Het slijk der aarde, drukproef 6-12-04

5
jaargang 10 | november 2004 139 Inleiding De overheid heeft vele jaren onderzoek gedaan en beleid gemaakt om het probleem van het achterstallige baggerwerk te kunnen oplossen. In de rijksnota’s (Tweede Kamer, 1993-1994; V&W, 1993; V&W, 1998) zijn plannen gepresenteerd voor de verwijdering van verontreinigde waterbodems. Volgens deze plannen zou van de klasse 2, 3 en 4 specie jaarlijks vanaf 2000 circa 20% verwerkt moe- ten worden tot herbruikbare grondstoffen, zoals grond, zand en grind. Ondanks het voornemen de verwijdering en verwerking ter hand te nemen, bleef de realisatie achter bij de planning. Nieuwe inventarisaties bij alle waterbeheerders en analyses van oplossings- richtingen werden uitgevoerd in het kader van het Tien Jaren Scenario waterbodem (AKWA, 2001). Daaruit blijkt dat de overheid verwacht dat van de ca 150 miljoen m 3 niet verspreidbare specie ca 16 miljoen m 3 wordt verwerkt, terwijl de rest (134 miljoen m 3 ) wordt gestort. Met een thans beschikbare stortcapaciteit van zo’n 46 miljoen m 3 (AKWA, 2001) dreigen beleidsdoelstellingen nog steeds niet gehaald te worden: 1. Er is meer stortcapaciteit nodig dan nu voorhanden is 2. De verwerkingsdoelstelling van 20% dreigt nog steeds niet gehaald te worden. Wat gaan we dus doen met deze bagger.Gaan we investeren in ver- werking, zodat we nog wat van die specie gebruiken en primaire oppervlaktedelfstoffen uitsparen, of gaan we investeren in stort- plaatsen? Onderstaand is een analyse gegeven. Verwerkbaarheid en afzetbaarheid Verwerking van baggerspecie leidt tot nieuwe grondstoffen,die hun weg in de markt moeten zien te vinden. Het vraagstuk van verwer- king is daarmee in grote lijnen terug te brengen tot een economisch vraagstuk, waarin de volgende factoren een rol spelen: 1. Als eerste is er de vraag van de markt voor de producten die wor- den verkregen uit de verwerking. Kunnen deze concurreren met de huidige (primaire of secundaire) grondstoffen? Voldoen ze aan het Bouwstoffenbesluit? Zijn aannemers bereid het risico te nemen ze te gebruiken in werken of moet de overheid juist sti- muleren ze te gebruiken? Is het volume waarin ze geproduceerd worden groot of juist erg klein en wat zijn de consequenties daar- van? 3. Als tweede is er de vraag van het aanbod. Is de overheid bereid om voldoende bagger te leveren, zodat er een efficiënte verwerkings- markt kan ontstaan? 4. Als derde: wat kost verwerking? En kan dat concurreren met alter- natieven als storten of andere primaire of secundaire grondstoffen? Aangetoond is dat de volgende producten goed uit baggerspecie gemaakt kunnen worden, zoals grond, zand, klei, grind en vervan- gingen voor granulaten in de wegenbouw via koude immobilisatie. Dit zijn alle producten in de GWW-sector. In tabel 1 is een globale analyse gegeven. Totaal is jaarlijks ca 150 miljoen ton GWW-bouwstoffen nodig. Dit verandert in de toekomst weinig. Verwacht wordt (Min. V&W, 2001; AKWA, 2001) dat slechts ca 3% van deze behoefte kan worden inge- vuld door producten uit baggerspecie. Dit percentage is laag. Vermoed wordt dat dit lage percentage meerdere oorzaken heeft: 1. Er is tot nu toe minder specie verwijderd dan gepland is. De afge- lopen paar jaar is gemiddeld 3 à 4 miljoen m 3 per jaar niet-verspreid- bare specie gebaggerd (DWW, 28-5-03), waarvan tussen de 0,5 en 1 miljoen m 3 saneringsspecie (AKWA, 2001). In dit tempo zal het nog zo’n 60 jaar duren voordat alle saneringsspecie is verwijderd. 2. Producten uit baggerspecie moeten concurreren met de bestaan- de markt. 3. De overheid laat de toepassing van producten uit baggerspecie aan marktpartijen over en stimuleert zelf weinig. 4. Baggerspecie is “besmet”, dus producten uit baggerspecie ook. > Recycling van baggerspecie: Nederland is van oudsher een land waar veel gebaggerd wordt. De laatste twintig jaar is hierin stagnatie opgetreden vanwege de verontreinigingen in de waterbodem, zoals metalen, olie, polyclische aromaten en resten van bestrijdingsmiddelen. Uit inventarisaties is gebleken dat we daardoor te maken hebben met achterstallig onderhoud van onze watersystemen. De achterstand bedraagt zo’n 400 miljoen m 3 te baggeren sedi- ment, waarvan zo’n 150 miljoen vanwege de verontreiniging niet verspreidbaar is. Hiervan is zo’n 80 miljoen klasse 3 en 4 specie. Circa 250 miljoen m 3 is dus wel verspreidbaar. Daarmee is baggerspecie de grootste afvalstroom van Nederland. Aldert van der Kooij Het slijk der aarde? Over de auteur: Ing. L.A. van der Kooij is projectmanager bij DHV in Amersfoort (tel. 033-4682933, e-mail: [email protected]). Hij is betrokken bij veel innovaties op het gebied van afvalstoffen- verwerking, waarvoor hij in 2003 de NIRIA-publieksprijs ‘ing. van het jaar 2003’ heeft gekregen. Verder is hij voorzitter van de stichting Klasse 4, een platform voor hergebruik van veront- reinigd baggerslib (zie ook www.klasse4.nl). Tabel 1 Markt voor producten uit baggerspecie. Bron: Min. V&W, 2001 en AKWA, 2001 Markt Vervanging voor: Grondbekledingen Ophoogzand, excl. kustsuppletie Puingranulaat Riviergrind Klei voor keramische industrie Totaal Huidige markt 10 mln m 3 /jaar* 60 mln m 3 zand/jaar 16 mln ton/jaar 32 ton/jaar 2,5 mln m 3 /jaar Ca 120 mln ton/jaar Toekomstige markt Niet bekend 64 mln m 3 zand/jaar 22 mln ton/jaar 35 ton/jaar 2,5 mln m 3 /jaar Ca 120 mln ton/jaar Maximale haalbaar uit specie 1 mln m 3 /jaar* 1 mln m 3 /jaar* 1 mln ton/jaar* 0,5 mln ton/jaar 0,5 mln ton/jaar Ca 4 mln ton/jaar

