Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO...

82
Het kiezen van een kindvolgsysteem stichting Partoer Instituut voor zorg en welzijn

Transcript of Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO...

Page 1: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Het kiezen van een kindvolgsysteem

stichting PartoerInstituut voor zorg en welzijn

Natalstraat 7Postbus 298

8901 BB Leeuwardentelefoon: (058) 234 85 00

fax: (058) 234 85 01e-mail: [email protected]

Het k

iezen van

een k

ind

volgsysteem

stichtin

g P

artoer

stichting PartoerInstituut voor zorg en welzijn

Page 2: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Colofon

‘Het kiezen van

een kindvolgsysteem’

is een uitgave van

stichting Partoer

Postbus 2988901 BB LeeuwardenTelefoon: (058) 234 85 00Fax: (058) 234 85 01E-mail: [email protected]

Tekst:

Bianca Bijlsma, DrachtenIllustraties:

Anne Rottiné, DokkumEindredactie en vormgeving:

Groot Haar & Orth, LeeuwardenDruk:

CSL, Leeuwarden

ISBN

90-77280-01-4Leeuwarden, januari 2003

© stichting Partoer

Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:06 Pagina 1

Page 3: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Wat is een kindvolgsysteem?

1.1 Inleiding

1.2 Het volgen van kinderen

1.3 Doelen voor het beoordelen van de ontwikkeling

1.4 Specifieke kenmerken van kinderopvang

1.4.1 De rol van de opvoeding in de kinderopvang

1.4.2 Kenmerken van de leef- en speelsituatie

1.4.3 Te onderscheiden opvangfasen

1.4.4 Professionaliseren: systematisch werken

1.5 Beoordelen van het functioneren

1.6 De werkwijze: wel praktisch en uitvoerbaar graag!

1.7 Een kader voor het kindvolgsysteem

Hoofdstuk 2 Van observeren tot samenwerken

2.1 Inleiding

2.2 De ontwikkeling van kinderen

2.3 Taken voor het volgen van kinderen in kindercentra

2.3.1 Het cyclisch handelen

2.3.2 Observeren, toetsen, documenteren en registreren

2.3.3 Interne overdracht van informatie

2.3.4 Onderkennen en signaleren

2.3.5 Adviseren, verwijzen en samenwerken

2.4 Enkele praktische voorbeelden van samenwerking

2.4.1 Kinderopvang en jeugdgezondheidszorg

2.4.2 De doorgaande lijn naar het basisonderwijs

2.4.3 Toeleiding naar het speciaal onderwijs en de zorg

2.4.4 Integratie in de kinderopvang

2.4.5 De gemeentelijke regie

Hoofdstuk 3 Hulpmiddelen voor observeren en registreren

3.1 Inleiding

3.2 Aandachtspunten voor het gebruik van hulpmiddelen

3.3 Veel gebruikte hulpmiddelen in kindvolgsystemen

3.4 Enkele methoden voor het volgen van kinderen

3.4.1 Raamwerk kindvolgsysteem Friesland

3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie

3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem

3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma

3.4.5 Kijk! Peuters

3.4.6 KOST

3.4.7 De werkwijze in het Portageprogramma

3.4.8 Een spelend streefsysteem:

de onderbouwing van adaptief onderwijs

3.4.9 Het Instrument Welbevinden

7

7

7

8

10

16

17

17

21

21

21

23

29

33

33

33

35

40

2

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:06 Pagina 2

Page 4: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

3 Het kiezen van een kindvolgsysteem

Hoofdstuk 4 Afstemming met ouders

4.1 Inleiding

4.2 Ouders en beroepsopvoeders: samenwerkingspartners

4.3 Aandachtspunten voor gesprekken met ouders

4.4 Vormen van oudercontact

4.4.1 De afstemming met de ouders

4.4.2 Multimedia en communicatie

Hoofdstuk 5 Het kiezen van een kindvolgsysteem

5.1 Inleiding

5.2 Een pas op de plaats

5.3 De ontwikkel- of planningsfase

5.3.1 Waarom wil je kinderen volgen?

5.3.2 Wie wil je volgen?

5.3.3 Wat wil je volgen?

5.3.4 Wat is de gewenste vormgeving

van het observatiesysteem?

5.3.5 Hoe moet de samenwerking met ouders er uit zien?

5.3.6 Een lijst met kwaliteitseisen

5.4 De experimenteerperiode

5.5 De implementatie

5.6 Evalueren

Overzicht hulpmiddelen voor het volgen

van kinderen in de kinderopvang

Geraadpleegde literatuur

Afkortingen

47

47

47

48

48

51

51

51

52

58

59

59

61

77

80

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:06 Pagina 3

Page 5: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

4

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:06 Pagina 4

Page 6: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

5

voorwoord

Met deze uitgave biedt stichting Partoer overheden en voorzieningen voor kinderopvang ondersteuning bij het kiezen van een systeem voor het volgen van kinderen in de voorschoolse periode. Adviseurs van Partoer, ontwikkelingsinstituuten steunfunctie-organisatie voor zorg en welzijn in Fryslân, kregen in hun werkpraktijk te maken met de behoefte aan infor-matie bij de besluitvorming over kindvolgsystemen.Het ‘Kader kindvolgsysteem’ dat in 1995 ten behoeve van het project ‘Delen van zorg’ van de Stichting KindercentraFriesland was ontwikkeld voldeed niet meer. Bij de veelheid aan uitgegeven kindvolgsystemen bleek bovendien geennaslagwerk beschikbaar te zijn dat behulpzaam is bij het kiezen van een voor gemeenten en kindercentra passendsysteem. Partoer wil daarin met deze uitgave voorzien. ‘Het kiezen van een kindvolgsysteem’ geeft een theoretisch kaderter ondersteuning bij de keuze van een volgsysteem en bij het verbeteren van de wijze van het volgen van kinderen.

Deze uitgave is bedoeld voor functionarissen die zich bezighouden met inhoudelijk pedagogisch beleid en integraal jeugdbeleid bij organisaties voor zorg en welzijn, onderwijsorganisaties en overheden. De uitgave is ook geschikt als oriënterend materiaal voor hogere pedagogische opleidingen, zoals Sociaal Pedagogisch Hoger onderwijs, opleidingenleraar basisonderwijs en kaderopleidingen pedagogiek.

Deze uitgave werd mogelijk door de medewerking van vele mensen. Onze dank daarvoor. In het bijzonder bedanken we Betty Vervoort van K2, Brabants Kenniscentrum Jeugd en Partoer-adviseur Frances Visser voor hun opbouwende kritieken en de deelnemers van de workshops ‘kindvolgsystemen’ en de medewerkers van kdv Speelwerk in Wolvega voorhun reacties op de concepten. Auteurs, uitgevers en wetenschappers bedanken we voor de gerichte theoretische en praktische ondersteuning en voor de medewerking om delen van hun observatielijsten op te nemen.Speciale dank is verschuldigd aan de heer H. Nakken van de afdeling Orthopedagogiek aan de Rijksuniversiteit Groningen.Op inspirerende wijze motiveerde en stimuleerde hij de ontwikkeling van een onderbouwde visie op het volgen van kinderen in de kinderopvang.

Wij hopen dat ‘Het kiezen van een volgsysteem’ antwoorden geeft op vragen over keuze en gebruik van kindvolgsystemen en wensen u daarbij veel leesplezier toe.

stichting Partoer,Bianca Bijlsma-Smoorenburg, adviseur.

Leeuwarden, januari 2003.

Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:06 Pagina 5

Page 7: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

6

Hoe gaat het met mijn kind op het kinderdagverblijf? Kampt mijn kind met gezondheidsproblemen? Hoe is de verstandelijke ontwikkeling van mijn kind? Een kindvolgsysteem geeft antwoord op dit soort vragen. Met een volgsysteem is het mogelijk om het functioneren van kinderen in de kinderopvang gericht te beoordelen. Het is geen ‘vrijblijvende’ werkwijze, maar een systematische en controleerbare manier van kijken naar kinderen dat onderdeel isvan de dagelijkse opvangpraktijk. De volgmethodiek levert waardevolle informatie op voor ouders, de jeugdgezondheidszorg en voor de instellingen voor kinderopvang zelf.

Deze publicatie gaat in op de meer theoretische aspecten van het volgen van kinderen en het nut van een kindvolgsysteemdaarbij. Maar er is ook veel aandacht voor de praktijk. Welke kindvolgsystemen zijn er zoal en waar moet ik bij het kiezenvan een systeem op letten?

In hoofdstuk 1 komt de rol van een kindvolgsysteem in de kinderopvang aan de orde. Waarom is de beoordeling van kinderen eigenlijk belangrijk? Aan welke kenmerken moet een volgsysteem voldoen? Hoofdstuk 2 gaat in op de functie van een kindvolgsysteem in een samenhangend aanbod van voorzieningen binnen en buiten de kinderopvang. Hoofdstuk 3 zet de meest voorkomende hulpmiddelen voor het observeren en registreren op een rij. Een aantal beschikbare kindvolgsystemen passeert de revue. Hoofdstuk 4 gaat in op de afstemming met de ouders. Welke aandachtspunten zijn voor oudergesprekken van belang en hoe is de afstemming met ouders geregeld? Hoofdstuk 5 zoomt in op een aantal relevante vragen bij de keuze van een kindvolgsysteem. In de bijlage ten slotte staat een handzaam overzicht van veel gebruik-te instrumenten voor het volgen van kinderen in de kinderopvang.

inleiding

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:06 Pagina 6

Page 8: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

1.1 Inleiding

Het begrip kindvolgsysteem is in 1993

gekozen als aanduiding voor de werkwijze

die in organisaties voor kinderopvang

wordt gevolgd voor het gericht beoorde-

len van het functioneren van de kinderen.

Er zijn verschillende redenen om gerichter

naar het gedrag of de

ontwikkeling van kinderen te kijken.

Ouders volgen de ontwikkeling van

kinderen om later leuke momenten uit het

leven met het kind te kunnen delen. De

jeugdgezondheidszorg1 screent de jeugdi-

gen op gezondheidsrisico’s en

de basisschool wil ook weten hoe hun

kinderen presteren in vergelijking met kin-

deren uit andere scholen. In dit hoofdstuk

komt aan de orde wat de rol van een

kindvolgsysteem in de kinder-

opvang kan zijn.Welke doelen

dient het beoordelen van

kinderen?

Welke kerntaken hebben

voorzieningen in de

sector kinder-

opvang?

Het hoofdstuk sluit af met een overzicht

van de specifieke kenmerken van een

kindvolgsysteem in de kinderopvang.

1.2 Het volgen van kinderen

Het begrip ‘volgen’ is een vertaling van hetEngelse woord ‘assessment’. Deze termwordt in de sociale wetenschappen welgebruikt in plaats van de term ‘diagnostiek’2.De reden is dat bij het gebruik van diagnostiek te vanzelfsprekend een relatie wordt gelegd met het vaststellen van een stoornis of ziekte. Terecht wordenkritische kanttekeningen gezet bij het problematiseren van de ontwikkeling enopvoeding van kinderen. Immers, 80% van de kinderen ontwikkelt zich zonder problemen. De term ‘volgen’ drukt beter uitdat gedurende een langere periode naar deontwikkeling van een kind wordt gekeken. Er kunnen redenen zijn om gerichter naar

kinderen te kijken. Een reden kanzijn dat ouders willen wetenwaar hun kind zoal in een

kindercentrum mee bezig is.Een andere reden is preventie

van problemen. Landelijk is afgesproken dat alle kinderen na de

geboorte een hielprik krijgen om optijd te kunnen ontdekken of een kind

lijdt aan Phenylketonurie (PKU). Dit is een stofwisselingsziekte die een

verstandelijke handicap tot gevolg kan hebben als het kind niet tijdig een dieet

krijgt. Nog een andere reden om een kind tevolgen is om in de gaten te houden of hetkind wel goed mee komt in het school-programma. In het onderwijs is al langerervaring opgedaan met volgsystemen. Het leerlingvolgsysteem van het CITO is daar-van een voorbeeld.

Door op regelmatige momenten in het jaar te kijken hoe de leerling presteert, ontdekt de leerkracht wat de sterke en watde zwakke vaardigheidsgebieden zijn.Daardoor kan op tijd extra aandacht aan deleerling worden besteed om zo de sterkekanten uit te buiten of de zwakke kanten bijte spijkeren. CITO gaat nog verder. De prestaties van de leerlingen kunnen ookper school worden vergeleken. Het geeft een indruk hoe goed de ene school het doeten welke minder goede resultaten de andereschool bereikt. De pretenties van een volgmethodiek kunnengeïnteresseerden ook op het verkeerde beenzetten. Een goede school kan veel kinderenmet leerbeperkingen of een ontwikkelings-achterstand aantrekken, waardoor de school-scores dalen. Een minder goede school kanhet geluk hebben veel intelligente kinderenvan erg betrokken en stimulerende oudersbinnen haar muren te krijgen. In deze situatie wordt een beperkt stukjeinformatie uit het leerlingvolgsysteem naarbuiten gebracht. Het gaat om het percentage leerlingen dat hoog en laagscoort op vaardigheidsgebieden. Wanneerouders bij schoolkeuze alleen op deze informatie zouden afgaan, zouden ze voorhun kind wel eens een verkeerde beslissingkunnen nemen. Andere informatie uit het-zelfde leerlingvolgsysteem zou kunnen latenzien hoe goed deze leerlingen – gezien hunmogelijkheden - op deze school zijn vooruit-gegaan.

hoofdstuk 1

Wat is een kindvolgsysteem?

1 Consultatiebureau, ouder en kindzorg.2 Rispens, J., E. Carlier en P. Schoorl, red. (1990),

Diagnostiek in de hulpverlening; methodische

aspecten. Swets en Zeitlinger, Amsterdam.

7 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 7

Page 9: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

wat is een kindvolgsysteem?

8

In de hulpverlening is het de gewoonte omvoor ieder kind een handelingsplan te maken.Eerst wordt vastgesteld welke vaardighedenhet kind bezit. Vervolgens wordt afgesprokenwelke ontwikkeling wenselijk is en hoe dehulpverleners en ouders de gewenstevaardigheden kunnen stimuleren. De inspanningen van de opvoeders en dereacties van het kind hierop worden gevolgd.Na een bepaalde periode wordt onderzochtof het kind zich ook werkelijk in de beoogderichting heeft ontwikkeld. Waar nodig wordtde aanpak bijgesteld.Afstemmen met ouders, voorkomen vanschade in de ontwikkeling, het bieden vanpassend onderwijs op goed niveau en hetgericht bijsturen van een zorgwekkende ontwikkeling bij het kind zijn goede redenenom informatie over kinderen te verzamelen, te registreren en te beoordelen.Zodra dit systematisch gebeurt kunnen wespreken van ‘een systeem’. In het werkenmet een kindvolgsysteem zijn daarom altijdde volgende stappen te ontdekken:

In paragraaf 1.4.4 wordt het belang van syste-matisch werken verder uitgewerkt.

1.3 Doelen voor het beoordelen van de ontwikkeling

Er zijn drie hoofddoelen te onderscheide voorhet verzamelen van informatie over hetgedrag en de ontwikkeling van kinderen:1. het ondersteunen van het pedagogisch-

didactisch handelen;2. het vaststellen van speciale behoeften van

kinderen en3. het beïnvloeden van beleidsbeslissingen.Beroepsopvoeders kijken en luisteren tijdenshet uitvoeren van hun werk voortdurend naarde kinderen. Zij gebruiken deze informatie voor het kiezen van activiteiten, om goed aan te sluiten bij de behoeften van individuele kin-deren en om te beoordelen of het kind in hetprogramma ‘goed gedijt’. Een vragenlijst ofobservatielijst kan helpen om deze informatie beter te structureren. Ook is hetdaardoor mogelijk om gerichter met collega’ste overleggen over de aanpak van een kind ofgroep kinderen.

Een andere reden om kinderen te observeren is na te gaan of er specialebehoeften zijn bij kinderen omdat ze beperkingen of ontwikkelingsstoornissenhebben. De jeugdgezondheidszorg screentalle kinderen op een aantal risico’s via hetconsultatiebureau. Niet alle beperkingen enstoornissen komen daar aan het licht. Iedereberoepsopvoeder heeft wel ervaringen met kinderen die niet goed meekomen of omandere redenen ‘opvallen’ in de groep. Als de ontwikkeling van het kind daardoorbelemmerd kan worden is het noodzakelijk nader onderzoek te doen. Meestal wordendaar speciaal opgeleide deskundigen vooringeschakeld. Bijvoorbeeld medici, logo-pedisten, orthopedagogen of psychologen.

De eerste jaren in de ontwikkeling van eenkind zijn heel erg belangrijk. Bekijken we delevensloop van een jong kind dan is een aantal momenten te herkennen waaropbelangrijke beslissingen genomen worden. Deze momenten zijn weergegeven in figuur1.2. Allereerst moeten kinderen met risico’szo snel mogelijk herkend worden. Kinderendie extra hulp nodig hebben moeten die hulp ook kunnen krijgen. Dat kan betekenen dat deze kinderen vaker een peuterspeelzaal moeten bezoeken, een speciaal educatieprogramma of individuelezorg nodig hebben. Om deze beslissingen te kunnen nemen is informatie over de ontwikkeling van het kind nodig. Daarnaastkan het gebeuren dat een kind in een voor-ziening is geplaatst, maar dat blijkt dat hetdaar niet (meer) van profiteert. Overplaatsingnaar een andere voorziening zou beter zijn.Ook voor het nemen van die beslissingen isinformatie nodig.

Er zijn veel methoden en hulpmiddelen voorhet observeren en stimuleren van jonge kinderen beschikbaar. Het komt nog regel-matig voor dat de presentatie van eenmethode of observatielijst leidt tot weerstandbij de uitvoerende opvoeders. Deze weer-stand ontstaat meestal als het gekozenmateriaal onvoldoende aansluit bij de cultuurin de organisatie en de mogelijkheden van de beroepskrachten. Ook kan het zijn dat

evalueren=interpreteren=beoordelen/plannen activiteit

uitvoeren activiteit/kijken en registreren

evalueren

kijken en registreren

Figuur 1.1 Stappen in het werken met een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 8

Page 10: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

opvoeders angst hebben mee te moeten werken aan een beslissing die vergaandegevolgen voor het kind heeft. Bij peuter-leidsters bestaat soms de indruk dat informatie over het functioneren in de peuter-speelzaal dat was bedoeld om het peda-gogisch handelen te ondersteunen, de peuter in het basisonderwijs jarenlang negatief zal achtervolgen. Deze angst is nietonterecht. Informatie over een kind moetaltijd worden beoordeeld vanuit de contextwaarvoor dit is verzameld. Het oordeel is nietvanzelfsprekend geldig voor een andereomgeving. Een peuter die niet lekker mee-

komt in een peuterspeelzaal, kan het op debasisschool misschien prima doen. In eenaantal situaties juist dankzij de informatie uitde peuterspeelzaal en een kleuterjuf diedaardoor goed met de kleuter weet om tegaan.

Hulpmiddelen, zoals observatielijsten, vragen-lijsten en registratiesystemen zijn ontwikkeldvanuit een bepaalde visie en voor situatiesmet een specifieke informatiebehoeften. De registratiemethode van het educatieve programma Kaleidoscoop is niet geschiktvoor gebruik in alle voorschoolse kinder-

centra. Een methode die is ontwikkeld voorhet basisonderwijs is niet vanzelfsprekendgeschikt voor een voorziening met verstandelijk of meervoudig gehandicaptekinderen. Een methode voor de peuter-speelzaal hoeft niet geschikt te zijn voor deinformatiebehoeften in het basisonderwijs.

Doelgroep

Alle kinderen

Opvoeders met vragen of problemen

Kinderen die zich voorspoedig lijken te ontwikkelen

Kinderen met risico’s in kind en/ofomgeving, die optimale ontwikkelingkunnen belemmeren.

Risico’s

Risico’s die educatie (nog) niet belemmeren.

Risico’s die zonder interventie optimale ontwikkeling belemmeren; educatie is wel in kinderopvang of onderwijsprogramma mogelijk.

Problemen die educatie in kov1 of onderwijs belemmeren.

Aanpak

Naast algemene voorlichting is geen individuele aanpak nodig ter bestrijding risico’s omgeving.

Gezinsgerichte aanpak op gebied van psycho-educatie en/of praktische hulp ter ondersteuning ontwikkeling kind geïndiceerd.

Trajecten/activiteiten

0-4 gewoon centrum kinderopvang(kdv of psz)

4+ Gewoon basisonderwijs

Intensivering participatie in centrumgerichtprogramma:- Kdv; psz+; bso- VVE: Piramide;

Kaleidoscoop; Startblokken2

Trajecten in SBO

Trajecten in REC

Educatieve programma’s viazorg, KDC; MKD

Voorlichtingsavonden en cursussen over opvoedings-thema’s

Op-stap; instap; Averroes Families First;Opvangfunctie van kindercentra; logeerhuizen, etc.

1 Kov = alle vormen van kinderopvang,

zoals kinderdagverblijf, peuterspeelzaal of gastgezin2 En andere door Inspectie/Commissiekwaliteit

goedgekeurde VVE-programma’s

Het kiezen van een kindvolgsysteem 9

Figuur 1.2 Van preventie tot interventie

VVE 0-6 jarigen

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 9

Page 11: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

wat is een kindvolgsysteem?

1.4 Specifieke kenmerken van kinderopvang

In deze paragraaf zullen enkele specifiekekenmerken van voorzieningen in de sectorkinderopvang worden besproken. De kern-functies van deze voorzieningen bepalenwelke informatie nodig is om beroeps-opvoeders in staat te stellen hun werk goedte doen. De visie op de rol die kinderopvangspeelt in de opvoeding van jeugdigen speeltook een rol bij de keuzen die gemaakt worden voor de inhoud en vorm van het kind-volgsysteem. De gedeelde opvoedingsverantwoordelijkheidtussen ouders en beroepsopvoeders is in dekinderopvang een belangrijk gegeven.Uiteraard wordt bij het uitwerken van dezeopvoedingsverantwoordelijkheid bij hetomgaan met kindgegevens ook rekeninggehouden met de eisen die de samenlevingop korte en langere termijn aan haar jeugdigen zal stellen. Op deze onderdelenwordt elders dieper in gegaan.

1.4.1De rol van opvoeding in de kinderopvang

Ouders zijn als eerste aanspreekbaar op deopvoeding van hun kinderen. Door middelvan opvoeden bereiden ouders hun kinderenvoor op een zelfstandig bestaan in een gekozen gemeenschap. Dit opvoedings-perspectief kan op lange termijn gekozenworden: bijvoorbeeld een zelfstandig bestaanin dezelfde woonplaats en binnen hetzelfdereligieuze en/of culturele netwerk als deopvoeders. Dit zijn meestal onbewuste verwachtingendie op lange termijn spelen. De meesteouders zullen de bewuste mijlpalen iets dichterbij zoeken: ’s nachts doorslapen, de eerste glimlach, het eerste stapje, lerenpraten, voldoende vaardig om naar de peuter-speelzaal te kunnen gaan of voldoendevaardig om naar de gewone basisschool tegaan. Ouders die gebruik maken van eenvoorziening voor kinderopvang, delegeren

gedurende hun afwezigheid een deel vanhun opvoeding aan beroepsopvoeders. De omgeving van de opvangvoorziening beïnvloedt de jeugdigen meer of minder inde richting van de verwachtingen die oudersover de ontwikkeling van hun kinderen hebben. Daarnaast beïnvloedt de thuissituatiehet gedrag dat het kind in de opvangsituatielaat zien. Beroepsopvoeders in de kinderop-vang zullen dus met ouders moeten samen-werken om de beïnvloeding van het kind in de gewenste richting te sturen.Hiervoor is het nodig om van elkaar te wetenwelke invloed in deze ontwikkelingsfase opde jeugdigen wenselijk wordt gevonden enwie welke bijdrage daaraan levert. Er moetenafspraken worden gemaakt voor de concreteomgang met het kind in de voorziening en op vaste momenten zal moeten wordennagegaan of de opvang nog naar wens verloopt.

Kerntaken

In de sector kinderopvang zijn verschillendevoorzieningen te onderscheiden. Op ditmoment zijn dat peuterspeelzalen, kinder-dagverblijven, gastouders, voorzieningen voorbuitenschoolse opvang en tieneropvang. We beperken ons hier tot de centrum-voorzieningen die zich richten op kinderen inde leeftijd van 0 tot 12 à 13 jaar. Alhoeweleen aantal principes van kindvolgsystemen inde kinderopvang ook kunnen worden toe-gepast voor gastouders, is er toch een aantalbelangrijke verschillen tussen de opvoedingin gastgezinnen en kindercentra. Het groot-ste verschil is dat gastouders naast ‘gast-kinderen’ in de thuissituatie ook hun eigenkinderen opvoeden.De kernopdracht van peuterspeelzalen is hetcreëren van optimale ontwikkelingskansenvoor alle kinderen in de leeftijd van 2 tot 4jaar door het aanbieden van veelzijdige enpassende speelmogelijkheden. De speelzalenduiden deze kernopdracht met twee tref-woorden aan: spelen en ontmoeten.Kinderdagverblijven hebben als kernopdrachtdat kinderen van 0 tot 4 jaar er moeten kunnen verblijven op tijden dat de oudershiervoor wegens werk of om andere redenenniet beschikbaar zijn.

Het doel van de dagopvang is het bieden van opvang. Bij opvang denken we aan het bieden van onderdak en opvoeding.Kinderen moeten er in principe vijf heledagen van een week kunnen verblijven. Dan is de ontwikkelingsstimulering van hetkind voor een belangrijk deel van zijn tijdafhankelijk van het contact met beroeps-opvoeders en de omgeving van het kinder-centrum. De opvoeding wordt voor een belangrijk deel‘gedelegeerd’ naar deze beroepskrachten.Voor ouders en kind is het dan van belangdat die opvoeding zodanig wordt uitgevoerd,dat de ontwikkeling van het kind tijdens hetverblijf optimaal in de gewenste richtingwordt gestimuleerd. Afstemming tussenouders en beroepskrachten is daarvooressentieel.De buitenschoolse opvangvoorzieningen(BSO) hebben als opdracht jeugdigen in deleeftijd van 4 tot 12 à 13 jaar op te vangengedurende de tijd dat hun ouders nietbeschikbaar zijn en de kinderen niet de basis-school bezoeken. Kinderen die de BSObezoeken hebben vooral behoefte aan hetinvullen van hun ‘vrije tijd’. Buiten vakantie-perioden hebben zij op school al de nodigeinspanning en aandacht moeten leveren. In schooltijd bepaalt het schoolprogrammavoor een belangrijk deel hun bezigheden. In de vrije tijd wordt tijdens de opvang vooralruimte gevraagd voor een eigen invulling vanhun tijd.

Het is belangrijk de opvoeding in kindercentrate laten aansluiten bij de mogelijkheden enbehoeften van jeugdigen. Hoe jonger enafhankelijker het kind is, hoe meer het accentligt op verzorgende en koesterende handelingen. Opvoeden impliceert in dezevisie dus verzorging.De opvoeding in kindercentra werkt ook toenaar mijlpalen. Mijlpalen kunnen zijn: het zelf-standig drinken uit een beker, de plaatsing inde peutergroep, maar ook zodanig functione-ren in de groep dat plaatsing op een gewonebasisschool mogelijk is. Dit laatste lijkt vanzelfsprekend, maar is het allerminst. Bij een klein percentage kinderen kan tijdensde opvang duidelijk worden dat een meer

10

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 10

Page 12: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Het kiezen van een kindvolgsysteem 11

gerichte en individueler beïnvloeding voor debeoogde ontwikkeling nodig is. Vanuit eengoede samenwerking tussen ouders,beroepsopvoeders en hulpverleners zal dan het best passende traject voor het kind gekozen moeten worden. Deze multi-disciplinaire zoektocht overstijgt de reikwijdtevan het kindvolgsysteem. We zullen in hettweede hoofdstuk aandacht besteden aan dewijze waarop deze samenwerking vorm kankrijgen en de rol die het kindvolgsysteemdaarbij kan spelen.

De opvoeding in voorzieningen voor kinder-opvang is gericht op het ‘gewone’ opvoeden.De wijze waarop kind en omgeving op elkaarreageren levert in deze situatie geen ernstigeproblemen op en is geen belemmering voorde ontwikkeling van het kind. De opvoedings-omgeving wordt gekenmerkt door ‘sponta-niteit en vrije tijd’. Dit in tegenstelling tot eenorthopedagogische omgeving (hulpverlening)of het onderwijs. In een orthopedagogischeomgeving wordt heel gericht naar een hulp-verleningsdoel toegewerkt. Daartoe wordt zonodig veel aandacht besteed aan aangepasteomgangsvormen en een aangepaste materiële omgeving. In de onderwijs-leersituatie staan de jaarleerdoelen van nader omschreven vaardigheidsgebiedenvoor het kind centraal.Deze verschillen in accenten betekenen echter geenszins dat kinderen in de kinderopvang niets intentioneel aangebodenzouden krijgen! De invloed die volwassenenop kinderen uitoefenen zijn te plaatsen opeen schaal met twee uiteinden: nature ennurture. Deze oude tegenstelling duidt op hetmeer (nurture) en minder (nature) gerichtbeïnvloeden van het waarnemen en denkenvan kinderen door volwassenen. Het verschilis ook uit te leggen met de woorden: instructie (nurture) en ondersteuning (nature).Verschillen in houding zijn meestal terug te voeren op verschillen in visie op de ontwikkeling en opvoeding van kinderen. In de dagelijkse praktijk komen beide in-vloeden tegelijkertijd in de gewone op-voeding van iedere opvoeder voor. De eneopvoeder zal vaker instrueren en het kindbewust in specifieke ervaringssituaties

brengen, en de ander zal zich liever zoveelmogelijk terughoudend en ondersteunendopstellen.

De kern van de opvoeding in voorzieningenvoor kinderopvang zouden we willenomschrijven als: het bieden van een veilige en stimulerendeomgeving, waarin het kind ondersteund doorde met ouders/verzorgers afgesproken beïnvloeding zijn of haar mogelijkheden in de gewenste richting kan ontwikkelen.

Het volgen van kinderen zal daarom vooralgericht zijn op het ondersteunen van ditpedagogisch-didactisch handelen van deberoepskrachten en de afstemming daarovermet ouders.

1.4.2 Kenmerken van deleef- en speelsituatie

Het kindvolgsysteem volgt niet alleen de kinderen. Kindgedrag ontstaat vanuit dewisselwerking tussen kind en omgeving. Een kindvolgsysteem dat alleen het kind-gedrag in beeld brengt, doet het kind te kort.Het kindvolgsysteem besteedt daarom ookaandacht aan invloeden vanuit het peda-gogisch beleid, de ruimte waarin het kind ver-blijft, groepskenmerken en de relatie tussen kind en (beroeps-)opvoeder.

Figuur 1.3 Relatie tussen kind en

opvoeder

Behoeften kind

Kind is uniek

- cultuurverschillen

- taalverschillen

- verschillen in mogelijkheden om

in een groep te functioneren

- verschil in (levens-)ervaringen

Kenmerken aanbod

groep/gastgezin

Verzameling persoontjes

of groepskenmerken

- leefgroep; speelgroep;

gastgezin of leergroep;

- opvoedingshandelen beroeps-

opvoeders

- accomodatie

- activiteiten

kinderen groep

groep 1

werkplan

kind 1

zorg-

afspraken

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 11

Page 13: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

De opvoedingsomgeving wordt gekenmerktdoor vrije tijd en spontaniteit. De behoeftevan jonge kinderen om de wereld zelf te ontdekken wordt erg serieus genomen. Juist door de motivatie en belangstelling van het jonge kind de ruimte te geven, lijkthet optreden van exploratief, vasthoudend en flexibel gedrag gestimuleerd te worden.Hierdoor wordt de kans op succes in verschillende situaties groter3.

De ontwikkeling van het kind wordt sterkbeïnvloed door de culturele omgeving4. De kinderen verblijven in een groep, diewordt beschouwd als speel- of leefgemeen-schap. Het samen spelen en samen levenkrijgt veel nadruk. De opvoeding is gericht op de ontwikkeling van het kind als persoonén als goed lid van de groep.

In een kindercentrum wordt de sfeer in een groep voor een deel bepaald door de kinderen die hier deel van uitmaken. Bestaatde groep uit veel temperamentvolle kinderen, dan zullen de kinderen andere ervaringen opdoen, dan wanneer de groepbestaat uit veel gelijkgestemde en rustige kinderen. De behoeften van de geplaatstekinderen beïnvloeden ook de draagkracht eninitiatieven van de beroepsopvoeders. In eentemperamentvolle groep zullen zij mindergeneigd zijn nog een druk kind op te nemen. De beroepsopvoeders zullen zich al snel uit-gedaagd voelen tot het realiseren van eenaanpak die meer rust in de groep brengt.

Niet iedere groep is gelijk. Er zijn een aantalkenmerkende verschillen tussen een gezin,een schoolklas en een kindercentrum, namelijk: de spreiding van de leeftijd van de kinderen, de groepspatronen, het aantal kinderen waar de beroepskrachten mee temaken krijgen en het doel van de peda-gogische handelingen. Een gezin is meestaleen hechte groep van personendie verwanten van elkaarzijn. De leeftijden vande kinderen verschillen.

Een gemiddeld gezin kent één of tweeouders en twee of drie kinderen. De omgangmet het kind is meestal gericht op het functioneren binnen het gezinsgebeuren enhet overdragen van waarden en normen.De kinderen die in een kindercentrum ver-blijven, zijn meestal niet met elkaar verwant.Er zijn in verhouding minder volwassenen.Daardoor is er minder tijd voor individueelcontact tussen opvoeder en kind. Er zijnmeer kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd.Dit levert meer potentiële speelgenootjes op.Tegelijkertijd is de belasting van verzorgendetaken in de jonge leeftijdsgroep voor de vol-wassenen ook groter. In een kinderdagverblijf varieert de plaatsingvan kinderen tussen 1 dagdeel en 10 dag-delen per week, afhankelijk van de behoeftevan de ouders. Er wordt gewerkt met teams.De beroepskrachten moeten meer kinderenleren kennen. Er is geen sprake van eenvaste groep, maar eerder van per dagdeelwisselende groepspatronen (‘subsystemen’).Per dagdeel kunnen daardoor deomgangspatronen tussen de kinderen endaarmee het peda-gogisch klimaat verschillen. Het is moeilijkerte achterhalenwelke situatie,welke omgevings-factoren precies hetgedrag van de kinderen beïn-vloedt. Hetgedrag van het kindkan er per dagdeelanders uitzien,waardoor de visie

van twee beroepskrachten op hetzelfde kindook kan verschillen. Er kan in een kinderdagverblijf niet altijdgesproken worden van een ‘groep’. Dit integenstelling tot een schoolklas.Wanneer dewisseling van kinderen in een groepsruimteerg groot is, kan niet altijd meer gesprokenworden van een ‘groep’. In een positievegroep ervaren de leden gezamenlijkheid, streven de leden gezamenlijke doelen na,heeft ieder lid een eigen positieve plek enkrijgt ieder groepslid ruimte voor individueleontwikkeling.

3 Riksen-Walraven, M., in A. Harpman en L.Tavecchio, red. (1996), Opvoeding als evenwichtskunst. Stichting Het Kind in de buurt Nederland, Groningen.

4 Harris, J. (1999), Het misverstand opvoeding. Uitgeverij Contact Amsterdam.

12

wat is een kindvolgsysteem?

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 12

Page 14: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Het kiezen van een kindvolgsysteem 13

Van een ‘groep’ is volgens Van Duinen(1984) in de kinderopvang sprake als aaneen aantal voorwaarden wordt voldaan:• De groepsleden kennen elkaar. Niet

alleen bij naam, maar ze kennen ook elkaars eigenschappen.

• Er is weinig of geen subgroepsvorming.• De groepsleden ervaren een wij-gevoel.• Aanwezigheid in de groep biedt veilig-

heid. De veiligheid hoeft niet van de beroepsopvoeders te komen.

• De onafhankelijkheid van volwassenen wordt gestimuleerd.

• Elkaar helpen, troosten, etcetera wordt bevorderd.

• Afzijdig zijn komt weinig voor.

Zijn deze kenmerken niet aanwezig, dan isvolgens haar eerder sprake van een massa,dat wil zeggen een verzameling op zichzelfgerichte persoontjes in dezelfde groeps-ruimte. Kinderen en beroepsopvoeders kennen elkaar in deze situatie minder goed.Het gedrag van de kinderen is minder voor-spelbaar. De veiligheid moet vooral vanuitde beroepsopvoeders , de gekozenprogrammastructuur en door beroeps-opvoeders gehanteerde regels komen. In een schoolklas komen dagelijks dezelfde kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd enin ongeveer dezelfde ontwikkelingsfase.Alle kinderen zijn gericht op hetzelfde doel:leren. De leerkracht leert de kinderen indeze samenstelling en met haar specifiekeomgangspatronen goed kennen. De ‘groep’gaat in dezelfde samenstelling vaak overnaar het volgende leerjaar. Ook in peuterspeelzalen zijn de groepenredelijk stabiel. De meeste kinderen komenen gaan op dezelfde tijden. Er wordt meest-al gewerkt met vaste groepen, zodat dezelfde kinderen op dezelfde dagdelen de speelzaal bezoeken. Alleen verhuizingen,het vertrek naar de basisschool, nieuweplaatsingen en ziekte veroorzaken wijzigingen in de groepssamenstelling.Meestal is er een vaste betaalde beroeps-kracht op de groep, ondersteund door eentweede volwassene. Dit kan een ouder zijn, een vrijwilliger of een betaalde kracht.

