Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij...

110
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2013-2014 Tweedesemesterexamenperiode Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down in het buitengewoon onderwijs type 2 in Vlaanderen: een exploratief onderzoek Tine Devuyst Promotor: Prof. Dr. Geert Van Hove Begeleider: Mieke Leroy Commissaris: Prof. Dr. Hilde Van Keer Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek

Transcript of Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij...

Page 1: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Academiejaar 2013-2014

Tweedesemesterexamenperiode

Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down

in het buitengewoon onderwijs type 2 in Vlaanderen:

een exploratief onderzoek

Tine Devuyst

Promotor: Prof. Dr. Geert Van Hove

Begeleider: Mieke Leroy

Commissaris: Prof. Dr. Hilde Van Keer

Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Pedagogische

Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek

Page 2: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.
Page 3: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Academiejaar 2013-2014

Tweedesemesterexamenperiode

Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down

in het buitengewoon onderwijs type 2 in Vlaanderen:

een exploratief onderzoek

Tine Devuyst

Promotor: Prof. Dr. Geert Van Hove

Begeleider: Mieke Leroy

Commissaris: Prof. Dr. Hilde Van Keer

Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Pedagogische

Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek

Page 4: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.
Page 5: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

ABSTRACT

Naam: Tine Devuyst

Academiejaar: 2013 – 2014

Afstudeerrichting: Pedagogische Wetenschappen, optie Orthopedagogiek

Titel: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down in het buitengewoon

onderwijs type 2 in Vlaanderen: een exploratief onderzoek

Promotor: Prof. Dr. Geert Van Hove

Deze masterproef kwam tot stand op vraag van de vereniging ‘Downsyndroom Vlaanderen’.

Binnen het thema ‘lezen bij kinderen met downsyndroom’ werd er zowel een kwantitatief als

een kwalitatief onderzoek uitgevoerd om antwoord te kunnen geven op drie

onderzoeksvragen: (1) Welk leesniveau behalen kinderen met het syndroom van Down,

geboren tussen 1999-2003, in het buitengewoon lager onderwijs type 2 in Vlaanderen? (2)

Bestaat er openheid bij de professionelen om kennis en ervaringen te delen met anderen

buiten de schoolmuren omtrent het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down

in het buitengewoon onderwijs? (3) Welke thema’s omtrent het leesonderwijs bij kinderen

met het syndroom van Down in het buitengewoon onderwijs komen meteen aan bod in een

eerste contact tussen professionelen uit verschillende scholen?

Uit het kwantitatief onderzoek kan geconcludeerd worden dat 10 % van de kinderen met het

syndroom van Down, binnen deze onderzoeksdoelgroep, niet tot lezen komen. Ongeveer

60% van de kinderen krijgt voornamelijk picto-lezen aangeboden op school en 30% van de

kinderen is bezig met het leren lezen van letters, woorden en/of zinnen. Uit het kwalitatief

onderzoek, waarvoor een groepsinterview werd afgenomen en een Facebookgroep werd

samengesteld, blijkt dat verschillende professionelen grote interesse hebben om kennis en

ervaring met anderen uit te wisselen, maar dat de nodige randvoorwaarden nog niet

voorhanden zijn. Professionelen hebben het in een eerste contact met elkaar, voornamelijk

over de definiëring van lezen, over de gebruikte leesmethodes, het leesonderwijs in het

bijzonder, de communicatie met de kinderen en de samenwerking tussen ouders en school.

Page 6: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.
Page 7: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

DANKWOORD

Het schrijven van deze masterproef was voor mij niet evident. Het proces heeft mij bloed,

zweet en enkele tranen gekost. Ik stel hier dan ook met fierheid mijn masterproef voor.

Deze masterproef zou nooit tot stand gekomen zijn zonder een aantal mensen. Hen wil ik

dan ook uitdrukkelijk bedanken.

Allereerst wens ik de participanten van dit onderzoek te bedanken. Dit gaat zowel om de

leerkrachten, directies, logopedisten en ouders die de vragenlijsten hebben ingevuld als om

de dames die hebben deelgenomen aan het groepsinterview en/of de Facebookgroep.

Zonder hen kon deze masterproef onmogelijk tot stand komen. Bedankt voor jullie

bereidwilligheid!

Graag had ik ook Gert De Graaf bedankt voor het mogen gebruiken van zijn vragenlijst

alsook enkele logopedisten, met wie ik interessante, verkennende gesprekken had en die

mij geholpen hebben de vragenlijst te finaliseren.

Verder wil ik ook mijn begeleidster Mieke Leroy bedanken. Mieke stond steeds klaar om mij

concrete tips en adviezen aan te reiken, bracht mij in contact met boeiende personen en las

het geheel kritisch na.

Ook wil ik graag dank betuigen ten aanzien van mijn promotor Geert Van Hove. Hij sprak

steeds met bemoedigende woorden en zorgde ervoor dat ik opnieuw de moed vond om door

te gaan.

Graag wil ik ook Jolien Tytgat bedanken. Jolien is een medestudente en schreef tevens een

masterproef rond hetzelfde thema. Bij Jolien kon ik steeds terecht met allerlei vragen, zowel

inhoudelijk als praktisch. Haar wil ik bedanken voor de samenwerking.

Tot slot wil ik graag mijn ouders, vriend, zus, vrienden, familie en kotgenoten bedanken

voor hun onvoorwaardelijke steun gedurende mijn vijfjarige opleiding, de nodige

ontspanningsmomenten en het nauwkeurig nalezen van mijn masterproef.

Heel erg bedankt allemaal!

Page 8: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.
Page 9: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

INHOUDSTAFEL

Inhoudstabel

INLEIDING ............................................................................................................................ 1

HOOFDSTUK 1: AANLEIDING ONDERZOEK ...................................................................... 4

1. Algemeen ...................................................................................................................... 4

2. Maatschappelijke relevantie ........................................................................................... 4

3. Wetenschappelijke relevantie ........................................................................................ 5

HOOFDSTUK 2: KWANTITATIEF ONDERZOEK OVER HET LEESNIVEAU VAN DE

KINDEREN ............................................................................................................................ 7

1. Probleemstelling en onderzoeksvragen ......................................................................... 7

2. Literatuurstudie .............................................................................................................. 7

2.1. Het syndroom van Down.......................................................................................... 8

2.2. Lezen......................................................................................................................11

2.3. Lezen bij kinderen met het syndroom van Down ....................................................14

3. Methodologie ................................................................................................................18

3.1. Onderzoeksdesign..................................................................................................18

3.2. Methode .................................................................................................................19

3.3. Participanten ..........................................................................................................21

3.4. Analyse ..................................................................................................................23

3.5. Kwaliteitscriteria .....................................................................................................23

4. Resultaten.....................................................................................................................25

4.1. Algemene resultaten ...............................................................................................25

4.2. Resultaten omtrent het leesniveau .........................................................................28

HOOFDSTUK 3: KWALITATIEF ONDERZOEK OVER HET DELEN VAN KENNIS EN

ERVARING ..........................................................................................................................31

1. Probleemstelling en onderzoeksvragen ........................................................................31

2. Literatuurstudie .............................................................................................................32

2.1. Kennis en ervaring delen met anderen ...................................................................32

2.2. De school als professionele leergemeenschap .......................................................33

2.3. Best practices .........................................................................................................36

2.4. Community of Practice: een format om kennis uit te wisselen ................................37

2.5. Situatie in Vlaanderen ............................................................................................38

2.6. Besluit ....................................................................................................................40

3. Methodologie ................................................................................................................40

Page 10: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

3.1. Onderzoeksdesign..................................................................................................40

3.2. Methode .................................................................................................................41

3.3. Participanten ..........................................................................................................44

3.4. Analyse ..................................................................................................................45

3.5. Kwaliteitscriteria .....................................................................................................48

4. Resultaten.....................................................................................................................49

4.1. Algemeen ...............................................................................................................50

4.2. Thema 1: Definiëring ..............................................................................................51

4.3. Thema 2: Leesmethodes ........................................................................................52

4.4. Thema 3: Het leesonderwijs ...................................................................................56

4.5. Thema 4: Communicatie met de kinderen ..............................................................58

4.6. Thema 5: Samenwerking tussen ouders en school.................................................59

HOOFDSTUK 4: DISCUSSIE ...............................................................................................61

1. Reflectie op de resultaten .............................................................................................61

2. Beperkingen binnen het eigen onderzoek en aanbevelingen voor verder onderzoek ....69

3. Implicaties voor de praktijk ............................................................................................70

CONCLUSIE ........................................................................................................................72

BRONNENLIJST ..................................................................................................................73

BIJLAGEN ............................................................................................................................81

Bijlage 1: Schema ter verduidelijking van het ontstaan van deze masterproef ..................81

Bijlage 2: Vragenlijst voor iemand uit de thuiscontext ........................................................82

Bijlage 3: Vragenlijst voor iemand uit de schoolcontext .....................................................89

Bijlage 4: Geïnformeerde toestemming vragenlijst ............................................................95

Bijlage 5: Leidraad vragen en stellingen voor groepsinterview en Facebookgroep ............96

Bijlage 6: Geïnformeerde toestemming groepsinterview ...................................................98

Lijst met tabellen Tabel 1: Schematische voorstelling van het aantal teruggekregen vragenlijsten...................23

Tabel 2: Aantal geboren kinderen met downsyndroom per jaartal ........................................25

Tabel 3: Structuur van de focusgroep ...................................................................................43

Tabel 4: Thematische analyse: thema’s en subthema’s ........................................................47

Lijst met figuren Figuur 1: Geslacht van de kinderen ......................................................................................26

Figuur 2: Geboortejaren van de kinderen .............................................................................26

Page 11: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

Figuur 3: Aantal kinderen die school lopen per provincie ......................................................26

Figuur 4: Ingevulde vragenlijsten door iemand uit de thuiscontext ........................................27

Figuur 5: Ingevulde vragenlijsten door iemand uit de schoolomgeving .................................27

Figuur 6: De taal die thuis met de kinderen gesproken wordt ...............................................27

Figuur 7: Het aantal kinderen dat kan praten ........................................................................28

Figuur 8: Al dan niet bewuste keuze voor het buitengewoon onderwijs ................................28

Figuur 9: Het leesniveau van de kinderen .............................................................................29

Page 12: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.
Page 13: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

1

INLEIDING

Tijdens mijn vijfjarige opleiding ‘Pedagogische Wetenschappen’ bouwde ik heel wat kennis

op omtrent verschillende onderwerpen binnen de Orthopedagogiek. Hierbij valt op dat mijn

interessegebied zeer breed is, wat tot uiting kwam tijdens de keuze voor een masterproef.

Toen ik de lijst met mogelijke onderwerpen zag, spraken er mij meteen verschillende aan. Ik

leer graag bij over allerlei thema’s binnen de Orthopedagogiek, waardoor ik geen grote

voorkeur had voor een bepaald onderwerp voor mijn scriptie. Voor mij was het voornamelijk

belangrijk om via mijn masterproef een meerwaarde te kunnen betekenen voor de praktijk.

Deze masterproef is er gekomen op expliciete vraag van de vereniging ‘Downsyndroom

Vlaanderen’. Hierdoor meen ik te mogen stellen dat aan mijn voorwaarde, om een

meerwaarde te bieden aan de praktijk, voldaan is en het onderwerp van deze masterproef

als relevant kan worden beschouwd.

Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee

masterproeven geschreven. Een medestudente, Jolien Tytgat, focust zich in haar scriptie op

de leesvaardigheden van volwassenen met het syndroom van Down, om deze nadien te

koppelen aan het begrip ‘Quality of Life’. De participanten voor dit onderzoek werden

gecontacteerd via residentiële voorzieningen voor personen met een mentale beperking1.

Mijn onderzoek daarentegen gaat over het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van

Down. Omdat beide masterproeven ontstaan zijn uit eenzelfde vraag, hebben deze scripties

een gezamenlijk startpunt. De doelgroep en het onderzoek zijn echter verschillend, waardoor

er geen sprake is van een duothesis. Hoogstens kan er gesproken worden van een

gemeenschappelijke basis.

Doordat deze masterproef ontstaan is vanuit een reëel gebrek aan informatie betreffende dit

thema in het werkveld en niet zozeer vanuit een hiaat in de literatuur, is de opbouw van deze

scriptie ook enigszins anders dan gewoonlijk. Er werd beslist om de opbouw van de tekst te

baseren op het proces van dit onderzoek, om het zo helder mogelijk te maken voor de lezer2.

De tekst is opgebouwd uit vier grote hoofdstukken. Deze masterproef bevat twee

deelonderzoeken, waaraan telkens een hoofdstuk zal gewijd worden. Er werd gekozen om

1 Referentie voor deze masterproef: Tytgat, J. (2014). Lezen bij volwassen met downsyndroom: een

exploratief onderzoek in Oost-Vlaanderen. Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek. Gent: Universiteit Gent. 2 Voor een schematische weergave van de opbouw van deze masterproef: zie bijlage 1.

Page 14: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

2

een opsplitsing te maken tussen beide onderzoeken, omdat het tweede onderzoek

voortvloeit uit de resultaten van het eerste onderzoek.

Hieronder zullen de hoofdstukken kort toegelicht worden.

In het eerste hoofdstuk wordt allereerst de vraag vanuit de vereniging ‘Downsyndroom

Vlaanderen’ omschreven. Vervolgens wordt stilgestaan bij de maatschappelijke en

wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek. Deze onderdelen komen bewust in het

eerste hoofdstuk van deze masterproef aan bod, omdat het hele onderzoek gebaseerd is op

die vraag vanuit de praktijk en de relevantie hiervan voor mij primordiaal is.

Vervolgens wordt er in het tweede hoofdstuk dieper ingegaan op het leesniveau bij

kinderen met het syndroom van Down. Hierbinnen wordt allereerst de probleemstelling

besproken. Nadien wordt er in de literatuurstudie stilgestaan bij begrippen als

‘downsyndroom’ en ‘lezen’ om deze vervolgens aan elkaar te koppelen. In het onderdeel

‘methodologie’ wordt stilgestaan bij het begrip ‘kwantitatief onderzoek’, wordt toegelicht

waarom er met een vragenlijst gewerkt werd en hoe de rekrutering van de participanten

verliep. De analysetechniek wordt voorgesteld en het onderdeel ‘methodologie’ wordt

afgesloten met de kwaliteitscriteria van dit onderzoek. Tot slot bevat dit hoofdstuk ook een

onderdeel gewijd aan de onderzoeksresultaten. Dit wordt opgedeeld in een algemeen en een

specifiek deel.

In het derde hoofdstuk staat het uitwisselen van kennis en ervaring tussen professionelen

in het buitengewoon onderwijs centraal. Dit kwalitatieve onderzoek is gebaseerd op de

resultaten van het vorige hoofdstuk. Eerst volgt een beschrijving van de probleemstelling en

de onderzoeksvragen. Nadien wordt in de literatuur aandacht geschonken aan wat er nu

precies verstaan wordt onder ‘het delen van kennis en ervaring’, hoe een school er als

professionele leergemeenschap uit ziet, wat een ‘Community of Practice’ is en hoe het er in

Vlaanderen op het gebied van uitwisseling van kennis en ervaring aan toe gaat. Binnen het

onderdeel ‘methodologie’ wordt stilgestaan bij de vraag waarom er precies gekozen werd

voor een focus- en Facebookgroep om te eindigen met informatie over de thematische

analyse en de kwaliteitscriteria. Tijdens het verwerken van de data kwamen enkele patronen

aan de oppervlakte. Die zullen weergegeven en gestaafd worden aan de hand van citaten

van de participanten in het onderdeel ‘resultaten’.

In het vierde hoofdstuk komt de discussie aan bod. Eerst worden de resultaten

geïnterpreteerd, wordt er kritisch gekeken naar dit onderzoek en volgen er aanbevelingen

voor verder onderzoek. Nadien worden er implicaties aangereikt die kunnen meegenomen

worden naar de praktijk.

Page 15: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

3

Dit werkstuk eindigt met een conclusie, waarin gepoogd wordt een antwoord op de

onderzoeksvragen te geven. Helemaal achteraan deze scriptie bevinden zich de bronnenlijst

en de bijlagen.

Deze masterproef heeft zowel oog voor het leesonderwijs op individueel niveau, waar het

leesniveau van de kinderen zal bekeken worden, als voor het interindividueel niveau. Hierbij

wordt de uitwisseling van kennis en ervaring tussen professionelen van verschillende

scholen van naderbij bekeken, wat impliceert dat deze masterproef interessant kan zijn voor

een breed publiek. Ik hoop met dit onderzoek zowel leerkrachten, logopedisten, directies en

ouders als het beleid en het Ministerie van Onderwijs en Vorming aan te spreken.

Aangezien er rond dit onderwerp nog geen eerder onderzoek werd verricht in Vlaanderen,

heeft dit proefschrift tot doel de huidige situatie in kaart te brengen. Dit is ook de expliciete

vraag van de vereniging ‘Downsyndroom Vlaanderen’. Het is niet de bedoeling om de

resultaten te verklaren of te zoeken naar oorzaken. Ik hoop van harte dat deze uiteenzetting

de lezer een globaal beeld kan geven over het huidige leesonderwijs bij kinderen met

downsyndroom in Vlaanderen, waardoor die kan reflecteren over zijn of haar3 eigen praktijk

en handelen, om dit, indien gewenst, aan te passen in het belang van de ontwikkeling van de

kinderen.

De bronvermelding binnen deze masterproef is gebaseerd op de richtlijnen die de American

Psychological Association (APA) – 6e editie oplegt. Hiervoor werd de handleiding, opgesteld

door een professor aan de Universiteit van Tilburg, geraadpleegd (Habraken, 2012).

3 Om de leesbaarheid van de tekst te vergroten zal enkel nog maar in de mannelijke vorm gesproken

worden. Uiteraard geldt steeds hetzelfde voor de vrouwen.

Page 16: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

4

HOOFDSTUK 1: AANLEIDING ONDERZOEK

Allereerst wil ik de lezer duidelijk maken wat de precieze aanleiding tot dit onderzoek is

geweest. Wat heeft ervoor gezorgd dat er vanuit de praktijk enkele vragen rijzen omtrent

lezen bij mensen met het syndroom van Down? Hierna zal de relevantie van dit onderzoek

op maatschappelijk en wetenschappelijk vlak aangetoond worden.

1. Algemeen Vanuit de oudervereniging ‘Downsyndroom Vlaanderen’ werden in september 2012 acht

werkgroepen opgericht, die zich elk buigen over een verschillend levensdomein van

personen met het syndroom van Down. Werkgroep drie focust zich op ‘levenslang leren en

alfabetisering’. De vragen die men zich stelt zijn onder andere; hoeveel kinderen en

volwassenen kunnen precies lezen? Welk niveau behalen ze? Waar leren ze lezen? Welke

methodes worden hiervoor gebruikt, etc.? Mieke Leroy, voorzitster van deze werkgroep en

tevens moeder van een zoon met het syndroom van Down, heeft Geert van Hove, promotor

van deze masterproef, gevraagd dit te laten onderzoeken door twee studenten.

Tijdens het gesprek met Mieke Leroy, over de verwachtingen en vragen vanuit de

werkgroep, werd duidelijk dat er omtrent lezen bij personen met downsyndroom nog maar

zeer weinig onderzoek werd verricht in Vlaanderen. In Nederland staat men hier al veel

verder mee, wat waarschijnlijk het grote aanbod aan informatie vanuit Nederland mede

bepaalt.

Aangezien er nog maar weinig geweten is over dit onderwerp in Vlaanderen leek het ons

belangrijk om allereerst een telling te doen van het aantal mensen met downsyndroom dat

werkelijk tot lezen komt. De andere thesisstudente, Jolien Tytgat, besliste om een telling uit

te voeren bij volwassenen in residentiële voorzieningen. Ik koos ervoor om dit onderzoek te

verrichten bij kinderen in het buitengewoon onderwijs type 2 in Vlaanderen, omdat de

meeste kinderen met het syndroom van Down binnen deze onderwijsvorm les volgen (M.

Leroy, persoonlijke communicatie, 12 maart 2013).

2. Maatschappelijke relevantie De maatschappelijke relevantie omtrent dit onderwerp is zeer groot en dit om een aantal

redenen.

Ten eerste is deze masterproef ontstaan uit vragen die in de praktijk leven. Het is de

vereniging ‘Downsyndroom Vlaanderen’ die de opdracht heeft gegeven om dit onderwerp

Page 17: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

5

nader te onderzoeken. Het is duidelijk dat er in het werkveld nog veel vragen bestaan

betreffende het leesonderwijs.

Ten tweede is het in het belang van de ontwikkelingskansen van de kinderen om de huidige

situatie in Vlaanderen in kaart te brengen. Lezen heeft verschillende functies; het heeft een

ontspannende functie, maar draagt ook bij tot de participatiemogelijkheden binnen de

maatschappij (Knulst & Kraaykamp, 1998; Huizenga, 2010). Daarom is het belangrijk een

beeld te krijgen over hoe het buitengewoon leesonderwijs er uitziet in Vlaanderen, om op die

manier in te schatten of verbetering nodig is en hoe dit dan eventueel vorm kan krijgen.

Ten derde is dit ook voor ouders van kinderen met downsyndroom van groot belang. Ouders

die een keuze moeten maken tussen regulier of buitengewoon onderwijs voor hun kind,

kunnen hun keuze het beste maken als ze voldoende informatie hebben over beide

onderwijsvormen. Een geïnformeerde keuze is altijd de beste keuze.

Ten vierde hebben leken vaak geen idee hoe goed kinderen met downsyndroom kunnen

lezen. Een aantal mensen uit mijn omgeving reageerden met ‘Kunnen die kinderen lezen?’

toen ik vertelde over deze masterproef. Bepaalde onderzoekers beweren dat een hoog

percentage van de kinderen met het syndroom van Down zouden kunnen leren lezen

(Buckley e.a., 1991; Troncoso, 1992 in De Graaf & Borstlap, 2009). Het lijkt dus belangrijk

om bepaalde vooroordelen, die tot op vandaag nog bestaan, uit de wereld te helpen.

Tot slot is de uitwisseling van praktijkvoorbeelden en kennis van groot belang. Binnen onze

huidige samenleving staan efficiëntie en effectiviteit centraal (Verhaeghe, 2013), hierbij kan

het niet de bedoeling zijn dat iedereen steeds opnieuw het warm water moet uitvinden.

3. Wetenschappelijke relevantie Over het algemeen kan gesteld worden dat er zeer weinig informatie voorhanden is in

Vlaanderen wat het leesonderwijs bij kinderen met downsyndroom betreft. Het is duidelijk dat

men in Nederland veel verder staat dan in Vlaanderen. Dit verklaart het gering aantal

Vlaamse bronnen tegenover de grote hoeveelheid artikels vanuit Nederland. Nederland is

duidelijk koploper in dit onderzoek, want ook in andere landen is onderzoek omtrent de

leesvaardigheden bij kinderen met het syndroom van Down zeldzaam (Ratz & Lenhard,

2013; Næss et al., 2012).

In peilingen van de Vlaamse Overheid wordt meer aandacht geschonken aan het reguliere

onderwijs dan aan het buitengewoon onderwijs. Er worden regelmatig peilingen uitgevoerd in

het regulier onderwijs omtrent de eindtermen van lezen, rekenen, Frans…, maar we vinden

Page 18: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

6

dit niet terug in het buitengewoon onderwijs (Onderwijs Vlaanderen, 2013). Peilingen geven

een aantal cijfers en tendensen weer en daarom is het belangrijk dat er ook

wetenschappelijk onderzoek gevoerd wordt binnen het buitengewoon onderwijs.

Uit onderzoek blijkt dat het delen van kennis en ervaring met anderen de kwaliteit van de

dienstverlening en/of het onderwijs kan optimaliseren (Gorry, 2008). In het belang van de

kinderen is het noodzakelijk te gaan kijken hoe dit zich uit in Vlaanderen, zodat indien nodig,

aanpassingen kunnen gedaan worden.

Page 19: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

7

HOOFDSTUK 2: KWANTITATIEF ONDERZOEK OVER HET

LEESNIVEAU VAN DE KINDEREN

Zoals reeds beschreven in de inleiding bestaat het onderzoek uit twee grote delen. Het

onderzoek dat beschreven wordt in dit hoofdstuk komt rechtstreeks voort uit een vraag van

de vereniging ‘Downsyndroom Vlaanderen’.

1. Probleemstelling en onderzoeksvragen Zoals eerder aangehaald, is het belangrijk om een beeld te krijgen van het aantal kinderen

met het syndroom van Down dat nu werkelijk tot lezen komt. Er zal geprobeerd worden om

hun leesniveau in kaart te brengen. Aangezien het onmogelijk is om het leesniveau van al

deze kinderen in het buitengewoon onderwijs type 2 te onderzoeken, moet er een

afbakening komen wat de onderzoeksdoelgroep betreft.

Het was snel beslist dat het onderzoek zich enkel op het lager onderwijs zou concentreren.

Het leek mij belangrijk om hiermee te starten. Eventueel later kan een gelijkaardig onderzoek

uitgevoerd worden in het buitengewoon secundair onderwijs.

Kinderen met het syndroom van Down hebben een cognitieve achterstand ten opzichte van

hun leeftijdsgenoten (De Graaf, 2010). Daarom leek het relevanter te gaan kijken hoe goed

de kinderen, die in de laatste jaren van hun lager onderwijs zitten, kunnen lezen. Kinderen

mogen in het buitengewoon lager onderwijs tot hun dertien en uitzonderlijk tot hun veertien

jaar blijven (Onderwijs Vlaanderen, 2014). Doordat het onderzoek van maart tot juni 2013

liep, impliceerde dit dat de kinderen, die geboren waren tussen 1999 en 2003 in aanmerking

kwamen voor dit onderzoek.

De onderzoeksvraag die voortkomt uit deze probleemstelling luidt:

“Welk leesniveau behalen kinderen met het syndroom van Down, geboren tussen

1999-2003, in het buitengewoon lager onderwijs type 2 in Vlaanderen?”

2. Literatuurstudie Een literatuurstudie wordt gezien als de basis van een onderzoek en heeft al doel een

globaal kader te schetsen. Dit stuk bevat drie grote onderdelen. Allereerst wordt uitgelegd

wat het syndroom van Down precies is, nadien wordt er gezocht naar een definitie van lezen

om ten slotte specifiek in te gaan op wat ‘lezen bij kinderen met downsyndroom’ kan

betekenen.

Page 20: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

8

2.1. Het syndroom van Down

2.1.1. Algemeen

Personen met het syndroom van Down hebben een aangeboren chromosoomafwijking en

hebben als voornaamste kenmerk een mentale beperking. Het is hierbij van belang te

vermelden dat er een grote heterogeniteit bestaat wat betreft het cognitief functioneren van

deze mensen en dit wordt onder andere beïnvloed door omgevingsfactoren (De Graaf,

2010).

Personen met downsyndroom zijn vaak onmiddellijk te herkennen aan hun typische

lichamelijke kenmerken. Daarnaast heeft men vaak ook medische en gehoor- en

zichtproblemen (De Graaf, 2010).

Zoals reeds aangegeven hebben personen met het syndroom van Down een

ontwikkelingsachterstand, maar niet op alle vlakken. Er wordt bij hen vaak gesproken over

een ‘Downsyndroom-specifiek patroon’ wat enkele sterke gebieden omvat, namelijk visuele

informatieverwerking, non-verbaal sociaal functioneren en receptieve taal, maar ook enkele

zwakkere gebieden zoals, motoriek en expressieve taalvaardigheden (Fidler, 2005a;b in De

Graaf, 2010). Daarnaast zijn hun zinsbouw, grammatica en articulatie vaak relatief zwak

(Buckley, 1992; Rondal, 1996 in De Graaf, 2010).

2.1.2. Situatie in Vlaanderen

Doordat dit onderzoek focust op de situatie in Vlaanderen is het noodzakelijk om een beeld

te krijgen over wat er voor personen met downsyndroom, en in eerste instantie kinderen,

bestaat aan ondersteuning, onderwijs, faciliteiten en randvoorwaarden. Hieronder worden

enkele domeinen belicht.

Medisch domein

Er is behoorlijk veel informatie en literatuur omtrent de medische implicaties en gezondheid

bij mensen met het syndroom van Down te vinden, zowel op internetsites als in de

wetenschappelijke literatuur.

In Vlaanderen zijn er vier Downpoli’s opgericht, gehuisvest in vier universitaire ziekenhuizen.

Deze poli’s hebben als doel multidisciplinaire medische zorg aan te bieden aan kinderen en

jongeren met het syndroom van Down. Indien nodig verwijst men de kinderen door naar

andere samenwerkingspartners, in de hoop de gezondheidstoestand van deze kinderen zo

goed mogelijk op te volgen (Downsyndroom Vlaanderen, 2012).

Onderwijs

Het buitengewoon onderwijs is in de jaren ’70 – ’80 ontstaan in Vlaanderen (Van Dessel,

2007). Het buitengewoon basisonderwijs (BuBaO) richt zich tot kinderen en jongeren van zes

Page 21: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

9

tot dertien jaar, uitzonderlijk tot veertien jaar, die omwille van hun beperkingen niet

voldoende meekunnen in het reguliere onderwijs. Het buitengewoon onderwijs is

onderverdeeld in acht types met als doel de specifieke opvoedings- en onderwijsbehoeften

van de kinderen zo goed mogelijk in te vullen. In het buitengewoon onderwijs zijn de

klasgroepen kleiner dan in het regulier onderwijs, zijn er meer hulpverleners aanwezig die de

ontwikkeling van het kind op allerlei domeinen kunnen opvolgen en wordt er gewerkt op maat

van elk kind. Dit gebeurt aan de hand van individuele ontwikkelingsdoelen in plaats van

algemene eindtermen, die voorop staan in het regulier onderwijs (Onderwijs Vlaanderen,

2014). Aangezien kinderen met het syndroom van Down een mentale achterstand hebben,

worden zij het vaakst doorverwezen naar het type 2 onderwijs4 (M. Leroy, persoonlijke

communicatie, 12 maart 2013).

Kinderen en jongeren hebben een inschrijvingsverslag nodig om toegang te kunnen krijgen

tot het buitengewoon onderwijs. Dit verslag bevat enerzijds een attest waarop de oriëntering

van het type, de opleidingsvorm en het niveau staat. Anderzijds is er ook een protocol ter

verantwoording nodig, hierin staan de resultaten van een multidisciplinair onderzoek waarin

de mogelijkheden en beperkingen van het kind duidelijk vermeld staan (Onderwijskiezer,

2014).

