HORIZONTAAL VERTIKAAL - nieuw.nt2taalmenu.nlnieuw.nt2taalmenu.nl/nt2/jkmw_nieuw/26tm50.pdf ·...
Transcript of HORIZONTAAL VERTIKAAL - nieuw.nt2taalmenu.nlnieuw.nt2taalmenu.nl/nt2/jkmw_nieuw/26tm50.pdf ·...
HORIZONTAAL
1 Vul in:
Het jongetje staat ________ de doos.
3 Vul in: De afkorting van 'maandag' is 'ma'.
De afkorting van 'dinsdag' is '_________'.
5 Vul in:“Pardon, neemt u mij niet _______!
Mag ik u iets vragen?”
"Natuurlijk."
7 Vul in:
De afkorting van 'donderdag' is '_________'.
8 Vul in: "Mag ik jouw mobiele ________
nummer?" "Jahoor, 06-45812876."
10 Vul in: "Wil je iets drinken?"
"Nee dank je, ________ heb genoeg gehad."
11 Vul in: Bij het avond eten gebruik je grote
vorken, maar bij gebak gebruik je __________
vorkjes.
13 Vul in: Het potlood staat
________ het glas.
14 Vul in: De afkorting van: "kilogram' is ________.
VERTIKAAL
1 Vul in: In neem nog een pilsje. Wil jij ________
een pilsje?" "Nee dank je, Ik heb al te veel
gehad."
2 Vul in: In de supermarkt kan je melk
kopen. Je kan kiezen uit: magere melk,
halfvolle melk en __________ melk.
3 Vul in:Ik eet weinig en zeker geen vette dingen.
Ik wil niet _______ worden.
4 Vul in:
Ze hebben twee dochters en een ________.
6 Vul in:
Een jaar telt 365 dagen.
Een _________ telt 7 dagen.
Een dag telt 24 uur.
7 Vul in:
"Wat ga je in de keuken ________?"
"De afwas!"
8 Vul in: Je hebt twee handen.
Je hebt _______ vingers.
9 Vul in: Als ik jarig ben, geef ik een groot
_________.
11 Vul in: Ik heb geen zwemdiploma.
Ik ________ niet zwemmen.
12 Vul in: Ik heb heel hard gewerkt vandaag.
Ik ga vroeg naar bed, want ik ben heel ______
moe.
1 2 3
4
5 6
7
8 9
10
11 12
13 14
26je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
2 Vul in:
Je hebt aan je voet '5 tenen'.
Je hebt aan hand '4 vingers en 1 __________'
4 Vul in:
Ik blijf thuis, __________ ik ziek ben.
6 Vul in:
Sneeuw en ijs in de winter.
Veel zon in de zomer.
Veel wind en __________ in de herfst.
7 Vul in:
Ik blijf thuis, __________ ik ben ziek .
VERTICAAL
1 Vul in:
Bij de groenteman.
"Wat mag het zijn, mevrouw?"
"Ik wil graag een bloemkool."
"Alstublieft mevrouw. __________ nog iets?"
"Nee dank u."
"Dat is dan 1 euro 50 mevrouw."
2 Vul in:
Het tegenovergestelde van:
vaak is soms
hoeft niet is moet wel
zwaar is licht
gisteren is morgen
nat is ____________
3 Vul in:
"Kom je?'
"Nee, nu nog niet.Ik moet even wat doen. Ik kom
__________."
5 Vul in:
Wat doet deze man?
Hij ____________.
1 2
3
6 4 5
6
7
27je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
2 Vul in:
De man luistert naar de radio.
De man leest de krant.
De man ____________ naar de televisie.
4 Vul in: Het tegenovergestelde van:
binnen is buiten
voor is achter
met is zonder
onder is __________
6 Vul in:
De kinderen wonen ver van de school.
De fietsen elke dag naar school.
De kinderen wonen dichtbij de school.
Ze __________ elke dag naar school.
7 Vul in:
Ik ga eten.
Ik ga _________ mijn handen wassen, en daarna
pas aan tafel.
8 Vul in:
Ik vind 26 graden celcius lekker warm, maar 36
graden celcius vind ik __________ warm.
Daarom ga ik nooit in augustus naar Turkije. Het
is daar dan wel 40 graden Celcius.
9 Vul in: Het tegenovergestelde van:
langzaam is ____________
VERTICAAL
1 Vul in:
"Wanneer ____________ kinderen naar de
basisschool?"
"Als ze vier jaar zijn!"
3 Vul in: Het tegenovergestelde van:
veel is weinig
netjes is slordig
kort is lang
heel is __________
5 Vul in:
Je hebt twee armen. Je buigt je armen bij je
ellebogen.
