VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale...

85
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN ACADEMIEJAAR 2008-2009 VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL- EN DRUGGEBRUIKERS MET BETREKKING TOT DE LEEFGEBIEDEN VAN DE EUROPASI: Een kwantitatieve studie binnen de residentiële alcohol- en drughulpverlening Debora Van der Jeught Promotor: Prof. Dr. E. Broekaert Begeleidster: Kathy Colpaert Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in de pedagogische wetenschappen, orthopedagogiek

Transcript of VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale...

Page 1: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN

ACADEMIEJAAR 2008-2009

VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL- EN DRUGGEBRUIKERS

MET BETREKKING TOT DE LEEFGEBIEDEN VAN DE EUROPASI:

Een kwantitatieve studie binnen de residentiële alcohol- en drughulpverlening

Debora Van der Jeught

Promotor: Prof. Dr. E. Broekaert Begeleidster: Kathy Colpaert

Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in de pedagogische wetenschappen, orthopedagogiek

Page 2: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Debora Van der Jeught

Promotor: Prof. Dr. Eric Broekaert

Begeleidster: Kathy Colpaert

Master Pedagogische Wetenschappen, Orthopedagogiek

Academiejaar 2008-2009

VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL- EN

DRUGGEBRUIKERS MET BETREKKING TOT DE LEEFGEBIEDEN VAN DE

EUROPASI:

Een kwantitatieve studie binnen de residentiële

alcohol- en drughulpverlening

ABSTRACT

Hoewel sommige psychosociale behandelingen gefocust zijn op de aanpak van

alcoholproblemen om zich te onderscheiden van drugproblemen, zijn er toch heel wat

voorzieningen die zowel alcohol- als drugproblemen behandelen (Ellingstad, Sobbel, Sobell

& Planthara, 2002). Een duidelijk beeld van de gelijkenissen en verschillen tussen de alcohol-

en drugpopulatie die een residentiële behandeling volgen, ontbreekt tot nog toe (Weisner,

1992).

De vraagstelling van mijn onderzoek luidt als volgt: wat zijn de verschillen en gelijkenissen

tussen mensen die voornamelijk alcohol misbruiken en mensen die voornamelijk drugs

misbruiken. Meer specifiek worden de socio-demografische kenmerken onderzocht

bijvoorbeeld geslacht, leeftijd en opleiding. Daarnaast worden ook de verschillende

probleemgebieden, zoals lichamelijke gezondheid, familie en sociale relaties, psychische

gezondheid en dergelijke van de beide groepen met elkaar vergeleken. Hiervoor werd gebruik

gemaakt van de EuropASI.

Aan het onderzoek werd eveneens een doelstelling gekoppeld. De verschillen en gelijkenissen

tussen beide doelgroepen zouden ons in staat moeten stellen om huidige knelpunten en

problemen binnen de hulpverlening op te sporen. De behandeling en begeleiding van mensen

met een alcohol- of drugprobleem zou op termijn moeten aansluiten bij de gevonden

gelijkenissen en verschillen.

Er werden 74 respondenten geïnterviewd aan de hand van de EuropASI. Daaruit is gebleken

dat mensen die voornamelijk in behandeling zijn voor hun alcoholproblemen gemiddeld ouder

zijn, een hoger diploma hebben en vaker getrouwd zijn of met een partner samen wonen dan

cliënten die voornamelijk afhankelijk zijn van drugs. Tevens is gebleken dat mensen die in

Page 3: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

opname zijn voor hun afhankelijkheid van tenminste één illegaal middel meer problemen

hebben op het vlak van arbeid, opleiding en inkomen; justitie en politie en familie en sociale

relaties. Ze zouden eveneens meer moeite hebben hun agressie onder controle te houden en

vaker zelfmoordgedachten hebben. Dit maakt dat er wel degelijk een verschil tussen beide

groepen vast te stellen is en dat hulpverlening rekening moet houden met verschillende noden

en behoeften van beide doelgroepen.

Page 4: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN

ACADEMIEJAAR 2008-2009

VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL- EN DRUGGEBRUIKERS

MET BETREKKING TOT DE LEEFGEBIEDEN VAN DE EUROPASI:

Een kwantitatieve studie binnen de residentiële alcohol- en drughulpverlening

Debora Van der Jeught

Promotor: Prof. Dr. E. Broekaert Begeleidster: Kathy Colpaert

Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in de pedagogische wetenschappen, orthopedagogie

Page 5: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

WOORD VOORAF

Deze masterproef is het sluitstuk van een vijf jaar durende opleiding. Het is voornamelijk een

individueel werk, maar is mede tot stand gekomen dankzij de inzet en steun van vele mensen.

Graag wil ik dan ook iedereen, die aan dit onderzoek een bijdrage leverde, van harte

bedanken.

Dank aan…

… Prof. Dr. Eric Broekaert voor het opnemen van het promotorschap van mijn masterproef.

… mijn begeleidster Kathy Colpaert voor de wekelijkse afspraken, de fantastische

begeleiding en de raad die het mogelijk maakten om deze masterproef tot een goed einde te

brengen.

… mijn ouders, voor hun medeleven en steun bij het schrijven van deze masterproef, maar

ook voor de kansen die ik gedurende deze opleiding van hen heb gekregen.

… de psychiatrische ziekenhuizen en alle respondenten voor hun medewerking en de

mogelijkheid die zij mij gaven om interviews af te nemen.

… alle anderen die niet mogen vergeten worden, vrienden en familie, die steeds klaar

stonden met een vriendelijk woord en een schouderklop als het al eens moeilijk was.

Page 6: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

1

INHOUDSOPGAVE

Pagina

Inhoudsopgave 1

Overzicht tabellen 4

Inleiding 5

Deel 1 : Methodologie 8

1.1 Inleiding 8

1.2 Probleemstelling 9

1.3 Kadering van het onderzoek binnen de orthopedagogiek 10

1.4 De keuze voor kwantitatief onderzoek 10

1.5 Samenstelling van de onderzoeksgroep 12

1.6 Groepsindeling 13

1.7 Procedure 14

1.8 Dataverzameling 14

1.8.1 EuropASI 14

1.8.2 Procedure 15

1.9 Enkele methodologische criteria 16

1.9.1 Betrouwbaarheid 16

1.9.2 Validiteit 17

1.10 Enkele ethische overwegingen 18

Deel 2 : Theoretisch kader 20

2.1 Inleiding 20

2.2 Problematisch alcoholgebruik 20

2.2.1 Inleiding 20

2.2.2 Begripsomschrijving 22

2.2.3 Verschillende verklaringsmodellen 25

Page 7: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

2

2.2.4 Prevalentie 28

2.2.5 Hulpverlening 30

2.3 Problematisch druggebruik 32

2.3.1 Inleiding 32

2.3.2 Enkele definities 33

2.3.3 Prevalentie in Europa en Amerika 34

2.3.4 Prevalentie in België 37

2.3.5 Hulpverlening 37

2.4 Mensen in behandeling, een vergelijking 39

2.4.1 Inleiding 39

2.4.2 Wanneer zet men de stap naar behandeling? 40

2.4.3 Demografische kenmerken van gebruikers in behandeling 41

2.4.4 Functioneren op verschillende leefgebieden 46

2.4.5 Conclusie 48

Deel 3 : Resultaten 50

3.1 Beschrijving van de onderzoeksgroep 50

3.1.1 Socio-demografische kenmerken 50

3.1.2 Gebruik, misbruik en afhankelijkheid 51

3.2 De stap naar behandeling 53

3.3 Verschillen tussen demografische kenmerken 54

3.3.1 Geslacht 54

3.3.2 Leeftijd 54

3.3.3 Opleiding 55

3.3.4 Beroep 55

3.3.5 Familiale status 55

3.4 Verschillen tussen ernstscores 56

3.4.1 Lichamelijke gezondheid 56

3.4.2 Arbeid, opleiding, inkomen 57

3.4.3 Alcohol 58

3.4.4 Drugs 59

Page 8: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

3

3.4.5 Justitie, politie 61

3.4.6 Familie, sociale relaties 62

3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63

Deel 4: Conclusie en discussie 65

4.1 Bespreking van de resultaten 66

4.2 Sterke punten en beperkingen van het onderzoek 68

4.3 Aanbevelingen voor praktijk en verder onderzoek 69

Referentielijst 72

Page 9: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

4

Overzicht tabellen Pagina

Tabel 1: Definiëring „misbruik‟ volgens DSM-IV 23

Tabel 2: Definiëring „afhankelijkheid‟ volgens DSM-IV 24

Tabel 3: Socio-demografische kenmerken 51

Tabel 4: Gebruik 53

Tabel 5: Vergelijking socio-demografische kenmerken 56

Tabel 6: Lichamelijke gezondheid 57

Tabel 7: Arbeid, opleiding, inkomen 58

Tabel 8: Alcohol 59

Tabel 9: Drugs 60

Tabel 10: Justitie en politie 61

Tabel 11: Familie en sociale relaties 63

Tabel 12: Psychische en emotionele gezondheid 64

Page 10: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Inleiding

___________________________________________________________________________

5

INLEIDING

Vandaag de dag zijn er heel wat vormen van behandeling die tegemoetkomen aan de

hulpvraag van mensen met een alcohol- en/of drugproblematiek. Sommige psychosociale

behandelingen zijn gefocust op de behandeling van alcoholproblemen om zich te

onderscheiden van voorzieningen die zich toeleggen op de aanpak drugproblemen. Toch zijn

er heel wat voorzieningen die zowel alcohol- als drugproblemen behandelen (Ellingstad,

Sobbel, Sobell & Planthara, 2002). In België wordt de behandeling van deze problematiek

voor een groot deel gescheiden (Kinnunen & Nilson, 1999), maar er zijn toch centra die beide

doelgroepen opnemen, bijvoorbeeld Centra Geestelijke Gezondheidszorg. Een duidelijk beeld

van de gelijkenissen en verschillen tussen de alcohol- en drugpopulatie in behandeling

ontbreekt tot nog toe (Weisner, 1992). Er zijn maar weinig onderzoeken die specifiek de

nadruk leggen op de gelijkenissen en de verschillen tussen mensen die in behandeling gaan en

die voornamelijk alcohol misbruiken en diegenen die voornamelijk drugs misbruiken. Het is

belangrijk dat we hier op zoek naar blijven gaan, zodat men klinische implicaties kan

formuleren voor verder behandeling en dat men op termijn andere accenten kan leggen in

aanpak van deze problematiek. We moeten deze doelgroep kunnen opvangen in een netwerk

van hulpverlening waarin kan gekeken worden naar de noden en behoeften van de cliënten.

Verschillende studies hebben de afgelopen jaren in beperkte mate getracht enige verschillen

en gelijkenissen tussen alcoholgebruikers en druggebruikers te achterhalen. Hierbij valt op dat

de grens tussen beiden niet altijd eenvoudig te trekken is. Personen die een

drugafhankelijkheid hebben, gebruiken dikwijls ook nog eens problematisch alcohol of zijn

afhankelijk van alcohol (Gossop, Marsden, Stewart & Rolfe, 2000). Hubbard vond zelfs dat

84% van de mensen die een drugbehandeling volgen daarnaast nog alcohol drinken. Van de

mensen die in een alcoholbehandeling zitten, zijn er 60% die nog een andere drug gebruiken

of misbruiken (Hubbard, 1990; Tuchfeld, McLeroy & Waterhouse, 1975). Hoewel sommige

behandelingen voor verslavingsproblematiek zich richten op ofwel alcoholmisbruik ofwel

drugmisbruik, maken de meeste geen onderscheid (Ellingstad, Sobell, Sobell & Planthara,

2002). Weisner wees op het feit dat er een conceptueel kader en een duidelijke afbakening

moet worden gevonden om gecombineerd gebruik aan te duiden (Weisner, 2000). Dat geldt

dan eveneens voor mensen met een primair druggebruik en mensen met een primair

alcoholgebruik, die dikwijls ondergebracht worden in dezelfde behandeling ondanks het feit

dat het om een heterogene groep gaat (Hubbard, 1990). Binnen het wetenschappelijk

Page 11: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Inleiding

___________________________________________________________________________

6

onderzoek is er echter een gebrek aan kennis over de verschillen en de gelijkenissen tussen

deze twee groepen. In 2006 werd een studie uitgevoerd waarin men primaire druggebruikers

en primaire alcoholgebruikers onder adolescenten met elkaar ging vergelijken en waarbij men

tot de vaststelling kwam dat beide groepen van elkaar te onderscheiden zijn, bijvoorbeeld op

familiaal vlak. De klemtoon werd vooral gelegd op het geslacht om van daaruit te vertrekken

naar het gebruik van beide middelen (Slesnick, 2006). Bij volwassenen beweert men dat

primaire druggebruikers meer problemen ervaren dan primaire alcoholgebruikers. Ze vertonen

meer sociale en psychologische problemen op medisch, wettelijk, familiaal en arbeidsgerichte

domeinen (Cooke, Kelley, Stewart & Golden, 2004). Tam en collega‟s leggen ook de nadruk

op het belang van de leeftijd en psychiatrische en sociale problemen in hun onderzoek naar

het verschil tussen alcoholgebruiker en alcoholgebruikers die daarnaast nog een andere

illegale drug nuttigen. Zij stelden vast dat socio-demografische kenmerken voorspellers

kunnen zijn van het type afhankelijkheid (Tam, Weisner, Mertens, 2000).

Met deze conceptuele achtergrond kunnen we ons enkele belangrijke vragen stellen: kunnen

we cliënten onderscheiden aan de hand van hun primair afhankelijkheidsprobleem en wat zijn

dan de specifieke kenmerken en karakteristieken van deze twee groepen. We verwachten dat

de primaire druggebruikers meer problemen zullen vertonen op verschillende leefgebieden

van de EuropASI (Cooke, Kelley, Stewart & Golden, 2004). Het achterliggende doel van dit

onderzoek is om een bijdrage te leveren aan de behandeling van mensen met alcohol- of

drugproblemen.

Mijn interesse voor dit onderwerp werd doorheen de opleiding orthopedagogiek

aangewakkerd. Mensen op zoek blijven gaan naar middelen, al dan niet legaal, die het

bewustzijn in zekere zin beïnvloeden. De gevolgen voor de persoon in kwestie, maar ook voor

familie en vrienden zijn soms niet te overzien. De verslaving treft dus niet alleen de persoon

zelf, maar ook de naaste omgeving die hier vaak machteloos tegenover staat. Zoals hierboven

reeds aangehaald, ziet men dat ook binnen het wetenschappelijk onderzoek getracht wordt om

zo goed mogelijk aan de noden en behoeften van mensen met een verslaving tegemoet te

komen. Het is vanuit deze overweging dat deze masterproef vorm krijgt. Het is een uitdaging

om op zoek te gaan naar de verschillen en gelijkenissen tussen mensen met voornamelijk een

alcoholprobleem en mensen met voornamelijk een drugprobleem om op termijn de

behandeling en begeleiding hierop af te stemmen.

Page 12: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Inleiding

___________________________________________________________________________

7

Deze masterproef is opgebouwd uit vier delen:

Deel 1 behelst de methodologie van dit onderzoek. De probleem- en doelstelling worden

gemotiveerd alsook de keuze voor kwantitatief onderzoek. Ook de samenstelling van de

onderzoeksgroep en de informatieverzameling komen hier uitgebreid aan bod. Tenslotte volgt

nog een verduidelijking van enkele ethische overwegingen die in het empirisch luik van deze

masterproef in acht werden genomen.

In Deel 2 wordt het theoretisch kader beschreven. Dit onderdeel valt uit elkaar in drie

hoofdstukken:

In het eerste deel wordt dieper ingegaan op het problematisch alcoholgebruik. Zowel

de geschiedenis als de begripsomschrijving komt hier uitvoerig aanbod. Tevens wordt

getracht een antwoord te formuleren op de vragen hoeveel problematische

alcoholgebruikers er precies zijn en welke voorzieningen tegemoetkomen aan de

problematiek van deze mensen.

In het tweede deel gaan we de nadruk leggen op het problematisch druggebruik. Ook

hier wordt aandacht besteed aan de definiëring, prevalentie en hulpverlening.

In het derde deel worden alcohol- en druggebruikers binnen de residentiële

voorziening besproken. Er wordt nagegaan of er verschillen en/of gelijkenissen zijn

tussen beide doelgroepen aan de hand van socio-demografische kenmerken en

ernstscores van de verschillende leefgebieden van de EuropASI. Dit is een vragenlijst

die de verschillende leefgebieden van de cliënten in kaart brengt.

Deel 3 omvat de resultaten. Hiervoor werden 74 cliënten geïnterviewd en aan de hand

daarvan wordt getracht aan de probleemstelling tegemoet te komen. Er wordt gekeken naar

socio-demografische kenmerken zoals geslacht, leeftijd en opleiding en vervolgens worden de

ernstscores die voortvloeien uit de EuropASI uitvoerig besproken.

In deel 4 of de discussie wordt getracht om de literatuurstudie en de resultaten aan elkaar te

koppelen en met elkaar te vergelijken. Kritisch worden de uitkomsten van dit onderzoek en

voornamelijk de analyse van de resultaten besproken. Ook de beperkingen van het onderzoek

worden in kaart gebracht. Tevens worden aanbevelingen gesuggereerd naar de hulpverlening

en naar verder onderzoek.

De referentielijst voldoet aan de APA (American Psychological Association) normen.

Page 13: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 1: Methodologie

___________________________________________________________________________

8

DEEL 1 : METHODOLOGIE

1.1 Inleiding

“Wetenschap is een bewegend beeld van de werkelijkheid. Als een voleindigde gedachtegang,

een verhaal dat nog niet aan zijn ontknoping toe is, groeit het beeld en ondergaat het

gedaanteverwisselingen.” (Broekaert, De Fever, Schoorl, Van Hove & Wuyts, 1997).

Zowel alcohol- als druggebruik vormen een belangrijk volksgezondheidsprobleem in heel wat

Westerse landen. Illegale drugs zoals heroïne, cocaïne, amfetamines en cannabis worden

wereldwijd misbruikt, maar de koploper van de misbruikte middelen is alcohol. Uit onderzoek

is immers gebleken dat 8.5% van de populatie in de Verenigde Staten een alcoholprobleem

zou hebben, tegenover 2% met een drugprobleem (NIAAA, 2008) In onze maatschappij is er

een blijvende aandacht voor dergelijke problematiek. Er wordt geïnvesteerd in allerhande

maatregelen om problematisch middelenmisbruik aan te pakken. Preventie, behandeling,

schadebeperking en re-integratie in de maatschappij zijn dan ook enkele pijlers die men

binnen het gezondheidsperspectief voorop stelt (Broekaert & Vanderplasschen, 2008).

De aanpak van het probleem kan verschillende vormen aannemen. Repressieve maatregelen

hebben doorheen de jaren in verschillende landen behoorlijk wat aandacht gekregen.

Preventiemaatregelen werden vanaf de jaren ‟70 eveneens op touw gezet met de bedoeling

mensen bewust te maken voor het gevaar van overmatig gebruik van middelen. Harm

reduction of schadebeperkende maatregelen hebben als doel de schadelijke gevolgen van het

gebruik te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn spuitenruilprogramma‟s,

gebruikersruimten, gecontroleerde heroïneverstrekking, enzovoort (Broekaert &

Vanderplasschen, 2008).

Verder zijn er nog de verschillende behandelvormen, zoals ambulante, semi-residentiële en

residentiële programma‟s. De evaluatie van bijvoorbeeld langdurige residentiële programma‟s

heeft sterk uiteenlopende resultaten, maar we kunnen hier wel een algemene lijn in detecteren:

30 tot 50% van de personen die een dergelijke langdurig programma starten, ronden dit ook

succesvol af (EMCDDA, 2002).

Een opmerkelijk fenomeen in België is dat de behandeling van alcohol- en

drugproblematieken voor een groot deel gescheiden wordt (Kinnunen & Nilson, 1999). In

Page 14: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 1: Methodologie

___________________________________________________________________________

9

heel wat andere landen zoals Nederland, Duitsland en de Verenigde Staten is dit niet het

geval. Alcohol- en druggebruikers kunnen er dikwijls in dezelfde programma‟s terecht. De

scheiding die we in ons land vaststellen lijkt eveneens voorbij te gaan aan het feit dat

polidruggebruik eerder een regel aan het worden is dan een uitzondering (Broekaert &

Vanderplasschen, 2008). In België komt het grootste deel van de mensen met een

drugverslaving die hulp zoeken in een voorziening terecht met een RIZIV-conventie. Dit zijn

bijvoorbeeld de dagcentra, crisisinterventiecentra, medisch-sociale opvangcentra,

therapeutische gemeenschappen en dergelijke. Zij hebben als opdracht het specifiek aanbod

aan drughulpverlening binnen de geestelijke gezondheidszorg te organiseren (VVBV, 2003).

Dit is pas in de jaren ‟70 op gang gekomen. Daarvoor bestonden er enkel de traditionele

gezondheidscentra die zich focusten op mensen met een alcoholprobleem en die niet de

intentie hadden om cliënten met een drugprobleem op te vangen. In 1972 en 1975 openden

twee therapeutische gemeenschappen voor het eerst hun deuren. Niet veel later ontstonden

ook crisiscentra, dagcentra en andere voorzieningen die zich specifiek richtten op mensen met

drugproblemen. Vanaf de jaren 80 – 90 lieten de traditionele gezondheidscentra, die hiervoor

enkel mensen met een alcoholprobleem opvingen, stelselmatig mensen die afhankelijk zijn

van illegale middelen toe (Vanderplasschen, De Bourdeaudhuij & Van Oost, 2002). Een deel

van deze mensen die de dag van vandaag hulp zoeken, wordt dus ondergebracht in Centra

Geestelijke Gezondheidszorg, Psychiatrische Verzorgingstehuizen of units voor

verslavingszorg binnen Psychiatrische Ziekenhuizen. Het is binnen deze laatste categorie dat

men vaak te maken heeft met een gemengd publiek. Mensen met een alcoholprobleem zitten

dikwijls in dezelfde leefgroep van mensen met een drugprobleem. Het is binnen deze context

dat dit onderzoek zich situeert.

1.2 Probleemstelling

De probleemstelling binnen een onderzoek kunnen we opsplitsen in twee delen: de

vraagstelling, waar we een antwoord op zullen vinden aan de hand van onze gegevens, en een

doelstelling, die aangeeft wat een onderzoeker uiteindelijk wenst te bereiken (Maso &

Smaling, 1998).

De vraagstelling van mijn onderzoek luidt als volgt: wat zijn de verschillen en gelijkenissen

tussen mensen die alcohol misbruiken en mensen die voornamelijk drugs misbruiken binnen

de residentiële behandelingscontext waar beide groepen samen worden behandeld. Meer

Page 15: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 1: Methodologie

___________________________________________________________________________

10

specifiek zullen we de socio-demografische kenmerken onderzoeken bijvoorbeeld geslacht,

leeftijd en opleiding. Daarnaast werden ook de verschillende probleemgebieden, zoals

lichamelijke gezondheid, familie en sociale relaties, psychische gezondheid en dergelijke van

de beide groepen met elkaar vergeleken.

Aan het onderzoek werd eveneens een doelstelling gekoppeld. De verschillen en gelijkenissen

tussen beide doelgroepen zouden ons in staat moeten stellen om huidige knelpunten en

problemen binnen de hulpverlening op te sporen. De behandeling en begeleiding van mensen

met een alcohol- of drugprobleem zou op termijn moeten aansluiten bij de gevonden

gelijkenissen en verschillen.

1.3 Kadering van het onderzoek binnen de orthopedagogiek

“Orthopedagogiek is de wetenschap van het handelen in moeilijke opvoedingssituaties”

(Broekaert, De Fever, Schoorl, Van Hove & Wuyts, 1997).

Aan de hand van dit onderzoek proberen we de werkelijkheid in kaart te brengen. We gaan na

wat de kenmerken zijn van alcohol- en druggebruikers die in een residentiële setting

verblijven en die samen worden behandeld voor hun problematiek.

Wetenschappelijk onderzoek kan zich in principe richten op alle aspecten van een

problematische opvoedingssituatie. We moeten ons wel blijven afvragen waar de

orthopedagogische relevantie van een onderzoek gelegen is dat afhankelijk is van de mate

waarin het kan bijdragen aan het veranderingsproces en aan het optimaliseren van het

professioneel handelen in deze situaties (Ruijssenaars, van den Bergh & Schoorl, 2008). Door

de verschillen en gelijkenissen tussen alcohol- en druggebruikers in behandeling te detecteren,

kunnen we een bijdrage leveren aan de reeds bestaande hulpverlening door deze op de

resultaten af te stemmen. Wanneer bijvoorbeeld druggebruikers het moeilijker hebben om hun

agressie onder controle te houden dan mensen met een primair alcoholprobleem, dan kan

gesuggereerd worden om een specifieke module te creëren voor deze groep die de

agressiviteit van de druggebruikers specifiek gaat aanpakken.

1.4 De keuze voor kwantitatief onderzoek

Wanneer je een onderzoek wil opzetten, moet je voor jezelf uitmaken wat soort gegevens je

wil gaan verzamelen. Leg je de nadruk op het beschrijven en verklaren van de details van

Page 16: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 1: Methodologie

___________________________________________________________________________

11

individuele onderzoekselementen of ga je aan de hand van een hele reeks gegevens en

cijfermateriaal op zoek naar algemene wetmatigheden?

