HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN...

89
HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19 de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap (b) Frankrijk (c) Eerste helft (Comte en Marx) = Onvoldoende ontworsteld aan de greep van allerlei filosofische vooronderstellingen (d) Tweede helft (Durkheim en Weber) = Streng logische, sociaalwetenschappelijke denkwijze en minder grootse en alomvattende maatschappijvisies 20 ste eeuw (a) Sociologie = bescheidenere vraagstukken (b) Duitsland en VS Heden (a) Eerste helft = Eenzijdig empiristisch = Positivistisch = Academisch = Nadruk op onderzoekstechnische instrumentarium (b) Vanaf ’60 – ‘70 = Duitse kritische sociologie = Franse neomarxisme = Radicale sociologie in VS

Transcript of HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN...

Page 1: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN

1. Situering

19de eeuw

(a) Sociologie = empirische wetenschap

(b) Frankrijk

(c) Eerste helft (Comte en Marx)

= Onvoldoende ontworsteld aan de greep van allerlei filosofische vooronderstellingen

(d) Tweede helft (Durkheim en Weber)

= Streng logische, sociaalwetenschappelijke denkwijze en minder grootse en

alomvattende maatschappijvisies

20ste eeuw

(a) Sociologie = bescheidenere vraagstukken

(b) Duitsland en VS

Heden

(a) Eerste helft

= Eenzijdig empiristisch

= Positivistisch

= Academisch

= Nadruk op onderzoekstechnische instrumentarium

(b) Vanaf ’60 – ‘70

= Duitse kritische sociologie

= Franse neomarxisme

= Radicale sociologie in VS

Page 2: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

2. Een voorloper: Auguste Comte

Een poging om de ingrijpende politieke en sociale veranderingen van de 19e

eeuw inzichtelijk te maken, door een nieuwe synthese van menselijke kennis tot

stand te brengen die het oude godsdienstige wereldbeeld kon vervangen.

Positivisme

Wetenschap zal zich strikt beperken tot de beschrijving van de in de ervaring

gegeven feiten. De wetenschap zal slechts de ruimtelijke en tijdelijke

betrekkingen tussen verschijnselen vaststellen (voorkeur: wiskundige formules).

De Driefasenwet

(a) Theologische stadium: verklaring door bovennatuurlijke, goddelijke krachten

(b) Metafysische stadium: verklaring a.d.h.v. abstracte begrippen

(c) Positieve stadium: regelmaat in betrekkingen tussen verschijnselen vaststellen

Sociologie (1840)

Methoden van logica en wetenschap toepassen op studie van de samenleving

Samenleving verbeteren omdat:

(a) Omwenteling van Franse Revolutie

(b) Schrikbewind van Robespierre

(c) Wanorde van liberale economie

(d) Bureaucratisch bestel van Napoleon

Samenleving = organisme met bepaalde structuur, elkaar beïnvloedende delen

en geleidelijke evolutie van het simpele naar het complexe.

Sociologische inzichten stellen ons in staat de samenleving te ordenen en een

wetenschappelijke politiek te voeren.

STATICA

Studie van de constante bestaansvoorwaarden van iedere samenleving en de

krachten en tegenkrachten die de verschillende delen van de samenleving op

elkaar uitoefenen.

DYNAMICA

Een gedetailleerde uitwerking van de driefasenwet: men treft deze overal aan,

maar niet elke samenleving verkeert in dezelfde fase.

Wat deed Comte fout?

Hij gaf zich steeds meer aan bespiegelingen over die het tegendeel van

positieve kennis genoemd moeten worden.

Directe invloed = klein

Weinig leerlingen

Indirecte invloed = groot

Positivisme neopositivisme

Page 3: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

3. Eerste sociologische perspectieven

3.1. Herbert Spencer

Sociale vooruitgang

- Ontstaat door natuurlijke ontwikkeling van elke samenleving (= survival of

the fittest) = sociaal darwinisme (geleidelijke evolutie)

- Uitgewerkte analogie van de samenleving met een biologisch organisme

- Stelling: er is een evolutie van onbepaalde onsamenhangende

homogeniteit tot een bepaalde samenhangende heterogeniteit

- Evolueert naar meer sociale rechtvaardigheid

- Laissez-faire: geplande ingreep kon alleen maar de natuurlijke selectie

verstoren

3.2. Karl Marx

Politieke revolutie is een essentiële stap naar een menselijke samenleving en

dus een middel ter verbetering van de leefomstandigheden.

Economisch determinisme

- De economie van een samenleving determineert haar geschiedenis

- Sociale structuur en verandering worden verklaard door verwijzing naar

de relatie tussen mensen en de economische productie.

Kritiek op sociale werkelijkheid

- Menselijke emancipatie als bevrijding van de mens uit diens

maatschappelijke onvrijheid

- Historische situatie: het proletariaat treedt als klasse tevoorschijn. Want het

proletariaat, als die maatschappelijke verschijningsvorm waarin de mens

totaal van zijn wezen vervreemd en van zijn vrijheid beroofd wordt, toont

hem, op negatieve wijze, waarin het ware wezen van de mens en de

ware realisatie van zijn vrijheid bestaat: in zichzelf als zodanig

constituerende spontane productiviteit.

Klassenconflict

= de voortdurende strijd tussen controleurs en arbeiders

Door de industrialisering wordt de strijd nog bitterder en komen de

conflictgroepen tot een nog groter bewustzijn van hun klassebelangen.

Conclusie 1: de arbeiders werpen de kapitalistische heersers omver en

nemen de controle over de productie over = dictatuur van het proletariaat.

Conclusie 2: utopische klasseloze maatschappij waarin elke persoon

bijdraagt in verhouding tot zijn mogelijkheden en ontvangen in verhouding

tot zijn behoeften.

Page 4: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

4. De grondleggers van de hedendaagse sociologie

4.1. Emile Durkheim

Algemeen

- Voortzetter van de ideeën van Comte

- Sociologie moet een directe maatschappelijke relevantie hebben

Sociologie is wetenschap van sociale feiten

Sociaal feit =

- Sociologische verwoording van sociaal-psychologische groepsdruk (bv.

huwelijk, justitie, godsdienstige genootschappen…)

- Gedragspatronen en bewustzijnsvormen die niet ontspruiten aan het

individuele, maar die voortkomen uit de collectiviteit van mensen.

- Niet herleidbaar tot het psychische, maar hangen af van andere

omstandigheden en vloeien voort uit andere factoren

- Geen optelsom van individuele elementen

____________________________________________________________________

- Objectief: buiten en onafhankelijk van het individuele bewustzijn

- Normatieve of dwingende macht

- Kunnen slechts door andere sociale feiten verklaard worden

Instituties

- Gedragspatronen en bewustzijnsvormen die ingesteld zijn door een

collectiviteit

- Niet ontstaan uit individuen, want het zijn sociale feiten

- Komen voort uit samenleving zelf

- Het beslissende feit is de associatie van mensen die een nieuwe

bestaanswijze vormt waarin bepaalde vormen van gedrag een

normatieve geladenheid krijgen

- Uitkristallisering van opvattingen en waarden die door de gemeenschap

van individuen wordt uitgedragen

- Als ze eenmaal tot stand komen, krijgen ze een eigen objectiviteit en

leiden ze een eigen leven

- Ze oefenen een sociale dwang uit op het doen en laten van de

gemeenschap vorm van sancties op gedragsvormen die tegen

instituties indruisen + vorm van weerbarstigheid om de institutie te

veranderen of te ondermijnen

- Als instituties willen voorbestaan, moet de dwang zich ontwikkelen tot

geïnternaliseerde dwang, die de mensen van binnenuit stuurt

- Socialisatie = intergenerationele druk

Page 5: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

Anomie

- Maatschappelijke situatie van desintegratie of ontregeling

- Banden tussen mensen zijn zwak relaties tussen mensen en tussen

organen van samenleving zijn onvoldoende gereguleerd of

geïnstitutionaliseerd

Mechanische solidariteit

Gebaseerd op de gelijkheid van mensen in een bepaald samenlevingstype.

Er bestaat een sterk ontwikkeld collectief bewustzijn, dat zich bv. in een

collectieve reactie manifesteert als er normen overtreden worden.

Organische solidariteit

Gebaseerd op het proces van arbeidsdeling. Dit komt voort uit het feit dat

individuen een verschillende functie vervullen, waardoor men afhankelijk

wordt van de ander. Het principe van arbeidsdeling neemt de functie van

het collectieve bewustzijn langzaamaan over.

De toename van arbeidstoedeling: door verandering in de maatschappelijke

situatie.

- Meer individuen komen met elkaar in contact

- Het aantal relaties wordt bevorderd door de verkleining van de afstand

en door het aantal leden van samenleving

Als arbeidsdeling niet tot sociale solidariteit leidt, ontstaat er situatie van

anomie.

Hoe komt het dat het individu, terwijl het autonomer wordt, toch meer

afhankelijk is van de samenleving?

De arbeidsdeling stelt het individu in staat (of dwingt) zich te specialiseren.

Daardoor verwerft hij een grotere onafhankelijkheid, omdat hij zich hierdoor

enigszins kan onttrekken aan de invloed van het collectief. Door die

specialisatie kan het individu echter niet meer alleen in al zijn behoeften

voorzien, en wordt hij dus meer afhankelijk van anderen.

Page 6: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

4.2. Max Weber

Thema

Het zoeken naar oorzaken van de ontwikkeling van het modern westers

kapitalisme (= functie van kapitaal en arbeid, rationeel organisatieprincipe).

Waarom heeft het kapitalistisch stelsel zich in de westerse maatschappij zo

ontwikkeld, en in andere culturen anders of helemaal niet?

- Mogelijke band tussen protestantse godsdienst en het rationele

kapitalisme van het westen: het karakter van dit verband begrijpen en

doorzichtig maken

- Calvinistische arbeidsethiek (= verlangen van de mens dat hij verstandig

gebruik maakt van de hem geschonken talenten en dat hij een vlijtig en

somber leven leidt) versterkt de aan het westerse kapitalisme inherente

tendens tot rationele organisatie en optimalisering van rendement.

De toekomst van Europa tekende zich af in de Amerikaanse maatschappij

- Structurele ontwikkelingen van de moderne industriële verstedelijkte

samenleving, waarvan rationaliteit het kenmerkende principe was.

- Rationalisering werkt formalisering en verzakelijking in de hand (= mens

werd meer als functionaris gewaardeerd en gekenmerkt), maar ook alle

andere levensgebieden

- Formalisering wordt in de bureaucratische organisatievorm van de

westerse maatschappij vastgelegd en toegespitst

Sociologie als empirische wetenschap (cf. Durkheim)

- Geen sociologische methodiek

- Wel methodologisch begrippenkader gebruikt in methodologische

geschriften: reflectie over de manier waarop naar zijn opvatting van

sociale werkelijkheid wetenschappelijk benaderd moet worden

- Sociale werkelijkheid = met elkaar handelende mensen (zowel uitwendig

als subjectief)

- Sociologie als de wetenschap die het sociaal handelen in zijn betekenis-

of zinsamenhang wil begrijpen en zo zijn verloop en uitwerking oorzakelijk

verklaren

Betekenissamenhang

- Bepaalt het verder verloop van het sociale handelen

- Sociologie moet doordringen tot de innerlijke samenhang van het sociale

handelen (tussen begrijpen en verklaren van sociaal handelen bestaat er

een relatie)

- Sociologie moet de betekenissamenhang van het sociale handelen

begrijpen, teneinde de oorzakelijke samenhang van het sociale handelen

te kunnen verklaren

Page 7: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

Het begrijpen van betekenissamenhang

doorlopend interpretatieproces van de samenhang en het verloop van

het sociale handelen

interpretatie van het sociale handelen achteraf, en niet een intuïtief

inzicht vooraf

het leveren van hypothesen die als uitgangspunt gehanteerd kunnen

worden bij het verklaren van de samenhang en het verloop van het

sociaal handelen

Ideaaltype

analysemodel waarbij bepaalde kenmerken van de samenhang en het

verloop van het sociale handelen eenzijdig worden benadrukt.

in het oog krijgen van de daarvan afwijkende aspecten in het feitelijk

handelen

een door de onderzoeker geconstrueerd model, dat hij in zijn analyses als

het ware op het sociale handelen in de werkelijkheid legt.

overzicht van samenhang en verloopt van het bestudeerde sociale

handelen

Basis

gevormd door het doelgerichte rationele handelen dat slechts één van

de handelingsvormen is waarin mensen zich feitelijk uiten.

Sociale verandering

Wanneer men van het min of meer stabiele en gelijkvormige

handelingspatroon, dat het groepsleven en de sociale instituties verklaart en

dat ontstaat wanneer mensen op rationele wijze een bepaald doel

nastreven afwijkt. Dit kan door een charismatische leider:

- iemand die anderen leidt en inspireert louter door de aantrekkingskracht

van zijn persoonlijkheid)

- staat naast rationeel gezag (ontleend aan iemands leidende positie in

een organisatie) en traditioneel gezag (berustend op eerbied voor

tradities)

Page 8: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

5. Hedendaagse sociologische stromingen

Sociologie was nooit een eenheid

Voorkomen

- Uit de schoolvorming onder invloed van de klassieke denkers

- Uit brede werkterrein waarop sociologen actief zijn

Eerste momentele controverse

- Is sociologie een ahistorische wetenschap van het sociaal gedrag?

= streven naar zo verregaand mogelijke kwantificering en naar aansluiting bij

psychologie en sociale psychologie

- Is sociologie een historisch-georiënteerde maatschappijwetenschap?

= sociaalfilosofische, politieke en sociale psychologie

Tweede momentele controverse

- Harmoniemodel (= de maatschappij als geïntegreerd en genormeerd

systeem)

- Conflictmodel (= de maatschappij als intern verdeelde sociale orde)

Derde momentele controverse

- Statistische benadering (= nadruk op structuur- en institutionele analyse)

- Dynamische benadering (= nadruk op processen en sociale verandering)

Algemeen

Naast een voortgaand streven naar kwantificering en mathematisering is er een

sterker worden drang tot diagnostische en therapeutische benaderingen.

Kritische sociologie

Een volstrekte binding van theorie aan praxis in een poging door gerichte

sociale experimenten en deelneming aan maatschappelijke activiteiten nieuwe

wetenschappelijke inzichten te winnen.

Page 9: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

5.1. Het functionalisme

Algemeen

Samenleving = grootschalig systeem van wederzijds afhankelijke delen

(cf. Comte, Spencer en Durkheim)

Theorie

Samenleving is, zoals een organisme, samengesteld uit delen (klasse,

groepen, instituties…), die onderling gerelateerd zijn en elkaar wederzijds

beïnvloeden.

Functie van particuliere activiteit

= deel dat bijdraagt om het evenwicht te bewaren of te herstellen

= verwijzing naar consequenties van een deel voor de andere delen of voor

het geheel

Assumpties

(1) Ingebouwde tendens naar stabiliteit

Als de stabiliteit verstoord wordt, zullen de leden allerlei pogingen

ondernemen om het evenwicht te herstellen

(2) De samenleving heeft bepaalde noden

Moet aan voldaan worden opdat het systeem stabiel blijft en overleeft

(1) + (2) = verschaffen een raamwerk voor sociologisch onderzoek

Manifeste en latente functies

Manifest

- Vrijwillig ingebouwd in het sociaal systeem

- Wordt goed begrepen door de groepsleden

Latent

- Niet-geanticipeerde of onbedoelde gevolgen

- Soms zelfs niet onderkend

Positieve en negatieve functies

Positief

- Integratiebevorderend

- Functies of eufuncties

Negatief

- Integratiebelemmerend

- Dysfuncties

Page 10: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

Structureel-functionalisme

Stichter

Talcott Parsons

Systeem

= actie- of handelingssysteem

= dynamisch (interne en externe uitwisselingsprocessen

Opmerking

Geeft geen adequate verklaring van conflict en wijze waarop

samenlevingen veranderen

AGIL-model = 4 functionele vereisten

(1) Aanpassing: aanpassing van het systeem aan de eisen van de omgeving

en de gedeeltelijke beheersing van die omgeving, zodat het systeem de

middelen kan verwerven die voor zijn verwerking noodzakelijk zijn

(ADAPTION)

(2) Doelverwezenlijking: het bepalen van doeleinden en het organiseren

van middelen om die te bereiken (GOAL ATTAINMENT)

(3) Integratie: het coördineren en het handhaven van de samenhang tussen

de delen van het systeem (INTEGRATION)

(4) Patroonhandhaving of spanningsregulering: de zorg voor een

gemotiveerdheid tot handelen en voor een zekere homogeniteit van

waarden (LATENCY)

GEDRAGSSYSTEEM

Aanpassing

PERSOONLIJKHEIDSSYSTEEM

Doelverwezenlijking

CULTUREEL SYSTEEM

Patroonhandhaving of spanningsregulering

SOCIAAL SYSTEEM

Integratie

Page 11: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

5.2. Het conflictperspectief

Algemeen

Samenleving = gekenmerkt door groeperingen die in een conflictuele relatie

tot elkaar staan. Dit conflict is altijd aanwezig en is het basismechanisme voor

sociale en culturele verandering (cf. Machiavelli, Hobbes en Marx)

Marx

In kapitalistische samenlevingen bezitten en controleren sommige mensen de

productiemiddelen en de meeste leden van de samenleving werken voor

deze eigenaars. Dit fenomeen van boven- en onderschikking van mensen

leidt automatisch tot conflicten.

Conflict, zelfs tot en met geweld, is onvermijdelijk zolang één groep (of klasse)

van mensen de productiemiddelen in handen heeft en de andere groep

exploiteert die de productieve arbeid verricht.

Hedendaags conflictperspectief

Idee

(a) Mensen zijn sterk gemotiveerd om hun belangen te beschermen en zij

verenigen zich met anderen omdat er weinig kans is alleen iets te

veranderen.

(b) Dit kan gebeuren via economische, politieke, etnische of religieuze lijnen.

(c) Dit kan optreden in elke situatie waarbij een groep invloed uitoefent op

een andere

Groepen met macht

Andere middelen dan dwang (vooral religie)

Bijvoorbeeld: aanvaarding van het systeem kan gekoppeld worden aan het

vooruitzicht van zaligmaking (cf. religie is opium voor het volk)

Synthese

Sociale situatie bepaalt het denken en het bewustzijn, niet omgekeerd (dus

verhouding onderbouw-bovenbouw is asymmetrisch). Deze sociale situatie

bestaat vooral uit de economisch bepaalde bezits- en dwangverhoudingen.

Daardoor ontstaan belangentegenstelling tussen de klassen.

Klassenstrijd is de motor van de geschiedenis (dus ook sociale verandering).

Dit verloopt geleidelijk en onopvallend tot het moment waarop grote

maatschappelijke tegenstelling of contradicties zo sterk worden dat de

situatie explodeert en er een plotse verandering optreedt (= dialectische

sprong). De bestaande situatie verandert dan in haar tegendeel.