Je hebt twee benen. Je buigt je benen bij je
____________.
6 Vul in:
Wat doen kinderen op school?
Ze __________ taal en rekenen.
1 2 3 3
4 5
6
7
8
8 9
28je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
2 Vul in:
Welke smaak mis je?
Zout, bitter, pittig, zuur, ____________.
4 Vul in:
De afkorting van 'televisie' is t.v.
De afkorting van 'bijvoorbeeld; is bijv.
De afkorting van 'kilogram'is kg.
Wat is de afkorting van: 'per persoon'? ________
6 Vul in:
Alle kinderen vanaf 4 jaar moeten naar school.
Eerst spelen de kinderen nog veel.
In groep 3 __________ kinderen lezen en
schrijven.
7 Vul in:
Waar staan de mensen?
Voor een __________. [zie plaatje]
Ze moeten op hun beurt wachten.
8 Vul in: [het kleinste en moeilijkste woordje!]
Ik doe melk in de koffie.
Ik doe __________ in.
9 Vul in: Het tegenovergestelde van:
lelijk is mooi
veel is weinig
kort is lang
langzaam is ____________
VERTICAAL
1 Vul in:
Het meisje __________ met haar pop
3 Vul in:
We beginnen de les ____________ met een
klein puzzeltje en daarna doen we iets met
grammtica.
5 Vul in: [bij de bakker]
"Ik wil graag een half wit gesneden."
"Alstublieft. __________ nog iets?"
"Nee dank u, dat is alles."
6 Vul in:
Mijn vrouw en mijn jongste dochter hebben
dezelfde ogen, dezelfde neus, dezelfde kleur
haar. Ze __________ heel veel op elkaar.
1 2 3 3
4 5
6
7
8
8 9
29je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
1 Vul in: Als je de hele dag gewerkt hebt, ben je
's avond heel erg __________.
3 Vul in: bij de bakker
"Wie is er aan de beurt?"
"Ik __________ graag een heel wit gesneden."
5 Vul in: Welk woordje mis je?
________ - jij - u - hij & zij - wij - jullie - ze
7 Vul in: Het tegenovergestelde van
recht is krom
kapot is heel
arm zijn is __________ zijn
9 Vul in:
"Waar heb je dat mooie overhemd gekocht?"
"__________ de Hema, een aanbieding."
10 Wat schreeuw je als je met een hamer op je vinger
slaat?
12 Vul in: Het tegenovergestelde van
dik is __________
15 Vul [2letters] in:
vori__ __ week
twee dagen __ __ leden
ik heb lekker __ __ geten
16 Vul in: Melk zit in een __________.
17 Vul in: De kinderen spelen met een _________.
VERTICAAL
1 Vul in: + => plus
- => __________
x => keer
2 Vul in: Een ander woordje voor: prima, goed,
uitstekend, is __________.
4 Het tegenovergestelde van
vast-maken is _______ -maken
6 Vul in: Welk woordje mis je?
ik - jij - u - hij & zij - ________ - jullie - ze
7 Vul in: Kies de goede vorm van het werkwoord:
ik rijd/rijdt/rijden op mijn fiets naar school
8 Vul in: "__________ jij zwemmen?"
"Nee, dat heb ik nooit geleerd."
11 Vul in:
Een hond blaft.
Een kat miauwt.
Een __________ kakelt.
13 Vul in: Als je deze groente snijdt, ga je huilen.
Welke groente is dat? Dat is een __________.
14 Vul in: Ik wil mijn ouders spreken.
Ik pak mijn telefoon
en ________ mijn ouders op.
15 Vul in:
Ik heb een broek gekocht.[gisteren ]
Ik koop een broek. [nu]
Ik _________ een nieuwe broek kopen.[morgen]
1 2 3 4
5 6
6 7 8
9 10
11 12 13 14
15
16 17
30je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
2 Vul in:
Je koopt vlees bij de slager.
Je koopt fruit en groente bij de groenteboer.
Je koopt __________ bij de bakker.
4 Vul in:
De mensen zijn op vakantie.
Ze slapen niet thuis maar in een ___________.
6 Vul in:
Een dobbelsteen heeft een vierkante vorm.
Een deur heeft een rechthoekige vorm.
De zon heeft een __________ vorm.
7 Vul in:
De eerste plaats krijgt goud
De tweede plaats krijgt zilver.
De ____________ plaats krijgt brons.
VERTICAAL
1 Vul in:
De vier dagdelen zijn:
__________ - middag - avond - nacht
2 Vul in:
Wat smeer je op je brood?
