Handleiding taal groep 5 blok 1

64
Taal methode voor het basisonderwijs 5 Handleiding Hetty van den Berg Tamara van den Berg Jannie van Driel-Copper Irene Engelbertink Wies Gloudemans Jeannette Mi´s Cokky Stolze-van der Vegte Saskia Tromp-Lantman Gerda Verhey Anne Coos Vuurmans

description

 

Transcript of Handleiding taal groep 5 blok 1

Page 1: Handleiding taal groep 5 blok 1

Taalmethode voor het basisonderwijs

5Handleiding

Hetty van den Berg

Tamara van den Berg

Jannie van Driel­Copper

Irene Engelbertink

Wies Gloudemans

Jeannette Mis

Cokky Stolze­van der Vegte

Saskia Tromp­Lantman

Gerda Verhey

Anne Coos Vuurmans

Page 2: Handleiding taal groep 5 blok 1
Page 3: Handleiding taal groep 5 blok 1

Hoofdstuk 2Talent

Hoofdstuk 1Voetballen!

1Blok

Page 4: Handleiding taal groep 5 blok 1

Blokdifferentiatie

4

1Blok

Extra opdrachten

Leerlingenboek blz. 30

1Niveau

Taalzwak

Opdracht 1De leerlingen oefenen met fi guurlijk taalgebruik.

Opdracht 2De leerlingen zoeken vijf woorden in een woordrups.

Opdracht 3De leerlingen bekijken de afbeelding en schrijven vijf zinnen op die erbij passen.

Opdracht 4Welk groepje bedenkt de meeste nieuwe woorden?

Leerlingenboek blz. 31

2Niveau

Gemiddeld

Opdracht 1De leerlingen oefenen met fi guurlijk taalgebruik.

Opdracht 2De leerlingen schrijven het goede woord bij de omschrijving.

Opdracht 3De leerlingen lezen in tweetallen het briefje met een probleem. Ze schrijven de werkwoorden op en schrijven samen een brief met daarin vijf tips.

Opdracht 4De leerlingen lossen een rebus op. Ze maken zelf een aantal rebussen van de doelwoorden uit blok 1. Een klasgenoot lost de rebussen op.

Leerlingenboek blz. 32

3Niveau

Taalsterk

Opdracht 1De leerlingen oefenen met fi guurlijk taalgebruik.

Opdracht 2De leerlingen ontcijferen en maken zelf woorden als ver3tig (verdrietig).

Opdracht 3Zowel de letters in het doelwoord als de woorden in de zin staan door elkaar. De leerlingen schrijven het doelwoord in de goede zin.

Opdracht 4De leerlingen bedenken een combinatie zelfstandig naamwoord – bijvoeglijk naamwoord die niet logisch is. Daarna omschrijven ze wat het betekent.

Deze materialen zijn alle bedoeld voor tempodifferentiatie en kunnen gedurende het hele blok worden ingezet. De extra opdrachten en oefensoftware zijn ook geschikt voor niveaudifferentiatie, op drie niveaus: taalzwak, gemiddeld en taalsterk. De plusbladen zijn geschikt voor niveaudifferentiatie voor leerlingen die iets meer aankunnen.

Blokdifferentiatie

Page 5: Handleiding taal groep 5 blok 1

5

Printblad 1 WoordenschatDe leerlingen oefenen met de doelwoorden in een puzzel, in een woordtrap, en woordspin, en door te rijmen met de woorden.

Printblad 2 Woord- en zinsbouwDe leerlingen oefenen met zelfstandige naamwoorden, verkleinwoorden en lidwoorden. Welk zelfstandig naamwoord is een ander woord voor een persoon?

Printblad 3 WoordenschatDe leerlingen oefenen met de doelwoorden in zinnen en in een puzzel. Ze geven een omschrijving van een persoon en ze maken de legenda bij een plattegrond.

Printblad 4 Woord- en zinsbouwDe leerlingen oefenen met telwoorden en werkwoorden. Ze maken zinnen met woorden die zowel werkwoord als zelfstandig naamwoord kunnen zijn.

Spreken/luisterenBlz. 2 – 3

In beide opdrachten wordt een verhaal of samenvatting voorgelezen en beantwoordt de leerling de vragen over de inhoud en de volgorde.

LeesbegripBlz. 4 – 5

De leerlingen lezen samen een tekst. Leerling 2 beantwoordt de vragen over de tekst.

WoordenschatBlz. 6 – 7

De leerlingen oefenen met homoniemen, tegenstellingen en figuurlijk taal­gebruik.

Woord- en zinsbouwBlz. 8 – 9

De leerlingen oefenen met zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, lid­woorden en telwoorden.

Bij Taalverhaal.nu taal is oefensoftware beschikbaar voor woordenschat en woord­ en zinsbouw. Afhankelijk van de leerlingresultaten oefent de leerling op niveau 1, niveau 2 of niveau 3. Zie de methodestartpagina, onderdeel Oefenen.

Oefensoftware

Plusbladen

Kwismeester

Page 6: Handleiding taal groep 5 blok 1

6

Page 7: Handleiding taal groep 5 blok 1

1Blok

Hoofdstuk 1Voetballen!

7

Page 8: Handleiding taal groep 5 blok 1

8

1 1HoofdstukBlok Week

Bekijk de tekening.

1 Paul is verhuisd. Denk je dat Paul nu in een leukere buurt woont? Waarom denk je dat?

2 Ben jij zelf wel eens verhuisd? Hoe vond je dat?

Luister en kijk naar het verhaal.

Zou jij wel of niet willen verhuizen? Vertel het in een monoloog.Doe het zo:

1 Maak eerst afspraken: • Een van jullie is de spreker. De rest is luisteraar.

2 Voor de spreker: • Wat wil je precies vertellen? • Welke woorden kies je om goed te vertellen wat je bedoelt? • Spreek duidelijk en kijk de anderen aan.

3 Voor de luisteraar: • Na afl oop mag je aangeven wat je van de monoloog vindt. • Je mag daarbij vragen stellen aan de spreker.

In wat voor huis zou jij wel willen wonen? Schrijf het op.Schrijf ook op hoe je kamer eruitziet.

1

2

3

4

Spreken/Spreken/luisterenluisterenSpreken/luisterenSpreken/Spreken/luisterenSpreken/ -WoordenschaWoordenschatWoordenschatWoordenscha

7

het evenwicht verliezen:omvallen als je dat niet wiltDoordat de hond aan de riem trekt, verliest de mevrouw bijna haar evenwicht.geïrriteerd: een beetje boos zijn door ietsMama zegt geïrriteerd: ‘Jongen, daar heb ik nu écht geen tijd voor!’

een kreet slaken: een schreeuw gevenMama slaakt een kreet: ‘Ah!’overdrijven: iets groter, mooier of erger maken dan het is’Opschepper! Jij bent altijd aan het overdrijven.’verkennen: overal rondkijken om te ontdekken hoe het ergens isPaul is net verhuisd. Hij gaat de buurt verkennen.

de bushaltede bushaltehet fietspadhet fietspadgrinnikengrinnikenhet huizenblokhet huizenblokje dood vervelenje dood vervelenhet littekenhet littekenonbekendonbekendstuiterenstuiterenwagenwijd openwagenwijd openwerpenwerpen

SpreektipsBedenk wat je wilt vertellen. Blijf bij je onderwerp. Heb je verteld wat je wilde vertellen?

11HoofdstukBlok

1Les

het aanplakbiljet

de eikenboom

het plantsoen

scoren

de teckel

Voetballen!

6

Wat leer je?Spreken• Je leert een monoloog houden in een kleine groep.• Je leert duidelijk verwoorden wat je bedoelt.Woordenschat• Je leert de betekenis van 20 nieuwe woorden.

Kijkwoorden Leeswoorden Weet?-woordenhet aanplakbiljet het evenwicht verliezen de bushalte je dood vervelende eikenboom geïrriteerd het fi etspad grinnikenhet plantsoen een kreet slaken het huizenblok onbekendscoren overdrijven het litteken stuiterende teckel verkennen wagenwijd open werpen

Leerlingenboek blz. 6 – 7

AntwoordenOpdracht 1 tot en met 4Te beoordelen door de leerkracht.

LeerdoelenDe leerlingen leren:Spreken• eenmonolooghoudenineenkleine

groep.• duidelijkverwoordenwatzebedoelen.Woordenschat• debetekenisvan20nieuwewoorden.

Lesvoorbereiding• Zetles1klaarophetdigibord.• Bereidhetsemantiserenvande

doelwoorden voor.• Combinatiegroep: print de instaples bij

deze les.• Preteaching: zie de aanwijzingen in de

differentiatiekolom.

Materiaal• digibord• leerlingenboekblz.6–7• taalschrift• woordenschrift• Combinatiegroep: printblad instaples

1

Spreken/luisteren-Woordenschat1Les

Page 9: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

9

Leerkrachtgebonden

Instaples combinatiegroep

Heeft u een combinatiegroep, geef een van de twee groepen

dan het printblad van de instaples.

Preteaching

Laat de taalzwakke leerlingen de doelwoorden van deze les bekijken en lezen. Laat ze elk moeilijk woord in hun woorden-schrift schrijven. Bekijk de aanwijzingen hieronder voor een uitgebreide uitleg over de inzet van dit schrift.

Het woordenschrift

Aan het begin van het schooljaar geeft u elke leerling een schrift; het woordenschrift. In dit woordenschrift kunnen de leerlingen gedurende het hele schooljaar moeilijke woorden verzamelen die ze in de taalles­sen tegenkomen.Laat de leerlingen boven aan de bladzijden van het woorden­schrift de letters van het alfabet invullen. Op de eerste bladzijde de A, op de tweede bladzijde de B, enzovoort. Onder of naast het woord moet ruimte zijn om de betekenis of de moeilijkheid op te schrijven en eventueel een tekening van het woord te maken.De leerlingen bewaren het woordenschrift in hun vak, zodat ze de moeilijke woorden op elk moment terug kunnen zoeken en het woordenschrift aan kunnen vullen.

Opdracht 4

NT2Als u veel NT2­leerlingen heeft, kunt u voor hen opdracht 4 aanpassen door hen te laten praten over het land van herkomst: hoe de familie daar woont, hoe het huis en de kamers eruitzien en hoe het is om daar te wonen.

LESINHOUD

20

1

2

U kunt in deze les een instructiefilmpje inzetten.

Introductie• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’en

bespreek met de leerlingen of ze nog weten waar het verhaal in groep 4 over ging. Weten ze nog wie de hoofdpersonen waren? Vonden ze het spannend, leuk, grappig? Vertel dat het verhaal dit jaar verdergaat en dat elk hoofdstuk weer een stukje is van een groot verhaal. Paul, de jongen die aan het eind van het verhaal in groep 4 ging verhuizen, komt weer terug in het verhaal van groep 5.

• Bespreekkortdeleerdoelenmetdeleerlingen.Leguithoedeleerdoelen in de les naar voren komen.

Instructie• Semantiseereenaantalkijk-enleeswoorden.Ukuntdelees-

woorden bijvoorbeeld uitbeelden (het evenwicht verliezen: loop over een denkbeeldig koord en val om).

• Laatdeleerlingenderijtjesweet?-woordendoorlezenenbespreek de voor hen moeilijke woorden.

• Oefendewoordenplantsoen en verkennen door samen met de leerlingen een woordtrap en een woordspin in te vullen. Gebruik hiervoordeschema’sophetdigibord.

Voorbeeld• woordtrap:het plantsoen → tuin – plantsoen – park –

bos – oerwoud• woordspin:verkennen → de buurt – de stad –

de padvinder – ontdekken.

Bespreek opdracht 1. De leerlingen proberen zich in te leven in de nieuwe situatie waarin Paul zich bevindt.Start op het digibord de verhaalanimatie Voetballen!Stel na afloop controlevragen over het verhaal:• WaaromlooptPaulmetzijnvoetbalopstraat?• WieontmoetPaulopstraat?

153

4

Opdrachten leerlingenboek• Maakgroepjesvandrieofvierleerlingen.Deleerlingenhouden

om de beurt een monoloog.• Leghetbegripmonoloog uit. Een monoloog is geen gesprek; er is

één spreker en de rest is luisteraar.• Bespreekdepuntendiegenoemdwordenbijopdracht3ende

spreektips.• Benadrukhetspreekdoel,hetwoordgebruikendesamenhangin

de monoloog van de spreker.De leerlingen beschrijven hun ideale huis.

10 Reflectie• Laateenleerlingzijnmonoloogkortherhalen.Vraagdeandere

leerlingen of zij het verhaal goed konden begrijpen. Was het een goede monoloog?

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Page 10: Handleiding taal groep 5 blok 1

10

1 1HoofdstukBlok Week 1

Maatschrift blz. 2 – 3

Werkschrift blz. 2 – 3

LeerdoelenDe leerlingen leren/oefenen:Luisteren• luisterennaareenverhaal.• dehoofdgedachteuiteenverhaalhalen.• eenverhaalsamenvatten.Woordenschat• debetekenisvande20woordenuitles 1.

Lesvoorbereiding• Zetles2klaarophetdigibord.• Preteaching: zie de aanwijzingen in de

differentiatiekolom.

Materiaal• digibord• werkschriftblz.2–3• maatschriftblz.2–3• taalschrift• woordenschrift

332

Wat leer je? Wat oefen je?Luisteren• Je leert luisteren naar een verhaal.• Je leert de hoofdgedachte uit een verhaal halen en een verhaal samenvatten.Woordenschat• Je oefent de betekenis van de 20 woorden uit les 1.

11HoofdstukBlok

2Les Spreken/Spreken/Spreken/luisterenluisterenSpreken/luisterenSpreken/Spreken/luisterenSpreken/ -WoordenschaWoordenschatWoordenschatWoordenscha

Wat vind je van het verhaal? Waarom vind je dat?Schrijf het op.

Kijk naar de plaatjes. Schrijf bij elk plaatje een zin met de twee woorden die erbij staan.

het plantsoen, de eikenboom

werpt, scoort

Welk woord hoort op de puntjes?

1 Zoek het antwoord in het rechter rijtje.2 Kijk welke blauwe letter ervoor staat.3 Schrijf alleen de blauwe letter in het hokje.

Ik schrik en slaak een …: ‘Wahhhh!’ r verkennen

Ik geloof nooit dat je zo sterk bent! Niet zo …! n geïrriteerd

Op de eerste dag van de vakantie ging ik het dorp … . t grinniken

Er is hier niets te doen. Ik zal … . p onbekend

Zachtjes lachen noem je … . p verlies je evenwicht

Ik ben vorig jaar op mijn knie gevallen. Nu heb ik een … . e stuiteren

Ik weet niet waar dat is. Dit adres is mij … . e overdrijven

Loop over de balk en … niet! o litteken

Bij tennis mag de bal maar één keer … . v kreet

We voetbalden op het fi etspad. De agent keek erg … . s me dood vervelen

Welk woord lees je van boven naar beneden?

Maak er een zin mee.

Maak met vier woorden een nieuwe zin.Kies vier antwoorden uit opdracht 6. Maak met deze antwoorden nieuwe zinnen en schrijf ze op.

4

Te beoordelen door de leerkracht.Te beoordelen door de leerkracht.

5 Te beoordelen door de leerkracht.

6

verstopp

en

verstoppenverstoppen

Te beoordelen door de leerkracht.Te beoordelen door de leerkracht.

7 Te beoordelen door de leerkracht.

Bij wie hoort de zin?Zet een kruisje onder de goede naam.

Paul Jamal Nina

Ik zie de teckel bij het huizenblok.

Ik heb een litteken op mijn hand.

Ik lees het aanplakbiljet bij de bushalte.

Ik vind Jamal een opschepper.

Ik schiet de bal door het raam dat wagenwijd openstaat.

Wat gebeurt er in het verhaal?Maak de zinnen af.

1 Paul is net verhuisd. Hij zit op zijn kamer en

.

2 Hij gaat de buurt .

3 Buiten ontmoet hij .

4 Jamal wil de voetbal .

5 De bal suist door de lucht en .

6 Jamal trekt Paul en Nina .

Hoe zou het verhaal verder kunnen gaan?Maak de strip af.

1

xxx

x

xx

2

is aan het voetballen/uit het raam aanis aan het voetballen/uit het raam aan

het staren/verveelt zichhet staren/verveelt zich

verkennen/bekijkenverkennen/bekijken

Jamal en Nina/een jongen en een meisjeJamal en Nina/een jongen en een meisje

tegen een boom schoppentegen een boom schoppen

vliegt door een raam naar binnenvliegt door een raam naar binnen

achter een autoachter een auto

3 Te beoordelen door de leerkracht.

33

11HoofdstukBlok

Wat leer je? Wat oefen je?Luisteren• Je leert luisteren naar een verhaal.• Je leert de hoofdgedachte uit een verhaal halen en een verhaal samenvatten.Woordenschat• Je oefent de betekenis van de 20 woorden uit les 1.

2

Spreken/Spreken/luisterenluisterenSpreken/luisterenSpreken/Spreken/luisterenSpreken/ -WoordenschaWoordenschatWoordenschatWoordenscha2Les

Welke zin hoort bij het plaatje?Trek lijnen.

• Robin scoort als hij de bal in het netje werpt.

• In het plantsoen staat een eikenboom.

• Als het raam wagenwijd openstaat, kan de bal het huis in stuiteren.

Maak de zinnen af.Kies uit: kreet – grinniken – overdrijven – verkennen – verveel me dood

1 Ik slaak een : ‘Wahhhh!’

2 Je maakt het veel erger dan het is. Niet zo hoor!

3 Ik was er voor het eerst en wilde weten wat er te doen was. Dus ging ik het dorp

.

4 Er is hier niets te doen. Ik .

5 Nina maakt een grapje en daar moest Paul om .

Kies uit: geïrriteerd – evenwicht – onbekend – litteken – stuiteren

6 Ik ben vorig jaar gevallen. Nu heb ik een .

7 Ik weet niet waar dat is. Dit adres is mij .

8 Loop over de balk en verlies je niet!

9 Bij tennis mag de bal maar één keer .

10 Heb je een slecht humeur? Je bent zo snel !

Maak met vier woorden een nieuwe zin.Kies vier woorden uit opdracht 6.Maak met elk woord een nieuwe zin. Schrijf de zinnen op.

5

6

kreetkreet

overdrijvenoverdrijven

verkennenverkennen

verveel me doodverveel me dood

grinnikengrinniken

littekenlitteken

onbekendonbekend

evenwichtevenwicht

stuiterenstuiteren

geïrriteerdgeïrriteerd

7 Te beoordelen door de leerkracht.

Waar of niet waar?Zet een kruisje.

1 Paul ziet de teckel bij het huizenblok.2 Jamal heeft een litteken op zijn wang.3 Paul leent de voetbal van Jamal.4 Het raam staat wagenwijd open.5 Jamal schiet de bal per ongeluk door het raam.

waar niet waar

Lees de zinnen.Kijk naar de schuingedrukte woorden. Streep door wat fout is.

1 Paul is net verhuisd. Hij speelt op zijn kamer met zijn voetbal / lego.2 Hij speelt een leuk spel / verveelt zich.3 Jamal en Nina / Devi en Emre lezen het aanplakbiljet bij de bushalte.4 Paul wil een boodschap gaan doen / de buurt verkennen.5 Ze willen gaan knikkeren / voetballen naast het fi etspad.6 De bal suist door de lucht en verdwijnt door een raam / op een dak.

Hoe zou het verhaal verder kunnen gaan?Wat zegt de mevrouw? Maak de strip af.Kies uit: Geef mijn bal terug! – Ga ergens anders voetballen! – Ik ga snel weg!

Wat vind je van het verhaal?Waarom vind je dat?Schrijf het op.

1

XXXXXXXXX

XXXXXX

2

3 Te beoordelen door de leerkracht.

4 Te beoordelen door de leerkracht.

Spreken/luisteren-Woordenschat2Les

Page 11: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

11

Zelfstandig werken

LESINHOUD

5

U kunt in deze les een instructiefilmpje inzetten.

Introductie• Vraagwatdeleerlingennogwetenoverhetverhaaluitles1.

Welke woorden weten ze nog? Waar ging het verhaal over?• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’en

bespreek de leerdoelen met de leerlingen.

Instructie• Geefaanwaardeleerlingenopmoetenlettenbijhetluisteren

naar het verhaal. Besteed aandacht aan de aspecten begrijpen, evalueren en samenvatten.

Begrijpen: wat is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt verteld (hoofdgedachte)?

Evalueren: wat vonden de leerlingen van de luistertekst en kunnen ze dit uitleggen?

Samenvatten: kunnen de leerlingen het verhaal in het kort navertellen?

• Tikop‘Instructie’enlaatdeverhaalanimatienogeenkeerophetdigibord zien en horen.

35

1

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

Laat vooraf de luisteropdrachten lezen.

Opdrachten werkschriftDe leerlingen vullen in bij wie de zin hoort.De leerlingen maken de zinnen af in een voorgestructureerde samenvatting. Ze geven zo de hoofdlijnen van het verhaal weer.De leerlingen kiezen een logisch vervolg op het verhaal op grond van de cliffhanger.De leerlingen geven hun mening over het verhaal en evalueren daarmee het verhaal.De leerlingen bedenken een zin met de twee doelwoorden die bij een afbeelding staan.De leerlingen plaatsen de doelwoorden in de juiste context.De leerlingen oefenen de doelwoorden productief te gebruiken.

Opdrachten maatschriftDe leerlingen vullen in welke zin waar of niet waar is.De leerlingen strepen het foute woord in een zin door. Ze geven zo de hoofdlijnen van het verhaal weer.De leerlingen kiezen uit drie mogelijkheden een logisch vervolg op het verhaal aan de hand van de cliffhanger.De leerlingen geven hun mening over het verhaal en evalueren daarmee het verhaal.De leerlingen verbinden de goede zin met de afbeelding. In de zinnen zijn steeds twee doelwoorden verwerkt.De leerlingen kiezen uit vijf doelwoorden en schrijven het goede woord in de zin. Vervolgens wordt deze oefening herhaald met vijf andere doelwoorden en zinnen.De leerlingen oefenen met de doelwoorden door er nieuwe zinnen mee te maken.

5 Reflectie• Bespreekmetdeleerlingenofzehetverhaalhebbenbegrepen.

Wat is de hoofdgedachte van het verhaal? Wie kan het verhaal kort samenvatten?

• Tikop‘Reflectie’endoedeoefening.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Preteaching

Laat de leerlingen de doelwoor­den van les 1 nog een keer bekijken, lezen en eventueel in hun woordenschrift schrijven. Laat het verhaal uit les 1 individueel op de computer beluisteren en bekijken.

Instructie

NT2Besteed speciaal aandacht aan figuurlijk taalgebruik: het evenwicht verliezen, een kreet slaken, je dood vervelen. Beeld deze doelwoorden nog eens op een andere manier uit of laat de leerlingen ze uitbeelden in een toneelstukje.

Opdracht 1 tot en met 7

DyslexieLaat een leessterke leerling de opdrachten voorlezen, terwijl een dyslectische leerling mee­leest. Laat ze daarna zelfstandig de opdrachten maken.

Opdracht 2 werkschrift

TaalsterkLaat de leerlingen in plaats van opdracht 2 een samenvatting van het verhaal maken in hun taalschrift.

Opdracht 2 maatschrift

TaalzwakLaat taalzwakke leerlingen de opdracht samen maken met een taalsterke leerling. Laat ze samen overleggen wat het goede antwoord is en waarom.

Opdracht 6 werkschrift

TaalsterkLaat de leerlingen met elk gegeven woord een woordspin, woordparaplu, woordtrap of woordkast maken.

Coöperatieve werkvorm

Opdracht 4Geef de opdracht om eerst individueel het verhaal een cijfer tegevenvan0tot10enver-volgens in het groepje te motiveren. Daarna moet het groepje tot één gemeen­schappelijk cijfer komen en deze keuze onderbouwen.

Page 12: Handleiding taal groep 5 blok 1

12

1 1HoofdstukBlok Week 1

Bekijk de tekst en de tekeningen.

1 Dit is een beeldverhaal. Waarom zou het zo heten?2 Wat denk je dat er in het verhaal gebeurt?3 Waarom denk je dat?

Lees het beeldverhaal.

Lees het beeldverhaal nog eens.Maak de vragen.

1 Welke twee woorden in dit stukje passen het best bij de schoonmaak?2 Maak een woordparaplu. Schrijf bovenin de schoonmaak. Schrijf de twee woorden van

vraag 1 erbij. Maak de paraplu af met nog twee woorden.3 Welke twee woorden zie je in kastanjeboom? Wat betekent kastanjeboom dus?

Een kastanjeboom is een ... waaraan ... groeien.

4 Welke twee woorden zie je in stofdoek? Wat betekent stofdoek dus?

Een stofdoek is een ... waarmee je ... kunt weghalen.

5 Waarom opent meneer Duizendpoot het raam?6 Wat had er kunnen staan in plaats van ‘zwaait ... open’? a gaat open b valt open c waait open7 a Welk stukje vind je grappig? Waarom vind je dat? b Welk stukje vind je spannend? Waarom vind je dat?8 Wat vind je van het verhaal? Maak twee rijtjes: leuk – niet leuk.

Maak een kort verhaal bij de plaatjes.

1 Schrijf voor elk plaatje één zin op.2 Lees de vier zinnen. Staat er in het kort wat er in het verhaal gebeurt? Verbeter zo nodig.

1

2

3

4

Leesbegrip-Woordenschat

9

een glimp opvangen: er even een klein stukje van zienHij kan alleen een glimp opvangen van zijn nieuwe buur.de schoonmaak: in huis schoonmaken door te stoffen, dweilen, wassen, poetsen en stofzuigenHij poetst alles in huis. Elke dag houdt hij een grote schoonmaak.

uit het zicht: niet meer te zienDoor de boom is de kar uit het zicht.iets uitslaan: hard zwaaien zodat het vuil eruit gaatHij opent het raam en slaat zijn stofdoek uit.je voorstellen: vertellen hoe je heet en wie je bentHij stelt zich stotterend voor: ‘Ik ben meneer Duizendpoot.’

ergens aan zittenhoekignaar voren leunenopenzwaaienzogenaamd

8

11HoofdstukBlok

3Les

Wat leer je?Leesbegrip• Je leert een beeldverhaal herkennen en voorspellen waar een verhaal over gaat.• Je leert vertellen wat je van een verhaal vindt en waarom.Woordenschat• Je leert de betekenis van 15 nieuwe woorden.

afstoffen

de kastanjeboom

stapelen

de veranda

zemen

Een nieuwe buurZou dat de nieuwe buurman zijn?

Meneer Duizendpoot stopt met zemen en met het

stapelen van schone borden.

Alleen zijn achterste poot gaat gewoon door met

afstoffen.

Hij is bezig met de schoonmaak. (1) (2)

Nieuwsgierig staart hij door de ruit.

Een kar met spullen stopt bij het huis naast hem.

Maar door de kastanjeboom is hij uit het zicht. (3)

Meneer Duizendpoot opent het raam.

Zogenaamd om zijn stofdoek uit te slaan. (4)

Hij leunt naar voren en wappert ermee.

Zo, nu kan hij een glimp opvangen van zijn nieuwe buur.

Een grote doos op hoekige poten, meer ziet hij niet. (5)

Daar moet hij meer van weten.

Even later klopt hij bij zijn nieuwe buur aan.

Meteen zwaait de deur open. (6)

Daar staat ze dan. Met haar grote ogen.

Meneer Duizendpoot stelt zich stotterend voor.

Zijn buurvrouw glimlacht naar hem.

‘Kom binnen. Dan maak ik thee.’

Je raadt het vast. Nu zijn ze getrouwd.

Meneer Duizendpoot mag elke dag de schoonmaak doen.

En zijn vrouw? Die mag nergens aan zitten.

Daarna ... drinken ze een kopje kof� e op de veranda.

AntwoordenOpdracht 11 Het is een verhaal met plaatjes. Een beeld is een ander

woord voor plaatje.2 De leerlingen moeten in elk geval iets noemen met

schoonmaken en verhuizen.3 De leerlingen moeten wijzen op de duizendpoot die bezig

is met opruimen en schoonmaken en de verhuisdoos en de kar met spullen die wijzen op het onderwerp verhuizen.

Opdracht 31 zemen, afstoffen2 woorden die bij de schoonmaak passen.3 e n 4 Een kastanjeboom is een boom waaraan kastanjes

groeien en een stofdoek is een doek waarmee je stof kunt weghalen.