Transcript of Het slijk der aarde, drukproef 6-12-04

Page 1: Het slijk der aarde, drukproef 6-12-04

jaargang 10 | november 2004 139

InleidingDe overheid heeft vele jaren onderzoek gedaan en beleid gemaaktom het probleem van het achterstallige baggerwerk te kunnenoplossen. In de rijksnota’s (Tweede Kamer, 1993-1994; V&W, 1993;V&W, 1998) zijn plannen gepresenteerd voor de verwijdering vanverontreinigde waterbodems. Volgens deze plannen zou van deklasse 2, 3 en 4 specie jaarlijks vanaf 2000 circa 20% verwerkt moe-ten worden tot herbruikbare grondstoffen, zoals grond, zand engrind. Ondanks het voornemen de verwijdering en verwerking terhand te nemen, bleef de realisatie achter bij de planning. Nieuweinventarisaties bij alle waterbeheerders en analyses van oplossings-richtingen werden uitgevoerd in het kader van het Tien JarenScenario waterbodem (AKWA, 2001). Daaruit blijkt dat de overheidverwacht dat van de ca 150 miljoen m3 niet verspreidbare specie ca16 miljoen m3 wordt verwerkt, terwijl de rest (134 miljoen m3) wordtgestort.

Met een thans beschikbare stortcapaciteit van zo’n 46 miljoen m3

(AKWA, 2001) dreigen beleidsdoelstellingen nog steeds niet gehaaldte worden:1. Er is meer stortcapaciteit nodig dan nu voorhanden is2. De verwerkingsdoelstelling van 20% dreigt nog steeds niet

gehaald te worden.

Wat gaan we dus doen met deze bagger. Gaan we investeren in ver-werking, zodat we nog wat van die specie gebruiken en primaireoppervlaktedelfstoffen uitsparen, of gaan we investeren in stort-plaatsen? Onderstaand is een analyse gegeven.

Verwerkbaarheid en afzetbaarheidVerwerking van baggerspecie leidt tot nieuwe grondstoffen, die hunweg in de markt moeten zien te vinden. Het vraagstuk van verwer-king is daarmee in grote lijnen terug te brengen tot een economischvraagstuk, waarin de volgende factoren een rol spelen:1. Als eerste is er de vraag van de markt voor de producten die wor-

den verkregen uit de verwerking. Kunnen deze concurreren metde huidige (primaire of secundaire) grondstoffen? Voldoen ze aanhet Bouwstoffenbesluit? Zijn aannemers bereid het risico tenemen ze te gebruiken in werken of moet de overheid juist sti-muleren ze te gebruiken? Is het volume waarin ze geproduceerdworden groot of juist erg klein en wat zijn de consequenties daar-van?

3. Als tweede is er de vraag van het aanbod. Is de overheid bereid omvoldoende bagger te leveren, zodat er een efficiënte verwerkings-markt kan ontstaan?