3 Vul in:
Hoe schrijf je dit getal: 1000?
____________
5 Vul in:
In de winter heb je korte dagen en __________
nachten.
In de zomer precies omgekeerd.
1 2 3
4 5
6
7
31je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
2 Vul in:
de kip hoort bij het ei
het graan hoort bij het brood
het varken hoort bij ________
4 Vul in:
Je hebt twee handen.
Je hebt een hoofd.
Je hebt twintig nagels.
Je hebt heel heel veel __________.
[zitten vooral op je hoofd]
6 Vul in:
"Wie is er aan de beurt?
"Ik! Ik wil _________ een heel gesneden wit?"
"Alstublieft. Anders nog iets?"
"Nee, dank u."
7 Vul in:
het tegenovergestelde van:
verkeerd is juist
over 2 jaar is 2 jaar geleden
vaak is soms
altijd is ________
VERTICAAL
1 Vul in:
Wat zijn de dingen op het plaatje?
2 Vul in:
het tegenovergestelde van:
lekker is vies
sterk is slap
veel is weinig
volgend jaar is ________ jaar
3 Vul in:
De vrouw kijkt naar zichzelf in de __________.
5 Vul in:
Waar staat de doos?
Die staat __________ de tafel.
1 2 3
4 5
6
7
32je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
1 Vul in:
"Wat is de naam van de moeder van je moeder?"
"Dat is mijn ________."
3 Vul in:
"Hoe laat hebben we pauze?"
"___________ half negen."
7 Vul in:
Het tegenovergestelde van
nooit is altijd
kopen is verkopen
vergeten is herinneren
iedereen is __________
8 Vul in:
Je koopt _________ brood.
Waar?
Bij de bakker.
9 Vul in:
Mijn werk begint op half acht.
Ik moet een uur reizen.
Ik __________ elke dag om half zes op.
VERTICAAL
2 Vul in:
Een ander woord [synoniem] voor:
heel warm is heet
een huis is een woning
pardon is sorry
misselijk is beroerd
direct is ___________
4 Vul in:
Het tegenovergestelde van
klein is groot
dicht is open
sterk is slap
meer is __________
5 Vul in:
Wat doet het __________?
Het gooit een een banaan op de grond.
6 Vul in:
De leraar _________:
"Weet iemand hoeveel 16 gedeeld door 4 is?"
1 1 2 3 4
5 6
7
8
8 9
33je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
2 Vul in:
het tegenovergestelde van:
kort is lang
druk is rustig
veel is weinig
slap is __________
4 Vul in:
De vier dagdelen zijn:
ochtend - middag - ____________ - nacht
6 Vul in:
De houten plank staat _________ het huis.
7 Vul in:
Met Sinterklaas en Kerstmis __________
mensen elkaar kado's.
VERTICAAL
1 Vul in:
zondag - __________ - dinsdag - woensdag -
donderdag - vrijdag - zaterdag
2 Vul in:
Vette dingen zijn ongezond.
Verse groente is gezond.
Snoep is ongezond.
Alcohol is heel erg ongezond.
Fruit is gezond.
En __________ zoals zwemmen
is ook heel gezond.
3 Vul in:
Het haar van meisjes is langer dan van jongens..
Een torenflat is hoger dan een huis.
Een theelepletje is __________ dan een lepel.
5 Vul in:
Een jaar heeft 365 __________.
1 2 3
4 5
6
7
34je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
2 Vul in:
het tegenovergestelde van:
huilen is lachen
kalm zijn is zenuwachtig zijn
aardig zijn is __________ zijn
4 Vul in:
het tegenovergestelde van:
lekker is vies
sterk is slap
heel is kapot
iets is ________
6 Vul in:
"De kat zit ____________ de doos.
7 Vul in:
De groenteboer ____________ het wisselgeld
aan de klant terug.
VERTICAAL
1 Vul in:
twee dagen geleden
gisteren
____________
morgen
over twee dagen
2 Vul in:
het tegenovergestelde van:
ziek zijn is gezond
netjes is troep
vergeten is herinneren
groot is ________
3 Vul in:
Ze hebben vier kinderen.
Drie zoons en een __________.
5 Vul in:
Honkbal
deze jongen
vangt de bal
1 2 3
4 5
6
7
dit meisje
gooit de bal
deze jongen
__________de bal
35je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
2 Vul in:
Hoe heet u? hoort bij je naam
Wat doet u? hoort bij je beroep
Hoe oud bent u? hoort bij je leeftijd
Waar woont u? hoort bij je __________
4 Vul in:
De man leest een boek.