5 Om naar zijn nieuwe buurvrouw te kijken.6 a: gaat open7 e n 8 en opdracht 4 Te beoordelen door de leerkracht.

Leerlingenboek blz. 8 – 9

LeerdoelenDe leerlingen leren:Leesbegrip• eenbeeldverhaalherkennen.• voorspellenwaareenverhaalovergaat.• hunmeninggevenovereenverhaal.Woordenschat• debetekenisvan15nieuwewoorden.

Lesvoorbereiding• Zetles3klaarophetdigibord.• Bereidhetsemantiserenvande

doelwoorden voor.• Preteaching: zie de aanwijzingen in de

differentiatiekolom.

Materiaal• digibord• leerlingenboekblz.8–9• taalschrift• woordenschrift

Kijkwoorden Leeswoorden Weet?-woordenafstoffen een glimp opvangen ergens aan zittende kastanjeboom de schoonmaak hoekigstapelen uit het zicht naar voren leunende veranda iets uitslaan openzwaaienzemen je voorstellen zogenaamd

Leesbegrip-Woordenschat3Les

Page 13: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

13

Leerkrachtgebonden

Afsluitopdracht combinatiegroep

De leerlingen ruilen van schrift en maken elkaars zinnen van

de startopdracht af.

Startopdracht combinatiegroep

Laat de leerlingen met potlood in hun schrift zinnen maken

met de weet?­woorden uit deze les. Laat de weet?­woorden

uitgummen. De opdracht wordt vervolgd in de afsluitopdracht.

LESINHOUD

20

1

2

Introductie• Komnogeventerugoples1vandithoofdstuk.Wieiserweleens

verhuisd? Wat moest er allemaal gebeuren?• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’.• Bespreekdeleerdoelenmetdeleerlingen.Leguithoede

leerdoelen in de les naar voren komen.

Instructie• Semantiseereenaantalkijkwoordenaandehandvandeafbeel­

dingen en een aantal leeswoorden aan de hand van de definities en de voorbeeldzinnen. Beeld ook woorden uit als: naar voren leunen en hoekig.

• Laatdeleerlingenderijtjesweet?-woordendoorlezenenbespreek voor hen moeilijke woorden. Controleer of ze de betekenis kennen.

• Oefendewoordenkastanjeboom en de schoon maak door samen met de leerlingen een woordparaplu en een woordspin in te vullen.Gebruikhiervoordeschema’sophetdigibord.

Voorbeeld• woordparaplu:deboom→ de kastanjeboom – de eikenboom –

dennenboom – beuk – berk• woordspin:de schoonmaak → zemen – afstoffen – stofzuigen –

dweilen – afwassen.

Bespreek de kenmerken van een beeldverhaal: de afbeeldingen zijn leidend en er zit een duidelijke volgorde in.Leg uit hoe de leerlingen aan de hand van de titel en afbeeldingen al kunnen voorspellen waar het verhaal over gaat. Voorspellen doe je voordat je gaat lezen.In opdracht 3 bij vraag 7 en 8 moeten de leerlingen reflecteren op de tekst.Reflecterendoejenadat je de tekst gelezen hebt.Wijs de leerlingen op het verschil tussen voorspellen en reflecteren.Lees samen met de leerlingen de tekst.

153

4

Opdrachten leerlingenboekDe leerlingen lezen de tekst zelfstandig nog een keer en maken na elk (paars) nummer de bijbehorende vragen. Snappen de leerlingen de tekst? Benadruk dat de leerlingen bij vraag 7 en 8 hun eigen mening over het verhaal moeten geven.De leerlingen schrijven bij elke afbeelding een samenvattende zin. Daarbij is het van belang dat in de vier zinnen een korte samen­vatting van het verhaal ontstaat.

10 Reflectie• Vraagdeleerlingenwatzevanhetverhaalvondenenwaarom.

Of ze weten wat een beeldverhaal is en welke nieuwe woorden ze geleerd hebben die ze in twee woorden kunnen knippen.

• Tikop‘Reflectie’endoedeoefening.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Preteaching

Laat de dyslectische leerlingen het verhaaltje alvast lezen. Gebruik hiervoor het printblad met het aan gepaste lettertype. Laat ze elk moeilijk woord in hun woordenschrift schrijven.

Opdracht 2

DyslexieGeef het printblad met de leestekst Een nieuwe buur in aangepast lettertype.

Opdracht 2 en 3

Taalzwak• Laatdetaalsterkeleerlingen

het verhaal samen met een taalzwakke leerling lezen. Laat ze samen de opdrachten maken.

• Besteedvoordeleerlingenmet een woordenschat­achterstand specifiek aan­dacht aan de weet?­woorden.

• Laatdeleerlingeninhetwoordenschrift bij de voor hen moeilijke doelwoorden de betekenis tekenen of ver duidelijken met een van de schema’s(woordtrap,woord­paraplu, woordspin of woordkast).

Opdracht 3

NT2Vraag aan de leerlingen of hun moedertaal ook samenstellingen kent, zoals kastanjeboom. Laat ze een voorbeeld geven.

Coöperatieve werkvorm

Opdracht 3Maak tweetallen. Laat vraag 2 individueel schriftelijk maken. De andere vragen worden mondeling besproken. Leerling 1 leest de vraag voor en hij geeft ook het antwoord. Leerling 2 luistert en zegt waarom hij het ermee eens of oneens is. Dan wisselen ze van rol voor de volgende vraag.

Page 14: Handleiding taal groep 5 blok 1

14

1 1HoofdstukBlok Week 1

Maatschrift blz. 4 – 5

Werkschrift blz. 4 – 5

LeerdoelenDe leerlingen leren:Leesbegrip• eeninformatievetekstherkennen.• voorspellenwaardetekstovergaat.Woordenschat• debetekenisvan10nieuwewoordenen

van de doelwoorden uit les 3.

Lesvoorbereiding• Zetles4klaarophetdigibord.• Kopieerdepuzzeluithetantwoordenboek

werkschrift, opdracht 4 voor taalsterke leerlingen.

• Preteaching: laat de leerlingen de doel­woorden van les 3 nog een keer bekijken.

Materiaal• digibord• werkschriftblz.4–5• maatschriftblz.4–5• taalschrift

Schooltaal-woordenbekend zijn methet kompasde chipminstenseigenlijkruiminstellenscannende kilometerzo (op die manier)

4 5

LeesbegripLeesbegrip-WoordenschatWoordenschatWoordenscha11

HoofdstukBlok

4Les

Wat leer je? Wat oefen je?Leesbegrip• Je leert een informatieve tekst herkennen.• Je leert voorspellen waar de tekst over gaat.Woordenschat• Je oefent de betekenis van 10 nieuwe woorden en van de woorden uit les 3.

stapelen zemen hoekig de veranda

de kastanjeboomnaar voren leunenafstoffen

antwoord: minstens tien tot ruim tweehonderd

g

k

z4

r

u

b

l

o10

o9

u2

i

e5

i3

m

g

i

t11t11t

k

m

p8

e

m

s

e

p

a s

n a a m d1

l a a n6

n d7

1 Ik stond niet vooraan. Maar toch kon ik een … opvangen van de fi lmster.

2 De naald van het … wijst altijd het noorden aan. Daardoor kun je de weg terugvinden.

3 Als we spelen, is Babet … mijn moeder.

4 We zijn … een week op vakantie geweest. We waren acht dagen in Spanje.

5 Wil jij het kleed even buiten …? Zo gaan de kruimels eraf.

6 Ben je … met deze buurt? Ken je de namen van minstens tien straten?

Wat zie je op de plaatjes? Schrijf de woorden op.Weet je het niet? Zoek het dan op in je boek.

Maak de puzzel.Wat hoort op de puntjes? Schrijf het in de puzzel.Kies uit: glimp – zogenaamd – bekend – uitslaan – ruim – kompas

1

2

3

4

5

6

Kijk naar de nummers in de hokjes. Vul die letters hieronder in.

Hoeveel pootjes heeft een d1 u2 i3 z4 e5 n6 d7 p8 o9 o10 t11t11t ?

Welk woord hoort er niet bij?Streep dat woord door.de schoonmaak: afstoffen – ergens aan zitten – zemende techniek: het kompas – de chip – stapelenhet huis: het fi etspad – de veranda – het balkonzien: uit het zicht – je voorstellen – een glimp opvangen

Maak een woordparaplu.

1 Maak met de woorden de techniek en de techniek en de techniekhet huis een woordparaplu.

2 Bedenk bij elke paraplu zo veel mogelijk nieuwe woorden. Kijk naar het voorbeeld.

3

4

5

6 Te beoordelen door de leerkracht.

Help! Kat weg!Het zal je maar gebeuren! Je bent net verhuisd. En dan is je kat weg. Jouw lieve Poeska. Twee dagen zoek je. Poeska is nergens te vinden. Maar dan wordt er opgebeld. Het zijn de mensen die nu in jullie oude huis wonen. Daar zit Poeska voor de deur! Je poes heeft minstens tien kilometergelopen. Alleen maar om zijn oude huis terug te vinden. Maar hoe wist hij de weg?Woont een kat een tijd op dezelfde plek, dan vindt hij altijd de weg terug. Dicht bij huis is hij bekend met alle geurtjes. Verder weg is hij bekend met alle geurtjes. Verder weg is hij bekend met gebruikt hij een soort kompas in zijn hoofd. Toch kan hij verdwa-len. Daarom is het goed om de kat een chip te geven. Elke dieren-arts heeft een ding om de chip te scannen (lees /skennen/). Dan weet hij waar de kat woont.Als de kat verhuist … moet hij zijn kompas eigenlijk opnieuw instellen. Houd hem daarom de eerste tijd binnen. Zo kan hij goed wennen. Na ruim twee weken mag hij naar buiten.

Bekijk de titel en de afbeelding bij de tekst.Waar denk je dat de tekst over gaat? Zet een kruisje in het goede hokje. Lees daarna de tekst.

het dierenasiel wat gebeurt er met je kat als je verhuist wat gebeurt er met je kat als je verhuist een kat gaat op reis een kat gaat op reis verschillende soorten katten

Wat hoort bij elkaar?Trek lijnen.

de kilometer •het kompas •de chip van de kat scannen •(lees: /skennen/)

eigenlijk is het zo beter •het alarm instellen •ruim een uur •

• iets meer dan een uur

• duizend meter

• het alarm klaarmaken voor gebruik

• je zou kunnen zeggen dat het op die manier beter is

1

x

2

niet minder dantien x duizend meter

kent hij

op die manieriets meer dan

de techniek

chip kompas.........

55

11HoofdstukBlok

4

Wat leer je? Wat oefen je?Leesbegrip• Je leert een informatieve tekst herkennen.• Je leert voorspellen waar de tekst over gaat.Woordenschat• Je oefent de betekenis van 10 nieuwe woorden en van de woorden uit les 3.

LeesbegripLeesbegrip-WoordenschaWoordenschatWoordenschatWoordenscha4Les

Wat hoort bij elkaar?Schrijf het woord dat bij het plaatje staat onder de goede afbeelding.

zemen stapelen afstoffen

Maak de puzzel.Wat hoort op de puntjes? Schrijf het in de puzzel.Kies uit: bekend – uitslaan – kompas – zogenaamd

1 De naald van het ... wijst altijd het noorden aan.2 We spelen vadertje en moedertje. Babet is ...

mijn moeder. Ze leunt naar voren uit het raam.3 Wil jij het kleed even buiten ...?4 Ben je ... met deze buurt? Ken jij de namen

van minstens tien straten?

Kijk naar de nummers in de hokjes. Vul die letters hieronder in.

Hoeveel pootjes heeft een 1d 2u 3 i 4z 5e 6n 7d 8p 9o 10o10o10 11t11t11

?

Welk woord hoort er niet bij?Streep het woord door.

1 vormen: rond – hoekig – je voorstellen2 het huis: ergens aan zitten – veranda – balkon3 zien: een glimp opvangen – openzwaaien – uit het zicht4 natuur: kastanjeboom – eikenboom – pindakaas

Maak een woordparaplu.

1 Maak met de woorden het huis en de schoonmaak een woordparaplu.schoonmaak een woordparaplu.schoonmaak2 Bedenk er ten minste drie woorden bij. Kijk naar het voorbeeld.

3

afstoffenafstoffen stapelenstapelen zemenzemen

4

antwoord: minstens tien tot ruim tweehonderd

5

6 Te beoordelen door de leerkracht.

Help! Kat weg!Help! Kat weg!

Het zal je maar gebeuren! Je bent net verhuisd ... En dan is jouw lieve kat Poeska weg. Maar dan wordt er opgebeld. Het zijn de mensen die nu in jullie oude huis wonen. Daar zit Poeska voor de deur! Je poes heeft minstens tien kilometer gelopen. Alleen maar om zijn oude huis terug te vinden. Dicht bij huis, is de kat bekend met alle geurtjes. is de kat bekend met alle geurtjes. is de kat bekend metVerder weg, gebruikt hij een soort kompas in zijn hoofd. Toch kan hij verdwalen. Daarom is het goed om de kat een chip te geven. Elke dierenarts heeft een ding om de chip te scannen (lees /skennen/). Dan weet hij waar de kat woont.Als de kat verhuist ... moet hij zijn kompas eigenlijk opnieuw instellen. Houd hem daarom de eerste tijd binnen. Zo kan hij goed wennen. Na ruim twee weken mag hij naar buiten.

Bekijk de titel en de afbeelding bij de tekst.Waar denk je dat de tekst over gaat? Zet een kruisje in het goede hokje. Lees daarna de tekst.

een kat gaat op reis een kat gaat op reis wat gebeurt er met je kat als je verhuist wat gebeurt er met je kat als je verhuist

Wat hoort bij elkaar?Trek lijnen.

•ruim een kilometer • het kompas • •

je mobiel instellen • •de chip van de kat scannen (lees: /skennen/) • • eigenlijk moet je het zo doen • •

je zou kunnen zeggen dat je het op die manier moet doen

je mobiel klaarmaken voor gebruik

iets meer dan duizend meter

1

XXX

2

niet minder danniet minder dantien x duizend metertien x duizend meterkent hijkent hij

op die manierop die manieriets meer daniets meer dan

b

u2z4

k

5

i3

9

o10

k

11

m 8

7

6

a a 1

p a so g

t11t11

e e n ds l a a ne n m d

de schoonmaak

afstoffenzemen

......

...

Leesbegrip-Woordenschat4Les

Page 15: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

15

Zelfstandig werken

LESINHOUD

5 Introductie• Watwetendeleerlingennogoverhetverhaaluitles3?

Welke twee dieren (insecten) kwamen erin voor? (een duizend­poot en een sprinkhaan)

• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’endoe de oefening.

• Bespreekkortdeleerdoelenmetdeleerlingen.

Instructie• BekijkdetekstHelp! Kat weg! Vertel dat dit een informatieve

tekst, oftewel een weettekst is. Deze termen zijn bekend bij de leerlingen.

• Benoemdestructuurbegin, midden en eind van de tekst en vraag de leerlingen wat deze woorden betekenen. Herhaal hoe je kunt voorspellen waar een tekst over gaat (titel, kopjes, afbeeldingen). Tikop‘Instructie’endoedeoefening.

• Wijseropdatdebetekenisvanvijfdoelwoordengegevenis.

351

2

3

4

5

6

1

2

3

4

5

6

Opdrachten werkschriftDe leerlingen voorspellen waar de tekst over gaat. Daarna lezen ze de tekst.De leerlingen semantiseren nieuwe schooltaalwoorden. Dit doen ze door de woorden met de betekenis te verbinden. De leerlingen consolideren doelwoorden uit les 3 door ze in de goede labels bij de afbeeldingen te schrijven.De leerlingen lezen de zinnen en schrijven het goede woord in de puzzel. Om de antwoorden te vinden, moeten ze de context van de zinnen begrijpen.De leerlingen geven aan welk woord niet in het rijtje thuishoort. Hierdoor laten ze zien dat ze bepaalde woordclusters herkennen.Deleerlingenmakenwoordparaplu’smetde techniek en het huis.

Opdrachten maatschriftDe leerlingen voorspellen waar de tekst over gaat. Daarna lezen ze de tekst.De leerlingen semantiseren nieuwe schooltaalwoorden. Dit doen ze door de woorden met de betekenis te verbinden.De leerlingen consolideren drie doelwoorden uit les 3 door afbeel­dingen met elkaar te verbinden.De leerlingen lezen de zinnen en schrijven het goede woord in de puzzel. Om de antwoorden te vinden, moeten ze de context van de zinnen begrijpen. Een aantal letters is al ingevuld.De leerlingen geven aan welk woord niet in het rijtje thuishoort.Zo laten ze zien dat ze bepaalde woordclusters herkennen.Deleerlingenmakenwoordparaplu’smethet huis en de schoon-maak.

5 Reflectie• Vraagdeleerlingenofzenuwetenwateeninformatievetekstis

en waar ze die aan kunnen herkennen. • Tikop‘Reflectie’enbespreekopdracht5en6metbehulpvanhet

digibord.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Introductie

NT2Beeld de woorden uit les 3 uit in een toneelstukje. Licht ze toe:• eenglimpopvangen(ikzie

maar een klein stukje van ...);• uithetzicht(nuzieikniets

meer van ...); • ietsuitslaan(watslaiknuuit?

denkbeeldig kleed); • ergensaanzitten(waarzitik

nu aan? de computer); • naarvorenleunen(leunjij

eens naar voren).

Opdracht 1

DyslexieGeef het printblad met de leestekst Help! Kat weg! in aangepast lettertype.

Opdracht 4

TaalsterkGeef deze leerlingen de ingevulde puzzel en laat de leerling er zelf de omschrijvingen bij maken.

Coöperatieve werkvorm

Opdracht 4Leerling 1 leest de zin die bij de puzzel staat. Leerling 2 geeft het antwoord. Pas als ze het eens zijn, schrijven ze ieder het woord in hun puzzel. Dan wisselen ze van rol.

Page 16: Handleiding taal groep 5 blok 1

16

HoofdstukBlok Week 1

16

Week 1

Kun je dit nu?Kun je dit nu?

Wat staat er onder de vlek?Schrijf het nummer en het woord op.

1 Een kleine hond met een lang lijf is een t .2 Een groot papier waarop staat waar en wanneer iets is, noem je een aa .3 Een doelpunt maken bij een wedstrijd, noem je sc .4 De ramen schoonmaken, noem je de ramen z .5 Als je van blokjes een toren maakt, dan ben je de blokjes aan het st .

Wat hoort bij elkaar?Schrijf het nummer en de letter op.Let op! Je houdt twee antwoorden over.

1 net niet meer kunnen zien2 heel even iets zien3 je naam zeggen4 omvallen zonder dat je dat wilt5 een schreeuw geven

a een kreet slakenb je evenwicht verliezenc iets uitslaand een glimp opvangene uit het zichtf overdrijveng je voorstellen

Lees de zinnen. Kijk naar de vetgedrukte woorden.Wat betekent hetzelfde? Schrijf het nummer en het antwoord op.Let op! Je houdt twee antwoorden over.

Kies uit: bekend zijn met – eigenlijk – ruim – zo – minstens – instellen – scannen

1 In de supermarkt hebben ze een ding om de prijs te lezen.2 Ik moet morgen om zeven uur op. Wil jij de wekker even zetten?3 Nou oké. Ik blijf nog even, maar in werkelijkheid moet ik naar huis.4 Ik heb iets meer dan tien euro gespaard in twee weken.5 De koning wist op die manier de stad te veroveren.

1

2

3

Kun je dit nu?

Maak de opdrachten. Let op! Je houdt bij elke opdracht twee antwoorden over.

Kijk naar het plaatje.Wat is het? Schrijf de letter op met het woord erachter.

a

b

c

d

e

Lees de zinnen. Kijk naar de vetgedrukte woorden.Wat betekent hetzelfde? Schrijf het nummer en het antwoord op.

Kies uit: ontwaken – gluren – ergens terechtkomen – spoedig – het stikt er van de – de winterslaap – het vervoersbewijs

1 Ik zal je snel een e-mail sturen.2 Als je met de trein reist, moet je een kaartje hebben.3 Sem, je moet gauw wakker worden, anders kom je te laat!4 In onze tuin zijn heel erg veel mieren.5 Wat sta jij nieuwsgierig naar binnen te kijken!

Lees de zinnen.Welk woord past in de zin? Schrijf het nummer en het woord op.

Kies uit: meest – een poos – beroemd – het westen – verstaan – minst – de kust

In de herfstvakantie logeert Anna bij haar oma. Haar oma woont in __1__ van Nederland. Dat is vlakbij __2__. Ze moet dan wel __3__ in de trein zitten. Anna houdt erg van spelen op het strand. Daar heeft ze het __4__ zin in. Bij haar oma helpt ze altijd met de afwas. Daar heeft ze het __5__ zin in.

1

2

3

Kies uit: de balk het treinstel de zolderkamer treffen de vleermuis de poster neerknielen

Kun je dit nog?

11

• Je herhaalt woorden uit les 1, 3 en 4.

10

11HoofdstukBlok

5Les

• Je herhaalt woorden uit blok 5 (groep 4).

Antwoorden Kun je dit nog?Opdracht 1a de vleermuisb de posterc de zolderkamer

d de balke neerknielen

Opdracht 21 spoedig2 het vervoersbewijs3 ontwaken

4 het stikt er van de 5 gluren

Opdracht 31 het westen2 de kust3 een poos

4 meest5 minst

Antwoorden Kun je dit nu?Opdracht 11 teckel2 aanplakbiljet3 scoren

4 zemen5 stapelen

Opdracht 21 e2 d3 g

4 b5 a

Opdracht 31 scannen2 instellen3 eigenlijk

4 ruim5 zo

Leerlingenboekblz.10–11

LeerdoelenDe leerlingen herhalen:• woordenuitblok5(groep4).• woordenuitles1,3en4.

Lesvoorbereiding• Printvooriedereleerlinghetscoreblad

woordenschat.

Materiaal• digibord• leerlingenboekblz.10–11• taalschrift• scoreblad woordenschat

Blok

1Hoofdstuk

1HoofdstukBlok

Kun je dit nog?-Kun je dit nu?5Les

Page 17: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

17

Zelfstandig werken

Zelftest

DyslexieGeef de dyslectische leerlingen meer tijd. Eventueel kunnen ze de test in een aparte ruimte maken.

LESINHOUD

5 Introductie• Herinnerdeleerlingenaanhetverhaaluitblok5(groep4). Tanja, Paul, Devi en Emre gaan met de trein naar België. Daar

bezoeken ze een attractiepark.• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’en

doe de oefening. Noem een paar doelwoorden die de leerlingen deze week geleerd hebben. Laat ze raden in welk verhaal het woord voorkwam (in les 1, 3 of 4).

Instructie• Deleerlingenmakenzelfstandigdezelftestoverdewoordenuit

blok 5 (groep 4) en hoofdstuk 1. Bespreek de opdrachten met de leerlingen. Ga niet in op de inhoud. Benadruk dat er bij elke opdracht(behalvebijopdracht1vanKunjeditnu?) twee antwoorden overblijven.

351

2

3

1

2

3

Opdrachten leerlingenboek Kun je dit nog?De leerlingen zoeken de goede woorden bij de afbeelding.De leerlingen zoeken het goede woord bij de omschrijving.De leerlingen vullen het goede woord in het verhaal in. Ze maken daarbij gebruik van de context.

Opdrachten leerlingenboek Kun je dit nu?De leerlingen vullen het goede woord in onder de vlek.De leerlingen zoeken het goede woord bij de omschrijving.De leerlingen zoeken woorden die hetzelfde betekenen.

5 Reflectie• Tikop‘Reflectie’enbespreekdeopdrachtenmetbehulpvanhet

digibord. Laat de leer lingen de resultaten invullen op het scoreblad woordenschat. Laat ze de grafiek bijwerken, zodat ze hun vorderingen kunnen zien.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

enZelfstandig werken

Page 18: Handleiding taal groep 5 blok 1

18

1 1HoofdstukBlok Week

Kijk naar het plaatje. Lees wat er op de dozen staat.

1 Hoe noem je de onderstreepte woorden?2 Kun je voor elk onderstreept woord de, het of een zetten?

Schrijf op: ja of nee.3 Voor welk woord kun je het zetten?4 Voor welke woorden kun je de zetten?5 Kijk naar de woorden die je hebt opgeschreven bij 4. Welke woorden zijn meervoud? Kleur die woorden.6 Welk lidwoord hoort altijd bij meervoud?7 Welk lidwoord hoort altijd bij een verkleinwoord enkelvoud?8 Welke twee woorden zijn samenstellingen?

Neem de rijtjes over.

1 Schrijf de blauwe woorden in het goede rijtje. Het jongetje mag de paarden in de stal een wortel geven.

lidwoord zelfstandig naamwoord enkelvoud

zelfstandig naamwoord meervoud

2 Kijk naar de woorden in je schrift. Zet een streep onder het verkleinwoord.

Lees de zinnen. In elke zin staat één lidwoord (lidw) en één zelfstandig naamwoord (z nw).

1 Schrijf de letter van de zin op.2 Schrijf achter de letter het lidwoord (lidw) en het zelfstandig naamwoord (z nw).3 Kleur het lidwoord geel en het zelfstandig naamwoord blauw.

a De nieuwe school van Paul is nog niet begonnen.b Paul ziet een jongen lopen.c Daarnaast loopt het meisje Nina.d De kinderen spelen buiten met elkaar.e Dan klinkt er een boze stem.f Het groepje schrikt even heel erg.

Kijk om je heen. Schrijf zo veel mogelijk zelfstandige naamwoorden (z nw) op.Schrijf de woorden onder elkaar.Schrijf voor elk zelfstandig naamwoord een lidwoord: de, het of een.

2

3

4

5

Schrijf de woorden onder elkaar op.

1 Kleur de zelfstandige naamwoorden (z nw) blauw.2 Kleur de lidwoorden (lidw) geel.3 Zet een streep onder de zelfstandige naamwoorden in meervoud.

1

schilders

de

schriftje

schipper het

schapen

scholieren een

schroefje

schelp

schrijvers

Herhaling: zelfstandig naamwoord, lidwoord, verkleinwoord

Een zelfstandig naamwoord (z nw) is een woord voor een mens, dier of ding.Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord (lidw) zetten: de, het, een.

enkelvoud (ev)één mens, één dier, één ding

meervoud (mv)meer dan één: -en, -s

verkleinwoord-je, -tje, -pje

de voetballerde zeehondde riem

de voetballersde zeehondende riemen

het voetballertjehet zeehondjehet riempje

Herhaling: samenstelling

Als je twee (of meer) woorden aan elkaar plakt, krijg je een samenstelling.

het feest + de jurk = de feestjurkde voet + de bal + de schoen = de voetbalschoen

Van de poes: reismand, blikjes.

Van de jongens: strips, spelletjes.

Van de meisjes: speelgoed, spullen hamster.

Woord- en <insbouw

1312

11HoofdstukBlok

6Les

Wat leer je?• Je leert zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en verkleinwoorden herkennen en gebruiken.• Je leert enkelvoud en meervoud herkennen en gebruiken.• Je leert samenstellingen herkennen en gebruiken.

2

AntwoordenOpdracht 1z nw: schilders, schriftje, schipper, schapen, scholieren, schroefje, schelp, schrijverslidw: de, het, eenz nw mv: schilders, schapen, scholieren, schrijvers

Opdracht 21 zelfstandige naamwoorden/z nw2 ja3 (het) speelgoed4 de poes, de reismand, de blikjes, de jongens, de strips, de

spelletjes, de meisjes, de spullen, de hamster5 gekleurd: blikjes, jongens, strips, spelletjes, meisjes, spullen6 de7 het8 reismand, speelgoed

Opdracht 31 lidw = het, de, de, een z nw ev = jongetje, stal, wortel z nw mv = paarden2 onderstreept: jongetje

Opdracht 4a De (geel) school (blauw)b een (geel) jongen (blauw)c het (geel) meisje (blauw)d De (geel) kinderen (blauw)e een (geel) stem (blauw)f Het (geel) groepje (blauw)

Opdracht 5Te beoordelen door de leerkracht.

Leerlingenboek blz. 12 ­ 13

LeerdoelenDe leerlingen leren:• zelfstandigenaamwoorden,lidwoor-

den en verkleinwoorden herkennen en gebruiken.

• enkelvoudenmeervoudherkennenengebruiken.

• samenstellingenherkennenengebrui-ken.

Lesvoorbereiding• Zetles6klaarophetdigibord.• Combinatiegroep: print het printblad

Pim-pam-pet een aantal keer.• Preteaching: laat de startopdracht

maken.

