’Grondig getuigenis afleggen’ van Gods koninkrijk

227
’Grondig getuigenis afleggen’ van Gods koninkrijk

description

Gods Koninkrijk

Transcript of ’Grondig getuigenis afleggen’ van Gods koninkrijk

’Grondig getuigenis afleggen’van Gods koninkrijk

Getuigenis

bt-O

HE

DE

ND

AA

GS

EL

AN

DE

NO

UD

ES

TED

EN

Zie

ook

„Landen

en

steden

uit

de

oudheid

”op

de

bin

nenkant

van

de

om

slag

ach

teri

n.

ITAL

I¨ EMONTE

NEG

RO

SERVI

¨ E

ALBAN

I¨ EM

ACED

ONI¨ E

BU

LG

AR

IJE

GRIE

KEN

LAND

TU

RK

IJE

CYP

RUS

SYRI¨ E

LIBAN

ON

EG

YP

TE

LIB

I¨ E

ISRA

¨ ELJO

RDAN

I¨ E

SAOED

I-AR

ABI¨ E

M

ID

DE

LL

AN

DS

E

ZE

E

ZW

AR

TE

ZE

E

Ad

ria

tis

ch

e

Ze

e

Eg

e¨ ıs

ch

e

Ze

e

Io

nis

ch

e

Ze

e

Sicili

¨e

Sa

mo

th

ra

ce

Ch

io

s

MAL

TA

Ka

ud

a

Kreta

Fe

nix

Sa

lm

on

e

Sch

on

eH

ave

ns

Rom

e

Dri

eTa

veern

en

Mark

tpla

ats

van

Appiu

s

Pute

oli

Regiu

m

Syr

acuse

Bere

aTh

ess

alo

nik

aAm

fipoli

sFil

ippi

Apoll

onia

Neapoli

s Troas

Ass

us

Mit

ylene

Adra

myt

tium

Thya

tira

Kori

nth

eKenchre

aAth

ene

Cyr

ene

Sam

os Kos

Knid

us R

hodos

Efe

ze

Mil

ete

Anti

ochi¨ e

(in

Pis

idi¨ e)

Ikoniu

m

Lystr

aD

erb

e

Perg

eAtt

ali

a

Pata

raM

yra

Tars

us

Sele

uci¨ e

Anti

ochi¨ e

(in

Syr

i¨ e)

Sala

mis

Pafo

s

Sid

on

Tyru

s

Pto

lem

a¨ ıs

Cesa

rea

Joppe

Asd

od

Gaza

Ale

xandri

¨ e

Dam

ask

us

Naza

reth

Anti

patr

is

Lydda

Jeru

zale

m

N

15°

20°

25°

30°

35°

40°

40°

35°

35°

30°

25°

30°

35°

0m

ijl15

0

0km

150

Beg

inpun

tva

nPa

ulus

’zen

din

gsre

izen

ca.47

/48

Eers

teze

ndin

gsre

is(H

an13:1

–14:2

8)

ca.49-5

2Tw

eede

zend

ings

reis

(Han

15:3

6–1

8:2

2)

ca.52-5

6D

erde

zend

ings

reis

(Han

18:2

2–2

1:1

9)

ca.58/5

9Rei

sna

arRom

e(H

an23:1

1–2

8:3

1)

