HD RN. · 2011-03-09 · HT RDBRTJ. rtvdr n lnzn. RTN Frn n dppr rjn, d, n tl vn jrn d pn vrd n r...

88

Transcript of HD RN. · 2011-03-09 · HT RDBRTJ. rtvdr n lnzn. RTN Frn n dppr rjn, d, n tl vn jrn d pn vrd n r...

SCHMID'S WERKEN.

VI.

Deze nieuwe vertaling is de eigendom van den Uitgever.

BIT BOODBOISTJIDE KLElt~E STOMME

DE LIEFDADIGHEIDDOOR

KANUNNIK C. VON SCHMID.

TWEEDE DRUK.

AALSTDE SEYN-VERHOUGSTRAETE

Boekbandelaar van Z. K. H. Mgr. den Graaf van Vlaanderen.UITGEVER

1902.

HET ROODBORSTJE.

I.

Grootvader en Kleinzoon.

A ARTEN Frank was een dapper krijgsman, die, na tal van jaren de wapens gevoerd en roem-

rijk voor zijn vaderland te hebben gestreden,eindelijk een eervol ontslag had verkregen. Wanneerhij in zijne haardstede terugkeerde, hadden beide zijneouders reeds het tijdelijke met het eeuwige verwisseld.De . brave lieden, die alles behalve rijk waren geweest,hadden hem tot eenig vermogen een bouwvallig huisjeen een perceeltje grond, welk aan de schamele woningbelendde en tot boomgaard was aangelegd, nagelaten.De op het slagveld bekomen wonden maakten hemtot alien lastigen arbeid onbekwaam, en anderdeelswas hot hem toegekende jaargeld zeer onbedui-dend en teenemaal ontoereikend om in zijn levens-onderhoud te voorzien. Dit baarde hem veel zorgen ;

-6-

dag en nacht folterde hij zich de hersenen ten eindein zijn naren toestand een uitkomen te vinden enop eene eerlijke wijze in zijn onderhoud te kunnenvoorzien. '-

Opzekeren dag droomend door bet nabijgelegene woudslenterende, bemerkte hij dat tusschen de boomtronkenen wortelen der neergevelde platanen nog vrij schoonoen welbehouden blokjes hout verspreid Iagen, waaraanmen geenerlei prijs scheen te hechten en welke mendiensvolgens verrotten liet zonder te pagen eenig voor­deel er uit te trekken. Dit gaf hem de gedachte in,te beproeven of hij deze ongeschonden gebleven hout­stukjes niet tot het vervaardigen van snuifdoozen enpijpekoppen zou kunnen benuttigeri en daar hij in dezenarbeid veel vernuft en iever aan den dag legde,slaagde hij dan oak spoedig er in. De pijpen vooralvielen bijzonder in den smaak. der liefhebbers, zoo omhet fraai gevlamd en geaderd hout, waaruit zij warengesneden, als om hunne kunstige bewerking en keurigepolijsting; ook vonden zij talrij ke koopers. Vele aan ..zienlijke lieden verkozen ze hoven de meerschuimen ofmet zilveren versierselen beslagen pijpekoppen,

De gansche week arbeidde Frank onverlet in zijnwerkhuis of haalde in het bosch bet noodige hout bij.Dan was hij altijd als een gewone ambachtsman ge­kleed; doch des zondags schoot hij zijnen prachtigengroenen wapenrok met roode opslagen aan, hechttede zilveren eeremedalie op zijne borst, en op zijnenkaporaalstok geleund - want hij ging een weinigkreupel- begaf hijzich met afgemeten stappen, '8 morgenster kerk en in den namiddag naar de afspanning, alwaarhij gewoonlijk een paar uren doorbracht. In zijne houding

-7-

en tred lag, nog immer iets krijgshaftigs, en de baard,dien hij ill zijne volle kracht wassen liet, droeg welstellig ietwat er toe bij, hem een ontzagwekkend voor­komen te geven.

Des gewezen krijgsmans eerlijkheid, ervaring enordentelijkheid verwierven hem spoedig de algemeeneachting. Door e~n onverpoosd zwoegen en eene wijzespaarzaamheid verzamelde hij allengs een niet onaan­zienlijk sommetje : want hij behoorde niet tot het getaldier roekelooze dwazen, die zoodra de kans hun eenigs­zins toelacht, zich inbeelden dat het hun altijd evenvoorspoedig zal blijven toegaan. Anderen, om slechts eenvoorbeeld aan te halen, zouden zich hebben verhaastde oude vermolmde stulp af te breken en door eene ganschnieuwe to vervangen. Maarten yond het eehter geraad­zamer enkel de noodige herstelllingen er aan te latentoebrengen, doch hij wist deze met zooveel beleid te doenuitvoeren, dat hij in zijne nederige woning voortreffelijkwas gehuisvest. Recht lief prijkte het kleine gebouw,filet zijne donkerbruine houten muren en zijne in blin­kende loodjes gevatte ronde glasruiten, tusschen de hoog­stammige perelaars en de wijdgetakte appelaars, die hetoverschaduwden.

Maarten trad welhaast in het huwelijk en tweekinderen, een zoon en een doohtertje, uit dien ecbtgesproten zijnde, bracht hij ze behoorlijk groot, en bezorg ..de hun op lateren leeftijd een uitmuntend bestaan.

- Wanneer men van den arbeid niet wars is, hoeftmen nooit om zijn onderhoud in verlegenheid te ver ..keeren, meende vader Maarten. Geen bedrijf, hoe on­beduidend ook, of het verschaft zijnen beoefenaar hetdagelijksch voedsel. Betracht gewetensvol uwe plichten,

-8-

en vertrouw u voor 't overige op Gods goedheid. Hijzal bet u aan niets laten ontbreken en ook nimmerin den nood u zijne hulp onttrekken, bijaldien gij althanszijnen bijstand inroept.

Toen op tamelijk gevorderden ouderdom MaartenFrank's deugdzame en trouwe levensgezellin door dendood was weggerukt geworden, nam hij weer als voor­heen het bestuur van zijn klein huishouden op zioh,en weigerde halsstarrig, wat men hem ook opwierp.eene meid in dienst te nemen. Hij gelastte zieh tevens metde opvoeding van zijuen kleinzoon, een lieftalligen darte­len knaap met blozende wangen, die bij den heiligenDoop, naar zijnen grootvader, Maarten wierd genaamd,

Kleine Maarten beminde zijnen grootvader uit alde kraehten zijner ziel, en poogde steeds zijne begeertente voorkomen. Bet knaapje was, zooveel het in zijnvermogen stond, den ouden krijgsman in het besnijdenvan zijne pijpekoppen behulpzaam, en onder den arbeidgroef de ouderling menige geschiedenis uit lang ver­vlogen tijden op, en vertelde van zijne veldtochten, nueens een geestigen trek aanhalend, dan weer een ijzing­wekkend oorlogstooneel schetsend ; doch altoos wist hijzijne verhalen door eenige nuttige opmerkingen tedoorweven, derwijze- dat zij zijnen jongen toehoordertot onderricht konden verstrekken.

Soms braeht de oude Maarten gansche dagen inhet woud door op zoek naar wortelen en tronken vanden plataan , welke bij vervolgens ter bewerking nan!"zijne woning overgebracht. Toen nam hij telkens zijnenkleinzoon met zich mede, en dit waren voor den kleinenguit echte kermisdagen, want nergens vermaakte hijzich beter d3:11 in het bose-h. Zijn grootvader nam deze

-9-

gelegenheid waar om het kind de verschillende boom­soorten te leeren kennen, alsmede hunne voornaamsteeigenschappen en het voordeel welk men eruittrek ken kane Tusschen vele heilzame lessen, zei hijonder anderen :

- \Vij kunnen den goeden God niet genoegzaamdanken zoovele prachtige boomen te hebben Jaten groeien.Indien er geene houtgewassen waren, hoe zouden wijinderdaad ous huidig bedrijf kunnen uitoefenen i Ziedie spichtige dennen- en pijnboomen, welke ginds ophet gebergte hunne tappen tot in de lucht schijnente verheffen, leveren ons balken, planken en latten.Onze woning is geheelen al uit dennen getimmerd;ook onze tafels, zitbanken, kasten ell bedstoelen zijner uit vervaardigd. "Vel is waar is de den ietwat zacht,doch de eik en de beuk daarentegen bieden een deste harder en vaster hout aan. Indien onze kruiwagensvan laatstgenoemde soort niet waren gemaakt, zij zoudenop verre na niet zoo duurzaam wezen ; en onze zwarehakbijlen, hoe zouden wij die kunnen behandelen,hadden zij niet een hardhouten hecht i En wat noghet wonderbaarste heeten mag is de verscheidenheidvan kleuren, welke men bij elke houtsoort waarneemt,en die bij deze rood-, b\j gene bruin-, en bij eenederde nog geelachtig, met voordeel door de schrijn­werkers tot het opmaken van allerlei kostelijke meu­belen worden aangewend. De merkwaardigste eigenschapvan het plataanhout is buiten kijf, dat het zoo prachtigis gevlamd, en zoo fijn, dat men nauwelijks de aderener van bespeuren kan ; en om deze hoedanigheid wordthet dan oak tot het ver,vaardigen van allerlei mooievoor"rerpen vcrkozen, Schenken de boomen uit het woud

— 10 —

ons geene vruchten, zij verschaffen daarentegen hetnoodige onderhoud aan duizenden arbeidzame lieden, diein het bewerken van het hout eene eerlijke broodwin-fling vinden. Wij zelven zijn aan den plataan onsbestaan verschuldigd. Hieraan kunt gij afmeten hoevoortreffelijk God alles heeft beschikt. Erkennen wijdus immer zijne wijs- en goedheid, en laten wij Hemaltoos een dankbaar hart toedragen.

II.

Het Vogeltje.

Wanneer de kleine Maarten zijnen grootvader naarhet woud vergezelde, kende hij geen grooter vermaakdan de vogelen, die door het geboomte heen en weervlogen, na te staren, en op hun liefelijk gekweel teluisteren.

— Grootvader, sprak hij op zekeren dag, zoudenwij niet eenige dier vogelen opvangen en ze in onzewoning in eene kooi opsluiten ?

— Neen, klonk het antwoord van den ouden Frank,dat ware niet geraadzaam.

— En waarom zoo ? drong de knaap aan ; zij zingentoch zoo eerlijk, en dan zouden wij ze, ook te huisden ganschen dag door hooren fluiten.

— Gij kunt immers hier in het bosch naar harte-

-11-

lust hun gezang komen beluisteren, bemerkte de grijsaard.Nergens klinkt hunne stem zoo zoet en welluidend danin de vrije natuur. Overigens beleven de arme diertjes,welke zoo onmeedoogend van hunne vrijheid beroofden binnenshuis opgesloten worden, gewoonlijk geenelange dagen, daargelaten nog dat de mensch ze vaakdoor zijne nalatigheid omkomen laat.

Weinige dagen later. op eenen helderen herfstmor­gen, waren grootvader Maarten en zijn kleinzoon opeene door de zon beschenen boomvrije plek in hetbosch gezeten, en gebruikten met ongemeenen eetlusthun soberen maaltijd, welker, het kind, naar gewoon­te in een korfje had meegebracht. wanneer eensklapseen roodborstje voor hunne voeten neervloog, en deafgevallen_ broodkruimels begon op te pikken. Het knaapjewas hierovcr gansch verrukt.

- Wat een scboon vogeltje tach! fluisterde hijheel zachtjes - uit vrees het diertje schuw te maken,- zijnen grootvader in het 001'. 0, wat zou ik inmijn schik zijn, hadden wij tijdens het winterseizoeneen dergelijk diertje onder ons dak wonen.

- Nu dat is niet volstrekt onmogelijk, meendede ouderling. Het roodborstje is een zeer vertrouwe­lijk beestje, dat geenszins de nabijheid van menschenvreest, en gedurende den winter liever in eene woningschuilt, dan in het woud aan al de guurheden vanhet klimaat te zijn blootgesteld.

En hij wees tevens den knaap hoe hij het diendeaan te leggen om dit slag van vogelen machtig teworden.

Meermaals over dag nam kleine Maarten nu eenloopje naar het bosch, ten einde zich te vergewissen, dat

— 12 —

nog geen vogeltje in de knip zat gevangen. Doch telkenskeerde hij onverrichter zake terug. Reeds begon hijaan het welslagen zijner pogingen te wanhopen. Opzekeren morgen nochtans vond hij de vogelknip bezet.Onder het uiten van allerlei vreugdekreten vloog hijmet zijnen schat huiswaarts, en hijgend van den snellenloop, de woonkamer binnenstormend :

Grootvader ! Grootvader ! galmde hij met be-geesterde stem, eindelijk heb ik er een weten te be-machtigen. Zie eens hoe zijne levendige zwarte oogjesflikkeren wat liefelijke geel-roode vedertjes zijne borstbedekken ! 0 ! thans betreur ik niet meer de moeite,die ik mij heb gegeven om het in mijn bezit te krijgen !

Hij liet het vogeltje in vrijheid door Ilet vertrekvliegen, en nog hooger klom zijne blijdschap, toen hijbemerkte dat het roodborsije maar hoegenaamd Dietschuw was, onbeschroomd de vliegen, die in bet vertrekrondfladderden, achtervolgde en opsnapte, in het aardenschoteltje de hem bestemde fijne geraspte en met tar-wemeel vermengde wortelen oppikte, en zich in het metversch water gevulde bakje baadde. Maarten spoeddezich hierop naar het bosch, en kwam weldra net eenfrisch groen mastboompje terug, welk hij in eenenhoeii der woning behoorlijk in den grond plantte. Da-delijk vloog de vogel er op.

— Ah ! ah ! juichte de knaap, hij schijnt te be-vroeden met wat oogmerk dit boompje hier werd ge-plaaist . Hoe vroolijk wipt het niet van takje tot takje !hoe schrander blinla zijn oog, wanneer hij zoo schelm-achtig van tussehen het loover uitpiept ! hoe treffendlost zich de roode kieur zijner borst op het sombergroen gebladerte uit

- 13-

Ret vogeltje gewende zich weldra ~geheel en al aan­het kind, pikte van tusschen zijne vingeren de vliegenweg, welke hij het voorhield, kwam op den rand vanzijnen schotel zitten, en liet zich het aardappelmoesallerbest smaken. Soms vloog het door het geopenderaam naar buiten, huppelde tjilpend in den boomgaardrond, doch keerde telkens uit eigene beweging terug.Kortom het roodborstje maakte des kinds grootste vreugdeuit. Doch wanneer de vogel zijnen gorgel ontsloot ende kamer met een vloed van hemelzoete tonen ver­vulde, 0, dan hield de knaap den adem in, ten eindeniet eenen dier betooverende klanken te verliezen,en geen koning smaakte ooit een zuiverder genoegenbij het aanhooren van den uitstekendsten fluitspeler,dan kleine Maarten bij het beluisteren van het zacht,verrukkelijk gekweel zijns lievelings .

•• ••

III.

Grootvaders Naamdag.

Intusschen naderde de Sint Maartensdag. De goedeouderling, op een zondagavond een blik in den alma­nak werpende, riep eensklaps uit :

- Wel, lieve God ! wat zijn de dagen toch spoedigverstreken! reeds dinsdag eerstkomend zal het SintMaartensfeest zijn verschenen. Ach ! vervolgde hij met

— 14 —

een zucht, een jaar geleden was het hier gansch an-ders gesteld dan heden ; dan was mijne trouwe Betnog in leven, en samen aten wij welgemoed de SintMaartensgans, welke zij opzettelijk tegen mijnen naam-dag had vet gemest. Dit jaar echter zal het feest weltreurig afloopen. Wel ongelukkig is het gezin datzijne huishoudster missen moet ! Niet eens zullen wijop dien dag der oude gewoonte, eene gebradene gansop onze tafel te zien prijken, kunnen getrouw blijven.Eerder heb ik niet eraan gedacht en thans is het stelligte laat om er voor te zorgen.

En eenigszins mistroostig toog hij zijnen groenenrok aan en begaf zich naar den Gulden Arendalwaar hij elken zondag den vereenigden dorpelinge nde krant voorlas en hun de nieuwstijdingen betrek-kelijk de krijgsverrichtingen uitlegde.