Materiaal• digibord• leerlingenboekblz.12–13• taalschrift• Combinatiegroep: kranten en het

printblad Pim-pam-pet

Woord- en <insbouw6Les

Page 19: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

19

Leerkrachtgebonden

Afsluitopdracht combinatiegroep

Laat de leerlingen in groepjes Pim-pam-pet spelen met het

printblad. De spelleider leest de omschrijvingen voor en prikt

(bij een z nw) blind een letter in een boek of krant.

LESINHOUD

20

U kunt in deze les een instructiefilmpje inzetten.

Introductie• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’en

doe de oefening.• Bespreekkortdeleerdoelenmetdeleerlingen.

Instructie• Bespreekdeuitleginhetleerlingenboek.Bespreekhetverschil

tussen de, het en een. Geef aan dat bij een samenstelling het laatste woord bepaalt of het de of het wordt.

• Tikop‘Instructie’envolgdestappen. 1 Laat zo veel mogelijk zelfstandige naamwoorden enkelvoud

(ev) en meervoud (mv) noemen, ook verkleinwoorden en schrijf ze op het digibord.

2 Benoem een zelfstandig naamwoord enkelvoud uit de woorden die net opgeschreven zijn en vraag de leerlingen of ze ook de anderen kunnen benoemen. Schrijf ze op.

3 Vraag wat het meervoud is van deze woorden en schrijf het op.

4 Laat van de zelfstandige naamwoorden enkelvoud de verkleinwoorden maken door ­je, ­tje, ­etje of ­pje erachter te zetten. Schrijf ze op.

5 Doe hetzelfde met het meervoud. Vraag hun wat opvalt aan het meervoud van verkleinwoorden. Het eindigt altijd op een s.

6 Bespreek welke lidwoorden erbij geschreven kunnen worden. Schrijf de goede lidwoorden op.

• Bespreekdeopdrachteninhetleerlingenboek.

151

2

3

4

5

Opdrachten leerlingenboekDe leerlingen maken onderscheid tussen het z nw en het lidw. De leerlingen beantwoorden de vragen over z nw en lidw.De leerlingen benoemen de onderstreepte woorden als lidw, z nw ev, z nw mv, verkleinwoord en samenstellingen.De leerlingen oefenen met lidw en z nw. Ze zien tegelijkertijd welk lidw bij het z nw hoort.De leerlingen schrijven zo veel mogelijk z nw en het daarbij horende lidwoord op.

10 Reflectie• Tikop‘Reflectie’endoedeoefening.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Startopdracht combinatiegroep

De leerlingen schrijven zo veel mogelijk woorden voor

mensen, dieren en dingen in hun schrift.

Opdracht 1 tot en met 5

NT2Niet alle talen hebben lidwoor­den of het onderscheid tussen mannelijk/vrouwelijk/enkelvoud/meervoud. Vraag leerlingen met een andere moedertaal hoe het bij hen is. Weten ze dat? Besteed extra aandacht aan het gebruik van lidwoorden.

Opdracht 2 en 3

TaalzwakLaat taalzwakke leerlingen deze opdrachten samen met taalsterke leerlingen maken.

Opdracht 3

TaalsterkLaat de leerlingen extra oefenen door zelfgezochte woorden in de rijtjes in het schrift erbij te zetten.

Coöperatieve werkvorm

Opdracht 2Maak groepjes van vier. Eerst werken de leerlingen in twee­tallen samen. Leerling 1 maakt de vraag en leerling 2 luistert en coacht. Dan wisselen ze van rol tot de acht vragen zijn gemaakt. Als het andere tweetal ook klaar is, checken ze elkaars antwoor­den. Is het niet goed dan coachen ze elkaar tot iedereen het eens is.

Page 20: Handleiding taal groep 5 blok 1

20

1 1HoofdstukBlok Week 2

Maatschrift blz. 6 – 7

Werkschrift blz. 6 – 7

LeerdoelenDe leerlingen oefenen:• hetherkennenengebruikenvanzelfstandige

naamwoorden, lid woorden en verkleinwoorden.• hetherkennenengebruikenvanenkelvouden

meervoud.• hetherkennenengebruikenvansamenstellingen.

Lesvoorbereiding• Zetles7klaarophetdigibord.

Materiaal• digibord• werkschriftblz.6–7• maatschriftblz.6–7• taalschrift

6 7

11HoofdstukBlok

7Les

Wat oefen je?• Je oefent het herkennen en gebruiken van zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en verkleinwoorden.• Je oefent het herkennen en gebruiken van enkelvoud en meervoud.• Je oefent het herkennen en gebruiken van samenstellingen.

In de rijtjes staat steeds een lidwoord (lidw) en een zelfstandig naamwoord (z nw).Kijk naar de plaatjes en het voorbeeld. Maak de rijtjes af.

enkelvoud verkleinwoord enkelvoud

meervoud verkleinwoord meervoud

de teckel het teckeltje de teckels de teckeltjes

de boom

de schaats

het plantsoen

Maak samenstellingen.Zet er de of het voor.

Het lidwoord (lidw) hoort bij het laatste woord. Kijk goed naar het voorbeeld.

het huis + de deur =

de fi ets + het mandje =

de soep + het bord =

het haar + de speld =

Maak de vragen.

1 Het zelfstandig naamwoord (z nw) heksen is meervoud. Welk lidwoord (lidw) hoort altijd bij meervoud (mv)?

2 Het zelfstandig naamwoord (z nw) prinsesje is een verkleinwoord enkelvoud (ev). Welk lidwoord (lidw) hoort altijd bij een verkleinwoord enkelvoud (ev)?

3 Bedenk samenstellingen met …huis, …schrift en …deur. Schrijf het goede lidwoord (lidw) erbij.

3

het boompjehet boompje de bomende bomen de boompjesde boompjes

het schaatsjehet schaatsje de schaatsende schaatsen de schaatsjesde schaatsjes

het plantsoentjehet plantsoentje de plantsoenende plantsoenen de plantsoentjesde plantsoentjes

4

de huisdeurde huisdeur

het fietsmandjehet fietsmandje

het soepbordhet soepbord

de haarspeldde haarspeld

5

de

het

Te beoordelen door de leerkracht.

Voorbeeldde school + het schrift = het schoolschrift

Bedenk zelf nieuwe zelfstandige naamwoorden (z nw).Kijk naar het voorbeeld. Schrijf in elk rijtje nog vier zelfstandige naamwoorden (z nw) op.

z nw voor mensen z nw voor dieren z nw voor dingen

Bekijk de zelfstandige naamwoorden (z nw).

1 Is het zelfstandig naamwoord (z nw) enkelvoud (ev) of meervoud (mv)?2 Zet een kruisje in het goede rijtje. Maak met elk zelfstandig naamwoord een zin.

z nw ev mvschapen

prinsesje

frisdrank

schilders

laarzen

windscherm

schoolschrift

scheenbeen

heksen

fotograaf

1 Te beoordelen door de leerkracht.

vadervader hondjehondjehondje riemriem

2 Te beoordelen door de leerkracht.

x

x

x

x

x

x

x

x

x

x

WoordWoordWoord- en <insbouen <insbouwen <insbouwen <insbou

77

11HoofdstukBlok

Wat oefen je?• Je oefent het herkennen en gebruiken van zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en verkleinwoorden.• Je oefent het herkennen en gebruiken van enkelvoud en meervoud.• Je oefent het herkennen en gebruiken van samenstellingen.

6

WoordWoord- en <insbouen <insbouwen <insbouwen <insbou7Les

Lees wat er staat. Beantwoord de vragen.Vul de of het in.

Vul het lidwoord (lidw) de of het in.Weet je het niet? Kijk dan naar het uitlegblokje.

1 teckeltje 3 boompje

2 teckels 4 bomen

5 boompjes

Kleur de woorden die samenstellingen zijn.

meisje werpen

hoekig

soepbordsoepbordsoepbordsoepbord

schoolschriftschoolschrift fi etsmandjefi etsmandje

huisdeurhuisdeurhuisdeurhuisdeurhuisdeurhaarspeldhaarspeldhaarspeldhaarspeldhaarspeld

Teken zelfstandige naamwoorden (z nw).

1 Pak je leesboek.2 Zoek drie zelfstandige naamwoorden in je boek.3 Maak er een tekening van. Schrijf het goede lidwoord (lidw) erbij.4 Kan je klasgenootje raden wat het is?

4

5

hethet hethet

dede dede

dede

6

7 Te beoordelen door de leerkracht.

Heksen is meervoud. Welk lidwoord kan daar altijd voor?

Prinsesje is een verkleinwoord enkelvoud. Welk lidwoord kan daar

altijd voor?

Snoepjes is een verkleinwoord meervoud. Welk lidwoord hoort altijd meervoud. Welk lidwoord hoort altijd

bij meervoud, ook al is het een verkleinwoord?

Voor meervoud kan altijd het lidwoord

.dede

Voor een verkleinwoord enkelvoud kan

altijd .hethet

Voor een verkleinwoord meervoud kan

altijd het lidwoord .dede

Kleur de zelfstandige naamwoorden (z nw).Kleur een zelfstandig naamwoord voor een mens geel.Kleur een zelfstandig naamwoord voor een dier groen.Kleur een zelfstandig naamwoord voor een ding blauw.

Kijk naar de zelfstandige naamwoorden (z nw).Is het zelfstandig naamwoord (z nw) enkelvoud (ev) of meervoud (mv)? Zet een kruisje in het goede rijtje.

z nw ev mv z nw ev mvschapen windscherm windscherm prinsesje schoolschrift schoolschrift frisdrank scheenbeen scheenbeen schilders heksen heksen laarzen fotograaf fotograaf

In elke zin staat één zelfstandig naamwoord (z nw) met de, het of een ervoor.

1 Zet een rondje om het zelfstandig naamwoord.2 Welk lidwoord (lidw) hoort erbij? Zet daar een streep onder.

a De school is nog niet open. c De honden spelen met elkaar.

b Ik hoor een teckel blaffen. d Het stoeltje is omgevallen.

1

2

XXX XXXXXX XXXXXX XXX

XXX XXXXXX XXX

3

hondenriemhondenriem

kooikooi

dokter

hamstertjeschildpadschildpadkind

Herhaling: zelfstandig naamwoord, lidwoord

Een zelfstandig naamwoord (z nw) is een woord voor een mens, dier of ding.Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord (lidw) zetten: de, het, een.

enkelvoud (ev)één mens, één dier, één ding

meervoud (mv)meer dan één: -en, -s

verkleinwoord-je, -tje, -pje

de voetballerde zeehondde riem

de voetballersde zeehondende riemen

het voetballertjehet zeehondjehet riempje

Woord- en <insbouw7Les

Page 21: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

21

Zelfstandig werken

Introductie

NT2Laat leerlingen voorbeelden geven van zelfstandige naam­woorden uit hun moedertaal. Heeft hun moedertaal ook lid woorden?

Opdracht 4 werkschrift

TaalsterkLaat de leerling meer samen­stellingen opschrijven in hun schrift. Hoeveel samenstellingen hebben ze bedacht?

LESINHOUD

5

U kunt in deze les een instructiefilmpje inzetten.

Introductie• Vraagdeleerlingenofzenogwetenwateenzelfstandignaam­

woord en wat een lidwoord is. Ga naar het digibord en volg de stappen.Tikop‘Introductie’endoedeoefening.

• Bespreekkortdeleerdoelenmetdeleerlingen.

Instructie• Tikop‘Instructie’endoedeoefening.Laatdeleerlingdieeen

goed antwoord geeft zijn antwoord uitleggen.

351

2

3

4

5

1

2

3

4

5

6

7

Opdrachten werkschriftDe leerlingen schrijven zelfstandige naamwoorden voor mensen, dieren en dingen in de tabel. Zo oefenen ze wat zelfstandige naamwoorden zijn.De leerlingen geven aan of een woord in enkelvoud of meervoud staat. Ze maken een goede zin met het woord en laten op die manier zien dat ze begrijpen wat enkelvoud en meervoud is.De leerlingen schrijven de zelfstandige naamwoorden en de lid­woorden bij de afbeelding. Het gaat om verkleinwoorden, enkel­voud en meervoud.De leerlingen maken samenstellingen en kiezen het goede lidwoord.De leerlingen beantwoorden vragen over (verkleinwoorden) enkelvoud en meervoud. Ze maken zelf nieuwe samenstellingen en schrijven de goede lidwoorden erbij.

Opdrachten maatschriftDe leerlingen kleuren de zelfstandige naamwoorden voor mensen, dieren en dingen.De leerlingen herkennen enkelvoud en meervoud en geven dat aan door bij elk zelfstandig naamwoord een kruisje te zetten in het goede rijtje.De leerlingen herkennen de zelfstandige naamwoorden en de lidwoorden die erbij horen.De leerlingen beantwoorden vragen over lid woorden bij meervoud, verkleinwoord enkelvoud en verkleinwoord meervoud.De leerlingen vullen het goede lidwoord in. Ze maken onderscheid tussen verkleinwoord enkelvoud en meervoud en zelfstandig naamwoord meervoud.De leerlingen lezen de woorden goed en kleuren alleen de vakjes met de samenstellingen.De leerlingen zoeken in hun leesboek drie zelfstandige naam­woorden. Ze maken er een tekening van.

5 Reflectie• Wetendeleerlingennuwateenzelfstandignaamwoordis?

Wetenzewateenlidwoordis?Tikop‘Reflectie’endoedeoefening.

• Laateenaantalleerlingeneenzinbedenkenmetdaarineenlidwoord en een zelfstandig naamwoord in enkelvoud, meervoud of een verkleinwoord.

Schrijf de zinnen op het digibord. Laat een andere leerling de woorden benoemen.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Page 22: Handleiding taal groep 5 blok 1

22

1 1HoofdstukBlok Week

Bekijk de brief. Lees wat er bij de brief staat.

1 Voor wie is deze brief?2 Van wie is deze brief?3 Boven aan de brief staat: Hoi ... . Aan wie zou je dat wel en niet schrijven?4 Lees de brief.

De brief is niet af. Lees het begin nog eens.Paul wil zijn vrienden laten weten hoe het met hem gaat.

1 Maak de zin Met mij ... af.2 Schrijf er nog een zin bij.

Lees het midden nog eens.Paul vertelt hier iets over de verhuizing.

1 Wat vertelt hij over de verhuizing? Noem drie dingen.2 Paul vertelt ook over het nieuwe huis, over zijn nieuwe kamer en over de nieuwe

vrienden. Schrijf de zinnen over en maak ze af.

Lees het eind nog eens.Wat had er ook kunnen staan? Kies drie zinnen.

1 Ik hoop snel van jullie te horen!2 Willen jullie weten hoe het met mij is?3 Laten jullie me snel weten hoe het met jullie is?4 Gaan jullie me nou nog vertellen hoe het zit?5 Ik benieuwd hoe het met jullie gaat!

Wat kun je boven een brief schrijven?Boven de brief staat: Hoi Devi, Emre en Tanja.

1 Wat schrijf je boven een brief aan de volgende personen?

Kies uit: Hoi – Geachte – Hallo – Beste – Lieve Je mag een woord meer dan één keer gebruiken.

a de burgemeesterb de dokterc je moeder

d de moeder van je vriende je vriendin

2 Wat is een raar begin? Schrijf het op.

Voorbeeld Geachte mama,

1

2 begin nog eens.

3 midden nog eens.

4 eind nog eens.

5

Stellen

1514

11HoofdstukBlok

8Les

Wat leer je?• Je leert hoe je een brief schrijft.

Amersfoort, 12 september 2012

Hoi Devi, Emre en Tanja,

Hoe gaat het met jullie? Met mij ... .

De verhuizing was heel druk. We zijn een hele dag bezig geweest! Ik mocht meerijden in de verhuiswagen, dat was super! In ons nieuwe huis heb ik denk ik wel honderd dozen uitgepakt.

Ons nieuwe huis is ... . Mijn nieuwe kamer ...... .Ik heb al wat nieuwe vrienden hier. Zij ...... .

Schrijven jullie snel terug? Dat lijkt me heel erg leuk.

Heel veel groetjes,

Paul

Bovenaan schrijf je de plaats waar jij bent

en de datum waarop je de brief schrijft.

Boven aan de brief schrijf je de aanhef.

In het begin vraag je vaak hoe het is met

de persoon aan wie je schrijft. Ook schrijf

je hoe het met je zelf gaat. Je vertelt

waarom je de brief schrijft.

In het midden schrijf je over iets wat je

hebt meegemaakt of nog gaat doen.

Aan het eind kun je nog iets vragen.

Onder aan de brief, boven je naam, zeg

je nog gedag.

Helemaal onderaan schrijf je je naam.

AntwoordenOpdracht 11 Devi, Emre en Tanja2 Paul3 wel: vrienden, familie; niet: de dokter, de burgemeester,

de directeur van de school.

Opdracht 2Te beoordelen door de leerkracht.

Opdracht 31 De verhuizing was heel druk, ze zijn de hele dag bezig

geweest, Paul mocht meerijden in de verhuiswagen, hij heeft wel honderd dozen uitgepakt.

2 Te beoordelen door de leerkracht.

Opdracht 41, 3, 5

Opdracht 51 a Geachte, Beste b Geachte, Beste c Hoi, Hallo, Lieve d Hallo, Beste e Hoi, Hallo, Lieve2 Voorbeeldantwoorden: Hoi burgemeester, Hoi dokter,

Geachte Nina, Beste mama.

Leerlingenboek blz. 14 – 15

LeerdoelenDe leerlingen leren:• hoezeeenbriefschrijven.

Lesvoorbereiding• Zetles8klaarophetdigibord.• Combinatiegroep: leg voor de start­

opdracht voor elke leerling een kaartje van A6­formaat klaar.

Materiaal• digibord• leerlingenboekblz.14–15• taalschrift• Combinatiegroep: voor elke leerling een

kaartje van A6­formaat

2

Stellen8Les

Page 23: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

23

Leerkrachtgebonden

Afsluitopdracht combinatiegroep

Laat de leerlingen de ansichtkaart die ze bij de startopdracht

hebben gemaakt aanvullen, verbeteren en met pen over­

schrijven.

Startopdracht combinatiegroep

De leerlingen schrijven met potlood een ansichtkaart voor

iemand die verhuisd is. Op de voorkant mogen ze een

tekening maken en er eventueel wat bij schrijven.

Op de achterkant schrijven ze iets over zichzelf.

Opdracht 2

TaalsterkLaat de leerlingen bij vraag 2 meer zinnen opschrijven.

TaalzwakLaat taalzwakke leerlingen alleen vraag 1 maken.

Opdracht 3

TaalzwakLaat taalzwakke leerlingen deze opdracht samen maken met een taalsterke leerling.

Opdracht 3 en 4

DyslexieHelp deze leerlingen met het maken van goede zinnen. Stimuleer ze om woorden te gebruiken die ze geleerd hebben. Let op het gebruik van lidwoorden.

LESINHOUD

20

1

U kunt in deze les een instructiefilmpje inzetten.

Introductie• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’en

doe de oefening. Bespreek kort het verhaal dat in les 1 en 2 aan de orde kwam.

• Bespreekkortdeleerdoelenmetdeleerlingen.Wieheeftweleens een brief geschreven? Aan wie? Waar ging de brief over?

Instructie• Omeengoedebriefteschrijven,moetjevoorafeenaantal

dingen bedenken: – Waarom schrijf je de brief? (schrijfdoel) Wil je iemand vertellen

hoe het met je gaat, of heb je een vraag en wil je graag een antwoord?

– Aan wie schrijf je de brief? (publiek) Schrijf je aan je vriendje, je oma, of aan de directeur van de school?

– Hoebouwjejebriefop?Gebruikjealinea’s?Isdebriefeenlogisch geheel?

• Tikop‘Instructie’enbespreekdevoorbeeldbrief.Benoemdevaste kenmerken van een brief: datering, aanhef, indeling en ondertekening.

Bespreek de vragen bij opdracht 1.• Laatdeverschillendeonderdelenvandebriefafzonderlijkophet

digibord voorlezen door leerlingen. Laat ook de toelichting bij elk onderdeel voorlezen.

• Bespreekopdracht2totenmet5.

152

3

4

5

Opdrachten leerlingenboekDe leerlingen lezen het begin van de brief nog eens. Daarna schrijven ze het begin van de brief verder af.De leerlingen schrijven op wat Paul over de verhuizing vertelt en maken de zinnen over de andere onderwerpen af. Op deze manier zien ze een voorbeeld van de opbouw van een brief.De leerlingen bedenken welke drie van de vijf zinnen ook hadden gepast aan het eind van de brief. Met deze opdrachten controleert u of de leerlingen de opbouw van de brief begrijpen.De leerlingen bedenken wat ze wel en niet boven aan een brief kunnen schrijven aan vrienden, familie en personen met een specifiek beroep.

10 Reflectie• Laatdrieleerlingenvoorlezenwatzijindebriefhebbengeschre­

ven.Kloptdeopbouw?• Wieheeftbijdehaasopdrachteenheelraarbeginvaneenbrief

bedacht?

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Page 24: Handleiding taal groep 5 blok 1

24

1 1HoofdstukBlok Week

Maatschrift blz. 8 – 9

Werkschrift blz. 8 – 9

2

LeerdoelenDe leerlingen oefenen:• hetschrijvenvaneenbrief.

Lesvoorbereiding• Zetles9klaarophetdigibord.

Materiaal• digibord• werkschriftblz.8–9• maatschriftblz.8–9• taalschrift

8 9

11HoofdstukBlok

9Les

Wat oefen je?• Je oefent het schrijven van een brief.

StelleStelleStellenStellenStelleJe gaat een brief schrijven. Schrijf met potlood.

1 Lees nog eens wat er bij de brief staat. Schrijf de plaats en de datum op.2 Bedenk aan wie je een brief wilt sturen.3 Waarmee begint je brief? Met Beste …, Hoi …, of iets anders? Schrijf het in de aanhef.

Waarom schrijf je de brief? Begin daarmee. Bedenk ten minste twee zinnen. Schrijf de zinnen bij het begin.

Waar wil je meer over schrijven in je brief? Je weet nu aan wie je de brief schrijft. Je weet ook waarom je de brief schrijft.

1 Wat wil je vertellen in het midden van de brief?2 In welke volgorde ga je dat vertellen? Wat schrijf je eerst? Wat daarna?3 Schrijf het op bij het midden.

Maak je brief af.

1 Bedenk een vraag voor het eind. Schrijf er nog een zin achter.2 Wat moet er nog onder komen te staan? Maak je brief af. Vergeet niet je naam eronder te zetten.

Lees je brief na en verbeter.

1 Staat alles erin wat je wilt zeggen? Is de brief netjes geschreven?2 Kijk nog eens naar je zinnen. Beginnen je zinnen met een hoofdletter?3 Staat er na elke zin een punt (.), een vraagteken (?) of een uitroepteken (!)?4 Kijk naar elk woord. Weet je zeker dat het goed geschreven is? Zoek het woord anders op.

Laat je brief lezen aan een klasgenootje.

1 Is je brief netjes geschreven? Zitten er nog fouten in de brief?2 Begrijpt hij wat je schrijft? Vindt hij je brief leuk?3 Gum de zinnen uit en schrijf je brief met pen in het net.

Aan wie heb je de brief geschreven?Schrijf op hoe hij of zij eruitziet.Doe het zo dat je klasgenootje hem of haar zou kunnen tekenen.

1 Te beoordelen door de leerkracht.

2 Te beoordelen door de leerkracht.begin.

3 Te beoordelen door de leerkracht.

midden van de brief?

4 Te beoordelen door de leerkracht.

eind. Schrijf er nog een zin achter.eind. Schrijf er nog een zin achter.

5 Te beoordelen door de leerkracht.

6 Te beoordelen door de leerkracht.

7 Te beoordelen door de leerkracht.

Linksboven schrijf je de plaats waar jij

bent en de datum waarop je de brief

schrijft.

Boven aan de brief schrijf je de aanhef.

In het begin vraag je vaak hoe het is met

de persoon aan wie je schrijft. Ook schrijf

je hoe het met je zelf gaat. Je vertelt

waarom je de brief schrijft.

In het midden schrijf je over iets wat je

hebt meegemaakt of nog gaat doen.

Aan het eind kun je nog iets vragen.

Onder aan de brief, boven je naam, zeg

je nog gedag.

Helemaal onderaan schrijf je je naam.

Hoi Devi, Emre

en Tanja,

99

11HoofdstukBlok

Wat oefen je?• Je oefent het schrijven van een brief.

8

StelleStellenStellenStelle9Les

Je gaat een brief schrijven. Schrijf met potlood.

1 Lees nog eens wat er bij de brief staat. Schrijf de plaats en de datum op.2 Bedenk aan wie je een brief wilt sturen.3 Vul de naam in achter Hallo ... .

Waarom schrijf je de brief? Begin daarmee.Schrijf de zin bij het begin.Begin met: Ik schrijf je omdat ...

Waar wil je nog meer over schrijven?

1 Wat wil je vertellen in het midden van je brief? Je kunt schrijven over iets wat je hebt meegemaakt. Of je schrijft over iets wat je nog gaat doen.2 Heb je iets bedacht? Schrijf het op.

Maak je brief af.

1 Bedenk een vraag voor het eind.

Kies uit: Schrijf je me snel terug? – Wanneer zie ik je weer? – Wat heb jij meegemaakt? Schrijf er nog een zin achter.

2 Maak je brief af.

Kies uit: Veel liefs, – Groetjes, – Hartelijke groet, Vergeet niet je naam eronder te zetten!

Lees je brief na en verbeter.

1 Is het duidelijk wat je vertelt? Heb je netjes geschreven?2 Beginnen je zinnen met een hoofdletter?3 Staat er na elke zin een punt (.), een vraagteken (?) of een uitroepteken (!)?4 Kijk naar elk woord. Weet je zeker dat het goed geschreven is? Zoek het woord anders op.

Laat je brief lezen aan een klasgenootje.

1 Is je brief netjes geschreven? Zitten er nog fouten in de brief?2 Begrijpt hij wat je schrijft? Vindt hij je brief leuk?3 Gum de zinnen uit en schrijf je brief met pen in het net.

Aan wie heb je de brief geschreven? Schrijf iets over hem of haar.

Hoe ziet hij of zij eruit? Vind je hem of haar aardig? Waarom?

1 Te beoordelen door de leerkracht.

2 Te beoordelen door de leerkracht.begin.

3 Te beoordelen door de leerkracht.

midden van je brief?

4 Te beoordelen door de leerkracht.

eind.

5 Te beoordelen door de leerkracht.

6 Te beoordelen door de leerkracht.

7 Te beoordelen door de leerkracht.

Hallo

Linksboven schrijf je de plaats waar jij

bent en de datum waarop je de brief

schrijft.

Boven aan de brief schrijf je de aanhef.

In het begin vraag je vaak hoe het is met

de persoon aan wie je schrijft. Ook schrijf

je hoe het met je zelf gaat. Je vertelt

waarom je de brief schrijft.

In het midden schrijf je over iets wat je

hebt meegemaakt of nog gaat doen.

Aan het eind kun je nog iets vragen.

Onder aan de brief, boven je naam, zeg

je nog gedag.

Helemaal onderaan schrijf je je naam.

Hoi Devi, Emre

en Tanja,

Stellen9Les

Page 25: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

25

Zelfstandig werken

LESINHOUD

5

U kunt in deze les een instructiefilmpje inzetten.

Introductie• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’en

doe de oefening. Wat weten de leerlingen nog over de indeling van een brief?

• Bespreekkortdeleerdoelenmetdeleerlingen.

Instructie• Bespreekdeopdrachtenmetdeleerlingen.Bespreekookde

toelichtingen die naast de brief staan. Benadruk dat de leerlingen voordat ze gaan schrijven goed nadenken waarom ze de brief schrijven (schrijfdoel) en aan wie ze schrijven (het publiek).

• Wijszeookophetbelangvanopdracht5en6:zekijkenzelfhunbrief na (samenhang, interpunctie, netheid) en laten dat ook door eenklasgenootdoen.Tikop‘Instructie’enneemdeaandachts­punten door.

351

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

Opdrachten werkschriftDe leerlingen bedenken aan wie ze gaan schrijven (publiek) en oefenen een aantal vaste kenmerken van een brief. De leerlingen bedenken waarom ze de geadresseerde schrijven. Ze denken na over het schrijfdoel.De leerlingen denken na over wat ze in het midden van de brief schrijven en in welke volgorde. De brief wordt een logisch geheel.De leerlingen maken hun brief af door het eind te schrijven. De leerlingen reviseren hun brief op netheid, duidelijkheid, inter­punctie en spelling.De leerlingen laten hun brief aan een klasgenoot lezen. Ook nu wordt weer gelet op netheid, duidelijkheid, interpunctie en spelling. Uiteindelijkschrijvendeleerlingenhunbriefinhetnet,metpen,op.De leerlingen omschrijven de persoon (aan wie ze de brief hebben geschreven) zo, dat een ander hem of haar zou kunnen tekenen.