LA

ND

EN

EN

ST

ED

EN

UIT

DE

OU

DH

EID

KL

EIN

-AZ

I¨ E

ITA

LI

¨ E

M

AC

ED

ON

I¨ E

GR

IEK

EN

LA

ND

AC

HA

JE

AS

IA

BIT

HY

NI¨ E

PO

NT

US

GA

LA

TI

¨ E

KA

PP

AD

OC

I¨ E

CIL

ICI

¨E

PA

MF

YLI

¨ EL

YC

I¨ E

SY

RI

¨ E

JUD

EA

EG

YP

TE

ETH

IOP

I¨ E

AR

AB

I¨ E

M

I

D

D

E

LL

AN

DS

EZ

EE

ZW

AR

TE

ZE

E

MY

SI

¨ E

FR

YG

I¨ E

PIS

ID

I¨ E

LY

KA

ON

I¨ E

FE

NIC

I¨ E

SA

MA

RIA

Ze

ev

an

Ad

ria

Sicili

¨e

Sa

mo

th

ra

ce

Ch

io

s

Ma

lta

Sy

rtis

Ka

ud

a

Kreta

Cy

pru

s

Fe

nix

Sa

lm

on

e

Sch

on

eH

ave

ns

Rom

e

Dri

eTa

veern

en

Mark

tpla

ats

van

Appiu

s

Pute

oli

Regiu

m

Syr

acuse

Bere

a

Thess

alo

nik

a

Am

fipoli

sFil

ippi

Apoll

onia

Neapoli

s Troas

Ass

us

Mit

ylene

Adra

myt

tium

Thya

tira

Kori

nth

eKenchre

aAth

ene

Cyr

ene

Sam

os Kos

Knid

us

Rhodos

Efe

ze

Mil

ete

Anti

ochi¨ e

(in

Pis

idi¨ e)

Ikoniu

m

Lystr

a

Derb

ePerg

eAtt

ali

a

Pata

raM

yra

Tars

us

Sele

uci¨ e

Anti

ochi¨ e

(in

Syr

i¨ e)

Sala

mis

Pafo

s

Sid

on

Tyru

s

Pto

lem

a¨ ıs

Cesa

rea

Joppe

Asd

od

Gaza

Ale

xandri

¨ e

Dam

ask

us

Naza

reth

Anti

patr

is

LyddaJe

ruza

lem

N

15°

20°

25°

30°

35°

40°

40°

35°

35°

30°

25°

30°

35°

0m

ijl15

0

0km

150

’Grondig getuigenis afleggen’van Gods koninkrijk

Dit boek is eigendom van

Photo Credits: Page 4, Section 4: Courtesy Canada Wide;

page 44 bottom and index: Neue Berliner Illustrierte; page 84 bottom and index: Courtesy Canada Wide

� 2009WATCH TOWER BIBLE AND TRACT SOCIETY OF PENNSYLVANIA

“Bearing Thorough Witness” About God’s KingdomAlle rechten voorbehouden

� 2009Wachtturm Bibel- und Traktat-Gesellschaft der Zeugen Jehovas, e.V., Selters/Taunus

’Grondig getuigenis afleggen’ van Gods koninkrijkAlle Rechte vorbehalten

Druk 2009

Dit boek is niet voor de verkoop bestemd maar wordt verschaft als onderdeel vaneen wereldwijd Bijbels onderwijzingswerk dat gesteund wordt door vrijwillige bijdragen.

Tenzij anders vermeld, is de gebruikte Bijbelvertaling deNieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift — met studieverwijzingen (uitgave 2004).

De afkorting v.G.T. betekent „voor de gewone tijdrekening”. G.T. staat voor „van de gewone tijdrekening”.

“Bearing Thorough Witness” About God’s Kingdom Dutch (bt-O)Made in Germany

Druck und Verlag: Wachtturm-Gesellschaft, Selters/Taunus

Beste Koninkrijksverkondiger,

Stel je voor dat je een van de aposte-

len bent die op de Olijfberg staan. Jezus ver-

schijnt aan jullie. Als hij op het punt staat naar

de hemel op te stijgen, zegt hij: „Gij zult kracht

ontvangen wanneer de heilige geest op u ge-

komen is, en gij zult getuigen van mij zijn zo-

wel in Jeruzalem als in geheel Judea en Sa-

maria en tot de verst verwijderde streek der

aarde” (Hand. 1:8). Hoe zou je daarop reage-

ren?

Misschien zou je je overweldigd voelen

door de omvang van de opdracht. Je zou je

kunnen afvragen: hoe kunnen wij als klein

groepje discipelen getuigenis afleggen „tot

de verst verwijderde streek der aarde”? Mis-

schien denk je terug aan de waarschuwing

die Jezus de avond voor zijn dood gaf: „Een

slaaf is niet groter dan zijn meester. Indien

zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u ver-

volgen; indien zij mijn woord hebben onder-

houden, zullen zij ook het uwe onderhouden.