Op de website van het Ministerie van Onderwijs en Vorming5 staat meer uitleg omtrent het

curriculum van het buitengewoon basisonderwijs type 2. Het stimuleren van de

communicatievaardigheden is een van de belangrijkste ontwikkelingsdoelen. Via

communicatie is interactie tussen de persoon en de buitenwereld mogelijk. Het is van groot

belang bij elk kind op zoek te gaan naar het geschikte communicatiemiddel, aangezien

behoorlijk wat kinderen moeite hebben met hun articulatie (De Graaf, 2010). In het

curriculum krijgt het leerdomein ‘lezen’ een invulling. Binnen onze maatschappij worden we

overspoeld met geschreven informatie, waardoor het belangrijk is dat de kinderen minimale

leesvaardigheden ontwikkelen, zodat ze deze kunnen gebruiken in het dagelijkse leven. Het

is de verantwoordelijkheid van het schoolteam om per leerling de gewenste en realistische

ontwikkelingsdoelen omtrent lezen uit te schrijven (Onderwijs Vlaanderen, 2013).

Eind jaren ’90 werd het inclusief onderwijs (ION) - project opgestart, dat sinds 2003 officieel

is. Sommige kinderen met een type 2 - attest kunnen hierdoor les volgen in het regulier

onderwijs mits extra ondersteuning (Van Dessel, 2007). Het Verdrag van de Verenigde

Naties inzake de Rechten van personen met een Handicap, dat België ratificeerde in 2009,

biedt een kader voor inclusie. Concreet impliceert dit onder andere dat ‘Inclusief onderwijs

4 Kinderen en jongeren met een matige tot ernstige mentale beperking krijgen een type 2 - attest voor

het buitengewoon onderwijs. 5 www.ond.vlaanderen.be

Page 22: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

10

een recht is voor iedereen’. Ondanks deze wetgeving is het in de praktijk vaak zo dat

kinderen met een mentale beperking nog onmiddellijk worden doorverwezen naar het

buitengewoon onderwijs en dat het regulier onderwijs nog niet volledig aangepast is aan de

komst van deze kinderen (Down Syndrome Symposium, 2013 maart 14).

Op 12 maart 2014 heeft het Vlaams parlement het M-decreet goedgekeurd. Dit decreet zal

ervoor zorgen dat in de toekomst meer kinderen met specifieke onderwijsbehoeften terecht

kunnen in het regulier onderwijs, waardoor er minder kinderen naar het buitengewoon

onderwijs zullen gaan (Onderwijs Vlaanderen, 2014).

Oudervereniging

In Vlaanderen bestaat de oudervereniging ‘Downsyndroom Vlaanderen’. Hierdoor kunnen

ouders van een kind met downsyndroom op regelmatige basis samenkomen om met elkaar

ervaringen uit te wisselen. Deze samenkomsten hebben als doel ondersteuning, advies en

informatie te delen. De leden van de stuurgroep komen op maandelijkse basis samen en

proberen een beleid uit te stippelen, activiteiten te organiseren, standpunten te formuleren,…

Downsyndroom Vlaanderen werkt nauw samen met de tegenhanger in Nederland, namelijk

de ‘Stichting Downsyndroom’ en is lid van de ‘European Down Syndrome Association’,

waardoor men op de hoogte is van de ontwikkelingen rond mensen met downsyndroom in

Europa (Downsyndroom Vlaanderen, 2012).

De vereniging krijgt vaak verhalen te horen van ouders die op zoek zijn naar de juiste of

meest geschikte weg binnen het hulpverleningslandschap, die men samen met het kind kan

bewandelen. Door het feit dat er hierrond veel verschillende visies bestaan, is dit geen

sinecure. Er bestaat al veel kennis omtrent de medische aspecten, maar voor de andere

levensdomeinen zijn ouders vaak genoodzaakt zelf op zoek gaan. Daarom werd er in

september 2012 gestart met de voorbereidingen van een Staten-Generaal. Er werden acht

werkgroepen opgericht, die zich elk over een bepaald deel van het leven gingen buigen, met

als doel te kijken hoe de stand van zaken momenteel in Vlaanderen is. Verder trachtte men

een antwoord te formuleren op volgende vragen: Wat bestaat er al? Wat bestaat nog niet?

Wat zijn sterke punten? Wat zijn werkpunten? … De acht werkgroepen zijn:

1) Vroegbegeleiding en –stimulatie & evaluatie van functioneren

2) Inclusie in schoolleeftijd

3) Levenslang leren, alfabetisering

4) Gedragsbegeleiding, gezinsbegeleiding

5) Transitie naar volwassen leeftijd, autonomie

6) Wonen, werken, vrije tijd, relaties en toekomstplanning

7) Ouder worden

Page 23: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

11

8) Gezondheidszorg

Naar aanleiding van de bevindingen die geformuleerd werden door de acht werkgroepen,

werd er een bijeenkomst georganiseerd in Antwerpen op 14 maart 2013. Medewerkers,

hulpverleners, ouders en externen werden hierop uitgenodigd om samen de stand van zaken

in Vlaanderen te bespreken en na te denken over de toekomst. Dit alles heeft als focus de

ondersteuning van personen met het syndroom van Down te optimaliseren en de algemene

bevolking te sensibiliseren en in te lichten over de mogelijkheden die deze mensen hebben

(Down Syndrome Symposium, 2013 maart 14).

2.2. Lezen

Alvorens zelf een onderzoek te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk een beeld te vormen

van hoe ‘lezen’ nu precies gedefinieerd wordt in de wetenschappelijke literatuur. Vervolgens

wordt het belang van lezen belicht om dit onderdeel af te sluiten met het ‘leren lezen binnen

het regulier onderwijs’. Het is belangrijk om ook hier een zicht op te hebben om dit nadien te

kunnen vergelijken met het leesonderwijs in het buitengewoon onderwijs.

2.2.1. Definitie

Als eerste wordt het internet eens bekeken op zoek naar enkele Nederlandstalige definities.

Het Van Dale woordenboek geeft vijf betekenissen van lezen weer: “1) geschreven en

gedrukte letters begrijpen: hij kan lezen noch schrijven, 2) Kennisnemen van de inhoud van

iets dat geschreven of gedrukt is: een brief lezen, 3) voorlezen, 4) (rooms-katholiek; van een

mis)opdragen: een mis lezen, 5) (al zoekend) verzamelen: aren lezen.” In deze definitie

kunnen we meteen de laatste drie betekenissen links laten liggen, omdat deze niet

gerelateerd zijn met dit onderzoek. De eerste twee definities lijken wel van belang. Hier

definieert men lezen voornamelijk als ‘het begrijpen van geschreven tekst’. Robbe (2007)

omschrijft ‘begrijpend lezen’ als een vorm van lezen waarbij het de bedoeling is om de

betekenis van de geschreven tekst te achterhalen, zodat men er gepast op kan reageren.

Naast het begrijpend lezen duikt meteen ook de term ‘technisch lezen’ op als we zoeken

naar de betekenis van lezen. Op een website vinden we “bij technisch lezen gaat het erom

dat de hersenen de lettertekens vlot kunnen koppelen aan klanken en daar woorden in

kunnen herkennen” (Thuis In Onderwijs, n.d., Technisch lezen wat is dat eigenlijk?,

paragraaf 2). Hierdoor wordt letterkennis ontwikkeld. In principe wordt technisch lezen

losgekoppeld van de inhoud van de tekst. Het is dus mogelijk dat mensen in staat zijn

teksten technisch perfect te kunnen lezen, zonder deze te begrijpen (Thuis in onderwijs,

n.d.). Mevrouw Desoete (2012), professor aan de universiteit van Gent omschrijft lezen als

‘het begrijpen van schriftelijke taal’. Hiermee sluit ze zich voornamelijk aan bij het begrijpend

lezen.

Page 24: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

12

Als we de meer wetenschappelijke literatuur erop na slaan komen we onder andere

volgende definities tegen. “The overall goal of reading is to extract meaning from written text.

To achieve this, two basic skills are required: decoding and language comprehension”

(Gough & Tunmer, 1986; Hoover & Gough, 1990; Stanovich, 1980 in Næss, Melby-Lerva,

Hulme & Lyster, 2012, p. 738). ‘Decoderen’ kunnen we omschrijven als het verklanken van

letters en woorden en sluit dus heel goed aan bij het technisch lezen. We kunnen

nonsenswoorden6 dus enkel lezen door deze te decoderen, aangezien we ze niet op basis

van taalbegrip kunnen lezen. De decodeervaardigheid van kinderen wordt vaak in kaart

gebracht door hen een nonsenswoordenlijst te laten lezen. Channell et al. (2013) vermelden

in hun studie dat bij lezen in het begin de focus voornamelijk ligt op woordherkenning en het

in een latere fase pas verschuift naar begrip. Næss et al. (2012, p.738) sluiten hierbij aan

door het volgende te schrijven: “If readers have inefficient non-automatised word recognition

skills, fewer resources will be available for the higher level processes that are required for

reading comprehension.” Volgens Sweet en Snow (2003) is lezen geen proces in stappen,

maar vraagt begrijpend lezen twee gelijktijdige uitdagingen. Enerzijds moeten de tekens

vertaald en verklankt worden (= extracting), anderzijds moeten de tekens betekenis krijgen

en moet dit gelinkt worden aan informatie die de lezer reeds bezit (= constructing meaning).

Voorkennis is hierbij van belang. Een andere definitie over lezen is de volgende: “Reading is

a set of skills that allow individuals to extract linguistic meaning from orthographic

representations of speech” (Adams, 1990; Perfetti, 1985; Whitehurst & Lonigan, 1998, in

Barker et al., 2013, p. 365).

Er kan besloten worden dat er geen hapklare, universele definitie omtrent lezen bestaat.

Toch blijkt uit bovenstaande definities dat lezen twee cruciale zaken inhoudt. Namelijk,

‘technisch lezen’ met nadruk op de vorm en als vaardigheid decoderen en ‘begrijpend lezen’,

met nadruk op inhoud en waar taalbegrip voor nodig is. Technisch lezen en begrijpend lezen

zijn verwant aan elkaar en beïnvloeden elkaar.

2.2.2. Het belang van lezen

Weinigen zullen het belang van het kunnen lezen ontkennen. Aangezien leesvaardigheden

niet vanzelf ontwikkelen, moeten deze aangeleerd worden (Van den Broeck, n.d.). Net

daarom neemt lezen een belangrijke plaats in binnen ons onderwijs. Leesvaardigheden

hebben we nodig om in de maatschappij te kunnen functioneren, omdat deze gebaseerd is

op geschreven informatie. Overal in het straatbeeld komen we letters en woorden tegen, er

wordt verwacht dat we de recepten uit ons kookboek kunnen lezen, de handleiding bij onze

elektronische apparaten kunnen raadplegen en dergelijke meer. Goed kunnen lezen is ook

belangrijk voor het verdere schoolsucces. Naast het schoolsucces, het maatschappelijk

6 Nonsenswoorden zijn woorden die niet bestaan. Zoals bijvoorbeeld: dreip, opfat,…

Page 25: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

13

kunnen functioneren en het kunnen opzoeken van informatie, heeft lezen ook een

ontspannende functie; namelijk een boek lezen, een magazine doornemen of het bekijken

van een anderstalige film met ondertiteling (Huizenga, 2010). Volgens Knulst en Kraaykamp

(1998) is het kunnen lezen en begrijpen van sociale, politieke, economische en

wetenschappelijke inhoud belangrijk om adequaat te kunnen functioneren binnen een

democratisch systeem. Dit en nog veel meer wijst op het belang van lezen.

2.2.3. Lezen in het regulier onderwijs

Op de website van het Ministerie van Onderwijs en Vorming vinden we het curriculum van

het regulier basisonderwijs terug. Als we verder gaan naar lager onderwijs en het vak

‘Nederlands’ bekijken, dan verkrijgen we de uitgangspunten en eindtermen van lezen. Er

worden geen richtlijnen gegeven over de manier waarop kinderen tot lezen zouden moeten

komen. Er wordt enkel gesteld dat kinderen (geschreven) informatie moeten kunnen

beschrijven, structureren en beoordelen (Onderwijs Vlaanderen, 2013).

In Vlaanderen is er een enorm aanbod aan leesmethodes op de markt. Iedereen is vrij een

leesmethode te ontwikkelen, zonder dat dit getest wordt op prestaties. Het grote aanbod en

het gebrek aan wetenschappelijk onderzoek omtrent deze methodes maakt het voor scholen

niet evident een correcte keuze te maken (De Laet, 2008). De lagere scholen in Vlaanderen

maken het meest gebruik van de ‘Maan roos vis’-methode, deze sluit aan bij de methode

‘Veilig leren lezen’ (Uitgeverij Zwijsen, n.d.). Verder worden ook de methoden Taalsignaal,

Taaljournaal,… veelvuldig gebruikt in het regulier basisonderwijs (Stevens, 2002).

Hoewel er een grote diversiteit op de markt bestaat wat leesmethodes betreft, zijn er ook wel

enkele gelijkenissen merkbaar. Kinderen beginnen vaak met het leren lezen van letters en

woorden. Deze fase wordt aangeduid als het ‘aanvankelijk lezen’ en de focus ligt hierbij op

het decoderen (Huizenga, 2010). Dit kan dus ook benoemd worden als technisch lezen.

Eenmaal de kinderen de (meeste) letters kennen, wordt er overgegaan naar ‘voortgezet

lezen’. Hier komt de focus meer te liggen op het begrijpend lezen, zonder het technisch

lezen te vergeten (Huizenga, 2010). Vaak wordt er in het regulier onderwijs gestart met het

aanleren van het spellen. Kinderen leren eerst letters herkennen en plakken deze nadien

samen tot een bepaald woord. Deze traditionele aanpak van lezen gaat uit van een auditieve

synthese van klanken (Bosch, 2005).

Het is belangrijk te stellen dat deze traditionele aanpak niet op alle reguliere scholen wordt

onderwezen.

Page 26: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

14

2.3. Lezen bij kinderen met het syndroom van Down

Als laatste onderdeel van de literatuurstudie gaan we specifieker in op het onderwerp van dit

onderzoek. Door de mogelijkheden en beperkingen die het syndroom van Down met zich

(kunnen) meebrengen, wordt lezen soms anders ingevuld en aangeleerd bij kinderen met

downsyndroom dan bij normaal ontwikkelende kinderen. Ook zal er concreet ingegaan

worden op hoe het lezen vorm kan krijgen binnen het buitengewoon onderwijs.

2.3.1. Mogelijkheden en beperkingen

Voor de jaren ’80 was het idee dat personen met het syndroom van Down zouden kunnen

leren lezen bijna onbestaande en de unieke voorbeelden die dit toen tegenspraken, werden

genegeerd (Bosch, 2005). Dit idee is ondertussen al achterhaald. Buckley et al. (1991) en

Troncoso (1992) geven aan dat 80 % van de kinderen met Downsyndroom zouden kunnen

leren lezen (in De Graaf & Borstlap, 2009). Zij geven echter geen vergelijkingsniveau aan,

terwijl Buma & Roost – van Steen (2008, p.52) vermelden dat: “de meeste kinderen met

Downsyndroom, zo’n 60 tot 80 procent, kunnen uiteindelijk leren lezen op een niveau dat

vergelijkbaar is met een leesvaardigheid van een normaal begaafd kind van 8 jaar.” Deze

vergelijking kan een mogelijk referentieniveau weergeven, maar het is zeer belangrijk om het

niet te overschatten. Er moet steeds naar elk kind individueel gekeken worden. Hun

leesniveau hangt niet alleen af van hun cognitieve mogelijkheden, maar evengoed van de

eigen motivatie en de stimulatie vanuit de omgeving naar het kind toe (M. Leroy, persoonlijke

communicatie, 23 maart 2014).

Zoals eerder vermeld, hebben mensen met het syndroom van Down enkele beperkingen ten

gevolge van het syndroom. De meesten zouden een beperking aan de ogen hebben en 80

procent zou gehoorverlies hebben (De Graaf & Borstlap, 2009). Dit kan een impact hebben

op hun leer- en leescapaciteiten. Het is geweten dat het visuele

informatieverwerkingssysteem bij personen met het syndroom van Down relatief goed werkt

ten opzichte van hun auditief systeem. Pueschel & Sustrova et al. (1996 in De Graaf &

Borstlap, 2009) raden dan ook aan deze sterkte te gaan gebruiken in het leesonderricht door

visueel materiaal in te zetten. In het regulier onderwijs wordt vaak het ‘hakken en plakken-

principe’ toegepast, dat gebaseerd is op de auditieve synthese van klanken. Aangezien

kinderen met downsyndroom een relatief zwak auditief verwerkingssysteem hebben, is deze

manier van lezen vaak moeilijk voor hen (Bosch, 2005).

De capaciteiten van personen met het syndroom van Down worden vaak onderschat omwille

van hun uiterlijke kenmerken, gestalte, minder verfijnde motoriek en hun articulatie (Buckley,

1992a in De Graaf & Borstlap, 2009). Deze onderschatting kan mogelijk een impact hebben

Page 27: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

15

op (de eventuele keuze van) het leesonderwijs van deze kinderen, namelijk de keuze of de

kinderen zullen leren lezen en/of welke leesmethode er zal gebruikt worden.

De ernst van de beperking van de kinderen hangt samen met de mate van presteren wat

lezen en schrijven betreft (Ratz & Lenhard, 2013). De Graaf en Borstlap (2009) menen dat

het belang van het intelligentiequotiënt (IQ) niet mag overschat worden, ondanks het feit dat

het toch enige aanduiding geeft van de mogelijkheden. Verscheidene onderzoeken, ook dat

van Buckley (1985 in De Graaf, 2001) concluderen dat de leesvaardigheden van deze

kinderen niet kunnen voorspeld worden door hun intelligentiequotiënt. Enkele onderzoekers

raden daarom aan te gaan kijken naar de prestaties van de kinderen zelf om de inhoud van

het onderwijsprogramma te bepalen, eerder dan naar hun IQ (Hodapp, 1997; Buckley,

1992a; Rynders, 1995 in De Graaf & Borstlap, 2009).

2.3.2. Lezen in het buitengewoon onderwijs

Op de website van het Ministerie van Onderwijs en Vorming worden de algemene

uitgangspunten en ontwikkelingsdoelen per type in het buitengewoon onderwijs

geformuleerd. Onder de rubriek ‘ontwikkelingsdoelen’ bij het vak ‘communicatie en taal’

kunnen we zien wat hierover wordt opgelegd door de regering. Onder het domein ‘lezen’ valt

meteen de term ‘functioneel lezen’ op. Wat de term precies inhoudt, wordt niet weergegeven,

maar onder deze term valt wel het gebruiken van verwijzers en het identificeren van

universele pictogrammen. Het lezen van letters en woorden komt nauwelijks aan bod in de

ontwikkelingsdoelen. De focus wat lezen binnen het buitengewoon onderwijs type 2 betreft,

ligt volgens de overheid voornamelijk op het herkennen en identificeren van eenvoudige

geschreven informatie of pictogrammen (Onderwijs Vlaanderen, 2013).

Functioneel en/of maatschappelijk lezen komt dus vaak aan bod in het buitengewoon

onderwijs. Aangezien voor deze termen geen eenduidige definiëring bestaat, impliceert dit

dat elke school hier een andere invulling kan aan geven. Enkelen geven aan geen

onderscheid te zien tussen de term ‘maatschappelijk lezen’ en de term ‘functioneel lezen’ (H.

Gabriël, persoonlijke communicatie, 3 september 2013; A. Vanharen, persoonlijke

communicatie, 5 september 2013)7. Degenen die wel een onderscheid maken tussen beide

termen, zien maatschappelijk lezen veelal als het aanleren van bepaalde universele

pictogrammen zoals bijvoorbeeld; toilet, uitgang… (Jespers, n.d.), terwijl bij functioneel lezen

globaalwoorden worden aangeleerd met als doel deze functioneel te kunnen gebruiken,

bijvoorbeeld: appel, bakker, winkel,... Dit soort lezen wordt aangeleerd om kinderen een

7 H. Gabriël is een logopediste in een type 2 school. Met haar had ik een gesprek omtrent lezen, onder

meer over de definiëring van lezen. A. Verharen is een logopediste in een semi-internaat. Met haar had ik een telefonisch gesprek omtrent lezen, onder meer over de definiëring van lezen.

Page 28: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

16

gevoel van eigenwaarde te geven en om hun zelfstandigheid te optimaliseren (H. Gabriël,

persoonlijke communicatie, 3 september 2013).

Behoorlijk veel scholen leren hun kinderen picto-lezen. De argumenten die hiervoor gebruikt

worden, zullen niet verder onderzocht worden in dit onderzoek, maar de kans is groot dat de

sterkte van het visueel informatiesysteem van de kinderen met het syndroom van Down hier

een rol in speelt (Fidler, 2005a;b in De Graaf, 2010). Dit wil zeggen dat de kinderen in eerste

instantie beelden, symbolen of pictogrammen leren herkennen in plaats van letters en

woorden. Hierin bestaat wel een grote diversiteit. Er bestaan bepaalde formele picto-

leesmethodes, bijvoorbeeld ‘Kijken en kiezen’, maar evengoed kunnen leerkrachten en

logopedisten zelf bepaalde thema’s uitwerken en hier picto’s aan koppelen. Sommige

scholen gebruiken voor elk woord een picto, anderen laten de kleine woordjes vallen. Soms

staat er bij de picto een woord geschreven met als doel later over te schakelen naar het

leren lezen van woorden, anderen houden het enkel bij het pictogram (H. Gabriël,

persoonlijke communicatie, 3 september 2013). Er bestaan ook verscheidene vormen van

picto’s. De bekendste zijn bètaprenten, sclera, PCS symbolen,… Vaak krijgen kinderen

picto-lezen als het technisch lezen te moeilijk is voor hen of als men inschat dat het kind

nooit echt tot lezen zal komen (H. Gabriël, persoonlijke communicatie, 3 september 2013).

Van Ginkel (2010) gaat niet akkoord met deze denkwijze. Ze beweert dat de picto’s vaak

abstract zijn, zeker als het gaat om picto’s die tussenwoorden moeten voorstellen, waardoor

kinderen vaak evenveel moeite moeten doen om de picto in te prenten dan het woord te

leren lezen. De voornaamste voordelen van deze manier van lezen zijn dat kinderen de

juiste leesrichting leren, men op die manier actief bezig is met taal (Pearson, n.d.) en het de

zelfredzaamheid van de kinderen bevordert, aangezien picto’s vaak gebruikt worden om een

dag of handeling te structureren (H. Gabriel, persoonlijke communicatie, 3 september 2013).

Zoals eerder vermeld, bestaan er heel wat formele leesmethodes die kunnen gebruikt

worden in het reguliere onderwijs, de ene al meer gefocust op het analytisch-synthetisch

model dan de andere. Voor het buitengewoon onderwijs ligt dit moeilijker, want er bestaan

minder totale leespakketten. De leerlingen hebben nood aan ondersteuning op maat, wat

ervoor zorgt dat de leerkrachten en logopedisten veel meer creatief moeten omspringen met

het materiaal dat voorhanden is en dus meer zelf zaken moeten uitwerken op maat van de

kinderen. De meest bekende leesmethodes die gebruikt kunnen worden in het buitengewoon

onderwijs zijn ‘Veilig in Stapjes’ (een aanpassing van Veilig leren lezen), ‘Lezen moet je

doen’, etc. Momenteel bestaan er geen uitgewerkte leesmethoden op de markt voor

maatschappelijk en/of functioneel lezen. De leerkrachten en logopedisten moeten dit dus zelf

uitwerken, willen ze hiermee aan de slag in hun klas.

Page 29: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

17

2.3.3. Een alternatief?

Personen met het syndroom van Down hebben een relatief zwak auditief systeem (Bosch,

2005). Vaak wordt de overstap van technisch lezen naar begrijpend lezen pas gemaakt als

men het technisch lezen onder de knie heeft. Dit kan impliceren dat kinderen met een

mentale beperking hierdoor niet tot begrijpend lezen zullen komen (Van der Laan, 2007),

maar dat hoeft uiteraard niet altijd zo te zijn. Bovenstaand gegeven lijkt ervoor te zorgen dat

kinderen met het syndroom van Down soms meer baat hebben bij een andere manier van

leren lezen dan gebruikelijk bij ‘normaal’ ontwikkelende kinderen (Roch & Jarrold, 2008).

Kinderen met downsyndroom zijn vaak beter in woordherkenning dan in het decoderen van

woorden. Daarom raadt men aan om een leesmethode te gebruiken die focust op

globaalwoorden (Burgoyne et al., 2012). Ook Byrne, MacDonald & Buckley (2002) en Bird et

al. (2000 in Næss et al., 2012) tonen met hun onderzoek aan dat kinderen met

downsyndroom voordeel kunnen hebben om te starten met het leren herkennen van

globaalwoorden als eerste stap in hun leesontwikkeling. In Nederland zijn er veel

voorstanders van deze manier van leren lezen, omdat de woorden op die wijze meteen

functioneel worden voor de kinderen en er geen beroep gedaan wordt op hun zwakkere

vaardigheden, namelijk analyse en synthese (Van der Laan, 2007). Volgens Buckley (n.d. in

De Graaf, 2007) verschilt deze methode van de traditionele leesmethodes door de volgorde

waarin de leesstrategieën worden aangeboden en de nadruk die op een bepaald moment

gelegd wordt.

Hedianne Bosch, moeder van een dochter met het syndroom van Down heeft de

leesmethode ‘Leespraat’ ontwikkeld. Deze methode is gebaseerd op het leren herkennen

van globaalwoorden (Stichting Scope, 2011). De belangrijkste principes bij deze methode

zijn: kinderen leren eerst volledige woorden lezen, de woorden die aangeleerd worden,

komen uit de belevingswereld van het kind waardoor er een grotere motivatie aanwezig is en

de kinderen meteen ook begrijpen wat ze lezen (Stichting Scope, 2011). Wanneer het kind

ongeveer 50 woorden kent, wordt er meer toegewerkt naar een analytische benadering,

waardoor de kinderen ook woorddelen en letters leren herkennen. Woorden leren lezen

gebeurt via het principe van matching – kiezen – benoemen. Bosch is niet de enige die

hiermee werkt, ook Buckley & Bird (1993) en Hughes (2006) zien dit als de manier om

kinderen bepaalde woorden te leren herkennen. Het doel van ‘Leespraat’ is dat de kinderen

uiteindelijk ook tot het lezen van nieuwe woorden kunnen komen, waar andere

globaalmethodes dit niet altijd hebben. Een bijkomend voordeel van deze leesmethode is dat

er ook nadruk ligt op het leren praten, want kinderen met downsyndroom hebben vaak

articulatiemoeilijkheden. ‘Leespraat’ zou hun articulatie verbeteren, hun zinslengte uitbreiden

en hun praten kunnen stimuleren. Bij ‘Leespraat’ staat er elke les een leesdoel en een

Page 30: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

18

communicatiedoel voorop (Stichting Scope, 2011). ‘Leespraat’ geniet in Nederland een grote

bekendheid en wordt er veelvuldig gebruikt bij kinderen met het syndroom van Down. In

Vlaanderen staat dit nog in z’n kinderschoenen, waardoor dit nog niet vaak gebruikt wordt in

het buitengewoon onderwijs (A. Vanharen, persoonlijke communicatie, 5 september 2013).

Belangrijk hierbij te vermelden is dat dit een mogelijk alternatief kan bieden voor het

traditionele leesonderwijs, maar niet alle kinderen zullen dit nodig hebben of hiermee gebaat

zijn.

‘De globaalmethode stelt het werkelijk lezen uit’. Dit wordt vaak geopperd door

tegenstanders van de globaalmethode (Evers, 2007). De Wit – Goskers (n.d. in De Graaf,

2007) geeft aan dat globaallezen de kinderen kan overvragen en stelt voor om de kinderen

via picto-lezen te leren lezen. Buckley (n.d. in De Graaf, 2007) reageert hierop door te

zeggen dat het bij het leren lezen van geschreven taal en het leren herkennen van picto’s

over twee verschillende communicatiesystemen gaat. Hiermee geeft ze aan dat ze het lezen

van picto’s als een omweg ziet om tot werkelijk lezen te komen.

3. Methodologie Na een grondige literatuurstudie zal er in dit onderdeel stilgestaan worden bij de

methodologie van het eigen onderzoek.

3.1. Onderzoeksdesign

Binnen dit onderzoek zal getracht worden het leesniveau van de kinderen met

downsyndroom in het buitengewoon onderwijs in kaart te brengen. Om het leesniveau te

bepalen, wordt er gebruik gemaakt van enkele categorieën, wat verder in de tekst wordt

uitgelegd. Dit impliceert dat er een telling zal gedaan worden van het aantal kinderen per

categorie, waardoor hier sprake is van een kwantitatief onderzoek. Dit soort onderzoek geeft

antwoord op vragen omtrent hoeveelheden en drukt het cijfermatig uit (Right

Marktonderzoek, n.d.).

Omtrent dit onderwerp werd er nog geen eerder onderzoek gedaan binnen Vlaanderen.

Daardoor wordt er geopteerd om de situatie zo nauwkeurig mogelijk in kaart te brengen,

zonder deze te gaan interpreteren. Descriptief onderzoek is inventariserend van aard en is

gebaseerd op objectiviteit en neutraliteit. Er zal geen onderzoek verricht worden naar

verklaringen voor de resultaten, hoogstens zullen er hypothesen geformuleerd of gesteld

worden (Van der Voordt & Lans, 2000).

Page 31: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

19

3.2. Methode

Om het leesniveau van de kinderen in kaart te kunnen brengen, werd er gekozen om met

een schriftelijke vragenlijst te werken. Een vragenlijst kan op korte tijd vele participanten

bereiken en vaak zijn de antwoorden minder sociaal wenselijk dan bij andere methoden. Een

nadeel van het gebruiken van deze methodiek is dat de antwoordmogelijkheden vaak

voorgeschreven zijn door de onderzoeker en er dus geen ruimte bestaat voor de participant

om zelf een ander antwoord aan te reiken (Survey Methods, 2011).