Volgens De Fever kunnen we de keuze tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek niet echt

baseren op de superioriteit van één van beide, maar moeten we rekening houden met

methodisch – technische overwegingen. De keuze is onder andere afhankelijk van de vraag-

of probleemstelling, van de situatie, de condities of omstandigheden, van het onderwerp of het

doel en van de voorkennis (Broekaert, De Fever, Schoorl, Van Hove & Wuyts, 1997). Het

echte probleem situeert zich dus niet volledig bij de keuze tussen de kwalitatieve en de

kwantitatieve methode, maar hoe orthopedagogische onderzoekers hun onderzoek in functie

van de vraagstelling kunnen verrichten. We mogen het “handelen”, zoals Broekaert in zijn

definitie gebruikt, eveneens niet uit het oog verliezen. Het „handelen‟ vormt namelijk de basis

binnen de orthopedagogiek. Dat handelen zal mee bepaald worden door ons nadenken over

bepaalde fenomenen en door onze reflecties op de werkelijkheid. Dit laatste kunnen we pas

uitvoeren wanneer we over voldoende materiaal en elementen beschikken die ons tot

nadenken aanzetten. Pas daarna kan men als “reflective practitioner” het eigen handelen in

vraag stellen en proberen achterhalen hoe men dat handelen kan verbeteren. Hij reflecteert

voortdurend over het werk dat hij reeds gedaan heeft en zal nadenken over hoe hij dat werk

kan optimaliseren. Het is dus een voortdurend kritisch kijken naar het eigen handelen en de

effecten hiervan (Jenner & Segraeus, 2005).

In deze studie werd gekozen voor een kwantitatieve onderzoeksmethode. Hierbij heeft de

onderzoeker oog voor het analytische. Men neemt een bepaald deeltje van de werkelijkheid

onder de loep en men probeert beetje bij beetje de werkelijkheid te omvatten (Broekaert, De

Fever, Schoorl, Van Hove & Wuyts, 1997).

Er zijn verschillende voor- en nadelen verbonden aan de keuze voor een kwantitatief

onderzoeksopzet. Een voordeel kan bijvoorbeeld zijn dat je de mogelijkheid hebt tot het

verzamelen van veel items. Wanneer je als onderzoeker voldoende mensen bevraagd hebt,

kan je als het ware een generalisatie naar de populatie maken. Hoe meer respondenten je hebt,

hoe groter de kans dat je uitkomst representatief is voor de populatie. Aan de andere kant mis

je bij kwantitatief onderzoek de subjectiviteit in de resultaten. Het unieke verhaal van de

respondenten doet er minder toe, waardoor je minder zal gefocust zijn op details die

belangrijk kunnen zijn voor het onderzoek (Baarda & De Goede, 2006).

Page 17: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 1: Methodologie

___________________________________________________________________________

12

1.5 Samenstelling van de onderzoeksgroep

De gegevens die verzameld werden, komen respectievelijk van cliënten die op dat moment in

opname waren in Ontwenningskliniek De Pelgrim in Oosterzele, het Psychiatrisch Ziekenhuis

Sint-Amandus (Reigerlo B) in Beernem en het Psychiatrisch Ziekenhuis Heilig Hart (De

Wending 1) in Ieper. Er wordt hier voor de benaming “cliënten” en niet voor “patiënten”.

“Cliënt” is afkomstig van het Latijnse woord “cluere” wat betekent “luisteren”. “Patiënt”

vindt zijn oorsprong in het Latijnse woord “pati” wat letterlijk “lijden” betekent. Vanuit mijn

eigen orthopedagogische achtergrond ben ik eerder geneigd om een terminologie te gebruiken

waarin een belangrijk kenmerk van de hulpverlening naar voor komt, namelijk luisteren naar

de mensen (Imrie, 1994).

Ontwenningskliniek De Pelgrim is een gespecialiseerde open psychiatrische dienst die

personen behandelt die omwille van alcohol, medicatie of andere drugs problemen hebben.

Men heeft een capaciteit van 60 volwassenen (ouder dan 18 jaar) en biedt de mogelijkheid aan

om als koppel te worden opgenomen. Zowel groeps- als individugericht wordt er gewerkt aan

het verslavingsprobleem. Daarnaast zijn een aangepast behandelingsplan en

ontslagmanagement pijlers binnen deze voorziening (De Pelgrim, 2007).

Het Psychiatrisch ziekenhuis Sint-Amandus is gelegen in Beernem. Binnen het ziekenhuis

heeft men een afzonderlijke afdeling die de naam “Reigerlo B” draagt. Daar biedt men

intensieve psychiatrische verslaafdenzorg voor volwassen personen die met diverse

verslavingsproblemen en onderliggende psychiatrische problemen te kampen krijgen

(comorbiditeit). Men legt het accent voornamelijk op behandeling en hervalpreventie. Men

heeft er een gesloten afdeling, waar de nadruk gelegd wordt op een gesloten behandeling op

het moment dat de mensen het meest kwetsbaar zijn. Men heeft er ook een open deel waarbij

men de deur letterlijk open zet en mensen dus meer vrijheid krijgen mits het nakomen van

verschillende afspraken (Sint-Amandus, 2008-2009).

Tot slot komen de cliëntgegevens van mensen die behandeld werden in het Psychiatrisch

Ziekenhuis Heilig Hart. De Wending 1 vormt binnen het ziekenhuis een afzonderlijke

opnameafdeling waar mensen die ernstige problemen hebben door het misbruik van middelen,

vooral alcohol- en medicatiegebruik, terecht kunnen. De behandeling voor illegaal

druggebruik wordt echter beperkt tot lichamelijke ontwenning en dit gedurende twee weken.

Daarna zal men gericht doorverwijzen naar een ander centra (Heilig Hart, 2007).

Page 18: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 1: Methodologie

___________________________________________________________________________

13

We werken met cliënten die een residentiële behandeling zijn gestart omwille van hun

alcohol- en/of druggerelateerde problemen. Er zijn echter enkele criteria waar deze mensen

aan moeten voldoen alvorens te mogen deelnemen aan het onderzoek. Ze moeten ouder dan

18 jaar zijn. Kinderen en jongvolwassenen worden dus niet in deze studie opgenomen.

Aangezien de interviews in het Nederlands worden afgenomen, is het een vereiste dat de

cliënten de Nederlandse taal eigen zijn. Daarnaast is het eveneens noodzakelijk dat ze in

eerste instantie opgenomen zijn voor hun alcohol- en/of drugprobleem. Als laatste criterium

moeten ze minstens 7 dagen en maximaal 21 dagen op de afdeling verblijven.

Cliënten die dus niet kunnen deelnemen aan het onderzoek zijn diegenen die niet opgenomen

zijn voor hun alcohol- en/of drugprobleem, maar waar een ander probleem de prioriteit krijgt

(bijvoorbeeld medicatie). Een ander exclusiecriterium is dat de cliënten niet residentieel

verblijven in de afdeling, maar een dagbehandeling volgen. Wanneer de cliënt lijdt aan het

syndroom van Korsakoff of over zeer beperkte cognitieve mogelijkheden beschikt dan kan hij

of zij ook niet deelnemen evenmin als mensen met acute psychotische symptomen.

1.6 Groepsindeling

Vervolgens gaan we mensen die afhankelijk zijn van drugs vergelijken met diegenen die

afhankelijk zijn van alcohol. Uit de voorgaande beschrijving is duidelijk geworden dat deze

twee doelgroepen niet zo eenvoudig af te bakenen zijn. Verschillende mensen, namelijk 47

van de 74, zijn in opname voor hun alcoholafhankelijkheid. Daarnaast zijn er 16 mensen die

enkel afhankelijk zijn van illegale middelen en hiervoor werden opgenomen. Dan blijven er

nog 11 mensen over in de restgroep die afhankelijk zijn van een combinatie van twee of drie

middelen, namelijk alcohol en illegale middelen en/of benzodiazepines. In voorgaande

studies, zoals deze van Slesnick en collega‟s werden twee groepen vergeleken die op basis

van hun primaire probleem werden onderscheiden (Slesnick, Bartle-Haring, Glebova &

Glade, 2008). Men had aan de ene kant de alcoholgebruikers, diegenen die als voornaamste

probleem alcohol hadden opgegeven, en aan de andere kant de druggebruikers, die als

voornaamste probleem een illegaal middel hadden opgegeven. Het was in deze studie

mogelijk dat alcoholgebruikers naast alcohol ook nog illegale middelen gebruikten en dat

druggebruikers eveneens alcohol dronken naast het gebruik van drugs. In een studie van Tam,

Weisner en Mertens werden alcoholgebruikers vergeleken met alcohol & druggebruikers,

waarbij het ook mogelijk was dat deze laatste groep medicatie misbruikte (Tam, Weisner &

Mertens, 2000). Op basis van deze studies werd de steekproef in dit onderzoek in twee

Page 19: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 1: Methodologie

___________________________________________________________________________

14

groepen verdeeld. De eerste groep zal bestaan uit mensen die enkel in opname zijn voor hun

alcoholafhankelijkheid (n=47) en de tweede groep uit mensen die in opname zijn voor een

illegaal middel of een combinatie van illegale middelen en alcohol en/of medicatie (n=27). In

het vervolg van deze studie zullen we het respectievelijk hebben over groep A en groep D.

1.7 Procedure

Alle statistische analyses werden uitgevoerd met behulp van het programma SPSS- Statistical

Programme for Social Sciences. Diegenen die afhankelijk zijn van alcohol worden in het

onderzoek vergeleken met diegenen die voornamelijk afhankelijk zijn van drugs. Hiervoor

maken we gebruik van de Student t-test en de X²-test. De t-test is bedoeld om op een

verantwoorde manier steekproefresultaten te generaliseren naar de populatie. Voor het nagaan

van significante verschillen tussen twee variabelen van nominaal en/of ordinaal niveau werd

gebruik gemaakt van de Pearson X²-test. Verschillen werden als significant beschouwd vanaf

een p-waarde kleiner of gelijk aan 0.05 (Schuyten, 2005).

1.8 Dataverzameling

Voor mijn eigen onderzoek heb ik gekozen voor de EuropASI. Deze zal ik vervolgens

toelichten gevolgd door het beschrijven van de procedure van het afnemen van deze

vragenlijst en de voor- en nadelen die verbonden zijn aan het interview.

1.8.1 Europ-ASI

De Addiction Severity Index (ASI) is een betrekkelijk korte, semi-gestructureerde vragenlijst

die ontworpen is met de bedoeling belangrijke informatie te verschaffen over de aspecten die

bijgedragen hebben tot het alcohol- of drugmisbruik van een bepaalde cliënt. De Europ-ASI is

de eerste stap in het ontwikkelen van een profiel van de desbetreffende cliënt dat op die

manier een meerwaarde kan bieden voor onderzoek of voor de verfijning van de behandeling

(McLellan, Luborsky, Woody & O‟Brien, 1980).

De vragenlijst bestaat uit zeven leefgebieden die bevraagd zullen worden: lichamelijke

gezondheid; arbeid, opleiding en inkomen; alcohol; drugs; justitie en politie, familie en

sociale relaties en psychische en emotionele klachten. Zo gaat men voor het domein

lichamelijk gezondheid na wat de chronische klachten zijn, welke medicatie men hiervoor

Page 20: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 1: Methodologie

___________________________________________________________________________

15

inneemt, hoeveel ziekenhuisopnames men heeft gehad enzovoort. Aan het einde van ieder

leefgebied vraagt men aan de cliënt in welke mate hij of zij last heeft van de desbetreffende

problemen: 0 staat voor helemaal geen last, 1 voor een beetje last, 2 voor nogal wat last, 3

voor tamelijk veel en 4 voor erg veel. Op dezelfde manier wordt bevraagd in welke mate de

cliënt extra behandeling voor deze problemen noodzakelijk vindt. Na het stellen van de

vragen wordt door de interviewer een inventarisatie gemaakt van de positieve en negatieve

elementen uit elk domein, waarna een subjectieve inschatting gemaakt wordt van de ernst van

de problematiek en de nood aan een eventuele behandeling. Het volgende is een algemene

richtlijn voor het inschatten van de problemen:

0-1 Niet werkelijk een probleem; behandeling niet nodig

2-3 Klein probleem; behandeling waarschijnlijk niet nodig

4-5 Redelijk ernstig probleem; enige behandeling is wel nodig

6-7 Behoorlijk ernstig probleem; behandeling noodzakelijk

8-9 Extreem ernstig probleem; behandeling beslist noodzakelijk

Men bekomt per leefgebied één cijfer dat aangeeft hoe ernstig de noodzaak van hulp bij de

problemen aangewezen is door de interviewer. Voor de afname van een volledige vragenlijst,

mag men al gauw 45 tot 60 minuten aanrekenen (EuropASI handleiding De Sleutel).

De vragenlijst is bovendien semi-gestructureerd. Dat wil zeggen dat de gegevens die eruit

verkregen worden overal op dezelfde manier verzameld worden. Indien de interviewers goed

zijn opgeleid, dan heeft deze vragenlijst een goede betrouwbaarheid en validiteit waardoor

deze breed kan ingezet worden voor klinische doeleinden (DeJong, Willems, Schippers &

Hendriks, 1995).

1.8.2 Procedure

De afname van de vragenlijsten vond plaats tussen de maanden augustus en december 2008.

Zelf stond ik gedurende deze maanden iedere dinsdag ter beschikking en heb hierdoor 15

interviews kunnen afnemen.

Aan het afnemen van interviews zijn er altijd een aantal voor- en nadelen verbonden. Zo kan

een respondent zich bijvoorbeeld niet altijd bewust zijn van zijn/haar gedrag en dus een

foutief antwoord geven. Wanneer je iemand bijvoorbeeld bevraagd naar zijn/haar druggebruik

Page 21: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 1: Methodologie

___________________________________________________________________________

16

dan kan het zijn dat dit gebruik zo een gewoonte in diens leven is geworden dat de persoon in

kwestie zich niet meer bewust is van het feit dat het problematisch is. Mensen hebben ook een

selectief geheugen. Gebeurtenissen die ze zich niet willen herinneren, laten ze weg uit het

verhaal, waardoor het niet meer volledig is. Een tweede nadeel van een interview kan zijn dat

de respondent sociaal wenselijke antwoorden gaat geven. Als ik mensen bevraag naar de last

die ze ondervinden bij hun druggebruik geven velen aan hier geen last meer van te hebben,

terwijl ze enkele vragen ervoor vertelden dat ze nog veel aan hun druggebruik dachten.

Alle interviews werden persoonlijk afgenomen en ook daar zijn enkele nadelen aan

verbonden: het vergt wat tijd van de onderzoekers om alle interviews gedaan te krijgen, soms

is dit moeilijk te organiseren aangezien je met verschillende instanties moet samenwerken en

dus met verschillende agenda‟s rekening moet houden. Het is ook niet strikt anoniem

aangezien je met de respondenten in contact komt. Naast de nadelen van het afnemen van

interviews zijn er ook een reeks voordelen aan verbonden: je kan veel vragen stellen, je loopt

minder kans dat mensen bepaalde vragen niet willen of kunnen invullen, je hebt een goede

controle op het invullen en je kan een woordje uitleg geven als de mensen iets niet begrijpen

(Baarda & De Goede, 2006). Dit alles was van toepassing in het onderzoek.

1.9 Enkele methodologische criteria

1.9.1 Betrouwbaarheid

Betrouwbaar zijn waarnemingen, die dezelfde resultaten opleveren nadat de onderzoeker het

onderzoek opnieuw uitvoert met eenzelfde aanpak (De Laet, Offermans & Toye, 2004).

Onderzoeksmetingen kunnen afhankelijk zijn van het toeval. Hoe minder ze van het toeval

afhankelijk zijn, hoe betrouwbaarder de metingen zullen zijn. Het is noodzakelijk na te gaan

hoe het zit met de betrouwbaarheid van deze metingen (Schuyten, 2005).

We moeten tijdens ons onderzoek rekening houden met enkele factoren die de

betrouwbaarheid nadelig kunnen beïnvloeden. De omgeving waar het interview afgenomen

wordt, kan hier een belangrijke rol in spelen. Wanneer het rumoerig is, bestaat de

mogelijkheid dat de persoon in kwestie zich minder goed kan concentreren en daardoor de

vragen niet representatief beantwoordt. De interviews die ik persoonlijk heb afgenomen,

gebeurden in een kleine bibliotheek van de voorziening. Niemand die kon passeren of die

binnen en buiten liep. De kans dat de antwoorden verstoord werden door omgevingsfactoren

Page 22: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 1: Methodologie

___________________________________________________________________________

17

is met andere woorden miniem. Tijdens de afname van mijn interviews heb ik niet

onmiddellijk moeilijkheden ondervonden of factoren tegengekomen die erop wezen dat

mensen zich niet op hun gemak voelden en daarom geen consistente antwoorden konden

geven.

We kunnen spreken van interne betrouwbaarheid: de gegevensverzameling, data-analyse en

de conclusies binnen het onderzoek zelf moeten consistent zijn. Wanneer een andere

onderzoeker binnen hetzelfde onderzoek tewerkgesteld wordt, dan moet deze op dezelfde

manier de gegevens verzamelen, analyseren en conclusies trekken. De interviews die door

andere onderzoekers werden afgenomen, gebeurden op dezelfde manier. Daarnaast heeft men

de externe betrouwbaarheid: twee onderzoekers moeten, als ze alles op dezelfde manier

uitvoeren, tot vergelijkbare resultaten komen (Baarda & De Goede, 2006). Op die manier

hebben we binnen dit onderzoek tegemoet kunnen komen aan de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. De ernstscores werden aan het einde van ieder leefgebied

door mijzelf bepaald. Op de vakgroep werden deze scores, onafhankelijk van mijn resultaten,

door Kathy Colpaert opnieuw opgesteld en vergeleken met mijn bekomen resultaten. Bij

twijfel werd een derde onafhankelijke persoon ingeschakeld.

1.9.2 Validiteit

“Zijn de conclusies getrokken uit het onderzoek juist?” (Schuyten, 2007)

Onze uitkomsten moeten een weerspiegeling zijn van datgene wat we wilden meten. Als we

iets willen weten over bijvoorbeeld het geslacht van de mensen die drugs misbruiken en

opgenomen zijn in een residentiële setting dan wordt er van onze resultaten ook verwacht dat

zij ons hier een antwoord zullen op geven.

We onderscheiden ook hier opnieuw twee soorten validiteit. De interne validiteit is de mate

waarin het redeneren binnen het onderzoek correct is uitgevoerd. We stellen ons dus de vraag

of onze probleemstelling opgelost of beantwoord kan worden aan de hand van dit

onderzoeksopzet. Kunnen we verschillen en gelijkenissen tussen mensen die in behandeling

zijn voor hun alcoholprobleem en mensen die in behandeling zijn voor drugproblemen

achterhalen aan de hand van dit onderzoek? De interne validiteit kan gewaarborgd worden aan

de hand van enkele mogelijkheden zoals het maken van (veld)notities of het bijhouden van

een dagboek. De belangrijkste kenmerken van de geïnterviewde personen werden genoteerd.

Ook overleg met andere onderzoekers zorgt voor een interne validiteit. Het was te allen tijde

Page 23: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 1: Methodologie

___________________________________________________________________________

18

mogelijk om de gevonden resultaten te bespreken met iemand van de vakgroep. Het

verzamelen van uitgebreid contextmateriaal en het inschakelen van mede-informanten was

niet aan de orde (Schuyten, 2007). Binnen ons onderzoek is deze interne validiteit eerder

beperkt. Volgens Maso en Smaling kan interne validiteit vooral gegarandeerd worden door

bijvoorbeeld kwalitatieve gevalsstudies. Tijdens ons onderzoek hadden we niet de ruimte en

de tijd om mensen uitvoerig te gaan observeren of om een kwalitatieve dialoog uit te bouwen

(Maso & Smaling, 1998).

Naast de interne validiteit hebben we ook de externe validiteit waarmee we de mate bedoelen

waarin de conclusies toegepast kunnen worden op de gehele populatie, m.a.w. de

generaliseerbaarheid van de resultaten (Boeije, 2005). We willen met ons onderzoek

uitspraken gaan doen over alcohol en druggebruikers die opgevangen worden in een

residentiële setting. Het is onmogelijk om al deze mensen te gaan bevragen, dus moesten we

een steekproef trekken. Relevante verschijnselen uit de populatie moeten ook en

verhoudingsgewijs in onze steekproef terug te vinden zijn (Schuyten, 2005). Zo vindt men in

de literatuur bijvoorbeeld dat mannen meer vertegenwoordigd zijn dan vrouwen in de

residentiële verslavingszorg. Ook in dit onderzoek was dat het geval. Ook mensen uit

verschillende leeftijdcategorieën komen in dit onderzoek aan bod. De steekproef moet

eveneens voldoende groot zijn. Als deze te klein is dan gaat dit gepaard met onbetrouwbare

schattingen of toetsingen waardoor foute conclusies worden getrokken en verkeerde adviezen

worden gegeven. Voor mijn onderzoek werden 74 interviews gebruikt wat het betrouwbaar

maakt om de gevonden conclusies te veralgemenen naar de populatie, aangezien de steekproef

groter is dan 30 (Schuyten, 2005).

1.10 Enkele ethische overwegingen

Het onderzoek loopt in overeenstemming met de Wet ter Bescherming van de Persoonlijke

Levenssfeer (08/12/1992, gewijzigd op 11/12/1998) en met de Wetgeving op het

Beroepsgeheim (Art. 458 van het Strafrechtboek). Het beroepsgeheim van de participanten

wordt met andere woorden gerespecteerd. Het empirisch luik van mijn masterproef kadert in

een doctoraatsonderzoek van Kathy Colpaert. Het globale onderzoeksproject werd binnen dit

onderzoek goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de Faculteit Psychologie en

Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Gent en door de Commissie Ethiek van het

UZGent.

Page 24: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 1: Methodologie

___________________________________________________________________________

19

Het principe van de geïnformeerde toestemming of “informed consent” probeert ons te

verzekeren dat de onderzochten vrijwillig aan het onderzoek deelnemen en dat deze de

eventuele risico‟s of verplichtingen die eraan verbonden zijn, kennen (Bogdan & Biklen,

1998). Daarvoor wordt bij aanvang van het interview gevraagd om een formulier in te vullen

met betrekking tot deze toestemming. We maken hier binnen dit onderzoek eveneens gebruik

van. De persoon in kwestie kan dus weigeren om aan het onderzoek deel te nemen of

beslissen om tijdens het onderzoek zijn deelname te beëindigen. Volgens Faden en collega‟s

zijn er drie principes aan de geïnformeerde toestemming verbonden, namelijk: het principe

van de autonomie. Dit wil zeggen dat de participant vrij is om te kiezen of hij al dan niet

deelneemt. Ook de privacy valt hieronder. Verder hebben we het principe van de

heilzaamheid wat staat voor het feit dat het welzijn van de mens voorop staat. En het laatste

principe is dat van de gerechtigheid (Faden, Beauchamp & King, 1986). In welke mate is het

gerechtvaardigd dat iemand deelneemt aan het onderzoek. We geven hier nog even aandacht

aan het feit dat er geen consequenties vasthangen aan het feit of iemand al dan niet deelneemt

aan het onderzoek.

Voordelen, nadelen en wederkerigheid worden eveneens in rekening gebracht tijdens deze

studie. Welke meerwaarde heeft dit onderzoek voor de onderzochten? Hoeveel tijd en energie

moeten ze in dit onderzoek steken? Is er een evenwichtige balans? Het voordeel voor deze

mensen is niet dat ze een beloning ontvangen voor hun deelname. Het is eerder een voordeel

op lange termijn, namelijk dat we aan de hand van dit onderzoek de hulpverlening op het vlak

van alcohol- en druggebruik kunnen optimaliseren. Er is echter ook een directere positieve

ervaring voor hen weggelegd, namelijk dat er iemand is die geïnteresseerd is in hun verhaal.

Iemand luistert naar wat ze te zeggen hebben.

Eerlijkheid en vertrouwen, het akkoord dat de onderzochten geven over wat er met de data

gaat gebeuren en wie er allemaal toegang toe heeft, zijn ook hier belangrijke pijlers. Een

onderzoeker zal echter moeilijk kunnen achterhalen of iemand de waarheid spreekt of niet.

Het is echter zo dat als een participant zich goed of op zijn gemak voelt bij de onderzoeker,

het meer waarschijnlijk is dat deze eerlijk en oprecht op de vragen zal antwoorden (Bogdan &

Biklen, 1998). Naast vertrouwen en eerlijkheid is ook de anonimiteit een belangrijk element

in om het even welk onderzoek. De gegevens worden anoniem verwerkt en zullen enkel voor

dit doeleinde gebruikt worden. Er zullen geen namen van personen vermeld worden tijdens

het verwerken van de data of het formuleren van conclusies en adviezen.

Page 25: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

20

DEEL 2: THEORETISCH KADER

2.1 Inleiding

In dit deel wordt er gekeken naar wat wetenschappelijk onderzoek reeds aan informatie bij

elkaar heeft gebracht. Een theoretisch kader wordt geschetst aan de hand van drie onderdelen:

In deel 1 wordt dieper ingegaan op problematisch alcoholgebruik om een antwoord te kunnen

formuleren op de vraag hoeveel de alcoholconsumptie bedraagt binnen de populatie. Alvorens

hier effectief op in te gaan, wordt een korte geschiedenis weergegeven. Vervolgens zal het

begrip “alcohol” verder worden ontleed aan de hand van enkele definities en de DSM-IV

definitie voor misbruik en afhankelijkheid. In het laatste onderdeel staat de hulpverlening

centraal.

In deel 2 wordt dezelfde onderverdeling aangehouden voor het beschrijven van het

problematisch druggebruik. Een korte schets van de geschiedenis, de begripsomschrijving, de

prevalentie van verschillende middelen en tenslotte de hulpverlening komen hier aan bod.

Deel 3 zal tenslotte de nadruk leggen op alcohol- en druggebruikers die de stap naar de

residentiële hulpverlening hebben gezet. Er wordt nagegaan wanneer mensen precies de hulp

inroepen van professionelen. Vervolgens worden de socio-demografische verschillen en

gelijkenissen van deze doelgroep besproken aan de hand van de variabelen geslacht, leeftijd,

opleiding, werk, familiale status en criminele activiteiten. Er wordt afgesloten met een

overzicht van de ernstscores van de EuropASI voor deze cliënten.

2.2 Problematisch alcoholgebruik

2.2.1 Inleiding

Alcohol is door vele onderzoekers en wetenschappers bestudeerd en onderzocht. Om

helemaal correct te zijn, moeten we eigenlijk spreken van ethylalcohol (ethanol) i.p.v. alcohol.