Nauwelijks kon de brave man zich op enkele stap-pen van zijne woning hebben verwijderd toen de jeug-dige Adolf von Waldberg deze binnentrad. Adolf wasde zoon van den rijken landheer, wiens kasteel zichop den nabijgelegen berg verhief. Hij kwam een paarpijpen aankoopen gelijk aan het model, welke hij inhanden hield. Kleine Maarten vermaakte zich juist opdien stond met zijn roodborstje, dat op_ zijnen vingerwas komen aanzitten en uit zijne hand eenig vermor-zeld hennipzaad oppikte.

— Hoeveel vraagt gij voor dit vogeltje ? vroeg hemAdolf. Het is wonder tam gekweekt ; ik wenschte hetu af te koopen.

- Afkoopen ? wedervoer hem de knaap, tevensde hand streelend over de gladde vederen van het rood-borstje strijkend; neen, neen, ten geenen prijze sta ik het af.

— 15 —

Dit wekte des te heviger Adolfs begeerlijkheidop, en allengs verhoogde hij zijn aanbod, ja, tot eengulden. Nu schoot Maarten plotseling de gedachte doorhet hoofd, dat hij vermoedelij k tegen een gulden zichwel ergens eene gans zou kunnen aanschaffen, en derhalvezijnen grootvader op dezes naamdag eene aangenameverrassing voorbereiden. Hij stemde dan eindelijk inden verkoop toe, doch beval Adolf dringend aan hetroodborstje immer goed te verzorgen.

— Geef vooral acht het op het kasteel niet dooreene of andere kat te laten knappen, zei hij, en teneinde dit te voorkomen zou ik u aanmanen zijne vierkenniet in te korten.

Zoodra Adolf naar het slot was teruggekeerd, liepkleine Maarten de deur uit, en ging van woningtot woning vernemen of nergens eene gans tekoopen was. Eindelijk trof hij eene boerin aan, diezich geneigd toonde hem den gewenschten vogel overte doen. Het dier was behoorlijk vetgemest, doch depachteres verklaarde het tegen niet min dan eenen rijks-daalder te willen afstaan. De arme knaap bekende haarmet de tranen in de oogen, dat hij slecht over één gul-den kon beschikken, en verhaalde haar verders hoehij zijnen lieveling had verkocht, ten einde zijnen groot-vader op zijnen naamdag met het geschenk eener ganste kunen verrassen, geschenk, welk hij wist denouden man uitermate aangenaam te zullen zijn. Deboerin voelde zich door de kinderlijke liefde van hetknaapje getroffen.

— Welnu, sprak zij, ten aanzien der genegenheidwelke gij uwen grootvader toedraagt, wil ik mij meteen gulden vergenoegen.

— 16 —

He kind ten toppunt van vreugde, dankte haarin treffende woorden en beloofde het dier eerst denden volgenden avond te komen weghalen.

En werkelijk, toen den anderen dag de zon achterde westerkim wegdook, en de vurig gewenschte voor-avond van grootvaders feestdag eindelijk was aange-broken, kwam kleine Maarten met een van blijdschapglanzend gelaat, en de vette gans onder den armhoudend, statig het vertrek, waar de grijze krijgerzich aan den arbeid beyond, binnen gestapt en laszijnen grootvader eenen in versmaat opgestelden heil-wensch voor, door den schoolmeester op des kindsaandringen gedicht, doch welke tot groot misnoegenvan den knaap, bij het opzeggen meermaals door hetgesnater der gans werd onderbroken. Bij het eindigenzijner rede neigde hij zich diep voor den ouderlingen bood hem de gans aan.

De oude Maarten, die nauwgezet was op het puntvan eer, zettede evenwel niet dadelijk een opgeruimdgezicht. Hij fronste integendeel de wenkbrauwen, wantde oorsprong van dit geschenk kwam hem verdachtvoor, en diensvolgens deed hij den kleinen een strengverhoor ondergaan.

— Wie heeft, zoo sprak hij, u 6f die gans ge-schonken, Of het noodige geld bezorgd om deze u aante schaffen !

De toon, waarop deze vraag wierd gesteld, wasernstig en streng ; de gewezen soldaat was uit zijnenzetel opgerezen en hield dreigend zijn stokje van notela-renhout in de hoogte, want nog had hij de kunstvan den kaporaalstok te hanteeren niet verleerd, ofschoonde gehoorzaamheid en de goede inborst van zijnen

— 17 —

kleinzoon hem nooit hadden genoodzaakt er van tegenden knaap gebruik te maken.

Het kind bleef zwijgen.- Zeg op ! hernam de krijgsman met donderende

stem en met inzicht op elke lettergreep steunende, hoekwaamt gij aan die gans

Nu verhaalde kleine Maarten hem wat met desbarons zoon was voorgevallen, en hoe hij dezen zijnlief roodborstje had verkocht. De ouderling voelde zichdoor deze kiesche handelwijze zoo diep geraakt, dateen traan van onder zijn ooglid schoot en zijn grijzenbaard bevochtigen kwam.

- Voortreflelijk gehandeld, mijn vriend, murmeldehij : het verheugt mij onuitsprekelijk te zien, dat gijuwen grootvader zoo zeer in achting houdt. Waarlijk, ditjaar weer, zal de Sint Maarten een echte feestdagwezen, een dag van onvermengde genuchtens voormijn hart. Ga, sluit intusschen de gans in het zoolangonbevolkte hoenderhok op.

Terwijl de knaap zich had verwijderd om hieraan tevoldoen, mompelde de grootvader met innige voldoening :

— De brave jongen heeft voorwaar een goudenhart ! Wat hij heeft verricht mag eene ware SintMaartensdaad heeten. De heilige Martinus schonk dehelft van zijnen mantel weg, en de knaap van zijnenkant beroofde zich van zijnen lieveling, zijn zoetstevermaak, uit liefde tot zijnen ouden grootvader. Mijnheilige patroon duide het mij niet euvel aan, dochik kan mij niet onthouden mij te laten voorstaan, dat hetgedrag van mijnen kleinzoon, in deze omstandigheid,wel niet ver beneden de daad blijft van dien grootenheilige, welke, zoo ik mij niet vergis, eveneens een

VI 2

— 18 —

krijgsman was. Ja, ja, Maarten is een kereltje waaruitnog eenmaal iets uitstekends groeien zal.

De oude soldaat, die tijdens zijne veldtochtenmeermaals het ambt van kok had waargenomen enin het bereiden van spijzen vrij handig was, maaktethans weer zelf het smakelijke gebraad klaar, endiende bij het middagmaal telkens de lekkerste brokkener van zijnen kleinzoon voor.

Beiden waren nog ten disch gezeten, toen plotselingeen knecht van het kasteel , met eene lesch wijn inde hand, hunne woning binnentrad, en de pijpen-en snuifdoosbewerker meldde, dat de heer baron enmevrouw de barones, van hunnen zoon Adolf vernomenhebbende, dat de kleine Maarten zijn mak roodborstje hadverkocht ten einde zijnen grootvader, ter gelegenheidzijns naamdags, net een eerlijk stuk gebraad te beschen ken,zij eveneens tot het feest wilden bijdragen door mijnheerden kaporaal, wien zij veel geluk lieten wenschen,met eene flesch wijn te vereeren.

Ditgunstbewijs van wege bet edele echtpaar ontroerdeden grijsaard diep. Wat kleine Maarten betrof, diewas niet weinig in zijn schik, dat zijn roodborstje zijnengrootvader benevens een voortreffelijk gebraad medeeenen lekkeren beker wijns, om het te begieten, hadverschaft.

— 19 —

Iv.

Terugkomst van het Roodborstje.

De arme Maarten evenwel kon zich moeilijk aanhet gemis van zijn vogeltje gewennen, en telkens zijnblik op het denneboonapje, welk nu, eenzaam enverlaten, in eenen hoek der kamer stond, kwam tevallen, voelde hij zich aangegrepen.

Op eenen avond was de knaap met zijnen grootvaderachter den warmen kachel neergezeten. De lucht metgrauwe wolken betrokken zijnde, was de dag vroegtijdigergedaald, wat den ouderling en zijnen kleinzoon hadgenoopt den arbeid voor het gewone uur te staken.Het was midden der maand november. Regen ensneeuwbuien wisselden elkander af ; de stormwind huildeen loeide met een vervaarlijk geweld rondom de nederigewoning, als wou hij deze uiteenslaan en hare puinenop zijne vleugels meêvoeren. Eensklaps sprang kleineMaarten met verrassing recht.

— He ! kreet hij, daar vliegt een vogeltje tegenhet raam aan, en het tikt gedurig met zijn bekje tegenhet glas, als verzocht het om te worden binnengelaten.

En ijlings snelde hij tot het venster, ten eindehet te openen. Dadelijk vloog het diertje de kamerbinnen. Wie zal des knaaps vreugde schetsen, toenhij in den vogel zijn betreurd roodborstje herkende ! Hijhad het weleer een rood zijden draadje om eene der

- 20-

pootjes gewonden, en dit merk alleen ware voldoendegeweest om het van zijne soortgelijken te doen onderschei­den, al hadde het geen andere kenteekens gedragen.

- 0 mijn klein lief vogeltje! riep hij uit, gijkomt herwaarts terug ! gij hebt Maarten dus niet ver­geten !... En hoe wist gij nog onze woonst te ontdekkenj ..Bet bevalt u min daar boven in het prachtig slot,dan hier aan onzen armzaligen haard ! Nu, nu, mijngoed beestje, ook dezen winter zoudt gij er eene warmeschuilplaats vinden tegen de vinnige koude, een lekkervoedsel om u van den hongerdood te bevrijden, ·enwat dit alles nog te boven gaat, eene oprechte engulle vriendschap. Beters zoudt gij stellig niet kunnenverlangen ? ..

Bij deze woorden strekte hij zijnen vinger uit,en dadelijk kwam bet roodborstje er op neerzitten.

- Niet waar, hernam Maarten, gij zoudt nietsvurigers wenschen dan hier te blijyen wonen! Maar,eilaas l dit kan niet, ik moet voor de strenge nood­zakelijkheid onderdoen. U hier houden ware strijdigmet mijn geweten, ware eenigerwijze als mij aan eenendiefstal schuldig maken. Hoe het mij dus ook grieve,ik dien u aan u wen meester terug te dragen !... O!vervolgde hij, het vogeltje tegen zijne vochtige wangdrnkkende, gij kunt niet beseffen, lief diertje, hoe pijnlijkhet mij valt u weg te brengen, edoch wanneer de plichtgebiedt, moet het hart tot zwijgen gebrscht worden.

- Allerbest gesproken, mijn jongen, viel de groot­vader in, ja, de plicht gaat boven alles. Breng dusonverlet het vogeltje naar zijn eigenaar weer, zooniet ZOll

het u kwalijk kunnen vergaan, Wat ons niet toekomt,behooren wij geenen enkelen stond onder ons dak

— 21 —

te behouden. Spoed u dan ijlings voort, en tracht, voor-aleer de nacht gansch zij ingevallen, hier terug te zijn.

Maarten zette zijne nieuwe pelzenmuts op, welkezijn grootvader hem ter gelegenheid van zijn naamfeesthad geschonken, en, trots regen, sneeuw en windstelde hij het op een draven naar het kasteel, enverzocht den slotbewaker bij jonkheer Adolf te wordenbinnengelaten. Deze toonde zich uitaemend vergenoegdzijn vogeltje in handen van den jeugdigen knaapterug te zien.

De barones, die op eene rustbank was gezetenen, bij den schijn van een paar waslichten, zich meteenig naaldwerk onledig hield, luisterde met belang-stelling op het gesprek der beide kinderen. Innig trofhaar de eerlijkheid van het arme knaapje, en hetwoord opnemende :

Rechtschapen was het van uwentwege gehandeld,ons zoo getrouw het vogeltje terug te brengen, prees zijkleinen Maarten. Gij hadt het voorwaar vrij kunnenbehouden, zonder wij deswege de geringste achterdochtjegens u zouden gekoesterd hebben ; want al hadde ikhet ten uwen huize zien rondvliegen, nog ware bijmij nooit de gedachte opgekomen, dat het ditzelfdevogeltje wezen kon, en in de meening zou ik hebbenverkeerd, dat het een ander roodborstje was. Nimmerbadde ik mij kunnen voorstellen, dat *ten dergelijk kleindiertje zich zoo onveranderlijk aan den mensch konhechten, en de woning herkennen waar hem eene gastvrijeschuilplaats te beurt viel ! Indien men nu zulke diepeerkentenis bij zoo een nederig schepsel waarneemt,hoe veel meer diende de mensch dus niet van dit gevoelendoordrongen te zijn en het door zijne daden te betuigen.

._._ 22 —Dan, toen kleine Maarten den jongen baron zijn

roodborstje zou overhandigen, teekende zich eene uitdruk-king van ware smart op zijn gelaat af. Mevrouw vonWaldberg bespeurde het.

-- Lieve Adolf, sprak zij haren zoon toe, gij bemerktimmers wel, dat dit vogeltje diens knaaps eenigst verzetuitmaakte. Hij verkocht het enkel uit loutere goedhartig-heid, ten einde zijnen grijzen grootvader op dezespatroonfeest een aangenaam geschenk te kunnen aan-bieden. Aan uwe zorgeloosheid is het te wijten, dathet roodborstje zijne vlucht door het venster wistte nemen ; en zie, zoo verkleefd is het trouwe diertjeaan zijnen voormaligen meester, dat het uit eigeneaandrift regelrecht naar zijne oude woning terugvloog.Zeg, zoudt gij thans het van u kunnen verkrijgenden braven Maarten, die zoo nauwgezet was u zijnvogeltje weer te behandigen, spijts de genegenheidwelke hij het roodborstje toedroeg, en ondanks denlust, ,welken hij noodzakelijk gevoelen moest, het tebehouden — van dit zijn vermaak te berooven

--- . Zeker niet, antwoordde Adolf, dit ware nietbillijk. Ziehier, mijn goede Maarten, neem uw roodborstjeterug, ik schenk het u tot belooning uwer eerlijkheid.

Maarten evenwel dorst het vogeltje, door denjongen baron zoo duur betaald, niet aanvaarden, dochde jonkheer hield vol :

-- Neem het vrij aan, herhaalde hij, maar gevielhet, dat gij een tweede roodborstje kwaamt te vangen,dan kunt gij het mij brengen.

De knaap was bij deze vriendelijke taal opgetogenvan vreugde.

— Haddet gij mij het gansche kasteel ten geschenke

— 23 —

aangeboden, sprak hij, geen grooter genoegen kondetge mij, voorwaar, verschaffen.

De barones, meer nog over de handelwijze vanharen zoon verrukt, dan Maarten over het terugbezittenvan zijnen vogel, naderde nu tot eene latafel en eenblinkend goudstuk er uit langend, reikte zij het Maartenmet deze woorden toe :

- Mits Adolf de verhevenheid uwer gevoelenszoo zeer op prijs weet te schatten en hij u het vogeltje totbelooning uwer rechtschapenheid behouden laat, wilik, zijne moeder, in edelmoedigheid niet ten achterblijven en u eveneens iets tot loon gunnen.

Dronken van blijdschap stormde Maarten den heuvel,waarboven het kasteel was aangelegd, af, en viel alseene windhoos de woning van zijnen grootvader binnen.

— Ik mag het roodborstje behouden ! juichte hij,men heeft het mij terug geschonken ! Ten derde malekomt het lieve diertje dus onder ons dak. Het is eenware geluksvogel. Zie eens, grootvader, wat het mijdaarenboven heeft aangebracht.

En hij hield den grijsaard tevens het geldstuk voor.— Het is toch wel wezenlijk goud, niet waar,

grootvader ? vroeg hij. Welnu ik schenk het u : daarik andermaal mijn vogeltje heb herkregen, ben ikrijk genoeg.