Er werd mede gekozen voor een vragenlijst, omdat er in het verleden door andere

onderzoekers voor gelijkaardig onderzoek ook met vragenlijsten werd gewerkt. Buckley en

Sacks (1987 in De Graaf, 2001) hebben een grootschalig onderzoek gedaan bij tieners met

downsyndroom die speciaal onderwijs volgden in Hampshire en hierbij kwam onder andere

het leesniveau aan bod. Het leesniveau werd bevraagd aan de hand van een vragenlijst in

de vorm van een interview. De tieners konden op basis van de vragen ingedeeld worden in

volgende categorieën:

Kan niet lezen

Kan zinnen lezen

Kan sociale begrippen lezen

Kan boekjes lezen

Leest voor het plezier

Leest eenvoudige boodschappen

Leest de krant

Bij onze noorderburen heeft Gert De Graaf een onderzoek, omtrent kinderen met het

syndroom van Down in het inclusief onderwijs, afgerond. Ook hij heeft bij de kinderen een

vragenlijst gebruikt om hun leescapaciteiten te kunnen schetsen. Zijn onderdeel over lezen

bevatte enkele gesloten vragen, waar er met waar en onwaar kon geantwoord worden en

omvatte enkele open vragen (De Graaf, 2010).

De vragenlijst die in dit onderzoek gehanteerd werd, is gebaseerd op de vragenlijst van Gert

De Graaf (De Graaf, 2010). Met goedkeuring van meneer De Graaf mocht zijn vragenlijst

gebruikt en eventueel aangepast worden.

De vragenlijsten die werden opgesteld, hebben volgende structuur gekregen: In het eerste

deel worden enkele algemene gegevens gevraagd omtrent het kind (naam, leeftijd,

school…). Vervolgens wordt er in het tweede deel gepolst naar de leesvaardigheden van de

kinderen. Er worden een vijftiental vragen gesteld waar men waar of onwaar kan op

antwoorden. Deze vragen zijn gebaseerd op de vragen die Gert de Graaf stelde in zijn

Page 32: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

20

onderzoek, maar werden deels aangepast (De Graaf, 2010). Enkele woorden werden

aangepast, sommige vragen werden weggelaten en er werden tot slot ook enkele nieuwe

vragen geformuleerd. Nadien werden er enkele open vragen gesteld die peilen naar de

leesmethode die gebruikt wordt op de school van het kind. Er wordt geëindigd met een

gesloten vraag waar men de kinderen moet onderbrengen binnen een bepaalde categorie,

gebaseerd op hun leescapaciteiten. Deze categorisering werd opgemaakt met behulp van

onderzoek in de literatuur en met behulp van enkele logopedisten8 die werken met kinderen

met downsyndroom. De waar en onwaar vragen werden geïmplementeerd in dit onderzoek

met als doel mogelijke sociaal wenselijke antwoorden eruit te filteren en te controleren of de

categorisering die de school of de ouders aangeven, mogelijk kan kloppen.

Om een zo juist mogelijk beeld te krijgen over de kinderen werd er beslist om, zowel een

vragenlijst op te stellen voor personen uit de thuisomgeving van het kind (bijvoorbeeld

ouders), als een die kan worden ingevuld door iemand uit de schoolomgeving (bijvoorbeeld

leerkracht). De vragenlijsten zijn in hoofdzaak identiek aan elkaar, met slechts enkele

verschillen9. Zo werd er bijvoorbeeld enkel bij de vragenlijst, bedoeld voor de ouders, gepeild

naar de keuze voor het buitengewoon onderwijs en werd er meer aandacht geschonken aan

de leesmethodes bij de vragenlijst voor de leerkrachten.

Zoals geschreven in de literatuurstudie is uit verschillende onderzoeken gebleken dat het

belang van het IQ niet mag overschat worden, aangezien het de leesvaardigheden van de

kinderen niet kan voorspellen (Buckley, 1985 in De Graaf, 2001). Omwille van deze reden

werd dan ook beslist niet na te gaan in de vragenlijst wat het intelligentiequotiënt is van de

kinderen.

Verder zal er in de vragenlijst gepolst worden naar de taal die de kinderen thuis spreken. Het

is bewezen dat een taalachterstand kan leiden tot een achterstand op schools vlak (De

Standaard, 2013 oktober 11). Het is niet de bedoeling om binnen dit onderzoek verklaringen

te zoeken, maar het is wel belangrijk om een zo juist mogelijk beeld te krijgen van de

doelgroep.

In het regulier onderwijs wordt er door de leerkrachten vaak sterk vastgehouden aan de AVI-

leesniveaus10. Het AVI-niveau van het kind wordt bepaald door een leestest op tijd af te

8 H. Gabriël, een logopediste die werkt in een type 2 school en E. feyen, een zelfstandige logopediste

hebben meegewerkt aan het opstellen van deze vragenlijst. 9 Wat de vragenlijst voor iemand uit de thuissituatie betreft: zie bijlage 2.

Wat de vragenlijst voor iemand uit de schoolcontext betreft: zie bijlage 3. 10

De term AVI is de afkorting van Analyse van Individualiseringsvormen. Er bestaan twaalf AVI-niveaus en deze zijn gecreëerd om het technisch lezen van kinderen in kaart te brengen. Jaarlijks worden de kinderen getoetst om te weten welk leesniveau ze behalen. Afhankelijk van het niveau

Page 33: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

21

nemen. Leerkrachten of logopedisten kunnen dan op basis van het AVI-niveau van het kind

geschikte boekjes selecteren. Belangrijk hierbij is dat deze leestesten enkel rekening houden

met het technisch lezen en niet met het begrijpend lezen en het leesplezier (Klasse voor

ouders, 2011). Om die reden wordt er bij deze vragenlijsten geen indeling gemaakt van de

kinderen op basis van de AVI-niveaus, maar worden er zelf bepaalde categorieën

geconstrueerd, die ook peilen naar het begrijpend lezen. Verder bestaat de kans dat niet

elke school deze indeling gebruikt om het leesniveau van hun kinderen aan te duiden, wat

het nadien moeilijk maakt om andere benamingen of indelingen te koppelen aan een AVI-

niveau. Enkele onderzoeken, waaronder dat van Fredericks (1990 in De Graaf, 2001) laten

zien dat het niet evident is om bepaalde leesniveaus te vertalen naar AVI-niveaus en

omgekeerd.

Tot slot worden de decodeervaardigheden van kinderen in het regulier onderwijs vaak

gemeten door hen nonsenswoorden te laten lezen tijdens een test. Uit onderzoek blijkt dat

de meeste kinderen met het syndroom van Down hier de betekenis niet van begrijpen,

waardoor de kans groter is dat ze afhaken op deze soort testen (Lemmons, n.d. in De Graaf,

Noz & De Graaf, 2009). Daarom zal er in de vragenlijst niet gepeild worden naar het kunnen

lezen van onbestaande woorden.

3.3. Participanten

Binnen dit onderdeel zal duidelijk worden uitgelegd hoe de participanten werden

gecontacteerd. Uiteindelijk zal aangegeven worden hoe groot de respons was van de

participanten, die deelnamen aan dit onderzoek.

Volgens de website van het Ministerie van Onderwijs en Vorming waren er in maart 2013, 85

buitengewoon basisonderwijs type 2 scholen in Vlaanderen. Bij nader inzicht ging het

concreet over 69 verschillende scholen, waarvan enkele scholen verschillende vestigingen

hebben (Onderwijs Vlaanderen, 2013). Omdat dit een aanzienlijk aantal is, werd er beslist

om enkel de scholen in Oost-Vlaanderen te contacteren. In eerste instantie was de respons

zeer gering, waardoor er beslist werd om ook de West-Vlaamse scholen te contacteren. Ook

hier was de reactie de eerste weken zeer laag, waardoor uiteindelijk beslist werd alle 69

Vlaamse scholen aan te schrijven.

Alle 69 scholen werden gemaild. In de mail werd uitleg gegeven over het onderzoek en werd

de vraag gesteld of men bereid was mee te werken aan het onderzoek. Indien ja, dan werd

hen gevraagd door te geven hoeveel kinderen met het syndroom van Down er bij hen op

kunnen de leerkrachten bepaalde boekjes en teksten selecteren met een bepaalde moeilijkheidsgraad (Zwijsen, 2014).

Page 34: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

22

school zaten, die in aanmerking kwamen voor dit onderzoek en dus geboren waren tussen

1999 en 2003.

Van de 69 scholen, hebben er zeventien scholen laten weten niet tot de doelgroep van het

onderzoek te behoren, omdat er op hun school geen kinderen met downsyndroom zaten, die

geboren waren tussen 1999 en 2003. Zeven scholen lieten weten niet te willen meewerken.

De redenen die men hiervoor opgaf, waren de volgende; tijdsgebrek, geen interesse in het

onderzoek, het idee dat men geen meerwaarde kon betekenen voor dit onderzoek

aangezien hun leerlingen niet tot lezen kwamen. Nochtans werd er duidelijk aangegeven dat

alle kinderen in aanmerking kwamen, ook degene die niet tot lezen kwamen, aangezien dit

belangrijk is om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag. Zeven scholen

hebben ondanks meerdere pogingen tot contact, via mail en telefoon, nooit gereageerd op

de vraag om mee te werken aan het onderzoek.

De contactpersonen van de scholen, die hun goedkeuring voor medewerking gaven, gaven

ook aan hoeveel kinderen er bij hen op school zaten die binnen de onderzoeksgroep vielen.

Op de overblijvende 38 scholen, die wilden meewerken aan het onderzoek, zaten +/- 120

leerlingen die binnen de onderzoeksgroep vielen.

Deze 38 scholen kregen eind mei 2013 twee vragenlijsten, een informed-consent11 en de

nodige uitleg bij de vragenlijsten toegestuurd. De contactpersonen werden gevraagd de ene

vragenlijst te laten invullen door iemand uit de schoolcontext en de andere vragenlijst mee te

geven aan iemand uit de thuisomgeving van de desbetreffende kinderen. De contactpersoon

zou nadien alle ingevulde documenten verzamelen en terugsturen naar mijn persoonlijk

adres.

Van de 38 scholen die de vragenlijsten opgestuurd kregen, hebben nog eens zeven scholen

laten weten bij nader inzien toch niet te willen meewerken aan het onderzoek, voornamelijk

wegens tijdsgebrek. Van zeven andere scholen heb ik nooit vragenlijsten teruggekregen,

noch van de leerkrachten noch van de ouders van de kinderen. Uiteindelijk heb ik van 65

kinderen, verspreid over 24 scholen in Vlaanderen, informatie verkregen via de toegestuurde

vragenlijsten.

Van deze 65 kinderen heb ik van 28 kinderen informatie verworven via de vragenlijst,

ingevuld door iemand uit de thuiscontext én iemand uit de schoolcontext. Van twee kinderen

werd enkel de vragenlijst uit de thuiscontext teruggestuurd en van de overige 35 kinderen

heb ik enkel de vragenlijst gekregen, ingevuld door iemand uit de schoolomgeving.

11

Voor het informed-consent formulier dat behoort bij de vragenlijsten: zie bijlage 4.

Page 35: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

23

Aantal kinderen School Thuis

28 X X

2 X

35 X

Tabel 1: Schematische voorstelling van het aantal teruggekregen vragenlijsten

3.4. Analyse

Wat de analyse van deze resultaten betreft, zal er beroep gedaan worden op beschrijvende

statistiek. Er zal niet gezocht worden naar correlaties of verbanden. De verkregen informatie

zal verwerkt worden en visueel aantrekkelijker gemaakt worden met behulp van tabellen en

grafieken. Hiervoor zal Excel 2010 gebruikt worden.

3.5. Kwaliteitscriteria

Voor de lezer is het belangrijk om te weten of de resultaten en het onderzoek in het

algemeen methodologisch goed onderbouwd zijn (Van Zwieten & Willems, 2004).

Betrouwbaarheid en validiteit worden hierdoor vaak beschreven door de onderzoeker.

3.5.1. Betrouwbaarheid

Een onderzoek wordt als betrouwbaar beschouwd als het herhaald kan worden en men

steeds dezelfde resultaten bekomt. De betrouwbaarheid hangt met andere woorden af van

de mate waarin de resultaten onafhankelijk zijn van toeval (Baarde, De Goede & Van der

Meer-Middelburg, 2007). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen 2 begrippen, namelijk

interne en externe betrouwbaarheid (Van Zwieten & Willems, 2004).

Als verschillende onderzoekers dezelfde consistente resultaten kunnen bekomen, dan is er

sprake van een intern betrouwbaar onderzoek. Dit impliceert dat de invloed van de

onderzoeker op die manier minimaal is (Van Zwieten & Willems, 2004). Aangezien binnen dit

onderzoek gewerkt wordt met een schriftelijke, gestandaardiseerde vragenlijst, is de invloed

van de onderzoekster zeer klein. Om de interne betrouwbaarheid van een onderzoek te

verhogen wordt vaak gebruik gemaakt van triangulatie. Deze term verwijst naar het gebruik

van verschillende methoden of informatiebronnen binnen een onderzoek (Van Zwieten &

Willems, 2004). Deze methodiek wordt vaak toegepast omdat iedere methode enkele

beperkingen kent. Wanneer er overeenstemming gevonden wordt tussen de verschillende

bronnen is er sprake van een hogere vorm van intersubjectiviteit (De Graaf, 2001). In dit

onderzoek kreeg zowel iemand uit de thuisomgeving als iemand uit de schoolcontext van de

kinderen een vragenlijst toegestuurd. Op die manier kan de werkelijkheid nog nauwkeuriger

in kaart gebracht worden.

Page 36: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

24

De externe betrouwbaarheid refereert naar de herhaalbaarheid van het onderzoek. Om

hieraan tegemoet te komen is het belangrijk om het volledige onderzoeksproces uitvoerig te

documenteren en te rapporteren (Van Zwieten & Willems, 2004). In dit onderzoek worden

alle gezette stappen transparant beschreven binnen het onderdeel ‘methodologie’, zodat het

mogelijk wordt voor anderen om hetzelfde onderzoek uit te voeren. Verder zullen de

ingevulde vragenlijsten bewaard worden, zodat deze in principe voor derden toegankelijk

kunnen zijn.

3.5.2. Validiteit

Naast betrouwbaarheid moeten we ook oog hebben voor de validiteit van het onderzoek. Dit

gaat na of we wel meten wat we pogen te meten. Validiteit gaat over de mate waarin de

resultaten een juiste weerspiegeling zijn van de werkelijkheid (Baarda et al., 2007). Ook

binnen validiteit wordt er een onderscheid gemaakt tussen interne en externe validiteit.

De interne validiteit binnen een kwantitatief onderzoek peilt naar de mogelijkheid om op

basis van het onderzoek causale conclusies te trekken (Moerkerke, 2011). In deze

masterproef gaat het om een beschrijvend onderzoek, waardoor de resultaten louter worden

weergegeven, zonder deze te interpreteren. Interne validiteit is dus minder van toepassing

binnen dit onderzoek.

Een onderzoek wordt als extern valide beschouwd als de resultaten veralgemeend kunnen

worden naar andere situaties, personen of verschijnselen (Van Zwieten & Willems, 2004).

Binnen dit onderzoek werd er geen experimenteel kader opgezet, waardoor er in principe

geen sprake kan zijn van generaliseerbaarheid van het onderzoek. Zoals reeds beschreven,

werd er informatie verzameld over 65 kinderen met het syndroom van Down, geboren tussen

1999 en 2003. Het was niet mogelijk om het exact aantal kinderen met het syndroom van

Down, geboren tussen 1999 en 2003, die in type 2 scholen in Vlaanderen onderwijs volgen,

te weten te komen. Het was wel mogelijk om de geboortecijfers te verzamelen, om op die

manier een bepaald beeld te kunnen weergeven. Een medewerker van het onafhankelijk

Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie, dat gehuisvest is in de gebouwen van Kind &

Gezin, liet me de cijfers weten die ze verworven hebben via hun databank12.

12

Tabel 2 kan als volgt geïnterpreteerd worden: Van de 61349 kinderen die in 1999 geboren werden en meer dan 500 gram wogen, hebben 31 kinderen het syndroom van Down.

Page 37: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

25

Geboorten

≥ 500 g Aantal

1999 61349 31

2000 62128 35

2001 60813 43

2002 60048 32

2003 60406 33

Tabel 2: Aantal geboren kinderen met downsyndroom per jaartal

Uit deze tabel leiden we af dat er volgens het onafhankelijk studiecentrum 174 kinderen met

downsyndroom geboren zijn tussen 1999 en 2003 in België (Studiecentrum voor Perinatale

Epidemiologie, 2013). Deze 174 kinderen zullen niet enkel in Vlaanderen geboren zijn,

sommigen onder hen zullen waarschijnlijk in Wallonië of Brussel wonen. Verder bestaat de

kans dat er al enkele kinderen helaas gestorven zijn, wegens hun grotere kans op medische

complicaties. Vervolgens gaan deze kinderen niet allemaal naar het buitengewoon

onderwijs, enkelen onder hen volgen les in het regulier onderwijs en tot slot bestaat de kans

dat deze cijfers slechts een benadering van de werkelijkheid zijn van het exact aantal

kinderen met downsyndroom in België.

Er kan besloten worden dat we via deze vragenlijsten informatie hebben verzameld van naar

schatting een derde (65/174) van de kinderen met downsyndroom, geboren tussen 1999 en

2003. Deze 65 kinderen zitten verspreid over 24 scholen, waardoor kan geconcludeerd

worden dat aan dit onderzoek een derde (24/69) van het aantal type 2 scholen in Vlaanderen

heeft deelgenomen.

4. Resultaten Dit hoofdstuk wordt beëindigd met een weergave van de resultaten. Eerst worden enkele

algemene gegevens weergegeven. In het tweede deel wordt gefocust op het leesniveau dat

de kinderen bereiken.

4.1. Algemene resultaten

De voornaamste resultaten van de algemene gegevens van de kinderen worden hier

voorgesteld.

Page 38: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

26

40

25

0

10

20

30

40

50

Jongens Meisjes

Van de 65 kinderen hebben we informatie verzameld

over 40 jongens en 25 meisjes.

De onderzoeksgroep bevat kinderen met

downsyndroom, geboren tussen 1999 en

2003, die les volgen in een buitengewoon

onderwijs type 2 school in Vlaanderen. Op de

grafiek zien we ongeveer een gelijke verdeling

van de geboortejaren (2000-2003). Er zijn

beduidend minder kinderen, waarvan we

informatie verzameld hebben, die geboren zijn

in 1999. Dit komt omdat deze kinderen tijdens

het schooljaar 2012-2013 in een kanteljaar

zaten. Op sommige scholen worden kinderen

tot veertien jaar toegelaten, op andere scholen maar tot dertien jaar, wat impliceert dat er al

enkele kinderen, geboren in 1999 in het (buitengewoon) secundair onderwijs zitten op het

moment dat de vragenlijsten werden verstuurd.

Op deze grafiek is te zien hoeveel kinderen,

waarvan informatie verzameld werd, per

provincie in een type 2 school zitten. Zo volgen

bijvoorbeeld twaalf kinderen onderwijs in een

type 2 school in Limburg. Hierbij dient vermeld te

worden dat dit niet wil zeggen dat het eveneens

gaat om 12 verschillende scholen, aangezien er

slechts 24 scholen hebben deelgenomen aan dit

onderzoek.

6

16 17

13 13

0

2

4

6

8

10

12

14

16

18

1999 2000 2001 2002 2003

8

17

22

12

6

0

5

10

15

20

25

O-Vl W-VL A'pen Limb Vl-Br

Figuur 1: Geslacht van de kinderen

Figuur 2: Geboortejaren van de kinderen

Figuur 3: Aantal kinderen die school lopen per provincie

Page 39: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

27

In totaal werden er van de 65 kinderen, 30

vragenlijsten ingevuld door iemand vanuit de

thuiscontext. De moeders van deze kinderen

vulden de vragenlijsten het vaakst in.

We hebben over 63 van de 65 kinderen

informatie verkregen door iemand uit de

schoolcontext. Hiervan hebben de

leerkrachten de meeste vragenlijsten

ingevuld, in de minderheid werd dit

gedaan door de logopedisten.

De meeste kinderen spreken thuis Nederlands,

sporadisch worden er twee talen gesproken met

het kind. Dit is Nederlands in combinatie met

Engels of Portugees.

26

2 1 1

0

5

10

15

20

25

30

Ned Ned + Eng Ned +Port

Onbekend

21

5 3

1

0

5

10

15

20

25

Ma Pa Ma + Pa Onbekend

49

6 5 1 2

0

10

20

30

40

50

60

Lkr Zorglkr Logo Logo + Lkr Directie

Figuur 4: Ingevulde vragenlijsten door iemand uit de thuiscontext

Figuur 5: Ingevulde vragenlijsten door iemand uit de schoolomgeving

Figuur 6: De taal die thuis met de kinderen gesproken wordt

Page 40: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

28

Uit de vragenlijsten blijkt dat 59 van de 65 kinderen

kunnen praten. Bij 18 kinderen stond er door iemand uit

de thuissituatie, of iemand uit de schoolcontext, of door

beide, expliciet neergeschreven dat de kinderen wel

kunnen praten, maar dat het vaak moeilijk verstaanbaar

is. Sommige kinderen spreken bijvoorbeeld met behulp

van gebaren.

25 ouders hebben bewust gekozen voor

buitengewoon onderwijs voor hun kind.

De voornaamste redenen van deze keuze

die men bij de vraag noteerde, waren; in

het buitengewoon onderwijs is er meer

individuele begeleiding, mijn kind zal zich

er beter thuis voelen dan in het regulier

onderwijs, mijn kind zal er minder gepest

worden, de leerkrachten van het regulier

onderwijs raadden deze overstap aan,

inclusie vraagt veel inspanning van de

ouders, in het buitengewoon onderwijs zijn er meer hulpverleners aanwezig (logopedist;

kinesist; verpleegster…). Vier ouders hebben niet bewust voor het buitengewoon onderwijs

gekozen, aangezien men gelooft in het inclusief onderwijs – project, maar hun kind kreeg

geen toegang tot dit traject.

4.2. Resultaten omtrent het leesniveau

In het tweede deel van de vragenlijst werd er gepolst naar het leesniveau van de kinderen.

Op het einde van de vragenlijst werd er gevraagd de kinderen onder te verdelen in een

bepaalde categorie die het meest van toepassing was voor het kind.

59

6

0

10

20

30

40

50

60

70

Kan praten Kan niet praten

25

3 1 1

0

5

10

15

20

25

30

Ja Nee Ja/Nee Onbekend

Figuur 7: Het aantal kinderen dat kan praten

Figuur 8: Al dan niet bewuste keuze voor het buitengewoon onderwijs

Page 41: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

29

Er kon gekozen worden uit volgende drie categorieën:

A: Het kind kan niet lezen

B: Het kind herkent enkele pictogrammen, beelden… weet wat deze betekenen en

kan hier gepast op reageren

C: Het kind is voornamelijk bezig met het lezen van letters, woorden, zinnen,

teksten,…

Onderstaande grafiek geeft de resultaten, verkregen uit de vragenlijst, weer:

Figuur 9: Het leesniveau van de kinderen

Uit de vragenlijsten merken we op dat zeven van de 65 kinderen helemaal niet tot lezen

komen. Sommigen onder hen leerden vroeger lezen, maar hiermee werd gestopt, aangezien

dit te moeilijk bleek voor die kinderen. Bij een aantal andere kinderen werd er nooit met lezen

begonnen, omdat men inschatte dat het voor de leerling te moeilijk zou zijn. 27 van de 65

kinderen herkennen (enkele) pictogrammen en beelden. De focus van het leesonderwijs bij

deze kinderen ligt voornamelijk op de beelden en niet op de tekst die soms bij de beelden

staat. Negentien van de 65 kinderen zijn in staat om letters, woorden, zinnen en/of teksten te

lezen. Binnen deze groep gaat het voornamelijk om kinderen die het niveau halen van het

lezen en begrijpen van woorden en/of korte zinnen. Vier van deze negentien kinderen slagen

erin om enkele zinnen tot verhalen te lezen en te begrijpen.

Bij 11 kinderen werden er twee categorieën aangeduid. Telkens ging het om de combinatie

van “niet lezen” met “picto-lezen”.

7

27

11

19

1

0

5

10

15

20

25

30

Lezen niet Picto-lezen Lezen niet / picto-lezen

Lezen letters,woorden, zinnen

Onbekend

Page 42: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

30

Over 1 kind hebben we geen informatie gekregen omtrent zijn of haar leesniveau.

De interpretatie van deze resultaten is te lezen in hoofdstuk vier.

Page 43: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

31

HOOFDSTUK 3: KWALITATIEF ONDERZOEK OVER HET DELEN

VAN KENNIS EN ERVARING

Zoals eerder aangehaald in de inleiding vloeit dit deel van het onderzoek voort uit de

resultaten van het kwantitatieve onderzoek, beschreven in het tweede hoofdstuk. Allereerst

zal er meer uitleg gegeven worden over de probleemstelling, waaruit dan enkele

onderzoeksvragen zullen volgen. Vervolgens zal stilgestaan worden bij de wetenschappelijke

literatuur omtrent het delen van kennis en ervaring, om nadien de methodologie van dit

onderzoek te verduidelijken. Tot slot worden de resultaten weergegeven.

1. Probleemstelling en onderzoeksvragen

Uit bovenstaand kwantitatief onderzoek blijkt dat ongeveer de helft van de kinderen met het

syndroom van Down aan picto-lezen doet. Deze resultaten werden voorgelegd aan de

voorzitster van werkgroep drie van de vereniging ‘Downsyndroom Vlaanderen’. Het was op

haar vraag dat we oorspronkelijk in dit deel van het onderzoek dieper zouden ingaan op de

redenen waarom er ongeveer 50% van de kinderen leert picto-lezen in de type 2 scholen in

Vlaanderen. Om dit te onderzoeken werd er een focusgroep samengesteld. Meer informatie

hierover wordt gegeven in het deel ‘methodologie’. Tijdens deze bijeenkomst, waar enkele

logopedisten en een moeder van een zoon met downsyndroom aan deelnamen, bleek dat de

participanten nieuwsgierig waren naar hoe men te werk ging op vlak van lezen in andere

scholen. Het werd snel duidelijk dat men hierover weinig kennis had, hoewel de interesse

zeer groot was.

Anders dan aanvankelijk vooropgesteld, legden de participanten van de focusgroep andere

accenten tijdens het gesprek, waardoor het picto-lezen naar de achtergrond verschoven

werd. Toch was het een zeer boeiende bijeenkomst. Aangezien ik met deze masterproef een

bijdrage wou leveren aan het werkveld heb ik, in samenspraak met mijn promotor en Mieke

Leroy, besloten om de focus van dit gedeelte aan te passen. Er werd beslist dat dit

kwalitatieve onderzoek zich zou focussen op het uitwisselen van kennis en ervaringen

tussen professionelen. Het vervolg van dit onderzoek is gebaseerd op deze nieuwe wending

en dus niet langer op het picto-lezen, zoals eerst vooropgesteld werd.

Toen vaststond dat er zou gewerkt worden rond het delen van ervaringen en kennis, werden

volgende twee onderzoeksvragen opgesteld:

“Bestaat er openheid bij de professionelen om kennis en ervaringen te delen met

anderen buiten de schoolmuren omtrent het leesonderwijs bij kinderen met het

syndroom van Down in het buitengewoon onderwijs?”

Page 44: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

32

“Welke thema’s omtrent het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down

in het buitengewoon onderwijs komen meteen aan bod in een eerste contact tussen

professionelen uit verschillende scholen?”

2. Literatuurstudie Alvorens over te gaan naar het eigen kwalitatief onderzoek is het belangrijk om te

bestuderen wat over dit thema in de wetenschappelijke literatuur te vinden is. Eerst zal

bekeken worden wat er verstaan wordt onder ‘het delen van kennis’ om meteen ook enkele

randvoorwaarden aan te halen om dit proces te stimuleren. Nadien wordt stilgestaan bij wat

een ‘school als professionele leergemeenschap’ met dit onderwerp te maken heeft, om

vervolgens te analyseren wat nu precies een ‘best practice’ is. Informatie over een

‘Community of Practice’ wordt meegedeeld, aangezien dit als een format kan gezien worden

waar uitwisseling kan plaatsvinden. Tot slot wordt dit onderdeel afgesloten met een blik op

de huidige situatie in Vlaanderen.

Binnen deze literatuurstudie zal het kader geschetst worden waarbinnen uitwisseling van

kennis en ervaring vorm kan krijgen. Er zal hier dus niet gefocust worden op uitwisseling

over het leesonderwijs in het bijzonder. Bij de resultaten zal tot uiting komen waarover de

professionelen met elkaar informatie wensen uit te wisselen. Hierbij zal de inhoud van de

uitwisseling centraal staan. Pas in de discussie, beschreven in hoofdstuk vier, komen beide

onderdelen samen en worden ze aan een kritische blik onderworpen.

2.1. Kennis en ervaring delen met anderen

“Veel startende leerkrachten stoppen door gebrek aan ondersteuning”. Binnen de vijf jaar

zou veertien procent van de leerkrachten in het lager onderwijs voor een ander beroep

kiezen. Dit staat te lezen op de website van Knack (Knack, 2014 januari 6). Hierbij wordt niet

specifiek aangegeven hoe hoog dit percentage in het buitengewoon onderwijs is. Enkele

onderzoekers hadden dit fenomeen ook al jaren geleden onderkend. Volgens hen verlaten

veel leerkrachten in het buitengewoon onderwijs de klas na vier à vijf jaar (Brownell & Smith,

1992 in Stough & Palmer, 2003). Dit is mogelijk een gevolg van het feit dat veel jonge

leerkrachten weinig ervaring en kennis hebben, terwijl er wel van hen verwacht wordt dat ze

per leerling kunnen differentiëren en les kunnen geven op maat van elke leerling (Stough &

Palmer, 2003). Gorry (2008) geeft aan dat het uitwisselen van kennis en ervaring de kwaliteit

van het onderwijs en/of de dienstverlening kan optimaliseren. Deze feiten lijken aan te geven

dat het delen van kennis en ervaring met anderen niet alleen nuttig kan zijn voor jonge

leerkrachten, maar evengoed een meerwaarde kan betekenen voor ervaren leerkrachten.

Page 45: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

33

Alvorens verder in te gaan op de manier waarop kennis en ervaring kan uitgewisseld

worden, is het belangrijk om een beeld te schetsen van wat in de literatuur gezien wordt als

‘het delen van kennis en ervaring’.

“Knowledge sharing refers to the provision of task information and know-how to help others

and to collaborate with others to solve problems, develop new ideas, or implement policies or

procedures” (Cummings, 2004 in Wang & Noe, 2010, p. 117). Tsui et al. (2006) geven dan

weer aan dat het delen van kennis een uitwisseling betekent tussen verschillende partijen.