Opdrachten maatschriftDe leerlingen bedenken aan wie ze gaan schrijven (publiek) en oefenen een aantal vaste kenmerken van een brief.De leerlingen bedenken waarom ze de geadresseerde schrijven. Ze denken na over het schrijfdoel. Het begin van de zin is gegeven.De leerlingen denken na over wat ze in het midden van de brief schrijven. Er worden twee suggesties gegeven.De leerlingen maken hun brief af door het eind te schrijven. Ze kunnen daarbij kiezen uit voorbeeldzinnen. De leerlingen reviseren hun brief op netheid, duidelijkheid, inter­punctie en spelling.De leerlingen laten hun brief aan een klasgenoot lezen. Ook nu wordt gelet op netheid, duidelijkheid, interpunctie en spelling. Uiteindelijkschrijvendeleerlingenhunbriefinhetnet,metpen,op.De leerlingen omschrijven de persoon (aan wie zij de brief hebben geschreven) aan de hand van een aantal vragen.

5 Reflectie• Tikop‘Reflectie’enneemdeaandachtspuntendoor.Laatenkele

leerlingen hun brief voorlezen. Vraag de andere leerlingen of de brief duidelijk is en een goede opbouw heeft.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Opdracht 3 werkschrift

TaalsterkStimuleer de leerlingen een uitgebreide brief te schrijven. Stel hogere eisen aan de formulering van de zinnen.

Opdracht 5

TaalzwakLaat de leerlingen vooral letten op duidelijkheid en netheid en op hoofdletters en punten.

Coöperatieve werkvorm

Opdracht 1, 2, 3 en 6Maak tweetallen. De leerlingen maken eerst individueel de opdrachten 1 en 2 (denken). Daarna lezen ze aan elkaar voor wat ze opgeschreven hebben (delen) en geven hun mening en vullen aan elkaar. Ze brain­stormen vervolgens samen over wat ze in het midden van de brief willen schrijven. Ze wisselen ideeën uit voordat ieder de brief gaat schrijven. Bij opdracht 6 controleren ze uiteindelijk elkaars brief.

Page 26: Handleiding taal groep 5 blok 1

26

1 1HoofdstukBlok Week

Kun je dit nu?Kun je dit nu?

Lees het verhaal.

1 In zes zinnen staat een zelfstandig naamwoord.2 Schrijf van elke zin de letter op.3 Schrijf achter de letter het zelfstandig naamwoord op. Als er geen zelfstandig

naamwoord in de zin staat, zet dan een streepje.

Kijk naar het voorbeeld.

Voorbeeld a vakantie

Lees het gedichtje. In elke regel staat een lidwoord.Wat is het lidwoord? Schrijf het op.

Is het enkelvoud of meervoud?

1 Maak twee rijtjes. Schrijf boven het eerste rijtje ev en boven het tweede rijtje mv.2 Lees de woorden. Schrijf ze in het goede rijtje.

de schaatsen – de folder – de spreekbeurt – de schroeven – de prinses

1

2

3

Kun je dit nu?

Lees de zinnen. Let op hoofdletters en punten.Welke zinnen zijn goed geschreven? Welke zinnen zijn fout geschreven?Schrijf het nummer op en zet er achter goed of fout.

1 gisteren was mijn broertje jarig2 We hebben het samen gevierd.3 na schooltijd kwamen opa en oma op bezoek.4 Papa had een lekkere appeltaart gebakken5 We hebben er allemaal een stukje van gegeten.

Welke zinsdelen horen bij elkaar?Zoek telkens drie zinsdelen die bij elkaar passen. Schrijf de hele zin op.

Meester schrijft

leest

in haar schrift.

Nora tekentmogen we

op het plein.

In de pauze

een som fl uisteren.De juf van groep 3

een poppetje

op het digibord.

Tijdens de rekenles spelen we

een verhaaltje voor.

Schrijf de zinnen goed op.

1 Lees de zinnen.2 Schrijf de zinnen met hoofdletters en punten op.3 Zet een streep tussen de zinsdelen. Kijk naar het voorbeeld.

Voorbeeld De oude mevrouw | wandelt | met haar hondje.

a het roze varkentje rolt door de modderb de kippen lopen door de tuinc boer jan melkt de koeiend de tractor stopt op het erfe de poes vangt een muis

1

2

3

a We gaan op vakantie.b We gaan fi etsen.c De eerste kilometers gaan heel gemakkelijk.d Maar opeens val ik heel hard.e Ik schrik heel erg.f Ik word naar het ziekenhuis gebracht.g Mijn been is gebroken!h Ik krijg er gips omheen.i Nu lig ik maar wat voor me uit te staren.j Gelukkig kan ik veel spelen!

De eerste kilometers gaan heel gemakkelijk.

Kun je dit nog?

17

• Je herhaalt zelfstandige naamwoorden enkelvoud en meervoud.• Je herhaalt lidwoorden.

16

11HoofdstukBlok

10Les

• Je herhaalt hoofdletters en punten uit blok 5 (groep 4).• Je herhaalt het verdelen van zinnen in zinsdelen uit blok 5 (groep 4).

Op een konijn

1 Bij Noordwijk zwom een nat konijn2 temidden van een school tonijn.3 ‘Tja,’ sprak het beest, ‘dat tomt er van4 als men de ta niet zeggen tan.’

5 De schrijver van dit gedicht is Kees Stip.

Bron: Kees Stip, Op een konijn

Antwoorden Kun je dit nog?Opdracht 11 fout 4 fout2 goed 5 goed3 fout

Opdracht 2Meester schrijft een som op het digibord.Nora tekent een poppetje in haar schrift.In de pauze spelen we op het plein.De juf van groep 3 leest een verhaaltje voor.Tijdens de rekenles mogen we fl uisteren.

Opdracht 3a Het roze varkentje | rolt | door de modder.b De kippen | lopen | door de tuin.c Boer Jan | melkt | de koeien.d De tractor | stopt | op het erf.e De poes | vangt | een muis.

Antwoorden Kun je dit nu?Opdracht 1a vakantie f ziekenhuisb – g beenc kilometers h gipsd – i –e – j –

Opdracht 21 een 4 de2 een 5 de3 het

Opdracht 3ev mvde folder de schaatsende spreekbeurt de schroevende prinses

Leerlingenboek blz. 16 – 17

Materiaal• digibord• leerlingenboekblz.16–17• taalschrift• scoreblad woord- en

zinsbouw

LeerdoelenDe leerlingen herhalen:• hoofdlettersenpuntenuitblok5(groep4).• hetverdelenvanzinneninzinsdelenuitblok5(groep4).• zelfstandigenaamwoorden,enkelvoudenmeervoud.• lidwoorden.

Lesvoorbereiding• Printvooriedereleerling

het scoreblad woord- en zinsbouw.

2

Kun je dit nog?-Kun je dit nu? 10Les

Page 27: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

27

Zelfstandig werken

Zelftest

DyslexieGeef de dyslectische leerlingen meer tijd. Eventueel kunnen ze de test in een aparte ruimte maken.

LESINHOUD

5 Introductie• Bespreekmetdeleerlingendatingroep4blok5 hoofdletters en

punten en het verdelen van zinnen in zinsdelen aan de orde zijn geweest.

• Bespreekkortwatdeleerlingendezeweekgeleerdhebbenoverhet zelfstandig naamwoord, lidwoord, enkelvoud en meervoud. Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’endoe de oefening.

Instructie• Deleerlingenmakenzelfstandigdezelftestwoord-enzinsbouw.

Bespreek de opdrachten met de leerlingen. Ga niet in op de inhoud.

351

2

3

1

2

3

Opdrachten leerlingenboek Kun je dit nog?De leerlingen geven aan of de zin goed of fout is geschreven. Het gaat hierbij om het gebruik van hoofdletters en punten.De leerlingen maken zinnen met de gegeven zinsdelen.De leerlingen schrijven de zinnen met hoofdletters en punten en verdelen de zinnen in zinsdelen.

Opdrachten leerlingenboek Kun je dit nu?De leerlingen zoeken het zelfstandig naamwoord in een zin.De leerlingen zoeken de lidwoorden in een gedicht.De leerlingen schrijven woorden in enkelvoud en in meervoud in de goede rij.

5 Reflectie• Tikop‘Reflectie’enbespreekdeopdrachtenmetbehulpvanhet

digibord. Laat de leer lingen de resultaten invullen op het scoreblad woord- en zinsbouw. Laat ze de grafiek bijwerken, zodat ze hun vorderingen kunnen zien.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Page 28: Handleiding taal groep 5 blok 1

28

Page 29: Handleiding taal groep 5 blok 1

1Blok

Hoofdstuk 2Talent

29

Page 30: Handleiding taal groep 5 blok 1

30

1HoofdstukBlok

Bekijk de tekening.Serap heeft een folder in haar hand.

1 Wat zou er allemaal in die folder kunnen staan?2 Ben jij wel eens naar een feest in jouw buurt geweest?

Luister en kijk naar het verhaal.

Praat samen over wat jij kunt doen op een buurtfeest.

1 Maak afspraken: • Wie let erop dat iedereen aan de beurt komt? • Wie schrijft het op? • Wie vertelt het aan de klas?

2 Eén van jullie schrijft jullie namen onder elkaar op. Sla steeds drie regels over.

Maak aantekeningen bij iedere naam.

3 Stel dat jullie geld moeten ophalen voor een buurtfeest. Vertel aan elkaar: • wat je zou doen op dat feest; • waarom je juist dat zou doen; • hoe je dat organiseert.

Waar zou jij allemaal geld voor willen inzamelen?

Maak een lijstje van vijf goede doelen.Geef elk doel een cijfer: 1 = niet belangrijk; 10 = heel erg belangrijk.

1

2

3

4

Spreken/luisteren-Woordenschat

18 19

21HoofdstukBlok

1Les

Wat leer je?Spreken/luisteren• Je leert een gesprek voeren in een kleine groep.• Je leert welke regels er zijn in een gesprek.• Je leert een gesprek samenvatten.Woordenschat• Je leert de betekenis van 20 nieuwe woorden.

het af� che

de bonbon

de folder

de tekenaar

het trottoir

Talent

barsten van: heel veel van iets (hebben)Raoul barst van het talent. Hij kan heel erg goed tekenen.(geld) inzamelen: geld ophalenOp het feest kunnen we geld inzamelen voor een nieuw speelveld.het talent: ergens vanzelf of met een beetje oefenen goed in zijnRaoul heeft talent voor tekenen.

de uitdrukking: aan iemands gezicht kunnen zien hoe hij of zij zich voeltNina lacht, ze heeft een blije uitdrukking op haar gezicht.in vergelijking met: als je kijkt waarin twee dingen anders zijnIn vergelijking met het speelveld in Pauls oude buurt, is dit speelveld niet echt leuk.

iets aanpakkeniets afbeeldenbescheidenhet besluitde burgemeesterhet buurtfeestergens gek op zijnoverhandigende ruimtewuiven

Samen praten Vertel duidelijk. Vraag of iedereen je heeft begrepen.

Week

AntwoordenOpdracht 1 tot en met 4Te beoordelen door de leerkracht.

2

Leerlingenboek blz. 18 – 19

Kijkwoorden Leeswoorden Weet?-woordenhet affi che barsten van iets aanpakken het buurtfeest de bonbon (geld) inzamelen iets afbeelden ergens gek op zijn de folder het talent bescheiden overhandigen de tekenaar de uitdrukking het besluit de ruimte het trottoir in vergelijking met de burgemeester wuiven

LeerdoelenDe leerlingen leren:Spreken/luisteren• eengesprek(overleg)voerenineenkleinegroep.• welkeregelserzijnineengesprek.• eengespreksamenvatten.Woordenschat• debetekenisvan20nieuwewoorden.

Lesvoorbereiding• Zetles1klaarophetdigibord.• Bereidhetsemantiserenvande

doelwoorden voor.• Combinatiegroep: print de

start­ en afsluitopdracht bij deze les.

• Preteaching: zie de aanwijzingen in de differentiatiekolom.

Materiaal• digibord• leerlingenboekblz.18–19• taalschrift• woordenschrift• Combinatiegroep: printblad

start­ en afsluitopdracht

3

Spreken/luisteren-Woordenschat1Les

Page 31: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

31

Leerkrachtgebonden

Afsluitopdracht combinatiegroep

De leerlingen maken de afsluitopdracht op de achterkant van

het printblad. Ze maken een affiche voor een goed doel.

Startopdracht combinatiegroep

De leerlingen maken de startopdracht op het printblad.

Ze oefenen de betekenis van de weet?­woorden.

Preteaching

Laat de taalzwakke leerlingen de doelwoorden van deze les bekijken en lezen. Laat ze elk moeilijk woord in hun woorden­schrift schrijven.

Instructie

NT2Besteed extra aandacht aan figuurlijk taalgebruik: barsten van en ergens gek op zijn. Beeld deze woorden nog eens op een andere manier uit, gebruik andere zinnen.

DyslexieGeef waar nodig extra instructie over woordbetekenissen en help de leerlingen met het zich eigen maken van de woordleerstrate­gieën.

Opdracht 3

TaalzwakLaat de leerlingen, om succes­ervaringen op te doen, in het groepje iets vertellen over een onderwerp waar ze veel vanaf weten.Kunjedaarietsmeedoen op een buurtfeest?

LESINHOUD

20

1

2

U kunt in deze les een instructiefilmpje inzetten.

Introductie• Bespreekkorthetverhaaluitles1.Wetendeleerlingennogwat

er gebeurde? Weten ze nog wie de hoofdpersonen waren?• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’en

bespreek de leerdoelen met de leerlingen.

Instructie• Semantiseereenaantalkijk-enleeswoordendoorzete

besprekenenvoorbeeldzinnentegeven.‘Ikhebnueenbozeuitdrukkingopmijngezicht.’‘InvergelijkingmetRickisThomasheelgroot.’

• Laatdeleerlingenderijtjesweet?-woordendoorlezenenbespreek de voor hen moeilijke woorden.

• Oefendewoordenbarsten van en talent door samen een woordtrap en een woordspin in te vullen. Gebruikhiervoordeschema’sophetdigibord.

Voorbeeld• woordtrap:barsten van → een klein beetje van iets hebben –

genoeg van iets hebben – veel van iets hebben – barsten van iets• woordspin:het talent → muziek – wedstrijd – tekenen – rekenen

Bespreek opdracht 1.Start op het digibord de verhaalanimatie Talent.Stel na afloop controlevragen over het verhaal:• Wieisdebozevrouw?• Hoeziethetspeelvelderuit?• Waaromwillendekinderengeldinzamelen?Bespreek alvast opdracht 3. Ga in op het woord gesprek en overleg. Bij een overleg is een duidelijke taakverdeling van belang. Ook zijn er gespreksregels over bijvoorbeeld beurtverdeling (iedereen komt aan bod, de leerlingen hoeven geen vinger op te steken) en afstem­ming (kijk de ander aan, vertel duidelijk).

203

4

Opdrachten leerlingenboekMaak groepjes van drie of vier leerlingen.Lees het lijstje afspraken voor en benadruk dat iedereen een taak heeft in een gesprek. Ook het vertellen aan de klas (samenvatten) aan het eind van de les is belangrijk. De leerling die dat als taak heeft, kan het eventueel eerst vertellen aan zijn eigen groepje.Lees de samenwerkstrategie voor onder Samen praten.De leerlingen geven aan welke goede doelen zij belangrijk vinden.

5 Reflectie• Laatenkeleleerlingenhetgespreksamenvattenvoordeklas.

Vraag door naar de inhoud en naar het verloop van het gesprek.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Page 32: Handleiding taal groep 5 blok 1

32

1HoofdstukBlok Week

Maatschrift blz.10–11

Werkschrift blz.10–11

LeerdoelenDe leerlingen leren/oefenen:Luisteren• luisterennaareenverhaal.• vertellenwatzevaneenverhaalvindenenwaarom.Woordenschat• debetekenisvande20woordenuitles 1.

Lesvoorbereiding• Zetles2klaarophetdigibord.• Preteaching: zie de aanwijzingen

in de differentiatiekolom.

Materiaal• digibord• werkschriftblz.10–11• maatschriftblz.10–11• taalschrift• woordenschrift

3

2

10 11

21HoofdstukBlok

2Les

Wat leer je? Wat oefen je?Luisteren• Je leert luisteren naar een verhaal.• Je leert vertellen wat je van een verhaal vindt en waarom.Woordenschat• Je oefent de betekenis van de 20 woorden uit les 1.

Spreken/Spreken/Spreken/luisterenluisterenSpreken/luisterenSpreken/Spreken/luisterenSpreken/ -WoordenschaWoordenschatWoordenschatWoordenschaWat is het? Vul in.

Kies uit: talent – barst – affi che – tekenaar

1 Een aanplakbiljet is hetzelfde als een .

2 Als je heel veel plaatjes hebt, dan je van de plaatjes.

3 Kun je iets zonder veel moeite heel goed? Dan heb je er voor.

4 Hij tekent voor zijn beroep. Hij is dus .

Kijk naar het plaatje. Lees wat er staat.Ra, ra, wat is het? Schrijf het achter elkaar in de hokjes.

1 Een papier of krantje met bijvoorbeeld reclame en prijzen erop.

2 Dit is een deftig woord voor stoep.

3 Dit is een ander woord voor zwaaien.

4 Hij is de baas van de stad of van het dorp.

f6

b1

ou

3

lr

dgg

ee

r4

m e8

e s9

t10

e rt r o t

5t o i r w u

2i v e

7n

Kijk naar de nummers in de hokjes. Vul de letters hieronder in. Welk woord krijg je?

b1 u2 u3 r4 t5 f6 e7 e8 s9 t10t10t

Maak zinnen.Maak met de twee woorden in elk vakje een goede zin. Schrijf de zinnen in je schrift.

1 de burgemeester – afbeelden 3 in vergelijking met – het besluit

2 het buurtfeest – de ruimte 4 overhandigen – de uitdrukking

5

afficheaffiche

barstbarst

talenttalent

tekenaartekenaar

6

buurtfeestbuurtfeest

7

Te beoordelen door de leerkracht.

Maak de vragen.

1 Wie verstoppen zich achter de auto?

2 Waarom loopt Paul heel rustig naar de boze mevrouw?

3 Paul maakt nieuwe vrienden. Wie zijn dat? Schrijf de vier namen op.

Wat gaan de kinderen op het buurtfeest doen? Vul het in.

Serap en broers

Nina

Paul en Jamal

Raoul

Wat klopt er niet in de zin? Schrijf het op.

1 Serap pakt de folder aan.

2 Nina is gek op bonbons.

3 Raoul is heel bescheiden. Hij tekent Nina met een lange jas en een hoge hoed.

4 Raoul heeft het besluit genomen. Hij doet zaterdag mee.

Wat vind je van de plannen van de kinderen? Denk je dat ze veel geld gaan ophalen?Schrijf het op. Schrijf ook op waarom je dat vindt.

1

Nina, Jamal en PaulNina, Jamal en Paul

Paul hoeft niet bang te zijn, Paul hoeft niet bang te zijn,

want het is zijn eigen huis / het is zijn eigen moeder.want het is zijn eigen huis / het is zijn eigen moeder.

Nina, Raoul, Jamal, SerapNina, Raoul, Jamal, Serap

2

koekjes en bonbons verkopenkoekjes en bonbons verkopen

kunstjes doenkunstjes doen

(met de goocheldoos) goochelen(met de goocheldoos) goochelen

tekenen / als tekenaar / tekeningen verkopentekenen / als tekenaar / tekeningen verkopen

3

Serap geeft de folder aan Jamal en die pakt hem aan.Serap geeft de folder aan Jamal en die pakt hem aan.

Jamal is gek op bonbons. Nina houdt van kunstjes doen.Jamal is gek op bonbons. Nina houdt van kunstjes doen.

Raoul tekent Paul/een jongen in het verhaal en niet Nina/een meisje.Raoul tekent Paul/een jongen in het verhaal en niet Nina/een meisje.

Raoul heeft nog geen besluit genomen. Hij weet het nog niet.Raoul heeft nog geen besluit genomen. Hij weet het nog niet.

4

Te beoordelen door de leerkracht.

1111

21HoofdstukBlok

Wat leer je? Wat oefen je?Luisteren• Je leert luisteren naar een verhaal.• Je leert vertellen wat je van een verhaal vindt en waarom.Woordenschat• Je oefent de betekenis van de 20 woorden uit les 1.

10

Spreken/Spreken/luisterenluisterenSpreken/luisterenSpreken/Spreken/luisterenSpreken/ -WoordenschaWoordenschatWoordenschatWoordenscha2Les

Wat hoort bij het plaatje?Schrijf alleen de letter voor het woord in het hokje.

1

2

3

4

5

a het trottoir

i de folder

m de tekenaar

p het affi che

r de bonbon

1 p

2 r

3 i

4 m

5 a

Welk woord lees je?

Trek een lijn tussen het woord en de betekenis.

overhandigen •de ruimte •in vergelijking met •iets aanpakken •iets afbeelden •

• Dit kan een kamer zijn, maar ook een zaal.

• Dit zeg je als je twee dingen met elkaar vergelijkt.

• Iets laten zien op een plaatje of foto.

• Dit is hetzelfde als geven.

• Dit doe je als je iets met je handen aanneemt.

Vul het goede woord in.Kies uit: barsten van – talent – uitdrukking – inzamelen – wuiven

1 De kinderen gaan geld op het buurtfeest.

2 Nina en Jamal naar de burgemeester.

3 Ze de goede ideeën, zoals: lekkers verkopen en goochelen. de goede ideeën, zoals: lekkers verkopen en goochelen.

4 Raoul is bescheiden, maar heeft veel voor tekenen.

5 Hij kan heel goed de op iemands gezicht tekenen.

Beantwoord de vragen.

1 Waar ben jij gek op?2 Waar heb jij talent voor?talent voor?talent3 Hoe goed ben je daarin in vergelijking met andere kinderen?4 Ben jij bescheiden? Waarom wel of niet?

5

primaprima

6

7

inzameleninzamelen

wuivenwuiven

barsten vanbarsten van

talenttalent

uitdrukkinguitdrukking

8 Te beoordelen door de leerkracht.

Maak de vragen.

1 Waarom verstoppen de kinderen zich achter een auto? Zet een rondje om het goede antwoord.

a Ze spelen verstoppertje.b Ze zijn bang voor de boze vrouw.c Ze halen een grapje uit.

2 Paul maakt in dit verhaal nog twee nieuwe vrienden. Wie? Zet een rondje om hun namen.

Nina – Raoul – Jamal – Serap

Wat gaan de kinderen op het buurtfeest doen?Trek lijnen.

Wie

1 Serap en broers •2 Nina •3 Paul en Jamal •4 Raoul •

Wat gaan ze op het buurtfeest doen?

• (met de goocheldoos) goochelen

• koekjes en bonbons verkopen

• tekeningen verkopen

• kunstjes doen

Lees de zinnen. Wie is het?Trek een lijn van de zin naar Paul, Nina, Serap, Jamal of Raoul.

1 Hij krijgt een mailtje op zijn mobiel.2 Zij gaat naast Serap en Raoul op het bankje zitten.3 Hij is gek op bonbons.4 Zij lacht vriendelijk naar Paul.5 Hij heeft nog geen besluit genomen of hij meedoet op zaterdag.

Wat vind je van de plannen van de kinderen? Denk je dat ze veel geld gaan ophalen?Schrijf het op. Schrijf ook op waarom je dat vindt.

1

2

3

Jamal

Serap

Nina

Raoul

Paul

4

Te beoordelen door de leerkracht.

Spreken/luisteren-Woordenschat2Les

Page 33: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

33

Zelfstandig werken

LESINHOUD

5

U kunt in deze les een instructiefilmpje inzetten.

Introductie• Wetendeleerlingennogwaarhetverhaaluitles1overging?

Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’endoe de oefening. Welke woorden weten ze nog? Wie kon er zo goed tekenen?

• Bespreekkortdeleerdoelenmetdeleerlingen.

Instructie• Geefaanwaardeleerlingenopmoetenlettenbijhetluisteren

naar het verhaal. Opdracht 1, 2, 3 en 4 gaan in op het verhaal.• Tikop‘Instructie’enlaatdeverhaalanimatienogeenkeerhoren.

351

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

Opdrachten werkschriftDe leerlingen beantwoorden vragen over de tekst. Hiermee wordt een beroep gedaan op hun luistervaardigheid.De leerlingen geven aan welke activiteiten de kinderen gaan doen. Ook hier wordt een beroep gedaan op hun luistervaardigheid.De leerlingen geven aan wat er niet klopt in de vier zinnen. Daarvoor moeten ze kritisch lezen en luisteren.De leerlingen leren hun mening te geven, maar ook op te schrijven waarom ze deze mening hebben (argumenten).

In de volgende opdrachten wordt de betekenis van de doelwoorden verder uitgebreid.De leerlingen oefenen de woordbetekenis van een aantal doel­woorden door bij de omschrijving het goede woord in te vullen.De leerlingen oefenen met behulp van afbeeldingen een aantal doel woorden.De leerlingen bedenken een logische zin met de twee doelwoorden die bij elkaar staan.

Opdrachten maatschriftDe leerlingen beantwoorden vragen over de tekst. Hiermee wordt een beroep gedaan op hun luistervaardigheid.De leerlingen geven aan welke activiteiten de kinderen gaan doen. Ook hier wordt een beroep gedaan op hun luistervaardigheid.De leerlingen verbinden de personen uit het verhaal met de gebeur­tenis. Wie deed wat?De leerlingen leren hun mening te geven, maar ook op te schrijven waarom ze deze mening hebben (argumenten).

In de volgende opdrachten wordt de betekenis van de doelwoorden verder uitgebreid.De leerlingen verbinden afbeeldingen met doelwoorden.De leerlingen verbinden de doelwoorden aan omschrijvingen.De leerlingen oefenen de woordbetekenis door de goede doel­woorden in de zinnen te schrijven.De leerlingen beantwoorden vragen over zichzelf waarin de doelwoorden terugkomen.

5 Reflectie• Vraagdeleerlingenwatzevanhetverhaalvonden.ZouRaoul

wel of niet meedoen met geld inzamelen? Waarom wel of niet?• Wiewilvertellenoverzijntalent?Enwiekentiemanddieergens

talent voor heeft? Op welk gebied?• Tikop‘Reflectie’endoedeoefening.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Preteaching

Laat de leerlingen de doelwoor­den van les 1 opschrijven in hun woordenschrift en er een tekening, woordspin of zin bij maken. Laat het verhaal uit les 1 individueel op de computer beluisteren en bekijken.

Instructie

TaalzwakBekijk samen met de leerlingen alvast de opdrachten 1, 2 en 3 in het maatschrift. Waar moeten ze vooral op letten bij het luisteren en kijken naar het verhaal?

Opdracht 1

TaalsterkLaat de leerlingen in plaats van opdracht 1 een samenvatting van het verhaal maken in hun taalschrift.

Opdracht 1 tot en met 8

DyslexieLaat een taalsterke leerling de opdrachten voorlezen, terwijl de dyslectische leerling meeleest en bijwijst. Laat ze daarna zelf­standig de opdrachten maken.

Coöperatieve werkvorm

Opdracht 4Maak viertallen. Laat de leerlin­gen eerst nadenken en daarna in eenRondPraatvertellenwatzijvan de plannen van de kinderen vinden. Zorg dat ieder evenveel tijd krijgt. Eén leerling vat na de ronde de mening van de groep samen. Dan volgt de tweede RondPraatoverdetweedevraag.Leerling 1 vertelt en leerling 2 herhaalt één argument en vult verder aan. Lukt het om na leerling 4 ook vier argumenten te hebben?

Page 34: Handleiding taal groep 5 blok 1

34

1HoofdstukBlok Week

Bespreek de vragen.

1 Waaraan kun je zien dat dit een e-mail is?2 Heb jij wel eens een e-mail gekregen?3 Wie heeft deze mail gestuurd? Hoe weet je dat?4 Wie heeft deze mail ontvangen? Hoe weet je dat?

Lees de e-mail.Wat is de hoofdgedachte?

Lees de e-mail nog een keer.Maak de vragen.

1 Maak een woordspin. Schrijf in het midden dieren. Schrijf het woord kangoeroe aan een poot. Schrijf er nog vijf woorden bij.

2 Welke twee woorden zie je in rozenstruik?3 Wat betekent rozenstruik dus? Schrijf over en maak af.

Een rozenstruik = een ... met ...