Het is een natuurlijk product dat ontstaat uit de gisting (fermentatie) van suikerhoudende

producten. Micro-organismen halen de suikerhoudende stoffen uit vele fruitsoorten om deze

af te breken en er energie uit halen. Als bijproduct ontstaat dan alcohol. We kunnen dus

Page 26: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

21

stellen dat zowel mens als dier in de loop van de eeuwen regelmatig met alcohol in contact is

gekomen.

We kunnen ons niet altijd baseren op geschreven bronnen, maar er wordt verondersteld dat tot

ongeveer tienduizend jaar geleden de mensen enkel die alcoholhoudende producten

gebruikten die ze al dan niet per toeval in de natuur vonden. De eerste alcoholische dranken

werden dan ook gemaakt van bessen en honing. Men vindt deze nog in verschillende stammen

terug, bijvoorbeeld bij de Maya‟s. In de Westerse wereld werden alcoholische consumpties al

gauw een veilig alternatief voor water. We moeten hier wel bij vermelden dat het

alcoholpercentage in de dranken behoorlijk laag lag in die tijd. Vanaf 1300 tot 1650 kon men

in de Nederlanden een enorme toename constateren van ambachtelijke brouwerijen. In de

loop van de tijd werden dan ook allerlei regels, wetten en richtlijnen uitgeschreven om het

gebruik van alcohol binnen de perken te houden.

In Amerika steeg al heel gauw het gebruik van alcohol, maar ook in Europa werd een

duidelijke stijging vastgesteld vanaf de jaren zestig. Dit had onder andere te maken met de

verhoogde levensstandaard en de spectaculaire verruiming van het aanbod (Dom, 2000).

Studies tonen aan dat het gebruik van middelen die ons bewustzijn beïnvloeden onze interesse

altijd hebben opgewekt. De voorkeur voor een bepaald product veranderde doorheen de tijd,

maar de vraag naar psychoactieve middelen is echter nooit afgenomen (Broekaert &

Vanderplasschen, 2008). Het was reeds ten tijde van de Grieken en Romeinen dat men

alcohol ging gebruiken voor zijn opwekkende en kalmerende eigenschappen. De problemen

die hiermee samenhingen werden pas besproken rond de periode van de industriële revolutie

(Van Epen, 1988).

De volgende hoofdstukken zullen een overzicht geven van de centrale aspecten van het

fenomeen problematisch alcoholgebruik. Er wordt eerst dieper ingegaan op de verschillende

verklaringsmodellen die doorheen de tijd over alcoholgerelateerde problemen werden

ontwikkeld. Verder zal er gebruik gemaakt worden van twee classificatiesystemen om

duidelijkheid te scheppen in de terminologie misbruik en afhankelijkheid. Vervolgens wordt

er een hoofdstuk besteed aan de prevalentie van alcoholproblemen om een zicht te krijgen op

het voorkomen in de algemene bevolking. Aangezien er een percentage van de

problematische alcoholgebruikers beroep doet op de hulpverlening wordt er als laatste even

stilgestaan bij de hulpverlening.

Page 27: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

22

2.2.2 Begripsomschrijving

In de literatuur wordt niet zo vaak het onderscheid beschreven tussen het gebruik en het

misbruik van middelen. Er zijn talloze studies die een uiteenzetting geven over de prevalentie

van alcohol en druggebruik (Midanik, Tammy & Weisner, 2007). Anderen zullen het

algemene misbruik binnen de samenleving schetsen (Mann, Rootman, Shuggi & Adlaf, 2006).

De World Health Organization (WHO) definieert “zware drinkers” als diegenen die binnen de

24 uren minstens 6 alcoholische consumpties nuttigen en dit minstens één maal per week.

“Gevaarlijke drinkers” zijn diegenen die 4 glazen alcohol drinken op minstens 21 dagen van

de maand of 6 glazen op minstens 9 dagen van de maand. Een “hevige episodische drinker”

zal bij iedere drankgelegenheid minstens 6 glazen nuttigen (WHO, 2004). Een duidelijker

onderscheid tussen welk gebruik nu problematisch is en welk gebruik niet wordt gegeven

door De Donder en Lambrechts (De Donder & Lambrechts, 2002):

“Niet-problematisch gebruik: het gaat hier over een gematigd en verantwoord drinken

dat geïntegreerd is in de samenleving. Men spreekt ook wel over sociaal drinken. Dit

drinkpatroon geldt voor de meerderheid van de bevolking.

Problematisch gebruik: dit kan enerzijds omschreven worden als een proces dat kan

leiden tot afhankelijkheid. In dat geval is het vooral een gezondheidprobleem met een

(ernstige) weerslag op andere domeinen (gezin, werk,…). We spreken anderzijds ook

van problematisch gebruik wanneer men drinkt in een verkeerde situatie (bijvoorbeeld

in het verkeer) of op een verkeerd tijdstip (bijvoorbeeld op het werk). In de meeste

gevallen speelt de hoeveelheid een belangrijke rol, al kan in sommige settings een

geringe hoeveelheid al voor problemen zorgen.”

Hieronder worden twee belangrijke begrippen beschreven die in het kader van problematisch

gebruik van middelen niet weg te denken zijn, namelijk „misbruik‟ en „afhankelijkheid‟ (zie

kader). Ze werden gedefinieerd door de DSM-IV, wat staat voor Diagnostic and Statistical

Manual, Fourth Edition. Het is een classificatiesysteem, uitgegeven door de American

Psychiatric Association. Het geeft een overzicht van alle psychiatrische stoornissen,

waaronder de aan middelen gebonden stoornissen (Hasin, Hatzenbuehler, Keyes & Ogburn,

2006). Deze stoornissen kunnen we vervolgens opdelen in twee grote groepen, namelijk de

stoornissen in het gebruik van een middel en de stoornissen door het gebruik van een middel

Page 28: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

23

(Broekaert, 2007). Het is in deze eerste groep dat we misbruik en afhankelijkheid kunnen

situeren (zie tabel 1 en 2). Tussen beide begrippen is er een relatie vast te stellen: misbruik zal

altijd afhankelijkheid vooraf gaan.

Tabel 1: Definiëring ‘misbruik’ volgens DSM-IV

Misbruik

A. Een patroon van het onaangepast gebruik van alcohol dat significante beperkingen of

lijden veroorzaakt, zoals in een periode van twaalf maanden blijkt uit ten minste één

(of meer) van de volgende:

(1) Herhaaldelijk gebruik van alcohol met als gevolg dat het niet meer lukt om in

belangrijke mate te voldoen aan verplichtingen op het werk, school of thuis.

(2) Herhaaldelijk gebruik van alcohol in situaties waarin het fysiek gevaarlijk is.

(3) Herhaaldelijk, in samenhang met alcohol, in aanraking komen met justitie.

(4) Voortdurend gebruik van alcohol ondanks aanhoudende of terugkerende

problemen op sociaal intermenselijk terrein veroorzaakt of verergert door de

effecten van het middel.

B. Verschijnselen hebben nooit voldaan aan de criteria van alcoholafhankelijkheid

Page 29: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

24

Tabel 2: Definiëring ‘afhankelijkheid’ volgens DSM-IV

Afhankelijkheid

Een patroon van onaangepast gebruik van alcohol dat significante beperkingen of lijden

veroorzaakt zoals blijkt uit drie (of meer) van de volgende die zich op een willekeurig

moment in dezelfde periode van twaalf maanden voordoen:

(1) Tolerantie, zoals gedefinieerd door ten minste één van de volgende:

(a) Een behoefte aan duidelijk toenemende hoeveelheden van alcohol om een

intoxicatie of de gewenste werking te bereiken.

(b) Een duidelijk verminderd effect bij voortgezet gebruik van dezelfde

hoeveelheid van alcohol.

(2) Onthouding, zoals blijkt uit ten minste één van de volgende:

(a) Het voor alcohol karakteristieke onthoudingssyndroom.

(b) Alcohol wordt gebruikt om onthoudingsverschijnselen te verlichten of te

vermijden.

(3) Alcohol wordt vaak in grotere hoeveelheden of gedurende langere tijd gebruikt

dan het plan was.

(4) Er bestaat een aanhoudende wens of er zijn weinig succesvolle pogingen om het

gebruik van alcohol te verminderen of in de hand te houden.

(5) Een groot deel van de vrije tijd gaat op aan activiteiten, nodig om aan alcohol te

komen (bijvoorbeeld verschillende artsen bezoeken of grote afstanden afleggen),

het gebruik van het middel (bijvoorbeeld kettingroken), of aan het herstel van de

effecten ervan.

(6) Belangrijke sociale of beroepsmatige bezigheden of vrijetijdsbesteding worden

opgegeven of verminderd vanwege van het gebruik van alcohol.

(7) Het gebruik van alcohol wordt gecontinueerd ondanks de wetenschap dat er een

hardnekkig of terugkerend sociaal, psychisch of lichamelijk probleem is dat

waarschijnlijk veroorzaakt of verergerd wordt door het middel.

American Psychiatric Association. 1994. Diagnostic and Statistical Manual of Mental

Disorders (4th ed.) (DSM-IV). Washington, D.C.: APA.

Page 30: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

25

Deze twee definities werden beschreven door de DSM-IV die vooral de nadruk gaat leggen op

de sociale gevolgen van het middelengebruik. Een ander classificatiesysteem, de ICD-10 dat

ontwikkeld werd door de World Health Organization (WH0, 1990) gaat de focus leggen op de

gezondheid van de mens. Daarom omvat het ook alle medische aandoeningen waaraan

iemand kan lijden (Hasin, Hatzenbuehler, Keyes & Ogburn, 2006). Onder de noemer

psychische en gedragsstoornissen vallen de drug- en alcoholproblemen. Er wordt een

onderscheid gemaakt tussen schadelijk gebruik en afhankelijkheid. Het valt op dat misbruik

hier vervangen wordt door schadelijk gebruik. Men kan hiervan spreken wanneer er duidelijke

aanwijzingen aanwezig zijn dat het gebruik van een middel schade kan toebrengen aan de

gezondheid, zowel psychisch als lichamelijk (WHO, 1990).

De criteria voor afhankelijkheid van een middel komen in grote lijnen overeen met de

omschrijving die gegeven wordt door de DSM-IV. Volgens de ICD-10 moet er om te kunnen

spreken van afhankelijkheid sprake zijn van een jaar waarbij aan drie of meer van de criteria

wordt voldaan (Schuckit, 2000). Wat eveneens opvalt in de vergelijking van de twee

classificatiesystemen is de opname van het woord „craving‟ in de ICD-10. Dat staat voor een

„sterke drang of gevoel van dwang om het middel te gebruiken‟. Aangezien men het nog niet

volledig eens is over de definiëring van het woord, wordt het nog niet opgenomen in de DSM-

IV (De Bruijn, Van Den Brink, De Graaf & Vollebergh, 2005).

2.2.3 Verschillende verklaringsmodellen

Verschillende visies, theorieën en modellen proberen ons al jaren een verklaring te geven over

waarom mensen de neiging of het verlangen hebben om alcohol te misbruiken. Sommige

wetenschappers gaan ervan uit dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor het gedrag dat zij

stellen. Anderen beweren dat alcoholproblemen in het licht van een chronische, recidiverende

hersenziekte moeten gezien worden. Verder kan verslaving gezien worden als een

driehoeksverhouding tussen mens, middel en maatschappij. Ook hier wordt door

verschillende onderzoekers de klemtoon ergens anders gelegd. Hieronder worden de

voornaamste verklaringsmodellen rond de oorsprong en het gebruik van middelen beschreven.

Doorheen de geschiedenis komen twee visies naar voor die de kijk op de

verslavingsproblematiek gedomineerd hebben. In de eerste visie gaat men alcohol

beschouwen als een zonde. De persoon zelf is verantwoordelijk voor het gedrag dat hij stelt.

Page 31: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

26

Men kiest er zelf voor of men al dan niet alcohol gaat gebruiken en men staat eveneens in

voor de mogelijke gevolgen dat dit gebruik met zich meebrengt. Men ging uiteindelijk deze

mensen bestraffen met het idee hen terug bij hun gezonde verstand te brengen (Thombs,

1999). Vandaag de dag evolueert men echter naar een andere visie op verslaving.

Afhankelijkheid en verslaving worden meer en meer gekoppeld aan een chronische,

recidiverende hersenziekte (Van den Brink, 2005; McLellan, 2002). Deze visie is nog maar

recentelijk, dus het afstemmen van de behandeling hierop is niet zo vanzelfsprekend. Het is

een langdurig en geleidelijk proces, dat niet vanaf de eerste keer een succes is. Wat precies de

oorzaak is van het gedrag is nog niet volledig achterhaald. Men kan er alleen maar van

uitgaan dat de behandeling van een “chronische ziekte” dezelfde uitwerkingen heeft op het

behandelen van de verslavingsproblematiek (McLellan, 2002). We kunnen in ieder geval wel

stellen dat de mens voor dit gedrag niet zelf verantwoordelijk is. Sommigen zoeken zelfs naar

een genetische oorsprong (Dom, Hulstijn & Sabbe, 2006). Beide visies hebben vandaag nog

steeds een zekere invloed op ons denken. Zo wordt verslaving geassocieerd met negatief

gedrag waardoor deze bevolkingsgroep als het ware gestigmatiseerd wordt binnen de

samenleving (Larkin, Wood & Griffiths, 2006). Ook het idee dat verslaving gezien moet

worden als een recidiverende hersenziekte wordt nog steeds onderzocht.

Het gebruik en misbruik van middelen wordt door vele wetenschappers aanschouwd als een

samenloop van middel, gebruiker en maatschappij (Torrens & Martin-Santos, 2000). Op die

manier zijn er verschillende theorieën die de klemtoon elk op een ander domein hebben

gelegd. Sommigen beweren dat de “mens” zelf de grootste invloed heeft op het al dan niet

gebruiken van middelen. We weten dat de mens al zijn leven lang op zoek is naar middelen

die het bewustzijn in zekere zin beïnvloeden (Broekaert & Vanderplasschen, 2008). Waarom

sommige mensen meer geneigd zijn om hun toevlucht te zoeken in dergelijke middelen kan

bijvoorbeeld verklaard worden door het nature-nurture debat (Thombs, 1999). Hierbij wordt

ervan uitgegaan dat ofwel omgevingsinvloeden ofwel erfelijke factoren hierin een rol spelen.

Hierdoor heeft men een tweelingenonderzoek uitgevoerd om te gaan kijken welke van de

twee beïnvloedende factoren de grootste bijdrage levert aan het gebruik (Tsuang, Lyons,

Meyer, Doyle, Eisen, Goldberg, True, Lin, Toomey & Eaves, 1998). Daaruit is voortgekomen

dat zowel de genetische als de omgevingsfactoren een bijdrage leveren aan het risico op

alcoholverslaving. Als we specifiek naar alcohol gaan kijken, dan blijkt dat vooral genetische

factoren een invloed hebben op de alcoholafhankelijkheid, terwijl de omgevingsfactoren een

grotere invloed zouden hebben op het gebruik van alcohol (van den Bree, Johnson, Neals &

Page 32: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

27

Pickens, 1998). Één van de meest interessante bevindingen is echter wel dat familiale

factoren, meer bepaald de familiegeschiedenis, de eerste, tweede en zelfs derde generatie

nakomelingen kan beïnvloeden (Noordsy, Drake, Biesanz & McHugo, 1994). Wanneer

familieleden alcohol misbruiken, lopen de kinderen tot acht maal meer kans om later een

druggerelateerde stoornis te ontwikkelen (Merikangas, Stolar, Stevens, Goulet, Preisig,

Fenton, Zhang, O'Malley, Rounsaville, 1998). Mensen die middelen misbruiken hebben naast

genetische factoren ook nog enkele karakteristieken die een mogelijke invloed kunnen hebben

op hun nageslacht of hun omgeving. Impulsief, vaak op zoek naar sensatie, lage zelfwaarde,

moeite met gezag en verantwoordelijkheid zijn maar enkele van de specifieke karakteristieken

waar deze mensen mee te kampen krijgen (Conway, Kane, Ball, Poling & Rounsaville, 2003;

Dom, Hulstijn & Sabbe, 2006; Ketzenberger & Forrest, 2000).

De klemtoon voor het gebruik van alcohol kan ook ergens anders gelegd worden dan bij de

mens zelf. Zo heeft alcohol zelf enkele kenmerken die voor bepaalde uitwerkingen kunnen

zorgen. De aanhangers van de farmacologie beweren dat er in het middel enkele

karakteristieken zitten die een inwerking hebben op het dopaminerg neurotransmittersysteem

in de hersenen. Het vrijkomen van een bepaalde neurotransmitter zou ervoor zorgen dat het

gebruik van alcohol zich blijft herhalen. We hebben een zeker bekrachtigingsysteem in onze

hersenen waar alcohol een inwerking zou op hebben (Robbins & Everitt, 1999). Op die

manier onderdrukt het alle activiteiten van het centraal zenuwstelsel. De effecten die alcohol

met zich meebrengt, zijn eveneens afhankelijk van de hoeveelheid die geconsumeerd wordt,

de lichaamsbouw, het geslacht en de setting (Plant, 1987). De effecten op korte termijn zijn

vooral verdovend en ontremmend. Ook het beoordelings- en reactievermogen worden

hierdoor aangetast en sentimentaliteit, agressie, zelfoverschatting, aantasting van de motoriek

en spraak en onverschilligheid zijn enkele gevolgen (Broekaert, 2007). Bij overmatig gebruik

loopt men het risico op schade aan de hersenen, de lever, de pancreas en het hart (Jung, 2001).

Deze lichamelijke gevolgen zorgen er eveneens voor dat het niet zo eenvoudig is om met het

schadelijk gebruik te stoppen. Onthoudingsverschijnselen zoals zweten, beven en

transpireren, kunnen al gauw de kop opsteken.

We zijn nu al dieper ingegaan op de gebruiker en het middel zelf. De ruimere omgeving van

de mens, meer bepaald de samenleving en het milieu, kunnen ook hun steentje bijdragen in

het schadelijke patroon van alcoholgebruik. Structurele problemen, zoals armoede,

peerinvloeden, socio-economische factoren, de heersende waarden en normen en eveneens de

beschikbaarheid van het middel zijn enkele elementen die we niet uit het oog mogen verliezen

(Geirnaert & Lambrechts, 2004). Vandaag de dag wordt alcohol op alle mogelijke manieren

Page 33: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

28

getolereerd en zelf in zekere zin verwacht. Het heeft met andere woorden een sociale functie

aangezien het legaal is en verbonden met de notie van ontspanning en plezier (Thombs,

1999).

Naast de verschillende klemtonen die gelegd worden op mens, middel en milieu, zijn er nog

enkele theorieën die beweren dat alcoholgebruik aangeleerd is. Zij baseren hun theorie op het

principe van de klassieke conditionering, de klassieke leerwetten die vorm geven aan ons

menselijk gedrag. Het gebruik van alcohol wordt vermeerderd doordat de spanningen

verminderen en er een euforisch gevoel optreedt (Lowman, Hunt, Litten & Drummond,

2000).

2.2.4 Prevalentie

Aangezien het drinken van alcohol een maatschappelijk aanvaarde gewoonte is (Broekaert &

Vanderplasschen, 2008), valt het op dat het prevalentiecijfer over de hele wereld behoorlijk

hoog ligt. Dat wil echter niet zeggen dat iedereen alcohol misbruikt of er afhankelijk van is.

Gelukkig weet het overgrote deel ervan op een gecontroleerde manier met alcohol om te gaan.

Wereldwijd wordt het gebruik van alcohol op 2 biljoen mensen geschat (WHO, 2004). Bij

ongeveer 1.7% van de wereldbevolking zou er een alcoholgerelateerde stoornis vastgesteld

zijn (WHO, 2001). Daaronder verstaat men misbruik of afhankelijkheid. In de Verenigde

Staten werd een onderzoek gedaan bij niet-geïnstitutionaliseerde volwassenen waarbij een

„lifetime prevalentie‟ van 17.8% voor alcoholmisbruik werd vastgesteld en 12.5% voor

alcoholafhankelijkheid (Hasin, Stinson, Ogburn & Grant, 2007). Dichter bij huis werd

eveneens een studie uitgevoerd naar de mentale stoornissen in de landen België, Nederland,

Duitsland, Frankrijk, Spanje en Italië door Alonso en collega‟s (2004). Deze grootschalige

studie vond een „lifetime prevalentie‟ van 4.1% voor alcoholmisbruik en 1.1% voor

alcoholafhankelijkheid. Er is ook sprake van misbruik en afhankelijkheid in het afgelopen jaar

bij respectievelijk 0.7% en 0.3% van de respondenten. Men zou kunnen zeggen dat het

misbruik en de afhankelijkheid van alcohol bij ons een heel stuk lager liggen dan in de

Verenigde Staten, maar daarvoor moeten beide onderzoeken aan dezelfde criteria voldoen,

wat niet het geval is. Zo moeten we bijvoorbeeld rekening houden met het feit dat er bij het

eerst vernoemde onderzoek specifieke groepen werden opgenomen die een verhoogd risico

lopen op middelenmisbruik, namelijk studenten en militairen. Het tweede onderzoek werkte

Page 34: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

29

met een representatieve steekproef uit de algemene populatie. In de Verenigde Staten was er

bovendien een respons van 81% terwijl er in Europa slechts een respons van 61% aanwezig

was, wat maakt dat de beide studies verschillen op het vlak van prevalentie. We kunnen het

echter wel eens zijn over het feit dat alcoholmisbruik wereldwijd een probleem is waar men

niet zomaar aan voorbij kan.

In België zijn er uiteenlopende resultaten over gebruik en misbruik van alcohol, maar men

kan stellen dat de globale consumptie ervan behoorlijk hoog ligt. Aan de hand van de

Gezondheidsenquête kunnen we ons een beeld schetsen van het drinkende deel van de

Belgische bevolking. Ook hier geeft meer dan ¾ van de bevolking aan in de afgelopen 12

maanden minstens één keer een alcoholische drank te hebben gebruikt (84%). 63% geeft zelfs

aan wekelijks alcohol te gebruiken. 30% zou enkel in het weekend drinken, terwijl ook 30%

zowel in de week als ik het weekend alcohol nuttigt. Één tiende van de mensen zou dagelijks

drinken. Wanneer men als dagelijkse drinker gemiddeld 22 glazen per week drinkt, kan men

bestempeld worden als “zware drinker”. 7% van onze Belgische bevolking zou onder deze

groep gecategoriseerd kunnen worden. Overmatig gebruik dat kan gedefinieerd worden als

het nuttigen van minstens 6 glazen alcohol op één en dezelfde dag in de afgelopen 6 maanden

en komt bij 32% van de bevolking voor. Problematisch gebruik van alcohol wordt bepaald

aan de hand van de CAGE vragenlijst. Als men op twee van de volgende vier vragen een

positief antwoord geeft, wordt dat beschouwd als problematisch gebruik: Heeft u al

overwogen om met drinken te verminderen? Irriteren anderen u met opmerkingen over uw

drinkgedrag? Voelde u zich ooit schuldig over uw drinkgedrag? Heeft u vaak alcoholische

consumpties nodig om ‟s morgens op gang te komen? Deze vragenlijst is een schatter voor de

alcoholafhankelijkheid, maar omdat sommigen beweren dat men eerder het overmatig

chronisch alcoholgebruik meet, verkiest men de term problematisch gebruik in plaats van

alcoholafhankelijkheid. Er moeten echter vraagtekens gezet worden bij het feit dat men aan de

hand van vier vragen gaat bepalen of iemand een problematische drinker is. In België heeft

8% van de bevolking, op basis van deze vragenlijst, problemen met alcohol

(Gezondheidsenquête, 2004).

We kunnen het overmatige gebruik van alcohol niet ontkennen, maar ook de gevolgen ervan

zijn vaak niet te overzien. Verschillende leefgebieden worden aangetast als mensen niet

gecontroleerd omspringen met het gebruik van alcohol (Stein, Mulvey, Plough & Samet,

1998). We denken hierbij aan de achteruitgang van de gezondheid, psychische problemen,

Page 35: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

30

problemen op het werk, financiële problemen, familiale problemen,… (Geirnaert &

Lambrechts, 2004).

2.2.5 Hulpverlening

De behandeling van alcoholproblemen heeft ongeveer dezelfde weg afgelegd als de

gedachtegang rond de behandeling van de mentale gezondheid. Er waren echter drie

misvattingen die doorheen de geschiedenis de kop opstaken: 1. geen behandeling lijkt te

werken, 2. er is een aanpak die superieur is aan alle andere en 3. alle behandelingen doen het

evengoed. Er is geen enkele behandeling die uitsteekt boven alle andere, maar ze zijn ook niet

allen even effectief. In Amerika domineerde de Temperance Beweging in de negentiende

eeuw tot het verbod op het gebruik van alcohol in 1933 werd ingetrokken. Vervolgens kwam

het Amerikaans ziektemodel op de voorgrond met als populaire beweging de Alcoholics

Anonymous (AA). Langzamerhand begon men het gebruik van alcohol als een medische

ziekte te aanzien, die dan ook medisch behandeld moest worden (Shkurkin) . In de afgelopen

20 jaar werden bestaande therapieën onderworpen aan evaluatie. Momenteel vindt men nog

de 12-stappenbehandeling, zelfhulpgroepen zoals de AA, psychosociale therapie,

motivationele therapie, koppel therapie, korte interventies, farmacotherapie, enzovoort

(NIAAA , 2000).