4. Als derde: wat kost verwerking? En kan dat concurreren met alter-natieven als storten of andere primaire of secundaire grondstoffen?

Aangetoond is dat de volgende producten goed uit baggerspeciegemaakt kunnen worden, zoals grond, zand, klei, grind en vervan-gingen voor granulaten in de wegenbouw via koude immobilisatie.Dit zijn alle producten in de GWW-sector. In tabel 1 is een globaleanalyse gegeven.

Totaal is jaarlijks ca 150 miljoen ton GWW-bouwstoffen nodig. Ditverandert in de toekomst weinig. Verwacht wordt (Min. V&W, 2001;AKWA, 2001) dat slechts ca 3% van deze behoefte kan worden inge-vuld door producten uit baggerspecie. Dit percentage is laag.Vermoed wordt dat dit lage percentage meerdere oorzaken heeft:1. Er is tot nu toe minder specie verwijderd dan gepland is. De afge-

lopen paar jaar is gemiddeld 3 à 4 miljoen m3 per jaar niet-verspreid-bare specie gebaggerd (DWW, 28-5-03), waarvan tussen de 0,5 en 1miljoen m3 saneringsspecie (AKWA, 2001). In dit tempo zal het nogzo’n 60 jaar duren voordat alle saneringsspecie is verwijderd.

2. Producten uit baggerspecie moeten concurreren met de bestaan-de markt.

3. De overheid laat de toepassing van producten uit baggerspecieaan marktpartijen over en stimuleert zelf weinig.

4. Baggerspecie is “besmet”, dus producten uit baggerspecie ook.

> Recycling van baggerspecie:

Nederland is van oudsher een land waar veel gebaggerd wordt.

De laatste twintig jaar is hierin stagnatie opgetreden vanwege

de verontreinigingen in de waterbodem, zoals metalen, olie,

polyclische aromaten en resten van bestrijdingsmiddelen. Uit

inventarisaties is gebleken dat we daardoor te maken hebben

met achterstallig onderhoud van onze watersystemen. De

achterstand bedraagt zo’n 400 miljoen m3 te baggeren sedi-

ment, waarvan zo’n 150 miljoen vanwege de verontreiniging

niet verspreidbaar is. Hiervan is zo’n 80 miljoen klasse 3 en 4

specie. Circa 250 miljoen m3 is dus wel verspreidbaar.

Daarmee is baggerspecie de grootste afvalstroom van

Nederland.

Aldert van der Kooij

Het slijk der aarde?

Over de auteur:Ing. L.A. van der Kooij is projectmanager bij DHV in Amersfoort(tel. 033-4682933, e-mail: [email protected]). Hij isbetrokken bij veel innovaties op het gebied van afvalstoffen-verwerking, waarvoor hij in 2003 de NIRIA-publieksprijs ‘ing.van het jaar 2003’ heeft gekregen. Verder is hij voorzitter vande stichting Klasse 4, een platform voor hergebruik van veront-reinigd baggerslib (zie ook www.klasse4.nl).

Tabel 1Markt voor producten uit baggerspecie. Bron: Min. V&W, 2001 enAKWA, 2001

Markt

Vervanging voor:

GrondbekledingenOphoogzand, excl.kustsuppletiePuingranulaatRiviergrindKlei voor keramische industrieTotaal

Huidige markt

10 mln m3/jaar*60 mln m3

zand/jaar16 mln ton/jaar32 ton/jaar2,5 mln m3/jaar

Ca 120 mln ton/jaar

Toekomstigemarkt

Niet bekend64 mln m3

zand/jaar22 mln ton/jaar35 ton/jaar2,5 mln m3/jaar

Ca 120 mlnton/jaar

Maximalehaalbaar uitspecie

1 mln m3/jaar*1 mln m3/jaar*

1 mln ton/jaar*0,5 mln ton/jaar0,5 mln ton/jaar

Ca 4 mlnton/jaar

Page 2: Het slijk der aarde, drukproef 6-12-04

> ArenA | Het Dossier 140

Producten uit baggerspecie komen daardoor in een marginalemarkt terecht. Ca 5% van de niet verspreidbare specie is de afge-lopen paar jaar verwerkt tot herbruikbare bouwstoffen. Daarmeewordt dus niet voldaan aan de doelstelling van 20% verwerken. Wilde markt voor producten uit baggerspecie groter worden, dan zal deoverheid meer moeten gaan baggeren en hergebruik van specieactief moeten stimuleren, bijvoorbeeld door in de bestekken voorhaar eigen werken dergelijke materialen voor te schrijven.