Page 12: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

Kritische sociologie

Hedendaagse variant van de marxistische sociologie

Probleem

Gevestigde sociologie fungeert te weinig als kritiek op de bestaande

maatschappij. Ze is te zeer een erkende wetenschap geworden en

sociologen zijn opgenomen in het arbeidsbestel, waarbinnen zij onderzoek-

op-bestelling doen. De opdracht zijn afkomstig van machtshebber, die alles

naar eigen goeddunken beoordelen en gebruiken. De sociologie draagt dus

bij tot de gevestigde orde.

Sociologie verloochent oorspronkelijke opdracht: bijdrage tot emancipatie

van de mens

Oplossing

Kritische sociologie door kritiek op gevestigde methodiek van de sociologie

en op de maatschappij (= politieke economie).

Benadrukken dat de samenleving niet zomaar een natuurnoodwendigheid is,

maar een menselijk product dat vatbaar is voor menselijke ingreep en

verandering.

Page 13: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

5.3. Het interactionisme

Algemeen

Gericht op de kleinschalige interactie tussen individuen en de wijze waarop

hun gedrag gevormd wordt door allerlei sociale invloeden.

Samenleving = systeem van gemeenschappelijke betekenisgeving en

begrijpen van wat we van elkaar verwachten (cf. Weber, Cooley, Mead)

A. ROLTHEORIE

Shakespeare

Wij zijn acteurs die het script moeten volgen dat ons door de samenleving

is voorgetekend, waarin de gedragsregels zijn gepreciseerd, en waarin

beloningen en straffen zijn aangegeven voor onze goede of slechte

performantie.

Dramaturgische benadering

= sociale interactie door de similariteit tussen het echte leven het theater

Sociale rollen

= rollen die door bepaalde individuen worden gespeeld in een bepaalde

groep of in de samenleving als geheel

Menselijk gedrag wordt gevormd volgens gespecialiseerde patronen als

het de verwachtingen vanuit de samenleving uitvoert. Degenen rond ons

leggen ons bepaalde rollen op doorheen hun verwachtingen en vice

versa.

Het rolperspectief

(+) kan een en ander belichten

(-) beperkingen omdat vele interactiepatronen geen rolpatronen

(functionele systemen) zijn

2 soorten in het interactiesysteem

Functionele systemen

Interactie binnen de context van rollen

Afhankelijkheidssystemen

Begrip rol heeft weinig nut bij analyse, maar wederzijdse afhankelijkheid

van sociale actoren

Page 14: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

B. SYMBOLISCH INTERACTIONISME

Communicatieproces

Rollen moeten gecommuniceerd worden en om deze communicatie

plaats te laten vinden, moeten de betekenissen van woorden en andere

symbolen duidelijk en gemeenschappelijk zijn.

Betekenis van communicatie verandert doorheen de levensloop.

We zijn in staat te begrijpen wat we persoonlijk wensen en te leren wat

anderen van ons verwachten door taalontwikkeling en mogelijkheid tot

communicatie.

Symbolisch interactionisme

Idealistische vorm van sociologie

(a) Interactie: mensen verplaatsen zich in anderen (role taking)

(b) Samenleving: verzameling mensen die voortdurend met en tegen

elkaar handelen en interpreteren, met gebruik van (vaak

dubbelzinnige) symbolen.

(c) Door conflicten wordt de interactie (eventueel) afgebroken

(d) Er ontstaat meestal een compromis/consensus, een min of meer

labiele sociale orde, waarover men kan blijven discussiëren

Nadruk

(a) Op het samen handelen van mensen = actief construeren van de

sociale werkelijkheid

(b) Op de wijzen waarop woorden, gebaren en signalen zowel ons

individueel gedrag bepalen als de natuur van het sociaal proces in

het algemeen

Betekenis (meaning)

Als we accuraat communiceren is er een soort collectieve

overeenstemming tussen zender en ontvanger van het symbool. Deze

overeenstemming geeft een bepaald symbool een bepaalde beteknis

waardoor communicatie en sociale interactie mogelijk is.

Situatie

Mensen handelen op basis van betekenissen die zijn toekennen aan

daden van anderen (= symbolische wereld)

Kritiek

Er wordt weinig aandacht besteed aan lang bestaande structurele

verhoudingen tussen mensen. Deze verhoudingen beïnvloeden de

interactie ook.

Page 15: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

5.4. Ruilsociologie

Algemeen

Ruiltheorie = verzamelnaam voor aantal benaderingen in de sociologie

waarbij de sociale werkelijkheid opgevat wordt als een geheel van

ruilprocessen.

Individualistische stroming

Nadruk op directe ruilverhoudingen tussen mensen

Homans

Sociologie kan zich als wetenschap het beste ontwikkelen vanuit het

standpunt dat gedrag tussen mensen een vorm van goederenruil is, waarbij

zowel materiële als immateriële zaken een rol spelen.

Ruilsociologie

(a) Sociale verschijnselen zijn te verklaren vanuit interactie tussen individuen

(b) Er wordt expliciet gesteund op de assumptie dat mensen gedreven

worden door eigenbelang

(c) Strekken wederzijds tot voordeel: voortgezet indien beide partijen vinden

dat ze ervan kunnen profiteren

Behoeften

Het bevredigen van behoeften is voor mensen een beloning

Men streeft naar maximalisatie van beloning en minimalisatie van straffen (=

verwant met hedonisme)

Verklaring van gedrag van mens

(1) Succespropositie: hoe vaker iemands activiteit beloond wordt, hoe vaker

hij die activiteit uitvoert

(2) Stimuluspropositie: indien in het verleden het voorkomen van een

bepaalde stimulus of stel stimuli gepaard ging met de beloning van

iemand activiteit, dan zal het voorkomen in het heden van deze stimulus

of stel stimuli de kans vergroten dat de betreffende persoon de activiteit,

of een soortgelijke activiteit, uitvoert.

(3) Waardepropositie: hoe waardevoller de beloning voor iemand is, hoe

groter de kans dat hij de activiteit uitvoert

(4) Deprivatie-verzadigingspropositie: hoe vaker iemand in het recente

verleden een beloning heeft ontvangen, hoe minder waard elke verder

eenheid van de beloning voor hem is

(5) Frustratie-agressiepropositie: wanneer een activiteit niet gevolgd wordt

door een beloning die verwacht werd of er een bestraffing volgt die niet

verwacht werd, dan zal hij boos worden

(1) + (2): gedrag is geleerd en ervaring heeft invloed op gedrag

Page 16: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

Verklaring van gedrag tussen mensen

Zijn sociologie is reductionistisch: voor de verklaring van ‘het sociale’ zijn geen

andere proposities nodig dan deze uit de (behavioristische) leerpsychologie.

Sociale verschijnselen laten zich geheel herleiden tot het psychologisch

principe, dat mensen onder invloed van beloning en straf op de duur

bepaalde gedragingen meer zullen vertonen dan andere.

= Sociologie zonder sociologie

Instituties

Individuele keuzen: in hun interactie kiezen mensen voortdurend tussen wat

hun voor- en nadelig lijkt. Als interactie door beide partijen als lonend wordt

ervaren, kristalliseren zich duurzame gedragspatronen (instituties) uit, die

blijven bestaan zolang ze voor de partijen lonend zijn.

Macht

Machtsverschillen zijn verschillen in mogelijkheden om anderen te belonen.

Om macht te kunnen uitoefenen, moet men dus beschikken over iets dat

zowel schaars is als waardevol voor anderen, zonder dat die anderen een

gelijke tegenprestatie kunnen leveren.

Macht kan berusten op kennis (= deskundigheidsmacht) of op de

mogelijkheid anderen iets al dan niet te geven (= beloningsmacht)

Hoe zit het met omvangrijkere sociale systemen?

Er is een verschil in die zin dat de proposities die betrekking hebben op

instellingen en instituties veel complexer zijn.

(1) Institutioneel niveau: beloning niet enkel door middel van natuurlijke of

primaire beloningen, maar ook door sociaal gecreëerde beloningen van

een meestal gegeneraliseerde aard, zoals geld en sociale goedkeuring.

(2) Institutioneel niveau: beloning vindt meer indirect plaats dan direct.

Maatschappelijke instituties vloeien voort uit menselijke behoeften en directe

ruilverhouding.

Terwijl het functionalisme sociale verschijnselen probeert te verklaren vanuit

hun bijdrage die ze leveren tot een groter geheel, ziet de ruiltheorie het

grotere geheel als de resultante van kenmerken van de samenstellende

delen, dus als afhankelijke variabele.

Collectivistische stroming

Nadruk op indirecte ruilverhoudingen tussen mensen

Vertegenwoordiger: Levi-Strauss

Page 17: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

BIJLAGEN

STROMINGEN IN DE SOCIOLOGIE (zie kopie)

BASISIDEEËN VAN SOCIOLOGISCHE THEORIE OP EEN RIJTJE

(1) Theorie: uitspraak over hoe een waarom bepaalde feiten gerelateerd zijn

(2) Paradigma: geeft (voorwetenschappelijk) basisbeeld over mens en

samenleving: een paradigma stuurt en kanaliseert het sociologisch

denken en onderzoek in een bepaalde richting. Een paradigma gaat bij

wijze van spreken aan de wetenschap vooraf

(3) (structureel-)functionalistisch-paradigma: raamwerk voor theorievorming

die de samenleving ziet als een complex systeem waarvan de delen

onderling afhankelijk zijn, en die samenwerken voor het realiseren van

solidariteit, orde, stabiliteit en regelmaat. Er is hier relatief weinig plaats

voor sociale ongelijkheid, conflict en verandering

(4) Sociaal-conflict-paradigma: raamwerk voor theorievorming die de

samenleving ziet als een arena van ongelijkheid, wat voortdurend conflict

en verandering veroorzaakt. In deze benadering is er relatief weinig

aandacht voor integratie en stabiliteit

(5) Symbolisch-interactie-paradigma: raamwerk voor theorievorming die de

samenleving ziet als het product van dagelijkse (inter)actie van

individuen. In tegenstelling tot het structureel functionalisme en het

conflictmodel – die macromodellen zijn – is het symbolisch interactionisme

een microbenadering die nauw aansluit bij de (sociale) psychologie

Page 18: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

1

HOOFDSTUK 2: ZELFDODING ALS VOORBEELD

1. De theorie van Durkheim

Les facteurs extra-sociaux

Hij verwerpt een aantal niet-sociale verklaringsgronden (krankzinnigheid,

alcoholisme, klimaat, imitatie…), omdat ze het fenomeen zelfdoding en vooral

de systematische variatie in de cijfers niet kunnen verklaren. Ze kunnen namelijk

de algemeenheid van het verschijnsel (= de samenhang tussen statistische

reeksen) niet verklaren.

Zelfdoding

Elk sterfgeval dat direct of indirect resulteert uit een positieve of negatieve act

die door het slachtoffer zelf wordt uitgevoerd, en waarvan hij weet dat dit tot het

resultaat zal leiden.

Studie van de systematiek

(a) Bepaalde graad van integratie: (1) en (2)

(b) Reglementering van de behoeften: (3) en (4)

COURANT SUICIDOGÈNE (= teveel of tekort aan (1) of (2))

= 4 suïcidogene tendensen die intermediair observeerbaar zijn door suïcideratio’s

(1) EGOÏSTISCHE SUÏCIDE: als het individu niet voldoende in de samenleving is

geïntegreerd en te zeer op zichzelf aangewezen is.

Negatieve beïnvloeding

- Het protestantisme (zelf wankelend) is minder suïcidebelemmerend dan

katholicisme (duidelijk omschreven collectief leven door gehoorzaamheid,

dogma’s en rituelen)

- De wetenschap: doet vroegere, simpele maar harde zekerheden van een

door God geleide wereld wankelen

- Een klein gedesintegreerd gezin wordt minder gekenmerkt door een intens

collectief leven dan een grootfamilie

Positieve beïnvloeding

- Oorlog: de passies worden opgezweept en iedereen leeft in een hecht

collectief patroon onder de nationale vlag

_________________________________________________________________________

Page 19: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

2

(2) Altruïstische suïcide: als het individu totaal geabsorbeerd wordt door de

groep en de doelstellingen ervan volledig tot de zijne maakt

Voorbeelden

- Primitieve samenlevingen (samenhang, solidariteit)

- Christelijke martelaren uit het klassieke Rome

Hier ligt de locatie van gedragsprincipes buiten het individu

- Het leger: de sterke omkadering van het individu, de noodzaak aan

zelfverloochening om de doelstellingen van de groep te realiseren, de

gehoorzaamheidsplicht zonder te discussiëren en de onverzoenbaarheid van

externe impulsen met de individualiteit resulteren vaak in zelfdoding.

Hier heeft een meer chronische vorm

_________________________________________________________________________

(3) ANOMISCHE SUÏCIDE: als de samenleving gekweld wordt door een plotselinge

verandering, is zij tijdelijk niet of onvoldoende in staat deze functie te

vervullen. Zowel bij plotse crisis als een plotse welvaartsgroei, treedt een

gevoel van ontregeling of normloosheid op.

- Acute anomie: de ineenstorting van de dagdagelijkse vertrouwde wereld en

de daaraan gekoppelde discrepantie tussen feitelijkheid en aspiratie heeft

een zo plotselinge verandering in de verdeling van de sociale posities tot

gevolg, dat sommigen de nieuwe situatie niet kunnen verwerken

- Chronische anomie: als het normatief kader volledig ontbreekt. Dit is sinds het

einde van de 18e eeuw het geval in de wereld van handel en nijverheid: de

reglementering van de economische activiteit door de godsdienst en de

gilden is verdwenen zonder dat een nieuw reguleringsprincipe in de plaats is

gekomen. Bij de landbouwbevolking zijn de traditionele regulerende

werkkrachten nog werkzaam, waardoor er een lage suïcideratio is. Om

dezelfde reden komt zelfdoding meer voor bij sociaal hoog gesitueerde

groepen dan bij de lagere statusgroepen.

- Huiselijke anomie: verweduwing, echtscheiding…

_________________________________________________________________________

(4) Fatalistische suïcide: overregulatie, te sterke omkadering. Dit is vooral het

geval bij jonggehuwden en gehuwde vrouwen zonder kinderen.

- Verklaring: de vrouw is een instinctief wezen, dat leeft in direct contact met

het organisme. Een strakke regeling, zoals het huwelijk, is niet nodig en kan

zelfs nefast zijn, wanneer dit leidt tot een verstikkende tucht, een materieel of

moreel despotisme. Het hebben van kinderen beschermt de vrouw.

Page 20: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

3

2. De post-Durkheimiaanse ontwikkeling

Consolidatie en versmalling

Consolidatie

- METHODISCH-TECHNISCH: MULTIVARIABELENANALYSE

(a) Durkheim: ‘morele statistiek’

(b) Post-Durkheim: algemeen sociologisch gedachtegoed

- CONCEPTUEEL-THEORETISCH

(a) Durkheims gedachtegoed is geïntegreerd in diverse sociologische

benaderingen = voortrekkerswerk

Versmalling

- Latere auteurs zijn veel minder ambitieus en spitsen zich toe op bepaalde

deelaspecten (bv. preciezere afbakening, betrouwbare en valide metingen,

empirische precisie…)

Gibbs en Martin

Integratie is de belangrijkste notie in Durkheims werk

Sociale integratie van een groepering

De graad van stabiliteit en duurzaamheid van de sociale relaties. Dit is echter

een conceptuele of analytische categorie, die op groepsniveau slechts

observeerbaar is via een aantal partiële maten:

(1) Hoe lager de suïcideratio, hoe meer stabiele en duurzame sociale relaties

(2) Hoe meer stabiele en duurzame sociale relaties, hoe meer conformiteit met

de sociale verwachtingen van anderen

(3) Hoe meer conformiteit met de sociale verwachtingen van anderen, hoe

minder rolconflict

(4) Hoe minder rolconflict, hoe minder individuen incompatibele posities bezetten

(5) Hoe minder incompatibele posities, hoe meer statusintegratie

CONCLUSIE: hoe lager de suïcideratio, hoe meer statusintegratie; of; de

suïcideratio en de graad van statusintegratie variëren invers.

Hoe meer posities door de leden van een groepering tegelijk probleemloos

kunnen bezet worden, hoe meer statusintegratie er is en hoe lager het aantal

zelfdodingen.

Als een statusconfiguratie gekenmerkt wordt door conflicten, dan zullen de

betrokkenen proberen de configuratie te verlaten. Een mislukking hiervan kan

resulteren in een verhoogde kans op zelfdoding.

Page 21: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

4

Subcultuurtheorie van Halbwachs

Halbwachs kwalificeerde de visie van Durkheim in verregaande mate. Sommige

van de correcties houden verband met de normale vooruitgang van de

wetenschap, in andere gevallen is de modificatie veel diepgaander.

Zelfdoding

Elke sterfgeval dat resulteert uit een daad die door het slachtoffer zelf is

uitgevoerd met de intentie om te sterven, echter alleen op voorwaarde dat het

geen zelfopofferine g is.

Verschillen met Durkheim

(1) Durkheim: nadruk op cognitieve factoren (slachtoffer weet dat…)

Halbwachs: nadruk op intentionele component (met de intentie tot…)

(2) Halbwachs voert een ernstige restrictie in door de zelfopoffering (bij Durkheim:

altruïstische zelfdoding) niet als zelfdoding te beschouwen.

(1) en (2) houden toch verband: ‘intentie’ had voor Durkheim te sterke

psychologische connotaties (dus ondergeschikt van belang), terwijl zelfdoding

voor Halbwachs een gemotiveerde en geïntendeerde daad is.

Zelfopoffering

De wil tot sterven staat niet centaal, aangezien het individu zich opoffert voor

iemand anders

Typologie

- Fatalistische zelfdoding is zeldzaam, dus geen rekening mee houden

- Altruïstische zelfdoding is geen zelfdoding

- De factoren die egoïstische en anomische zelfdoding veroorzaken zijn niet

onafhankelijk van elkaar, want ze interacteren met elkaar. Men moet elke

factor als een geïsoleerde factor beschouwen en dit deed Durkheim niet.

Onderscheid tussen stad en platteland

De transformatie (19e eeuw) van een eenvoudig ruraal traditioneel

samenlevingstype naar een complexe, industriële, stedelijke samenleving is

gepaard gegaan met sociale en culturele desorganisatie. Het zijn de lacunes (=

accidents sociaux) die veroorzaakt worden die verantwoordelijk zijn voor de

sociale isolatie van de potentiële suïcidant. De overgang vraagt immers naar

installatie van een nieuwe levenswijze en de gebrekkige uitbouw van deze

levenswijze is verantwoordelijk voor het stijgend aantal suïcides.

De relaties die Durkheim vond tussen allerhande factoren en suïcide, zijn slecht

afgeleiden van dit fundamentele postulaat.