Hierbij kan het gaan over een uitwisseling van vaardigheden, ervaringen, ideeën…

Het lijkt op het eerste zicht eenvoudig om kennis en ervaringen met anderen te delen. Toch

zijn er een aantal redenen die ervoor kunnen zorgen dat deze uitwisseling in het gedrang

komt. Zo kan bijvoorbeeld een fysieke afstand met de persoon met wie men kennis of

ervaringen wil delen, zorgen voor moeilijkheden bij de uitwisseling. Een face-to-face contact

leent zich hier vaak beter toe (Cummings, 2003). Vervolgens wordt kennis ook nog zeer vaak

gezien als macht, wat ertoe kan leiden dat personen hun kennis liever niet delen met

anderen, terwijl het hedendaagse paradigma ervan uitgaat dat het delen van kennis net

macht inhoudt (Gurteen, 1999).

Het is belangrijk om kennis met anderen te kunnen delen in een veilige omgeving. Uit

onderzoek blijkt dat velen bang zijn om kennis en ervaringen te delen, omdat men ervan

uitgaat dat dit bepaalde negatieve gevolgen met zich kan meebrengen. Het is dus van groot

belang dat er een veilige omgeving gecreëerd wordt en dat de personen, die informatie

uitwisselen, vertrouwen hebben in elkaar (Partridge, 2013). Verder blijkt uit onderzoek dat

mensen meer geneigd zijn kennis en dergelijke te delen met anderen, indien dit

aangemoedigd wordt door ondersteuners, supervisors… (Cabrera, Collins & Salgado, 2006).

Vooral dit laatste speelt een belangrijke rol in een professionele leergemeenschap.

2.2. De school als professionele leergemeenschap

Hierboven werd het delen van kennis voornamelijk als een individuele aangelegenheid

beschouwd: de ene persoon deelt iets met de andere persoon. Als we dit koppelen aan het

buitengewoon onderwijs zou dit kunnen impliceren dat een leerkracht een ervaring met een

bepaalde leesmethode deelt met een logopedist(e).

Zoals reeds aangehaald, moeten er een aantal elementen aanwezig zijn alvorens personen

geneigd zijn om kennis met anderen te delen. Dit geldt ook op een school. De school, als

instituut van kennis, moet zelf actief het concept van ‘kennis delen met anderen’

propaganderen, alvorens de werknemers van die school dagelijks informatie met elkaar

zullen uitwisselen. Leerkrachten kunnen en willen niet riskeren om kennis en ervaringen met

Page 46: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

34

anderen te delen, indien de schoolcultuur dit niet toelaat. Dit geldt nog meer wanneer het

professionelen betreft, die werkzaam zijn op andere scholen, aangezien deze als

concurrenten kunnen gezien worden. Binnen een school, die gezien wordt als een

professionele leergemeenschap, staat het uitwisselen van kennis en ervaringen met anderen

centraal.

2.2.1. Geschiedenis

Het begrip ‘leergemeenschap’ is in de jaren ’80 ontstaan in de bedrijfswereld. De succesvolle

bedrijven waren in staat om de ontwikkeling van iedere persoon te linken aan de resultaten

van de organisatie, waardoor deze als een ‘lerende organisatie’ gezien werden (Jutten, n.d.).

Later waaide dit concept ook over naar het onderwijs.

Het belang van professionele leergemeenschappen stijgt de laatste jaren. Binnen deze

leergemeenschappen staan optimalisering van het werk in de klas en school en een

gezamenlijke reflectie voorop. Het gaat uit van het idee dat scholen er toe doen, dat scholen

het verschil kunnen maken in wat hun leerlingen kunnen bereiken. De leergemeenschappen

kunnen een invloed uitoefenen op de leerkrachten en op die manier dus ook op de prestaties

van de leerlingen (Verbiest & Vandenberghe, 2003).

2.2.2. Een professionele leergemeenschap

De school als een professionele leergemeenschap is een gemeenschap die uit leerkrachten

enerzijds en schoolleiding anderzijds bestaat. Binnen deze gemeenschap doet men aan een

continue uitwisseling van kennis en ervaring, met als doel het onderwijs en de praktijk te

verbeteren, waardoor ook de resultaten van de leerlingen stijgen en de leerkrachten zich

ondersteund voelen (Hord, 1997).

Volgens Verbiest en Vandenberghe (2003) kent een professionele leergemeenschap een

aantal karakteristieken. De voornaamste worden kort even aangehaald:

Binnen een leergemeenschap bestaat er een duidelijke visie over hoe leerkrachten

ondersteund kunnen worden. In de visie staat wat leerkrachten kunnen verwachten

als ondersteuning en op wie ze hiervoor kunnen rekenen. Binnen een professionele

leergemeenschap spelen de collega’s een grote rol. Er heerst een schoolcultuur waar

men steeds uitgedaagd wordt om kennis met elkaar te delen met als doel de kwaliteit

van het onderwijs aan de leerlingen te verbeteren.

Binnen een leergemeenschap gaan leerkrachten vaak op bezoek bij hun collega’s in

de klas, met als doel samen te reflecteren op bepaalde thema’s of methodieken. Het

gaat hierbij dus om een gedeelde reflectie. Hierdoor staat de leerkracht er niet

langer alleen voor.

Page 47: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

35

Binnen de professionele leergemeenschap is er een ondersteunend en gedeeld

leiderschap aanwezig. Dit moet toezien op de implementatie van de visie en moet

een cultuur van vertrouwen helpen ondersteunen.

Leerkrachten en andere professionelen werken samen aan bepaalde methodieken,

lesmaterialen,… Hierdoor ontstaan collectieve leerprocessen.

Er wordt voldoende tijd en ruimte voorzien zodat de leerkrachten de condities

hebben om onderling zaken uit te wisselen.

Binnen de leergemeenschap is het belangrijk dat de leerkrachten ook enkele

algemene competenties hebben. Zo moet men kunnen openstaan voor feedback en

opbouwende kritiek van anderen en hiermee aan de slag willen gaan. Men moet ook

in staat zijn om vertrouwen te hebben in de collega’s.

In hun boek onderscheiden Mitchell & Sachney (2000) binnen een professionele

leergemeenschap drie fundamentele capaciteiten.

Ten eerste bestaat volgens hen de persoonlijke capaciteit. Hiermee bedoelen ze de

(praktijk)kennis die de individuele professional met zich meedraagt, de mogelijkheden

om hiermee flexibel om te springen en hierop te reflecteren en de capaciteiten om

nieuwe kennis te construeren. Het gaat hier dus over het feit dat ‘leren’ gezien wordt

als een actief proces, waarbij kennis(re)productie centraal staat en hoe je hiermee als

individu omgaat.

Ten tweede spreken ze ook over de interpersoonlijke capaciteit. Hierbij zijn de

onderlinge relaties tussen collega’s belangrijk. In hoeverre kan men de feedback en

de kritische reflectie van collega’s appreciëren? Hier gaat het over het collectief leren

van bepaalde kennis en praktijken met als doel de kwaliteit te verhogen. Dit kan enkel

gebeuren in een vertrouwelijke en veilige omgeving.

Tot slot spreken Mitchell & Sachney (2000) nog over de organisatorische

capaciteit. Hiermee bedoelt men dat er ondersteunende voorwaarden moeten

bestaan binnen de gemeenschap. Deze voorwaarden moeten het mogelijk maken dat

collega’s kunnen reflecteren over hun eigen en elkaars werk en dat men in dialoog

kan treden met elkaar. Hierbij is het belangrijk dat de geïsoleerde positie van de

professionelen zoveel mogelijk vermeden wordt.

Het is noodzakelijk om hierbij te vermelden dat de drie capaciteiten in relatie staan met

elkaar en elkaar dus ook kunnen beïnvloeden.

2.2.3. Waarom zo belangrijk?

De vraag zou kunnen gesteld worden waarom het zo belangrijk is om kennis en ervaring met

anderen te delen en om als school naar een professionele leergemeenschap te evolueren.

Page 48: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

36

Eerst en vooral kende het takenpakket van de leerkracht de laatste jaren een toenemende

complexiteit (Verbiest & Vandenberghe, 2003). Hierbij komt nog eens dat leerkrachten in het

buitengewoon onderwijs zoveel mogelijk moeten differentiëren zodat de leerstof aangepast is

aan elke individuele leerling. Een professionele leergemeenschap zou hier hulp kunnen

bieden door dit samen met een team op te nemen in plaats van leerkrachten dit alleen te

laten doorploegen. Verder blijkt uit onderzoek dat leerkrachten, die zich ondersteund voelen,

meer betrokken zijn bij het schoolgebeuren. Hier kan een leergemeenschap zeker aan

tegemoet komen (Verbiest & Vandenberghe, 2003). Nog zeer vaak mist een school een

ondersteunende cultuur en visie voor leerkrachten, wat impliceert dat de leerkracht er vaak

alleen voor staat en er dus geen ruimte is voor uitwisseling met collega’s (Verbiest &

Vandenberghe, 2003). Dit ondanks het feit dat er geen twijfel bestaat over de noodzaak om

kennis en ervaringen met anderen te delen. Verschillende studies wijzen op de positieve

effecten op het leerproces en de resultaten van leerlingen binnen scholen die functioneren

als een professionele leergemeenschap (Verbiest & Vandenberghe, 2003). Tot slot zouden

deze leergemeenschappen voor een uitbreiding van buitenschoolse contacten kunnen

zorgen, waardoor professionelen ook kennis en ervaringen kunnen uitwisselen met leden

van een andere school of team. Dit is dan weer bevorderlijk voor het durven experimenteren

met nieuwe ideeën en methoden door leerkrachten (Verbiest & Vandenberghe, 2003).

2.3. Best practices

De volgende vraag die dan moet gesteld worden, is wat leerkrachten of andere

professionelen uit eenzelfde team of uit een ander team of school nu met elkaar zouden

kunnen uitwisselen. Over welke kennis en ervaringen gaat het hier dan?

Op iedere school bestaan er wellicht een aantal goede manieren van werken die ook zinvol

zouden kunnen zijn voor andere scholen en leerkrachten, indien deze informatie zou kunnen

doorgegeven worden aan elkaar.

Een ‘best practice’ kan algemeen omschreven worden als een methodiek, aanpak of idee dat

voornamelijk ontworpen is op basis van praktijkervaring en dat in een bepaalde context

aantoonbaar rendement oplevert (Skyrme, 2002; Bertrams, 1999; Pel et al., 2011 in Voskes,

Theunissen & Widdershoven, 2011). Hieruit komt voort dat een best practice niet

wetenschappelijk onderbouwd of evidence based hoeft te zijn. Ook praktijken die louter

gebaseerd zijn op ervaring kunnen dus een voorbeeld zijn voor andere organisaties en

voorzieningen (Voskes, Theunissen & Widdershoven, 2011).

Het ontdekken en gebruiken van bepaalde best practices is één zaak, deze uitwisselen met

anderen is een andere. Best practices ontstaan vaak door ervaring en zijn dus afhankelijk

van een bepaalde context (Voskes, Theunissen & Widdershoven, 2011). Daarom kan dit een

Page 49: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

37

overdracht naar een andere organisatie belemmeren. Het is dan aan de ontvangende

organisatie of persoon om te overwegen in welke mate een bepaalde best practice kan

overgenomen of geoptimaliseerd worden. Door het feit dat best practices steeds veranderd

en aangepast kunnen worden, kan de omgang hiermee ook gezien worden als een continu

proces (Voskes, Theunissen & Widdershoven, 2011).

Uit onderzoek van de Katholieke Universiteit Leuven (Kelchtermans et al., 2007) blijkt dat het

horen over of ontvangen van een best practice-voorbeeld een bepaalde impact heeft op een

persoon of organisatie. Men kan enerzijds het voorbeeld als onbruikbaar evalueren en het

dus verwerpen of men kan geneigd zijn het voorbeeld als bruikbaar te ervaren. Als men het

voorbeeld als iets positiefs beschouwt, bestaan er verschillende gradaties van implementatie

van het voorbeeld. Dit kan gaan van het gebruiken van enkele elementen uit het

praktijkvoorbeeld tot het integraal overnemen van de best practice. Verder heeft het niet

alleen een invloed op het handelen van de ontvanger(s), maar ook op de opvattingen of

denkwijze van personen (Kelchtermans et al., 2007). Het vernemen van een best practice-

voorbeeld dat nog niet gekend is, lokt reflectie bij de luisteraar uit. Men stelt hierdoor zijn

eigen praktijk en handelen in vraag. De reflectie kan leiden tot geruststelling omtrent de

eigen manier van werken, wanneer het voorbeeld de eigen praktijk bevestigt. Maar een

reflectie kan er ook voor zorgen dat de eigen opvattingen verruimd worden door het horen

van een bepaalde goed functionerende methodiek,… waardoor men kan overwegen, deze in

de eigen praktijk ook te gaan toepassen (Kelchtermans et al., 2007).

Indien er tussen organisaties al uitwisselingen plaatsvinden, dan worden er tot op vandaag

voornamelijk goede praktijkvoorbeelden met elkaar gedeeld. Het delen van slechte

voorbeelden wordt vaak als onveilig ervaren. Toch pleit De Groot (2004) ervoor om ook de

worst practices met elkaar uit te wisselen, want deze slechte voorbeelden kunnen anderen

ook veel nuttige informatie opleveren waaruit veel kan geleerd worden.

2.4. Community of Practice: een format om kennis uit te wisselen

Kennis en ervaring kunnen uitgewisseld worden binnen een ‘Community of Practice’ (CoP).

Wenger geeft hieraan volgende definitie: “Communities of practice are groups of people who

share a concern or a passion for something they do and learn how to do it better as they

interact regularly” (Wenger, 2009, p. 1).

Iedereen behoort tot verscheidene communities, dit is nu eenmaal eigen aan het leven, maar

deze moeten wel onderscheiden worden van de zogenaamde Communities of Practice

(Wenger, 2009). Om te kunnen spreken over een Community of Practice, moeten volgende

elementen zeker aan bod komen:

Page 50: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

38

Ten eerste moet er een gedeeld domein zijn. Het is belangrijk dat alle leden goed

begrijpen waarover het gaat in de groep en toch enige kennis hebben over het

onderwerp om te kunnen deelnemen aan het gebeuren (Wenger, 2009).

Ten tweede is het binnen deze gemeenschap belangrijk dat de leden geïnteresseerd

zijn in het onderwerp en kennis en ervaring hierover met elkaar willen uitwisselen.

Deze wederzijdse interactie is steeds gebaseerd op vertrouwen en respect (Wenger,

McDermott & Snyder, 2002 in Mortier et al., 2010).

Tot slot moet het gaan om praktijkkennis. De deelnemers zijn praktijkwerkers en

hebben, elk op hun manier, veel expertise ontwikkeld en kunnen als het ware hun

best practices aan elkaar doorgeven (Wenger, McDermott & Snyder, 2002 in Mortier

et al., 2010).

In het onderzoek van Mortier et al. (2010) werden een aantal Communities of Practice (CoP)

samengesteld rondom een kind met specifieke onderwijsbehoeften in het regulier onderwijs.

Binnen deze CoP zetelden zowel leerkrachten en professionelen als de ouders van het kind.

Een CoP kan dus ook een manier zijn om ouders bij het proces te betrekken, wat veel extra

informatie en voordelen kan opleveren (Mortier et al, 2010). Een CoP kan uiteraard ook

bestaan uit verschillende deelnemers die eenzelfde beroep uitoefenen en kan op die manier

bijdragen aan het uitwisselen van bijvoorbeeld best practices. De vorm waarin een CoP

vergadert kan verschillen: een CoP kan om de X-aantal weken met elkaar afspreken en

fysisch samenkomen, maar kan evengoed op een online manier werken (Wenger, 2009).

Een groot voordeel van dit laatste is dat het tijd- en plaats onafhankelijk werkt. De leden

kunnen eraan deelnemen wanneer het hen uitkomt, wat praktisch kan zijn voor leerkrachten.

2.5. De situatie in Vlaanderen

Het is belangrijk om een beeld te schetsen van de situatie in Vlaanderen, aangezien het

onderzoek binnen dit kader zal plaatsvinden. Hoe krijgt het vergaren en delen van kennis en

ervaring binnen het buitengewoon onderwijs vorm in Vlaanderen? Er zal ingegaan worden

op enkele opleidingen, mogelijkheden tot bijscholingen en het bestaan van online fora. Tot

slot wordt het M-decreet vermeld. Allemaal mogelijke invalshoeken die kunnen bijdragen aan

de ondersteuning van professionelen.

2.5.1. Opleiding

We stellen ons de vraag hoe en waar de professionelen expertise opdoen om te werken met

personen met een beperking en in het bijzonder met kinderen met het syndroom van Down.

Als we enkele algemene professionele en academische opleidingen onder de loep nemen,

merken we al gauw dat er in het programma weinig aandacht geschonken wordt aan

personen met specifieke behoeften, dit zowel in de logopedie- als de leerkracht-opleidingen.

In de universitaire logopedie-opleiding krijgen de studenten de vakken ‘Orthopedagogiek’ en

Page 51: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

39

‘Psychosociale aspecten van de zieke en de gehandicapte’ (Universiteit Gent, 2013). Een

studente geeft aan dat men door deze vakken wel een globaal beeld krijgt van de doelgroep,

namelijk personen met een beperking, maar dat het helemaal niet wordt toegespitst op het

logopedisch domein (M. Lippens, persoonlijke communicatie, 1 april 2014). In de

professionele opleiding ‘leerkracht lager onderwijs’ aan de Arteveldehogeschool, krijgen de

studenten de vakken ‘Differentiatie’ en ‘Specifieke Onderwijsbehoeften’

(Arteveldehogeschool, 2014), maar ook hier geeft een pas afgestudeerde studente aan, dat

men niet geleerd heeft hoe kinderen met een beperking bijvoorbeeld kunnen leren lezen (K.

Mouton, persoonlijke communicatie, 1 april 2014). In de bachelor-na-bachelor opleidingen:

‘Buitengewoon onderwijs’ en ‘Zorgverbreding en remediërend leren’ aan de

Arteveldehogeschool in Gent wordt er stilgestaan bij specifieke kaders en methodieken die

kunnen toegepast worden bij kinderen met bijzondere behoeften. Binnen deze opleidingen

ligt de focus op het juist leren kijken naar wat deze kinderen precies nodig hebben en waar

bepaalde hulpmiddelen of methodieken te vinden zijn. Dit alles wordt veelal gestuurd vanuit

de vraag van de studenten zelf (M. Meirsschaut, persoonlijke communicatie, 7 mei 2014)13.

Er kan dus voorzichtig gesteld worden dat professionelen slechts een beperkte basiskennis

meekrijgen vanuit hun opleiding over de specifieke behoeften en manieren van omgaan met

deze kinderen.

2.5.2. Vormingen en online fora

Verder wordt er gekeken of de leerkrachten en andere professionelen gedurende hun

loopbaan blijvend opleidingen, vormingen en studiedagen kunnen volgen met als doel hun

(praktijk)kennis verder bij te schaven. Maar ook op dit punt is het vrij teleurstellend. Op het

internet zijn er weinig vormingen of studiedagen te vinden die zich focussen op het

leesonderwijs in het buitengewoon onderwijs (VSKO, 2014; Vonkenvisie, n.d.). Hiermee

wordt in het midden gelaten of bepaalde scholen zelf vormingen of studiedagen hieromtrent

voorzien ten aanzien van hun personeel.

Verder bestaan er op het eerste zicht weinig online fora waar leerkrachten buitengewoon

onderwijs vragen kunnen stellen aan andere professionelen. Op slechts één Belgisch forum

voor leerkrachten heb ik een onderdeel ‘buitengewoon onderwijs’ gevonden (Lerarenforum,

2014), terwijl deze vorm ook zou kunnen bijdragen aan de ondersteuning van leerkrachten.

2.5.3. Het M-decreet

Op 12 maart 2014 heeft het Vlaams parlement het M-decreet goedgekeurd. Dit decreet moet

er in de toekomst voor zorgen dat meer kinderen met specifieke onderwijsbehoeften terecht

13

Met M. Meirsschaut, medewerkster aan de Arteveldehogeschool, had ik telefonisch contact omtrent de opleidingen ‘buitengewoon onderwijs’ en ‘zorgverbreding en remediërend leren’.

Page 52: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

40

zullen kunnen in het regulier onderwijs, waardoor er minder kinderen naar het buitengewoon

onderwijs zullen gaan. Dit impliceert dat het buitengewoon en het regulier onderwijs nauw

zullen moeten samenwerken en expertise zullen moeten uitwisselen, willen ze

tegemoetkomen aan de bepalingen van het decreet inzake de behoeften van de kinderen

(Onderwijs Vlaanderen, 2014).

2.6. Besluit

Uit het bovenstaande kan er voorzichtig samengevat worden dat toekomstige leerkrachten

tijdens hun opleiding niet, of in beperkte mate, de specifieke methodieken en tools

aangeleerd krijgen om met kinderen met downsyndroom aan de slag te gaan. Verder worden

er weinig vormingen of studiedagen georganiseerd en kan men ook niet echt terecht op

online fora om vragen te stellen of ervaringen te delen met anderen. Dit is teleurstellend,

omdat er net in het buitengewoon onderwijs per leerling dient gedifferentieerd te worden om

aan iedereen zijn of haar behoeften te voldoen en men hierdoor vaak zelf materiaal moet

maken. Precies om deze reden zouden deze professionelen in eerste instantie nog beter dan

anderen moeten gevormd, ondersteund en begeleid worden.

Wederom is het belangrijk om te vermelden dat het eigen onderzoek in hoofdzaak gaat over

het uitwisselen van kennis en ervaring tussen leerkrachten of andere professionelen van

verschillende scholen. Ik laat hierbij in het midden of hiervoor voldoende tijd en ruimte

uitgetrokken wordt binnen de schoolmuren.

Via het bovenstaande hoop ik de lezer mee te geven wat de voordelen zijn van een

schoolcultuur die aandacht heeft voor het uitwisselen van expertise. Dit gegeven staat

centraal binnen een school die zich profileert als professionele leergemeenschap. Een

leergemeenschap kan aan de basis liggen om enkele Communities of Practice op te richten

waar professionelen van verschillende scholen kunnen aan deelnemen.

Dit alles is in het belang van de kinderen, want het delen van kennis en ervaring tussen de

professionelen, draagt bij tot de kwaliteit van het onderwijs (Gorry, 2008).

3. Methodologie Binnen dit onderdeel zal geschetst worden hoe het eigen onderzoek vorm gekregen heeft.

3.1. Onderzoeksdesign

Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen, is het belangrijk te gaan kijken

wat er leeft binnen het werkveld. Er zal niet op zoek gegaan worden naar hoeveelheden,

waardoor er ook niets zal omgezet worden in cijfers. De focus in dit deel ligt veeleer op de

beleving bij professionelen omtrent het uitwisselen van kennis en ervaring dan op bepaalde

Page 53: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

41

generalisaties. Daarom zal er voor deze vragen uitgegaan worden van kwalitatief onderzoek

(Hoogers, 2011). Ook hier zal in hoofdzaak, net als in het eerste deel, aan beschrijvend

onderzoek gedaan worden. Er zal minder aandacht gaan naar het interpreteren van de

resultaten. De bedoeling is om de beleving bij de professionelen omtrent het uitwisselen van

kennis en ervaring in kaart te brengen.

3.2. Methode

Voor dit onderzoek werd er zowel gebruik gemaakt van een focusgroep als van een besloten

Facebookgroep.

3.2.1. Focusgroep / groepsinterview

Een focusgroep biedt een kans aan de participanten om ervaringen en kennis uit te wisselen

omtrent bepaalde onderwerpen of thema’s. Verder is het mogelijk om via een focusgroep

een beeld te krijgen over de gemeenschappelijke perspectieven die bestaan bij de

deelnemers (Gill, Steward, Treasure & Chadwick, 2008). Bovendien wordt een focusgroep

vaak gehanteerd om een nieuw onderwerp te verkennen (Howitt, 2010), wat duidelijk aan de

orde is binnen dit onderzoek.

De hoofdreden waarom binnen dit onderzoek gekozen werd voor een focusgroep, is omdat

interactie tussen de deelnemers hierbij centraal staat (Howitt, 2010). Interactie wordt zelfs

gezien als de sleutel van het succes (Gill et al., 2008). Baarda, De Goede & Teunissen

(2005) geven enerzijds aan dat participanten binnen een focusgroep meer geneigd kunnen

zijn om te reageren op uitspraken van anderen, wat gezien kan worden als prikkels die in

een individueel interview niet aanwezig zijn. Anderzijds bestaat de kans dat de deelnemers

meer sociaal wenselijke antwoorden geven of schaamte zullen voelen om hun mening met

de anderen te delen. Ondanks het feit dat de participanten van dit onderzoek elkaar vooraf

niet kenden, had ik niet het gevoel dat men zich geremd voelde om zijn mening te geven

tijdens het gesprek. Iedereen was namelijk samengekomen met het idee om bepaalde zaken

omtrent het leesonderwijs bij kinderen met downsyndroom uit te wisselen met elkaar.

Er wordt geopperd dat er bij een focusgroep idealiter tussen de zes en de tien deelnemers

aanwezig zijn (Howitt, 2010). Het is de bedoeling om de focusgroep verschillende keren te

laten doorgaan, zodat er steeds kan verder gebouwd worden op de vorige samenkomsten en

men op die manier tot saturatie of verzadiging van de informatie kan komen (Howitt, 2010).

De moderator, of interviewer van de focusgroep, die meestal de onderzoeker is, heeft een

belangrijke rol (Howitt, 2010). De moderator heeft niet de taak om het gesprek te sturen, wel

om het gesprek te faciliteren (Gibbs, 1997 in Howitt, 2010). Zo is het zijn taak om het doel

van de bijeenkomst duidelijk uit te leggen, moeten onduidelijke vragen verhelderd worden

Page 54: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

42

(Gibbs, 1997 in Howitt, 2010), moet hij ervoor zorgen dat iedereen tijdens het gesprek aan

de beurt komt en dat er openheid bestaat bij de participanten om verschillende

perspectieven naast elkaar te laten bestaan. Hierbij komt dat de moderator zelf ook deel

uitmaakt van het gesprek, waardoor zijn persoonlijkheid, identiteit, lichaamstaal, etc. een

invloed heeft op het proces van de focusgroep (Sim, 1998). Het is belangrijk als moderator

om geen oordeel te vellen of een eigen mening te geven omtrent bepaalde

gespreksonderwerpen (Gibbs, 1997 in Howitt, 2010).

Aangezien de taak van moderator niet evident is, is het van groot belang dat de bijeenkomst

grondig wordt voorbereid. Om deze focusgroep vorm te kunnen geven, heb ik gekozen om

het schema van Calder (1977 in Howitt, 2010) als leidraad te hanteren. De opzet van deze

focusgroep was dieper in te gaan op de voor- en nadelen van het picto-lezen en te proberen

achterhalen waarom er ongeveer 50% van de kinderen in het buitengewoon onderwijs aan

picto-lezen doet. Om een boeiende interactie tot stand te kunnen brengen, werd de

participanten gevraagd zich te profileren als eerder voor- dan wel eerder tegenstander van

het leren lezen met picto’s. Alvorens de eerste bijeenkomst werkelijk plaatsvond, was al

duidelijk dat naast de participanten van de focusgroep, er nog een aantal geïnteresseerden

waren. Daarom ontstond het plan om naast deze focusgroep ook een soort online forum aan

te maken, waar de discussie van de focusgroep verder kon gevoerd worden en waar

iedereen kon aan deelnemen. Hierdoor werd beslist om in het kader van dit onderzoek de

focusgroep maar eenmalig te laten samenkomen. Verder heb ik, net als andere

onderzoekers die gebruik maken van een focusgroep, enkele gespreksonderwerpen

voorbereid. Ook heb ik ervoor gekozen om met stellingen en citaten te werken tijdens de

bijeenkomst14, met als doel de participanten uit te dagen. Inspiratie hiervoor kwam uit de

resultaten van de vragenlijsten, de literatuur en de vragen die leefden bij de vereniging

‘Downsyndroom Vlaanderen’ omtrent het leesonderwijs bij deze kinderen. Tot slot werd er op

voorhand nagedacht over de randvoorwaarden en de techniek, zodat dit geen probleem zou

vormen tijdens het gesprek. Zo werd er voor een hapje gezorgd, was de audioapparatuur

uitgebreid getest en werd de houding van de moderator in de literatuur nauwkeurig onder de

loep genomen.

14

Voor de inhoudelijke voorbereiding van deze bijeenkomst: zie bijlage 5.

Page 55: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

43

Het verloop van de focusgroep werd vooraf uitgetekend. De structuur die voorbereid werd,

was de volgende:

Verwelkoming

Uitleggen methode focusgroep

Tekenen van Informed Consent

Korte kennismaking en peilen naar de motivatie van de deelnemers

Uitleggen opzet onderzoek

Gespreksdeel 1

Pauze

Gespreksdeel 2 aan de hand van stellingen en citaten

Afsluiten

Bedanking en hen uitnodigen voor deelname Facebookgroep

Tabel 3: Structuur van de focusgroep

Aangezien er slechts vijf personen aanwezig waren tijdens de bijeenkomst, kunnen we beter

spreken over een groepsinterview in plaats van een focusgroep (G. Van Hove, persoonlijke

communicatie, 10 januari 2014). Wel blijven de elementen die belangrijk zijn bij een

focusgroep, en hierboven werden aangehaald, aanwezig binnen het kader van een

groepsinterview.

Concreet ging het om een eenmalige bijeenkomst bij een van de deelneemsters thuis op 12

december 2013. Iedereen heeft het informed-consent formulier ondertekend15, waardoor

men de toestemming gaf om een audio-opname te maken van het gesprek. Er werd gekozen

15

Voor het informed-consent formulier van het groepsinterview: zie bijlage 6.

Page 56: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

44

om de samenkomst maar één keer te laten doorgaan, aangezien de onderzoeksvraag peilt

naar een eerste contact en het gesprek verder kon gevoerd worden op een online forum.

3.2.2. Facebookgroep

In een tweede fase werd er ook een Facebookgroep opgericht, aangezien er verschillende

personen lieten weten geïnteresseerd te zijn in het onderwerp, maar het niet zagen zitten om

hiervoor samen te komen met anderen. Om die reden werd er een besloten Facebookgroep

opgericht. Er werd hiervoor gekozen en niet voor een online forum of blog, aangezien

Facebook vrij eenvoudig te gebruiken is, de onderzoekster kan beslissen wie deelneemt aan

het gesprek en dit vrij gemakkelijk te coördineren is. De kans bestaat dat niet iedereen een

Facebookaccount heeft, maar uit een korte rondvraag leken de meesten wel open te staan

om er een aan te maken of hadden zij reeds een Facebookaccount. Ook de leden van het

groepsinterview vonden een besloten Facebookgroep de beste keuze.