De kinderen in voorzieningen voor kinder-opvang kunnen variëren in leeftijd van 0 tot4 jaar, van 2 tot 4 jaar of van 4 tot 12 jaar.De ontwikkelingsfase van deze kinderen verschilt en daarmee hun belangstelling,hun behoefte aan contact met andere kinderen en volwassenen. De beroeps-krachten moeten inspelen op veel verschillen tussen kinderen. De beroeps-krachten zijn daardoor genoodzaakt in hun activiteitenplanning erg te differentiëren. Dat betekent het verwerken van informatieuit een zeer dynamische situatie. Een situatie met grote verscheidenheid aan individuele activiteiten, activiteiten in sub-groepjes en activiteiten in de grote groep,aangestuurd door wisselende opvoeders.Door de spreiding van aandacht die dit vande beroepskrachten vraagt, zal weinig ruimte en tijd overblijven om ‘op afstand’kinderen rustig te gaan observeren. Veel informatie over de kinderen zal al pratend, spelend en werkend met de kinderen in de hoofden van de beroeps-krachten moeten worden opgeslagen. Deze beeldvorming is situatiespecifiek. Het is moeilijker voor de individuele op-voeder om hieruit voor ieder kind waarmeewordt gewerkt een ‘ontwikkelingslijn’ tehalen. De hulpmiddelen van een kindvolg-systeem zullen rekening moeten houdenmet deze situatie en het liefst een praktische werkwijze moeten bieden om de belangrijke dagelijkse ervaringen met kinderen in de verschillende situaties teregistreren. Daarnaast zullen er vormen vanoverleg moeten zijn om beroepsopvoedersin staat te stellen afspraken te maken overhet verzamelen van de informatie die nodigis, om informatie uit specifieke situaties ingoede samenwerking te verbinden tot eenbetrouwbaar beeld over het functionerenvan het kind in de speel- of leefsituatie. Hoe meer er sprake is van een ‘massa’ kinderen, hoe meer eisen moeten wordengesteld aan een goed georganiseerde enduidelijk gestructureerde informatie-overdracht tussen de beroepsopvoeders.

1.4.3 Te onderscheidenopvangfasen

Hoe het kind zich in de opvangsituatie voelt,zal afhangen van verschillende factoren. Is het kind juist geplaatst? Passen de aarden de mogelijkheden van dit kind bij desfeer in de leefgroep? Hoe lang komt ditkind al naar deze groep? Met deze verschillende omstandigheden zal tijdens de evaluatie rekening gehouden moetenworden. Voor beslissingen over plaatsing,de speciale aandacht tijdens de gewen-ningsperiode en overplaatsing is specifiekeinformatie nodig. Al in 1993 is daaromgezocht naar te onderscheiden en herkenba-re stappen in de dienstverlening; momenten in het primaire proces die een specifiek karakter dragen en daardoor ookeen eigen inhoud voor de informatie uit-wisseling legitimeren. Vanuit opvoedkundig perspectief is gekozenvoor de volgende indeling:• aanmelden en kennismaken;• plaatsing; • gewenning;• opvang en • afscheid (stopzetting opvang,

overplaatsing, overgang naar BSO/schoolsituatie).

Aanmelden en kennismaken

De kennismakingsfase duurt vanaf hetmoment dat ouders (en kind ) informatievragen tot en met de aanmeldings-procedure in de organisatie. Doel van dekennismaking is het verkennen van elkaarsmogelijkheden en beperkingen, zodat kanworden besloten of een wederzijdse relatiewordt aangegaan. Ouders, kind en kinder-centrum of gastgezin wisselen informatieuit om na te gaan of het kind een geschikteopvangsituatie kan worden geboden en ofouders en beroepsopvoeders voldoendevertrouwen in elkaar hebben om de opvoe-ding met elkaar te kunnen delen. Oudersgeven aan wat het kind volgens hen nodigheeft en wat zij belangrijk vinden in de

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 13

Page 15: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

wat is een kindvolgsysteem?

14

omgang met hun kind. Het kindercentrum ofhet gastgezin krijgt feitelijke informatie overhet kind en het gezin. De ouders wordengeïnformeerd over het pedagogisch handelenen andere dienstverleningsvoorwaarden.Wederzijdse verwachtingen over de samen-werking worden uitgesproken. Deze fasewordt beëindigd met de beslissing of eenkind in principe de gewenste opvang kanworden geboden.

Plaatsing

De plaatsingsperiode betreft de besluit-vormingsprocedure rond het plaatsen van het kind in de opvangsituatie, bijvoorbeeld debabygroep, de peutergroep, of juist een verticale groep, of de definitieve keuze vooreen gastgezin. Doel van de plaatsings-procedure is het vinden van de best passendeopvangsituatie voor het kind dat is aange-meld of wordt overgeplaatst. De specifiekebehoeften van de ouders en kind wordendaartoe gelegd naast de mogelijkhedenbinnen de leefgroepen en gastgezin(nen). De fase wordt afgesloten met de beslissingin welke groep het kind vanaf welke datumwordt geplaatst. Meestal is dat een plaatsingmet een proefperiode.Theoretisch kan er een aanzienlijke periodezitten tussen het aanmelden van een kind ende werkelijke plaatsing in de opvangsituatie.Dit kan komen doordat er een lange wacht-lijst gehanteerd wordt, of doordat er geenplaats is in de groep waar het kind het bestin past. In de praktijk kunnen de periodenkennismaken en plaatsing elkaar ook vooreen deel overlappen.

Gewenningsperiode

De gewenningsperiode is bedoeld om hetkind aan de leefgroep/beroepsopvoeders ende leefgroep/beroepsopvoeders aan het kindte laten wennen. Het betreft een periode vanwederzijdse aanpassing. Daarnaast is degewenningsperiode tegelijkertijd de proef-periode. Onderzocht wordt of de beoogdeplaatsing ook op langere termijn een succes-volle plaatsing kan zijn. Als het kind voor het eerst naar de kinder-opvang gaat betekent dat ook een belangrijkeverandering voor de ouders. De opvoeding

zal met anderen gedeeld moeten worden.De ouders moeten ondervinden dat het kindmet een gerust hart aan de beroeps-opvoeders kan worden toevertrouwd. Steedsmeer ouders maken gebruik van kinder-opvang. Toch wordt dit maatschappelijk nogniet altijd als een vanzelfsprekende keuzeaanvaard. Schuldgevoelens kunnen gemakkelijk ontstaan en zijn een belangrijke risicofactor gebleken voor het ontstaan vanontwikkelings- en opvoedingsproblemen inde kinderopvang. Daarom is ook aandachtnodig voor het aanpassingsproces van deouders zelf. De gewenningsperiode begint bijhet eerste verblijf in de nieuwe opvang-situatie en eindigt op het moment datouders, beroepsopvoeders en eventueelkind, menen dat ieder zich voldoende aan de nieuwe situatie heeft kunnen aanpassen.De gewenningsperiode eindigt ook als besloten wordt voortzetting van deze plaat-sing voor het kind en/of de groep ongewenstis. In de laatste situatie ontstaat er een nieuwe (over)plaatsingsfase of een afscheids-fase. In de regel wordt voorhet wennen eenperiode van 2 à 3 maanden aangehouden. We zien in de praktijk datbinnen de gewenningsperiode nog een over-gangsfase wordt onderscheiden. Hiermeewordt een periode van meestal circa 6weken bedoeld waarin actief aandacht wordtbesteed aan (het wennen aan) de nieuweopvangsituatie. Aan ouders kan wordengevraagd een aantal dagdelen samen methet kind aanwezig te zijn. De aanwezigheid van de ouders wordt danvolgens een schema afgebouwd.Aan de hand van hulpmiddelen, zoals het plaatsingsformulier of een lijstje met individuele zorgafspraken kan door deberoepsopvoeders worden geobserveerd ofhet kind een tevreden indruk maakt en hoehet kind in de leefgroep functioneert. De bevindingen worden op afgesprokenmomenten met de ouders uitgewisseld. In ieder geval wordt deze fase afgeslotenmet een kindbespreking en een formeeloudergesprek. Individuele zorgafspraken worden dan geëvalueerd, en zo nodig bij-gesteld. Deze afspraken worden meestalopgenomen in een kinddossier.

Opvang

Nadat de gewenningsperiode formeel is af-gesloten gaat een periode in met een zekereroutine, welke voor beroepsopvoeders,ouders en kind ook herkenbaar is. Beroeps-opvoeders, ouders en kinderen zijn meer met elkaar vertrouwd geraakt. De afstemming tussen ouders en beroeps-opvoeders heeft een bepaalde vorm gekregen. Doel van de informatie-uitwisseling tussenberoepsopvoeders en ouders is in ieder gevalna te gaan of de opvang blijft aansluiten bijde (ontwikkelings)behoeften van het kind ende opvoedingswensen van de ouders. De kindgegevens worden meestal bewaardin het kinddossier. Hiervoor is de wetBescherming Persoonsgegevens van toepassing. Veel kindercentra hebben een privacyreglement opgesteld, waarin staatbeschreven op welke wijze de organisatiemet deze gegevens omgaat.

In deze fase is voortdurend aandacht voor informatie-uitwisseling tussenberoepsopvoeders en metde ouders over de leefgroepen de wijze waarop het kindin de groep functioneert. In de opvangsituatie wordtdaartoe meestal ook gebruikgemaakt van hulpmiddelenvoor het observeren enregistreren van kindgedrag engroepsgegevens. Met behulpvan de dagelijkse haal- en breng-momenten en via geplande formele oudergesprekkenwordt de opvang aangepastaan de ontwikkelingen van hetkind en de afspraken met deouders. De uitwisseling tussenouders en beroepskrachten is inde praktijk intensiever bij de opvangvan jonge kinderen dan bij ouderekinderen die de buitenschoolseopvang bezoeken.

Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 14

Page 16: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Afscheid

Kinderopvang is een tijdelijke vervangendeopvoedingssituatie. Er komt dan ook eenmoment, waarop de ouder en het kindafscheid moeten nemen van de beroeps-opvoeders en de groep. Ook tijdens deopvangperiode kan het gebeuren dat het kindafscheid moet nemen van speelgenootjes,doordat het kind moet worden overgeplaatstnaar een andere groep. Doel van deze periode is ouders en kind te begeleiden bij het afbouwen van relaties en het voor-bereiden op de nieuwe situatie. Wordt hetkind overgeplaatst, dan wordt deze periodegevolgd door een nieuwe plaatsings- en wenperiode. Betreft het de overgang naarhet basisonderwijs, dan worden de daarvoorafgesproken procedures voor aanmelding en overdracht van gegevens gevolgd.

1.4.4 Professionaliseren:systematisch werken

Het kindvolgsysteem heeft vooral tot doel een goede beeldvorming over hetfunctioneren van de geplaatste kinderen inde opvangsituatie tot stand te brengen.Daarmee is het kindvolgsysteem vooral eenevaluatie-instrument. De beroepsopvoederswillen weten welke effecten de opvang-situatie heeft op het kind. Het laat zien hoeveel pret het kind beleeft, hoe de ontwikkeling van het kind vooruit is gegaan,wat het kind wel leuk vindt aan stimulansenen wat niet, waar het kind zelf goed in is en waar het kind wat meer steun bij nodigheeft. In die zin is het kindvolgsysteem zoweleen oordeel over het kind, als over de gewenste omgeving voor het kind.

In het begrip ‘kindvolgsysteem’ kunnenwe drie woorden onderscheiden, die elkhun eigen betekenis hebben:• kind: een uniek persoon-in-wording;• volgen: volle aandacht schenken aan

iets en iets begrijpen;• systeem: een doelmatig geordend

samenhangend geheel van bijeen behorende dingen en hun onder-delen.

Een compleet kindvolgsysteem is een systematische werkwijze. De inhoud,hulpmiddelen en activiteiten van hetkindvolgsysteem sluiten logisch op elkaaraan, zodat doelgericht naar kinderenwordt gekeken. Vervolgens wordt de verkregen informatie ook doelgerichtgeëvalueerd. Systematisch werken kanbijvoorbeeld door het invoeren van eenbestaande observatiemethode, zoalsPiramide (CITO) of het InstrumentWelbevinden (NIZW). Ook is het mogelijkeen eigen observatieplan te beschrijven,passend binnen het eigen pedagogischkader van de instelling.

HKZ-certificering

Wanneer de organisatie een kwaliteits-systeem heeft, is het kindvolgsysteem altijd een logisch onderdeel van dit kwaliteitssysteem. In het kwaliteitsstelselkinderopvang zijn onderdelen van het kind-volgsysteem te vinden in het certificerings-schema (HKZ). In dit schema is een aantal normen geformuleerd waar eengecertificeerde instelling aan moet voldoen. Dit schema eist dat het ‘welbevinden’ vanindividuele kinderen jaarlijks wordt gemeten. De organisatie zal moeten aangeven wat zijonder welbevinden verstaat en op welkewijze zij dit welbevinden evalueert. Een organisatie mag tijdens haar geplandekindbesprekingen evalueren of bepaalde kenmerken van welbevinden aanwezig zijn.Ook kan zij besluiten jaarlijks alle kinderen te screenen op kenmerken van ‘niet-welbevinden’. Er is dus (nog) geen verplichting gebruik te maken van een specifieke methode voor het meten van welbevinden. Het HKZ-certificeringsschemamaakt onderscheid tussen het primair procesen de randvoorwaarden die nodig zijn om ditproces goed uit te voeren. Het primair proceswordt onderscheiden in drie rubrieken: • intake/indicatie;• uitvoering en • evaluatie/nazorg.

Het kindvolgsysteem valt als werkwijze in dederde rubriek, ook al geeft de werkwijze richt-lijnen voor het handelen in de eerste entweede rubriek. Het is aan de instelling omte kiezen welke onderdelen van het kind-volgsysteem in welke rubriek worden uit-gewerkt. Wel is het zaak in de tekst goed aante geven waar welk onderdeel is uitgewerkt.Een belangrijk aandachtspunt bij certificeringis de verantwoording die wordt afgelegd overde keuze van de werkwijze. In het HKZ-certificeringsschema is helderbeschreven hoe de activiteiten rond het volgen van kinderen samenhangen metandere activiteiten in de organisatie.Voorbeelden van andere activiteiten zijn:pedagogisch handelen, documenteren, kind-besprekingen, teamoverleg, deskundigheids-bevordering en oudercontacten.

15 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 15

Page 17: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

wat is een kindvolgsysteem?

1.5 Beoordelen van het functioneren

Het kindvolgsysteem biedt een indruk vanhet functioneren van het kind in de speel- ofleefsituatie in het kindercentrum. Dit oordeelkan worden beschouwd als een ‘diagnosevan de opvangsituatie’. Het woord ‘diagnose’wordt hier bewust genoemd, omdat dezeterm in de methode Ze laten je het zien, ze laten je het horen wordt gebruikt. Het gebruik van dit woord roept in de kinder-opvang verwarring en weerstand op. Daaromwordt hier dieper in gegaan op de betekenisvan het oordeel van de groepsleid(st)ers overkinderen in de kinderopvang.

Kijken met een gekleurde bril

Iedere beroepsopvoeder leert in de opleidingdat ieder mens de wereld bekijkt door deeigen bril van meningen en ervaringen.Mensen en situaties worden voortdurendbeoordeeld en de beoordelaar stemt zijn handelen daarop af. Helaas, zonder te oordelen kan niet responsief naar kinderenworden gereageerd. Om te weten wat eenkind nodig heeft, waar het kind een pleziermee gedaan kan worden, op welke wijzedoor de samenleving gewaardeerde vaardig-heden kunnen worden overdragen, zal altijdgeïnterpreteerd en daarmee ‘beoordeeld’moeten worden.

Beeldvorming of diagnose?

De beoordelaar vormt een ‘beeld’ van hetkind. Deze beeldvorming komt tot stand doorhet combineren van informatie uit verschillen-de bronnen. Beroepsopvoeders, ouders enoudere kinderen wisselen deze informatie met elkaar uit. Er is altijd sprake van verwach-tingen, inschattingen van waarden en nor-men. Beroepskrachten zijn er in getraindrekening te houden met deze bril. Zij lerenhet belang van zo objectief mogelijk naar kinderen kijken. Met behulp van deze beeldvorming kunnenberoepsopvoeders het kind een zo persoon-lijk mogelijke benadering bieden. Het helpthen te beoordelen welke omgeving het bestbij het kind past. Daarnaast is goede beeld-vorming van de in de groepen geplaatste

kinderen van belang voor beslissingen overhet wel of niet plaatsen van een nieuw kindin de groep, voor het vaststellen van hetgewenste opvoedkundige klimaat en voor dete kiezen activiteiten in groepsverband. Het oordeel van de leidsters over de gewenste aanpak in de groep kan zelfs leiden tot het bijstellen van het door de organisatie vastgestelde pedagogischebeleid. Een voorkeur binnen de organisatievoor een spontane en ondersteunende aan-pak kan voor een bepaalde groep omslaan ineen voorkeur voor een gestructureerde aan-pak met veel instructiemomenten. Het beoordelen van het functioneren van dekinderen kan dus gevolgen hebben voor deomgang met het individuele kind, voor degekozen programmastructuur, voor degroepsregels, voor de soort activiteiten, voor de groepssamenstelling en zelfs voorhet pedagogisch beleid van de organisatie.Het is niet zo vreemd dat zulke belangrijkeoordelen als ‘diagnose van de opvangsituatie’worden gezien.

De betekenis van het woord diagnostiek

Deze ‘diagnose’ is echter een ander soortoordeel dan wat in het dagelijks leven meest-al met ‘diagnose’ wordt bedoeld. We denkendan aan een etiketje, dat verklaart wat er meteen kind aan de hand is. Een etiketje datmeestal een vorm van behandeling nood-zakelijk maakt of recht geeft op extra zorg uit-gevoerd door speciaal opgeleide hulp-verleners. Er zit echter geen gebruiksrecht op hetwoord diagnose. Het woord diagnose kandoor iedere professional gebruikt wordenvoor het ‘oordeel vanuit het eigen vakgebied’.Dit wordt duidelijk als de betekenis van ditwoord in onze taal nader wordt bestudeerd.Het woordenboek van Koenen (1996) formu-leert diagnose als:‘vaststelling naar ken-tekenen’. Als een diagnose wordt gesteld,wordt nagegaan of de beschreven kenmer-ken van een bepaalde situatie (bijvoorbeeld: niveau kwaliteitszorg, ziekte,gedragsprobleem ) aanwezig zijn. Hulpverleners beschrijven vanuit hun beroepde kenmerken van hun ‘diagnose’ in meerdetails, zodat de werkwijze en hun taak zo

nauwkeurig en herkenbaar mogelijk wordt.Een formulering van een orthopedagoog zieter bijvoorbeeld als volgt uit: diagnostiek is het combineren van (hoeveelheden) informatie met behulp vankennis, ervaring en intuïtie door middel vanorganisatiestrategieën gericht op het op-lossen van een problematische opvoedings-situatie (Van der Kooij, 1986).

Liever ‘beeldvorming’

Beroepsopvoeders in de kinderopvang her-kennen zich waarschijnlijk het minst in hetdoel van deze werkwijze. Een peuterleidsteris niet vooral bezig met het oplossen van een problematische opvoedingssituatie. Zij isvooral gericht op het scheppen van een veili-ge en stimulerende speelomgeving voor depeuters. Haar ‘diagnose’ is een oordeel overde mate waarin de omgeving van de speel-zaal veilig en stimulerend is voor (de ontwik-keling van) de peuters. De diagnose vanberoepsopvoeders van een voorschoolsePiramideprogramma laat in ieder geval zienop welk niveau het kind in het programmafunctioneert en of de ontwikkeling van hetkind gedurende het jaar vooruit gaat.De dagopvang is gerichtop een ‘normale’opvoeding in eenspecifieke situatie,namelijk deopvang in eenvervangendmilieu. Dit milieukan zijn een groepkinderen in eenkindercentrum,maar ook eengekozen gast-

16

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 16

Page 18: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

gezin. Het is een situatie waarin wordtsamengeleefd en waarin samen wordtgespeeld. Een diagnose in de dagopvangbevat bijvoorbeeld een oordeel over het functioneren van het kind in het gastgezin,maar ook het pedagogisch klimaat in de peutergroep. In deze uitgave wordt de voor-keur gegeven voor de term ‘beeldvorming’.Deze term drukt beter uit dat er geen sprakekan zijn van een momentopname, maar dathet beoordelen van de ontwikkeling van kinderen in de kinderopvang een voortgaandproces is tijdens het dagelijks praten met, kijken en luisteren naar, en spelen met kinderen.

1.6 De werkwijze: wel praktisch en uitvoerbaar graag!

In de kinderopvang moet vooral aandacht zijn voor de omgang met de kinderen.Activiteiten op het gebied van observeren,documenteren en registreren moeten dezetaak praktisch en goed werkbaar onder-steunen. Daarom moet ervoor gewaakt worden dat het systematisch registreren vankindgedrag zoveel tijd en energie kost dat erweinig ruimte over blijft voor het bewustvormgeven van het samen leven en samenspelen. Dat zijn de kernactiviteiten van hetberoep waarvoor is gekozen. Daar ligt demotivatie en inspiratie van de beroeps-opvoeders. Dat levert hen de energie op om iedere dag weer de kinderen een plek enactiviteiten te bieden waarin ze zich prettigvoelen. Kinderopvang is vooral ‘vrije tijd’,‘lerend spelen’. Daarom mag het planmatighandelen niet zo de groepsactiviteiten vast-leggen dat spontaniteit in de leefgroep nietmeer mogelijk is. Als er na een regenperiodeeen zonnige dag is, en leidster en kinderen

hebben zin om naar buiten te gaan, dan moet dit niet belemmerd worden

door registratieverplichtingen of eengeplande klei-activiteit. Het kind-volgsysteem structureert desamenhang tussen pedagogisch

beleid, observatieactiviteiten, checklists, rapportagevormen, kindbesprekingen enoudercontacten. De methode organiseert hetsystematisch werken in een dynamische situ-atie. Daarmee is de methode een belangrijkondersteunend hulpmiddel voor de professional en niet méér dan dat.

1.7 Een kader voor het kindvolgsysteem

Vanuit een visie op kenmerken van een volg-systeem en op de rol van opvoeding in voor-zieningen voor kinderopvang kunnen eenaantal aandachtspunten en eigenschappenworden beschreven voor volgsystemen in dekinderopvang.

Een kindvolgsysteem in de kinderopvang

is een werkwijze om kinderen beter te

leren begrijpen en adequaat op hun

behoeften, mogelijkheden en beperkingen

te kunnen inspelen. Centraal staat het

volgen van de kinderen op vooraf met de

ouders afgesproken aandachtspunten en

afstemming met de ouders hierover.

Deze aandachtspunten zijn gericht op

de tevredenheid van de kinderen

(welbevinden), op het functioneren

in de groep en op signalen dat de

ontwikkeling niet geheel naar wens

verloopt.

In deze paragraaf zal een kader worden gege-ven voor de functie van een kindvolgsysteemin de kinderopvang. Kenmerken hiervan zijnsamengevat in figuur 1.4. De uitgangspunten voor dit kader zijn:1. Het kindvolgsysteem richt zich op

het volgen van het welbevinden, het functioneren in de groep en/of de ontwikkeling van het kind in de opvang-situatie.

2. Wetgeving op de bescherming van persoonsgegevens wordt daarbij toegepast.

3. Ouders zijn eindverantwoordelijk en daarmee als eerste aanspreekbaar op de opvoeding van hun kind.

4. Gedurende de afwezigheid van de ouders wordt deze opvoedingsverantwoordelijk-heid gedeeltelijk gedelegeerd naar de beroepsopvoeders.

5. Ouders en beroepsopvoeders worden beschouwd als gelijkwaardige samen-werkingspartners met gedeelde opvoedingsverantwoordelijkheid. De beroepsopvoeders beperken zich vooral tot het functioneren van het kind in de situatie in de kinderopvang; de ouders zijn verantwoordelijk voor de continuïteit voor het kind in verschillende leef- en speelsituaties.

6. De werkwijze binnen het kindvolgsysteem is doelmatig, praktisch en economisch.

In dit hoofdstuk is ook een aantal eisengesteld aan het kindvolgsysteem. De informatie uit het kindvolgsysteem moetpraktisch gebruikt kunnen worden voorbesluitvorming in het kader van kwaliteitszorgin de organisatie. Het kindvolgsysteembeoogt vooral een evaluatie-instrument te zijn, zodat toetsbaar gecontroleerd kan worden of het kind zich in de kinderopvang-situatie in de gewenste richting blijft ontwikkelen. Met behulp van het kindvolg-systeem wordt een zo natuurgetrouw mogelijke schets gegeven van het totalefunctioneren van het kind in de opvang-situatie. Het kind wordt daartoe over een langere periode gevolgd. Er wordt in eencompleet kindvolgsysteem zowel aandachtbesteed aan kenmerken van de opvang-situatie als aan het gedrag van het kind indeze situatie. Met het geschetste beeld vanhet kind kunnen de beroepsopvoeders enouders samen nagaan in hoeverre de opvangaansluit bij de behoeften en mogelijkhedenvan het kind en de verwachtingen van deouders. Een vraag kan zijn of de ontwikkelingvan het kind in de opvangsituatie voldoendewordt gestimuleerd. Aan de orde kan ook zijnwelke invloed ouders thuis kunnen uit-oefenen op het gedrag van het kind in deopvangvoorziening. Dit in relatie tot het pedagogisch plan van de organisatie waarover met de ouders bij aanmelding vanhet kind is gesproken.

17 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 17

Page 19: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Inhoudelijke aandachtspunten

In de opvoedingssituatie van kindercentrakunnen de volgende aandachtspunten worden onderscheiden: • het kind met zijn ervaringen, mogelijk-

heden en beperkingen;• de beroepsopvoeders met hun

geschiedenis, opvoedingsstijl, interesses en grenzen aan draagkracht;

• de wijze waarop de kinderen met elkaar omgaan en de interactie tussen beroeps-opvoeders en kinderen vorm krijgt. Het betreft bijvoorbeeld ook kenmerken van de leefgroep, zoals gezamenlijkheid, subgroepsvorming, ruimte voor anderszijn;

• de fysieke ruimte waarin de kinderen verblijven met als aandachtspunten: de uitstraling van het gebouw, de in-richting, de aankleding van de ruimte en de beschikbaarheid van materiaal;

• de pedagogische visie waarvoor de organisatie heeft gekozen, welke zichtbaar wordt in de wijze waarop de ontwikkeling van de kinderen wordt gestimuleerd, de culturele waarden en normen die

impliciet en expliciet aan de kinderen worden overgedragen en de wijze waarop de leefgemeenschap van het kinder-centrum vorm geeft aan haar relatie met de bredere samenleving.

Naast invloeden uit het kindercentrum doenkinderen in de thuissituatie allerlei ervaringenop. Deze ervaringen kunnen doorwerken inhet gedrag van het kind in het kindercentrumof gastgezin. Het zal duidelijk zijn dat hetvaak niet eenvoudig is om vast te stellen watprecies de oorzaak is van het kindgedrag. Wij kiezen voor een optimistische invalshoek.We gaan er van uit is dat wat de oorzaak ook is, het kind altijd zal profiteren van positieve en stimulerende interacties die hetin de opvangsituatie ervaart. Het kindvolg-systeem zal daarvoor de belangrijkste factoren in beeld moeten brengen.

Drie invalshoeken

Laevers (1994) onderscheidt drie invals-hoeken voor het in kaart brengen van depedagogische situatie:• Het kijken naar effecten van het aanbod.

De aandacht is gericht op het ontwikke-lingsresultaat bij het kind, bijvoorbeeld de taalvaardigheid. Het gedrag van het kind wordt gezien als direct gevolg van de invloed van de kwaliteit van het kinder-centrum. Daarom worden dit ‘effect-variabelen’ genoemd. Het ontwikkelings-niveau van jonge kinderen is echter moeilijk betrouwbaar en valide te meten. Jonge kinderen ontwikkelen zich erg verschillend en vaak verloopt de ontwikkeling sprongsgewijs. Soms is een positieve invloed pas na vele jaren volgen in het gedrag van het kind zichtbaar.

• Het volgen van het speel- en leerproces. De inspanning is gericht op het observeren van waar het kind mee bezig is en hoe het reageert op het aanbod van het kindercentrum. De aandacht gaat uit naar het proces waarin het kind zich bevindt. De wijze waarop het kind bezig is en reageert, wordt gezien als signaal hoe het kind zich ontwikkelt en hoe het zich voelt. Dit noemt Laevers de ‘procesvariabelen’.

Geobserveerd wordt bijvoorbeeldhoe intensief het kind speelt

(betrokkenheid).• Evalueren van kenmerken in het

aanbod van het kindercentrum, zoalsde responsiviteit van de leidster. Verondersteld wordt dat deze ken-

merken direct van invloed zijn op het welbevinden en de ontwikkeling van het kind. Dit worden de ‘aanbodvariabelen’ genoemd. Het alleen meten van ken-merken in het aanbod geeft echter geen garantie dat het kind zich prettig voelt en dat de ontwikkeling naar wens verloopt

Het volgen van kinderen in de kinderopvangricht zich vooral op de eerste twee invals-hoeken. De derde invalshoek kan aanvullendworden ingezet om oplossingen te vindenvoor signalen dat het kind en/of de groep nietnaar wens functioneert.

18

wat is een kindvolgsysteem?

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 18

Page 20: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Te verwachten resultaten

Een compleet kindvolgsysteem signaleert:• knelpunten rond het functioneren van de

kinderen;• (on)tevredenheid van kind en opvoeders;• of een kind in de goede groep is geplaatst;• of het groepsprogramma, ofwel werkplan,

nog aansluit bij de kinderen die de groeps-ruimte bezoeken;

• of het pedagogisch beleid van het kindercentrum of gastgezin nog aansluit bij het gewenste opvoeden van de ouders,

• of het pedagogisch handelen nog aansluit bij de maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van opvoeding van jonge kinderen in organisaties voor kinderopvang.

Figuur 1.4 Schematische weergave

raamwerk kindvolgsysteem

(Bijlsma, 1996)

Bij een compleet kindvolgsysteem horen:• het vastleggen van de werkwijze voor

het plannen, evalueren en documenteren van het pedagogisch handelen in de organisatie (de beleidscyclus);

• een pedagogisch beleidsplan en een activiteitenplan ofwel werkplan en werkinstructies op de groep;

• het vastleggen van afspraken over en criteria voor het plaatsen, volgen en bespreken van individuele kinderen;

• hulpmiddelen om de informatie te verzamelen, te registreren, te ordenen en conform de afgesproken aandachtspunten te evalueren;

• protocollen voor het signaleren van risico’s en problemen in de opvoeding en ontwikkeling van de geplaatste kinderen;

• ouderbeleid met betrekking tot het vormgeven van het ‘samen opvoeden’ voor het individuele kind in de opvang-situatie;

• regels voor het omgaan met persoons-gegevens van kind en gezin;

• afspraken over de overdracht van informatie over de kinderen en het gezin bij vormen van samenwerking met onderwijs, hulpverlening en andere lokale voorzieningen voor jeugdigen.

De inhouden, stappenplannen en beslissings-criteria moeten consistent zijn. Als we bij-voorbeeld het functioneren van individuelekinderen als speelgenoot in de groep willenobserveren, is het niet voldoende om eenobservatielijst voor het in kaart brengen van

Kindvolgsysteem (KVS)

Kind

Ouder/Beroepsopvoeder

Groep/gezin

Organisatie

Opvoeding

Handelen (beroeps-)

opvoeders is - aansluitend bij

mogelijkheden en

beperkingen van het kind -

tenminste gericht op de

stimulering van de

ontwikkeling richting

persoon en goed lid van

de gemeenschap.

Afstemmen opvoedings-

doelen van de ouders met

geldende normen in het

kindercentrum of bij de

gastouder.

Aansluiten groepsnormen bij

de concrete mogelijkheden

en beperkingen van de

geplaatste kinderen en bij het

pedagogische beleidsplan

van de instelling.

Realiseren van voorwaarden

waarbinnen voor de samen-

leving, ouders en kind op

goede manier kan worden

opgevoed.

Doel KVS

Zicht houden op: welzijn kind

(welbevinden en functioneren

in de opvangsituatie).

De ontwikkeling van het kind.

Overeenstemming met

ouders over de wijze waarop

het kind functioneert en

waarop met het kind wordt

omgegaan.

Continue afstemming van

de groepsnormen met de

concrete behoeften van de

geplaatste kinderen. Tijdig

bijstellen van het beleid op

instellingsniveau.

Kwaliteitstoetsing door

systematische werkwijze.

KVS maakt zichtbaar(meet)

Uiting van tevredenheid,

onvrede en (dis)functioneren

in de opvangsituatie.

Signalen over van de norm

afwijkende ontwikkeling.

(On)gerustheid opvoeders.

Verschil van mening over

aanpak tussen beroeps-

opvoeders en ouders.

Of het kind ‘juist’ geplaatst is,

of het groepsprogramma nog

past bij de geplaatste kinde-

ren, of het beleid van de orga-

nisatie (nog) aansluit bij het

gewenste opvoeden.

Discrepantie in de aansluiting

van het aanbod op behoeften

van ouder(s), kind(eren) en de

normen van de samenleving.

19 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 19

Page 21: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

wat is een kindvolgsysteem?

het actief taalgebruik van het kind in degroep in te vullen. Tenzij wij zouden kunnenonderbouwen dat als een kind goed praat ditkind vanzelfsprekend door de groepsledenals een goed speelgenootje wordt ervaren.

Een belangrijk aandachtspunt in het kindvolg-systeem is de vertaalslag van de informatieover de individuele kinderen naar groeps- enorganisatieniveau en andersom. In deoverlegstructuur zullen dan ook vastemomenten moeten worden gepland waarinde verzamelde informatie over de kinderenop overzichtelijke en bij voorkeur toetsbarewijze wordt gepresenteerd en op consequenties voor de activiteiten op verschillende niveaus worden besproken.Voor de beroepsopvoeders zal dit overlegvooral plaatsvinden in de kindbesprekingenen het teamoverleg. Leidinggevenden zullenhiervoor op vastgestelde momenten hunagenda van het managementoverleg vrijmaken.

Tot slot

In principe kan iedere organisatie haar eigenkindvolgsysteem ontwikkelen. De huidigepraktijk zal zelf uitgewerkte systemen latenzien die aan de hier geformuleerde criteriavoldoen. Een organisatie kan ook besluitenmet een door anderen ontwikkelde methodiek te werken. We denken hierbij aande vele methoden voor het evalueren vaneducatieve activiteiten die op de marktkomen. Het is van belang voorafgaand aande implementatie na te gaan of een methodelogisch aansluit bij het eigen pedagogischebeleidsplan. Een organisatie kan er uiteraardook voor kiezen een compleet pedagogischprogramma te gaan gebruiken, waar het kind-volgsysteem onderdeel van uitmaakt. In allegenoemde situaties zal voldoende aandachtmoeten zijn voor het draagvlak en dedeskundigheidsbevordering bij de beroeps-opvoeders.

Wanneer besloten wordt een (nieuwe) werk-wijze te implementeren dient eerst via demedezeggenschapsprocedure de instem-ming van ouders verkregen worden.

Door het implementeren van een systemati-sche werkwijze voor het volgen van kinderenkan worden voldaan aan de door de HKZgeformuleerde certificeringeisen voor hetmeten van welbevinden in de kinderopvang.Van belang is dan om:• duidelijk te beschrijven wat onder ‘wel-

bevinden’ wordt verstaan;• in de hulpmiddelen voor het observeren

die aandachtspunten op te nemen die tenminste het ‘welbevinden’ van de kinderen in beeld brengen. U kunt vooralsnog zelf onderbouwen waarom dat volgens u zo is;

• er voor te zorgen dat er een moment is waarop u evalueert of de aanpak op de groep nog adequaat is. U kunt daarvoor gebruik maken van een overzicht van de individuele observaties, ofwel aan-vullend een groepsobservatie doen;

• er voor te zorgen dat op management-niveau met vaste regelmaat de groeps-evaluaties besproken worden op een overleg over de adequaatheid van het pedagogisch beleidsplan.

20

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 20

Page 22: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

2.1 Inleiding

De ontwikkeling van kinderen is het resul-

taat van een complexe wisselwerking tus-

sen kind en omgeving. Kinderen hebben

tijdens hun levensloop te maken met

invloeden uit verschillende leefomgevin-

gen; het gezin, de bredere familie, buren,

kennissen, kerk en religie, activiteiten in

het buurtcentrum, maar het verblijf in

kindercentra levert ervaringen op die de

ontwikkeling beïnvloeden. Steeds meer

wordt ingezien dat het belangrijk is dat er

voor kinderen en ouders een zekere

continuïteit aanwezig is in het aanbod van

voorzieningen. De voorzieningen moeten

niet alleen een logische voortgang heb-

ben, de diverse maatregelen moeten

onderling ook samenhangen.

De uitwerking hiervan vinden we in de

literatuur terug onder de titel doorgaan-

de lijn. In dit hoofdstuk wordt de functie

besproken die het kindvolgsysteem kan

hebben in een samenhangend aanbod

van voorzieningen. Eerst wordt de

huidige visie op de ontwikkeling van

kinderen toegelicht.Vervolgens worden de

uitvoerende taken van kindercentra voor

het volgen van kinderen besproken.