Page 22: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

5

Henry en Short

Zij aanvaardden de theorie van Durkheim dat hoge sociale status en zwakke

relationele bindingen samenhangen met een hoge suïcidefrequentie. Maar deze

beide factoren hebben de mate van externe dwang:

- Horizontaal

VERBAND: relationele kwaliteit (strengheid) van verhoudingen met anderen

HYPOTHESE: hoe groter horizontale externe dwang, hoe lager aantal suïcides

VOORBEELD: gehuwden < gescheiden mensen

- Verticaal

VERBAND: relatieve ordening van posities in een bepaalde statushiërarchie

HYPOTHESE: hoe hoger verticale externe dwang, hoe lager aantal suïcides

VOORBEELD: vrouwen < mannen, zwarten < blanken

Frustratie-agressie these:

Een stijging van frustratie zal doorgaans een stijging van agressie veroorzaken.

Agressie kan zowel tegenover zichzelf als tegenover anderen worden geuit. De

richting ervan is willekeurig. Een individu richt namelijk zijn agressie op de bron

van frustratie (= zichzelf of de buitenwereld). Zelfdoding is een daad van naar

binnen gerichte agressie en moord is een daad van naar buiten gerichte

agressie. De keuze tussen zelfdoding of moord is afhankelijk van de perceptie

van wie verantwoordelijk is voor de frustratie: hijzelf of de anderen.

Lagere statusgroepen: richten hun agressie op degenen die geacht worden

verantwoordelijk te zijn voor hun frustraties (= hoge statusgroepen) MOORD

Hogere statusgroepen: richten hun agressie op zichzelf, aangezien zij een

eventuele mislukking niet op anderen kunnen schuiven ZELFMOORD

Page 23: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

6

3. De anti-Durkheimianen

Douglas

Via een eigen methode en objectdefiniëring tot een nieuw theoretisch kader

komen, steunend op de analyse van het zinvolle handelen in Weberiaanse zin,

die niet mogelijk is aan de hand van de statistische-sociologische methode (=

onbetrouwbaar).

Conclusie: de studie van zelfdoding kan niet starten vanuit het onderzoek van

statistische relaties, maar wel vanuit de analyse van individuele suïcidegevallen.

Hierbij vormen de methodisch-programmatische assumpties van Weber een

geschikte invalshoek.

Starten vanuit individuele suïcidegevallen

(1) Fenomenologie: Douglas onderkent een epistemologisch gefundeerde

sociologie die de eigen aard van de sociale werkelijkheid respecteert (= niet

impressionistisch te werk gaan vanuit deductief afgeleide hypothesen, maar

vanuit de wereld zoals die door betrokkenen wordt ervaren)

(2) De zogenaamde gevalstudies van psychiaters en psychologen zijn niet

bruikbaar (= steunend op abstracte, vooraf gegeven handelingstheorieën

waarbij sociale betekenissen terzijde worden gelaten)

(3) Nieuwe wetenschappelijke observatiemethode (= blootleggen van

sociaalsituationele betekenissen van zelfdoding)

(4) Suïcideonderzoek wordt complex en atomistisch, want de betekenissen zijn

zeer uiteenlopend van aard

(5) Remedie: patronen (General Dimensions Of Suicide)

Methodologische en kentheoretische assumpties a.d.h.v. empirisch onderzoek

- De resultaten van zijn onderzoek staan in geen enkele verhouding tot de

grimmige en pedante toon van kritiek ten aanzien van de Durkheims theorie

- Hij heeft inzichten die niet in tegenspraak hoeven te zijn met de

Durkheimiaanse gedachtegang

Kritiek

Weinig aandacht voor:

- Kritische analyse

- Evaluatie van de officiële statistieken

- Inzichten van algemeen-theoretische en methodologische aard

Page 24: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

7

4. De deviantietheorieën

Rushing

Suïcidaal gedraag wordt zeer vaak voorafgegaan door deviant gedrag. Dit kan

zowel betrekking hebben op een toestand van objectieve deviantie, als op een

sociaal proces waarbij het slachtoffer wordt gedefinieerd als deviant.

Belangrijkste vormen:

- Psychische stoornis

- Alcoholisme

- Economische mislukking

- Moord

Hij ziet (in tegenstelling tot andere auteurs) zelfdoding als gevolg van deviantie,

via een proces van interactieverlies. Na deviant gedrag wordt de betrokkene

gestigmatiseerd en sociaal verworpen waardoor hij supportieve sociale

netwerken verliest. De reden dat niet ieder deviant persoon suïcide pleegt, moet

gezocht worden in persoonlijke factoren (niet iedereen is even goed bestand

tegen desastreuze gevolgen van inter-personele disrupties)

Breed

Vele suïcides worden voorafgegaan door een of andere vorm van verlies (‘loss’).

(1) Verlies van werk

(2) Verlies van personen

(3) Verlies van ‘mutuality’ (isolering uit stabiele, sociale relaties)

Voldoende is dat het individu het gevoel heeft verlies te hebben geleden

(objectief + subjectief).

Suïcidale groep wordt gekenmerkt door

(1) Extreme gerichtheid op culturele succesnormen

(2) Internalisatie van culturele succesnormen

(3) Sterke gevoeligheid voor een mislukking

(4) Problematisering van een mislukking

(5) Onvermogen om wijzigingen aan te brengen in doelstellingen en rollen

Deze personen zullen na een mislukking (= afname sociale interactie) zichzelf als

deviant definiëren (= subjectieve deviantie). Het individu wordt daarenboven

opgenomen in het interpretatieveld van anderen, waardoor hij zijn zelfevaluatie

eervol staande zal moeten houden. Of en de mate waarin hij hierin slaagt, hangt

af van de opvattingen die hij heeft over de wijze waarop anderen hem

beoordelen (= looking-glass-self).

Page 25: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

8

Deviantie wordt dus niet enkel begrepen vanuit structurele factoren, maar ook

vanuit een brandmerkingsproces = structureel-interactionele theorie

(a) Structureel: zelfdoding: uiteindelijk product van structurele spanning

(b) Interactioneel: zelfdoding: onmiddellijk product v. microsociale interactie

Breed en Rushing

Subjectieve deviantie

Dit kan optreden onafhankelijk van objectieve deviantie (= iemand kan zichzelf

ervaren als deviant zonder dat hiervoor een objectieve grond aanwezig is)

Carstairs en Brown

Wie is deviant ten opzicht van wie?

- Deviant ten aanzien van de globale maatschappelijke context

- Deviant ten aanzien van zijn directe omgeving

Experiment bij mijnwerkersgemeenschap

Zelfdoding kwam in mijnwerkersgemeenschap frequenter voor dan in de

agrarische gemeenschap, waaruit de conclusie getrokken zou kunnen worden

dat mijnwerkers meer suïcidaal gedrag vertonen dan agrariërs.

Maar uit verdere analyse bleek dat de niet-mijnwerkers uit het mijnwerkersgebied

hoog scoren op het voorkomen van suïcidaal gedraag. Dit zou erop kunnen

wijzen dat precies het afwijken in een bepaald opzicht van de direct leef- en

woonomgeving samenhangt met een hogere kans op zelfdoding.

Conclusie:

Men moet omzicht omspringen met gegevens en analyses op ecologisch niveau.

Vele van de bestaande analyses duiden net het omgekeerde aan van wat ze

meestal geacht worden aan te tonen.

Page 26: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

9

5. De observationele leertheorie

Heeft publicatie in kranten van gevallen van zelfdoding een effect op het

algemeen zelfdodingcijfer? Het kan immers dat het invloed heeft op andere

personen die daarin een voorbeeld zien van de wijze waarop bepaalde

problemen opgelost kunnen worden.

5.1. Het onderzoek van David P. Philips

Motto

Het aantal zelfdodingen zou minderen gedurende stakingen van de

dagbladpers omdat potentiële suïcidanten dan geen imitatiebron in

gepubliceerde zelfdodingen zouden vinden.

Experiment (1)

In 5 van de 7 steden was er een daling, maar deze was volgens de gangbare

statistische criteria niet significant.

Experiment (2)

Een staking van 9 maanden in 1 stad zorgde voor een significante reductie

van de zelfdodingfrequentie bij vrouwen, maar niet bij mannen.

Blumenthal & Bergner

Een partiële staking in 1 stad zorgde niet voor reductie van het aantal

zelfdodingen, behoudens een kleine daling voor vrouwen jonger dan 35 jaar.

Phillips

Zowel methodologisch als in theoretisch opzicht is zijn werk superieur aan dat

van de andere reeds genoemde auteurs.

Empirische evidentie

Gepubliceerde gevallen van zelfdoding veroorzaken additionele, imitatieve

zelfdodingen en in sommige gevallen worden imitatieve zelfdodingen

gemaskeerd als auto-ongevallen.

(1) Het aantal zelfdodingen stijgt significant nadat zelfdodinggevallen

gepubliceerd worden in kranten

(2) Het aantal fatale auto- en vliegtuigongevallen stijgt na gepubliceerde

zelfdodinggevallen

(3) Na een verhaal over zelfdoding stijgen de auto-ongevallen met één

wagen meer dan deze waarin meerdere wagens zijn betrokken

(4) De leeftijd van de bestuurder van deze wagens correleert hoog met de

leeftijd van de persoon uit het zelfdodingverhaal

(5) Hoe meer publiciteit er aan het verhaal gegeven wordt, hoe groter de

toename is van het aantal zelfdodingen

(6) De toename van het aantal zelfdodingen en auto-ongevallen is beperkt

tot die regio’s waar het zelfdodinggeval werd gepubliceerd

Page 27: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

10

Werkwijze

(1) Een lijst samenstellen van alle gevallen van zelfdoding die gedurende een

bepaalde periode de voorpagina hebben gehaald van een aantal

kranten

(2) Nagaan of het zelfdodingcijfer boven verwachting is (= het gemiddelde

van het aantal zelfdodingen van de vorige maand en de volgende

maand)

(3) Er is correctie voor trends en seizoensschommelingen

Conclusie:

Alleen het feit dat het verhaal in de krant verschijnt biedt een plausibele

verklaring voor de vastgestelde trends. De publicatie van een

zelfdodingbericht veroorzaakt een significante toename van het nationale

zelfdodingcijfer (waarvan een deel gemaskeerd wordt als auto-ongeval).

5.2. Een replicatie-onderzoek in Nederland

Ganzeboom en de Haan

Naargelang van de dag van de maand waarop het scheidingspunt wordt

gelegd om het effect van een gepubliceerd zelfdodingverhaal de volgende

maand te meten, zijn er meer of minder observatieperioden.

Minpunten

(1) Maandelijks zelfdodingcijfer steeg (16/29) = niet statistisch significant

(2) Nulhypothese kan niet verworpen worden

(3) Maandelijks verkeersdodencijfer steeg (19/29) = niet statistisch significant

(4) De resultaten zijn geen krachtige weerlegging van Phillips’ hypothese

5.3. Replicatie van Philips’ onderzoek in Vlaanderen

De Standaard (1969 -1982)

≈ Phillips

Gemiddelde van geobserveerde zelfdodingcijfer van maand ervoor en erna

≈ Ganzeboom en de Haan

Het dagelijkse gemiddelde (correctie) i.p.v. maandelijks

Variatie aangebracht in keuze van scheidingspunt

Conclusie

(1) Nulhypothese kan niet verworpen worden

(2) De hypothese (= geen verband) kan niet verworpen worden

(3) Minder sterk in de richting van Phillips (S: weinig aandacht voor suïcide)

(4) Geen krachtige weerlegging van Phillips’ hypothese

Het Nieuwsblad

Geen vergelijkingsperioden, geen (quasi-)experimenteel onderzoeksdesign,

geen berekening van verwachte maandelijkse zelfdodingcijfers.

Page 28: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

11

6. Conclusie

De sociologische studie van suïcidaal gedrag wordt gekenmerkt door een

geleidelijke kwalificatie, modificatie en verfijning binnen:

(1) Het empirisch sociaal onderzoek

Onder gezag van Durkheim in Europa. In de VS was dit minder uitgesproken

omdat zij probeerden de interactionistische benaderingen uit de psychologie te

integreren in het sociologisch denkkader.

MACROSOCIOLOGISCHE OPTIEK

= centrale begrippen zoals normen, institutie, sociale positie en rol, institutionele

subsystemen

(2) De fenomenologisch georiënteerde sociologie

MICROSOCIOLOGISCHE OPTIEK

= centrale begrippen zoals rolduiding, subjectieve betekenisconstructie,

interpretatie, substantieel versus situationeel zelf…

Algemeen

Grens tussen sociologie en psychologie

Het begrip ‘zelf’ symboliseert het raakvlak tussen individu en samenleving

Sociologisch onderzoek in het algemeen

Menselijk gedrag wordt geanalyseerd in termen van specifieke

interactiesystemen (= functionele systemen: het begrip ‘rol’)

Waarom wordt suïcidaal gedrag niet in het kader van functionele systemen

geanalyseerd?

In de westerse samenleving bestaat geen specifieke vorm van objectivering of

institutionalisatie rond zelfdoding. Het is immers slechts mogelijk om in een

bepaalde context over rolgedrag te spreken wanneer de relaties tussen de

actoren op minimale wijze sociaal georganiseerd zijn.

Indicaties van zelfdoding als rolgedrag

Een sociaal en cultureel voorgeschreven en hooggewaardeerde vorm van

rolgedrag

Seppuku (Japan)

= misdadiger pleegt op rituele wijze zelfmoord om schande uit te wissen

Suttee (Indië)

= zelfverbranding van weduwen

Page 29: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

12

Soorten roldefiniëring

Exogene roldefiniëring

Rolgedrag dat van buitenaf wordt vastgelegd (bv. Seppuku)

Endogene roldefiniëring

Rolgedrag dat binnen een specifiek systeem voorgeschreven is (bv. suïcideclubs,

Japanse kamikazepiloten, Russische roulette, Amerikaans duel…)

Kobler en Stotland

Zelfdoding binnen een psychiatrische kliniek kan op een speciale manier in de

hand worden gewerkt door de verwachting van suïcidaal gedrag door de

ziekenhuisstaf en dit vooral wanneer na een geval van zelfdoding allerlei

voorzorgsmaatregelen genomen worden om successieve zelfdodingen te

voorkomen.

Vanuit de notie verwachting van suïcidaal gedrag kan dus aansluiting gevonden

worden bij de logica van endogene roldefiniëring en dus ook bij de duiding van

suïcidaal gedrag in het kader van functionele interactiesystemen.

Andersoortige sociale systemen

De elementen zijn op zodanige wijze onderling gerelateerd en van elkaar

afhankelijk dat hieruit een aantal gedragsimperatieven en –beperkingen

voortvloeien, doch zonder dat het nodig of mogelijk is hiervoor de notie rol in te

voeren.

Voorbeeld:

Positieve relatie tussen economische bloei en suïcidefrequentie (Durkheim)

Individueel gedrag krijgt zijn betekenis door de specifieke systeemcontext waarin

het optreedt, zonder dat het gaat om rolgedrag. Het zijn hoofdzakelijk systemen

van dit type die door sociologen in relatie tot de zelfdodingproblematiek aan de

orde zijn gesteld (= afhankelijkheidssystemen)

Page 30: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

1

HOOFDSTUK 4: STRUCTUUR EN STRATIFICATIE

1. Structuur

Structuur

Eigenschappen van het geheel als geheel. Het zijn niet de afzonderlijke delen die

een bepaalde constructie onderscheiden van een andere, maar precies hun

specifieke samenhang en ordening tot een geheel.

Men moet zoeken naar de vaak niet direct zichtbare samenhang van de

gecombineerde delen (bv. menselijk gedrag = verhoudingen tussen mensen,

groeperingen en de maatschappelijke context)

Structuur van een maatschappij

Mensen en groeperingen staan in een bepaalde – min of meer vaste –

verhouding of relatie tot elkaar.

(a) Functionalistisch (Parsons)

Waarden en normen geven vorm aan sociale structuur en fungeren als regels die

het gedrag van de bekleders van sociale posities reguleren.

(b) Marxistische (Marx)

Waarden en normen worden afgeleid uit de sociale structuur, die zelf een

product is van de economische verhoudingen (= productieverhoudingen). De

materiële belangen bepalen de ideologische vorm waarin mensen de

klassenstrijd gieten.

Onderscheid tussen cultuur en structuur

- Onderscheid van begrippen

- Geeft uitdrukking aan wezenlijk verschil in maatschappijbeschouwing

Page 31: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

2

2. Stratificatie

Sociale stratificatie

Het systeem waarbij een samenleving categorieën van mensen in een bepaalde

hiërarchie plaatst (= verschillenden lagen die in bepaalde orde tot elkaar staan).

Elke afzonderlijke laag bestaat uit ongeveer gelijk gewaardeerde posities en

tussen lagen is er een ongelijke waardering.

Vaak hangen verscheidene factoren (waarmee men bepaalt tot welke laag

iemand behoort) onderling samen en het verschillend belang ervan hangt

samen met specifieke tijdruimtelijke factoren.

Onderzoek naar sociale stratificatie

Complex en controversieel: het gaat om waarden over hoe en de samenleving

moet worden ingericht.

De drie voornaamste consequenties van de sociale positie

(1) Macht

(2) Aanzien

(3) Voorrechten

(1), (2) en (3) kunnen elkaar overlappen en kunnen losstaan van elkaar: sociaal

aanzien kan verbonden zijn aan activiteiten die volkomen losstaan van iemand

economische of politieke macht.

Sociale ongelijkheid (Weber)

(1) Economische klassen

(2) Sociale status of prestige

(3) Macht

Voorbeeld: Titanic

Objectieve ongelijkheid

Verschillen in levensomstandigheden (bv. welvaartsverschillen, gezondheid,

levensduur…)

Subjectieve ongelijkheid

Voorstellingen van de werkelijkheid, opvattingen en waarderingen (= pluriform)

Sociale ladder

Aan de hand van objectieve en subjectieve criteria kan men een sociale

hiërarchie opbouwen waarop men kan klimmen (= opwaartse sociale mobiliteit)

of dalen (= neerwaartse sociale mobiliteit).

Page 32: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

3

De 4 basisprincipes van stratificatie

(1) Sociale stratificatie is een kenmerk van de samenleving, niet van een individu

(2) Sociale stratificatie blijft bestaan over generaties

(3) Sociale stratificatie is universeel, maar variabel

(4) Sociale stratificatie heeft niet alleen betrekking op economische

ongelijkheden, maar steunt ook op culturele waarden

De 4 verschillende systemen binnen sociale stratificatie

(1) Kasten: toegewezen posities, geen sociale mobiliteit, territoriale en sociale

segregatie (rechten, privileges en plichten)

(2) Standen: zoals een kaste, maar meer ruimte voor individuele inbreng en

sociale mobiliteit

(3) Klassen: zoals een stand, maar nog meer ruimte voor individuele inbreng en

sociale mobiliteit

(4) Rangen: zoals een klasse, maar het meeste ruimte voor individuele inbreng en

sociale mobiliteit

2.1. Kaste

Kastenmaatschappij

Rigide hiërarchisch gerangschikte en gesloten groeperingen van mensen, die

meestal hetzelfde beroep uitoefenen.