In Vlaanderen heeft men een breed scala aan behandelingen die tegemoet komen aan de

alcoholgebruiker. Met de hulp van de huisarts komt men al een heel stuk verder. Hij kan de

problematische drinker begeleiden om stap voor stap thuis te ontwennen en zijn of haar

drinkgewoonte aan te passen. Wanneer deze hulp echter onvoldoende blijkt te zijn, kan men

nog altijd overstappen op een meer gespecialiseerde vorm van hulpverlening. In eerste fase

kan men beroep doen op de ambulante begeleiding van het probleem, de eerstelijnszorg (De

Donder, 2002). Het gaat om een niet-gespecialiseerde, laagdrempelige hulpverlening. Het

vroegtijdig detecteren en inschatten van de problematiek, vroeginterventie en indien nodig

gericht doorverwijzen behoren tot het takenpakket van de eerstelijnszorg. We verstaan

hieronder de specialisten waar je in behandeling gaat. Dit kunnen bijvoorbeeld therapeuten,

psychiaters, psychologen of maatschappelijk assistenten zijn, die zich in alcoholproblemen

gespecialiseerd hebben. Men vindt hen meestal terug in CAD‟s (Centra voor Alcohol en

Drugs). Sommige therapeuten hebben ook een privé-praktijk. Bij dergelijke ambulante

therapieën kan zowel het drankprobleem als aanverwante problemen aan bod komen. Er zijn

Page 36: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

31

ook verschillende vormen waarop de therapie kan plaatsvinden. Zo zijn er mensen die liever

individueel te werk gaan, maar er zijn ook gezins- of groepsprogramma‟s (Dom, 2000). De

specialist met zijn of haar privé-praktijk en de ambulante centra vormen de kern van de

tweede lijn. Dit valt onder de noemer van meer gespecialiseerde ambulante hulpverlening.

Hieronder verstaan we de psychiaters en psychotherapeuten die zich toeleggen op mensen met

alcoholproblemen in hun praktijk. Ook de Centra Geestelijke Gezondheidszorg kunnen

hieronder gecategoriseerd worden (De Donder, 2002).

Soms voldoen deze vormen van hulpverlening echter niet en moet er overgegaan worden naar

een opname of dagbehandeling, de derdelijnshulpverlening (De Donder, 2002). Deze

beslissing kan pas genomen worden na vele andere pogingen tot behandeling. Een opname

kan voor velen een deur naar een nieuw leven betekenen. Ze krijgen de kans om opnieuw

nuchter te worden en om met mensen in contact te komen met gelijkaardige problemen. Ook

voor de mensen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken zijn bij de persoon met

alcoholproblemen geeft dit de mogelijkheid om tot rust te komen en om wat meer afstand te

creëren. Een residentiële behandeling bevat volgende elementen: een leefklimaat waar men

zal aangesproken worden op zijn of haar verantwoordelijkheden, deskundige begeleiding aan

de hand van een disciplinair team, de oorzaken en gevolgen van de verslaving aanpakken en

opnieuw gezonde leefgewoonten aannemen. Dit zijn de sleutels tot een succesvolle

residentiële behandeling (Dom, 2000).

Dit zijn vooral de professionele voorzieningen. Daarnaast heeft men ook nog de

zelfhulpgroepen, zoals de AA, die een belangrijke vorm van ondersteuning kunnen betekenen

voor mensen met een alcoholprobleem. Hier wisselen mensen met dezelfde problematiek hun

ervaringen uit en ze bieden steun aan elkaar. Er wordt doorheen de sessies een specifiek

programma gevolgd: het zogenaamde 12 stappenprogramma (Andreas & O‟Farrell, 2009).

De uiteindelijke keuze voor een bepaald type interventie moet echter afstemmen op de noden

en de hulpvraag van de persoon in kwestie (Geirnaert & Lambrechts, 2004). Onderzoek wees

echter uit dat geen enkele behandeling effectief is voor alle cliënten met alcoholproblemen en

dat een reeks van mogelijkheden voor handen moet zijn om tegemoet te komen aan de

uiteenlopende noden van de cliënten (Hser, Polinsky, Maglione & Anglin, 1999).

Page 37: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

32

2.3 Problematisch druggebruik

2.3.1 Inleiding

De meeste drugs werden doorheen de tijd gebruikt voor hun ontspannende en therapeutische

werking. Zo zorgt opium voor een rustgevend effect, cocaïne wordt gebruikt als plaatselijk

verdovingsmiddel en amfetamines worden genomen als vermagerings- en

prestatiebevorderende middelen (Broekaert & Vanderplasschen, 2008). Dat druggebruik van

alle tijden en plaatsen is, werd algemeen bevestigd, maar doorheen de jaren heeft men steeds

een voorkeur genoten voor psychoactieve middelen (Tucker, Donovan, & Marlatt, 1999).

Voor de jaren ‟50 werd er nauwelijks of geen aandacht besteed aan problemen als gevolg van

het gebruik van illegale drugs. Het is dan ook pas rond deze periode (jaren ‟50 en ‟60) dat de

Westerse landen geconfronteerd worden met een groeiend aantal jongeren dat verschillende

middelen, zoals heroïne, cannabis, LSD en amfetamines, begint te gebruiken (Broekaert &

Vanderplasschen, 2008). In de Verenigde Staten wist men eveneens al veel langer dat

druggebruik een publiek gezondheidsprobleem was, maar het is ook pas vanaf 1960 dat dit

voor de eerste keer wordt uitgesproken. Vele landen zien rond deze periode een stijging in het

gebruik van illegale middelen. In het begin waren de meeste landen hier ongevoelig voor

omdat deze stroom van druggebruik meegebracht werd met het geografische en politieke

klimaat. Dezer dagen heeft ieder land, gaande van Ierland tot Rusland, van Finland tot Zuid-

Afrika, van de USA tot China, nood aan een uitgebouwd netwerk om tegemoet te komen aan

het groeiend aantal middelenmisbruikers (Gossop, 2003).

In het kader van orde en veiligheid – en in mindere mate – de volksgezondheid wordt er toch

heel wat aandacht besteed aan het bestrijden van het gebruik van deze illegale drugs. De

bedoeling is om dit gebruik en misbruik op lange termijn te verminderen en zoveel mogelijk

te discrimineren. Vanuit het volksgezondheidsperspectief staan preventie, behandeling,

schadebeperking en re-integratie in de maatschappij centraal bij de aanpak van de

drugproblematiek (Broekaert & Vanderplasschen, 2008). Het is opvallend dat men het

gebruik van illegale middelen niet altijd als problematisch heeft beschouwd. Men bemerkt dat

het onderscheid tussen gebruik en misbruik hier niet zo eenvoudig te maken is als bij alcohol.

Alcohol kan sporadisch genuttigd worden zonder verdere gevolgen. Bij drugs is deze grens

moeilijker te trekken.

Page 38: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

33

De drugproblematiek in Vlaanderen is tot de dag van vandaag niet het meest onderzochte

onderwerp. Er is over de aard en de omvang, maar weinig informatie bekend (Tieberghien &

Decorte, 2008). Het is niet zo eenvoudig om deze doelgroep te bereiken of te onderzoeken

aangezien er een zeker stigma aan het druggebruik gekoppeld is (Ahern, Stuber & Galea,

2007).

2.3.2 Enkele definities

Illegale middelen kunnen op verschillende manieren gedefinieerd worden en kunnen zowel

ruim als eng worden opgevat. Als we kijken naar de wetgeving rond illegale drugs zien we dat

de wet op verdovende middelen (die bestaat sinds 1921) in 2003 gewijzigd is. Er wordt een

onderscheid gemaakt tussen cannabis en andere illegale drugs (cocaïne, heroïne, speed,

XTC,…).

Meer algemeen wordt drugs omschreven als “middelen die het bewustzijn beïnvloeden en die

ook om die reden gebruikt worden” (Broekaert & Vanderplasschen, 2008). De mensheid heeft

over jaren heen altijd drugs genomen met de bedoeling het mentale bewustzijn te beïnvloeden

(Kaufman, 1976).

Één enkele definitie over druggebruik is niet onmiddellijk voor handen. Men kan hier als het

ware een onderverdeling in maken op basis van de frequentie en gradatie van het gebruik:

Experimenteel gebruik: hieronder verstaat men het gebruik van illegale drugs, meestal

meer dan één keer en een zeer beperkt aantal keren, zonder dat er sprake kan zijn van

regelmatigheid. Dit gebeurt meestal vanuit nieuwsgierigheid of vanuit de behoefte om te

gaan experimenteren (De Ruyver, 2003). Onder experimenteel gebruik kunnen we

eveneens „zo verantwoord mogelijk gebruik‟ gaan situeren. We verstaan het als gebruik

voor de gezelligheid, om een bepaalde prettige situatie, nog net iets prettiger te maken.

Het gebruik wordt bovendien beperkt en het heeft een invloed op bepaalde zintuiglijke en

lichamelijke functies (De Ridder, 2006).

Recreatief gebruik: de frequentie van het gebruik van drugs die kenmerkend zijn

geworden voor modernere levensstijlen (cannabis, heroïne, cocaïne, LSD) ligt hier een

beetje hoger dan bij het experimenteel gebruik. We moeten er hier wel op wijzen dat er

nog geen sprake is van afhankelijkheid of van serieuze overmaat van gebruik. Het begrip

Page 39: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

34

„recreatief druggebruik‟ vindt zijn oorsprong vooral in een context van jongeren die even

de stress van het school en van de weekendjob willen vergeten (De Ridder, 2006).

Problematisch gebruik: hieronder verstaan we problematisch middelengebruik of

middelenmisbruik en verslaving. Middelenmisbruik en afhankelijkheid worden in de

DSM-IV gedefinieerd en werden reeds onder de rubriek “alcohol” beschreven. Toch zijn

er nog een aantal auteurs die zelf een invulling hebben gegeven aan de begrippen misbruik

en verslaving. Zo zou misbruik omschreven worden als het gebruik van een middel dat

een ongewenst effect heeft op de persoon in kwestie. Het is dus niet het middel dat het

misbruik definieert, maar eerder het effect dat het heeft op het individu. Er moet dus een

zekere werking op het functioneren optreden. Ook het feit of het gebruik al dan niet legaal

is, kan op een zekere vorm van misbruik wijzen (McDowell & Spitz, 1999). Deze auteurs

hebben eveneens “verslaving” gedefinieerd: een globaal patroon waarbinnen het leven van

de persoon gedomineerd wordt door gebruik (in dit geval misbruik) van een middel. Een

groot deel van de tijd staat dan ook in het teken van druggebruik. The Advisory Council on

the Misuse of Drugs heeft eveneens een definitie gegevens van een problematische

druggebruiker: hij is iemand die sociale, psychologische, fysieke of legale problemen

ervaart gerelateerd aan intoxicatie en/of regelmatig buitensporig gebruik en/of

afhankelijkheid als gevolg van zijn gebruik van drugs (ACMD 1982, Gossop, 2003).

2.3.3 Prevalentie in Europa en Amerika

De prevalentie van het druggebruik is niet zo eenvoudig vast te stellen. Veeleer wordt

druggebruik gestigmatiseerd en heeft dus een negatieve bijklank (Gossop, 2003).

Verschillende algemene studies hebben hun onderzoek op touw gezet om vergelijkbare en

betrouwbare resultaten te bekomen. Men wil de mate van het druggebruik te weten komen,

alsook de patronen ervan in de algemene bevolking (Compton, Thomas, Stinson & Grant,

2007) of in specifieke bevolkingsgroepen (McGrath, Crome & Crome, 2005). Om de

resultaten van de EMCDDA goed te kunnen interpreteren, moet men weten dat er

verschillende onderverdelingen worden gemaakt om het zo overzichtelijk mogelijk te maken.

Zo worden bijvoorbeeld drie leeftijdcategorieën gehanteerd die allemaal gelegen zijn tussen

de 15 en de 64 jaar. Ook het gebruik van drugs wordt opgedeeld in drie vormen van

frequentie: ooit eens gebruikt, vorig jaar gebruikt en vorige maand gebruikt. Als laatste

moeten we hier opmerken dat er met verschillende groepen van druggebruik wordt gewerkt:

Page 40: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

35

cannabis, amfetamines, ecstasy en cocaïne, opiaten en heroïne. Om de vergelijking met

Amerika te maken, werden cijfers gebruikt van de U.S. Drug Enforcement Administration

(DEA, 2005).

Cannabis

Van alle 15 tot 64-jarigen in Europa zijn er ongeveer 70 miljoen mensen die ooit in hun leven

al eens cannabis hebben gebruikt. Dat is ongeveer 22% van de bevolking. Het aantal mensen

dat het voorbije jaar heeft gebruikt, ligt een stuk lager namelijk 23 miljoen mensen. Dat komt

neer op 7% van de bevolking. Opvallend is het feit dat de jongvolwassenen (15-34 jaar) aan

een percentage van 13% komen. De voorbije maand waren er ongeveer 12.5 miljoen

Europeanen die zich aan het gebruik van cannabis gewaagd hebben, wat neerkomt op een

percentage van 4%. Een deel van de bevolking gebruikte intensief (20 tot 30 dagen per

maand, dagelijks) cannabis (EMCDDA, 2008).

Op basis van de recente cijfers van de EMCDDA kan er worden besloten dat er een zekere

stabilisatie in het gebruik van cannabis is opgetreden.

In Amerika wordt er voor de prevalentie van cannabis vooral onderzoek gedaan naar de jeugd

en adolescenten. Voor 13-14 jarigen vond men in 2005 een prevalentie van 16.5%, voor de

15-16 jarigen ligt dit percentage al een heel stuk hoger, namelijk 34.1% en voor de 17-18

jarigen ligt dat gemiddelde op 44.8%. Veel verschil is er niet vast te stellen met het jaar

ervoor (16.3%, 35.1% en 45.7%) (DEA, 2005). Als men hiervan een gemiddelde maakt dan

kunnen we toch wel vaststellen dat het gebruik van cannabis onder de jeugd in Amerika een

stuk hoger ligt dan in Europa.

Amfetamines en ecstasy

Een gemiddelde van 3.3% van de Europeanen heeft op zijn minst al één keer amfetamines

genomen, wat neerkomt op 11 miljoen mensen. Het laatste jaar was dat slechts 0.7% of 2

miljoen mensen. Voor jongvolwassenen die ooit al eens amfetamines hebben gebruikt, lag het

gemiddelde op 5% in Europa en voor het laatste jaar lag het gemiddelde tussen 0.7% en 1.9%.

Op het gebied van ecstasy lag het gemiddelde van minstens één keer in het leven tussen de

0.3% en 7.2%. Het gemiddelde van de mensen die het laatste jaar hebben gebruikt, bevindt

zich tussen de 0.2% en 3.5%. Beide percentages komen overeen met respectievelijk 9.5

miljoen en 3 miljoen mensen. Bij jongvolwassenen liggen de percentages hier ook iets hoger,

zoals bij het gebruik van amfetamines. De jongvolwassenen die ooit in hun leven eens ecstasy

hebben gebruikt varieert van 0.5% tot 14.6%. Diegenen die het afgelopen jaar hebben

Page 41: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

36

genuttigd, bevinden zich tussen de 0.4% en 7.7%, wat respectievelijk neerkomt op 7.5 miljoen

en 2.5 miljoen mensen (EMCDDA, 2008).

Na een periode van stijgend gebruik in de jaren 90, kunnen we nu een stabilisatie en zelfs een

daling vaststellen van het gebruik van amfetamines en ecstasy. Op basis van de verkregen

data van een aantal landen kunnen we vaststellen dat het gebruik van cocaïne aan populariteit

wint, ten koste van het gebruik van amfetamines en ecstasy.

Ecstasy wordt in Amerika door heel wat studenten gebruikt. Voor de 13-14 jarigen bedraagt

het percentage 2.8%, voor de 15-16 jarigen 4.0% en de laatste groep van 17-18 jarigen komen

aan een percentage van de 5.4%. Een jaar eerder rapporteerde men respectievelijk 2.8%, 4.3%

en 7.5% waarbij men dus een lichte daling vaststelt (DEA, 2005). Deze daling was ook vast te

stellen in Europa. Ook de percentages zijn vergelijkbaar, hoewel het in de studie van Amerika

om jonge adolescenten gaat.

Cocaïne

12 Miljoen Europeanen hebben ooit in hun leven al eens cocaïne gebruikt, wat neerkomt op

een percentage van 3.6 over een leeftijdcategorie van 15 tot 64 jaar. Na cannabis is cocaïne de

meest populaire en gebruikte drug. Van de jongvolwassenen zijn er 7.5 miljoen mensen die

ooit eens kennis gemaakt hebben met het product. Het afgelopen jaar waren er 4 miljoen

mensen of 1.2% die cocaïne hebben gebruikt, terwijl dat bij de jongvolwassenen gemiddeld

2.3% of 3.5 miljoen was (EMCDDA, 2008).

Het gemiddelde in Amerika ligt voor 13-14 jarigen op 3.7%, voor de 15-16 jarigen op 5.2%

en voor de 17-18 jarigen 8.0%. Een jaar eerder rapporteerde men 3.4%, 5.4% en 8.1% (DEA,

2005). We constateren een lichte daling terwijl men in Europa volgens de EMCDDA een

verhoging van het gebruik vaststelt (EMCDDA, 2008).

Heroïne en opiaten

Europese ramingen over de prevalentie van het gebruik van heroïne en opiaten over een

periode van 2002-2006 liggen tussen 0.1% en 0.6% van de populatie tussen de 15 en 64 jaar.

Een hoger gebruik is onder andere te vinden in Italië, Malta en Australië (0.5 tot 0.6%) en

lagere gemiddelden vindt men Cyprus, Finland, Lithouwen en Tsjechië (minder dan 0.2%)

(EMCDDA, 2008).

Voor de studenten in Amerika ligt het gemiddelde voor alle leeftijdscategorieën op 1.5%

(DEA, 2005), wat opmerkelijk hoger ligt dan in Europa.

Page 42: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

37

2.3.4 Prevalentie in België

In de gezondheidsenquête van België in 2001 werd een module “Gebruik van Illegale Drugs”

opgenomen om een zicht te krijgen op de prevalentie van het experimenteel gebruik van

cannabis en ecstasy/ amfetamines. Zowel diegenen die ooit in hun leven hebben gebruikt, als

diegenen die de afgelopen 30 dagen voor het interview hebben gebruikt, worden

gerapporteerd.

Cannabis werd door 8.7% van de Belgische bevolking experimenteel gebruikt. Datzelfde

gebruik ligt bij ecstasy/ amfetamines een heel stuk lager, namelijk 1.7%. Het gaat hier over

dat deel van de bevolking dat ouder is dan 15 jaar. Het recentelijk gebruik van cannabis lag op

2.2%. Wat opvalt uit de enquête was het feit dat zowel het experimenteel als het recent

gebruik van cannabis een heel stuk hoger ligt bij mannen dan bij vrouwen (respectievelijk

10.8% en 3.1% voor mannen en 6.6% en 1.4% voor vrouwen). Bij experimenteel gebruik van

ecstasy/ amfetamines ligt het gebruik bij de beide bevolkingsgroepen ongeveer even hoog,

namelijk 2.1% voor de mannen en 1.4% voor de vrouwen. De prevalentie van experimenteel

en recent cannabisgebruik en experimenteel gebruik van ecstasy/ amfetamines ligt

opmerkelijk hoger in de leeftijdsgroepen 15 tot 24 jarigen en 25 tot 34 jarigen.

2.3.5 Hulpverlening

De behandeling van verslaving moet aansluiten bij de individuele noden van iedere cliënt. De

term „verslaving‟ kan ons misleiden in het feit dat de variëteit aan problemen die hiermee

gepaard gaan, kunnen ondergebracht worden in één en dezelfde voorziening. Men moet

aandacht hebben voor individuele en specifieke verschillen. Zo kan men bijvoorbeeld gaan

kijken op welke manier drugs wordt ingenomen, welke impact het heeft op het persoonlijke

leven van de persoon in kwestie en wanneer de beginleeftijd was van het gebruik. Dit zijn

maar enkele factoren waar men in de hulpverlening kan op inspelen om op die manier zorg op

maat te voorzien (Gossop, 2003).

De drughulpverlening volgt globaal het patroon van de alcoholhulpverlening. Ook hier kan

men de eerste-, tweede- en derdelijnshulp onderscheiden. Lang is men van het gedacht

geweest dat „verslaving‟ progressief en irreversibel was en dat het alleen maar verslechtering

met zich meebracht. In de meest extreme vorm dacht men dat verslaving een onvermijdelijke

sociale, morele en lichamelijke verslechtering met zich meebracht. Deze gedachte heeft stand

Page 43: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

38

gehouden tot het einde van de 19de

eeuw. Daarna heeft men tot de jaren 70 nog geen duidelijk

beeld kunnen scheppen van wat verslaving precies inhield, waardoor behandeling hier

moeilijk kon worden op afgesteld. Tussen 1960 en 1970 zorgden vele landen echter voor

voorzieningen die deze mensen opving. Voor deze periode waren het vooral gespecialiseerde

dokters die zich met deze doelgroep bezig hielden. In Engeland bijvoorbeeld werden de eerste

drugklinieken, waar vooral psychiaters tewerkgesteld waren, in 1968 opgericht. De diagnoses

die men toen stelden waren onbetrouwbaar en leverden geen interessante informatie voor het

verdere verloop van de behandeling. Vanaf de jaren 60 veranderde het therapeutische

landschap voor mensen met een primair drugprobleem drastisch. Verschillende vormen van

psychologische behandeling werden ontwikkeld en ook farmacologische oplossingen waren

mogelijk (Gossop, 2003). Vanaf de jaren 70 neigt men meer en meer naar gespecialiseerde

vormen van behandeling zoals de therapeutische gemeenschap die in 1972 en 1975 haar

deuren openden (Vanderplasschen, De Bourdeaudhuij & Van Oost, 2002). Ook de harm-

reductionbeweging vond haar oorsprong enkele jaren later in 1990 (VAD, 2003). Daarbinnen

is methadonverstrekking effectief gebleken bij het verminderen van het illegaal

middelengebruik en het in behandeling houden van mensen met een verslaving. Gelijkaardige

effecten zijn te vinden bij de substitutiebehandeling met buprenorfine, maar het risico op

overdosering is kleiner (Amato, Davoli, Perucci, Ferri, Faggiano & Mattick, 2005).

Als gevolg van de oprichting van de medisch-sociale opvangcentra in een aantal grote steden

(1997) is het pakket aan schadebeperkende maatregelen gevoelig uitgebreid in België.

Daarvoor bestond de verslavingszorg vooral uit abstinentieprogramma‟s. HIV- en HCV-

preventiecampagnes, spuitenruikprogramma‟s, peer support, laagdrempelige opvang en het

testen van pillen op festivals en party‟s maken deel uit van de harm reduction-initiatieven.

Daarnaast worden eveneens drugvrije en ontwenningsbehandelingen gegeven in ambulante en

residentiële centra, terwijl substitutiebehandeling vooral in de laagdrempelige medisch-sociale

opvangcentra plaatsvindt (Broekaert & Vanderplasschen, 2008).

Belangrijk is ook dat men in ons land een scheiding tussen de behandeling van alcohol- en

druggebruikers aanhoudt (Kinnunen & Nilson, 1999) in tegenstelling tot landen zoals

Nederland, Duitsland en de Verenigde Staten waar deze in dezelfde programma‟s terecht

komen. Toch is deze scheiding niet strikt te definiëren waardoor in België heel wat cliënten

ondergebracht worden in Centra Geestelijke Gezondheidszorg, psychiatrische

verzorgingstehuizen en units voor verslavingszorg binnen Psychiatrische Ziekenhuizen waar

Page 44: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

39

zowel mensen met een alcoholprobleem als mensen met problemen ten gevolge van illegale

drugs worden ondergebracht.

2.4 Mensen in behandeling, een vergelijking

2.4.1 Inleiding

Heel wat landen kennen een lange traditie van het registreren van mensen in de alcohol- en

drughulpverlening. Landen zoals België, Ierland en Griekenland zijn echter nog maar enkele

jaren bezig met de registratie van deze doelgroep. Momenteel bestaat er nog geen

eensgezindheid over hoe men deze mensen in kaart moet brengen waardoor gebruik gemaakt

wordt van verschillende registratiesystemen. Enkele jaren geleden werd in Vlaanderen een

overkoepelend registratiesysteem geïntroduceerd voor alle werksoorten die zich specifiek

richten op mensen met een verslavingsproblematiek, namelijk de VRM (Vlaamse Registratie

Middelenmisbruik). In Europa werd eveneens enkele jaren geleden een gestandaardiseerd

protocol uitgewerkt om tot meer eenduidige registratiesystemen te komen, namelijk het

Treatment Demand Indicator-protocol (Vanderplasschen, Lievens & Broekaert, 2001). Deze

registratie is noodzakelijk voor grootschalig onderzoek. Voor beperkter onderzoek volstaat

het om steekproeven te trekken uit de populatie.

Tussen 1980 en 1999 hebben zich 15.250 mensen laten opnemen in een RIZIV-centra voor de

behandeling van hun verslavingsprobleem. Over de jaren heen kan men vaststellen dat het

aantal mensen die beroep doen op de residentiële centra verdrievoudigd is. Deze stijging is

niet noodzakelijk het directe gevolg van het stijgende aantal druggebruikers in België, maar

kan een resultaat zijn van de uitbreiding van de revalidatiecentra in ons land (RIZIV, 2000).

Vervolgens wordt een zo duidelijk mogelijk beeld geschetst van de verschillen en

gelijkenissen tussen cliënten die voornamelijk voor hun alcoholprobleem de stap naar

behandeling zetten en cliënten die voornamelijk problemen hebben als gevolg van illegale

middelen. Er wordt een profiel geschetst aan de hand van de socio-demografische kenmerken

van deze doelgroep en van de gemiddelde ernstscores verkregen uit de EuropASI.

