

Bevindingen tijdens het algemeen klinisch onderzoek: lichaamstemperatuur (rectaal) 38.3°C,

hartfrequentie 80/min, ademhalingsfrequentie 36/min, roze mucosa, capillaire vullingstijd <2sec., geen

abnormaliteiten aan de lymfeknopen en normale huidturgor.

Bij het rectaal onderzoek werd een sterk vergrote uterus gevonden met een abnormale hoeveelheid

vruchtwater. Hierdoor puilde de uteruswand tot in het bekkenkanaal uit. De vrucht kon niet gepalpeerd

worden.

Er werd besloten een transabdominale echografie uit te voeren. De sterk uitgezette uterus kon tot aan

de schouder van de vaars waargenomen worden. Tevens werd een kalf waargenomen rechts van het

sternum van het moederdier. Door de aanwezigheid van een hartslag kon men besluiten dat het kalf

leefde.

Op basis van het rectaal onderzoek en echografie werd de diagnose hydroallantoïs gesteld. Vanwege

de gereserveerde prognose voor zowel de vaars als het kalf werd besloten de partus te induceren.

2.2. BEHANDELING

Om de partus te induceren werd een combinatie van 40 mg dexamethasone intraveneus

(Rapidexon®, 2mg/ml; Eurovet) en 25 mg dinoprost intramusculair (Dinolytic®, 5mg/ml; Pfizer Animal

Health) toegediend. Na deze behandeling zou de partus normaliter 48-72 uur later plaatsvinden. In dit

geval was 48 uur na de behandeling de cervix nog maar voor 2 vingers passabel. Drieënzestig uur na

Fig. 2: Bilaterale extensie van het abdomen bij een rund met hydroallantoïs.

Page 9: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

5

de inductie was de ontsluiting reeds verder gevorderd zodat deze passabel was voor verder vaginaal

onderzoek.

Bij de partus van een dier met hydroallantoïs bestaat steeds het risico op een hypovolemische shock.

Het massaal vrijkomen van vruchtwater bij het breken van de vruchtvliezen kan leiden tot een plotse

decompressie van het abdomen, waardoor er een sterk verhoogde bloedvloei is naar de abdominale

bloedvaten, met als gevolg een sterke bloedrukdaling in de systemische circulatie. Om deze circulaire

hypotensie zoveel mogelijk te beperken, werd bij de start van de partus een blijfkatheter (16G)

geplaatst ter hoogte van de vena jugularis voordat de vruchtvliezen gebroken waren. Langs deze weg

kreeg het dier initieel snel 2 liter hypertone oplossing (NaCl 7.2%) intraveneus toegediend, gevolgd

door een constant infuus met een fysiologische oplossing (NaCl 0.9%). Verder werd 40 mg

dexamethasone (Rapidexon®, 2mg/ml; Eurovet) intraveneus verstrekt om een mogelijke

hypovolemische shock te voorkomen. Tevens werd geopteerd om het vruchtwater traag af te laten

lopen om plotse decompressie van het abdomen tegen te gaan. Hierbij werd, gespreid over een

tijdsperiode van 2,5 uur, vruchtwater afgelaten per vaginam. De totale volume afgekomen vruchtwater

werd niet bepaald.

In combinatie met het aflaten van vruchtwater werd tegelijkertijd het verloskundig onderzoek

uitgevoerd. Hierbij werden geen verwondingen aangetroffen. Initieel werd de geboorteweg verder

opgerekt. Verdere manipulatie tijdens het aflaten van vruchtwater zorgde er finaal voor dat deze ruim

ontsloten was. In eerste instantie was het kalf nog niet voelbaar. Na een intraveneuze injectie met 5cc

Lactipart® (oxytocine 10IE/ml; Codifar) kon de vrucht gevoeld worden in de linker uterushoorn. Uit de

aanwezigheid van navelstrengpulsaties concludeerde men dat het kalf nog in leven was. Het kalf

bevond zich in achterste voorstelling. Aangezien het een relatief klein kalf betrof werd er besloten over

te gaan tot een proefextractie. Met zeer matige trekkracht was men in staat de beide tarsi van het kalf

een handbreedte buiten de vulva te brengen. Vervolgens werd op het staande dier overgegaan tot de

eigenlijk extractie. Met matige trekkracht, uitgevoerd door 2 personen, kwam een levend vaarskalf van

17 kg ter wereld. Het dier overleed kort na de geboorte ten gevolge van ademhalingsstoornissen. Er

was geen tweede kalf voelbaar. Verder werd een kleine verwonding aan het dak van de vagina

vastgesteld. De uterus was na de extractie nog zodanig groot dat deze niet volledig kon afgetast

worden. Men slaagde er in om ongeveer een derde van de nageboorte te verwijderen.

Vlak na de partus werden gedurende 30 min ijspacks in de vagina gehouden om de zwelling te doen

afnemen. Verdere nabehandeling bestond uit 35cc Penikel® (procaïne benzylpenicilline 300 000

IU/ml; Kela Laboratoria) ter preventie van een potentiële endometritis. Drie baarmoedertabletten (1

gram Oxytetracycline®; VMD) werden in utero aangebracht. Bijkomend diende men 5cc Lactipart®

(oxytocine 10IU/ml; Codifar) toe om de uterusatonie tegen te gaan en de baarmoeder verder te doen

contraheren. Om een eventuele prolaps van de zeer grote en atonische baarmoeder te vermijden

werd preventief een Bühnerlint geplaatst. Tevens werd 500 ml glucose (Glucose 30%®; Eurovet)

intraveneus toegediend om de vaars extra te ondersteunen. De blijfkatheter met een traag druppelend

infuus met fysiologische oplossing bleef ook na de partus aanwezig om de vochtbalans op peil te

Page 10: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

6

houden. In het verloop van de dag werd de vaars nogmaals twee keer behandeld met 4cc

respectievelijk 2cc Lactipart® (oxytocine 10IU/ml; Codifar) om de uterusatonie te verminderen.

De volgende dag werd besloten het infuus af te koppelen aangezien de algemene toestand en het

bloedonderzoek van de vaars gunstig geëvolueerd waren. Het dier kon zelfstandig tot aan de

weegschaal stappen. Haar lichaamsgewicht bedroeg slechts 435 kg, bijna 280 kg minder dan op het

moment van aanbieden in de kliniek (Fig. 3).

Bij vaginaal onderzoek kon men vaststellen dat de cervix nog niet opgesloten was. De baarmoeder

was nog erg groot en bijgevolg nog niet volledig af te tasten. In de linker baarmoederhoorn bevond

zich nog een groot stuk oedemateuze nageboorte. Nabehandeling bestond uit 35cc Penikel®

(procaïne benzylpenicilline 300 000 IU/ml; Kela Laboratoria) en 3cc Longacton® (carbetocine

0,7mg/ml; Eurovet).

Fig. 3: Rund met hydroallantoïs na het de partus. Het buikvolume is sterk gereduceerd.

Page 11: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

7

Gedurende de eerste 2 dagen volgend op de partus evolueerde de algemene toestand van de vaars

vrij gunstig. Het dier kon redelijk goed opstaan, vertoonde geen koorts en at en dronk zelfstandig.

Vanaf dag 3 ging de toestand van het dier er echter op achteruit. De vaars had een verminderde

eetlust en vermagerde verder. Er werd 3 dagen postpartum besloten het dier terug snel 1 liter

hypertone oplossing toe te dienen gevolgd door een traag druppelend infuus met fysiologische

oplossing. Verdere ondersteuning bestond uit het toedienen van 20 mg dexamethasone intraveneus

(Rapidexon®, 2mg/ml; Eurovet) en 500 ml glucose intraveneus (Glucose 30%®; Eurovet). Bij het

vaginaal onderzoek werd vastgesteld dat de cervix nog steeds niet opgesloten was. Daarnaast was de

baarmoeder nog steeds niet verder geïnvolueerd en was het nageboorte nog aanwezig. Als gevolg

hiervan ontwikkelde het dier een endometritis. Hiervoor werd 35cc Penikel® (Penicilline 300 000IU/ml;

Kela Laboratoria) intramusculair toegediend alsook 45cc Engemycine 10%® (oxytetracycline

100mg/ml; Intervet) intraveneus. 3cc Longacton® (carbetocine 0.7mg/ml; Eurovet) werd gebruikt om

de uterusatonie tegen te gaan.

De dagen hierop volgend kreeg de vaars nog steeds een traag druppelend infuus met fysiologische

oplossing. Verdere ondersteuning bestond uit het toedienen van 500 ml glucose (Glucose 30%®;

Eurovet) en drenchen (1 zakje Rumin®; Kela Laboratoria, opgelost in 25 liter lauw water) om de

eetlust te stimuleren. De endometritis werd zoals eerder vermeld verder behandeld met dagelijks 35cc

Penikel® (Penicilline 300 000IU/ml; Kela Laboratoria) intramusculair toegediend alsook 45cc

Engemycine 10%® (oxytetracycline 100mg/ml; Intervet) intraveneus toegediend met een interval van

48uur. Finaal kon het dier niet meer rechtstaan. Verder vertoonde het een gebrek aan eetlust,

diepliggende ogen en een stinkende vaginale uitvloei. Aangezien de algemene toestand van het dier

verder achteruit bleef gaan, werd in onderling overleg met de eigenaar besloten het dier te

euthanaseren. Hiervoor gebruikte men 40cc T61® (Embutramide 200mg/ml, mebenzoniumiodide

50mg/ml; Intervet).

Page 12: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

8

2.3. AUTOPSIE

Bij de lijkschouwing bemerkte men een sterk cachectische toestand van de vaars. Op het moment van

euthanasie betrof het lichaamsgewicht nog slechts 350 kg. Ten opzichte van de beginsituatie is het

lichaamsgewicht met andere woorden gehalveerd op 12 dagen tijd.

Ter hoogte van de coronair groeven van het hart werd sereuze vetatrofie vastgesteld. Verder was er

emfyseem van het pericard aanwezig (Fig. 4).

Op het niveau van de bifurcatie van de trachea bevond zich spumeus vocht. De longen vertoonden

interstitieel emfyseem. In de cranioventrale longdelen kon men zelfs spreken van bulleus emfyseem

(Fig. 5). Links cranioventraal bevond zich een vaster aanvoelende zone (3 cm diameter). De pleura

vertoonde caudaal puntbloedingen (Fig. 6). Verder was er emfyseem van het mediastinum

waarneembaar (Fig. 7).

Fig. 4: Emfyseem van het pericard bij een rund met hydroallantoïs.

Page 13: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

9

Fig. 5: Interstitieel emfyseem van de longen van een rund met

hydroallantoïs. Cranioventraal is reeds bulleus emfyseem te bemerken.

Fig. 6: Puntbloedingen op de pleura van een rund met hydroallantoïs.

Page 14: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

10

De lever was licht gezwollen (Fig. 8). Een lichte stuwing van de milt was waarneembaar. Verder trof

men licht vergrote nieren aan met multifocale witte nodules (diameter 2 mm) ter hoogte van de cortex.

De uterus was slechts weinig geïnvolueerd (Fig. 9) en een groot deel van nageboorte was nog steeds

aanwezig (Fig. 10). In de baarmoeder bevond zich een bruinrood stinkend vocht. Het endometrium

had een necrotisch uitzicht met aanwezigheid van een fibrineus beleg. Tevens was er centrale

necrose ter hoogte van de karunkels waar te nemen.

Fig. 7: Emfyseem van het mediastinum bij een rund met hydroallantoïs.

Fig. 8: Hepatomegalie bij een rund met hydroallantoïs.

Page 15: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

11

Samenvattend kan men stellen dat de belangrijkste letsels bestaan uit een necrotiserende

endometritis, pyogranulomateuze glomerulonefritis, focale catarrale pneumonie en een milde hepato-

en splenomegalie.

Fig. 9: Weinig geïnvolueerde uterus bij een rund met hydroallantoïs.

Fig. 10: Uterus van een rund met hydroallantoïs. De nageboorte

is nog steeds aanwezig. Het endometrium heeft een necrotisch

aspect met een fibrineus beleg.

Page 16: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

12

2.4. HISTOLOGISCH ONDERZOEK

Tijdens de autopsie werden stalen van een karunkel, het endometrium, een nier en de longen

verzameld voor verder histologisch onderzoek.

Het endometrium was hyperemisch en mild oedemateus. Zowel in de karunkels als in het

endometrium vond men multifocale necrosehaarden met massale infiltratie van neutrofielen (Fig. 11).

Op meerdere plaatsen waren er gemengde bacteriële kolonies zichtbaar.

De nieren waren hyperemisch en bevatten meerdere hemorragische zones (Fig. 12). Multifocaal vond

men ontstekingshaardjes in het interstitium bestaande uit gedegenereerde neutrofielen. Meerdere

glomeruli waren necrotisch en geïnfiltreerd met gedegenereerde neutrofielen (Fig. 12). Multifocaal

bemerkte men bacteriële kolonies.

Fig. 11: Multifocale necrose met infiltratie van gedegenereerde

neutrofielen. De basofiele amorfe "wolkjes" zijn de bacteriën. Het min of

meer normale bindweefsel kleurt eosinofiel (roze).

Page 17: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

13

Naast het endometrium en de nieren waren ook de longen hyperemisch (Fig. 13). Tevens bevatten ze

ter hoogte van meerdere alveoli een eosinofiel amorf materiaal (oedeem). De grotere bronchen en

bronchioli waren geïnfiltreerd met neutrofielen. Als gevolg van de infiltratie van neutrofielen waren de

interstitiële septa multifocaal verdikt.

Fig. 12: De hyperemische glomeruli (pijl) vertonen verdikking van het

kapsel van Bowmann. Multifocaal zijn er ontstekingshaardjes aanwezig

in het interstitium bestaande uit neutrofielen. (de amorfe lichtpaarse

zones "wolkjes" zijn bacteriële kolonies).

Page 18: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

14

De letsels ter hoogte van de longen en nieren zijn waarschijnlijk ontstaan na het ontwikkelen van een

necrotiserende endometritis. Deze letsels waren naar alle waarschijnlijkheid niet uitgesproken genoeg

om klinische symptomen te veroorzaken. Daarbij komt dat het dier behandeld werd met gluco-

corticosteroïden.

2.5. SAMENVATTING

In het beschreven geval werd een 2,5 jaar oude BWB vaars aangeboden met een sterk vergroot

abdomen. Het dier was 7 maanden drachtig en de laatste weken sterk vermagerd. Op basis van

rectaal onderzoek en echografie werd de diagnose hydroallantoïs gesteld. Vanwege de ongunstige

prognose voor zowel koe als kalf werd geopteerd om de partus te induceren. Hierbij werd een niet

levensvatbaar vaarskalf geboren. Desondanks een 9 dagen durende intensieve nabehandeling

verslechterde het dier dag na dag. Wegens de tegenvallende behandelingsresultaten werd het dier

finaal geëuthanaseerd. Op lijkschouwing vond men een necrotiserende endometritis, een

pyogranulomateuze glomerulonefritis, een focale catarrale pneumonie en een milde hepato- en

splenomegalie.

Fig. 13: De long vertoont hyperemie. De alveolen en bronchen bevatten

eiwitrijk vocht (oedeem = roze kleur, witte pijl) en worden geïnfiltreerd

door neutrofielen (paars, blauwe pijl).

Page 19: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

15

3. LITERATUURSTUDIE

3.1 ANATOMIE EN HISTOLOGIE VAN DE NORMALE UTERUS EN PLACENTA

Het geslachtstelsel van een niet-drachtig rund bevindt zich onder normale omstandigheden in de

bekkenholte en bestaat uit vulva, vagina, cervix, uterus, eileiders en ovaria (Mukasa, 1989). De

baarmoeder van een rund behoort tot het type uterus bicornis. Deze is opgebouwd uit een corpus uteri

van 4-5 cm lang en 2 cornua uteri met een lengte van 15-25 cm en een diameter van 1-3 cm. De

ophanging van de baarmoeder in de buikholte gebeurt door 2 ligamenta lata. Hierdoor verkrijgt de

baarmoeder van een rund een typisch gekruld uitzicht (Fig. 14). Voor de bloedvoorziening is de

baarmoeder voornamelijk afhankelijk van de arteria uterina media die gelegen is in het ligamentum

latum (Hanson, 1907; Mukasa, 1989). Tijdens de dracht ondergaat de baarmoeder veranderingen in

grootte en positie. Tevens zinkt de baarmoeder dieper weg in de buikholte (Youngquist, 1997).

Youngquist (1997) vermeldt hierover dat de drachtige baarmoeder vanaf dag 70 dieper afdaalt in de

buikholte om vanaf dag 210 terug een opklimmende beweging te maken.

Wanneer men de baarmoeder histologisch bekijkt, kan men een onderscheid maken tussen

endometrium, myometrium en tunica serosa. Het endometrium is opgebouwd uit een éénlagig

cilindervormig epitheel met daaronder een bindweefsellaag waarin zich buisvormige klieren bevinden.

Fig. 14: Anatomie van het vrouwelijk geslachtsapparaat van het rund (Budras en Habel, 2003).

Page 20: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

16

Het myometrium is opgebouwd uit 3 verschillende spierlagen. Hierbij onderscheidt men een centrale

circulaire spierlaag beiderzijds omgeven door een longitudinale spierlaag (Hanson, 1907).

De placenta van het rund behoort tot het type placenta cotyledonaria synepitheliochorialis. De

baarmoederwand van het rund bevat verschillende gespecialiseerde zones die men karunkels noemt.

Cotyledonen van het foetaal gedeelte van de placenta vergrendelen zich met deze karunkels en

vormen samen een placentoom. Deze placentomen staan in voor de uitwisseling van voedings- en

afvalstoffen tussen foetus en koe (Noakes et al., 2001).