Binnen deze groep werden op regelmatige basis enkele vragen of stellingen gepost. De

deelnemers konden op hun beurt hierop reageren of zelf vragen stellen aan de anderen. De

stellingen en vragen die hier gesteld werden, waren vaak dezelfde als tijdens het

groepsinterview, of waren gebaseerd op antwoorden die tijdens het groepsinterview aan bod

kwamen.

Om te kunnen deelnemen aan deze groep, moesten de deelnemers mij eerst toevoegen op

Facebook, zodat ik hen kon toevoegen aan de groep. Van zodra dit gebeurd was, heb ik hen

opnieuw verwijderd uit mijn persoonlijke vriendenlijst op Facebook, zodat de privacy van

beide partijen gevrijwaard kon blijven.

Uiteindelijk was de Facebookgroep actief van 15 januari 2014 tot 30 maart 2014.

3.3. Participanten

Met het idee om een focusgroep op te starten waar het in hoofdzaak over picto-lezen zou

gaan, werden alle contactpersonen van alle 69 scholen aangeschreven, dus ook degene die

aan het eerste, kwantitatieve onderzoek om een of andere reden niet hebben deelgenomen.

Naast deze contactpersonen werden ook de leerkrachten en logopedisten, die via de

vragenlijst aangaven te willen meewerken aan een vervolgonderzoek, gecontacteerd.

Via mail werden in totaal 88 personen gecontacteerd met de vraag of men geïnteresseerd

was deel te nemen aan een focusgroep, waar het in hoofdzaak over picto-lezen zou gaan.

Indien men geïnteresseerd was, kon men dit doorgeven en meteen ook aangeven of men

eerder voor- of tegenstander was van deze vorm van lezen. Aanvankelijk kwam hier weinig

reactie op, waardoor beslist werd om de hulp van de vereniging ‘Downsyndroom Vlaanderen’

in te roepen. Via Mieke Leroy werd de opgestelde mail verspreid over de leden van deze

Page 57: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

45

vereniging. Voor dit onderzoek was het in eerste instantie de bedoeling dat enkel

leerkrachten en andere professionelen, die werkzaam zijn in het buitengewoon onderwijs

type 2, zouden deelnemen aan de focusgroep. Door de mail ook te verspreiden binnen de

vereniging, had ik hier minder controle over.

Van de aangeschreven personen hebben er een 45-tal gereageerd op de mail. Twintig onder

hen gaven aan liever niet deel te nemen aan de focusgroep. Veertien andere personen

gaven aan geïnteresseerd te zijn in het onderzoek, maar zagen het niet zitten om deel te

nemen aan de focusgroep. De reden die men hiervoor aanhaalde, was voornamelijk

tijdsgebrek. Elf dames lieten weten te willen deelnemen aan de focusgroep.

Er werd een schema opgesteld met een aantal data, zodat iedereen zijn voorkeur kon

opgeven wanneer de focusgroep kon plaatsvinden. Aangezien de mogelijke deelnemers

verspreid wonen over Vlaanderen, kon niet iedereen van deze elf geïnteresseerden

aanwezig zijn. Uiteindelijk vond het groepsinterview met vijf dames en één moderator plaats

op 12 december 2013 bij een moeder van een zoon met downsyndroom thuis. De groep van

vijf participanten bestond uit een moeder en vier logopedisten, waarvan er twee les geven op

een buitengewone onderwijs school en twee werken op een semi-internaat16.

Na deze bijeenkomst werd beslist om een besloten Facebookgroep op te richten. Hiervoor

kregen opnieuw alle 88 contactpersonen een mail. In die mail werd de opzet van de

Facebookgroep uitgelegd en werd de anonimiteit van de verwerking van de resultaten

gegarandeerd. Uiteindelijk hebben dertien dames aangegeven deze groep te willen

vervoegen. Twaalf dames zijn werkzaam op een verschillende school. Éen logopediste werkt

niet op een buitengewone school, wel op een semi-internaat. Verdere informatie over de

deelneemsters is er niet, aangezien er op voorhand was afgesproken dat hun privacy ging

gerespecteerd worden.

3.4. Analyse

Aangezien een van de onderzoeksvragen peilt naar welke thema’s in een eerste contact aan

bod komen tussen professionelen, lijkt het evident om een thematische analyse te hanteren.

Bovendien blijkt het ook mogelijk te zijn om data, verkregen via een focusgroep of

groepsinterview en via een Facebookgroep, te analyseren aan de hand van een thematische

analyse (Howitt, 2010).

Thematische analyse wordt vaak gebruikt bij kwalitatief onderzoek en heeft als doel

bepaalde patronen of thema’s uit de data te identificeren, analyseren en rapporteren (Braun

& Clarke, 2006). Verder wordt deze analysetechniek vaak gehanteerd om te beschrijven wat

16

Dit semi-internaat heeft een attest van thuisonderwijs, waar de twee logopedisten werkzaam zijn.

Page 58: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

46

de data illustreren en staat de betekenis centraal, veeleer dan de frequentie waarmee

bepaalde onderwerpen aan bod komen (Braun & Clarke, 2006). Een thematische analyse

wordt door velen als weinig complex gezien en er kan flexibel mee omgesprongen worden.

Dit impliceert dat veel nieuwe onderzoekers of studenten hiermee aan de slag kunnen gaan

(Howitt, 2010). Vaak krijgt de thematische analyse de kritiek niet voldoende consistent en

transparant te zijn. Braun & Clarke (2006) komen hieraan tegemoet met een meer

systematischere benadering van deze analysetechniek door zes fasen binnen het proces te

onderscheiden.

Binnen dit onderzoek werd geprobeerd deze zes stappen zo nauwkeurig mogelijk te volgen.

De participanten van het groepsinterview stemden in met een audio opname van het

gesprek, wat het mogelijk maakte om dit nadien letterlijk uit te schrijven. Hierna werd

het gesprek verschillende keren gelezen en herlezen. Ook van de online discussie op

Facebook werd een document gemaakt, waardoor dit verschillende malen kon

nagelezen worden. Op die manier krijgt de onderzoeker voeling met de data. Dit is

meteen de eerste stap in het proces (Braun & Clarke, 2006). Door het gesprek

grondig te herlezen, werd duidelijk dat het groepsinterview niet echt over picto-lezen

ging. Hierdoor werd nadien beslist om de onderzoeksvragen aan te passen. Deze

beslissing werd hierboven reeds uitgelegd.

Van zodra beslist werd dit onderzoek over een andere boeg te gooien, werd de

volgende stap toegepast, namelijk de codering van de data. Opnieuw werden alle

zinnen grondig herlezen en werd er geprobeerd om in de kantlijn codes aan bepaalde

citaten te geven. De codes hangen op dit moment nog niet samen met de thema’s.

Binnen deze fase wordt elke zin, elk citaat afzonderlijk bestudeerd. De onderzoeker

heeft door fase één al een globaal beeld van de data, maar deze wordt in fase twee

even buiten beschouwing gelaten (Braun & Clarke, 2006).

Bij stap drie worden de coderingen voor het eerst omgezet in thema’s en subthema’s.

Hierbij is het belangrijk dat er gecontroleerd wordt of alle coderingen binnen de

thema’s passen (Braun & Clarke, 2006). Dit werd binnen dit onderzoek gedaan door

de samenhangende coderingen samen op een blad te schrijven en op die manier te

zoeken naar geschikte thema’s en subthema’s. Door dit visueel voor te stellen, lukte

dit vrij goed.

Bij stap vier worden de thema’s en verdere onderverdelingen nauwkeurig bekeken,

wordt de uitgetypte tekst opnieuw gelezen en wordt er gekeken of bepaalde thema’s

anders kunnen ingevuld of eerder weggelaten worden, wegens niet relevant voor het

dataonderzoek (Braun & Clarke, 2006).

Page 59: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

47

In de volgende stap krijgen de thema’s een definitief label dat verder in de

rapportering zal gebruikt worden (Braun & Clarke, 2006).

Stap zes houdt de eigenlijke rapportering van de data in. Hiervoor verwijs ik naar het

onderdeel ‘resultaten’.

In deze tabel worden de thema’s en subthema’s schematisch weergegeven:

* Thema 1: Definiëring

* Thema 2: Leesmethodes

* Thema 3: Het leesonderwijs

* Thema 4: Communicatie met de kinderen

* Thema 5: Samenwerking ouders en school

- Wat is lezen

- Het verschil tussen maatschappelijk en

functioneel lezen

- Vermelding op rapport

- Verschillende leesmethodes

- Basis om voor een bepaalde leesmethode

te kiezen

- Weinig kennis

- Picto-lezen

- Startleeftijd

- Aantal uren lezen

- Kritiek op aantal uren lezen

- Motivatie bij de kinderen

- Hulpmiddelen of methodieken

- Articulatie optimaliseren via lezen

- Opleidingen professionelen

- Bereikbaarheid ouders

- Bereikbaarheid scholen

Tabel 4: Thematische analyse: thema’s en subthema’s

Het proces met de zes fasen die Braun & Clarke (2006) beschrijven, lijkt lineair, maar dit

strookt niet met de werkelijkheid. Het is aan de onderzoeker om met deze fasen flexibel om

te springen en om regelmatig terug te keren naar een vorige fase of vooruit te springen om

de analyse van de resultaten zo nauwkeurig mogelijk te kunnen uitvoeren. Ook Howitt &

Cramer (2008 in Howitt, 2010) die drie fasen onderscheiden binnen een thematische analyse

Page 60: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

48

geven mee dat er niet rigide mag vastgehouden worden aan de fasen, maar dat de

onderzoeker, indien nodig, hierin moet wisselen.

Tot slot wordt er binnen een thematische analyse vaak een onderscheid gemaakt tussen

data-gedreven, dan wel theorie-gedreven onderzoek. Aangezien over dit onderwerp nog

geen eerder onderzoek werd verricht en het tijdens het groepsinterview en in de

Facebookgroep over andere onderwerpen ging dan oorspronkelijk gedacht, is dit onderzoek

een zeer duidelijk voorbeeld van data-gedreven onderzoek. Dit wil zeggen dat de

vooropgestelde verwachtingen van de onderzoeker of bepaalde theoretische concepten de

data en de gekozen thema’s niet hebben beïnvloed. De gekozen thema’s zijn in dit

onderzoek zeer sterk gelinkt aan de data en komen ook uit die data, waardoor er sprake is

van inductief of data-gedreven onderzoek (Patton, 1990 in Braun & Clarke, 2006).

3.5. Kwaliteitscriteria

Binnen kwalitatief onderzoek speelt de communicatie, interpretatie en persoonlijkheid van de

onderzoeker een grote rol. Daardoor kan er moeilijk over objectiviteit, gezien als

tegenhanger van subjectiviteit, van de onderzoeker gesproken worden (Van Zwieten &

Willems, 2004). Om de wetenschappelijkheid van een onderzoek aan te tonen, moet er

gekeken worden naar de betrouwbaarheid en validiteit binnen het onderzoek. Objectiviteit

binnen kwalitatief onderzoek impliceert het object van de studie te laten spreken en deze niet

te laten vertekenen (Maso & Smaling, 1998). Openheid en transparantie omtrent het proces

en de rol van de onderzoeker zijn hierbij van groot belang (Van Zwieten & Willems, 2004).

3.5.1. Betrouwbaarheid

Een onderzoek wordt als betrouwbaar beschouwd als het herhaald kan worden en men

steeds dezelfde resultaten bekomt. De betrouwbaarheid hangt met andere woorden af van

de mate waarin de resultaten onafhankelijk zijn van toeval (Baarde, De Goede & Van der

Meer-Middelburg, 2007). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee begrippen,

namelijk interne en externe betrouwbaarheid (Van Zwieten & Willems, 2004).

Als verschillende onderzoekers dezelfde consistente resultaten kunnen bekomen binnen

eenzelfde onderzoek, dan is er sprake van een intern betrouwbaar onderzoek. Dit houdt in

dat de invloed van de onderzoeker op die manier minimaal is (Van Zwieten & Willems,

2004). De interne betrouwbaarheid van voorliggend onderzoek werd verhoogd door het

gesprek van het groepsinterview op te nemen en te transcriberen en het gesprek op

Facebook in een document te plaatsen. Hierdoor is de kans op vertekening van de data

minimaal (Silverman, 2001). In de verwerking van de resultaten worden letterlijke citaten

gebruikt om bepaalde gespreksonderwerpen aan te tonen. Tot slot heb ik gepoogd het

Page 61: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

49

gesprek tijdens het groepsinterview zo weinig mogelijk te sturen, zodat mijn invloed minimaal

is. Bij de Facebookgroep was dit minder evident.

De externe betrouwbaarheid refereert naar de herhaalbaarheid van het onderzoek. Om

hieraan tegemoet te komen is het belangrijk om het volledige onderzoeksproces uitvoerig te

rapporteren (Van Zwieten & Willems, 2004). In dit onderzoek worden alle gezette stappen

transparant beschreven binnen het onderdeel ‘methodologie’, zodat het mogelijk wordt voor

anderen om hetzelfde onderzoek uit te voeren. De transcriptie van het groepsinterview en de

Facebookgroep en de leidraad voor het gesprek zullen bewaard worden, aangezien dit

aangeraden wordt (Van Zwieten & Willems, 2004).

3.5.2. Validiteit

Validiteit slaat op het feit of we wel meten wat we pogen te meten. Validiteit gaat over de

mate waarin de resultaten een juiste weerspiegeling zijn van de werkelijkheid (Baarda et al.,

2007) en over de aan- of afwezigheid van systematische vertekeningen binnen het

onderzoek (Van Zwieten & Willems, 2004). Ook binnen validiteit wordt er een onderscheid

gemaakt tussen interne en externe validiteit.

De interne validiteit bij een kwalitatief onderzoek heeft te maken met de mate waarin de data

en resultaten overeenkomen met de realiteit waaraan ze onttrokken zijn (Van Zwieten &

Willems, 2004). Eerst en vooral werd de data getranscribeerd: dit zorgt ervoor dat er geen

systematische vertekening mogelijk is van de data. Het groepsinterview werd eenmalig

georganiseerd, waardoor er van een membercheck niet echt sprake is (Van Zwieten &

Willems, 2004). Toch hadden de deelnemers de kans om eventuele vertekeningen of

mogelijke foute interpretaties door de onderzoekster recht te zetten in de Facebookgroep.

Een onderzoek wordt als extern valide beschouwd als de resultaten veralgemeend kunnen

worden naar andere situaties, personen of verschijnselen (Van Zwieten & Willems, 2004). In

principe heeft kwalitatief onderzoek generaliseerbaarheid niet als doel op zich (Wardekker,

2000; Van Zwieten & Willems, 2004). Hierbij komt dat deze onderzoeksgroep doelgericht

werd opgesteld. In dit onderzoek werd er namelijk specifiek gezocht naar leerkrachten en

logopedisten die kennis hadden over picto-lezen. Dit impliceert dat het onderzoek niet

generaliseerbaar is naar andere situaties en populaties.

4. Resultaten Door middel van een thematische analyse was het mogelijk om enkele patronen of thema’s

uit de gesprekken te distilleren. De thema’s en subthema’s zullen telkens gestaafd worden

met uitspraken van de dames, die deelnamen aan het groepsinterview en/of de

Page 62: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

50

Facebookgroep. Er zal gebruik gemaakt worden van pseudoniemen, om de anonimiteit van

de participanten te behouden.

Binnen dit onderdeel staat de inhoud van de uitwisseling centraal. Veeleer dan het kader, dat

reeds geschetst werd in de literatuurstudie.

4.1. Algemeen

Alvorens de verschillende thema’s, die aan bod kwamen tijdens de gesprekken, te belichten,

is het belangrijk om de motivatie voor deelname van een aantal vrouwen weer te geven.

Hierbij komt het belang van het uitwisselen van ervaringen en kennis meteen heel duidelijk

naar voren. De dames die deelnamen aan dit onderzoek hebben dit voornamelijk gedaan om

te leren van de ervaringen van anderen, om de eigen best practices te promoten of om

wetenschappelijk onderzoek rond dit thema te stimuleren.

Bieke: “Ik werk in buitengewoon onderwijs, type 2. Bij ons op school zitten er ook

enkele kinderen met het syndroom van Down. En we krijgen van ouders heel vaak de

vraag “Gaat ons kind ooit leren lezen, en wat zijn de mogelijkheden op het gebied van

lezen?” Wij stuiten heel vaak op het probleem dat het echte lezen er niet inzit, en

daarom dat ik het interessant vind, dat hier onderzoek naar gebeurt, zodat wij ook

enkele concrete dingen kunnen vertellen aan ouders, dat wij ons ook op iets kunnen

baseren, want nu spreken we vaak over eigen ervaringen binnen onze school alleen

en zo wordt het een beetje opengetrokken. Daarom wil ik graag meedoen.”

An: “Vroeger werkten we met pictogrammen en met ‘Veilig leren lezen’, de klassieke

leesmethode, en de resultaten die we toen behaalden, als we dit vergelijken met de

resultaten die we verkrijgen met ‘Leespraat’, deze zijn zoveel beter dan we ooit

hebben gehad, waardoor we vorig jaar ook hebben deelgenomen aan de Staten-

Generaal van de Stichting Downsyndroom. Onze motivatie is ook meer bekendheid

geven aan de manier van werken, de leerprincipes van ‘Leespraat’ omdat we zien dat

ook heel zwakke kinderen met downsyndroom toch tot lezen kunnen komen.”

Verder is het belangrijk om te bekijken hoe de participanten van het groepsinterview en/of de

Facebookgroep tegenover lezen bij kinderen met het syndroom van Down staan. Geloven ze

in hun kunnen? Geloven ze in het belang van het kunnen lezen bij deze kinderen?... De

dames die deelnamen vinden leren lezen althans belangrijk, voornamelijk in functie van het

latere leven. Welke invulling ‘lezen’ dan precies binnen de school krijgt, volgt later.

Nathalie: “Onze doelstelling is het kind optimale kansen te geven om zich te

ontwikkelen en om klaar te zijn voor ‘het latere leven’… als de mogelijkheid tot leren

lezen en schrijven erin zit dan wordt die zeker en vast uitgebuit.”

Page 63: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

51

Isabel: “Bij ons wordt er heel veel belang gehecht aan lezen, omdat dit ook in de

maatschappij een heel belangrijke vaardigheid is. Als een kind niet tot lezen van

woorden ed. komt, wordt er overgeschakeld op maatschappelijk/functioneel lezen en

picto-lezen, ook zo veel mogelijk in functie van het latere leven in onze maatschappij.”

4.2. Thema 1: Definiëring

Om op een eenduidige manier over dit onderwerp te kunnen discussiëren, is het

noodzakelijk om tot een bepaald beeld te komen over wat lezen nu precies is. Het werd al

snel duidelijk dat er in de praktijk niet één bepaald gangbare definitie bestaat.

Bieke: “Dat is bij ons een discussie. Wat is lezen, wat verstaan we eronder?”

Isabel: “Als een kind globaalwoorden kan lezen, maar deze niet begrijpt, komt het

eigenlijk niet tot lezen.”

An: “Bij ons is het andersom. We vertrekken vanuit begrijpend lezen, maar daarom

kunnen kinderen nog niet lezen. Niet alle kinderen kunnen onbekende woorden

decoderen.”

Bieke: “Als we bij ons op school afspreken dat een woord herkennen lezen is, dan is

dat lezen. Maar zeggen we dat lezen het begrijpen is van een boek, dan is dit een

heel andere definitie.”

Mama Daisy: “Lezen is, wij leren met letters lezen, maar als je een boodschap kunt

overbrengen, door picto’s die geschreven staan op een blad en iemand anders

begrijpt dat, dan vind ik dat een vorm van lezen.”

Zoals in de literatuurstudie beschreven staat, komen maatschappelijk en functioneel lezen

vaak voor in het buitengewoon onderwijs, maar ook hier lijkt geen consensus te bestaan over

wat er nu precies bedoeld wordt met deze termen.

Isabel: “Het kan door elkaar gebruikt worden. Ik zie er een vage grens tussen.

Maatschappelijk lezen zijn de picto’s uit de maatschappij. Functioneel lezen is dan

meer een recept kunnen lezen en het kunnen maken. Dus wat je leest, functioneel

kunnen toepassen.”

Bieke: “Er zal wel een verschil zijn, bij ons worden beide termen door elkaar gebruikt.

Vaak afhankelijk van wie het gebruikt. De ene zegt maatschappelijk en de andere

functioneel.”

Page 64: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

52

Nathalie: “Picto-lezen wordt bij ons gebruikt voor kindjes die niet tot echt lezen

komen. Wij noemen het ook functioneel lezen en ook de term maatschappelijk lezen

heb ik al gehoord. Het exacte onderscheid tussen deze benamingen is mij niet

duidelijk.”

Op de vraag “Hoe wordt lezen gedefinieerd op het rapport?”, gaf men aan dit niet evident

te vinden. Vaak omdat hier ook geen exacte richtlijnen voor bestaan binnen de school. Het

lijkt erop dat dit afhangt van degene die het rapport schrijft.

Bieke: “Dit is vaak moeilijk. Ouders verwachten vaak dat hun kind echt leert lezen als

ze het woord ‘lezen’ zien staan op het rapport.[…] Als het gaat om ‘Veilig leren lezen’,

dan zeggen we dat we bijvoorbeeld thema één, twee en drie hebben afgerond en we

deze woorden geleerd hebben. Maar vanaf het echte technische lezen met de

methode ‘Veilig leren lezen’ wegvalt, dan is het niet zo duidelijk. Het rapport hangt

dus vaak af van de leerkracht en de soort klas waar het kind in zit.”

Isabel: “Wij zeggen als ze de methode ‘Lezen wat je kunt’ gebruiken tot aan welke

letter ze geraakt zijn. Als het over maatschappelijk lezen gaat, dan zeggen we welke

thema’s er behandeld zijn.”

Bieke: “Ik vind het moeilijk, als logopedist binnen het vakgebied heb je bepaalde

termen en ik denk zelfs voor autochtone ouders dat het niet steeds evident is om alles

te begrijpen. Soms denk ik echt na hoe ik het moet verwoorden. Nadenken om het zo

eenvoudig mogelijk te zeggen.”

Yoni: “Wij werken niet met een rapport omdat wij geen echte school zijn, maar wij

vermelden het AVI-niveau dat de kinderen halen. Als ze niet tot de laagste AVI

komen, noteren we gewoon een paar woorden die het kind kan lezen.”

4.3. Thema 2: Leesmethodes

De interesse bij de deelnemers in de manier waarop kinderen op andere scholen leren lezen,

is opmerkelijk groot.

In de gesprekken ging het vaak over de verschillende leesmethodes die gebruikt worden

om de kinderen te leren lezen. Het is duidelijk dat elke school andere methodes hanteert of

deze deels zelf maakt. Onderstaande citaten zijn maar een kleine greep uit de data. In de

vragenlijsten, ingevuld door de leerkrachten of logopedisten van scholen, werden nog een

aantal leesmethoden aangereikt.

Isabel: “Wij starten meestal wel met het aanleren van letters, wij gebruiken de

methode ‘Lezen wat je kunt’ van Trijntje de Wit. Het start met picto’s eigenlijk en dan

Page 65: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

53

worden er letters aangeleerd en dan synthese. We geven de kinderen minstens een

jaar de kans, we zien dan of ze tot synthese komen en of er letters blijven hangen en

op basis daarvan gaan we nog verder met deze methode in combinatie met ‘Veilig in

stapjes’ of gaan we over tot maatschappelijk en functioneel lezen, als ze niet tot lezen

komen.”

Bieke: “Bij ons wordt ‘Lezen moet je doen’ gebruikt in de tussenstroomklas. Hierna

worden kinderen georiënteerd naar de leerklas of naar de sociaal-praktische klas. De

kinderen krijgen enkele picto’s aangeboden en beginnen met enkele letters. Kinderen

die hiermee weg zijn, gaan naar de leerklas en gaan verder met de methode ‘Veilig

leren lezen’. Kinderen die het moeilijker hebben, komen in de sociaal-praktische klas

terecht. Daar wordt ‘lezen wat je kunt’ verdergezet en wordt hiernaast ook

maatschappelijk en functioneel lezen aangeboden. Het doel hiervan is het herkennen

van enkele globaalwoorden.”

Nathalie: “Ik ben logopediste op een type 2 lagere school waar onder andere drie

kindjes met het syndroom van Down naar school komen. Deze drie kinderen zijn

zodanig verschillend dat er geen algemene antwoorden kunnen gegeven worden.

Bijvoorbeeld één meisje leert vrij vlotjes lezen met ‘Veilig Leren Lezen’ en sinds kort

zijn we ook met schrijven gestart. Een tweede meisje is een vlotte prater, zij het wel

met een moeilijk verstaanbare articulatie. Dit meisje leest aan de hand van beta-

zinnetjes, wij noemen dit op school functioneel lezen, wij hebben ook al enkele

leesboekjes met beta-zinnen aangepast, zodat (daar zijn we nog volop mee bezig) zij

ook eens een boekje kan lezen.”

Sofie: “In onze methode op school ‘Kijken en kiezen’ heb je een deel ‘Lezen wat je

ziet’ (picto-lezen) en een tweede deel ‘Lezen wat je kunt’ (letters aanbrengen ook met

gebaren). Sommige kinderen doorlopen snel de eerste methode en gaan over op de

letters. Andere kinderen (vaak met een lager ontwikkelingsniveau) blijven bij het picto-

lezen. Dit wordt dan in verschillende lessen geïntegreerd om het zo functioneel

mogelijk te maken (voorbeeld receptlezen bij kooklessen via picto's). Als de kinderen

ouder worden, gaan we ook over tot het maatschappelijk lezen (ingang, uitgang,

afbeeldingen op verschillende manieren van toiletten, winkelnamen, productnamen,

politie, brandweer, woordbeelden...). Doordat vele kinderen met downsyndroom

visueel sterk zijn, hebben de kinderen met een lager ontwikkelingsniveau vaak ook

veel interesse in het picto-lezen.”

Lisa: “Hier bij ons wordt er gewerkt met ‘Veilig in stapjes’ en laten we

maatschappelijk-functioneel lezen (globaalherkenning) vaak meteen al wel samen

Page 66: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

54

lopen. Indien leerlingen niet tot echt technisch lezen komen, wordt er verder gegaan

met maatschappelijk lezen (altijd zelfgemaakt materiaal).”

Mama Daisy: “Bij mijn zoon werken ze onder andere nog met de gestuele methode

‘Dobbeleers’ 17. Dit is een oude methode. Verder gebruiken ze enkele samenraapsels

van andere methoden.”

Camille: “Wij werken op een semi-internaat en werken met globaalwoorden als

ondersteuning van lezen en taal voor onder andere kinderen met het syndroom van

Down. We werken met de methode ‘Leespraat’ en deze is zeer succesvol bij onze

kinderen.”

An: “Ik denk dat iedereen met een allegaartje werkt, maar wel gebaseerd op een

bepaalde methode.”

Bo: “Bij ons worden ‘Leesland’ en ‘Rondom’ gebruikt.... waarschijnlijk nog andere

methodes maar daar werkte ik nooit mee.”

Binnen hetzelfde onderwerp kwam ook af en toe aan bod waarop de leerkrachten,

logopedisten of scholen zich baseren om een bepaalde leesmethode te gebruiken. Men

baseert zich voornamelijk op observaties van de leerling en ervaringen in de praktijk.

An: “Wij werkten vroeger met ‘Lezen wat je kunt’ en ‘Lezen moet je doen’. Door één

meisje zijn we bij ‘Leespraat’ gekomen, het proces zat bij haar volledig vast.”

Isabel: “Bij ons wordt er geen rekening gehouden met IQ-gegevens om een

leesmethode te bepalen. Er worden klas overschrijdend niveaugroepjes gemaakt voor

lezen op basis van resultaten uit vorige schooljaren, observaties,...”

Nathalie: “Het testen en bepalen van het IQ bij kinderen met downsyndroom is niet zo

eenvoudig (bijvoorbeeld onder IQ 50). Ik denk niet dat er specifieke IQ testen bestaan

voor deze kinderen. Wij kiezen voor één of andere methode door observatie, door

overleg met leerkracht/ouders/leefgroep en uiteraard wordt er voortdurend

geëvalueerd.”

Bo: “Niet ieder kind leert lezen bij ons (of toch niet vanaf een bepaalde leeftijd, de ene

al vroeger dan de andere), via de test ComVoor kan je weten of een kind in staat is

om gelijke letters/woorden te identificeren. Sommige kinderen leren echt technisch

lezen, anderen leren maatschappelijk lezen.”

17

Bij deze methode wordt veel gebruik gemaakt van handgebaren om de letterkennis aan te leren aan de kinderen.

Page 67: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

55

Sommigen gaven aan geïnteresseerd te zijn in andere manieren van leren lezen, dan

gebruikt wordt op de eigen school. Er werd hierbij wel aangegeven dat men vaak te weinig

kennis heeft over andere bestaande leesmethoden.

Mama Daisy: “Ik wist niet dat er zoveel verschillende methoden bestaan, nu ik jullie

zo hoor.”

An: “Er is geen database beschikbaar waarop staat welke leesmethodes werken. In

Nederland heeft men de Stichting Scope, daar zie je wat er werkt voor rekenen,

lezen, gedrag,… maar wij hebben niets. Iedereen doet maar iets met de beste

bedoelingen, maar niemand weet het van elkaar.”

Yoni: “Er is te weinig kennis over de leesmethoden die bestaan.”

Aangezien de focusgroep in eerste instantie werd samengesteld met als doel dieper in te

gaan op het picto-lezen, werd dus ook wel het een en ander gezegd over dit soort lezen.

Het is duidelijk dat er volgens de participanten zowel voor- als nadelen aan het picto-lezen

verbonden zijn.