(a) Men behoort tot een kaste door geboorte (afkomst) en kan het slechts

verlaten door overlijden.

(b) De sociale afstand van verschillende kasten wordt omgezet in

geografische afstand. Zo leiden sociale verschillen tot ruimtelijke

segregatie.

(c) Een uitgebreid systeem van sociale privileges.

Voorbeeld INDIA:

(1) De varnas (religieuzen)

(2) De ksjatriyas (militairen)

(3) De vaisjyas (veetelers en handelaars)

(4) De sjoedras (arbeiders)

Deze kasten vallen uit elkaar in subkasten of beroepsgroepen.

In België komen kasten in de oorspronkelijke betekenis niet voor, wel allerlei

kasteachtige verschijnselen.

De enkeling wordt geboren in zijn kaste, blijft er zijn gehele leven toe behoren

en is gebonden aan alle vrijheidsbeperkingen die dit meebrengt. En hij kan

enkel binnen zijn eigen kaste huwen en kinderen verwekken.

Page 33: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

4

Raciale positie

Iemand ras is van veel grotere invloed op zijn gedrag, ideeën en

psychologische gesteldheid dan de klasse of rang waartoe hij behoort.

Raciale etiquette

Voor ieder contact tussen leden van 2 kasten is er een nauwkeurig gestileerd

ritueel dat er doelbewust op gericht is om de ene partij te eren en de andere

te vernederen.

Xenofobie

De gastarbeider hebben achterstand en worden achtergesteld. Het zijn de

groepen met de geringste sociale afstand die zich het sterkst afzetten

tegenover elkaar, omdat ze een (sociale en economische) bedreiging voor

elkaar vormen. Het gevolg van het vermijden van contacten met vreemde

werknemers is sociale isolatie, waardoor ze meer herkenbaar en uitgestoten

worden. Uiteindelijk werkt dit de marginalisering in de hand.

2.2. Standen

Standenmaatschappij

De hiërarchische ordening van sociale lagen wordt vooral bepaald door

sociaal aanzien, maatschappelijke positie en afkomst.

Een door God gewilde orde:

(1) De adel

(2) De geestelijkheid

(3) De hogere burgerij

(4) Soldaten, bedelaars, horigen: GEEN STAND!

Deze standensamenleving verdween door de Franse Revolutie, de

Verlichting en de industrialisering…

De leden van een stand zijn vaak langs bepaalde verwantschapsbanden

met elkaar verbonden. Per stand zijn er specifieke rechten en plichten, die

juridisch verankerd zijn.

Standen zijn semigesloten: maar toetreding is wel mogelijk (militaire daden,

koop van rechten, kerkelijke functies…)

Page 34: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

5

2.3. Klassen

Klassen

Categorieën van mensen die ten opzichte van de productiemiddelen een

gelijke positie innemen = marxistisch

Klassenstrijd (conflictuele spanning) tussen

(1) Kapitalist-ondernemer: leidende klasse

(2) Arbeiders: geen eigen bezit en voor loon afhankelijk van kapitalist

Kapitalistische maatschappij wordt gekenmerkt door discontinuïteit,

samenhangend met fundamentele verschillen in belangen tussen de

groeperingen.

Marx’ model van stratificatie = dichotoom

Er zijn slechts twee soorten relaties tot de productiemiddelen: bezitters en

niet-bezitters. Hiertussen zitten tijdelijke en voorbijgaande middenklassen

Onder invloed van veranderingsprocessen door industrialisatie lossen deze

middenklassen op in beide andere klassen, waardoor polarisatie en de

klassenstrijd toeneemt.

Kritiek

(1) Middenklassen zijn eerder gegroeid dan verdwenen

(2) Kloof tussen bezitters en niet-bezitters tracht men te overbruggen door

moderne vormen van afgevlakt sociokapitalisme en de uitbouw van de

moderne verzorgingsstaat (= sociale grondrechts voor iedereen)

(3) De industriële conflicten worden afgeslepen door sociaal overleg en

inspraak (= samenwerking tussen werkgevers en werknemers)

Page 35: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

6

2.4. Rangen

Rangenmaatschappij

De positie wordt toegewezen op grond van persoonlijke verdienste. Hierbij

staan beroep en inkomen centraal: zij geven macht en aanzien.

Bij verschuiving van toegewezen naar verworven positie worden min of meer

objectieve selectieprocedures ingeschakeld, die relatief a-ideologisch

verlopen volgens verbureaucratiseerde mechanismen.

Sociale mobiliteit

Sociale posities zijn niet onveranderlijk vastgelegd: veel mensen stijgen of

dalen in de loop van hun leven (= niet veilig).

Statussymbolen

Door middel van verschillende symbolen laat men de wereld voortdurend

zien welke plaats men verworven heeft.

Mattheüs-effect

Iemand sociale rang verschaft hem bepaalde mogelijkheden of

levenskansen wat betreft maatschappelijk lot. Het is de gewone gang van

zaken dat aan degenen die reeds bezitten, nog meer wordt gegeven.

Niet alleen op economisch terrein bespeurt men invloeden van socio-

economische positie. Iemand klassenpositie is medebepalend voor het

onderwijs dat hij zijn kinderen kan verschaffen. Het bepaalt de kwaliteit van

de medische zorg waarmee hij zichzelf en zijn gezin kan omgeven, en

dientengevolge ook de verwachte levensduur.

Kwalitatief verschil tussen socio-economische groepen

Men kan heel wat voorspellingen (van statistische aard) doen betreffende de

persoon in kwestie, maar er is een zekere marge voor vergissingen.

Stratificatie

Een groot aantal opeengestapelde lagen (= te onderscheiden, maar niet te

scheiden). Tussen deze lagen bestaat continuïteit (= in elkaar overlopen) en

de overgang van mensen van de ene laag naar de andere (= verticale

sociale mobiliteit) is mogelijk en wordt gewenst geacht.

Page 36: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

7

Centrale ideeën van een rangensamenleving op een rijtje

(a) Sociale ongelijkheid heeft betrekking op verschillende aspecten

(inkomen, gezondheid en macht)

(b) Witte-boord-beroepen (bv. dokter) hebben doorgaans een hoger

inkomen en meer prestige dan blauwe-boord-beroepen (bv. arbeider)

(c) Scholing is cruciaal, maar sociaal erg ongelijk verdeeld

(d) Sociale rang beïnvloedt alle aspecten van het sociale leven

(e) Industriële samenlevingen worden gekenmerkt door in principe

onbeperkte sociale mobiliteit

Beroepsmobiliteit

De meting van beroepsstratificatie kan op verscheidene manieren

(1) Mensen hun beroep laten omschrijven en dit achteraf ordenen aan de

hand van een vooraf geconstrueerd model

(2) Mensen vragen een aantal beroepen te ordenen

Resultaat: schematische weergave van beelden die ze hebben van de

relatieve sociale waardering van de genoemde beroepen

Problemen

(1) Beperking tot mannen

(2) Ontkennen dat de vrouw ook participeert in de arbeidsmarkt

De Davis-Moore-hypothese

Sociale stratificatie is universeel omdat zij bijdraagt tot de goede werking van

de samenleving. De ongelijke waardering en beloning zal de mensen

motiveren om precies deze beroepen na te streven die hoog gewaardeerd

worden en belangrijk zijn voor het voortbestaan van de samenleving.

Kritiek:

(1) Het is moeilijk om het belang van een bepaald beroep goed in te

schatten

(2) Stratificatie belemmert sommige mensen hun mogelijkheden te

ontwikkelen

(3) Sociale stratificatie veroorzaakt vaak sociale conflicten waarbij de ene

profiteert van de andere

Page 37: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

8

3. Een voorbeeld: de arbeidsmarkt

3.1. De beroepsbevolking

Beroepsbevolking

Zowel de effectief tewerkgestelde bevolking als de werkzoekende niet-

werkende bevolking (= iedereen tussen 14 en 65 jaar die zich op een

bepaald moment op de arbeidsmarkt aanbiedt of wil aanbieden). De

omvang wordt bepaald door bevolkingsaantal en mate van tewerkstelling.

Einde jaren ‘70

Vele jongeren boden zich aan op de arbeidsmarkt, terwijl weinig ouderen

met pensioen gingen, net op het moment dat de industrie arbeidsplaatsen

afstootte. De werkloosheid nam hierdoor toe.

Tegenwoordig

Dichtbevolkte oudere leeftijdsklassen verdwijnen en maken plaats voor

jongen van de dunbevolkte leeftijdsgroepen (eind jaren ’60 + begin ’70).

Niet enkel leeftijd speelt een rol

(1) Slechts een deel van de bevolking op arbeidsleeftijd biedt zich ook

effectief aan

(2) Er is ook een deel dat de vooractieve fase verlengt door langere scholing

(3) Er is ook een deel dat de non-actieve fase vervroegt door vervroegde

uittreding

Tussen 1970 en 1990

Beroepsbevolking nam enorm toe door toename van vrouwelijke

beroepsbevolking, maar de mannelijke beroepsbevolking verminderde.

Oudere mannen werden dus vervangen door jonge vrouwen.

3.2. Voor brood en plezier

Arbeid is een belangrijke steunpilaar van de westerse moraal

Velen zien arbeid als een ideale hefboom voor maatschappelijke

problemen, maar het brengt ook allerlei negatieve gevolgen mee op vlak

van de psychosomatische gezondheid. Daarenboven is veel werk

geestdodend, niet afwisselend en niet interessant.

Wat vindt men belangrijk in een job?

1981 + 1990: goed loon > leuke collega’s

1999: goed loon < leuke collega’s

‘Mannen leven om te werken, vrouwen werken om te leven.’

Page 38: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

9

3.3. Evolutie van de arbeidsparticipatie

Activiteitsgraad

Mannen

(a) Jongeren en ouderen: gedaald

(b) Middelbare leeftijd: stabiel, hoog niveau

Vrouwen

Op middelbare leeftijd is het sterk toegenomen = feminisering

De voorbij tendensen waren 3 tendensen dominant op arbeidsmarkt

(1) VERLATE INTREDE DOOR STIJGING VAN HET ONDERWIJSNIVEAU

Neveneffect: hoger geschoolden verdringen de lager geschoolden

(2) VERVROUWELIJKING VAN DE BEROEPSBEVOLKING

Neveneffect: bedrijfsbeleid krijgt scharnierfunctie om beroepsarbeid en

gezinsverantwoordelijkheden op elkaar af te stemmen

(3) VERVROEGDE UITTREDE DOOR INSTITUTIONEEL-WETTELIJKE BEPALINGEN

Vrijwillige werkloosheid, maar de laatste jaren neemt de activiteitsgraad van

ouderen opnieuw toe (onder druk van de toenemende vergrijzing om zo de

werkzaamheidgraad op te krikken)

Verhoging van de arbeidsparticipatie

De relatief lage arbeidsparticipatie komt door de hoge werkloosheid en de

lage arbeidsparticipatie van vrouwen en oudere mannen.

Een hogere arbeidsparticipatie is noodzakelijk voor

(a) Het behoud van de welvaart

(b) Een breder draagvlak voor de economische groei te stimuleren

(c) Betere benutting van het menselijk kapitaal (investeringen in onderwijs en

werkervaring)

Jobless growth?

De productiviteit, omzet en bedrijvigheid kunnen toenemen door

technologische vernieuwing en zonder toename van de tewerkstelling. Het is

niet ondenkbaar dat er in het Westen een concentratie komt van kennis- en

kapitaalintensieve productie, terwijl arbeidsintensieve productie verschuif

naar armere, ontwikkelende landen. Voor een goed begrip van de

hedendaagse sociale problemen, mag men niet alleen oog hebben voor

economische groei in enge zin, maar de aard van die groei en de gevolgen

van het arbeidsbestel zijn even belangrijk.

Page 39: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

10

De toekomst van België

Inkrimping van het arbeidsaanbod is niet denkbeeldig, want er zouden

spanningen komen.

Oplossing

Beschikbare arbeidsreserves

(a) Niet-beroepsactieven (nooit gewerkt of teruggetrokken)

(b) Werklozen en deeltijds werken

Probleem

Werknemers beperken zich tot de goedgeschoolde jongeren met een korte

inactiviteitsduur, maar op lange termijn heeft iedereen er belang bij dat de

kennis en kunde van deze groep (= werklozen) via herscholingsprogramma’s

wordt bijgestuurd.

3.4. Tweeverdieners

Tweeverdieners

Door de toename van de buitenhuistewerkstelling van vrouwen gaan in

steeds meer gevallen beide partners werken. Deze tweeverdieners zijn een

heterogene groep die zijn 2de inkomen vaak niet uit arbeid, maar uit sociale

zekerheid haalt.

Kritiek

Sociale zekerheid van sociaal vangnet is een reguliere inkomensbron

geworden.

Gevolgen

Het leidt tot verschuivingen in de inkomens- en welvaartsverdeling. Een deel

van de eenverdieners wordt weggeduwd naar lagere inkomens- en

welvaartsgroepen, terwijl tweeverdieners zich optrekken naar de hogere

inkomensgroepen (= sociale ongelijkheid). Bovendien is het dubbel inkomen

de welvaartsnorm geworden.

Interne discussie over verdeling van huishoudelijke en niet-huishoudelijke

taken

Door de grote werkdruk. Buitenhuistewerkstelling, voor veel vrouwen een

instrument van zelfontplooiing en sociale waardering, heeft ook een

negatieve kant. Vrouwen ontwikkelen een afweermechanisme om zich

tegen schuldgevoelens (omdat ze hun kinderen ‘verwaarlozen’) te verzetten.

Hun kinderen zijn geen sleutelkinderen meer, maar zelfverzorgers (= ze

moeten in contact komen met andere kinderen).

Page 40: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

11

Balancing

Succesvolle vrouwen die meer verdienen dan hun mannen, doen thuis meer

dan andere vrouwen en meer dan hun mannen.

Waarom?

Hebben ze schuldgevoelens en willen ze die door overacting goed maken?

Gevolgen

Niet enkel de gezinsorganisatie, maar ook de psychische houding loopt

achter op de nieuwe sociaal-economische ontwikkelingen. Ook de seksuele

machtsverhouding is verschoven (= mannen krijgen het moeilijker wanneer

hun partner hen financieel en intellectueel voorbij schiet).

Enkele gevolgen van toename van dubbele-inkomensgezinnen

1. VERSCHUIVING VAN WELVAARTSNIVEAU

(a) Minder ééninkomensgezinnen

(b) Nieuwe consumptieprofielen

(c) Verschuivende sociale ongelijkheid en nieuwe sociale ongelijkheid

2. MEER DUBBELE PENSIOENEN

(a) Meer sociaalzekerheidsuitgaven

(b) Meer (economische) onafhankelijkheid van partners op oudere leeftijd

(c) Politieke discussie van financierbaarheid sociale zekerheid

3. MEER BESLAG OP RUIMTE

(a) Meer woningen in elitaire, (af)gesloten verkavelingen

(b) Nieuwe mobiliteitspatronen en –problemen

4. NIEUWE GEZINSINTERNE SPANNINGEN

(a) Andere ouder-kindcontacten

(b) Andere man-vrouwverhouding

(c) Balancing

5. NIEUWE PIEKUREN VAN HET LEVEN

(a) Nieuwe tijdsordening

6. NIEUWE SOCIALE CONTACTEN

(a) Fluïde contacten

(b) Hotelfunctie van het gezin

(c) Slaapwijken

(d) Van open gezin in gesloten samenleving naar gesloten gezin in open

samenleving?

7. GLOBAAL: NIEUWE CULTURELE EN STRUCTURELE LEEROMGEVING

Page 41: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

12

3.5. Werkloosheid

Arbeid

Het biedt bestaanszekerheid en mogelijkheid tot persoonlijke ontwikkeling.

Arbeid vervult een scharnierfunctie in het proces van sociale integratie. Het is

een bron van sociale waardering en is in die zin een fundament van

zelfrespect. Arbeid wordt expliciet gekoppeld aan individueel burgerschap

en maatschappelijke integratie.

Werkloosheid

Op het moment dat men werkloos wordt, mist men heel veel (= inkomen,

orde, structuur, regelmaat, menselijk contact…)

De werkloosheid steeg van 1975 (eerst langzaam, vanaf 1979 snel). De

uitkeringsgerechtigde volledig werklozen uit de officiële

werkloosheidsstatistieken vertegenwoordigen hier slechts een klein deel

(= aantallen en budgettair) van de werkloosheid in ruime zin (= ouderen,

deeltijdsen, bruggepensioneerden, werklozen in opleiding…)

1996 – 2001: DALING

2001 – 2006: STIJGING

3.6. Interne arbeidsmarktverschuivingen

Postindustriële samenleving

Door wetenschappelijke en technische ontwikkeling wijzigt de betekenis van

arbeid)

De tertiaire en quartaire dienstensector ontwikkelden explosief en zorgen al

geruime tijd voor meer dan de helft van de werkgelegenheid.

De groei van de dienstensector komt door toenemende vraag naar diensten

en door de geleidelijke industrialisering van de Derde Wereld (= afbouw van

de industriële werkgelegenheid in het Westen). Daarenboven verhoogt het

dienstenaspect van industriële producten.

Steeds meer ondernemingen besteden allerlei diensten uit aan

gespecialiseerde bedrijven: de secundaire en tertiaire sector worden in

elkaar geschoven (= boekhoudkundige migratie van arbeidsplaatsen van

secundaire naar tertiaire) = tertiarisering van secundaire sector.

De dienstensector

Ontastbare, onlichamelijke goederen worden geproduceerd.

(a) Verhandelbare diensten: verhandeld tegen marktprijs

(b) Niet-verhandelbare diensten: wordt geleverd door de niet-marktsector en

geen geldelijke tegenprestatie, maar bijdragen

Page 42: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

13

3.7. De sociale hordeloop van vrouwen

Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn geërodeerd, maar niet

weggewerkt.

Vrouwen kiezen voor weinig toekomstgerichte opleidingen en richtingen met

een korte studieduur (= opleidingen die leiden naar toeleveringsfuncties op

de arbeidsmarkt).

Seksuele segregatie of segmentering

Arbeidsparticipatie is de laatste 30 jaar bijna verdubbeld (= meer gelijkheid).

Maar ze blijven in verschillende beroepen en sectoren werken, bekleden

verschillende tewerkstellingsstatuten en bevinden zich op andere

hiërarchische posities.

Vrouwelijke tewerkstelling

Dienstensector: handel, horeca, bank- en verzekeringswezen, gezondheid…

Mannelijke tewerkstelling

Industrie

Arbeidsmobiliteit

Mannen: verandering van baan

Vrouwen: al dan niet tijdelijk stoppen of opnieuw beginnen met werken

Vervangingsvraag is dus scheef verdeeld. Deze segregatie bemoeilijkt de

optimale allocatie van productiefactoren.

Samengevat

Vrouwen zijn actief betrokken op de arbeidsmarkt, maar bepalen deze niet.