3.2 ETIOLOGIE

Hydrops uteri is een weinig frequent voorkomende aandoening tijdens de graviditeit (Van Loo et al.,

2010). De meeste gevallen van hydrops uteri zijn beschreven bij het rund en komen zowel bij melk-

als vleesvee voor (Morrow, 1986; Divers en Peek, 2008). Occasioneel ziet men een geval van hydrops

bij het schaap (Peiro et al., 2007; Bridges en Padmore, s.d.). Volgens Del Piero (2007) kan hydrops

uteri bij het schaap geassocieerd worden met Riftdal koorts en Wesselbron’s disease. Zelden vindt

men deze aandoening terug bij merries en zeugen (Peiro et al., 2007; Van Loo et al., 2010; Bridges en

Padmore, s.d.). Wanneer deze aandoening zich manifesteert, voornamelijk in het laatste trimester van

de dracht, betreft het in 90 procent van de gevallen een hydroallantoïs. De andere 10 procent zijn het

gevolg van een hydroamnion (Morrow, 1986; Youngquist, 1997; Del Piero, 2007; Drost, 2007; Peiro et

al., 2007; Divers en Peek, 2008; White, 1999).

3.2.1 Hydroamnion

Tijdens het eerste en tweede trimester van de dracht is het amnionvocht afkomstig van foetale urine

en secretie van het amnionepitheel (Fig. 15). In de tweede helft van de dracht zal de blaassfincter van

de foetus verhinderen dat er nog urine in de amnionblaas terecht komt. Op dit tijdstip komt de foetale

speekselproductie op gang waardoor het amnionvocht visceuzer wordt (Kumar, 2009). In normale

omstandigheden zorgen foetale

slikbewegingen enerzijds en

absorptie van amnionvocht via de

bronchen anderzijds er voor dat

het volume amnionvocht op peil

blijft (Youngquist, 1997). Men

spreekt hier over een gemiddeld

volume van 5 liter met een

standaarddeviatie van 3 liter

(Kumar, 2009).

Fig. 15: Vruchtvliezen en placenta van het rund (Simoens,

2008). 1=vrucht, 2=amnionblaas, 4=allantoïsblaas,

6=cotyledoon, 7=allantochorion, 11=karunkel

Page 21: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

17

De overdadige hoeveelheid amnionvocht die zich in de amnionblaas opstapelt bij een hydroamnion

wordt gecorreleerd met afwijkingen aan de foetus (Del Piero, 2007) en meer bepaald afwijkingen die

het slikken verhinderen (Divers en Peek, 2008). In dit geval zal het amnionvocht gradueel toenemen.

Hierbij zijn volumes gekend die tot 10 maal het normale volume bereikten (Kumar, 2009). Yongquist

(1997) spreekt over volumes van 19-114 liter.

Men maakt een indeling in genetische en niet-genetische afwijkingen. Onder de genetische

afwijkingen van de foetus verstaat men onder andere Bulldog kalveren, brachygnathie, hypofysaire

hypoplasie/aplasie en hydrocephalus (Youngquist, 1997). Onder niet-genetische oorzaken rekent men

shistosoma reflexum, tweelingdracht en kruising van Amerikaanse bizon met een gedomesticeerd

rund (Kausar, 2012).

3.2.2 Hydroallantoïs

Volgens Kumar (2009) begint het allantoïsvocht zich in normale omstandigheden te accumuleren

vanaf het moment dat de nieren van de foetus gevormd zijn en de blaassfincter normaal functioneert.

Bijgevolg is de allantoïsblaas een stapelplaats voor afvalproducten van de foetale nieren.

Allantoïsvocht wordt omschreven als helder, waterig en amberkleurig vocht. In tegenstelling tot

amnionvocht wat stagneert in volume naarmate de dracht vordert, zal de allantoïsblaas in volume

toenemen. Naar het einde van de dracht bedraagt het volume gemiddeld 9,5 liter met variaties van 4-

15 liter (Kumar, 2009).

Hydroallantoïs wordt gekenmerkt door een overdadige opstapeling van allantoïsvocht over een

periode van 5-20 dagen in het laatste trimester van de dracht (Peiro et al., 2007). Hierbij zijn volumes

gekend die tot 10 maal het normale volume bereikten (Wintour en McFarlance, 1993; Kumar, 2009).

Volumes van 150 tot 250 liter zijn geen uitzondering. In deze omstandigheden kan de baarmoeder

inclusief foetus, vruchtvliezen en amnion/allantoïsvocht een gewicht bereiken van ruim 225 kg

(Youngquist, 1997).

Youngquist (1997) wijst op de gewijzigde samenstelling van het allantoïsvocht bij hydroallantois

patiënten. Skydgaard (1965a) toonde in een studie aan dat vanaf 3 maanden dracht de concentraties

van natrium, chloor, kalium en creatinine in het allantoïsvocht van normale koeien significant

verschillen van de normale plasmaconcentraties. Zo vindt men lagere concentraties natrium en chloor

terug in het allantoïsvocht ten opzichte van plasma. Daarentegen stelt men het omgekeerde vast bij

kalium en creatinine. Bij koeien met hydroallantoïs stemmen de concentraties van natrium, chloor,

kalium en creatinine overeen met deze van plasma, zodat de bepaling ervan kan gebruikt worden als

diagnostisch criterium.

Onder potentiële oorzaken van hydroallantoïs rekent Skydgaard (1965a) volgende mogelijkheden. De

belangrijkste oorzaak is een verminderde werking van het actieve natriumtransport doorheen het

allantochorion. Onder normale omstandigheden is er een actief transport van natrium, gevolgd door

een passief transport van chloor en water vanuit het allantoïsvocht naar het maternale bloed

(Skydgaard, 1965b). Dit gaat tevens gepaard met een passief transport van kalium van het bloed naar

Page 22: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

18

het allantoïsvocht. Indien dit actief transport afneemt, resulteert dit in een accumulatie van natrium,

chloor en vocht in de allantoïsblaas.

Een tweede reden voor een abnormale accumulatie van vocht kan men vinden in een verhoogde

permeabiliteit van het allantochorion. Dit heeft, desondanks een actief natriumtransport, tot gevolg dat

natrium, chloor en kalium vrij kunnen migreren doorheen deze membraan waardoor er toch een

evenwicht ontstaat tussen de plasmaconcentratie en de concentratie in de allantoïsblaas. Omwille van

de verminderde effectiviteit van het actieve natriumtransport wordt bijgevolg meer vocht in de

allantoïsblaas geaccumuleerd (Skydgaard, 1965a). Volgens Wintour et al. (1986) ligt de oorzaak van

dit fenomeen in een functionele verandering van de allantoïsblaas. Het feit dat in sommige cases na

het verwijderen van de foetus de productie van allantoïsvocht gewoon voort gaat, begunstigt deze

hypothese.

Als laatste oorzaak denkt men aan een dysfunctie van de foetale niertubuli. Bij een normale

glomerulaire filtratie resulteert dit in een verhoogd volume urine in de allantoïsblaas met

elektrolytenconcentraties sterk gelijkend op deze van plasma. Dit moet echter gepaard gaan met een

verminderde reabsorptie van vocht en elektrolyten ter hoogte van het allantochorion om te kunnen

spreken van hydroallantoïs (Skydgaard, 1965a).

In tegenstelling tot hydroamnion correleert men hydroallantoïs zoals reeds vermeld met afwijkingen

aan de placenta (Youngquist, 1997; Del Piero, 2007; Divers en Peek, 2008). Hierbij vermelden Divers

en Peek (2008) naast eerder vermelde oorzaken ook een verminderd aantal placentomen en

bijkomende placentatie (Fig. 16) (adventitious placentation). In dit laatste geval bemerkt men in de

intercotyledonaire regio extra contactpunten tussen endometrium en allantochorion (Divers en Peek,

2008). Youngquist (1997) en Peiro et al. (2007) wijten het gebrek aan placentomen aan een

congenitaal defect of aan een verworven aandoening van de baarmoeder tijdens het verdere leven.

Fig. 16: Erge vorm van bijkomende placentatie. Multipele kleine eilandjes van

cotyledonair weefsel (blauwe pijl) omgeven een normale cotyledone (witte pijl) (Roberts,

1973b).

Page 23: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

19

Een predisponerende factor voor hydroallantoïs is meerlingdracht. Men vindt bij tweelingdrachten bij

het rund een hogere prevalentie van hydroallantoïs (Youngquist, 1997; Kumar, 2009; Kausar, 2012).

Een hogere prevalentie van hydroallantoïs bij receptorkoeien gebruikt bij in vitro fertilisatie (IVF) en

kloontechnologie werd ook aangetoond door Youngquist (1997), Hill et al. (1999), Constant et al.

(2006) en Buczinski et al. (2007). In een studie met koeien die bevrucht werden via IVF bedroeg het

percentage 3,2%, terwijl het bij natuurlijke bevruchting slechts 0,7% bedroeg (MacDonald, 2011).

3.3 SYMPTOMEN

Hydroallantoïs wordt voornamelijk gekenmerkt door een acute progressieve bilaterale distensie van

het abdomen (Murphy en Godkin, 1957; Simpson, 1972; Milton et al., 1989; Peiro et al., 2007; Smith,

2007; Divers en Peek, 2008; Van Loo et al., 2010). Initieel vermoedt de eigenaar vaak een

tweelingdracht of een foutieve dekdatum (Murphy en Godkin, 1957; De Bruin, 2009; Kumar, 2009).

Deze uitzetting vindt plaats tijdens het laatste trimester van de dracht en voltrekt zich relatief snel over

een periode van 5-20 dagen (Eilts, 2004; Scott et al., 2011; Laiju, 2012). Hierbij krijgt het abdomen

een typisch cilindervormig uitzicht (Fig. 17) (Morrow, 1986; Kumar, 2009). Eilts (2004) wijst erop dat dit

gedifferentieerd moet worden van hydroamnion. In het geval van hydroamnion verloopt de toename

van amnionvocht echter veel trager. Op caudaal aanzicht verwerft het dier een peervormig abdomen

(Fig. 18) (Morrow, 1986; Kumar, 2009; Bridges en Padmore, s.d.).

Fig. 17: Extreme bilaterale distensie van

het abdomen met cilindervormig uitzicht

bij een koe met hydroallantoïs

(Wright, 1973).

Fig. 18: Hydramnion met peervormig

uitzicht van het abdomen (Roberts,

1973a).

Page 24: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

20

Het toegenomen volume van de uterus veroorzaakt zware druk op de pens en longen van het rund.

Hierdoor ontstaat dyspnee, verminderde pensmotiliteit en anorexie waardoor de dieren sterk

vermageren (Youngquist, 1997; Eilts, 2004; Smith, 2007; Kumar, 2009). Omwille van het toegenomen

volume van de uterus lijken de dieren echter in een goede conditie te verkeren. Pas nadat een abortus

of partus heeft plaats gevonden, wordt de cachexie zichtbaar (Collyer, 1990). Bij vergevorderde

gevallen van hydroallantoïs met anorexie zijn secundaire metabole problemen zoals ketonemie

mogelijk (Youngquist, 1997). In zeldzame gevallen kan de druk op de inwendige organen zoals

longen, pens en darmen zelfs aanleiding geven tot koliek (White, 2011; Anonymous, 2012).

Omwille van de toegenomen buikomvang heeft het dier ook last met opstaan en gaan liggen

(Youngquist, 1997; Morin et al., 1994; Smith, 2007; Kumar, 2009). Vaak geeft dit aanleiding tot

decubitus (Milton et al., 1989; Anonymous, 2011). Ten gevolge van het toegenomen gewicht van de

uterus (zie 3.1.2.) en de moeilijkheden om op te staan, kunnen in een verder gevorderd stadium

ernstige letsels ontstaan zoals myopathie, heupfracturen, heupluxaties en femurfracturen (Divers en

Peek, 2008). Er zijn zelfs enkele gevallen van uterusruptuur, ruptuur van het ligamentum pubicum

craniale (Fig. 19) of hernia ventralis bekend (Penzhorn en Gilbert, 1985; Youngquist, 1997; De Bruin,

2009; Kumar, 2009). Om deze complicaties zo veel mogelijk te vermijden is een snelle diagnostisering

cruciaal (Divers en Peek, 2008).

Verder beschrijven Van Loo et al. (2010) symptomen zoals tachypnee en ileus. Bolourchi et al. (1989)

vermelden 3 cases waarbij de koeien moeilijkheden hadden met urineren en defeceren. Daarnaast

worden tachycardie en dehydratatie waargenomen (Youngquist, 1997; Divers en Peek, 2008; Kumar,

2009; Anonymous, 2011). Volgens Bolourchi et al. (1989) zijn verhoogde hart- en

ademhalingsfrequenties frequent aanwezig. Kumar (2009), White (2011) en Kausar (2012) beschrijven

polydipsie bij koeien met hydroallantoïs. Door de toenemende druk in het abdomen wordt het

Fig. 19: Ruptuur van het ligamentum pubicum craniale bij een

rund met hydroallantoïs (Drost, 1974).

Page 25: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

21

diafragma steeds meer craniaal geduwd. Hierdoor verergert de dyspnee en naar het einde van de

dracht is een expiratoir gekreun waar te nemen (De Bruin, 2009). Als gevolg van cardiovasculair falen

kan finaal sterfte optreden (Scott et al., 2011).

3.4 DIAGNOSE EN DIFFERENTIAALDIAGNOSE

3.4.1 Diagnostische technieken

Volgens De Bruin (2009) is een vroegtijdige onderkenning van deze aandoening van cruciaal belang

om het moederdier nog een kans op herstel te geven.

De eerste stap in de diagnostiek is het uitwendig onderzoek van het abdomen (De Bruin, 2009).

Klinische symptomen zoals acute progressieve bilaterale distensie van het abdomen tijdens het

laatste trimester van de dracht zijn reeds zeer indicatief voor een hydroallantoïs (Van Loo et al., 2010).

Volgens Anonymous (2012) kan men door het duwen in de ene flank van de koe een golfbeweging

waarnemen aan de andere kant.

Bij rectaal onderzoek wordt een sterk vergrote uterus terug gevonden met een overmaat aan

vruchtwater. Hierdoor puilt de dorsale uteruswand uit boven het os pubis van het bekken en vult ze de

bekkenholte voor het grootste deel op

(Murphy en Godkin, 1957; Singh en

Chandolia, 2007; Van Loo et al., 2010;

Kausar, 2012). Daarnaast kunnen

vruchtdelen en placentomen niet meer

gepalpeerd worden omwille van de sterke

spanning op de uteruswand (Fig. 20)

(Bolourchi et al., 1989; Youngquist, 1997;

Eilts, 2004; Singh en Chandolia, 2007;

Scott et al., 2011; Bridges en Padmore,

s.d.).

Aangezien het palperen van de foetus via rectaal onderzoek onmogelijk is, kan men gebruik maken

van echografie om een idee te krijgen over de levensvatbaarheid van de foetus. Hierbij gaat men op

zoek naar de foetale hartslag (Memon et al., 1981; Morin et al., 1994; Youngquist, 1997; Anonymous,

2011). Transrectale en transabdominale echografie kan ook aangewend worden om de omvang van

de uterus in het abdomen te bepalen. Bij hydroallantoïs wordt het volledige abdomen bijna volledig

opgevuld door de uterus (Memon et al., 1981; Milton et al., 1989). In dit geval zal men op echografie

een uterus terugvinden met een grote hoeveelheid hypo-echogeen vocht (Fig. 21) (Kähn, 2004).

Fig. 20: Sterk uitgezette uterus bij een koe met

hydroallantoïs (Roodzant, 2007).

Page 26: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

22

Volgens Van Loo et al. (2010) kan men aan de hand van de samenstelling van het vruchtwater een

onderscheid maken tussen hydroamnion en hydroallantoïs. Onder normale omstandigheden zijn de

concentraties van Na en Cl hoger in het amnion dan in het allantoïsvocht. Voor K concentratie geldt

het omgekeerde. Bij een hydrops uteri geldt er echter een verdunningsfactor waardoor het verschil in

concentratie veel kleiner wordt. Dit heeft als gevolg dat het vaak moeilijk is een onderscheid te maken.

3.4.2 Differentiaaldiagnose

Wanneer men geconfronteerd wordt met een abnormaal vergroot buikvolume kan men volgens Van

Loo et al. (2010) differentiaal diagnostisch denken aan vagale indigestie, penstympanie, peritonitis,

hydrops uteri, neoplasieën en ascites. Dit laatste is meestal secundair ten gevolge van portale

hypertensie, vaak veroorzaakt door leverabcessen of rechterhartfalen (Van Loo et al., 2010). Het

onderscheid tussen hydrops uteri en vagale indigestie kan snel gemaakt worden via rectaal

onderzoek. Waar men bij een hydrops uteri een zeer grote uterus zal voelen, vindt men bij een vagale

indigestie een vergrote V- tot L-vormige pens terug (Youngquist, 1997). Tenslotte kunnen ook

intestinale obstructies, blaasruptuur, een massa in de buikholte (tumor, abces) en meerlingdracht een

sterke vergroting van het abdomen veroorzaken (Peiro et al., 2007).

Wanneer men al deze oorzaken heeft uitgesloten, dient men hydrops uteri nog te differentiëren in

hydramnion en hydroallantoïs. Een eerste verschilpunt is de snelheid waarmee abdomen vergroot. Bij

hydroallantoïs verloopt dit relatief snel over een periode van 5-20 dagen. Dit in tegenstelling tot

hydroamnion waarbij dit gradueel over een periode van maanden verloopt (Tabel 1) (Kumar, 2009).