De man kijkt naar de televisie.
De man luistert naar de __________.
6 Vul in:
Treinen ________ niet op benzine maar op
electriciteit. Vroeger op kolen.
7 Vul in:
het tegenovergestelde van:
boos zijn is aardig doen
duur is goedkoop
gooit is vangt
huilt is ________
VERTICAAL
1 Vul in:
het tegenovergestelde van:
iets leuk vinden is iets vervelend vinden
iets makkelijk vinden is iets moeilijk vinden
iets vreemd vinden is iets __________ vinden
2 Vul in:
Je gaat schoenen kopen.
Je ziet in de etalage mooie schoenen.
Je gaat naar binnen en gaat de schoenen passen.
De schoenen passen niet. Ze zijn te klein.
Je moet een een maat groter hebben.
De verkoopster gaat een ________ paar pakken..
Die passen wel.
3 Vul in:
De vrouw _________ een glas thee in.
5 Vul in:
Waarom ben je zo moe?
_________ ik vannacht slecht geslapen heb.
1 2 3
4 5
6
7
36je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
2 Vul in:
Het kind ziet een grote hond.
Het kind gaat huilen.
Waarom?
Omdat het kind __________ voor de hond is.
4 Vul in:
"Wil je wat eten. Heb je honger?"
"Nee, dank je. Ik heb _________ gegeten."
6 Vul in:
De man staat bij de bushalte.
Hij __________ op de bus.
7 Vul in:
het tegenovergestelde van
zomer is winter
koud is warm
soms is vaak
bewolk is de zon schijnt
altijd is __________
8 Vul in:
Voor het eten was _______ altijd mijn handen.
9 Vul in:
Veel mensen wonen liever in een dorp en niet in
de grote ________. Ze vinden een dorp rustiger.
VERTICAAL
1 Vul in:
Als ik wakker word, ga ik altijd eerst koffie zetten
en de ontbijten, en ________ ga ik douchen en
aankleden.
3 Vul in:
ochtend - middag - avond - __________
5 Vul in:
"Wat ga je ________ na de les doen?"
"Tv kijken en wat eten."
6 Vul in:
Hij is nooit getrouwd.
Hij ________ alleen.
1 2 3 3
4 5
6
7
8
8 9
ROC van Amsterdam - educatie - ROC van Amsterdam 37je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
VERTIKAAL
1 Vul in: In Nederland koken we op '________'.
In veel andere landen kookt men op elektriciteit.
2 Vul in: Hij heeft hoofdpijn.
Daarom ________ hij een paracetamol.
3 Vul in: "Wanneer ga je naar de tandarts?"
"__________ ik kiespijn heb."
4 Vul in: Tussen ons huis en dat van de buren
zijn dunne ________.
We horen alles van de buren en omgekeerd
horen zij alles van ons. Heel vervelend.
6 Vul in: Achter ons huis hebben we een grote
________ met veel bomen, gras en veel bloemen.
7 Vul in: :Welk woordje mis je?
dit - dat - die - __________
8 Vul in: Het tegenovergestelde van
brengen is halen
dalen is stijgen
kapot maken is repareren
krijgen is __________
9 Vul in: _________ dat, dan dat, daarna
dat, etc.
11 Vul in: Welk woordje mis je?
wie - waar - __________ - waarom - wanneer -
hoeveel - welke
12 Vul in: "Wil je ________ een kopje koffie?"
"Ja graag."
HORIZONTAAL
1 Vul in:
Ze hebben gegeten. [klaar]
Ze eten. [nu]
Ze __________ eten.. [straks]
3 Vul in: Het tegenovergestelde van
netjes is slordig
recht is krom
weinig is veel
rijk is __________
5 Vul in: Ik leer alle woorden 5 keer. Dat moet van
de leraar. Maar toch vergeet ik __________ de
helft van de geleerde woorden.
7 Vul in: welk woordje mis je?
het - ________ - een
8 Vul in:
__________ - vandaag - morgen
10 Vul in:"Ik wil graag 2 kilo appels _________
een kilo peren?"
11 Vul in: Gisteren was het slecht weer.
Vandaag is het ook slecht.
Wat voor weer gaat het morgen ________?
13 Vul in:Het tegenovergestelde van
hoog is laag
kort is lang
open is dicht
droog is __________
14 Vul in: Je proeft met je __________.
1 3 4
5 6
7
8 9
10
11 12
2
13 14
38je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
1 2 3
4
5
6
5
7
HORIZONTAAL
1 Vul 2 x hetzelfde woord in:
Je fiets is kapot.
Je moet dan je fiets gaan repareren
of je kan ook zeggen: je fiets gaan__________.