Thans ziet gij eerst duidelijk de waarheid bevestigdvan hetgeen ik u immer voorhield, sprak de grootvader.Ook mevrouw de barones schat de eerlijkheid hoogerdan het goud, en hierin deelt zij volkomen het gevoelenven alle deftige lieden en wel inzonderlijk van dengenadigen vorst, onder wiens bevelen ik de eer hadte staan en wiens afbeeldsel gij hier in dit munstuk

— 24 —

geprent ziet. Beschouw die edele trekken ; zij zijntreffend van gelijkenis ! 0, indien die mond sprekenkon, hij zou u herhalen wat de gewezen kaporaalFrank u meermaals heeft herzegd : Jongen, blijfaltijd een eerlijk man !... Wat dit goudstuk betreft,reeds heeft het zijne bestemming gevonden ; het zaldienen om u in een nieuw fonkelend pak te steken,en met fierheid zult gij het, voorwaar, mogen dragen ;want door uwe rechtschapenheid zult gij het hebbenverworven. Tracht in het vervolg altoos even eerlijkte handelen, en gedoog niet, dat onrechtvaardig gekregengoed ooit uwe handen bezoedele.

ams.amormasamealleileataresuwarreause

V.

Slot.

Was de trouwe knaap over het bezit van zijnendukaat hoogst verheugd, een nog gewichtiger voordeelbracht hem echter het gebeurde met het roodborstjeaan, dewiji hetaanleiding gaf tot nadere kennismakingtussohen de bewoners van het kasteel en den oudenMaarten. Inderdaad, eens dat de baron en Adolf opeenen schoonen wintermorgen, ter wandeling warenuitgetogen, kwamen zij voorbij de woning van denkrijgsman te stappen.

— Ik ben waarlijk benieuwd te vernemen of het

— 25 —

roodborstje nog in leven zou zijn, zei Adolf eensklapstot zijnen vader.

Hierop traden zij binnen. Baron von Waldberg,die tot dusverre grootvader Maarten slechts van aanzienkende, knoopte nu met den grijsaard een gesprek aan,stelde hem eenige vragen betrekkelijk zijne veldtochtenvoor, en smaakte een groot genoegen in hem te aan-hooren. Telkens hij sindsdien den ouderling op zijnejachttochten in het woud ontmoette, stuurde hij hemhet woord toe en soms ook ging hij den braven Frank,onder voorwendsel hem pijpekoppen af te koopen, inzijne woonst een bezoek brengen, en bleef dan urenachtereenvolgens met den gewezen kaporaal in samen-spraak.

Adolf vergezelde veeltijds zijnen vader te dezergelegenheid en snaterde en speelde alsdan met kleinenMaarten, welken hij niet naliet wederkeerig op hetkasteel uit te noodigen.

Intusschen streek de tijd spoedig voorbij. Deongemakken des ouden dags begonnen den grootvaderallengs meer en meer te kwellen. Zijn vurigste wenschwas, alvorens het hoofd neer te leggen, zijnen kleinzooneen eerlijk bestaan te verzekeren en dit vraagstuk,welk hem zeer ter harte lag, was hem eene oorzaakvan gedurigen kommer.

Geruimen tijd had hij zich met de hoop gevleid, dathet bedrijf, welk hem zelven zoo lange jaren eenebroodwinning had verschaft, eveneens in de behoeftenvan zijnen kleinzoon zou kunnen volstaan hebben. Dochin het oord zelve hadden enkele bedrijvige huisvaders,door het voorbeeld van den vlijtigen krijgsman aangelokt,zich tijdens de verdrietige winteravonden mede op het

— 26 r

houtsnijden toegelegd, en de mededinging had eenemerkelijke prijsdaling verwekt. Deze omstandigheid deedden ouden kaporaal nadenken, en hij besloot zijnenkleinzoon op een ambacht te stellen, waartoe eene grooterelichaamskracht en handigheid werd vereischt, maarwelk daarentegen ook een ruimer gewin afwerpen zou.Edoch hij had reeds zijn gansche vermogen aan zijnenzoon en zijne dochter weggeschonken, derwijze dat hemzelven alleen het onon t heerlij kste overig bleef, enanderdeels had kleine Maarten zoovele broeders enzusters, dat zijne ouders reeds onder den last van hunhuishouden gebukt gingen en derhalve slechts tenkoste van groote dervingen het onderhoud van hunneneerstgeborene op zich zouden kunnen nemen hebben.De goede ouderling wist dus niet tot welk redmiddelzijne toevlucht te nemen ; want de uitgaven bestrijken,die tot het aanleeren van eenig bedrijf zouden gevorderdworden, dit lag boven zijn bereik. Immiddels gebeurdehet dat Maarten, die alstoen zijn veertiende jaar hadbereikt, zich op zekeren dag naar het kasteel begaften einde jonkheer Adolf, ter gelegenheid zijns naamdagsals naar gewoonte, zijne hulde te bieden. Adolf toondehem de prachtige boekenkas uit verschillend gekleurdhout vervaardigd, welke hij dien morgen als feestgeschenkvan zijne ouders had ontvangen.

--- Zij komt uit de werkhuizen van den kundigstenschrijnwerker der stad vandaan, sprak hij, zeg watdunkt u er van

Maarten beschouwde eene wijl met de nauwkeurigsteaandacht het meubelstuk.

Wat een fraai gevlamd plataanhout ! riep hijeindelijk uit, nooit kreeg ik er schooner te zien. De

— 27 —

andere houtsoorten zijn mede allerkeurigst. Dit donker.bruin is notelaren-, het rood-bruin er naast kerselaren-,het gele daarboven perelarenhout ; wat die witte randjesbetreft, zij komen voort van den bergahornboom.

Mijnheer von Waidberg trad juist het vertrek binnentoen Maartcn nog aan 't opsommen was. Niet weinigstond hij verbaasd bij den knaap zoo grondige kennissenin dit vak aan te treffen.

• — Wie dan heeft u dit alles zoo duidelijk leerenonderscheiden ? kreet hij verstomd.

Grootvader, luidde Maarten's antwoord. Ik hebeene verzameling aangelegd van staaltjes der verschillendehoutsoorten, welke in het woud of in den boomgaardte vinden zijn. Zij is samengesteld uit eene menigte zuivergeschaafde plankjes gezaagd in den vorm dier sierlijkeboekjes, welke ik daar op de borden der bibliotheekopmerk, en staan evenzoo in rijen gerangschikt. Ja,waarlijk, zij gelijken treffend op die boekdeeltjes. Deschors, die ik ze op de achterzijde behouden liet, hebbenveel overeenkomst net den rug der boeken, en hetoverige der plankjes, glad en glanzig opgewreven, kunnenvrij voor de omslagen en de snede doorgaan.

Mijnheer von Waldberg dacht bij zich zelven, dat hijniet behoorlijker het naamfeest zijns zoons vieren kon, danhet door eene edelmoedige daad te kenmerken.

— Voorwaar, mijn vriend, sprak hij tot den knaap,gij hebt heel wat kennis van het hout verworven, ennaar ik reeds mocht vernemen zijt gij evenzeer bedrevenin het snijden van pijpenkoppen. Eene dergelijkeboekenkas opmaken vergt echter vrij wat meer inspan-ning, doch is anderdeels ook zijnen werkman waardiger.Zoudt gij wellicht niet liever het schrijnwerken beoefenen?

— 28 —

- Geen twijfel klonk het antwoord van Maarten ;bet is sinds lang mijn innigst verlangen, doch hetfaalt grootvader aan het noodige geld om mij dit bedrijfte laten aanleeren.

— Welnu, hernam mijnheer von Waldberg, indien hetenkel daar aan hapert, wil ik graag alles goed maken.Indien uw grootvader er in toestemd, zal ik u vanmorgen afaan bij den meester-schrijnwerker, die ditkostelijk meubelstuk heeft gewrocht, in de leer doen.

Dat Maarten met dit voorstel erg was ingenomenzal wel geen betoog behoeven ; zijn grootvader wasniet min ermede in zijn schik en beschouwde het alshet grootste geluk, welke hen kon te beurt vallen, alseene gebeurtenis, waarin de goedheid der goddelijkeVoorzienigheid uitscheen. Ook maande hij zijnen klein-zoon dringend aan God over eene zoo onschatbareweldaad met mond en hart te danken.

Dadelijk begon Maarten zijnen leertijd, na verloopvan welken hij nog drie jaren als ambachtsgezel oefenenbleef. Vervolgens ondernam hij een reisje in den vreemde,en keerde eindelijk, in den bloei der jaren, kloek engezond van leden, als een flink heerschap gekleed enzijn bedrijf volkomen machtig zijnde, naar zijne ge-boortestreek terug.

Dat zijn grootvader, die eenen gezegenden ouderdomhad bereikt, hoogst verblijd was zijnen kleinzoon als eenknrap en immer deugdzaam gebleven jonkman weer tezien, dienen wij nauwelijks te vermelden. Doch wie,zoo mogelijk, nog meer voldoening aan den dag legde,was mijnheer von Waldberg, zijn edele beschermer, toende jongeling, als proef, een door den baron hem besteldekunststuk, op onverbeterlijke wijze afgewerkt, voorstelde.

— 29

Opperbest, mijn waarde Maarten, sprak hij.Sinds jaren was mijn vurigste wensch op het dorpzich een bekwaam schrijnwerker te zien vestigen. Ikzal u het noodige bezorgen, opdat gij hier eene werkplaatszoudet kunnen oprichten.

En werkelijk, de oude stulp wierd ten grondeafgebroken, en in hare plaats rees nu eene nette engansch nieuwe woning op. Mijnheer von Waldbergleverde kosteloos het vereischte hout er toe, en dejonge schrijnwerker bearbeidde het met eigene hand.Daar de geringheid zijner prijzen de deugdelijkheidvan zijn werk evenaarde, mangelde het hem niet aanbestellingen, zoo uit het dorp zelve als uit de omliggendevlekken, en weldra had hij dan ook eenen mooienstuiver overgelegd. Na verloop van enkele jaren ver-bond hij zijn lot met dit eener bedachtzame, vlijtige,welopgevoede jonge maagd, de dochter van eenen begoe-den burger uit het naburig stadje.

Ondanks zijnen ver gevorderden leeftijd, mocht degrijze grootvader dien heuglijken dag beleven. De strain-me ouderling bleef bij zijnen dankbaren kleinzoon inwo.nen, en sleet er, in ongestoorden vrede, en van eeniegelijk geacht, de laatste dagen zijns levens. Ook desrechtschapen jonkmans ouders, broeders en zusters deeldenruimschoots in zijnen voorspoed.

Wanneer de Sint-Maartensdag nu weer kwam teschijnen, en de gansche maagschap ten huize van denmeester-schrijnwerker vergaderd was om plechtig hetnaamfeest van den bijna Underdjarigengrootvader te vie-ren, nam de grijsaard, toen men onder het gejuich en hetvreugdebetoon der aanwezigen, de Sint-Maartensgans aan

— 30 —

stukken had gesneden, het woord, en met ontroerde,trillende stem, stotterde hij :

Lieve vrienden, heden zal het wellicht de laatstemaal zijn, dat ik u allen, die ik meer dan het levenheb bemind, aan mijne tafel vereenigd zie. Met watzalige vreugde herdenk ik nog dien anderen Sint-Maar-tensavond, waarop mijn duurbare kleinzoon, alstoen nogeen knaapje, de genegenheid tot mij zoover dreef zijnroodborstje, waaraan hij zoozeer hield, te verkoopen,ten einde mij op mijnen naamdag met het geschenkeener gans te verrassen. Onder Gods goedertierene leidingwierd dit eenvoudig liefdebewijs een eerste stap totMaartens toekomstig geluk. De huidige welvaart, welkehij geniet, is onmiskenbaar het loon zijner teedereoudermin, zijner rechtschapenheid, zijner vlijt en vanzijnen voorbeeldigen handel en wandel. De Heer heefthem willen in staat stellen den avond van mijn levente veraangenamen en u alien een steun te worden.Thans kan ik met gerust gemoed de eeuwigheid binnen-varen, met den zoeten troost, dat Hij, die de vogelen.spijst, door de tusschenkomst van een nietig rood-borstje, op eene zoo wonderbare wijze zorg voor onsheeft gedragen .

DE KLEINE STOMME.

I.

De Wanhopige Moeder.

ARONES von ()rienau bewoonde een prachtigslot, doch akelig eenzaam sleet zij er hare dagen ;want eene ijselijke reeks van wederwaardigheden

was over haar hoofd neergekomen.Haar gemaal, die slechts één hart en ééne ziel

met haar scheen uit te maken, was, over een paarjaren, haar door den dood ontrukt geworden, en, doorhare drie minderjarige kinderen gevolgd, had zij zijnstoffelijk overschot naar zijne laatste rustplaats verge-zeld.

Onder de drie telgen uit hun huwelijk gesproten, be-vonden zich twee levenslustige knaapjes, echte engelenvan kinderen. Eilaas ! beiden daalden weldra, door depokziekte weggerukt, hunnen vader in het graf na,en de arme moeder kon nog enkel hunne te vroeg

— 32 —

geslotene grafsteden met eenen bloemkrans versieren,en dit liefdeoffer met hare zengende tranen besproeien.

Zij had een eenigen broeder, een dapperen officier,die ter verdediging des vaderlands, ten strijde wasgetogen. Eensklaps gewierd haar de verpletterende tijding,dat de kapitein op het veld van eer was gesneuveld.Deze laatste ramp heropende al hare wonden, hitstemet vernieuwde kracht haar knaagend hartewee aan.

Voortaan is voor haar, hier op aarde, noch vreugde,noch geluk meer te vinden buiten de kleine Emmelina,haar eenig dochtertje, een aanvallig kindje van zoo watacht of negen jaren.

Op zekeren dag was de vrome moeder, die zelvede opvoeding harer teergeliefde dochter bestierde, voorhet raam gezeten, naast haar werktafeltje, en metEmmelina aan hare zijde. Het meisje las hare moederiets voor uit een op de tafel opengeslagen boek, wanneereensklaps een vreemdeling, een bladje papier in dehand houdende, ongemeld het vertrek binnentrad. Hijmaakte eene lichte buiging voor de edelvrouw, enberichtte haar toen, dat hij een schuldbrief tot beloopvan een paar duizend reichsthalers, door wijlen baronvon Grienau onderschreven, in zijn bezit had.

De barones kon dit echter maar zeer bezwaarlijkaannemen, des te meer dewiji de vreemdeling veeleerhet uiterlijk had van eenen baanstrooper, dan wel vaneen begoed man, in staat over zoo een.e aanzienlijkesom te beschikken. Wat haar evenwel eenigszins inverlegenheid bracht was de afwezigheid harer dienstboden.De kamenier was naar de stad gereisd ten einde haremoeder, die op het ziekbed lag uitgestrekt en op wierbehoud de geneesheeren alle hoop hadden opgegeven,

— 33 —

een laatste vaarwel te zeggen. De koetsier had bevelgekregen haar in het rijtuig van mevrouw derwaartste voeren, en de overige bedienden waren in de weidenverspreid, alwaar zij het hooi inzamelden.

Emmelina wierd dus gelast den opzichter te gaanverwittigen.

Deze liet niet lang op zijne komst wachten. Hijwas een man van reeds rijpen leeftijd en met een deftigvoorkomen. Zoodra hij den schuldbrief had overloopen,verklaarde hij, dat het hier eene schriftvervalsching gold.

Mij is ten stelligste bekend, dat wijlen de heerbaron geene hoegenaamde schuld heeft nagelaten, sprakhij ; dit handteeken is derhalve nagemaakt.

Bij deze woorden ontstak de onbekende in eene hevigewoede ; hij was als gansch buiten zich zelven van toorn,en braakte tegen den overledene de afschuwelijkste ver-vloekingen en verwensehingen uit.

De barones zond Emmelina in den tuin te spelenopdat deze goddelooze taal niet langer de schuldeloozeooren van het kind kwetsen zou. Dan begon de vreemdegast in eene wijdloopige en zeer verwarde rede deoorsprongvan den schuldbrief uiteen te doen.

Naar hij beweerde, had de baron deze leening aange-gaan ten tijde dat zij te zamen aan de hoogeschool hunnestudien voltrokken.