Page 45: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

40

2.4.2 Wanneer zet men de stap naar behandeling?

Het is bekend dat mensen die alcohol en drugs misbruiken niet onmiddellijk hulp of een vorm

van behandeling gaan zoeken. In het onderzoek van Weisner en Matzger vond men dat de

gemiddelde beginleeftijd waarop men met alcohol begint te experimenteren 15 jaar bedraagt

voor de groep met primaire alcoholproblemen, terwijl dat voor de groep met zowel alcohol-

als drugproblemen 14 jaar bedraagt. De leeftijd waarop men voor het eerst drugs zou gaan

gebruiken is 20 voor mensen met een alcoholverslaving en 15 jaar voor de mensen met een

alcohol- en drugverslaving (Weisner & Matzger, 2002). Als we zien dat de gemiddelde

leeftijd waarop mensen in behandeling gaan respectievelijk 42 en 34 jaar bedragen (Weisner

& Matzger, 2002) dan kunnen we vaststellen dat er toch wel een behoorlijk lange periode

aanwezig is tussen de beginleeftijd van het gebruik en de vraag naar behandeling. In een

studie van McCance-Katz en collega‟s deed men onderzoek naar geslachtsverschillen in de

zoektocht naar behandeling voor cocaïne gebruik. Tussen het eerste gebruik van cocaïne en de

eerste behandeling zit er bij mannen een periode van 5.8 jaar en bij vrouwen een periode van

5.2 jaar. Voor alcohol bedraagt dit respectievelijk 11.4 jaar en 8.8 jaar (McCance-Katz,

Carroll & Rounsaville, 1999). Hier bedraagt het verschil niet zoveel als in het eerst

vernoemde onderzoek, maar opvallend is wel dat er een behoorlijke tijdspanne vast te stellen

is tussen het eerste gebruik en de stap naar de hulpverlening. Jungerman & Laranjeira

verklaarden in hun onderzoek naar de karakteristieken van cannabisgebruikers dat het een

tijdje duurt vooraleer men de negatieve gevolgen van het gebruik gaat inzien (Jungerman &

Laranjeira, 2008). Dit werd natuurlijk niet onderzocht voor de andere vormen van gebruik en

misbruik, en kan derhalve niet zomaar als verklaring voor alle middelenmisbruik worden

aangenomen.

Cunningham & Breslin constateerden uit hun studie naar alcoholgebruikers die in behandeling

gaan dat er slechts één derde van alle alcoholgebruikers effectief de stap naar behandeling zet

(Cunningham & Breslin, 2004). Dus op de vraag wanneer alcoholgebruikers zichzelf laten

helpen, is het antwoord in twee derde van de gevallen: nooit. Toch zijn er heel wat mensen die

wel geholpen willen worden door professionelen. Diegenen bij wie de problemen op termijn

ernstiger worden en die meer psychiatrische problemen ervaren, zullen de stap uiteindelijk

zetten. Zo heeft men bijvoorbeeld gevonden dat cannabisgebruikers meer en meer de vraag

naar behandeling stellen (Jungerman & Laranjeira, 2008).

Er zijn ook nog een aantal andere factoren die een invloed kunnen uitoefenen op het moment

waarop mensen in behandeling gaan (Weisner & Mateger, 2002). George & Tucker merken

Page 46: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

41

op dat familiale hulp of druk een belangrijke factor vormt voor het al dan niet in behandeling

gaan (George & Tucker, 1996). Wanneer de familie met andere woorden voldoende hulp,

ondersteuning en druk uitoefent, dan is de kans groter dat mensen met een alcoholprobleem

uiteindelijk de stap naar behandeling zullen zetten. In het onderzoek van Weisner & Matzger

beweert men echter het omgekeerde. Men zegt dat de druk van familie, dokter of psychiater

geen invloed heeft op het opstarten van een behandeling (Weisner & Mateger, 2002).

Uit het voorgaande kan men dus voorlopig concluderen dat mensen niet onmiddellijk hulp

gaan zoeken bij het eerste gebruik van alcohol of een ander middel. Ook niet alle mensen die

middelen misbruiken zoeken uiteindelijk de hulp op van professionelen. Er blijft nog een heel

deel van de gebruikers die onbereikbaar blijft. Vervolgens zijn er ook een aantal factoren die

mee het profiel bepalen van iemand die in behandeling is. We gaan dit profiel vervolgens

nader bekijken.

2.4.3 Demografische kenmerken van gebruikers in behandeling

Zoals reeds verschillende keren werd aangehaald, is het van cruciaal belang dat alcohol en

druggebruikers die in behandeling gaan, gezien worden als een heterogene groep (Tam,

Weisner & Mertens, 2000). Onderzoekers hebben nog te weinig aandacht besteed aan de

verschillende kenmerken en de noden van diegenen die verslaafd zijn aan alcohol of drugs

(Hubbard, 1990). Toch zijn er al enkele algemeenheden gevonden rond de leeftijd, het

geslacht, de opleiding, de arbeidssituatie, de familiale status en de criminele activiteiten van

deze beide doelgroepen.

- Leeftijd

Volgens Tam en collega‟s bedraagt de gemiddelde leeftijd van mensen die alcohol misbruiken

en die in behandeling gaan 42 jaar en voor de groep alcohol- en druggebruikers 34 jaar (Tam,

Weisner & Mertens, 2000). Edens & Willoughby vonden dat alcoholgebruikers gemiddeld op

hun 49ste

de stap naar de hulpverlening zetten en druggebruikers op hun 41 jaar (Edens, J.F. &

Willoughby, F.W., 1999). Colpaert en collega‟s vonden in hun onderzoek in de provincie

Antwerpen dat alcoholgebruikers gemiddeld 46 jaar en mensen die voornamelijk illegale

middelen misbruiken 28.9 jaar oud zijn (Colpaert, Vanderplasschen, Van Hal & Broekaert,

2005).

Tal van onderzoekers deden een uitspraak over de gemiddelde leeftijd waarop verschillende

doelgroepen in behandeling gaan. Bij Tam, Weisner en Mertens vond men eveneens dat de

Page 47: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

42

laatst genoemde groep, namelijk de alcohol- en druggebruikers, vroeger begon met het

gebruik van de middelen (Tam, Weisner & Mertens, 2000), wat maakt dat het verschil tussen

de leeftijd waarop men start met het gebruik en de leeftijd waarop men de vraag naar

behandeling stelt, tussen beide groepen kleiner wordt. Het feit dat alcoholgebruikers

gemiddeld ouder zijn dan de druggebruikers wordt dus eveneens bevestigd in het onderzoek

van Edens & Willoughby. Ook Weisner bevestigt deze vaststelling. In zijn onderzoek stelt hij

vast dat de alcoholgebruikers minder vertegenwoordigd zijn in de leeftijdscategorie van 31 tot

45 jaar, maar wel een groter aantal personen vertonen in de leeftijdsgroep 46 en ouder, wat in

schril contrast staat met de drugpopulatie (Weisner, C. 2000). Daaruit kunnen we vaststellen

dat de gemiddelde alcoholgebruiker die een behandeling volgt, ouder is dan de druggebruiker.

Een meer algemeen standpunt werd ingenomen door Weisner en Matzger in hun onderzoek

naar de factoren die de start van een behandeling kunnen beïnvloeden. Zij kwamen tot de

vaststelling dat de doelgroep die nu naar de hulpverlening stapt, jonger is dan 10-15 jaar

geleden. Toch wezen ze op het feit dat mensen die effectief in behandeling gaan relatief

ouderen zijn (Weisner & Matzger, 2002). Ogborne onderzocht het verschil tussen mensen die

een residentiële vorm van behandeling zoeken en diegenen die een andere vorm van

hulpverlening verkiezen. Hij kwam tot de vaststelling dat er tussen deze twee onderzochte

groepen geen leeftijdsverschil bestaat (Ogborne, A.C., 1995). Daar waar men wel een verschil

vindt in leeftijd tussen de alcohol- en druggebruikers, vindt men dit dus niet in het soort

behandeling dat men zoekt door beide doelgroepen.

We kunnen dus bijna met zekerheid veronderstellen dat de alcoholgebruikers die in

behandeling gaan gemiddeld ouder zijn dan diegenen die drugs gebruiken.

- Geslacht

Bij mensen die primair afhankelijk zijn van alcohol die de stap naar behandeling zetten,

bedraagt het percentage vrouwen 38.8 en bij de mannen 65.2. Bij de groep die afhankelijk is

voor alcohol- en drugs waren er 27.2% vrouwen aanwezig, tegenover 72.8% mannen (Edens

& Willoughby, 1999). Ook in het nationaal onderzoek naar de alcohol- en drughulpverlening

in de provincie Antwerpen vond men dat bij de alcoholgebruikers 65.9% mannen waren

tegenover 34.1% vrouwen en bij de druggebruikers 79.6% mannen en 20.4% vrouwen

(Colpaert, Vanderplasschen, Van Hal & Broekaert, 2005).

Green beweert in haar studie rond de rol van het geslacht dat het vrouwelijke geslacht

ondervertegenwoordigd is in het zoeken naar een behandeling (Green, 2006). Ook de

onderzoekers Tam, Weisner en Mertens kwamen tot de vaststelling dat vrouwen minder de

Page 48: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

43

vraag naar behandeling stellen in beide groepen, namelijk diegenen die enkel alcohol

misbruiken en diegenen die zowel alcohol als drugs misbruiken (Tam, Weisner & Mertens,

2000). Dit is niet zo verwonderlijk aangezien er in de gewone populatie ook meer mannen dan

vrouwen zijn die alcoholafhankelijk of drugafhankelijk zijn (Edens & Willoughby, 1999). Als

we even gaan kijken naar meer specifieke doelgroepen dan zien we dat ook bij de jeugd

dezelfde waarnemingen worden gedaan. Het is vooral de mannelijke bevolking binnen de

jeugd die op zoek zal gaan naar hulp (Hadland, Kerr, Li, Montaner & Wood, 2009).

Voor de populatie die zich in de alcoholbehandeling bevindt, zijn er heel wat gelijkenissen

gevonden door Thom (Thom, 1987). Toch kunnen we zoeken naar een verklaring waarom

vrouwen minder vertegenwoordigd zijn in behandelingsprogramma‟s dan mannen. Green zet

enkele mogelijke interpretaties op een rij (Green, 2006). Vrouwen die middelen misbruiken

zouden door de gezondheidszorg minder snel erkend worden. Zo zouden ze ook minder naar

behandelingsprogramma‟s worden doorverwezen door hun werkgever of door de school.

Verder zouden ze meer familieleden, vrienden en partners hebben die hun in hun gedrag en

gebruik ondersteunen waardoor de vraag naar behandeling veel minder gesteld wordt.

Vrouwen met afhankelijkheidsproblemen hebben ook meer economische barrières om

effectief tot een vorm van hulpverlening toe te treden. Ze hebben voor de rest ook familiale

verplichtingen waardoor het moeilijk wordt om regelmatig de afspraken van een programma

na te komen. Mannen en vrouwen daarentegen ervaren wel in gelijke mate het stigma dat zich

rond het afhankelijkheidsprobleem situeert, maar vrouwen zijn hier nog net iets gevoeliger

voor (Green, 2006). Dit zijn enkele mogelijke verklaringen voor het feit dat vrouwen minder

in behandeling gaan dan mannen.

- Opleiding

Mensen die in behandeling zijn voor hun alcoholprobleem zijn hoger geschoold en hebben

een hoger inkomen dan mensen die in behandeling zijn voor voornamelijk drugproblemen.

Dit werd door de literatuur meermaals bevestigd (Subramaniam, Stitzer, Woody, Fishman &

Kolodner, 2009; Weisner & Matzger, 2002; Freyer, Coder, Bischof, Baumeister, Rumpf, John

& Hapke, 2007; Tam, Weisner & Mertens, 2000). Zo vonden Weisner en Matzger dat mensen

die zich binnen de hulpverlening bevinden lager geschoold zijn en minder inkomen hebben

dan mensen die geen behandeling zoeken (Weisner & Matzger, 2002). In de studie van

Hadland wordt echter beweerd dat mensen met een hoger diploma eerder hulp gaan zoeken

dan lager geschoolden. De reden daarvoor zou zijn dat mensen die een opleiding genieten

meer informatie krijgen over de mogelijke behandelingen voor afhankelijkheidsproblemen en

Page 49: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

44

dat ze meer aanwezig zijn bij preventieve acties (Hadland, Kerr, Li, Montaner & Wood,

2009). Deze studie werd echter uitgevoerd bij de jeugd wat misschien de reden kan zijn van

de tegenstrijdigheid.

Weisner vergelijkt mensen die gebruik maken van een alcoholbehandeling en diegenen die

een drugbehandeling genieten. Zij komt tot de vaststelling dat mensen met een primair

alcoholprobleem in behandeling minder snel hun middelbare opleiding zullen afwerken dan

mensen met een primair drugprobleem (Weisner, 2000). Tam en collega‟s die een onderzoek

deden tussen diegenen die enkel alcohol gebruikten en diegenen die zowel alcohol als drugs

gebruikten, vonden dat de alcoholgebruikers meer geschoold waren en een hoger inkomen

hadden (Tam, Weisner & Mertens, 2000) wat in contrast staat met het vorige onderzoek.

Subramaniam en collega‟s onderzochten of er een verschil in opleiding bestond bij

adolescenten tussen diegenen die afhankelijk waren aan opiaten die in behandeling gaan en

diegenen die problemen hadden met cannabis of alcohol. Zij kwamen tot de vaststelling dat

ook hier diegenen die problemen hadden met cannabis of alcohol hoger opgeleid waren dan

diegenen die afhankelijk waren aan opiaten (Subramaniam, Stitzer, Woody, Fishman &

Kolodner, 2009).

Over het feit dat mensen die in behandeling gaan lager geschoold zijn dan diegenen zonder

hulpverlening, is men het algemeen eens. We zouden eveneens kunnen besluiten dat cliënten

met een primair alcoholprobleem een hogere opleiding achter de rug hebben dan mensen met

een primair drugprobleem, hoewel men het daar niet echt eensgezind over is.

- Werk

Mensen in behandeling voor hun alcoholprobleem hebben een hoger inkomen dan mensen in

behandeling voor hun alcohol- en drugprobleem (Tam, Weisner &Mertens, 2000). Onder de

mensen met een primair alcoholprobleem zijn er ook minder werklozen dan onder de groep

mensen met een primair drugprobleem (Weisner, 2000). Dit wordt eveneens beaamd in het

onderzoek van Colpaert en collega‟s waarin slechts 1 op de 5 cliënten werkloos was en

evenveel een invaliditeitsuitkering genoten. Het overgrote deel van de druggebruikers was

werkloos of is afhankelijk van een OCMW-leefloon (Colpaert, Vanderplasschen, Van Hal &

Broekaert, 2005).

Dit onderdeel hangt voor een groot stuk samen met het vorige deel. Diegenen die een hoger

opleiding hebben gehad, zullen in staat zijn om jobs uit te voeren met een hoger inkomen en

een hoger prestige. Allan maakte een vergelijkende studie tussen alcoholgebruikers en

mensen die zowel alcohol als drugs gebruiken. Ook hier vond hij dat de alcoholgebruiker

Page 50: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

45

meer geneigd zijn een job te hebben (54%) dan de doelgroep die beide middelen gebruikte

(36%) (Allan, 1989).

We zouden hier dus voorzichtig kunnen uit besluiten dat de alcoholgebruikers meer de

neiging hebben om een job te zoeken dan de druggebruikers. Ook hun inkomen zou volgens

de studie van Tam en collega‟s een stuk hoger liggen. De populatie van de druggebruikers zou

met andere woorden uit meer werklozen bestaan, maar de studie van McCance-Katz, Carroll

& Rounsaville vond dat de populatie mensen die verslaafd zijn aan cocaïne niet bepaald

werklozen zijn (McCance-Katz, Carroll & Rounsaville, 1999). Gemiddeld 85% van diegenen

die behandeling zochten, had werk. We moeten hier wel opmerken dat er geen vergelijkende

studie gebeurd is met mensen met een primair alcoholprobleem.

- Familiale status

Mensen met een alcoholprobleem zijn over het algemeen vaker getrouwd dan mensen met

voornamelijk een drugprobleem (Tam, Weisner & Mertens, 2000; Freyer, Coder, Bischof,

Baumeister, Rumpf, John & Hapke, 2007). 41.6% van de mensen met een primair

alcoholprobleem woont samen met de partner en/of hun kinderen, terwijl slechts 20.6% van

de cliënten die voornamelijk afhankelijk zijn van illegale middelen zich in deze situatie

bevindt (Colpaert, Vanderplasschen, Van Hal & Broekaert, 2005).

Het is niet eenvoudig om een eenduidig beeld te krijgen van de familiale status van mensen

met een alcohol- en drugprobleem in behandeling. Enkele studies kwamen tot de vaststelling

dat er onder de mensen met een primair alcoholprobleem meer zijn die samenwonen met de

partner of getrouwd zijn (Luchansky, Krupski & Stark, 2007; Tam, Weisner & Mertens,

2000). In de eerst genoemde studie bleek dat er 19.6% van de mensen die een

alcoholverslaving hadden, samenwoonde met hun partner. Bij diegenen met primaire

drugproblemen was dat percentage 13.6. Deze laatsten zouden wel meer samenwonen met

andere mensen, waardoor er nog altijd meer mensen met een primair alcoholprobleem zijn die

gewoon alleen wonen of single zijn (30.9% versus 26.5%) (Luchansky, Krupski & Stark,

2007). Toen men de vergelijking tussen mensen met een primair alcoholprobleem en mensen

die zowel van alcohol- als van drugs afhankelijk zijn maakte, constateerde men hetzelfde,

namelijk dat de eerste groep voor meer dan de helft getrouwd was of op die manier

samenwoonde, wat eveneens bevestigd wordt door het onderzoek van Freyer en collega‟s

(Freyer, Coder, Bischof, Baumeister, Rumpf, John & Hapke, 2007) en dat de andere

onderzoeksgroep voor iets minder dan de helft getrouwd was of samenwoonde (Tam, Weisner

Page 51: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

46

& Mertens, 2000). In de studie van Allan werden dezelfde groepen met elkaar vergeleken. Hij

constateerde dat er evenveel getrouwden waren in beide groepen, namelijk 44%.

Afgaande op deze onderzoeksbevindingen zou men kunnen stellen dat vooral de mensen met

een primair alcoholprobleem getrouwd zijn of samenwonen met hun partner. Toch spreekt het

onderzoek van Weisner deze hypothese volledig tegen. Uit zijn resultaten blijkt dat 22% van

de ondervraagde mensen met een primair alcoholprobleem getrouwd is of op die manier

samenwoont, terwijl de mensen met een primair drugprobleem aan de andere kant met 43%

waren. Dit is toch een opmerkelijke bevinding die we niet zomaar naast ons neer kunnen

leggen. Uit het onderzoek zal blijken welke piste we al dan niet volgen.

2.4.4 Functioneren op verschillende leefgebieden

De wetenschappelijke literatuur is niet enkel op zoek gegaan naar de demografische

kenmerken van mensen die in behandeling gaan. Ook problemen op verschillende

levensdomeinen kunnen mee het profiel bepalen van cliënten die de stap naar behandeling

zetten. Verschillende onderzoeken hebben gebruik gemaakt van de Addiction Severity Index

(ASI) om dit profiel mee in beeld te brengen. Ondanks het feit dat men al jaren overtuigd is

van de variatie en complexiteit van de problemen van mensen in behandeling, is het toch niet

evident geweest om een individuele analyse te maken van de problemen van de cliënt

(McLellan, Luborsky, Woody, & O‟Brien, 1980). Toch is het belangrijk dat we hier een zicht

op krijgen zodat we de behandeling en de hulpverlening hier op termijn kunnen op

afstemmen. In dat licht werd de ASI ontworpen. De “ernst” van de problemen die mensen

ervaren wordt omschreven als “de nood voor extra behandeling”. De zeven levensdomeinen

die eerder al aan bod kwamen, geven vervolgens een algemeen profiel van de persoon die in

behandeling is (McLellan, Luborsky, Woody, & O‟Brien, 1980).

Cooke en collega‟s deden een studie naar de impact die vader met een primair

alcoholprobleem of vaders met een primair drugprobleem vaders hadden op hun kinderen.

Hiervoor werd de ernstscore op de verschillende levensdomeinen gemeten bij de vaders. Men

kwam tot de vaststelling dat drugafhankelijke vaders een hogere score hadden op het vlak van

drugs, justitie, lichamelijke gezondheid, werkgelegenheid, familie en psychiatrische

gezondheid. De alcoholafhankelijke vaders scoorden logischer wijze hoger op het vlak van

alcohol (Cooke, Kelley, Fals-Stewart & Golden, 2004). Tam, Weisner & Mertens vonden

ongeveer dezelfde resultaten in hun onderzoek. Zij maakten de vergelijking tussen mensen

Page 52: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

47

met een primair alcoholprobleem en mensen die zowel van alcohol- als van drugs afhankelijk

zijn en vonden dat de laatstgenoemde groep meer problemen ervaarde op het gebied van

drugs, juridisch, werkgelegenheid, familie en psychische gezondheid. Op medisch vlak

scoorden beide groepen evenveel. De eerstgenoemde groep scoorde, zoals bij het vorige

onderzoek, hoger op het vlak van alcohol (Tam, Weisner & Mertens, 2000). McLellan deed

een onderzoek naar mensen die problemen hadden met opiaten, cocaïne en alcohol in

behandeling om onder andere te kijken welk effect de behandeling heeft op de verschillende

levensdomeinen van de EuropASI. Als we de ernstscores van de drie groepen naast elkaar

leggen dan zien we een opmerkelijk verschil tussen de mensen met een primair

alcoholprobleem en de overige twee groepen die problemen hadden met illegale middelen. De

alcoholafhankelijken scoren op medisch vlak, werkgelegenheid, drugs, juridisch, familiaal en

psychiatrisch vlak hoger dan de overige twee groepen. Zoals andere studies al vonden scoren

ze zoals verwacht hoger op de ernst van de alcoholproblemen (McLellan, Alterman, Metzger,

Grissom, Woody, Luborsky & O‟Brien, 1994). Over het leefgebied justitie en politie is men

het binnen de literatuur algemeen eens. Volgens Luchansky en collega‟s zouden

druggebruikers minder arrestaties en veroordelingen hebben of misdrijven hebben gepleegd

(Luchansky, Krupski & Stark, 2007). Één tiende van de alcoholgebruikers heeft een actuele

justitiële problematiek, terwijl dat bij de druggebruikers één derde van de doelgroep bedraagt

(Colpaert, Vanderplasschen, Van Hal & Broekaert, 2005). Ook Weisner kwam tot de

vaststelling dat mensen met een primair drugprobleem meer criminele feiten plegen dan

mensen met een primair alcoholprobleem, met uitzondering van openbare dronkenschap en

inbraak (Weisner, 2000). Ook in een studie die hij 10 jaar eerder deed, kwam hij tot dezelfde

bevindingen, namelijk dat mensen met een primair drugprobleem meer criminele feiten

zouden plegen dan mensen met een primair alcoholprobleem (Weisner, 1990). Uit een studie

van Allan kwam naar voor dat diegenen die afhankelijk zijn aan alcohol minder problemen

hebben met de politie dan diegenen die afhankelijk zijn van alcohol en drugs (44% versus

32%) (Allan, 1989). Deze laatste studie zou het vermoeden dat alcoholgebruikers minder

criminele activiteiten uitvoeren dan druggebruikers kunnen bevestigen. Toch werd er in een

onderzoek naar het verschil tussen mensen die afhankelijk zijn van opiaten en alcohol of

cannabisafhankelijke mensen vastgesteld dat er geen onderscheid tussen beide groepen kan

gemaakt worden op basis van hun crimineel gedrag (Subramaniam, Stitzer, Woody, Fishman

& Kolodner, 2009). We zijn toch eerder geneigd om de oorspronkelijke hypothese te volgen.

Page 53: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

48

We kunnen de mensen die behandeling zoeken ook gaan vergelijken met de algemene

populatie die geen behandeling zoekt. Jungerman & Laranjeira vergeleken cannabisgebruikers

die in behandeling gaan met diegenen die geen behandeling zoeken. Zij vonden dat diegenen

die in de hulpverlening terechtkomen meer problemen ervaren dan diegenen die dit niet doen

(Jungerman & Laranjeira, 2008). Dit kan te wijten zijn aan het feit dat het bij cannabisgebruik

een hele tijd duurt vooraleer men beseft dat er een probleem is. Ogborne werkte eveneens niet

met de ASI, maar kwam tot de vaststelling dat mensen die de stap naar de hulpverlening

zetten wel degelijk meer problemen ervaren dan andere mensen (Ogborne, 1995). Weisner en

Matzger beweren dat mensen met afhankelijkheidsproblemen niet in behandeling gaan tot hun

problemen ernstig worden. Ze wachten ook dikwijls tot problemen met overheidsinstellingen,

zoals problemen op het werk of criminele aanklachten, de kop op steken en men verplicht

wordt om een behandeling te volgen (Weisner & Matzger, 2002). Allan en collega‟s nemen in

datzelfde spoor aan dat cliënten die vrijwillig in de hulpverlening stappen minderen

problemen ervaren, of waarvan de problemen minder ernstig zijn, dan mensen die gedwongen

worden tot het zoeken van enige vorm van hulverlening (Allan, Hons & Phil, 1989).

Uit het voorgaande kunnen we stellen dat mensen die een behandeling zoeken meer

problemen ervaren op de verschillende leefgebieden van de EuropASI. Mensen die geen

problemen ervaren gaan het allicht ook niet nodig vinden om hiervoor hulp te gaan zoeken.

Dat mensen met een primair alcoholprobleem minder problemen ervaren op de verschillende

domeinen is in de literatuur een algemeen standpunt. We zouden kunnen denken dat dit komt

omdat alcohol een maatschappelijk aanvaard middel is en druggebruik in onze samenleving

nog steeds meer als een taboe aanzien wordt en deze mensen meer gestigmatiseerd worden

(Ahern, Stuber & Galea, 2007).

2.4.5 Conclusie

Uit de literatuur kunnen we verschillende gegevens halen over de kenmerken van alcohol- en

druggebruikers die de stap naar behandeling hebben gezet. Zo hebben we de leeftijd, het

geslacht, de opleiding, het werk en de familiale status van deze twee doelgroepen bestudeerd.

Voor al deze demografische kenmerken zijn we, al dan niet tot een eenduidig, besluit

gekomen dat uiteindelijk het profiel van alcohol- en druggebruikers zal gaan bepalen. Ook de

verschillende leefgebieden werden onder de loep genomen om op die manier verschillen

tussen beide geroepen op te sporen. De volgende analyse zal nagaan in welke mate de

Page 54: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 2: Theoretisch kader

___________________________________________________________________________

49

bevindingen overeen komen met de gevonden informatie uit de reeds bestaande literatuur.