Nathalie: “Pictolezen doen wij met beta-prenten en met beta-zinnetjes, allemaal

zelfgemaakt materiaal. Naast het oefenen van de woordenschat, wordt ook een

eenvoudige maar correcte zinsbouw ingeoefend, bijvoorbeeld: ik zie een ... ; het

meisje eet een ... ; de juf neemt een ... Sommigen hebben ook een picto voor

lidwoorden, anderen koppelen het lidwoord aan het naamwoord zonder een

afzonderlijke picto. Naast de beoogde verbetering van woordenschat en zinsbouw

geeft picto-lezen aan de kinderen het idee dat ze ook kunnen lezen, dat ze met

boekjes eventueel rond een bepaald onderwerp kunnen bezig zijn. De boekjes

worden soms zelfs meegenomen naar huis om thuis te oefenen.”

Femke: “Alles bij mij in de klas is met picto. Toilet bezoeken. Handen wassen.

Tanden poetsen.... Alles aan de hand van pictogrammen en stappenplannen. Dus

het verhoogt heel zeker de zelfredzaamheid.”

An: “Alleen blijft het picto-lezen niet simpel. Het wordt complexer, en dan kom je zo

dicht bij de vaardigheden die je nodig hebt om te kunnen lezen. Het wordt zo abstract

en dan zie je dat het eigenlijk evenveel moeite kost om een globaalwoord in te

prenten dan een picto.”

Bieke: “Bij ons wordt het picto-lezen gebruikt om de zinsbouw mee te ontwikkelen.

Om meer woordzinnen te leren maken en om werkwoorden en kleine woorden niet te

vergeten gebruiken.”

Page 68: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

56

4.4. Thema 3: Het leesonderwijs

Naast de algemene uitwisseling over de leesmethodes, die gebruikt worden en welk

resultaat ermee geboekt wordt, kwamen ook specifiekere vragen omtrent het leren lezen van

de kinderen aan bod.

Uit de data komt naar voren dat er binnen het buitengewoon onderwijs geen consensus

bestaat over op welke leeftijd de kinderen starten met leren lezen.

An: “Bij ons begint dit vanaf drie jaar. Ze moeten nog niet kunnen spreken, maar wel

kunnen begrijpen.”

Bieke: “Bij ons start het eigenlijk in het eerste kleuterklasje, en in het tweede

kleuterklasje beginnen ze vaak met de methode ‘Lezen wat je kunt’ en in de

tussenstroomklas wordt het dan verder uitgebreid.”

Isabel: “Bij ons wordt er gestart met lezen vanaf dat de kinderen in de lagere school

zitten (bij sommigen is dat dus op vijf jaar, maar bij sommigen ook pas op zes of

zeven jaar). Bij de kleuters wordt er wel al op een speelse manier gestart met het

aanbrengen van letters.”

Verder bestaat er heel wat verdeeldheid binnen scholen omtrent het aantal uren

leesonderwijs dat de kinderen per week krijgen. Dit hangt volgens de participanten af van

de koepel waarbinnen de school zich bevindt (gemeenschapsonderwijs, katholiek

onderwijs,…), sponsoring van buitenaf en de extra taken die een logopedist er in de klas bij

krijgt.

An: “Wij bieden het (Leespraat) individueel aan, maar in Nederland zijn er al sommige

scholen die het op klasniveau aanbieden. De kinderen kunnen ongeveer 50 woorden/

jaar leren. Wij, die het individueel doen, komen aan 100 woorden/ jaar, maar wij zien

de kinderen ook wel dagelijks.”

Bieke: “Bij mij is het één keer in de week. Ik moet ook helpen in de klas om de

leerkracht te ondersteunen, ik moet helpen koken en moet mee gaan winkelen.”

Isabel: “Elke klas krijgt drie uur lezen per week. We werken klas doorbrekend, dus de

kinderen met hetzelfde niveau worden samen gestoken. Gemiddeld bestaat een

groepje uit vijf kinderen.”

Bepaalde deelnemers gaven ook openlijk hun mening over het feit dat de kinderen vaak te

weinig leesuren per week krijgen aangeboden. Dit komt volgens hen door andere

klasactiviteiten die zeer tijdrovend zijn.

Page 69: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

57

Mama Daisy: “Bij ons zijn er twee halve dagen met vier kindjes. Dan zegt men goed

bezig te zijn, maar waar halen we de pretentie om te denken dat deze kinderen met

twee halve dagen voldoende hebben? Terwijl ze elke dag in het gewoon onderwijs

leren lezen en ze dagelijks geconfronteerd worden met de letters. Dan zeggen ze “we

hebben de tijd er niet voor”, maar dan denk ik dat er iets anders fout is. De wil is er

wel, maar het moet op een andere manier aangepakt worden. Ik kan me niet

voorstellen dat je in een klas van tien kinderen met twee leerkrachten niet dagelijks

wat tijd kan nemen om hen te leren lezen. Elke dag met de kinderen die daar de

capaciteiten voor hebben.”

An: “Bij zwakke leerlingen wordt er vaak gedacht om één keer in de week aan lezen

te doen, maar net deze kinderen hebben elke dag oefening nodig.”

Bieke: “We koken de vrijdag, daar verlies je een hele dag mee. Dus dan sta ik mee in

de klas. Maar dat heeft als gevolg dat je als klas moet gaan winkelen. Dit is ook nuttig

voor de kinderen, maar zo verlies je uren om te lezen. […] Vanaf zes jaar starten ze

met koken bij ons.”

An: “Ik vind het vooral heel jong dat ze met koken starten. Koken is tijdsintensief en

net op het moment dat kinderen het best en makkelijkst kunnen leren lezen. Ze leren

altijd, maar in het middelbaar zwakt het toch wat af.”

Mama Daisy: “Als ouder heb je veel geduld nodig, maar ondertussen tikt de klok

verder voor uw kind.”

Tot slot ging het binnen dit hoofdthema ook over de motivatie om te leren lezen bij

sommige kinderen. Leerkrachten en logopedisten gaven aan dat de kinderen niet steeds

gemotiveerd zijn om nieuwe woorden te leren.

Camille: “Het probleem is dat de woorden de kinderen meestal niet aanspreken,

bijvoorbeeld: hut.”

An: “Wij leren de kinderen woorden aan uit hun leefwereld. Daardoor is hun motivatie

ook zo groot en er is van bij het begin begrip van de woorden aanwezig.”

Bieke: “Sommige kinderen zijn te weinig gemotiveerd om te leren. Vaak wordt het hen

heel schools aangeleerd om te leren lezen. Maar als je dan vanuit de interesse van

het kind kunt uitgaan, lijkt me dit (Leespraat) wel interessant. Toch vermoed ik dat er

wel enkele leerkrachten zullen afhaken, omdat het zo individueel op maat is.”

Page 70: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

58

An: “Klopt, maar er zijn wel enkele gemeenschappelijke thema’s die iedereen

aanspreken. Bijvoorbeeld: Sinterklaas, Plop,…”

Camille: “Bij het ene meisje zijn we gestart met de woorden: papfles, tuut, wenen. Bij

het andere meisje zijn we begonnen met: muggen, pieken en scherpe tanden. Het

maakt niet uit welke woorden het zijn, maar dan zijn ze gemotiveerd.”

4.5. Thema 4: Communicatie met de kinderen

Uit onderzoek blijkt dat kinderen met downsyndroom vaker moeite hebben met hun

uitspraak. Scholen en leerkrachten gebruiken hiervoor soms hulpmiddelen of methodieken

om de communicatie met de kinderen te verbeteren.

Isabel: “Wij communiceren afhankelijk van kind tot kind via SMOG18 of een

spraakcomputer (we hebben onlangs de Go-Talk Now ontdekt op de Ipad en dit is

echt een goed en aangenaam communicatiesysteem!)”

Yoni: “Verder gebruiken wij op school veel pictogrammen. Kinderen die absoluut niet

te verstaan zijn, hebben soms een spraakcomputertje die ze met zich mee kunnen

dragen.”

An: “Het is belangrijk om de taal visueel te gaan ondersteunen, bijvoorbeeld met

gebaren. Het trekt de kinderen ook mee in het verhaal.”

Zoals bovenstaande citaten aantonen, worden er vaak hulpmiddelen aangereikt aan de

kinderen, maar soms probeert men de articulatie van de kinderen te optimaliseren via

het lezen. Bij de methode ‘Leespraat’ bijvoorbeeld wordt naast het leren lezen ook een

accent gelegd op articulatie en het beter leren praten.

Mama Daisy: “Mijn zoon praat duidelijker als hij leest. Men verstaat hem de laatste tijd

beter, omdat hij leert lezen.”

An: “Bij ‘Leespraat’ heb je dus een leesdoel, je breidt de globaalwoordenschat uit, je

werkt rond begrijpend lezen en letters, maar je hebt ook altijd een praatdoel.”

Camille: “Vanaf dat de kinderen enkele woorden kennen, worden deze zo snel

mogelijk in zinnetjes gegoten, zodat ze ook de functionaliteit ervan leren kennen. En

op die manier wordt ook het praten gestimuleerd.”

Ook binnen dit thema is uitwisseling van kennis en ervaring van groot belang. Velen zijn

gefrustreerd over het feit dat de opleiding om SMOG aan te leren zeer beschermd is en niet

18

SMOG is de afkorting voor ‘Spreken Met Ondersteuning van Gebaren’.

Page 71: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

59

vervat zit in de algemene opleidingen van leerkracht of logopedist. Wie SMOG hanteert moet

een formele opleiding gevolgd hebben en mag dit niet zomaar overbrengen aan anderen.

Mama Daisy: “We hebben de cursus SMOG gevolgd van Kadotter. Dat waren drie

avonden. De kleuterjuf en zorgjuf van onze zoon zijn meegegaan. We verstaan niet

dat dit niet gewoon in de opleiding van kleuterjuf zit. Veel kleuters zouden hiermee

nochtans gebaat zijn.”

Bieke: “Dit zit ook niet in de opleiding van logopedisten. De SMOG is te beschermd.

Het mag niet zomaar doorgegeven worden.”

Isabel: “Bij ons is er veel discussie rond. Je moet de dure cursus gevolgd hebben om

het te gebruiken en te mogen overbrengen aan de anderen en je moet het ook echt

juist doen. Sommigen leren het fout aan en geven het fout door. Ik vind afwijkingen

ook goed, als men elkaar maar begrijpt, wat toch het doel is van communicatie. Maar

eigenlijk mag dit bij SMOG niet.”

Bieke: “In de Bachelor na bachelor-opleiding krijgen ze een introductie en dat is ook

alles wat je als logopedist gezien hebt in de opleiding over SMOG.”

4.6. Thema 5: Samenwerking tussen ouders en school

Tot slot kwam ook dit onderwerp regelmatig aan bod in de gesprekken. Op sommige scholen

lijkt deze samenwerking vlot te verlopen, op andere scholen dan weer niet.

De meeste scholen achten de samenwerking met ouders belangrijk. Hieronder worden

enkele voorbeelden gegeven, die staven dat scholen moeite doen om de ouders te

betrekken bij het schoolgebeuren. Soms met een positief resultaat, soms tevergeefs.

Bieke: “Ik gebruik veel SMOG bij mijn kinderen, maar ik bereik de ouders niet om ze

tot aan de school te krijgen om hen de SMOG aan te leren en dat is zonde, want dan

mis je veel communicatie. Op die manier gaan er mogelijkheden verloren.”

Isabel: “Wij hebben wel al enkele infoavonden gehad op school over SMOG, om de

basis aan te leren aan de ouders.”

An: “Ik heb vorig jaar een voordracht gegeven aan de ouders over de leesmethode.

Alle ouders zijn er heel enthousiast over en ze brengen zelf ook thema’s aan. Je hebt

die samenwerking hard nodig en door die samenwerking werkt het beter met het

kind.”

Page 72: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

60

Isabel: “We hebben zelfs pictobrieven op school voor de ouders. Voor ouders die dan

analfabeet zijn bijvoorbeeld.”

An: “In het begin van het schooljaar is er een bespreking van het handelingsplan. Ik

heb nog nooit geweten dat ouders hier niet op afkomen. Tijdens deze bespreking

wordt alles meegedeeld. Elke avond krijgen de kinderen hun schriften mee naar huis.

Zo worden de ouders constant op de hoogte gehouden. Zo zien ze ook hoe het kind

ermee omgaat. Eigenlijk komt zoiets tot stand via een samenwerking met de ouders.”

Bieke: “Bij ons is het oudercontact begin november, waar dan de doelstellingen

worden uitgelegd aan de ouders en dan in januari komt het rapport waar de eerste

evolutie in staat. En dan in mei nog eens een rapport.”

Camille: “Bij ons moeten de ouders het handelingsplan ondertekenen en ze volgen

een halve dag alle lessen van hun kind (kine, ergo, logo,…) zodat ze een beeld

krijgen.”

Isabel: “Het is vaak heel moeilijk om ouders te betrekken. Maar als dit toch lukt,

worden er huiswerkjes meegegeven voor lezen, zodat de ouders dit thuis nog eens

opnieuw kunnen inoefenen of herhalen met de kinderen.”

Soms gebeurt ook het omgekeerde, namelijk dat ouders graag willen samenwerken met de

school, maar dat de school hier niet meteen voor open staat.

Mama Daisy: “Ik heb jaren op school gezegd, ook omdat we in de Downpoli zitten en

de dokters het zeiden, dat onze zoon moet leren lezen om te leren praten, want hij

articuleert niet goed. Als hij de letters leert lezen, zal hij ook beginnen praten, maar hij

botste op school tegen een muur.”

Mama Daisy: “Als ouder is het belangrijk dat je de school ook echt kan bereiken. Ik ga

elke week mee zwemmen, zodat een medewerker enkele uren vrijaf heeft om iets

anders te doen. Er zijn enkele ouders die dat willen doen, dan heb ik zoiets van,

maak daar toch gewoon gebruik van. Waarom moet de schoolpoort zo gesloten zijn?”

Page 73: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

61

HOOFDSTUK 4: DISCUSSIE

Er werd gekozen om de discussie van zowel het kwantitatieve als van het kwalitatieve

onderzoek samen te voegen, gezien er overlapping bestaat tussen de literatuur en de

resultaten van beide delen.

Allereerst zullen enkele opvallende resultaten gerapporteerd en kritisch bekeken worden, om

deze, indien nodig, terug te koppelen naar de wetenschappelijke literatuur. Nadien worden

de beperkingen van deze scriptie aangehaald en worden aanbevelingen gegeven voor

verder onderzoek. Tot slot worden enkele implicaties voor de praktijk gegeven.

1. Reflectie op de resultaten

Vanuit de vereniging ‘Downsyndroom Vlaanderen’ kwam de vraag om een beeld te schetsen

van het aantal kinderen dat tot lezen komt. Hieromtrent blijkt tot op heden nog geen

informatie te bestaan. Als we de algemene gegevens van het kwantitatief onderzoek eens

grondig bekijken, merken we op dat de onderzoeksdoelgroep gelijkmatig gespreid is. Zo

hebben we informatie over zowel jongens als meisjes gekregen en is er een mooi evenwicht

in de geboortejaren van de kinderen. Zoals bij de resultaten vermeld, is het logisch dat we

van minder kinderen, die geboren zijn in 1999, informatie verzameld hebben, aangezien

sommigen onder hen in een overgangsjaar zaten. De 65 kinderen volgen onderwijs in 24

verschillende scholen, verspreid over de vijf Vlaamse provincies. Met deze gegevens lijkt het

alsof er zou kunnen gezegd worden dat dit onderzoek werkt met een representatieve

steekproef, maar dit zou niet correct zijn. Binnen dit onderzoek werd geen gebruik gemaakt

van een experimenteel design, waardoor de resultaten in principe niet gegeneraliseerd

kunnen worden naar de volledige populatie. Het klopt wel dat er informatie verzameld is over

ongeveer een derde van de kinderen met downsyndroom, geboren tussen 1999 en 2003, en

dat die informatie zeker een beeld kan schetsen, dat niet zomaar kan verwaarloosd worden.

Het is enerzijds fantastisch te merken dat uiteindelijk 24 van de 69 scholen gemotiveerd

waren om deel te nemen aan dit onderzoek. Anderzijds is het teleurstellend te moeten

vaststellen dat 28 scholen, die in aanmerking konden komen voor dit onderzoek, om de een

of andere reden niet hebben deelgenomen aan het onderzoek. Dit heeft ertoe geleid dat het

onmogelijk is om een nauwkeurig beeld weer te geven over de leesvaardigheden van de

kinderen met downsyndroom in Vlaanderen. De zeventien overige scholen lieten weten geen

kinderen met het syndroom van Down op hun school te hebben op het ogenblik van de

vraag, waardoor men niet kon deelnemen aan dit onderzoek.

Page 74: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

62

Uit de resultaten blijkt dat zeven van de 65 kinderen, of 10,8 % niet kunnen lezen. Er

bestaat een groot vermoeden dat dit cijfer een onderschatting is van het aantal kinderen met

downsyndroom in het buitengewoon onderwijs dat niet kan lezen. Er hebben namelijk een

aantal scholen expliciet laten weten niet te willen meewerken aan het onderzoek, aangezien

de kinderen op hun school niet tot lezen komen. Dit ondanks het feit dat men wel op de

hoogte was dat alle kinderen in aanmerking kwamen voor het onderzoek, ongeacht hun

leescapaciteiten. We hebben tot op heden geen idee hoe de leesvaardigheden zijn van de

kinderen die onderwijs volgen in de overige 28 scholen.

Uit de vragenlijsten blijkt dat 27 kinderen (41,5%) op school aan picto-lezen doen. Dit houdt

in dat de focus tijdens het leesonderwijs gaat naar het herkennen van beelden, foto’s en

pictogrammen in plaats van naar letters, woorden, zinnen en verhalen. Binnen deze

masterproef werd niet gezocht naar mogelijke verklaringen voor deze cijfers. Toch is de kans

groot dat dit een gevolg is van de focus die de Vlaamse Overheid legt. Deze geeft aan dat er

in het buitengewoon onderwijs voornamelijk aandacht moet geschonken worden aan het

leren herkennen van pictogrammen. Indien men dit fenomeen wil veranderen, zal de

Vlaamse Overheid hierbij betrokken moeten worden (Onderwijs Vlaanderen, 2013). Verder

hebben van elf van de 65 kinderen, de ouders en/of de leerkrachten zowel categorie A, als

categorie B aangeduid, wat respectievelijk impliceert dat het kind niet kan lezen (categorie A)

en het kind voornamelijk bezig is met picto-lezen (categorie B). We zouden deze elf kinderen

dus in principe bij de groep, van kinderen die picto-lezen, kunnen toevoegen. Dit maakt

uiteindelijk dat 58,5% van deze onderzoeksdoelgroep op school voornamelijk pictogrammen

leert herkennen. Het feit dat de ouders en/of de leerkrachten van een aantal kinderen beide

categorieën hebben aangeduid, kan impliceren dat men picto-lezen niet echt als ‘lezen’

beschouwt.

Wat dan precies wel als ‘lezen’ beschouwd wordt, is ook niet altijd duidelijk. Uit het

kwalitatief onderzoek blijkt dat er in de praktijk veel variatie en onenigheid bestaat over wat

de term ‘lezen’ nu precies inhoudt. Dit lijkt logisch aangezien er binnen de wetenschappelijke

literatuur ook geen eenduidige algemene definitie van lezen bestaat. Ten hoogste kan er

gesproken worden over consensus van enkele kenmerken van lezen, namelijk codering en

begrip (Gough & Tunmer, 1986; Hoover & Gough, 1990; Stanovich, 1980, in Næss, Melby-

Lerva, Hulme & Lyster, 2012). Evenmin geeft het Ministerie van Onderwijs en Vorming in

Vlaanderen een eenduidige visie omtrent lezen mee. Hieruit volgt dat scholen zelf een

bepaalde visie en definitie van lezen moeten uitwerken, wat zich uit in de verschillende

invullingen van het onderdeel ‘lezen’ op scholen. Deze verscheidenheid wordt aangetoond in

thema drie bij de resultaten. Het komt erop neer dat de startleeftijd, het aantal lesuren per

week, de groepssamenstelling, etc. verschillen van school tot school.

Page 75: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

63

Uit het kwantitatief onderzoek blijkt dat negentien kinderen, ofwel 29,2%, voornamelijk bezig

zijn met het leren lezen van letters, woorden, zinnen en/of verhalen. Van deze negentien

kinderen zouden er slechts vier langere zinnen en verhalen kunnen lezen en begrijpen,

terwijl uit ander onderzoek blijkt dat 60-80% van de kinderen met downsyndroom in staat

zouden zijn om (enkele) leesvaardigheden te ontwikkelen (Buckely et al., 1991 & Troncoso,

1992 in De Graaf & Borstlap, 2009; Buma & Roost-van Steen, 2008). Binnen mijn onderzoek

blijken dit er veel minder te zijn. Belangrijk om bij dit cijfer te vermelden dat zowel kinderen

die leren lezen via de traditionele leesmethode19, als kinderen die leren lezen via de

globaalmethode20, tot deze categorie behoren. Dit impliceert dat sommige kinderen waarvan

aangegeven werd dat ze woorden en zinnen kunnen lezen en begrijpen, (nog) geen

letterkennis zullen hebben.

In de vragenlijst stonden een aantal waar en onwaar vragen. Deze vragen werden

toegevoegd aan de vragenlijst met de bedoeling om eventuele discrepanties omtrent het

leesniveau, aangeduid door iemand op school en iemand uit de thuissituatie, uit te klaren.

Verder werd dit ingevoerd als een controlemechanisme om sociaal wenselijke antwoorden

uit te sluiten. Deze waar – onwaar vragen werden dus ingezet met als doel vergeleken te

worden met de categorisatie van het leesniveau van de kinderen. Helaas ben ik tot de

vaststelling gekomen dat deze vragen niet kunnen meegenomen worden in dit onderzoek,

omdat de vragen niet altijd eenduidig te interpreteren waren en de resultaten op die manier

een vertekend beeld zouden geven. Zo kon men bijvoorbeeld waar of onwaar aanduiden op

de vraag of kinderen lezen voor hun plezier. Gezien hier niet expliciet bijstond dat dit enkel in

te vullen was als de kinderen wel konden lezen, werd dit dus ook vaak beantwoord als het

kind niet kon lezen. Vaak duidde men dan ‘onwaar’ aan. Dit geeft uiteraard een vertekening

van het aantal kinderen dat niet graag leest. Enkele andere vragen waren blijkbaar moeilijk

te begrijpen, aangezien de vraag uit twee delen bestond. Bijvoorbeeld: “Mijn kind kan

ongeveer alle letters van het alfabet lezen, maar kan geen woorden lezen”. Dit is gelijkaardig

voor de andere vragen, waardoor beslist werd om deze vragen in dit onderzoek weggelaten.

In de vragenlijsten, gericht naar iemand uit de thuisomgeving, werd ook gepolst of de keuze

voor het buitengewoon onderwijs bewust was of niet. Als we de resultaten, verkregen uit

de vragenlijsten, vergelijken met het onderzoek, uitgevoerd door Gert De Graaf in Nederland,

dan zijn er heel wat gelijkenissen te vinden (De Graaf, 2010). In het onderzoek van De

Graaf, heeft 30 % van de ouders niet bewust gekozen voor het speciaal onderwijs. Binnen

het eigen onderzoek is er ook een minderheid van de ouders die liever koos voor het

19

Bij de traditionele leesmethode leren kinderen eerst letters herkennen om deze nadien te synthetiseren tot woorden. 20

Bij de globaalmethode ligt het accent op het woordbeeld. Kinderen leren eerst volledige woorden herkennen. Nadien worden eventueel letters van elkaar onderscheiden.

Page 76: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

64

gewoon onderwijs voor zijn kind. De redenen waarom de kinderen van deze ouders

uiteindelijk toch in het buitengewoon onderwijs zijn terechtgekomen zijn dezelfde; de ouders

vonden geen reguliere school voor hun kinderen of de gewone school wilde de integratie niet

verderzetten. In beide onderzoeken kiest de overgrote meerderheid bewust om zijn kind met

downsyndroom naar het buitengewoon onderwijs te laten gaan. De meest voorkomende

argumenten die in beide onderzoeken aan bod kwamen zijn; mijn kind zal er zich beter

voelen dan op een gewone school, de sociale positie van mijn kind zal beter gevrijwaard

blijven, mijn kind krijgt meer individuele aandacht op maat, deze keuze vraagt minder

energie van de ouders dan een keuze voor het regulier onderwijs en ten slotte wordt het

argument van specialisatie van het personeel met betrekking tot de doelgroep in het

buitengewoon onderwijs aangehaald (De Graaf, 2010).

Uit het kwalitatief onderzoek blijkt dat de communicatie en samenwerking tussen de

school en de ouders niet steeds evident is. Verschillende scholen pogen om de ouders van

de kinderen op verschillende manieren te betrekken bij de ontwikkeling van het kind, wat niet

steeds eenvoudig blijkt te zijn. Maar ook het omgekeerde blijkt realiteit te zijn in Vlaanderen,

namelijk dat ouders graag willen samenwerken met de school, maar hier niet steeds respons

op krijgen. Uiteraard verloopt de samenwerking tussen ouders en school soms wel vlot.

Ondanks de soms moeilijke samenwerking, communicatie of medewerking tussen school en

ouders, blijkt binnen dit onderzoek wel dat ouders en professionelen uit de schoolcontext min

of meer dezelfde analyse maken over het leesniveau van de kinderen. Van 28 kinderen

hebben we zowel informatie verzameld via de ouders als via iemand uit de schoolcontext.

Van 24 van de 28 kinderen hebben de ouders en school exact hetzelfde aangeduid wat het

leesniveau van het kind betreft. Als deze inschattingen zeer dicht bij elkaar aanleunen, dan

kan dit gebruikt worden als een maatstaf voor de capaciteiten van de kinderen (De Graaf,

2007). Bij vier van de 28 kinderen hebben de ouders hun kind lager ingeschat dan iemand uit

de schoolcontext. Hiermee wordt bedoeld dat leerkrachten bijvoorbeeld aangeven dat het

kind reeds zinnen kan lezen en begrijpen, terwijl de ouders aangeven dat hun kind maar

enkele letters en woorden kan lezen. Dit strookt niet met het bekende fenomeen dat ouders

hun kind vaak hoger inschatten dan de leerkrachten. Ook in het onderzoek van De Graaf

(2007) hebben sommige ouders de leesvaardigheden van hun kinderen hoger ingeschat dan

de leerkrachten.

De relevantie van dit onderzoek is hoog voor het werkveld, dit bewijzen de vele

participanten. Deelname aan dit onderzoek impliceert vermoedelijk interesse in het

onderwerp ‘lezen bij kinderen met het syndroom van Down’. Er was zowel interesse vanuit

de praktijk om het leesniveau van de kinderen in kaart te brengen als voor het uitwisselen

van kennis en ervaring. Van 63 kinderen hebben de leerkrachten en/of logopedisten de

Page 77: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

65

vragenlijsten ingevuld. Er hebben vijf dames deelgenomen aan het groepsinterview en de

Facebookgroep telde dertien leden. Hierbij komt dat enkele participanten aangaven nog

mensen te kennen die geïnteresseerd waren in het onderzoek. Verder beperkt de interesse

in dit onderwerp zich niet tot professionelen uit het buitengewoon onderwijs. Ook enkele

ouders bleken geïnteresseerd te zijn en een paar logopedisten uit een semi-internaat namen

deel aan het kwalitatieve onderzoek. Het feit dat men deelnam aan dit onderzoek kan

mogelijk ook aantonen dat men het belang van lezen bij kinderen met downsyndroom inziet.

Enkele citaten, ondergebracht bij de resultaten, geven dit ook weer. Mocht men niet geloven

in de capaciteiten van deze kinderen, of geen belang hechten aan het feit of deze kinderen al

dan niet kunnen lezen, had men wellicht niet deelgenomen aan dit onderzoek. De kans

bestaat dat bovenstaande reden bij verschillende scholen of mogelijke aangeschrevenen

aan de basis lag om deelname aan dit onderzoek te weigeren.

Zoals reeds aangehaald in de literatuur, stoppen veel jonge leerkrachten na vier à vijf jaar

met hun job wegens gebrek aan ondersteuning (Brownell & Smith, 1992 in Stough & Palmer,

2003; Knack, 2014). Binnen het groepsinterview en de Facebookgroep valt op dat de dames

behoorlijk jong waren. Zoals gezegd werd hun privacy gerespecteerd, maar een ruwe

schatting doet mij uitkomen op een gemiddelde leeftijd van 30 jaar. Uitzonderlijk was er een

iets oudere dame bij betrokken. Het feit dat dit onderzoek voornamelijk jonge mensen

aansprak kan verschillende redenen hebben. Zo kan het zijn dat het gebruik van Facebook

hier een factor in speelde. Verder bestaat ook de mogelijkheid dat deze leerkrachten en

logopedisten zich weinig ondersteund voelen op hun school en met die reden wilden

deelnemen aan dit onderzoek. Het is echter evengoed mogelijk dat dit op toeval berust en er

niet hoeft gezocht te worden naar een mogelijke verklaring hiervoor. Wat ook niet aan de

orde is binnen dit proefschrift.

Binnen dit onderzoek bestond er een grote interesse om kennis en ervaringen met elkaar uit

te wisselen. Dit kon zowel binnen het groepsinterview als binnen de besloten

Facebookgroep. Twee dames namen deel aan beide. Binnen een focusgroep of

groepsinterview wordt de interactie tussen de deelnemers gezien als de sleutel tot succes

(Howitt, 2010). Ook blijkt dat een face-to-face contact zich beter leent om ervaringen te delen

dan een uitwisseling waarbij er sprake is van een fysieke afstand tussen de deelnemers

(Cummings, 2003). Hieruit volgt dat er meer mogelijkheid is tot interactie binnen een

groepsinterview dan bij een Facebookgroep. Dit werd bevestigd binnen dit onderzoek.