Je wilt wat eten.
Je moet dan eten gaan koken
of je kan ook zeggen: eten gaan ________.
4 Vul in:
Op nummer 15 woont de familie Goossens, en
op nummer 17 __________ hen de familie Kiratli.
6 Vul in:
Nederland heeft een paar eilanden.
Een van die eilanden heet: __________.
Je moet er mer een boot maar toe.
7 Vul in:
Je gaat een brief schrijven naar de school.
Je begint de brief met:
Geachte meneer/mevrouw.
Je gaat een brief schrijven naar een bekende.
Je begint de brief met:
__________ Piet.
VERTIKAAL
1 Vul in:
Je wil naar het eiland Texel.
Je moet met de boot.
Texel is niet ver.
De boot doet er ongeveer 20 ________ over.
2 Vul in:
De trein naar Haarlem gaat weg om 5 minuten
voor 2.
De reis duurt ongeveer 20 minuten.
Je bent dan om ________ over 2 in Haarlem.
3 Vul in:
Mevrouw Kiratli woont in Nederland.
Haar _________ niet. Die woont in Turkije.
Ze gaat elke zomer naar Turkije op vakantie.
5 Vul in: Het meervoud van
boek is boeken
klok is klokken
tafel is tafels
tas is tassen
foto is foto's
taxi is __________
39je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
opdracht 18 1 2
3
6 4
5
6
HORIZONTAAL
2 Vul in:
"Welke smaak hebben citroenen, azijn of oude
wijn?"
Die smaken __________, net zoals yoghurt."
5 Vul in:
Als je een brief _______, vergeet dan niet de
datum links boven.
6 Vul in:
Met je ogen kan je zien.
Met je tong kan je proeven.
Met je handen kan je voelen.
Met je neus kan je ruiken.
Met je __________ kan je horen.
VERTIKAAL
1 Vul in:
Ik heb drie broers en twee __________.
2 Vul in:
Stenen zijn hard. Wol is __________.
3 Vul in:
Kinderen vinden koffie of bier niet lekker.
Ze vinden witlof ook niet lekker, en spruitjes ook
niet.
Kleine kinderen houden niet van dingen die
________ van smaak zijn.
4 Vul in:
Met de auto sta je vaak 's morgens in de file.
De trein niet. Treinen ________ altijd op tijd.
40je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
1 Vul in: Je kookt in de keuken, je wast jezelf in de
_______.
5 Vul in: Links is een slappe man,
rechts is een ________ man.
7 Vul in: Als je _______ veel alcohol drinkt, word
je dronken en ga je dubbel zien en gekke dingen
zeggen.
8 Vul in: het tegenovergestelde van:
alles is niets
verkeerd is juist
niemand is __________
10 Vul in: in een restaurant
"Wat neem jij?"
"Ik neem een biefstuk __________ een glas wijn."
11 Vul in: Ik doe melk in de koffie. Ik doe het erin.
Ik doe kaas op de spaghetti. Ik doe het erop.
Ik doe ketchup over de patat. Ik doe het ________.
13 Vul in: Ik moet naar het station.
Bij dit kruispunt weet ik niet of ik naar
links moet of naar rechts.Ik weet niet welke
__________ ik op moet. Weet jij welke kant ik op
moet?".
VERTIKAAL
1 Vul in: Je hebt in Amsterdam openbaar
vervoer:de tram, de metro en de ________.
2 Vul in:Links is een lange slang,
rechts zie je een _________ slang.
3 Vul in: Als ik op vakantie ga neem ik altijd
een paar boeken _______. Ik houd van lezen.
4 Vul in: De meeste treinen _______ op tijd,
maar op drukke dagen is er vaak vertraging.
6 Vul in: Iemand heeft op mijn voet gestaan.
Ik heb pijn in mijn grote _______.
7 Vul in: welk [aanwijs] woordje mis je?
dit - dat - die - __________
8 Vul in: Ze gaan ________ jaar naar
hetzelfde land op vakantie.
9 Vul in: De man is zenuwachtig,
Hij ________ een sigaret. Dat helpt.
11 Vul in:De afkorting van 'etcetera' is ______
12 Vul aan: Je buik zit voor en je _________
achter.
1 2 3 4
5 6
6 5 7
8 9
01
11 21
31
41je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
2 Vul in:
De vrouw is ziek.
Ze __________ hoofdpijn en is misselijk.
De vrouw pakt een paracetamol.
Na een kwartier is de hoofdpijn weg.
4 Vul in:
Het linker meisje heeft donker haar en het rechter
meisje heeft ____________ haar.