Een ander belangrijk verschil is de vorm die het abdomen aanneemt. Bij hydroallantoïs is dit

cilindervormig (Fig. 17) terwijl bij hydroamnion het abdomen eerder de vorm van een peer aanneemt

(Fig. 18) (Eilts, 2004). Op rectaal onderzoek kan men bij een hydroallantoïs de vruchtdelen en

placentomen niet palperen terwijl dit bij een hydroamnion wel het geval is (Youngquist, 1997; Eilts,

2004; Kumar, 2009).

Fig. 21: Geval van hydroallantoïs bij het schaap. De

hoeveelheid hypo-echogeen vocht in de uterus is sterk

toegenomen. P = Placentoom (Kähn, 2004).

Page 27: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

23

Tabel 1. Verschilpunten tussen hydrallantoïs en hydramnion (naar Kumar, 2009).

Verschilpunten Hydroallantoïs Hydroamnion

1. Voorkomen 85-90% 5-10%

2. Abdominale distensie Snel, binnen 5-20 dagen Gradueel over maanden

3. Vorm abdomen Cilindervormig, gespannen Peervormig en minder spanning

4. Volume vruchtwater 80-150L (normaal= 9.5L) 20-100L (normaal= 5L)

5. Eigenschappen vruchtwater Waterig, helder en amberkleurig Visceus, stroperig

6. Foetus Klein, niet te palperen op rectaal onderzoek

Defect in de foetus, wel te palperen

7. Baarmoeder hoornen Te palperen Moeilijk te palperen

8. Placentomen Niet te palperen, minder in aantal en hypertrofisch

Te palperen en normaal

9. Allantochorion Aangetast Normaal

10. Hernia abdominalis Regelmatig bij erge gevallen Zelden

11. Uterus ruptuur Regelmatig Zeer zelden

12. Retentio secundinarum Regelmatig Occasioneel

13. Prognose Gereserveerd tot slecht, zowel voor het leven als voor de latere

fertiliteit

Fair tot goed, zowel voor leven als voor de latere fertiliteit

3.5 BEHANDELING

Bij elk geval van hydroallantoïs bij het rund dient euthanasie of slachting overwogen te worden. De

oorzaak van hydroallantoïs ligt in een aantasting van de uterus of placenta waardoor de kans op

recidieven reëel is (Youngquist, 1997; Anonymous, 2011). Wanneer de aandoening reeds

vergevorderd is zoals bij decubitus, ruptuur van het ligamentum pubicum craniale of hernia

abdominalis is slachting of euthanasie de beste beslissing (Youngquist, 1997; Divers en Peek, 2008;

Anonymous, 2011). Bij melkvee dient men ook rekening te houden met de melkproductie in de

aankomende lactatie. Aangezien de dieren het laatste trimester van hun dracht reeds in een negatieve

energiebalans verkeren, is de kans reëel dat ze ondanks een succesvolle behandeling nooit hun

vooropgestelde melkproductie zullen bereiken (Youngquist, 1997; Anonymous, 2011).

Page 28: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

24

Wanneer men beslist over te gaan tot de behandeling van het dier heeft men de keuze tussen

electieve keizersnede of partusinductie. De meeste clinici zijn er echter van overtuigd dat electieve

keizersnede zelden zo succesvol is als partusinductie (Youngquist, 1997; Anonymous, 2011). Het

gebruik van partusinductie resulteert immers in een tragere eliminatie van vruchtwater in vergelijking

met electieve keizersnede (Youngquist, 1997). Bij deze laatste vindt er relatief snel een decompressie

van de abdominale bloedvaten plaats, waardoor de kans op een hypovolemische shock sterk

toeneemt (Youngquist, 1997; Scott et al., 2011). Om deze snelle decompressie op te vangen kan via

verlichtingstherapie of allantocentese het vruchtwater langzaam worden afgelaten. Men kan dit

transabdominaal doen waarbij de trocard in de rechterflank aangebracht wordt. Hierbij laat men het

vocht gradueel draineren over een periode

van 24 uur alvorens over te gaan tot de

keizersnede (Fig. 22). Nadelen van deze

techniek zijn een verhoogd risico op

peritonitis en metritis. Op voorwaarde dat

de cervix voldoende ontsloten is, kan men

het vruchtwater ook transcervicaal

draineren met een katheter (Youngquist,

1997). Transcervicale allantocentese kan

ook aangewend worden bij partusinductie

(Ezakial et al., 2012). Ter preventie van een

mogelijke hypovolemische shock wordt een

hypertone zoutoplossing intraveneus

toegediend (Youngquist, 1997; Divers en

Peek, 2008).

Indien men opteert voor partusinductie kan gebruik gemaakt worden van een intramusculaire injectie

met prostaglandine F2α (25mg; 5mg/ml) (Memon et al., 1981; Morrow, 1986; Sharp et al., 1978). Men

kan dit zowel alleen als in combinatie met dexamethasone gebruiken. Een enkelvoudige

dexamethasone injectie (0.04mg/kg) is ook effectief. De combinatie van prostaglandine en

dexamethasone zal de partus induceren binnen een tijdspanne van 24-48 uur na toediening (Morrow,

1986; Youngquist, 1997; Peiro et al., 2007; Kumar, 2009; Anonymous, 2011; Scott et al., 2011;

Ezakial et al., 2012). Een alternatief voor partusinductie is een intramusculaire injectie met

flumethasone (10 tot 20mg/koe) (Morrow, 1986; Youngquist, 1997; Peiro et al., 2007). Om de cervix

en de rest van het geboortekanaal te relaxeren, zweren sommige dierenartsen bij het gebruik van

oestradiol cypionaat (6-8mg/koe, niet geregistreerd in België). Dit product dient éénmaal daags

intramusculair toegediend te worden tot op het moment van de partus (Youngquist, 1997).

Na het induceren van de partus dient de koe in een goed ingestrooide stal gehuisvest te worden om

de kans op musculoskeletale letsels te minimaliseren (Youngquist, 1997). Dezelfde auteur wijst erop

dat, eenmaal de partus is geïnduceerd, de koe regelmatig gecontroleerd dient te worden op prodromi.

Fig. 22: Allantocentese door plaatsing van een

trocard in de rechter flank (Schuijt, 1976).

Page 29: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

25

Vaginaal onderzoek is belangrijk om de ontsluiting van de cervix op te volgen alsook om zo snel

mogelijk het breken van de vruchtvliezen te detecteren. Wanneer de vruchtvliezen gebroken zijn, dient

men de grootte en ligging van het kalf te bepalen om te controleren of een natuurlijke geboorte

mogelijk is. Een slecht ontsloten cervix wordt vaak waargenomen bij partusinductie (Morrow, 1986).

Omwille van de uterusatonie, met onvoldoende baarmoedercontracties tot gevolg, is in de meeste

gevallen van hydroallantoïs assistentie bij de partus vereist (Morrow, 1986; Youngquist, 1997; Smith,

2007). Desondanks is een natuurlijke geboorte vaak mogelijk omdat de foetus over het algemeen

relatief klein is. Wanneer dit niet het geval is, kan men nog steeds gebruik maken van keizersnede of

een partiële foetotomie, afhankelijk van de levensvatbaarheid van het kalf (Morrow, 1986).

In de meeste gevallen zal een relatief klein, niet levensvatbaar kalf geboren worden. Eerder zeldzaam

wordt een levensvatbaar kalf ter wereld gebracht. Hierbij is het belangrijk dat colostrum wordt

toegediend van een alternatieve bron aangezien het moederdier in kwestie zelden normaal colostrum

heeft. Kalveren van hydroallantoïs koeien leiden vaak aan een vroegtijdige sluiting van de

darmbarrière. Hierdoor is de absorptie van colostrale antistoffen vaak verstoord en is een

intraveneuze toediening van plasma of bloed zeker geen overbodige ingreep (Youngquist, 1997;

Anonymous, 2011). De oorzaak van deze vroegtijdige sluiting van de darmbarrière zou volgens

Youngquist (1997) te wijten zijn aan een chronische opname van vruchtwater in utero.

Onafhankelijk van het type behandeling dat ingesteld wordt, dient er steeds geanticipeerd te worden

op complicaties zoals uterusatonie, retentio secundinarum en metritis (Youngquist, 1997; Scott et al.,

2011). Oxytocine (10IU/ml) is zeker aangewezen om de uterus te doen contraheren en de involutie te

bevorderen (Milton et al., 1989; Peiro et al., 2007; Anonymous, 2012). Volgens Kumar (2009) en

Morrow (1989) is parenterale toediening van antibiotica nuttig om metritis te voorkomen. Deze

antibioticatherapie dient aangehouden te worden tot op het moment dat het nageboorte afkomt en de

involutie van de uterus begint (Morrow, 1989; Kumar, 2009). Verder is een druppelinfuus met

fysiologische zoutoplossing aangeraden om hypovolemische shock te voorkomen en rehydratatie te

bewerkstelligen (Peiro et al., 2007; Kumar, 2009; Van Loo et al., 2010).

3.6 PROGNOSE

Hydroallantoïs heeft zowel voor de koe als voor het kalf een zeer gereserveerde prognose (Eilts,

2004; Van Loo et al., 2010; Anonymous, 2011). Hoe later in de dracht deze aandoening optreedt, hoe

groter de kans dat het rund overleeft tot op het einde van de dracht (Smith, 2007). Bij een geval van

hydroallantoïs dient euthanasie steeds overwogen te worden (Morrow, 1986). Indien men toch opteert

om te behandelen, heeft men frequent te maken met complicaties zoals uterusatonie, retentio

secundinarum en metritis (Youngquist, 1997; Divers en Peek, 2008). Omdat hydroallantoïs te wijten is

aan een defect in de placenta is de kans op recidieven reëel. De prognose voor de latere

vruchtbaarheid is bijgevolg gereserveerd (Morrow, 1986; Youngquist, 1997; Divers en Peek, 2008;

Anonymous, 2011). Bij melkvee wordt men bijkomend geconfronteerd met een tegenvallende

melkproductie na behandeling. Hierdoor is het voor de melkveehouder economisch vaak niet

interessant om de koe verder aan te houden (Youngquist, 1997; Divers en Peek, 2008; Anonymous,

Page 30: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

26

2011). Eenmaal het dier gekalfd heeft, is nog een periode van herstel nodig vooraleer de darm- en

penswerking zich hersteld hebben en de eetlust terug komt. Wanneer men dit alles overloopt, is

slachting of euthanasie vaak de beste optie, zeker wanneer het over dieren gaat die zich reeds in een

vergevorderd stadium van de ziekte bevinden (Anonymous, 2012). Wanneer men geconfronteerd

wordt met musculoskeletale letsels, ruptuur van het ligamentum pubicum craniale of een hernia

abdominalis is euthanasie de enige juiste beslissing (Youngquist, 1997; Divers en Peek, 2008). Voor

hydroallantoïs geldt het volgende: hoe dichter bij de kalfdatum en hoe beter de algemene conditie van

het dier, hoe beter de prognose (Divers en Peek, 2008; De Bruin, 2009).

Page 31: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

27

4. BESPREKING

Wanneer men al het bovenstaande in beschouwing neemt, kan men concluderen dat op het gebied

van etiologie de meeste zaken reeds bekend zijn. Waar men voor hydroamnion redelijk eenduidig is

over het ontstaansmechanisme van deze aandoening, vindt men bij de pathogenese van

hydroallantoïs verschillende mogelijke hypothesen over het ontstaan van de aandoening terug.

Hieromtrent zou verder onderzoek interessant kunnen zijn om de precieze oorzaak te achterhalen. De

vraag hierbij is natuurlijk of het economisch verantwoord is om verder onderzoek te doen aangezien

het om een weinig frequent voorkomende aandoening gaat.

Op basis van de symptomen kan men vrij eenvoudig tot een waarschijnlijkheidsdiagnose komen. Om

andere oorzaken te kunnen uitsluiten, hebben rectaal onderzoek en echografie zeker hun nut. Om

hydroamnion te differentiëren van hydroallantoïs, is het raadzaam om verder onderzoek te doen

omtrent de elektrolytenconcentraties in amnionvocht en allantoïsvocht. Dit kan op lange termijn de

dierenarts in staat stellen om met een punctie een eenduidige diagnose te stellen.

Het al dan niet behandelen van een dier met hydroallantoïs is het punt van discussie voor vele

onderzoekers. Terwijl de ene eerder aanstuurt op euthanasie zal de andere zeer ver gaan in zijn

behandeling. Veel zal afhangen van de bereidwilligheid van de eigenaar om tot behandeling over te

gaan. De algemene conditie van het dier speelt ook een rol. Wanneer men te maken krijgt met zware

secundaire complicaties is euthanasie de enige en juiste beslissing. Indien deze complicaties zich niet

manifesteren is natuurlijk de vraag waar men de grens trekt om te behandelen respectievelijk te

euthanaseren. Men zou kunnen stellen dat hoe dichter bij de kalfdatum en hoe beter de algemene

conditie, hoe beter de prognose is. Hierbij moet men steeds in het achterhoofd houden dat er tal van

complicaties zijn na de partus die volledig herstel van het rund kunnen afremmen of zelfs leiden tot de

dood.

Page 32: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

28

5. LITERATUURLIJST

1. Anonymous (2011). Hydrops (Hydrallantois/Hydramnois). Internetreferentie:

http://calfology.com/library/wiki/hydrops-hydrallantoishydramnios

(geconsulteerd op 28 augustus 2012).

2. Anonymous (2012). Cow Calving Problems, Hydrops or hydrallantois. Internetreferentie:

http://www.thevetcentre.co.nz/afawcs0149991/CATID=11/ID=9/SID=133748486/productdetails

.html

(geconsulteerd op 11 september 2012).

3. Bolourchi M., Bazargani T.T., Hovareshti P. (1989). Report On A Few Cases Of Bovine

Hydrallantois In Dairy Herds Of Tehran Province. Iranian Journal Of Veterinary Medicine 9, p.

78-79.

4. Bridges R., Padmore C. (s.d.). Disorders Of The Gestation Period: Hydropic Conditions Of

The Fetal Membranes. Internetreferentie:

http://compepid.tuskegee.edu/syllabi/clinical/large/obstet/chapter5.html

(geconsulteerd op 1 september 2012).

5. Buczinski S.M.C., Fecteau G., Lefevre R.C., Smith L.C. (2007). Fetal Well-Being Assessment

In Bovine Near-Term Gestations: Current Knowledge And Future Perspectives Arising From

Comparative Medicine. Canadian Veterinary Journal 48, p. 178-183.

6. Budras K.D., Habel R.E. (2003). Bovine Anatomy An Illustrated Text. First Edition. Schlütersche

GmbH en Co, Hannover, p. 85.

7. Collyer J.H. (1990). Hydrallantois In Cows. Veterinary Record 127, p. 47.

8. Constant F., Guillomot M., Heyman Y., Vignon X., Laigre P., Servely J.L., Renard J.P.,

Chavatte-Palmer P. (2006). Large Offspring Or Large Placenta Syndrome? Morphometric

Analysis of Late Gestation Bovine Placentomes From Somatic Nuclear Transfer Pregnancies

Complicated By Hydrallantois. Biology Of Reproduction 75, p. 122-130.

9. De Bruin M.G. (2009). Bovine Obstetrics. Bibliobazaar, Charleston, South Carolina, p. 135-

139.

10. Del Piero F. (2007). Comparative Pathology Of The Placenta In Domestic Animals. Acta

Clinica Croatia 46, p. 199-202.

11. Divers T.J., Peek S.F. (2008). Rebhun’s Diseases of Dairy Cattle. Saunders Elsevier, St.

Louis, Missouri, p. 395-398.

Page 33: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

29

12. Drost M. (1973). Ruptured Prepubic Tendon. Internetreferentie:

http://drostproject.org/en_bovrep/9-40/itemtop1.html

(geconsulteerd op 12 september 2012).

13. Drost M. (2007). Complications During Gestation In The Cow. Theriogenology 68, p. 487-491.

14. Eilts B. (2004). Problems Of Bovine Pregnancy. Internetreferentie:

http://www.vetmed.lsu.edu/eiltslotus/theriogenology-5361/problems_of_bovine_pregnancy.htm

(geconsulteerd op 7 september 2012).

15. Ezakial N.R., Palanisamy M., Selvaraju M., Manokaran S. (2012). Succesful Management of

Hydrallantois In A Jersey Crossbred Cow. International Journal Of Livestock Research 2, p.

213-216.

16. Hanson J. (1907). Veterinary Anatomy, Histology, Physiology And Comparative Anatomy.

General Books, Memphis, Tennessee, p. 73-75.

17. Hill J.R., Roussel A.J., Cibelli J.B., Edwards J.F., Hooper N.L., Miller M.W., Thompson J.A.,

Looney C.R., Westhusin M.E., Robl J.M., Stice S.L. (1999). Clinical And Pathologic Features

Of Cloned Transgenic Calves And Fetuses. Theriogenology 51, p. 1451-1465.

18. Kähn W. (2004). Veterinary Reproductive Ultrasonography. Schlütersche Verslagsgesellshaft

mbH en Co, Hans-Böckler-Allee, Hannover, p. 185-187.

19. Kausar A. (2012). Reproductive Disorders, Hydropsy. Internetreferentie:

http://www.pakdairyinfo.com/hydropsy.htm

(geconsulteerd op 11 september 2012).

20. Kumar P. (2009). Applied Veterinary Gynaecology And Obstretics. International Book

Distribution Cooperation, Meerabai Marg, Lucknow, p. 287-290.