Des opzichters geduld schoot eindelijk er te kortbij, en op vrij ruwen toon riep hij :

— Vertrek, vertrek, spoedig van hier, want gij zijtslechts een schaamtelooze bedrieger ! Ware wijlen zijneExcellencie u tien guldens verschuldigd geweest, sindslang reeds haddet gij deze opgevorderd ; want naar allenschijn zou die som u in 't geheel niet ten onpas zijn

VI 3

- 34-

gekomen, terwijl gij eerst nu, na twee jaren van desbarons verscheiden, met dien eisch optreedt! ...

Doch de vreemde bezoeker liet zich zoo lichtelijk nietnit zijn lood slaan ; bij hoog en laag hield hij de wettigheidzijner vraag staande, en wou maar in t' geheel niethenen gaan. Hieruit ontstond eene zeer hevige woorden­wisseling, welk een geruimen tijd aanhield, tusschen denopzichter en den vreemdeling. WeJ innig betreurde debarones, dat hare dienstbodenzich allenhadden verwijderd ;anderszins zou zijonverwijld den onverlaat over den dorpellaten brengen of hem in handen van het gerecht overge­leverd hebben.

Eindelijk kwam aan dit ergerlijk vertoog een einde,en de onbekende verliet, kijvend en scheldend het vertrek,met de bedreiging de zaak desnoods tot voor den rechterdoor te drijven.

Barones von Grienau, wie dit tooneel erg tegende borst had gestuit, begaf zich nu in den tuin omEmmelina te gaan opzoeken. Doch werwaarts zij ook hareschreden wendde, nergens was het meisje te bespeuren.

Ten einde den tuin stroomde, tusschen twee tamelijksteile oevers, eene rivier, welke te dier plaatse zeersnelvlietend was. Op eenen dier sterk hellende oeversbemerkte de barones Emmelina's gieter. Bij dit zichtsloeg zij schier achterover van schrik.

Meteen kwarn een jonge herder op haar aanloopen ;hij bracht der edelvrouw Emmelina's hoed.

- . Het hoedje, sprak de knaap, wierd met denstroom meegevoerd, toen het door de takken van eenenwaterwilg in zijne vaart wierd gestuit en er aan hangenbleef. Ik herkende het dadelijk aan de mooie blauwestrikjes, als freule Emmelina toebehoorende.

35 —

Eene doodsche bleekheid spreidde zich, bij deze onheil-spellende woorden, over het gelaat der moeder.

- Groote God ! kreet zij , de handen wanhopend tenhemel stekend, ware het mogelijk, dat mijn zoo duurbaarkind den dood in de rivier hadde gevonden !

— Eilaas ! hernam het knaapje met eene door tranengestikte stem, wel zeker is freule Emmelina verdronken.Zie veeleer ! daar aan den oever ligt haar gieter, enhet gras is er gansch vertrapt tot aan den vloed. Achde goede, brave Emmelina ! gisteren nog gaf ze mijeen zoo lekkeren boterham.

Nu kende de schrik der moeder geene palen meer.- Ach ! riep zij, loop, loop uit al uwe krachten,

roep de bedienden ter hulp ; mogelijk kunnen zij noghet arme kind redden.

Enzij zelve ijide met droevig naisbaar tot den opzichter.- Emmelina is uit den tuin verdwenen ! Emmelina

is in 't water gevallen ! gilde zij.Op een wenk was het gansche dorp op de been,

en allen spoorden om het ieverigst het vermiste meisje op.Doch, eilaas ! hunne pogingen waren nutteloos.

De rampzalige moeder bleef voor alien troost onvatbaar.Wat droevige dagen bracht zij niet door ! hoeveel slaaploozenachten kropen niet onder weenen en zuchten voorbij.

—Goede God ! herhaaldezij gedurig, mijn aangebedenechtgenoot hebt Gij mij ontnomen, niet een mijner driekinderen mocht ik behouden; allen staan voor uwen troon,o Heer, in den schoonen Hemel. Mijn broeder ook, dieedele ziel, op uitheemschen bodem strijdend, is van dittranendal tot onsaller ware vaderland opgevaren. Eenzaamen verlaten, blijf ik hier op dit ondermaansche achter.Mijne rijkdommen, eilaas ! kunnen mij geen geluk meer

- 36-

verschaffen. Voor mij is de wereld uitgestorven! Methet vurigst verlangen haakt mijne ziel naar den stand,op welken ik zal vereenigd worden met de geliefdewezens van wie ik gescheiden leef. Mijn eenige troostis berustend aan gene zijde van het graf. Immel' wasop den Hemel mijne zoetste hoop gevestigd ; thans meerdan ooit, komt de gedachte aan het hemelsche SiOIl mijopbeuren. 0 mijn God, draal niet langer, roep mij spoedigtot U.

II.

Majoor von Berg.

Mijnbeer vonBerg, (zoo heette mevrou w vonGrienau'sbroeder) was niet dood, zooals men in 't algemeen e1'van scheen overtuigd te zijn. In het hevigste van denstrijd was de dappere kapitein del' huzaren door eendegenstoot uit den zadel gelicht geworden, en door zijnesoldaten, die voor den vijand dewijkhadden moeten nomen,als dood op het slagveld .achtergelaten. Hij was even weIgevaarlijk gewond gewarden en, als krijgsgevangen, naareene ver afgelegene vijandelijke sterkte gevoerd, zonderdat hem de gelegenheid wierd aangeboden zijne magenen vrienden eenige tijding te laten geworden, zonderhet hem derbalve ook mogelijk was eenig bericht nopenshen in te winnen.

— 37 —

Eindelijk wierd de vrede gesloten. Mijnheer vonBerg werd uitgewisseld, keerde naar zijn duurbaarvaderland terug en kwam met den graad van majoorzijne wapenmakkers vervoegen. Zijn regiment naar zijneverblijfplaats terugkeerende, had een vrij aanzienlijk eindwegs af te leggen. Op zekeren dag hield men, in eeneonaanzienlijke stad, tot rusten stil.

De majoor had eenen vriend die, op enkele mijlenvan dit stadje, een eenzaam gelegen slot betrok, welkzich, midden van een houtrijk oord, op de kruin vaneenen berg verhief . Zich zoo dicht in zijne nabijheidbevindende, kon hij niet nalaten dezen een bezoek tebrengen.

Tot zijn groot spijt vernam hij er het overlijdenvan zijnen schoonbroeder, wien hij immer eene innigegenegenheid had toegedragen. Met het lot der weduween der weezen was de vriend onbekend gebleven.

Met het vallen van den avond reed hij, door zijnenknecht vergezeld weêr stadswaarts, doch, daar hijden draf van zijn paard wat al te zeer had versneld,gera akte hij van de rechte baan, en verdoolde in dieboschachtige en wilde landstreek.

Het was in den herfst ; reeds begon de duisternisalles met een twijfelachtig grauw te kleuren. De streek,met sombere mastboomen bewassen, wierd akeligeren akeliger, de bodem schier onbegaanbaar.

De maan, die in haar eerste kwartier stond, tusschenhet laat gebladerte der boomen spelend, verlichtte nogmet zwakken schijn het pad, welk zij volgden, Dochwelhaast verdween zij onder een zware schof.

Duistere wolken zweefden door het hemelruim ;een vreeselijke storm rees over het woud ; de wind

— 38 —

huilde vervaarlijk in de toppen der boomen en zweepte denreiziger een ijskoude slagregen, bij poozen met sneeuw-vlagen afgewisseld, in het gelaat. Zoo donker wasde nacht, dat zij ter nauwernood den hemel zich ophet somber loover der rnastboomen aflossen zagen.

- Drommels ! gromde de majoor ten laatste, onzedravers zijn van vermoeidheid gansch uitgeput, en hoeguur de luchtgesteltenis ook weze, ons blijft echterweinig anders overig dan in dit verwenschte boschden dageraad te verbeiden.

- Mij is het goed, wedersprak hem Haska (zoowas des knechts naam) 't zal overigens niet de eerstemaal zijn, dat wij onder den blooten hemel legeren.ik ga dan maar terstond een heerlijk vuurtje aanleggen,en al mangelt het ons aan spijs en drank, toch kunnen wijons eens terdege uitwarmen.

En zoo pratende steeg Haska af, bond de paardenaan eenen stevigen maststam vast, en keek toen naareene behoorlijke plek uit, waar zij onder de takkender boomen eenigszins tegen den regen en den windzouden zijn beschut. Dan, het bleek al spoedig dat vuuraansteken hier vergeefsche moeite zijn zou. Hout trofmen hier wel is waar in overvloed aan, doch hetwas al te vochtig om vlam te vatten. Gelukkig datde storm intusschen eenigszins bedaarde.

Eensklaps vernamen zij, doch op eenen zeer ver-vijderden afstand, het geblaf van eenen hond.

- God zij dank, sprak alsdan de knecht, wijbevinden ons in de nabijheid van een dorp, of althans vaneene boerenstulp.

— Ik deel des aangaande ten volle in uwe zienswijze,wedervoer hem de majoor ; stijgen wij andermaal in

— 39 —

en vooruit in de richting vanwaar het geblaf onstegenklinkt.

Na een goed eind te zijn doorgedraafd, zagen zijtusschen het geboomte een lichtje hun tegenglimmen,welk meermaals verdween doch telkens weer te voorschijnkwam. Ten slotte bereikten zij eene eenzame in hetwoud gelegene waning met belendende schuren, stallen,een wijd uitgestrekten tuin en een ruimen geplaveidenkoer, alles door hooge muren omgeven.

In den haard der keuken vlamde een groot vuur,wiens schijn zich in helderen gloed op de nabijstaandeeeuwenoude eiken afteekenende, de diepe duisternis vanden nacht breken kwam. Deze woning scheen bijzonderkloek te zijn aangelegd ; de vensters waren met dichteijzeren staven bezet. Op enkele deelen van den gevelwas de moortel evenwel van tusschen de steenenlosgebrokkeld en uit deze spleten hing een vochtig mosin geelachtige vlokken neer.

De beide ruiters wipten ten gronde, en, hun rijdier bijden teugel mennend, liepen zij omheen de woning opzoek naar den ingang. Deze, namelijk eene koetspoort,gevonden bebbende, begon de knecht dadelijk uit alzijne macht er op te beuken, dat het ver in het rondeweergalmde.

Op dit herhaalde geklop wierd eindelijk in eeneder vleugels der poort een klein traliedeurken geopend,en een lichtstraal blonk hun plotselings in de oogen.

— Wie daar ? galmde tevens eene schorre stemvan achter de poort.

— In het woud verdoolde reizigers ! klonk Haska'santwoord.

— 40 —

— Hum ! hum ! grommelde men langs binnen, gijkomt op een zeer ontijdig uur. Met hoevelen zijt gij ?

— Slechts getweeën, onze paarden daargelaten,wedervoer Haska.

— Dit komt dus, alien dooreengerekend, op viergasten te herbergen uit ! hernam de vreemde stem.

En meteen kwam het afschuwelijk gerimpeld gelaateener oude vrouw door het kijkgat loeren, als om zichte vergewissen dat men de waarheid sprak.

Stak er niet eene vrouwenmuts boven dit grijnzendgezicht uit, ik zou waarchtig wanen, dat wij tegenovereenen ouden huzaar staan, fluisterde de majoor Haskain 't oor.

En dichterbij naderend, vervolgde bij met luider stem:- Welaan, moedertje, wees zoo vriendelijk ons

de herbergzaamheid te verleenen.— Allerbest zoo ! murmelde de oude, mits gij een

beleefd en wel opgevoed jonkman zijt, treed dan maargerust onze afspanning binnen, gij zult het niet hoevente betreuren.

Deze woorden uitsprekende, opende zij hun de poort.De majoor stapte er onder door, op de hielen gevolgddoor zijnen knecht, die de paarden achter zich voorttoog.

— Hier bevinden zich de stallingen, zei de hospesweldra ; de stallantaarn hangt er naast ; lang hem afen reik hem mij even over, opdat ik hem aansteke.Aan ruimte noch hooi zal het de edele dieren stelligniet ontbreken ; wat echter de haver betreft, daarvanzijn wij voor 't oogenblik, ongelukkig genoeg, weinigvoorzien.

Haska bracht de paarden op stal, en de majoor,die zich overtuigen wou, dat zijn trouwe strijdros er

— 41 —

naar behooren zou worden verzorgd, stapte hem na.Hij keerde na eene wijl tamelijk voldaan tot de oudevrouw terug, welke intusschen de zware poort weêrhad dicht gemaakt en zorgvuldig de logge sleutel inhare tasch wegborg.

- Zou het u thans gelieven mij naar de gelagkamerte volgen, mijn dappere jonkman vroeg zij,

- Uit ganscher harte, zei de majoor. Doch watik u verzoeken zou, braaf moedertje, draa i niet al telang mij eene warme soep op te scheppen, want ikben schier bevrozen, en heb bovendien eenrazendenhonger.

— Nu, nu, dat is mij genoeg, morde het wijf.lk betreur zeer dat mijn zoon, de waard, juist afwezig is,maar ik zal mij zooveel mogelijk spoeden. Zooals gijbemerken kunt, ga ik een weinig kreupel ; de soepklaar zetten, de tafel dekken en de spijzen opdienentevens, dit zou derhalve mij wat lastig vallen, dochmijn kleindochtertje, Ursula, zal mij een handje toesteken ; het acme schaap is, jammer genoeg, stom geboren ;het kan, och arme ! geen klank uitbrengen, doch zijngehoor is allerbest, en zijn nog jeugdigen lee ftijd ingezien,is het een goed en schrander kind. Binnen een halfuur zal mijn zoon hier terug zijn, dan zal de dienstniets meer te wenschen laten, en gij kunt dan ook sameneen gezellig praatje houden.

- 42-

III.

Het Stomme Meisje.

De majoor wierp zijnen wijden mantel af, waaruithet water zijpelde, en ging achter een aarden kachel,die eene weldadige warmte door de kamer verspreidde,plaats nemen.

Weldra trad de waardin met de kleine Ursula binnen.- Groet mijnheer, zend hem een kushandje toe,

sprak de oude.Het meisje gehoorzaamde.- Dek JIU behoorlijk de tafel, vervolgde de vrouw,

haar een tafellaken in de hand duwende.En zij verwijderde zich,De kleine Ursula droeg een rood keurslijf en een

zwart rokje ; haar sierlijk hoofdkapje, hare armschachtenen haar voorschoot waren sneeuwwit. Een zoo onuit­sprekelijk gevoel van droefheid was op baar bleekgezichtje geprent, dat de majoor zich er door zonderlinggetroffen voelde.

- De goede God zegene u, lieve kleine, murmeldehij. Ik beklaag uit ganscher harte uw droevig lot enbet jammert mij vrij veel, dat ge mij niet antwoorden kunt,anderszins zouden wij een beetje te zamen keuvelen.

Het kind vestigde op bem eenen langen hlik,waarin iets smartelijks en lijdzaams te lezen was, enbracht toen waarschuwend den Yinger voor den mond.

— 43 —

Na nog het een en het ander op de tafel te hebben gerang-schikt stapte het ter zaal uit.

Een kwart uurs ongeveer verliep. Dan keerde hetmeisje met de gevraagde soep in de kamer terug. Demajoor verliet zijne plaats dicht bij den kachel en schoofaan tafel bij. Tegen zijne verwachting beyond hij dathet linnen zeer fijn was en glinsterend van witheid.De lepels en vorken, ja zelfs het zoutvat waren vanlouter zilver.

De soep vond hij allersmakelijkst, en hij betuigdezijne tevredenheid over het gul onthaal, welk hem daarte beurt viel, door de volgende woorden :

— God dank ! ik kon in geene voortreffelijkereafspanning te recht komen. Door den langen rit was ikmoé en mat geschokt, doch hier zal ik mij eens terdege uitkoesteren.

Een traan viel over de wangen der kleine Ursula,terwijl zij andermaal een diepen, smartelijken blik indes majoors oogen stuurde en weér verliet zij hierophet vertrek.

— 't Is zonderling, sprak de majoor tot zich zelven,wat toch zou de oorzaak wezen van de diepe treurnisvan dit kind ? Nu, hooren spreken en niet erop. antwoor-den is toch juist wel zoo vermakelijk niet, vooral vooreene vrouw, hoe jong zij dan ook moge wezen !... Dochneen, daar schuilt vermoedelijk wel iets anders onder ;ik heb waarlijk deernis met die arme kleine, en innigbetreur ik het, dat zij mij de reden van haar harteweeniet verklaren kan.