Verwerken van baggerspecieDe verwerkbaarheid van baggerspecie wordt bepaald door eencombinatie van soorten en concentraties van verontreinigen, dezandigheid en de organische stof (humus) van de specie. Het RIZAheeft het model PROSPECT ontwikkeld om na te gaan wat de ver-werkingsmogelijkheden zijn van baggerspecie. Het model selec-teert technisch uitvoerbare combinaties van verwerking voor partij-en baggerspecie aan de hand van de ingevoerde specie-eigenschap-pen en berekent de kosten en milieuaspecten van de geselecteerdecombinaties (Rienks, maart 2003). De invoer van PROSPECT zijn veel-al de gegevens die verkregen zijn in het kader van de oriënterende,nadere en saneringsonderzoeken. Deze gegevens zijn goed bruik-baar om een oordeel te geven over de ernst en omvang van de ver-ontreiniging. Weinig tot geen aandacht is besteed aan gegevensover korrelgrootte verdeling, de verschillende bodemlagen en deruimtelijke variatie. Bij het voorbereiden van werken om deze ver-ontreinigde sedimenten te verwijderen, hebben de meeste water-beheerders in het kader van het TJS inschattingen gemaakt van dezegegevens. Het resultaat is een database, waarin inschattingen vankwaliteitsklassen, klassenbepalende paramaters, en textuur zijnopgenomen. Dit zijn dus algemene en samenvattende kenmerkenper watersysteem.

Daar de basisgegevens voor deze database niet tot nauwelijksgericht zijn om uitspraken te doen over de verwerkbaarheid vanbaggerspecie, zijn er dus nogal wat onzekerheden, zoals:> De verdeling van verontreinigingen over de verschillende fracties> De afbreekbaarheid van verontreinigingen> Het effect van opmengen van diverse species wat in de bedrijfs-

voering onvermijdelijk is> Het effect van het onvermijdelijke dieper baggeren, waardoor

schonere ondergrond wordt gemengd met verontreinigde bag-gerspecie

> De zout- en sulfaatgehalten, hetgeen nogal eens kan conflicterenmet het Bouwstoffenbesluit.

Dit heeft tot gevolg dat het nog steeds moeilijk is een goedeinschatting te maken over de verwerkbaarheid van baggerspecie.Onderstaand is een verdere analyse gemaakt. In deze analyse isgekeken naar de effecten van schaalgroottes, logistiek, investerin-gen voor terreinen en installaties, exploitatie, energiekosten enopbrengsten van producten. De bagger- en transportkosten vallenbuiten deze analyse, omdat deze kosten ook gemaakt zouden wor-den bij het transport naar depots. De bagger- en transportkostenworden in belangrijke mate bepaald door de toegankelijkheid,bevaarbaarheid en grootte van het water (baggeren in de stad is perm3 veel duurder dan het baggeren op groot open water) en hettransportmiddel (transport per as door de stad is veel duurder dantransport per beunschip).

Sinds het begin van de jaren ‘90 is veel onderzoek gedaan naar demogelijkheden van verwerking van baggerspecie. Het doel daarvanis het volume te storten specie te verminderen en grondstoffen tewinnen die weer in de (GWW-)markt kunnen worden afgezet.Voorwaarde daarbij is dat de verkregen producten voldoen aan hetBouwstoffenbesluit. Vele methoden zijn onderzocht. Een aantal zijnkansrijk gebleken (RIZA, 1997; AKWA, 2001; TNO, 2002; TAUW, 2002;DHV, 2002)1. Rijpen3. Zandscheiding4. Koude immobilisatie5. Thermische immobilisatie

De kosten van verwerking tot bouwgrondstoffen uit baggerspeciehangen van diverse factoren af:1. De afschrijving van een investering3. De kosten van de exploitatie4. De opbrengsten van producten

Het zal duidelijk zijn dat een grote investering alleen gedaan zalworden als er voldoende geproduceerd kan worden. Alleen dan is erde mogelijkheid de kosten concurrerend te houden. De investerin-gen voor landfarming bijvoorbeeld zijn erg laag, waardoor de door-zet ook veel lager kan zijn dan bijvoorbeeld thermische technieken.Om deze reden zijn de thermische technieken nog niet van de grondgekomen.De onderstaande berekeningen illustreren dit. Deze berekeningenzijn gemaakt met het model PROTOKOL (PROcestechniek, Therm-Odynamica, KOsten en Logistiek). Dit model maakt gebruik van deresultaten van PROSPECT. PROTOKOL is ontwikkeld voor basic engin-eering en kostenramingen. Door factoren en grootheden te varië-ren, bijvoorbeeld op basis van schattingen van het mogelijke aan-bod, ontstaat zicht op de consequenties voor doorzetten, terreinge-bruik, benodigde installaties en personeel, energiegebruik en deinvesterings- en exploitatiekosten.Onderstaand zijn de verwerkingsmethoden kort toegelicht. Allekosten zijn benaderingen, prijspeil 2004 en excl. BTW.