21. Laiju M.P., Ranjith M., Bastin P.F. (2012). Fetal Anasarca Twins With Hydroallantois In

Malabari Does. Journal Indian Veterinary Association 10, p. 52-53.

22. MacDonald R. (2011). Hydrops In A Heifer As A Result Of In-Vitro Fertilization. Canadian

Veterinary Journal 52, p. 791-793.

23. Memon M.A, Lock T.F., Nelson D.R. (1981). Induction Of Parturition With Prostaglandine In

Cows With Hydrallantois. A Case Report. Theriogenology 16, p. 681-683.

24. Morin D.E., Hornbuckle T., Rowan L.L., Whiteley H.E. (1994). Hydrallantois In A Caprine Doe.

Journal American Veterinary Medical Association 204, p. 108-111.

25. Morrow D.A. (1986). Current Therapy In Theriogenology. WB Saunders Company, West

Washington Square, Philadelphia, p. 207-208.

Page 34: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

30

26. Milton A., Welker B., Modransky P. (1989). Hydrallantois In A Ewe. Journal American

Veterinary Medical Association 195, p. 1385-1386.

27. Mukasa-Mugerwa E. (1989). A Review Of Reproductive Performance Of Female Bos Indicus

(Zebu) Cattle. International Livestock Centre For Africa Monograph 6. ILCA, Addis Ababa,

Ethiopia.

28. Murphy D.A., Godkin G.F. (1957). Hydroallantois In A Cow: A Case Report. Canadian Journal

Of Comparative Medicine 21, p. 421-424.

29. Noakes D.E., Parkinson T.J., England G.C.W. (2001). Arthur’s Veterinary Reproduction And

Obstretics. Saunders Elsevier, St. Louis, Missouri, p. 61-62.

30. Peiro J.R., Borges A.S., Yanaka R., Koivisto M.B., Mendes L.C.N., Feitosa F.L.F., Abujamra

J.O., Rodrigues C.A. (2007). Hydrallantois In An Ewe (Case Report). Ars Veterinaria 23, p.

116-119.

31. Penzhorn B.L., Gilbert R.O. (1985). Hydrallantois In A Bovine Leading To Rupture Of The

Prepubic Tendon And Abdominal Musculature. Journal of South African Veterinary

Association 56, p. 115.

32. Roberts S.J. (1973a). Hydropsamnii in a Holstein Cow. Internetreferentie:

http://www.drostproject.org/en_bovrep/9-43/itemtop1.html

(geconsulteerd op 12 september 2012).

33. Roberts S.J. (1973b). Severe Adventitious Placentation. Internetreferentie:

http://www.drostproject.org/en_bovrep/guide.html

(geconsulteerd op 13 september 2012).

34. Roodzant J.P. (2007). Postmortem View of Hydrallantois. Internetreferentie:

http://www.drostproject.org/en_bovrep/9-42/itemtop9.html

(geconsulteerd op 12 september 2012).

35. Schuijt G. (1976). Hydrallantois - Allantocentesis. Internetreferentie:

http://www.drostproject.org/en_bovrep/guide.html

(geconsulteerd op 13 september 2012).

36. Scott P.R., Penny D.C., McCrae A. (2011). Cattle medicine, part 2: Female Reproductive Tract

Diseases. Manson Publishing, Alfred Place, London, p. 17.

37. Sharp A.J., Bierschwal C.J., Elmore R.G., Youngquist R.S., Jenkins A.L., Kesler D.J.,

Gaverick H.A. (1978). A Case Report Response Of Two Cows With Hydramnios And

Hydrallantois To Treatment With Cloprostenol. Theriogenology 10, p. 27-33.

38. Simoens P. (2008). Embryologie van de huisdieren. Cursus Faculteit Diergeneeskunde, Gent,

p. 87-95.

Page 35: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

31

39. Simpson B.H. (1972). Hydrallantois In Ayrshire Cows. New Zealand Veterinary Journal 20, p.

41-42.

40. Singh G., Chandolia R.K. (2007). New Trend In The Treatment Of Hydrallantois: A Case

Report. Veterinary Practitioner 8, p. 166.

41. Skydgaard J.M. (1965a). The Pathogenesis Of Hydrallantoïs Bovis I. Acta Veterinaria

Scandinavia 6, p. 193-207.

42. Skydgaard J.M. (1965b). The Pathogenesis Of Hydrallantoïs Bovis II. Acta Veterinaria

Scandinavia 6, p. 208-216.

43. Smith T. (2007). Early Detection Of Pregnancy Problems Important. Internetreferentie:

http://www.cattletoday.com/archive/2007/April/CT906.shtml

(geconsulteerd op 11 september 2012).

44. Van Loo H., Govaere J., Chiers K., Hoogewijs M., Opsomer G., de Kruif A. (2010). Hydrops

uteri bij een Belgisch witblauwe vaars gepaard gaand met een mandibulair vasculair

hamartoma bij het kalf. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 79, p. 139-141.

45. White M.E. (1999). Hydrallantois, Hydrops Of The Allantois In Ruminants. Internetreferentie:

http://www.downcow.com/index.php?option=com_content&view=article&id=26&Itemid=46

(geconsulteerd op 31 augustus 2012).

46. White E.M. (2011). Hydrallantois, Hydrops Of The Allantois In Ruminants. Internetreferentie:

http://www.vet.cornell.edu/consultant/Consult.asp?Fun=Cause_556&spc=All&dxkw=hydrallant

ois&sxkw=&signs

(geconsulteerd op 29 augustus 2012).

47. Wintour E.M., Laurence B.M., Lingwood B.E. (1986). Anatomy, Physiology And Pathology Of

The Amniotic And Allantoic Compartments In The Sheep And Cow. Australian Veterinary

Journal 63, p. 216-221.

48. Wintour E.M, McFarlane A. (1993). Abnormalities Of Foetal Fluids In Sheep: Two Case

Reports. Australian Veterinary Journal 70, p. 376-378.

49. Wright J.M. (1973). Hydrops Allantois in a Near Term Ayrshire Cow. Internetreferentie:

http://www.drostproject.org/en_bovrep/9-42/itemtop22.html

(geconsulteerd op 12 september 2012).

50. Youngquist R.S. (1997). Current Therapy In Large Animal Theriogenology 2. Saunders

Elsevier, St Louis, Missouri, p. 212-224.

Page 36: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is
Page 37: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2012-2013

BOTULISME BIJ HET PAARD

door

Hans HOYDONKX

Promotor: Dierenarts C. Bauwens Casuïstiek in het kader

Medepromotor: Prof. Dr. P. Deprez van de Masterproef

Page 38: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

De auteur en de promotoren geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen

voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met

betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.

Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotoren. Het auteursrecht

beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en

neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde

studies en eventueel bijhorende documentatie zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotoren zijn niet

verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.

Page 39: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

VOORWOORD

Hierbij zou ik graag mijn promotor dierenarts Caroline Bauwens en medepromotor Prof. Dr. P. Deprez

van harte willen bedanken voor hun tijd en hun inzet bij het tot stand komen van deze casuïstiek. Ze

waren immers altijd bereid om mij te ontvangen en mijn werk kritisch maar rechtvaardig te beoordelen.

Hierbij werden mijn vragen steeds met de nodige zorg behandeld. Daarnaast zou ik graag de heer J.

Bauwens willen bedanken voor zijn ondersteuning bij het geleverde opzoekwerk.

Page 40: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING p. 1

1. INLEIDING p. 2

2. CASUÏSTIEK p. 3

2.1. Ouragan p. 3

2.2. Verona p. 5

2.3. Pholia p. 6

2.4. Podalydes p. 8

3. LITERATUURSTUDIE p. 11

3.1. Etiologie p. 11

3.2. Epidemiologie p. 12

3.3. Pathogenese p. 14

3.4. Symptomen p. 16

3.4.1. Volwassen paard p. 16

3.4.2. Shaker foal syndrome p. 17

3.5. Diagnose p. 18

3.6. Differentiaal diagnose p. 21

3.7. Behandeling p. 22

3.8. Prognose p. 24

3.9. Preventie p. 24

4. BESPREKING p. 26

5. LITERATUURLIJST p. 270

Page 41: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

1

SAMENVATTING

Botulisme is een ziekte veroorzaakt door de neurotoxines van de bacterie Clostridium botulinum. Men

maakt een onderscheid tussen 7 verschillende neurotoxines. Deze kunnen in de bloedbaan terecht

komen na opname van gecontamineerd voeder, via een toxico-infectie in de darm of een wondinfectie.

Het neurotoxine verhindert de vrijstelling van de neurotransmitter acetylcholine ter hoogte van de

neuromusculaire eindplaat waardoor spierzwakte en paralyse ontstaan. De diagnose wordt meestal

gesteld op basis van de klinische symptomen. Daarnaast bestaan er verschillende methoden om de

bacterie, antistoffen, bacteriële spores of neurotoxines aan te tonen. De therapie bestaat uit het

toedienen van hyperimmuun plasma in combinatie met een symptomatische ondersteuning. De

hoeveelheid opgenomen toxine alsook de snelheid waarmee men de ziekte herkent, spelen

prognostisch een belangrijke rol. In onze streken bestaat de preventie van deze ziekte voornamelijk uit

het verstrekken van voeder van goede kwaliteit vermits het vaccin nog niet beschikbaar is in België.

Deze casuïstiek zal handelen over 4 gevallen van botulisme bij het paard. De paarden werden voor

onderzoek aangeboden op de dienst Inwendige Ziekten van de Grote Huisdieren van de Faculteit

Diergeneeskunde Universiteit Gent. De eerste 3 dieren waren afkomstig van dezelfde manege. Het

weekend ervoor werden op deze manege reeds 2 paarden, die zich in laterale decubitus bevonden en

niet meer recht konden, geëuthanaseerd. De 3 paarden die voor onderzoek werden aangeboden,

lieten voedselproppen uit de muil vallen. Verder was een verminderde tongtonus aanwezig. Het 4e

paard dat werd binnengebracht was afkomstig van een ander bedrijf. Dit dier bevond zich reeds in

laterale decubitus en vertoonde symptomen van dysfagie. Op basis van de aanwezige klinische

symptomen en na het uitsluiten van andere potentiële aandoeningen werd botulisme

gediagnosticeerd. Onmiddellijk werd overgegaan tot toedienen van hyperimmuun plasma afkomstig

van paarden gevaccineerd tegen Clostridium botulinum type B. Voor de rest werd een

symptomatische nabehandeling toegepast. Desondanks de gereserveerde prognose herstelden de

paarden goed en konden ze ongeveer 2 weken later de kliniek verlaten.

Page 42: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

2

1. INLEIDING

Botulisme is een ziekte waarbij dieren een intoxicatie oplopen door de exotoxines van de bacterie

Clostridium botulinum. Clostridium botulinum en zijn spores zijn wijd verspreid in de omgeving. In

bepaalde omstandigheden zal de bacterie désporuleren en toxines produceren. Deze botuline

neurotoxines werken in op de neuromusculaire eindplaat met paralyse tot gevolg. Onder optimale

omstandigheden verstaat men de aanwezigheid van een anaëroob milieu, Ph >4,5 , een temperatuur

tussen de 25 en 37 graden en een eiwitrijk milieu. Het paard behoort tot de diersoorten die zeer

gevoelig zijn voor een intoxicatie met het botuline neurotoxine. Hierbij worden 80% van de botulisme

uitbraken bij het paard veroorzaakt door Clostridium botulinum serotype B. Botulisme bij het paard kan

ontstaan op drie verschillende manieren. Het meest voorkomend is de opname van voorgevormd

toxine afkomstig van besmet voedsel of voedsel gecontamineerd met karkassen. Een tweede

mogelijkheid is de toxico-infectie waarbij Clostridium botulinum de darm koloniseert na opname van

gecontamineerde aarde en lokaal toxines produceert. Als laatste vermeldt men de wondinfectie. Deze

is minder frequent de oorzaak van botulisme bij het paard.

Deze casusbespreking zal handelen over 4 paarden met botulisme. Ze werden voor onderzoek

aangeboden op de dienst Inwendige Ziekten van de Grote Huisdieren vanwege symptomen zoals een

verminderde tongtonus, dysfagie en laterale decubitus. Op basis van de symptomen werd per

exclusionem botulisme gediagnosticeerd.

Daarnaast zal er een literatuuroverzicht gegeven worden. Hierin zal men, na het schetsen van de

etiologie, epidemiologie en pathogenese van de aandoening, spreken over de symptomen, diagnose,

differentiaaldiagnose, therapie, prognose en preventie van botulisme bij het paard.

Page 43: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

3

2. CASUÏSTIEK

2.1. OURAGAN

Op maandag 7 januari 2013 werd op de dienst Inwendige Ziekten van de Grote Huisdieren van de

Faculteit Diergeneeskunde Universiteit Gent de tienjarige ruin Ouragan (Fig. 1) aangeboden. De

hoofdklacht bestond uit het laten vallen van voedselproppen uit de mond.

2.1.1. Anamnese

Ouragan was afkomstig van een manege waar het afgelopen weekend 2 paarden waren

geëuthanaseerd. Deze dieren vertoonden een paralyse van de tong, konden niet meer recht staan,

hadden gedilateerde pupillen en vertoonden spiertremor. De lever van deze 2 dieren werd opgestuurd

naar het Instituut Louis Pasteur voor verder onderzoek. Ouragan zelf liet sinds de ochtend voedsel uit

de mond vallen. Het paard in kwestie had sinds 2 jaar last van longemfyseem gepaard gaande met

een sereuze neusvloei. De neusvloei was nu echter toegenomen en vertoonde een witter aspect. Alle

paarden van de manege stonden op een box met stro en kregen leidingwater. Normaal gezien worden

de paarden gevoederd met voordroog maar het afgelopen weekend werd uit veiligheid

overgeschakeld op hooi omdat de voordroog er slecht uitzag.

2.1.2. Algemene indruk

Bij aankomst van Ouragan werd in eerste instantie weinig abnormaals opgemerkt. Het enige wat men

kon waarnemen was de aanwezigheid van alimentaire neusvloei.

2.1.3. Algemeen onderzoek

Bij algemeen onderzoek werd een hartfrequentie van 56/min, een ademhalingsfrequentie van 20/min,

een costo-abdominale ademhaling en een lichaamstemperatuur van 38.1°C waargenomen. De

mucosae waren mooi roze, de capillaire vullingstijd bedroeg minder dan 2 seconden en de huidturgor

was normaal. Lymfeknopen waren niet opgezet. Het dier bevond zich in een zeer goede

voedingstoestand en had een gewicht van 425 Kg. Op auscultatie waren verminderde darmgeluiden

waarneembaar.

2.1.4. Aanvullend onderzoek

Bij het aanvullend onderzoek vond men een verminderde tongtonus en een normale dreig- en

pupilreflex. Op echografie was verder niets afwijkends te vinden.

Het bloedonderzoek leverde geen opvallende afwijkingen op. Hematocriet was 30% (normaal= 35-

45%), base excess 5,5 meq./l (normaal= -5/+5 meq./l).

Page 44: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

4

2.1.5. Diagnose

Op basis van de anamnese en de symptomen en na het uitsluiten van andere mogelijke oorzaken

werd botulisme als waarschijnlijkheidsdiagnose naar voren geschoven.

2.1.6. Behandeling

Onmiddellijk werd overgegaan tot het intraveneus toedienen van 2 zakjes hyperimmuun plasma

afkomstig van paarden gevaccineerd tegen Clostridium botulinum type B. Daarnaast werd dagelijks

water aangeboden vanuit een emmer om de wateropname te controleren. Mashmix werd goed

opgenomen door Ouragan en na enkele dagen at hij ook voordroog. De mest was normaal van

consistentie. Op 13 januari vertoonde Ouragan een alimentaire neusvloei met een necrotische geur.

Een endoscopie werd uitgevoerd maar men kon niets afwijkends waarnemen. Tevens werd een

onderzoek van de tanden uitgevoerd. Hierbij werden enkele tanden bijgeraspt. Vervolgens werd de

neus iedere dag gereinigd. Vrijdag 18 januari bemerkte men symptomen van koliek bij Ouragan. Bij

rectaal onderzoek voelde men een obstipatie ter hoogte van het rechter colon. Hiervoor werd 25cc

butylhyoscine bromide (buscopan®, 4mg/ml; Boehringer Ingelheim) en 3 liter parafine olie toegediend.

Zondag 20 januari was de obstipatie verdwenen. De gezondheidstoestand van het dier evolueerde

verder gunstig waardoor op 23 januari het paard de kliniek mocht verlaten.

Fig. 1: Ouragan op 20 januari, enkele dagen voor hij de kliniek mocht verlaten.

Page 45: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

5

Naar de eigenaar toe werd het advies gegeven om gedurende 1 maand Ouragan te laten rusten.

Overigens moest het paard gevoederd worden met geweekt hooi en mashmix. Om de 2-3 dagen

diende men 100 ml paraffineolie te verdelen over het voeder.

2.2. VERONA

Op dinsdag 8 januari 2013 werd op de dienst Inwendige Ziekten van de Grote Huisdieren van de

Faculteit Diergeneeskunde Universiteit Gent de veertienjarige BWP-merrie Verona (Fig. 2)

aangeboden. De hoofdklacht bestond net zoals bij Ouragan uit het laten vallen van voedselproppen uit

de mond.

2.2.1. Anamnese

Verona was afkomstig van dezelfde manege als Ouragan waar, zoals reeds eerder vermeld, het

afgelopen weekend 2 paarden waren geëuthanaseerd. Het paard at zeer moeilijk, bleef zeer lang

kauwen op het voedsel en liet finaal het voeder uit de mond vallen. Volgens de eigenaar was het dier

minder alert dan normaal. Net zoals Ouragan stond dit dier op een box met stro en kreeg het

leidingwater. Ook Verona werd in de manege gevoederd met voordroog maar aangezien deze er

slecht uit zag, werd het afgelopen weekend uit veiligheid overgeschakeld op hooi.