Eenige minuten liepen om en eindelijk trad Ursulaweér binnen, een heerlijk stuk wildbraad en eenen komsalade aanbrengende. Zij plaatste deze op de tafel v6or den

44 —

majoor, schoof meteen heimelijt . een strookje papieronder den rand van den schotel naar hem toe, bezagmet eenen veelbeteekenenden oogopslag beurtelings hetpapier en het venster, welk op de keuken uitzicht gaf,en ging toen haastig benen.

De majoor een vluchtigen blik in de richting vanhet keukenraam werpende, bemerkte nu eerst, dat dewaardin van achter het venster al hunne bewegingenafspiedde. Hij bevroedde dadelijk, dat de oogwenk vanhet kleine meisje hem tot omzichtigheid aanmaande, enhij het briefje ter sluips hoefde in te zien . Zonder zijneplaats te verlaten haalde hij het schrift naderbij enlas de volgende regelen met eene onvaste hand in potlooder op neêrgeschreven.

Gij zijt in eenen rooverskuil aangeland. Dezennacht nog zal men een aanslag op uw leven wagen ;wees dus op uwe hoede, God ontferme zichen mijner tevens

Deze lezing bracht den rmijoor erg in verlegenheid.Hij vroeg zich vrij bekommerd af, wat hij nu best zouaanvangen : of zich stilletjes nit de voeten maken, ofzich in tegenweer stollen. En dan, was he berichtzelf misschien niet vaisch ?

Haska trad inmiddels de gelagkamer binnen, inde hand de reismaal dragende waaria de voorwerpenlagengeborgen, die zijnen meester des nachts onontbeerlijkwaren. Dewiji de majoor beducht was, dat de waardinsoms hunne samenspraak had kunnen afluisteren, stuurdehij hem het woord toe in de Hongaarsche taal enmaakte hem met den inhoud van het schrift bekend,ten einde gezamenlijk de maatregelen te beramen, die

— 45 —

zij tot hunne veiligheid geraadzaam oordeelden. De trouwedienaar verbleekte even bij deze mededeeling.

— Nu, nu, sprak de majoor, laat u dit niet alte zeer ontstellen. Hoe netelig onze toestand ook zij,wij dienen een opgeruimd gelaat te vertoonen, ja, in't bijzijn der waardin al iets aardigs uit te slaan ; wantindien de oude heks bemerkte, dat wij een lang gezichtzetten, het mocht soms bij haar argwaan verwekken.

Hierop borst Haska in eenen langen schaterlachlos, net alsof de majoor eene vermakelijke grap hadverteld.

— Ja maar, bemerkte zijn meester, u den leverdoen schudden van 't lachen is ook niet van noode.Breng mij nu eerst mijne pistolen met dubbelen loopaan. Die zullen mij tegen elke verrassing vrijwaren,en mijn degen, die daar in den hoek tegen den wandrust, zal mij des floods evenzeer te stade komen.Wat u betreft, ga, doorsnuffel de gansche woning enzie eens zorgvuldig toe of gij niets verdachts, 't zijwapenen of gestolen voorwerpen ontdekken kunt. Over-tuig u verder, dat nergens een schurk zich verscholenhoudt. Intusschen zal ik de waardin in 't oog houden enhaar beletten u af te spieden. Zoodra zij eenen voetbuiten de keuken waagt, roep ik haar tot mij en houdhaar obverpoosci aan het praten.

Haska vertrok, doch kwam na verloop van enkelestonden gansch ontsteld en met de doodsverf op hetgelaat terug.

heb reeds genoeg erover vernomen, sprakhij, zijns meesters pistolen ter tafel leggende. Naastden paardenstal bevindt zich een slag van dienstbodenkamertje. Het nauwkeurig opnemende, bespeurde ik,

--- 46 —

onder eerre armzalige legerstede, een valluik. Ik schoofde bedsponde ter zijde, opende het luik en daalde inBenen vochtigen kelder neêr. Wat ik er zag deed mijvan schrik schier bezwijken. Tal van prachtige gewaden,uit het fijnste laken, fluweel en zijde gesneden, enwaaraan nog gestold bloed kleefde, lagen daar overden grond dooreengeworpen . Onder andere kleedingstuk-ken trof ik een satijnen ondervest aan, welk juist terhoogte van het hart door eenen dolksteek was doorboord ;een stroom bloeds moest uit de wonde zijn gegutst,want de witte stof was gansch in donker roode kleurgeverfd. Ik griezel ervan. Wij zijn dus wel stelligin eenen moordenaarskuil te recht gekomen. Aanvluchten valt niet te denken. De zware koetspoortis door een stevig slot verzekerd, en den sleutel ervandraagt de waardin vermoedelijk in hare tasch. Zonderladder kan men onmogelijk de muren overklimmen,daartoe zijn zij al te hoog, en rechtuit gesprokenonze moedige rossen liet ik niet gaarne tot pandachter. Voor het overige meen ik te mogen verzekerendat, althans voor het oogenblik, geene roovers zichhier ophouden.

-- En al kwamen er een gansch dozijn uit dengrond opborrelen, dan nog week ik er niet voor terug,wedervoer hem de majoor. Doch in den tegenwoordigentoestand komt het mij verreweg het geraadzaamstevoor de sleutels af te eischen van de oude, die alleenhet nest bewaakt, en, eens de poort geopend zijnde,drukken wij onze paarden de sporen in den buik enin gestrekter draf vlieden wij vooruit. Want ofschoon iker niet zou tegen opzien desnoods het bloed dier schurkente vergieten, doe ik het toch liever niet.

— 47 —

Iv.

De Waard.

— Hola, mijne beste waardin, kom eens evenhier, riep de majoor.

Hinkend kwam de toegesprokene de zaal, waar debeide krijgslieden zich bevonden, binnen gestrompeld.

— Wat is er tot uwen dienst, heeren ? vroeg zij.Doch alvorens de majoor haar antwoorden kon,

vielen drie heftige bonzen met den klopper op • dekoetspoort neér.

— Ha ! Ha ! gromde het oude wijf, daar komtmijn zoon terug. Alvorens te vernemen wat gij verlangt,gedoog, heeren, dat ik hem de deur openen ga.

De majoor greep eene kaars van de tafel, en volgdehaar naar buiten, in schijn uit beleefdheid om haarvoor te lichten, doch in werkelijkheid ten einde zichte overtuigen, dat de waard wel degelijk alleen terug-keerde, en hij geene gezellen met zich had.

Hij was onvergezeld.De majoor trad in gezelschap van den nieuwge-

komene de gelagkamer weér binnen, hernam zijne vorigeplaats bij de tafel, bracht zijne pistolen onder het bereik.zijner hand en ving toen met zijnen gastheer een drukgesprek aan over den oorlog. Te oordeelen naar zijneopgeruimdheid hadde men moeilijk kunnen beseffen, datvreeselijke kommer zijnen boezem verscheurde.

Middelerwij1 had Haska de paarden hun voeder bezorgd

— 48 —

en kwam nu zijnen meester vervoegen. Hij liet zich,op enkele passen van den majoor, aan eene tweede tafelneérgaan. Mijnheer von Berg wendde zich na eene wijltot zijnen knecht en voegde hem in de Hongaarschetaal toe :

— Haska, zend spoedig uw avondmaal naar binnnen,laat u toen mijne slaapkamer aanwijzen en breng ermijne reismaal heen. Vervolgens wendt gij eene onweder-staanbare slaperigheid voor, en gij begeeft u naar uwslaapvertrek. Doch houd een waakzaam oog in 't zeil, enzoodra gij bemerken zult, dat ik deze zaal heb verlaten,kom mij dan behoedzaam in mijne kamer vinden, envergeet vooral niet u met een paar pistolen en uwendegen te wapenen.

Haska voldeed aan • dit bevel, bracht (le reismaalnaar zijns meesters slaapkamer over en kwam toen terug.Hij zag er erg vakerig uit en geeuwde als om zijnekinnebakken te ontwrichten.

- Sa, maat, gij spert daar een mondje open alswildet gij mij met haar en huid verslinden, lachte dewaard.

— Nu, ik voel ook vrij veel lust er toe, lachtehem Haska tegen. Dan, alle scherts ter zijde gelaten,zou een slaapleger mij toch in 't geheele niet onwelkomzijn. ik ben reeds sinds het krieken van den dag opde been, en ben heden weinig 'uit den zadel geweest.Ook zal men mij niet in slaap hoeven te wiegen.Draag echter zorg mij morgen vroegtijdig te wekkenopdat ik de paarden behoorlijk voederen kunne, en warehet mij toegelaten, ik zou u aanraden groot geraas aande deur mijner kamer te maken, want ik slaap terdege vast.

— 49 —

Den waard was het blijkbaar niet onaangenaam denknecht zoo maar stilletjes naar bed te mogen brengen ;dit scheen hem een overheerlijk voorspel. Ook lichttehij hem bereidwillig uit tot het vertrekje boven den stal.

Wanneer hij in de gelagkamer terug was, wierdhet gesprek levendiger dan ooit voorgezet. Bijwijlenevenwel vestigde de zoogezegde waard een onrustigenblik op de vuurwapens van den krijgsman.

-- Welnu, bevallen u die pistolen ? vroeg hem demajoor, die het opmerkte.

--- Opperbest ! kreeg hij ten antwoord, echter kondetgij ze gerust in hunne holsters laten steken. Hier hoeftgij niet het geringste gevaar te duchten, gij zijt welstellig, zoo waar als ik een eerlijk man ben, in deveiligste afspanning der gansche streek geherbergd.

- Ja, ja, ik deel volkomen in uw gevoelen, zegdede majoor, en vast ben ik ervan overtuigd, dat de af-spanning even veilig is als de waard eerlijk ! Maar,wat wilt ge ? Het is snij een vast stelsel gewordenimmer mijne pistolen onder mijn bereik te hebben ;doch, wees op uwe hoede, want zij zijn zwaar geladen,eene onhandige beweging zou soms tot schrikkelijkeonheilen kunnen aanleiding geven.

--- In dit geval zal ik ze maar in deze kas hiertegen den wand wegsluiten, mits natuurlijk u den sleutelervan in bezit te laten, sprak de dienstvaardige her-bergier.

- Hola ! zoo niet, mijn waarde heer, viel deoverste op eenen beslissenden toon in, zooveel moeitehoeft gij u niet te geven. Mijne wapens neem ik medenaar mijne slaapkamer, 't is zoo mijne gewoonte, ofmijne gril, zooals gij het verkiest te noemen ; mijne

VI 4

— 50

pistolen behoorlijk geladen liggen altoos naast mijop mijne nachttafel.

Des waards bèkommernis groeide zienlijk aan. Hijstond op, liep eene wijl de kamer op en neér, eneensklaps tegenover den majoor stilhoudende :

— Maar wat bemerk ik daar eerst ? riep hij,men heeft u enkel water voorgezet om uwen dorst telaven ! Scheelt het mijne oude moeder dan werkelij kin de bovenkamer ? Welhoe ! men heeft u niet eenseen glas wijn ingeschonken ? wacht even, ik wil uiets echt keurigs ophalen, en samen zullen wij er eenelekkere flesch van ledigen.

Hij verliet haastig de zaal, en de majoor hoordehem in de keuken met luider stem tot de oude zeggen :

- Moeder, gij hebt verzuimd onzen achtbarengast een glas wijn voor te zetten. Kom, rep u wat,lang de lamp van de tafel en volg mij ten spoedigste.Ik zal het vat opsteken, welk ik tot heden altijd hebuitgesteld aan te tasten totdat een aanzienlijk persoonons met zijn bezoek kwam vereeren.

- Wat mag de schurk toch wel in 't schild voeren ?vroeg de majoor zich af. Zou hij wellicht voornemenszijn mij een slaapdrank toe te dienen of mij vergifte doen inslorpen ?

Eensklaps echter liet de herbergier de valdeur,die den keldermond bedekte, met groot gerucht neêrslaanen begon in angstige galmen om hulp te roepen.

— Help ! kreet hij met aangejaagde stem, ach !mijn waarde heer, in 's Hemels naam, help ! Mijnegrijze moeder heeft, door mij bij te lichten, een misstapgedaan en is hals over kop in den kelder getuimeld.

— 51 —

Wellicht bekoopt zij het met haar leven. Ach ! ikbid u, help mij toch de arme vrouw boven brengen.

- Uit ganscher harte, wedervoer hem de majoorrechtspringend, vat spoedig de lamp en licht mij voor.

Zij bereikten aldus de kelderval.— Zie, klaagde de waard met wanhopige stern,

beneden de trap ligt mijne oude moeder in hare gansche• lengte uitgestrekt en zonder dat nog eenig teeken vanleven in haar is te bespeuren.

De majoor had wel in den gapenden kolk testaren, hij bemerkte niets. Of de oude vrouw welwerkelijk een ongelukkigen val had gedaan, en ofhet enkel veinzerij was om hem in den kelder telokken, wist de soldaat niet, doch voorzichtigheidshalvehield hij boven de trap stil.

— Ga gij vooraan, mijn beste waard, sprak hijen houd behoorlijk het licht op, dat ik niet op deverbrokkelde treden van uwen kelder mij den hals breke.

De herbergier daalde hem voor. De majoor bemerktenu dat van onder den pand van zijn kleed de puntvan een dolksmes te voorschijn kwam, iets wat hij vroegerniet had bespeurd.

- Thans is mijn besluit genomen, mompelde hijbinnensmonds. Ha ! Ha ! de schurk denkt, wanneerik mij bukken zal om de oude tooverheks op te tillen, mijtot belooning zijnen dolk tusschen de ribben te drijven.

En eensklaps de stem verheffende- Wie eenen kuil graaft voor zijnen naaste, valt er

vaak zelf in, lachte hij.En een fikscire stoot in de lenden deed den

roover onverhoeds beneden in den kelder op het oudewijf te recht komen, die terstond uit hare voorgewende

— t —

bezwijming opschoot en kermend haren gezel in 't haarvloog.

Aie aie ! Taipei, ijselijke domkop, schreeuwdezij ; ik geloof, voorwaar, dat gij mij de ruggegraathebt gebroken.

Intusschen had de krijgsman de kelderval weérdicht geworpen, en bevestigde ze nu bij middel derstevige ijzeren klampen, die er aan vast waren.

V.

De Stomme komt tot spraak.

De majoor keerde zich hierop naar de buitendeuren riep op Haska. Deze kwam haastig toegeschoten,in beide handen een geladen pistool houdende en metden blooten degen tusschen de tanden, als een warehongaarsche huzaar, die storm loopt.

- Gij kunt uwe wapenen afleggen, schaterlachtede majoor ; de vogelen zijn in de knip gevangen ; waarden waardin zitten in den kelder opgesloten.

- Hoezee ! aan ons de zegepraal, juichte Haska.Gaan wij thans op verkenning uit, ten eiude ons verdedi-gingsmiddelen aan te schaffen, bijaldien de nood somsmocht aan den man komen. Doch allereerst dienen wijden sleutel der voorpoort in handen te krijgen en dezenzorgvuldig in bewaring te houden.

— 53

Ilaska begat zich dus onverwijid op zoek, en haaldeweldra het zoo vurig verlangde voorwerp van ondereen omgekeerden ouden ketel te voorschijn. Over zijnenvond ten hoogste verblijd, legde hij hem op eenenschotel en bood hem aldus met statigen ernst zijnenmeester aan, zooals men gewoon was te handelen metde overgave van den sleutel eener veroverde vesting.

Beiden doorliepen toen het benedenhuis en klommenvervolgens langs eene uitgesletene wenteltrap naar debovenverdieping op, alwaar zij, na eenen engen gangdoorwandeld te hebben, beurtelings al de kamers bin-nentraden en nauwkeurig doorzochten, ten einde zichte vergewissen dat niemand zich er in schuil hield.Alzoo zij nu de deur van een gesloten vertrek bereikten,vernamen zij langs binnen het gemurmel eener zoetekinderstem.

— 0 groote God, Gij zoo goed en machtig, badzij, heb medelijden met dien braven heer en diens trouwenknecht. Red hen, red mij uit dit afschuwelijk roovershol?