Rijpen en landfarmenRijping van baggerspecie is het natuurlijke proces waarbij bagger-specie door indrogen en oxidatie overgaat in een compacter, meerluchtdoorlatend materiaal. De baggerspecie verandert in een perio-de van ca een jaar geleidelijk van een natte slurrie in een steekvastegrond. Organische verbindingen als minerale olie en polycyclische

Fotobijschrift

Page 3: Het slijk der aarde, drukproef 6-12-04

jaargang 10 | november 2004 141

aromaten worden daarbij enigszins afgebroken. De grond die wordtverkregen kan als bouwstof worden toegepast, mits voldaan wordtaan het Bouwstoffenbesluit.Bij landfarmen wordt het natuurlijke proces gestimuleerd, bijvoor-beeld door beluchting of toevoegen van meststoffen.

Bij het rijpen en landfarmen in een daarvoor apart op te zetteninrichting zal grond aangekocht of gepacht moeten worden. Dezegrondkosten en de inrichting van het terrein zijn veruit de hoogstekostenpost. Omdat de exploitatiekosten vrijwel constant zijn, zullenbij een toename van het aanbod de kosten per m3 dus dalen. Pasvanaf een aanbod van ca 100.000 m3 in situ per jaar kunnen prijzenvan minder dan € 15 à 10/m3 gehanteerd worden. De verkregengrond wordt daarbij doorgaans verkocht voor € 1/ton. Dit is onder demarktprijs van € 2 à 3/ton, omdat er anders geen afnemers voor dezegrond zijn. De netto prijs (kosten + opbrengsten) bedraagt bij eenvoldoende grote doorzet dan ca € 10/m3 in situ, een prijs die goedconcurrerend is met storten in de grootschalige depots als Slufter enIJsseloog. Ook bij minder aanbod blijft deze concurrentiepositiegoed.Met een geschatte markt (tabel 1) van ca 1 à 2 miljoen ton grond/jaar,zou er dus ruimte zijn voor een verwerkingscapaciteit van ca 1,5 à 2miljoen m3 in situ per jaar. Rekening houdend met een gemiddeldelaagdikte van ca 0,75 meter en een verblijftijd van 1 jaar, is dus jaar-lijks behoefte aan maximaal 250 à 300 ha oppervlak voor rijping.

ZandscheidingHet zand in baggerspecie kan na afscheiding worden toegepast alsophoogzand en in het zandbed van wegconstructies, mits het vol-doet aan het Bouwstoffenbesluit. De resterende slibfractie wordtmeestal gestort, maar is technisch geschikt om verwerkt te worden

Figuur 1Economische analyse rijping/landfarming van baggerspecie

Figuur 2Economische analyse zandscheiding van baggerspecie + storten residu

middels thermische immobilisatie. Als gevolg van de onttrekking vanhet zand aan de baggerspecie consolideert de reststroom echterminder sterk dan het geval zou zijn als het zand niet was verwijderd.

Bij zandscheiding in een daarvoor apart op te zetten inrichting zalgrond aangekocht of gepacht moeten worden voor aanleg van sedi-mentatiebekkens. De residuen uit de zandscheiding zullen moetenworden gestort. Uitgegaan is daarbij van € 10/m3 slibresidu. Hetzand wordt tegen de normale zandprijzen van € 4,50/ton afgezet.De exploitatiekosten worden voor het grootste deel (ca 80%)bepaald door de kosten van het storten van het slibresidu. Bij eenlaag aanbod zijn de prijzen per m3 in situ fors hoger. Pas vanaf eenaanbod van ca 500.000 m3 in situ per jaar kunnen prijzen van min-der dan € 25/m3 gehanteerd worden. Deze prijzen zijn, alleen van-wege de WBM-heffing, concurrerend met het storten van zandigebaggerspecie.Met een geschatte markt (Min V&W, 2001) van ca 1 miljoen m3

zand/jaar, zou ca 3 miljoen m3 zandige specie per jaar daartoe ver-werkt kunnen worden. In Nederland staat een „opgesteld vermo-gen” voor ca 1,2 miljoen m3 specie (AKWA, 2001). Deze installatiesworden nog niet volledig benut, omdat het aanbod van baggerspe-cie achterblijft op de planning.