4 Lees vanaf ‘Op school ...’. Wat is het tegenovergestelde van arresteren? Schrijf over en kies het goede woord.

arresteren ↔ oppakken/gevangenze� en/vrijlaten

5 Schrijf over en maak de zin af: Ik verheug me op ...

Welke drie nieuwtjes staan er in de e-mail?Schrijf één zin op per nieuwtje.

Wat doe je nog meer op een computer, een laptop of een tablet?Maak een lijstje. Schrijf op wat je doet en met wie je dat doet.

1

2

3

4

5

Leesbegrip-Woordenschat

20 21

21HoofdstukBlok

3Les

Wat leer je?Leesbegrip• Je leert een e-mail herkennen.• Je leert de hoofdgedachte uit een e-mail halen.Woordenschat• Je leert de betekenis van 15 nieuwe woorden.

de doorn

de fontein

de kangoeroe

de pels

de vingerafdruk

arresteren: iemand meenemen naar het politiebureau omdat die persoon iets gedaan heeft wat niet magDe politie arresteert de man. Hij heeft gestolen spullen bij zich.het bewijs: iets waaruit blijkt dat het waar isDe politie heeft een vingerafdruk als bewijs dat de dief heeft ingebroken.

de code: een aantal geheime cijfers en/of letters op een rij als een sleutelDe dief wist de code van het slot en kon snel naar binnen.kennelijk: zoals iedereen kan merken; blijkbaarKennelijk was de kangoeroe in paniek.je ergens op verheugen: ergens veel zin in hebbenWe verheugen ons erop om naar je toe te komen.

het goed kunnen vinden met

de groeten doenhopelijklievelings-de rozenstruik

Van:

Aan:

CC:

Onderwerp

Devi, Tanja en Emre [email protected]

Paul [email protected]

Nieuws van je vrienden!

Hoi Paul,

Dank voor je brief! Hoe gaat ie? Hier alles oké.

Tante Jet heeft er een nieuw dier bij! Een kangoeroe. (1)Ze wil niet zeggen hoe ze eraan komt. Het is haar geheim, zegt ze.De kangoeroe is nu ons lievelingsdier. Hij woont in de achtertuin en slaapt in het schuurtje.Hij moet erg wennen. Laatst schrok hij en sprong zo in de rozenstruik. (2)(3)Kennelijk was hij in paniek. Tante Jet moest de doorns uit zijn pels plukken.Ze heeft een fontein laten plaatsen. Daar drinkt hij uit.Tante Jet zegt dat hij weer terug moet naar Australië. Daar hoort hij thuis. Hopelijk lukt dat.

Op school gaat alles goed. Alleen is er in de vakantie geld van school gestolen. De dief wist de code om binnen te komen. Erg, hè? De politie heeft wel een vingerafdruk op de deur gevonden. Dat was genoeg bewijs om de dief te arresteren. Spannend, hè? (4)

We hebben een nieuw meisje in de klas. Ze is heel aardig. We kunnen het goed met haar vinden.

Nou, tot snel, hoor! We verheugen ons erop om naar je toe te komen! (5)Oh ja: we moesten je de groeten van tante Jet doen!

Dag!!!Devi, Tanja en Emre

AntwoordenOpdracht 11 @, Van:, Aan:, CC:, Onderwerp:2 Te beoordelen door de leerkracht.3 Devi, Tanja en Emre. Hun namen staan achter Van:4 Paul. Zijn naam staat achter Aan:

Opdracht 2Devi, Tanja en Emre schrijven over hoe het gaat (thuis/school).

Opdracht 31 Te beoordelen door de leerkracht.2 rozen en struik3 Een rozenstruik = een struik met rozen.4 arresteren ←→ vrijlaten.5 Te beoordelen door de leerkracht.

Opdracht 4 en 5Te beoordelen door de leerkracht.

Leerlingenboekblz.20–21

Materiaal• digibord• leerlingenboekblz.20–21• taalschrift• woordenschrift• Combinatiegroep: printblad

start­ en afsluitopdracht

LeerdoelenDe leerlingen leren:Leesbegrip• eene-mailherkennen.• dehoofdgedachteuiteene-mailhalen.Woordenschat• debetekenisvan15nieuwewoorden.

Lesvoorbereiding• Zetles3klaarophetdigibord.• Bereidhetsemantiserenvandedoelwoordenvoor.• Combinatiegroep: print de start­ en afsluitopdracht

bij deze les.• Preteaching: zie de aanwijzingen in de differen­

tiatiekolom.

3

2

Kijkwoorden Leeswoorden Weet?-woordende doorn arresteren het goed kunnen vinden metde fontein het bewijs de groeten doende kangoeroe de code hopelijkde pels kennelijk lievelings-de vingerafdruk je ergens op verheugen de rozenstruik

Leesbegrip-Woordenschat3Les

Page 35: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

35

Leerkrachtgebonden

Afsluitopdracht combinatiegroep

De leerlingen maken de afsluitopdracht op het printblad.

Ze beantwoorden de e­mail van Devi, Tanja en Emre.

Preteaching

Laat de taalzwakke leerlingen de doelwoorden van deze les bekijken en lezen. Laat ze elk moeilijk woord in hun woorden­schrift schrijven.

Instructie

NT2Neem extra tijd om de kijk­, lees­ en weet?­woorden nog eens apart door te nemen met de leerlingen.

DyslexieGeef waar nodig extra instructie over woordbetekenissen en help de leerlingen om zich de woordleerstrategieën eigen te maken.

Opdracht 1

TaalsterkVraag aan de groep wie er al iets weet over dit onderwerp. Een taalsterke leerling krijgt zo de kans te laten horen wat hij al weet.

Opdracht 2

DyslexieGeef het printblad met de leestekst in aangepast lettertype. Geef de voorleesbeurt niet aan een dyslectische leerling.

Opdracht 3 en 4

Taalzwak• Laateentaalsterkeleerling

het verhaal samen met een taalzwakke leerling lezen. Laat ze samen de opdracht maken.

• Besteedspecifiekaandachtaan de weet?­woorden.

• Laatdeleerlingendebeteke­nis van moeilijke woorden in hun woordenschrift tekenen of verduidelijken met een schema (woordtrap, woord­paraplu, woordspin of woordkast).

DyslexieLaat een taalsterke leerling de opdrachten voorlezen, terwijl de dyslectische leerling meeleest en bijwijst. Laat ze daarna zelfstan­dig de opdrachten maken.

Startopdracht combinatiegroep

De leerlingen maken de startopdracht op het printblad.

Ze lezen een uitnodiging voor een feestje per e­mail.

Daarna schrijven ze een e­mail terug.

LESINHOUD

20

1

2

Introductie• Inhoofdstuk1les8en9isdebriefbesproken.Watwetende

leerlingen nog? Vraag waar je aan moet denken bij het schrijven van een brief. Waarover zou je kunnen schrijven aan je oma, je vrienden of de burgemeester? Ga naar het digibord en volg de stappen.Tikop‘Introductie’endoedeoefening.

• Bespreekkortdeleerdoelenmetdeleerlingen.

Instructie• Semantiseerdekijkwoordendoordeafbeeldingentebespreken

en de leeswoorden door voorbeeldzinnen te geven.• Controleerofdeleerlingendebetekenisvanalleweet?-woorden

kennen. Bespreek de voor hen moeilijke woorden.• Oefendewoordenfontein en code door samen met de leerlingen

een woordkast en een paraplu in te vullen. Gebruik hiervoor de schema’sophetdigibord.

Voorbeeld• kast:fontein ←→ vijver: stromend water ←→ stilstaand water; bak

van steen of metaal ←→ klein meertje in de grond• paraplu:de code → tekens – cijfers – symbolen – letters

Bespreek de tekstsoort e­mail. Een e­mail verstuur je via de computer en is iets anders dan een brief:• Eene-mailisvaakeenkortberichtenzieterandersuitdaneen

brief.• Eene-mailismeerinformeel.Jegebruikteene-mailbijvoorbeeld

om snel iets te vragen of mee te delen.• Jekuntdee-mailnaarmeerderepersonentegelijksturen.Bespreek de vragen van opdracht 1.Bespreek de term hoofdgedachte: het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd in één zin. Lees samen met de leerlingen de e­mail. Wat is de hoofdgedachte in deze e­mail?

203

4

5

Opdrachten leerlingenboekDe leerlingen oefenen de definities van de doelwoorden door vragen te beantwoorden. Na elk (paars) cijfer in de e­mail maken ze de bijbehorende vraag.De leerlingen geven aan welke drie nieuwtjes in de e­mail staan. Ze halen de belangrijkste informatie uit de e­mail.De leerlingen schrijven in hun schrift wat ze nog meer kunnen doen op een computer, laptop of tablet. Hiermee laten ze zien wat ze weten over de gebruiksfuncties van deze apparaten.

5 Reflectie• Tikop‘Reflectie’endoedeoefening.Vraagdeleerlingen

waaraan ze een e­mail kunnen herkennen. Bespreek de hoofd­kenmerken nog een keer.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Page 36: Handleiding taal groep 5 blok 1

36

1HoofdstukBlok Week

Maatschrift blz. 12 – 13

Werkschrift blz. 12 – 13

LeerdoelenDe leerlingen leren/oefenen:Leesbegrip• bedenkenwathetleesdoelis.• bedenkenwatdedoelgroepvaneeninformatievetekstis.Woordenschat• debetekenisvan10nieuwewoordenenvandedoelwoor-

den uit les 3.

Lesvoorbereiding• Zetles4klaarophet

digibord.• Preteaching: zie de aan­

wijzingen in de differen­tiatiekolom.

Materiaal• digibord• werkschriftblz.12–13• maatschriftblz.12–13• taalschrift• woordenschrift

23

Schooltaal-woordenallereerstideaalde architectinrichtenvan bovenafde legendade breedtede lengtegeschikthet symbool

12 13

LeesbegripLeesbegrip-WoordenschatWoordenschatWoordenscha21

HoofdstukBlok

4Les

Wat leer je? Wat oefen je?Leesbegrip• Je leert bedenken wat je leesdoel is.• Je leert bedenken wat de doelgroep van een informatieve tekst is.Woordenschat• Je oefent de betekenis van 10 nieuwe woorden en van de woorden uit les 3.

Lees de zin.Welk woord staat er onder de vlek? Schrijf het woord op.

1 Het water in deze f kun je niet drinken. de

2 Op de spiegel vinden we een v van de dief. de

3 Een kluis moet een c hebben die niemand kan raden. de

4 Ik prik me aan een d van een r . de

de

5 De k heeft een p met een buidel. de

de

6 De diefstal is opgelost. We hebben het b gevonden. het

Hopelijk kunnen we nu de dief a .

7 Doe de g aan je vader! de

Lees het verhaal.Welk woord past in de zin?Schrijf de woorden op.

Kies uit: inrichten – breedte – verheugde – vinden – allereerste – geschikt – bovenaf – architect – ideaal – lengte

ModernToen Gerrit Rietveld nog jong was, tekende hij al van alles. Hij had kennelijk veel talent en was daardoor __1__ om __2__ te worden. Vanaf zijn elfde maakte hij meubels voor zijn vaders winkel. Maar Gerrit vond de meubels lelijk. Het __3__ wat hij bedacht, was een stoel. Hij was toen achttien jaar. Zie plaatje 1, van __4__ ziet zijn stoel er zo uit. De stoel heeft een hoogte van 87 cm, de __5__ is 60 cm en de __6__ is ook 60 cm.Iedereen vond de stoel prachtig, met dat rood, blauw en geel. Misschien waren dat wel zijn lievelingskleuren. Je zit wel vrij hard, dus in gebruik is hij niet echt __7__.Gerrit ging naar school en leerde door voor architect. Hij __8__ zich erg op het bedenken van zijn eerste huis. Een mevrouw in Utrecht gaf hem die opdracht. Zij wilde het huis wel op haar manier __9__. Gerrit kon het gelukkig goed met haar __10__. Samen bedachten ze het huis op plaatje 3.Vind je dit een modern huis?En toch … is het bijna honderd jaar oud. Het is gebouwd in 1928!

Maak een plattegrond van jouw ideale kamer. Schrijf de breedte en lengte erbij. Zet er symbolen in. Maak een legenda.

3

fonteinfontein

vingerafdrukvingerafdruk

codecode

doorndoorn

rozenstruikrozenstruik

kangoeroekangoeroe

pelspels

bewijsbewijs

arresterenarresteren

groetengroeten

41 – geschikt 2 – architect 3 – allereerste 4 – bovenaf 5 – breedte/lengte 6 – lengte/breedte 7 – ideaal 8 – verheugde 9 – inrichten 10 – vinden

5 Te beoordelen door de leerkracht.

1

2

3

Talent voor architect?

Hoe zou jij een speelveld inrichten? Wat moet je er kunnen doen?Maak jouw ideale speelveld. Hoe doe je dat?1 Bedenk allereerst hoe groot het mag worden.allereerst hoe groot het mag worden.allereerst Wat wordt de breedte en wat wordt de lengte?2 Maak een plattegrond. Teken het veld dus van bovenaf.van bovenaf.van bovenaf Schrijf de lengte en breedte van het speelveld erbij.3 Bedenk wat er allemaal op het speelveld moet komen. Zet er symbolen in zoals * en ^. Maak er een legenda bij, bijvoorbeeld : * = schommel en

^ = tafel met banken onder afdak.

Vind je het heel leuk om zoiets te maken? En ben je er ook nog eens goed in?Dan ben je geschikt om architect te worden. geschikt om architect te worden. geschikt

Maak de vragen.

1 Waarom lees je deze tekst? Wat is je leesdoel? Zet een kruisje in het goede hokje. Ik vind deze tekst grappig. Ik vind deze tekst grappig. Ik leer iets van deze tekst. Ik wil graag weten wat de Ik wil graag weten wat de

mening van de schrijver is.2 Voor wie is deze tekst bedoeld?

voor kinderen van jouw voor kinderen van jouw leeftijd

voor ouders voor peuters en kleuters voor peuters en kleuters

Lees nu de tekst Talent voor architect?

Wat is hetzelfde?Geef het woord en de betekenis dezelfde kleur.

1

x

x

2

alles een plek gevenallerbeste

hoe breed iets is; de kortste kanthoe lang iets is; de langste kant

uitleg van de symbolen

is geweldig

uitleg van de symbolen

architect

ten eerste

de legendaallereerst

vanuit de lucht gezien

van bovenaf

is geweldig

uitleg van de symbolenhoe breed iets ishoe breed iets ishoe breed iets ishoe breed iets ishoe breed iets is

architectarchitect de breedtede breedte

ten eersteten eersteten eersteten eersteten eerste

de legendais ideaalis ideaalis ideaalis ideaalis ideaal

vanuit de lucht gezien iemand die gebouwen ontwerptiemand die gebouwen ontwerptiemand die gebouwen ontwerptiemand die gebouwen ontwerpt

allereerst

1313

21HoofdstukBlok

12

Wat leer je? Wat oefen je?Leesbegrip• Je leert bedenken wat je leesdoel is.• Je leert bedenken wat de doelgroep van een informatieve tekst is.Woordenschat• Je oefent de betekenis van 10 nieuwe woorden en van de woorden uit les 3.

LeesbegripLeesbegrip-WoordenschaWoordenschatWoordenschatWoordenscha4Les

Lees de zinnen. Kijk naar de plaatjes.Trek een lijn van de zin naar het goede plaatje.

1 Ik prik me aan een doorn van een rozenstruik. •2 In de legenda van de kaart is --- •

het symbool voor fi etspad.

3 Een kluis moet een code hebben die niemand kan • raden.

4 Op de spiegel stond een vingerafdruk •van de dief.

5 Het water in deze fontein kun je niet drinken. •6 De kangoeroe heeft een pels met een buidel. •

Welk woord past in de zin?Kijk naar wat schuingedrukt staat. Streep door wat fout is.

1 Ik heb op het antwoordapparaat de groeten gedaan aan mijn oma. Hopelijk / Kennelijk heeft ze het bericht gehoord.Kennelijk heeft ze het bericht gehoord.Kennelijk

2 Ik verheug me op / kan het goed vinden met de fi lm. Het is mijn lievelingsfi lm.kan het goed vinden met de fi lm. Het is mijn lievelingsfi lm.kan het goed vinden met

Haal woorden uit de slang.Schrijf het goede woord in de zin.

Pauline is net verhuisd.

Een beroemde heeft haar huis getekend. heeft haar huis getekend.

Ze moet haar kamer nog .

De gordijnen die er nu hangen vindt ze niet zo .

Paulines vader werkt bij de politie.

‘Moest je vandaag nog iemand ?’ vraagt Pauline.

‘Nee,’ zegt vader, ‘maar we hebben wel het gevonden gevonden

van een diefstal.’

Hoe ziet jouw kamer eruit?

1 Maak een tekening van jouw kamer van bovenaf.2 Schrijf erbij wat de lengte en breedte is.3 Bedenk een symbool voor: je speelgoed, je kleren, je boeken of iets anders.4 Maak een legenda met de symbolen en de uitleg.

3

4

5

architectarchitect

inrichteninrichten

geschiktgeschikt

arresterenarresteren

bewijsbewijs

6 Te beoordelen door de leerkracht.

••

••

••••

••

••

Talent voor architect?Hoe zou jij een speelveld inrichten? Wat moet je er kunnen doen?Maak jouw ideale speelveld. Hoe doe je dat?1 Bedenk allereerst hoe groot het mag worden.allereerst hoe groot het mag worden.allereerst Wat wordt de breedte? Wat wordt de lengte?2 Maak een plattegrond. Teken het veld dus van bovenaf.van bovenaf.van bovenaf Zet de lengte en breedte erbij.3 Bedenk wat er allemaal op het speelveld moet komen. Zet er symbolen in zoals * en ^. Maak er een legenda bij. Bijvoorbeeld: * = schommel en ^ = tafel met banken onder afdak.

Vind je het heel leuk om zoiets te maken? En ben je er ook nog eens goed in?Dan ben je geschikt om architect te worden.geschikt om architect te worden.geschikt

Maak de vragen.

1 Waarom lees je deze tekst? Zet een kruisje in het goede hokje. Ik vind deze tekst grappig. Ik vind deze tekst grappig. Ik leer iets van deze tekst. Ik leer iets van deze tekst.

2 Voor wie is deze tekst bedoeld? voor kinderen van jouw leeftijd voor kinderen van jouw leeftijd voor ouders voor ouders

Lees nu de tekst Talent voor architect?

Wat is hetzelfde?Geef het woord en de betekenis dezelfde kleur.

is ideaal

vanuit de lucht gezien

is geweldig

ten eerstehoe lang het is

van bovenaf allereerst de breedte de lengteis ideaal

hoe breed het ishoe breed het isvanuit de lucht gezien

vanuit de lucht gezien

is geweldig

ten eerstehoe lang het is

van bovenaf allereerst de breedtede breedtede breedtede breedtede breedte de lengtede lengtede lengtede lengte

1

XXX

XXX

2

alles een plek gevenalles een plek gevenallerbeste

hoe breed iets is; de kortste kanthoe breed iets is; de kortste kanthoe lang iets is; de langste kanthoe lang iets is; de langste kant

uitleg van de symbolenuitleg van de symbolen

geeschiktktk – architect

– arresteren

– inrichten –be

wwiijs

Leesbegrip-Woordenschat4Les

Page 37: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

37

Zelfstandig werken

LESINHOUD

5 Introductie• Laatdetekstindehandleidingenhetleerlingenboekvaneen

methode zien. Vraag wat het verschil is. Vraag waar je aan kunt zien voor wie een tekst bedoeld is. (Bijvoorbeeld: taalgebruik op het niveau van een kind of op het niveau van een volwassene, de hoeveelheid tekst, de hoeveelheid afbeeldingen, iets wat jongens meer aanspreekt of iets wat meisjes meer aanspreekt.)

• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’enbespreek de leerdoelen met de leerlingen.

Instructie• Tikop‘Reflectie’enbespreekkortdeterminformatieve tekst en

weettekst. Deze termen zijn bekend. Benadruk dat je vóór het lezen al een aantal dingen bedenkt, bijvoorbeeld je leesdoel en het nadenken over de doelgroep.

• BekijkdetekstTalent voor architect? Vraag de leerlingen of er woorden in staan die ze nog niet begrijpen. De betekenis van vijf woorden is al gegeven.

351

2

3

4

5

1

2

3

4

5

6

Opdrachten werkschriftDe leerlingen geven vóór het lezen aan wat hun leesdoel is en voor wie de tekst bedoeld is. Ze leren dat het belangrijk is deze strategie (bepalen leesdoel en doelgroep) te gebruiken.De leerlingen verbinden het woord met de betekenis. Hiermee semantiseren ze de schooltaalwoorden.De leerlingen vullen een woord in. Door gebruik te maken van de context kunnen ze het woord vinden en wordt de woordenschat vergroot.De leerlingen vullen de goede woorden in in het verhaal over Rietveld.Zelerendedoelwoordentegebruikenineencontext.De leerlingen passen hun kennis van de doelwoorden toe, door het maken van een plattegrond van hun ideale kamer.

Opdrachten maatschriftDe leerlingen geven vóór het lezen aan wat hun leesdoel is en voor wie de tekst bedoeld is. Ze leren dat het belangrijk is deze strategie (bepalen leesdoel en doelgroep) te gebruiken.De leerlingen verbinden het woord met de betekenis. Hiermee semantiseren ze de schooltaalwoorden.De leerlingen verbinden de zinnen, waarin doelwoorden staan, met de afbeeldingen. Hierdoor wordt de relatie beeld – context – doel­woord versterkt.De leerlingen kiezen steeds uit twee doelwoorden het goede woord in de zin. Ze geven daarmee aan dat ze de in de zin gebruikte doelwoorden begrijpen.De leerlingen schrijven de woorden uit de woordslang in de zinnen van een verhaal. Ze leren de doelwoorden te gebruiken in een context.De leerlingen passen hun kennis van de doelwoorden toe, door het maken van een plattegrond van hun kamer.

5 Reflectie• Vraagdeleerlingenwelkedingenjebedenktvóórhetlezenvan

een tekst. (Het bepalen van het leesdoel en de doelgroep). Vraag ze waaraan je kan zien voor wie de tekst bedoeld is.

• Tikop‘Reflectie’endoedeoefening.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Preteaching

Laat de leerlingen de doelwoor­den van les 3 nog een keer bekijken. Zijn er nog woorden die ze moeilijk vinden? Laat de leerlingen deze woorden met de definities opschrijven in hun woordenschrift.

Instructie

NT2Neem extra tijd om de woorden die de leerlingen niet begrijpen door te nemen.

Opdracht 1

DyslexieGeef het printblad met de leestekst Talent voor architect? in aangepast lettertype.

Opdracht 4 werkschrift

TaalsterkLaat de leerlingen meer informa­tie opzoeken over Gerrit Rietveld,ininformatieveboekenof op internet. Laat ze er een verslag van maken.

DyslexieLaat een taalsterke leerling de opdracht voorlezen, terwijl de dyslectische leerling meeleest en bijwijst. Laat hem daarna zelfstandig de woorden invullen.

Coöperatieve werkvorm

Opdracht 3In een groepje van vier werken de leerlingen eerst in tweetallen met elkaar samen. Laat eerst kiezen wie van de twee mag beginnen. Leerling 1 maakt de vraag en leerling 2 luistert en coacht. Dan wisselen ze van rol tot alle opdrachten zijn gemaakt. Als het andere tweetal ook klaar is, checken ze elkaars antwoor­den. Is het niet goed dan coachen ze elkaar tot iedereen het eens is.

Page 38: Handleiding taal groep 5 blok 1

38

1HoofdstukBlok Week

Kun je dit nu?Kun je dit nu?

Maak de opdrachten. Let op! Je houdt bij elke opdracht twee antwoorden over.

Bekijk en lees het beeldverhaal.Welk woord past in de zin? Schrijf het nummer en het woord op.

Kies uit: doorn – affi che – trottoir – bonbon – folder – tekenaar – kangoeroe

Op het __1__ staat Sam.Hij deelt een __2__ uit om geld in te zamelen.De mensen lopen voorbij.

De __3__ wil Sam helpen.Hij maakt een tekening van een __4__.Sam hangt die op.

Het dier laat een __5__ in haar poot zien.Zielig!Nu geven de mensen wel.

Lees de zinnen. Kijk naar de vetgedrukte woorden.Wat betekent hetzelfde? Schrijf het nummer en het antwoord op.

Kies uit: barsten van – je uitdrukking – inzamelen – arresteren – kennelijk – verheugen zich op – bewijs

1 Je kunt geld bij elkaar brengen, maar ook kleding of speelgoed.2 Aan hoe je kijkt zie ik dat je triest bent.3 De agent zei tegen de dief: ‘We gaan jou oppakken en meenemen naar het

politiebureau!’4 Zij hebben heel veel zin in het feest.5 Zoals iedereen kan merken is ze nog steeds ziek, want de koorts is niet gezakt.

Wat staat er op het plaatje?Schrijf het nummer en de letter op.

Kies uit: a de lengte – b van bovenaf – c de breedte – d de architect – e het symbool – f de legenda – g inrichten

1

2

3

Maak de opdrachten. Let op! Je houdt bij elke opdracht twee antwoorden over.

Kijk naar de plaatjes.Wat is het? Schrijf de letter op met het woord erachter.

Kies uit: de heg – de vlok – de ov-chipkaart – het dranghek – het reuzenrad – het perron – de villa

Wat hoort op de puntjes?Schrijf het nummer en het antwoord op.

Kies uit: de gebarentaal – verdwalen – zorgvuldig – het openbaar vervoer – de enkele reis – vastgrijpen – de reistijd

1 ... = als je iets heel precies en netjes doet2 ... = de tijd die je nodig hebt om van de ene plaats naar de andere plaats te komen3 ... = met je handen bewegingen maken, zodat iemand die doof is jou begrijpt4 ... = als je niet meer weet waar je bent en waar je heen moet5 ... = een naam voor bijvoorbeeld treinen en bussen

Lees de folder.Welk woord past in de zin? Schrijf het nummer en het woord op.

Kies uit: men – noemen – het zuiden – gescheiden – het gedeelte – verdelen in – kleiner dan

1

2

3

Kun je dit nu?Kun je dit nog?

22 23

21HoofdstukBlok

5Les

• Je herhaalt woorden uit blok 5 (groep 4). • Je herhaalt woorden uit les 1, 3 en 4.

Wie heeft dit getekend?

1

Wat meet zij?

5

Wat meet hij?

4

Wat zie je hier?

3

Hoe zie je dit land?

2

Kom kijken in het dierenasiel!In het dierenasiel worden dieren opgevangen die weggelopen zijn van huis. Ze kunnen alle kanten op gelopen zijn. Bijvoorbeeld naar het noorden of naar __1__ . Als een dier ziek is, dan gaat hij naar __2__ voor de zieke dieren. Daar kan hij langzaam weer beter worden.Als het etenstijd is, gaan vrijwilligers het eten __3__ de etensbakjes.Iedereen hoopt dat het baasje van de hond of kat snel langskomt om het dier weer op te halen. __4__ zegt wel eens dat een hond zijn baasje altijd weer herkent. Het maakt niet uit hoe lang ze van elkaar __5__ zijn geweest.Kom je een kijkje nemen op de open dag van het asiel? Tot dan!

ca b d e

Antwoorden Kun je dit nog?Opdracht 1a het reuzenrad d de villab het perron e de ov­chipkaartc de heg

Opdracht 21 zorgvuldig 4 verdwalen2 de reistijd 5 het openbaar vervoer3 de gebarentaal

Opdracht 31 het zuiden 4 men2 het gedeelte 5 gescheiden3 verdelen in

Antwoorden Kun je dit nu?Opdracht 11 trottoir 4 kangoeroe2 folder 5 doorn3 tekenaar

Opdracht 21 inzamelen 4 verheugen zich op2 je uitdrukking 5 kennelijk3 arresteren

Opdracht 31 d 4 a2 b 5 c3 f

Leerlingenboek blz. 22 – 23

LeerdoelenDe leerlingen herhalen:• dewoordenuitblok5(groep4)• dewoordenuitles1,3en4.

Lesvoorbereiding• Printvooriedereleerlinghetscoreblad

woordenschat.

Materiaal• digibord• leerlingenboekblz.22–23• taalschrift• scoreblad woordenschat

23

Kun je dit nog?-Kun je dit nu?5Les

Page 39: Handleiding taal groep 5 blok 1

39

Zelfstandig werken

Opdracht 1

Extra instructie/differentiatie

LESINHOUD

5 Introductie• Verteldeleerlingendatzedewoordenuitgroepviergaan

herhalen. De woorden komen, net als in het vorige hoofdstuk, uit blok 5 van groep 4.

• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’endoe de oefening.

Instructie• Deleerlingenmakenzelfstandigeenzelftestoverdewoordenuit

blok 5 (groep 4) en hoofdstuk 2. Bespreek de opdrachten met de leerlingen. Ga niet in op de inhoud. Benadruk dat er bij elke opdracht twee antwoorden overblijven.

351

2

3

1

2

3

Opdrachten leerlingenboek Kun je dit nog?De leerlingen zoeken het goede woord bij de afbeelding.De leerlingen zoeken het goede woord bij de omschrijving.De leerlingen vullen het goede woord in het verhaal in. Ze maken daarbij gebruik van de context.

Opdrachten leerlingenboek Kun je dit nu?De leerlingen geven aan welk woord in de zin past. Ze gebruiken de afbeelding als context.De leerlingen zoeken woorden die hetzelfde betekenen.De leerlingen zoeken het goede woord bij de afbeelding en de vraag.

5 Reflectie• Tikop‘Reflectie’enbespreekdeopdrachtenmetbehulpvanhet

digibord. Laat de leerlingen de resultaten invullen op het scoreblad woordenschat. Laat ze de grafiek bijwerken, zodat ze hun vorderingen kunnen zien.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

39

Zelfstandig werken

Zelftest

DyslexieGeef de dyslectische leerlingen meer tijd. Eventueel kunnen ze de test in een aparte ruimte maken.

Page 40: Handleiding taal groep 5 blok 1

40

1HoofdstukBlok Week

Welk telwoord past in de zin?Schrijf het nummer en het telwoord op.

Kies uit: een paar – 50 – eerste – 23 – sommige – veel

Het buurtfeestOp __1__ september was er een buurtfeest.We gingen er met __2__ buurkinderen naartoe.Het __3__ wat ik heb gedaan, is steltlopen.Er waren __4__ mensen uit onze straat, wel honderd!__5__ buren hadden een taart gebakken, mmm!Voor __6__ cent kon je een ijsje kopen.Het was heel erg leuk!

Welk werkwoord hoort bij de zin?Schrijf het nummer en het hele werkwoord op. Voorbeeld 1 = bijtenKijk naar het voorbeeld.

Kies uit: kijken – bijten – ruiken – schrijven – horen – lopen – roeren – zitten

1 Dit kun je met je tanden doen.2 Dit kun je met je benen doen.3 Dit kun je met je ogen doen.4 Dit kun je met je oren doen.

5 Dit kun je met je neus doen.6 Dit kun je met een pen doen.7 Dit kun je op een stoel doen.8 Dit kun je met een lepel doen.

Welke woorden zijn werkwoorden?Kijk naar de woorden in de slang. Schrijf alleen de werkwoorden op.

Wat is het hele werkwoord?Lees de zinnen. Kijk naar het blauwe werkwoord. Schrijf het hele werkwoord op.

1 Ik dans van blijdschap. 4 Nina en Serap kletsen over de vakantie.2 Daan omhelst mij, want hij is mijn vriend. 5 De melk bederft!3 Hij durft het niet. 6 Er zwerft een kat in de tuin.

Verander de zinnen.

1 Kijk naar zin 1, 3 en 6 van opdracht 5.2 Verander het blauwe werkwoord in een ander werkwoord.3 Schrijf de nieuwe zinnen op. Hoeveel verschillende zinnen kun je bedenken?

Voorbeeld Ik spring van blijdschap.

2

3

4

folder – het – wuive

n – afbeelden – drie – de – overhandigen –

wei

nig – een

5

6

Lees de zinnen. Welk woord in de zin is een telwoord?Schrijf het nummer van de zin en het telwoord op.

1 We gaan met zijn zessen naar de dierentuin.2 Een kaartje kost 15 euro.

4 Er hangen drie apen aan een tak.3 Vandaag zijn er weinig bezoekers.

6 Sommige dieren zijn erg grappig!5 In de vierde kooi zie ik een tijger.

1

Telwoord

Een telwoord laat zien hoeveel er van iets is. Dat kan heel precies of minder precies.

Heel precies Minder precies

Ik heb 23 euro.Ik ben tien jaar.Ik heb beide toetsen gemaakt.We dansen met z’n vieren.

Ik heb veel geld.Er liggen een paar tassen.Sommige mensen lachen.Daar ben ik al tig keer geweest.

Een telwoord laat ook de volgorde van iets zien.

Het tweede boek op de plank.De honderdste klant krijgt een prijs.Hij is de laatste in de rij.

Herhaling: werkwoord

Een werkwoord (ww) vertelt wat iemand of iets doet. Of wat er gebeurt.

zwemmen, dansen, ik loop, Hans fi etst, het regent

Woord- en <insbouw

24 25

21HoofdstukBlok

6Les

Wat leer je?• Je leert wat een telwoord is.• Je leert werkwoorden herkennen en gebruiken.

AntwoordenOpdracht 11 zessen 4 drie2 15 5 vierde3 weinig 6 sommige

Opdracht 21 23 4 veel2 een paar 5 sommige3 eerste 6 50

Opdracht 31 bijten 5 ruiken2 lopen 6 schrijven3 kijken 7 zitten4 horen 8 roeren

Opdracht 4wuiven, afbeelden, overhandigen

Opdracht 51 dansen 4 kletsen2 omhelzen 5 bederven3 durven 6 zwerven

Opdracht 6Te beoordelen door de leerkracht.

Leerlingenboek blz. 24 – 25

LeerdoelenDe leerlingen leren:• wateentelwoordis.• werkwoordenherkennenengebruiken.

Lesvoorbereiding• Zetles6klaarophetdigibord.• Combinatiegroep: print de start­ en

afsluitopdracht bij deze les.• Preteaching: laat de leerlingen de

startopdracht maken.

Materiaal• digibord• leerlingenboekblz.24–25• taalschrift• Combinatiegroep: printblad start­ en

afsluitopdracht

4

2 Woord- en <insbouw6Les

Page 41: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

Afsluitopdracht combinatiegroep

De leerlingen maken de afsluitopdracht op het printblad.

Ze herkennen de telwoorden in de zinnen en maken met deze

telwoorden nieuwe zinnen.

41

Leerkrachtgebonden

Instructie

NT2Laat leerlingen voorbeelden geven van telwoorden uit hun moedertaal.Hoeteljetot10?

Opdracht 1 en 2

TaalzwakLaat een taalzwakke leerling deze opdrachten samen met een taalsterke leerling maken. Laat de taalsterke leerling de verschillende deelhandelingen benoemen.

Opdracht 3

TaalsterkLaat taalsterke leerlingen bij elk nummer minimaal drie werk­woorden extra in hun schrift schrijven.

Startopdracht combinatiegroep

De leerlingen maken de startopdracht op het printblad. Ze leg­

gen de relatie tussen het hele werkwoord en de vervoeging

van het werkwoord in de zin. Hiermee bereiden ze zich voor

op de uitleg over de werkwoorden.

LESINHOUD

20

U kunt in deze les een instructiefilmpje inzetten.

Introductie• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’en

doe de oefening. Weten de leerlingen nog wat enkelvoud en meervoud is?

• Bespreekkortdeleerdoelenmetdeleerlingen.

Instructie• Bespreekaandehandvanhetuitlegblokjehettelwoord. Dit is

nieuw voor de leerlingen. Benadruk het verschil tussen heel preciesenminderprecies.Tikop‘Instructie’endoedeoefening.

• Bespreekwatwerkwoordenzijn(herhalinggroep4).Kieseenwerkwoord en schrijf het hele werkwoord op het digibord. Schrijf er een zin mee in een vervoeging. Laat de leerlingen het werkwoord benoemen. Benoem (zonder de termen te noemen) kort het verschil tussen sterke (klankveranderende) werkwoorden en zwakke (klankvaste) werkwoorden. Bijvoorbeeld: lopen – liep – gelopen (sterk) en leven – leefde – geleefd (zwak).

• Bespreekdeopdrachteninhetleerlingenboek.

201

2

3

4

5

6

Opdrachten leerlingenboekDe leerlingen zoeken het telwoord in de zin.De leerlingen schrijven de telwoorden in de zin. Daarbij letten ze op de context en oefenen ze met de verschillende telwoorden.De leerlingen leggen de relatie tussen iets wat je doet en het werkwoord dat daarbij hoort. (Wat kun je doen met een pen? Schrijven.) Ze schrijven het hele werkwoord in hun schrift.De leerlingen geven aan welke woorden uit de woordslang werk­woorden zijn. Hiermee laten ze zien dat ze het verschil tussen werkwoorden en andere woorden kennen.De leerlingen geven het hele werkwoord van de werkwoordsvormen in de zinnen.De leerlingen oefenen met werkwoordsvervoegingen.

5 Reflectie• Controleerofdeleerdoelenbehaaldzijnaandehandvanenkele

vragen. Weten de leerlingen nu wat een telwoord is? En het hele werkwoord?

• Tikop‘Reflectie’endoedeoefening.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Page 42: Handleiding taal groep 5 blok 1

42

1HoofdstukBlok Week 4

2

Maatschrift blz. 14 – 15

Werkschrift blz. 14 – 15

LeerdoelenDe leerlingen oefenen:• hetherkennenengebruikenvan

telwoorden en werkwoorden.

Lesvoorbereiding• Zetles7klaarophetdigibord.• Preteaching: zie de aanwijzingen in de

differentiatiekolom.

Materiaal• digibord• werkschriftblz.14–15• maatschriftblz.14–15• taalschrift

14 15

21HoofdstukBlok

7Les

Wat oefen je?• Je oefent het herkennen en gebruiken van telwoorden en werkwoorden.

Kijk naar de werkwoordsvormen.Schrijf het hele werkwoord erachter.

werkwoordsvormen hele werkwoord

sliepen – geslapen – slaap – slaapt – sliep

ren – rende – rent – renden – gerend

lazen – leest – gelezen – lees – las

leef – geleefd – leefden – leeft – leefde

Lees de zinnen.In elke zin zijn een werkwoord (ww) en een zelfstandig naamwoord (z nw) d (z nw) blauw. Wat is het werkwoord (ww)? Zet daar een streep onder.

1 Wij schaatsen op het ijs en we hebben onze schaatsen aan.

2 Nina en ik dansen drie verschillende soorten dansen.

3 Ik schommel op de schommel in de tuin.

4 Jullie moeten de schroeven in die kast schroeven.

5 Ik ben de schilder, want ik schilder, want ik schilder schilder altijd graag.

6 Als ik rem, gaat mijn rem piepen.

7 Ik fi ets door het park op mijn nieuwe fi ets.

8 De muizen eten het eten van de kat.

Verander de zinnen van enkelvoud (ev) naar meervoud (mv).Vul het werkwoord (ww) in. Kijk naar het voorbeeld.

1 Ik heb een rode fi ets. Wij een rode fi ets.

2 Jamal praat met Paul. De kinderen met Paul.

3 Nina kent Paul nog maar net. Devi en Emre Paul nog maar net.

4 Paul heeft een voetbal. Paul en Jamal een voetbal.

5 De vader van Paul is aardig. De ouders van Paul aardig.

6 Serap verkoopt koekjes. De broers van Serap koekjes.

Schrijf zo veel mogelijk werkwoorden op.Kijk goed rond in je klas. Wat doen je klasgenootjes? Wat doet je juf of meester? Schrijf de werkwoorden op.

4

slapenslapen

rennenrennen

lezenlezen

levenleven

5

6

hebbenhebben

pratenpraten

kennenkennen

hebbenhebben

zijnzijn

verkopenverkopen

7 Te beoordelen door de leerkracht.

Maak de puzzel.Welk telwoord hoort op de puntjes?

Kies uit: drie – achten – sommige – veel – zes – eerste – tien – weinig

1 … sommen snap ik niet.

2 Ik ben als … klaar.

3 We hebben maar … tijd.

4 Je hebt … vingers.

5 Om … uur gaat de school uit.

6 We zaten met zijn … in de bus.

7 Voor de toets moet je … weten.

8 Het is … uur. We gaan eten.

Kijk naar de nummers in de hokjes. Vul die letters hieronder in.

De reuzenpanda eet m1

i2

n3

s4

t5

e6

n7

s8

tien kilo bamboe per dag.

Kijk naar de woorden.Welke woorden zijn telwoorden? Welke woorden zijn werkwoorden? Trek lijnen.

Is het een werkwoord (ww)?Zet een rondje om ja of nee.

1 schijnen

2 laarzen

3 grijnzen

ja / nee

ja / nee

ja / nee

4 litteken

5 grinniken

6 bescheiden

ja / nee

ja / nee

ja / nee

1

2

3

sew

oeeircee

m iti

geg

em1

rie

s4

n3

net el

t5

davz

i2

h n7

e6

s8

inzamelen zes

veel

afbeelden

derdewuiven

aanpakken

weinigarresteren

250

ontvangensommigen

Telwoorden Werkwoorden

WoordWoordWoord- en <insbouen <insbouwen <insbouwen <insbou

1515

21HoofdstukBlok

Wat oefen je?• Je oefent het herkennen en gebruiken van telwoorden en werkwoorden.

14

WoordWoord- en <insbouen <insbouwen <insbouwen <insbou7Les

Zet een rondje om het hele werkwoord.

Tip!Het hele werkwoord eindigt meestal op -en: lopen, kijken, kijken en.Soms eindigt het alleen op een -n: gaan, zien, zien n.

eet – eten – eet

slaap – slapen – slaapt

ren – rent – rennen

lezen – lees – leest

Lees het zelfstandig naamwoord (z nw).Maak er een tekening van in het hokje. Welk werkwoord (ww) hoort erbij?Schrijf het in de zin. Kijk naar het voorbeeld.

1 de fi ets

2 de knoop

3 de strik

4 de zaag

Hij door de stad.

Hij zijn jas dicht. zijn jas dicht.

Ik mijn veters.

Hij een plank. een plank.

Verander de zinnen van enkelvoud (ev) naar meervoud (mv).Kijk naar de blauwe werkwoorden (ww).

1 Vader wuift naar Nina.

2 Paul gaat naar het veld.

3 Serap zit op het bankje.

4 Serap lacht naar Paul.

5 Paul voetbalt met Jamal.

6 Raoul tekent met krijt.

Zij naar Nina.

Zij naar het veld.

Zij op het bankje.

Zij naar Paul.

Zij met Jamal.

Zij met krijt.

Schrijf zo veel mogelijk werkwoorden op.Kijk goed rond in je klas. Wat doen je klasgenootjes? Wat doe je zelf?Schrijf de werkwoorden op.

4

5

fietstfietst

knooptknoopt

strikstrik

zaagtzaagtTe beoordelen door de leerkracht.

6

wuivenwuiven

gaangaan

zittenzitten

lachenlachen

voetballenvoetballen

tekenentekenen

7 Te beoordelen door de leerkracht.

Kijk naar de hokjes.Kleur de hokjes waar een telwoord in staat.

affi che

weinig

zes

kangoeroe bewijs

buurtfeest rekenen

een paar

derde

vingerafdrukweinig

zes veel

250 een paareen paareen paareen paareen paar

derdederde

Lees de zinnen.In elke zin staat één telwoord. Schrijf het telwoord in de puzzel ernaast.

1 Sommige sommen snap ik niet.

2 Ik ben als eerste klaar.

3 We hebben maar weinig tijd.

4 Je hebt tien vingers.

5 Om drie uur gaat de school uit.

6 We zaten met zijn achten in de bus.

7 Voor de toets moet je veel weten.

8 Het is zes uur. We gaan eten.

Kijk naar de nummers in de hokjes. Vul die letters hieronder in.

De reuzenpanda eet 1 2 3 4 5 6 7 8m i n s t e n s tien kilo bamboe per dag.

Geef antwoord op de vraag.Schrijf het werkwoord (ww) op.Kijk naar het voorbeeld.

1 De zon schijnt. Wat doet de zon?

2 De laarzen knellen. Wat doen de laarzen?

3 De kinderen schaken. Wat doen de kinderen?

4 Raoul grijnst. Wat doet Raoul?

Hij .

Ze .

Ze .

Hij .

1

2

3

schijntschijnt

knellenknellen

schakenschaken

grijnstgrijnst

4

3

5

2

7

6

8

1sewtdavz

oeeircee

mrieihes

msnnetl

iti

e

geg

n

e

Woord- en <insbouw7Les

Page 43: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

43

Zelfstandig werken

LESINHOUD

5

U kunt in deze les een instructiefilmpje inzetten.

Introductie• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’en

doe de oefening.• Bespreekkortdeleerdoelenmetdeleerlingen.

Instructie• Tikop‘Instructie’endoedeoefening.• Bespreekmetdeleerlingendeopdrachteninhetwerk-en

maatschrift.

351

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

Opdrachten werkschriftDe leerlingen maken de puzzel door het telwoord dat in de zin past in te vullen.De leerlingen herkennen telwoorden en werkwoorden.De leerlingen onderscheiden werkwoorden van zelfstandige naamwoorden.De leerlingen schrijven het hele werkwoord op van het werkwoord in verschillende werkwoordsvormen.De leerlingen maken het onderscheid tussen twee dezelfde woorden die zowel zelfstandig naamwoord als werkwoord zijn.De leerlingen veranderen zinnen van enkelvoud naar meervoud.De leerlingen schrijven zo veel mogelijk werkwoorden in hun schrift.

Opdrachten maatschriftDe leerlingen herkennen telwoorden in een aantal gegeven woorden.De leerlingen maken de puzzel door het telwoord dat in de zin staat in te vullen.De leerlingen oefenen het herkennen van het werkwoord.De leerlingen herkennen uit verschillende werkwoordsvormen het hele werkwoord.De leerlingen herkennen het werkwoord dat bij het zelfstandig naamwoord hoort.De leerlingen veranderen zinnen van enkelvoud naar meervoud.De leerlingen schrijven zo veel mogelijk werkwoorden in hun schrift.

5 Reflectie• Bespreekhetleerdoelmetdeleerlingen:wetenzenuwateen

telwoord en een werkwoord is?• Tikop‘Reflectie’endoedeoefening.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Preteaching

Laat de leerlingen voorbeelden geven van werkwoorden. Laat hen voorwerpen uitknippen (uit tijdschriften of uit een speel­goedfolder) waarmee je iets kunt doen. Bespreek elk voorwerp door te vragen wat je ermee kunt doen. Laat de afbeelding in het schrift plakken en laat het werkwoord erbij schrijven.

Introductie en Instructie

DyslexieGeef de leerlingen bij het werkwoordspel en bij de zinnen met telwoorden voldoende tijd om het goede antwoord te vinden.

Opdracht 1 tot en met 7

DyslexieLaat een taalsterke leerling de opdrachten voorlezen, terwijl de dyslectische leerling meeleest en bijwijst. Laat ze daarna zelfstan­dig de opdrachten maken.

Opdracht 5 werkschrift

TaalsterkLaat de leerlingen zelf zinnen bedenken waarin een woord zowel een zelfstandig naam­woord als een werkwoord is. Laat een andere taalsterke leerling de werkwoorden onderstrepen.

TaalzwakLaat een taalsterke leerling de opdracht in het maatschrift stap voor stap doornemen met een taalzwakke leerling.

Coöperatieve werkvorm

Opdracht 1 werkschrift en opdracht 2 maatschriftIn een TweePraat noemen de leerlingen in een vlot tempo (één minuut) om de beurt een telwoord. Daarna lezen ze om de beurt een zin bij de puzzel, noemen het telwoord, schrijven het op en controleren elkaar.

Page 44: Handleiding taal groep 5 blok 1

44

1HoofdstukBlok Week

Bekijk de strip. Lees wat erbij staat.

1 Kun je in plaatje 1 meteen zien waar de strip over gaat? Hoe komt dat? Noem twee dingen.

2 In plaatje 2 is het geluid: pom pom pom pom. Wat doet het jongetje na?3 In plaatje 4 is het geluid van de wind getekend. Hoe zie je dat?4 Lees de strip. De strip is niet af. Straks ga je hem afmaken.

Lees de zinnen. Hoort de zin bij Bea, haar broertje of bij de verteller?Schrijf bij elke letter twee nummers op.

a Beab broertje van Beac de verteller

Bedenk wat er op plaatje 5 gebeurt. Teken het.

Bedenk:• wat Bea of haar broertje zegt. Schrijf dat in een spreekballon.• wat Bea of haar broertje denkt. Schrijf dat in een denkwolk.• welk geluid of wat voor beweging erbij kan. Teken dat erbij.

Kijk naar het laatste plaatje. Hoe loopt de strip af?Teken het laatste plaatje na.

1 Wat zou de verteller kunnen zeggen? Schrijf het in het kader.2 Wat zou Bea kunnen zeggen of schreeuwen? Schrijf het in de spreekballon.

Je kunt de letters klein, maar ook groot maken.3 Wat zou Bea’s broertje kunnen denken? Schrijf het in de denkwolk.

Hoe ziet het geluid er in een strip uit?Teken het geluid in letters, vormen en bewegingslijntjes. Schrijf eronder wat het is of teken het erbij.

een brekende tak een ei dat op iemands hoofd stuk valteen snelle auto die voorbij rijdt een botsing van een fi ets tegen een muureen pijl die zich in een boom boort

1

2

3

4

5

In het eerste plaatje zie je meestal over wie het gaat en waar het verhaal zich afspeelt. Dit is het begin.

Dit is een denkwolk. Hierin staat wat iemand denkt.

Dit is een spreekballon. Hierin staat wat iemand zegt.

In dit kadertje staat wat de verteller zegt. Vaak legt de verteller iets uit. Hier vertelt de verteller wat de kinderen doen.

Geluid kun je schrijven, maar ook tekenen. Kijk naar de vorm van de letters in plaatje 2 en 4. Het broertje doet het geluid van het paard in galop en van de wind na.

In een strip kun je beweging laten zien door letters, maar ook door lijntjes te tekenen. In het laatste plaatje

zie je hoe het afl oopt. Dat is vaak met een grapje.

Bea leest voor, haar broertje mag er geluiden bij maken. De ridder ging op zijn

paard in galop ... Het begon hard te waaien ...

1

4

2

5

3

6

Ja, wind maken!

In het midden van de strip speelt het verhaal zich af.

Stellen

26 27

21HoofdstukBlok

8Les

Wat leer je?• Je leert hoe je een stripverhaal schrijft.

Bea’s broertjeEen nat verhaal

Het begon heel hard te regenen.

1

Tien minuten later ...2

Ik doe de piepende deur na!

3

De zware deur van de ridderzaal ging piepend open.

4

Het verhaal wordt steeds spannender...

5

Hoe kan ik de regen nadoen?

6

AntwoordenOpdracht 11 Je weet voor een deel waar de strip over gaat. Bijvoorbeeld:

in het kadertje van de verteller staat waar de strip over gaat, je ziet het meisje met een boek, je ziet het jongetje met een pan op zijn hoofd en een pollepel.

2 Het geluid van een paard in galop.3 Hetgeluid‘Woesj’instriplettersendebewegingslijntjes.

Opdracht 21 a 4 a2 c 5 c3 b 6 b

Opdracht 3 tot en met 5Te beoordelen door de leerkracht.

Leerlingenboek blz. 26 – 27

Lesvoorbereiding• Zetles8klaarophetdigibord.• Combinatiegroep: print de start­ en

afsluitopdracht bij deze les.• Preteaching: laat de leerlingen in

groepjes verschillende korte strips bekijken uit de (school)krant, een stripblad of een kindertijdschrift.

LeerdoelenDe leerlingen leren:• hoezeeenstripverhaalschrijven.

Materiaal• digibord• leerlingenboekblz.26–27• taalschrift• eenstripboekofstripverhaal• Combinatiegroep: printblad start­ en

afsluitopdracht

4

2 Stellen8Les

Page 45: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

45

Leerkrachtgebonden

Afsluitopdracht combinatiegroep

De leerlingen maken de afsluitopdracht op het printblad.

Ze tekenen stripfiguurtjes met tekst, geluid en beweging en

gebruiken daarbij stripletters en bewegingslijntjes.

Startopdracht combinatiegroep

De leerlingen maken de startopdracht op het printblad.

Ze beantwoorden vragen over een strip en bereiden zich

hiermee voor op de les.

Opdracht 1

NT2Hoe doen leerlingen het geluid van paardenhoeven na in hun moedertaal? En het geluid van een hond of een kat?

Opdracht 3 en 4

TaalzwakLaat de leerlingen alleen tekeningen maken. Laat ze erbij vertellen wat de hoofdpersonen zeggen of denken.

Opdracht 4

TaalsterkLaat de leerlingen nog twee of meer plaatjes bedenken en in hun schrift tekenen en schrijven. Hoe zou het stripverhaal nog verder kunnen gaan?

LESINHOUD

15

1

U kunt in deze les een instructiefilmpje inzetten.

Introductie• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’en

bespreek kort het leerdoel aan de hand van een paar vragen. Wie leest er wel eens een strip? Wat is leuk aan het lezen van een strip? Wat is jouw favoriete strip?

Instructie• Benoemdekenmerkenvaneenstripverhaal.Tekstenbeeldzijn

heel nauw met elkaar verbonden. Het beeld is leidend, de tekst ondersteunend.

• Verteldateenstripverhaaleenbegin, midden en eind heeft. Het verhaal moet een logische samenhang hebben. Wat gebeurt ereerst?Watdaarna?Hoeeindigthetverhaal?Tikop‘Instructie’en doe de oefening.

• Besteedaandachtaanwoordgebruik(instripsvaakkortetekstenen uitroepen) en interpunctie. Met name vraagtekens en uitroep­tekens worden veel gebruikt.

Maak samen met de leerlingen opdracht 1. Laat de strip uit het leerlingenboek op het digibord verschijnen. Ga in op de uitleg die naast de strip staat. Beantwoord samen de vragen.Bespreek hoe opdracht 2 tot en met 5 gemaakt moeten worden.

252

3

4

5

Opdrachten leerlingenboekDe leerlingen geven aan bij wie de tekst in de spreekballon, denk­wolk of het kader hoort. Ze gebruiken daarbij de context van het strip verhaal.De leerlingen bedenken hoe het vijfde plaatje eruitziet. Ze denken na over de goede volgorde van het verhaal.De leerlingen bedenken wat er gezegd en gedacht wordt in het laatste plaatje. Ook hier denken ze weer na over de goede volgorde. Dit laatste plaatje is de afsluiting van het verhaal.De leerlingen tekenen verschillende geluiden in letters, vormen en bewegingslijntjes.

5 Reflectie• Laatenkeleleerlingenvoorlezenwatzeinhetlaatsteplaatjein

het kader van de verteller, de spreekballon van Bea en de denkwolk van haar broertje hebben ingevuld.

• Tikop‘Reflectie’enlaateenleerlingdiedehaasopdrachtheeftgemaakt een geluid op het digibord tekenen. De andere leerlin­gen moeten raden welk geluid het is.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Page 46: Handleiding taal groep 5 blok 1

46

1HoofdstukBlok Week

Maatschrift blz. 16 – 17

Werkschrift blz. 16 – 17

LeerdoelenDe leerlingen oefenen:• hetschrijvenvaneenstripverhaal.

Lesvoorbereiding• Zetles9klaarophetdigibord.

Materiaal• digibord• werkschriftblz.16–17• maatschriftblz.16–17• taalschrift

4

2

16 17

21HoofdstukBlok

9Les

Wat oefen je?• Je oefent het schrijven van een stripverhaal.

StelleStelleStellenStellenStelleHoe gaat het stripverhaal verder? Lees wat er bij plaatje 2 tot en met 5 staat.

Wat gaat er gebeuren? Hoe gaat het verhaal verder?

Zijn er andere mensen of dieren bij? Wie of welke?

Schrijf op wat er gebeurt in plaatje 3, 4 en 5. Dat is het midden.

Plaatje 3:

Plaatje 4:

Plaatje 5:

Bedenk een grappig einde.Hoe eindigt het stripverhaal? Lees wat er bij plaatje 6 staat.

Wat teken je in plaatje 6?

Maak je stripverhaal. Gebruik een potlood.

1 Het begin is al getekend in plaatje 1 en 2.2 Teken in plaatje 3, 4 en 5 wat er daarna gebeurt.3 Teken in plaatje 6 hoe het verhaal afl oopt.

Denk aan het volgende:• Maak spreekballonnen en schrijf daarin wat iemand zegt.• Maak denkwolkjes en schrijf daarin wat iemand denkt.• Maak een kader en schrijf daarin wat de verteller zegt.• Teken er geluiden en bewegingen in.