Daarvoor werd in deze studie onderzoek gedaan bij cliënten die verblijven speciale units

binnen Psychiatrisch Ziekenhuizen. Door deze doelgroep te bestuderen kan men in de praktijk

nagaan in welke mate behandeling en hulpverlening hierop zijn afgesteld. Men kan

vervolgens beter tegemoet komen aan de noden van de cliënten (Hubbard, 1990).

Page 55: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

50

DEEL 3 : RESULTATEN

3.1 Beschrijving van de onderzoeksgroep

3.1.1 Socio-demografische kenmerken

De steekproef die we getrokken hebben uit de populatie “mensen die momenteel gebruik

maken van een residentiële behandeling”, bestaat uit 74 respondenten. Er kwamen 30 cliënten

van De Pelgrim, 29 cliënten werden behandeld in PC Sint-Amandus en de overige 15 mensen

werden geïnterviewd in PZ Heilig Hart. Van deze 74 cliënten waren er 53 mannen (71.6%)

die deelnamen aan het onderzoek en 21 vrouwen (28.4%). De mensen die werden

geïnterviewd, waren tussen de 18 en de 61 jaar. Het gemiddelde van deze onderzochte groep

was 39.95 jaar (SD=12.168), 28.4% van de cliënten bevindt zich in de leeftijdscategorie 18-

30, 36.5% bevindt zich in de categorie 31-45 jarigen en 35.1% is ouder dan 46 jaar. Hieruit

kunnen we besluiten dat het niet vóóral jonge mensen of niet vóóral ouderen zijn die beroep

doen op een residentiële behandeling, maar dat de groep evenredig is verdeeld.

Precies de helft van de cliënten oefent in de maand voor opname een beroep uit waarvoor

geen opleiding noodzakelijk is (n=37). Daarnaast zijn er nog eens 2 mensen die nooit hebben

gewerkt (2.7%). Dan zijn er nog 35 mensen die wel geschoolde arbeid uitoefenen waaronder

bijvoorbeeld kleine zelfstandigen. De hoogste opleiding die mensen genoten hebben, hangt

hier een beetje mee samen. 19 mensen van de onderzochte groep (25.8%) hebben enkel hun

lagere school diploma. 43 cliënten hebben een secundair diploma (58.2%) en de overige 12

hebben een diploma hoger dan het secundair onderwijs (16.6%).

Meer dan de helft van de cliënten, namelijk 42 (56.8%), is nooit getrouwd geweest. Opvallend

is ook dat er slechts 13 van de 74 mensen een partner hebben (17.6%). Voor een volledig

overzicht zie tabel 3.

Page 56: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

51

Tabel 3: Socio-demografische kenmerken

Onderzoeksgroep

(n=74)

Geslacht

Man

Vrouw

53 (71.6%)

21 (28.4%)

Leeftijd (mean)

18-30

31-45

> 45

39.05 (SD 12.17)

21 (28.4%)

27 (36.5%)

26 (35.1%)

Opleiding

Buitengewoon lager

Lager basisschool

Buitengewoon secundair

Deeltijds beroepssecundair

Technisch secundair

Algemeen secundair

Lager beroepssecundair

Niet-universitair hoger

Universitair hoger

1 (1.4%)

11 (14.9%)

2 (2.7%)

17 (23.0%)

15 (20.3%)

9 (12.2%)

7 (9.5%)

9 (12.2%)

3 (4.4%)

Beroep

Ongeschoolde arbeid

Geschoolde arbeid

Lager bediende

Kleine zelfstandige

Middelbare bediende

Hoger beroep

Nooit gewerkt

37 (50.0%)

17 (23.0%)

8 (10.8%)

1 (1.4%)

6 (8.1%)

3 (4.1%)

2 (2.7%)

Familiale status

Gehuwd (1ste

huwelijk)

Hertrouwd (2de

of later

huwelijk)

Weduwestaat

Gescheiden tafel en bed

Gescheiden

Nooit getrouwd geweest

12 (16.2%)

1 (1.4%)

1 (1.4%)

1 (1.4%)

17 (23.0%)

42 (56.8%)

3.1.2 Gebruik, misbruik en afhankelijkheid

Meer dan de helft van de ondervraagde mensen (n=50, 67.6%) geeft aan dat alcohol het

voornaamste probleemmiddel is. Wat opvalt is het feit dat er slechts 47 mensen aangegeven

hebben dat alcohol het middel is waarvoor ze in opname zijn. Dat wijst er ons op dat sommige

Page 57: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

52

mensen zich misschien niet volledig bewust zijn voor welk probleemmiddel ze werden

opgenomen of dat voor hen de scheiding tussen de verschillende middelen niet echt duidelijk

is.

De helft van de onderzochte cliënten nam voor opanem benzodiazepines, al dan niet op

voorschrift (n=37). Daarnaast zijn er ook nog eens 24 mensen die antidepressiva nemen

(32.4%). Cannabis is het populairste illegale middel in de onderzoeksgroep. 27.0% of 20 van

de 74 respondenten geeft aan in de 30 dagen voor opname cannabis te hebben gebruikt.

Daarna volgen heroïne en cocaïne die beiden voor 18.9% (n = 14) van de onderzoeksgroep

uitmaakten. Amfetamines en methadon werden door 8 cliënten de 30 dagen voor opname

gebruikt (10.8%), gevolgd door de mensen die opiaten namen. Zij maakten voor 5.6% deel uit

van de onderzoeksgroep (n=4). Hallucinogenen, buprenorfine en hypnotica of pijnstillers

werden door een kleiner percentage van de groep genomen. XTC werd door niemand de 30

dagen voor opname gebruikt.

Heroïne is voor 11 mensen of 14.9% van de groep het grootste probleemmiddel, gevolgd door

cocaïne met 9.5% (n=7). Voor 4 mensen (5.4%) was cannabis het grootste probleem en één

iemand gaf aan amfetamines als grootste probleemmiddel te hebben (1.4%). Er was eveneens

één iemand die aangaf geen voornaamste probleemmiddel te hebben op dit moment. Voor een

overzicht van het gebruik van de steekproef zie tabel 4.

Page 58: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

53

Tabel 4: Gebruik

Onderzoeksgroep

(n=74)

Middel waarvoor in

opname (volgens cliënt)

Alcohol

Illegale middelen

Alcohol en

illegale middelen

Illegale middelen en

benzodiazepines

Alcohol, illegale

middelen en benzo‟s

47 (63.5%)

16 (21.6%)

7 (9.5%)

2 (2.7%)

2 (2.7%)

Gebruik afgelopen 30

dagen voor opname

Benzodiazepines

Antidepressiva

Cannabis

Heroïne

Cocaïne

Amfetamines

Methadon

Opiaten

Hallucinogenen

Buprenorfine

Hypnotica/pijnstillers

Vluchtige stoffen

XTC

Andere

37 (50.0%)

24 (32.4%)

20 (27.0%)

14 (18.9%)

14 (18.9%)

8 (10.8%)

8 (10.8%)

4 (5.6%)

2 (2.7%)

1 (1.4%)

1 (1.4%)

1 (1.4%)

0 (0.0%)

0 (0.0%)

Grootste probleemmiddel

Alcohol

Heroïne

Cocaïne

Cannabis

Amfetamines

(geen)

50 (67.6%)

11 (14.9%)

7 (9.5%)

4 (5.4%)

1 (1.4%)

1 (1.4%)

3.2 De stap naar behandeling

Uit deze studie is gebleken dat de gemiddelde leeftijd van iemand die in residentiële

behandeling opgenomen is en die voornamelijk afhankelijk is van alcohol 44.77 jaar bedraagt

(SD= 9.913). De leeftijd waarop ze echter problematisch beginnen drinken, meer dan 5 glazen

per alcoholconsumptie en dit voor ten minste drie dagen in de week of meer dan 5 glazen per

Page 59: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

54

consumptie dat leidt tot dronkenschap gedurende ten minste twee opeenvolgende dagen per

week, bedraagt echter 28.09 jaar (SD= 12.652).

De mensen die voornamelijk in opname zijn voor hun druggebruik zijn gemiddeld 29.11

(DS=8.954). Hun beginleeftijd voor het regelmatig gebruik van middelen ligt beduidend

lager, bijvoorbeeld 16.36 (SD= 3.001) voor cannabis, 22.78 (SD= 6.656) voor heroïne en

19.05 (SD= 6.924) voor amfetamines. Het gemiddelde van al deze beginleeftijden bedraagt

21.52 (SD= 3.826).

3.3 Verschillen tussen demografische kenmerken

3.3.1 Geslacht

Wanneer we de twee onderzoeksgroepen, groep A en groep D (reeds eerder gedefinieerd),

vergelijken op basis van hun geslacht dan kunnen we duidelijk zien dat er zowel in de groep

van mensen met primaire alcoholproblemen als in de groep van mensen met primaire

drugproblemen meer mannen aanwezig zijn dan vrouwen (respectievelijk 68.1% en 77.7%

mannen tegenover 31.9% en 22.3% vrouwen). Ondanks het feit dat we geen significante

besluiten kunnen trekken op het vlak van geslacht zien we dat meer mannen in de alcohol-

dan in de druggroep aanwezig zijn en dat er een tendens aanwezig is dat vrouwen meer

vertegenwoordigd zijn in de alcoholgroep dan in de druggroep (X² = 0.793, df = 1, p = 0.373)

(zie tabel 5).

3.3.2 Leeftijd

We vergelijken beiden groepen op vlak van leeftijd. We hebben reeds onderzocht dat de

gemiddelde leeftijd in de onderzochte populatie 39.05 was. Er is een significant verschil te

constateren voor beide groepen (t = 6.768, df = 72, p = 0.000). Voor de alcoholgebruikers is

de gemiddelde leeftijd 44.77 (DS= 9.913) en voor de druggebruikers bedraagt deze 29.11

(DS=8.954). We kunnen dus besluiten dat mensen die opgenomen zijn voor hun

alcoholprobleem gemiddeld 15.66 jaar ouder zijn dan mensen die hulp zoeken voor hun

drugprobleem (zie tabel 5).

Page 60: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

55

3.3.3 Opleiding

Als we beide groepen vergelijken op het vlak van hun opleiding dan zien we dat er in

sommige categorieën maar 1 of 2 respondenten zitten. Daarom gaan we de 9 categorieën

reduceren tot 2: diploma lager onderwijs of lager en diploma secundair onderwijs of hoger.

We kunnen vaststellen dat er een significant verschil bestaat tussen beide groepen op basis

van het diploma dat ze hebben behaald (X² = 5.639, df = 1, p = 0.018). Maar liefst 91.5% van

de mensen met een primair alcoholprobleem heeft een diploma secundair onderwijs of hoger,

tegenover 70.4% van de mensen met een primair drugprobleem. We kunnen hier dus uit

besluiten dat de mensen die voor een alcoholbehandeling opgenomen worden gemiddeld

hoger geschoold zijn dan de mensen die opgenomen worden voor een drugbehandeling (zie

tabel 5).

3.3.4 Beroep

Analoog aan de voorgaande vergelijking bestaat de variabele beroep uit te veel categorieën

waardoor we de 7 bestaande categorieën reduceren tot 3: ongeschoolde arbeid, geschoolde

arbeid en nooit gewerkt. Het gaat hier om het beroep dat de cliënt voor opname heeft

uitgevoerd. Als de cliënt geen vast of gebruikelijk beroep heeft, dan werd de meest recente

baan ingevuld. Er werd enkel „nooit gewerkt‟ aangeduid als de cliënt effectief nog nooit

gewerkt heeft.

Uit tabel 3 zouden we kunnen vaststellen dat er meer alcoholgebruikers zijn die een geschoold

beroep hebben dan de druggebruikers (respectievelijk 55.3% en 33.3%) en dat er dus meer

druggebruikers zijn die een ongeschoold beroep uitoefenen (63.0% tegenover 42.6%). Het

verschil is echter niet significant dus op het vlak van beroepsuitoefening is er geen verschil

tussen de beide groepen (X² = 3.339, df = 2, p = 0.188) (zie tabel 5).

3.3.5 Familiale status

Ook hier zitten we opnieuw met het probleem dat deze variabele onderverdeeld is in 6

verschillende categorieën die soms maar enkele respondenten bevatten. Daarom gaan we van

6 categorieën naar 2: gehuwd en alleen.

Page 61: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

56

Er is een significant verschil tussen mensen die enkel alcohol gebruiken en de druggebruikers

(X² = 9.060, df = 1, p = 0.003). Algemeen konden we reeds vaststellen dat er in onze

onderzoeksgroep heel wat mensen waren die nooit getrouwd zijn geweest, 56.8% tegenover

17.6% van de mensen die wel getrouwd zijn. Nu stellen we vast dat alle getrouwde mensen

zich in de alcoholgroep bevinden (27.7% van alle mensen die een alcoholbehandeling

volgen). Er is geen enkele respondent uit de andere groep die gehuwd is. We kunnen dus

stellen dat er een verschil is tussen beide groepen op het vlak van hun burgerlijke staat en dat

de mensen met een drugprobleem gemiddeld meer alleen zijn dan mensen met een

alcoholprobleem (zie tabel 5).

Tabel 5: Vergelijking socio-demografische kenmerken

Alcoholafhankelijk

(n=47) Drugafhankelijk

(n=27)

X²/t

df

p-waarde

Geslacht

Man

Vrouw

32 (68.1%)

15 (31.9%)

21 (77.7%)

6 (22.3%)

X²=0.793 1 0.373

Leeftijd (mean)

44.77 (SD= 9.913) 29.11 (SD=8.954) t=6.768

72 0.000

Opleiding

Geen diploma of lager

onderwijs

Secundair onderwijs of

hoger onderwijs

4 (8.5%)

43 (91.5%)

8 (29.6%)

19 (70.4%)

X²=5.629 1 0.018

Beroep

Ongeschoolde arbeid

Geschoolde arbeid

Nooit gewerkt

20 (42.6%)

26 (55.3%)

1 (2.1%)

17 (63.0%)

9 (33.3%)

1 (3.7%)

X²=3.339 2 0.188

Familiale status

Gehuwd

Alleen/ niet gehuwd

14 (27.7%)

34 (72.3%)

0 (0.0%)

27 (100.0%)

X²=9.060 1 0.003

3.4 Verschillen tussen ernstscores

3.4.1 Lichamelijke gezondheid

In de analyse van de ernstscore van lichamelijk gezondheid, het cijfer dat aangeeft in welke

mate iemand problemen heeft op dit leefgebied, zien we geen significant verschil tussen de

beide groepen (t = 0.734, df = 72, p = 0.466). Alcohol- en druggebruikers verschillen zelfs

Page 62: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

57

niet op het vlak van chronische lichamelijke klachten (X² = 0.216, df = 1, p = 0.642), of ze al

dan niet hepatitis hebben gehad (X² = 0.004, df = 1, p = 0.947), de last van lichamelijke

klachten (t = 0.342, df = 72, p = 0.733), de hulp die iemand nodig heeft (t = 0.639, df = 72, p =

0.526) en het aantal keer dat iemand in het ziekenhuis is opgenomen geweest (t = -0.483, df =

72, p = 0.630). We zien dus geen significant verschil tussen groep A en groep D op het vlak

van lichamelijk gezondheid (zie tabel 6).

Tabel 6: Lichamelijke gezondheid

Groep A

(n=47) Groep D

(n=27)

X²/t

df

p-waarde

Ernstscore lichamelijke

gezondheid (0-9)

Chronische lichamelijk

klachten: ja

Aantal

ziekenhuisopnames ooit

Ooit hepatitis gehad: ja

Last lichamelijke klachten

(0-4)

Hulp lichamelijke

klachten (0-4)

2.91 (SD=2.155)

20 (42.6%)

3.17 (SD=3.661)

9 (19.1%)

0.91 (SD=1.248)

1.23 (SD=1.521)

2.52 (SD=2.376)

10 (37.0%)

3.70 (SD=5.843)

5 (18.5%)

0.81 (SD=1.145)

1.00 (SD=1.519)

t=0.734

X²=0.216

t=-0.483

X²=0.004

t=0.342

t=0.639

72

1

72

1

72

72

0.466

0.642

0.630

0.947

0.733

0.526

3.4.2 Arbeid, opleiding, inkomen

Aan de hand van het probleemmiddel alcohol of drugs vragen we ons ook af of iemand meer

of minder problemen heeft op het vlak van arbeid, opleiding en inkomen. Druggebruikers

hebben gemiddeld meer problemen op dit levensdomein dan alcoholgebruikers (t = -2.523, df

= 71, p = 0.014; 4.35; SD=2.116 tegenover 3.13; SD=1.895). De gemiddelde ernstscore hier

bedraagt 4.35, gelegen tussen 0 en 9 waarbij 0 staat voor helemaal geen probleem en 9 voor

ernstig probleem waarvoor behandeling noodzakelijk is. We kunnen eveneens een significant

verschil vaststellen in het aantal mensen dat nog schulden heeft (X² = 6.735, df = 1, p =

0.009). Zo heeft 31.9% van de alcoholgebruikers nog schulden lopen tegenover 63.0% bij de

druggebruikers. Dit zou er kunnen op wijzen dat deze laatste groep meer nood heeft aan extra

hulp op het vlak van arbeid, opleiding en inkomen. Alcoholgebruikers hebben gemiddeld ook

meer maanden gewerkt dan druggebruikers, namelijk 189.9 maanden (SD=128.024)

tegenover 48.56 maanden (SD=48.460) (t = 6.757, df = 72, p = 0.000). Dit wijst erop dat

groep A minder moeite zou hebben om aan werk te geraken dan groep D. Nochtans geeft de

Page 63: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

58

groep die opgenomen is voor een alcoholbehandeling aan meer last te hebben op het werk of

bij het zoeken naar werk, 1.02 tegenover 0.31 (t = 2.662, df = 71, p = 0.010). Dit kan te wijten

zijn aan het feit dat alcoholgebruikers misschien meer op zoek gaan naar werk en uiteindelijk

meer actief zijn op de arbeidsmarkt zoals blijkt uit het „gemiddeld aantal maanden gewerkt‟.

De hulp die bij dit leefgebied nodig is, voldoet niet aan de significantievoorwaarden (t =

1.897, df = 71, p = 0.062) (zie tabel 7).

Tabel 7: Arbeid, opleiding, inkomen

Groep A

(n=47) Groep D

(n=27)

X²/t

df

p-waarde

Ernstscore arbeid,

opleiding, inkomen

(0-9)

Schulden: ja

Tot. aantal mnd gewerkt

Last van problemen (0-4)

Hulp arbeid, opleiding,

inkomen (0-4)

3.13 (SD=1.895)

15 (31.9%)

189.6

1.02 (SD=1.452)

0.74 (SD=1.310)

4.35 (SD=2.116)

17 (63.0%)

48.56 (SD=48.460)

0.31 (SD=0.838)

0.27 (SD=0.827)

t=-2.523

X²=6.735

t=6.757

t=2.662

t=1.897

71

1

72

71

71

0.014

0.009

0.000

0.010

0.062

3.4.3 Alcohol

Logischerwijs heeft groep A significant meer problemen en meer nood aan behandeling op

het vlak van alcohol dan groep D (t = 5.317, df = 72, p = 0.000). Alcoholgebruikers zullen dus

vaker een ernstig probleem hebben met alcohol waarvoor behandeling noodzakelijk is (6.38;

SD=1.153), terwijl druggebruikers een klein tot redelijk ernstig probleem zullen ervaren op

het vlak van alcohol waarvoor behandeling niet dringend is (3.56; SD=2.621). Deze eerste

groep heeft ook reeds significant meer alcoholbehandelingen achter de rug dan de tweede

groep (X² = 22.735, df = 1, p = 0.000). We merken dit verschil binnen dit leefgebied ook aan

het aantal cliënten dat 30 dagen voor opname nog meer dan 5 glazen alcohol per dag heeft

gedronken. 91.5% van groep A gaf aan nog in dergelijke mate alcohol te hebben gedronken

30 dagen voor opname, tegenover 48.1% van groep D (X² = 17.000, df = 1, p = 0.000). We

zien ook een significant verschil in het aantal jaren dat de respondenten alcohol hebben

gedronken (>5 glazen per dag). Zo is het gemiddelde aantal jaren regelmatig alcoholgebruik

bij de alcoholgroep 15.11 en bij de druggroep 6.40 (X² = 4.360, df = 1, p = 0.000) wat wil

zeggen dat alcoholgebruikers gemiddeld bijna 10 jaar meer drinken (>5 glazen per dag). Deze

groep geeft dan logischer wijze ook aan nogal tot tamelijk veel last te hebben van de

Page 64: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

59

problemen die gepaard gaan met alcohol (2.64; SD=1.405 tegenover 0.89; SD=1.311) (t =

5.280, df = 72, p = 0.000) en heeft hiervoor hulp en behandeling nodig (3.47; SD=1.039

tegenover 0.89; SD=1.502) (t = 7.901, df = 72, p = 0.000).

Als we nog even kijken naar de eerste graadsfamilieleden dan zien we dat zowel de moeder

als de vader niet significant meer alcoholproblemen hebben in de alcoholgroep dan in de

druggroep. Toch is er een tendens vast te stellen waarbij de vaders in de groep D opvallend

meer alcoholproblemen hebben dan in groep A, 46.2% tegenover 28.9% (X² = 1.556, df = 1, p

= 0.212; X² = 2.153, df = 1, p = 0.142) (zie tabel 8).

Tabel 8: Alcohol

Groep A

(n=47) Groep D

(n=27)

X²/t

df

p-waarde

Ernstscore alcohol (0-9)

>5 glz alcohol laatste

30d: ja

Aantal jaren >5 glz

Alcoholproblemen

moeder: ja

Alcoholproblemen

vader: ja

Reeds in opname

geweest voor

alcoholproblemen: ja

Last van problemen

(0-4)

Hulp voor problemen

(0-4)

6.38 (SD=1.153)

43 (91.5%)

15.11 (SD=11.225)

11 (24.4%)

13 (28.9%)

41 (87.2%)

2.64 (SD=1.405)

3.47 (SD=1.039)

3.56 (SD=2.621)

13 (48.1%)

6.40 (4.882)

3 (12.0%)

12 (46.2%)

9 (33.3%)

0.89 (SD=1.311)

0.89 (SD=1.502)

t=5.317

X²=17.000

X²=4.360

X²=1.556

X²=2.153

X²=22.735

t=5.280

t=7.901

72

1

1

1

1

1

72

72

0.000

0.000

0.000

0.212

0.142

0.000

0.000

0.000

3.4.4 Drugs

Ook hier gaan we na of er tussen groep A en groep D een significant verschil te constateren is

op het vlak van druggebruik. We vergelijken de gemiddelde ernstscores voor beide groepen

en stellen vast dat er logischerwijs een significant verschil is (t = -18.941, df = 72, p = 0.000).

Het druggebruik zorgt bij de mensen met een primair drugprobleem voor behoorlijk ernstige

problemen waarvoor behandeling noodzakelijk is (6.85; SD=1.027 tegenover 0.66; SD=1.508

bij de alcoholgebruikers). In groep D zijn er dan ook significant meer mensen die reeds een

behandeling volgden voor hun drugprobleem (X² = 65.621, df = 1, p = 0.000). Het verschillen

binnen dit leefgebied is ook te zien aan het gebruik van verschillende illegale middelen.

Cannabis wordt door 59.3% van de drugpopulatie gebruikt tegenover 8.5% in de

Page 65: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

60

alcoholpopulatie (X² = 22.393, df = 1, p = 0.000). Door 48.1% van de druggroep wordt

heroïne gebruikte, terwijl slechts 2.1% in de alcoholgroep heroïne gebruikt (X² = 23.676, df =

1, p = 0.000). Cocaïne en amfetamines worden door groep D eveneens meer gebruikt,

respectievelijk 44.4% en 29.6% tegenover 4.3% en 0.0% bij groep A (X² = 18.056, df = 1, p =

0.000; X² = 15.614, df = 1, p = 0.000). We zijn ook het spuitgedrag in beide groepen nagegaan

en zien dat de groep van de druggebruikers significant meer spuiten dan alcoholgebruikers,

48.1% tegenover 6.4% (X² = 17.651, df = 1, p = 0.000). Zoals bij de alcoholgebruikers geeft

hier groep D aan meer problemen te ervaren bij het gebruik van drugs dan groep A. Deze

laatste groep ervaart een beetje of helemaal geen problemen (0.17; SD=0.670) terwijl de

druggebruikers aangeven nogal tot tamelijk veel last te hebben (2.22; SD=1.311) (t = -7.586,

df = 72, p = 0.000). Logischerwijs heeft groep D meer nood aan behandeling bij deze

problemen dan groep A (2.96; SD=1.675 tegenover 0.02; SD=0.146) (t = -9.105, df = 72, p =

0.000).

Analoog aan de analyse bij de ernstscores van alcohol zien we ook hier dat de eerste

graadsfamilie geen invloed heeft op het feit of iemand al dan niet in eerste instantie een

alcohol- of drugprobleem heeft (X² = 0.016, df = 1, p = 0.899; X² = 3.484, df = 1, p = 0.062)

(zie tabel 9).