2.2.2. Algemene indruk

Bij aankomst werd in eerste instantie weinig abnormaals opgemerkt. Het enige wat men kon

waarnemen was dat het hoofd laag werd gedragen.

2.2.3. Algemeen onderzoek

Bij algemeen onderzoek werd een hartfrequentie van 60/min, een ademhalingsfrequentie van 24/min,

een costo-abdominale ademhaling en een lichaamstemperatuur van 38.7°C waargenomen. De

mucosae waren mooi roze, de capillaire vullingstijd bedroeg minder dan 2 seconden en de huidturgor

was normaal. De retrofaryngale lymfeknopen waren licht opgezet. Het dier bevond zich in een zeer

goede voedingstoestand. Op auscultatie waren normale darmgeluiden waarneembaar.

2.2.4. Aanvullend onderzoek

Bij het aanvullend onderzoek vond men verder een verminderde tongtonus. Ter hoogte van de

onderbuik was oedeem waarneembaar. Verder kon men pulsatie op de 4 benen voelen. Bij het

onderzoek van het cardio respiratoir stelsel vond men niets abnormaals.

Het bloedonderzoek leverde geen opvallende afwijkingen op. Hematocriet was 32% (normaal= 35-

45%).

2.2.5. Diagnose

Ook hier werd op basis van de anamnese en de symptomen en na het uitsluiten van andere mogelijke

oorzaken botulisme als waarschijnlijkheidsdiagnose naar voren geschoven.

Page 46: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

6

2.2.6. Behandeling

Als eerste werd overgegaan tot het intraveneus toedienen van 2 zakjes hyperimmuun plasma

afkomstig van paarden gevaccineerd tegen Clostridium botulinum type B. Om de wateropname te

controleren werd dagelijks water aangeboden vanuit een emmer. Mashmix en voordroog werden goed

opgenomen door Verona. De mest was normaal van consistentie. Aangezien de gezondheidstoestand

van Verona gunstig evolueerde, mocht de merrie op 21 januari de kliniek verlaten. De eigenaar werd

geadviseerd om Verona gedurende 1 maand te laten rusten. Overigens moest het paard gevoederd

worden met geweekt hooi en mashmix. Om de 2-3 dagen diende men 100 ml paraffineolie te verdelen

over het voeder.

2.3. PHOLIA

Tevens werd samen met Verona de negenjarige Franse draver merrie Pholia (Fig. 3) aangeboden. De

hoofdklacht bestond net zoals bij Ouragan en Verona uit het laten vallen van voedselproppen uit de

mond.

Fig. 2: Verona op 20 januari, een dag voor zij de kliniek mocht verlaten.

Page 47: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

7

2.3.1. Anamnese

Pholia was afkomstig van dezelfde manege als Ouragan en Verona. Net zoals Verona at ook deze

merrie zeer moeilijk, bleef zeer lang kauwen op het voedsel en liet finaal het voeder uit de mond

vallen. De merrie werd gehuisvest in een box met stro en kreeg leidingwater. Ook zij kreeg hooi sedert

afgelopen weekend.

2.3.2. Algemene indruk

Bij aankomst van Pholia werd in eerste instantie weinig abnormaals opgemerkt. Het enige wat men

kon zien was een lichte spiertremor.

2.3.3. Algemeen onderzoek

Bij algemeen onderzoek werd een hartfrequentie van 64/min, een ademhalingsfrequentie van 20/min,

een costo-abdominale ademhaling en een lichaamstemperatuur van 37.4°C waargenomen. De

mucosae waren mooi roze, de capillaire vullingstijd <2 seconden en de huidturgor was normaal. Het

paard was goed van lichaamsconditie en had een lichaamsgewicht van 440 Kg. Op auscultatie waren

verminderde darmgeluiden waarneembaar.

2.3.4. Aanvullend onderzoek

Bij het aanvullend onderzoek vond men verder een verminderde tongtonus. Staarttonus was normaal.

Bij het onderzoek van het cardiorespiratoir stelsel vond men niets abnormaals.

Het bloedonderzoek leverde geen opvallende afwijkingen op.

2.3.5. Diagnose

Ook hier werd op basis van de anamnese en de symptomen en na het uitsluiten van andere mogelijke

oorzaken botulisme als waarschijnlijkheidsdiagnose naar voren geschoven.

2.3.6. Behandeling

Net zoals bij de 2 voorgaande cases werd onmiddellijk overgegaan tot het intraveneus toedienen van

2 zakjes hyperimmuun plasma afkomstig van paarden gevaccineerd tegen Clostridium botulinum type

B. Daarnaast werd dagelijks water aangeboden vanuit een emmer om de wateropname te controleren.

Initieel wou de merrie geen mashmix noch voordroog opnemen. Na enkele dagen verbeterde dit

echter. De mest was normaal van consistentie. Aangezien de gezondheidstoestand gunstig

evolueerde, mocht ook deze merrie op 21 januari de kliniek verlaten. Ook hier werd 1 maand rust

geadviseerd. Overigens diende men het paard te voederen met geweekt hooi en mashmix. Hierbij

moest men om de 2-3 dagen 100 ml paraffineolie verdelen over het voeder.

Page 48: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

8

2.4. PODALYDES

Op vrijdag 25 januari 2013 werd op de dienst Inwendige Ziekten van de Grote Huisdieren van de

Faculteit Diergeneeskunde Universiteit Gent de negenjarige Franse draver merrie Podalydes (Fig. 4)

aangeboden. Het dier bevond zich in laterale decubitus en vertoonde tekenen van dysfagie.

2.4.1. Anamnese

Deze drachtige merrie verbleef met 3 andere draagmerries in 1 box. De merrie bevond zich in laterale

decubitus en had moeite met slikken waardoor voeder uit de mond viel. Er werd gecontroleerd op

laminitis en men vond een lichte pulsatie ter hoogte van de 4 benen. Op bloedonderzoek waren zeer

hoge leverwaarden waar te nemen. De paarden kregen allemaal een rantsoen van voordroog en

maïskuil. Recent werden geen rantsoenwijzigingen doorgevoerd. Het drinkwater werd gecontroleerd

en normaal bevonden. Op het bedrijf zijn er geen andere dieren aanwezig met gelijkaardige

symptomen.

2.4.2. Algemene indruk

Bij aankomst van Podalydes bevond het dier zich in laterale decubitus.

Fig. 3: Pholia op 20 januari, een dag voor zij de kliniek mocht verlaten.

Page 49: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

9

2.4.3. Algemeen onderzoek

Bij algemeen onderzoek werd een hartfrequentie van 60/min, een ademhalingsfrequentie van 16/min,

een costo-abdominale ademhaling en een lichaamstemperatuur van 37.2°C waargenomen. De

mucosae waren mooi roze, de capillaire vullingstijd bedroeg minder dan 2 seconden en de huidturgor

was normaal. De merrie was cachectisch en had een lichaamsgewicht van 427 Kg. Verder waren de

lendenreflex en tongtonus verminderd. Bij auscultatie van het cardiorespiratoir stelsel vond men niets

abnormaals. Bij auscultatie van het abdomen constateerde men verminderde darmgeluiden.

2.4.4. Aanvullend onderzoek

Bij endoscopie bemerkte men een slap zacht gehemelte dat gemakkelijk dorsaal verplaatsbaar was.

De rechter luchtzak was normaal en de trachea bevatte geen voedselresten. Onderzoek van de linker

luchtzak werd niet uitgevoerd. Echografie toonde aan dat het veulen nog in leven was. Daarnaast was

er vloeibare inhoud in het caecum waarneembaar.

Het bloedonderzoek leverde gestoorde leverwaarden op. Het totaal bilirubine bedroeg 118 µmol/l

(normaal= 17-51 µmol/l) en y-GT 95 mU/ml (normaal= 1-18 mU/ml).

2.4.5. Diagnose

Aan de hand van de anamnese en de symptomen en na het uitsluiten van andere mogelijke oorzaken

werd botulisme als waarschijnlijkheidsdiagnose naar voren geschoven.

2.4.6. Behandeling

Onmiddellijk werd overgegaan tot het intraveneus toedienen van 2 zakjes hyperimmuun plasma

afkomstig van paarden gevaccineerd tegen Clostridium botulinum type B. Bijkomend werd een

blijfkatheter (16G) geplaatst ter hoogte van de vena jugularis. Langs deze weg kreeg het paard een

constant infuus met een fysiologische oplossing (NaCl 0.9%) aangevuld met 1 l glucose (Glucose

30%®; Eurovet). Daarnaast werd dagelijks water aangeboden vanuit een emmer om de wateropname

te controleren. Mashmix, luzerne, voordroog en hooi werden dagelijks op de grond aangeboden.

Omdat de merrie niet meer zelfstandig recht kon staan werd op 27 januari het dier recht getakeld met

behulp van een singel na het intraveneus toedienen van 0.3 cc domosedan®

(detomidinehydrochloride 10mg/ml; Pfizer Animal Health) om de merrie te kalmeren. Verder werd 12cc

emdofluxin® (flunixine 50mg/ml; Emdoka) intraveneus toegediend om de pijn in de hals te bestrijden.

Later op de dag werd tevens een kaliuminfuus verstrekt omwille van een gedaald kaliumgehalte in het

bloed.

De merrie kon moeilijk blijven staan waardoor ze verschillende keren per dag werd losgelaten om te

kunnen gaan liggen. Omwille van het vertonen van veel pijn in de hals en een volledige verkramping

van de halsspieren werd op 29 januari besloten de pijnstillende therapie op te drijven. Hiervoor werd

bijkomend 2g fenylbutazon® (fenylbutazon 200mg/ml; VMD) intraveneus toegediend. Tevens werd

geopteerd om dagelijks 4 ampullen morfine (1 ampul/100kg) intramusculair te verstrekken. Op 30

Page 50: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

10

januari besloot men het infuus met fysiologische oplossing te verwijderen alsook de behandeling met

emdofluxin® ( flunixine 50mg/ml; Emdoka) stop te zetten. Na een 5-tal dagen was de pijn in de hals

beter en werd de dosis morfine stelselmatig afgebouwd. Op 3 februari werd uiteindelijk volledig

gestopt met het toedienen van morfine (1 ampul/100kg) en fenylbutazon® (fenylbutazon 200mg/ml;

VMD).

Diezelfde dag werd een fluoresceïne test uitgevoerd op het linkeroog waarbij men een cornea ulcus

bemerkte. Ter behandeling van deze ulcus werden dagelijks 2 oogdruppels aculare (Ketorolac

trometamol 0,5%; Allergan nv) en clinagel (gentamycine 3mg/g; Ecuphar) intra-oculair toegediend.

Initieel moest men de merrie nog met enige hulp recht helpen, maar vanaf 4 februari kon het dier

zelfstandig recht staan. Als gevolg van de laterale decubitus had de merrie echter diepe wondes ter

hoogte van de tuber coxae. Deze werden lokaal verzorgd met honingzalf, foam verband en een stent.

De heling van deze wonden verliep zeer traag waarbij regelmatig hypergranulatieweefsel

weggesneden moest worden. Verder werden de andere necrotische drukletsels van de huid dagelijks

gereinigd en ingesmeerd met Neo-cutigenol® (Chlorhexidini acetas 0,7 g; Nycomed Belgium).

Nutritioneel werd het dier nog steeds ondersteund met mashmix, luzerne, 50ml paraffineolie, wortelen,

hooi en voordroog. Aangezien door middel van echografie nog steeds een levend veulen kon worden

aangetoond, werd vanaf 6 februari ter ondersteuning van de dracht bijkomend 10 gram Vitamine E en

8cc regumate® (altrenogest 2.2 mg/ml; MSD) per os toegediend. Deze ondersteunende therapie werd

afgebouwd en gestopt op 24 februari. Op 20 maart mocht Podalydes de kliniek verlaten.

Fig. 4: Podalydes in laterale decubitus op 2 februari.

Page 51: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

11

3. LITERATUURSTUDIE

3.1. ETIOLOGIE

Botulisme is een dodelijke ziekte die veroorzaakt wordt door de exotoxines van de bacterie

Clostridium botulinum (Goehring et al., 2005; Camargo et al., 2008; Jahn et al., 2008). Het woord

botulisme is afgeleid van het Latijns woord botulinus, wat worst betekent (Robertson, 1939;

Sprayberry en Carlson, 1997). Op het einde van de 18e eeuw werd botulisme voor het eerst

beschreven in Duitsland. In 1820 beschreef ene Justinus Kerner een ziekte geassocieerd met het

consumeren van bedorven worst. Deze ziekte was gekenmerkt door een paralyse met fatale afloop en

kreeg al vlug de naam “sausage poisoning”. Kerner vond dat een “gif” afkomstig uit bedorven worsten

aan de basis lag van deze aandoening. Het agens verantwoordelijk voor deze ziekte kon op dat

moment echter niet achterhaald worden. In 1897 kon van Ermengem het agens identificeren als een

bacterie met de naam Clostridium botulinum. Het dodelijke “gif” wat deze bacterie produceert, is

heden ten dage beter gekend als botuline neurotoxine (Coffield en Whelchel, 2007).

Clostridium botulinum is een gram positieve, staafvormige, anaërobe, sporen vormende bacterie

(Mayers et al., 2001; Coffield en Whelchel, 2007; Camargo et al., 2008; Jahn et al., 2008; Roest et al.,

2009). Clostridium botulinum en zijn spores zijn wijd verspreid in de natuur en kunnen onder andere

teruggevonden worden in de bodem, sedimenten van rivieren en meren en in het spijsverteringsstelsel

van vissen en zoogdieren. Onder bepaalde condities produceert de bacterie toxines (Vangelova,

1995; Camargo et al., 2008; Jahn et al., 2008). Spores van Clostridium botulinum kunnen zeer lang

overleven in de omgeving. In deze hoedanigheid vormt de bacterie geen enkel gevaar voor de meeste

volwassen dieren. Clostridium botulinum blijkt echter een rol te spelen bij het verval van gestorven

dieren en bedorven voeder. In deze gevallen zijn de ideale omstandigheden voor ontkieming en toxine

productie aanwezig. Hieronder verstaat men de aanwezigheid van een anaëroob milieu, Ph >4,5 , een

temperatuur tussen de 25 en 37 graden en een eiwitrijk milieu (Critchley, 1991; Roest et al., 2009).

Het botuline neurotoxine is één van de meest krachtige toxines ter wereld (Mayers et al., 2001;

Camargo et al., 2008). Men kan de botuline neurotoxines onderverdelen in 8 verschillende serotypes

(A,B,C1,C2,D,E,F,G) (Fraser et al., 1986; Heath et al., 1990; Vangelova, 1995; Wright en Kenney,

2001; Wilkins en Palmer, 2003a; Coffield en Whelchel, 2007; Jahn et al., 2008). Serotype C2

veroorzaakt niet de klassieke paralytische symptomen en wordt daarom niet beschouwd als een

neurotoxine (Sprayberry en Carlson, 1997). Één bacterie is in staat om serologisch verschillende

toxines te produceren (Heath et al., 1990; Critchley, 1991). Serotypes A, B, C1 en D zijn reeds

geassocieerd met botulisme uitbraken bij dieren terwijl serotypes A, B, E en F gekend zijn als oorzaak

van botulisme bij de mens (Sobel, 2005; Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007;

Camargo et al., 2008). Het paard behoort tot de diersoorten die zeer gevoelig zijn voor een intoxicatie

met botuline neurotoxine. Hierbij wordt 80% van de botulisme uitbraken bij het paard veroorzaakt door

serotype B (Whitlock en McAdams, 2006; Camargo et al., 2008; Jahn et al., 2008; Roest et al., 2009).

Daarnaast zijn er ook gevallen van botulisme gekend, veroorzaakt door serotype A of C1 (Coffield en

Whelchel, 2007). Volgens Heath (1990) en Goehring (2005) zijn de serotypes B, C1 en D het meest

Page 52: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

12

voorkomend bij gevallen van botulisme bij het paard. Hieruit kan men concluderen dat het paard

gevoelig is voor serotypes A, B, C en D (Roest et al., 2009). Bij rundvee worden de meeste gevallen

van botulisme veroorzaakt door Clostridium botulinum serotype C en D (Bernard et al., 1987).

3.2. EPIDEMIOLOGIE

Botulisme bij het paard kan ontstaan via drie verschillende manieren. Het meest voorkomend is de

opname van voorgevormd toxine afkomstig van besmet voedsel of voedsel gecontamineerd met

karkassen (Heath et al., 1990; Whitlock, 1990; Jones, 1996; Camargo et al., 2008; Jahn et al., 2008;

Roest et al., 2009). Indien het gecontamineerd voedsel betreft, gaat het in de meeste gevallen om

Clostridium botulinum serotype B (Furr en Reed, 2008; Roest et al., 2009). Balen hooi, tarwe, haver,

aardappelen en graskuil zijn reeds gekend als mogelijke bronnen van botuline neurotoxine bij het

paard (Heath et al., 1990; Coffield en Whelchel, 2007). Het voederen van graskuil of in plastiek

gewikkelde voordroog aan paarden wordt zelfs beschouwd als zijnde een verhoogde risicofactor op

botulisme (Fig. 5). Onjuist ingekuilde graskuil of voordroog met hoog vochtgehalte en een pH > 4,5

vormen de ideale omgeving voor de productie van botuline toxine (Ricketts et al., 1984; Camargo et

al., 2008). Wanneer de baal voordroog of graskuil onvoldoende is afgesloten, kan de pH niet

voldoende dalen waardoor het risico op toxineproductie stijgt (Jahn et al., 2008). Telkens men gras

oogst, is deze ontegensprekelijk gecontamineerd met aarde. Deze contaminatie dient zo veel mogelijk

vermeden te worden. Verder is het belangrijk dat men het gras voldoende lang laat drogen zodat het

drogestofgehalte stijgt. Wanneer het drogestofgehalte hoog genoeg is (minimaal 25%), wordt de groei

van Clostridium botulinum geremd bij een pH van 4.5. Bij een drogestofgehalte lager dan 25% is een

pH van 4.5 onvoldoende om de groei van de bacterie af te remmen (Ricketts et al., 1984). Daarnaast

houdt het voederen van hooi op de grond ook een verhoogd risico in op botulisme omdat het hooi op

deze manier gecontamineerd kan worden met zand of faeces (Camargo et al., 2008).