6 Vul in:
Je praat met je mond.
Je voelt met je handen.
Je loopt met je benen.
Je ____________ met je hoofd.
7 Vul in:
De vier dagdelen zijn:
ochtend - middag - avond - ____________.
VERTICAAL
1 Vul in:
Het is nu 2008.
De man is vijftig jaar oud.
Hij is __________ in 1958.
2 Vul in:
je navel hoort bij je buik
je knie hoort bij je benen
je nagel hoort bij je handen en
voeten
je neus hoort bij je ___________
3 Vul in:
"Iemand is geboren in 1928.
` Het is nu 2008.
Hoe oud is die persoon?"
"Die is ____________ jaar oud."
5 Vul in:
Wat doet de man?
Hij ____________.
1 2 3
4 5
6
7
42je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
2 Vul in:
De leraar vraagt:
"Heb je deze oefening _________ gemaakt of
samen met andere cursisten?"
De cursist antwoordt: "Alleen!"
4 Vul in:
Je kijkt _________ vaak naar.
Waar naar?
Naar de televisie.
6 Vul in:
De man gaat met de bus naar zijn werk.
Hij loopt naar de bushalte.
Hij __________ op de bus.
7 Vul in: het tegenovergestelde van
zomer is winter
koud is warm
soms is vaak
bewolkt is de zon schijnt
altijd is __________
8 Vul in:
Voor het eten was ik mijn handen.
__________ het eten poets ik mijn tanden.
9 Vul in:
In een dorp is het rustig. Er wonen weinig mensen
In de ________ is druk. Er wonen veel mensen.
VERTICAAL
1 Vul in: het tegenovergestelde van
lente is herfts
sterk is slap
meteen is straks
niemand is __________
3 Vul in:
De man is blij en vrolijk.
Wat deze man? Hij __________.
5 Vul in:
"Pardon meneer mag ik u iets vragen?"
"Jahoor."
"Is hier ook een postkantoor in de buurt?"
"Ja je loopt rechtdoor tot de hoek. Daar
ga je linksaf. En dan is het de tweede
________ rechts."
"Dank u wel."
6 Vul in:
Boven ons __________ een oude vrouw.
Ze kan niet meer zo goed lopen.
We doen vaak boodschappen voor haar.
1 2 3 3
4 5
6
7
8
8 9
43je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
1 Vul in:
Wat mis je:
tram - metro - _________ - trein
3 Vul in:
De veter van mij schoen zit ______.
Ik moet hem vast-maken.
5 Vul in:
"Wil je nog iets eten?"
"Nee, dank je. Ik hoef ______ meer. Ik zit vol.
7 Vul in:
Mijn oma woont alleen.
Ze kan alles zelf.
Ze heeft geen hulp nodig.
Maar ze vindt het wel leuk als er mensen op
bezoek _________."
8 Vul in:
Ik ga vroeg naar bed.
Ik ben heel __________ moe
9 Vul in:
Als de was uit de wasmachine komt, is de was
nog _______. Je moet de was dan nog ophangen
om te drogen.
VERTIKAAL
1 Vul in:
Auto's rijden op _________.
2 Vul in:
Hij kan wel 100 kilo tillen.
Hij is heel erg _______.
4 Vul in:
Wat deze jongen?
Hij ____________ omhoog.
6 Vul in:
Je kan een oefening alleen maken, maar het is
vaak beter om een oefening _______ te
maken. Je kan elkaar dan helpen en daar leer
je van.
1 2 3 4
5 6
7
8 9
44je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
VERTICAAL
1 Vul in: in een restaurant
"Alstublieft, uw koffie."
"Dank u __________."
2 Vul in:
"Wil jij suiker ________ je kofie?"
"Nee, dank je."
4 Vul in:
Een olifant is groter __________ een muis.
6 Vul in:
ik - jij - u - hij - _______ - wij - jullie
7 Vul in:
wie - ________ - waar - wanneer - waarom
8 Vul in:
Het regent hard. Ik heb geen paraplu.
Ik word helemaal ________.
11 Vul in:
De docent praat _________ de cursist.
13 Vul in:
De man wacht _______ de bus.
14 Vul in:
Dit is een __________.
15 Vul in:
De man - hij
De vrouw - zij of __________
HORIZONTAAL
1 Vul in:
Bloed is rood van kleur.
Gras is groen van kleur.
Sneeuw is ____________ van kleur.
3 Vul in: Het kind ligt in __________ en slaapt..
5 Vul in: in een restaurant
"Mag ik een kopje koffie __________
een broodje kaas?"
7 Vul in:
Dit is een fles rode _________.