Koude immobilisatie.Door toeslagstoffen, bijvoorbeeld cement of kalk, aan de specie toete voegen worden verontreinigingen vastgelegd (geïmmobiliseerd).De verontreinigingen blijven dus in de specie achter en zijndaardoor minder uitloogbaar. De producten van koude immobilisa-tie, grond en granulaat, kunnen worden toegepast in de wegen-bouw.Voorwaarde voor dit proces is dat de organische verbindingen(zowel humus als organische verontreinigingen) zo veel mogelijkzijn afgebroken. Het immobilisaat moet namelijk voldoen aan deeisen van het Bouwstoffenbesluit. Dit betekent dus dat, vooraf-gaand aan immobilisatie, de specie eerst gerijpt moet worden.Zonder rijping is er een risico dat te veel water en organische ver-

ZandscheidingDe zandfractie in baggerspecie kan van de rest worden geschei-den door het zand te laten bezinken in een sedimentatiebekkenof door gebruik te maken van hydrocyclonen. Bij hydrocyclonagewordt de centrifugaalkracht gebruikt om het zwaardere zand vande overige delen te scheiden. Daar de scheiding van de stoffenafhangt van de dichtheid is de scheiding te regelen door middelvan de rotatiesnelheid. Algemeen geldt hoe hoger de snelheid isdes te meer (kleinere) stoffen er uit de vloeistof worden gehaald.

Page 4: Het slijk der aarde, drukproef 6-12-04

> ArenA | Het Dossier 142

bindingen in de specie aanwezig zijn, met risico op materiaal datniet aan de juiste mechanische eigenschapen voldoet of vanwege tehoge gehalten aan organische verontreinigingen moet wordenafgekeurd. Koude immobilisatie impliceert dus eerst ontwateringen rijping van specie en dan pas de feitelijke immobilisatie.

Bij koude immobilisatie in een daarvoor apart op te zetten inrichtingzal dus grond verworven moeten worden voor deze ontwatering enrijping vooraf, voor de silo’s met additieven en voor menginstallaties.Deze grondkosten en de inrichting van het terrein zijn veruit de hoog-ste kostenpost van de investering. Indien de te verwerken specieelders gerijpt kan worden, nemen de investeringskosten met ruim dehelft af.Met een geschatte markt (tabel 1) van ca 1 miljoen ton/jaar, is er ruim-te zijn voor een verwerkingscapaciteit van ca 1 miljoen m3 in situ perjaar. Deze markt bestaat vooral uit funderingen voor wegen en fiets-paden, waarbij geconcurreerd wordt met puingranulaat en primairzand.Voordat deze specie geïmmobiliseerd wordt, moet deze dus gerijptzijn. Rekening houdend met een gemiddelde laagdikte van ca 0,75meter en een verblijftijd van 1 jaar, is voor deze hoeveelheid speciebehoefte aan maximaal 150 ha oppervlak voor rijping. Dit resulteertdan na koude immobilisatie in een oppervlak van ca 200 ha per jaaraan potentiële wegfunderingen. Uitgaande van een gemiddelde weg-breedte van 12 meter, betekent dit dus dat jaarlijks ca 150 à 200 kmwegen moeten worden aangelegd om de aldus geïmmobiliseerdebagger als bouwgrondstof weer af te zetten. Daarmee wordt de toe-pasbaarheid van koude immobilisatie in belangrijke mate bepaalddoor de (nieuw)bouwplannen van de overheid in de wegenbouw, debereidwilligheid van aannemers om immobilisaten te gebruiken ende kosten ten opzichte van andere grondstoffen zoals puingranulaat.

De exploitatiekosten worden voor het grootste deel bepaald door dekosten van het te gebruiken cement/additieven. Deze kosten zijn danook vrijwel lineair met het specieaanbod. Bij een laag aanbod zijn deprijzen per m3 in situ fors hoger. Pas vanaf een aanbod van ca 100.000m3 in situ per jaar kunnen prijzen van minder dan € 25/m3 gehan-teerd worden. Deze prijzen zijn nauwelijks concurrerend met het stor-ten van specie in de grote depots. Bij een aanbod van ca 100.000 m3in situ per jaar wordt jaarlijks ca 150.000 ton immobilisaat geprodu-ceerd.

Voorwaarde voor koude immobilisatie is dat de specie zandig is (TNO,2002). In de zin van de Wet Belastingen op Milieugrondslag (WBM)wordt baggerspecie als reinigbaar beschouwd indien het zandgehal-te hoger is dan 60%. Wordt dergelijke specie voor deponie aangebo-den, dan moeten stortplaatshouders stortbelasting afdragen aan debelastingdienst van € 13 per ton, overeenkomend met ca € 9 per in

situ m3. Deze stortheffing werkt dus in het voordeel van koude immo-bilisatie. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor zandscheiding. Koudeimmobilisatie wordt dan al concurrerend bij een inrichting die ca50.000 m3 per jaar kan verwerken.Deze WBM-heffing verdwijnt per 1 januari 2005, om plaats te makenvoor een algemeen verbod om specie met zandgehalten van meerdan 60% te storten.