Tabel 9: Drugs

Groep A

(n=47) Groep D

(n=27)

X²/t

df

p-waarde

Ernstscore drugs (0-9)

Cannabis laatste 30d: ja

Heroïne laatste 30d: ja

Cocaïne laatste 30d: ja

Amfetamines laatste 30d: ja

Ooit gespoten: ja

Drugproblemen moeder: ja

Drugproblemen vader: ja

Reeds in behandeling

geweest voor

drugproblemen: ja

Last van problemen (0-4)

Hulp bij problemen (0-4)

0.66 (SD=1.508)

4 (8.5%)

1 (2.1%)

2 (4.3%)

0 (0.0%)

3 (6.4%)

4 (8.9%)

0 (0.0%)

1 (2.1%)

0.17 (SD=0.670)

0.02 (SD=0.146)

6.85 (SD=1.027)

16 (59.3%)

13 (48.1%)

12 (44.4%)

8 (29.6%)

13 (48.1%)

2 (8.0%)

2 (7.7%)

26 (96.3%)

2.22 (SD=1.311)

2.96 (SD=1.675)

t=-18.941

X²=22.393

X²=23.676

X²=18.056

X²=15.614

X²=17.651

X²=0.016

X²=3.484

X²=65.621

t=-7.586

t=-9.105

72

1

1

1

1

1

1

1

1

72

72

0.000

0.000

0.000

0.000

0.000

0.000

0.899

0.062

0.000

0.000

0.000

Page 66: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

61

3.4.5 Justitie, politie

Beide groepen zijn eveneens te onderscheiden op het vlak van justitie en politie (t = -6.501, df

= 72, p = 0.000). De gemiddelde ernstscore voor de alcoholgroep bedraagt 1.15 wat wil

zeggen dat er geen ernstig probleem aanwezig is op dit leefgebied (1.15; SD=1.383) terwijl

mensen met een primair drugprobleem, met een gemiddelde ernstscore van 3.95, neigen naar

een redelijk ernstig probleem op het vlak van justitie en politie (3.95; SD=1.990). We merken

eveneens dat 37% van de mensen die in behandeling zijn voor hun drugproblemen

doorverwezen zijn vanuit justitie, terwijl dat bij mensen die in behandeling zijn voor hun

alcoholprobleem maar 6.4% is (X² = 11.127, df = 1, p = 0.001). Druggebruikers geven

gemiddeld ook een hogere score aan de mate van last op het vlak van justitie en politie (1.59;

SD=1.693 tegenover 0.43; SD=1.037) (t = -3.249, df = 72, p = 0.002). De hulp die nodig is

voor dit leefgebied blijkt niet significant (t = -0.936, df = 72, p = 0.353). In de groep van de

druggebruikers is er 33.3% van de respondenten die wachten op een strafuitspraak. Bij de

alcoholgebruikers bedraagt dit percentage 14.9, toch kan men op dit vlak geen significant

verschil vaststellen (X² = 3.441, df = 1, p = 0.064). Een significant verschil bestaat er wel op

het vlak van veroordelingen. Van groep A is er slechts een percentage van 12.8 dat ooit een

veroordeling heeft gehad, terwijl dat percentage in groep D 59.3 bedraagt (X² = 17.744, df = 1,

p = 0.000) (zie tabel 10).

Tabel 10: Justitie en politie

Groep A

(n=47) Groep D

(n=27)

X²/t

df

p-waarde

Ernstscore justitie, politie

(0-9)

Justitiële verwijzing: ja

Nog straf te wachten: ja

Reeds eerder veroordeeld

Last Justitie en politie

(0-4)

Hulp justitie en politie

(0-4)

1.15 (SD=1.383)

3 (6.4%)

7 (14.9%)

6 (12.8%)

0.43 (SD=1.037)

0.15 (SD=0.722)

3.96 (SD=1.990)

10 (37.0%)

9 (33.3%)

16 (59.3%)

1.59 (SD=1.693)

0.33 (SD=0.961)

t=-6.501

X²=11.127

X²=3.441

X²=17.744

t=-3.249

t=-0.936

72

1

1

1

72

72

0.000

0.001

0.064

0.000

0.002

0.353

Page 67: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

62

3.4.6 Familie, sociale relaties

Bij de analyse van beide groepen op het vlak van familiale en sociale problemen zien we ook

een significant verschil (t = -6.501, df = 72, p = 0.000). Druggebruikers geven aan redelijk

ernstige problemen te hebben in de sociale omgang (4.37; SD=1.548). In die mate dat

begeleiding wel nodig is. Bij alcoholgebruikers ligt dit gemiddelde een punt lager (3.30;

SD=2.021) wat erop wijst dat zij deze problemen als minder ernstig ervaren en waarvoor

begeleiding minder aangewezen is. Wat eveneens opvalt, is het feit dat groep D gemiddeld

meer problemen heeft gehad met moeder en vader (X² = 4.634, df = 1, p = 0.032) (X² = 7.918,

df = 1, p = 0.005). Er is echter geen significant verschil vast te stellen tussen beide groepen op

het vlak van problemen met collega‟s (X² = 0.012, df = 1, p = 0.913), buren (X² = 1.259, df =

1, p = 0.262), vrienden (X² = 2.549, df = 1, p = 0.110) of familie in het algemeen (X² = 1.220,

df = 1, p = 0.269). Druggebruikers spenderen hun vrije tijd gemiddeld meer met

vrienden/vriendinnen die alcohol- en/of drugproblemen hebben (X² = 10.779, df = 1, p =

0.029). Zo brengt 17.0% van de mensen in groep A zijn tijd met dergelijk vrienden door,

terwijl meer dan de helft (51.9%) van de mensen van groep D dit doet. Dit kan erop wijzen

dat druggebruikers meer in hun eigen drugwereld blijven circuleren en hierdoor minder

contacten leggen met anderen of meer conflicten gaan zoeken met andere mensen. Ook het

gebruik op zich kan zorgen voor meer agressie. Zo hebben druggebruikers over het algemeen

meer moeite om hun agressie onder controle te houden (zie tabel 10). Dit zal de familiale en

sociale relaties ook niet onmiddellijk ten goede komen. Mensen met drugproblemen zijn ook

vaker alleen en zijn niet getrouwd (100.0%) in tegenstelling tot mensen met alcoholproblemen

(72.3%) (X² = 9.060, df = 1, p = 0.003). Er werden geen significante verschillen vastgesteld

tussen beide groepen op het vlak van last en de noodzaak tot hulp bij dit leefgebied, noch bij

familie noch bij sociale relaties (t = -0.699, df = 72, p = 0.487; t = -0.913, df = 72, p = 0.366; t

= -1.699, df = 72, p = 0.098; t = -0.990, df = 72, p = 0.326) (zie tabel 11).

Page 68: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

63

Tabel 11: Familie en sociale relaties

Groep A

(n=47) Groep D

(n=27)

X²/t

df

p-waarde

Ernstscore familie, sociale

relaties (0-9)

Ooit problemen moeder : ja

Ooit problemen vader : ja

Ooit problemen collega‟s :

ja

Ooit problemen

buren : ja

Ooit problemen vrienden :

ja

Ooit problemen familie : ja

Vrije tijd vrienden/

vriendinnen met

alcohol/drugproblemen

Burgerlijke staat (alleen)

Last familie (0-4)

Hulp familie (0-4)

Last soc. relaties (0-4)

Hulp soc. relaties (0-4)

3.30 (SD=2.021)

17 (37%)

12 (26.1%)

9 (19.6%)

7 (15.2%)

2 (4.4%)

2 (4.3%)

8 (17.0%)

34 (72.3%)

0.94 (SD=1.538)

0.47 (SD=1.158)

0.23 (SD=0.786)

0.23 (SD=0.865)

4.37 (SD=1.548)

17 (63%)

16 (59.3%)

5 (18.5%)

7 (25.9%)

4 (15.4%)

3 (11.1%)

14 (51.9%)

27 (100.0%)

1.19 (SD=1.360)

0.78 (SD=1.528)

0.74 (SD=1.430)

0.48 (SD=1.282)

t=-2.383

X²=4624

X²=7.918

X²=0.012

X²=1.259

X²=2.549

X²=1.220

X²=10.779

X²=9.060

t=-0.699

t=-0.913

t=-1.699

t=-0.990

72

1

1

1

1

1

1

1

1

72

72

72

72

0.020

0.032

0.005

0.913

0.262

0.110

0.269

0.029

0.003

0.487

0.366

0.098

0.326

3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid

Tussen beiden groepen is er geen significant verschil vast te stellen op het vlak van

psychische en emotionele klachten (t = -1.647, df = 72, p = 0.104) hoewel er toch een tendens

aanwezig is en men zou kunnen stellen dat mensen met primaire drugproblemen een

ernstscore hebben die gemiddeld hoger ligt dan mensen met een primair alcoholprobleem op

het vlak van psychische en emotionele problemen (5.22; SD=2.326 tegenover 4.26;

SD=2.489). Een verschil is wel vast te stellen in het gemiddeld aantal respondenten die

moeite hadden om hun agressie onder controle te houden (X² = 8.294, df = 1, p = 0.004). Meer

dan de helft van de druggebruikers hebben in hun leven ooit moeite gehad met hun agressie

onder controle te houden (59.3%) tegenover een vierde bij de alcoholgebruikers (25.5%). In

groep D zitten eveneens gemiddeld meer cliënten die ooit al eens zelfmoordgedachten hebben

gehad (55.6% tegenover 31.9%) (X² = 3.967, df = 1, p = 0.046). Het verschil in het effectief

ondernemen van een zelfmoordpoging is niet significant (X² = 1.087, df = 1, p = 0.297). Ook

het verschil in last en nood aan hulp bij dit leefgebied is niet significant (t = -0.274, df = 72, p

= 0.785; t = 0.365, df = 72, p = 0.716) (zie tabel 12).

Page 69: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 3: Resultaten

___________________________________________________________________________

64

Tabel 12: Psychische en emotionele gezondheid

Groep A

(n=47) Groep D

(n=27)

X²/t

df

p-waarde

Ernstscore psychische,

emotionele klachten (0-9)

Ooit moeite gehad met

agressie onder controle te

houden: ja

Ooit zelfmoordgedachten

gehad: ja

Zelfmoordpoging: ja

Last psych. en emo.

Problemen (0-4)

Hulp psych. en emo.

Problemen (0-4)

4.26 (SD=2.489)

12 (25.5%)

15 (31.9%)

12 (25.5%)

1.89 (SD=1.645)

1.79 (SD=1.829)

5.22 (SD=2.326)

16 (59.3%)

15 (55.6%)

10 (37.5%)

2.00 (SD=1.544)

1.63 (SD=1.713)

t=-1.647

X²=8.294

X²=3.967

X²=1.087

t=-0.274

t=0.365

72

1

1

1

72

72

0.104

0.004

0.046

0.297

0.785

0.716

Page 70: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 4: Conclusie en discussie

___________________________________________________________________________

65

DEEL 4: CONCLUSIE EN DISCUSSIE

“For some purposes it may be sensible to regard them as having enough in common to justify

membership of the category of „addiction‟. However, common membership of a category

should not be confused with being identical. Elephants and monkeys are both animals. Apples

and grapes are both fruits. But elephants are not monkeys. And apples are not grapes.”

(Gossop, 2003).

Een behandeling die voor iedere cliënt effectief blijkt te zijn, is tot op de dag van vandaag nog

niet gevonden. Iedere cliënt is uniek en heeft eveneens unieke kenmerken die onder de loep

moeten genomen worden om de behandeling optimaal op hen af te stemmen. In deze

onderzoekscontext maken cliënten deel uit van een groter geheel, namelijk mensen met

primaire alcoholproblemen en mensen met primaire drugproblemen. Door deze twee groepen

met elkaar te vergelijken gaan we trachten aan de noden en behoeften van deze doelgroepen

tegemoet te komen. Hubbard onderzocht reeds het feit dat primaire alcoholgebruikers en

primaire druggebruikers dikwijls binnen één en dezelfde behandeling worden ondergebracht

(Hubbard, 1990). Toch is het aangewezen om onderzoek te doen naar de karakteristieken van

deze twee doelgroepen. Bij volwassenen zou men reeds gevonden hebben dat de primaire

druggebruikers meer problemen zouden ervaren op verschillende levensdomeinen. Zo zouden

ze meer sociale en psychologische problemen hebben op medisch, wettelijk, familiaal en

arbeidsgericht vlak (Cooke, Kelley, Stewart & Golden, 2004). Aangezien een accuraat beeld

ontbreekt van de verschillen en gelijkenissen tussen beide groepen was het aangewezen om

dit onderzoek uit te voeren. Als men kan nagaan wat de kenmerken en de problemen zijn van

deze twee onderzoeksgroepen, dan is het mogelijk om de behandeling stelselmatig beter op de

individuele cliënt af te stemmen. Op die manier kan men een afgestemde behandeling

bewerkstelligen voor primaire alcoholgebruikers en primaire druggebruikers (Slesnick,

Bartle-Haring, Glebova & Glade, 2006). In België zijn er reeds centra met een RIZIV-

conventie die zich specifiek toespitsen op de behandeling van mensen met een

drugproblematiek. Toch worden beide groepen ook samen behandeld Binnen bijvoorbeeld

Centra Geestelijke Gezondheidszorg en Psychiatrische Ziekenhuizen. Het doel op termijn is

om cliënten te betrekken in de planning van behandelingen en om methoden en strategieën

van behandeling te selecteren die consistent zijn met de waarden, normen en behoeften van

deze cliënten (Ogborne, A.C., 1995).

Page 71: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 4: Conclusie en discussie

___________________________________________________________________________

66

4.1 Bespreking van de resultaten

Het doel van dit onderzoek was om de gelijkenissen en verschillen te detecteren tussen

mensen die voornamelijk afhankelijk zijn van alcohol en mensen die voornamelijk afhankelijk

zijn van illegale middelen en die bovendien verblijven binnen een residentiële voorziening.

Door het profiel van deze doelgroep te schetsen kan op termijn een bijdrage geleverd worden

aan de discussie om het bestaande zorgcircuit te optimaliseren. Om tegemoet te komen aan

deze vraag- en doelstelling werden socio-demografische kenmerken en de gemiddelde

ernstscores van de leefgebieden van de EuropASI van 74 respondenten in kaart gebracht. De

gegevens komen van ontwenningskliniek De Pelgrim in Oosterzele, het psychiatrisch

ziekenhuis Sint-Amandus (Reigerlo B) in Beernem en het psychiatrische ziekenhuis Heilig

Hart (De Wending 1) in Ieper.

Uit de literatuur is gebleken dat er tussen de beginleeftijd dat iemand een legaal of illegaal

middel gebruikt en de leeftijd dat iemand de stap naar behandeling zet een behoorlijke

tijdspanne is. In het onderzoek van McCance-Katz en collega‟s kwam men tot de vaststelling

dat er bij alcoholgebruikers voor mannen en vrouwen respectievelijk 11.4 jaar en 8.8 jaar en

voor mensen die voornamelijk drugs misbruiken 5.8 en 5.2 jaar tussen zit (McCance-Katz,

Carroll & Rounsaville, 1999). In dit onderzoek was er ook een aanzienlijke periode aanwezig

tussen het eerste gebruik en de opname in de desbetreffende residentiële voorziening. De

beginleeftijden bedroegen 28.09 en 21.52 jaar voor alcoholgebruikers en druggebruikers en

44.77 voor de opname voor alcoholproblemen en 29.11 jaar voor de opname voor

voornamelijk drugproblemen. Wanneer we het verschil tussen beiden maken, zien we dat

mensen met een alcoholprobleem gemiddeld 16 jaar wachten om naar een behandeling te

stappen, terwijl druggebruikers gemiddeld 7 jaar wachten. Uit de resultaten is gebleken dat

vele cliënten reeds een behandelingsverleden achter de rug hebben, waardoor deze conclusies

niet volledig gegrond zijn. We hebben geen cijfergegevens over de leeftijd waarop de eerste

stap naar de hulpverlening werd gezet. Toch kunnen we besluiten dat er een tijdspanne

aanwezig is tussen de start van het gebruik en de stap naar behandeling. Bij alcoholgebruikers

zou dit kunnen verklaard worden door het feit dat alcohol een maatschappelijke tolerantie met

zich meedraagt, waardoor problemen onopgemerkt blijven (Thombs, 1999). Rond het gebruik

van illegale middelen hangt nog een stigma dat moeilijk kan doorbroken worden en dat de

stap naar een mogelijke behandeling moeilijker maakt (Green, 2006).

Page 72: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 4: Conclusie en discussie

___________________________________________________________________________

67

Een verschil tussen mensen die opgenomen zijn voor hun alcoholprobleem en mensen die

voornamelijk afhankelijk zijn van illegale middelen werd gevonden op het vlak van leeftijd,

opleiding en familiale status. Mensen met alcoholproblemen binnen de residentiële

voorzieningen zijn gemiddeld 15 jaar ouder dan mensen met illegale problemen. Dit wordt

door de literatuur bevestigd: volgens Tam en collega‟s verschillen beide groepen 8 jaar, maar

deze maken een vergelijking tussen alcoholgebruikers en alcohol- en druggebruikers die de

stap naar om het even welke behandeling zetten (Tam, Weisner & Mertens, 2000). Ook

volgens Edens & Willoughby (1999) verschillen alcohol- en druggebruikers gemiddeld 8 jaar.

Het onderzoek dat meer aanleunt bij deze studie zijn deze van Colpaert en collega‟s. Zij

vonden dat alcoholgebruikers en gebruikers van illegale middelen gemiddeld 18 jaar

verschillen (Colpaert, Vanderplasschen, Van Hal & Broekaert, 2005). Op het vlak van

opleiding zien we dat alcoholgebruikers binnen de residentiële voorziening gemiddeld een

hoger diploma hebben dan druggebruikers. Wij zijn dus geneigd de piste van Tam en

collega‟s te volgen die een onderzoek deden bij mensen met een primair alcoholprobleem en

mensen met zowel alcohol als drugproblemen. Zij constateerden dat de eerste groep hoger

geschoold was dan de tweede (Tam, Weisner & Mertens, 2000). Alcoholgebruikers zijn over

het algemeen ook vaker getrouwd dan druggebruikers. Dat wordt ook in de literatuur door

meerdere studies aangetoond (Luchansky, Krupski & Stark, 2007; Tam, Weisner & Mertens,

2000). Socio-demografisch kunnen we stellen dat mensen die voornamelijk in behandeling

zijn voor hun alcoholproblemen gemiddeld ouder zijn, een hoger diploma hebben en vaker

getrouwd zijn of met een partner samen wonen dan cliënten die voornamelijk afhankelijk zijn

van drugs en daarvoor in opname zijn. Op het vlak van geslacht en het beroep dat men

uitoefent, werden geen significante verschillen gevonden.

Bij het vergelijken van de ernstscores van de 7 levensgebieden, die problemen op lange

termijn voorstellen, zien we ook enkele verschillen tussen beide groepen. Mensen die

voornamelijk in behandeling zijn voor hun drugproblematiek hebben meer problemen op het

vlak van arbeid, opleiding en inkomen. Dit kan te verklaren zijn door het feit dat deze meer

schulden hebben en het feit dat ze minder gemakkelijk aan werk geraken dan de groep die

voornamelijk in opname is voor hun alcoholgebruik. Cooke en collega‟s deden onderzoek

naar alcoholafhankelijke vaders en drugafhankelijke vaders en vonden eveneens dat deze

laatste meer problemen hadden op het vlak van werkgelegenheid (Cooke, Kelley, Fals-

Stewart & Golden, 2004). Ook andere studies zijn het hier mee eens (Tam, Weisner &

Mertens, 2000; McLellan, Alterman, Metzger, Grissom, Woody, Luborsky & O‟Brien, 1994).

Page 73: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 4: Conclusie en discussie

___________________________________________________________________________

68

Als we gaan kijken naar het levensdomein „justitie en politie‟ dan stelt men vast dat

druggebruikers meer doorverwezen worden vanuit gerechtelijke hoek en dat deze meer

veroordelingen hebben gehad dan alcoholgebruikers. Ook in de literatuur is er een

eensgezindheid over het feit dat deze doelgroep meer problemen heeft op justitieel vlak

(Cooke, Kelley, Fals-Stewart & Golden; Tam, Weisner & Mertens, 2000; McLellan,

Alterman, Metzger, Grissom, Woody, Luborsky & O‟Brien, 1994). Een andere belangrijke

bevinding die in het onderzoek naar voor kwam en die door de literatuur eveneens bevestigd

werd (Tam, Weisner & Mertens, 2000; McLellan, Alterman, Metzger, Grissom, Woody,

Luborsky & O‟Brien, 1994), is het feit dat druggebruikers meer familiale problemen hebben

en minder goed hun sociale relaties kunnen onderhouden. Ze hebben meer problemen in de

sociale omgang met mensen, meer problemen met ouders en wonen vaker samen met mensen

die ook verslavingsproblemen hebben. Sociale steun heeft niet alleen een direct effect op het

psychische welzijn van mensen, maar ook op lichamelijk vlak. Gezin, familie en vrienden

kunnen zelfs een invloed uitoefenen op de intensiteit en duur van het leven (de Vries &

Bouwkamp, 2008). In de literatuur werd voor beide groepen een verschil vastgesteld op het

vlak van lichamelijke en psychische gezondheid (Tam, Weisner & Mertens, 2000; McLellan,

Alterman, Metzger, Grissom, Woody, Luborsky & O‟Brien, 1994). Druggebruikers in

behandeling zouden over het algemeen meer medische en psychiatrische problemen hebben

dan alcoholgebruikers. Opmerkelijk is het feit dat deze studie geen significant verschil vond

op beide levensdomeinen. Nochtans werd er voor de druggebruikers geconstateerd dat deze

meer moeite zouden hebben om hun agressie onder controle te houden en meer bezig zijn met

zelfmoordideeën.

4.2 Sterke punten en beperkingen van het onderzoek

Vanderplasschen en collega‟s en Colpaert en collega‟s deden in 2001 en 2005 onderzoek naar

cliënten binnen de alcohol- en drughulpverlening in respectievelijk Oost-Vlaanderen en

Antwerpen. Zij kwamen tot een profiel van zowel de mensen die afhankelijk waren van

alcohol en diegenen die van minstens één illegaal middel afhankelijk waren. In deze

onderzoeken ontbrak het hen aan een gestandaardiseerd instrument om deze gegevens te

registreren. De EuropASI, waar we in dit onderzoek een beroep op deden, heeft een hoge

validiteit en betrouwbaarheid wanneer ze wordt afgenomen door hulpverleners en/of

getrainde mensen (DeJong, Willems, Schippers & Hendriks, 1995) en is tevens een semi-

gestructureerde vragenlijst. Om die redenen zijn de gegevens verzameld binnen deze studie

Page 74: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 4: Conclusie en discussie

___________________________________________________________________________

69

van hoge betrouwbaarheid en validiteit. De gegevens over mensen met alcohol- en

drugproblemen kunnen ons een direct beeld geven over de vraag naar behandeling, maar

geven ons ook indirect een omschrijving van de trends die binnen de drugpopulatie ontstaan

(EMCDDA, 2008). Tevens werd er geen informatie verschaft over de psychische en

emotionele toestand van deze mensen en werden geen problemen van verschillende

leefgebieden onderzocht (Vanderplasschen, Lievens & Broekaert, 2001; Colpaert,

Vanderplasschen, Van Hal & Broekaert, 2005), wat in dit onderzoek zeker een meerwaarde is.

Naast deze sterke punten van het onderzoek zijn er ook enkele beperkingen die we in rekening

moeten brengen. In dit onderzoek werden slecht 3 voorzieningen bevraagd. Een ander nadeel

dat verbonden is aan dit onderzoek, is het feit dat cliënten sociaal wenselijke antwoorden

kunnen geven op de vragen van de EuropASI omdat afhankelijkheidsproblematiek nog steeds

gestigmatiseerd wordt (Green, 2006). Daarom zouden cliënten antwoorden kunnen geven die

de onderzoeker en de hulpverlening willen horen. Daarnaast nemen de respondenten vrijwillig

deel aan het onderzoek (Bogdan & Biklen, 1998). Zij kunnen ten allen tijde het interview

onderbreken of afronden. In het onderzoek zijn er mensen geweest die op het moment van het

onderzoek besloten om niet meer deel te nemen aan het interview, waardoor men dus ook niet

over hun gegevens kan beschikken. Ik wil hier wel op wijzen dat dergelijke nadelen,

verbonden aan het verzamelen van kwantitatieve gegevens met mensen, niet vermeden

kunnen worden, zoals men er ook moeilijk kan op toezien dat cliënten geen sociaal wenselijke

antwoorden geven, maar correcte en consistente informatie verschaffen.

Verder wil ik nog meegeven dat kwantitatieve gegevens geen doelstellingen op zich mogen

zijn. Men kan het overleg over het optimaliseren van bestaande alcohol- en drughulpverlening

ondersteunen aan de hand van objectieve en vergelijkbare gegevens, maar ze mogen geen

einddoel op zich zijn. In plaats van te werken met “algemene waarheden” of “subjectieve

interpretaties” kan men beroep doen op objectieve vaststellingen om op grond hiervan

discussie te voeren (Colpaert, Vanderplasschen, Van Hal & Broekaert, 2005).

4.3 Aanbevelingen voor praktijk en verder onderzoek

Mensen met alcoholproblemen en mensen met drugproblemen stappen niet onmiddellijk naar

de hulpverlening. Informatie- en preventiecampagnes moeten hier blijven op anticiperen en

investeren. Ze moeten ervoor zorgen dat de bevolking zich bewust blijft van de gevaren en

problemen van het overmatig gebruik van legale en illegale middelen, maar ook van de

mogelijkheden die de dag van vandaag voor handen zijn om deze problemen aan te pakken.

Page 75: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 4: Conclusie en discussie

___________________________________________________________________________

70

Het verschil in leeftijd maakt dat men binnen de units voor verslavingszorg binen

Psychiatrische Ziekenhuizen, waar zowel alcohol- als druggebruikers behandeld worden,

rekening moet houden met de verschillende interessegebieden van de twee doelgroepen.

Mensen van gemiddeld 44 jaar gaan andere prioriteiten en behoeften hebben dan mensen van

gemiddeld 28 jaar. Zo kan men bijvoorbeeld voor de alcoholgebruikers dieper ingaan op het

gezinsleven, terwijl 28-jarigen er meer baad bij hebben om aandacht te besteden aan

bijvoorbeeld zelfstandig wonen.

Dat druggebruikers meer problemen hebben op het vlak van arbeid, opleiding en inkomen,

mag niet zomaar naast ons worden neergelegd. Naar de praktijk toe kunnen we stellen dat

mensen met een drugproblematiek op dit domein heel wat meer begeleiding nodig hebben dat

alcoholgebruikers. Zo kan men binnen het programma voor deze doelgroep

afbetalingsplannen opstarten en opvolgen om de schulden af te lossen. Misschien kan men

ook de mogelijkheid aanbieden om eventueel opleidingen te volgen zodat wanneer mensen de

behandeling verlaten hun interesse voor een bepaald beroep is aangewakkerd. Ook meer

praktische zaken zoals hoe men moet solliciteren, hoe men op zoek gaat naar werk en hoe

men geld moet beheren, zijn enkele belangrijke thema‟s die als afzonderlijk deel naast de

behandeling van hun verslaving aan bod kunnen komen.