9 Vul in:
Voor het eten was ik mijn handen.
__________ het eten poets ik mijn tanden.
10 Vul in:
"Ga je nog afwassen?"
"Dat heb ik __________ gedaan. Het is al klaar."
12 Vul in:
De les duurt van zeven _______ tien uur.
15 Vul in:
"Kom je?"
"Ja, ik kom _________. Een momentje."
16 Vul in:
"Waar ga jij naar _________?"
"Naar de markt, boodschappen doen."
17 Vul in:
Een cursist heeft een afspraak en vraagt:
"Mag ik vandaag wat eerder ________?"
De docent antwoordt: "Natuurlijk.:"
ROCvA - volwasenen onderwijs - ROCvA 45je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
1 Vul in:
Ik voel me niet lekker.
Ik ________ vanavond vroeg naar bed.
2 Geef antwoord
Je hebt rug pijn.
Je hebt een afspraak in het ziekenhuis.
Jullie hebben geen auto.
Met de bus kan je niet, want je kan niet lopen.
Je pakt daarom de telefoon en belt een ________.
5 Vul in:
Meisjes zijn meestal niet zo lang als jongens.
Als meisje ________ je tot je 16-de jaar, als
jongen tot je 18-de jaar.
7 Vul aan:
In de apotheek:
“Mevrouw ... eh Vita? Wat zijn uw voorletters?”
“A.G.”
“Wat is uw geboorte__________?”
“13-4-1970.”
8 Vul in:
Je krijgt van de dokter een recept en met dit recept
ga je dan _________ de apotheek. Daar krijg je
de medicijnen.
9 Vul in:
Ze is heekl erg ziek. Ze ligt de hele dag al
_______ bed.
VERTIKAAL
1 Vul in:
Voor het tandenpoetsen:
“Heb jij Mariese al haar vitaminedruppeltjes
_________?”
“Nee, dat moet jij nog doen!”
“Okee!”
3 Vul in:
De apotheker zegt:
“Zo mevrouw, alstublieft, drie maal daags twee
pillen. U moet ze voor het eten met een beetje
water __________. Wel de kuur afmaken, hoor.”
4 Vul in:
“Kunt u maandagmorgen om half-tien?”
“Ja dat is __________.”
“Okee, tot maandag morgen dan.”
6 Vul in:
“Ben je ziek? Je ziek zo witjes? Kan ik ________
voor je doen?”
“Ik voel me grieperig. Ik ga naar bed. Griep gaat
van zelf wel over.”
1 3
4
5 6
7
8 9
2
46je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
O p e n S c h o o l A m s t e r d a m Z u i d - O o s t
HORIZONTAAL
1 Vul in:De vrouw kijkt in de spiegel en ziet
__________.
5 Vul in:Vroeger __________ ik altijd mijn
huiswerk, maar omdat de docent het nooit
nakeek, doe ik dat niet meer altijd.
6 Vul in:
Het tegenovergestelde van 'dichtbij' is
__________.
8 Vul in:
Wat doe je als je een woord niet begrijpt?
__________ zoek ik het woord op in een
woordenboek.
9 Vul in: bakken => bakker
verkopen => verkoper
fietsen => fietser
spelen => _________
11 Vul in: "Weet jij hoe zij heet? Ik ben haar
naam __________."
VERTIKAAL
1 Vul in:De maan hoort bij de nacht, de
__________ bij de dag.
2 Vul in: Heb je Carla nog gezien?
Nee ik heb ________ al een week niet
gezien. Is ze ziek?
3 Vul in: We zien __________ niet zo vaak
maar we bellen wel vaak.
4 Vul in: Een glazen _______ moet je niet in
de vuilnisbak gooien maar in de glasbak.
Dat is beter voor het milieu.
5 Vul in: Geachte _________ de Vries [voor
een man - niet voor een vrouw]
7 Vul in:Schrijf het woord 'vast' omgekeerd
op.
8 Vul in: dit-dat- die -__________
10 Vul in: Ze zijn volgende maand 25 jaar
getrouwd . We moeten een kado voor
__________ kopen. Weet jij iets?
47je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
VERTIKAAL
1 Vul in: Mensen zijn verliefd op elkaar.
Ze geven elkaar dan een __________.
2 Vul in: In de winter dragen mensen dikke `
kleren kleren omdat het koud is.
In de zomer, als het warm is, dragen mensen
meestal ________ kleren.
3 Vul in: "Wil je koffie zonder of ________
melk?" "Zonder melk, graag."
4 Vul in: Vroeger waren huizen meestal van
hout, tegenwoordig zijn ze van __________,
en flats worden meestal gemaakt van beton.