Thermische immobilisatie.Door de baggerspecie tot boven 1000 °C te verhitten, verbranden deorganische verontreinigingen. De temperatuur is zodanig hoog datsintering, gedeeltelijke smelt en (her)kristallisatie optreedt. De anor-ganische verontreinigingen worden daarbij in de kristalstructuurvastgelegd, met een verregaande vorm van immobilisatie als resul-taat. Het eindproduct is, afhankelijk van de temperatuur, kunstgrind,baksteen (“Kennemer Mop”, zie ook Arena van oktober 2003) ofkunstbasalt. Het proces om grind te maken ziet er schematisch alsvolgt uit:Voorwaarde in dit proces is dat de specie ontdaan is van zand. Zand ismeestal niet de drager van verontreinigingen, en dus overbodig in ditthermische proces. Bovendien neemt de energievraag van hetsysteem toe naarmate er meer zand in zit.Van alle genoemde verwerkingsmethoden is alleen de thermischeimmobilisatie nog niet operationeel. Wel zijn er vergevorderde plan-nen voor de bouw van een installatie voor dit principe in de omgevingvan Moerdijk (Technisch Weekblad, 10 september 2004).

De investeringskosten worden voornamelijk bepaald door de instal-laties en veel minder door de grondkosten. Bij toename van het aan-bod zullen grotere installaties nodig zijn. Het is dus belangrijk voorde juiste capaciteit te investeren. Vanwege grotere installaties ofhet bijschakelen daarvan verloopt het investeringspatroon enigs-zins sprongsgewijs.De exploitatiekosten worden voor het grootste deel bepaald doorde energiekosten. Door uit te gaan van een installatie die voor hetgrootste deel haar energie uit biomassa haalt, kunnen de kostenvan aardgas bespaard worden. In de berekening is uitgegaan vanenergievoorziening uit 80% biomassa en 20% aardgas. De lijn vande exploitatiekosten loopt daardoor vlakker dan bij volledige stook

op aardgas.Bij een laag aanbod zijn de kosten per m3 in situ hoger. Pas vanafeen aanbod van ca 300.000 m3 in situ per jaar zijn de kosten bere-kend op minder dan € 40/m3 in situ. Vanwege de waarde van deproducten zand en grind, geschat op de marktprijs van primaire pro-ducten van resp. € 4,5 en € 10/ton, is er een forse opbrengsten kant.Bij een installatie die volledig op baggerspecie zou draaien, betekentdit een netto prijs van minder € 30/m3 specie bij een aanbod vanmeer dan 300.000 m3/jaar. Met een geschatte markt (tabel 1) van ca

Figuur 3Economische analyse koude immobilisatie van baggerspecie

Figuur 4Schema thermische immobilisatie

Page 5: Het slijk der aarde, drukproef 6-12-04

jaargang 10 | november 2004 143

0,5 miljoen ton kunstgrind/jaar, zou er dus ruimte zijn voor een ver-werkingscapaciteit van ca 1 miljoen m3 in situ per jaar. Dit komt neerop één à twee installaties.

Een installatie met een capaciteit van minimaal 300.000 m3/jaar isnodig om te kunnen concurreren met storten. Er moet dus voldoen-de aanbod van specie zijn. Het alternatief is dat naast baggerspecieook andere afvalstromen, met een grotere negatieve waarde, wor-den gebruikt als grondstof in dit proces.

In onderstaande tabel zijn alle kosten op hoofdlijnen samengevat.Duidelijk blijkt de hoge mate van concurreerbaarheid van de ver-werking met storten. Deze concurreerbaarheid wordt in belangrijkemate bepaald wordt door de schaalgrootten van aanbod van specieen de afname in (GWW-)werken. De sleutel voor de baggerplanningen daarmee het aanbod van specie ligt in handen van de overheid.De sleutel van de verwerking ligt in handen van de overheid én hetbedrijfsleven. Naarmate het aanbod klein is, is storten veelal econo-misch een beter alternatief dan verwerken, tenzij de overheid bereidis de verwerking en afname van producten te stimuleren. Alleen bijtoename van het aanbod, is verwerking meer haalbaar.

Conclusies1. Er is een grote behoefte aan GWW-grondstoffen, zo’n 150 miljoen

ton per jaar. In het SOD-II is geschat dat ca 3 à 4 miljoen ton/jaarafkomstig kan zijn uit verontreinigde baggerspecie.

2. In Nederland ligt ca 150 miljoen m3 niet verspreidbare verontrei-nigde baggerspecie. Er is voor ca 50 miljoen m3 stortruimte aan-wezig. Dit betekent dus dat voor ca 100 miljoen m3 verwerkings-capaciteit moet worden ontwikkeld of dat de stortruimte moetworden uitgebreid.