Voorzieningen voor kindercentra zijn

slechts een onderdeel van de keten van

voorzieningen waar jeugdigen gebruik van

maken. Daarom worden ook enkele voor-

beelden voor samenwerking met andere

voorzieningen gegeven.

2.2 De ontwikkeling van kinderen

Deskundigen zijn het er over eens dat de ont-wikkeling van kinderen het resultaat is vaneen wisselwerking tussen de mogelijkhedenvan het kind en de omgeving waarin het kindopgroeit en waarmee het kind ervaringenopdoet. De term ‘omgeving’ wordt hier ruim opgevat. We denken zowel aan de wijzewaarop volwassenen en andere kinderen op de peuter reageren, als aan het gezin, de buurt, de religieuze gemeenschap, de etnische achtergrond van het kind en deondersteunende voorzieningen die het gezin

geboden worden. Deze visie is het eerstbeschreven door Bronfenbrenner (1979) enwordt het transactiemodel genoemd.Deze gedachte is goed zichtbaar gemaaktdoor Vazquez-Nuttall (1986). Zij heeft een‘ecokaart’ gemaakt van het kind in zijn om-geving. De ecokaart bestaat uit een aantal cirkels waarin mogelijke omgevingsinvloedenop de ontwikkeling van het kind zichtbaarworden gemaakt. Invloeden die in de ringdirect om het kind zijn genoemd, hebben opjonge kinderen de grootste invloed. Hoe verder de ring van het kind afkomt, hoeminder direct de invloeden op het kind door-werken. De verzorgers in de kinderopvangworden in deze visie in de eerste ringgeplaatst, omdat zij als verzorger vanuit hetdirect contact dat zij met het kind hebbeneen grote invloed kunnen uitoefenen op hetactuele welbevinden van de kinderen.

Het kiezen van een kindvolgsysteem

hoofdstuk 2

Van observeren tot samenwerken

21

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 21

Page 23: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Figuur 2.1 Ecokaart van kind en

gezinsfunctioneren

De omgeving beïnvloedt de ervaringen diehet kind opdoet en daarmee de ontwikkelingvan het kind. Het kind beïnvloedt de wijzewaarop volwassenen op hem reageren, de situaties die volwassenen hem aanbiedenen de kinderen die met hem (willen) spelen.Indirect – via de volwassenen en speel-genootjes - beïnvloedt het kind daarmee zelfook de ervaringen die hij opdoet.

De ontwikkeling van kinderen verloopt infasen. In iedere groeifase van de levensloopvan het kind, ontmoet het kind nieuwe uitdagingen en moeten de opvoeders hunverwachtingen naar het kind bijstellen. Dit levensloopmodel ziet er als volgt uit(Riksen-Walraven, 1989):

Schema 2.2 Het levensloopmodel

In het schema is aan de pijlen duidelijk dewisselwerking te zien tussen de ontwikkelingvan het kind in de verschillende groeifasenenerzijds en de ondersteuning die de volwassenen het kind bieden anderzijds. Ook is te zien wat het kind vooral in de verschillende groeifasen als uitdagingen zaltegenkomen:1 jaar: voldoende vertrouwen opbouwen

in de ander (veilige gehechtheid), voldoende zelfvertrouwen hebben om zelf de omgeving te gaan verkennen;

2 jaar: het ontdekken van het zelf, los van de ander; het leren je aan te passen aan wisselende situaties;

4 jaar: het leren omgaan met leeftijds-genootjes;

6 jaar: voldoende sociaal-emotionele, motorische en cognitieve vaardigheden hebben om mee te kunnen in het schoolse leren;

12 jaar: vorming van de eigen identiteit.

Van den Boom (1999) werkt de ontwikke-lingslijn van kinderen nog gedetailleerder uit.De uitdagingen waar jeugdigen in een nieuwe ontwikkelingsfase voor staan, noemt zij ‘ontwikkelingstaken’.Om deze ontwikkelingstaken met succes af te ronden

22

van observeren tot samenwerken

WAARDEN EN CULTUUR

VOORZIENINGEN

UITGEBREIDE FAMILIE EN VRIENDEN

PRIMAIRELEEFVERBANDEN

religie geslacht

welzijn kerk

behuizing

etniciteit ras

anderefamilie-

leden

vader moeder

broer en zus

verzorgers

school-vrienden

tantesooms

buren

grootouders

anderevrienden

zieken-huizen

peuter-speelzalen

gezinsgerichteprogramma’s

centrumgerichteprogramma’s

stand

dag-opvang

KINDsociaal-emotioneel

taalcognitief

grof- en fijnmotorischschoolrijpheid

aanpassingsvermogen

SOCIALE ONDERSTEUNING: sensitieve respons op signalen en behoeften, gegeven door:ouders. . . . . . . . . . . . . ouders/leeftijdgenoten . . . . . . . . . . . . . partners/sociaal netwerk

VERWACHTINGEN met betrekking tot

aangeboren VEERKRACHT: flexibiliteit en volharding in probleemsituatieskenmerken

ontwikkelings- • veilige • autonomie • effectieve • vorming • relaties • effectiefopgaven gehechtheid omgang met eigen ouderschap

• soepele leeftijd- identiteit • rollen (sensitiviteit)• goede socialisatie genoten

exploratie

levensloop 1 jaar. . . . . . . . . . . . . . . 2 jaar. . . . . . . . . . . . . . . 4 jaar. . . . . . . . . . . . . . . 12 jaar . . . . . . . . . . . . . adolescentie . . . . volwassenheid

beschikbaarheid van anderen (‘vertrouwen’)

eigen effectiviteit (‘zelfvertrouwen’)

spanningen

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 22

Page 24: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

wordt van de volwassenen een passendeondersteuning gevraagd. Deze opvoedenderol ziet er bij baby’s heel andere uit dan bij peuters. Baby’s moeten nog leren hun biologisch evenwicht te vinden. Zij zijn ergafhankelijk van hun verzorgers. De verzorgersdienen dan ook zoveel mogelijk nabij te zijnen te voorzien in de primaire behoeften aanveiligheid en verzorging. Peuters zijn gerichtop het ontdekken van het eigen willetje. Ze proberen de grenzen voortdurend uit.Opvoeders moeten de ontwikkeling van dezeautonomie ondersteunen, maar tegelijkertijdheel duidelijk de grenzen daarvan aangeven. Bij de meeste kinderen verloopt de ontwikkeling goed. In een aantal situatieskunnen risico’s aanwezig zijn die een optimale ontwikkeling van het kind in de wegstaan. Om ieder kind goede kansen te kunnen geven op een optimale ontwikkelingmoeten deze risico’s op tijd worden onder-kend. Niet altijd zullen risicovolle omstandig-heden leiden tot problemen. In het algemeenblijkt het aantal aanwezige risicofactoren inde situatie van het kind belangrijker te zijndan de ernst van een enkele factor, zoals bijvoorbeeld kindermishandeling. Naast hetsignaleren van risicofactoren kan wordengekeken of er ook beschermende invloedenaanwezig zijn. Deze factoren kunnen de scha-delijke invloeden van risicofactoren beperken.Leseman en Van der Aalsvoort (2001) hebbende inwerking van risicofactoren en bescher-mende factoren in een schema inzichtelijkgemaakt.

Schema 2.3 De inwerking van risico-

factoren en beschermende factoren.

In een aantal risicovolle situatie is het goedom het kind een extra steuntje in de rug tegeven, ook al zijn er nog geen negatievegevolgen te zien. We willen de ontwikkelingvan het kind daarmee zo goed mogelijk in de gewenste richting stimuleren. Een aantalfactoren wordt vanuit landelijk beleid gezienals ‘indicatoren’, als risico’s waardoor kinderenextra stimulering nodig hebben. Het maaktdan niet uit of het kind al meetbaar achter-loopt of niet. Het onderwijsachterstanden-beleid is een voorbeeld van preventieve maat-regelen die bedoeld zijn om ontwikkelings-achterstanden vanuit risicosituaties te beperken. Kinderen worden door de jeugd-gezondheidszorg1 gescreend op risico’s. Dat betekent dat na kort inventariserendonderzoek besloten wordt of het kind zich op de afgesproken aandachtspunten goedontwikkelt, of dat het nodig is het kind naderte onderzoeken.

De kinderopvang kan aansluiten bij de (speciale) ontwikkelingsbehoeften van het kind door het bieden van:• een veilige en stimulerende opvang-

situatie, waardoor de ontwikkeling van het kind op normale wijze optimaal wordt gestimuleerd;

• een veilige speelomgeving, waarin het kind, eventueel ondersteund met specifieke zorg en hulpmiddelen, extra aandacht krijgt in de groep;

• een veilige speelomgeving waarin de ontwikkeling van het kind gericht met behulp van een didactische methode of handelingsplan wordt gestimuleerd (voorbeelden: de methoden Piramide, Kaleidoscoop, Startblokken en Portage).

2.3 Taken voor het volgen van kinderen in de kindercentra

Het is de bedoeling kinderen in voor-zieningen voor kinderopvang een veilige en stimulerende omgeving te bieden. Een tijdelijke vervanging van en aanvulling op de thuissituatie. Een omgeving waarinjeugdigen ervaringen opdoen die de ontwikkeling van het kind beïnvloeden. De beroepsopvoeders houden zoveel mogelijk rekening met specifieke behoeftenvan kinderen, maar zijn niet toegerust op het bieden van een speciale ‘behandeling’. Dat betekent dat het ‘kijken naar kinderen’vooral gericht zal zijn op de (normale) ontwikkeling en het functioneren van de kinderen in de groep. Als er sprake is vaneen systematische wijze van kijken enregistreren2 spreken we van een kindvolg-systeem. Systematisch kijken kan op veelmanieren, afhankelijk van waar de beroeps-opvoeders aandacht aan willen besteden.Het kindvolgsysteem kan zich beperken tothet inschatten van het welbevinden, middelshet jaarlijks beantwoorden van slechts enkelevragen door de groepsopvoeders. Het systeem kan middels een doordacht programma van handelingsdoelen, obser-vatieschema’s, aangevuld met toetsen, devooruitgang van kinderen in beeld brengen.

23 Het kiezen van een kindvolgsysteem

Vier varianten in de mate van effectief functioneren Omgeving gunstig Omgeving ongunstig

Kind: uitgebreide mogelijkheden ++ +-

Kind: beperkte mogelijkheden -+ —

1 Consultatiebureaus Ouder- en Kindzorg,

GGD-jeugdartsen (voorheen schoolarts).2 In de aanpak van Reggio Emilia wordt

registreren ‘documenteren’ genoemd.

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 23

Page 25: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Ook kan een kindercentrum kiezen voor eencombinatie van elementen. Voor het afstem-men van activiteiten op de kinderen wordtbijvoorbeeld gekozen voor de Reggio Emiliabenadering, terwijl via het jaarlijks samenmet de ouders bespreken van een signaleringslijst voor de onderkenning vanpsychosociale problematiek het welbevinden,functioneren en de ontwikkeling van de kinderen in de gaten wordt gehouden. In deze paragraaf willen we dieper ingaan op de volgende uitvoeringstaken op hetgebied van volgen in kindercentra:• het cyclisch handelen;• observeren, toetsen, documenteren en

registreren;• interne overdracht;• onderkennen en signaleren;• adviseren en verwijzen;• samenwerken.

2.3.1 Het cyclisch handelen

Beroepskrachten kijken niet zomaar naar kinderen. Al pratend, spelend en werkendverzamelen zij informatie die zij weer gebruiken in het omgaan met de kinderen.De informatie is nodig om het pedagogisch-didactische handelen te ondersteunen.Meestal gebeurt dit onbewust. Hoe moeilij-ker de beroepskrachten het vinden om hundoel te bereiken, hoe gerichter zij probereninformatie te krijgen die hen verder helpt. In een kindvolgsysteem wordt geprobeerdrichtlijnen en praktische hulpmiddelen aan tereiken, waardoor een gestructureerde werk-wijze ontstaat voor het verzamelen van informatie over de kinderen en het daaropafstemmen van het eigen handelen in relatietot het afgesproken pedagogisch beleid.

2.3.2 Observeren, toetsen, documenteren en registreren

Elke groepsleid(st)er observeert de kinderen.Er wordt gekeken waar de kinderen meespelen, met wie ze spelen, hoe ze reageren,

en hoe ze iets aanpakken. Dit kijken en luiste-ren gebeurt bewust en onbewust, is somsgericht gepland, maar meestal toevallig tij-dens de interacties met kinderen waarbij degroepsleid(st)er betrokken is. Het woord‘observeren’ gebruiken we hier breed. Het verschil met kijken en luisteren is dat het wel bewust en doelgericht gebeurt.Informatie uit observatiemomenten wordtactief door de groepsleid(st)er opgenomenen er wordt bewust gebruik van gemaaktvoor het (bij)sturen van het eigen handelen.De informatie wordt bewust onthouden enkan worden vastgelegd. Oordelen over hetkind kunnen met deze informatie wordenonderbouwd. Er kunnen voorbeelden wordengenoemd van gedrag dat bij het oordeel vande beroepskracht past.

Toetsen is een speciale manier van obser-veren. Met toetsen of testen wordt onder-zocht of het kind een bepaald soort gedrag in een specifieke situatie op eigen kracht enop een bepaald moment kan laten zien. Het onderzoek is een geplande activiteit.Meestal is deze informatie bedoeld om deaanwezigheid van bepaalde vaardighedennauwkeuriger te bepalen. Ook is het somsnodig om ontwikkelingsniveau van kinderenduidelijker vast te stellen. De resultaten uittestsituaties zijn momentopnamen. Zij zijnslechts beperkt geldig. Met name bij jongekinderen verloopt de ontwikkeling vaak ongelijk en met sprongen. Informatie uittesten laat meestal niet zien hoe een kindwat aanpakt en of een kind in een anderesituatie wel tot een goede oplossing komt.

Jonge kinderen presteren in een testsituatieniet altijd optimaal. Zij zijn niet altijd gemoti-veerd om mee te doen, voelen zich niet altijdveilig bij onbekenden, weten niet altijd watvan hun in de testsituatie wordt verwacht. Ditalles kan de prestatie negatief beïnvloeden.Een beeld van de ontwikkeling van het kind is het meest betrouwbaar vastte stellen in een voor kinderen veilige en vertrouwde situatie, waarin het kind actief en spontaan betrokken is bij op het kind ingestelde activiteiten. Een kindercentrumkan zo’n omgeving bieden.

Documenteren en registreren betekent hetvastleggen van informatie over het gedragvan kinderen. De betekenis van documen-teren is iets breder dan registreren. We denken dan ook aan het bewaren van foto’s,tekeningen, videofragmenten. Alles wat vannut kan zijn om een beeld te geven van hoe het kind in de groep functioneert magworden gebruikt. Bij registreren denken wemeer aan het maken van aantekeningen over het gedrag op papier. Dat kunnen zelf-klevende memo’s zijn, blaadjes uit een notitieblok voorzien van datum of ingevuldevragen- en observatielijsten.

Hoe intensiever en gedetailleerder de ont-wikkeling van kinderen wordt gevolgd, hoemeer documentatie en registratie er plaats-vindt. Hoe meer registratie moet plaats-vinden, hoe meer tijd de verwerking vaninformatie kost. Deze tijd is daardoor nietbeschikbaar voor de directe contacten metde kinderen. Het is erg belangrijk kritisch nate gaan welke informatie echt nodig is omhet pedagogisch-didactisch handelen goed te kunnen uitvoeren. Hoe gedetailleerd moetde informatie zijn geregistreerd om de benodigde conclusies te kunnen trekken?Moeten alle kinderen even intensief wordengevolgd? Of kan worden volstaan met eenglobale registratie voor de kinderen die volgens de groepsleid(st)ers goed mee-komen, zodat er meer tijd ingezet kan worden voor kinderen die meer aandachtnodig hebben en waar meer gedetailleerdegegevens voor nodig zijn?

Een overweging is nog of alle kinderen moeten worden gevolgd, ook al komen ze bij-voorbeeld slechts één dagdeel per week inde buitenschoolse opvang. Wij verdedigenhier de stelling dat de beroepsopvoeder hetook deze kinderen naar de zin zal willenmaken. Het pedagogisch klimaat en de peda-gogisch-didactische inzet geldt ook voor dezegroep kleingebruikers. Een globale vorm vanregistratie zal daarom ook voor deze kinderengewenst zijn. Mogelijk vraagt deze vorm vanvolgen wel een aangepaste werkwijze,omdat het moeilijker zal zijn deze kinderen tijdens dagelijks voorkomende spontane

24

van observeren tot samenwerken

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 24

Page 26: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

interacties goed te leren kennen.Wanneer beroepsopvoeders zich zorgenmaken over een kind kan dat een reden zijnom gerichter, vaker en gedetailleerder naarhet gedrag van dat kind te gaan kijken.Informatie over (risico’s bij) kinderen kangebruikt worden om beleid te beïnvloeden.Dat kan het beleid van de eigen instellingzijn, maar beleidsgegevens kunnen ookgebruikt worden om bijvoorbeeld het succesvan het eigen programma onder de aandachtvan subsidiegevers te brengen.

Voor het documenteren en registreren vankindgegevens zijn veel hulpmiddelen op demarkt. De hulpmiddelen variëren van losseobservatielijsten tot volledig uitgewerktevolgmethoden. Daarom is het volgendehoofdstuk helemaal aan dit onderwerpgewijd. Bovendien is een overzicht van een aantal hulpmiddelen in de bijlagen opgenomen. Het is nog niet mogelijk om duidelijke algemene richtlijnen te geven voor de gedetailleerdheid van informatie die in volgsy-stemen nodig is of de intensiteit waarmeekinderen moeten worden geobserveerd. Een en ander is afhankelijk van het doel voorhet verzamelen van informatie, de voor-keuren van beroepskrachten en de middelendie een organisatie voor het werken met eenvolgsysteem kan vrijmaken. In de schaarsesituaties waarin de implementatie vanregistratievormen is geëvalueerd, blijken deberoepsopvoeders over het algemeenenthousiast te zijn. De hulpmiddelen biedenhouvast, ondersteunen het observeren envergemakkelijken de uitwisseling tussen collega’s en ouders. Hoe gedetailleerder hetregistratiesysteem hoe vaker wordt geklaagdover de tijd die het bijhouden van het volg-systeem vraagt. Hoe eenvoudiger het taal-gebruik is in registratielijsten - enkelvoudigezinnen die verwijzen naar ondubbelzinnig teinterpreteren gedrag - hoe enthousiastermen is over de registratievorm.

2.3.3 Interne overdrachtvan informatie

Indien in een organisatie meer groeps-opvoeders de zorg voor kinderen met elkaardelen is onderlinge overdracht nodig.Daarnaast is het van belang dat informatieover het functioneren van de kinderen doorde uitvoerende medewerkers wordt over-gedragen aan de leidinggevenden. We ziendaarvoor in de praktijk meestal de volgendestructuur voor werkoverleg:

Dagelijkse overdracht

Belangrijke informatie over de kinderen wordtmondeling aan elkaar doorgegeven.Daarnaast wordt veel gebruik gemaakt vandagelijkse overdrachtsformulieren waarin debelangrijkste dagelijkse aandachtspuntenrond individuele kinderen worden vastgelegd.

Kindbespreking

Een kindbespreking is een overleg tussen inieder geval de betrokken beroepsopvoedersin een team en eventueel de ouders, overhet functioneren van het kind in de groep. In de praktijk wordt hiervoor vaak tijd vrij-gemaakt in het teamoverleg. De ouders zijner dan niet bij. Vaak wordt een mentor ofcontactleidster aangewezen als eerste aan-spreekpunt voor de ouders. Wanneer eenorganisatie gekozen heeft voor een vaste ver-zorger voor het kind, zal deze persoon meest-al ook de mentor van het kind zijn. Een kind wordt in de praktijk tenminste eenmaal besproken in iedere opvangfase. Dit met een minimum van eenmaal per jaar.In kindercentra worden de kinderen besproken in het team van groepsopvoeders.De frequentie van dit overleg varieert vaneenmaal in de 14 dagen tot eenmaal permaand. Is er iets bijzonders aan de hand metkinderen, waar de groepsopvoeders zelf nietuitkomen, dan wordt dit kind in een team-overleg besproken in aanwezigheid van defunctionaris die de inhoudelijke supervisieover de groepsopvoeders tot taak heeft. In de praktijk is dat meestal de direct leiding

gevende. Er zijn enkele situaties bij peuter-speelzalen bekend waar een pedagogischstafkracht aanwezig is of waar een (ortho-)-pedagoog wordt ingehuurd. In de gastouder-opvang is het gebruikelijk dat de kind-besprekingen plaatsvinden tijdensbegeleidingsgesprekken tussen de gastouderen een medewerker van het gastouder-bureau. Soms wordt gesproken over eendriegesprek: het gesprek vindt dan plaats tussen gastouder, vraagouden en mede-werker van het gastouderbureau.

Teamoverleg

Dit is een overleg van de groepsopvoedersdie tot een team gerekend worden met alsdoel het bewerkstelligen van eenduidigheidin de uitvoering van het werk, wederzijdseinspiratie en motivatie, alsmede onderlingesteun. In de praktijk vindt dit overleg maande-lijks of tenminste eenmaal in de zes wekenplaats. Het komt regelmatig voor dat ook dekindbesprekingen in deze overleggen wordengepland. Er wordt zelden een scheiding gemaakt tussen organisatorischeagendapunten en inhoudelijke onderwerpen.Een dergelijke scheiding is wel aan te bevelen, omdat praktisch organisatorischezaken nogal eens de neiging hebben in dezeoverleggen te gaan overheersen. Inhoudelijke teamoverleggen zijn geschikt omde bevindingen van de kindbesprekingen tebespreken in relatie tot de aanpak op de groep. Deze informatie kan door de leidinggevenden worden gebruikt voor hetevalueren van het beleid. Het kan bijvoor-beeld gegevens opleveren voor een gewenste bijscholing, voor de inzet van personeel, voor richtlijnen in het pedagogischbeleid, maar ook voor de samenwerking metandere organisaties.Richtlijnen vanuit het management onder-steunen de beroepsopvoeders bij het toe-passen van het beleid in concrete situaties.Na een conflict met een ouder, de leiding-gevende bijvoorbeeld nog eens op de regelswijzen die door de organisatie zijn vast-gesteld voor voedselhygiëne.

25 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 25

Page 27: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

2.3.4 Onderkennen en signaleren

Het bewust volgen van het functioneren vande kinderen zal er vanzelf toe leiden datberoepsopvoeders bemerken dat het gedragvan een aantal kinderen opvallend anders is.Dit kan een reden zijn om deze kinderengerichter te gaan observeren. De resultatenuit deze observaties kan leiden tot het vermoeden dat de normale ontwikkeling vanhet kind belemmerd wordt. Er zijn risico’s in de omgeving, de ontwikkeling verlooptkwalitatief anders of het tempo van ontwikkeling wijkt sterk af van de leeftijds-genoten. Dit wordt ‘onderkenning’ genoemd. Beroepsopvoeders kunnen zich zorgen gaanmaken om een kind. Zij zijn daardoor gemotiveerd om samen met de ouders hun zorg beter onder woorden te brengen en om in samenwerking met deouders de omgang met het kind aan te

passen. Met ‘signaleren’ wordt hier deze uitwisseling tussen opvoeders bedoeld.Zonodig wordt door de groepsleid(st)er eengerichte hulpvraag geformuleerd. Deze hulp-vraag kan zijn gericht op de bevestiging vanhet eigen vermoeden, maar ook op deomgang met het kind door beroeps-opvoeders en/of ouders. Het signaal wordtdan ook met een hulpverlener besproken.

In het proces van onderkennen en signalerenwordt gebruik gemaakt van een stappen-plan. Dit stappenplan wordt gevolgd zodrawordt vermoed dat de ontwikkeling van eenkind niet geheel naar wens verloopt. Dit stappenplan behoort onderdeel te zijn van de werkwijze in het kindvolgsysteem. De hoofdlijnen in zo’n ‘protocol signalering’kunnen er als volgt uit zien:

Figuur 2.4 Protocol signalering

De meest voor de hand liggende mogelijk-heid voor het onderkennen en signaleren ishet vertrouwen op het gezond verstand vande beroepsopvoeders. Vanuit hun kennis vanhet normale ontwikkelingsverloop van kinde-ren en de ervaring die zij met veel kinderenopdoen zullen zij signalen dat er iets nietklopt snel opvangen.

Een tweede mogelijkheid is om bij plaatsing,bij het observeren en tijdens kindbesprekin-gen bewust te werken met een lijstje signa-len of ‘risicofactoren’. Risicofactoren voor eensuccesvolle plaatsing kunnen volgensJongepier (1998) zijn:• Het kind kan niet in een groep

functioneren.• Het kind heeft een op een aandacht nodig.• De problematiek is te zwaar.• Het kind heeft (te veel) medische

handelingen nodig.

van observeren tot samenwerken

1. Beschrijven van het probleem

2. Gesprek met de ouders

3. Interne consultatie

(inschakeling van een intern begeleider

CPS: contactpersoon signalering)

4. Systematisch gerichte observatie

en verslaggeving

5. Externe consultatie

6. Advies/verwijzing

7. Samenwerking

26

Gericht

vermoeden?

Dan NU het

specifieke

protocol

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 26

Page 28: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

• De ruimte is niet geschikt voor de specifieke problemen van dit kind.

• De groep is te druk.Ook kunnen indicatiestellingen uit de (jeugd-gezondheids)zorg en wegingsfactoren uit hetonderwijs gebruikt worden als signaal dat hetkind mogelijk speciale aandacht in de groepnodig heeft.

Op dit moment gaat men ervan uit dat dekinderopvang er vooral op moet letten of kinderen zich ‘welbevinden’, of ze lekker inhun vel zitten. Dat is volgens het registratie-model Kijk! Peuters het geval als kinderen:• vrij zijn van emotionele belemmeringen;• nieuwsgierig, ondernemend en onder-

zoekend zijn;• zelfvertrouwen hebben en over een

stabiel, gezond zelfbeeld beschikken. Naast deze basiskenmerken wordt er in datvolgsysteem ook op gelet of de kinderen welvoldoende betrokken zijn bij de aangebodenactiviteiten.

Het NIZW geeft in het InstrumentWelbevinden een zevental kenmerken van welbevinden: open, nieuwsgierig, levenslustig, tevreden, ontspannen, met zelf-vertrouwen en evenwichtig. Signalen dat het niet goed gaat met het kind zijn dan:geslotenheid, afwerend gedrag, lusteloos-heid, ontevredenheid, gespannen zijn, onzeker gedrag en onevenwichtig gedrag.

In Kijk! Peuters worden ook vier kind-kenmerken genoemd die het ontwikkelenvan kinderen in de weg kunnen staan. Ieder kindkenmerk is te herkennen aan een aantal gedragssignalen. De kindkenmerken zijn:• impulsiviteit;• passiviteit;• slechte selectieve aandacht;• grote vermoeidheid.

Een derde mogelijkheid is na te gaan of er bij het kind een normale ontwikkelingslijnaanwezig is. In een aantal beschikbaremethoden is een ontwikkelingslijn verwerkt,

zodat met behulp van observaties kan worden nagegaan of de ontwikkeling van hetkind vorderingen laat zien. Voorbeelden zijn:KOR (registratiemodel bij het programmaKaleidoscoop), Kijk! Peuters, KOST en Zie ZoEducatief. Een beperkt aantal volgsystemenbiedt bovendien de mogelijkheid dit ontwikkelingsverloop te vergelijken met datvan andere kinderen. Voorbeelden zijn Kijk!Peuters, KOST en de vaardighedenlijst diegebruikt wordt in het Portageprogramma.CITO maakt hiervoor gebruik van een genormeerde Peuterobservatielijst in combinatie met een drietal toetsen.

Het komt regelmatig voor dat de ouders dezorg van de beroepsopvoeders niet delen. De problemen worden in de thuissituatie nietherkend of zijn daar niet aanwezig. Bij ergjonge kinderen hebben ouders soms nog tijdnodig om te onderkennen en accepteren dat hun kind zich niet zo ontwikkelt als zij verwachtten. Zolang de organisatie de plaatsing van het kind voortzet, blijft zij verantwoordelijk voor het volgen van het kinden de communicatie van de bevindingen metde ouders. In het uiterste geval kan via hetBureau Jeugdzorg samenwerking wordengezocht met de jeugdbescherming of hetAlgemeen Meldpunt Kindermishandeling(AMK). Ook kan besloten worden dat deorganisatie de gedelegeerde opvoedings-verantwoordelijkheid niet langer op zich kan of wil nemen. In deze situatie wordt de plaatsing beëindigd

In de literatuur over kinderopvang ontmoetenwe veel weerstand tegen het etiketteren vanvooral jonge kinderen. Beroepskrachten in de kinderopvang zijn geen ‘diagnosten’ enkinderen in de kinderopvang dienen niet teworden ‘getest’ en ‘behandeld’. Het invoerenvan een kindvolgsysteem kan vanuit dezegevoelens tot veel verzet leiden. Het betrekken van de beroepsopvoeders bijhet kiezen van een volgmethode kan dezeimplementatieproblemen voorkomen.

2.3.5 Adviseren, verwijzenen samenwerken

Zodra is vast komen te staan dat er aan-vullend onderzoek of advies nodig is om hetkind goede zorg te kunnen blijven bieden ishet nodig externe hulp in te schakelen. In principe wordt hiervoor toestemming van de ouders of verzorgers gevraagd. Indien deze samenwerking met ouders niet gerealiseerd kan worden of indien hetkindercentrum onzeker is over het eigen professionele handelen kan extern anoniemconsultatie gevraagd worden teneinde heteigen handelen te toetsen.

Een veel gehoorde klacht van kindercentra isdat men niet weet waar men de juisteopvoedingsondersteuning voor zichzelf of de ouders moet halen. Het gedrag van hetkind en de eigen deskundigheid biedt onvoldoende houvast om te beoordelen bij welke sector men moet aankloppen. Het risico daarvan is veelvuldig doorverwijzenen frustraties omdat de juiste hulp niet wordtgeboden. Dit kan leiden tot demotivatie voorhet inschakelen van hulpverleners bij oudersen beroepskrachten.

Er zijn drie mogelijkheden om deze onder-steuning voor kindercentra te verbeteren:Het opzetten van een intern zorgsysteembinnen de organisatie of samen met een aantal andere kinderopvangvoorzieningen.Hierdoor kan de benodigde expertise worden‘binnengehaald’ en vanuit de specifiekebehoeften in de kinderopvang worden aangestuurd. Het zorgaanbod kan zo beteraansluiten bij de interne zorgbehoeften. Participeren in een samenwerkingsnetwerk,zoals een buurtnetwerk of een netwerkbrede school. Vaak is een leerkracht, wijkverpleegster en maatschappelijk werker vertegenwoordigd in zo’n netwerk. Dergelijke netwerken bieden vaak een goedeplek om deskundigen uit de eerstelijnszorg te consulteren. Daardoor is de beroeps-opvoeder beter in staat een goede verwijzingte realiseren.

27 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 27

Page 29: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Het maken van afspraken over de samenwer-king op het gebied van signalering, toeleidingnaar zorg en externe consultatie, met voorzieningen op het gebied van (jeugd-gezondheids)zorg. Dergelijke samen-werkingscontracten bieden de mogelijkheidnaar behoefte deskundigen te raadplegen,zonder de verplichting zelf in een netwerk-overleg te participeren.

De sociale kaart van mogelijke samen-werkingspartners is uitgebreid. Het aanbodvan zorgvoorzieningen laat lokale en regionale verschillen zien. Bovendien gebeurthet nogal eens dat het aanbod onder invloedvan wijzigingen in wet- en regelgeving verandert. Toch is geprobeerd hier een vereenvoudig schema te geven waar voorzieningen steun aan kunnen ontlenen.

Het schema biedt een overzicht voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar.Verondersteld wordt dat in de toekomst demeeste kinderen van 0 tot 4 jaar een vormvan kinderopvang bezoeken. Vanaf 4 jaarbezoeken bijna alle kinderen een basisschool,(S)BO, of een vorm van speciaal onderwijs(REC), tenzij zij hiervoor een ontheffing hebben gekregen. Een deel van deze kinderen zal daarnaast een vorm van buiten-schoolse opvang bezoeken. Bovendien volgtde jeugdgezondheidszorg de ontwikkelingvan alle kinderen tot 18 jaar. Hiervoor wordtlandelijk en gemeentelijk een aantal richt-lijnen gegeven. De kinderen worden daarmeeop vastgestelde momenten gescreend opvooraf bepaalde risico’s en problemen.Worden problemen of risico’s vermoed, dan wordt het kind voor nader onderzoek of diagnostiek doorverwezen. Ook zouden zij in de toekomst een indicatie kunnen gaanstellen voor specifieke plaatsingen in de kinderopvang. Bijvoorbeeld het gebruikmaken van intensieve stimulerings-programma’s of plaatsing op een kinderdag-verblijf in het belang van de ontwikkeling vanhet kind. Afhankelijk van de problematiek zalnaar artsen of toegangsloketten behorend totspeciale zorgcircuits worden verwezen.

De belangrijkste loketten zijn op dit moment:Sociaal Pedagogische Dienst (SPD) enIntegrale Vroeghulp. Laagdrempelige ondersteuning voor kinderen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap. De toegang tot deze zorg kan worden geregeld via de voorziening IntegraleVroeghulp. Deze voorziening is meestal aangehaakt bij de SPD.Bureau Jeugdzorg. Regelt de toegang tot voorzieningen in de jeugdzorg. Het betreft aanbod jeugdhulpverlening,jeugdbescherming , ggz-jeugd en licht verstandelijk gehandicaptenzorg.Permanente Commissie Leerlingzorg (PCL).Deze commissie regelt de toegang tot speciale zorg in het basisonderwijs. Dit kanzijn ambulante hulp voor de gewone scholenvoor basisonderwijs, maar ook het stellenvan een indicatie voor scholen voor SpeciaalBasis Onderwijs (SBO).

Commissies voor Indicatie (CvI). Deze commissies regelen de toegang tot deRegionale Expertise Centra (REC). Dit zijnscholen voor zeer speciaal onderwijs in deexpertisescholen van de clusters 1 (visuelehandicaps), 2 (taal en spraakproblemen), 3 (chronisch zieke kinderen) en 4 (gedrags-en psychiatrische problematiek).Regionale Indicatie Commissie (RIO). Deze commissie wordt genoemd in landelijke voorstellen op het gebied van integratie van kinderen met een handicap inde kinderopvang. Deze commissie zou eenindicatie moeten gaan stellen voor kinderendie in aanmerking komen voor een extra budget bij plaatsing in de reguliere kinder-opvang.

Figuur 2.5 Vereenvoudigd model

verwijzing en samenwerking

28

van observeren tot samenwerken

KOV:

Psz, kdv.

(S)BO

REC

0 leeftijd 4

4 leeftijd 12

Consultatie-

bureau

Thuiszorg/

OKZ

GGD-jeugd-

arts

Bureau

Jeugdzorg

SPD

PCL: (S)BO

CvI: REC

RIO

Huisarts

Specialistische

zorg

Consultatiefunctie

kinderopvangCentraal loket

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 28

Page 30: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

2.4 Enkele praktischevoorbeelden van samenwerken

Dit hoofdstuk wordt afgesloten met enkelevoorbeelden van samenwerking tussen kinderopvang en andere voorzieningen. Aan de orde komen de volgende thema’s:• Samenwerking met Jeugdgezondheids-

zorg.• Overdracht van informatie naar basis-

scholen.• Toeleiding naar scholen voor speciaal basis-

onderwijs.

• Integratie van kinderen met een handicap.

2.4.1Kinderopvang en jeugdgezondheidszorg

De jeugdgezondheidszorg kan een belang-rijke partner zijn voor de kinderopvang. In deconsultatiebureaus wordt de ontwikkelingvan bijna alle kinderen gevolgd. Daarbij wordtmomenteel voor jonge kinderen gebruikgemaakt van de Van Wiechenschaal. Bij eenpositieve screeningsuitslag - er is naderonderzoek nodig - worden de kinderen door-verwezen. Indien beroepsopvoeders zich zorgen maken over de ontwikkeling van hetkind, kunnen ze met toestemming van deouders deze zorg voorleggen aan de mede-werkers van het consultatiebureau. Dezemedewerkers zien de kinderen het eerstejaar frequent en later minder vaak. In alle situ-aties moet er met behulp van gericht onder-zoek binnen 10 minuten een screenings-oordeel plaatsvinden. De kinderen zijn nietvertrouwd met deze onderzoekssituatie,zodat het moeilijk is door middel van ditonderzoek een juist, volledig en betrouwbaarbeeld te krijgen van de ontwikkeling van het kind. De betrouwbaarheid van dezeinformatie wordt beter naarmate meer informatie uit de thuissituatie en uit de kinderopvang voor deze medewerkersbeschikbaar is. Een goede samenwerking en afstemming van informatie tussen

kinderopvang, ouders en jeugdgezondheids-zorg kan van groot belang zijn voor het kind. In enkele gemeenten is geëxperimenteerdmet de afstemming van informatie. Hiervooris gebruik gemaakt van de KIPPPI-methode.Dit is een methode voor onderkenning ensignalering van psychosociale problematiek,ontwikkeld door Kousemaker (1997). De methode bestaat uit een vragenlijst voorouders (OVL), voor de kinderopvang (SIKO)en voor het consultatiebureau (CBSI). Voor de5-jarigen zijn er lijsten voor ouders (OVL),leerkrachten en de jeugdarts van de GGD(SASI). De informatie uit de verschillende situ-aties van het kind vult elkaar aan en de gege-vens geven samen een betrouwbare indrukvan het functioneren van het kind. De gegevens vormen het uitgangspunt vooreventueel te nemen preventieve acties.