De majoor opende de deur, en het kleine meisjebespeurende :

- \Velhoe, Ursula, kreet hij in de uiterste verbaasd-heid, zijt gij het wel die zoo vurig bidt ! Dus zijt gijook niet stom

— 0 neen, mijn goede heer, antwoordde het kind,doch men deed mij als zoodanig doorgaan. Op zekerennacht verraste ik de booze lieden, welke dit huis be-wonen, daar zij eenen vreemdeling kwamen te ver-moorden, en toen dreigden ze mij met het zelfde gruwelijklot, bijaldien ik het ooit bestaan dorst in tegenwoordigheidvan iemand, die niet tot de huisgenooten behoorde, denmond te openen.

— 54 —

- Moed gevat ! lieve kleine, hernam de majoor,ik heb er voor gezorgd dat noch de waard, noch dewaardin u voortaan nog eenig leed zouden toebrengen.

— 0 mijn God, mijn God ! riep het kind alsverschrikt, gij hebt hen toch niet omgebracht

- Neen, neen, wedervoer haar den majoor, ikheb mij vergenoegd ze beiden in den kelder op tesluiten. Volg ons thans naar beneden in de gelagkamer ;wees eens recht vroolijk en verhaal ons, hoe gij indit rooversnest zijt gekomen.

— 0 mijn waarde heer, gaf hem de kleine tenantwoord, wil niet gelooven dat gij reeds het gevaarzijt te boven gekomen. Een twintigtal roovers zijadoor het woud verspreid, en dezen nacht nog zullenverscheidene hunner hier komen aankloppen ; want ikheb bemerkt, dat in de keuken een maaltijd vooreen twaalftal gasten wierd toegericht. Neem dus spoediguwe voorzorgen, opdat niet een dier schurken deze woningbinnendringe.

— Kom aan, Haska, sprak de majoor hierop,overwegen wij zonder uitstel, wat wij best tot onzeverdediging zouden aanwenden. Vermoedelijk kunnende schelmen alleen langs de koetspoort naar binnen.

— Inderdaad, bevestigde Ursula, en al de ramenzijn van dikke ijzeren stangen voorzien. Aan den voorgevelis een vooruitspringend kamertje, welk door de roo-versbende de vuurbaak wordt genaamd. Wanneer menhet bezoek van eenen of meer leden der bende verwacht,steekt men er een licht aan ten einde hun den wegte wijzen. Zij kondigen telkens hunne komst aan bijmiddel van een driemaal herhaald geregeld geklop, en opdit herkenningsteeken ontsluit de waardin hun de poort.

— 55 —

— Allerbest zoo ! meende de majoor. Welnu, Haska,wij zullen hen, ten drommel, niet lang onder den blootenhemel laten vertoeven ten ware nochtans zij zich allen tezamen aanmeldden. Een half dozijn dier baanstroopersonschadelijk maken zal voor ons slechts een kinderspelwezen. Dit geboefte zullen wij finks op eene rechtheerlijke wijze onthalen ; doch ga eerst eens even zien ofhet licht van de vuurbaak soms niet is uitgedoofd.

Na eene wiji. was Haska terug,— Mijnheer de waard en mevrouw de waardin

verstaan opperbest hun beroep, lachte hij. Wat zorg-vuldigheid toch Alvorens in de val te loopen hebben zijde gedienstigheid zoo ver gedreven eene nieuwe kaars opte steken, welke eene zoo heldere klaarte verspreidt,dat wij allergemakkelijkst hun getal zullen kunnenopnemen, wanneer het hun mocht lusten zich aan tebieden.

— Voortre ffelijk ! mompelde de majoor zich ver-genoegd de handen wrijvend. Begeven wij ons thansnaar de voorplaats en maken wij de noodige toebereidselenom de fielten een zoo prachtig onthaal te verzekeren,dat zij nimmermeer er op zullen verlekkerd warden.

Aldus schertsende schoot de moedigé officier zijnenoverjas uit.

- Zie, zoo ! sprak hij, het zicht alleen van denschitterenden huzaarsrok zal die booswichten vreesinboezemen. Doch dit is niet voldoende ; breng mij nueenige stevige eindjes touw aan ; wij zullen de guiteneens naar behooren knevelen.

Eensklaps dreunde een machtige bons, weldra, opgelijke tusschenpoozen, door een .tAN eeden en derdengevolgd, door het huis.

-56 —

Ilaska spoedde zich ijlings naar den uitkijk bezijdende vuurbaak en kwam rasscher nog terug,

--- Zij zijn slechts getweeën, vezelde hij den majoorin 't oor.

---- Goed ! fluisterde deze hem tegen. Plaats uwenlantaarn ten gronde, vat post hier achter den vleugelder poort, welke gij openen zult. Den eerste die binnen-treedt ga ik te lijf, val gij op zijnen makker aan.

Haska gehoorzaamde en ontgrendelde de poort.Mijnheer von Berg vatte plotselinge den binnentredende bijden kraag, zette hem den tromp van zijn pistool opde borst en riep hem met donderende stem toe :

---- Geef u over of gij zijt een man des doods !De booswicht viel voor den ontzagwekkenden

krijgsman geknield ten gronde en bad om vergiffenis.Wat Haska betreft, die was even ras op den tweedenroover gestort en had dezen in een oogwenk neerge-worpen. De beide baanstroopers werden nu aan handenen voeten gebonden en kregen bevel naast elk anderplat op den grond te gaan liggen.

-- Bij de geringste beweging, die gij u veroorlooft,bij het eerste woord, dat ik hoor reppen, jaag ik u opstaanden voet een kogel door de hersenpan, bulderdede vreeselijke majoor der huzaren.

Zij lieten het zich niet ten tweeden male herhalen,en waagden het evenmin zich te verroeren.

Weldra hergalmden andermaal drie klopen op dekoetspoort. Het waren alweer twee roovers, doch dezewaren met zware pakken bevracht. Het verging hunnet als hunne gezellen. Nauwelijks waren zij den dorpeloverschreden of zij wierden aangevat, gedwongen omgenade te vragen en stevig geboeid.

— 57 —

De onversaagde overste en zijn trouwe dienstknechtbleven tot diep in den nacht op den loer liggen. Dochte vergeefs ; niet een baanstrooper kwam nog opdagen.

--- Zouden de kerels wellicht lont hebben geroken ?sprak Haska ; ik kan mij anders hun wegblijven nietverklaren. Nu, om 't even, laten wij hopen dat dit galgen-aas toch zijne welverdiende straf niet ontloopen zal.

Vl.

Nicht en Oom.

Eindelijk kondigde een lichte schemer op de kimaan, dat de morgenstond nakend was. De mistgordijn,die over het zwarte dennenwoud hing, begon lang-zamerhand in de hoogte te stijgen, en weldra reesde zon glansrijk de blauwe hemelsbaan in.

— Thans konden zij zich ongehinderd op wegbegeven, meende Haska.

--- Laat mij nog eene wijl ongestoord alles goedoverwegen, antwoordde hem de majoor. Naar hetgeenwij gisteren hebben vernomen, verstrekt dit woud eentwintigtal roovers tot schuilplaats, en hoe licht kunnenwij niet midden dier dichte struikgewassen een kogelin de ribbenkas oploopen, alvorens wij ons zelfs inde mogelijkheid bevinden ons in tegenweer te stellen.

— Wat hoor ik daar ? viel Haska hem plotseling

— 58 —

in de rede. 't Is als het getrappel van talrijke paarden ;mits het maar de geheele rooversbende niet is, voetvolken ruiterij, die ons bespringen komt !

En vier treden te gelijk oyerspringende, stormdehij naar den uitkijk. Met een van vreugde glanzend gelaatkwam hij de trappen weer afgedaald.

— Het zijn onze manschappen, juichte hij, eenegansche afdeeling huzaren houdt voor de poort stil.

En in allerijl liep hij de koetspoort wagenwijd openzetten om de huzaren doorgang te verleenen. Stapvoetsreden zij onder de poort door en groeteden om het min-zaamst den majoor en hunnen wapenmakker Haska.Vervolgens mini de aanvoerder der ruiterschaar het woorden sprak :

— Heer majoor, wij waren nopens u vrij watbekommerd. Wanneer gisteravond, ruim een uur naden bepaalden tijd, wij u nog niet zagen terugkomenen dewiji het ons allen is bekend hoe stipt gij uwedienstplichten steeds waarneemt, bekroop ons de vreesdat gij mogelijk in het bosch verdoold geraakt, of, ergernog, wellicht den roovers, welke dit woud onveilig maken,in handen gevallen waart. Zander langer te dralen zijnwij alsdan te paard gesprongen, en met brandende fakkelsop dit woud komen nanrennen, alwaar het, den drommel,even donker was als in eene hel. In alle richtingendoorkruisten wij dien doolhof, totdat wij ten slotte inden doorweekten bodem de hoefslagen van twee paardenopmerkten. — Verdord, sprak ik tot mijne manschappen,hier is des majoors ros voorbijgestoven. Geen paard inden omtrek van twintig mijlen, heeft een dergelijkenhoef. — En werkelijk wij volgden dit spoor en kwamenaldus voor deze afspanning aan.

— 59 —

— En, Goddank, gij komt ons ter geschikter urevervoegen, wedervoer hem de majoor ; ook ben ik uallen over de gegevene moeite hoogst dankbaar.

— Ha ! Ha ! sprak Haska, nu weet ik mij hetzonderling uitblijven der roovers te verklaren ; gij zultdie heeren zijn komen storen.

Nu verhaalde de majoor bekrioptelijk hun wedervarenvan dien nacht, en deelde toen zijne gezellen de volgendebevelen uit :

— Men bewake zorgvuldig de vier gevangenenen hale den waard en de waardin, die in den kelderzijn opgesloten, erbij. Vervolgens onderzoeke men degansche woning, loope al de deuren in, en breke de kassenen koffers open : een ruimen buit, welken de roovers zichtoeeigenden, zal men er in aantreffen. Laat het u nochaan spijs, noch aan drank ontbreken, want alles is inovervloed hier voorhanden.

De ruiters stegen af en kweten zich vroolijk vanden last door hunnen overste hun opgedragen. Deheerlijke stukken gebraad, welke voor het avondmaalder baanstroopers waren gaar gemaakt, wierden doordeze hongerige magen lustig naar binnen geslagen.

Intusschen begaf zich de majoor naar de kamervan het meisje, wien hij zijn behoud was verschuldigd,en geleidde hear naar het vooruitspringend vertrekje.

Neem hier aan mijne zijde op deze rustbankplaats, sprak hij op minzamen toon tot de kleine, envertel mij eens, door welk wonderbaar toeval gij in dezewoning zijt gekomen ; want het schijnt mij onmogelijktoe, dat die schurk van een waard uw vader, en dieoude tooverheks van waardin uwe grootmoeder wezen

-- 60 --

zouden. Welaan, mijne goede Ursula, laat ons uwe ge-schiedenis hoorgin !

- lk heet eigenlijk niet Ursula, zoo ving hetkind aan. Emmelina is mijn ware naam. Ik wierd mijnermoeder ontschaakt en herwaarts overgevoerd. Het wastoen ongeveer twee jaren geleden dat mijn vader, baronvon Grienau, ten grave was gedaald....

--- Genadige Hemel ! kreet de majoor, van verbaasd-heid de handen ineenslaande, baron von Grienau, uwvader Q Maar dan is uwe moeder mijne zuster, en ikben uw oom L.. Laat mij u omhelzen en gelukwenschen,lieve Emmelina. Slechts eenmaal had ik u gezien, endit was alvorens ik ten strijde toog ; gij waart toennog een machteloos wicht. Ik nam u alsdan in mijnearmen en riep Gods zegen over uw hoofdje neér. Gijzijt de engel geweest van welken God zich heeft willenbedienen om mij van eengin ijselijken dood te redden.

In zijne oneindige blijdschap van aldus onverwachtszijne nicht te hebben hervonden , had de majoor zijnehanden samengevoegd en hield eene lange wijl spra-keloos en als in zalige verrukking de oogen hemelwaartsgericht. Emmelina ook had haren vochtigen blik tenhemel geheven en bewoog hare lippen in een vurigdankgebed.

Eindelijk zich van onder den druk zijner ontseltenislosrukkend :

- God zij duizendmaal over deze gelukkige ont-moeting geloofd, murmelde hij ; wat onbegrijpelijkevreugde zal het hart mijner zuster, uwe duurbare moeder,niet overstroomen bij het vernemen dezer blijde tijding !

En Emmelina met liefde aan zijnen boezem druk-kende, besproeide hij haar met zijne tranen.

._._, 61 —Na eerre poos hervatte hij :- Maar hoe komt het toch, lieve Emmelina, dat

men u aan uwe moeder ontstal-- Q ! antwoordde hem het kind, op zekeren dag

trad een man met ongunstig voorkomen onverhoedshet vertrek, waarin ik mij met mijne moeder alleenbevond, binnen, reikte haar een briefje toe en begonna eenige opmerkingen met mijne moeder en den slotop-zichter te hebben gewisseld, zoo afschuwelijk te razen,te schelden en te vloeken, dat mijne moeder mij benedenin den tuin zond. Nauwelijks wandelde ik er enkelestonden langs de met frissche bloemen omzoomde paden, ofeen andere kerel, met een nog terugstootender gelaat,drong in den tuin, sprong op mij toe, duwde mij eenzakdoek bij wijze van mondprop in de keel, tilde mijin zijne gespierde armen op en vlood toen ijlings naarhet nabijgelegene woud. Daar wachtte een rijtuig opons ; men gebood mij er in te stijgen en beide deleelijke mannen naast mij plaats nemende voerden mijin volle vaart naar dit roovershol.

De majoor vatte nu Emmelina's hand en brachthaar op den koer in tegenwoordigheid der geboeidegevangenen.

-- Die zwarte krullebol daar, sprak het meisje,met den vinger een . der baanstroopers aanwijzende, isde schurk, welke aan mijne moeder den brief vertoonde,en die rosharige ginds met zijn haveloozen judasbaardis 't die mij schaakte.

Oom en nicht gebruikten vervolgens een sobermorgenmaal, en dit afgeloopen zijnde gaf de majoorzijne manschappen het sein tot den • terugtocht. Hij

— 62 —

liet Emmelina achter zich opzitten, en zoo reed hijaan de spits zijner trouwe huzaren weer stadwaarts.De gevangenen met de handen op den rug gebonden,stapten midden der ruiterschaar voort. Vier krijgersbleven ter bewaking van den door de roovers verzameldenbuit in de afspanning achter.

In de stad terug gekomen leverde de majoor debaanstroopers in de handen van het gerecht over. Hetwoud wierd door ruim twee honderd huzaren omsingelden in zijn geheel afgeloopen. Niet een der roovers wisthet te ontkomen. Het rechtsgeding, dat ongeveer eenjaar aanhangig bleef, bracht zonderlinge feiten aan't licht. Stippen wij enkel het volgende aan :

In eene ver afgelegene stad woonde een zekereheer von Klauenburg. Hij was de eenigste bloedverwant,die mevrouw von Grienau was overgebleven, en derhalvezou hij ook haar eenige erfgenaam wezen. Dan, dezepersoon was zeer rijk doch tevens ook schrikkelijkgierig. Men had hem bericht gezonden van het beurtelingsafsterven van den baron en dezes beide zonen, alsmedevan het roemrijk sneuvelen van den dapperen on Berg.Om echter dit vrij aanzienlijk vermogen, dat hij beloerdein handen te krijgen, hoefde de geldduivel eerst dekleine Emmelina, die de rechtmatige erfgename deruitgestrekte goederen harer ouders was, van kant tehelper), en -weshalve gaf hij den hoofdman der rooversbendelast Emmalina te doen verdwijnen.

Doch vooral geen bloed ! had hij den fielttoegevoegd ; eene moord wil ik niet op het gewetenhebben drukken ; dat men het kind enkel ontvoere,doch zonder het eenig leed toe te brengen, en verders, hetergens opsluite, waar niemand het ooit ontdekken kunne.