Fig. 5: Een groep paarden die eet van een baal voordroog. Het voederen van voordroog aan

paarden wordt beschouwd als zijnde een risicofactor voor het ontwikkelen van botulisme

(Camargo et al., 2008).

Page 53: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

13

Wanneer botulisme bij het paard veroorzaakt wordt door opname van voedsel gecontamineerd met

karkassen, isoleert men in de meeste gevallen Clostridium botulinum serotype C1 (Lavoie en

Hinchcliff, 2008; Roest et al., 2009). Meestal betreft het karkassen van knaagdieren, wild, katten en

pluimvee die in het voeder terechtkomen (Roest et al., 2009). Daarnaast zijn er gevallen gekend

waarbij vogels fungeren als mechanische vectoren. Hierbij transporteren ze toxines van een rottend

karkas naar het voedsel van paarden (Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007).

Een tweede mogelijkheid is de toxico-infectie waarbij Clostridium botulinum de darm koloniseert na

opname van gecontamineerde aarde en lokaal toxines produceert (Heath et al., 1990; Jones, 1996;

Camargo et al., 2008; Jahn et al., 2008; Lavoie en Hinchcliff, 2008). Deze aandoening wordt ook wel

eens “shaker foal syndrome” genoemd en werd voor het eerst beschreven in 1967 (Wilkins en Palmer,

2003b). Shaker foal syndrome komt voornamelijk voor bij veulens van 2 tot 5 weken oud. Meestal

betreft het snel groeiende veulens die op een hoog voederniveau worden aangehouden (Swerczek,

1980; Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007). De normale darmflora van volwassen

paarden verhindert de intra-intestinale groei van spores van Clostridium botulinum waardoor deze

aandoening beperkt blijft tot het veulen (Whitlock en McAdams, 2006; Camargo et al., 2008). Het

immature spijsverteringsstelsel van deze veulens is gevoelig voor bacteriële overgroei door

Clostridium botulinum. “Shaker foal syndrome” wordt meestal geassocieerd met neurotoxine serotype

B, al zijn er gevallen gekend waarbij serotype A of C1 geïsoleerd werden (Coffield en Whelchel, 2007;

Lavoie en Hinchcliff, 2008). Swerczek (1980) meent dat necrotische letsels in het veulen noodzakelijk

zijn om een anaëroob milieu te creëren waaruit een toxico-infectie kan ontstaan. Men denkt hierbij aan

maagulcera, focale levernecrose, abcessen in navel of longen en necrotische wonden in huid of

spieren (Hartigan, 1985; Oliver et al. 1987; Mayhew, 2008). Daarnaast is hij van mening dat ook

andere factoren zoals stress een rol spelen. Corticosteroïden lijken de migratie van Clostridium

botulinum van de darm naar de necrotische gebieden te bevorderen. Verder zouden corticosteroïden

de vrijstelling van toxines uit deze infectiegebieden stimuleren. Het syndroom ontwikkelt zich volgens

Swerczek (1980) enkel bij merries die een zeer voedingsrijk dieet tot zich nemen en blootgesteld

staan aan stress factoren. De zeer rijke voeding brengt een hoog melkvetgehalte met zich mee, de

stress een hoog gehalte aan corticosteroïden. Het is algemeen geweten dat corticosteroïden worden

uitgescheiden met vetfractie van de melk. De hypothese dat necrotische letsels en andere factoren

zoals corticosteroïden noodzakelijk zijn voor het ontwikkelen van “shaker foal syndroom” zijn tot op

heden nog niet bewezen (Furr en Reed, 2008).

Een toxico-infectie met neurotoxine serotype C1 wordt verdacht als zijnde een mogelijke oorzaak van

grass disease (Poxton et al., 1997). Deze aandoening wordt gekenmerkt door neuronale degeneratie

ter hoogte van de autonome ganglia voornamelijk ter hoogte van het ileum, de mesenteriale plexus en

submucosale plexus (Milne, 1997; Poxton et al., 1999; Coffield en Whelchel, 2007; Catriona en Scott,

2009). De opvallendste klinische verschijnselen van deze aandoening zijn milde koliek, verminderde

darmmotiliteit, spiertremor, zweten ter hoogte van de hals en slikproblemen (Roest et al.; 2009).

Onderzoekers konden verhoogde gehaltes van botuline neurotoxine serotype C1 aantonen in de

inhoud van het ileum van paarden gediagnosticeerd met grass disease. Hierbij dient men ook te

Page 54: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

14

vermelden dat in hetzelfde onderzoek botuline neurotoxine serotype C1 kon geïsoleerd worden bij een

klein aantal controledieren. De eigenlijke oorzaak van grass disease en de mogelijke rol van

Clostridium botulinum in de pathogenese van deze ziekte blijven dus ongekend (Milne, 1997; Poxton

et al., 1999; Coffield en Whelchel, 2007; Catriona en Scott, 2009).

Als laatste vermeldt men de wondinfectie. Hierbij kan een wonde gecontamineerd zijn met Clostridium

botulinum. Wanneer de wondranden sluiten zal er een anaëroob milieu gecreëerd worden. Deze

anaërobe omstandigheden vormen een optimaal milieu voor bacteriële groei en toxineproductie

(Heath et al., 1990; Jones, 1996; Camargo et al., 2008; Jahn et al., 2008). Het neurotoxine wordt

lokaal gevormd in de wonde en zal via de bloedbaan migreren tot aan de neuromusculaire eindplaat.

Wondbotulisme is reeds geassocieerd met wonden aan de distale ledematen, castratiewonden,

umbilicale hernia’s, diepe steekwonden en injectieplaatsen (Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en

Whelchel, 2007; Camargo et al., 2008 ; Lavoie en Hinchcliff, 2008).

Clostridium botulinum komt voornamelijk voor in de Verenigde Staten. Type B is daar endemisch

aanwezig in de bodem van de Mid-Atlantische staten en Kentucky. Type C komt op zijn beurt

voornamelijk voor in California, Florida en Canada. Type D kent een wereldwijde distributie in

alkalische bodemtypes. Bijna alle gevallen van botulisme bij het dier worden veroorzaakt door een van

deze types (Sprayberry en Carlson, 1997). In Europa komt botulisme eerder sporadisch voor. In

België konden de afgelopen jaren slechts een handvol uitbraken bevestigd worden. Wegens het

toenemend gebruik van graskuil en voordroog als paardenvoeder is volgens sommige

wetenschappers botulisme wel aan een opmars bezig (Haagsma et al., 1990; Gerber et al., 2006;

Jahn et al., 2008).

3.3. PATHOGENESE

Het actieve neurotoxine van Clostridium botulinum heeft een moleculair gewicht van 150kDa en is

opgebouwd uit 2 ketens die met elkaar verbonden zijn door een disulfidebinding (Coffield en

Whelchel, 2007). Aangezien het botuline neurotoxine te groot is om te migreren doorheen de

bloedhersenbarrière, ziet men geen effecten op het centrale zenuwstelsel en blijft zijn werking dus

beperkt tot het perifere cholinerge zenuwstelsel (Jones, 1996; Goehring et al., 2005). Eens het toxine

in het lichaam terecht komt, zal dit worden opgenomen in de bloedbaan (Goehring et al., 2005;

Coffield en Whelchel, 2007). Het doelorgaan van het neurotoxine is de neuromusculaire eindplaat

(Fig. 6) waar de vrijstelling van acetylcholine verhinderd zal worden (Burgen et al., 1949; Coffield en

Whelchel, 2007; Camargo et al., 2008). Acetylcholine is een neurotransmitter die informatie doorgeeft

van zenuwcel naar spiercel. Het verhinderen van de acetylcholine vrijstelling resulteert in het uitblijven

van spiercontracties met een paralyse tot gevolg (Jones, 1996; Sobel, 2005; Camargo et al., 2008). In

een eerste stap zal het neurotoxine via zijn zware keten een verbinding maken met receptoren op de

presynaptische membraan van de neuromusculaire eindplaat. Eenmaal het toxine is gebonden aan de

membraan zal een receptorgemedieerde opname plaatsvinden. Via een proces van endocytose komt

het toxine intracellulair. Finaal zal in het endosoom een splitsing van de disulfidebinding plaatsvinden.

Hierdoor krijgt de lichte keten de mogelijkheid om te migreren doorheen de endosomale membraan

Page 55: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

15

naar het cytosol (Sprayberry en Carlson, 1997; Coffield en Whelchel, 2007). In het cytosol bevinden

zich drie eiwitten die essentieel zijn voor de vrijstelling van neurotransmitters. Dit zijn SNAP-25,

synaptobrevine en syntaxin. Het neurotoxine zal zorgen voor een enzymatische splitsing van deze

proteïnen waardoor de acetylcholine vrijstelling verhinderd wordt. Afhankelijk van het serotype zal een

ander proteïne gesplitst worden. Serotypes A, C en E klieven het proteïne SNAP-25. Synaptobrevine

is gevoelig voor de serotypes B, D, F en G en serotype C zal zorgen voor een klieving van syntaxin

(Coffield en Whelchel, 2007). Zodra het toxine deze proteïnen gekliefd heeft, leidt dit tot neuronale

degeneratie aangezien herstel van de synaps onmogelijk is. Deze irreversibele schade heeft als

gevolg dat het lichaam nieuwe neuromusculaire eindplaten zal moeten aanmaken die de spieren re-

innerveren. Dit is echter een zeer langzaam proces (Mayers et al., 2001; Whitlock en McAdams,

2006).

Fig. 6: Schematisch overzicht van een neuromusculaire eindplaat. In deze figuur worden de

bindingsplaatsen en het intracellulaire transport van het botuline neurotoxine en tetanus neurotoxine

weergegeven (Mayhew, 2008).

Page 56: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

16

3.4. SYMPTOMEN

3.4.1 Volwassen paard

Het ontstaan van de eerste symptomen kan variëren van 12 uur tot 10 dagen na opname van het

neurotoxine. De incubatieperiode is voornamelijk afhankelijk van de hoeveelheid opgenomen toxine

en de individuele gevoeligheid van het dier (Coffield en Whelchel, 2007; Furr en Reed, 2008; Roest et

al., 2009). Bij volwassen paarden die slechts een kleine hoeveelheid toxine hebben opgenomen,

kunnen de symptomen beperkt blijven tot een milde dysfagie (Coffield en Whelchel, 2007; Jahn et al.,

2008). Dysfagie was zowel bij Ouragan, Verona als Pholia de hoofdklacht toen deze dieren werden

aangeboden op de faculteit. Bij dieren die daarentegen een grotere hoeveelheid toxine hebben

geconsumeerd, zal het ziektebeeld gekenmerkt worden door een snel progressieve spierparalyse.

Binnen de 8-12 uur bevindt het dier zich in laterale decubitus en zodra de ademhalingsspieren

uitvallen zal het dier sterven (Coffield en Whelchel, 2007). In het geval van Podalydes kan men stellen

dat de merrie zich reeds in een verder gevorderd stadium van de ziekte bevond.

Desondanks de verschillende serotypes van het botuline neurotoxine zijn de symptomen steeds

hetzelfde. In de meeste gevallen zal het eerste waargenomen symptoom dysfagie zijn (Greet, 1989;

Coffield en Whelchel, 2007). Dit geeft aanleiding tot alimentaire neusvloei of dieren die

voedselproppen uit de mond laten vallen (Fig. 7) (Ricketts et al., 1984; Camargo et al., 2008; Jahn et

al., 2008). De aanwezigheid van alimentaire neusvloei was voornamelijk bij Ouragan prominent

aanwezig.

Fig. 7: A) Tongparalyse bij een paard met botulisme. B) De tongtonus is verminderd en voedsel-

proppen vallen uit de mond (Whitlock en Mc Adams; 2006).

Page 57: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

17

Zeer aandachtige eigenaars zullen als eerste tekenen van botulisme lusteloosheid,

inspanningsintolerantie, bemoeilijkte voederopname en speekselen bemerken (Kelly et al., 1984;

Ricketts et al., 1984; Coffield en Whelchel, 2007). In het vroege stadium van de aandoening kunnen

ataxie, een stijve gang, het slepen van de tenen over de grond en spiertremoren waargenomen

worden (Ricketts et al., 1984; Goehring et al., 2005; Coffield en Whelchel, 2007; Jahn et al., 2008;

Lavoie en Hinchcliff, 2008). Spiertremoren waren duidelijk waarneembaar tijdens het klinisch

onderzoek van Pholia. Daarnaast zijn mydriasis, afhangende oogleden en een verminderde pupil- en

dreigreflex indicatief voor het vroege stadium van botulisme (Gerber et al., 2006; Coffield en Whelchel,

2007). Naarmate de ziekte evolueert zal de pupilreflex verder afnemen (Coffield en Whelchel, 2007).

Verder zijn een verminderde tonus van onderkaak, tong, anus en staart vaak voorkomende

symptomen (Hartigan, 1985; Critchley, 1991; Mair en Divers, 1997; Goehring et al., 2005; Gerber et

al., 2006; Camargo et al., 2008). Zowel bij Ouragan als bij Podalydes was een verminderde tongtonus

aanwezig. Wanneer de dysfagie en faryngale paralyse verder evolueren, wordt slikken moeilijker. Als

gevolg kan secundair aspiratiepneumonie optreden (Coffield en Whelchel, 2007). Paarden met

botulisme serotype C dragen hun hoofd lager wat kan resulteren in oedeem van het hoofd (Whitlock

en McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007). Door de paralyse van het autonome zenuwstelsel

bemerkt men tevens verminderde borborygmen, ileus, koliek en constipatie met ingedroogde

darminhoud (Sprayberry en Carlson, 1997; Coffield en Whelchel, 2007; Roest et al., 2009). Als men

kijkt naar het algemeen onderzoek van eerder vermelde cases, dan vindt men bij drie van de vier

gevallen verminderde borborygmen terug. Ouragan vertoonde tijdens de hospitalisatie zelfs

symptomen van een obstipatie koliek. Daarnaast bestaat het risico op retentie van urine met het

uitzetten van de blaas als gevolg. Dit houdt een verhoogd risico in voor infecties van het urinair stelsel.

Parese begint ter hoogte van de achterbenen en evolueert progressief naar craniaal met tetraparese,

tetraparalyse en decubitus tot gevolg (Wichtel en Whitlock, 1991; Jones, 1996; Coffield en Whelchel,

2007; Roest et al., 2009). Paarden in laterale decubitus houden hun hoofd en nek gestrekt om de

bemoeilijkte ademhaling wat te compenseren (Swerczek, 1980; Fraser et al., 1986). Inspanning is in

deze fase ongewenst daar de beperkte voorraad acetylcholine verder wordt uitgeput. Als laatste

stadium van de aandoening ziet men dyspnee ten gevolge van paralyse van de

ademhalingsmusculatuur. Eens in dit stadium van de ziekte sterven de paarden aan een respiratoir

falen of worden ze geëuthanaseerd (Jones, 1996; Coffield en Whelchel, 2007; Camargo et al., 2008).

Botulisme tast enkel de motorische zenuwbanen aan en niet de sensorische. Dit impliceert dat dieren

met botulisme honger, dorst, pijn en angst blijven ervaren maar er niet op kunnen reageren (Jones,

1996; Camargo et al., 2008).

3.4.2 Shaker foal syndrome

Bij veulens met deze aandoening bemerkt men vooral dieren die gedurende langere periodes

neerliggen. Wanneer ze rechtstaan zijn spiertremoren duidelijk waar te nemen. Na een korte periode

van rechtstaan, gaan de veulens terug liggen uit zwakte (Fig. 8) (Swerczek, 1980; Whitlock en

McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007; Camargo et al., 2008).

Page 58: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

18

Voor het overige blijven deze dieren helder en alert. Als gevolg van dysfagie en faryngale parese kan

men kort na het zuigen bij de merrie melk uit de neusgaten zien lopen (Swerczek, 1980; Oliver et al.,

1987; Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007; Lavoie en Hinchcliff, 2008). Aspiratie

pneumonie is dan ook een belangrijke complicatie bij deze veulens. Verder worden constipatie en

ileus regelmatig waargenomen (Coffield en Whelchel, 2007). Fraser et al. (1986) en Oliver et al.

(1987) vermelden dat veulens met het shaker foal syndrome frequenter urineren. Andere symptomen

van botulisme zoals waargenomen bij het volwassen paard kunnen ook bij het veulen voorkomen

(Coffield en Whelchel, 2007). Indien deze aandoening niet tijdig onderkend en behandeld wordt, zullen

de veulens sterven ten gevolge van respiratoir falen (Camargo et al., 2008).