3. Jaarlijks wordt ca 3 miljoen m3 verontreinigde specie gebaggerd.

Daarvan wordt ca 5% verwerkt. Dit komt neer op ca 150.000 m3

per jaar, die zijn weg naar de GWW-markt vindt. Daarmee wordende planningen van baggerwerken uit de diverse beleidsnota’s vande afgelopen jaren niet gehaald en wordt de huidige opgesteldeverwerkingscapaciteit niet volledig benut. Bovendien is het ver-werkingspercentage lager dan de 20% die de overheid zich jaren-lang als doel stelt. Het gevolg is dat het bedrijfsleven weiniganimo heeft te investeren in het verwerken van baggerspecie.

4. Wanneer het tempo van verwijdering en verwerking van bagger-specie wel op het oorspronkelijke planniveau komt, zal er geïn-vesteerd moeten worden in depots en verwerkingscapaciteit.Naarmate het aanbod toeneemt kan efficiënter en daarmeegoedkoper verwerkt worden, tot op de niveaus van gemiddeldedepotprijzen. Voorwaarde is dan wel dat er een grotere bereidheiddan nu is om producten uit baggerspecie weer toe te passen in(GWW)-werken.

5. Storten van baggerspecie in de grote rijksdepots is goedkoop. Metde storttarieven die thans geheven worden bij die depots, zijnalleen rijping en landfarming concurrerend. Rekening houdendmet een gemiddelde laagdikte van ca 0,75 meter en een verblijf-tijd van 1 jaar, is dus jaarlijks behoefte aan maximaal 250 à 300 haoppervlak voor rijping.

6. De WBM-heffing en het op handen zijnde verbod op het stortenvan zandige specie heeft tot gevolg dat zandscheiding en koudeimmobilisatie ook concurrerend kunnen worden met storten.

7. Naarmate de schaalgrootte toeneemt, wordt verwerken voordeli-ger. Behalve voor rijping/landfarming zijn de andere verwerkings-methoden concurrerend met storten bij installaties met eendoorzet van 100.000 à 500.000 m3/jaar.

8. Er is een markt voor producten uit baggerspecie. De uitbreidingvan verwerkings-capaciteit blijft uit omdat er weinig gebaggerdwordt. Hierdoor blijven de verwerkingskosten relatief hoog, metals gevolg dat storten de enige oplossing is. Om deze cirkel tedoorbreken zou de overheid, als eigenaar van de specie en aanbe-steder van grote (GWW)-werken, kunnen bevorderen dat het aan-bod van specie en de vraag naar producten uit baggerspecie beterop elkaar afgestemd worden. De overheid speelt dan een actieve-re rol dan nu het geval is in de afname van producten uit bagger-specie.

Figuur 5Economische analyse thermische immobilisatie van baggerspecie

Tabel 2Samenvatting kosten

StortenRijpen/landfarmenZandscheidenKoude immobilisatieThermische immobilisatie

Benodigd opper-vlak, m2/m3 in situ

waterbodem

0,1 - 1*1 - 2

0,5 - 0,81 - 2

0,4 - 0,7

Exclusief opbreng-sten verkregen

producten10 -4210 - 1223 -2832 - 56

31 - 65

Kosten, €/m3 in situ waterbodem

Inclusief opbreng-sten verkregen

producten10 - 429 - 11

21 - 2619 -43

25 -58

* Permanent grondgebruik

Literatuur1. Beleidsstandpunt verwijdering baggerspecie. Tweede Kamer, 1993-1994, nr.

23450. Brief van de ministers van VROM en V&W. ISSN 0921-7371.2. Evaluatienota Water 1994-1998. Ministers van V&W, VROM en LNV, 1993. ISBN

9039905029.3. Vierde Nota Waterhuishouding. Ministers van V&W, VROM en LNV en de Unie

van Waterschappen. Regeringsbeslissing, december 1998.4. TNO, februari 2002. Koude immobilisatie van baggerspecie-Marktverkenning.

Rapport R2002/069. In opdracht van AKWA/DWW5. Bagger in beeld. Basisdocument tienjarenscenario waterbodems. AKWA 01.014,

Utrecht, december 2001.6. Eindrapport Programma Ontwikkeling Saneringsprocessen Waterbodems, fase 2.

RIZA 97.026. Lelystad, april 19977. Verwerking van baggerspecie. Basisdocument voor besluitvorming.

AKWA00.006, Utrecht, september 20008. Stevige Keurige Bouwstof. Vuile bagger als nuttig product. Eindrapport SV-617.

TAUW/SKB, 2002.9. Tweede Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen. Landelijk beleid voor de bouw-

grondstoffenvoorziening.Ontwerp planologische kernbeslissing. Ministerie vanVerkeer en Waterstaat, augustus 2001.

10.Eindrapportage De Kennemer Mop.Praktijkproef van baggerslib tot baksteen.DHV SB-MN20021920, december 2002.

11. DWW, mondelinge mededeling,28-5-200312. PC-rekenmodel zoekt bestemming voor baggerspecie. Rienks et al., Land en

Water nr. 3, maart 2003