Vanuit het volgsysteem in de kinderopvangkan de SIKO-lijst snel worden ingevuld.Eventueel kan de SIKO-lijst ook alleengebruikt worden om een globaal beeld vanhet psychosociaal functioneren in de kinder-opvang te registreren en met de ouders tebespreken.

2.4.2 De doorgaande lijnnaar het basisonderwijs

Op de leeftijd van 4 jaar verlaten de kinderenvoorschoolse kindercentra en gaan zij naar debasisschool. Er zijn twee redenen waarominformatie uit het volgsysteem in de voor-schoolse periode voor het basisonderwijsbelangrijk is:- Voor het realiseren van een doorgaande

pedagogisch-didactische lijn. De informatie uit de voorschoolse periode kan laten zien wat het kind al wel en nog niet kan. Indien het kind een speciaal educatief programma heeft gevolgd wordt zichtbaar hoe de ontwikkeling van het kind onder invloed van dit programma is gevorderd. De basisschool kan met deze informatie al vanaf het moment van plaatsing het didactisch aanbod laten aansluiten bij het niveau van het kind en daarmee een doorgaande lijn realiseren.

29 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 29

Page 31: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

- Voor onderwijsselectie. De wijze waarop de peuter in de voorschoolse periode functioneerde in de groep biedt informatie over de mate waarin het kind kan profiteren van het onderwijsaanbod. Het onderwijs is daarmee in staat een beter onderbouwde beslissing te nemen over de wenselijkheid tot plaatsing in het gewone basisonderwijs, op een speciale school voor gewoon basisonderwijs of op een regionaal expertise centrum. Daartoe zal het kind nader moeten worden onder-zocht. De gegevens uit de voorschoolse kindercentra biedt belangrijke aanvullende achtergrondinformatie. Een goede documentatie van de ontwikkeling in de voorschoolse periode kan een snellere plaatsingsprocedure in speciale voorzieningen mogelijk maken.

Met name de regeling Voor- en VroegschoolseEducatie heeft een golf van professionali-seringsactiviteiten voor peuterspeelzalen veroorzaakt. Er werden speciale educatievemethoden geïntroduceerd voor het werkenmet kinderen uit risicogroepen, zoalsPiramide en Kaleidoscoop. Het gaat vooralom kinderen in een maatschappelijke achter-standssituatie met een (vermoedelijke) taal-achterstand. Deze methoden bieden dezelfdedidactische aanpak voor kinderen van 2

1/2 à 3

tot 6 jaar. Daarmee blijft de didactische aan-pak voor het kind bij overstap naar het basis-onderwijs gelijk. Het onderwijskansenbeleidzorgde er voor dat vanuit het onderwijs deroep om informatie uit de voorschoolse perio-de sterker werd. Hierdoor ontstonden overal in het land experimentenmet ‘overdrachtslijsten’, ook wel ‘rapportjes’genoemd. In samenwerkingstrajecten tussenpeuterspeelzalen en basisscholen werdenobservatie- en vragenlijsten ontwikkeld, waar-mee het kind kan worden gevolgd vanaf 2 tot 4 jaar. In enkele projecten werd deregistratiemethode voortgezet tot 6 jaar.Voorbeelden hiervan zijn:- De Arnhemse Overdrachtsformulier.

Dit formulier beschrijft een beeld van de ontwikkeling van het kind bij het verlaten van het kindercentrum.

- Het Peutervolgsysteem Smallingerland.

Met behulp van deze vragenlijst wordt de ontwikkeling van de peuter twee maal in beeld gebracht en vergeleken met de indruk die ouders hierover hebben. De ouders vullen zelf ook een vragenlijst in. De lijst wordt meegegeven aan de ouders. Het is de bedoeling dat de ouders deze lijst meenemen naar het intakegesprek op de basisschool. De lijst is ontwikkeld in een samen-werkingsproject van de gemeente, de stichting kinderopvang en de stichting peuterspeelzalen Smallingerland. Het project werd ondersteund vanuit de onder-wijsbegeleidingsdienst en de provinciale steunorganisatie voor zorg en welzijn.

- De Rotterdamse observatielijst Peuter-kleuter. Deze observatie en registratielijst volgt de ontwikkeling van de peuter en kleuter in het kindercentrum vanaf het derde levensjaar. Met behulp van de lijst wordt de ontwikkeling van het kind vier keer in kaart gebracht. Twee maal in het derde levensjaar. Eenmaal met 4 jaar en 4 maanden en de laatste keer rond de vijfde verjaardag. De lijst wordt door het kindercentrum overgedragen aan het onderwijs. De methode is ontwikkeld bij Stichting De Meeuw in Rotterdam.

Zowel in trajecten voor de implementatie van de specifieke educatieve programma’s,als de projecten voor het realiseren van over-drachtssystemen tussen voorschoolse voor-zieningen en onderwijs, worden trainingengegeven aan leidsters voor het versterkenvan deskundigheid op het gebied van observeren en signaleren.

De ervaring is dat deze trajecten vooral succesvol zijn als de beroepskrachten in de voorschoolse fase in een vroeg stadiumworden betrokken bij de keuze van de inhouden vormgeving van het programma en deregistratiemethode. De leidster moet hetgevoel hebben dat de gegevens die over hetkind worden verzameld passen bij haar werk-zaamheden. De wijze waarop de kind-gegevens worden verzameld moeten passenbij het beleid en de aanpak in voorschoolsevoorzieningen.

2.4.3 Toeleiding naar het speciaal onderwijs en de zorg

In de vorige paragraaf is al genoemd dat de informatie uit de voorschoolse fase kanhelpen bij beslissingen over de plaatsing vaneen kind in het speciaal onderwijs of in eenREC.Het komt nog vaak voor dat peuters pas op3-jarige leeftijd naar de peuterspeelzaal kunnen. Er gaat dan al snel een half jaar over-heen voordat de peuterleidster een uitspraakdurft te doen over de ontwikkeling van eenkind waar zij zich zorgen over maakt.Informatie uit een kindvolgsysteem kan dedeskundigen sneller op weg helpen bij hetnemen van de juiste stappen voor toeleidingnaar de juiste zorg. De informatie die door dePCL’s en CvI’s volgens voorschrift moetenworden verzameld om een indicatie te kunnen stellen, kan voor een deel uit deregistratie van de beroepsopvoeders in devoorschoolse centra worden gehaald. Dat scheelt veel voorbereidend werk en daar-mee tijd. Op basis van deze informatie kanheel gericht aanvullend onderzoek wordengepland. Op een aantal plaatsen in het land wordt opbasis van informatie uit het volgsysteem doorhet onderwijs gratis consultatie aangebodenaan de leidsters. Het onderwijs heeft erbelang bij de achterstand van het kindbeperkt te houden en waar mogelijk plaat-sing in het speciaal onderwijs te voorkomen.Waar aanvullend onderzoek voor plaatsings-beslissingen nodig is komen deskundigen uit het onderwijs in het kinder-centrum observeren. Soms betaalt degemeente het onderwijs hier extra voor. Een negatief effect van een kindvolgsysteemkan soms zijn dat de basisschool een kindmet ontwikkelings- of gedragsproblemenweigert. Ouders moeten dan met hun kindgaan ‘shoppen’ om toch een aanvaardbareplek voor hun kind te vinden. Informatie uit de voorschoolse situatie ismeestal vooral verzameld voor het onder-steunen van het handelen van de leidster.Daarmee is deze informatie niet vanzelf-sprekend geschikt voor selectiebeslissingen

30

van observeren tot samenwerken

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 30

Page 32: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

in een andere educatieve setting. Daarvoor is informatie nodig die zich richt op het functioneren van het kind in de nieuweomgeving. Soms kan de peuterleidster dezeinformatie leveren, maar vaak zal aanvullendonderzoek nodig zijn. Met de voorkennis uithet kindercentrum kan dit onderzoek snelleren gerichte worden uitgevoerd.

Een goede relatie tussen de beroeps-opvoeders en de ouders, maar vooral ook goede samenwerkingsafspraken tussen onderwijs-, zorg-, en kinderopvang-voorzieningen - onder regie van de gemeente - kunnen negatieve gevolgen van een kindvolgsysteem beperken.

2.4.4 Integratie in dekinderopvang

Regelmatig worden kindercentra door oudersbenaderd met de vraag of zij een kind meteen handicap willen plaatsen. Allereerst ishet dan belangrijk na te gaan wat de oudersvoor het kind precies verwachten van plaatsing in het kindercentrum. Ook is het belangrijk na te gaan of dit kind kan profiteren van het aanbod. Hiervoor moetgekeken worden naar de beperkingen vanhet kind en de extra zorg die het kind nodigheeft om zich prettig te kunnen voelen enzich te kunnen ontwikkelen. Deze informatiemoet gelegd worden naast de mogelijkhedenin het kindercentrum. De zorgvoorzieningenen de jeugdgezondheidszorg kunnen het kindercentrum helpen bij het nemen van een goede beslissing. Indien het kind gebruik maakt van geïndiceerde zorg zijn vanuit de zorg-voorzieningen meestal verslagen beschikbaarmet informatie over het ontwikkelingsverloopvan het kind. Bij een verzoek om plaatsingkunnen zorgvoorzieningen uitleggen welkeaanpak het kind nodig heeft. Er kan wordenmeegedacht over de wijze waarop deze aanpak kan worden ingepast in het programma van het kindercentrum. Meestal wordt deze ondersteuning doorambulante begeleiders geboden.

Indien tot plaatsing wordt besloten helpt de informatie uit het kindvolgsysteem bijbeslissingen over de zorg die het kind in detoekomst nodig heeft en in welke vorm dithet best kan worden gegeven. De informatieuit het kindercentrum vult de informatie uit de thuissituatie en de resultaten vanbehandelingen door zorgverleners aan.Hierdoor ontstaat een betrouwbaar beeldover het functioneren van het kind in desamenleving.

In twee provincies, Noord-Brabant en Noord-Holland (Amsterdam), is ervaring opgedaanmet ‘integratieloketten’. Als beroepskrachtenvragen hebben over integratie van kinderenin de kinderopvang, kan met dat loket contact worden opgenomen. Vanuit dat loketworden alle benodigde adviezen en regel-zaken gecoördineerd. In andere provinciesvoorziet de voorziening Integrale Vroeghulp in deze behoefte. Inmiddels is door de commissie Torenstra een advies uitgebrachtover de integratie van kinderen met een handicap in de kinderopvang (2002). In datadvies wordt gepleit voor structurele maat-regelen en een stimuleringsmaatregel om deintegratie van gehandicapte kinderen in de kinderopvang te bevorderen.

2.4.5 De gemeentelijkeregie

Wanneer we de hierboven vermelde vormenvan samenwerking bekijken, dan zien we dat op lokaal niveau de uitvoering vandiverse wet- en regelgeving samen-komt. Van de gemeente wordt ver-wacht dat zij de sturende roloppakt om de benodigde samen-werking te realiseren. De gemeente moet daarinworden ondersteund door de provinciale en landelijkeoverheid. Deze overheden hebben in de notities Jeugd inBA(la)NS (1999,2000) afgesprokenhun regelingen zo op elkaar af testemmen dat het organiseren van

samenhang in het aanbod voor jeugdigenmogelijk wordt gemaakt. Met name in de voor- en vroegschoolse periode zijn deze inspanningen in de periode1999-2002 goed zichtbaar geworden. Voorbeelden van resultaten zijn: de regelingVoor- en Vroegschoolse Educatie, de TijdelijkeRegeling Vroegsignalering, de lokale projecten bredeschool en vensterschool, initiatieven tot het opzetten van een gemeentelijke zorgmonitor voor jeugdigen enhet ontstaan van integrale loketten, waarin detoegang tot zorgvoorzieningen integraal kanworden geregeld.

31 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 31

Page 33: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Het maatschappelijk belang van samenhangen samenwerking van voorzieningen bij het verlenen van diensten aan ouders enjeugdigen staat hoog op de agenda. Voorouders en jeugdigen is het meestal prettig te ervaren dat diensten logisch aansluiten bij hun ondersteuningsbehoeften. Dat ze bijvragen niet van het ene naar het andere loketworden gestuurd. Dat het verhaal niet opiedere plek opnieuw verteld hoeft te worden.Dat beschikbare informatie wordt gebruikt,zodat onderzoeks- en testsituaties wordenbeperkt tot informatie die echt nodig is omeen besluit te kunnen nemen.

Deze behoefte aan samenwerking doet ookeen maatschappelijk beroep op de kinder-opvang. Er kan worden gevraagd – met toe-stemming van de ouders – de kennis enervaring die met een kind wordt opgedaan te delen met andere jeugdvoorzieningen. De vraag kan betrekking hebben op hetregistreren van specifieke vaardigheden teneinde een ontwikkelingslijn in de gaten tekunnen houden. Deze informatie moet vanuithet kindvolgsysteem worden beantwoord.Misschien moet daarvoor de bestaandewerkwijze worden aangepast.

De keuze voor de inhoud en vormgeving vanhet kindvolgsysteem is in de eerste plaatseen keuze voor een werkwijze die het handelen in de eigen organisatie onder-steunt. In de kinderopvang staat het pedagogisch-didactisch handelen centraal.Zodra daar een maatschappelijk doel bij komtis het mogelijk het kindvolgsysteem zo in te richten dat daar een bijdrage aan wordtgeleverd. Het is belangrijk dat de betrokkenvoorzieningen met elkaar nagaan wat de doelen zijn voor het verzamelen en over-dragen van informatie. Vervolgens kan worden afgesproken wat iedere voorzieningafzonderlijk daaraan kan bijdragen. De gemeente kan het initiatief nemen omeen werkgroep samen te stellen met vertegenwoordigers uit de jeugdgezondheids-zorg (thuiszorg/OKZ en GGD), het basisonder-wijs, de peuterspeelzalen en de dagopvang. Aan deze werkgroep kunnen vertegenwoordigers uit de zorg op

afroep worden toegevoegd. De opdracht voordeze werkgroep kan zijn om een voorstel te maken voor een samenhangendejeugdmonitor, waarin de volgende door-gaande lijnen zijn gerealiseerd:• De overdracht vanuit de voorschoolse naar

de schoolse periode.• De overdracht vanuit de jeugdgezondheids-

zorg naar kinderopvang en onderwijs, enandersom.

• De overdracht vanuit kinderopvang enonderwijs bij toeleiding naar zorg.

• De overdracht vanuit zorgvoorzieningennaar kinderopvang en onderwijs bij de integratie van kinderen met een handicap,gezondheids- of gedragsprobleem.

Daarnaast kunnen rond probleemgebiedeninhoudelijke protocollen worden opgesteld.Een voorbeeld daarvan is een taal-spraak-protocol, een protocol kindermishandeling,een protocol ADHD en autisme. In protocollen kunnen eerst vanuit de inhoudelijke expertise de stappen en beslissingsmomenten worden onderscheidendie nodig zijn om tot een goede onderken-ning, diagnostiek en indicatiestelling tekomen. Vervolgens kan worden afgesproken van welke voorziening danwelke taken in dit proces wordt verwacht.Soortgelijke protocollen zijn in de genees-kunde gemeengoed geworden. Op hetgebied van het pedagogische en psycho-logische handelen - het ondersteunen van de ontwikkeling tijdens de levensloop vanjeugdigen - kan op dit punt nog veel verbeterd worden.

32

van observeren tot samenwerken

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 32

Page 34: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

3.1 Inleiding

Kijken en gericht onderzoeken zijn geen

objectieve bezigheden. De bril op de neus

leert tenslotte anders. Ervaringen, (pas)

verworven kennis, het belang van de

informatie en overtuigingen kleuren de

waarneming en beïnvloeden de inter-

pretatie van verschijnselen waar de aan-

dacht zich op richt. Opvoeders en hulpver-

leners verschillen daarom vaak in de ken-

merken die zij noemen, als zij de ont-

wikkeling of het gedrag van een bepaald

kind beschrijven. Hoe duidelijker instruc-

ties voor het observeren worden gegeven,

en hoe concreter het gedrag is waar

gericht naar wordt gekeken, hoe meer de

resultaten van het kijken tussen opvoe-

ders met elkaar overeenkomen.

De observatie-instructies ‘objectiveren’ de

kijkresultaten. Dit objectiveren is, naast

het vergelijkbaar maken van

informatie over kinderen, vaak het doel

van formele lijsten. In een overzicht van

wetenschappelijk getoetste observatie- en

vragenlijsten wordt de betrouwbaarheid

en validiteit van het materiaal

gegeven (Evers, 2000). De gebruikers

weten dan hoe ze met de resultaten van

deze lijsten moeten omgaan.

In de praktijk van de kinderopvang wordtvooral gebruik gemaakt van informele, nietgetoetste, hulpmiddelen voor het observerenen registreren. Deze hulpmiddelen hebbenvooral gebruikswaarde voor de overdrachtvan informatie tussen de beroepsopvoedersen ouders, tussen beroepsopvoeders onder-ling en tussen beroepsopvoeders en leiding-gevenden te structureren. Zodra het belangvan betrouwbare en valide informatie overhet functioneren van de jeugdigen groter

wordt, zullen ook de eisen toenemen dieaan hulpmiddelen gesteld worden. We zien dan ook dat educatieve programma’s voor specifieke doel-groepen een eigen kindvolgsysteemgebruiken. Met name CITO spant zich in

om belangrijke hulpmiddelen in volgsystemen ook wetenschappelijk

te onderbouwen.

In dit hoofdstuk worden eerst een aantal aandachtspunten gegeven voor het gebruikvan hulpmiddelen. Vervolgens zullen demeest voorkomende hulpmiddelen voor hetobserveren en registreren op een rij wordengezet. Tot slot worden een beperkt aantalbeschikbare kindvolgsystemen toegelicht.

3.2 Aandachtspunten voor het gebruik vanhulpmiddelen

Het hoofddoel voor het volgen van kinderenin de kindercentra is het ondersteunen vanhet pedagogisch-didactisch handelen. Halen de kinderen ook werkelijk de gewenste doelen? Er worden meestal geen‘leerdoelen’ opgelegd. Niettemin is de verwachting dat het verblijf in het kinder-centrum en de activiteiten die worden aan-geboden de ontwikkeling van de kinderenpositief beïnvloeden; dat naarmate het kindouder wordt, het kind op een hoger niveau inde groepen functioneert. De vaardighedennemen toe en in de omgang met elkaar enmet volwassenen kunnen hogere eisen worden gesteld. Worden deze verwachtingen voor een kind niet waar-gemaakt, dan valt het kind op. Het kindwordt besproken en met de ouders wordtoverleg gepleegd over te ondernemen acties.Een kindercentrum hanteert misschien geenopgelegde ‘leerlijn’, maar wel een ‘streef-curriculum’. Met de termen curriculum, pedagogische doelen, ontwikkelingslijn en leerlijn wordt hetzelfde bedoeld: een georganiseerd geheel van verwachteontwikkelingsresultaten, uitgelokt door hetkind te laten deelnemen aan geplande situaties en gebeurtenissen (Bagnato, 2000).Zijn deze doelen algemeen en abstract geformuleerd, dan zal ieder zich er in kunnenvinden. Wie heeft moeite met doelen als:rekening kunnen houden met elkaar, respectvoor verschillende culturen, zelfredzaam worden?

33 Het kiezen van een kindvolgsysteem

hoofdstuk 3

Hulpmiddelen voor observeren en registreren

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 33

Page 35: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

De problemen ontstaan meestal pas zodradeze doelen worden vertaald naar te observeren concreet gedrag voor 3-jarigen.Dit laatste gebeurt in een aantal observatie-systemen.In een professioneel pedagogischprogramma zullen de volgende elementenaanwezig moeten zijn:• Er wordt zoveel mogelijk vooraf

beoordeeld of het geboden programma bij de behoeften van het kind past.

• Men hanteert een ontwikkelingslijn met daarbij behorende gedragsdoelen.

• De gedragsdoelen zijn functioneel, dat wil zeggen passend bij een normaal verblijf in het kindercentrum.

• Het gedrag wordt geobserveerd in de natuurlijke spelsituaties.

• Er is een direct verband tussen de resultaten uit het observeren van kinderen enerzijds en het plannen van het pedagogisch handelen anderzijds. Gedragsdoelen en instructiedoelen sluiten op elkaar aan.

• De werkwijze voor het volgen van de ontwikkeling en het plannen van het handelen is gestructureerd. Een kindvolg-systeem kan deze structurering bieden.

• Er wordt - waar mogelijk - op tijd ingeschat of bij overplaatsing naar een ander programma dat programma ook zal aan-sluiten bij de behoeften van het kind op dat moment. Zo nodig wordt samen met de ouders/verzorgers gezocht naar een passend programma.

Er zijn verschillende kindvolgsystemenbeschikbaar. Met behulp van de volgendeaandachtspunten kunnen we de verschillen inkaart brengen:

1.Verschillende doelen en

gebruiksmogelijkheden

Is het verzamelen van informatie bedoeldvoor:• Het volgen van de ontwikkeling van

kinderen om sturing te geven aan het pedagogisch handelen?

• Het vastleggen van een globale indruk van het kind van de leidster, zodat hierover met de ouders kan worden gesproken?

• Het verstrekken van informatie over het functioneren van het kind in een voorschools programma, zodat de basisschool kan bepalen of het kind extra zorg nodig heeft?

• Het tijdig onderkennen of vaststellen van ontwikkelingsstoornissen?

2. Inhoud: verschillende soorten

informatie over het kind

Waar richt het observatiesysteem zich op?• Het vaststellen van de aanwezigheid van

vaardigheden en ontwikkelingsmijlpalen passend bij een zekere leeftijd?

• Het in beeld brengen van het niveau waarop het kind functioneert?

• Gaat het om geïsoleerde vaardigheden of om het totaalbeeld van een kind?

• Wordt er rekening gehouden met omgevingsfactoren die het gedrag van het kind in het kindercentrum of thuis kunnen beïnvloeden?

• Kan vooruitgang of terugval zichtbaar worden gemaakt?

• Wordt het kind vergeleken met andere kinderen of met zichzelf?

• Is de inhoud van het kindvolgsysteem gebonden aan een specifiek educatief programma, of kan het ook in andere centrumgebonden programma’s worden ingezet? (De inhoud van het observatie-systeem kan gebonden zijn aan een geplande volgorde van educatieve projecten voor een specifieke leeftijds-groep peuters die hieraan een jaar lang meedoen. Het zal moeilijk zijn dit systeem ongewijzigd in te zetten voor alle kinderen in een kinderdagverblijf met verticale groepen en een grote flexibiliteit van educatieve activiteiten.)

3.Vormgeving: de wijze waarop

de informatie wordt verzameld

• Maakt het observatiesysteem gebruik van open vragen en open ruimte, of gesloten vragen?

• Wordt eenmalig informatie verzameld? Op enkele vaste momenten? Of wordt verondersteld dat de beroepsopvoeder gebruik maakt van informatie uit dagelijkse observaties?

• Welke werkwijze is nodig om de informatie op tafel te krijgen? Kan worden volstaan met het vastleggen van geobser-veerd gedrag of een globaal beeld van het kind op een vragenlijst (observeren)? Zijn vraaggesprekken nodig om informatie over de beleving of het denken van het kind te achterhalen (interviews) of moet onderzocht worden hoe een kind in een specifieke situatie presteert (toets of test)?

• Moet de beroepsopvoeder voor het observeren van de kinderen iets bijzonders regelen?

• Hoeveel tijd vraagt de schriftelijke registratie van de organisatie?

4. Randvoorwaarden: wat is nodig om

het kindvolgsysteem goed te kunnen

gebruiken?

• Hebben de beroepskrachten een speciale opleiding of training nodig om met het observatie- en registratiesysteem te kunnen werken?

• Wat zijn de kosten voor de aanschaf, het uitvoeren en onderhouden van het beoogde kindvolgsysteem?

De eisen die gesteld worden aan het doel,de inhoud, de vormgeving, de werkwijze voorhet observeren, alsmede de randvoor-waarden die kunnen worden gerealiseerd,bepalen uiteindelijk hoe het kindvolgsysteemer uit zal komen te zien.

Hoe belangrijker de beslissing voor het kindis dat op basis van een kindvolgsysteemgenomen wordt, hoe hoger de eisen zullenzijn die aan het gebruik van materialen indeze volgsystemen gesteld moeten worden.Bagnato (2000) geeft een zestal standaardenvoor beoordelingssystemen:• Authenticiteit: wordt het oordeel over het

kind gebaseerd op het gedrag dat het kind in de gewone dagelijkse werkelijkheid laat zien?

• Convergentie: komt de informatie uit meerdere bronnen?

• Samenwerking: is er sprake van samen-werking en het uitwisselen van informatie tussen betrokkenen? Zijn in het bijzonder de ouders goed in dit proces betrokken?

34

hulpmiddelen voor observeren en registreren

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 34

Page 36: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

• Rechtvaardigheid: zal het oordeel voldoende gaan bijdragen aan bijzondere behoeften van het kind vanuit cultuur of ontwikkelingsaspecten? Of zal dit oordeel de verdere ontwikkeling van het kind alleen negatief beïnvloeden?

• Gevoeligheid: biedt het observatiesysteem voldoende aanknopingspunten voor aan-passing van het pedagogisch handelen en het vaststellen van veranderingen in het functioneren?

• Congruentie: is het beoordelingssysteem ook ontwikkeld en uitgeprobeerd bij de (doel)groep kinderen waarvoor het systeem zal worden gebruikt?

Deze standaarden gelden voor het beoor-delen van kinderen, onafhankelijk van de setting waarin dit oordeel plaatsvindt. Hij laateen werkwijze zien waarmee informatie uitdiverse bronnen kan worden samengebrachtom zo te komen tot een beter en betrouw-baarder beeldvorming van kinderen en daarmee tot een betere hulpverlening.Kindvolgsystemen, gebruikt in de sector kinderopvang, kunnen daar een belangrijkebijdrage aan leveren.

Wet Bescherming Persoonsgegevens

Een belangrijk deel van de informatie diewordt verzameld, betreft de ontwikkeling enhet gedrag van het kind. Deze informatie valtonder de Wet Bescherming Persoons-gegevens1. De organisatie zal in een privacy-reglement kunnen vastleggen:• welke persoonsinformatie over het kind en

het gezin wordt verzameld;• wat er met deze informatie gebeurt;• waar de informatie wordt bewaard;• wie hier toezicht op houdt en • wie er toegang heeft tot deze informatie.Wij gaan er van uit dat ouders altijd het rechthebben het kinddossier in het kindercentrumin te zien. In Friesland hebben de meeste

kinderopvangorganisaties er voor gekozenhet kinddossier na het verlaten van de kinder-opvang aan de ouders mee te geven.Organisaties die na die periode informatieover het kind opvragen, zullen zich dan tot de ouders moeten wenden. Basisscholennemen regelmatig contact op met de organisatie voor kinderopvang om informatieover een kind in te winnen. Indien deouders/verzorgers hiermee akkoord gaan,wordt deze informatie verstrekt. Er zijn ooksituaties waarin buiten de ouders om infor-matie wordt ingewonnen. Meestal is dan deveiligheid van het kind in het geding. Mits dedaartoe gangbare protocollen en de daaropvan toepassing zijn de wetgeving wordengevolgd, zal de organisatie voor kinderopvangdeze informatie kunnen verstrekken.Wanneer het kinddossier niet meer aanwezigis, kan de kinderopvangorganisatie geenbetrouwbare informatie geven. Om die redenworden tegenwoordig ook wel afschriftenvan kindgegevens gemaakt, die nog eenbeperkte tijd worden bewaard en daarna wor-den vernietigd.

Integraal kinddossier

Een laatste ontwikkeling is het voorstel vaneen aantal organisaties in Friesland omouders zelf bij de geboorte van hun kind een kindmap beschikbaar te stellen. Ouderskunnen hierin zelf verslagen en anderebelangrijke gegevens over hun kind bewaren.Deze kindmap kan door ouders als integraaldossier worden meegenomen bij bezoekenaan beroepsopvoeders en zorgverleners.Daarmee reiken ouders zelf de relevanteinformatie over hun kind aan en wordenbureaucratische en tijdrovende proceduresvoor het overdragen van informatie tusseninstellingen teruggebracht. De kinderopvangkan een afschrift van observatieformulierenen het resultaat van de kindbesprekingbeschikbaar stellen voor de kindmap. Daarnaast is voorgesteld dat breder gebruik

gemaakt kan worden van de Jeugd-gezondheidszorg. Deze organisatie zou, met toestemming van de ouders, een centraal archief kunnen (blijven) beherenwaar belangrijke ontwikkelingsgegevens vanjeugdigen van 0 tot 19 jaar worden bewaard,

die desgewenst, weer met toestemming vanouders, opvraagbaar zijn. Het doel van zo’nintegraal dossier is een voor ouders en kindlogisch doorgaande lijn te realiseren, zowel tussen organisaties die tegelijkertijdverschillende taken uitvoeren voor het gezin,als tussen organisaties die in de loop van detijd taken van elkaar overnemen.

3.3 Veel gebruikte hulpmiddelen in kindvolgsystemen

Een organisatie streeft er naar om de gewenste uitwisseling van informatie zodoelmatig mogelijk te laten verlopen. Daarom wordt gebruik gemaakt van gestructureerde vormen van informatie-overdracht. Standaardisering staat soms op gespannen voet met de individuele informatiebehoeften van opvoeders. Daarom wordt een evenwicht gezocht tussen het standaardiseren van voor de organisatie relevante informatie en het inspelen op de dagelijkse en spontanebehoeften rond uitwisseling van informatieover het kind. Deels blijkt deze informatieelkaar te overlappen, deels is zij aanvullenden verdiepend. Samen vormen zij een adequaat beeld van het functioneren van het kind in de opvangsituatie. In de praktijkzien we dat hoe groter de organisatie wordt, hoe meer de organisatie openstaat voor hetinvoeren van gestructureerde vragenlijstenvoor observatietaken.

Omdat de hulpmiddelen die in de kinder-opvang gebruikt worden vooral zijn bedoeldom beslissingen rondom het kind goed teonderbouwen, sluit het gebruik van hulp-middelen vaak aan bij de opvangfasen die inhet eerste hoofdstuk al zijn genoemd. De behoeften en ontwikkeling van kinderenkunnen zo vanaf het moment van aan-melding tot aan het afsluiten van de opvangworden gevolgd. Met name het raamwerkkindvolgsysteem dat in Friesland (1993) isbeschreven heeft deze ordening helder inbeeld gebracht.

35 Het kiezen van een kindvolgsysteem

1 Zie ook Sauerwein, mr. L.B.en

mr. J.J.Linnemann (2001), Handleiding voor

verwerkers van persoonsgegevens.

Ministerie van Justitie Den Haag.

Kijk ook op: www.minjust.nl.

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 35

Page 37: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

De volgende hulpmiddelen komen we in depraktijk veel tegen:• Intakeformulier.• Plaatsingsformulier en de plaatsings-

overeenkomst.• Lijst met specifieke zorgafspraken.• Groepslogboek.• Communicatieschrift ( als persoonlijk

groeiboek en communicatiemiddel tussen ouders en beroepsopvoeders).

• Checklists en instrumenten voor gerichte observatie. De hulpmiddelen zijn gericht op het kind, op de groep of op de leef-omgeving. Soms zijn er verzamelstaten beschikbaar om individuele gegevens te bundelen tot groepsgegevens.

• Persoonlijk geschreven observatie-verslagen.

• Vragenlijsten voor kind (8+) en voor ouders.

• Portfolio’s.• Videobeelden.• Foto’s.• Toetsen.• Overdrachtsformulieren.

Niet ieder centrum gebruikt al deze hulp-middelen. Men kiest de hulpmiddelen dienodig zijn om de informatievoorziening goedte structureren. Door de ontwikkelingen ophet gebied van gerichte observatiesystemenis het mogelijk dat de implementatie van een nieuw kindvolgsysteem een aantalbestaande hulpmiddelen voor registratie kanvervangen. Een aantal hulpmiddelen wordthieronder kort besproken.

Intakeformulier

De in het kennismakingsgesprek besprokeninformatie kan worden opgeschreven op een zogenaamd ‘intakeformulier’. Een intake-formulier is speciaal samengesteld voor hetverzamelen van algemene informatie, dienodig is voor het nemen van beslissingen tenbehoeve van de inschrijving van het kind.Het resultaat is de beslissing dat het kindplaatsbaar is volgens in hoofdlijnen gemaakteafspraken tussen kindercentrum en ouders(kind).

Blok 3.1: In kinderdagverblijf ‘de kuiken-

tjes’ geldt als toelatingscriterium dat het

kind geen bijzondere individuele zorg

nodig heeft. Koos en Tine willen hun

peuter met een allergie voor noten graag

hier laten opvangen. Daarvoor kan het

nodig zijn in onvoorziene situaties een

eenvoudige injectie met een prikpen te

geven. Groepsleidsters mogen dat alleen

na speciale scholing en onder toezicht van

een arts doen, mits zij hiertegen geen

bezwaar hebben. Deze groepsleidsters

zijn niet beschikbaar. Er is geen tijd om

een alternatieve oplossing te zoeken.

De plaatsing wordt voorlopig geweigerd.

Plaatsingsformulier/

plaatsingsovereenkomst

De informatie die nodig is voor het makenvan een goede match tussen kind en leef- of speelgroep kan worden verzameld op eenplaatsingsformulier. Dit formulier kan al bijaanmelding worden ingevuld. Als er sprake isvan een wachtlijst zal deze bij lange wacht-tijden moeten worden geactualiseerd. Ook als het kind wordt overgeplaatst zal inprincipe een plaatsingsformulier moeten worden ingevuld. Zodra het kind wordtgeplaatst sluit de organisatie een plaatsings-overeenkomst met de ouders. Deze plaat-singsovereenkomst bevat zowel de zakelijkeafspraken rond de dienstverlening, als aan-vullende individuele afspraken over de inhoudvan de opvang. Voor de opvang van kinderenmet een medische indicatie moet de informa-tie voldoen aan de vereisten van het protocol‘voorbehouden handelingen’. Het kan dannodig zijn aan de plaatsingsovereenkomsteen aanhangsel toe te voegen met specifie-ke voorwaarden. Als het kind daadwerkelijkgeplaatst is, komen afschriften van de inhou-delijke afspraken in het kinddossier.

Lijst met specifieke zorgafspraken

In de plaatsingsfase wordt een lijst met specifieke zorgafspraken gemaakt. In dezelijst worden alle van het pedagogisch beleids-en werkplan afwijkende afspraken vermeld,alsmede bijzonderheden met betrekking totde opvoeding van het kind. Bij een baby kanhet gaan om algemene afspraken met

betrekking tot het slaap- en voedingspatroon.Bij een ouder kind op de BSO over het zichzelfstandig buiten het centrum mogen bege-ven. Deze lijst kan voorin het communicatie-schrift worden geplakt. In ieder geval komteen exemplaar in het kinddossier, zodat deorganisatie altijd kan terugvinden wat tussenouders en kindercentrum is afgesproken.

Blok 3.2: Het beleid schrijft voor dat

de kinderen het terrein van het kinder-

centrum niet zonder begeleiding mogen

verlaten. Marie, 8 jaar, heeft op donderdag

om 16.30 uur muziekles. Afgesproken

wordt dat Marie dan zelfstandig naar het

muziekcentrum en vandaar uit naar huis

mag gaan.

Logboek (groepsgebeuren)

De ouders kunnen met behulp van het log-boek een indruk krijgen van de sfeer en degebeurtenissen in de leefgroep. Zij kunnendaardoor thuis beter op ervaringen van hunkind inspelen. Het logboek kan bijvoorbeeldbestaan uit een ringband, waarin de dag-indeling en de groepsactiviteiten zijn beschre-ven. Informatie over gebeurtenissen in degroep, zoals verjaardagen en uitjes kunnen indit (groeps--)logboek worden opgenomen.

Blok 3.3: BSO ‘De Bromtol’ houdt op de

groep een logboek bij. De linker bladzijden

worden gebruikt voor informatie over

de dagindeling, het gebruik van de

activiteitenruimten en geplande groeps-

activiteiten. De rechterbladzijde worden

opengelaten voor aantekeningen over

bijzondere belevingen, foto’s van

gebeurtenissen in de groep, of werk-

stukjes van de kinderen. Voorin het log-

boek zijn de groepsregels geplakt.

Achterin het logboek is het klachten-

reglement in eenvoudige taal opgenomen.

Het logboek biedt ook een samenvatting

van het privacyreglement.

Documentatie rond feesten en andere

bijzondere gebeurtenissen vinden de

ouders leuk om samen met hun kinderen

in te kijken. Niet alle ouders komen regel-

matig op de bso. Daarom wordt over-

36

hulpmiddelen voor observeren en registreren

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 36

Page 38: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

wogen het logboek te vervangen door een

nieuwsbrief voor ouders. Het kan voor de

jeugdige BSO-bezoekers een uitdaging en

leuke bezigheid zijn deze nieuwsbrief zelf

samen te stellen.