3.5. DIAGNOSE

Meestal kan men aan de hand van de klinische symptomen, de anamnese en een inspectie van de

omgeving tot een diagnose komen (Coffield en Whelchel, 2007; Camargo et al., 2008). Bovendien is

botulisme een diagnose per exclusionem. Door andere oorzaken, die mogelijks dezelfde symptomen

zouden veroorzaken, uit te sluiten, kan men tot het besluit komen dat het om een geval van botulisme

gaat (Heath et al., 1990; Whitlock en McAdams, 2006; Jahn et al., 2008).

Daarnaast maakt men gebruik van de “tongue stress test” om de tonus van de tong te bepalen. Het

bepalen van de tongtonus gebeurt het best door met de ene hand de kaken op elkaar te houden en

met de andere hand de tong doorheen het diastema naar buiten te brengen. Gezonde paarden zullen

hun tong snel terug in de mondholte trekken. Bij paarden met botulisme ziet men dat de tong zeer

Fig. 8: Veulen met het “shaker foal syndrome”. Het veulen bevindt zich in sternale decubitus en

vertoont veralgemeende spierzwakte (Whitlock en McAdams, 2006).

Page 59: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

19

traag of niet meer teruggetrokken zal worden (Critchley, 1991; Whitlock en McAdams, 2006; Coffield

en Whelchel, 2007; Roest et al., 2009).

Een andere veel gebruikte techniek is de “botulism grain test” (Fig. 9). Bij deze test krijgen dieren met

een vermoeden van botulisme 225 gram zacht voeder verstrekt in een grote platte kuip op de grond.

De tijd nodig om deze hoeveelheid voedsel tot zich te nemen wordt gemeten. Normale dieren zullen

minder dan 2 minuten nodig hebben om deze hoeveelheid voeder op te nemen. Paarden met

botulisme eten dit voeder veel trager op en laten vaak voederproppen uit de mond vallen omdat hun

slikvermogen sterk gereduceerd is (Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007; Jahn et

al., 2008).

Fig. 9: De “Botulism grain test” bij een paard met botulisme. Het dier vertoont moeilijkheden om het

graan op te nemen en laat voedselproppen uit de mond vallen (Whitlock en McAdams, 2006).

Page 60: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

20

Door middel van endoscopisch onderzoek van de luchtwegen kan men dysfagie aantonen. Hierbij

bemerkt men voedselresten ter hoogte van beide neusholtes, de faryngale wand en eventueel het

proximale deel van de trachea. Daarnaast zijn slappe farynxwanden waar te nemen (Ricketts et al.,

1984; Roest et al., 2009).

Furr en Reed (2008) en Jahn et al. (2008) vermelden de mogelijkheid om de klinische diagnose van

botulisme te bevestigen door middel van elektromyografie. Herhaaldelijke zenuwstimulaties resulteren

hierbij in een afnemende respons van de gestimuleerde spier (Furr en Reed, 2008). Volgens Mayhew

(2008) zijn korte kleine amplitudes en overvloedige actiepotentialen op het EMG indicatief voor een

presynaptische neuromusculaire blokkade.

Indien men de klinische diagnose botulisme wenst te bevestigen, dient men gebruik te maken van een

van de volgende diagnostische technieken. Men kan opteren om het neurotoxine aan te tonen in het

serum, gastro-intestinale inhoud, lever, wondmateriaal en verdachte voeders (Whitlock en McAdams,

2006; Coffield en Whelchel, 2007). De gouden standaard om uit deze stalen neurotoxines te isoleren

en te identificeren is de muis bio-assay. Nadat de ingestuurde stalen bewerkt zijn, worden deze

intraperitoneaal ingespoten bij muizen. Indien de muizen tekenen van botulisme vertonen zoals eerder

vermeld, kan men concluderen dat het toxine aanwezig is. Om te bepalen om welk serotype het gaat,

maakt men gebruik van de neutralisatietest. Hierbij wordt een aparte groep muizen ingespoten met het

staal in combinatie met serotype specifieke antitoxines om zo het serotype te identificeren (Haagsma

et al., 1990; Coffield en Whelchel, 2007; Furr en Reed, 2008). Belangrijk indien men wenst te werken

met serumstalen is dat men minimaal 6ml serum verzamelt. Daarenboven moet het staal afkomstig

zijn van een paard wat zich in de acute fase van de ziekte bevindt en nog niet behandeld is met

antitoxine. Dit is te wijten aan de zeer hoge gevoeligheid van het paard voor het neurotoxine. Hierdoor

is de hoeveelheid toxine in het serum van het paard vaak lager dan de detectielimiet van de muis bio-

assay. Indien men te laat stalen verzamelt, zijn de meeste neurotoxines reeds gebonden aan de

neuromusculaire eindplaat waardoor er te weinig vrij circulerend toxine overblijft in de bloedbaan om

intoxicatie te veroorzaken bij muizen. Hetzelfde geldt indien het paard reeds een behandeling heeft

gehad met het antitoxine (Swerczek, 1980; kelly et al., 1984; Jones, 1996; Whitlock en McAdams,

2006; Coffield en Whelchel, 2007; Roest et al., 2009). Wanneer men deze methode gebruikt, dient

men dus rekening te houden met vals negatieve resultaten (Jones, 1996; Jahn et al., 2008). Ondanks

de beperkte sensitiviteit van de muis bio-assay bij het paard is de specificiteit van de test hoog

(Coffield en Whelchel, 2007; Jahn et al., 2008). Pardon et al. (2012) vermelden dat in de periode van

2001-2011 op de vakgroep Inwendige Ziekten van de Grote Huisdieren van de Faculteit

Diergeneeskunde, Universiteit Gent 23 gevallen van botulisme werden binnen gebracht. Slechts in 2

van de 23 gevallen kon de klinische diagnose bevestigd worden door het isoleren van het neurotoxine.

Jones (1996), Coffield en Whelchel (2007) en Jahn et al. (2008) vermelden ook het gebruik van een

ELISA test voor het opsporen van neurotoxines. Deze ELISA kan naast het biologisch actief toxine

ook inactief toxine en subunits van het toxine detecteren. De sensitiviteit van de ELISA test is echter

niet hoog genoeg om de muis bio-assay te vervangen als gouden standaard. Bovendien zijn er

kruisreacties beschreven met Clostridium novyi serotype A (Coffield en Whelchel, 2007; Furr en Reed,

Page 61: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

21

2008). Indien men grotere hoeveelheden stalen kan onderzoeken, stijgt echter de sensitiviteit van

deze test (Fraser et al., 1986). Momenteel is er ook een PCR ter beschikking voor het opsporen van

de genen die coderen voor het botuline neurotoxine (Coffield en Whelchel, 2007; Furr en Reed, 2008).

Geen van beide testen is op dit moment commercieel beschikbaar (Furr en Reed, 2008).

Daarnaast kan men trachten de spores van Clostridium botulinum aan te tonen in de gastro-intestinale

inhoud van het dier of in het verdachte voeder. Bij gezonde paarden vindt men zelden spores van

Clostridium botulinum terug in het gastro-intestinale stelsel. Bijgevolg is het aantonen van deze spores

in de gastro-intestinale inhoud in combinatie met de klinische symptomen zeer indicatief voor

botulisme (Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007; Roest et al., 2009). Volgens

Jahn et al. (2008) is het anaëroob opkweken van maagdarminhoud voor het detecteren van spores op

zich onvoldoende om een sluitende diagnose te stellen. Klinische symptomen dienen daarenboven

aanwezig te zijn. Spores kunnen immers aanwezig zijn in de faeces van gezonde paarden.

Als laatste kan men antistoffen tegen Clostridium botulinum trachten aan te tonen bij paarden die

herstellende zijn van een vermoedelijke botulisme intoxicatie. Deze test kan echter enkel aangewend

worden bij paarden die voordien niet gevaccineerd werden (Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en

Whelchel, 2007).

3.6. DIFFERENTIAALDIAGNOSE

Tot de differentiaaldiagnosen voor botulisme behoren verschillende infectieuze aandoeningen zoals

equine herpesvirus type 1, equine protozoaire myeloencephalitis, eastern- en western equine

encephalitis (Coffield en Whelchel, 2007). Verder dient rabies steeds in overweging genomen te

worden bij elk paard met zenuwstoornissen. Listeriose is minder waarschijnlijk daar botulisme

gekenmerkt wordt door symmetrisch voorkomende letsels (Heath et al., 1990). Volgens Goehring et

al. (2005) mag men bacteriële encephalitis veroorzaakt door streptococcus equi subspecies equi

zeker niet vergeten. Verder dient men ook aan grass disease te denken. De mogelijke rol van

Clostridium botulinum in de pathogenese van deze ziekte blijft echter nog ongekend (Milne, 1997;

Poxton et al., 1999; Coffield en Whelchel, 2007; Catriona en Scott, 2009).

Daarnaast dient men steeds rekening te houden met intoxicaties door fumonisine, lolitrem, lood,

arseen, kwik, organofosfaten, herbiciden, gele ster distel, taxus, “white snakeroot”, choline esterase

inhibitoren en ionofore antibiotica zoals monensin, salinomycine en narasin (Heath et al., 1990;

Goehring et al., 2005; Coffield en Whelchel, 2007; Jahn et al., 2008).

Wat betreft metabole aandoeningen behoort hepato-encephalopathie tot de mogelijkheden (Heath et

al., 1990; Goehring et al., 2005; Jahn et al., 2008). Andere aandoeningen zoals azoturie, eclampsie,

hypomagnesemie en hypocalcemie behoren ook tot de mogelijkheden (Coffield en Whelchel, 2007;

Furr en Reed, 2008). Jahn et al. (2008) vermeldt verder nog “tick paralyse”, “postanesthetic

myasthenic syndrome”, luchtzakmycose, equine motorneurondisease, hyperkaliëmische periodische

paralyse, faryngale ulceraties en “white muscle disease”.

Page 62: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

22

3.7. BEHANDELING

Wanneer men paarden met botulisme wenst te behandelen, is het aangeraden zo snel mogelijk

hyperimmuun plasma toe te dienen afkomstig van paarden gevaccineerd tegen Clostridium botulinum

(Sobel, 2005; Gerber et al., 2006). Deze aanpak werd in de vier cases met succes toegepast. Een

enkele behandeling is voldoende aangezien de halfwaardetijd van het antitoxine 12 dagen is. Hierdoor

blijft het antitoxine voor meer dan 50 dagen in het lichaam aanwezig (Whitlock en McAdams, 2006;

Lavoie en Hinchcliff, 2008). De aanbevolen dosis hyperimmuun plasma is 200ml (30,000IU) voor

veulens en 500ml (70,000IU) voor een volwassen paard (Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en

Whelchel, 2007). Hierin bevinden zich naargelang het serotype specifieke antitoxines die de vrije

toxines in de bloedbaan gaan neutraliseren alvorens ze gaan binden ter hoogte van de

neuromusculaire eindplaat. De binding tussen het toxine en de neuromusculaire eindplaat is

irreversibel waardoor het antitoxine enkel het vrije toxine kan neutraliseren. De neuromusculaire

eindplaten, waaraan het toxine zich reeds heeft gebonden, zijn irreversibel beschadigd. Het paard kan

echter nieuwe neuromusculaire eindplaten aanmaken om de beschadigde te vervangen. Dit proces

neemt echter 7 tot 10 dagen in beslag. Het is dan ook een uitdaging om paarden die neerliggen en

niet meer eten noch drinken in leven te houden gedurende deze periode (Heath et al., 1990; Goehring

et al., 2005; Camargo et al., 2008).

Het gebruik van neostigmine bij paarden met botulisme wordt beschreven maar dit heeft volgens

Heath et al. (1990) weinig zin aangezien het postsynaptisch inwerkt. Verder is het gebruik van

guanidine-HCl en 4-aminopyridine beschreven (Heath et al., 1990). Deze producten zouden de

vrijstelling van neurotransmitters ter hoogte van de neuromusculaire eindplaat bevorderen. Belangrijk

is wel dat men ze via een druppelinfuus toedient. Indien men dit niet doet, is hun effect slechts van

voorbijgaande aard (Jones, 1996). Lavoie en Hinchcliff (2008) en Furr en Reed (2008) wijzen er wel

op dat deze producten de voorraad acetylcholine verder uitputten en het symptomenbeeld verergeren.

Bij 4-aminoprydine dient men bovendien beducht te zijn voor zijn nauwe therapeutische breedte

(Hartigan, 1985).

In de toekomst zou het mogelijk worden botulisme te behandelen met zink endopeptidase inhibitoren

zoals captopril. Het is aangetoond dat captopril werkzaam is tegen het botuline neurotoxine. Indien

men kan beschikken over een product wat het botuline neurotoxine intracellulair neutraliseert, heeft

men het grote voordeel dat het tijdsinterval voor een therapeutische interventie gevoelig verlengd

wordt waardoor meer dieren gered kunnen worden (Sprayberry en Carlson, 1997).

Wanneer het om een wondinfectie gaat, is het belangrijk dat men al het necrotisch materiaal verwijdert

waardoor er terug een aëroob milieu gecreëerd wordt (Critchley, 1991; Furr en Reed, 2008).

Men kan eventueel een breedspectrum antibioticum toedienen om te anticiperen op mogelijke

secundaire complicaties zoals aspiratiepneumonie, necrotische drukletsels en infecties van het urinair

stelsel (Whitlock en McAdams, 2006; Roest et al., 2009). Bij een geval van botulisme raadt men het

gebruik van aminoglycosiden, tetracyclines en procaïne penicilline af omdat deze producten de

neiging hebben om de neuromusculaire blokkade te versterken (Heath et al., 1990; Jones, 1996;

Page 63: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

23

Whitlock en McAdams, 2006; Furr en Reed, 2008; Roest et al., 2009). Het effect van aminoglycosiden

zou worden veroorzaakt door chelatie van calcium en een competitieve inhibitie met acetylcholine ter

hoogte van de neuromusculaire eindplaat (Roest et al., 2009). Metronidazoles zijn vaak werkzaam

tegen anaërobe bacteriën, toch worden ze afgeraden bij paarden met botulisme. Men heeft

aangetoond dat ze niet werkzaam zijn tegen Clostridium botulinum. Bovendien zouden ze de

bacteriële overgroei van Clostridium botulinum in de darm bevorderen met een toxico-infectie tot

gevolg (Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007).

Het is verder belangrijk de hydratatietoestand van het dier op te volgen. Indien nodig moet een

vloeistoftherapie per os of intraveneus opgestart worden (Whitlock en McAdams, 2006; Lavoie en

Hinchcliff, 2008).

Dieren met hypoxie dienen vroegtijdig geïdentificeerd te worden door monitoring van arteriële

bloedgasparameters (Whitlock en McAdams, 2006). Bij een lage PaO2 behoort het toedienen van

zuurstof of mechanische ventilatie tot de mogelijkheden (Mayhew, 2008). Mechanische ventilatie bij

veulens met botulisme kan het succes van therapie aanzienlijk vergroten (Roest et al., 2009).

Mechanische ventilatie bij volwassen paarden is mogelijk maar wordt omwille van praktische redenen

niet uitgevoerd (Coffield en Whelchel, 2007). Indien nodig dient een respiratoire acidose gecorrigeerd

te worden door middel van intraveneuze vloeistoftherapie (Coffield en Whelchel, 2007).

Het verdere verloop van de behandeling bestaat voornamelijk uit ondersteunende therapie (Bernard et

al., 1987; Camargo et al., 2008). Hieronder verstaat men onder andere een box met een zachte

bedding en een vloer met goede grip (Heath et al., 1990). Bovendien dient beweging bij deze dieren

zoveel mogelijk vermeden te worden om de voorraad acetylcholine niet verder uit te putten. Indien

men de dieren assisteert om recht te staan mag dit niet meer dan 3-4 keer per dag gebeuren om

eerder vermelde reden (Whitlock en McAdams, 2006; Lavoie en Hinchcliff, 2008). In sommige

gevallen is het aangewezen dieren die in paniek raken, te sederen met xylazine of diazepam om de

inspanningen te reduceren (Coffield en Whelchel, 2007). Zoals in het geval van Podalydes

aangetoond, zijn necrotische drukletsels en spiernecrose belangrijke complicaties voor paarden in

laterale decubitus en dienen door middel van intensieve verzorging zoveel mogelijk vermeden te

worden. Belangrijk is dat men dieren die zich in decubitus bevinden regelmatig draait (Whitlock en

McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007; Lavoie en Hinchcliff, 2008). Bij paarden die nog

rechtstaan kan ondersteuning van het hoofd helpen om complicaties bij een lage hoofd-hals-houding,

zoals oedeem van het hoofd, te voorkomen (Furr en Reed, 2008; Roest et al., 2009).

Oogzalf is vaak nodig om beschadigingen van de cornea zoals cornea ulcera ten gevolge van ptosis

te voorkomen (Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007; Furr en Reed, 2008). Ook in

het geval van Podalydes werd een cornea ulcus vastgesteld die met succes werd behandeld. Bij

paarden, voornamelijk hengsten en ruinen, in laterale decubitus kan het noodzakelijk zijn om frequent

de blaas te katheteriseren om secundaire infecties van het urinair stelsel te vermijden (Whitlock en

McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007; Lavoie en Hinchcliff, 2008). Om ileus te bestrijden is het

aangewezen 3-4 liter minerale olie op te gieten via een slokdarmsonde (Whitlock en McAdams, 2006;

Page 64: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

24

Lavoie en Hinchcliff, 2008). Indien er bij paarden met ileus een grote hoeveelheid vocht accumuleert

in de maag dient deze afgelaten te worden via een slokdarmsonde (Whitlock en McAdams, 2006;

Coffield en Whelchel, 2007). Gedurende de periode van dysfagie kunnen de paarden onderhouden

worden met een mengsel van warm water (10-12 liter) en 2-3 Kg meel of een ander water oplosbaar

equivalent. Dit dient men 2 maal per dag toe te dienen (Lavoie en Hinchcliff, 2008). Aangezien

aspiratiepneumonie een mogelijke complicatie is, dient men dit substraat het best toe via een

slokdarmsonde (Roest et al., 2009).