De actieve betrokkenheid en interesse, bij de dames van het groepsinterview, was zeer

groot. Als moderator had ik een bepaalde structuur voorbereid voor het verloop van het

groepsinterview, maar deze werd helemaal niet gevolgd. De dames traden meteen met

Page 78: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

66

elkaar in dialoog en waren zeer nieuwsgierig naar de manier van werken bij de anderen. Het

is belangrijk dat uitwisseling in een veilige omgeving kan gebeuren en dat men elkaar

vertrouwt (Partridge, 2013). Naar mijn mening kon het groepsinterview doorgaan in een

veilige omgeving voor de deelnemers en was er ook vertrouwen in elkaar, zonder dat men

elkaar hiervoor reeds kende. Dit uit zich in het feit dat de dames ook kritisch durfden kijken

naar en spreken over de huidige situatie van het leesonderwijs in het buitengewoon

onderwijs in Vlaanderen. Door deze grote interactie, hoefde ik als moderator zeer weinig

tussen te komen en diende ik het gesprek dan ook amper te sturen. De Facebookgroep

daarentegen, had niet dezelfde graad van interactie dan het groepsinterview. Binnen de

Facebookgroep kenden de deelnemers elkaar vooraf evenmin, maar leerde men de anderen

ook niet kennen tijdens de uitwisseling, aangezien het hier niet ging om een face-to-face

contact. Er vond minder interactie plaats via deze manier van werken. Hier was minder

sprake van een gesprek, maar had het eerder de vorm van ‘vraag en antwoord’, waardoor de

moderator meer diende te sturen dan tijdens de groepsbijeenkomst. Het feit dat de

deelnemers niet wisten wie eveneens lid was van de Facebookgroep heeft er wellicht toe

geleid dat de deelnemers zich niet volledig veilig voelden binnen deze setting. De dames

konden minder inschatten wat er met hun uitspraken zou gebeuren aangezien ze de leden

en de onderzoekster niet kenden, waardoor men vermoedelijk geen kritiek durfde te uiten ten

aanzien van het huidige leesonderwijs in Vlaanderen.

Beide groepen kunnen gezien worden als een Community of Practice. Alle leden waren op

de hoogte van het onderwerp ‘lezen bij kinderen met downsyndroom’, hetzij via professionele

weg, hetzij als ouder van een kind met het syndroom van Down. Verder had iedere

deelnemer bepaalde praktijkkennis over het onderwerp wat tevens met elkaar kon gedeeld

worden. Tot slot, om van een ware Community of Practice te kunnen spreken, dient de

uitwisseling interesse op te wekken bij iedereen en moet deze interactie gebaseerd zijn op

vertrouwen (Wenger, 2009). Dit laatste ontbrak helaas in de Facebookgroep en is belangrijk

om te onthouden indien men een gelijkaardige Community of Practice wil oprichten.

Professionelen zullen pas ervaringen met elkaar uitwisselen als ze dit kunnen doen in een

veilige omgeving en als ze zeker zijn dat hun uitspraken of voorbeelden niet tegen hen zullen

gebruikt worden. Hiervoor is het in eerste instantie belangrijk dat de school waarin men

werkt, evolueert naar een professionele leergemeenschap, waarbij uitwisseling centraal staat

(Verbiest & Vandenberghe, 2003). Verder is het belangrijk dat men de personen, waarmee

men informatie zal uitwisselen eerst eens kan ontmoeten, alvorens deze uitwisseling verder

uit te diepen via bijvoorbeeld een online forum.

Uit dit onderzoek blijkt de grote verscheidenheid aan leesmethodes op scholen. Sommige

scholen werken met uitgewerkte, bestaande leesmethodes, terwijl anderen werken met

Page 79: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

67

zelfgemaakt materiaal. Naast de vele methoden die werden aangehaald tijdens het

groepsinterview en op de Facebookgroep, kwam uit de vragenlijsten naar voren dat men in

Vlaanderen ook nog werkt met de methoden ‘Tinteltaal’ en ‘Aap-zee-koe’. Ondanks de grote

variatie was er tijdens het kwalitatieve onderzoek een opvallend grote interesse in de

leesmethode ‘Leespraat’. Tot nog toe gebruikt niemand van de deelnemers uit het

buitengewoon onderwijs deze methode in de klas. Enkel de logopedisten uit het semi-

internaat hebben er reeds ervaring mee. De meeste professionelen hebben ooit wel al

gehoord van deze methode, maar hebben er verder geen kennis over, ondanks het feit dat

deze methode soms betere resultaten scoort bij kinderen met het syndroom van Down

(Burgoyne et al., 2012).

Uit bovenvermeld onderzoek blijkt dat leerkrachten en logopedisten uit de opleiding vaak

weinig kennis over de verschillende leesmethoden hebben opgebouwd. Men mag dan ook

aannemen dat een nieuwkomer op een school het heft niet in eigen handen zal nemen en

zal opperen om een nieuwe leesmethode te hanteren. Vanuit de algemene opleidingen

krijgt men een globaal beeld mee hoe de doelgroep in het buitengewoon onderwijs eruit kan

zien, zonder specifiek in te gaan op de noden van deze kinderen. De vraag kan gesteld

worden of een algemene opleiding concreter dient in te gaan op de specifieke noden en

behoeften van de kinderen en in het bijzonder de kinderen met downsyndroom. De kinderen

die doorverwezen worden naar het buitengewoon onderwijs hebben allemaal hun eigen

mogelijkheden en beperkingen met individuele noden en behoeften. Is het dan wel mogelijk

om hier in de opleiding zo diep op in te gaan? Waarschijnlijk is dit niet mogelijk. Toch zijn er

zeker en vast bepaalde leesmethoden of andere manieren van werken die voor verschillende

kinderen kunnen gebruikt worden en waar wel meer informatie in de opleiding over kan

gegeven worden. Op die manier zouden pas afgestudeerde leerkrachten en logopedisten,

die werkzaam zullen zijn in het buitengewoon onderwijs, toch de basiskennis meekrijgen hoe

om te gaan met bepaalde beperkingen van kinderen. Hier ligt een taak voor het hoger

onderwijs om dit verder op te nemen en eventueel aan te passen.

In de literatuurstudie staat uitgelegd wat er verstaan wordt onder ‘best practices’. Dit zijn

vaak methoden of manieren van werken die ontstaan zijn uit ervaring, die niet noodzakelijk

wetenschappelijk bewezen zijn, maar toch een bepaald rendement opleveren (Skyrme,

2002; Bertrams, 1999; Pel et al., 2011 in Voskes, Theunissen & Widdershoven, 2011). Vaak

komen enkel best practices tijdens een uitwisseling aan bod, maar De Groot (2004) geeft

aan dat het ook belangrijk is om de worst practices met elkaar te delen, omdat ook hier heel

veel uit geleerd kan worden. Tijdens de groepsbijeenkomst en op de Facebookgroep valt op

dat de deelneemsters vaak starten met aan te geven hoe er gewerkt wordt op hun school en

welke leesmethodes hierbij gebruikt worden. Verder leek het voor weinigen een probleem te

Page 80: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

68

zijn om gebreken in de manier van werken toe te geven aan de anderen. Er bestond dus

geen terughoudendheid bij de deelnemers om ook de minder positieve zaken in het gesprek

aan bod te brengen, maar echt concreet werd er niet op ingegaan. Zo werd er bijvoorbeeld

wel aangehaald dat ‘ouders betrekken’ moeilijk is, maar werden geen concrete voorbeelden

gegeven van worst practices die zich reeds hebben voorgedaan. Uiteraard moet in het

achterhoofd gehouden worden dat dit om eerste contacten gaat. Vertrouwen moet groeien

en hierdoor kan een volgend contact leiden tot diepgaandere gesprekken. Er werden wel

meer concrete voorbeelden van best practices gegeven, zoals het werken met de methode

‘Leespraat’ of het opmaken van picto-brieven voor anderstalige ouders…

Volgens Kelchtermans et al. (2007) laat het horen van best practice-voorbeelden de

luisteraar niet onberoerd, wat duidelijk was tijdens dit onderzoek. Veel dames waren

geïnteresseerd in de ervaringen van enkele logopedisten met de leesmethode ‘Leespraat’.

Door deze ervaringen te horen of te lezen, reflecteert men meteen ook op de eigen

praktijk en manier van handelen. Verschillende scholen beraden zich om van leesmethode

te veranderen. Vermoedelijk hebben velen de stap nog niet durven zetten omwille van de

mogelijke weerstand die vernieuwing bij de oudere werknemers kan teweegbrengen, of

omdat men hierover nog te weinig kennis heeft opgebouwd. De info rond de goede werking

van ‘Leespraat’, heeft tot gevolg dat enkele participanten deze leesmethode eens beter gaan

bestuderen en eventueel de stap zouden zetten om hiermee aan de slag te gaan. Het lijkt

dus wel degelijk correct te zijn dat uitwisseling ervoor kan zorgen dat de stap om te

experimenteren met nieuwe manieren van werken kan gezet worden (Verbiest &

Vandenberghe, 2003), wat eveneens ook kan leiden tot een optimalisering van de kwaliteit

van het onderwijs (Gorry, 2008).

Tot slot wens ik dit gedeelte af te sluiten met een kritische noot. Als ouders, directie,

externen verwachten we dat professionelen binnen type 2 scholen het beste geven van

zichzelf ten aanzien van de kinderen. Maar uit dit onderzoek blijkt dat professionelen er

blijkbaar vaak nog alleen voor staan, men vaak aan de slag moet met zelfgemaakt materiaal,

er weinig navormingen voor handen zijn, de opleidingen weinig specifiek zijn en er weinig

ruimte wordt gemaakt om expertise met anderen te delen. Verder blijkt uit dit onderzoek dat

veel medewerkers op scholen zoekende zijn naar dergelijke vorm van ondersteuning. Het is

daarom belangrijk om deze signalen als schoolleiding op te vangen en de leerkrachten,

logopedisten,… zo goed mogelijk te ondersteunen in hun taak om de kinderen te

onderwijzen en te begeleiden.

Page 81: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

69

2. Beperkingen binnen het eigen onderzoek en aanbevelingen voor

verder onderzoek Allereerst was dit onderzoek beperkt in tijd en ruimte. Hierdoor kon de onderzoeker niet zelf

op pad gaan en het leesniveau van de kinderen bepalen. Ook hing het onderzoek af van de

bereidwilligheid van de school en het is nu eenmaal zo dat scholen overspoeld worden met

vragen omtrent deelname aan onderzoeken en men zelf ook beperkt is in tijd. Hierdoor

hebben enkel de meest geïnteresseerde scholen en professionelen aan dit onderzoek

deelgenomen.

Zoals reeds aangehaald in de discussie, werden een aantal vragen, die peilden naar de

leesvaardigheden van de kinderen, in de vragenlijst ingevoegd. Hierbij kon de persoon die

de vragenlijst invulde, antwoorden met waar of onwaar. De vragen waren niet eenduidig te

interpreteren waardoor deze niet werden opgenomen in dit onderzoek. Hieruit heb ik althans

geleerd om vragen zo eenduidig mogelijk te formuleren zodat geen eigen interpretatie

mogelijk is. Verder gaven sommigen aan, de vragen niet zeer helder te vinden. Deze kunnen

in een mogelijk vervolgonderzoek verder verfijnd worden.

Zowel het kwantitatief als het kwalitatief onderzoek zijn beschrijvend van aard, dit wil zeggen

dat er niet gezocht wordt naar ‘het waarom’ en dat de resultaten zo min mogelijk verklaard

worden, ondanks het feit dat dit zeker een meerwaarde kan bieden aan een onderzoek.

Doordat er omtrent dit onderwerp nog geen eerder onderzoek werd verricht in Vlaanderen,

was het van belang om allereerst de huidige situatie in kaart te brengen, zonder deze te

interpreteren. Dit was ook de uitdrukkelijke vraag van de vereniging ‘Downsyndroom

Vlaanderen’.

Dit onderzoek had niet als doel, om via een representatieve steekproef, algemene conclusies

te trekken voor de volledige populatie van kinderen met het syndroom van Down in het

buitengewoon onderwijs. Toch lijkt het erop, onder andere door de grote non-respons van

twee derde van de type 2 scholen in Vlaanderen, dat het cijfer dat we bekomen van kinderen

die niet kunnen lezen, vermoedelijk een onderschatting zal zijn. Verschillende scholen

hebben namelijk afgehaakt omdat, de kinderen op hun school niet tot lezen komen. Verder

moeten we bij het kwalitatief onderzoek voor ogen houden dat enkel personen die kennis en

ervaring wilden uitwisselen, of op zoek waren naar andere manieren van onderricht, of

geïnteresseerd waren in andere vormen van lezen, hieraan deelgenomen hebben. De

deelnemers vormen geen absolute representatieve weergave van de werkelijke populatie,

maar het onderzoek biedt wel een eerste globaal beeld.

Verder twijfel ik of het opzetten van een Facebookgroep het beste idee was om tegemoet te

komen aan de vraag van de geïnteresseerden. Eerst en vooral heeft tot op vandaag niet

Page 82: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

70

iedereen Facebook en ik heb gemerkt dat een aantal dames die aangaven een account te

willen aanmaken, dit uiteindelijk toch niet hebben gedaan. Ten tweede bleek, in vergelijking

met het groepsinterview, dat er minder vertrouwen was binnen deze setting, wat er

waarschijnlijk voor zorgde dat men minder kritisch heeft gekeken naar het huidige

leesonderwijs.

Tot slot hoop ik dat deze studie een startpunt kan zijn voor verder onderzoek omtrent dit

onderwerp. Vanuit de praktijk kwamen reeds vragen om een zelfde soort onderzoek te

voeren bij kinderen met downsyndroom die les volgen in het gewoon onderwijs. Uit

onderzoek blijkt dat kinderen die les volgen in het regulier onderwijs via een ION-project,

hiervan een positiever effect zullen ervaren op hun ontwikkeling, dan kinderen in het

buitengewoon onderwijs (De Graaf, 2010). Deze resultaten kunnen nadien vergeleken

worden met de leesvaardigheden van de kinderen in het buitengewoon onderwijs. Ook lijkt

het interessant om hetzelfde onderzoek uit te voeren bij een oudere doelgroep dan in deze

studie het geval was.

3. Implicaties voor de praktijk Dit onderzoek heeft een eerste globale kijk geleverd op het leesonderricht in het

buitengewoon onderwijs. Dit zowel op individueel niveau, namelijk het leesniveau van de

kinderen, als op interindividueel niveau, waarbinnen het uitwisselen van kennis en ervaring

tussen scholen centraal stond.

Uit dit onderzoek blijkt dat er veel kinderen met downsyndroom in het buitengewoon

onderwijs type 2 niet tot het lezen van letters, woorden en/of zinnen komen, terwijl uit

uitgebreider onderzoek blijkt dat 60-80% van de kinderen hiertoe wel in staat zou moeten zijn

(Buckley et al., 1991; Troncoso, 1992 in De Graaf & Borstlap, 2009; Buma & Roost-van

Steen, 2008). Met dit onderzoek hoop ik enkele scholen hiervan bewust te maken, waardoor

men reflecteert over de eigen manier van leren lezen en deze, indien nodig, aanpast zodat

de capaciteiten van de kinderen optimaal benut en ontwikkeld kunnen worden. Voorbeelden

van vragen die men zichzelf zou kunnen stellen zijn: Waarom kiezen we voor een bepaalde

leesmethode? Biedt deze methode de gewenste resultaten bij de kinderen? Waarom wel of

niet? Indien niet, wat is de reden dat er niet wordt overgeschakeld op een andere methode?

Welk belang wordt er gehecht aan het uitwisselen van kennis en ervaring binnen de school?

Etc. Eveneens hoop ik dat deze cijfers ook tot bij de Vlaamse Overheid terecht komen, zodat

ook zij het beleid, na een interpretatie van de resultaten, eventueel kunnen wijzigen.

Page 83: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

71

Verder blijkt ook dat veel professionelen openstaan om kennis en ervaring te delen met

anderen, ook over de schoolmuren heen. Uit de literatuur blijkt dat hierdoor de kwaliteit van

het onderwijs kan verbeterd worden (Gorry, 2008). Ik hoop met dit onderzoek enkele scholen

te kunnen overtuigen om te evolueren naar een professionele leergemeenschap waarbij het

delen van kennis en ervaring centraal staat en waaruit er eventueel een Community of

Practice kan opgestart worden.

Als ouders te horen krijgen dat hun kindje downsyndroom heeft, stort hun wereld vaak in.

Veel lijkt plots niet meer mogelijk. De toekomst ziet er beperkt uit. Dit onderzoek en de

onderzoeken waar het naar verwijst, tonen aan dat kinderen en jongeren met downsyndroom

best wel wat kunnen. 60 tot 80 % van de kinderen zouden volgens internationale studies

kunnen leren lezen. Uit de contacten met betrokken professionelen blijkt dat zij bekommerd

zijn om de ontwikkeling van de hen toevertrouwde kinderen met downsyndroom en men

aanstalten maakt het leesonderwijs te willen optimaliseren. Kortom, lezen is voor heel wat

kinderen met downsyndroom een haalbare of gedeeltelijk haalbare kaart en dat geeft

perspectief.

Page 84: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

72

CONCLUSIE

Dit onderzoek wordt afgesloten met een korte samenvatting van de resultaten en een

antwoord op de onderzoeksvragen.

Via vragenlijsten werd er gepeild naar het leesniveau van kinderen met het syndroom van

Down, die geboren zijn tussen 1999 en 2003 en les volgen in een buitengewoon onderwijs

type 2 school. Hieruit blijkt dat 29,2% van de kinderen tot lezen komt. Slechts enkelen

kunnen ook lange zinnen en verhalen lezen en begrijpen. 58,5% van de kinderen leest

voornamelijk aan de hand van pictogrammen. Tot slot werd er voor 10,8% van de kinderen

aangeduid dat zij niet tot lezen komen. Er bestaat wel een zwaar vermoeden dat dit een

onderschatting is, aangezien we maar een derde van de scholen hebben kunnen bereiken.

Voor het kwalitatieve gedeelte van dit onderzoek werd een groepsinterview georganiseerd

en werd dit verdergezet binnen een besloten Facebookgroep. Hieruit blijkt dat er behoorlijk

wat openheid en interesse bestaat bij professionelen om kennis en ervaring met anderen te

delen, maar dat hier momenteel niet voldoende aandacht aan geschonken wordt. Tevens

blijkt dat er te weinig faciliteiten bestaan om hun expertise te kunnen optimaliseren. Als we

de gesprekken analyseren komt tot uiting dat professionelen in een eerste contact met elkaar

het voornamelijk hebben over; de definiëring van bepaalde begrippen, men nieuwsgierig is

naar de gebruikte leesmethodes op andere scholen, men uitwisselt hoe het leesonderwijs

precies vorm krijgt per school en men praat over hoe de communicatie met de kinderen en

de samenwerking tussen de ouders en de school verloopt.

Page 85: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

73

BRONNENLIJST

Arteveldehogeschool (2014). Bachelor in het onderwijs: lager onderwijs: Programma.

Geraadpleegd op http://www.arteveldehogeschool.be/bachelor-het-onderwijs-lager-

onderwijs/programma

Baarda, D.B., de Goede, M.P. M. & Teunissen, J. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek:

Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek.

Tweede, geheel herziene druk. Groningen: Stenfert Kroese.

Baarda, D.B., De Goede, M.P.M., & Van der Meer-Middelburg, A.G.E. (2007). Basisboek

interviewen: Handleiding voor het voorbereiden en afnemen van interviews.

Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff BV.

Barker, M., Sevcik, R., Morris, R. & Romski, M. (2013). A model of phonological processing,

language and reading for students with mild intellectual disability. American Journal on

Intellectual and Developmental Disabilities, 118, 365-380. doi:10.1352/1944-7558-

118.5.365

Bosch, H. (2005). Vroegtijdig leren lezen is belangrijk: Lezen om te leren praten 1. Down +

Up, 72, 18-22.

Braun, V. & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research

in Psychology, 3, 77-101. doi: 10.1191/1478088706qp063oa

Buckley, S. & Bird, G. (1993). Teaching children with Down’s syndrome to read. Down

Syndrome Research and Practice, 1, 34-39. Geraadpleegd op http://www.down-

syndrome.org/perspectives/9/perspectives-9.pdf

Buma, J. & Roost-van Steen, J. (2008). Lezen als motor voor het praten. Down + Up, 84, 49-

53.

Burgoyne, K., Duff, F., Clarke, P., Buckley, S., Snowling, M. & Hulme, C. (2012). Efficacy of

a reading and language intervention for children with Down syndrome: a randomized

controlled trial. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 53, 1044–1053. doi:

10.1111/j.1469-7610.2012.02557.x

Cabrera, A., Collins, W. C. & Salgado, J.F. (2006). Determinants of individual engagement in

knowledge sharing. The International Journal of Human Resource Management, 17,

245-264. doi: 10.1080/09585190500404614

Page 86: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

74

Channell, M. M., Loveall, S. J., & Conners F. A. (2013). Strengths and weaknesses in

reading skills of youth with intellectual disabilities. Research in Developmental

Disabilities, 34, 776–787. doi: 10.1016/j.ridd.2012.10.010

Cummings, J. (2003). Knowledge sharing: A review of the literature. Geraadpleegd op

http://lnweb90.worldbank.org/oed/oeddoclib.nsf/docunidviewforjavasearch/d9e389e741

4be9de85256dc600572ca0/$file/knowledge_eval_literature_review.pdf

De Graaf, E. (2001). Leesvaardigheden van kinderen met Downsyndroom. Down + Up:

Down update, 54, 1-8.

De Graaf, G. & Borstlap, R. (2009). Uitgebreide en up-to-date informatie over

Downsyndroom. Downsyndroom vademecum, 4-38.

De Graaf, G. (2001). Een wereld van verschil: Interventies gericht op de sociale integratie

van basisschoolleerlingen met Downsyndroom. Down + Up: Special, 81-96.

De Graaf, G. (2007). Meer dan gewoon. Down + Up, 78, 56-58.

De Graaf, G. (2007). Onderwijs aan leerlingen met Downsyndroom. Down + Up: Down

update, 80, 37-54.

De Graaf, G. (2010). Gewoon of Speciaal? Effecten van en voorwaarden voor inclusief

onderwijs aan leerlingen met Downsyndroom. Raalte: Veldhuis Media b.v.

De Graaf, G., Noz, K. & De Graaf, E. (2009). Onderzoek en praktijk anno 2009. Down + Up:

Down update, 88, 37-40.

De Groot, S. (2004). Het nut en gevaar van best practices. Geraadpleegd op

http://www.kultifa.nl/

De Laet, A. (2008). Hoe leren we allemaal lezen? Geraadpleegd op

http://taalschrift.org/reportage/001942.html

De Standaard (2013, oktober 11). Leraars krijgen nieuwe instrumenten om kennis

Nederlands te meten. De Standaard. Geraadpleegd op

http://www.standaard.be/cnt/dmf20131011_00786102

Desoete, A. (2012). Cursus leerstoornissen: Algemene thema’s, lezen, spellen en dyslexie,

rekenen en dyscalculie. Universiteit Gent.

Down Syndrome Symposium (2013, maart 14). Leven met downsyndroom, een heel leven

lang. Naar een geïntegreerde benadering. Down Syndrome Staten Generaal.

Page 87: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

75

Downsyndroom Vlaanderen (2012). De vereniging. Geraadpleegd op

http://www.downsyndroom.eu/de-vereniging

Downsyndroom Vlaanderen (2012). Downpoli’s. Geraadpleegd op

http://www.downsyndroom.eu/vraag-antwoord/medische-informatie/downpolis

Evers, J. (2007). Methodiek ‘Zo leer je kinderen lezen en spellen’: Effectiviteit in het speciaal

basisonderwijs (Masterthesis, Radboud Universiteit Nijmegen, Nederland).

Geraadpleegd op http://www.annabosman.eu/documents/JudithEvers2007.pdf

Gill, P., Steward, K., Treasure, E. & Chadwick, B. (2008). Methods of data collection in

qualitative research: interviews and focus groups. British Dental Journal, 204, 291-295.

doi: 10.1038/bdj.2008.192

Gorry, G. A. (2008). Sharing knowledge in the public sector: Two case studies. Knowledge

Management Research & Practice, 6, 105-111. doi: 10.1057/palgrave.kmrp.8500172

Gurteen, D. (1999). Creating a knowledge sharing culture. Knowledge Management

Magazine, 2 . Geraadpleegd op

https://wikis.uit.tufts.edu/confluence/download/attachments/54161086/Creating+a+Kno

wledge+Sharing+Culture.pdf

Habraken, A. (2012). Bronvermelding volgens de richtlijnen van de APA: Handleiding.

Geraadpleegd op http://drcwww.uvt.nl/its/voorlichting/handleidingen/bibliotheek/apa.pdf

Hoogers, R. (2011). Kwalitatief onderzoek. Geraadpleegd op

http://wetenschap.infonu.nl/onderzoek/88702-kwalitatief-onderzoek.html

Hord, S. (1997). Professional learning community: Communities of continuous inquiry and

improvement. Geraadpleegd op

https://connect2mathconnect2science.pbworks.com/f/Hord_PLCs.pdf

Howitt, D. (2010). Introduction to qualitative methods in psychology. In Van Hove, G. &

Claes, L. (2011). Qualitative research and educational sciences: a reader about useful

strategies and tools. Harlow: Pearson.

Hughes, J. (2006). Teaching reading skills to children with Down syndrome. Down Syndrome

News and Update, 6, 62-65. doi: 10.3104/practice.349

Huizenga, H. (2010). Aanvankelijk en technisch lezen. Geraadpleegd op

http://www.noordhoffuitgevers.nl/wps/portal

Page 88: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

76

Jespers, L. (n.d.). Powerpoint ‘maatschappelijk lezen’. Geraadpleegd op

http://www.dpbbrugge.be/buo/werkgroepen/werkgroep%20maatschappelijk%20lezen%

20type%202%20BuBaO.htm

Jutten, J. (n.d.). De school als lerende organisatie. Geraadpleegd op

http://www.voion.nl/downloads/2e6e9389-3681-4dda-ae27-b4989b506ba1

Kelchtermans, G., Ballet, K., Peeters, E., Piot, L. & Verckens, A. (2007). Goede

praktijkvoorbeelden als hefboom voor schoolontwikkeling-identificatie van

determinanten en kritische kenmerken: samenvatting koepelrapport (Katholieke

universiteit Leuven, België). Geraadpleegd op

http://www.ond.vlaanderen.be/obpwo/projecten/2004/0404/samenvatting.pdf

Klasse voor ouders (2011, oktober). De zin en onzin van AVI. Klasse voor ouders.

Geraadpleegd op http://www.klasse.be/ouders/26336/de-zin-en-onzin-van-

avi/#.U25dw_l_uSo

Knack (2014, januari 6). Veel startende leerkrachten stoppen door gebrek aan

ondersteuning. Knack. Geraadpleegd op http://www.knack.be/nieuws/belgie/veel-

startende-leerkrachten-stoppen-door-gebrek-aan-ondersteuning/article-normal-

122662.html

Knulst, W. & Kraaykamp, G. (1998). Trends in leisure reading: Forty years of research on

reading in the Netherlands. Poetics, 26, 21-41. doi: 10.1016/S0304-422X(98)00008-4

Lerarenforum (2014). Basisonderwijs: BuO. Geraadpleegd op

http://www.lerarenforum.be/forum/index.php

Maso, I. & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: Praktijk en theorie. Amsterdam: Boom.

Mitchell, C. & Sackney, L. (2000). Profound improvement: Building capacity for a learning

community. Lisse: Swets & Zeitlinger Publishers.

Moerkerke, B. (2011). Cursus onderzoeksmethoden 1: Onderzoek in de praktijk. Universiteit

Gent.

Mortier, K., Hunt, P., Leroy, M., Van de Putte, I. & van Hove, G. (2010). Communities of

practice in inclusive education. Educational Studies, 36, 345-355. doi:

10.1080/03055690903424816

Page 89: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

77

Næss, K. B., Melby-Lerva, M., Hulme, C., & Lyster, S. H. (2012). Reading skills in children

with Down syndrome: A meta-analytic review. Research in Developmental Disabilities

33, 737- 747. doi: 10.1016/j.ridd.2011.09.019

Onderwijs Vlaanderen (2013). Buitengewoon Basisonderwijs Type 2 – Communicatie en

Taal. Geraadpleegd op http://www.ond.vlaanderen.be/curriculum/buitengewoon-

onderwijs/basisonderwijs/type2/communicatie-en-taal/algemeen.htm

Onderwijs Vlaanderen (2013). Lager onderwijs - Nederlands – peilingen. Geraadpleegd op

http://www.ond.vlaanderen.be/curriculum/basisonderwijs/lager-

onderwijs/leergebieden/nederlands/peilingen.htm

Onderwijs Vlaanderen (2013). Vestigingsplaatsen met type 2 buitengewoon basisonderwijs.

Geraadpleegd op

http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsaanbod/lijst.asp?hs=buo&tipe=2

Onderwijs Vlaanderen (2014). Nieuw M-decreet voor meer inclusie in het onderwijs.

Geraadpleegd op http://www.ond.vlaanderen.be/specifieke-

onderwijsbehoeften/beleid/M-decreet/default.htm

Onderwijs Vlaanderen (2014). Specifieke onderwijsbehoeften: Recht op aangepast

onderwijs. Geraadpleegd op http://www.ond.vlaanderen.be/specifieke-

onderwijsbehoeften/bao/bubao/

Onderwijskiezer (2014). Buitengewoon onderwijs: Toelatingsvoorwaarden. Geraadpleegd op

http://www.onderwijskiezer.be/buitengewoon/buo_toelatingsvoorwaarden.php

Partridge, A. (2013). Why your organization should support a knowledge sharing culture

[Web log post]. Geraadpleegd op http://blogs.adobe.com/captivate/2013/01/why-your-

organization-should-support-a-knowledge-sharing-culture.html

Pearson (n.d.). Picto II. Geraadpleegd op http://www.pearsonclinical.nl/picto-ii

Ratz, C. & Lenhard, W. (2013). Reading skills among students with intellectual disabilities.

Research in Developmental Disabilities, 34, 1740–1748. doi:

10.1016/j.ridd.2013.01.021

Right Marktonderzoek (n.d.). Kwantitatief onderzoek. Geraadpleegd op

http://www.rightmarktonderzoek.nl/methoden-onderzoek/kwantitatief-onderzoek

Page 90: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

78

Robbe (2007). Wat is begrijpend lezen? Geraadpleegd op

http://www.bibliotheek.nl/thema/opvoeding-en-onderwijs/begrijpend-lezen/13548.wat-

is-begrijpend-lezen.html

Roch, M. & Jarrold, C. (2008). A comparison between word and nonword reading in Down

syndrome: The role of phonological awareness. Journal of Communication Disorders,

41, 305-318. doi: 10.1016/j.jcomdis.2008.01.001

Silverman, D. (2001). Interpreting qualitative data. Methods for analysing talk, text and

interaction. Tweede druk. London/New Delhi: Thousand Oaks Sage Publications.

Sim, J. (1998). Collecting and analysing qualitative data: Issues raised by the focus group.