Per saldo blijft de vraag wat hun sterkere vertegenwoordiging op de

arbeidsmarkt betekent. Vroeger gingen minder vrouwen buitenshuis werken,

maar waren een aantal maatschappelijke sleutelsectoren in hun handen

(scholen, ziekenhuizen, rusthuizen…). Merkwaardig is dat deze verschuiving

niet leidt tot grote sociale conflicten of gezinsdrama’s.

Page 43: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

14

SOCIALE STRATIFICATIE: ENKELE BELANGRIJKE CONCEPTEN

(1) Algemeen

- Structuur

- Stratificatie

- Sociale mobiliteit

(2) Structuur

- Kasten

- Standen

- Klassen

- Rangen

- Van toegewezen naar verworven posities

- Meerzinnig: onder meer inkomen – opleiding – beroep

- Geen individueel, maar een sociaal kenmerk

- Meting: objectief – subjectief

(3) Mobiliteit

- Verticale sociale mobiliteit

- Mattheus-effect

- Statussymbolen

- Statusinconsistentie (verarmde adel/nouveaux riches)

- Anticiperende socialisatie

- Conspicious consumption

(4) Arbeidsoriëntaties

Page 44: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

1

HOOFDSTUK 5: CULTUUR

1. Cultuur: betekenis en relevantie

Cultuur

- Gedachten en gevoelens, de wensen en angsten van mensen, maar ook de

manieren waarop kinderen worden behandeld, en de gewoonten op het

gebied van tussenmenselijke omgang, voeding, kleding, voortplanting,

zwangerschapsbeleving, wijze van baring, feestvieren en rouwen.

- Betekenis die mensen aan hun omgeving geven en tot sociaal erfgoed

maken

- Zodra mensen duurzaam met elkaar samenleven en samenwerken,

kristalliseren zich bepaalde opvattingen, gewoonten en overtuigingen die

vervolgens via internalisatie en/of sociale controle het gedrag beïnvloedt en

reguleert.

Cultuur met een grote C

- Schone kunsten (schilderijen, symfonieën, gedichten…)

- Deelverzameling van cultuur

Sociaal erfgoed

Elke generatie geeft aan de volgende generatie het culturele stramien door dat

zij zelf heeft geleerd van de voorouders en dit gesupplementeerd en

gemodificeerd in functie van de eigen situatie en behoeften.

De mens is een tekort-wezen

Dankzij de cultuur wordt dit tekort vlug opgevuld (door leermogelijkheden). De

cultuur geeft de mogelijkheid aan mensen door te geven wat doorheen de tijd

aan kennis en kunde is opgebouwd (materieel en abstract).

Cultuur preciseert het algemene doen en laten, de algemene levensstijl en het

markeert scheidslijnen waarbinnen sociale interactie plaats dient te grijpen.

Cultuur is niet aangeboren, maar gebeurt via sociale leerprocessen

Cultuur als een ‘tweede natuur’: gedragingen worden als natuurlijk ervaren,

maar culturele determinanten spelen hierbij ook een rol. Alles verschilt van milieu

tot milieu (seksuele omgang, gastvrijheid, pijn en ziektesymptomen, emoties…).

Page 45: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

2

Materiële en immateriële cultuur

Materieel

- Het geheel van materiële producten van de menselijke activiteit (huizen,

televisie, kledij…)

- De fysieke veruitwendiging van de interactie tussen mensen

Immaterieel

- De opvattingen die door meerdere personen gedeeld worden en die als

functie de specificatie en verduurzaming van het sociaal gedrag hebben

- Hier ligt de nadruk op voor sociologen

Durkheim

Een mens wordt geboren in een wereld met een bepaalde sociale ordening en

een bepaalde cultuur.

(a) Extériorité: de cultuur is uitwendig of extern

(b) Constrainte: oefent een relatief forse dwang uit op actoren om zich te

conformeren aan cultuurelementen

Internalisatie

De waarden en normen worden door de mens geabsorbeerd en worden door

opvoeding en socialisatie als het ware een deel van de persoon zelf.

Page 46: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

3

2. Cultuurelementen: waarden, normen en instituties

Waarden

- Abstracte, collectieve voorstellingen

- Impliciete of expliciete opvattingen over het wenselijke

- Breed: algemeenheden (zonder precisie over concrete situaties)

Voorbeelden: trouw, moed, nut, schoonheid, rechtvaardigheid, eerlijkheid…

Variatie van waarden (SUMMER)

Folkways

Minder belangrijke normen die van de concrete situatie afhangen

Voorbeeld: iemand niet groeten lokt geen scherpe reactie uit

Mores

Belangrijke geachte normen (geboden, verboden) die betrekking hebben op

zaken die het functioneren en voortbestaan van de samenleving onmiddellijk

raken en in de wet vastgelegd zijn.

Normen

Min of meer bindende verwachtingen inzake het handelen of niet-handelen door

de leden van een samenleving of groepering. Ze geven aan wat men behoort te

doen in een gegeven, concrete situatie (= specificeren van waarden).

Voorbeeld: rechts rijden en niet dronken rijden (verkeersveiligheid), niet te veel of

te weinig eten, slapen, niet roken, niet teveel drinken (gezonheid)…

Sancties (HOMANS)

Bij overtreding van normen: negatieve sanctie (straf)

Bij extra goede navolging van normen: positieve sanctie (beloning)

Institutionalisering

- Min of meer gestandaardiseerde gedragsvormen

- Een vast, collectief bepaald gedragspatroon

- Een geijkte procedure volgens dewelke men bepaalde dingen in een

samenleving of groepering pleegt te doen, omdat het nu eenmaal zo en niet

anders behoort te worden gedaan.

Instituties

- Het geheel van regelingen op een bepaald terrein

- Ze maken het mogelijk gedrag te voorspellen, brengen regelmaat in ons

handelen en voorkomen wanorde

Voorbeeld: gemotoriseerd verkeer (ordenende functie van regels), gezin,

onderwijs, gezondheidszorg, politiek… Elk van deze terreinen heeft bindende

regels van hoe men zich hoort te gedragen.

Page 47: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

4

3. Culturele verscheidenheid

Culturele variatie

De oplossingen die verschillende culturen geven aan hun basisproblemen zijn

gevarieerd en eindeloos. Niet enkel voor de basisbehoeften bestaan er grote

interculturele verschillen, maar ook voor georganiseerde sociale activiteiten

(vrijage, gezinsorganisatie, religie, politiek…).

Bepaalde tijdruimtelijke context

We hebben weinig contact met andere culturen en beoordelen deze aan de

hand van onze maatstaven.

Etnocentrisme:

Andere culturen als minderwaardig beschouwen

Cultuurrelativisme:

Er zijn geen universele standaarden die toelaten om culturen als goed of slecht te

beoordelen. Een cultuur(element) moet binnen zijn eigen context bekeken

worden en alle opvattingen of gebruiken hebben in de gegeven sociaal-

culturele ruimte wel zin.

Vergelijking van culturen brengt wijsheid (LINTON)

Amerikanen zijn zich nauwelijks bewust van alles wat zij ooit uit andere

samenlevingen hebben overgenomen

Discussie over herkomst van cultuur

(a) Door toeval

(b) Door materiële omstandigheden (Marx en Engels)

Materiële situatie is determinerend voor opvattingen van bevolking

Hoezeer zijn de opvattingen van mensen aan hun sociaal-economische

omstandigheden geboden?

(a) De beroepssituatie van de hogere laag vereist vaker dat men zelfstandige

beslissingen neemt

Waarden die verband houden met zelfstandigheid en individuele ontplooiing

(b) De beroepssituatie van de lagere laag vereist vaker dat men order opvolgt

Waarden die verband houden met gehoorzaamheid en uiterlijk gezag

Factoren die een rol spelen bij het tot-stand-komen van culturele variatie

(1) De omgeving

(2) De aard van beschikbare materialen

(3) De mate van contact met andere culturen (diffusie van cultuurelementen)

Page 48: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

5

Idealisme en materialisme

Idealisme

Sociale werkelijkheid schuilt in de hoofden der mensen en bestaat uit de ideeën

en opvattingen van mensen en groepen

Materialisme

Ideeën en opvattingen zijn slechts weerspiegelingen of producten van de

materiële omstandigheden waarin mensen leven (= bezits- en

machtsverhoudingen, arbeids- en leefsituatie).

Experiment van Mereï

Kinderen werden in spelgroepjes gezet en ontwikkelden per groepje eigen

gewoonten:

(1) Spelregels

(2) Rituelen

(3) Volgorde van spelletjes

(4) Groepstaaltje

Deze groepscultuur kan niet veranderd worden door een buitenstaander.

Als cultuur eenmaal ontstaan is, dan behoren de leden van een groepering of

samenleving zich ook volgens die cultuur te gedragen en moeten nieuwe leden

beginnen zich naar die cultuur te voegen, willen zijn als lid worden aanvaard.

Hypothese

(1) Cultuur ontstaat spontaan uit duurzame interactie

(2) Cultuur heeft een normatief karakter: cultureel relativisme (iedere spelgroep

brengt haar eigen cultuur voort)

Page 49: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

6

4. Cultuurpatroon

Cultuurpatroon

Cultuur is een netwerk van onderling aan elkaar gekoppelde elementen.

Hierdoor is een sprake van een cultuurpatroon, een combinatie van

cultuurelementen die samen een min of meer geïntegreerd geheel vormen.

Precies omwille van deze integratie is het moeilijk om één element te veranderen,

zonder tegelijk andere elementen te veranderen.

Wanverhouding tussen verschillende cultuurelementen

De officiële moraal en het feitelijke gedrag van mensen kan vaak vrij ver uit

elkaar liggen (bv. kerkelijk leergezag vs. anticonceptie).

Cultural Leg (OGBURN)

Het zich niet in hetzelfde tempo ontwikkelen van cultuurelementen waardoor

sociale spanningen ontstaan. Geestelijke cultuur blijft vaak achterop ten opzichte

van de materiële cultuur

Voorbeelden

- Autoverkeer

- Politieke en sociale armslag en regelgeving ↔ macht van mens over natuur

- Marxistische stelling: culturele bovenbouw ↔ ontplooiing van

productieverhoudingen

5. Subculturen

Subcultuur

Landstreken, sociale milieus en generaties hebben eigen cultuurpatronen die tot

op zekere hoogte van elkaar verschillen, maar ook gemeenschappelijke

kenmerken hebben.

Het bestaat uit elementen van de dominante cultuur, maar heeft ook een aantal

typische of typerende kenmerken, die de betrokken subcultuur op een aantal

punten van de dominante cultuur onderscheidt. Hierdoor krijgt hij identiteit.

Linton

Universals: alle leden van de samenleving delen deze elementen

Specialties: alle leden van een bepaalde groepering binnen de samenleving

delen deze elementen

Alternatives: deze elementen staan ter vrije keuze van iedereen

Etnische subculturen

Behouden hun eigen culturele eigenheid en nemen een en ander over

Page 50: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

7

6. Cultuuroverdracht

Cultuuroverdracht

- Socialisatie speelt een fundamentele rol: het aanleren van rollen

(verwachtingen die aan een bepaalde positie verbonden zijn)

- Wanneer culturele elementen worden overgedragen van de ene groepering,

sociale rang of generatie op de andere.

- Niet altijd rimpelloos: het eindproduct kan anders zijn dan verwacht

- Selectief: de machtsverhouding tussen partijen speelt een rol (hoe groter de

macht, hoe diepgaander de invloed)

Enculturatie

Het overdragen van opvattingen in een samenleving aan personen die in de

samenleving geboren zijn

Acculturatie

Het aanleren van een andere cultuur dan die van de eigen samenleving

Internalisatie

Verinnerlijking van de cultuur: een zodanige integratie van de cultuur in de

persoonlijkheid, dat deze zich ook zonder externe dwang van de omgeving

houdt aan overgedragen waarden en normen.

Tussen grotere sociale gehelen

(1) In de tijd

= de oudere generatie geeft cultuur langs sociale erfenis door aan de jongere

= het conserveren van de bestaande cultuur

= traditie is belangrijk

(2) In de geografische ruimte

= cultuurelementen doorgegeven van land tot land (kolonialisme)

= cultuurelementen doorgegeven van stad naar platteland (verstedelijking)

(3) In de sociale ruimte

= cultuurelementen worden doorgegeven van sociale rang naar de andere

Omgekeerd snobisme

Sommige cultuurelementen worden na verloop van tijd niet meer geaccepteerd

Page 51: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

8

7. De moeilijke interpretatie van cultuur

Discussie over het moederschap in vroegere dagen

Emotionele bevriezing was een middel tot emotionele overleving. Zo bekeken is

moederliefde niet ingebakken in de vrouwelijke natuur, maar plooit zij zich naar

de sociale context.

Kindvijandigheid

1. Kinderen overdragen aan voedster of min

2. Kinderen wikkelen in klemmende pakken

3. Kinderen te vondeling leggen

4. Verdoezelde vormen van kindermoord

5. Emotionele koelheid bij begrafenis

Voedsters of min (1)

Vrouw die zelf moeder was (geweest) en tegen betaling het kind zoogde

Recommanderesses

Boodschapsters die als tussenpersoon fungeerden (een opgepikt kind verder

verkopen aan een voedster)

Klemmende pakken (2)

Direct na de geboorte werd het kind van kop tot teen in klemmende pakken

gewikkeld. Dit zorgde voor jeuk, irritatie en ziekten.

Te vondeling leggen (3)

Geïnstitutionaliseerd en verloop volgens sociaal aanvaarde regels. Sommige

moeders konden onmogelijk voor hun kinderen zorgen.

Kindermoord (4)

Er stierven zoveel kinderen omdat hun moeder nauwelijks belangstelling voor hen

had (SHORTER EN BADINTER, TRUMBACH)

Verschillen in interpretatie

De socioloog

- Achter deze mooie woorden, mag men de methodologische problemen niet

blindelings weg borstelen.

- Het gedrag van wetenschappers is ook menselijk gedrag

De bronnen

- Normatieve geschriften

Op korte tijd veel veranderen

- Geschriften uit het dagdagelijks leven (egodocumenten)

Meer continuïteit

- Andere bronnen brengen andere elementen naar voren omdat ze met een

andere bedoeling en in een andere context geschreven zijn

- Sociale normen veranderen gemakkelijker dan menselijke gevoelens: er moet

onderscheid gemaakt worden tussen individuele en maatschappelijke emotie

Page 52: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

9

ENKELE KENMERKEN VAN CULTUUR OP EEN RIJTJE

(a) Cultuur verwijst naar de way of life van de leden van een gemeenschap.

Alleen de menselijke soort steunt op cultuur voor haar overleving.

(b) Taal is het symbolisch systeem waardoor de ene generatie cultuur doorgeeft

aan de andere

(c) Waarden zijn culturele gedefinieerde standaarden over wat menselijk is.

Normen sturen het menselijk gedrag concreet.

Mores: zeer belangrijke normen

Folkways: meer ruimte voor individuele interpretatie

(d) Culturele verandering kan zowel verlopen via innovatie als via diffusie

(e) Cultural lag: als onderdelen van een cultureel systeem met ongelijke snelheid

ontwikkelen

(f) Omdat we de standaarden van een cultuur leren, zijn we geneigd andere

culturen ethnocentrisch te evalueren. Een alternatief is cultureel relativisme:

het beoordelen van een cultuur met haar eigen standaarden

(g) Het structureel-functionalisme ziet de cultuur als een relatief stabiel systeem

gebaseerd op centrale waarden. Culturele kenmerken dienen om het

systeem in evenwicht te houden. Het sociaal-conflict-model ziet cultuur als

een dynamische arena van ongelijkheid en conflict

(h) Cultuurconflict: politiek discours (cultuuroorlog) of onenigheid over de

algemene richting van de lopende culturele verandering

Page 53: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

10

CULTUUR: ENKELE BELANGRIJKE CONCEPTEN

- Zeer breed concept: sociaal erfgoed

- Antero-posterior-gradiënt

- Mens als ‘te-kort’-wezen

- Nature vs. nurture

- Materiële vs. immateriële cultuur

- Onderdelen: waarden, normen, overtuigingen, instituties

- Dominante en secundaire waarden

- Mores en folkways

- Culturele verscheidenheid

Ethnocentrisme vs. cultureel relativisme

Voorbeeld: Müller-Lyer-effect

Oorzaken:

(1) Omgeving

(2) Materialen

(3) Contact met andere culturen

- Cultuurpatroon

- Cultural leg

- Cultuuroverdracht

Enculturatie vs. acculturatie

Overdracht in:

(1) Tijd

(2) Geografische ruimte

(3) Sociale ruimte

Page 54: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

1

HOOFDSTUK 6: MICROSOCIOLOGIE

1. Sociale organisatie

Zonder enig plan of patroon dat het gedrag van groepsleden leidt, ontaarden

de activiteiten snel in een chaotisch spel en verminderen de kansen op succes.

Alle menselijke groeperingen werken samen om bepaalde doelstellingen te

bereiken die de leden afzonderlijk niet kunnen realiseren. Er zijn expliciete regels

(normen) nodig hoe men zich ten opzichte van elkaar en de ‘tegenpartij’ moet

gedragen. Er kan worden ingegrepen door straffen, die ontaarden in vermaning

of uitsluiting of er kan ook een extra beloning zijn.

2. Sociale controle

Sociale controle

De manieren waarop individuen elkaar wederzijds controleren op de naleving

van regels, waarden en normen (≈ macht).

De wijze waarop het wordt uitgeoefend, verschilt naargelang van de sociale

situatie. De primaire opzet: afwijkende individuen tot de orde roepen en anderen

laten zien waartoe de afwijking kan leiden.

BERGER

Fysiek geweld is het bekendste middel van sociale controle.

Sociale controle-mechanismen zijn concentrische cirkels

- Buitenste cirkel: juridische en politieke stelsel

- Volgende cirkel: moraal, de zeden en gewoonten

Basiswaarden en –normen

De voorlaatste dwangmiddelen zijn voor de meeste mensen voldoende om zich

aan de regels te houden. Geweld is het laatste middel.

Economische pressiemiddelen: dwangmiddel waarbij iemand in zijn

levensonderhoud wordt geraakt.

Beroepsstructuren

Het beroep is van beslissende invloed voor iemands plaats in het stelsel van

sociale stratificatie = geïnstitutionaliseerd.

Ridiculisering en roddel

Machtig sociaal controlemiddel = zeer doeltreffend in kleine gesloten

gemeenschappen

Uitsluiting

Shunning bij de Amish

Excommunicatie door de katholieke kerk

Page 55: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

2

3. Microsociale interactie

Microsociaal

Een patroon van tussenmenselijk gedrag en contact in kleine groepen. De wijze

ervan is bepaald door normen en regels en situatie speelt hierin een belangrijke

rol.