Communicatieschrift

Het communicatieschrift heeft vooral betekenis als persoonlijk groeiboek en communicatiemiddel tussen ouders enberoepsopvoeders in de dagopvang.Daarnaast worden communicatieschriftjesvaak gebruikt bij plaatsing van een kind meteen handicap, als er meerdere hulpverlenersbetrokken zijn bij de zorg rondom het kind.Het ‘schriftje’ kan in deze situaties een zeerbelangrijke rol spelen bij het uitwisselen vaninformatie. In de babytijd kan een dagelijkseuitwisseling over allerlei praktische zaken deopvoeders ondersteunen bij de verzorging.Veel ouders vinden het bovendien jammerstukjes van de ontwikkeling te missen, doordat zij door het werk vaak afwezig zijn.Bijvoorbeeld, als achteraf blijkt dat de dreumes in de opvangsituatie al twee maanden zelfstandig uit de beker drinkt, terwijl het thuis nog de fles krijgt. Ouders zullen het prettig vinden deze mijlpalen met de beroepsopvoeders te delen. Het communicatieschrift kan worden gezienals een persoonlijk groeiboek voor alle kinderen van 0 tot en met 12 jaar. Daarmeeis het later, voor de inmiddels grote kinderen,een leuk stukje documentatie van de wijzewaarop zij zich ontwikkelden. Omdat de hierin geschreven verhalen engebeurtenissen niet zijn gestandaardiseerd,omdat het een overzicht biedt van anek-dotische gebeurtenissen en bijzonderheden,maar ook van ‘gewoon’ dagelijkse dingen,biedt het schriftje een waardevolle aanvullingop het gebruik van observatielijsten.

Het communicatieschrift moet geen keurslijfworden waarin ouders en beroepsopvoedersverplicht schrijven. Als communicatievormmoet het ouders en beroepsopvoeders op de hoogte houden van zaken die voor dedagelijkse opvang van het kind van belangzijn. Een beroepsopvoeder of ouder kan het schriftje dus ook gebruiken om een

belangrijke vraag over het kind te stellen.Enkele voorbeelden: • ‘Petra zei vandaag voor het eerst Annie

tegen mij.’• ‘Peter dronk vandaag uit een tuimelbeker.’• ‘We hebben wel een half uur aan tafel

gezeten, maar het huiswerk van Marian lukte vandaag niet.’

Voor in het schrift kunnen de specifieke individuele zorgafspraken worden geplakt.Daarmee worden de dienstdoende beroeps-opvoeders hier weer even aan herinnerd,zonder dat het nodig is de kinddossiers er bijte halen. Ook kan op deze plek een lijstjemet aandachtspunten worden gegeven vanuit het pedagogisch beleid van het kinder-centrum/de gastouder, zodat de ouders op dehoogte zijn van wat de beroepsopvoedersbelangrijk vinden. Het belangrijkst zijn dealgemene groepsregels, bijvoorbeeld: • ‘In de groepsruimte dragen alle kinderen

pantoffels of gymschoenen. De schoenen worden in de persoonlijke kastjes in de gang geplaatst.’

• ‘Wij vinden het belangrijk dat alle kinderen kunnen genieten van een traktatie. Wij willen graag rekening houden met speciale wensen van de ouders en met beperkingen van de kinderen in onze groep. Over de keuze van de traktatie voor de verjaardagen van kinderen willen wij daarom vooraf met de ouders afspraken maken.’

Deze regels kunnen door de organisatie worden vertaald in de thuistaal van het kind,zodat misverstanden zoveel mogelijk voor-komen kunnen worden. Ter verduidelijkingkan ook worden gewerkt met pictogrammen.Pictogrammen zijn kleine betekenisvolleplaatjes waarmee een boodschap wordt over-gebracht. Een plaatje van een toffee met eenkruis erdoor kan gebruikt worden om teonderstrepen dat snoepgoed in het kinder-centrum niet welkom is. Met het gebruik van bestaande pictogrammen moet menrekening houden met copyright. Het gebruik van met software meegeleverdepictogrammen is meestal toegestaan voor eigen gebruik. Wilt u geen risico op problemen lopen, dan kunt u zelf een

tekening bedenken. Vaak is er ook wel eencreatieve ouder te vinden, die bereid is meete helpen om de benodigde illustraties televeren.

Hulpmiddelen voor gestructureerde obser-

vatie en registratie

Hulpmiddelen voor gestructureerde observatie en registratie vormen het hart vaneducatieve voorschoolse programma’s. Voor het structureren van de observatie over het functioneren en ontwikkelen vankinderen worden checklists en observatie-formulieren gebruikt. Een goed vergelijkendoverzicht van observatie-instrumenten wordtgeboden door Veen en Kraan (2001). In de bij-lagen wordt een overzicht van een beperktaantal observatielijsten besproken. Demeeste formulieren die momenteel in deorganisaties voor kinderopvang gebruikt worden zijn echter in de praktijk ontstaan.Vaak zijn daarvoor door stafmedewerkersherkenbare aandachtspunten uit literatuur ofandere lijsten bij elkaar gezet. Het formuliermoet voldoen aan de doelen die de betreffende organisatie met het verzamelenvan informatie beoogt. Om die reden moet ieder bestaand formulier uit andereorganisaties in principe getoetst worden op doelmatigheid voor de eigen organisatie.Het implementeren van een prachtig gedocumenteerde wetenschappelijke methode kan tot gevolg hebben dat de aansluiting met de visie op samenwerkingmet ouders van de organisatie ontbreekt. Of de aansluiting met informatie die nodig isom het vastgestelde pedagogisch beleid teevalueren wordt gemist. Met de methodewordt niet voldoende informatie verzameld.Als oplossing kunnen allerlei observatie-activiteiten aan de methode worden toe-gevoegd. Een op zichzelf doelmatige methode vraagt dan toch extra tijd in de uitvoering.

De periode 1993 - 2001 laat een ontwikkelingzien wat betreft het gebruik van observatie-lijsten. De weerstand tegen het gebruikervan is duidelijk afgenomen. Als positieveervaring wordt vanuit de peuterspeelzalengemeld dat de beroepsopvoeders juist door

37 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 37

Page 39: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

het gebruik van observatielijsten zich meerbewust worden van het gedrag van de peuters. Een spanningsveld en weerstandkunnen bij leidsters ontstaan als zij denkendat zij met behulp van observatielijsten kinderen moeten gaan screenen of beoor-delen. Tegelijkertijd vragen zij echter ook om observatielijsten waarmee zij voor hunzorgenkinderen op eenvoudige wijze kunnenaflezen wat er aan de hand is. Het liefst werken ze met een lijst die een score op hetinstrument oplevert, waarmee zij tijdig en opbetrouwbare wijze kinderen in beeld brengenwaarbij de ontwikkeling niet naar wens verloopt. De peutervragenlijst van CITO zoudeze oplossing kunnen bieden. Leidsters zullen zich dan moeten afvragen wat zij vervolgens met de score concreet voor hetkind kunnen gaan doen. Weten zij dan ookwat er precies niet goed gaat? Hoe kunnenzij daar in de groep op inspelen? Of moet het kind worden verwezen? Het gevaarbestaat dat het oordeel van de organisatiegeheel gaat steunen op de score van eenobservatie-instrument, los van andere informatie uit de context in de opvang-situatie.

Bij een aantal educatieve stimulerings-programma’s voor kindercentra zijn hulp-middelen ontwikkeld om het functionerenvan de kinderen in relatie tot het pedagogischhandelen in beeld te brengen. Voorbeeldendaarvan zijn Piramide, Kaleidoscoop,Startblokken en Ze laten het je zien, ze latenhet je horen. Daarnaast heeft het NIZW hetInstrument Welbevinden ontwikkeld. Vanuit een specifieke visie op het welbevinden van kinderen, opgevangenin groepsverband, worden de kinderen geobserveerd en beoordeeld. Al deze hulp-middelen bieden aanknopingspunten voorhet handelen op de groep.Structurerende hulpmiddelen kunnenberoepsopvoeders ook ondersteunen in deafstemming die zij met ouders hebben overhet functioneren van het kind. Voorbeeld hier-van zijn de Observatielijsten van Swets-Gronert en de KIPPPI-methode vanKousemaker.

Gerichte screening van de ontwikkeling bijkinderen vinden wij echter de taak van dejeugdgezondheidszorg. Voorbeelden vanscreeningslijsten zijn de Van Wiechenlijst, de VSPS, de CBCL en de CHAT (Autisme).Het is goed mogelijk dat de jeugdgezond-heidszorg, hulpverleners en de kinderopvangin de toekomst meer gaan samenwerken omproblemen tijdig te onderkennen en hulp zolicht mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis op gang te helpen. Die samenwerking zoukunnen gaan inhouden dat de beroeps-opvoeders in de kinderopvangorganisatie ook geschoold worden in het gebruik vanbepaalde screeningsinstrumenten.Vooralsnog beschouwen wij dit niet tot de basistaken van kindercentra.

Problemen rond het kind in de opvangsituatiekunnen hun oorzaak vinden in het kind, maarevengoed worden beïnvloed door factoren inde opvangsituatie zelf. Op dit moment gaanwe er van uit dat signalering het logischegevolg is van het nauwgezet observeren vangeplaatste kinderen in de opvangsituatie. De meeste observatie-instrumenten zijnvooral kindgericht en voorzien onvoldoende ineen goede evaluatie van alle relevante factoren voor het functioneren van het kind inde leefgroep. De bevindingen uit deze lijstenzullen dan ook altijd door de groeps-opvoeders zelf in een breder kader moetenworden geplaatst. Daarvoor is een kind-bespreking in teamverband van groot belang.Maar ook een goede samenwerking met deouders is nodig om een betrouwbaar beeldvan het kind te vormen. Het zal duidelijk zijndat er een grote verantwoordelijkheid ligt bijde beroepsopvoeder zelf. We kunnen vanhen geen grotere verantwoordelijkheid vra-gen dan gezien kennisniveau en ervaringgeboden kan worden. De zwaarte van detaak legitimeert een goede ondersteuningvan de beroepskrachten vanuit een deskundige inhoudelijke werkbegeleiding en vanuit de hulpverlening. Geen enkele signalerings- of screeningsmethode, hoe goed het hulpmiddel ook in elkaar zit,zal deze randvoorwaarden overbodig maken.

Observatieverslagen

Tot op dit moment is dit de meest voor-komende wijze van verslaggeving over hetkind in de Friese centra voor dagopvang. De inhoud is vaak wel geordend naar aandachtsgebieden, maar varieert erg per kind. Niet altijd zullen de vooraf geformuleerde aandachtspunten in check-lijstjes ervoor zorgen dat de relevante informatie ook daadwerkelijk is terug te vinden in de rapportage, in eencommunicatieschrift en logboek. Nazoekenvan informatie kost vaak meer tijd danopnieuw even gericht observeren aan dehand van een checklijstje. Op dit momentgeven wij er de voorkeur aan de voor deorganisatie relevante informatie met behulpvan gestructureerde vragen- of observatie-lijsten te verzamelen. Specifieke en leukeinformatie over het kind kan aanvullend daarop worden uitgewisseld.Het kan daarnaast gebeuren dat ouders en/of de groepsopvoeders vragen hebbenmet betrekking tot de opvoeding en/of ontwikkeling van het kind. Dit kan een redenzijn om aanvullende observaties uit te voerenen hierover te rapporteren. Voor deze aan-vullende observaties kan - met medewetenvan de ouders - eventueel ook externe hulpworden ingeschakeld. Een afschrift van hetresultaat van deze observatie komt in iedergeval in het kinddossier. Ook ouders krijgeneen afschrift.

Overdrachtsformulieren

Overdracht van informatie speelt vooral inorganisaties waar meer beroepsopvoederselkaar afwisselen. Er kunnen 4 of 5 beroeps-opvoeders op een leefgroep rouleren. Geziende wisselingen van diensten is het in depraktijk de gewoonte om bijzonderhedenover de kinderen in een overdrachtsschrift of – map aan elkaar door te geven. Wij adviseren de overdracht zoveel mogelijkook mondeling te doen en hier bewust eventijd voor te nemen. Communicatieschriftjesen het logboek (of notities daarin) hebbenvoor de overdracht ook informatieve waardeen kunnen op het overdrachtsformulier worden genoteerd. Bij het nemen van

38

hulpmiddelen voor observeren en registreren

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 38

Page 40: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

beslissingen over registratie en rapportagemoet goed gepland worden welke informatiewaar wordt vastgelegd. Ook is het belangrijkafspraken te maken over wie, welke informatie, wanneer dient door te nemen.Het dubbel registreren van dezelfde soortinformatie moet uit oogpunt van doelmatig-heid zoveel mogelijk worden voorkomen.Overdrachtsrapportage moet aanvullend zijn.Dat betekent dat ook kort kan worden verwezen naar belangrijke informatie in een communicatieschrift of in het logboek.

Verzamelstaten en overzichtlijsten

Belangrijke opvanggegevens van individuelekinderen moeten per leefgroep wordengebundeld en geëvalueerd. Op basis van debevindingen kan het werkplan worden aan-gepast. De evaluatie dient in kinderdag-verblijven en -voorzieningen voor buiten-

schoolse opvangminstens

eenmaalper jaar

plaats

te vinden. Doel is na te gaan of de werkwijzein de leefgroep nog goed aansluit bij degeplaatste kinderen. Bovendien moet opbasis van de informatie uit de leefgroepen of van de locaties worden beoordeeld of deorganisatie nog wel die opvangkwaliteitlevert, die zij beoogt te leveren. De informatie per leefgroep en gastgezinmoet daartoe ook inzichtelijk gemaakt worden voor evaluatie op organisatieniveau. Het Instrument Welbevinden van het NIZWbiedt een samenhangende systematiek vanhulpmiddelen voor de hele organisatie. Het volgsysteem van het CITO biedt naastoverzichten per kind, ook overzichten pergroep. De kindvolgsystemen van KOST enPortage bieden eveneens overzichts- en planningslijsten.

Portfolio’s, videobeelden en foto’s

Een portfolio is een map waarin gedurendeeen bepaalde periode doelgericht productenvan een kind worden bewaard. Door bijvoor-beeld tekeningen, voorzien van datum entoelichting, over een langere periode te bewaren is vooruitgang te zien in de ontwikkeling van het tekenen. In de mapkunnen ook foto’s worden bewaard vanbelangrijke gebeurtenissen waarbij het kindbetrokken was. Omvangrijkere producten ofproducten die niet snel worden bewaard,zoals bijvoorbeeld een olifant van boetseer-klei, kunnen op foto worden vastgelegd en inhet portfolio worden opgenomen. Specifiekesituaties die zijn opgenomen op video kun-

nen een goed beeld geven van de manierwaarop het kind functioneert in de groep.Producten van kinderen, foto’s en video-

beelden spreken voor zichzelf. Zij documenteren het beeld dat leid-sters van het kind hebben. De tekening verandert niet, ook al

wordt deze door een andere leidstergetoond. Het zijn objectieve informatie-bronnen. Een kind met een slechtemotoriek zal anders tekenen dan eenkind met een goede motoriek. Deze bronnen dienen aangevuld te

worden met andere informatie uit de contextvan het product. Het zijn momentopnames ineen specifieke situatie. Er kan van alles aanhet product mis zijn, omdat het kind absoluutniet gemotiveerd was voor de opdracht. Op basis van het product alleen is geen compleet beeld van de ontwikkeling van kinderen te vormen. Oudere kinderen kunnen zelf een belangrijke bijdrage leverenaan het samenstellen van het portfolio. Het kind kan zelf kiezen welke productendaarin worden opgeborgen, zodat hij kanlaten zien hoe hij zijn tijd in de bso heeftdoorgebracht en wat hij er heeft geleerd.

Toetsen en testen

Soms hebben we meer gerichte informatienodig om te weten hoe het kind zich ontwikkelt. We willen de prestaties of vaardigheden van het kind kunnen vergelijken met andere kinderen. In dat geval zullen we het kind kunnen ‘testen’ of‘toetsen’. We geven het kind een opdrachtdie het in een bepaalde situatie volgens vasteregels moet afwerken. De prestaties van hetkind worden op dezelfde manier beoordeeldals die van andere kinderen die dezelfdeopdrachten uitvoeren. De prestaties kunnenworden vergeleken met een vaardigheids-schaal. Vaak zijn normen beschikbaar zodatwe de prestaties van een kind kunnen verge-lijken met een normgroep. We noemen datstandaardisatie. Testen worden ontwikkeld voor een specifieke doelgroep. Een test ontwikkeldvoor gewone kinderen houdt niet vanzelf-sprekend rekening met bijzondere ken-merken, zoals anderstaligheid, andere ervaringen met de wereld door het opgroeienin een andere cultuur, of beperkte waar-neming door een sensorische handicap. Het vergelijken van de prestaties van zo’nkind met de ‘normgroep’ levert dan geengoed beeld op van de mogelijkheden van dat kind. Er zijn goede redenen om terug-houdend te zijn met het inzetten van testenvoor het beoordelen van de ontwikkeling vanjonge kinderen.

39 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 39

Page 41: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Een toets kan een functie hebben om devooruitgang van vaardigheden bij een kindzichtbaar te maken. Of om te controleren ofhet eigen oordeel van de peuterleidster klopt.Ook kan een toets worden gebruikt om tebeoordelen of een kind extra aandacht nodigheeft voor het verwerven van specifiekevaardigheden. Om die redenen wordt in hetonderwijs veel gebruik gemaakt van toetsen.Voor de voorschoolse periode heeft CITO driepeutertoetsen ontwikkeld: taal, ordenen enruimte. Deze toetsen zijn geschikt voor peu-ters in de leeftijd van 3.0 tot en met 4.2 jaar.

3.4 Enkele methoden voorhet volgen van kinderen

In deze paragraaf zullen een beperkt aantalbeschikbare kindvolgsystemen worden toe-gelicht.

3.4.1 Raamwerk kindvolgsysteemFriesland

Het raamwerk kindvolgsysteem Friesland(1993) biedt een werkmodel voor het systematisch verzamelen en evalueren van informatie over het functioneren van kinderen in kindercentra. Dit in nauwesamenwerking met ouders. Per opvangfaseis aangegeven welke informatie belangrijk is en zijn richtlijnen gegeven voor het verzamelen van informatie en afstemmenmet ouders. Ieder hulpmiddel legt het accentop een andere inhoud. In figuur 3.1 wordteen schematisch overzicht gegeven vanmogelijkheden om hulpmiddelen te gebruiken in de verschillende opvangfasen.

Figuur 3.1 Relatie opvangfase en

registratie van kindgegevens

40

Opvangfase Inhoud te verzamelen Soort hulpmiddel Toepassing van het

informatie hulpmiddel

Aanmelding / - Feitelijke informatie Intakeformulier Bij aanmelding

kennismaking over kind en gezin

- Opvoedingswensen

- Behoeften kind

Plaatsing - Wat heeft dit kind Plaatsingsformulier Bij plaatsing

nodig?

- Wat kan de leefgroep/ Plaatsingsovereenkomst,

het gastgezin bieden? inclusief aanvulling met

- Wat zijn de individuele zorgafspraken

(on)mogelijkheden (zie ook protocol

van de betrokken voorbehouden

opvoeders? handelingen)

- Zorgafspraken

Wenperiode - Hebben betrokkenen Communicatieschrift met Dagelijks bij baby’s

zich aan de nieuwe daarin opgenomen

situatie kunnen de individuele

aanpassen ? zorgafspraken

- Is er een optimale

samenwerkingsrelatie Logboek De groepsactiviteiten

ontstaan tussen de

opvoeders?

- Lijkt het kind tevreden Hulpmiddel observatie Na 2 à 3 maanden

en functioneert het goed

in de groep ?

Opvang - Te melden Communicatieschrift; Dagelijks, later bij

bijzonderheden tenminste voor kinderen leuke gebeurtenis en

- Tevredenheid kind tot en met 18 maanden bijzonderheden

- Functioneren kind

in de groep/ Aan te vullen met Groepsactiviteiten,

in het gastgezin Logboek bijzonderheden

- Wat heeft het kind Hulpmiddel systematische op de leefgroep

nodig? observatie ontwikkeling,

- Wat wensen de ouders? bijvoorbeeld: Ter voorbereiding

- KOST-observatielijsten op kindbespreking

- lijsten Swets-Gronert en oudergesprek;

- KIPPPI-instrument ca. 2 x per jaar

- KIJK! Peuters

- Observatielijsten

PeuterVolgSysteem

Friesland

- Instrument Welbevinden

(NIZW)

Afscheid - Mate van tevredenheid Checklist oudergesprek Periode na laatste

over de geboden opvang kindbespreking met

- Gewenste begeleiding ouders tot en met

bij de overgang naar laatste opvangdag

de nieuwe situatie in situatie

hulpmiddelen voor observeren en registreren

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 40

Page 42: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

3.4.2 KOR: KindObservatie en Registratie

Kaleidoscoop is een educatief programmavoor risicokinderen van 21/2 tot 6 jaar. Het programma komt oorspronkelijk uit deVerenigde Staten, waar het bekend is onderde naam High Scope. Observatie is eenbelangrijk onderdeel van dit programma. Het kind wordt tijdens het dagelijkse spel geobserveerd. Daarvan worden aan-tekeningen gemaakt op een notitieblok of op ‘geeltjes’. Deze aantekeningen kunnenworden verwerkt in de KOR, het KindObservatie Registratie systeem. Het beoordelingssysteem is een gebruiks-vriendelijk boekje waarin de observaties van de leidsters per kind kunnen wordengeregistreerd. Ieder kind heeft een eigenKOR-boekje. Er worden zes brede ontwikkelingsgebieden onderscheiden; elk bestaande uit een aantal items. Deze items zijn onderverdeeld in gedrag opvijf niveaus: 1 is het laagste en 5 het hoogsteniveau. Bovendien is veel ruimte opengelatenvoor het toevoegen van opmerkingen of toe-lichtingen door de leidsters. Bovendien is ereen overzichtslijst. Deze wordt enkele kerenper jaar ingevuld. Door regelmatig met hetboekje te werken hebben leidsters zicht opwaar de kinderen mee bezig zijn en wat hunniveau is. Naast het KOR-boekje kan wordengewerkt met een portfolio. Het KOR-systeemis duidelijk verbonden met het programmavan Kaleidoscoop. Dat wil echter niet zeggendat het in andere kindercentra niet te gebruiken is. Vooraf moet worden nagegaanof de veronderstelde ‘sleutelervaringen’ in het programma aanwezig zijn.

Figuur 3.2 Voorbeeldpagina KOR

3.4.3 Het CITOPeutervolgsysteem

Het CITO Peutervolgsysteem bestaat uit eenpeuterobservatielijst en een drietal toetsen:taal, ordenen en ruimte.De peuterobservatielijst biedt een globaalbeeld van het functioneren in de groep via deonderdelen: zelfredzaamheid, zelfregeling,weerbaarheid, creativiteit, spelen, werken,welbevinden, relatie met anderen en motoriek. Het bedoelde gedrag wordt in duidelijke taal ondubbelzinnig beschreven.Het gedrag is aanwezig, of niet aanwezig.Indien dat onduidelijk is kan een 2 wordeningevuld. Alle items krijgen een waarde. De punten worden opgeteld tot een totalescore. Alle onderdelen van het gedrag tellendus even zwaar. De score kan worden vergeleken met een normscore. Via dezescore krijgt de leidster een indruk van hetniveau van functioneren binnen een bepaaldeleeftijdsgroep.

Voor het afnemen van de toetsen dient deleidster of tutor het kind apart te nemen.Conform instructies behorende bij de toetsenmoeten de opdrachten worden afgewerkt enworden de reacties van het kind genoteerd.De resultaten van de kinderen worden ook hier vergeleken met een normscore. Op basis hiervan wordt het kind ingedeeld in een A- tot en met E-niveau.De toetsen zijn bedoeld om ieder half jaar vast te stellen welke peuters (nog) extra

Figuur 3.3 Peuterobservatielijst

aandacht nodig hebben. Extra aandacht dientte worden gegeven zowel aan kinderen dieop erg hoog niveau functioneren als aan kinderen die op laag niveau functioneren.Het peutervolgsysteem van CITO is niet programmagebonden. Dat betekent dat het in principe in ieder kindercentrum kanworden ingezet.

3.4.4 Volgen in hetPiramideprogramma

Het CITO-volgsysteem wordt gebruikt in heteducatieve programma Piramide. Piramide isevenals Kaleidoscoop een programma dat isontwikkeld voor kinderen in risicosituaties.Specifieker: voor kinderen met het risico oponderwijsachterstand. Door de wijze waaropPiramide het peutervolgsysteem van CITOpresenteert, ontstaat te gemakkelijk deindruk dat het observeren in het Piramide-programma alleen hiermee gebeurt. Wie zichmeer verdiept in het Piramideprogramma enhet materiaal bestudeert weet snel beter.Het volgsysteem van Piramide maakt gebruikvan drie strategieën met bijbehorende hulp-middelen. De drie strategieën vullen elkaaraan en hebben als resultaat een betrouwbaarbeeld van het functioneren van de kinderenin de groep, alsmede de wijze waarop hetkind reageert op het onderwijsaanbod.Piramide is een programma voor voor- envroegschoolse educatie. Het programmaloopt door tot groep 3. Daardoor zal de peuter bij de overgang van de voorschoolsenaar de vroegschoolse periode inhoudelijkniet voor grote onverwachte uitdagingenkomen te staan. De ontwikkelingslijn kanvloeiend doorlopen. Het volgsysteem volgtdeze ontwikkeling nauwlettend.

Het Piramideprogramma biedt een grote hoeveelheid materiaal, zowel gericht op de

41

Weerbaarheid

10 Het kind laat niet over zich Het kind laat over zich

heen lopen heen lopen

11 Het kind weert zich in de Het kind weert zich niet in de

grote groep grote groep

12 Het kind gaat goed om met Het kind gaat niet goed om met

tegenslag of frustratie tegenslag of frustratie

3 2 1

3 2 1

3 2 1

Contact met andere kinderen eerste tweede derde vierdekeer keer keer keer

1 Kind speelt nog met andere kinderen ............ ............ ............ ............

2 Kind reageert wanneer andere kinderen het initiatief nemen ............ ............ ............ ............

3 Kind neemt initiatief tot interactie met andere kinderen ............ ............ ............ ............

4 Kind houdt interacties met andere kinderen gaande ............ ............ ............ ............

5 Kind voert moeilijke plannen met andere kinderen uit ............ ............ ............ ............(verdeelt taken, volgt regels op)

Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 41

Page 43: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

didactische vormgeving als op het implementeren van het programma.Het volgsysteem is verwerkt in de implementatieboeken.Een voordeel is dat de hulpmiddelen in de context van hun doel en gebruikswaarde worden besproken. Het nadeel is dat er geengebruiksvriendelijk overzicht worden geboden van de totale volg-systematiek waar in het Piramideprogramma gebruik van kan wordengemaakt. We volstaan hier met samenvatting en een kort schema-tisch overzicht van de in Piramide gebruikte hulpmiddelen. Voorvolledige informatie hierover verwijzen wij naar de implementatie-boeken voor Piramide die door CITO worden uitgegeven.

De dagelijkse observatie

Doel van het dagelijks observeren is het in de gaten houden van heteducatieve proces. Dagelijks wordt het spel geobserveerd. Moet eriets nauwkeurig worden geobserveerd dan wordt geadviseerd om de observatielijsten en controlelijsten te gebruiken. Gaat er iets nietgoed, dan kan de groepsopvoeder direct ingrijpen. Er zijn diversehulpmiddelen beschikbaar. Voordat deze worden ingezet moet worden afgewogen of het gebruik hiervan effectief is.

Figuur 3.4 Overzicht van gebruikte hulpmiddelen voor de

dagelijkse observatie

Lange-termijn evaluatie

Doel is op regelmatige tijden bewust stil te staan bij het verloop vande ontwikkeling. Met deze strategie wordt het eigen oordeel gelegdnaast een vragenlijst of toets. Hiervoor wordt in de voorschoolse periode het CITO-peutervolgsysteem gebruikt. Het volledige pakket aan hulpmiddelen voor de lange-termijn evaluatiein de voorschoolse periode ziet er als volgt uit:

Figuur 3.5 Hulpmiddelen voor de lange-termijn evaluatie

De diagnostische evaluatie

Doel is vast te stellen waar problemen zitten om een effectief hulp-programma op te zetten. Aanleiding kan zijn de resultaten uit de afname van de peutertoetsen, maar ook het tussentijds signalerenvan problemen. Het overzicht van gebruikte hulpmiddelen in dezefase ziet er voor peuters als volgt uit:

Figuur 3.6 Hulpmiddelen voor de diagnostische evaluatie

hulpmiddelen voor observeren en registreren

Hulpmiddelen Bijzonderheden

Observatie Geheugen Opvallend gedrag

Pen en papier beoordelen

(of ‘geeltjes’) Vier hoekstenen

Observatielijst spel Rijkdom, verrijking

en leren spelen

Observatielijst Stappen groeps-

projecten exploratie

Observatielijst Betrokkenheid

betrokkenheid groepsexploratie

Observatielijst Gedrag tutor

tutorvaardigheden

Individueel Keuze en vaardig-

leerlingoverzicht heden spelen en werken

Portfolio ‘Werkjes’ Vrije/gerichte

opdrachten kinderen

Videobeelden / foto’s Van situaties in de groep

Registratie Inventarisatielijst Overzicht

Ontwikkelings- ontwikkelingsmateriaal

materiaal

Controlelijst rituelen Afspraken rituelen

en regels en regels

Registratieformulier Notatie project-

projecten activiteiten

Registratieformulier Notatie cursorische

activiteiten

Overzicht cursorische Keuze en vaardig-

activiteiten heden kinderen

Evaluatie Evaluatie projecten Evaluatie inhoud

projecten

Hulpmiddelen Bijzonderheden

Observatie Peutervolgsysteem: Zelfredzaamheid,

peuterobservatielijst zelfregeling,

weerbaarheid,

welbevinden,

relatie met anderen,

motoriek, creativiteit,

spelen en werken

Observatielijst Grove motoriek,

Motorische teken- en

ontwikkeling schrijfmotoriek

Portfolio Overdrachtformulier Achtergrond-

peuterspeelzaal informatie,

- school vaardigheden

en gedrag

Ouderrapport Informatie kind

voor ouders

Toetsing Peutervolgsysteem: Taal, Ordenen en

toetsen Ruimte

Evaluatie Piramide Implementatie Evaluatie inhoud

Assessment onderwijs

Hulpmiddelen Bijzonderheden

Observatie Observatieformulier Keuze en vaardigheden

spelen en werken Vrije en gerichte

opdrachten kinderen

Portfolio ‘Werkjes’ Van situaties in de groep

Videobeelden/ foto’s

Overzicht cursorische Keuze en vaardigheden

activiteiten kinderen

42

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 42

Page 44: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

De volgsystematiek in Piramide is programmagebonden. Het is voorstelbaar dat een aantal hulpmiddelen ongewijzigd ook voor andere programma’s in kindercentrate gebruiken zijn. Dat zal per hulpmiddelbekeken moeten worden.

3.4.5 KIJK! Peuters

KIJK! Peuters is een kindvolgsysteem voorde voorschoolse fase. De methode biedt eenzeer gebruiksvriendelijke en volledige werk-en informatiemap. Met de aanschaf van demap heeft het kindercentrum het recht hetmateriaal voor intern gebruik te vermenig-vuldigen. Er komen dus geen extra kostenvoor de aanschaf van observatielijsten meerbij. De methode is ontwikkeld door hetRegionaal Pedagogisch Centrum Zeeland

(RPCZ). In de map vindt de lezer zowel informatie over de achtergrond van demethode, als een toelichting op en verantwoording van de werkwijze. Een en ander is in zeer toegankelijk taalgebruik verwoord.

Het bijzondere van het volgsysteem KIJK!Peuters is dat het procesvariabelen, de ontwikkelingslijn, risicofactoren en richt-lijnen voor het handelen combineert in een eenvoudige en tegelijkertijd compacteobservatiemethodiek. Het ‘leer’proces van de peuters wordt zichtbaar door te kijkennaar de betrokkenheid van het kind terwijlhet speelt en meedoet aan activiteiten.Factoren die de ontwikkeling kunnen belemmeren worden in observeerbaar risico-gedrag en in de aanwezigheid van te observeren basiskenmerken van kinderen

beschreven. Deze kunnen op daarvoor ontwikkelde formulieren worden genoteerd.De totale ontwikkeling van kinderen wordtverdeeld in een aantal domeinen. Per domein worden een zestal niveaus voor het functioneren gegeven. Deze niveaus corresponderen met de ontwikkelingsleeftijdvan kinderen. De ontwikkelingslijn wordtgegeven voor de ontwikkelingsleeftijd van 1.6tot 4.6 jaar. Ieder niveau van functionerenstaat voor ongeveer zes maanden. Per niveau kan in een 3-puntsschaal wordeningekleurd hoe ver het kind op dat niveau isgevorderd. Ieder vakje staat voor ongeveertwee maanden. Door een denkbeeldige lijnte trekken van de leeftijd van het kind naar deingekleurde vakjes per domein kan worden gecontroleerd of de ontwikkeling vanhet kind gelijk, voor of achter loopt. Er wordtvoor peuters een marge geadviseerd van tenminste zes maanden, omdat de ontwikkeling van erg jonge kinderen verschillend en sprongsgewijs verloopt. Wel biedt dit ontwikkelingsprofiel aan-knopingspunten voor het aanbieden van extrastimulansen. Het registratiesysteem biedtvoldoende open ruimte voor het maken vanaantekeningen en het geven van aanvullendeinformatie. Per kind kunnen de gegevens ineen overzichtelijk ontwikkelingsprofiel wor-den verwerkt. Er zijn in deze methode (nog)geen speciale hulpmiddelen ontwikkeld vooroverdracht aan ouders of de basisschool. Hetbeschikbare materiaal is echter eenvoudigoverdraagbaar. Er zullen binnenkort wel verza-mellijsten ten behoeve van een groepsover-zicht beschikbaar zijn. De methode is in aangepaste vorm ookbeschikbaar voor de onderbouw van hetbasisonderwijs, zodat een doorgaande lijngerealiseerd kan worden.

KIJK! Peuters is een niet-programma-gebonden kindvolgsysteem. Het kan in iederkindercentrum worden ingezet.

43 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 43

Page 45: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Figuur 3.7 Formulier KIJK! Peuters

3.4.6 KOST

De methode Kinderopvang en ontwikkelings-stimulering (KOST) is al vanaf 1991 op demarkt en wordt in een aantal kindercentranog steeds gebruikt. De kern van de methodeis het systematisch (leren) stimuleren van deontwikkeling van kinderen, aansluitend bij desterke kanten van het kind. Om de sterke enzwakke kanten in de ontwikkeling van hetkind goed in beeld te brengen wordt gebruikgemaakt van een uitgebreide vaardigheden-lijst, de KOST ontwikkelingstabellen (Beller).De lijst geeft een overzicht van vaardigheden

verspreid over acht ontwikkelingsgebiedenen veertien ontwikkelingsfasen. De vaardig-heden kunnen tijdens het spontane spel worden geobserveerd of actief door de leidster worden uitgelokt. De aanwezigevaardigheden kunnen op een observatielijstworden aangekruist. De ontwikkelingsfasenpassen bij de leeftijdsgroep 0 tot 5 à 6 jaar.Volgens duidelijke richtlijnen worden de resul-taten uit de observatiegegevens ingevuld op een scoreformulier. Per kind kanvervolgens een ontwikkelingsprofiel wordenuitgezet dat de sterke en zwakke kantenvisueel maakt. Op basis van het ontwikke-lingsprofiel kan een activiteiten-/ stimulerings-plan worden ingevuld. Dit zal na 3 of 4 maan-den moeten worden geëvalueerd.

De methode heeft niet alleen oog voor deontwikkeling van het kind, maar ook voorinvloeden uit het kindercentrum zelf. De hulp-middelen voor observatie worden geleverd ineen scholingsmap. Het observatieprogrammain deze map leert de leidsters eerst te kijkennaar het beschikbare materiaal en de effecten hiervan op de ontwikkeling van kinderen. Het scholingsprogramma besteedtnadrukkelijk aandacht aan de samenwerkingmet ouders.

De scholingsmethode is ontwikkeld inRotterdam en wordt inmiddels uitgegevendoor Bohn en Stafleu. Bij de scholingsmapworden echter geen hulpmiddelen voor hetobserveren en stimuleren meer geleverd.

44

Leeftijd

3. Spelontwikkeling

oefenspel: handelen, parallelspel: speelt interesse voor veel symbolisch eenvoudige imiteert spel van

herhalen, bezig zijn naast andere andere kinderen; spel; voorwerpen gezelschapsspelletjes anderen; rollenspel

met voorwerpen en kinderen; speelt spelen zelfde spel krijgen andere o.l.v. volwassene; met andere kinderen

eenvoudige korte tijd alleen; naast elkaar; bootst betekenis; doet korte tijd mee bijv. treintje; speelt

“constructies”; naast oefenspel nu gedrag van parallelspel en met groepsactiviteit meerdere rollen

bouwen met Duplo ook symbolisch spel volwassenen na; soms samenspel als kringspelletjes tegelijk bijv. moeder

of blokken (doen alsof bijv. pop speelt graag met met bijv. rij- en en liedjes; speelt èn kind; speelt

eten geven, in zand, water, klei, trekmateriaal; “zogenaamd”; speelt regelspel met andere

telefoon praten); vingerverf ook oefenspel en rollen met oog voor kinderen; maar

experimenteren met spelen met zand, details; imiteert houdt zich nog niet

zand en water water houding en mimiek aan de regels

4. Spraak-taalontwikkeling

eerste woordjes als articulatie is nog woordenschat breidt spreekt in spreekt in zinnen spreekt in “papa”,

“mama”; onvolledig; spreekt zich verder uit; telegramstijl; van vier zinsdelen/ uitgebreide

spreekt in 1-woord- in 2-woord-zinnen spreekt in 2- en 3- de zinsopbouw is woorden; kan vrijwel enkelvoudige zinnen;

zinnen; verwisselt (“mama-fles”) en woord-zinnen; nog gebrekkig; alle klanken goed morfologie

nog allerlei klanken; kan daarmee uitspraak van meervoudsvormen uitspreken (behalve (verbuiging van

uitspraak nog zeer duidelijk maken wat medeklinker- en verkleinwoorden “r” en sommige woorden) is dikwijls

onvolledig; kan het bedoelt; spreekt combinaties geven nog medeklinker- juist, maar nog niet

concrete over zichzelf met lukt nog niet (“toel” problemen; gebruikt combinaties) bij werkwoorden;

voorwerpen eigen naam; i.p.v. “stoel”); ”ik” en “jij” correct woordenschat

benoemen woordenschat eenvoudige ca. 2000 woorden

ca. 200 woorden vraagzinnen (bijv.