Ook voor het leefgebied justitie en politie is motivatie voor verandering een belangrijk item

binnen de hulpverlening, zeker bij de mensen met een primair drugprobleem. Men kan

hieraan tegemoetkomen door gebruik te maken van de door Miller en Rollnick ontwikkelde

motivationele gespreksvoering. Het vergroten van de motivatie van de cliënt valt binnen de

taken die men binnen de hulpverlening moet vervullen (Velasquez, Maurer, Crouch &

Diclemente, 2006). De bereidheid tot behandeling en verandering vormt een belangrijk

gegeven bij mensen met een justitieel verleden en dus zijn afstemming en samenwerking

tussen hulpverlening en justitie onmisbaar (Colpaert, Vanderplasschen, Van Hal & Broekaert,

2005).

Voor drugafhankelijke mensen binnen de behandeling is het eveneens noodzakelijk dat er

aandacht wordt besteed aan de uitbouw van een sociaal netwerk, aangezien zij ook op dit

levensdomein meer problemen vertonen. Men moet samen met de gebruiker op zoek gaan

naar een sociaal ondersteuningsnetwerk en hen ondersteunen om deze relaties te

onderhouden. Alcoholgebruikers die over het algemeen meer getrouwd zijn of samenwonen

met een partner gaan na de residentiële behandeling opnieuw naar het gezin. Aan deze groep

kan men adviseren om de aanpak van de verslaving verder te onderhouden aan de hand van

zelfhulpgroepen zoals de AA-beweging.

Page 76: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Deel 4: Conclusie en discussie

___________________________________________________________________________

71

Hoewel er geen significant verschil is op het leefgebied psychische en emotionele gezondheid

is het toch belangrijk aandacht te hebben voor de mensen met een primair drugprobleem die

meer moeite hebben hun agressie onder controle te houden en meer zelfmoordgedachten

hebben. Daarom is het aangewezen om bij mensen die voornamelijk afhankelijk zijn van

illegale middelen te investeren in bijvoorbeeld gedrags- en psychotherapie. Bij

gedragstherapie gaat men zich focussen op het huidig functioneren van de cliënt en men gaat

trachten dat functioneren te verbeteren. Ook ervaringen en gebeurtenissen uit het verleden

komen hier aan bod. Psychotherapie is erop gericht om onderliggende psychische problemen

met de cliënt te gaan bespreken en verwerken. Binnen een behandelingsprogramma voor

mensen met een verslaving kan hier een afzonderlijke module worden ingepast.

Tot slot moet verder onderzoek naar dit thema gestimuleerd worden. Daarbij moet nog meer

stil gestaan worden bij de doelstellingen van dergelijk onderzoek. Op dit moment zijn er in

Vlaanderen al soortgelijke studies uitgevoerd, maar nog nooit werden mensen met een primair

alcoholprobleem en mensen met een primair drugprobleem gedetailleerd in kaart gebracht.

Daarom moet men er bij verder onderzoek naar streven om een totaalbeeld te creëren van de

specifieke doelgroep, zoals hier de bedoeling was.

In verder onderzoek kan men aan een kwantitatieve dataverzameling eveneens een kwalitatief

onderzoek koppelen. Men kan nagaan hoe mensen met primaire alcoholproblemen en mensen

met primaire drugproblemen zelf staan tegenover het feit dat ze in eenzelfde behandeling

ondergebracht worden. Ervaren zij persoonlijk problemen bij het feit dat ze in dezelfde

leefgroepen moeten functioneren en dat er geen specifieke module aanwezig is afzonderlijk

van de andere doelgroep? Deze subjectieve ervaring van mensen met een

afhankelijkheidsprobleem kan een bijdrage leveren aan het kritisch evalueren van de

bestaande behandelingsvormen.

Page 77: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Referentielijst

___________________________________________________________________________

72

REFERENTIELIJST

Ahern, J., Stuber, J. & Galea, S. (2007). Stigma, discrimination and the health of illicit

drug users. Drug and Alcohol Dependence, 88, 188-196.

Allan, C. (1989). Characteristics and help-seeking patterns of attenders at a

community-based voluntary agency and an alcohol and drug treatment unit. British

Journal of Addiction, 84, 73-80.

Alonso, J., Angermeyer, M.C., Bernert, S., Bruffaerts, R., Brugha, I.S., et.al. (2004).

Prevalence of mental disorders in Europe: results from the European Study of the

Epidemiology of Mental Disorders (ESEMeD) project. Acta Psychiatrica Scandinavic,

109, 21-27.

Amato, L., Davoli, M., Perucci, C., Ferri, M., Faggiano, F. & Mattick, R. (2005). An

overview of systematic reviews of the effectiveness of opiate maintenance therapies:

available evidence to inform clinical practice and research. Journal of Substance

Abuse Treatment, 28, 321-329.

Baarda, D.B. & De Goede, M.P.M. (2006), Basisboek Methoden en Technieken.

Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek. Groningen/

Houten, Wolters-Noordhoff bv.

Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Boom.

Bogdan, R.C. & Biklen, S.K. (1998). Qualitative research in eductation. An

introduction to Theory and Methods. Needham Heights: Allyn & Bacon.

Breek, J.C., Hamming, J.F., De Vries, J., Aquarius, A.E.A.M & van Berge

Henegouwen, D.P. (2001). Quality of life in patients with intermittent claudication

using the World Health Organisation (WHO) questionnaire. European Journal of

Vascular and Endovascular Surgery, 21, 118–122.

Broekaert, E. (2006). What future for the therapeutic community in the field of

addiction? A view from Europe. Addiction, 101, 1677-1678.

Broekaert, E. (2007). Cursus drugmisbruik, derde bachelor orthopedagogie. Gent:

Academia Press.

Broekaert, E., De Fever, F., Schoorl, P., Van Hove, G. & Wuyts, B. (1997).

Orthopedagogiek en maatschappij. Leuven-Apeldoorn: Garant.

Broekaert, E. & Vanderplasschen, W. (2008). Cursus drugmisbruik, eerste master

orthopedagogie. Gent: Academia Press.

Page 78: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Referentielijst

___________________________________________________________________________

73

Colpaert, K. & De Clercq, T. (2003). Implementing the „Treatment Demand Indicator‟

in Belgium: registration of drug users in treatment. Scienticfic Institute of Public

Heath, 18, 194.

Colpaert, K., Vanderplasschen, W., Van Hal, G. & Broekaert, E. (2005). De alcohol-

en drughulpverlening in de provincie Antwerpen in kaart. Landegem: Nevelland.

Compton, W. M., Thomas, Y.F., Stinson, F.S. & Grant, B.F. (2007). Prevalence,

correlates, disability, and comorbidity of DSM-IV drug abuse and dependence in the

United States. Archives of General Psychiatry, 64, 566-576.

Conigrave, K.M., Hall, W.D. & Saunders, J.B. (1995). The AUDIT questionnaire:

choosing a cut-off score. Addiction, 90, 1349-1356.

Conway, K.P., Kane, R.J., Ball, S.A., Poling, J.C. & Rounsaville, B.J. (2003).

Personality, substance of choice and polysubstance involvement among substance

dependents patients. Drug and Alcohol Dependence, 71, 65-75.

Cooke, C.G., Kelley, M.L., Fals-Stewart, W. & Golden, J.A. (2004). Comparison of

the psychosocial functioning of children with drug-versus alcohol-dependent fathers.

The American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 30, 695-710.

Cunningham, J.A. & Breslin, F.C. (2004). Only one in tree people with alcohol abuse

ore dependence ever seek treatment. Addictive Behaviours, 29, 221-223.

De Bruijn, C., Van Den Brink, W., De Graaf, R. & Vollebergh, W.A.M. (2005).

Alcohol abuse and dependence criteria as predictors of a chronic course of alcohol use

disorders in de general population. Alcohol and Alcoholism, 40, 441-446.

Decorte, T., De Ruyver, B., Ponsaers, P., Bodein, M., Lacroix, A.C., Lauwers, S. &

Tuteleers, P. (2004), Drugs en overlast. Drogues et nuisances. Gent: Academia Press.

De Donder, E., De Maeseneire, I., Geirnaert, M., Lambrechts, MC., Roose, N., Van

Baelen, L. & Verstuyf, G. (2002). Alcohol en druggebruik, een gedifferentieerde

aanpak van preventie tot hulpverlening. Mechelen: Kluwer.

De Donder, E., Monique, M.A.P. & Kuunders, M.G. (2006). Alcohol: cijfers in

perspectief (1994-2004). Leuven-Apeldoorn: Garant.

DeJong, C.A.J, Willems, J.C.E.W., Schippers, G.M. & Hendriks, V.M. (1995). The

Addiction Severity Index – reliability and validity in a Dutch alcohol population.

International Journal of the Addictions, 30, 605-616.

De Laet, M., Offermans, P. & Toye, P. (2004). Marktonderzoek. Antwerpen: De

Boeck.

Page 79: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Referentielijst

___________________________________________________________________________

74

De Ridder, H. (2006). Jongeren, ouders en drugs. Leuven-Apeldoorn: Garant.

De Vries & Bouwkamp (2008). Basismethodiek psychosociale hulpverlening. Houten:

Springer.

Dom, G. (2000) . Drug-skenner, wat iedereen moet weten over drugs, tabak, alcohol

en medicijnen. Berchem: EPO.

Dom, G., Hulstijn, W. & Sabbe, B. (2006). Differences in impulsivity and sensation

seeking between early- and late-onset alcoholics. Addiction Behaviors, 31, 298-308.

Drake, R.E., Essock, S., Shaner, A., Carey, K., Minkoff, K., Kola, L., Lynde, D.,

Osher, F.C., Clarke, R.E. & Richards, L. (2001). Implementing dual diagnosis services

for clients with severe mental illness. Psychiatric Services, 52, 469-476.

Edens, J.F. & Willoughby, F.W. (1999). Motivational profiles of polysubstance-

dependent patients: do they differ from alcohol-dependents patients? Addictive

Behaviors, 24, 195-206.

Ellingstad, T.P., Sobell, L.C., Sobell, M.P. & Planthara, P. (2002). Drug treatment

outcomemethodology (1993-1997). Strenghts, weaknesses, and a comparison to the

alcohol field. Addictive Behaviors, 27, 319-330.

European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA) (2008).

Annual Report 2008: the state of the drugs problem in Europe. Lisboa: EMCDDA.

Faden, R.R., Beauchamp, T.L. & King, N.M.P (1986). A History and Theory of

Informed Consent. Oxford: University Press.

Fleiz, C., Borges, G., Rojas, E., Benjet, C. & Medina-Mora, M.E. (2007). Alcohol,

tobacco and drug use in the Mexican population, a cohort study. Salud Mental, 30, 63-

73.

Fletcher, B.W., Broome, K.M., Delany, P.J., Shields, J. & Flynn, P.M. (2003). Patient

and program factors in obtaining supportive services in DATOS. Journal of Substance

Abuse Treatment, 25, 165-175.

Freyer, J., Coder, B., Bischof, G., Baumeister, S.E., Rumpf, H.J., John, U. & Hapke,

U. (2007). Intention to utilize formal help in a sample with alcohol problems: a

prospective study. Drug and Alcohol Dependence, 87, 210-216.

Geerlings, P, van den Brink, W. & Schippers, G.M. (1996). Behandelingsstrategieën

bij alcoholproblemen. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Geirnaert, M. & Lambrechts, M. (2004). Alcohol- en druggebruik: preventie en

hulpverlening. Mechelen: Kluwer.

Page 80: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Referentielijst

___________________________________________________________________________

75

Gossop, M. (2001). A web of dependence. Addiction, 96, 677–678.

Gossop, M. (2003). Drug addiction and its treatment. Oxford: University Press.

Gossop, M., Marsden, J., Stewart, D. & Rolfe, A. (2000). Patterns of drinking and

drinking outcomes among drug misusers 1-year follow-up results. Journal of

Substance Abuse Treatment, 19, 45-50.

Green, C.A. (2006). Gender and use of substance abuse treatment services. Alcohol

Research and Health, 29, 55-62.

Hadland, S.E., Kerr, T., Li, K., Montaner, J.S. & Wood, E. (2009). Access to drug and

alcohol treatment among a cohort of street-involved youth. Drug and Alcohol

Dependence, 101, 1-7.

Hasin, D., Hatzenbuehler, M.L., Keyes, K. & Ogburn, E. (2006). Substance use

disorders: Diagnostic and Statistical manual of Mental Disorders, fourth edition

(DSM-IV) and International Classification of Diseases, tenth edition (ICD-10).

Addiction, 101, 59-75.

Hasin, D., Stinson, F.S., Ogburn, E. & Grant, B.F. (2007). Prevalence, correlates,

disability and comorbidity of DSM-IV alcohol abuse and dependence in the United

States. Archives of General Psychiatrie, 64, 830-842.

Hser, Y.I., Polinsky, M.L., Maglione, M. & Anglin, M.D. (1999). Matching clients'

needs with drug treatment services. Journal of Substance Abuse Treatment, 16, 299-

305.

Hubbard, R.L. (1990). Treating combined alcohol and drug abuse in community-based

programs. Recent Developments in Alcoholism, 8, 273.

Imrie, D.D. (1994). “Client” versus “patient”. Canadian Medical Association Journal,

151.

Informatiebrochure voor stagiairs 2008-2009, Psychiatrisch Centrum Sint-Amandus

Ives, R. & Ghelani, P. (2006). Polydrug use (the use of drugs in combination): a brief

review. Drugs: education, prevention and policy, 13, 225-232.

Jenner, H. & Sagraeus, V. (2005). The Swedish DOC-system – An attempt to combine

documentation and self-evaluation. European Addiction Research, 11, 186-192.

Jung, J. (2001). Psychology of alcohol and other drugs: a research perspective.

Thousand Oaks: Sage.

Jungerman, F.S. & Laranjeira, R. (2008). Characteristics of cannabis users seeking

treatment in Brazil. Pan. American. Journal of Public. Health, 23, 384-393.

Page 81: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Referentielijst

___________________________________________________________________________

76

Larkin, M., Wood, R.T.A. & Griffiths, M.D. (2006). Towards addiction as

relationship. Addiction Research and Theory, 14, 207-215.

Lowman, C., Hunt, W.A., Litten, R.Z. & Drummond, D.C. (2000). Research

perspectives on alcohol craving: an overview – introduction. Addiction, 95, S45-S54.

Luchansky, B., Krupski, A. & Stark, K. (2007). Treatment response by primary drug

of abuse: does methamphetamine make a difference? Journal of Substance Abuse

Treatment, 32, 89-96.

Kaufman, M.D. (1976). The abuse of multiple drugs. Definition, classification, and

axtent of problem. The American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 3, 279-292.

Ketzenberger, K.E. & Forrest, L. (2000). Impulsiveness and compulsiveness in

alcoholics and non-alcoholics. Addictive Behaviors, 25, 791-795.

Kinnunen, A. & Nilson, M. (1999). Recent trends in drug treatment in Europe.

European Addiction Research, 5, 145-152.

McCance-Katz, E.F., Carroll, K.M. & Rounsaville, B.J. (1999). Gender differences in

treatment-seeking cocaine abusers – implications for treatment and prognosis. The

American Journal on Addictions, 8, 300-311.

Mann, R.E., Rootman, D.B., Shuggi, R. & Adlaf, E. (2006). Assessing consequences

of alcohol and drug abuse in a drinking driving population. Drugs: education,

prevention and policy, 13, 313-326.

March, J.C., Oviedo-Joekes, E. & Romero, M. (2006). Drugs and social exclusion in

ten European cities. European Addiction Research, 12, 33-41.

Maso, I. & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Boom.

McDowell, D.M. & Spitz, H.I. (1999). Substance Abuse. Psychology Press.

McGrath, A., Crome, P. & Crome, I.B. (2005). Substance misuse in the older

population. Postgraduate Medical Journal, 81, 228-231.

McLellan, A.T. (2002). Have we evaluated addiction treatment correctly? Implications

from a chronic care perspective. Addiction, 97, 249-252.

McLellan, A.T., Luborsky, L., Woody, G.E. & O‟Brien, C.P. (1980). An improved

diagnostic evaluation instrument for substance abuse patients – The addiction severity

index. The Journal of Nervous and Mental Disease, 168, 26-33.

McKeganey, N. (2006). The lure and loss of harm reduction in UK drug policy and

practice. Addiction Research & Theory, 14, 557-571.

Page 82: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Referentielijst

___________________________________________________________________________

77

Merikangas, K.R., Stolar, M., Stevens, D.E., Goulet, J., Preisig, M.A., Fenton, B.,

Zhang, H.P., O'Malley, S.S. & Rounsaville, B.J. (1998). Familial transmission of

substance use disorders. Archives of General Psychiatry, 55, 973-979.

Midanik, L.T., Tammy, W.T. & Weisner, C. (2007). Concurrent and simultaneous

drug and alcohol use: results of the 2000 National Alcohol Survey. Drug and Alcohol

Dependence, 90, 72-80.

National Institute on Alcohol Abuse and Alcoholism (NIAAA) (2000). New advances

in alcoholism treatment. Alcohol Alert, 49.

National Institute on Alcohol Abuse and Alcoholism (NIAAA) (2008). Alcohol and

other drugs. Alcohol alert, 73.

Noordsy, D.L., Drake, R.E., Biesanz, J.C. & McHugo, G.J. (1994). Family history of

alcoholism in schizophrenia. Journal of nervous and mental disease, 182, 651-655.

Ogborne, A.C. (1995). Characteristics of youth and young adults seeking residential

treatment for substance abuse problems: an exploratory study. Addictive Behaviors,

20, 675-678.

Plant, M.A. (1987). Drugs in perspective. London: Hodder and Stoughton.

Plourde, C. & Brochu, S. (2002). Drugs in prison: a break in the pathway. Substance

Use & Misuse, 37, 47-63.

Raes, V. (2008). European Addiction Severity Index , versie 2008. Gent: Dienst

Wetenschappelijk Onderzoek De Sleutel.

Renn, H. & Lange, K. (1996). Urban districts and Drug Scenes: a comparative study

on nuisance by „open‟ drug scenes in major European cities. Luxemburg: Official

Publications of the European Communities.

Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering (RIZIV) (2000). De RIZIV-

revalidatiecentra voor verslaafden: een evaluatie van hun activiteit. Brussel: RIZIV.

Robbins, T.W. & Everitt, B.J. (1999). Interaction of the dopaminergic system with

mechanisms of associative learning and cognition: Implications for drug abuse.

Psychological Science, 10, 199-202.

Ruijsenaars, A.J.J.M, van den Bergh, P.M. & Schoorl, P.M. (2008), Orthopedagogiek:

ontwikkelingen, theorieën en modellen: een inleiding, Antwerpen – Apeldoorn.

Schoorl, P.M., van den Bergh, P.M. & Ruijssenaars, A.J.J.M. (2000). Inleiding in de

theoretische orthopedagogiek. Leuven – Garant.

Page 83: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Referentielijst

___________________________________________________________________________

78

Schuckit, M.A. (2000). Drug and alcohol abuse: a clinical guide to diagnosis and

treatment. New York: Kluwer Academic/Plenum.

Schuyten, G. (2005). Cursus kwantitatieve en kwalitatieve methoden en technieken.

Gent: Vakgroep data-analyse.

Schuyten, G. (2007). Cursus Modellen van Empirisch Onderzoek II. Gent: Vakgroep

data-analyse.

Shkurkin. History of alcoholism treatment in the United States of America and

alcoholism causal models. Associate Professor, St. Martin‟s University, Lacey,

Washington.

Skinner, H.A. (1990). Spectrum of drinkers and intervention opportunities. Canadian

Medical Association Journal, 143, 1054-1059.

Slesnick N., Bartle-Haring S., Glebova T. & Glade, A. (2006). Primary alcohol versus

primary drug use among adolescents: An examination of differences. Addictive

Behaviors, 31, 2080-2093.

Soyez, V., Tatrai, H., Broekaert, E. & Bracke, R. (2004). The implementation of

contextual therapy in the therapeutic community for substance abusers: a case study.

Journal of Family Therapy, 26, 286-305.

Stein, M.D., Mulvey, K.P., Plough, A. & Samet, J.H. (1998). The functioning and

well-being of persons who seek treatment for drug and alcohol use. Journal of

Substance Abuse, 10, 75-84.

Subramaniam, G.A., Stitzer, M.L., Woody, G., Fishman, M.J. & Kolodner, K. (2009).

Clinical characteristics of treatment-seeking adolescents with opioid versus

cannabis/alcohol use disorders. Drug and Alcohol Dependence, 99, 141-149.

Tam, T.W., Weisner, C., Mertens, J. (2000). Demographic characteristics, life context,

and patterns of substance use among alcohol dependent treatment clients in a health

maintenance organization. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 24, 1803-

1810.

Thombs, D.L. (1999). Introduction to addictive behaviors. New York: Guilford Press.

Tieberghien, J. & Decorte, T. (2008). Antwerp Drugs and Alcohol Monitor: A Belgian

local drug scene in the picture. Gent: Institute for Social Drug Research.

Torrens, M. & Martin-Santos, R. (2000). Why do people abuse alcohol and drugs?

Current Opinion in Psychiatry, 13, 285-289.

Page 84: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Referentielijst

___________________________________________________________________________

79

Townsend, A.L., Biegel, D.E., Ishler, K.J., Wieder, B. & Rini, A. (2006). Families of

persons with substance abuse and mental disorders: a literature review and conceptual

framework. Family Relations, 55, 473-486.

Tsuang, M.T., Lyons, M.J., Meyer, J.M., Doyle, T., Eisen, S.A., Goldberg, J., True,

W., Lin, N., Toomey, R. & Eaves, L. (1998). Co-occurrence of abuse of different

drugs in men - The role of drug-specific and shared vulnerabilities. Archives of

General Psychiatry, 55, 967-972.

Tuchfeld, B.S., McLeroy, K.R., & Waterhouse, G.J. (1975) Multiple drug use among

persons with alcohol related problems: patterns of use and service utilization.

Research Triangle Institute, 1.

Tucker, J.A., Donovan, D.M. & Marlatt, G.A. (1999). Changing addictive behaviour.

New York: Guilford Press.

Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD, 2003). Harm reduction:

basisinfo: dossier. Brussel, EPO.

Van den Bree, M.B.M., Johnson, E.O., Neale, M.C. & Pickens, R.W. (1998). Genetic

and environmental influences on drug use and abuse/dependence in male and female

twins. Drug and alcohol dependence, 52, 231-241.

Van den Brink, W. (2005). Verslaving, een chronische recidiverende hersenziekte.

Tijdschrift Verslaving, 1, 3-14.

Vanderplasschen, W., Autrique, A. & De Wilde, J. (2006). Drugverslaafde ouders.

Handboek Kinderen & Adolescenten, F 090 1-16.

Vanderplasschen, W., De Bourdeaudhuij, I. & Van Oost, P. (2002). Co-ordination and

continuity of care in substance abuse treatment. European Addiction Research, 8, 10-

21.

Vanderplasschen, W., Lievens, K. & Broekaert, E. (2001). De instroom in de Oost-

Vlaamse drughulpverlening: registratie van aanmeldingen en intakes tussen februari

1999 en mei 2000. Landegem: Nevelland.

Vanderplasschen, W., Mostien, B., Claeys, P., Raes, V. & Van Bouchaute, J. (2001).

Conceptnota Organisatiemodel Zorgcircuit Middelenmisbruik (Orthopedagogische

reeks Gent nummer 12). Gent: Academia Press.

Vanderplasschen, W. & Wolf, J. (2005). Case management bij drugverslaafden: ABC

voor implementatie en praktijk. Verslaving: Tijdschrift over Verslavingsproblematiek,

1, 66-78.

Page 85: VERSCHILLEN TUSSEN PROBLEMATISCHE ALCOHOL ......3.4.5 Justitie, politie 61 3.4.6 Familie, sociale relaties 62 3.4.7 Psychische en emotionele gezondheid 63 Deel 4: Conclusie en discussie

Referentielijst

___________________________________________________________________________

80

Vandevelde, S., Vanderplasschen, W. & Broekaert, E. (2003). Cultural responsiveness

in substance abuse treatment: a qualitative study using professionals‟ and clients‟

perspectives. International Journal of Social Welfare, 12, 221-228.

Van Epen, J. (1988). De drugs van de wereld, de wereld van de drugs. Alphen aan den

Rijn: Samson Stafleu.

Velasquez, M.M., Maurer, G.G., Crouch, C. & Diclemente, C.C. (2006).

Groepsbehandeling bij middelenmisbruik: stap voor stap veranderen op basis van het

transtheoretisch model. Amersfoort: Wilco.

Vlaamse Vereniging van Behandelingscentra Verslaafdenzorg (VVBV) (2003).

Persbericht publicatie van de cijfergegevens van 2003. Gent: VVBV.

Weisner, C. (2000). A Comparison Of Alcohol and Drug Treatment Clients: Are They

From the Same Population? American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 18 ,429-

444.

Weisner, C. & Matzger, H. (2002). A prospective study of the factors influencing

entry to alcohol and drug treatment. The Journal of Behavioral Health Services and

Research, 29, 126-137.

Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (2004). Gezondheidsenquête België

2004. Brussel: afdeling epidemiologie.

World Health Organization (WHO) (1990). International Classification of Diseases,

tenth edition. Genève: Word Health Organization.

World Health Organization (WHO) (2001). The World Health Report 2001: Mental

Health: new understanding, new hope. Parijs: Sadag.

World Health Organization (WHO) (2004). Global status report on alcohol 2004.

Genève: World Health Organization.

Internet sites

Ontwenningskliniek De Pelgrim (2007). Algemene informatie geraadpleegd op:

http://www.kliniekdepelgrim.be/.

Psychiatrisch Ziekenhuis Heilig Hart (2009). Algemene informatie geraadpleegd op:

http://www.hhartieper.be/nl/36.