Sociale orde

Wanneer mensen dezelfde definitie van situatie delen. Men weet hoe met elkaar

om te gaan en wat te verwachten, wat onbewust en onbevraagd verloopt (=

vanzelfsprekendheid). Hiervan word je je bewust als mensen zich plots anders

gaan gedragen.

Garfinkel

Studenten gedragen zich tegenover hun ouders alsof ze hen voor het eerst zien

Sociale interactie

De wijzen waarop mensen elkaar wederzijds en systematisch beïnvloeden. Veel

menselijk handelen is op een of andere manier samen handelen (=

samenwerking, tegenwerking, wedijver, conflict, consensus en dissensus).

Communicatie

Men probeert iemand anders deelgenoot te maken van zijn gedachten,

gevoelens, wens of strevingen. Dit kan verbaal of niet-verbaal.

Mensen die door omstandigheden op elkaar zijn aangewezen, proberen door

middel van communicatie tot een gemeenschappelijke definitie van de situatie

te komen, tot een collectieve zingeving, die de grondslag vormt voor verdere

interactie en communicatie.

Significante aspecten

Binnen communicatie en interactie.

Hebben een invloed op de wijze en de modaliteiten waarop de interactie vorm

en inhoud krijgt.

Page 56: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

3

4. Positie

Positie

De plaats die iemand in de maatschappij of in een groep inneemt in verhouding

tot anderen.

Naarmate de maatschappij complexer wordt, neemt het aantal posities en de

verscheidenheid ervan toe. Hierdoor neemt de overzichtelijkheid af.

Sociale positie

De plaats die men in een sociaal systeem inneemt. Hierdoor weet men meteen

wat van die persoon verwacht wordt.

Positieveld

Elke positie impliceert een net van andere posities die daarmee verbonden zijn

Posities zijn principieel onafhankelijk van de betrokken individuen

Ze geven zeer formeel aan in welke relatievelden men staat, met wie men

sociale betrekkingen onderhoudt, zonder iets te zeggen over de aard van deze

betrekkingen.

LINTON

TOEGEWEZEN (ASCRIBED) POSITIES

Geen sprake van toetreding: er is keuze noch van de kant van het individu, noch

van de kant van de groepering (vooral op basis van biologische kenmerken)

VERWORVEN (ACHIEVED) POSITIES

Wel sprake van toetreding: er is keuze.

Bijkomstigheden

- Er zijn vaste posities (man, vrouw, adel…)

- Er zijn zeer vluchtige posities (klant, cliënt…)

- Er zijn tijdelijke posities (kleuter, kind, adolescent…)

Ontwikkelingsbenadering: in de gezinssociologie

De stadia worden gekenmerkt door het doorlopen van successief verschillende

posities = INTERIMSITUATIE

Sociale status of prestige

Een sociale waardering door andere mensen toegekend

Positieladders

- Positiecongruentie of –consistentie: hoge opleiding, hoog inkomen…

- Incongruentie of inconsistentie: een zwarte met hoge opleiding = discriminatie

Page 57: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

4

5. Rollen

Sociale rol

- Het gedrag dat met een bepaalde positie verbonden is

- Het geheel van de meer of minder bindende verwachtingen ten aanzien van

het gedrag van de positiebekleder

- Geïnstitutionaliseerd (= vaste gedragspatronen)

- Regeling van sociale gedragingen waardoor samenleven mogelijk wordt

DAHRENDORF

Homo sociologicus: aan wie de maatschappij verplichtingen oplegt met

betrekking tot zijn gedrag als bekleder van sociale posities

De individuele wijze waarop ieder zin zijn gedrag aan die verwachtingen

beantwoordt

- Er is enige mate van vrijheid om de rol concreet gestalte te geven

- Rollen zijn veelzijdig, maar bieden ook speelruimte

- Gevolg van kortsluitingen en conflicten

Dwang op het individu

- Rem op persoonlijke wensen

- Houvast dat individu zekerheid geeft

- Er zijn sancties: voorschriften afdwingen (vooral aandacht voor negatieve

sancties)

Verwachtingen

= verandering doorheen de tijd!

MOET-VERWACHTING

- Enkel onttrekken met het risico van gerechtelijke vervolging

- Absolute verplichting

- Negatieve sancties

Voorbeeld: geen buitenechtelijke relaties, geen geld stelen om te gokken…

PLICHT-VERWACHTING

- Minder absolute verplichting

- Overwegend negatieve sanctie

- Bij het vervullen: sympathie

KAN-VERWACHTING

- Geen verplichting

- Positieve sancties: iets extra doen = waardering krijgen

- Meestal fundamentele voorwaarde om vooruit te komen

Voorbeeld: vrijwilligerswerk, geld verzamelen, met kinderen bezig zijn…

Page 58: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

5

Rollenveld (MERTON)

- Men heeft vanuit één positie niet alleen met verscheidene mensen te maken,

maar deze mensen bekleden zelf verschillende posities van waaruit zij

uiteenlopende verwachtingen kunnen hebben.

- De bekleder van één positie wordt geconfronteerd met uiteenlopende

verwachtingen (= complexe rollen)

Rollenconflict

Wanneer een positiebekleder tegelijkertijd met tegenstrijdige verwachtingen

wordt geconfronteerd

Intern rollenconflict

Wanneer een persoon geconfronteerd wordt met niet te combineren

verwachtingen ten aanzien van één bepaalde positie die hij bekleedt

Extern rollenconflict

Wanneer een persoon geconfronteerd wordt met tegenstrijdige eisen en

verwachtingen op grond van het feit dat men twee (of meer) verschillende

posities bekleedt

Positieset

Het geheel van posities dat verenigd is in één persoon

Voorbeeld: docent, broer, vader, echtgenoot, lid van tennisclub…

Rolattributen

Uiterlijkheden die dienstig zijn of dienen als herkenningsmiddel

Voorbeeld: blauwe overall dragen, schrijfgerei, fluit, stethoscoop bij hebben

Statussymbolen

Uiterlijkheden die verwijzen naar prestige, status, macht…

- Ter bevestiging van een positie die men feitelijk bekleedt = onderstrepen

- Ter bijdrage van verwerving van een positie = anticiperende socialisatie

Voorbeeld: villa, groot zwembad…

Rolattribuut en statussymbool kunnen ook samen voorkomen

= non-verbale communicatiemiddelen = middelen tot sociale controle

= bepalen van het zelfbeeld en het gevoel van eigenwaarde van de drager

Voorbeeld: witte jas van arts, uniform van politieagent…

De 3 belangrijkse kenmerken van de sociale rol

(1) Principieel van het individu onafhankelijke complexen van

gedragsvoorschriften

(2) De inhoud wordt niet door een individu bepaald, maar door de maatschappij

(3) De gebundelde gedragsverwachtingen komen op het individu af met een

zekere bindende eis, zodat hij er zich niet zonder schade aan kan onttrekken

Page 59: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

6

6. Sociodynamische aspecten van de sociale rol

De rol verschaft het individu het schema volgens hetwelk hij zich in een bepaalde

situatie heeft te gedragen.

De rol omvat zowel bepaalde handelingen als de gevoelens en houdingen die

daarmee gepaard gaan.

De betreffende houding of emotie is reeds aanwezig voor men de rol speelt,

maar dit betekent een versterking van de reeds aanwezige gevoelens en

houdingen. In vele gevallen is er helemaal niets aanwezig voor men de rol speelt.

Het proces speelt zich onbewust en vanzelfsprekend af.

Iedere rol heeft innerlijke tucht: het vormt, kneedt en modelleert de handelwijze

en de handelende persoon.

Het is, sociologisch gezien, de samenleving die iemands identiteit vaststelt,

ondersteunt en wijzigt.

MEAD

De ontwikkeling van het ik valt samen met de ontdekking van de samenleving

1. Het kind speelt rollen voor significante anderen (= personen die intiem met het

kind omgaan en wiens houdingen van beslissende invloed zijn op de wijze

waarop het kind zichzelf leert zien)

2. Het kind speelt rollen voor de gegeneraliseerde ander (= de hele

samenleving)

Het ik en de samenleving zijn in de ervaringswereld van het kind 2 zijden van

dezelfde medaille (= identiteit is niet iets dat men verwerft, maar zij wordt iemand

toegewezen door daden van sociale erkenning)

COOLEY

‘Ik als een spiegelbeeld’, met toch nog speelruimte voor sociale beïnvloeding.

Mens zijn

= als mens herkend en aanvaard worden

= zij moet, wil zij in stand blijven, zonder al te grote onderbrekingen telkens

opnieuw door de samenleving bevestigd worden

Page 60: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

7

Reïntegratie van de persoonlijkheid

= niet anders dan het proces waardoor de oude identiteit tot stand gekomen is

Voorbeeld: gewone man krijgt de identiteit van een gevangene

Deze nieuwe verwachtingen zijn typisch voor de rol van de gevangene, net zoals

de oude verwachtingen geïntegreerd waren in een ander gedragspatroon. In

beide gevallen gaat de persoonlijke identiteit hand in hand met het gedrag en is

het gedrag een antwoord op een specifieke sociale situatie.

Soort zoekt soort

Iedere keuze van een sociaal contact brengt een keuze van de eigen identiteit

mee, zoals iedere identiteit vereis bepaalde sociale contacten in stand te blijven.

Roltheorie consequent uitwerken

Roltheorie bezorgt ons een sociologische antropologie (= een visie op de mens,

gebaseerd op zijn leven in de maatschappij), die ons leert dat de mens

dramatische rollen speelt op het grote sociale schouwtoneel en dat hij de

maskers is die hij moet dragen om deze te kunnen spelen.

Persoonskeuze (GERTH en MILLS)

Ieder sociaal systeem selecteert de personen die het nodig heeft om te kunnen

functioneren, terwijl degenen die er niet in passen verwijderd worden.

Wanneer er geen personen beschikbaar zijn, moet men ze uitvinden of moet

men ze volgens de gewenste specificatie vervaardigen.

IEDERE SAMENLEVING BRENGT DE MENSEN VOORT DIE ZIJ NODIG HEEFT (BERGER)

Voorbeeld: er komen geleerden omdat men docenten nodig heeft, er komen

vurige krijgers omdat men een leger nodig heeft…

Page 61: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

8

MICRO-SOCIOLOGISCH: ENKELE BELANGRIJKE CONCEPTEN

1. Positie

- Toegewezen versus verworven posities

- Vaste versus tijdelijke posities

- Interim-positie

- Positieladder

- Positiecongruentie (statusconsistentie)

- Positieveld

- Positieset

2. Rol

- Kenmerken

- Homo sociologicus

- Rollenset

- Rollenconflict (intern/extern)

- Rollattributen

3. Sancties

- Negatieve versus positieve sancties

- Moet-, plicht- en kanverwachtingen

4. Sociale controle

- Significante anderen/gegeneraliseerde anderen

- Identiteit versus sociale erkenning

Page 62: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

1

HOOFDSTUK 7: BEVOLKING

1. Inleiding

DEMOGRAFIE

Wetenschappelijke studie van de oorzaken en gevolgen

van de omvang, samenstelling, spreiding en groei van de

bevolking

Bevolkingsstructuur en –processen

Demo-grafie en demo-logie

BASISCOMPONENTEN

(1) Vruchtbaarheid

(2) Mortaliteit

(3) Migratie (niet op wereldschaal)

+ huwen, scheiden, verhuizen, wonen…

Onderlinge samenhang + interdisciplinaire wetenschap

DEMOGRAFISCHE VERGELIJKING

N(T) = N(0) + B[0,T] – D[0,T] + I[0,T] – E[0,T]

DEMOGRAFISCHE STRUCTUUR

Verdeling van bevolking naar relevante kenmerken

Geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, nationaliteit

Socio-economische kenmerken (bv. beroep)

Socio-culturele kenmerken (bv. opleiding)

DEMOGRAFISCHE PROCESSEN

Dynamiek van de bevolking

Via demografische gebeurtenissen (‘events’)

Page 63: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

2

RELEVANTIE DEMOGRAFIE – SOCIOLOGIE

(1) Evolutie van de wereldbevolking

- Geopolitieke verschuivingen?

- Voedselvoorziening?

- Quid genetisch gemanipuleerd voedsel?

- Uitputting van grondstoffen?

(2) Demografische gevolgen in enge zin

- Gevolgen voor huwelijk en echtscheiding

- Migratiepatronen

- Groeipotentieel van een bevolking

(3) Type en omvang van de socialezekerheidsuitgaven

- Leeftijdsspecifieke overheidsuitgaven

(4) Economisch

- Leeftijdsspecifieke consumptiepatronen

- Distributiestrategieën van bedrijven

(5) Stemgedrag

- Leeftijdsspecifiek stemgedrag

- Oppassen met extrapolatie

(6) Intergenerationele verhoudingen

- Aantal ‘samenlevende’ generaties

- Generatiespecifieke spanningen

- Pamperproductie (jong oud; oud jong)

(7) Man-vrouw verhouding

RELATIE DEMOGRAFIE EN SOCIOLOGIE

(a) Demografie maatschappij

Voorbeeld: daling vruchtbaarheid op relatie tussen ouders

en kinderen

(b) Maatschappij demografie

Voorbeeld: secularisatie op vruchtbaarheid

Demografie

Populaties: kunnen niet bestaan zonder sociale systemen

Sociologie

Sociale systemen: kunnen niet bestaan zonder populaties

(er moet interactie zijn)

STRUCTURELE KOPPELING

Ze volgen elk hun eigen logica, reproduceren zichzelf,

maar kunnen niet zonder elkaar bestaan

BEVOLKINGSSOCIOLOGIE

Hoe beïnvloeden populatiekenmerken en sociale

systemen elkaar wederzijds?

Page 64: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

3

2. Omvang van de bevolking

BEVOLKING

THEORIE

Bevolking = populatie = afgebakende verzameling

eenheden die aan een bepaald criterium voldoen

Afbakening

(a) Regionaal

(b) Temporaal

- Transversaal: op een bepaald moment (periodematen

en periodeanalyses)

- Longitudinaal: evolutie doorheen de tijd (cohortematen

en cohortenanalyses)

PRAKTIJK

Voorbeeld: Leuvense bevolking

(a) Officiële bevolking (bevolkingsregisters)

(b) Studenten

Wettelijke en feitelijke bevolking

BEVOLKINGSGROEI

Totale bevolkingsgroei

Natuurlijke groei (B – D) + migratoire groei (I – E) per

duizend van de bevolking

Nulgroei

Bevolkingsomvang van een land/regio verandert niet of

nauwelijks

Stabiele bevolking

De leeftijdsgeslachtsverhouding en de groeiratio

veranderen niet over de tijd

Stationaire bevolking

Stabiele bevolking met nulgroei

ECONOMIE EN BEVOLKING

Wanneer het bevolkingsaantal toeneemt, kan de

economie niet volgen, wat leidt tot verarming. Er moeten

dan teveel monden gevoed worden met te weinig

middelen.

Page 65: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

4

THOMAS R. MALTHUS

Boek

Essay on the Principle of Population

Problemen

(a) De bevolking groeit volgens een meetkundige reeks

(b) De economische bestaansmiddelen groeien volgens

een rekenkundige reeks

Oplossing

Bevolkingsgroei beperken

Positive checks: stijging van sterfte, hongersnoden en oorlog

Preventive checks (moral restraint): niet te vroeg trouwen

gecombineerd met seksuele onthouding binnen het

huwelijk

Tegenstander van de Poor Laws

Poor Laws: armen hebben geen recht op ondersteuning, want

ze komen niet tot de morele zelfbeheersing en hebben teveel

kinderen

EASTERLIN-HYPOTHESE

Personen uit grote geboortecohorten worden later

geconfronteerd met spanning op de arbeidsmarkt, hoge

werkloosheidscijfers… Daarom zullen zij minder kinderen

hebben

Personen uit klein geboortecohorten worden later

geconfronteerd met lage werkloosheidscijfers, meer

loontoename… Daarom zullen zijn meer kinderen hebben

Vraag?

Zal de vermindering van bevolkingsgroei die we vandaag

kennen leiden tot een daling van economische welvaart? Of is

een meer genuanceerde aanpak nodig en moet men een

onderscheid maken tussen korte- en langetermijneffecten?

Hypothese

Volgens deze visie leidt een kleine of negatieve

bevolkingsgroei tot afnemend dynamisme en minder

innovatie

R- EN K-STRATEGIE

Modellen van overleving en reproductie

Continuüm

Andere potentiële en effectieve groeiratio’s

Zie bijlage (tekening van konijn, rat, olifant, moeder…)

STERFELIJKHEID ECHT INKOMEN

VRUCHTBAARHEID

HUWELIJKSCIJFERS

VOEDSELPRIJS BEVOLKINGSAANTAL

+

+

+

-

-

-

-

Page 66: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

5

DEMOGRAFISCHE TRANSITIE

Overgang van hoge naar lage geboorte- en

sterftecijfers

Eerst: daling van sterftekansen, geboortecijfer blijft

hoog dus er is een forse bevolkingsgroei

Later: daling van geboortecijfer en een verminderde

bevolkingsgroei

Zie bijlage (grafiek met ‘cirkels’)

DEMOGRAFISCHE VOORUITBEREKENINGEN

De omvang van de toekomstige bevolking wordt

bepaald door geboorte, sterfte en buitenlandse migratie.

De demografische processen ontwikkelen niet los van

andere maatschappelijke omstandigheden, en dat is een

probleem. Het is hierdoor onduidelijk wat het verband is

tussen de demografische kerngegevens als geboorte,

sterft en migratie en andere maatschappelijke

ontwikkelingen. Verder speelt ook het netelige oorzaak-

gevolg-probleem een rol.

Page 67: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

6

3. De ongelijke geslachtsverhouding en de man-vrouwrelatie

3.1. Biologische achtergrond van de geslachtsverhouding

GESLACHTSVERHOUDING

Ongeveer evenveel (iets meer jongens)

Vrouwen bepalen bovengrens van het aantal

nakomelingen

Eicellen zijn minder talrijk dan sperma

Optimale darwinistische toestand van maximale

voortplanting?

Soorten of populaties versus individuen. Natuurlijke

selectie is de strijd van individuen om hun eigen

voortplantingssucces te optimaliseren.

FISHER

Wanneer één van de seksen schaarser is dan de

andere, hebben organismen die in het schaarse

geslacht investeren een groter reproductief succes

dan organismen die dat niet doen

3.2. Gevolgen voor het huwelijk

SEKSERATIO

Aantal mannen/Aantal vrouwen (per 100)

In hogere leeftijdscategorieën is de sekseratio lager.

Dat wordt veroorzaakt door de hogere mannensterfte

en het kleiner mannelijk migratiesaldo.