6 Vul in: Je hebt vijf vingers aan elke hand.
De kleinste heet je pink. Bij je voet heet die je
kleine __________ .
7 Vul in: Je voelt met je handen, je hoort met je
oren, je kijkt met je ogen, je ruikt met je neus, en
je proeft met je __________.
8 Vul in: Je koopt in de winkel iets van 8 euro 90.
Je betaalt met een biljet van 10 euro.
Je krijgt 1euro 10 aan wisselgeld __________.
9 Vul in: In Amsterdam is een auto niet handig.
Parkeren is een probleem. Daarom ga ik op de
__________ naar mijn werk.
11 Vul in: Ik vind eieren op brood lekker.
Ik __________ vaak een ei'tje in de koekenpan.
12 Vul in: We hebben les ________ 10 uur.
HORIZONTAAL
1 Vul in:In de zomer is het meestal warm.
In de winter is het meestal _________.
3 Wat is het? Het is van metaal, het is scherp,
gevaarlijk voor kinderen, je vind het in de keuken,
en je kan ermee snijden.
5 Vul in: Parfum ruikt lekker, maar poep niet.
Poep __________!
7 Vul in:De man is heel erg dronken.
Hij heeft ________ veel bier gedronken.
8 Vul in: Bellen doe je met een __________.
10 Vul in: "Ik wil graag twee koffie _________ drie
thee."
11 Vul in: mijn vrouw ________ 's morgens de
kinderen naar school en ik haal de kinderen
's middags van school.
13 Vul in: ̀ Dat is niet normaal.Dat is _________!"
14 Vul in: Als je excuses wilt maken, zeg je ̀ Sorry´,
of: 'Het __________ me!'
1 3 4
5 6
7
8 9
10
11 12
2
13 14
48je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
1 2 3 4
5
65
7
8 9
HORIZONTAAL
1 Vul een woord met [4 letters] aan:
Je hebt een brief.
Je moet er __ __ __ __zegels op plakken.
En dan moet je de brief in een __ __ __ __bus
doen of naar het __ __ __ __kantoor brengen.
3 Vul in:
Welk woordje mis je
van______ mij mijnje jou jouwu u uwhij hem zijnzij haar haarwij ons ons/onzejullie jullie jullieze hen hun
5 Vul in:
Welk woord mis je:
de ochtend - de middag - de ________ - de nacht
7 Vul in:
Iemand is verdrietig en huilt.
Iemand is blij en __________.
8 Vul in:
De afkorting van centimeter = ________
9 Vul in:
Nederlanders ________ meestal 3 keer per dag.
's Morgens bij het wakker worden: het ontbijt.
Om ongeveer 12 uur: de lunch.
Om ongeveer 6 uur: de warme maaltijd.
VERTIKAAL
1 Vul in:
Een regenpak? Wat is dat?
Dat is een pak tegen de regen.
Het is gemaakt van kunststof
Het is gemaakt van __________.
2 Vul in:
Je zit nu op een __________.
4 Wat zijn het?
Het nieuws staat erin.
Ze zijn gemaakt van papier en ze worden elke dag
in je breivenbus gedaan.
Wat is het? het zijn _________.
6 Vul in:
Het tegenovergestelde van:
de zomer = de winter
warm = koud
vlakbij = ver
100% zeker = misschien
voor = na
open = ________
49je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel
HORIZONTAAL
2 Vul in:
Je snijdt vlees een mes.
Je knipt papier met een schaar.
Je eet soep met een ___________.
4 Vul in:
De afkorting van 'etcetera' is ___________.
5 Wat is het?
ik hoort bij mij en mijn
jij hoort bij jou en jouw
hij hoort bij ______ en zijn
zij hoort bij haar en haar
wij hoort bij ons en ons
6 Vul in:
Je wil iets aanwijzen:
bij 'de' woorden gebruik je: die en deze
bij 'het' woorden gebruik je: dit en __________
7 Vul in:
Het zit aan je vingers en tenen en je moet het af
en toe knippen. Kijk naar de tekening.
Wat is het?
Het is een ____________.
VERTIKAAL
1 Vul in:
het zuiden
het westen
het oosten
het ___________
2 Vul in:
De man __________, omdat hij blij is.
3 Vul in:
Kijk naar de tekening.
Wat is het?
Het is een ____________.
4 Vul in:
Mensen schrijven elkaar met computer
een ____________.
Vroeger schreven mensen elkaar een brief.
1 3
4
5
6
7
2
50je kan me wat n t 2 t a a l m e n u . n l puzzel