“is pop nou?”)

1:6 2:0 2:6 3:0 3:6 4:0 4:6

hulpmiddelen voor observeren en registreren

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 44

Page 46: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

3.4.7 De werkwijze in hetPortageprogramma

Het Portage-project startte in de VerenigdeStaten als ontwikkelingsstimulerings-programma voor kinderen in een plattelands-omgeving. Het stimuleringsprogramma kanzowel in gezinnen als in een kindercentrumworden uitgevoerd. In het Portage-programma kan de ontwikkeling van het kindworden gevolgd met behulp van een uit-gebreide checklijst, waarin vaardigheden zijn vermeld op de ontwikkelingsgebieden:vroege ontwikkeling, sociale ontwikkeling,taalontwikkeling, zelfredzaamheids-ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling enmotorische ontwikkeling. De vaardighedenbestrijken de leeftijd 0 tot 5 à 6 jaar. Het Portageprogramma biedt een duidelijkestructurering voor de stappen die genomenmoeten worden om de ontwikkeling van individuele kinderen te stimuleren en te volgen. Met behulp van activiteitenkaartenkunnen individuele doelen worden gestelddie aansluiten bij de mogelijkheden van hetkind. De stimulerende activiteiten kunnenmet behulp van een planningsschema worden ingebed in het gewone groeps-programma of eventueel apart met of doorhet kind worden uitgevoerd. Het is met ditprogramma mogelijk een samenhang te realiseren tussen de aanpak in het centrumen de aanpak thuis. Met deze afstemmingwordt in het centrumprogramma nadrukkelijkrekening gehouden (thuisbrief). Portage-Nederland heeft het programmabewerkt voor toepassing in Nederlandsegezinnen. Voor dat doel is het programma uitgebreid geëvalueerd. Inmiddels is het programma ook in kinderdagcentra toe-gepast. Een kinderdagcentrum is een voor-ziening voor kinderen met een verstandelijkof meervoudige handicap. Portage-Nederlandheeft het programma nog niet in gewone kindercentra uitgevoerd. Er is in Nederlandnog geen (vertaalde) checklist beschikbaarwaarin specifieke ontwikkelingsdoelen voorin het kindercentrum zijn opgenomen.

3.4.8 Een spelend streefsysteem: de onderbouwing vanadaptief onderwijs

De kern van deze strategie is een lijst mettien streefdoelen voor peuters in de peuter-groep. De werkwijze wordt gepresenteerdals een zorgverbredingsstrategie gericht oppreventie en ontwikkelingsstimulering. De uitwerking van deze strategie is afkomstig van Lamme van de HogeschoolDrenthe (2001).Per kind kan op twee A4-tjes worden bij-gehouden of de streefdoelen zijn gehaald. De doelen zijn uitgewerkt voor de onder-delen: spel, aankleden, gezelschapsspel,plannen, empathie,, vouwen, begrippentaal,rijmpje, prentenboek en beeldverhaal. Iederonderdeel kent een te observeren gedrags-niveau voor de leeftijden 3, 1

1/2, 4 en 4

1/2 jaar.

In een beperkt overzicht worden een aantalrichtlijnen gegeven hoe de aandacht voor deontwikkeling van de individuele kinderen kanworden ingebed in het groepsgebeuren.

Figuur 3.8 Voorbeeld van een streefdoel

3.4.9 Het InstrumentWelbevinden

Het Instrument Welbevinden is een kindvolg-systeem, ontwikkeld om het welbevindenvan kinderen in de kinderdagopvang temeten. De methode richt zich op kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar. Het is in aange-paste vorm ook bruikbaar voor de peuter-speelzalen. De methode structureert zowelhet observeren als het verwerken van deinformatie voor het handelen. Daarmee voldoet de methode aan de eisen die HKZ-certificering stelt aan de evaluatie van hetwelbevinden van kinderen.Met behulp van observatielijsten en een aantal vragenlijsten wordt nagegaan of dekinderen zich prettig voelen in de opvang-situatie. Het evaluatie-instrument ‘meet’ daar-mee vooral de emotionele toestand van dekinderen. Er is geen aandacht voor het obser-veren van een ‘ontwikkelingslijn’.

Hulpmiddelen

Het instrument bestaat uit drie observatie-lijsten met instructies voor het observeren,een aantal vragenlijsten, een aantal planningsformulieren en verzamelstaten:1. observatielijst ‘Welbevinden Algemeen’

(WA);2. observatielijst ‘Welbevinden In Situaties’

(WIS) voor leeftijden 0 - 2, 2 - 4 en 4+;3. observatielijst ‘groepsfunctioneren’ voor

leeftijden 0 - 11/2 en 1

1/2 -12 jaar.

4. vragenlijsten voor leidsters bij de observatielijsten 1 - 3;

5. vragenlijst voor kinderen van leeftijd 8+;6. vragenlijst voor ouders;7. notatieformulier per vragenlijst voor het

verwerken van de informatie uit de lijsten 1 - 5;

8. overzichtsformulieren groepsfunctioneren, WA ,WIS , kinderen 8+ en ouders;

9. overzichtsformulieren verbetersuggesties groepsfunctioneren, WA, WIS, kinderen 8+ en ouders.

45 Het kiezen van een kindvolgsysteem

Naam:

Geboortedatum:

Datum inschrijving:

3jaar

1. SPEL

Het kind toont interesse in het

sensopatisch- of bewegingsspel

van groepsgenoten of de leerkracht.

Sensopatisch- of bewegingsspel:

lekker bezig zijn met zand, water,

klei... lekker springen, fietsen of

klimrek

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 45

Page 47: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

naam kind

geboortedatum

Aantal dagen in opvang

A

HET KIND ZELF

1 of 2

• Het kind is open, nieuwsgierig, levenslustig

• Hij is ondernemend, energiek

• Hij heeft aandacht voor nieuwe dingen

• Hij ziet de omgeving als een uitdaging

• Hij oefent nieuwe vaardigheden

• Hij geniet van dingen die gebeuren of die hij zelf doet

4 of 5

• Het kind schermt zich af voor nieuwe dingen

• Hij vindt weinig dingen leuk

• Hij heeft nauwelijks oog voor uitdagingen

• Hij geniet en speelt niet echt

• Hij .... en kruipt weg???

• Hij lijkt geen energie te kunnen opbrengen

Figuur 3.9 Deel uit lijst welbevinden

Inhoudelijke informatie in de hulpmiddelenHet instrument is ontwikkeld vanuit eeninhoudelijke visie op de relatie tussen kwalitatieve goede opvang en het begrip welbevinden. Deze visie is duidelijk te herkennen in de wijze waarop kind- engroepsgedrag in de vragenlijsten wordengeëvalueerd. Er wordt verantwoording afgelegd over de aandachtspunten die gekozen zijn om het welbevinden van de kinderen en het groepsfunctioneren in kaartte brengen. De werkwijze houdt duidelijkrekening met de samenwerking met ouders.Ook stelt het oudere kinderen bewust in degelegenheid zelf bij te dragen aan de beeld-vorming over hun ontwikkeling. Dit kindvolgsysteem is een omvangrijk observatie- en evaluatiesysteem met eenbeperkt, maar belangrijk doel: het oordeelover het welbevinden van het kind in het cen-trum. Het ‘welbevinden’ is immers een voor-waarde voor ontwikkeling. Zodra kindercentraook de ontwikkeling willen volgen zullen aanvullende observatielijsten ingezetmoeten worden. Het instrument ‘welbevinden’ is programma-gebonden, omdat de visie op hoe kinderenideaal gesproken gebruik maken van het kindercentrum overal in de observatie-categorieën is verwerkt.

46

hulpmiddelen voor observeren en registreren

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 46

Page 48: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

4.1 Inleiding

De afstemming met ouders wordt zo

belangrijk gevonden dat daar een apart

hoofdstuk aan wordt gewijd. Eerst zullen

de verschillende rollen van ouders en

beroepsopvoeders worden besproken.

Er worden enkele redenen genoemd

waarom de afstemming tussen het

kindercentrum en de thuissituatie voor

kinderen zo belangrijk is.We zullen een

aantal aandachtspunten voor het gesprek

met ouders geven en afsluiten met een

aantal voorbeelden van manieren waarop

de ouders beter bij het kindercentrum

kunnen worden betrokken.

4.2 Ouders en beroepsopvoeders: samenwerkingspartners

Ouders zijn eindverantwoordelijk en daarmeehet eerst aanspreekbaar voor de opvoedingvan hun kind. Zij hebben een persoonlijkeemotionele band met het kind. Zij beslissenof hun kind een peuterspeelzaal of dagverblijfzal bezoeken. Bij plaatsing van hun kind ineen kindercentrum delegeren zij een stukjevan hun opvoedingsverantwoordelijkheid naarberoepsopvoeders. Om die eind-verantwoordelijkheid te kunnen waarmaken,moeten zij goed geïnformeerd zijn over diverse zaken die met hun kind te makenhebben. Beroepsopvoeders zijn verantwoordelijk voorhet opvoedingsklimaat en de omgang methet kind in het kindercentrum. Zij zijn vooralmet opvoedende taken bezig. Om goed opde behoeften van de kinderen te kunneninspelen moeten beroepsopvoeders goed zijngeïnformeerd over het kind en de omgeving waarin het kind thuis opgroeit.

Leidsters staan emotioneel minder dicht opde kinderen. Zij hebben een beroepsmatigeband. Leidsters hebben geleerd hoe kinderen zich ontwikkelen. Daarnaast doen zij door dejaren heen veel algemene ervaring op met kinderen. Door individuele kinderen te observeren doen zij specifieke kennis op overhoe een kind functioneert in het kindercen-trum. Ouders maken het kind mee in diversesituaties: thuis, overdag en ’s nachts, bijburen, tijdens familiebezoek, met vriendjes, tijdens het bezoek aan hetconsultatiebureau. Als het kind zich prettigvoelt, maar ook als het ziek is. Daardoor zijnzij in staat de informatie van eengroepsleid(st)er aan te vullen. Ouders enberoepsopvoeders zijn zo - in het belang van het kind – op elkaar aangewezen. Oudersen beroepsopvoeders kunnen elkaar onder-steunen in het zoeken naar de juiste aanpakvan het kind. Wanneer ouders en kindercentrum goed samenwerken is de kans op positieve effecten op de ontwikkeling van het kind groter.

Niet alle ouders zijn dezelfde. Maar demeeste ouders vinden het prettig te ervarendat zij als gelijkwaardig gesprekspartner worden behandeld. Dat hun mening en suggesties er toe doen, dat ze serieus worden genomen, ook als zij een minderhoge opleiding hebben genoten, uit eenander land afkomstig zijn of een andere taal spreken. Hetzelfde geldt voor beroeps-opvoeders.Het gedrag en de vaardigheden van jongekinderen wordt sterk beïnvloed door deomgeving waarin zij opgroeien. Wanneeropvoeders weten wat het kind in een anderesituatie mee maakt, kunnen zij het gedragbeter duiden en kunnen zij beter aansluitenbij wat het kind nodig heeft.Voor een goedbeeld van de ontwikkeling van het kind is uitwisseling van informatie tussen de opvoeders essentieel.

Aansluiten bij de behoeften van het kind enhet serieus nemen van de ouders wordtgemakkelijker als voldoende informatie overhet gezin aanwezig is:• Hoe groot is het gezin? Is er sprake van

een eenoudergezin?• Uit welke personen bestaat het gezin? • Wat is het opleidingsniveau van de

ouders?• Wat is de inkomenssituatie van de

ouders?• Is er werk buitenshuis?• Wat is de nationaliteit en etnische

achtergrond van ouders?• Welke taal of talen worden thuis

gesproken? Welke taal wordt met het kind gesproken? Kunnen de ouders hun eigen taal lezen? Spreken, begrijpen en lezen de ouders voldoende Nederlands? Zo niet, Kunnen zij dan een beroep doen op een vertrouwd volwassen persoon die voor hen tolkt?

• Wat is de religieuze achtergrond? Heeft dat gevolgen voor de verzorging van het kind? Wat zijn belangrijke feesten? Is het belang-rijk daar ook in het kindercentrum aandacht aan te besteden?

• Hoe is de huisvestingssituatie? Zijn er situaties die de ontwikkelingsmogelijk-heden van het kind beperken?

• Wat is de gezinsgeschiedenis? Zijn er moeilijke situaties( geweest) die invloed (kunnen) hebben op de draagkracht van de ouders?

• Wat verwachten de ouders dat het kind leert in het kindercentrum? Welke gedragsregels zijn voor de ouders belangrijk?

• Hoe zien de ouders de samenwerking met het kindercentrum voor zich?

• Zijn er wat het kind betreft zaken die speciale aandacht behoeven?

Voor een ouder is het goed te weten hoe het kindercentrum werkt, hoe de sfeer is en wat de beroepsopvoeders belangrijk vinden. Ouders kunnen door een actieveinbreng een deel van hun eigen cultuur in het kindercentrum brengen, zodat kinderen

47 Het kiezen van een kindvolgsysteem

hoofdstuk 4

Afstemming met ouders

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 47

Page 49: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

daar een beetje herkenning van hun thuis-situatie vinden. Ouders willen vaak ookgewoon praktische zaken weten. Zoals welke kosten aan de plaatsing verbonden zijn, hoe de ouderbijdrage betaaldmoet worden en of er specifieke dingen zijnwaar zij op moeten letten. Deze informatiekan tijdens het kennismakingsgesprek worden uitgewisseld.

4.3 Aandachtspunten voorgesprekken met ouders

De samenwerking tussen opvoeders is eenbelangrijk aandachtspunt bij het kindvolg-systeem. Ouders en beroepsopvoeders vullen elkaar aan. Is het beeld van het kindhetzelfde, dan versterkt het de betrouwbaar-heid van de informatie. Soms hebben beideneen heel ander beeld van het kind. Dat isreden om hier gerichter aandacht aan tebesteden en te onderzoeken waardoor datverschil ontstaat. We geven een aantal tipsvoor het voeren van gesprekken met ouders:• Maak een duidelijke afspraak over de

datum, tijd en plaats waar het gesprek plaatsvindt.

• Spreek duidelijk af waar het gesprek over zal gaan.

• Geef vooraf duidelijk aan hoeveel tijd er beschikbaar is. Zijn er meerdere belangrijke punten te bespreken, maak dan liever meer korte afspraken dan één lange afspraak.

• Wanneer het een belangrijk gesprek is, of een gesprek over de ontwikkeling van het kind, overweeg of het wenselijk is een derde persoon aanwezigen te laten zijn. Dat kan het geval zijn als een gezinsvoogd betrokken is bij de opvoeding. Dat kan ook het geval zijn als de ouders een anders-talige of andere culturele achtergrond hebben.

• Geef duidelijk in het gesprek aan dat het de bedoeling is samen met de ouders te onderzoeken en af te spreken hoe het best met het kind kan worden omgegaan. Voorkom over te komen als de deskundige die de ouders wel even zal vertellen hoe het (beter) moet.

• Wees niet bang voor stiltes die in een gesprek vallen. Geeft ouders de ruimte en tijd om na te denken. Doorbreek een stilte liever met een vraag dan met het aan-vullen van informatie of het aanreiken van nog meer argumenten om ouders te overtuigen.

• Spreek ouders zoveel mogelijk aan op hun eigen niveau en houdt rekening met de beleving van ouders zelf. Het komt regel-matig voor dat leidsters eerder in de gaten hebben dat er met een peuter wat is dan de ouders zelf. Respecteer dat ouders zelf eerst een rouwproces door moeten maken voordat zij kunnen accepteren dat het kind zich niet zo ontwikkelt als zij verwachten. Neem opmerkingen en meningen van ouders serieus.

• Houdt rekening met andere waarden en normen van ouders. Houdt bij andere culturen rekening met vormen van verbale en non-verbale communicatie die als onbeleefd worden ervaren.

• Controleer aan het eind van het gesprek of de belangrijkste boodschappen voor elkaar goed zijn overgekomen. Vat deze bood-schappen puntsgewijs samen. Doe dat ook met de gemaakte afspraken. Gebruik korte zinnen en wees zo concreet mogelijk.

4.4 Vormen van oudercontact

De uitwisseling tussen ouders en leidstersgebeurt vaak al spontaan, maar contactenmet ouders worden ook bewust georgani-seerd om ouders meer bij het kindercentrumte betrekken. De eigen situatie van het kindercentrum, maar ook de kenmerken vande ouders beïnvloeden de vormen van ouder-contacten die worden ontwikkeld. Vormenvan oudercontact die nu aanslaan, wordendaardoor over twee jaar misschien niet meergebruikt. De meest voorkomende vormenvan oudercontact zijn:• de afstemming met de ouders en• multimedia en communicatie.

4.4.1 De afstemming metde ouders

Om te zorgen dat zowel ouders, kind alsberoepsopvoeders de opvangsituatie positiefblijven ervaren, wordt in de meeste kinder-dagverblijven tijdens iedere fase in iedergeval één formeel oudergesprek gepland.Indien na de aanmeldingsfase direct tot plaat-sing kan worden overgegaan, zal voor de eer-ste twee fasen met een contactmomentkunnen worden volstaan. De opvangfase indezelfde leefgroep kan enkele jaren duren. Indat geval wordt uitgegaan van tenminste éénformeel contactmoment per jaar. De meestvoorkomende vormen van oudercontactenzijn:

Haal- en brengmomenten

Ouders komen hun jonge kind dagelijks bren-gen en weer ophalen. Er is dan meestal een(korte) uitwisseling tussen de beroepsopvoe-der(s) en de ouder(s), waarin de belangrijkstezaken voor de omgang met het kind wordenovergedragen. Het zijn vaak momenten waar-op meerdere ouders hun kinderen brengen.Dat betekent dat de beroepsopvoeders veelverschillende informatie in korte tijd moetenopnemen of doorgeven. Vooral bij heel jongekinderen kan het vervelend zijn als deberoepsopvoeders informatie vergeten.Hulpmiddelen , zoals een communicatie-schriftje, kunnen hierbij ondersteunend wer-ken. Niet alle informatie is geschikt om evensnel over te dragen. De overdracht vangevoelige informatie en een rustig overlegkunnen beter op een ander moment wordengepland.

Huisbezoek

Bij een huisbezoek komt een medewerkervan de organisatie op bezoek bij de oudersthuis. In de praktijk worden huisbezoekenmeestal eenmalig door de groepsleidsterafgelegd. Meestal gebeurt dit in de gewenningsperiode om een beter beeld tekrijgen van de thuissituatie. Het komt veelvoor dat ouders thuis gemakkelijker over hunkind praten dan in het kindercentrum.Beroepsopvoeders voelen zich soms beter instaat het kind te begrijpen, omdat zij een

48

afstemming met ouders

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 48

Page 50: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

betere indruk hebben van de omgeving thuis.Kinderen vinden het vaak erg leuk dat ‘juf’ bij hun thuis op bezoek komt en willen dangraag hun kamer en hun speelgoed latenzien. Ook komt het wel voor dat huis-bezoeken worden afgelegd bij speciale situaties. Een voorbeeld is een kind waar deberoepsopvoeders zich zorgen over makennadat de vader is overleden. Een huisbezoekis vaak de meest tijdrovende en daarmeekostbaarste vorm van oudercontact.

Formeel oudergesprek in het kinder-

centrum.

Een formeel oudergesprek is een voorafgepland gesprek tussen de ouders/verzorgers van het kind en een beroeps-opvoeder. In het kinderdagverblijf zal datmeestal de vaste verzorgster van kind zijn.Deze wordt ook wel de mentor genoemd. Zij is het eerste aanspreekpunt voor deouders voor zaken rondom het kind.De wenselijke frequentie van formele ouder-gesprekken blijkt in de praktijk gemiddeld te liggen op twee per jaar. Bij een goedecommunicatie bij het halen en brengen blijktdeze behoefte teruggebracht te (kunnen)worden tot één per jaar. Er blijft daarnaastdan wel gelegenheid tot extra overleg wanneer de situatie daarom vraagt. Zo ontstaat een flexibele inzet van tijd, beterpassend bij de behoeften van de ouders. Wel wordt geadviseerd tenminste één formeel oudergesprek per jaar te handhaven,om de continuïteit van de afstemming eneen jaarlijkse evaluatie te kunnen garanderen.

De formele oudergesprekken wordengepland kort na het afronden van een observatieperiode. De ouders krijgen zo eenactueel beeld over hun kind overgedragen.Tijdens het gesprek over hun kind kunnen de ouders zelf ook informatie inbrengen,waardoor het beeld van het kind wordt aangevuld, of misschien zelfs bijgesteld. Hoe meer ouders actief betrokken worden bijde beeldvorming van het kind, hoe meerouders zich betrokken zullen voelen bij dekinderopvang. Een hulpmiddel daarbij kan zijnouders zelf ook een observatielijst(je) te lateninvullen, voorafgaande aan het oudergesprek.

Veel ouders blijken dit positief te ervaren. Zij hebben de indruk zo een gelijkwaardigerinbreng te kunnen hebben. Het is belangrijkouders informatie te vragen die is gericht op het functioneren in de thuissituatie. De vragenlijst moet in eenvoudige taal zijnopgesteld en gebruik maken van voor oudersherkenbare situaties. De beeldvorming voorhet kinddossier kan dan vastgesteld wordenop basis van de inbreng van zowel beroeps-opvoeders als ouders. Er zijn twee manieren om deze ouder-contacten te organiseren. De eerste is degesprekken te spreiden over het jaar.Daarmee wordt de werkdruk ook gespreid..De tweede werkwijze is ieder jaar een vast moment voor het beoordelen van de kin-deren en oudergesprekken te kiezen. Oudersvan kinderen die wennen, afscheid zullennemen, of waar zorgen over zijn, worden daarnaast extra ingepland. Het nadeel is de extra hogere werkdruk ineen korte periode in het jaar.

Meedraaien op de groep

Ouders leren het kindercentrum het bestkennen als ze een of meerdere dagdelenaanwezig zijn. In de gewenningsperiode kanhet voor het jonge kind prettiger zijn als eenvan de ouders de eerste keren aanwezig isen dan de aanwezigheid langzaam afbouwt.In peuterspeelzalen worden ouders somsbewust gevraagd mee te draaien op degroep. Daar kunnen verschillende redenenvoor zijn. Een reden is dat daardoor voor deberoepsopvoeder extra hulp op de groep aanwezig is. Ook wordt als reden weleens gegeven dat de beroepsopvoe-der dan een soort voorbeeldfunctievoor de ouders kan zijn. Het gebeurtechter ook dat beroepsopvoeders hetniet prettig vinden dat ouders aanwe-zig zijn. De kinderen zouden zichanders gedragen. Het zou voor de oudermoeilijk zijn om haar eigen kind in de groepte hebben. Ouders die de kans hebben gehad mee tedraaien op de groep zullen zich daardoormeestal beter kunnen inleven in de reactiesvan het kind op het verblijf in het kinder-centrum.

Koffieochtenden

Koffieochtenden worden georganiseerd om ouders en beroepsopvoe-ders in de gelegenheid te stellen elkaar teontmoeten en elkaar beter te leren kennen.In kindercentra worden ook wel ‘koffie-uur-tjes’ georganiseerd aan het begin of het eindvan de dag. Ouders kunnen ‘er dan evenrustig bij komen zitten’. Dit voorkomt eenhaastige sfeer bij het brengen en halen, zodater voor de kinderen een rustige overgang tus-sen de twee opvoedingsmilieus ontstaat. Erworden gebeurtenissen of informatie tussende opvoeders uitgewisseld. Men leert elkaardaardoor beter kennen. In peuterspeelzalen worden koffieochtendenook wel gebruikt om thema’s rond de ontwik-keling van kinderen met de ouders te bespre-ken.

Ouderavonden

Ook ouderavonden hebben vooral een ontmoetingsfunctie. Daarnaast wordenouderavonden in alle kindercentra veelgebruikt om opvoedingsthema’smet elkaar tebespreken.Een ouder-avond kan ookgaan overbeleids-onderwerpen.

49 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 49

Page 51: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Projecten met ouders

Het opzetten van speciale projecten kan eengoede vorm zijn om ouders een bijdrage telaten leveren aan de vormgeving van en desfeer in het kindercentrum. Ouders kunnenmeehelpen bij het organiseren van feestenop de groep of voor de hele locatie. Er kaneen initiatief ontstaan om een groentetuinvoor de kinderen te organiseren. Ouders kunnen meehelpen om dit te realiseren. Er zitten vaak ware kunstenaars tussen deouders, die een waardevolle bijdrage kunnenleveren aan de inrichting van de ruimte of de buitenspeelplaats. Er zijn ouders die hetvreselijk leuk vinden om mee te helpen bijhet organiseren van een dagje uit. Doorouders aan te spreken op hun belangstellingen hun sterke kanten maken ouders nietalleen gebruik van de diensten van het centrum, maar kunnen zij de omgeving vanhun kind actief helpen vormgeven. Zo nemenzij een stukje van hun culturele achtergrondmee naar de gemeenschap waar hun kind ofkinderen regelmatig deel van uitmaken.Opvoeders leren elkaar en de kinderen beterbegrijpen.

Oudergespreksgroepen en oudercursussenOudergespreksgroepen en -cursussen worden meestal georganiseerd om tegemoette komen aan een behoefte aan opvoedings-ondersteuning. Dat vindt meestal plaats inhet kader van projecten, zoals ‘brede school’of ‘achterstandsbestrijding’. De bijeen-komsten worden georganiseerd door hetwelzijnswerk of de Ouder- en Kindzorg. Somswordt een inleider uitgenodigd. Het is ook denkbaar dat ouders zelf het initiatief nemen elkaar regelmatig te ontmoeten om kennis en ervaringen overopvoedingsthema’s met elkaar uit te wisselen. Kindercentra kunnen daar de gelegenheid voor bieden.

4.3.2 Multimedia en communicatie.

Naast persoonlijk contact kan de organisatieook zorgen voor schriftelijke uitwisseling vaninformatie. De hulpmiddelen uit het kindvolg-systeem hebben daar een belangrijke functiein. Daarnaast is het mogelijk gebruik temaken van een informatieboekje, waarin debelangrijkste zaken over het kindercentrumzijn opgeschreven. Via een nieuwsbrief kunnen ouders op de hoogte worden gehouden van de belangrijkste ontwikkelingen en nieuwtjes.Ouders vinden het vaak heel leuk om op een ouderavond een video te bekijken die op de groep is gemaakt, waarop zij hun kind kunnen zien spelen. Foto’s die op de groep gemaakt zijn worden meestal ook enthousiast ontvangen. De laatste ontwikkeling is de ‘webcam’. Er zijn kinder-centra waar een webcam in de ruimte isopgehangen. Ouders kunnen dan op iedermoment vanaf het werk of thuis via de computer kijken wat er in de groep gebeurt.Het kind kan zo letterlijk de hele dag door de ouders worden ‘gevolgd’. Zou het kinddaarvoor kiezen, als het kiezen kan?

50

afstemming met ouders

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 50

Page 52: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

5.1 Inleiding

• ‘En dan heb je nu al die kindvolg-

systemen, en dan…? Wat kun je daar

dan mee?’

• ‘Wij zijn niet tevreden met ons volg-

systeem in de BSO, we gaan straks nog

verder uitbreiden.Wij moeten wel

anders gaan werken, want we hebben

hier de tijd niet meer voor. Kunnen

jullie ons adviseren hoe we dat moeten

gaan doen?’

• ‘Wij willen volgend jaar certificeren.

Dan moeten wij het instrument wel-

bevinden geïmplementeerd hebben of

kan het ook anders?’

• ‘De Thuiszorg wil graag dat we met de

SIKO-lijst uit de KIPPPI-methode gaan

werken, en de gemeente wil dat we

Piramide gaan invoeren. Het afgelopen

jaar hebben we net een eigen peuter-

volgsysteem ontwikkeld. Moeten we

het dan weer anders gaan doen,

en hoe dan?’

• ‘Als we Kaleidoscoop invoeren, moeten

we dan met twee observatielijsten

werken: het Instrument welbevinden en

KOR?’

Een greep uit het soort vragen en opmerkingen die in het werkveld te horenzijn. Een kindvolgsysteem kies je niet alleenop basis van een leuk foldertje. Als organisatie kies je een volgsysteem ookom de effecten van je aanbod op de kinderente meten. Het is dus ook een evaluatie-instru-ment dat moet passen bij de organisatie. In alle kindercentra wordt geobserveerd en inde meeste ook geregistreerd. Het laatstehoofdstuk biedt een aantal handvatten aanorganisaties die hun werkwijze voor het volgen van kinderen willen verbeteren.

5.2. Een pas op de plaats

De Regeling Voor- en Vroegschoolse Educatieheeft tot gevolg dat er veel aandacht is voorprofessionalisering op het gebied van hetpedagogisch werken. Hiervoor worden kin-dercentra gestimuleerd om met educatieveprogramma’s te gaan werken. Met deze pro-gramma’s worden kindvolgsystemen meege-leverd. Er worden trainingen observeren ensignaleren aan peuterspeelzalen gegeven om met volg-systemen te leren werken. Voorschoolse kindercentra moeten ‘rapportjes’ meegevenals de peuters naar de basisschool gaan.Instellingen die willen certificeren moetenhet ‘welbevinden’ van kinderen gaan meten.Ontwikkelaars spelen op deze trend in. In snel tempo verschijnen allerlei observatie-systemen op de markt. Het is moeilijk omhieruit de juiste keuze te maken. Deze methoden zijn niet onderworpen aaneen consumentenonderzoek, waarvan deresultaten een indicatie kunnen geven vooreen ‘goede koop’. Managers hebben hetgevoel onder tijdsdruk te moeten besluiten.Een kindvolgsysteem moet echter passen bijde organisatie. Het kindvolgsysteem moetgoed draagvlak hebben onder de beroeps-krachten, die er mee moeten werken.Ontbreekt draagvlak, dan blijven de verwachte positieve effecten uit. Te verwachten positieve effecten van eenkindvolgsysteem zijn:• Het functioneren van de kinderen wordt op

voor het kindercentrum relevante aan-dachtspunten vollediger in beeld gebracht.

• De beroepsopvoeders kunnen de aanpakvan de groep en de omgang met individue-le kinderen goed onderbouwen.

• De uitwisseling van informatie over de kin-deren tussen de beroepskrachten wordtgestructureerd, zodat relevante informatievoor.

• De overdracht van informatie over de kinderen naar ouders en andere voorzieningen wordt beter ondersteund.

• Vanuit kind- en groepsgegevens is eenbetere onderbouwing van het beleidmogelijk.

Advies 1

De oriëntatiefase is de periode waarin de organisatie onderzoekt wat er moet veranderen. Het resultaat van deze fase ishet formuleren van een concreet probleemen een voorstel voor een plan van aanpak omhet probleem op te lossen. Het eerste adviesis dan ook: neem rustig de tijd voor een oriëntatie op de wensen en mogelijkheden.

Advies 2

In kindercentra is het gebruik van observatie-lijsten niet nieuw. Wel is nieuw dat er zoveelnadruk wordt gelegd op het belang vanobservatiesystemen ter ondersteuning van het pedagogisch handelen. Het implementeren van een kindvolgsysteemhoudt meestal in dat een eerder gekozenwerkwijze wordt verlaten of aangepast. Eenbewuste evaluatie van de goede en slechtedingen uit dat systeem laat zien welke wen-sen er op dit moment leven en wat men inieder geval niet (meer) wil. Deze gedachte leidt tot het volgende advies:evalueer de goede en slechte ervaringen methet huidige kindvolgsysteem voordat eennieuwe methode wordt gekozen.

Advies 3

Er komt steeds meer aandacht voor samen-werking tussen voorzieningen, zodat voorkind en gezin een integraal aanbod kan worden gerealiseerd. Dat kan gevolgen hebben voor de informatie die de kinder-centra zelf nodig hebben, maar ook voorinformatie die aan voorzieningen voor kinder-opvang wordt gevraagd.In het tweede hoofd-stuk zijn een aantal voorbeelden van samen-werking genoemd.

51 Het kiezen van een kindvolgsysteem

hoofdstuk 5

Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 51

Page 53: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Het is verstandig om al in de oriëntatiefaseinzicht te krijgen in de wijze waarop het kindercentrum met andere jeugd-voorzieningen wil samenwerken. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Bij eenintegrale aanpak voor het volgen in het kadervan een doorgaande educatieve lijn naar hetbasisonderwijs is het zinvol met de anderepartners te overleggen over de informatie die van de kinderopvang wordt verwacht. In Rotterdam werd gekozen voor een eerstegezamenlijke bijeenkomst van leidsters uit dekinderopvang met leerkrachten uit het basis-onderwijs. Daarin informeerden betrokkenelkaar over de wijze waarop wordt gewerktbij het observeren en volgen van kinderen.Ook de problemen die men daarbij ervaartkunnen worden besproken. Deze uit-wisseling kan de behoefte aan specifiekeinformatie verhelderen en vooroordelen weg-nemen. Ook kan dit tot gevolg hebben datmeer realistische en werkbare wensen worden geformuleerd.

Hieruit volgt een derde advies: onderzoekwelke voorzieningen naast het kindercentrumvoor de kinderen werken. Ga tevens nawelke jeugdvoorzieningen aansluitend op het kindercentrum hun diensten verlenen.Met welke van deze voorzieningen is eenactieve of passieve vorm van samenwerkinggewenst? Heeft dat gevolgen voor het kind-volgsysteem?

Na deze drie afwegingen kan een globaalplan worden gemaakt voor een traject gerichtop het verbeteren, kiezen en aanschaffen vaneen kindvolgsysteem.

5.3 De ontwikkel- of planningsfase

De ontwikkel- en planningsfase is de periodewaarin de organisatie gericht bezig gaat methet maken van een voorstel voor het te kiezen kindvolgsysteem. Het resultaat vandeze fase zal een methode of meerderewerkwijzen zijn, die op één of meer plekkenworden uitgeprobeerd.

52

Stichting Peuterspeelzalen Peuterpret

Doel volgsysteem

Het onderkennen van kinderen met een mogelijke onderwijsachterstand, voordat zij naar debasisschool gaan.

Inhoud

• Het in beeld brengen van de extra zorgbehoeften van kind en ouders bij definitieve plaat-sing.

• Het in kaart brengen van de sociaal-emotionele ontwikkeling, waaronder het welbevindenvan alle kinderen (kinderen worden geplaatst vanaf de leeftijd van 2.0 jaar).

• Het in beeld brengen van het cognitief functioneren van 3-jarigen in relatie tot leeftijdsge-noten.

• Het onderkennen van ontwikkelings- en opvoedingsproblemen, die plaatsing op eengewone basisschool belemmeren.

Eisen

• De hulpmiddelen voor observatie en registratie moeten duidelijk, overzichtelijk en eenvoudig te scoren zijn.

• De resultaten van de observaties voor het cognitief functioneren moeten vanaf het derdelevensjaar een beeld geven van het niveau van de peuter in vergelijking met leeftijdsgenoten, zodat het risico op onderwijsachterstand tijdig wordt ontdekt.

• De resultaten moeten met de ouders worden besproken.• De resultaten moeten in achterstandswijken aansluiten bij het volgsysteem van de basis-

scholen. Een aantal basisscholen maken gebruik van het Piramideprogramma en hetCITO-volgsysteem. Een aantal scholen maken gebruik van het volgsysteem KIJK! voorgroep 1 en 2.

Vormgeving kindvolgsysteem

Wie observeert? Leidster, zo nodig ondersteund door externe deskundige (veldpsycholoog, CB-medewerker, Ambulant Begeleider SBO).

Hoe vaak? Twee maanden na plaatsing op leeftijd van 2.0 jaar.Op leeftijd 2.6, 3.0, 3.6, en 3.11 jaar.Op indicatie, als leidster of ouder zich zorgen maakt.

Waar? In de peutergroepen.Hulpmiddel CB-indicatieformulier (bijvoorbeeld met VVE-advies).

• Lijstje individuele aandachtspunten naar aanleiding van oudercontact(zelf ontwikkeld).

• KIJK! Peuters observatiesysteem. Twee maal per jaar beoordelenbetrokkenheid, basiskenmerken en risicofactoren van alle peuters. Op 3-jarige leeftijd, na tenminste 2 maanden plaatsing, allepeuters globaal beoordelen aan de hand van de ontwikkelingslijn. Vervolgens peuters waar zorgen over zijn gedetailleerder volgen aan de hand van de ontwikkelingslijn.

• CITO: De Peuterobservatielijst voor alle peuters van 3.11 jaar dienaar een Piramideschool gaan.