GUTTENTAG EN SECORD

Sociologische theorie over gevolgen van het

numerieke onevenwicht van mannen versus vrouwen

bij de geboorte (= kwantitatieve en kwalitatieve

gevolgen)

Normaal

Mannenoverschot versus vrouwentekort (= onevenwicht op

de huwelijksmarkt) = MARRIAGE SQUEEZE, HUWELIJKSKLEM

Minderheidssekse: dyadische macht (= vrouwen)

Meerderheidssekse: structurele macht (= mannen)

Overaanbod mannen: traditionele moederrol bewierookt,

veel huwelijken (op jonge leeftijd), en trouw in relatie is

belangrijk

Page 68: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

7

DYADISCHE EN STRUCTURELE MACHT

Een hoge sekseratio

Een hoge sekseratio vergroot de dyadische macht

van de vrouwen, maar activeert de structurele macht

van de mannen, waardoor de dyadische macht van

de vrouwen beperkt wordt.

Een lage sekseratio

Monogamie erodeert en men huwt minder en later.

De traditionele verzorgende moederrol wordt lager

gewaardeerd. Veel vrouwen zullen buitenhuwelijkse

ambities cultiveren en voor zichzelf zorgen. Zij streven

naar een hoge opleiding waardoor ze gestimuleerd

worden de structurele macht te herverdelen (= soort

feminisme).

Mannen kunnen kiezen tussen een veelheid van

vrouwen die gemakkelijk vervangbaar zijn, lager

gewaardeerd worden en minder dyadische macht

hebben.

Er is een verhoging van de eerste huwelijksleeftijd, een

toename van het aantal en het aandeel ongehuwd

blijvende en gescheiden mannen en een

vermindering van het aandeel hertrouwende

gescheiden en verweduwde mannen.

WAT HEEFT INVLOED OP DE SEKSERATIO?

(a) Geboorte- en sterftecijfer

(b) Externe gebeurtenissen (bv. oorlog)

(c) De evolutie van het geboortecijfer (bv. babyboom

of babybust)

Page 69: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

8

3.3. Gevolgen voor hertrouw

De sterftekans van mannen is op elke leeftijd hoger

dan die van vrouwen. Op middelbare leeftijd draait

de sekseratio om en dan wordt de eerste-

huwelijkskans en de hertrouwkans van mannen groter

dan die van vrouwen. Dat verschil neemt toe met de

leeftijd.

EERSTE-HUWELIJKSKANS: invloed van het mannenoverschot

bij de geboorte en de culturele normen bij het huwelijk

HERTROUWKANS: invloed van de hogere sterfte van

mannen

DIFFERENTIËLE STERFTEKANS NAAR GESLACHT

Zie bijlage (grafieken mannen en vrouwen)

Het ongelijk beschikbaar aantal mannen en vrouwen op

oudere leeftijd beïnvloedt hun verschillende hertrouwkans.

Maar het verschillend hertrouwgedrag van mannen en

vrouwen beïnvloedt het aantal beschikbare en huwbare

partners. Onafhankelijk van het beschikbaar aantal, is de

hertrouwkans van mannen groter dan die van vrouwen. Het

al aanwezige vrouwenoverschot wordt daardoor nog

versterkt. Nog een versterkende factor is dat ook bij

hertrouw de culturele norm speelt dat de man liefst een

paar jaar ouder is dan de vrouw, alhoewel hier ruimte is

voor afwijkingen.

Marriage squeeze is bij hertrouw omgekeerd in vergelijking

met eerste huwelijken

Zie bijlage (grafiek gescheiden of weduwe/naar)

De hertrouwintensiteit van weduwnaars is hoger dan die

van weduwen. Dit verschil is vrij klein en geen

weerspiegeling van het grote aantalverschil tussen

weduwen en weduwnaars. Er speelt ook een culturele

factor: meer sociale weerstand tegen hertrouw van

weduwen (idealiseren van vroegere partner)

De hertrouwintensiteit van gescheidenen is hoger dan die

van verweduwden en zelfs hoger dan de eerste-

huwelijkskans van nooit eerder gehuwden. De ratio tussen

het beschikbare aantal mannen en vrouwen speelt een

kleinere rol in de hertrouwkans. Er moet wel rekening mee

gehouden worden dat de sterfte onder gescheiden

mannen hoger is dan onder gescheiden vrouwen en dat de

hertrouwkans van oudere gescheiden mannen dus hoger is

dan die van oudere gescheiden vrouwen.

Probleem

Bij veel gescheiden koppels spreken kinderen mee en tegen

over hertrouw. Vooral de vrouwen ondervinden hiervan

‘hinder’ omdat zij vooral het hoederecht krijgen.

In andere gevallen kan de aanwezigheid van kinderen

allerlei problemen veroorzaken die hertrouw aanmoedigen

of bespoedigen. Ongehuwd samenwonen heeft hier de

voorkeur boven hertrouw.

Page 70: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

9

3.4. Conclusie

Als er om een of andere reden een systematische

voorkeur ten gunste van jongens of meisjes zou

ontstaan, zal de sekseratio veranderen. Deze

verschuiving brengt veranderingen teweeg in alle

sociale en demografische verhoudingen en

ontwikkelingen. ‘Begrijpbare’ micromotieven van

ouders kunnen over één of een paar generaties

onbedoelde en ongewilde macrosociale ‘echo-

effecten’ hebben. Sommige daarvan zijn

maatschappelijk discriminerend en ethisch

onaanvaardbaar.

Alle verantwoordelijken uit politieke en

wetenschappelijke wereld moeten alert blijven voor

de op korte termijn onbeduidende, maar op lange

termijn ingrijpende gevolgen van veranderingen van

de sekseratio.

Page 71: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

10

4. Leeftijd

4.1. Ontgroening en vergrijzing

LEEFTIJD

Brede impact op individueel en geaggregeerd niveau

Leeftijdsstructuur

Samenstelling van de bevolking naar leeftijd die

grafisch voorgesteld wordt (per geslacht) in een

leeftijdspiramide

Leeftijdsdraagkracht

Afhankelijk van de verhouding nog niet actieven (0 –

14/19 jaar) met actieven (15/20 – 59/64 jaar) en met

niet meer actieven (60/65 jaar en meer) krijg je

verschillende maten:

(a) GROENE DRUK

Nog niet actieven/actieven

(b) GRIJZE DRUK

Niet meer actieven/actieven

(c) DEMOGRAFISCHE DRUK

Groene + grijze druk

(d) SENILITEITSINDEX

Grijze druk/groene druk

(e) AFHANKELIJKHEIDSRATIO

(nog niet actieven + niet meer actieven)/actieven

ONTGROENING

Afname aantal en aandeel jongeren

VERGRIJZING

Toename aantal en aandeel ouderen

Zie bijlage (tabel geschatte leeftijdsverdeling in

toekomst)

- Dubbele vergrijzing of vergrijzing binnen de vergrijzing

- Toename aandeel vrouwen

LEEFTIJDSPIRAMIDE

(a) EXPANSIEF MODEL

Brede basis jongeren en aandeel dat elke hogere

leeftijd kleiner wordt

Oorzaak: groeiende bevolking

(b) KRIMPMODEL

Basis is smaller dan middengroep

Oorzaak: dalende vruchtbaarheid

(c) STATIONAIR MODEL

Basis blijft ongeveer gelijk, vanaf middelbare leeftijd

versmalt de piramide met toenemende leeftijd

Page 72: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

11

VEROUDERINGSINDEX

De verhouding van het aantal ouderen tot het aantal

jongeren.

AFHANKELIJKHEIDSRATIO

De verhouding van de bevolking in de

leeftijdscategorie 60 jaar en meer tot de bevolking in

de leeftijdscategorieën die meestal een

beroepsactiviteit uitoefenen (20 – 59 jaar). Deze maat

geeft weer hoeveel personen op actieve leeftijd de

pensioenlast dragen van de ouderen.

DE VEROUDERING VAN DE VEROUDERING

De verhouding van de bevolking in de leeftijdsgroep

80 jaar en meer tot deze van de leeftijdsgroep 60 jaar

een meer.

DE SENIORBOOM

De daling van het aantal geboorten en de langere

levensverwachting leiden tot veroudering van de

bevolking. Bovendien neemt het aantal

hoogbejaarden toe. Dat vergrijzing binnen de

vergrijzing. Daardoor zal het overwicht van de

vrouwen ook verder toenemen, want ze hebben een

hogere levensverwachting. Ook het aantal

alleenstaanden neemt toe, een groep die bij

toenemende hulpbehoevendheid meer en meer

beroep zal doen op professionele zorgverstrekkers. Dat

wordt niet uitbetaald door de bestaande

ziekteverzekeringen en kan door de hoge kost niet

gedragen worden door het individueel pensioen.

Page 73: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

12

4.2. De leef- en woonsituatie van de bejaarden

De burgerlijke staat, de beschikbaarheid van

verwanten en de leeftijd speelt een rol in de

leefsituatie van bejaarden.

Er is een groot risico op vereenzaming. Wie

samenwoont is minder eenzaam en gelukkiger.

Nooit gehuwde en gescheiden bejaarden ontvangen

minder emotionele en instrumentele steun dan

verweduwde bejaarden. Dit verschil is te wijten aan

de netwerkomvang.

Voor de nooit gehuwde bejaarden of bejaarden uit

kleine gezinnen is het sociaal netwerk van groot

belang.

Page 74: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

13

4.3. Gezonde levensverwachting

SOORTEN ZIEKTEN

(a) Infectueuze en parasitaire ziekten

(b) Chronisch degeneratieve aandoeningen

Hartkwalen, kanker, verlammingen…

MULTIPATHOLOGIE

Een zwaarder, soms langer ziekteproces waarmee ook

anderen uit de directe sociale omgeving worden

geconfronteerd.

GEZONDHEIDSVERWACHTINGSCHATTING = GV-

SCHATTING)

Een maat die het verwachte aantal gezonde

levensjaren meet. De levensverwachting wordt dan

opgedeeld in een periode van gezondheid en een

periode van ongezondheid.

De gezonde levensverwachting heeft meerdere

dimensies: stoornissen, beperkingen en handicaps.

Daarenboven is er de objectieve meetbare

gezondheid en de subjectieve geschatte gezondheid.

QUALITY OF LIFE

Vrouwen hebben bij de geboorte een hogere

levensverwachting dan mannen, maar naar

verhouding ook een groter aantal ongezonde jaren.

Page 75: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

14

5. Generaties

LEEFTIJDSGROEP

De verzameling mensen van dezelfde leeftijd

Een sociaal product en een sociale constructie

Zeer uiteenlopende belangen

Conflict

(a) Maatschappelijke positie

De plaats die groepen innemen binnen het bestaande

systeem van sociale stratificatie

(b) Culturele positie

De wijze waarop men zichzelf en anderen in de samenleving

ziet, en hoe men denkt dat anderen hierover oordelen. Het

gaat hier om evaluatie en waardering

5.1. De mens in een generatie

DRIE GROEPEN

(1) De groep geboren voor WO II

(2) De babyboom generatie na WO II (= protest)

(3) De groep geboren na 1960 (= verloren)

Kenmerken

De leden kunnen onmogelijk allemaal met elkaar

interacteren of communiceren

De leden kunnen gemeenschappelijke waarden,

normen en belangen hebben

Tijdelijke of duurzame samenhorigheid

De leden zijn vreemd van elkaar

Hun ervaringen verschillen en al datgene waarover een

vroegere generatie zich danig opwond, is voor de volgende

generatie vaak niet meer dan een anekdote of historisch

versiersel

Protestgeneratie versus verloren generatie

(a) Protestgeneratie (= 2)

Culturele revolutie, economische vooruitgang, veel onderwijs,

onburgerlijke waardeoriëntatie, vrijere seksuele moraal,

nieuwe sociale en politieke bewegingen, ecologische

vraagstukken, grote werkloosheid (’70 – ’80)…

(b) Verloren generatie (= 3)

Veel onderwijs, minder radicaal maatschappijhervormend,

vooral persoonlijke ontwikkeling, structurele werkloosheid,

grote politieke passiviteit…

Page 76: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

15

5.2. Een generatie in de mens

De evolutie en het aandeel van de verschillende

leeftijdsgroepen, ligt mede aan de basis van sociale

spanningen tussen deze groepen.

DIFFERENTIËRING EN SEGMENTERING

Er ontstaan leeftijdsspecifieke handelings- en culturele

patronen (= vergroting van de sociale afstand met nieuwe

patronen van sociale marginalisering, achterstand en

achterstelling)

DE MEERZINNIGE BETEKENIS VAN LEEFTIJD

3 EFFECTEN

(1) Leeftijdseffecten

Consumptie, sparen en inkomen verschillen in functie van

leeftijd. Deze effecten hangen nauw samen met de

levenscyclus.

(2) Generatie-effecten

De gedragsverschillen tussen jongeren en ouderen

veranderen doorheen de tijd. Het geheel van

omstandigheden die een generatie meemaakt bij het

doorlopen van de levenscyclus.

Verschillen tussen leeftijdsgroepen worden verklaard door

verwijzing naar hun socio-economische leefsituatie, vroeger

en nu.

(3) Periode- of tijdseffecten

Bijvoorbeeld: het spaargedrag verschilt naargelang de

economische conjunctuur.

ALGEMEEN

De betekenis van leeftijd verschilt ook doorheen de

tijd en van cultuur tot cultuur.

VERJONGING VAN DE VEROUDERING

De gezondheidstoestand van de huidige bejaarden is

beter dan de vroegere

Page 77: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

16

DE JONGEREN VERSUS OUDEREN VANDAAG

ASPECT 1

De lage status en relatieve machteloosheid leidt ertoe

dat in perioden van economische neergang de

negatieve gevolgen ervan op hen worden

afgewenteld en dat in tijden van voorspoed de

positieve gevolgen hen in mindere mate bereiken dan

volwassenen.

Verklaring?

De zorg voor het welzijn van de ouderen is voor een goed deel

een overheidsaangelegenheid geworden. De zorg voor het welzijn

van jongeren is beperkt tot de gezinnen. Daar staat tegenover dat

gezinnen minder dan vroeger in staat zouden zijn om al sociaal en

emotioneel vangnet voor jongeren te fungeren.

ASPECT 2

De toegang tot de arbeidsmarkt is fors bemoeilijkt

door de grote groep oudere actieven

Afkeer van positietoewijzing met leeftijd en/of anciënniteit

Voorkeur voor positietoewijzing met kennis en kunde

Verklaring?

Maatschappelijke omstandigheden zorgen ervoor dat

positieverwerving belangrijker is dan positietoewijzing.

ASPECT 3

Vooral oudere bevolkingsgroepen bieden weerstand

tegen de nieuwe communicatietechnieken.

Verklaring?

De sterke kennisconcentratie van de nieuwe technologieën bij

jongeren zorgt ervoor dat de spanning tussen leeftijdsgroepen een

eigen accent krijgt. Het kennis- en het machtscentrum valt in veel

instellingen niet samen. Het is de maatschappelijke ordening van

posities die resulteert in een toenemend individueel

frustratiegevoel.

ASPECT 4

De vergrijzing zorgt voor veranderingen in de

prijsverhoudingen. Ontgroening kan dus leiden tot

afvlakking van de inkomensprofielen omdat het loon

van jongeren relatief stijgt, terwijl dat van ouderen

daalt.

ASPECT 5

De stijging van het inkomen gaat gepaard met een

daling van het kinderaantal

Verklaring?

De kosten van kinderen stijgen relatief sneller dan het inkomen,

omdat men sterk investeert in zogenaamde opportunity-kosten

(bv. opleiding)

Page 78: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

17

5.3. Gevolgen van veroudering

A. PENSIOENEN EN GEZONDHEIDSZORG

Een ander terrein waar zich spanning tussen

leeftijdsgroepen laat voelen is het pensioenstelsel.

Dit komt doordat deze sector van de sociale

zekerheid zeer gevoelig is voor demografische

ontwikkelingen.

Voor de 20e eeuw

Zorg voor zwakkere generaties vond plaats in

natura en op vrijwillige basis

Tijdens de 20e eeuw

Er zijn wettelijke voorzieningen uitgebouwd voor

verplichte inkomensoverdracht. Dit betekent dat

de betekenis van kinderen als investering in de

toekomst aan belang inboet, op microsociologisch

niveau. Je krijgt immers allemaal een uitkering, of je

nu veel kinderen hebt of niet.

Op macrosociologisch niveau blijft men

afhankelijke van de volgende generatie want het

is met hun bijdrage dat de pensioenen worden

betaald (= REPARTITIE- OF OMSLAGSTELSEL)

Probleem

De actieve bevolking zal de komende 20 jaar niet

afnemen omdat de daling van de mannelijke

beroepsbevolking gecompenseerd zal worden

door toename van vrouwelijke beroepsbevolking.

Het aantal pensioentrekkenden zal sterk

toenemen. Daardoor zal de actieve bevolking

meer moeten bijdragen om die pensioenlast nog

te kunnen dragen.

De toekomstige bejaarden zullen bovendien

hogere pensioenen ontvangen dan hun

voorgangers omdat

(1) De pensioenen die na 1955 zijn opgebouwd, niet

meer berekend zijn op basis van forfaitaire

bezoldigingen, maar op basis van werkelijke

bezoldigingen

(2) Het aantal gezinnen met 2 pensioenen toeneemt

(3) Het ambtenarenkorps veroudert

Men vraagt zich steeds vaker af of het huidige

systeem nog wel uit te houden blijft, omdat de

vergrijzing sterk toeneemt. Daarom stelt men vaak

voor het huidige repartitiesyteem te vervangen

door een systeem van kapitalisatie of

fondsvorming (= individuen bouwen zelf hun

toekomstig pensioen op)

Page 79: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

18

De 3 pijlers van het Belgisch pensioenstelsel

(1) Het wettelijk pensioen

(2) Het aanvullend pensioen: verschil tussen loon

en pensioen aanvullen (men spaart er zelf

verplicht voor als men nog actief is)

(3) Pensioensparen: privé

Vergrijzing betekent meer verzorging

Om kosten te besparen heeft men in het verleden

zo veel mogelijk ouderen proberen thuis e houden.

Nochtans is mantelzorg vaak best te organiseren,

maar door de verkleining van het

verwantschapsnetwerk zal dit in de toekomst

minder het geval zijn.

Intergenerationele solidariteit en informele hulp

VERSUS

Professionele, specialistisch-geriatrische en/of

intramurale hulp

B. VERGRIJZINGFOBIE VERSUS MENSELIJK KAPITAAL

Veroudering als ziekte???

Er is ook een totaal andere kijk mogelijk= er ligt hier

een enorm kapitaal te rapen (als arbeidsreserve,

als inspirerende bron voor cultuur en als denktank

voor maatschappelijk advies). Men moet ouderen

sociaal zinvolle rollen aanbieden. Bovendien

spelen ze een sleutelrol bij kinderopvang.

De overheid is er gevoelig voor de

bejaardenpolitiek

De bejaarden vormen een grote electoraal

belangrijke groep. Bij jongactieven kan de frustratie

ook oplopen

Page 80: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

19

C. CONSUMPTIE EN HUISVESTING

Naast kwantitatieve vergrijzing is er sociologische en

culturele verjonging: goede gezondheid, nieuwe

levensstijlen en statussymbolen.