Journal of Advanced Nursing, 28, 345-352. doi: 10.1046/j.1365-2648.1998.00692.x

Stevens, M. (2002). Voornaamste methodes. Geraadpleegd op

http://users.skynet.be/taalonderwijs/Schoolboeken-andere-vl-ned.htm

Stichting Scope (2011). Leespraat: Een doorgaande lijn naar lezen en praten. Geraadpleegd

op http://www.stichtingscope.nl/index.php/leespraat

Stough, L. M. & Palmer, D. J. (2003). Special thinking in special settings: A qualitative study

of expert special educators. The Journal of Special Education, 36, 206-222. doi:

10.1177/002246690303600402

Studiecentrum voor perinatale epidemiologie (2013). Perinatale activiteiten in Vlaanderen

2012. Geraadpleegd op http://www.zorg-en-

gezondheid.be/uploadedFiles/NLsite_v2/Cijfers/Cijfers_over_geboorte_en_bevalling/S

PE_jaarrapport%202012.pdf

Survey Methods (2011). Benefits and weaknesses of survey research. Geraadpleegd op

http://blog.surveymethods.com/benefits-and-weaknesses-of-survey-research-2/

Sweet, A. & Snow, C. (2003). Rethinking reading comprehension. Geraadpleegd op

http://books.google.be/books?hl=nl&lr=&id=YiefzqdD8KMC&oi=fnd&pg=PA1&dq=rethi

nking+reading+comprehension&ots=xeXEPTq96c&sig=SAoZwCNMkjjLzUI0iy_xbJqWl

8c#v=onepage&q=rethinking%20reading%20comprehension&f=false

Thuis in onderwijs (n.d.). Technisch lezen wat is dat eigenlijk? Geraadpleegd op

http://www.thuisinonderwijs.nl/wat-is-technisch-lezen/

Tsui, L., Chapman, S. A., Schnirer, L. & Stewart, S. (2006). A Handbook on Knowledge

Sharing: Strategies and Recommendations for Researchers, Policymakers, and

Page 91: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

79

Service Providers. Geraadpleegd op

http://www.uws.edu.au/__data/assets/pdf_file/0018/405252/Knowledge_Sharing_Hand

book.pdf

Uitgeverij Zwijsen (n.d.). Maan roos vis 2013-14. Geraadpleegd op

http://veiliglerenlezen.be/vllmaterialen.asp?id=1520

Universiteit Gent (2013). Bachelor of Science in de logopedische en audiologische

wetenschappen (logopedie). Geraadpleegd op

http://plomino.ugent.be/studiekiezer/courses/dblgaulo?openwithform=fmDisplayCourse

Program

Van den Broeck, W. (n.d.).Technisch lezen: de centrale rol van woordherkenning in de

schriftelijke taalontwikkeling. In Daems, F., Van Den Branden, K. & Verschaffel, L.

(red.), Taal verwerven op school: taaldidactiek voor basisonderwijs en eerste graad

secundair. Leuven: Acco.

Van der Laan, A. (2007). Leren lezen en begrijpen: Een verkenning naar het leesonderwijs in

het ZML. Geraadpleegd op

file:///C:/Users/UGent/Downloads/Leren_lezen_en_begrijpen.pdf

Van der Voordt, T. & Lans, W. (2000). Beschrijvend onderzoek. Geraadpleegd op

http://team.bk.tudelft.nl/Publications/2000/Ways%20to%20study%20prelininary%20Dut

ch%20versions/05Beschrijvend%20onderzoek.htm

Van Dessel, X. (2007). Geschiedenis. Geraadpleegd op

http://www.inclusiefonderwijs.be/Leerzorg/geschiedenis.html

Van Ginkel, H. (2010). Indy, lezend in de kleuterklas. Down + Up, 90, 14-15.

Van Zwieten, M., & Willems, D. (2004). Methodologie van kwalitatief onderzoek: Waardering

van kwalitatief onderzoek. Huisarts & Wetenschap, 47, 631-635. doi:

10.1007/BF03083653

Verbiest, E. & Vandenberghe, R. (2003). Professionele leergemeenschappen: een nieuwe

kijk op permanente ontwikkeling van leraar en school - 1. Basisschoolmanagement, 15,

1-8. Geraadpleegd op http://surfsharekit.nl:8080/get/smpid:22981/DS1/

Verhaeghe, P. (2013). Identiteit. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij.

Page 92: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

80

Vonkenvisie (n.d.). Nascholingen voor het Buitengewoon onderwijs (BLO en BUSO).

Geraadpleegd op http://www.vonkenvisie.be/home/rootpage-onderwijs/voor-

buitengewoon-onderwijs/

Voskes, Y., Theunissen, J. & Widdershoven, G. (2011). Best practices rondom

dwangreductie in de geestelijke gezondheidszorg: een inventariserend onderzoek naar

best practices bij de reductie van dwang. Geraadpleegd op

http://www.veiligezorgiederszorg.nl/speerpunt-dwang-en-drang/ggzn_d_d_5.pdf

VSKO (2014). Nascholingen 2013-2014: Buitengewoon onderwijs. Geraadpleegd op

http://www.nascholing.be/2013-2014/index.aspx?type=5

Wang, S. & Noe, R. (2010). Knowledge sharing: A review and directions for future research.

Human Resource Management Review, 20, 115-131. doi: 10.1016/j.hrmr.2009.10.001

Wardekker, W. L. (2000). Criteria for the quality of inquiry. Mind, Culture, and Activity, 7, 259-

276. Geraadpleegd op http://lchc.ucsd.edu/mca/Mail/xmcamail.2005_08.dir/att-

0114/02-Wardekker.pdf

Wenger, E. (2009). Communities of practice: a brief introduction. Geraadpleegd op

http://wenger-trayner.com/wp-content/uploads/2012/01/06-Brief-introduction-to-

communities-of-practice.pdf

Zwijsen (2014). Alles over AVI-niveaus. Geraadpleegd op

http://www.zwijsenouders.nl/Artikel/Alles-over-AVIniveaus.htm

Page 93: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

81

BIJLAGEN

Bijlage 1: Schema ter verduidelijking van het ontstaan van deze

masterproef

Vraag vanuit de vereniging omtrent

lezen en downsyndroom

Doelgroep bepalen Onderzoeksvraag

omtrent leesniveau opstellen

Scholen bevragen voor deelname

Opstellen vragenlijst voor school en thuisomgeving

verwerking resultaten

vragenlijsten

Resultaat: +/- 50% van de kinderen is bezig met picto-

lezen

Idee om focusgroep op te stellen

omtrent picto-lezen

Mogelijke deelnemers contacteren

bijeenkomst groepsinterview +

opstellen Facebookgroep

Globale verkenning resultaten: andere

focus dan picto-lezen

Onderzoeksvragen wijzigen: focus op

uitwisselen van kennis en ervaringen

Verwerking resultaten ten

gronde

Afwerking masterproef

Page 94: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

82

Bijlage 2: Vragenlijst voor iemand uit de thuiscontext

Beste ouder(s),

Ik ben Tine Devuyst, studeer Orthopedagogiek aan de Universiteit van Gent en dit jaar ben ik

begonnen aan mijn thesis.

Op een belangrijke bijeenkomst omtrent het syndroom van Down in maart 2013 ging het

onder andere over geletterdheid en het kunnen lezen bij mensen met het syndroom van

Down. Mijn opdracht is onderzoeken hoeveel kinderen met het syndroom van Down,

geboren tussen 1999-2003, in alle buitengewoon lager onderwijs type 2 scholen in

Vlaanderen, kunnen lezen.

Momenteel heeft niemand een idee hoeveel kinderen met het syndroom van Down kunnen

lezen en welk niveau van lezen ze behalen en ik wil hier graag aan meehelpen. Ik wil

benadrukken dat ik geen kinderen of scholen met elkaar zal gaan vergelijken.

Dit zou ik graag doen met een vragenlijst. Die vragenlijst ga ik afnemen van zowel de

leerkracht van jullie kind, als van jullie zelf. De resultaten zal ik nadien verwerken met onder

andere Excel.

Mag ik jullie vragen om deze vragenlijst heel eerlijk in te vullen? Enkel op die manier kunnen

we een juist beeld krijgen van het leesniveau van deze kinderen.

De vragenlijst bevat 37 vragen, mocht u ergens niet akkoord mee zijn, of ergens een

opmerking hebben, kan u dit telkens bij de vraag schrijven.

Om de vragenlijst in te vullen heeft u twee opties (Of u kan afspreken met de school):

U drukt de vragenlijst af, vult deze in en stuurt deze op naar volgend adres:

Tine Devuyst, Resedastraat 34, 9920 Lovendegem

U vult deze vragenlijst in op de computer. Dan typt u de antwoorden erbij of

selecteert u het correcte antwoord en stuurt dit op naar [email protected].

Zou ik jullie mogen vragen de naam en de school van jullie kind op te schrijven, zodat ik

deze vragenlijst kan koppelen aan die van de leerkracht? Ik garandeer jullie dat ik geen

namen in het onderzoek zal gebruiken en de resultaten dus anoniem zal weergeven.

Page 95: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

83

Gelieve de geïnformeerde toestemming, bij deze vragenlijst gevoegd, te ondertekenen en

terug op te sturen. Dit kan naar bovenstaand adres of eventueel via de school (Een

handtekening is verplicht!)

Aarzel niet om mij te contacteren op volgend e-mailadres: [email protected] als u

vragen heeft omtrent dit onderzoek.

Enkele algemene gegevens:

1) Voor- en achternaam van uw kind:

2) Geslacht van uw kind: Jongen / Meisje

3) Geboortedatum van uw kind:

4) Wat is uw band met het kind: Vader / Moeder / Grootouder / Broer / Zus /

begeleider/ …

5) Naam van de school van uw kind (+ afdeling):

6) Provincie waar uw kind naar school gaat:

7) In welk leerjaar of klas of groep zit uw kind? :

8) Datum van het invullen van de vragenlijst:

9) Heeft u bewust gekozen voor buitengewoon onderwijs voor uw kind?: Ja / Nee

Eventuele uitleg:

10) Welke taal spreekt u thuis tegen uw kind?:

11) Kan uw kind praten ? (Deze vraag wordt gesteld, omdat sommige kinderen eerst

leren lezen om nadien beter te kunnen praten.): Ja / Nee

Page 96: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

84

Enkele specifieke vragen over lezen:

(Deze vragenlijst is gebaseerd op een onderzoek van Gert de Graaf, dat uitvoerig besproken

wordt in het boek: “Gewoon of Speciaal?”, 2010)

Opmerking: Als u het antwoord niet weet, dan hoeft u de vraag niet in te vullen. Beter niets

invullen dan zomaar iets invullen.

12) Mijn kind kan geen letters, woorden of zinnen lezen, maar kan wel enkele

pictogrammen (zonder tekst) herkennen en weet wat deze betekenen:

Waar – onwaar

13) Mijn kind kan geen letters, woorden of zinnen lezen, maar kan wel enkele

pictogrammen (met 1 of meerdere woorden) herkennen en weet wat deze betekenen:

Waar - onwaar

14) Mijn kind kan minstens enkele letters van het alfabet lezen (de vorm die de letters

hebben, maakt niet uit. Bv blokletters, geschreven letters, hoofdletters, script,…):

Waar – onwaar

15) Mijn kind kan (bijna) alle letters van het alfabet lezen (de vorm die de letters hebben,

maakt niet uit. Bv blokletters, geschreven letters, hoofdletters, script,…):

Waar – onwaar

16) Mijn kind kan ongeveer alle letters van het alfabet lezen, maar kan geen woorden

lezen:

Waar - onwaar

17) Mijn kind kan minstens enkele woorden lezen, maar begrijpt deze niet:

Waar - onwaar

18) Mijn kind kan woorden lezen en begrijpt die ook meestal, zinnen lezen en begrijpen is

wel te moeilijk:

Waar - onwaar

Page 97: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

85

19) Mijn kind kan korte zinnen begrijpen, maar een verhaal van meerdere zinnen lezen

en begrijpen is te moeilijk:

Waar – onwaar

20) Mijn kind zou weten wat hij/zij moet antwoorden bij het lezen van volgende zinnen.

Bv: mijn naam is…, ik ben … jaar oud, welk geluid maakt een hond?, …

Waar - onwaar

21) Mijn kind kan korte verhalen (Tussen de 5 à 10 zinnen) lezen en begrijpt ook wat

hij/zij leest :

Waar – onwaar

22) Mijn kind kan langere verhalen (meer dan 10 zinnen) lezen en begrijpen:

Waar - onwaar

23) Mijn kind kan boekjes (met 1 lang verhaal) lezen en begrijpen:

Waar - onwaar

24) Mijn kind leest artikels uit de krant of leest strips:

Waar – onwaar

25) Mijn kind heeft ondersteuning nodig van iemand anders tijdens het lezen. Welke vorm

van ondersteuning dit is, maakt niet uit:

Waar - onwaar

26) Mijn kind heeft bij het lezen visuele ondersteuning nodig van prenten of foto’s bij de

tekst, anders begrijpt hij/zij de woorden, zinnen of verhalen niet goed:

Waar - onwaar

27) Mijn kind leest meestal voor zijn/haar plezier (het niveau van lezen heeft hier geen

belang):

Waar - onwaar

Page 98: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

86

28) Heeft uw kind thuis hulp nodig bij het lezen?:

Ja - Neen - mijn kind leest niet

29) Hoeveel uur per week helpt u uw kind thuis met het lezen?:

…… uur/ week

30) Hoeveel uur per week is uw kind bezig met lezen op school?

…….. uur/ week

31) Welke methode om te leren lezen wordt gebruikt bij uw kind? (Als het kan, mag u

altijd wat meer uitleg geven over deze methode. Als u dit niet weet, mag u deze vraag

open laten.)

Naam methode:

Uitleg methode:

32) Bent u tevreden over de methode om te leren lezen op de school van uw kind? (duid

het correcte antwoord aan, een opmerking mag altijd):

Heel tevreden - Tevreden - Matig tevreden - Niet echt tevreden - Helemaal niet tevreden

Een eventuele opmerking:

Page 99: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

87

33) Mocht u uw kind moeten indelen in 1 van deze categorieën, bij welk leesniveau sluit

jouw kind het beste aan? (gelieve hier heel eerlijk op te antwoorden).

OPGELET: Duid eerst A, B of C aan. Duid nadien 1 van de onderverdelingen aan die

het beste bij het niveau van uw kind past.

A: Mijn kind kan niet lezen

Mijn kind heeft nooit leren lezen, maar zou het misschien wel

kunnen, mocht hierop geoefend worden.

Mijn kind heeft nooit leren lezen, want dit is te moeilijk voor

hem/haar.

Mijn kind heeft vroeger geoefend om te leren lezen, maar dit

was te moeilijk en daarom zijn we hiermee gestopt.

B: Mijn kind herkent enkele pictogrammen, prenten, beelden, foto’s, weet wat

die betekenen en weet ook hoe hij/zij hier gepast moet op reageren. De

nadruk ligt vooral op het beeld, minder op de tekst die er soms bij staat.

Het gaat vooral om pictogrammen of prenten zonder woorden.

Het gaat vooral om pictogrammen of prenten met woorden,

maar mijn kind kan deze woorden niet herkennen.

Het gaat vooral om pictogrammen of prenten met woorden en

mijn kind kan de pictogram of de foto verbinden met het woord.

Het woord herkennen zonder beeld lukt niet.

C: Mijn kind is vooral bezig met het lezen van letters, woorden of zinnen. De

nadruk ligt vooral op de tekst, en minder op de beelden of tekeningen die erbij

staan.

Mijn kind kan (bijna alle) verschillende letters van het alfabet

lezen, maar kan geen woorden lezen.

Mijn kind kan woorden lezen, maar begrijpt niet wat hij/zij leest.

Mijn kind kan woorden lezen en begrijpt ook wat hij/zij leest.

Mijn kind kan korte zinnen lezen en begrijpt die ook.

Mijn kind kan korte verhalen (5 à 10 zinnen) lezen en begrijpen.

Page 100: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

88

Mijn kind kan langere verhalen (meer dan 10 zinnen) lezen en

begrijpen.

Mijn kind kan boeken lezen met 1 lang verhaal.

Een opmerking of extra uitleg bij het leesniveau van uw kind, mag u hier noteren:

34) Waar heeft uw kind vooral leren lezen? (Enkel invullen indien uw kind kan lezen)

o Op school

o Thuis

o Bij de logopedie

o In een revalidatiecentrum

o (Vul in)

………………………………………………………………………………………

35) Mocht ik nog eventuele vragen hebben voor mijn thesis, op welke manier kan ik u

dan nog bereiken? Of wenst u liever niet verder deel te nemen aan dit onderzoek?

(gelieve hier dan uw contactgegevens achter te laten):

36) Zou u graag van dit onderzoek een samenvatting krijgen van de resultaten? (dit zal in

de zomer van 2014 zijn)

Ja / Neen

37) Een opmerking bij de vragenlijst of een suggestie voor verder onderzoek,… kan u

hier nog noteren: (Dit is absoluut vrijblijvend)

Page 101: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

89

Bijlage 3: Vragenlijst voor iemand uit de schoolcontext

Beste leerkracht,

Ik ben Tine Devuyst, studeer Orthopedagogiek aan de Universiteit van Gent en dit jaar ben ik

begonnen aan mijn thesis.

Op een belangrijke bijeenkomst omtrent het syndroom van Down in maart 2013 ging het

onder andere over geletterdheid en het kunnen lezen bij mensen met het syndroom van

Down. Mijn opdracht bestaat erin in kaart te brengen hoeveel kinderen met het syndroom

van Down, geboren tussen 1999-2003, in alle buitengewoon lager onderwijs type 2 scholen

in Vlaanderen, kunnen lezen.

Momenteel heeft niemand een idee hoeveel kinderen met het syndroom van Down kunnen

lezen en welk niveau van lezen ze behalen en ik wil hier graag aan bijdragen. Ik wil

benadrukken dat ik geen kinderen of scholen met elkaar zal gaan vergelijken.

Dit zou ik graag onderzoeken aan de hand van een vragenlijst. Ik ga zowel één laten

afnemen van de ouders als van de leerkrachten van deze kinderen. De vragenlijsten zullen

bijna identiek zijn aan elkaar, want op die manier stijgt de betrouwbaarheid van mijn

onderzoek.

Mag ik u vragen om deze vragenlijst heel eerlijk in te vullen? Enkel op die manier kunnen we

een juist beeld krijgen van het leesniveau van deze kinderen.

De vragenlijst bevat een 30-tal vragen, mocht u ergens niet akkoord mee zijn, of ergens een

opmerking hebben, kan u dit telkens bij de vraag schrijven.

Om de vragenlijst in te vullen heeft u twee opties: (Uiteraard kan er met de school iets

anders afgesproken worden omtrent het terugsturen van de vragenlijsten)

U drukt de vragenlijst af, vult deze in en stuurt deze op naar volgend adres:

Tine Devuyst - Resedastraat 34 - 9920 Lovendegem

U vult deze vragenlijst in op de computer. Dan typt u de antwoorden erbij of

selecteert u het correcte antwoord en stuurt dit op naar [email protected].

Zou ik u mogen vragen de naam en de school van het kind op te schrijven, zodat ik deze

vragenlijst kan linken aan de vragenlijst bestemd voor de ouders. Ik garandeer u dat ik geen

namen in het onderzoek zal gebruiken en de resultaten dus anoniem zal weergeven.

Page 102: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

90

Aarzel niet om mij te contacteren op volgend e-mailadres: [email protected] als u

vragen heeft omtrent dit onderzoek.

Enkele algemene gegevens:

1) Voor- en achternaam van het kind:

2) Geslacht van het kind: Jongen / Meisje

3) Geboortedatum van het kind:

4) Wat is uw band met het kind: Leerkracht/ logopedist/ zorgleerkracht/ directie/ …

5) School van het kind (+ afdeling):

6) Provincie waar het kind naar school gaat:

7) In welk leerjaar of klas of groep zit het kind? :

8) Datum van het invullen van de vragenlijst:

9) Kan het kind praten (Deze vraag wordt gesteld, omdat sommige kinderen eerst leren

lezen om nadien beter te kunnen praten.): Ja / Nee

Enkele specifieke vragen over lezen:

(Deze vragenlijst is gebaseerd op een onderzoek van Gert de Graaf, dat uitvoerig besproken

wordt in het boek: “Gewoon of Speciaal?”, 2010)

Opmerking: Als u het antwoord niet weet, dan hoeft u de vraag niet in te vullen. Beter niets

invullen dan zomaar iets invullen.

10) Het kind kan geen letters, woorden of zinnen lezen, maar kan wel enkele

pictogrammen of beelden met een bepaalde betekenis (zonder tekst) herkennen en

weet wat deze betekenen:

Waar – onwaar

Page 103: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

91

11) Het kind kan geen letters, woorden of zinnen lezen, maar kan wel enkele

pictogrammen of beelden met een bepaalde betekenis (met 1 of meerdere woorden)

herkennen en weet wat deze betekenen:

Waar - onwaar

12) Het kind kan minstens enkele letters van het alfabet lezen (de vorm die de letters

aannemen, maakt niet uit. Bv blokletters, geschreven letters, hoofdletters, script,…):

Waar – onwaar

13) Het kind kan (bijna) alle letters van het alfabet lezen (de vorm die de letters

aannemen, maakt niet uit. Bv blokletters, geschreven letters, hoofdletters, script,…):

Waar – onwaar

14) Het kind kan ongeveer alle letters van het alfabet lezen, maar kan geen woorden

lezen:

Waar - onwaar

15) Het kind kan minstens enkele woorden lezen, maar begrijpt deze niet:

Waar - onwaar

16) Het kind kan woorden lezen en begrijpt die ook meestal, zinnen lezen en begrijpen is

wel te moeilijk:

Waar - onwaar

17) Het kind kan korte zinnen begrijpen, maar een verhaal van meerdere zinnen lezen en

begrijpen is te moeilijk:

Waar – onwaar

18) Het kind zou weten wat hij/zij moet antwoorden bij het lezen van volgende zinnen. Bv:

mijn naam is…, ik ben … jaar oud, welk geluid maakt een hond?, …

Waar - onwaar

19) Het kind kan korte verhalen (Tussen de 5 à 10 zinnen) lezen en begrijpt ook wat hij/zij

leest :

Waar – onwaar

Page 104: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

92

20) Het kind kan langere verhalen (meer dan 10 zinnen) lezen en begrijpen:

Waar - onwaar

21) Het kind kan boeken (met 1 lang verhaal) lezen en begrijpen:

Waar - onwaar

22) Het kind leest artikels uit de krant of leest strips:

Waar – onwaar

23) Het kind heeft ondersteuning nodig van iemand anders tijdens het lezen en kan dus

niet op zelfstandige basis lezen, de vorm van ondersteuning maakt niet uit:

Waar - onwaar

24) Het kind heeft bij het lezen visuele ondersteuning nodig van prenten of foto’s bij de

tekst, anders begrijpt hij/zij de woorden, zinnen, verhalen niet goed:

Waar - onwaar

25) Het kind leest meestal voor zijn/haar plezier (het niveau van lezen heeft hier geen

belang):

Waar - onwaar

26) Hoeveel uur per week wordt er op school gelezen met deze leerling?

(Zowel door de leerkracht als de logopedist,…)

…..Uur / Week

27) Welke methode om te leren lezen wordt gebruikt bij het kind? (Als het kan, mag u

altijd wat meer uitleg geven over deze methode.):

Naam methode:

Uitleg methode:

28) Wordt deze methode bij alle kinderen op uw school gebruikt of is dit een specifieke

leesmethode voor kinderen met het syndroom van Down?

Page 105: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

93

o Voor iedereen - Specifiek voor kinderen met Down.

o Een eventuele opmerking:

29) Hoe wordt bij u op school het leesniveau van deze leerling gedefinieerd? Wordt

hiervoor een bepaalde term gebruikt, of wordt het leesniveau omschreven?

Term of uitleg bij het leesniveau:

30) Mocht u het kind moeten indelen in 1 van deze categorieën, bij welk leesniveau sluit

dit kind het beste aan? (gelieve hier heel eerlijk op te antwoorden)

OPGELET: Duid eerst A, B of C aan. Duid nadien 1 van de onderverdelingen aan die

het beste bij het niveau van het kind past.

A: Het kind kan niet lezen

Het kind heeft nooit leren lezen, maar zou het misschien wel

kunnen, mocht hierop geoefend worden.

Het kind heeft nooit leren lezen, want dit is te moeilijk voor

hem/haar.

Het kind heeft vroeger geoefend om te leren lezen, maar dit

was te moeilijk en daarom zijn we hiermee gestopt.

B: Het kind herkent enkele pictogrammen, prenten, beelden, foto’s, weet wat

die betekenen en weet ook hoe hij/zij hier gepast moet op reageren. De

nadruk ligt vooral op het beeld, minder op de tekst die er soms bij staat.

Het gaat vooral om pictogrammen of prenten zonder woorden.

Het gaat vooral om pictogrammen of prenten met woorden,

maar het kind hecht geen belang aan de woorden.

Page 106: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

94

Het gaat vooral om pictogrammen of prenten met woorden,

waarbij het kind de pictogram of de foto kan verbinden met het

woord. Het woord herkennen zonder beeld lukt niet.

C: Het kind is vooral bezig met het lezen van letters, woorden of zinnen. De

nadruk ligt vooral op de tekst, en minder op de beelden, tekeningen die erbij

staan.

Het kind kan (bijna alle) verschillende letters van het alfabet

lezen, maar kan geen woorden lezen.

Het kind kan woorden lezen, maar begrijpt niet wat hij/zij leest.

Het kind kan woorden lezen en begrijpt ook wat hij/zij leest.

Het kind kan korte zinnen lezen en begrijpt die ook.

Het kind kan korte verhalen (5 à 10 zinnen) lezen en begrijpen.

Het kind kan langere verhalen (meer dan 10 zinnen) lezen en

begrijpen.

Het kind kan boeken lezen met 1 lang verhaal.

31) Mocht ik nog eventuele vragen hebben voor mijn thesis? Kan ik u dan nog op een

manier bereiken? Of wenst u liever niet verder deel te nemen aan dit onderzoek?

(gelieve hier dan uw contactgegevens achter te laten):

32) Een opmerking bij de vragenlijst of een suggestie voor verder onderzoek,… kan u

hier nog noteren: (Dit is absoluut vrijblijvend)

Page 107: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

95

Bijlage 4: Geïnformeerde toestemming vragenlijst

GEÏNFORMEERDE TOESTEMMING

Ik, ondertekende, ……………………………………………………………(Naam van uzelf),

ouder van …………….………………………….………………………(Naam van uw kind)

bevestig hiermee het volgende:

Ik heb voldoende informatie gekregen omtrent het onderzoek en begrijp dit ook (de

informatie over het interview vindt u bij de vragenlijst);

Ik heb de kans gekregen om bijkomende vragen te stellen (zie e-mailadres op de

vragenlijst voor vragen);

Ik weet dat de deelname aan het onderzoek op vrijwillige basis gebeurt;

Ik weet dat ik de deelname aan het onderzoek op elk moment kan stopzetten zonder

een reden op te geven;

Ik ben op de hoogte dat ik een samenvatting van de resultaten kan krijgen, als ik dit

wens. (dit kan u op de vragenlijst zelf aanduiden);

Ik geef de toestemming aan de studente om de antwoorden op de vragen over mijn

kind op anonieme wijze te bewaren, te verwerken en te rapporteren.

Datum van ondertekening Handtekening ouder

…………………………………………………. ………………………………………………………

Page 108: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

96

Bijlage 5: Leidraad vragen en stellingen voor groepsinterview en

Facebookgroep

Motivatie deelname

Waarom was je geïnteresseerd om deel te nemen aan dit onderzoek?

Wat verwacht je van deze bijeenkomst/ Facebookgroep?

Wat was je motivatie om hier vandaag aanwezig te zijn?

Algemene leesmethoden

Welke leesmethode wordt bij jullie op school gebruikt?

Hoe star/rigide wordt hieraan vastgehouden?

Waarom wordt net deze methode gebruikt bij jullie op school?

Terminologie

Wat betekent lezen voor jullie?

Wat verstaan jullie onder maatschappelijk en functioneel lezen?

Stellingen die gebruikt werden omtrent picto-lezen:

“Picto-lezen als opstap naar technisch lezen”

“Wat zijn de voordelen van picto-lezen?”

“Wat zijn de nadelen van picto-lezen?”

“Picto-lezen verhoogt de zelfredzaamheid van een persoon”

“Voornamelijk ouders zijn vragende partij voor picto-lezen”

“Picto-lezen is ideaal voor kinderen met downsyndroom, want ze zijn visueel sterker

dan auditief”

“Kinderen met downsyndroom kunnen vaak moeilijk synthetiseren (=letters aan

elkaar plakken), ze blijven vaak spellend lezen. Picto-lezen biedt een alternatief.”

Stellingen die gebruikt werden omtrent het leesonderwijs in het algemeen:

“Hoe wordt de leesmethode op het rapport vermeld?”

“De visie van de school bepaalt de leesmethode”

“De leesmethode wordt bepaald door het IQ van het kind”

“Buitengewoon onderwijs hecht weinig belang aan lezen”

“Wat zou je graag veranderen aan het leesbeleid in het buitengewoon onderwijs?”

Page 109: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

97

“Welke factoren bepalen of een kind met het syndroom van down technisch leert

lezen of niet?”

Page 110: Het leesonderwijs bij kinderen met het syndroom van Down ... · Over het onderwerp ‘Lezen bij personen met het syndroom van Down’ worden dit jaar twee masterproeven geschreven.

98

Bijlage 6: Geïnformeerde toestemming groepsinterview

GEÏNFORMEERDE TOESTEMMING - GROEPSINTERVIEW

Ik, ondertekende, ……………………………………………………………….bevestig hiermee

het volgende omtrent de groepsinterviews:

Ik heb voldoende informatie gekregen omtrent het onderzoek en begrijp het ook;

Ik heb de kans gekregen om bijkomende vragen te stellen;

Ik weet dat de deelname aan het onderzoek op vrijwillige basis gebeurt;

Ik weet dat ik de deelname aan het onderzoek op elk moment kan stopzetten zonder

een reden op te geven;

Ik ben op de hoogte dat ik een samenvatting van de resultaten kan krijgen, indien ik

dit wens;

Ik weet dat de groepsinterviews zullen worden opgenomen met een dictafoon;

Ik geef de toestemming aan de thesisstudente om mijn inbreng tijdens de

groepsinterviews op een anonieme wijze te bewaren, te verwerken en te

rapporteren.

Datum van ondertekening Handtekening deelnemer

……………………………… …………………………