• CITO: Toetsen taal, ruimte en ordenen voor alle bijna 4-jarigen meteen VVE-aantekening op het CB-indicatieformulier. De toetsen wor-den tussentijds ook afgenomen bij kinderen waar op basis van hetKIJK! Peuters observatiesysteem zorgen over zijn.

• KIJK! Peuters. Groepsoverzichten ter voorbereiding van het halfjaarlijks teamoverleg.

Evaluatie

Notulen kindbesprekingen, halfjaarlijks teamoverleg en jaarlijks managementoverleg in verband met aantekeningen over afspraken over groepsaanpak en pedagogisch beleid.

Oudergesprek

Na twee maanden huisbezoek. Daarna twee maal per jaar na observatie een oudergesprekin het kindercentrum. Bovendien een oudergesprek op indicatie.

het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 52

Page 54: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Het verbeteren of invoeren van een nieuwkindvolgsysteem is een activiteit die gevolgen heeft voor de hele organisatie. Er moet een specifiek organisatieprobleemworden opgelost. Dit kost extra tijd en aan-dacht, naast de uitvoering van de dagelijksewerkzaamheden. De organisatie wil dit probleem het liefst zo doelmatig en efficientmogelijk tot een oplossing brengen. Het vierde advies richt zich op de uitvoeringvan het traject:

Advies 4

Formuleer de verbeter- of actiepunten als een organisatievraag, waarvoor de organisatie binnen een afgesproken tijds-periode en volgens afgesproken werkwijzeeen oplossing zoekt. Maak voor dit project‘kindvolgsysteem’ een plan van aanpak, dat met de belangrijke geledingen in de organisatie wordt besproken.

Draagvlak is voor een kindvolgsysteem vanessentieel belang. Draagvlak kan wordenopgebouwd door de mensen die met hetobservatiesysteem moeten gaan werkenzoveel mogelijk in het beslissingsproces tebetrekken. Overleg met alle betrokkenen is ineen grote organisatie moeilijk te realiseren.Wel is het mogelijk te werken met een werk-groep en de resultaten uit deze werkgroep te laten terugkomen in de overlegstructuurvan de organisatie. In de werkgroep zittenvertegenwoordigers van:• het management;• de beroepsopvoeders en• de oudersVoor de oudste kinderen kan een aangepastevorm van participatie worden gekozen.

Niet alleen de wensen voor het volgen vankinderen binnen de kinderopvang hebbeninvloed op de inhoud en vorm van kindvolgsy-stemen. Ook de vragen en taken van andere voorzieningen, bijvoorbeeld uit hetonderwijs, kunnen van belang zijn voor de

kenmerken van

het gedrag van kinderen waarover informatiewordt verzameld. Deze wensen moeten wel worden mee-genomen in de interne afwegingen, maarkunnen de communicatie over de internebehoeften verstoren. Een betere oplossing is deze samenwerkingsmogelijkheden tebespreken in een lokale werkgroep, waarinonder regie van de gemeente, samen-werkingsafspraken over het volgen en over-dragen van kindgegevens worden gemaakt.Het zou ideaal zijn als dit gemeentelijke traject logisch aansluit bij het interne keuze-traject in het kindercentrum. Dit kan door detwee trajecten aan elkaar te koppelen of hetgemeentelijke traject eerst af te leggen, voor-dat het interne verbetertraject wordt gestart.Indien de twee trajecten worden gekoppeldkan de gemeentelijke werkgroep de ‘stuur-groep’ in het samenwerkingsproces zijn.

Advies 5

Kies een passende werkvorm om de activiteiten en beslissingen die nodig zijn indit verbeterproces goed te laten verlopen. In deze projectorganisatie past een internewerkgroep die het interne advies voorbereid.Eventueel kan worden samengewerkt meteen gemeentelijke werkgroep die zich vooralop samenwerkingsaspecten richt.

Alle bestaande methoden en hulpmiddelenzijn ontwikkeld voor een specifiek doel in eenspecifieke situatie. Een aantal hulpmiddelenis echter goed voor meer doelen te gebruiken, zodat het wiel niet steedsopnieuw uitgevonden hoeft te worden. Zo lijkt het mogelijk te zijn met behulp van opelkaar afgestemde vragenlijsten een integralesystematiek voor het volgen van de psycho-sociale ontwikkeling van de kinderen te realiseren. Een programmagebonden kind-volgsysteem dat negatief wordt beoordeeld,kan misschien worden vervangen door eenniet-programmagebonden kindvolgsysteem,waar wel draagvlak voor te vinden is. In depraktijk ontbreekt vaak de expertise om degebruiksmogelijkheden van observatie-systemen goed in te schatten.

Het kiezen van een kindvolgsysteem 53

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 53

Page 55: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Advies 6

Maak, waar mogelijk, gebruik van beschikbare expertise voorhet beoordelen van kindvolg-systemen. In ondersteunende organisaties en in stafafdelingenvan jeugdvoorzieningen kunnenwellicht mensen gevonden worden die zich hierin hebben verdiept.

We sluiten de keuze- en ontwikkelingsfase af met eensoort checklijst. Dit is een reeksaandachtspunten voor het samen-stellen van een kindvolgsysteemvoor de kinderopvang. In de drieblokken die in dit hoofdstuk zijnafgebeeld vindt de lezer voorbeel-den van hoe een kindvolg-systeem er uit zou kunnen zien. De nadruk ligt opkan. Immers: een kindvolg-systeem is niet meer dan eenhulpmiddel dat wordt ingezet om het welbevinden, het functioneren in de groepen/of de ontwikkeling van hetkind in beeld te brengen. De beroepskrachten en oudersmoeten het nut van de werkwijzeinzien. Het observeren enregistreren of documenterenmoet aansluiten bij de mogelijkheden en beleving vanopvoeders en jeugdigen. De uitvoering hiervan zal beperkttijd vragen, zodat de omgang methet kind in de groep voldoendeaandacht kan krijgen.

Aandachtspunten bij het opstellenvan wensen en eisen:

5.3.1. Waarom wilje kinderen volgen?

Bepaal eerst het doel en degebruikswensen voor het volgenvan kinderen in de kinderopvang-situatie. Het belangrijkste doel zal

54

Stichting Kinderopvang De Toverlantaarn

Doel kindvolgsysteem

• In beeld brengen hoe de kinderen zich, geïnspireerd door de wereld om hen heen, ontwikkelen.• Onderkennen en signaleren van risico’s voor het welbevinden van het kind in het algemeen, en

psychosociale problemen in het bijzonder.

Inhoud

• Het in kaart brengen van wijze waarop kinderen interacteren met de wereld om hen heen.• Het documenteren van de wijze waarop kinderen uiting geven aan de wijze waarop zij de wereld

om hen heen ervaren.• Het volgen van de psychosociale ontwikkeling van alle kinderen.

Eisen

• De hulpmiddelen voor de onderdelen het in kaart brengen en het documenteren moeten eenvoudig in gebruik, duidelijk, en overzichtelijk zijn.

• Het hulpmiddel voor het volgen van de psychosociale ontwikkeling mag een globaal beeld geven,maar moet voldoende betrouwbaar zijn.

• Het hulpmiddel voor het volgen van de psychosociale ontwikkeling moet ‘welbevinden’ meten.• De ouders moeten bij het samenstellen van het kindbeeld worden betrokken; de voorkeur wordt

gegeven aan een extra vragenlijst voor ouders.• De resultaten moeten met de ouders worden besproken.• De inhoudelijke resultaten op het gebied van onderkenning moeten aansluiten bij de VTO-werkwijze

van de jeugdgezondheidszorg. Een theoretische verantwoording van de methode is wenselijk.

Vormgeving kindvolgsysteem

Wie observeert? Leidster, zo nodig ondersteund door collega, of externe deskundige (veldpsycholoog, CB-medewerker, Ambulant Begeleider SBO).

Hoe vaak ? Zo mogelijk bij aanmelding ( geen hulpmiddel) of tijdens proefplaatsing.Aanpak: dagelijkse observatie van alle kinderen en hun producten op basis van projecten waar de kinderen mee bezig zijn geweest. Psychosociale ontwikkeling: gerichte evaluatie van alle kinderen twee maanden na plaatsing en op leeftijd van 1.5 jaar, op leeftijd 2.6 en 3.9 jaar; Gerichte observatie op indicatie, als leidster of ouder zich zorgen maakt.

Waar? In de groep, binnen- en buiten, tijdens excursies.Hulpmiddel • Lijstje individuele aandachtspunten naar aanleiding van oudercontact in

communicatieschrift (zelf ontwikkeld) en plaatsingscriteria van de organisatie.• Invullen betrokkenheidsschaal per kind per project.• SIKO- en OVL-lijsten van de KIPPPI-methode voor het volgen van de psycho-

sociale ontwikkeling in overleg met de ouders. Voor deze taak wordt samen-gewerkt met het consultatiebureau. Kinderen waar zorgen over zijn worden doorhet consultatiebureau extra opgeroepen.

• Op indicatie ook de toetsen taal, ruimte en ordenen voor peuters vanaf 3 jaar.De toetsen worden alleen op indicatie van het consultatiebureau in de groep afgenomen bij kinderen waar zorgen over zijn.

• Zelf bijgehouden: computeroverzicht observatieresultaten SIKO en CB-aanvullingen met bijvoorbeeld indicatiegegevens ter voorbereiding van het evaluerend halfjaarlijks teamoverleg.

Oudergesprek

Na twee maanden huisbezoek. Daarna tenminste 1 maal per jaar een oudergesprek in het kinder-centrum. Ouders met VVE-indicatie van het CB twee maal per jaar. Daarnaast een oudergesprek op indicatie. Deze gesprekken worden in aansluiting de kindbesprekingen in het team gevoerd. De resultaten komen in de volgende kindbespreking terug.

Evaluatie

• Notulen kindbesprekingen, halfjaarlijks teamoverleg en jaarlijks management overleg in verband met afspraken over of gewenste wijzigingen groepsaanpak en pedagogisch beleid.

• Videocamera en video’s, portfolio met ook foto’s.• Groepslogboek met daarin vastgelegd de groepsregels, de projecten waaraan wordt gewerkt en

documentatie van leuke gebeurtenissen.

het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:07 Pagina 54

Page 56: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

zijn het ondersteunen van het pedagogisch-didactische handelen van de beroeps-opvoeders. We geven hieronder nog enkele voorbeeldenvan gebruiksdoelen:• Het inschatten van de educatieve- en

zorgbehoeften in de opvangsituatie voorafgaand aan definitieve plaatsing (bijvoorbeeld: protocol voorbehouden handelingen, indicatie voor plaatsing inkaleidoscoop-groep, indicatie plaatsing inpeuter-plus project).

• Het meten van welbevinden om daarmeeaan de certificeringseisen te voldoen.

• Het in beeld brengen van het functionerenvan alle geplaatste kinderen in relatie tot de gekozen omgangswijze en/of opvoe-dingsdoelen op de groep.

• In kaart brengen van de globale ontwikkeling van alle geplaatste kinderen.

• Het in kaart brengen van groeps-dynamische factoren, zodat de beroeps-opvoeder de groepsgerichte activiteitenbeter kan hanteren;

• Het bijhouden van vorderingen van kinderen.

• onderkennen en signaleren van ontwikkelingsrisico’s, ontwikkelings- en/of opvoedingsproblemen.

• Het screenen van kinderen op schoolsevaardigheden, als indicatie voor te volgeneducatieve trajecten in onderwijs of zorg.

• Het gedetailleerder volgen van kinderenwaar zorgen over zijn, de aard van de zorgen en de effecten van de gekozenomgang met het kind.

• Het in beeld brengen van de kwaliteit vanhet contact tussen beroepsopvoeders enkinderen en kinderen onderling.

• Het onderzoeken waar kinderen mee bezigzijn, om daarbij vanuit het programmagoed te kunnen aansluiten.

• Het informeren van het basisonderwijsover het sociaal-emotionele functionerenvan de kinderen in de kinderopvang.

5.3.2 Wie wil je volgen?

Kinderopvang is bedoeld voor de opvang van ‘gewone’ kinderen. Het is bij jonge kinderen belangrijk aan te sluiten bij hun

ontwikkelingsfase en persoonlijke motivatieen behoeften. In principe vraagt dat al ommaatwerk bij het omgaan met het kind.Daarnaast moet rekening gehouden wordenmet het soort voorziening waarin de kinderenverblijven. Wat wordt van de kinderen in eenvoorziening voor buitenschoolse opvang verwacht? En wat verwachten kindercentravan het functioneren van de kinderen in devoorschoolse periode? Wanneer functionerenkinderen in deze setting ‘gewoon’ en wanneer vallen de kinderen op? Voor hetopzetten van een volgsysteem kan globaalonderscheid gemaakt worden tussen de volgende categorieën kinderen:• gewone kinderen (voorschools: 0 tot 4 jaar,

buitenschoolse opvang: 4 tot 6 jaar, 6 tot 8jaar, 8 tot 12 jaar en tieneropvang: 12 jaaren ouder);

• kinderen met een sociaal-medische indicatie. Bedoeld worden kinderen uit eenspeciale situatie die voor hun ontwikkelingbaat hebben bij een gewoon opvang-programma in een kindercentrum;

• geïndiceerde kinderen. Kinderen uit een gewone of speciale situatie die eenspeciale aanpak nodig hebben. Deze aan-pak kan groepsgewijs worden gegeven;ook is het onder bepaalde voorwaardenmogelijk in een bestaand programma eenspecifieke benadering voor een individueelkind te integreren (‘differentiëren’).

Het verschil tussen de eerste en tweedecategorie is de operationalisering van ‘sociaal-medische indicatie’. Hier wordtbedoeld: een vast te stellen combinatievan milieufactoren, die recht op plaatsing of voorrang in een gewoonkindercentrum onderbouwt.

In de praktijk wordt ook wel een‘sociaal-medische indicatie’ gegeven als men de kinderopvangwil inzetten voor het gericht werkenaan ontwikkelingsproblemen. In datgeval zou een ‘specifieke aanpak’ eerder aangewezen zijn. Er is dan sprake van ‘geïndiceerde’ kinderen. Bij deze kinderen moet worden nagegaan of hetgeboden programma in de

kinderopvang wel het gewenste effect op deontwikkeling van de kinderen heeft. Het zaldan meestal niet voldoende zijn het ‘wel-bevinden’ van de deze kinderen te volgen.Allereerst zal daarom vastgesteld moetenworden welke doelgroepen kinderen het kindercentrum wil bereiken.

Het kan belangrijk zijn het kindvolgsysteemzo te kiezen, dat het mogelijk is een onder-scheid te gaan maken tussen kinderen diegeen speciale aandacht nodig hebben en kinderen die wel extra aandacht of een speciale aanpak nodig hebben. We verwijzennaar het beslisschema in hoofdstuk 1, waarinde verschillende keuzemomenten visueel zijn weergegeven. Met behulp van eenobservatielijst kan het functioneren van allekinderen eerst globaal worden ‘gescreend’,om vervolgens alleen de kinderen die het nodig hebbenintensiever te gaan volgen.

55 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 55

Page 57: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

5.3.3 Wat wil je volgen?

Het is belangrijk met elkaar af te sprekenwelke informatie je over de kinderen wilt verzamelen. Deze informatie is te onder-scheiden in:• Het welbevinden/de tevredenheid van

kinderen. Het gaat er om na te gaan of hetkind volgens de beroepsopvoeders lekkerin zijn vel zit.

• Het functioneren in de groep. Nagegaanwordt of het kind goed meekomt in degroep. Heeft het kind een eigen gewaar-deerde plek in de groep, of valt het buitende groep? Kan het kind naar verwachtingmeekomen in de activiteiten van degroep? Op welk niveau functioneert hetkind in de groep?

• De ontwikkeling van het kind. Ontwikkelthet kind zich ‘normaal’? Nagegaan wordtof de totale ontwikkeling van het kind volgens de beroepsopvoeders overeen-komt met wat van een kind van die leeftijdverwacht mag worden.

De genoemde keuzen sluiten elkaar niet uit, maar er is wel sprake van een zekere hiërarchie. Een kind dat lekker in zijn vel zitals het elk dagdeel op de groep alleen maarpuzzelt, of achter een computerspel zit, hoeft niet goed te functioneren in de groep.Een kind dat goed functioneert in een groepdie vooral gericht is op samen spelen, hoeft zich niet in alle opzichten goed te ontwikkelen. Een kind dat prima functioneertin een goed gestructureerde leeromgeving,kan tijdens vrije spelsituaties volkomen buiten de groep vallen.

Een kindercentrum kan kiezen voor één vandeze doelen, maar kan ook al deze drie doel-stellingen tot haar taak rekenen. Voordatafspraken worden gemaakt over het obser-veren van kinderen en het documenteren vaninformatie zal hier duidelijkheid over moetenzijn. De onderstaande keuzetabel kan helpenbij het beantwoorden van de eerste drie vragen.

5.3.4 Wat is de gewenstevormgeving van hetobservatiesysteem?

• Hoe moet de gewenste informatie wordenverzameld? Is het invullen van een obser-vatielijst voldoende? Moet daarnaast methet kind worden gepraat of moet een uit-lokkende activiteit worden uitgevoerd? Is het nodig kinderen te toetsen? Moetdaar materiaal voor worden aangeschaft?

• Bepaal de situaties waarin moet wordengeobserveerd. Indien er vaste observatie-momenten worden afgesproken, bepaaldan de frequentie en momenten hiervan.

• Stel de gewenste registratie/documentatievast. Open observaties zullen leiden totopen verhalende verslagen. De beroeps-opvoeders bepalen de aandachtspunten.De verslagen zijn door de beroeps-opvoeders zelf uitgewerkt. Gerichte observaties kunnen in voorgestructureerdelijsten worden verwerkt. De aandachts-punten worden door de ouders en/of de

organisatie vooraf afgesproken. Deze aandachtspunten kunnen voor alle kinderen dezelfde zijn. De manier vanregistreren kan in observatielijsten verschillen. Aan welke vorm wordt de voor-keur gegeven? Vindt men het prettig tewerken met producten van de kinderenzelf, met foto’s en videobeelden?

• Bepaal hoe de informatie moet wordenverwerkt via kindbespreking, teamoverlegen/of managementoverleg naar conclusiesten aanzien van het kind, de groep en hetpedagogisch beleid. Zijn daar hulpmiddelenvoor nodig?

• Formuleer de wensen rond archivering.Hoe ziet het kinddossier er uit? Welkeinformatie wordt daarin opgenomen?Welke informatie komt terecht in groeps-dossiers ten behoeve van het team-overleg? Welke informatie wordt door het management in het kader van beleids-evaluaties beheerd?

56

het kiezen van een kindvolgsysteem

Wat wil je volgen?

Wat wil je meten?

Welbevinden/

tevredenheid kind

Hoe functioneert

het kind in de

groep?

Ontwikkelings-

niveau. Ontwikkelt

het kind zich

volgens de norm?

Gewone kinderen Kinderen met een

sociaal-medische

indicatie (Kind uit

speciale situatie

dat baat heeft bij

gewone opvang,

bijvoorbeeld een

kind van over-

spannen moeder).

Geïndiceerde

kinderen. (Kind uit

gewone of speciale

situatie heeft

specifieke aanpak

nodig, bijvoorbeeld

een kind met ADHD

of een kind met

ernstige taal-

achterstand).

Figuur 5.1 Keuzetabel benodigde informatie.

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 56

Page 58: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

5.3.5 Hoe moet de samenwerking met de ouders er uit zien?

• Moeten observatiewensen van de oudersin het systeem worden meegenomen?Wanneer dat met een observatielijst nietkan, mag daar dan een extra hulpmiddelvoor worden gebruikt?

• Welke informatie wordt van ouders ver-wacht?

• Welke rol moeten de ouders hebben bij het interpreteren van de observatie-gegevens? Hoe vaak, op welke momentenen met welk doel wordt hierover metouders gesproken?

• Welke rol moeten de ouders hebben ophet gebied van informatieoverdracht naarsamenwerkingspartners, zoals het consultatiebureau of de basisschool?

• Hebben deze wensen gevolgen voor deinhoud van het observeren, de te kiezenhulpmiddelen, het aantal oudercontactenen de vormgeving van de interne communicatie over het functioneren vande kinderen?

Verwerk de hieruit voortvloeiende eisen in delijst met kwaliteitseisen:

5.3.6 Een lijst met kwaliteitseisen

Na het beantwoorden van de hierbovengestelde vijf vragen is een grof kader vanwensen beschikbaar voor het te kiezen kindvolgsysteem. In hoofdstuk 1 zijn de ken-merken en uitgangspunten voor een kind-volgsysteem voor de kinderopvanggenoemd. In hoofdstuk 2 zijn aandachts-punten voor samenwerking besproken.Hoofdstuk 3 behandelt de hulpmiddelen.Hoofdstuk 4 bespreekt een aantal vormenvoor contacten met ouders. Gebruik de infor-matie uit deze hoofdstukken om de globalewensen uit te werken naar kwaliteitseisen,die de organisatie aan het volgsysteem stel-len wil. De inhoud en vormgeving van hetvolgsysteem varieert immers al naar de eisendie men daaraan stelt.

57 Het kiezen van een kindvolgsysteem

Stichting Kinderopvang Snelwert

Doel kindvolgsysteem kinderdagverblijf en BSO t/m 5 jaar

• Het bieden van handvaten voor de groepsaanpak voor de groepsleidsters.• Onderkennen en signaleren van risico’s voor het welbevinden en het functioneren van de

individuele kinderen in de groep.

Inhoud

• Het in kaart brengen van het groepsfunctioneren.• Het volgen van de psychosociale ontwikkeling, als uitdrukking van het welbevinden, van

alle kinderen.

Eisen

• De hulpmiddelen moeten eenvoudig in gebruik, duidelijk, en overzichtelijk zijn.• Het hulpmiddel voor het volgen van de psychosociale ontwikkeling moet

wetenschappelijk verantwoord zijn.• Het hulpmiddel voor het volgen van de psychosociale ontwikkeling moet ‘welbevinden’

meten.• De ouders moeten bij het samenstellen van het kindbeeld worden betrokken; de voorkeur

wordt gegeven aan een extra vragenlijst voor ouders.• De resultaten moeten met de ouders worden besproken.

Vormgeving kindvolgsysteem

Wie observeert? Leidster, zo nodig aanvullend ondersteund door collega, of externe deskundige (veldpsycholoog, CB-medewerker, Ambulant Begeleider SBO).

Hoe vaak? Zo mogelijk bij aanmelding (Kinddossier CB als hulpmiddel).Groepsfunctioneren: jaarlijks.Psychosociale ontwikkeling: Alle kinderen twee maanden na plaatsing en op leeftijd van 0.9 jaar 1.5 jaar, 2.6, 3.9 en 5 jaar.Op indicatie, als leidster of ouder zich zorgen maakt.

Waar? In de groep.Hulpmiddel • Kinddossier ouders (verstrekt via CB).

• Indicatiebericht consultatiebureau met als aantekening: geen bijzonderheden, VVE-score of bijzonderheden/aandachtspunten zorg kind.

• Lijstje met individuele aandachtspunten naar aanleiding van ouder-contact in communicatieschrift (zelf opgesteld).

• SIKO en OVL lijsten van de KIPPPI-methode voor psychosocialeontwikkeling.

• Lijst Groepsfunctioneren van Instrument Welbevinden (NIZW) ennotatieformulier.

• Computeroverzicht observatieresultaten SIKO en OVL-aanvullinggezinsgegevens ter voorbereiding van het evaluerend halfjaarlijksteamoverleg (zelf bijgehouden).

Oudergesprek

Tenminste eenmaal per jaar 15 minutengesprek na observatie kind en verder op aanvraag ofindicatie.

Evaluatie

• Notulen halfjaarlijks teamoverleg, notatieformulier groepsfunctioneren en notulen jaarlijksmanagement overleg in verband met aantekeningen over afspraken over groepsaanpak enpedagogisch beleid. Dit ook ter voorbereiding teamoverleg en managementoverleg.

• Groepslogboek met daarin vastgelegd de groepsregels, de dagindeling en activiteiten-planning, maar ook documentatie van leuke gebeurtenissen.

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 57

Page 59: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Voorbeelden van te stellen eisen zijn:• Er moet samenhang zijn tussen de

gekozen pedagogische handelwijzen metde daarbij vastgestelde doelen, de hulp-middelen om het gedrag van de kinderente observeren, te registreren en de communicatie over de resultaten en gevolgen daarvan.

• Het volgsysteem laat een doorgaande ontwikkelingslijn zien, die zich richt opzowel de voorschoolse- als de vroegschool-se periode.

• Het volgsysteem richt zich vooral op procesvariabelen (bijvoorbeeld betrokken-heid tijdens activiteiten), op effect-variabelen (bijvoorbeeld bepaald gedrag ofontwikkelingskenmerken van het kind) of op een combinatie van deze. Geëist kanworden dat deze resultaten tijdens eenevaluatie ook nog in verband kunnen worden gebracht met aanpakvariabelen(bijvoorbeeld: aantal wisselingen van leid-sters, groepsgrootte, kenmerken van deruimte, pedagogische aanpak). Voor al dezeaspecten moeten dan hulpmiddelen aan-wezig zijn.

• Er moeten bij het volgsysteem passendenormen worden afgesproken voor besluit-vorming over (uit)plaatsing, het wijzigenvan de omgang met de kinderen, hetonderkennen en het signaleren van risico’sen problemen.

• De inhoud van het volgen moet aansluitenbij gangbare theorieën over de normaleontwikkeling van het kind.

• Hulpmiddelen voor onderkenning, signalering of screening moeten opbetrouwbaarheid en validiteit zijn getoetst,zodat betrokkenen op het oordeel van hetinstrument kunnen vertrouwen.

• De hulpmiddelen moeten gebruiks-vriendelijk zijn, overzichtelijk, duidelijk, eenvoudig in taalgebruik en scoringswijzeen snel in te vullen.

• De (half)jaarlijkse observatie en registratie/documentatie van welbevinden mag nietmeer dan 10 minuten per kind per gerichteobservatie vragen.

• De verwerking van de gegevens ter voor-bereiding van een kindbespreking of team-overleg mag niet meer dan 10 minuten perkind vragen.

• De resultaten van de observaties van dekinderen moeten vergelijkbaar zijn.

• De observatieresultaten moeten aan-wijzingen bieden voor gewenste aan-passingen in de omgang met de kinderenop de groep en voor het pedagogischbeleid van de instelling.

• De informatie die is vastgelegd moet over-draagbaar zijn. Alle betrokkenen moetende geregistreerde gegevens op dezelfdemanier begrijpen als de observator heeftbedoeld bij het registreren.

• Observaties en registraties moeten zoveelmogelijk tijdens het gewone werk kunnenworden uitgevoerd.

Het gaat hier slechts om voorbeelden vaneisen. De organisatie beslist zelf over deeisen waaraan het volgsysteem moet voldoen.

Maak een voorlopig overzicht van de kwaliteitseisen die minimaal moeten wordengesteld aan de inhoud, aan de vormgeving enkwaliteit van de hulpmiddelen voor registratieen documentatie en aan de gebruiksvriende-lijkheid van het volgsysteem. Geef per eis deprioriteit aan. Voeg daar eventueel een lijstjevan wensen met een lagere prioriteit aan toe.

Advies 7

Gebruik in de werkgroep een checklist bij hetbespreken van de wensen en mogelijkhedenvoor een te kiezen kindvolgsysteem. Stel aande hand van het bespreken van deze aandachtspunten een lijst op met wensen en eisen waar het te kiezen volgsysteem aanzou moeten voldoen.

Ook al is de kinderopvang een nieuw werkveld, niet alles hoeft zelf te worden uit-gevonden. Is er een methodiek voorhandendie aan alle eisen voldoet? Onderzoek welkemethoden en hulpmiddelen inmiddelsbeschikbaar zijn. Dit kan de organisatie doenals duidelijk is welke eisen aan een kindvolg-systeem worden gesteld. Dat kan ook albeperkt gebeuren tijdens de oriëntatiefase,zodat de betrokkenen al een indruk hebbenwat ze van methoden die op de markt zijnkunnen verwachten. Een globale kennis-making met een drietal totaal verschillende

methoden kan het keuzeproces erg onder-steunen. Door vergelijking van de werkwijzeen hulpmiddelen is het beter mogelijk concreet aan te geven wat men wel en nietwil. Voor het beantwoorden van deze vraagkan wellicht een beroep gedaan worden opeen extern adviseur.

Advies 8

Doe marktonderzoek. In de fase van markt-onderzoek wordt een antwoord gegeven opde vraag: kan de organisatie een geschiktemethode kopen of moet zij haar werkwijze(deels) zelf vormgeven?

Het resultaat van de ontwikkel- en plannings-fase is een advies van de werkgroep gerichtaan het management van de organisatie. De resultaten van het met elkaar doornemenvan de verschillende aandachtspunten worden met de voltallige werkgroep besproken. Het advies wordt namens dehele werkgroep opgesteld. Het advies kaninhouden dat het eindoordeel pas wordtgegeven nadat op een groep of in meerderegroepen een observatiesysteem is uit-geprobeerd. Het management bespreekt hetadvies en komt met het beleidsvoorstel voorhet beoogde kindvolgsysteem. Dit voorstelzoals iedere belangrijke beleidswijziging in de organisatie besproken.

5.4 De experimenteer-periode

Volgt het management het advies en wordthet kindvolgsysteem op kleine schaal uit-geprobeerd, dan volgt eerst nog een experimenteerperiode. Soms is de meestpraktische oplossing voor het kiezen: gewoonuitproberen. Twee verschillende observatiesy-stemen kunnen in verschillende groepen, ofop verschillende momenten in dezelfdegroep door de beroepsopvoeders worden uit-geprobeerd. Het is in de experimentele fase erg belangrijk de bij het experiment betrokken leidsters voorafduidelijk te maken wat het observatie-systeem moet opleveren. Dit voorkomt datberoepsopvoeders in hun beoordeling alleenafgaan op de wijze waarop gedrag kan

58

het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 58

Page 60: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

worden gescoord en de tijd die dat vraagt.Het verloop van het experiment zal door dewerkgroepsleden op vooraf geformuleerdeaandachtspunten worden gevolgd. Uiteraardworden daarbij de eerder voorgestelde kwaliteitscriteria betrokken. Voor de bestuurlijke vaststelling van dit experiment worden de benodigde inspraak-procedures gevolgd. De betrokken mede-werkers worden voldoende voorbereidmiddels training en instructies. Ouders zijngeïnformeerd. Na afloop van de afgesprokenperiode wordt zowel met betrokkenen alsmet het management het experiment op deafgesproken aandachtspunten geëvalueerd.Denk er om bij de evaluatie van een kindvolg-systeem dat rekening houdt met samen-werking ook de ervaringen van de externbetrokkenen in de evaluatie mee te nemen.

5.5 De implementatie

Na een definitieve beslissing over de beoogde werkwijze volgt de implementatievan het systeem in de hele organisatie.Hiervoor wordt een implementatieplan vast-gesteld. Een aantal methoden, zoalsPiramide, het Instrument Welbevinden enKIJK! Peuters geven in een handleiding duidelijke richtlijnen voor de implementatie-fase. In de programma’s Piramide enKaleidoscoop kan de implementatie van het programma zelfs nauwkeurig wordengeëvalueerd.

Het kindvolgsysteem kan ineens, maar ookstapsgewijs worden ingevoerd.Indien er weinig ervaring is opgedaan methet systematisch volgen van kinderen wordtgeadviseerd een groeimodel te kiezen. Als tussenstappen kunnen de volgenderesultaten worden nagestreefd:• De beroepsopvoeders kunnen het gedrag

van de kinderen met behulp van de gekozen instrumenten observeren enregistreren.

• De teams kunnen het welbevinden vanindividuele kinderen evalueren met behulpvan de gekozen hulpmiddelen.

• De teams kunnen de relaties benoementussen de observatieresultaten voor welbevinden enerzijds en de gewenstewijzigingen in de omgang met kinderenen/of het aanbod van activiteiten anderzijds.

• De teams kunnen de relaties benoementussen de evaluatieresultaten rond wel-bevinden enerzijds en het geformuleerdepedagogische beleid anderzijds.

• Het management organiseert de cyclischeinformatievoorziening tussen de uit-voerende teams enerzijds en het beslissingsniveau anderzijds. Daarmee wordt het kindvolgsysteem als managementinformatiesysteem functioneel.

• Desgewenst uitbreiden of verdiepen vanobservatiedoelen. Voorbeeld: de groeps-leidsters kunnen met behulp van de observatiemiddelen beoordelen hoe hetkind functioneert in de groep en op basisvan de groepsresultaten in teamverbandhet activiteitenplan bijstellen.

• Desgewenst uitwerking van een gedifferentieerde aanpak in de groep.Voorbeeld: de groepsleidsters kunnen metbehulp van de observatiehulpmiddelen in teamverband vaststellen of de afgesproken aanpak nog aansluit bij deontwikkelingsbehoeften van de kinderen.Zo nodig zijn zij in staat kleine individueleaanpassingen te integreren in het groeps-programma.

5.6. Evalueren

Het is van belang het gekozen kindvolg-systeem regelmatig te evalueren. Als beleids-wijzigingen worden voorgesteld op hetgebied van (ortho)pedagogisch handelen,onderkennen, signaleren of samenwerken,kan het van belang zijn na te gaan of dezebeleidswijzigingen gevolgen hebben voor dekwaliteitseisen en vormgeving van het kind-volgsysteem.

59 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 59

Page 61: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

60

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 60

Page 62: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

61 Het kiezen van een kindvolgsysteem

Overzicht

hulpmiddelen

voor het volgen

van kinderen

in de kinderopvang

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 61

Page 63: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Naam

Peutervolgsysteem Friesland

Stichting Partoer,Leeuwardentel. 058 - 234 85 00e-mail: [email protected]

Doel

Beeldvorming peuter ten behoeve van over-dracht aan basisschool.

Vormgeving

Vragenlijst ouders

Vragenlijst leidsters

Voor peuters van 3 jaar

Handleiding

Naam

Rotterdamse Observatielijst peuter-kleuter

Stichting De MeeuwWiebke LouwesAnne KerkhoffJos van der Pluijm

tel. 010 - 486 30 22www.de-meeuw.nl

Doel

Beeldvorming peuter ten behoeve van richten didactisch handelen groepsleidstersen aansluiting met de basisschool

Bespreekbaar maken ontwikkeling kind.

Vormgeving

Vragenlijst groepsleidsters/ leerkrachten

Handleiding

Training

62

overzicht hulpmiddelen voor het volgen van kinderen in de kinderopvang

A

B

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 62

Page 64: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Inhoud observatie kind

Contact met andere kinderen

Contact met beroepsopvoeders

Taal

Spel en speelgedrag

Emotionele ontwikkeling

Zelfredzaamheid

Ruimte voor aanvulling en bijzonderheden opthema’s• lichamelijke ontwikkeling• temperament• sociaal gedrag• emotioneel gedrag

Inhoud observatie pedagogisch klimaat

n.v.t.

Werkwijze

Groepsleidsters en ouders vullen in het vierde levensjaar de vragenlijst 2 maal in,waarna een overleg hierover volgt. De leidsterslijst wordt bij aanmelding op deschool naar keuze door de ouders aan deschool overhandigd.

De lijst biedt per thema enkele aandachts-punten voor het te observeren gedrag. De antwoorden worden ingevuld in 5 antwoordcategorieën: altijd, vaak, wisselend, soms en nooit. Daarnaast is per thema ruimte opengelaten voor opmerkingen.

Indien een groepsleidster zich zorgen maaktover een kind wordt het protocol signaleringvan het kindercentrum gevolgd.

63 Het kiezen van een kindvolgsysteem

Inhoud observatie kind

Sociaal-emotioneel gedrag

Redzaamheid

Speel- en leergedrag

Taalontwikkeling / moedertaal

Taalontwikkeling / NT2

Motoriek

Gedrag wordt aangekruist indien van toepassing

Inhoud observatie pedagogisch klimaat

Relatie beroepsopvoeders - moeder/vader

Taalvaardigheid moeder/vader

Interesse moeder/vader voor kind

Thuissituatie

Te ondernemen acties

Werkwijze

Registratie gedrag van alle peuters op leeftijd 3.0, 3.11, 4.4 en 5.0 jaar op eenobservatielijst. Indien het gedrag extra aandacht vraagt, dit aankruisen. Onderinkolom kunnen opmerkingen en bijzonder-heden worden genoteerd. Lijst kan wordenbesproken met ouders en/of collega’s.Overdracht lijst door peuterspeelzaal aanbasisschool.

Ontwikkelingslijn komt in beeld door vergelijking van de 4 leeftijdsmomenten in naast elkaar staande kolommen.

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 63

Page 65: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

64

overzicht hulpmiddelen voor het volgen van kinderen in de kinderopvang

Naam

Instrument Welbevinden

N.I.Z.W, Utrechttel. 030 - 230 66 07e-mail: [email protected] bestelnummer: E22018

Doel

Evaluatie welbevinden in kader van eisenkwaliteitsstelsel kinderopvang.

Onder welbevinden verstaat de auteur deemotionele toestand van het kind en desfeer in de groep.