Omdat consumptiepatronen migreren van de ene

leeftijdsgroep naar de andere, is het lastig terzake

verschuivingen te voorspellen

Met stijgende leeftijd daalt de gemiddelde

gezinsbesteding, maar stijgt het aandeel van de

uitgaven aan huur en wonen.

Gezondheidsbeleid

Aandacht voor verschillen naar sociaal-economische

status, kan een opname in een verzorgingsinstelling

uitstellen

Huisvestingbeleid

Aandacht voor woningaanpassing en

woningherinrichting

Wetenschappers

Studies naar woonomstandigheden,

huisvestingservaringen en de wensen van de bejaarden,

binnen als buiten de tehuizen, zijn wezenlijk voor de

uitwerking van een gericht bejaardenbeleid.

Er moet werk gemaakt worden van de inventarisatie

van de moeilijkheden en mogelijkheden van niet-

geïnstitutionaliseerde bejaarde.

D. VEROUDERING VAN DE BEROEPSBEVOLKING

In de voorbije decennia is de deelname van

ouderen aan het arbeidsproces gedaald, terwijl

die van vrouwen gestegen is. Daardoor is de

beroepsbevolking minder vergrijsd dan de totale

bevolking

De productiviteit neemt toe tot 35/40 jaar, daarna

vermindert ze terug. Het hangt niet enkel van

leeftijd af, maar ook van ziekte, beschikbare

kennis…

De productiviteitscurve valt niet samen met de

beloningscurve. Gemiddeld neemt het loon toe

met stijgende anciënniteit. De jongeren worden

ondergewaardeerd en de ouderen

overgewaardeerd, maar door de ontgroening is er

een verminderde instroom van jongeren, wat

gunstig is voor hun loon.

Over de negatieve gevolgen van veroudering

mag je niet te hard overdrijven. Creativiteit kan

door permanente vorming levendig gehouden

worden.

Page 81: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

20

6. Kinderen: demografisch grondvlak

6.1. De ooievaar in cijfers

Het tekort aan geboorten speelt een belangrijke rol in de

problemen in verband met de financiering van de

bevolkingsveroudering. Dat wil echt niet zeggen dat het

opvoeren van het geboortecijfer een goede oplossing zou

zijn!

Over een lange periode beschouwd laat het aantal

geboorten per jaar in België vrij grote verschillen zien. Dat

Brussel hoger scoort dan zijn bevolkingaandeel heeft te

maken met de aanwezigheid van het grote aantal

vreemdelingen.

BRUTO-GEBOORTECIJFER

Een verschil in bevolkingsveroudering tussen de

gewesten komt hierin tot uiting

= Aantal geboortes (in jaar) / bevolking (1000)

ALGEMEEN VRUCHTBAARHEIDSCIJFER

Het aantal levendgeborenen dat vrouwen tussen 15

en 49 jaar ter wereld brengen / dat aantal vrouwen

LEEFTIJDSSPECIFIEK VRUCHTBAARHEIDSCIJFER

Het aantal levendgeborenen per leeftijd

TOTAAL VRUCHTBAARHEIDSCIJFER

De som van de leeftijdsspecifieke

vruchtbaarheidscijfers

Periodemaat

Het gaat om de waarneming van de geboortefrequentie in

een bepaald kalenderjaar. Het geeft enkel een goed beeld

als er geen verschuiving optreedt in de timing van de

vruchtbaarheid. Ook de frequentie en de timing van

huwelijkssluiting en –ontbinding spelen een belangrijke rol

VERVANGING VAN GENERATIES

Als 100 vrouwen 100 meisjes ter wereld brengen die zich

kunnen voortplanten. Daartoe moeten 100 vrouwen in de

westerse wereld gemiddeld 210 kinderen hebben.

OORZAKEN VAN DALING VAN VRUCHTBAARHEID

De jongste groepen gebruiken meer anticonceptiva en

hebben een lagere onderwijsparticipatie

De oudere groepen krijgen vaak niet meer dan 2

kinderen

Het % bewust kinderloze paren stijgt

Uitstel is een gedeeltelijke oorzaak

Scheiding (= interim-periode van verlaagde

vruchtbaarheid)

Page 82: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

21

6.2. Verklaringsmodellen

ECONOMISCHE THEORIE: EASTERLIN-HYPOTHESE

Sommigen beweren dat de economische crisis aan de

basis ligt van de daling van de vruchtbaarheid.

Micro-economische nutscalculus v. koppels/vrouwen

Tegenargumenten

(1) De daling van het geboortecijfer is bijna een

decennium eerder begonnen dan de economische

crisis

(2) De daling is het grootst in de landen waar de

economische crisis het minst voelbaar geweest is

Verklaring

De ‘new home economics’ benadering

De betekenis voor vrouwen van de toegenomen

buitenhuisarbeid heeft het inkomen van vrouwen

verhoogd, waardoor de kost van kinderen

onrechtstreeks is vergroot. Hoe hoger de kost van de

kinderen, hoe lager de vruchtbaarheid.

Grote geboortecohorten: minder kinderen

Spanning op arbeidsmarkt

Hoge werkloosheid

Minder loontoename...

Kleine geboortecohorten: meer kinderen

Easterlins visie

Vruchtbaarheid verloopt cyclisch. Wanneer zich een

naar omvang grote generatie op de arbeidsmarkt

aanbiedt, vergroot de onderlinge concurrentie. Dat

bemoeilijkt de intredekansen en zo zal ook de groep

haar vruchtbaarheidskansen beperken. Er volgt dus

een naar omvang kleinere generatie en de

concurrentie op de arbeidsmarkt wordt kleiner en de

vruchtbaarheid kan opgevoerd worden.

Het relatief inkomen van Easterlin

= potentieel inkomen / materiële aspiraties

De ratio van het potentieel inkomen van een koppel

ten opzichte van het niveau van de materiële

aspiraties. Hoe hoger het inkomen, hoe meer kinderen

men zal hebben. Deze hypothese biedt een verklaring

voor de stijging van de geboortecijfers na WO II en

voor de daling sinds 1964.

Problemen?

Gaat het hier om een correlationeel of een causaal

verband? Er kan namelijk een antecedente variabele

in het spel zijn!

Page 83: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

22

MODERNISERINGSTHEORIEËN

Brede maatschappelijke waardeontwikkelingen

(‘modernisering’) en de zich in functie daarvan

wijzigende betekenis van (het hebben van) kinderen.

Individualisatie

Het stuwende mechanisme achter de recente

vruchtbaarheidsontwikkeling is een geseculariseerd

individualisme.

Er zijn 2 belangrijke verschuivingen in het

waardesysteem van de westerse geïndustrialiseerde

samenlevingen

(1) Secularisering

(2) Opkomst van een postmaterialistisch

waardesysteem: hier staan de sociale en

persoonlijke groei centraal (hierdoor daalt de

vruchtbaarheid)

6.3. Het grondvlak als draagvlak

Er is in de 20ste eeuw geen bevolkingsgroei. Men hoort

daarover negatieve dingen, wat eigenaardig is

omdat minder dan 20 jaar geleden de club van Rome

zei dat er een forse daling van het geboortecijfer

nodig was. De milieukost van elke nieuwe baby werd

gemeten.

Van de voorgestelde maatregels is nauwelijks iets

gerealiseerd en toch is het geboortecijfer enorm

gedaald. Nu willen mensen die de zaak economisch

bekijken, de geboorte terug doen toenemen. Maar

anderen zeggen dat dit ecologisch niet verantwoord

is.

Conclusie

Bij problemen zoals (over)bevolking, energie,

grondstoffen… is het cruciale probleem niet van

kwantitatieve aard. Vooral de maatschappelijke

ongelijkheid speelt een grote rol, het is namelijk een

kwestie van maatschappelijke verhoudingen.

Page 84: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

23

7. Sterfte

7.1. Magere hein in cijfers

BRUTOSTERFTECIJFER

Het aantal sterfgevallen in een bepaald jaar per 1000

inwoners

LEEFTIJDSSPECIFIEKE STERFTECIJFERS

De sterftekans bij de geboorte ligt heel hoog, rond 1

jaar daalt ze aanzienlijk om een dieptepunt te

bereiken op 12-jarige (meisjes) en 10-jarige (jongens)

leeftijd. Daarna stijgt de sterftekans weer.

Bij mannen van 15 tot 30 jaar ligt de piek het hoogst,

hier ligt de sterftekans van mannen en vrouwen het

verst uit elkaar. Dit is vooral te wijten aan externe

doodsoorzaken (auto- of motorongeluk)

MOEDERSTERFTE

Aantal vrouwen dat overlijdt aan

zwangerschapscomplicaties per 100000 geboortes

OORZAAKSPECIFIEKE STERFTE

Aantal sterfgevallen ten gevolge van een bepaalde

ziekte, letsel of aandoening per 100000 inwoners

Aandeel doodsoorzaak op alle overlijden of per leeftijd

FATALITEITSRATIO OF MORTALITEITSINCIDENTRATIO

Proportie personen met een bepaalde ziekte die

binnen een bepaalde periode (meestal een jaar)

overlijden aan die ziekte

BRUTOZUIGELINGENSTERFTE

Overlijden van kinderen jonger dan 1 jaar per 1000

levendgeborenen in een bepaald jaar:

Eersteweeksterfte – Eerstemaandsterfte – Postneonatale sterfte

PERINATALE STERFTE

Mortinataliteit (= doodgeboorte) + eersteweeksterfte

KINDERSTERFTE

Overlijden van kinderen jonger dan 5 jaar per 1000

levendgeborenen in een bepaald jaar

Page 85: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

24

7.2. Levensverwachting

Het gemiddeld aantal jaren (of maanden) dat een

individu van een bepaalde leeftijd nog kan

verwachten als de leeftijdsspecifieke sterftekansen

van een bepaald jaar voor de rest van zijn/haar leven

van toepassing blijven

Rond 1990 was de levensverwachting bij geboorte in België

veel lager dan tegenwoordig. In ander landen liggen deze

verschillen hoger of lager, wat er op wijst dat niet enkel

biologische factoren, maar ook maatschappelijke factoren

een rol spelen.

Hierbij denkt men in de eerste plaats aan seksespecifieke

rolpatronen. Mannen roken en drinken meer, voeren vaker

gevaarlijk werk uit…

Hoogste levensverwachting in Vlaanderen, laagste in

Wallonië (oorzaak: socio-economische factoren)

VERLOREN POTENTIËLE LEVENSJAREN

Aantal jaren dat verloren gaat door voortijdige sterfte

(ten opzichte van levensverwachting)

STERFTETAFEL (VAN GEBOORTECOHORTE)

Leeftijdsspecifieke sterfte- en overlevingskansen op

basis van reële waarnemingen

OVERLEVINGSBONUS

Extra levensverwachting die samenhangt met

stijgende leeftijd

GEZONDE LEVENSVERWACHTING

Het geschatte aantal ‘volledig gezonde’ levensjaren

Page 86: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

25

7.3. Langer leven is langer dicht bij de dood

Het veranderd sterftepatroon heeft ook consequenties

voor de gezinsstructuur.

(a) Een groter aantal vrouwen overleeft bijvoorbeeld

langer dan de echtgenoot en het weduwschap

duurt ook alsmaar langer.

(b) Een toename van de hoeveelheid ziekte onder de

bevolking

Het aantal sterfgevallen door besmettelijke en

parasitaire ziekten is sterk teruggedrongen, maar de

kans op chronisch degeneratieve aandoeningen is

toegenomen, multipathologie

Ziekte, pijn en dood waren vroeger veel directer in de

dagelijkse omgang aanwezig. Dit verschilt van de huidige

situatie, waar ziekte en dood zijn teruggedrongen tot een

laat stadium van de levenscyclus en waar pijn meestal

beheersbaar is. Toch raken bejaarden en stervenden in het

bijzonder vaak geïsoleerd van deze samenleving, waar

geen plaats meer is voor ziekte en dood.

Door medische tussenkomst sterven veel mensen

tegenwoordig heel geleidelijk. Met de toename van

gebrekkigheid wordt men meer en meer van de levenden

gescheiden, maar wordt men er tegelijkertijd meer

afhankelijk van. Dit beïnvloedt de beleving van de dood,

voor levenden en stervenden.

MORBIDITEIT

Verzamelterm voor ziektes, kwalen, aandoeningen,

verwondingen en invaliditeit

Incidentie

Aantal nieuwe gevallen van een ziekte in een

bevolking in een bepaalde periode (meestal een jaar)

per 1000 inwoners (soms ook personen)

Attack rate

Cumulatieve incidentie

Ziekteprevalentie

Aantal gevallen van een bepaalde ziekte op een

bepaald moment per 1000 inwoners

(levensloopprevalentie)

Gezondheidsindex

Numeriek synthese van de gezondheidstoestand van

een bevolking

Zuigelingen en kindersterfte, incidentie van bepaalde

ziektes, indicatoren over onder meer roken,

alcoholgebruik, druggebruik, overgewicht en

lichaamsbeweging

Page 87: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

26

8. Buitenlandse migratie

8.1. Situering

Minder goede informatie dan over geboorte en sterfte

Verschillende soorten migratie

(a) Binnenlandse of interne migratie

(b) Buitenlandse of externe migratie

IMMIGRATIECIJFER

Aantal personen dat op een bepaalde bestemming

aankomt per 1000 inwoners van de

bestemmingslocatie in een bepaald jaar

EMIGRATIECIJFER

Aantal personen dat uit een bepaalde regio vertrekt

per 1000 inwoners van de vertreklocatie in een

bepaald jaar

MIGRATIEOVERSCHOT (= MIGRATIESALDO OF

NETTOMIGRATIE)

Verschil tussen immigratie en emigraite

MIGRATIE VERSUS AANDEEL VREEMDELINGEN

Aangroei vreemdelingen door migratie of geboorte

(tweede/derde/… generatie vreemdelingen)

Naturalisatie

Tweede/derde/… generaties

BELEID AFHANKELIJK VAN OMVANG MIGRATIE OF

VREEMDELINGENAANTAL

Integratiebeleid versus

Onthaal/terugkeerbeleid

Minderhedenbeleid (subgroepvorming)

8.2. België: immigratieland van vreemdelingen

Zie grafieken

8.3. Aantal en aandeel

Zie grafieken

Page 88: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

27

9. Een krimpende bevolking?

Een stabiele bevolking is een oude bevolking. De komende problemen

zijn daarmee dus niet automatisch opgelost. Bovendien heeft dit

uitgangspunt tot gevolg dat nu ingegrepen moet worden om

vergrijzing en ontgroening tegen te gaan. Wat meteen de vraag

oproept of dat moet gerealiseerd worden via een opener

immigratiebeleid of via een pronatalistisch beleid.

In een stationaire bevolking is het aantal geboorten en het aantal

sterfgevallen van jaar tot jaar even groot en is er geen migratie-effect

op de bevolkingsopbouw. De omvang van de bevolking verandert

niet, evenmin als de leeftijdssamenstelling. Aangezien de

bevolkingsomvang gelijk blijft, moeten er evenveel mensen bijkomen

als dat er overlijden, dit kan door geboorte of immigratie.

Men kan best de huidige stationaire bevolking van België behouden

omdat de meeste sociale en economische sectoren zich aan deze

situatie hebben aangepast. Bovendien is het gemakkelijk voor het

beleid, want men moet niet voortdurend aanpassingen aanbrengen in

functie vaan leeftijdsverschuivingen.

Een stationaire bevolking lost de komende scoiaal-demografische en

economische problemen van veroudering en krimpende bevolking niet

op. Men zal dus moeten kiezen voor een opener immigratiebeleid of

een pronatalistisch beleid. De ervaring van andere landen met dit

laatste leert dat de vruchtbaarheid zich nauwelijks laat dicteren, wat

nog niet betekent dat dit in de toekomst niet zo kan zijn. Meestal zijn de

mogelijkheden van de overheid om een pronataal beleid te voeren

beperkt tot financiële tussenkomst. Het effect hiervan is reëel, maar

marginaal, zelfs wanneer de tussenkomst substantieel is. Maar er zijn ook

nog andere pronatalistische ingrepen mogelijk (gemakkelijker betaalde

buitenhuisarbeid met gezinsverantwoordelijkheden combineren:

zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof, kinderopvang…)

Ook over immigratie is weinig met zekerheid te zeggen, mede omdat

ze zo gevoelig zijn voor economische ontwikkelingen. Het is niet

denkbeeldig dat, wanneer zich een economisch motief aandient, het

toelatingsbeleid in België weer opener wordt. Vanuit het perspectief

van de arbeidsmarkt heeft een immigratiebeleid als voordeel van

onmiddellijke effecten, wat niet zo is voor een geboortebevorderend

beleid.

Terwijl men zich in West-Europa zorgen maakt over de toekomstige

vergrijzing, wordt het demografisch wereldbeeld gekenmerkt door

extreem hoge groeicijfers. En al het duivelse van deze wereld zou

daarmee samenhangen: luchtverontreiniging, armoede, honger… Dat

betekent meer zieken, meer zwakkelingen…

De ironie wil dat ons demografisch tekort opgevangen kan worden

door het demografisch overschot in derde-wereldlanden. Wie zal

(mag) komen en met hoeveel? En wat doet men met de etnische

sociale virus die nu al geactiveerd is? Het westen heeft ook geen oude,

zwakke en zieke analfabeten nodig, maar gezonde, goed opgeleide

jongeren. Maar laat men alleen de gezonde, hoger opgeleiden toe,

dan zinken de ontwikkelingslanden nog verder weg in de economische

puinhoop en een sociaal moeras. Selectieve migratie is een vergiftigd

geschenk.

Demografische ontwikkelingen spelen een sleutelrol bij de bepaling van

de omvang en de karakteristieken van de beroepsbevolking. De term

beroepsbevolking is nauw verwant met het arbeidsaanbod. Men

bedoelt daarmee zowel de effectief tewerkgestelde bevolking als de

werkzoekende niet-werkende bevolking. De beroepsbevolking bevat

dus alle personen tussen en 14 en 65 jaar die zich op een bepaald

moment op de arbeidsmarkt aanbieden of willen aanbieden. De

omvang hiervan wordt bepaald door het bevolkingsaantal en de mate

van tewerkstelling.

Page 89: HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN · 2016. 3. 22. · HOOFDSTUK 2: HISTORIEK VAN HET SOCIOLOGISCH DENKEN 1. Situering 19de eeuw (a) Sociologie = empirische wetenschap

28

10. Conclusie

Streven naar een stabiele bevolking?

Streven naar een stationaire bevolking?

Open immigratiebeleid en/of pronatalistisch beleid om krimpende bevolking tegen te gaan?

Demografisch tekort versus demografisch overschot op wereldschaal

2010: sleuteljaar

Verschillen tussen gewesten: gevolgen op economisch, politiek, sociaal en cultureel vlak

Ontgroening en vergrijzing: toename collectieve financiële last

Belang gezin: huwelijkscijfers, huwelijksleeftijd, echtscheidingscijfers, hertrouwintensiteit, toename ongehuwd samenwonen…