Lees je strip na en verbeter.

1 Is je strip duidelijk? Moet iemand nog iets zeggen of denken? Moet de verteller nog iets in een kadertje uitleggen?

2 Klopt de tekst bij het plaatje? Schrijf of teken er anders nog iets bij.3 Is het eind duidelijk?4 Snapt een klasgenootje jouw strip? Is het netjes?5 Heb je alles nagekeken en verbeterd? Trek de lijntjes en de tekst over met zwarte pen. Je mag je strip ook kleuren.

Ken je een leuke mop?Schrijf hem eerst op. Maak er daarna een strip van.

2 Te beoordelen door de leerkracht.

3

Te beoordelen door de leerkracht.Te beoordelen door de leerkracht.

4 Te beoordelen door de leerkracht.

5 Te beoordelen door de leerkracht.

6 Te beoordelen door de leerkracht.

Je gaat een stripverhaal maken.Hoe begint dit stripverhaal?Lees wat er bij plaatje 1 staat. Beantwoord de vragen.

1 Over wie gaat het?

2 Waar speelt het verhaal zich af?

3 Wie komen er nog meer in het verhaal voor?

1

over een moederover een moeder

in een kamerin een kamer

de poes en Tomde poes en Tom

In het eerste plaatje zie je vaak over wie het gaat en waar het verhaal zich afspeelt. Dit is het begin.

In het midden van de strip gebeurt er iets.

Moeder verft de kamer.

Zo, dat schiet lekker op!

Tom komt binnen ...

Mam,zal ik jehelpen?

In het laatste plaatje zie je hoe het afl oopt. Vaak is het een grapje.

1

4

2

5

3

6

1717

21HoofdstukBlok

Wat oefen je?• Je oefent het schrijven van een stripverhaal.

16

StelleStellenStellenStelle9Les

Hoe gaat het stripverhaal verder?Welk verhaaltje ga je tekenen in plaatje 3, 4, en 5? Zet een rondje om a of b of schrijf jouw eigen verhaal bij c op.

a Plaatje 3: Moeder geeft Tom een verfkwast. Plaatje 4: Tom helpt moeder met verven. Plaatje 5: De poes zit vlak bij de geverfde muur.

b Plaatje 3: Moeder zegt dat Tom wel de boterhammen mag smeren. Plaatje 4: Tom smeert boterhammen voor zichzelf en voor moeder. Plaatje 5: Tom komt de kamer binnen en zet de boterhammen boven op de ladder.

c Plaatje 3:

Plaatje 4:

Plaatje 5:

Bedenk een grappig einde.Hoe eindigt het stripverhaal? Lees wat er bij plaatje 6 staat.

Wat teken je in plaatje 6?

Maak je stripverhaal. Gebruik een potlood.

1 Het begin is al getekend in plaatje 1 en 2.2 Teken in plaatje 3, 4 en 5 wat er daarna gebeurt.3 Teken in plaatje 6 hoe het verhaal afl oopt.

Denk aan het volgende:• Maak spreekballonnen en schrijf daarin wat iemand zegt.• Maak denkwolkjes en schrijf daarin wat iemand denkt.• Maak een kader en schrijf daarin wat de verteller zegt.• Teken er geluiden en bewegingen in.

Lees je strip na en verbeter.

1 Is je strip duidelijk? Moet iemand nog iets zeggen of denken?2 Is het netjes?3 Is het grapje duidelijk?4 Verbeter als het nodig is.5 Trek over met pen. Je mag je strip ook kleuren.

Ken je een leuke mop?Schrijf hem eerst op. Maak er daarna een strip van.

2 Te beoordelen door de leerkracht.

3

Te beoordelen door de leerkracht.Te beoordelen door de leerkracht.

4 Te beoordelen door de leerkracht.

5 Te beoordelen door de leerkracht.

6 Te beoordelen door de leerkracht.

Je gaat een stripverhaal maken.Hoe begint dit stripverhaal?Lees wat er bij plaatje 1 staat. Zet een rondje om het goede antwoord.

1 Over wie gaat het?

2 Waar speelt het verhaal zich af?

3 Wie komen er nog meer in het verhaal voor?

een schilder – een moeder – de buurvrouw

in een kamer – op zolder – op school

de vader – de timmerman – de poes en Tom

1

In het eerste plaatje zie je vaak over wie het gaat en waar het verhaal zich afspeelt. Dit is het begin.

In het midden van de strip gebeurt er iets.

In het laatste plaatje zie je hoe het afl oopt. Vaak is het een grapje.

4

Moeder verft de kamer.

Zo, dat schiet lekker op!

Tom komt binnen ...

Mam,zal ik jehelpen?

2

5

3

6

Stellen9Les

Page 47: Handleiding taal groep 5 blok 1

Extra instructie/differentiatie

47

Zelfstandig werken

LESINHOUD

5

U kunt in deze les een instructiefilmpje inzetten.

Introductie• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’en

doe de oefening.• Bespreekkorthetleerdoelmetdeleerlingen.Wieheeftzelfwel

eens een strip gemaakt?

Instructie• Tikop‘Instructie’enbespreeknogeenkeerdeuitleg.• Bespreekhoedeopdrachteninhetwerk-enmaatschriftgemaakt

moeten worden. Benadruk dat de leerlingen vooraf goed nadenken over wat ze gaan schrijven en tekenen en dat ze achteraf hun werk kritisch gaan nakijken.

351

2

3

4

5

6

1

2

3

4

5

6

Opdrachten werkschriftDe leerlingen halen informatie uit de eerste twee plaatjes (het begin).De leerlingen bedenken het midden van het stripverhaal. Ze schrijven op wat er achtereenvolgens gebeurt in drie plaatjes.De leerlingen bedenken een grappig eind en schrijven op hoe het stripverhaal afloopt.De leerlingen tekenen het vervolg van het stripverhaal in de lege kaders met behulp van hun eigen samenvatting van midden en eind.De leerlingen kijken kritisch naar hun stripverhaal. Ze controleren op samenhang en netheid.De leerlingen maken van een mop een strip.

Opdrachten maatschriftDe leerlingen halen informatie uit de eerste twee plaatjes (het begin). Daarbij kunnen ze kiezen uit drie mogelijke antwoorden.De leerlingen bedenken het midden van het stripverhaal. Ze kiezen uit twee suggesties of schrijven zelf wat er gebeurt in drie plaatjes.De leerlingen bedenken een grappig eind en schrijven op hoe het stripverhaal afloopt.De leerlingen tekenen het vervolg van het stripverhaal in de lege kaders met behulp van hun eigen samenvatting van midden en eind.De leerlingen kijken kritisch naar hun stripverhaal. Ze controleren op samenhang en netheid.De leerlingen maken van een mop een strip.

5 Reflectie• Laatenkeleleerlingenhunstripvoorlezen.• Besteeddaarbijaandachtaandeopbouwvanhetstripverhaal:

begin, midden en eind.• Tikop‘Reflectie’endoedeoefening.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Opdracht 2 en 3

DyslexieLaat de leerlingen in plaats van zinnen steekwoorden op­schrijven.

Opdracht 4

TaalsterkStel hoge eisen aan de zinnen die in de kaders en in de spreek­ballonnen en denkwolkjes staan.

TaalzwakLaat de leerlingen alleen de plaatjes in het maatschrift tekenen. Laat ze erbij vertellen wat de hoofdpersonen zeggen of denken.

Coöperatieve werkvorm

Opdracht 2, 3 en 5Laat de leerlingen in tweetallen overleggen over het midden en het eind van het stripverhaal. Ze vullen allebei de vragen bij opdracht 2 en 3 in. Vervolgens maken ze individueel opdracht 4. Laat ze elkaars stripverhaal beoordelen. Gebruik daarbij de punten genoemd bij opdracht 5.

Page 48: Handleiding taal groep 5 blok 1

48

1HoofdstukBlok Week

Lees de zinnen.In elke zin staat één telwoord. Schrijf het op.

1 De twee meisjes lachen heel hard.2 Sommige kinderen houden niet van snoep.3 Het derde schilderij vond ik ontzettend mooi.4 De 24 dozen staan klaar in de hal.5 Ik heb veel verkocht op de rommelmarkt.

Lees de woorden.In elk rijtje staat één werkwoord. Schrijf het op.

1 broek – naald – naait – draad – jurk2 messen – koken – pannen – vorken – soepen3 kwast – pot – bed – verft – boot4 bloeien – takken – bomen – dieren – bloemen5 planken – hout – timmer – kast – kleren

Lees de zinnen.Kijk naar het blauwe werkwoord. Schrijf het hele werkwoord op.

1

2

3

Kun je dit nu?

Lees de zinnen in de vakjes.Let op! De hoofdletters en punten zijn vergeten.Schrijf de zinnen met hoofdletters en punten op.

1 de trein staat klaar op het perron

2 mama heeft broodjes gekocht in de kiosk

3 ik neem mijn leesboek mee in de trein

4 de conducteur roept om dat we er bijna zijn

5 als eerste gaan we naar een museum

Zoek de zinsdelen die bij elkaar horen.Schrijf de vijf hele zinnen op.

Adam en Rachid

spelen

De buurmanvliegt

Het vogeltje

De trein

rijdt

weg.De conducteur

roeptmet harde stem

op het voetbalveldje.geeft

naar het nest.

de bloemen water.

Jim is naar het zwembad geweest. Hij heeft een verslag geschreven.Hij is alle hoofdletters en punten vergeten. Schrijf het verslag goed op.

1 we gingen naar het zwembad 2 het was er heel druk3 ik ben drie keer van de hoge duikplank gedoken 4 mijn vader en mijn zusje sharon waren ook mee5 aan het eind van de middag kregen we nog een ijsje

Jim

1

2

3

Kun je dit nog?

29

• Je herhaalt telwoorden en werkwoorden.

28

21HoofdstukBlok

10Les

• Je herhaalt hoofdletters en punten uit blok 5 (groep 4).• Je herhaalt het verdelen van zinnen in zinsdelen uit blok 5 (groep 4).

Ja, ik durf het wel.2

Spring jij echt over die sloot?

1

Maar de overkant is best ver.

3

Er gebeurt niets, hoor!4

Jij kunt het vast ook!5

Opdracht 3We gingen naar het zwembad. Het was er heel druk.Ik ben drie keer van de hoge duikplank gedoken. Mijn vader en mijn zusje Sharon waren ook mee.Aan het eind van de middag kregen we nog een ijsje.Jim

Antwoorden Kun je dit nu?Opdracht 11 twee 2 Sommige 3 derde 4 24 5 veel

Opdracht 21 naait 2 koken 3 verft 4 bloeien 5 timmer

Opdracht 31 springen 2 durven 3 zijn 4 gebeuren 5 kunnen

Leerlingenboek blz. 28 – 29

LeerdoelenDe leerlingen herhalen:• hoofdlettersenpuntenuitblok5

(groep 4).• hetverdelenvanzinneninzinsdelenuit

blok 5 (groep 4).• telwoordenenwerkwoorden.

Lesvoorbereiding• Printvooriedereleerlinghetscoreblad

woord- en zinsbouw.

Materiaal• digibord• leerlingenboekblz.28–29• taalschrift• scoreblad woord- en zinsbouw

4

2

Antwoorden Kun je dit nog?Opdracht 11 De trein staat klaar op het perron.2 Mama heeft broodjes gekocht in de kiosk.3 Ik neem mijn leesboek mee in de trein.4 De conducteur roept om dat we er bijna zijn.5 Als eerste gaan we naar een museum.

Opdracht 2AdamenRachidspelenophetvoetbalveldje.De buurman geeft de bloemen water.Het vogeltje vliegt naar het nest.De trein rijdt weg.De conducteur roept met harde stem.

Kun je dit nog?-Kun je dit nu? 10Les

Page 49: Handleiding taal groep 5 blok 1

49

Zelfstandig werken

Zelftest

DyslexieGeef de dyslectische leerlingen meer tijd. Eventueel kunnen ze de test in een aparte ruimte maken.

LESINHOUD

5 Introductie• Bespreekmetdeleerlingenwatzeingroep4blok5geleerd

hebben: het gebruik van zinnen, hoofdletters en punten en het verdelen van zinnen in zinsdelen en het samenvoegen van zinsdelen.

• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’ en doe de oefening.

Instructie• Deleerlingenmakenzelfstandigdezelftestwoord-enzinsbouw.

Bespreek kort de opdrachten. Ga niet in op de inhoud.

351

2

3

1

2

3

Opdrachten leerlingenboek Kun je dit nog?De leerlingen schrijven de zinnen in hun schrift met hoofdletters en punten.De leerlingen maken zinnen van de gegeven zinsdelen.De leerlingen zetten in een verslag de hoofdletters en punten op de goede plek.

Opdrachten leerlingenboek Kun je dit nu?De leerlingen zoeken het telwoord in de zin.De leerlingen zoeken het werkwoord in een rijtje met één werk­woord en vier zelfstandige naamwoorden.De leerlingen schrijven het hele werkwoord op van de onderstreepte werkwoorden.

5 Reflectie• Tikop‘Reflectie’enbespreekdeopdrachtenmetbehulpvanhet

digibord. Laat de leerlingen de resultaten invullen op het scoreblad woord- en zinsbouw. Laat ze de grafiek bijwerken, zodat ze hun vorderingen kunnen zien.

Den

ken

Do

enTe

rug

kijk

en

Extra instructie/differentiatie

Page 50: Handleiding taal groep 5 blok 1

50

1To

etsd

oel

enBlok

Kun je dit nu? Kun je dit nog?

Woordenschat

Deleerlingenkunnendebetekenisvan90 doel woorden uit blok 1 geven.

Woord- en zinsbouw

De leerlingen kunnen:• zelfstandigenaamwoorden,lidwoorden,verklein-

woorden, enkelvoud en meervoud en samenstel­lingen herkennen en gebruiken.

• telwoordenenwerkwoordenherkennenen gebruiken.

Woordenschat

Deleerlingenkunnendebetekenisvan90 doel woorden uit blok 5 (groep 4) geven.

Woord- en zinsbouw

De leerlingen kunnen:• hoofdlettersenpuntengebruiken.• eenzinverdeleninzinsdelen.

Deze week toetst u woordenschat en woord­ en zinsbouw van blok 1.• Opdag1neemtudesignaleringstoetsenaf.• Opdag2gaandeleerlingenremediëren,herhalenofverrijken.• Opdag3gaatuklassikaalHelderDenken(optioneel).• Opdag4gaandeleerlingenremediëren,herhalenofverrijken.• Opdag5neemtudecontroletoetsenaf.

Algemeen Toetsweek

Page 51: Handleiding taal groep 5 blok 1

51

5Week

Signaleringstoets Woordenschat blz. 2 – 3 – 4Signaleringstoets Woordenschat blz. 2 – 3 – 4

2 3

WoordenschaWoordenschaWoordenschatWoordenschatWoordenscha1Blok

1 waar je vanzelf goed in bent 1

2 hoe je kijkt 2

3 iets waardoor je zeker weet dat het waar is 3

4 al het vuil weghalen 4

5 geheime letters of cijfers 5

1 Wil je het kleed even buiten ?

2 Kun jij je ook zo op een vakantie?

3 Kon je een glimp van de koningin?

4 Je staat op het toneel. Kun jij net zo’n kreet van verbazing?

5 Help jij mee met geld en kleren voor Jantje Beton?

Een teller op je fi ets

1 Een teller is geweldig! Echt voor een fi etstocht.

2 Net gekocht? Dan doet hij het nog niet. Je moet er een batterij in doen.

3 De batterij gaat een jaar mee: vaak twee of drie jaar.

4 Batterij goed erin? Dan hoef je verder niets te doen.

De teller is vanzelf als je hem aanzet.

5 Plaats de teller op je stuur, zodat je hem kunt zien.

Rijden maar!

4

DD

GG

BB

CC

AA

5

FF

HH

BB

CC

AA

6

CC

EE

DD

HH

AA

teller

Kun je dit nu?

Schrijf de letter op die voor het goede antwoord staat.Let op! Je houdt bij elke opdracht drie antwoorden over!

1 Maja om het grapje.

2 De bal de trap af, zo de prullenbak in.

3 Bij honkbal iemand de bal naar de slagman.

4 De jury de hoofdprijs: een gouden beeldje.

5 De koning komt het balkon op. Hij naar de mensen.

De wijk ‘Rozen’ in Blaken bestond gisteren 50 jaar.

1 Dat moest gevierd worden, vond .

2 De bewoners vonden dat een goed van hem.

3 Iedereen was op aanwezig.

4 gaat het niet regenen.

5 in de Rozenstraat kon niet gebruikt worden.

1 2 3 4 5

1

BB

CC

AA

DD

GG

2

AA

HH

GG

BB

DD

3

GG DD HH BB EE

A de doorn

B het plantsoen

C de ruimte

D de folder

E de veranda

F de pels

G de fontein

H het affi che

A werpt

B grinnikt

C stuitert

D overhandigt

E scoort

F overdrijft

G wuift

H pakt aan

A de code

B het bewijs

C de schoonmaak

D het talent

E uit het zicht

F verkennen

G de uitdrukking

H het evenwicht

A de burgemeester

B hopelijk

C de rozenstruik

D de bushalte

E het kompas

F de bonbon

G het buurtfeest

H besluit

Signaleringstoets

A inzamelen

B opvangen

C slaken

D overdrijven

E voorstellen

F uitslaan

G barsten

H verheugen

A van bovenaf

B bekend

C ideaal

D minstens

E allereerst

F gescand

G eigenlijk

H ingesteld

4

Kun je dit nog?

Schrijf de letter op die boven het goede antwoord staat.

A B C D

1 stiekem kijken naar iemand

vastgrijpen ergens terechtkomen

gluren ontwaken 1

2 manieren van vervoer die iedereen mag gebruiken

de verbinding de reistijd het vervoersbewijs

het openbaar vervoer

2

3 de weg kwijt zijn tranen verdwalen ergens tussendoor wringen

vastklampen 3

4 heel precies zorgvuldig de enkele reis spoedig de gebarentaal

4

5 er zijn heel veel vastklampen spoedig het stikt ervan tot aan 5

A B C D

1 De meeste mensen wonen in  van Nederland.

het gedeelte het deel het westen de kust

2 gaat daar graag naar de kust.

Het deel Het buurland Het zuiden Men

3 kinderen vinden patat lekker.

De meeste De friet De minste Het gedeelte

4 Mijn oom en tante zijn van elkaar.

beroemd gescheiden kleiner omheen

5 Wil jij de koek in drie

stukken?

noemen verdelen horen verstaan

1

CC

DD

BB

AA

CC

2

CC

DD

AA

BB

BB

6 77

Kun je dit nog?

Waar ontbreekt een hoofdletter of een punt?

A B C D E

1 Wij lopen naar de winkel 1

2 Opa jan was gisteren ziek. 2

3 Ik geef sharon een cadeautje. 3

4 meester leest een verhaal voor. 4

5 De grote hond slaapt daar 5

Welke zinnen zijn op de goede manier verdeeld in zinsdelen?Zet een kruisje onder goed of fout.

goed fout

1 Jim en Marloes tekenen op het bord. 1

2 Heb jij je jas opgeruimd? 2

3 In de klas staan 23 stoelen en tafels. 3

4 De tuinman maait het gras. 4

5 De kinderen spelen op het plein. 5

1

E

B

C

A

E

2

X

X

X

X

X

Wat is het werkwoord?

A B C D

1 Daan fi etst naar school. 1

2 Regent het in Nederland? 2

3 Dit oude klokje tikt. 3

4 Daar werkt mijn vader. 4

5 Je trui ligt hier. 5

Wat is het zelfstandig naamwoord?

A B C D

1 Wie opent deze winkel? 1

2 De burgemeester komt langs. 2

3 Komt jouw vriendin ook? 3

4 Speelgoed is hier goedkoop. 4

5 Ik koop een muis. 5

6 De schapen lopen rond. 6

7 Dat is een fabriek. 7

8 Is een vleermuis zwart? 8

9 De vijvers zijn bevroren. 9

10 Mijn broertje is jarig. 10

4

B

A

D

B

C

5

D

B

C

A

D

B

D

C

B

B

Signaleringstoets Woord­ en zinsbouw blz. 5 – 6 – 7Signaleringstoets Woord­ en zinsbouw blz. 5 – 6 – 7

Woord- en <insbouw

5

1Blok

5

Kun je dit nu?

Maak de vragen.Schrijf de letter op die boven het goede antwoord staat.

Wat is het lidwoord?

A B C D

1 Ik heb een kat. 1

2 De hond heet Boris. 2

3 Reed de trein weg? 3

4 De rode roos bloeit. 4

5 Waar ligt het schaartje? 5

Welk woord is een samenstelling?

A B C D

1 de kamer het dakje de huisdeur de tuin 1

2 de schoenen de danszaal de muziek de danser 2

3 het rekenschrift de pen de liniaal de blaadjes 3

4 de mutsen het sjaaltje de laarzen de handschoen 4

5 het cijfer het plaatje de spreekbeurt de vragen 5

Wat is het telwoord?

A B C D

1 Hij koopt drie repen. 1

2 Sommige honden bijten nooit. 2

3 Het eerste meisje wint. 3

4 Paul betaalt 43 euro. 4

5 Zij maakt veel sommen. 5

1

C

A

B

A

C

2

C

B

A

D

C

3

C

A

B

C

C

Signaleringstoets

Ad

vies

Kun je dit nu? Kun je dit nog?

9 fout of meer = onvoldoende → remediëren5 – 8 fout = voldoende → herhalen0 – 4 fout = goed → verrijken

4 fout of meer = onvoldoende → remediëren met:• Remedieerbladenblok5(groep4)• Kwismeesterblok5(groep4)• Oefensoftwareblok5(groep4)

Signaleringstoetsen

Page 52: Handleiding taal groep 5 blok 1

52

1Blok

Remedieerbladen blok 1Printblad 1 – 2

Begeleid de leerlingen aan de instructietafel bij het maken van de opdrachten.Printblad 1Opdracht 1: laat de leerlingen de afbeelding goed bekijken, de woorden goed uitspreken en vervolgens opschrijven. Opdracht 2: lees samen het verhaal. Beeld de woorden verkennen, een glimp opvangen en je voorstellen uit.Opdracht 3: wijs de leerlingen erop dat een aantal letters al is ingevuld.Opdracht 4: vraag de leerlingen een aantal woorden uit te beelden.Printblad 2Opdracht 1: laat de woorden uitspreken en verbinden met de afbeelding.Opdracht 2: bespreek met de leerlingen de woorden die hetzelfde betekenen.Opdracht 3: benadruk de betekenis van de woorden met de afbeeldingen.Opdracht 4: laat de leerlingen de zinnen nog eens in eigen woorden uitleggen.

Oefensoftware blok 1Niveau 1

De taalzwakke leerling oefent met de oefensoftware woordenschat op het eigen niveau.

KwismeesterBlz. 6 – 7

U(ofeentaalsterkeleerling)leestsamenmetdeleerlingendeopdrachtenindekwismeester. De meeste woorden bij de drie opdrachten kunnen worden uitgebeeld, zowel door u als de leerling.

Herhalingsbladen blok 1Printblad 1 – 2

De leerlingen maken de opdrachten zelfstandig.Printblad 1De leerlingen oefenen de betekenis van de woorden door ze te zoeken in de afbeelding. In zinnen en in een puzzel vullen ze het goede woord in. Dewoordenschatwordtvergrootdoordevierwoordschema’sintevullen.Printblad 2De leerlingen zoeken de goede betekenis bij een woord. In een gedicht en in een verhaal vullen ze het goede woord in. De woordenschat wordt vergroot doorhetinvullenvanwoordenindevierwoordschema’s.

Oefensoftware blok 1Niveau 2

De gemiddelde leerling oefent met de oefensoftware woordenschat op het eigen niveau.

KwismeesterBlz. 6 – 7

Twee leerlingen maken samen de opdrachten.

Verrijkingsbladen blok 1Printblad 1 – 2

De leerlingen maken de opdrachten zelfstandig.De opdrachten gaan zowel over woordenschat als woord­ en zinsbouw. Ukuntdeleerlingenvrijlatenindevolgordevanhetmakenvandeopdrachten.

Oefensoftware blok 1Niveau 3

De taalsterke leerling oefent met de oefensoftware woordenschat op het eigen niveau.

KwismeesterBlz. 6 – 7

Twee leerlingen maken samen de opdrachten.

Remediëren

Herhalen

Verrijken

R-H-V woordenschat Toetsweek

Page 53: Handleiding taal groep 5 blok 1

53

5

Remedieerbladen blok 1Printblad 3 – 4

Begeleid de leerlingen aan de instructietafel bij het maken van de opdrachten.Printblad 3Lees samen de uitleg boven aan het blad.Opdracht 1: laat de leerlingen goed naar de afbeelding en de woorden kijken. Wat zie je? Oefen eerst mondeling het verkleinwoord en het meervoud.Opdracht 2: bespreek het schema. Maak samen de eerste twee woorden.Opdracht 3: bespreek de opdracht. Het schema van opdracht 2 kan hierbij worden gebruikt. Wat is een samenstelling? Wat is de regel voor het lidwoord?Printblad 4Lees samen de uitleg boven aan het blad.Opdracht 1: welk woord in de zin geeft aan hoeveel er van iets is? Opdracht 2: de leerlingen moeten kijken naar wat mensen doen.Opdracht 3: welk woord in de zin geeft aan wat iemand doet?

Oefensoftware blok 1Niveau 1

De taalzwakke leerling oefent met de oefensoftware woord­ en zinsbouw op het eigen niveau.

KwismeesterBlz. 8 – 9

Opdracht 1: bekijk samen de twee afbeeldingen. Wat zie je op de eerste afbeelding? Zijn dat zelfstandige naamwoorden? Bespreek wat werkwoorden zijn. Opdracht 2: waarom moet het lidwoord de of het worden ingevuld?Opdracht 3: stel vragen over de zelfstandige naamwoorden, enkelvoud, meervoud, lidwoorden en werkwoorden.

Herhalingsbladen blok 1Printblad 3 – 4

De leerlingen maken de opdrachten zelfstandig.Printblad 3De leerlingen lezen de uitleg en oefenen met zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, samenstellingen, verkleinwoord, enkelvoud en meervoud.Printblad 4De leerlingen lezen de uitleg en oefenen met telwoorden en werkwoorden.

Oefensoftware blok 1Niveau 2

De gemiddelde leerling oefent met de oefensoftware woord­ en zinsbouw op het eigen niveau.

KwismeesterBlz. 8 – 9

De leerlingen oefenen met zelfstandige naamwoorden, enkelvoud, meervoud, lidwoorden en werkwoorden.

Verrijkingsblad blok 1Printblad 1 – 2

De leerlingen maken de opdrachten zelfstandig.Deopdrachtengaanzoweloverwoordenschatalswoord-enzinsbouw.Ukuntde leerlingen vrijlaten in de volgorde van het maken van de opdrachten.

Oefensoftware blok 1Niveau 3

De taalsterke leerling oefent met de oefensoftware woord­ en zinsbouw op het eigen niveau.

KwismeesterBlz. 8 – 9

De leerlingen oefenen met zelfstandige naamwoorden, enkelvoud, meervoud, lidwoorden en werkwoorden.

Remediëren

Week

Herhalen

Verrijken

R-H-V woord- en <insbouw

Page 54: Handleiding taal groep 5 blok 1

Helder Denken

LESINHOUD

15 Introductie• Vraagdeleerlingenwaarzegraagnaartoegaanopvakantie.Ofwatzevoorhun

verjaardag vragen. Benoem dat je moet nadenken over het antwoord. Vraag waar ze precies over nadenken.

• Leguitdatdezelesgaatovernadenken.Waaromishethandigomdaarlesovertekrijgen? Weten de leerlingen dat nog van de lessen Helder Denken in groep 4? Wat kunnen ze nog vertellen over de vier denkstappen?

• Benoemdatjesomsvanallesdoorelkaardenktwaardoorjeeigenlijknietmeerweetwaar je nou precies over nadenkt. Het wordt een rommeltje in je hoofd. Door te leren denken in stappen wordt het voor jezelf duidelijker wat je denkt.

• Ganaarhetdigibordenvolgdestappen.Tikop‘Introductie’enverteldeleerlingendat ze deze les de eerste denkstap Kijk! leren toepassen en W-vragen leren stellen.

Den

ken

54

LeerdoelenDe leerlingen leren:• watdevier denkstappen zijn.• deeerstedenkstapKijk! toepassen.• devijf W-vragen gebruiken.

Lesvoorbereiding• Zetles1klaarophetdigibord.• Printdebladenbijdezeles.