— 63 —

De hoofdman nam het op zich dezen vermetelentoeleg ten uitvoer te brengen. Hij was het, die zich naarhet kasteel begaf en de moeder de onderstelde schuldbeken-tenis aanbood. Terwijl hij hierover met den opzichteraan het twisten was, zwerfde zijn handlanger in denabijheid der woning, sloop ongemerkt binnen den tuin.en roofde het meisje, echter zorg dragende haar bioemgie-ter op den boord der rivier neer te werpen en haar hoedjeaan het rietgras op te hangen ; en vervolgens maaktehij zich ijlings met zijnen last uit te voeten.

De roovershoofdman wierd benevens zijn luitenant,den Rossen, en hunne overige gezellen, den waard ende waardin niet uitgezonderd, ter dood verwezen. Watden diepschuldigen bloedverwant betrof, deze ontkwamhet met eene aanzienlijke geldboet en een tienjarigegevangzitting.

armwommemesamemateeOstmosazammensusmor

VII.

Moedervreugde.

Langen tijd echter alvorens de hierboven beschrevengebeurtenissen hunne ontknooping vonden, had majoorvon Berg het bevel zijner afdeeling aan den ritmeesteropgedragen en was, na Emruelina overeenkomstig metharen maatschappelijken stand te hebben laten aankleeden,met het meisje naar het slot van Grienau afgereisd.

Dewiji zijne zuster nog voortdurend in den waan

— 64 —

verkeerde, dat hij wel werkelijk op het slagveld eeneneervollen dood was gestorven, achtte hij het geraadzaamzich enkel voor haar aan te bieden als wanneer zij opdit onverhoopte bezoek eenigszins zou zijn voorbereidgeworden, evenals hij zich voornam de ongelukkigemoeder niet dadelijk te melden, dat Emmelina was terug-gevonden, en haar deze heugelijke tijding slechts metde grootste omzichtigheid aan ie zeggen. Gevolgelijk staptehij bij den opzichter af.

De goede ouderling bezweek schier van vreugdewanneer hij den majoor en Emmelina ; f risch en gezond,zijne woning zag binnentreden. Hij had voorwaar zichniet inniger kunnen verblijden, hadde hij zijn eigen broeder,zijne eigene dochter terug gezien. In zijne verrukkingkon de brave man geene woorden vinden om het gevoelvan onuitsprekelijke zaligheid, welke zijne ziel verdwalendeed, uit te drukken. Hij spoedde zich onverwijld naarhet kasteel.

De barones lag met een half geopend boek in dehand in haren zetel uitgestrekt. Op haar bleek en levenloosgelaat stond, als altijd, de grievendste zielesmart te lezen.Niet zoodra had zij uit den mond van den opzichtervernomen, dat de majoor nog in leven was en zich op hetslot bevond, of zij sprong driftig uit haren armstoel op,bereid den teergeliefden broeder te gemoet te ijlen. Dochop denzelfden stond vloog . de deur open en de majoorvertoonde zich op den dorpel. Een gil van onzeglijkeblijdschap ontsprong harer borst en met uitgebreidearmen op den majoor toesnellende, sloot zij hem invervoering aan haar hart.

Naast haar op de rustbaak neergezeten en eeneharer handen in de zijne geklemd houdende, verzocht

— 65 —

hij zijne zuster hem te verhalen, wat haar al was weder-varen sinds hij ten oorlog was getogen.

De barones deelde hem toen mede, dat haar gemaaldoor eene langdurige en pijnlijke ziekte, gedurende dewelkehij eene ongemeene verduldigheid, eene diepe godsvruchten eene volkomene overgeving aan den wil des Heerenaan den dag had gelegd, aan hare liefde was ontruktgeworden ; dat hare twee zoontjes, de aanvalligeknaapjes,welke de majoor zeer goed had gekend en innig liefhad, opvolgenlijk door de pokken wierden aangetast,en, pas ontloken bloemen, door de onverbiddelijke zeisendes doods waren weggemaaid geworden, en eindelijkdat Emmelina, hare jongstgeborene, Emmelina, voortaanhaar eenig kind en op welk zij al hare liefde had.overgebracht, schier voor de deur harer woning erbarme-lijk in de rivier was verdronken.

De majoor had in schijn met de grootste belang-stelling op dit verhaal geluisterd ; bij de laatste woordenevenwel onderbrak hij haar met de vraag of menEmmelina's lijkje uit het water had opgevischt. Op hetontkennend antwoord drukte de majoor de 'Peeninguit, dat Emmelina dan vermoedelijk aan den dood wasontsnapt ; immers ware zij in den vloed omgekomen,men hadde toch ergens haar lichaam er uit moetenophalen.

Bij deze opbeurende rede rees een heldere glim-lach van hoop over het gelaat der arme moeder, eneen genster van geluk glinsterde in haar oog.

— 0 mijn God, riep zij met eene van ontroeringtrillende stem, ach ! indien mijn teergeliefd kind nogin leven was, indien ik haar, als 't ware slechtseenen enkelen stond, aan mijnen boezem mocht drukken,

VI

— 66 —

alvorens het hoofd ter eeu wige rust neer te leggen,o ! wat onuitsprekelijk geluk. ware mij beschoren.

- Twijfel niet er aan, beste zuster, hernam demajoor, Emmelina behoort nog tot de levenden. Ikmeen in dit alles den klauw te zien van onzen neefKlauenburg. Ik ben ervan overtuigd, dat Emmelinageenszins in de rivier is verzopen, maar wel, dat zijdoor baanstroopers wierd opgelicht en in het eene ofandere roovershol gevangen wordt gehouden.

Bij deze verschrikkelijke woorden kwam eeneplotselijke bleekheid de wangen der barones oniverwen entranen welden, als bronnen zoo overvloedig, uit hareoogen.

- Groote God ! kreet zij, de dood ware duizend-maal verkieslijker boven een dergelijk bestaan middenvan een hoop schelmen ! Ja, honderd duizend maalliever zag ik haar levenloos aan mijne voeten uitge-strekt liggen, dan haar in handen te weten van monsters,die haar naar ziel en lichaam verderven zullen !

- Lieve zuster, hervatte de majoor, die edele gevoe-lens welke u bezielen, strekken u grootelijks tot eer entreffen mij diep, doch geloof me vrij, Emmelina heeftniet opgehouden dit onschuldig, zuiver, engelachtig kindte wezen, welk gij met eene zoo ieverige zorg hebtgrootgebracht. Met eigene oogen zult gij u overigenser van kunnen overtuigen, want reeds heeft zij hetrooversnest verlaten.

De barones vloog, van blijdschap schier verdwalend,van de rustbank op onder den uitroep :

- Genadige Hemel ! Wat verneem ik daar ! Wateen lichtstraal daalt in mijnen geest neer !... 0 broeder,duurbare, beste broeder, ik bid u, verzwijg mij niets !

— 67 —

Gij hebt haar gezien en gesproken, niet waar ? Wellichtbevindt zij zich in onze nabijheid ? 0, mijn broeder,kom, leid mij spoedig tot haar.

Tot enkel antwoord trad de majoor op de deurtoe en opende ze. Emmelina, met een van vreugde glanzendgelaat, stormde de kamer in en sprong hare moederaan den hals.

- Moeder lieve moeder ! snikte zij.- Emmelina o mijn duurbaar kind, mijn schat,

mijn leven ! prevelde de barones. Ja, gij zijt het wezen-lijk !... Eindelijk bezit ik u dan weer. Dank, o barmhartigeGod ! mijn gansche leven zal niet voldoende wezen omU over deze opperste weldaad mijne grenzelooze erkenteniste betuigen.

En milde gelukstralen ontsprongen harer oogen,terwij1 zij haar dochtertje met wilde drift tegen hareborst hield geprangd en de woorden : wees gezegend,o mijn God I als eene langdurige dankbede van harelippen rolden.

Eindelijk toen zij van hare eerste toomeloozo vreugdeeenigszins was bekomen, deed zij Emmelina naast haarnederzitten.

- Komaan, mijne allerliefste, sprak zij, neem hiertusschenin uwen oom en uwe moeder plaats, en vertelons, hoe gij uwe dagen hebt gesleten, midden der boozelieden die u schaakten.

-68-

VIII.

Verhaal van Emmelina.

Emmelina voldeed gaarne aan dit verzoek." Ik meende van schrik en droefheid te bezwijken,

sprak zij, wanneer ik eensklaps door de ruwe boos­wichten wierd opgelicht, in een rijtuig geworpen ennaar het afschuwelijk roovershol in het woud gevoerd.

De oude waardin onthaalde mij op de gulhartigstewijze. Zij zegde mij, dat zij sinds lang mijne komstverbeidde en raadde mij tevens mijne tranen te drogen.Wellicht ten einde mij te paaien, zettede ze mij allerleisuikergoed VOOJ', benevens eene tas koffie en een glaspunsoh. Zij drong met vrijpostige hardnekkigheid erop san, dat ik althans een glaasje van haren lievelings­drank op hare welvaart ledigen ZOU, doch even hals­starrig wederstond ik haar.

" Toen bracht ze mij naar een tamelijk net vertrekje.~ - Dit zal voortaan uwe slaapkamer wezen,

sprak zij nlij toe. Zie eens welk schoon linnen en wateen donzig bed! beters kunt gij tach niet verlangen.

"En vervolgens began zij te vertellen, wat zijal koken en bakken ging, en dit zoo omstandig, datmen, voorwaar, met haar te aanhooren, zou hebbengewaand, dat de mensch bier op aarde geen grootergenot kende dan zich aan lekkeren disch te goad tedoen,en enkel was geschapen om naar hartelust te smullenen te zuipen.

" Dan trek zij mij een boerinnenpak aan, en zichbewonderend voor mij stellende:

,. - Zie zoo, mompelde zij tevreden, nu behoort

— 69 .....

gij bepaaldelijk tot ons gezin. In 't vervolg zult gijden waard vader en mij grootmoeder heeten.

De heks en haar zoon spanden beiden hunnebeste krachten in om mij op te vroolijken. Doch ikkon mij onmogelijk aan die booze lieden gewennen.Mijn hart snakte aanhoudend naar mijne lieve moeder.Maar ook, wat een oneindig verschil bestond er niettusschen de levenswijze dier schurken en deze, welkeik tot alsdan op het kasteel had gevolgd.

• Enkel goddelooze woorden en schrikkelijke ver-wenschingen kwamen hen uit den heesohen gorgel.Nooit zag ik ze hun hart in het gebed tot God verheffen.

• Vruchteloos had men in de gansche woningeen enkel boek gezocht.

• Hunne gesprekken liepen onveranderlijk over hetgeld ; veel goud en zilver bezitten, dit scheen hun eenigstezucht ; ofwel zij pochten op hunne euveldaden, of wier-pen elkander gansche vrachten scheldwoorden naar 't hoofd.

Hoe minder ik hen hoefde toe te spreken, hoeliever ik het had, want ik was er bang voor. Ikvoelde mij nergens beter in mijn schik dan op mijnkamertje, dat uitzicht gaf op den tuin. Daar overwoogik uwe woorden en onderrichtingen, lieve moeder.

Ach ! hoe vaak heb ik 's nachts mijne legerstedemet mijne tranen bevochtigd, hoe vaak den Heer gebedenwanneer de slaap mijne bedsponde ontvlood ! Ofschoontegen mijnen dank midden dier booswichten moetendeverblijven, verhief ik veeltijds mijnen geest tot God.0 ! hoe troostvol is het niet zich op elk uur vanden dag en van den nacht met den Heer te kunnenonderhouden en te weten, dat die goede Vader immermet vreugde uwe stem aanhoort ? Beide mijne schakers

— 70 —

liepen dikwerf in de afspanning uit en in, en nietzelden brachten zij ook gezelschap mede. Deze gasten,die zich hielden alsof zij er thuis behoorden, warenondeugender nog dan den waard en de waardin.

.Ziej verzwolgen onmatig veel wijn en sterke dranken,speelden, onder ijselijk gevloek en gekrakeel, met de kaart,balkten allerlei liederen uit en voerden onder elkanderluidruchtige gesprekken welke Ik niet begreep, dochdie stellig wel afschuwelijk moesten wezen, mits zoodiep verdorvene wezens er in vermaak schiepen.

. Menigwerf rezen geweldige twisten tusschen henop. Dan slingerden zij, in blinde razernij onstoken,zich onderling kruiken en glazen naar het hoofd, endreigden brieschend elkander den hals af te snijden.

• Bleek en bevend vluchtte ik dan ter zaal uiten ging mij op mijn kamertje opsluiten. Wel ernstigdacht ik er aan deze hel te ontvlieden, doch, eilaasde vensters waren alien van dikke ijzeren staven voorzien,en de poort hield men altijd stevig vast gegrendeld.

a Op zekeren avond kwam een koopman in deafspanning om een nachtverblijf verzoeken. Hij hadhet voorkomen van een deftig en welgezeten man. Tot zijnverderf was zijne reismaal opgevuld met de kostelijkstekoopwaren, en aan den gordel hing hem een degelijkgevulden geldbeugel. Gedurende den nacht werd hij doorde roovers wreedelijk vermoord. Zijne snijdende hulp-kreten troffen mijn oor en ik kwam op het angstiggegil toegeloopen. Buiten mij zelve van ontzetting enafschuw, verweet ik de vuige moordenaars hun ijse-lijk schelmstuk en dreigde hen met Gods rechtvaardigestraf. Doch zij sloegen weinig acht op mijne veront-waardigde taal, en vergenoegden zich mij desaangaandehet strengste stilzwijgen op te leggen.

— 71 —

• De waard echter voegde met gramme stem er bij :• — Voortaan verbied ik u nog ooit in 't bijzijn

van eenen vreemdeling een woord te spreken.• En mij de hand vattende, rukte hij mij met

geweld tot dichtbij het lillend lijk voort, en schuimbekkendvan toorn :

Beschouw dit lijk, vervolgde hij op eenendreigenden toon, en gedenk wel, dat, bijaldien gij hetnog ooit waagt aan anderen dan aan mij en mijnemoeder het woord te sturen, wij u op gelijke wijzezullen ombrengen, ja u eenen nog veel schrikkelijkerendood zullen doen ondergaan.

In mijn slaapvertrekje terug gekeerd viel ik geknieldten gronde en mijne handen ten hemel opstekende, bad ik :

• 0 barmhartige God ! Gij hebt u ontfermd overden jongen Daniël, wanneer hij in den leeuwenkuil werdgeworpen. Het vrome kind stond daar, midden dieruitgehongerde en bloeddorstige dieren, even rustig enwelgemoed als beyond het zich tusschen zijne lam-meren in de weide. Gij zondt een engel om over hemte waken ; Gij reddet hem uit dien hachelijken toe-stand. 0 Heer ! zoudt Gij mij, arme, hulpelooze maagd,minder barmhartig wezen? 0 neen ; red ook mij uit de klau-wen dezer wreede tijgers, zend ook mij een engel ter hulp.

En God verhoorde mijne smeekende bede ; ja,waarlijk, Hij zond eenen engel ter mijner bevrijdinguit, en die redengel was uw broeder, lieve moeder, dieredengel was mijn duurbare oom.

Inderdaaad, murmelde de barones diep ontroerd.Ja, de goede God heeft zich uwer en tevens onzer ont-fermd. De Opperbeschikker liet toe, dat gij, beste Em-melina, aan mijne liefde werd ontrukt en in een roo-

— 72 —

vershol weggevoerd, ten einde hierdoor mijnen broederhet leven te sparen ; en u, goede broeder, leidde zijneAlmachtige hand naar dit schurkennest om mijne teer-geliefde dochter er uit te verlossen. De bloedige tranen,die ik over den dood mijner eenige overblevene dochterstortte, zijn mijner ziele zaligheid niet onvruchtbaargebleven. Vuriger en menigvuldiger heb ik erdoor leerenbidden ; met een grooter verlangen zag ik den stondte gemoet, die mij voor eeuwig met mijnen Schepperzou vereenigen. En ook u, mijne allerliefste dochter,zal dit gedwongen verblijf midden van snoode misda-digers, eene bron van zegeningen worden. Door uweeigene oogen hebt gij u er kunnen overtuigen hoe laagzij zinken, de rampzaligen, die God hebben vergetenen het gebed hebben verzuimd, om zich nog enkelaan de wulpschheid over te geven. De zonde hebt gijdieper leeren verfoeien, de deugd integendeel hoogerleeren schatten. En na allerlei beproevingen heeft Godonze smarten in de innigste vreugden herschapen. 0 !onmogelijk zijne vaderhand te miskennen, die alles totons opperste welzijn schikt. Zelfs in den grootsten te-genspoed dienen wij immer er van overtuigd te zijn,dat de Heer onze droefheid in blijdschap veranderenzal ; — kortom, tot zelfs wanneer Hij ons de gevoelig-ste rampen overzendt, zijn wij Hem dank verschuldigd !Ja, twijfelen wij er niet aan ; alles wat Hij verrichtgetuigt van zijne wijsheid en goedheid. Den Heereonzen God kome dus alle lof toe ; zijn heilige Naamweze in aller eeuwigheid gebenedijd !