Vormgeving

De observatielijst ‘Welbevinden Algemeen’(WA)

De observatielijst ‘Welbevinden in situaties’(WIS)

De observatielijst ‘groepsfunctioneren’

De vragenlijsten voor leidsters bij de obser-vatielijsten

Een vragenlijst voor kinderen 8+

Een vragenlijst voor ouders

Een notatieformulier per vragenlijst voor hetverwerken van de informatie uit genoemdelijsten

Overzichtsformulieren groepsfunctioneren,WA en WIS

Overzichtsformulieren verbetersuggestiesgroepsfunctioneren, WA, WIS, kinderen 8+en ouders

Naam

F.A. Swets-Gronertvragenformulier over het gedrag van het kind uit: ‘Brengen en halen’

uitgeverij NIZWtel. 030 - 230 66 07e-mail: [email protected]

Doel

Bevorderen communicatie ten behoeve vanafstemming tussen thuis en kindercentrum.

Vormen totaalbeeld kind.

Vormgeving

Vragenformulier ouders en leidsters

C

D

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 64

Page 66: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

65 Het kiezen van een kindvolgsysteem

Inhoud observatie kind

Welbevinden Algemeen (WA)- open/levenslustig- tevreden/ontspannen

m.b.t. kind zelf, kind i.r.t. andere kinderen en kind i.r.t. groepsleidsters (5 punts schaal)

Welbevinden in situaties (WIS)0 - 2, 2 - 4, 4 - 12 jaar

Gedragsbeschrijvingen in situaties binnen-komst, eten en drinken, vrij spel binnen, vrij spel buiten, gestructureerde activiteiten,verzorgen/slapen en vertrek(5 punts schaal)

Vragenlijst kinderen 8+Beleving BSOOpen vragen via waarderingssysteem metcijfers te scoren

Inhoud observatie pedagogisch klimaat

Groepsfunctioneren- babylijst 0 - 1,5 jaar- lijst 1,5 - 12 jaar

Sfeer

Spel

Activiteiten

Gebruik van de ruimte

Relaties kinderen onderling

Relatie met leidsterStructuur

(5 punts schaal)

Werkwijze

Aan te passen aan eigen kwaliteitssysteem.Combinatie van onderdelen mogelijk.Aanvulling met andere instrumenten mogelijk.

Welbevinden van alle kinderen in kaart brengen. Instrument biedt mogelijkhedenvoor:1. planning observatie per kind2. planning observatie groep3. noteren observatie op observatielijst 4. verwerking gegevens op overzichtslijsten5. betrekken ouders bij observatie

Na observatie bespreken in team en voor-stellen verbeteringen opvang, zowel vooromgang met kind als op beleidsniveau.

Inhoud observatie kind

Spelen en verzorgen

Taalontwikkeling

Sociaal gedrag

Omgaan met het kind

Inhoud observatie pedagogisch klimaat

Reactie opvoeders op kind (draaglast)

Werkwijze

Als voorbereiding op oudergesprek vullenouders en groepsleidster de lijst in. Lijst wordt besproken. Aandachtspuntenvoor het oudergesprek zijn: verschillendebeoordeling en gewenste gesprekspunten.

De lijst biedt 19 vragen verdeeld over de 4 observatiethema’s. Antwoorden wordenomcirkeld op een 7-punts-schaal bij per vraagwisselende antwoorden

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 65

Page 67: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

66

overzicht hulpmiddelen voor het volgen van kinderen in de kinderopvang

Naam

Peutervolgsysteem

Dr. Jef J. van Kuyk

CITOgroepklantenservicetel. 026 - 352 15 [email protected]

www.piramide.citogroep.nl

Doel

Systematisch volgen van de ontwikkelingvan peuters 3+ in kindercentra ten behoevevan didactische begeleiding, hulp en over-dracht aan basisonderwijs

1.

Per toets 15 minuten afnametijd rekenen.

1 De observatielijst en de toetsen zijn door

CITO bij een groot aantal peuters afgeno-men. Op basis van de resultaten zijn denormscores van die groep berekend. De sco-res van andere peuters kunnen met deze‘normgroep’ worden vergeleken.

Vormgeving

HandleidingObservatielijstScore 1,2 of 3

Toets TaalToets OrdenenToets RuimteMet behulp van platenmateriaal

Eenvoudige genormeerde scorebeoordelingper toets

Scoreformulieren observatielijst en toetsen

Groepsoverzicht observatielijst en toetsen

Peuteroverzicht

Toetsen

Naam

KIPPPI- methode:BABY-KIPPPIKIPPPPI 1 - 4KIPPPI 5

Kousemaker2, Rijksuniversiteit Leiden

KIPPPI-Producties PPPPostbus 2072300 AE Leiden

2Over de KIPPPI-methode zijn diverse

wetenschappelijke publicaties verschenen.De methode wordt op basis van onderzoeks-bevindingen nog regelmatig bijgesteld. Zo is onlangs de BABY-KIPPPI beschikbaargekomen.

Doel

Signalering psychosociale problemen

Vormgeving

Vragenlijsten ouders: BABY, 1 - 4, 5 jaar

Vragenlijst CB-arts BABY, 1 - 4

Vragenlijst kinderopvang, 1 -4

Vragenlijst schoolarts 5

Vragenlijst leerkrachten 5

E

F

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 66

Page 68: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

67 Het kiezen van een kindvolgsysteem

Inhoud observatie kind

KIPPPI 1 - 4 / KIPPPI 5

Lichamelijke gezondheid, eten, slapen, zindelijkheid, activiteit, zelfstandigheid, verstandelijke ontwikkeling, taal/spraak,spel/spelen, contact met anderen, stemming, persoonlijkheid, gedrag, angst.

BABY-KIPPPI

Lichamelijke gezondheid, eten, drinken, activiteit, contact met vaste verzorger/opvoeder, contact met anderen, stemmingen persoonlijkheid.

Inhoud observatie pedagogisch klimaat

KIPPPI 1 - 4 / KIPPPI 5

Ingrijpende gebeurtenissen in het gezin

Gezinssamenstelling

Hoogst afgeronde opleiding

BABY-KIPPPI

Verzorgings- en opvoedingspraktijk gezin

Ingrijpende gebeurtenissen in het gezin

Gezinssamenstelling

Hoogst afgeronde opleiding

Werkwijze

Op vaste onderzoeksmomenten het gedrag van alle kinderen in beeld brengenmiddels het bundelen van informatie vanuitverschillende bronnen (triangulatie). In de kin-deropvang kan de lijst desgewenst ookalleen op indicatie (bijvoorbeeld van het CB)worden ingevuld.

Gestructureerde vragen met meestal 4 antwoordcategorieën waarbij zorgelijkgedrag rechts op de lijst zichtbaar wordt.

Invullen vragenlijst door ouders, eventueelaangevuld met ingevulde lijsten van groeps-leidsters of leerkrachten bespreken met consultatiebureaumedewerker of schoolarts.JGZ-medewerker vult op eigen lijst een eind-conclusie in met eventueel een indicatievoor een follow-up afspraak, een preventiefadvies of verwijzing

Informatie is eenvoudig te verwerken inSPSS ter verkrijging van epidemiologischegegevens op diverse niveaus.

Inhoud observatie kind

Observeren:

Zelfredzaamheid

Zelfregeling

Weerbaarheid

Welbevinden

Relatie met anderen

Motoriek

Creativiteit

Spelen

Werken

Toetsen: Taal, Ordenen en Ruimte

Inhoud observatie pedagogisch klimaat

n.v.t.

Achterblijven ontwikkeling wordt gezien alssignaal dat aanpak en materiaal moeten wor-den aangepast.

Werkwijze

Alle peuters van 3.0 – 4.2 jaar die meerderedagdelen per week komen. Na wenperiode (observeren 3 maanden;toetsen 1 à 2 maanden).

Peuters (aanvullend) observeren aan de handvan de observatielijst. Resultaten eventueeldoorspreken met andere leidster. Opnieuwobserveren bij onzekerheid over score.

Toetsen afnemen bij alle kinderen vanaf 3 jaar. Dit kan meerdere malen op zelf gekozen tijdstippen. Advies: 3.0 jaar, 3.5 jaaren vlak voor ze naar de basisschool gaan.

Op basis van groepsoverzichten kiezen voor stimulerende activiteiten (thema’s), of individuele hulp (tutoring).

Sluit aan bij ‘Piramide’ en leerling-volgsysteem bao (CITO).

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 67

Page 69: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

G

H

68

overzicht hulpmiddelen voor het volgen van kinderen in de kinderopvang

Naam

Kind Observatie Registratie (KOR)

(High/Scope; Child Observation Record)

21/2 - 6 jarigen

Kaleidoscoop

NIZW-Jeugdtel. 030 - 230 65 [email protected]

Doel

KOR is een instrument voor beoordeling,gebaseerd op observatie van kinderen tijdens dagelijkse activiteiten.

De observatie en registratie is een integraalonderdeel van het pedagogisch didactischmodel van Kaleidoscoop. Kern van dit modelis ‘actief leren’.

KOR beoordeelt het kind als geheel,gestuurd door het leerplan.

Met behulp van KOR kan een individueel stimuleringsplan worden gemaakt.

Vormgeving

Persoonlijk KOR-boekje met:

Een totaaloverzicht per kind van maximaal 5 observatiemomenten.Het overzicht laat zowel de gebieden van de sleutelervaringen zien als de daarinbeschreven vaardigheden.

Per vaardigheid een blad, waarin 5 vaardigheidsniveaus kunnen worden aangegeven en specifieke observaties kunnen worden beschreven.

Naam

Zo volg je peuters;leeftijd 2.0 - 4.0 jaar

Zie Zo EducatiefRosmalen;tel. 073 - 521 83 74www.zze.nl

Doel

Het in kaart brengen van het ontwikkelings-proces van peuters.Het vroegtijdig signaleren van specifiekehulpvragen.

Sluit aan bij observatie-instrument Zo lerenkleuters.

Vormgeving

Het volgsysteem bestaat uiteen handleiding, ideeënkaarten en een aantal registratielijsten:- formulier probleembeschrijving- algemene registratie- registratieformulieren voor één kind

(setje van 4)

De formulieren worden door de gebruikerszelf gekopieerd voor de kinderen die binnendit systeem gevolgd gaan worden.

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 68

Page 70: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

69 Het kiezen van een kindvolgsysteem

Inhoud observatie kind

Het zelfbeeld

De redzaamheid

Grove motoriek

Fijne motoriek

De spraak

De taal

Het spel

Inhoud observatie pedagogisch klimaat Werkwijze

Er wordt gewerkt met ideeënkaarten, die aansluiten bij de ontwikkelingsgebieden.Per ontwikkelingsgebied is een aantalvaardigheden benoemd en de leeftijd waar-op de peuter zich deze vaardigheid meestaleigen maakt. Op de registratiekaartenkomen deze vaardigheden terug. Er kan aangekruist worden op welke leeftijddeze vaardigheid bij deze peuter werd geobserveerd. Een signaallijst geeft aanwanneer er sprake is van een vertraagd ontwikkelingsproces.

Inhoud observatie kind

Sleutelervaringen binnen de gebieden:1. Initiatief (a t/m d)2. Sociale relaties (e t/m i)3. Representatie (j t/m l)4. Muziek en beweging (m t/m p)5. Taal en geletterdheid (q t/m v)6. Logisch en wiskundig denken ( w t/m DD)

In de beschreven vaardigheden wordt aandacht besteed aan de relatie kind-omgeving. Dit kan verder worden uitgewerkt in de door de beroepsopvoederbeschreven specifieke situaties.

Inhoud observatie pedagogisch klimaat Werkwijze

Dagelijks worden aantekeningen gemaaktvan wat de kinderen concreet doen.

Daardoor komt informatie beschikbaar over de sociale, creatieve, cognitieve, en lichamelijke ontwikkeling.

Met behulp van KOR wordt regelmatig metde ouders over het kind overlegd.

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 69

Page 71: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

I

J

70

overzicht hulpmiddelen voor het volgen van kinderen in de kinderopvang

Naam

De beoordelingsschaal voor het pedagogischfunctioneren in kinderdagverblijven

Kind & GezinHallepoortlaan 271060 Brusseltel. 02 533 12 11e-mail: [email protected]

Doel

Kwaliteitsverbeteringvan het pedagogisch functioneren in dagver-blijven.

Vormgeving

Beoordelingsschaal, waarin een beoordelingmogelijk is op een 4-puntsschaal: 1, 3, 5 en 7.

Daarnaast een vragenlijst over de onder-werpen:1. informatie-uitwisseling2. betrokkenheid ouders3. pedagogische begeleiding4. inspraak in beleid

Naam

Arnhems Overdrachtsformulier

Projectbureau Onderwijsvoorrang-SocialeVernieuwing (OV-SV)Arnhemtel. 026 369 18 00e-mail: [email protected]

Doel

Overdracht beeldvorming peuters:het verbeteren van de aansluiting van voorschoolse voorzieningen met deonderbouw van het basisonderwijs dooroverdracht van peuters van speelzaal en kinderopvang naar het basisonderwijs.

Vormgeving

Formulier van 4 A4-tjes

Beoordeling op schaal:- ja- enigszins- nee

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 70

Page 72: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

71 Het kiezen van een kindvolgsysteem

Inhoud observatie kind

Algemene gegevens

Sociaal-emotionele ontwikkelingRedzaamheidSpeel-/werkgedrag

Spraaktaalontwikkeling: Nederlands

Spraaktaalontwikkeling: andere moedertaaldan Nederlands

Motorische ontwikkelingGezondheidDeelname aan extra voorzieningen

Inhoud observatie pedagogisch klimaat

n.v.t.

Werkwijze

Twee maal per jaar invullen van registratiefor-mulier.

Inhoud observatie kind

De kinderen, leidsters en de accommodatieworden geobserveerd aan de hand vandiverse thema’s, zoals:luieren, wassen, aan-/uitkleden, slapen/rust,eten, spelen/speelgoedverbale communicatie, brengen/halen,infrastructuur, uitzonderlijke zorgsituatie.

Er wordt geen score gegeven op naam van de kinderen.

Inhoud observatie pedagogisch klimaat

a. Interactie opvoeder – kind:1. Flexibiliteit2. Individualiseren3. Stimuleren4. Structureren5. Bevorderen zelfstandigheid6. Bieden bewegingsvrijheid7. Veiligheid

b. Randvoorwaarden:8. Samenwerking met ouders9. Teamwork10. Vergaderingen11. Vorming van het personeel12. Pedagogische observatie

Werkwijze

Inspectieafgevaardigde observeert in een van de leefgroepen de alledaagse activiteiten.

Vraaggesprek met leidinggevende.

Scoring beoordelingsschaal.

Schriftelijk advies van inspectie.

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 71

Page 73: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

K

L

overzicht hulpmiddelen voor het volgen van kinderen in de kinderopvang

Naam

KIJK! Peuters (2001)

De observatielijsten Kijk! Peuters zijn nietwetenschappelijk getoetst, maar wel in depraktijk geëvalueerd.Het model voor groep 1 en 2 is wel weten-schappelijk onderzocht.

Uitgever: RPCZ, ZeelandAuteurs:A.Blom,A.Duvekot-BimmelB. de Jaeger

tel. 0118 628 851

Doel

In beeld brengen van de totale ontwikkelingvan jonge kinderen.

Gebruiksmogelijkheden:- Volgen ontwikkelingslijn- Kind globaal vergelijken met andere

kinderen- Hulpmiddel kiezen vervolgactiviteit- Hulpmiddel signalering en afstemming/

overdracht

Aansluiting met KIJK voor groep 1 en 2 van het basisonderwijs, zodatcontinuïteit in het volgen en stimuleren van de ontwikkelingslijn gerealiseerd kanworden.

Vormgeving

Ringband,Cd-rom komt beschikbaar

Uitgebreide informatieve handleiding voorhet proces van observeren tot handelen.

Kijk-registatiemodel voor peuters met lijsten:

a. Basiskenmerken(1 A4; 5-puntsschaal)

b. Betrokkenheids-niveau(1 A4; 5-puntsschaal achter activiteitenlijst;plus open ruimte)

c. Overzicht risicofactoren met open ruimte voor opmerkingen

d. Ontwikkelingslijn 1.6 – 4.6 jaar met 3-puntsschaal, corresponderend met leeftijd

e. Overzicht kind: ontwikkelingsprofiel

Naam

Een spelend streefsysteem (2001)

Auteur:H.Lamme

Uitgave:IPOPotgietersingel 3-48011 NA Zwolle038 423 13 64

Doel

Hulpmiddel opdat jonge kinderen (leren) spelen.

Volgen brede ontwikkeling aan de hand van10 streefdoelen.

Aanknopingspunten voorOntwikkelingsstimulansen.

Tijdig remediëren vanuit ontwikkelingslijn peuters – groep 3.

Vormgeving

Reader met:

Tien streefdoelen voor peuters vanaf 3 jaartot en met groep 3 (6

1/2 jaar).

Per peuter een registratieformulier waarin op2 A4-tjes streefdoelen zijn uitgewerkt.

De streefdoelenlijst zijn uitgewerkt voor deleeftijden 3, 3

1/2, 4 en 4

1/2 jaar. Daarnaast is

eenzelfde streefdoelenlijst voor kleutersopgenomen.

Een streefdoel is geconcretiseerd in een teobserveren gedragsdoel.

72

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 72

Page 74: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Inhoud observatie kind

1. Spel2. Aankleden3. Gezelschapsspel4. Plannen5. Empathie6. Vouwen7. Begrippentaal8. Rijmpje9. Prentenboek10. BeeldverhaalIeder item formuleert een streefdoel datgeobserveerd kan worden.

Streefdoelen dekken de kerndoelen.

Inhoud observatie pedagogisch klimaat

Tien aandachtspunten onderwijsaanpak:1. Pedagogisch klimaat2. Spelstimulansen3. Structuur4. Spel naar keuze. Gebruik van motivatie-

kring en evaluatiekring5. Thematisch werken6. Differentiatie per kind7. Dagboekverslag8. Orthopedagogische Afstemming (OPA)9. Interactief voorlezen en vertellen10. Voorlopers, projecten en methoden

Werkwijze

OPA-strategie

Elke dag beperkt aantal kinderen ter observatie. Als alle kinderen geweest zijngerichte observatie en gerichte handelings-voornemens. Elke dag 1 kind dat individueleaandacht en instructie ontvangt.

Eén keer per 6 maanden handelingsgerichtscreenen.

Zesweekse handelingsplannen, gericht op 1 streefdoel tegelijkertijd.

Eén keer per 6 weken peuteroverleg.

Inzet tutor op gekozen streefdoelen.

Spel is basisactiviteit.

Oudergesprek twee keer per jaar.

Inhoud observatie kind

a. Basiskenmerken- vrij zijn van emotionele belemmeringen- nieuwsgierig en ondernemend- zelfvertrouwen

b. Betrokkenheidsniveau bij activiteiten

c. Risicofactoren:- impulsiviteit- passiviteit- slechte selectieve aandacht- grote vermoeidheid

d. Ontwikkelingslijnen- sociale en emotionele ontwikkeling- zelfredzaamheid- spelontwikkeling- spraak- en taalontwikkeling- motoriek- cognitieve ontwikkeling- symboolverkenning- ontluikende geletterdheid- ontluikende gecijferdheid

Overzichtslijst voor de groep is in ontwikkeling

Inhoud observatie pedagogisch klimaat

De betrokkenheid van kinderen is een indicatie voor de kwaliteit van het pedagogisch klimaat.

Bovendien aandachtspunten voor het kiezenvan een aanpak aansluitend bij behoeftenvan kinderen. Dit op basis van observatie-gegevens uit het registratiemodel. Vijf vandeze aandachtspunten zijn gericht op deinteractie leidster - kind.

Werkwijze

Participerende observatie.

Beeldvorming aan de hand van de categorieën a, b, en c. met behulp van een globale of gedetailleerde registratie.

Per 2 à 3 weken het betrokkenheidsniveauvan individuele kinderen bepalen. Een betrokkenheidsniveau beneden 3,5 iseen signaal dat er iets aan de hand is.

Invullen registratiemodel d.,2 à 3 maal per jaar.Inkleuren bereikte niveau functioneren. Per keer invullen een andere kleur kiezen.Eventuele aanvullingen of opmerkingen in vrije ruimte noteren. Bij interpreteren ontwikkelingsniveau marge nemen van tenminste zes maanden.

Informatie uit d. relateren aan informatie uita. t/m c.

73 Het kiezen van een kindvolgsysteem

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 73

Page 75: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

74

M

overzicht hulpmiddelen voor het volgen van kinderen in de kinderopvang

Naam

Pravoo-peutervolg- en hulpsysteem

Het systeem is wetenschappelijk ontwikkelden getoetst. Criteria gebaseerd op onderzoek onder 445peuters. Die gegevens hebben de normenopgeleverd en de begeleidingsinhouden aan-gegeven.

Auteur:L.J. Koning

Uitgever:Pravoo, Slobeendstraat 272941 PC Lekkerkerktel. 0180 662099

Doel

In beeld brengen van de totale ontwikkelingvan jonge kinderen van 2 tot 4 jaar en hetbieden van een overdrachtkaart als het kindnaar de basisschool gaat.

Gebruiksmogelijkheden:- volgen van de ontwikkeling van kinderen- diagnosticeren van gesignaleerde

problemen- speciale begeleiding bieden aan kinderen

met ontwikkelingsachterstanden en–stoornissen

- het opzetten van algemene ontwikkelings-lijnen voor alle kinderen.

- het geven van opvoedingsvoorlichting aande ouders

- het realiseren van een organisatie in depeurterspeelzaal die dat allemaal mogelijkmaakt.

Aansluiting met het Pravoo leerlingvolg- en hulpsysteem voor groep 1, 2 (3) en sbo,zodat continuiteit in het volgen en stimuleren van de ontwikkelingslijn gerealiseerd kan worden. Het kan ook losvan het kleuterpakket worden gebruikt.

Vormgeving

Ringband met daarin de handleiding, bijlagenmet hulpverleningsprogramma’s, het spiegelboekje (met daarin ontwikkelings-psychologie van de peuter) en een los persoonlijk ontwikkelingsboekje.

De ontwikkeling van de peuter wordt vastge-legd in een persoonlijk ontwikkelingsboekje.Dat is een A-3 blad met daarop de zgn. peil-punten. Dat zijn momenten waarop de ont-wikkeling gepeild word. Dat is in elk gevalvoor de binnengekomen peuter en de peuterdie naar de basisschool gaat en in de tijd daartussen steeds is januari en juni.Er zijn vaste peilpunten genomen om deleidster niet het gevoel te geven dat zesteeds aan het signaleren is.In de peilpunten staat precies aangegevenwat ontwikkelingspsychologisch hoort bij die leeftijd zodat er duidelijke en objectieveontwikkelingscriteria zijn.Het A3-blad zorgt er voor de dat de geheleontwikkeling handig op een blad is te over-zien.

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 74

Page 76: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

75 Het kiezen van een kindvolgsysteem

Inhoud observatie kind

Het systeem bevat de volgende afdelingen:- de binnenkomst- spelen- werken- kringgedrag- de sociaal-emotionele ontwikkeling- taal- motoriek- zintuiglijke ontwikkeling- redzaamheid

Er is een overzichtslijst voor de groep.

Inhoud observatie pedagogisch klimaat

Voor de leidsters is aangegeven hoe deze de opgespoorde kinderen verder zou kunnenonderzoeken in de vorm van een voor-gestructureerde diagnose. Daarna kan mengebruik maken van de diverse programma’s.Voor alle onderdelen van het kindvolg-systeem zijn er kant- en klare programma’sontwikkeld.Die kan men alleen in de peuterspeelzaal uitvoeren maar ook samen met de ouders,aangevuld met de ouderbrieven die voor deouders aangeven hoe zij thuis het beste methun kind om kunnen gaan. Het pakket bevatruim 30 oudervoorlichtingsbrieven.Voor de organisatie in de peuterspeelzaal iser een organisatiemodel ontwikkeld waarbijer met memo’s (handelingplannen) wordtgewerkt die de leidsters helpen om de hulpook daadwerkelijk uit te voeren. Naast deaandacht voor de zorgpeuter wordt ook dealgemene peuterspeelzaal-pedagogiekbehandeld in de vorm van het leidsters-gedrag, organisatie in de groep en begrippenals veiligheid, etc.

Werkwijze

Aan de hand van het persoonlijk ontwikkelingsboekje brengt de leidster de ontwikkeling van het kind in kaart. Dat gebeurt door middel van observaties opvaste momenten, waarbij de observaties inobjectieve termen zijn beschreven en ersoms gebruik gemaakt wordt van specialegenormeerde signaleringshulpen om hetoptimaal objectief te laten zijn. Daarbij zijn er twee belangrijke aspecten, nl. het kind wordt vergeleken met een normgroep zodat de leidster houvast heeften het kind wordt vergeleken met zich zelf.Op basis van deze gegevens kan de speciale hulpverlening opgezet worden. Alle middelen en programma’s zitten ook in de map.

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 75

Page 77: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

76

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 76

Page 78: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

77 Het kiezen van een kindvolgsysteem

Overzicht

geraadpleegde

literatuur

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 77

Page 79: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Aalsvoort, G.M. en G.J.J.M. Ruijssenaars,red. (2000), Jonge Risicokinderen.Achtergronden, onderkenning, aanpak enpraktijk. Rotterdam.

Aalsvoort, G.M. en A.M. van der (2001), De herkomst van jonge risicokinderen in SBOen cluster IV-voorzieningen in Leiden.Pedologisch Instituut School ‘De Brug’Leiden.

Adelmund, K.Y.I.J. en M. Vliegenthart (2000),Beleidsbrief Voor en Vroegschoolse Educatie.Ministeries OcenW en VWS Den Haag.

Bagnato, S.J., J.T. Neisworth en S.M.Munson (1997), LINKing Assessment andEarly Intervention. An authentic Curriculum-Based Approach. Paul H. Brooks PublishingCo, Baltimore, Maryland.

Balledux, M. (2001), Werken aanWelbevinden. Het evaluatie-instrument voorde kinderopvang opnieuw bekeken. NIZW/VOG-Klein Kapitaal, Utrecht.

Blom, A., A. Duvekot-Bimmel en B. deJaeger (2001), KIJK! Peuters. RPCZ,Middelburg.

Beek, A. Van (1995), Protocol sexueel misbruik voor instellingen in de kinderopvang.VOG, Utrecht.

Boom, D. vd. (1999), Ouders op de voor-grond: een educatieve lijn voor 0-18 jaar.Sardes, Utrecht.

Buitenhuis, M, J. Schuurman, B.Uittenbogaard en D. Wienke (1991), Stapvoor stap, een stappenplan om ouders metjonge kinderen te begeleiden bij opvoedings-vragen. SWP, Utrecht.

Bijlsma, B. (1994), Het kindvolgsysteem enouderparticipatie In: Ouderbeleid in de kinder-opvang, een maat voor kwaliteit. Alkmaar.

Bijlsma, B. (1995), Met het oog op de toe-komst. Eindverslag van het project ‘Delenvan Zorg’. Partoer, Leeuwarden.

Bijlsma, B. (1997), Model ProtocolSignalering. Voorstel voor het handelen in dekinderopvang bij signalering in het algemeenen kindermishandeling in het bijzonder. SWF,Leeuwarden.

Bijlsma, B., A. Huisman, J. Terpstra, A.Borderwijk, K. Vroonhof en S. van der Wielen(1997), Integratie van kinderen met een han-dicap in de kinderopvang. IPK, Leeuwarden1999.

Bijlsma, B. (2000), Handleiding PeuterVolg-Systeem Smallingerland. Stichting Partoer,Leeuwarden

Boxma, S. en R. van Dijk (1997), KOST-verkort. GCO-fryslan, Leeuwarden

Bowman, B.T., S. Donovan en S. Burns, ed.,(2001), Eager to Learn: Educating our pre-schoolers. Committee on Early ChildhoodPedagogy. Commission on Behavioral andSocial Sciences and Education. NationalAcademy Press, Washington, DC.

Caton, B. (1994), Project kinderen met problemen in de kinderopvang. GGD-Rotterdam.

Delfos, M.F.(1996), Kinderen in ontwikkeling.Stoornissen en belemmeringen. Swets enZeitlinger, Lisse.

Doorn, A.B. van en F.J.H. Harinck (1993),Leerlingvolgsystemen: een antwoord opschoolevaluatie? In: Tijdschrift voor ortho-pedagogiek, 32, p. 363-373.

Duinen, M.van (1982), Naar kinderen kijken.Deventer

Dijkstra, G., B. de Jong en S. Sprenger(1994), Toegankelijkheid van kindercentravoor kinderen in een achterstandssituatie.Wetenschapswinkel RuG, Groningen.

Evegroen, R. (2000), De KOR: een nieuwebril. In: De wereld van het jonge kind, 06, p. 328 - 331.

Evers, A., J.C. van Vliet-Mulder en C.J. Groot(2000), Documentatie van tests en test-research in Nederland. Van Gorcum, Assen.

Frankrijker, H. de en T. Pannebakker (1999),Werken aan een doorgaande lijn. De ontwikkelingsstimulering van het jongekind. In: Vernieuwing, Tijdschrift voorOnderwijs en opvoeding, 1, p. 3 - 6.

Gelauff-Hanzon, C., J. Dekker, R. de Fijter, A. Veen, red., (2000), Keuzegids VVE programma’s, deskundigheidsbevordering eninstrumenten op het gebied van Voor- enVroegschoolse Educatie. Uitgave MakelaarVVE, Den Haag / Utrecht.

Gillijns, P. (1993) Leerlingvolgsysteem. Tilburg

Harpman, A. en L. Tavecchio, red., (1996).Opvoeding als evenwichtskunst.Pedagogiekvoor 0-2 jarigen. Samson H.D.Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn

Harpman, A., red., (1996), Stimulerendopvoeden. Ontwikkelingsstimulering van kinderen van 0 - 4 jaar, opvoedings-samenwerking en het aanleren van pedagogische vaardigheden.

Hermanns, J.M.A. (1992), Het sociale kapitaal van jonge kinderen. Den Haag

Jaeger, B.de en B. Schonewille (2002),Instrumenten en werkwijzen voor observatie,registratie en overdracht. VerdiepingscursusVVE, Module 4. Sardes, Utrecht.

Jeugd in Ba(la)ns (1999), Vervolgafsprakenvan rijk, provincies en gemeenten over eengezamenlijk jeugdbeleid.

Kamps, S. (2001), Kunstenaars in de kinder-opvang. Kinderopvang 7 - 8, p. 38 - 43.

Lamme (2001), Een spelend Streefsysteem.De onderbouwing van adaptief onderwijs.Een zorgverbredingsstrategie die gericht is oppreventie en ontwikkelingsstimulering. In eerste instantie op de brede ontwikkelingen pas daarna op –essentiele- aspecten vande specifieke ontwikkeling. HogeschoolDrenthe.

78

geraadpleegde literatuur

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 78

Page 80: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

79 Het kiezen van een kindvolgsysteem

Kousemaker, N.P.J. (1999), Interpretaties vanontwikkelingsbeelden bij baby’s. Handleidingvoor en eye-openers bij het gebruik van hetexperimentele baby-KIPPPI. UniversiteitLeiden, faculteit sociale wetenschappen,afdeling orthopedagogiek. Leiden.

Kousemaker, N.P.J. (1997), Onderkenning vanpsychosociale problematiek bij jonge kinderen. Assen.

Kousemaker, P. en I. van Winden-Herstel(1999), De KIPPPI 1 - 4 methode voor onder-kenning van psychosociale problematiek inde ouder- en kindzorg. Een beschrijvendonderzoek. Project onderkenning en preven-tie, Universiteit Leiden, Leiden

Kuijk, J.J. van (1997), Piramide.Implementatieboek voor leidsters en tutorspeuterspeelzalen en leerkrachten en tutorsgroep 1 en 2 basisschool. CITO, Arnhem.

Kuijk, J.J.van (2000), Handleiding, observatie-lijst, Toets Taal, Toets Ordenen en ToetsRuimte. CITO-groep, Arnhem

Kuijk J.J. van (2000), PIA. PiramideImplementatie Assessment.CITO, Arnhem. Concept.

Kuijk, J.J. van (2000), Piramide. Educatievemethode voor 3- tot 6-jarige kinderen.Wetenschappelijke verantwoording.CITO, Arnhem.

Kuijk, J.J. van (2001), Piramide Project.Voorlichting en advies. CITO, Arnhem.

Laevers, P., A. Leijnen en K. Veeulemans(1993), De kwaliteit van de opvang in kinder-dagverblijven. Betrokkenheid als sleutel-variabele. In: Pedagogisch Tijdschrift nr. 5/6,p.343 - 348.

Lindijer, W. (1998), Kind ObservatieRegistratie, vertaling van het ChildObservation Record. Ontwikkeld doorHigh/Scope Educational ResearchFoundation, Ypsilanti (Michigan) 1992.Averroes, Amsterdam.

Louwes,W., A. Kerkhoff en J. van der Pluijm(1997), Rotterdamse Observatielijst PeuterKleuter en Handleiding. Stichting De Meeuw,Rotterdam

Marle-Dekker, M.J.van, M.A. vanOudheusden, B. van der Meulen en W.G.Sipma (1999), Portage Groeps Programma.Handleiding. Swetz & Zeitlinger B.V. , Lisse.

Ministerie van WVC (1993), WetMedezeggenschap Cliënten Zorginstellingen.

Ministerie van VWS (1995), Tijdelijk besluitkwaliteitsregels kinderopvang. DirectieJeugdbeleid. Staatsblad 30-11-1995, nr. 578.

Oosterheert, J., P. Filipiak en E. Bal-Otter(1997), Ze laten het je zien, ze laten het jehoren. Een observatieprogramma voor depeuterspeelzalen. CPS, Amersfoort.

Pollmann, T. en H. Arons (1998), HandleidingKwaliteitsstelsel kinderopvang & peuterspeel-zaalwerk. ‘s-Gravenhage.

Poucke, A.van (1984), Ervaringsgericht werken met 2,5 - 3-jarigen in het spoor vanhun ontwikkelingsbehoeften: vragen uit depraktijk. In: Kleuters & ik, jrg.3 (1983/1984)nr.3, p.11-18.

Riksen-Walraven, M. (1987) Het levensloop-model. In: Tijdschrift van orthopedagogiek1,1989.

Rispens, J., P.P.Goudena en J.J.M.Groenendaal, red.. (1994), Preventie vanpsychosociale problemen bij kinderen enjeugdigen. Houten/Zaventem

Sauerwein, L.B. en J.J. Linnemann (2001),Handleiding voor verwerkers van persoons-gegevens. Ministerie van Justitie, Den Haag.(www.minjust.nl).

Sienema (1995), KOS. Een screeningstestten behoeve van vroegtijdige onderkenningvan ontwikkelingsproblemen bij 4-jarige kleuters. Scriptie. Rijksuniversiteit Groningen.

Swets-Gronert, F.A. (1994), Individuele ouder-contacten. In: Ouderbeleid in de kinder-opvang, een maat voor kwaliteit. Alkmaar.

Swets-Gronert, F.A., Vragenformulier over hetgedrag van het kind. Leidsterslijst en ouder-lijst. WKN

Romijn, A. en P. Kousemaker (2001), De KIPPPI-methode voor vroegtijdige onder-kenning. Revisie en nadere verantwoording.Universiteit Leiden, faculteit sociale weten-schappen, afdeling orthopedagogiek, Leiden.

Schippers, M., H. van Gemert en J. Hanff(1999), Zo volg je peuters, kleuter in wording.Zie Zo Educatief, Rosmalen.

Schaffer, H.R. (1996), Social Development.Oxford.

Seifert, K.L. en R.J. Hoffnung (1994), Childand Adolescent Development. 3rd Ed,Boston.

Vazquez-Nuttall, E., I. Romero, en J. Kalesnik,ed., (1999), Assessing and ScreeningPreschoolers. Psychological and EducationalDimensions. Allyn & Bacon, NeedhamHeights, Ma.

Veen A. en A. Kraan (2001), SCO-Kohnstamm Instituut, Kijk eens goed…Observatie-instrumenten voor jonge kinderen. Averroes, Amsterdam.

Verhegge, K. (1994), De beoordelingsschaalvoor het pedagogisch functioneren in kinder-dagverblijven. Kind en Gezin, Brussel.

Vliegenthart, M. (2000), Hoofdlijnen wetbasisvoorziening kinderopvang (WBK).Ministerie van VWS, Den Haag.

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 79

Page 81: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

80

AMK Algemeen Meldpunt Kindermishandeling

BSO Buitenschoolse opvang

CB Consultatiebureau

CvI Commissie voor Indicatie

GGD Gemeenschappelijke gezondheidsdienst

KDC Kinderdagcentrum

MKD Medisch Kleuterdagverblijf

NIZW Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn

OKZ Ouder- en kindzorg

OPA Orthopedagogische afstemming

PCL Permanente Commissie Leerlingzorg

PKU Phenylketonurie

PSZ Peuterspeelzaal

REC Regionaal Expertise Centrum

RPCZ Regionaal Pedagogisch Centrum Zeeland

SBO Speciaal Basis Onderwijs

SPD Sociaal Pedagogische Dienst

afkortingen

PAR0002 binnenwerk 24-05-2004 16:08 Pagina 80

Page 82: Het kiezen van een kindvolgsysteem · 3.4.2 KOR, Kind Observatie en Registratie 3.4.3 Het CITO Peutervolgsysteem 3.4.4 Volgen in het Piramideprogramma 3.4.5 Kijk! Peuters 3.4.6 KOST

Het kiezen van een kindvolgsysteem

stichting PartoerInstituut voor zorg en welzijn

Natalstraat 7Postbus 298

8901 BB Leeuwardentelefoon: (058) 234 85 00

fax: (058) 234 85 01e-mail: [email protected]

Het k

iezen van

een k

ind

volgsysteem

stichtin

g P

artoer

stichting PartoerInstituut voor zorg en welzijn