Materiaal• digibord• printbladen

naam: groep: 5 Helder denken les

© Thiememeulenhoff, Amersfoort, 2013

TaalBlok Week

51

blad 1 van 2

Beantwoord de vragen bij de afbeelding.

1 Bekijk de afbeelding goed.2 Schrijf de antwoorden op de vijf W-vragen in het schema. De vijf W-vragen

Wat is hier aan de hand?

Wie?

Waarom?

Wat?

Waar?

Wanneer?

Bedenk een onderschrift bij de afbeelding.Gebruik hiervoor je antwoorden op de W-vragen.

1

2

Helder Denkennaam: groep: 5 Helder denken les

© Thiememeulenhoff, Amersfoort, 2013

TaalBlok Week

51

blad 2 van 2

Beantwoord de vragen bij de tekst.

1 Lees de tekst goed.2 Schrijf de antwoorden op de vijf W-vragen in het schema.

Maak een tekening bij de tekst.

1 Teken op de achterkant een foto bij de tekst. Let op! Er moeten ten minste twee antwoorden op de W-vragen in te zien zijn.2 Welke antwoorden op de W-vragen ziet je klasgenootje in je tekening?

3

4

Een kat als burgemeester!In Talkeetna, een dorpje in de Verenigde Staten, is dit jaar gevierd dat de kat Stubby al vijftien jaar burge-meester is. Vijftien jaar geleden schreef zijn baasje hem voor de grap in voor de burgemeestersverkiezin-gen. Stubby won de verkiezingen!Hij is een zeer geliefde burgemeester, volgens de inwoners van Talkeetna. ‘Stubby is niet eenkennig, hij houdt van iedereen,’ zegt John. De buurvrouw van Stubby vertelt trots: ‘Ik ken de burgemeester heel goed. Hij komt iedere avond even dag zeggen.’

Om te vieren dat Stubby al vijftien jaar burgemeester is, maakte de slager een speciale kattentaart voor hem. Ondanks dat Stubby de verkiezingen won, is hij niet de echte burgemeester van het dorp geworden. Meneer Edwards werd tweede bij de verkiezingen. Hij is een mens en is dus de echte burgemeester. Maar veel inwoners van Talkeetna noemen Stubby nog steeds burgemeester. De vijf W-vragen

Wat is hier aan de hand?

Wie?

Waarom?

Wat?

Waar?

Wanneer?

Helder Denken

Helder denken blok 1 blad 1 Helder denken blok 1 blad 2

1Blok

Helder Denken Toetsweek

Page 55: Handleiding taal groep 5 blok 1

55

5WeekHelder Denken LESINHOUD

Instructie• Tikop‘Instructie’endoedeoefeningmetdevierdenkstappen.Bespreekdestappen

aan de hand van een voorbeeldvraag: Waarom ga je naar school?• BijdeeerstestapKijk! bekijk je wat er aan de hand is. Waarom zou je wel of niet naar

school gaan? Gebruik de vijf W-vragen. Schrijf bovenaan het digibord: school. Laat de leerlingen vervolgens de W-vragen bedenken. Bijvoorbeeld: Wie gaan er naar school? Wat doen ze op school?

• BespreekdestapControleer! Vraag waarom het belangrijk is om tussendoor te controleren. (Op deze manier controleer je steeds of alles nog klopt.)

• VraagdeleerlingenwatergebeurtbijstaptweeSorteer! (Hier komt soort bij soort. Alles wat je denkt wordt gesorteerd.)

• Noteerdestelling:Het is goed dat kinderen naar school gaan. Laat de leerlingen daar argumenten bij noemen. Herhaal wat een argument is. (Een argument is de reden waarom je iets vindt). Sorteer de argumenten bijvoorbeeld in: voor en tegen, nu en later, van mezelf en van anderen.

• LeguitdatjebijdederdestapKies! een keuze maakt. Je bepaalt wat belangrijk is en wat je gaat doen. Laat verschillende leerlingen antwoord geven op de beginvraag ‘Waaromgajenaarschool?’.(Ikganaarschoolomdat...endatvindik...)

• GeefaandatdeleerlingendezelesmeerlerenoverdeeerstestapKijk! en de vraag ‘Watzieje?’.Eenbelangrijkhulpmiddelbijdezeeerstestapzijndevijf W-vragen. Door de vijf W-vragen te beantwoorden, weet je precies wat er aan de hand is zonder iets te vergeten.

• Bekijkdeafbeeldingenophetdigibord.StelW-vragen en laat de leerlingen zelf ook W-vragen bedenken. Daarna geven ze aan welke zin bij welke afbeelding past.

• Leguitwateenonderschriftis:daarinwordtinéénzinverteldwateraandehandisop de afbeelding.

• Bekijksamendeopdrachtenopdeprintbladen.Leesdeopdrachtenvoorenlichtzezonodig toe.

• Kijkalvastnaaropdracht4.Deleerlingenmakeneentekeningbijdetekst.Indetekening moeten in ieder geval twee antwoorden op de W-vragen terug te zien zijn.

201

2

3

4

Opdrachten printbladenToon de afbeelding op het digibord. De leerlingen beantwoorden de vijf W-vragen over de afbeelding.De leerlingen bedenken een onderschrift bij de afbeelding. In het onderschrift zitten zoveel mogelijk antwoorden op W-vragen verwerkt.De leerlingen lezen het artikel en beantwoorden de vijf W-vragen.Welke afbeelding past bij het artikel? De leerlingen maken een tekening.

10 Reflectie• Tikop‘Reflectie’enbespreekopdracht1en2metbehulpvanhetdigibord.Noemhet

onderschrift. Wat hadden de leerlingen bedacht? Betrek daarbij de W-vragen. En wat vinden ze van het echte onderschrift?

• Bespreekopdracht3en4enbespreekdeantwoordenopdevijf W-vragen. Vraag de leerlingen wat ze van de verschillende vragen vinden: bij welke vraag kom je veel te weten? Welke is lastig te beantwoorden?

• Bekijkdevier denkstappen op het digibord. Vraag de leerlingen aan welke denkstap­pen ze vandaag gewerkt hebben. (Kijk! Ze hebben bekeken wat er aan de hand is door de W-vragen te beantwoorden. Controleer! Ze hebben hun antwoorden gecontro­leerd.)

• Bespreekhoehetbeantwoordenvandevijf W-vragen past bij de denkstap Kijk! (Door de W-vragen te beantwoorden kom je erachter wat je ziet en weet over de afbeel­ding.)

Do

enTe

rug

kijk

en

Page 56: Handleiding taal groep 5 blok 1

56

1To

etsd

oel

enBlok

Kun je dit nu? Kun je dit nog? Kun je dit al?

Controletoets woordenschat blz. 2 – 3

Woordenschat

De leerlingen kunnen de betekenis van 90doelwoordenuitblok1geven.

Woord- en zinsbouw

De leerlingen kunnen:• zelfstandigenaamwoorden,lidwoor-

den, verkleinwoorden, enkelvoud en meervoud en samenstellingen herkennen en gebruiken.

• telwoordenenwerkwoordenherkennen en gebruiken.

Woordenschat

De leerlingen kunnen de betekenis van 90doelwoordenuitblok5(groep4)geven.

Woord- en zinsbouw

De leerlingen kunnen:• hoofdlettersenpuntengebruiken.• eenzinverdeleninzinsdelen.

Woordenschat

De leerlingen kunnen de betekenis van de doelwoorden uit blok 2 geven.

Woord- en zinsbouw

De leerlingen kunnen:• persoonlijkevoornaamwoorden

herkennen en gebruiken.• bijvoeglijkenaamwoordenherken-

nen en gebruiken.

2 3

WoordenschaWoordenschaWoordenschatWoordenschatWoordenscha1Blok

1 omvallen als je dat niet wilt =

2 bozig door iets =

3 iets groter, mooier of erger maken dan het is =

4 zoals iedereen kan merken =

5 er veel van hebben =

1 De man als de heer Zomer.

2 Mijn opa verdwijnt tussen de mensen. Hij .

3 De dief wordt gepakt. De agent .

4 Ik ben hier nog nooit geweest. Ik ga de buurt .

5 Mijn fi ets is jouw fi ets veel kleiner.

1 Mijn vader en ik wandelden in de duinen.

Ik keek op de kaart bij .

Want ik wilde zien wat die rode lijnen waren.

2 ‘Zullen we de rode paaltjes volgen?’ vroeg ik.

‘Dan komen we langs een mooi uitzicht. Kijk, hier zie je daarvoor.’

3 We volgden de rode paaltjes lang.

Maar we kwamen niet bij het mooie uitzicht. We waren verdwaald.

4 Gelukkig had mijn vader van mijn opa bij zich. ‘Volg mij,’ zei mijn vader.

5 ‘We zullen je geven, net als de poes,’ zei mijn moeder, toen we terug waren.

4

AA

EE

DD

CC

FF

5

HH

CC

EE

AA

FF

6

AA

HH

EE

BB

FF

A de legenda

B het kompas

C de breedte

D de lengte

E een kilometer

F een chip

G de architect

H het symbool

A verkennen

B verheugt zich erop

C is uit het zicht

D zamelt in

E arresteert hem

F in vergelijking met

G overdrijft het

H stelt zich voor

A je evenwicht

verliezen

B uit het zicht

C kennelijk

D overdrijven

E geïrriteerd

F barsten van

G in vergelijking met

H arresteren

Kun je dit nu?

Schrijf de letter op die voor het goede antwoord staat.Let op! Je houdt bij elke opdracht drie antwoorden over!

1 Het portier van de auto en een fi etser knalt ertegen aan.

2 Mara’s vader fl uistert iets. Ze om te horen wat hij zegt.

3 Kim is in de winkel en . ‘Afblijven!’ zegt haar moeder.

4 Ik lust geen spruitjes, maar Lea .

5 De tekenaar op het papier. Het is een portret.

Met mijn huisdieren woon ik in een oude fabriek.

1 In mijn fabriek zijn geen kamers. Het is .

2 Toen ik de deur opendeed, is Moortje, ontsnapt.

3 Ze is tussen de fi etsen op verdwenen.

4 De mensen zagen haar onder zitten.

5 Je kunt Moortje herkennen aan boven op haar kop.

1 2 3 4 5

1

CC

BB

DD

EE

FF

2

HH

EE

GG

AA

FF

3

DD BB EE AA GG

A werpt

B leunt naar voren

C zwaait open

D zit overal aan

E is er gek op

F beeldt iets af

G overhandigt

H doet de groeten

Controletoets

A de bonbon

B de pels

C het affi che

D de doorn

E de vingerafdruk

F de teckel

G het trottoir

H de veranda

A de rozenstruik

B de bushalte

C het huizenblok

D een hoekig geheel

E mijn lievelingsdier

F het litteken

G het fi etspad

H één grote ruimte

Controletoets woordenschat blz. 4 – 5

4 5

Kun je dit al?

Schrijf de letter op die boven het goede antwoord staat.

A B C D

1 de schakelaar de link de vonk het voetstuk 1

2 het publiek de toespraak de tribune het podium 2

3 de cafetaria de rommelmarkt de bestelwagen het gerecht 3

4 het portret de alinea de krantenkop het kladblaadje 4

5 iets onthullen excuses aanbieden

kopiëren briesen 5

A B C D

1 De burgemeester staat op . het portret het podium de tekst de link

2 Je moet het vlees goed

voordat je het op kunt eten.

beslissen bestellen je vermaken braden

3 Moeder doet in het

stopcontact.

de vulpen de stekker de inspanning het publiek

4 Ik had mijn spreekbeurt op

geschreven.

het portret het gestuntel het kladblaadje de voorpagina

5 Ik wil graag voor wat ik

fout heb gedaan.

mijn excuses aanbieden

de keel schrapen

erop staan het erbij laten

1

AA

CC

AA

CC

AA

2

BB

DD

BB

CC

AA

Kun je dit nog?

Schrijf de letter op die voor het goede antwoord staat.Let op! Je houdt bij elke opdracht drie antwoorden over!

1 Op het station koop ik voor vandaag.

2 Mijn moeder heeft . Dat is een jaar geldig.

3 tussen Groningen en Utrecht is ongeveer twee uur.

4 Tegenover mij zitten een dove man en vrouw. Ze gebruiken .

5 Er is een probleem met tussen Utrecht en Volendam.

1 Ik heb fouten gemaakt: maar één!

2 We gaan op vakantie naar van Nederland.

3 Aan kun je veel schelpen vinden.

4 Het duurt nog voordat ik jarig ben.

5 Ik vind over breuken het moeilijkst.

1

GG

AA

DD

HH

EE

2

BB

FF

CC

DD

AA

A het abonnement

B het perron

C de winterslaap

D de reistijd

E de verbinding

F de enkele reis

G het vervoersbewijs

H de gebarentaal

A het gedeelte

B de minste

C de kust

D een poos

E de meeste

F het zuiden

G de ontbijtzaal

H het uitzicht

Controletoetsen Toetsweek

Page 57: Handleiding taal groep 5 blok 1

57

5A

dvi

es

Kun je dit nu? Kun je dit nog? Kun je dit al?

Controletoets woord­ en zinsbouw blz. 8

Controletoets woord­ en zinsbouw blz. 6 – 7

9 fout of meer = onvoldoende → zie het advies op bladzijde 58 en 59

4 fout of meer = onvoldoende → zie het advies op bladzijde 58 en 59

0 – 2 fout = goed → zie het advies op bladzijde 58 en 59

Week

7

WoordWoord- en <insbouen <insbouwen <insbouwen <insbou

6

1Blok

Wat is het werkwoord?

A B C D

1 Mara liep naar huis. 1

2 Slaap je nog niet? 2

3 Mijn broer schrijft veel. 3

4 Ik heb een hond. 4

5 Heeft Lieke rood haar? 5

Wat is het zelfstandig naamwoord?

A B C D E

1 Mijn hamster is ziek geworden. 1

2 Daar fi etst jouw nieuwe buurman. 2

3 Werkt jouw vader altijd buiten? 3

4 Ik vind brood heel lekker. 4

5 Die kaarsen zijn erg mooi. 5

6 Waar zijn mijn nieuwe schaatsen? 6

7 Vind jij die bonbons lekker? 7

8 Straks leren we een dansje. 8

9 Ik heb de schriften uitgedeeld. 9

10 De schilder verft heel netjes. 10

4

BB

AA

CC

BB

AA

5

BB

EE

CC

CC

BB

EE

DD

EE

DD

BB

Kun je dit nu?

Maak de vragen.Schrijf de letter op die boven het goede antwoord staat.

Wat is het lidwoord?

A B C D

1 Ik krijg een teckel. 1

2 De oude man sliep. 2

3 Is de kaas op? 3

4 Het kleine meisje huilde. 4

5 Daar loopt een kat. 5

Welk woord is een samenstelling?

A B C D

1 de schaatsen de ijsbaan de sjaal het record 1

2 de duikplank het water de diepte het trapje 2

3 de sokken het schot het fl uitje het doelpunt 3

4 tikkertje eerlijk het schoolplein tellen 4

5 de slingers het feestje jarig de appeltaart 5

Wat is het telwoord?

A B C D E

1 Beide jongens kwamen op tijd. 1

2 Simon krijgt de derde prijs. 2

3 Ze spelen met z’n zessen. 3

4 Op 28 november vertrek ik. 4

5 De leerlingen maken weinig fouten. 5

1

CC

AA

BB

AA

CC

2

BB

AA

DD

CC

DD

3

AA

DD

EE

BB

DD

Controletoets

8

Kun je dit nog?

In welk vakje ontbreekt een hoofdletter of een punt?

A B C D E

1 heb jij zin in ijs? 1

2 Morgen gaan we naar Amsterdam 2

3 Oom andries is op bezoek. 3

4 ik vind rekenen heel leuk. 4

5 Mijn broer jonas gaat vissen. 5

Welke zinnen zijn op de goede manier verdeeld in zinsdelen?

goed fout

1 Tim ziet zijn vrienden in het park. 1

2 Ahmed en Jay voetballen naast de vijver. 2

3 In de vijver zwemmen eendjes. 3

4 Tim en Robert voeren de eendjes. 4

5 Om 5 uur gaan ze naar huis. 5

1

AA

EE

BB

AA

CC

2

XX

XX

XX

XX

XX

Controletoetsen

Page 58: Handleiding taal groep 5 blok 1

58

1Blok

Kun je dit nu?onvoldoende

Laat de leerlingen extra oefenen tijdens het volgende blok met de suggesties hieronder:

Extra opdrachten leerlingenboek blok 1Niveau 1 en 2

Leerlingenboek blz. 30Opdracht 2De leerlingen zoeken woorden in een woordrups.Opdracht 4De leerlingen maken in een groepje zo veel mogelijk nieuwe woorden.

Leerlingenboek blz. 31Opdracht 2De leerlingen lezen de zin waarin een omschrijving wordt gegeven van een woord en twee letters alvast zijn gegeven. Ze schrijven het woord op.Opdracht 4De leerlingen lossen een rebus op. Ze maken zelf een aantal rebussen van de doelwoorden uit blok 1. Een klasgenoot lost de rebussen op.

Herhalingsbladen blok 1 Printblad 1De leerlingen oefenen de betekenis van de woorden in een afbeelding, in zinnen,ineenpuzzelenindewoordschema’s.Zelerengebruiktemakenvandecontext.Zorgvoorvoldoendeprintbladenmetwoordschema’s.Printblad 2De leerlingen oefenen de betekenis van de woorden in een gedicht en in een verhaal. Ze leren gebruik te maken van de context.

Geef de leerlingen tijdens het volgende blok huiswerk met de suggesties hieronder:

Extra opdrachten leerlingenboek blok 5 (groep 4)Niveau 1 en 2

De leerlingen maken de extra opdrachten uit blok 5 (groep 4).

Herhalingsbladen blok 5 (groep 4)

De leerlingen maken de herhalingsbladen uit blok 5 (groep 4).

Volg in het volgende blok de aanwijzingen op voor taalsterke leerlingen of kies de verkorte route (zie Handleiding Algemeen).

Kun je dit nog?onvoldoende

Kun je dit al?goed

Advie> woordenschat Toetsweek

Page 59: Handleiding taal groep 5 blok 1

1Blok

Laat de leerlingen extra oefenen tijdens het volgende blok met de suggesties hieronder:

Extra opdrachten leerlingenboek blok 1Niveau 1 en 2

Leerlingenboek blz. 30Opdracht 3De leerlingen oefenen met werkwoorden door de afbeelding te bekijken en er vijf zinnen bij te schrijven.

Leerlingenboek blz. 31Opdracht 3De leerlingen lezen in tweetallen de e­mail waarin zich een probleem voordoet. Ze schrijven samen een e­mail terug met daarin vijf tips.

Herhalingsbladen blok 1 Printblad 3De leerlingen oefenen met zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, samenstel­lingen, verkleinwoorden, enkelvoud en meervoud.Printblad 4De leerlingen oefenen met telwoorden en werkwoorden.

Geef de leerlingen tijdens het volgende blok huiswerk met de suggesties hieronder:

Extra opdrachten leerlingenboek blok 5 (groep 4)Niveau 1 en 2

De leerlingen maken de extra opdrachten uit blok 5 (groep 4).

Herhalingsbladen blok 5 (groep 4)

De leerlingen maken de herhalingsbladen uit blok 5 (groep 4).

Volg in het volgende blok de aanwijzingen op voor taalsterke leerlingen of kies de verkorte route (zie Handleiding Algemeen).

Kun je dit nu?onvoldoende

Kun je dit nog?onvoldoende

Kun je dit al?goed

59

Advie> woord- en <insbouw 5Week

Page 60: Handleiding taal groep 5 blok 1

60

1Blok

Bekijk de tekening.Serap heeft een folder in haar hand.

1 Wat zou er allemaal in die folder kunnen staan?2 Ben jij wel eens naar een feest in jouw buurt geweest?

Luister en kijk naar het verhaal.

Praat samen over wat jij kunt doen op een buurtfeest.

1 Maak afspraken: • Wie let erop dat iedereen aan de beurt komt? • Wie schrijft het op? • Wie vertelt het aan de klas?

2 Eén van jullie schrijft jullie namen onder elkaar op. Sla steeds drie regels over.

Maak aantekeningen bij iedere naam.

3 Stel dat jullie geld moeten ophalen voor een buurtfeest. Vertel aan elkaar: • wat je zou doen op dat feest; • waarom je juist dat zou doen; • hoe je dat organiseert.

Waar zou jij allemaal geld voor willen inzamelen?

Maak een lijstje van vijf goede doelen.Geef elk doel een cijfer: 1 = niet belangrijk; 10 = heel erg belangrijk.

1

2

3

4

Spreken/luisteren-Woordenschat

18 19

21HoofdstukBlok

1Les

Wat leer je?Spreken/luisteren• Je leert een gesprek voeren in een kleine groep.• Je leert welke regels er zijn in een gesprek.• Je leert een gesprek samenvatten.Woordenschat• Je leert de betekenis van 20 nieuwe woorden.

het af� che

de bonbon

de folder

de tekenaar

het trottoir

Talent

barsten van: heel veel van iets (hebben)Raoul barst van het talent. Hij kan heel erg goed tekenen.(geld) inzamelen: geld ophalenOp het feest kunnen we geld inzamelen voor een nieuw speelveld.het talent: ergens vanzelf of met een beetje oefenen goed in zijnRaoul heeft talent voor tekenen.

de uitdrukking: aan iemands gezicht kunnen zien hoe hij of zij zich voeltNina lacht, ze heeft een blije uitdrukking op haar gezicht.in vergelijking met: als je kijkt waarin twee dingen anders zijnIn vergelijking met het speelveld in Pauls oude buurt, is dit speelveld niet echt leuk.

iets aanpakkeniets afbeeldenbescheidenhet besluitde burgemeesterhet buurtfeestergens gek op zijnoverhandigende ruimtewuiven

Samen praten Vertel duidelijk. Vraag of iedereen je heeft begrepen.

Beoordeel bij een aantal leerlingen het spreek­ en luistergedrag met behulp van observatiepunten. Gebruik daarvoor Hoofdstuk 2 – Les 1 – opdracht 3.

Leerlingenboek blz. 18 – 19

OBSERVATIEPUNTEN REMEDIËREN

Kandeleerlingeengesprekvoerenineenkleine groep?

Weet de leerling welke regels er zijn in een gesprek?

Kandeleerlinghetgespreksamenvatten?

Voer met een klein groepje leer lingen een gesprek over een wille keurig onderwerp. Bespreek vooraf duidelijk de gespreks regels.

Onderbreek het gesprek op een geschikt moment en vraag de leerlin­gen of de regels goed worden toegepast.Bespreek de regels nog eens met de leerlingen. Wat is belangrijk in een gesprek? Waarom denk je dat die regels belangrijk zijn? Laat een leerling in eigen woorden vertellen waarom het belangrijk is dat je duidelijk vertelt.

Stel na afl oop van een gesprek de vraag wat de hoofd gedachte was. Laat de leerlingen desnoods kiezen uit drie mogelijke hoofdgedachten.

Observeren –Spreken/luisteren Toetsweek

Page 61: Handleiding taal groep 5 blok 1

61

5Week

Beoordeel bij een aantal leerlingen de stelopdracht met behulp van de aandachtspunten. Gebruik daarvoor Hoofdstuk 2 – Les 9 – opdracht 5.

16 1717

21HoofdstukBlok

9Les

Wat oefen je?• Je oefent het schrijven van een stripverhaal.

StellenHoe gaat het stripverhaal verder? Lees wat er bij plaatje 2 tot en met 5 staat.

Wat gaat er gebeuren? Hoe gaat het verhaal verder?

Zijn er andere mensen of dieren bij? Wie of welke?

Schrijf op wat er gebeurt in plaatje 3, 4 en 5. Dat is het midden.

Plaatje 3:

Plaatje 4:

Plaatje 5:

Bedenk een grappig einde.Hoe eindigt het stripverhaal? Lees wat er bij plaatje 6 staat.

Wat teken je in plaatje 6?

Maak je stripverhaal. Gebruik een potlood.

1 Het begin is al getekend in plaatje 1 en 2.2 Teken in plaatje 3, 4 en 5 wat er daarna gebeurt.3 Teken in plaatje 6 hoe het verhaal afl oopt.

Denk aan het volgende:• Maak spreekballonnen en schrijf daarin wat iemand zegt.• Maak denkwolkjes en schrijf daarin wat iemand denkt.• Maak een kader en schrijf daarin wat de verteller zegt.• Teken er geluiden en bewegingen in.

Lees je strip na en verbeter.

1 Is je strip duidelijk? Moet iemand nog iets zeggen of denken? Moet de verteller nog iets in een kadertje uitleggen?

2 Klopt de tekst bij het plaatje? Schrijf of teken er anders nog iets bij.3 Is het eind duidelijk?4 Snapt een klasgenootje jouw strip? Is het netjes?5 Heb je alles nagekeken en verbeterd? Trek de lijntjes en de tekst over met zwarte pen. Je mag je strip ook kleuren.

Ken je een leuke mop?Schrijf hem eerst op. Maak er daarna een strip van.

2 Te beoordelen door de leerkracht.

3

Te beoordelen door de leerkracht.

4 Te beoordelen door de leerkracht.

5 Te beoordelen door de leerkracht.

6 Te beoordelen door de leerkracht.

Je gaat een stripverhaal maken.Hoe begint dit stripverhaal?Lees wat er bij plaatje 1 staat. Beantwoord de vragen.

1 Over wie gaat het?

2 Waar speelt het verhaal zich af?

3 Wie komen er nog meer in het verhaal voor?

1

over een moeder

in een kamer

de poes en Tom

In het eerste plaatje zie je vaak over wie het gaat en waar het verhaal zich afspeelt. Dit is het begin.

In het midden van de strip gebeurt er iets.

Moeder verft de kamer.

Zo, dat schiet lekker op!

Tom komt binnen ...

Mam,zal ik jehelpen?

In het laatste plaatje zie je hoe het afl oopt. Vaak is het een grapje.

1

4

2

5

3

6

Werkschrift blz. 16 – 17

AANDACHTSPUNTEN REMEDIËREN

Kandeleerlingeenmiddenstukvanhetbeeldverhaal bedenken?

Kandeleerlingeeneindstukvanhetbeeldverhaal bedenken?

Passen de woorden en de beelden van het stripverhaal bij elkaar?

Bespreek met de leerlingen wat er gebeurt in het verhaal. Wat is de moeder aan het doen? Wie komt de kamer binnen? Laat de leerlingen een aantal zinnen bedenken. Formuleer samen twee goede zinnen en schrijf die op het digibord.

Bespreek met de leerlingen hoe het verhaal zou kunnen afl open. Stimuleer de leerlingen om hun fantasie te gebruiken.

Bekijk samen met de leerlingen een aantal strips op het digibord. Benadruk daarbij de relatie tussen de beelden en de tekst. Wat valt op? Zien de leerlingen dat er gebruik wordt gemaakt van verschillende lettergroottes en interpunctie? Wat is het effect daarvan?

Stellen

Page 62: Handleiding taal groep 5 blok 1

Colofon

Met medewerking vanFloorRomboutKeesKraaijeveld

RedactieMariska JeuringManon Westenbroek

Grafisch ontwerpStudioMichelangela,Utrecht

OpmaakPrePressMediaPartners, Wolvega

Over ThiemeMeulenhoffThiemeMeulenhoff is dé educatieve mediaspecialist en levert educatieve oplossingen voor het Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs, Middelbaar Beroepsonderwijs en Hoger Onderwijs. Deze oplossingen worden ontwikkeld in nauwe samenwerking met de onderwijsmarkt en dragen bij aan verbeterde leeropbrengsten en individuele talentontwikkeling.

ThiemeMeulenhoff haalt het beste uit élke leerling.

Meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze educatieve oplossingen:www.thiememeulenhoff.nlofviadeKlantenservice0888002017

ISBN9789006614398Eerstedruk,eersteoplage,2013

©ThiemeMeulenhoff,Amersfoort,2013

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingentevoldoenaanStichtingPublicatie-enReproductierechtenOrganisatie(PRO),Postbus3060, 2130KBHoofddorp(www.stichting-pro.nl).Voorhetovernemenvangedeelte(n)uitdezeuitgaveinbloemlezingen,readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is voorzien van het FSC®­keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw

voor het gebruikte papier op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

Page 63: Handleiding taal groep 5 blok 1

Picto’s

Zelfstandig

Tweetal

Groepje

Klassikaal

Opdracht voor snelle leerlingen

Digibord

Instructiefi lmpje op digibord

Digibord Digibord Digibord Digibord Digibord Digibord

Page 64: Handleiding taal groep 5 blok 1