3.8. PROGNOSE

Botulisme bij het paard loopt meestal fataal af tenzij de aangetaste dieren snel behandeld kunnen

worden met een specifiek antitoxine (Whitlock en McAdams, 2006). De prognose van botulisme is

bovendien ook afhankelijk van de hoeveelheid botuline neurotoxine die is opgenomen (Mayhew, 2008;

Roest et al., 2009). Voor paarden die blootgesteld worden aan een kleine dosis van het neurotoxine is

de prognose over het algemeen gunstig. Bij deze dieren verloopt de ziekte traag progressief met

slechts milde symptomen (Heath et al., 1990; Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en Whelchel,

2007; Mayhew, 2008). Vaak ziet men bij deze dieren enkel een milde voorbijgaande dysfagie

(Whitlock en McAdams, 2006). Indien de ziekte snel evolueert met erge symptomen zoals decubitus

gaat het om dieren die aan een grotere dosis van het neurotoxine blootgesteld werden. Voor deze

dieren is de prognose in het algemeen ongunstig (Heath et al., 1990; Gerber et al., 2006; Whitlock en

McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007; Lavoie en Hinchcliff, 2008; Roest et al., 2009).

Desondanks de slechte prognose voor dieren in decubitus is mits een intensieve verzorging volledig

herstel mogelijk. Een belangrijke voorwaarde is wel dat het dier zich niet te veel uitput en de

ademhalingsmusculatuur nog naar behoren functioneert. Indien de behandeling met hyperimmuun

serum effectief werkzaam is, zal het paard in normale omstandigheden terug in staat zijn voedsel op

te nemen binnen de 7-10 dagen (Coffield en Whelchel, 2007). Volledig herstel neemt in de meeste

gevallen een maand in beslag (Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007; Lavoie en

Hinchcliff, 2008). Voor veulens aangetast met het “shaker foal syndrome” is de prognose in de meeste

gevallen iets beter (Coffield en Whelchel, 2007). Voornamelijk wanneer ze behandeld worden in het

beginstadium van de ziekte (Lavoie en hinchcliff; 2008). De meeste veulens zullen binnen 7-10 dagen

na toediening van het hyperimmuun serum recht kunnen staan (Coffield en Whelchel, 2007). Dankzij

het tijdig toedienen van antiserum en intensieve verzorging kan bij veulens met “shaker foal

syndrome” een genezingspercentage van 50-90% bekomen worden (Mayhew, 2008).

3.9. PREVENTIE

De behandeling van paarden met botulisme is vaak een moeilijke en zeer kostelijke zaak. Dikwijls is

men te laat waardoor het dier niet meer gered kan worden. Het is daarom beter te voorkomen dan te

genezen (Camargo et al., 2008).

Het voeder dient gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van aas wat mogelijks een bron is van

het neurotoxine (Whitlock en McAdams, 2006; Roest et al., 2009). Kippenmest dient onderzocht te

worden op de aanwezigheid van karkassen alvorens het wordt uitgereden op het weiland. Het is

Page 65: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

25

veiliger deze mest in te ploegen in plaats van hem oppervlakkig te verspreiden (Jones, 1996).

Graskuilen met een pH >4,5 worden best niet gevoederd aan paarden wegens een verhoogd risico op

botulisme (Hartigan, 1985; Heath et al, 1990; Camargo et al., 2008). Om voldoende fermentatie en

pH- daling te verzekeren kan bij het inkuilproces melasse toegevoegd worden (Ricketts et al., 1984).

Warm aanvoelende balen voordroog met donkerverkleurde zones en/of schimmelgroei dienen

vermeden te worden (Camargo et al., 2008). Volgens Ricketts et al. (1984) dient men bij voordroog

steeds te letten op een goede geur, een intacte verpakking, een hoog drogestof gehalte en een pH

<4.5. Het voederen van voordroog en kuilvoeder van goede kwaliteit waarin geen kadavers zitten, is

de voornaamste maatregel om botulisme bij paarden te voorkomen (Roest et al., 2009). Verder is een

gepaste wondverzorging noodzakelijk om een wondinfectie met Clostridium botulinum te voorkomen

(Coffield en Whelchel, 2007). Ter preventie van “shaker foal syndrome” dient men merries die een

veulen zogen best geen overdreven energierijk dieet te geven (Swerczek, 1980).

Daarnaast kan men paarden gaan vaccineren tegen bepaalde serotype toxines (Jones, 1996). Een

vaccin tegen serotype B is commercieel beschikbaar in de Verenigde Staten maar wordt in België

slechts sporadisch toegepast (Mair en Divers, 1997; Furr en Reed, 2008). Belangrijk om weten is dat

er geen kruisimmuniteit wordt opgewekt tussen de verschillende serotypes. Aangezien de

beschermende immunogene dosis ongeveer 500-20.000 keer groter is dan de letale dosis lijkt het

onwaarschijnlijk dat paarden die herstellen van botulisme voldoende immuniteit opbouwen om

beschermd te zijn tegen een volgende ziekte-uitbraak (Heath et al., 1990). Volwassen paarden dient

men 3 maal te vaccineren met een vaccinatie-interval van 1 maand. Daarna moet men jaarlijks een

herhalingsvaccinatie verstrekken. Bij drachtige merries geeft men deze boostervaccinatie best 4-6

weken voor de partus (Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en Whelchel, 2007; Lavoie en hinchcliff;

2008). Vaccinatie van de merrie op zich is onvoldoende. Men dient ook te zorgen voor een goede

colostrumopname bij het veulen (Lavoie en hinchcliff; 2008). Indien het veulen voldoende colostrum

heeft opgenomen is het beschermd gedurende de eerste 8-12 levensweken. Wanneer men veulens

vaccineert tijdens de eerste levensdagen ontwikkelen ze desondanks de aanwezigheid van maternale

antistoffen toch antistoffen tegen het toxoïd waarmee ze gevaccineerd werden (Thomas et al., 1988;

Whitlock en McAdams, 2006; Furr en Reed, 2008). Veulens geboren uit gevaccineerde merries begint

men best te vaccineren op een leeftijd van 2-3 maanden. Deze dieren dienen 3 vaccinaties te

ondergaan met een vaccinatie-interval van 1 maand. Veulens afkomstig uit niet-gevaccineerde

merries dient men te vaccineren op 2, 4 en 8 weken leeftijd (Whitlock en McAdams, 2006; Coffield en

Whelchel, 2007). Wanneer er een uitbraak van botulisme plaatsvindt op het bedrijf is een

noodvaccinatie van de nog niet-aangetaste dieren mogelijk. Hierbij dient men 3 maal te vaccineren

met een interval van 10-12 dagen (Whitlock en McAdams, 2006).

Page 66: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

26

4. BESPREKING

Wanneer men al het bovenstaande in beschouwing neemt, kan men concluderen dat op het gebied

van etiologie en pathogenese de meeste zaken reeds bekend zijn. De eigenlijke rol van Clostridium

botulinum serotype C1 in de pathogenese van grass disease blijft echter onduidelijk. Hieromtrent zou

verder onderzoek interessant kunnen zijn om de precieze rol van Clostridium botulinum bij deze

aandoening te achterhalen.

Wat betreft de symptomen en diagnostische technieken, kan men stellen dat de diagnose in de

meeste gevallen gesteld wordt op basis van de klinische symptomen en na het uitsluiten van andere

mogelijke oorzaken. Het aantonen van het botuline neurotoxine in diverse substraten is echter vaak

teleurstellend omwille van de lage sensitiviteit van de meeste beschikbare testen. Indien men spores

van Clostridium botulinum tracht te isoleren uit de faeces van paarden, dient men voorzichtig te zijn

met de uitslag van deze test. Indien een positief resultaat niet gepaard gaat met de aanwezigheid van

klinische symptomen is dit geen garantie dat Clostridium botulinum wel degelijk de oorzaak is. Spores

van deze bacterie konden echter ook geïsoleerd worden uit de faeces van gezonde paarden.

Wanneer men paarden met botulisme wenst te behandelen, wordt momenteel aangeraden zo snel

mogelijk hyperimmuun plasma toe te dienen. In de toekomst zou het mogelijk worden botulisme te

behandelen met zink endopeptidase inhibitoren zoals captopril. Onderzoek toonde aan dat captopril

werkzaam is tegen het botuline neurotoxine. Het is een product dat het botuline neurotoxine

intracellulair neutraliseert. Hierbij heeft men het grote voordeel dat het tijdsinterval voor een

therapeutische interventie gevoelig verlengd wordt waardoor meer dieren gered kunnen worden. Dit is

een van de redenen waarom verder onderzoek over dit onderwerp interessant zou kunnen zijn.

Door het toenemend gebruik van voordroog als voeder voor paarden is het niet uitgesloten dat

botulisme bij het paard meer en meer zal voorkomen. Aangezien de behandeling van paarden met

botulisme vaak een moeilijke en zeer kostelijke zaak is, is het daarom beter preventief te werken. Het

zou om die reden nuttig zijn de paardeneigenaars te sensibiliseren voor de gevaren en gevolgen van

botulisme bij hun paarden. Hun wijzen op het belang van het voederen van voedermiddelen van

goede kwaliteit en op de gevolgen van het voederen van voeders van slechte kwaliteit zou tevens een

goede preventieve maatregel kunnen zijn. Bovendien is het van belang dat zowel eigenaren als

dierenartsen de eerste symptomen van botulisme vroeg onderkennen zodat tijdig kan ingegrepen

worden.

Page 67: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

27

5. LITERATUURLIJST

1. Bernard W., Divers T.J., Whitlock R.H., Messick J., Tullerners E. (1987). Botulism as a sequel

to open castration in a horse. Journal of the American Veterinary Medical Association 191, p.

73-74.

2. Bohnel A. (1999). Botulismus- eine vergessene Erkrankung? Berliner Münchener Tierärztliche

Wochenschrift 112, p.139-145.

3. Burgen A.S.V., Dickens F., Zatman L.J. (1949). The action of botulinum toxin on the neuro-

musculaire junction. Journal of physiology 109, p. 10-24.

4. Camargo C., Coleman B., Lawrence L. (2008). Botulism: A deadly disease that can affect your

horse. UK Cooperative Extension Service 173, p. 1-4.

5. Catriona L., Scott P. (2009). Equine grass sickness. In Practice 31, p.26-32.

6. Coffield J.A., Whelchel D.D. (2007). Veterinary Toxicology, chapter 61: Botulinum neurotoxin.

Elsevier Inc., St Louis, Missouri, p. 755-761.

7. Critchley E.M.R. (1991). A comparison of human and animal botulism: a review. Journal of the

Royal Society of Medicine 84, p. 295-297.

8. Fraser C.M., Mays A., Amstutz H.E., Archibald J., Armour J., Blood D.C., Newborne P.M.,

Snoeyenbos G.H., Huebner R.A. (1986). Merck Veterinary Manual. A Handbook Of Diagnosis,

Therapy And Disease Prevention And Control For The Veterinarian. Merck And Co., Rahway,

New Jersey, p. 370-372.

9. Furr M., Reed S. (2008). Equine Neurology. Botulism. Blackwell Publishing, Ames, Iowa, p.

225-528.

10. Gerber V., Straub R., Frey J. (2006). Equine botulism and acute pasture myodystrophy: a new

soil-borne emerging diseases in Switzerland? Schweizer Archiv Tierheilkunde 148, p. 553-

559.

11. Goehring L.S., van Maanen C., Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan M.M. (2005).

Neurological syndromes among horses in The Netherlands. A 5 year retrospective survey

(1999-2004). Veterinary Quarterly 27, p. 11-20.

12. Greet T. (1989). Dysphagia in the horse. In Practice 11, p. 256-262.

13. Haagsma J., Haesebrouck F., Devriese L., Bertels G. (1990). An outbreak of botulism type B

in horses. The Veterinary Record 127, p. 206.

14. Hartigan P.J. (1985). Botulism In Horses. Irish Veterinary Journal 39, p. 194-197.

Page 68: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

28

15. Heath S.E., Bell R.J., Chirino-Trejo M., Schuh J.C.L., Harland R.J. (1990). Feed through dirt

as a source of Clostridium botulinum type C intoxication in a group of farm horses. Canadian

Veterinary Journal 31, p. 13-19.

16. Jahn P., Ludovikova E., Chmelar D., Kalova L. (2008). Botulism in horses: a case report.

Veterinarni Medicina 53, p. 680-684.

17. Jones T. (1996). Botulism. In Practice 18, p. 312-313.

18. Kelly A.P., Jones R.T., Gillick J.C., Sims L.D. (1984). Outbreak of botulism in horses. Equine

Veterinary Journal 16, p. 519-521.

19. Lavoie J.P., Hinchcliff K.W. (2008). Botulism. Blackwell’s five-minute veterinary consult:

Equine. 2nd

Edition. Wiley-Blackwell, One Montgomery street, San Francisco, p.138-141.

20. Mair T.S., Divers T.J. (1997). Self-Assessment Color Review of Equine Internal Medicine.

Manson Publishing, Corringham road, London, UK, p. 7-8; 137-138.

21. Mayers C.N., Holley J.L., Brooks T. (2001). Antitoxin therapy for botulinum intoxication.

Reviews in Medical Microbiology 12, p. 29-37.

22. Mayhew J. (2008). Botulism and the shaker foal syndrome. Large Animal Neurology. 2nd

Edition. Wiley-Blackwell, One Montgomery street, San Francisco, p. 340-343.

23. Milne E. (1997). Grass Sickness: an update. In Practice 19, p. 128-133.

24. Oliver J.E., Hoerlein B.F., Mayhew I.G. (1987). Diseases Of The Peripheral Nerves, Cranial

Nerves And Muscle. Botulism. Veterinary Neurology. W.B. Saunders Company, West

Washington Square, Philadelphia, p. 386.

25. Pardon B., De Bleecker K., Fikri Y., De Schutter P., Dierick K., Deprez P. (2012). Animal

botulism in Belgium. Voordracht: “Animal botulism in Europe. Current status of an emerging

disease”, Upsala, Sweden, 7-8 juni 2012.

26. Poxton I.R., Hunter L., Lough H., Miller K. (1999). Is Equine Grass Sickness (Mal Seco) A

Form Of Botulism? Internetreferentie: http://www.anaerobe.org/ab98/13op.htm (geconsulteerd

op 12 februari 2013).

27. Poxton I.R., Hunter L.C., Brown R., Lough H.J., Miller J.K. (1997). Clostridia and equine grass

sickness. Review in Medical Microbiology 8, p.3.

28. Ricketts S.W., Greet T.R.C., Glyn P.J., Ginnett C.D.R., McAllister E.P., McCaig J., Skinner

P.H., Webbon P.M., Frape D.L., Smith G.R., Murray L.G. (1984). Thirteen cases of botulism in

horses fed big bale silage. Equine Veterinary Journal 16, p. 515-518.

Page 69: HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUNDlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/062/567/RUG01-002062567_2013_000… · Academiejaar 2012-2013 HYDROALLANTOÏS BIJ HET RUND door Hans HOYDONKX ... Deze is

29

29. Robertson D.M. (1939). Botulism. Canadian Journal of Comparative Medicine 111, p. 242-

244.

30. Roest H.I.J., de Bruijn C.M., Picavet M.T.J.E., Prins B., Parmentier D., de Zwart G.M.A.M.,

Dijkstra Y.E., van Zijderveld F.G. (2009). Twee paarden met neurologische verschijnselen: is

botulisme in het spel? Tijdschrift voor Diergeneeskunde 134, p. 790-795.

31. Sobel J. (2005). Botulism. Clinical Infectious Diseases 41, p. 1167-1173.

32. Spayberry K.A., Carlson G.P. (1997). Review of Equine Botulism. American Association of

Equine Practitioners 43, p. 379-381.

33. Swerczek T.W. (1980). Toxicoinfectious Botulism in Foals and Adult Horses. Journal of the

American Veterinary Medical Association 176, p. 217-220.

34. Thomas R.J., Rosenthal D.V., Rogers R.J. (1988). A Clostridium botulinum type B vaccine for

prevention of shaker foal syndrome. Australian Veterinary Journal 65, p. 78-80.

35. Vangelova L. (1995). Botulinum Toxin. A Poison That Can Heal. Food Drug Administration, p.

16-19.

36. Whichtel J.J., Whitlock R.H. (1991). Botulism associated with feeding alfalfa hay to horses.

Journal of American Veterinary Medical Association 199, p. 471-472.

37. Whitlock R.H., McAdams S. (2006). Equine Botulism. Clinical Techniques in Equine Practice,

p. 37-42.

38. Whitlock R.J. (1990). Feed additives and contaminants as a cause of equine disease.

Veterinary Clinics North America Equine Practice 6, p. 467-478.

39. Wilkins P.A., Palmer J.E. (2003a). Botulism in Foals Less Than 6 Months of Age: 30 Cases

(1989-2002). Journal of Veterinary Internal Medicine 17, p. 702-707.

40. Wilkins P.A., Palmer J.E. (2003b). Mechanical ventilation in foals with botulism: 9 cases

(1989-2002). Journal of Veterinary Internal Medicine 17, p. 708-712.

41. Wright B., Kenney D. (2001). Botulism in Horses and Haylage. Internetreferentie:

http://www.omafra.gov.on.ca/english/livestock/horses/facts/info_botulism.htm (geconsulteerd

op 12 februari 2013).