— Amen ! antwoordde de majoor— Amen ! amen ! herhaalde Emmelina.

DE LIEFDADIGHEID.

LRIK, een zeer rijk koopman in ijzer had tweedochters, Genoveva en Clara. De wreede dood hadhem van zijne geliefde echtgenoote beroofd, op het

oogenblik dat hij ze het meest noodig had voor deopvoeding zijner kinderen. Dit verlies viel Ulrik zeerpijnlijk en bedroefde hem zoodanig, dat het levenhem tot last was, en hij wenschte zijne ongeluk-kige vrouw in het graf te volgen, De godsdienst, dieopperste troost der bedrukten, verzachtte door zijnenhemelschen invloed de bitterheid zijns lijdens : Ulrikbracht alsdan al zijne liefde over op zijne kinderen, enonderwierp zich aait den wil des Hemels. Zijne plichtenwillende volbrengen bezorgde hij aan zijne twee dochterseene wijze en godvruchtige bestierster, om ze christelijkop te brengen, daar hij, door zijne menigvuldige bezig-heden, den tijd niet had hen gestadig op te passen.Genoveva en Clara werden de troost van hunnen vader,en waren'i onderdanig aan hunne bestierster, die, van harenkant, niets verzuimde om hun de liefde tot de deugd inte boezemen. Hunne goede hoedanigheden groeiden aan,naarmate zij ouder werden : de godsvrucht scheen bij hen

— 74 —

als eene tweede natuur te zijn ; hunne neiging en hunmeeste vermaak bestond in goede werken te doen.

Van hunne jonge jaren af, zag men ze met de armenniet alleen hun ontbijt en achternoeneten deelen, maardikwijls stonden zij van tafel op en spaarden de spijzen,die hun het best smaakten, om er een deel van aan dearme meisjes van het gebuurte te geven.

Hun vader had niet ver van de stad een schoon buiten-goed : de kinderen trokken er dikwijls met hunne be-stierster naartoe, om er zuivere lucht te scheppen. Dezekleine uitstapjes waren voor hen zoovele gelegenhedenom goed te deer', want zij zorgden altijd iets mede tedragen voor de arme kinderen van het dorp, waarhet huis huns vaders stond, in hunne aankomst aldaarwas als een feest voor de arme menschen dezer gemeente.Nu deelden zij kleederen uit, dan kousen die zij zelfgebreid hadden : somtijds deden zij de jonge meisejs naarhun huis komen om ze te leeren hunne gescheurde ofversletene kleederen te vermaken, en zoo bewezen zijgroote diensten aan degenen, die door de Voorzienigheidniet zoowel begiftigd waren als zij.

De vader vernam met een opreeht genoegen de goedewerken zijner kinderen, en verre van die te beletten,gaf hij hun integendeel de gelegenheid daartoe, metkleine sommen geld, die zij altijd wel gebruikten, tehunner beschikking te stellen.

Op zekeren dag van eene reis, die eenige maandengeduurd had, terugkomende, had hij redens om misnoegdte zijn tegen eenen zijner pachters, vader van zes kinderen.Hij liet hem weten dat, indim hij voortaan niet nauwkeu-riger aan zijne plichten volkwam, hij hem zou wegzenden.En inderdaad, die ongelukkige pachter verdiende berispt

75 —

te worden ; want hij gaf zich aan den drank over, verlietgedurig de hoeve welke hij moestbewerken, verkeerde metmenschen die leefden gelijk hij, en dacht niet eens op degevolgen van zijn slecht gedrag en van zijne onacht-zaamheid. De bedreigingen van Ulrik, hadden maarweinig uitwerksel op hem ; hij verliet zijne kwade ge-woonten voor veertien dagen, en dan hernam hij zijnenouden trant, zoodanig dat Ulrik, zijne hoeve niet willendelaten vergaan, hem uit zijnen dienst wegzond.

Genoveva en Clara waren over het ongeluk van denpachter zeer bedroefd ; maar zij eerbiedigden te veel hetbesluit huns vaders, om dit in het minste te beknibbelen.Zij maakten het voornemen aan de kinderen van denpachter zooveel goed te doen als het hun mogelijk was,en zij ondersteunden alzoo in het verborgen de slachtoffersvan het slecht gedrag van dengene, die hun den kost hadmoeten bezorgen. Maar al hunne zorg was niet toereikendom aan dit huisgezin weder te geven al wat het ver-loren had. De pachter, geen geld meer hebbende, hieldinderdaad op van drinken, zonder nochtans in hetonderhoud zijner kinderen te voorzien. Toen hij de hoevevan Ulrik verlaten had, was hij eene kleine hut gaanbewonen, waar hij nauwelijks voor hem en voor zijnevrouw plaats had ; de kinderen moesten op den zolder opstrooi slapen, en bezweken bijna van honger. Intusschen-tijd viel de vrouw ziek, en de tijd naderde op welkenhij zijne huishuur moest betalen. Genoveva en Clarazonden er alle dagen het eene of het andere naartoe ; maarde man bleef zonder werk, zijne vrouw lag op sterven, enzijne kinderen waren in de grootste armoede gedompeld.

Ulrik, die gedurende verscheidene maanden afwezigwas geweest, kwam op zijn buitengoed terug, en om-

— 76 —

helsde zijne beminde dochters, die insgelijks zeer verheugdwaren hunnen vader weer te zien. Hij kwam van Parijs,en bracht voor elk zijner kinders eene gedachtenis medeuit de hoofdstad van Frankrijk. Genoveva kreeg eenprachtig halssieraad met paarlen omzet, en Clara ontvingeenen schoonen cachemiren schall. De vader had zichvan wegens de jonge juffrouwen aan groote vreugdebe-tooningen verwacht : maar deze schenen om die ge-schenken niet verblijd te zijn. De vader wilde er deoorzaak van weten, en praamde zijne dochters hem. tezeggen waarom zij die voorwerpen, welke hij voor haarhad medegebracht, metzoo klein genoegen aanschouwden.Zijne dochters dierven eerst niet spreken. Ulrik herhaaldezijne vraag ; alsdan zegde hem Genoveva : Voor het -genemij aangaat, beminde vader, zou ik verkozen hebben desom, die gij voor het halssieraad besteed hebt, in geld teontvangen ; ik heb zooveel juweelen van dit slag, datik. dit wel kon missen.

En ik ook, vervolgde Clara, ik zou gaarnmijnen schall geven, zoo vader mij dien in geld wildebetalen.

Wie zou de verwondering van Ulrik hebben kunnenbeschrijven, als hij zijne kinderen eene zoo buitengewonetaal hoorde spreken

lk kan, zegde hij, na zich eenige oogenblik kenbedacht te hebben, uwe onverschilligheid voor dingen,die ik gekozen heb met het inzicht u vermaak aan tedoen, niet begrijpen. Gij vraagt geld ? Nooit heb ik ge-weten dat gij aan geld de voorkeur gaaft op opschikkings-voorwerpen. In dit zeldzaam gedrag is er eenig geheimverborgen : geeft uwe gedachten te kennel', mijne kinde-

— 7T —

ren, zegt mij wat u heeft kunnen aansporen om mijeene zoo wondere vraag te doen.

De juffrouwen bezagen malkander ; de vader bleefaanhouden.

Alsdan wierp Genoveva zich in haars vaders armen.Indien wij u geld vragen, in de plaats van opschikkings-

voorwerpen, zegde zij, is het omdat wij er een betergebruik zouden kunnen van maken, dan van hetgene gijons komt te schenken.

- En welk gebruik ?- « Wij hebben voorgenomen het te geven aan den

armen pachter wiens vrouw ziek is, en wiens kinderenvan honger sterven. Die menschen hebben bovendien nogde huur te betalen der hut die zij bewonen, en indienmen ze niet ter hulp komt, zullen zij binnen eenigedagen hunne arme verblijfplaats moeten verlaten.

Ulrik, dit voorstel hoorende, kon van zijne verbaasd-heid niet bekomen ; hij omhelsde teederlijk zijne kinderen,haalde zijne beurs uit, en schudde al zijn geld in denvoorschoot van Genoveva. Hij was zoo bewogen, dat hijzich niet kon onthouden tranen te storten. Wat geluk,riep hij uit, zulke weldadige kinderen te hebben ! Daaris al het geld, dat ik voor den oogenblik bij mij heb,draagt het op staanden voet naar de pachteres, en laathaar weten, dat ik voor haar en haar huisgezin zal zorgen ;op voorwaarde nochtans dat haar man zijne slechte ge-woonte achterlate . en zich in het toekomende betergedrage.

De twee juffrouwen, zeer verheugd omdat zij dit on-gelukkig huisgezin metterdaad konden helpen, sprongenop, en zonder haren vader té bedanken over hetgenehij hun had toegestaan, liepen zij naar de hut om

dilmiew 78

dit geld aan de pachteres te geven. Ziedaar, mijne goedevrouw, zegde Genoveva, binnen komende, wat vaderu zendt. Hij heeft ons gezeid, dat hij voor u zal zorgen,op voorwaarde dat uw man aan zijne slechte gewoonteverzaakt.

Men oordeele over de verwondering dezer ongeluk-kige moeder, toen zij acht goudstukken op haar bedzag rollen.

Zij wilde de vriendelijke juffrouwen hare erkentenisbewijzen, maar deze hadden zich daaraan door de vluchtonttrokken, en waren naar hunnen vader teruggekeard.Ulrik, die ze zoo spoedig niet verwachtte, was in den hofgegaan, waar zijne dochters hem kwamen vinden. Detevredenheid stond op hun aangezicht te lezen ; en zijwaren over dit schoon werk ten hoogste verheugd.

Ik denk op den pachter, zegde Ulrik, en ik zoekeen middel om zijne gesteltenis te verbeteren ; maar ikmoet voorzichtig te werk gaan ; want indien hij zich ineenmaal op zijn gemak beyond, dan ware het te vreezendat hij wederom tot zijne ondeugden zou terugkeeren,en het goed dat men tracht te doen mag geene oorzaakzijn van nieuwe wanorders. Ik geloof dat men hem tothet goed am kunnen terugbrengen, met hem van zijneongebondene makkers te verwijderen en met hem eenegedurige bezigheid te geven. ik ga dit middel gebruikenen hem op onze hoeve stellen, die ginds afgezonderd ligtin het midden der bosschen, waar hij geene herbergen zalvinden om zich aan den drank over te geven. Vat dunktu daarvan, mijne kinderen ? De juffrouwen juichten hetvoornemen haars vaders toe, en wenschtkn dit tenspoedigste te zien uitvoeren.

Dienzelfden dag nog, begaven zij zich opnieuw bij de

— 79 —

pachteres, en maakten haar het voornemen van hunnenvader bekend. De vrouw, die dit zoo spoedig niet verwachthad, hief de handen ten hemel, en bedankte de Voorzie-ntgiteid voor die gelukkige verandering in haren staat.Genoveva en Clara brachten verscheidene uren bij dezieke vrouw over, kuischten hare kamer, pasten harekinderen op, deden haar eenig voedsel nemen, gaven haarmoed, en verlieten ze geheel doordrongen van bewonderingen liefde te hunnen opzichte. De onderstand in geld enhet nieuws van welhaast het einde van hare armoede tezien, maakten zulk een voordeeligen indruk op de vrouw,dat zij de gezondheid op zichtbare wijze wederkreeg, enna eenige dagen het bed kon verlaten. Een krach-tiger voedsel, door de jonge weldoensters meestendeelsgereed gemaakt, deed hare krachten wederkomen, en inden herfst, kon zij zich met haren man aan het werkbegeven en allen dienst in haar huishouden waarnemen,

Ulrik hield zijn woord, en plaatste den pachter op eenekleine landhoeve, die hij eerAigen tijd te voren van eenenouden oom geërfd had. Maar eer hij hem het bestier vandie hoeve toevertrouwde, zegde hij hem in de tegen-woordigheid van geheel zijn huisgezin Gij ziet, mijnvriend, in wat pijnlijken staat uw voorgaande gedrag ugesteld heeft. Tot hiertoe hadt gij uwe kwade driftengevolgd ; gij hadt bijna al uw gewin verteerd om u zeiveneen kortstondig vermaak, dat eenen redelijiien menschmisstaat, te bezorgen. Door den drank hebt gij uwe ge-zondheid gekrenkt ; gij hebt uw huisgezin blootgesteldvan honger te bezwijken ; gij hebt u veel verdriet en oneerop den hals gehaald ; gij hebt u verachtelijk gemaakt voorde oogen van allen die u kenden ; gij hebt God grootelijksvergramd door de ontstichting, die gij aan u we kinderen

— 80 —

en aan de personen van het dorp hebt gegeven. Nu moetgij al dit ongelijk herstellen, en door een onberispelijk ge-drag doen zien, dat gij van uwe dwalingen teruggekomenzijt.

Door het schuwen der slechte gezeischappen, en metuw leven waarlijk te beteren , zult gij anderen troost enander vermaak vinden, in de plaats van die vergankelijkedwaasheden, die gij het geluk des levens genoemd hebt ;gij zult God en zijne gratie wedervinden, die u zullenondersteunen in de beproevingen, welke gij zult te lijdenhebben ; want net den slaaf u ier driften te blijven, moogtgij op de bescherming des Heeren niet rekenen. Werkdan vlijtig, en tracht deugdzaam te worden, en dan zultgij gelukkige en vreedzar- 3 dagen doorbrengen : de doodzelve, die ons allen verwacht, zal u niet afschrikken.De christen vreest niet voor God te verschijnen ; dezondaar alleen beeft als hij rekening over zijn levenmoet geven.

De pachter, die deze vaderlijke vermaningen var Ulrikaanhoorde, borst in tranen uit, en beloofde zich vanzijne gebreken te beteren. Hij hield zijn woord, en werdsedert dien tijd een zeer geregeld man. De godsdienst,dien hij verlaten had, werd opnieuw zijn troost. Deondeugd verlatende, sloeg hij den weg der deugd in, engaf gedurende zijn leven veel goede voorbeelden. Zijnekinderen groeiden onder zijne oogen op, en bewandeldenook den weg der godvruchtigheid en der deugd. Genovevaen Clara gingen dikwijls dit huisgezin, dat van dag totdag welvarender werd, bezoeken en dienst bewijzen.

De gelukkige en dankbare pachter liet niet na hun tezeggen dat hij alles, zijn geluk en zijne terugkomsttot de deugd, aan hen verschuldigd was. Alzoo zegende

81 —

God de godvruchtige pogingen dezer jonge juffrouwen.Een werk van liefde was de oorzaak van eene be-

keering, en bracht op deze wijze het welvaren in eengeheel huisgezin weder.

VI 6

INHOUD.

HET ROODBORSTJE.

I. — Grootvader en Kleinzoon. . blz 5II. — Het Vogeltje . . . . 10

III. — Grootvaders Naamdag . 131V. Terugkomst van het Roodborstje . . 19V. Slot . . . 24

DE KLEINE STOMME.

I. — De wanhopige Moeder . . 31II. — Majoor von Berg . . . , . 36

Ill. — Het stomme Meisje . . 42

IV, — De Waard. . . . . 47V. — De Stomme komt tot spraak 52

VI. — Nicht en Oom . . . . 57VII. — Moedervreugde . . . . • 63

VDT — Verhaal van Emmelina . . 68

LIEFDADIGHEID. . 73