Maar zij zullen u al deze dingen aandoen we-

gens mijn naam, omdat zij hem niet kennen

die mij heeft gezonden” (Joh. 15:20, 21). Te-

rugdenkend aan die woorden zou je je kunnen

afvragen: hoe kan ik ondanks die tegenstand

en vervolging grondig getuigenis afleggen?

In deze tijd staan we voor dezelfde uit-

dagingen. Als Getuigen van Jehovah hebben

ook wij de opdracht grondig getuigenis af te

leggen „tot de verst verwijderde streek der

aarde”, aan „mensen uit alle nati¨en” (Matth.

28:19, 20). Hoe kan dit werk volbracht wor-

den, vooral gezien de voorzegde tegenstand?

Handelingen van Apostelen bevat een be-

zielend verslag van de manier waarop de

apostelen en hun medechristenen in de eer-ste eeuw er met Jehovah’s hulp in slaagdenhun opdracht te vervullen. Dit boek is eenhulp om dat verslag te onderzoeken en je inte leven in de indrukwekkende gebeurtenis-sen uit die tijd. Je zult verrast zijn over het gro-te aantal overeenkomsten tussen Gods aan-bidders in de eerste eeuw en zijn volk in dezetijd. Dat zijn niet alleen overeenkomsten inhet werk dat we doen maar ook in de manierwaarop we georganiseerd zijn om dat werk tedoen. Door na te denken over deze overeen-komsten zal ongetwijfeld je geloof versterktworden dat Jehovah God nog steeds het aard-se deel van zijn organisatie leidt.

Wij hopen en bidden dat je onderzoek vanhet boek Handelingen je vertrouwen zal ver-sterken dat Jehovah je zal helpen en dat zijnheilige geest je kracht zal geven. Daardoor zulje aangemoedigd worden „grondig getuigenis”te blijven afleggen van Gods koninkrijk en an-deren te blijven helpen de weg van redding tegaan volgen (Hand. 28:23; 1 Tim. 4:16).

Je broeders,

Besturende Lichaamvan Jehovah’s Getuigen

’Grondig getuigenis afleggen’van Gods koninkrijk

I N H O U D

H O O F D S T U K B L Z .

INLEIDING 1. ’Gaat en maakt discipelen’ � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 6

DEEL 1 ’Gij hebt Jeruzalem met uw leer vervuld’

2. „Gij zult getuigen van mij zijn” � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 14

3. „Met heilige geest vervuld” � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 21

4. „Ongeletterde en gewone mensen” � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 28

5. ’Wij moeten God als regeerder gehoorzamen’ � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 37

DEEL 2 ’Er brak een zware vervolging los tegen de gemeente’

6. Stefanus, een man „vol van gunst en kracht” � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 45

7. „Het goede nieuws omtrent Jezus” bekendmaken � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 52

8. Er brak „een periode van vrede” voor de gemeente aan � � � � � � � � � � � � � � � � 60

DEEL 3 ’Mensen uit de nati¨

en namen het woord van God aan’

9. ’God is niet partijdig’ � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 69

10. ’Het woord van Jehovah bleef groeien’ � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 77

DEEL 4 ’Door de heilige geest uitgezonden’

11. „Vervuld met vreugde en heilige geest” � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 85

12. ’Zij spraken met vrijmoedigheid krachtens de autoriteit van Jehovah’ � � � � 93

H O O F D S T U K B L Z .

DEEL 5 „De apostelen en de oudere mannen vergaderden”

13. Er ontstond „geen geringe onenigheid” � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 101

14. ’Wij zijn tot een eensgezinde overeenstemming gekomen’ � � � � � � � � � � � � � � 108

DEEL 6 ’Laten wij terugkeren en de broeders bezoeken’

15. ’Hij versterkte de gemeenten’ � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 117

16. „Kom over naar Macedonie” � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 125

17. ’Hij redeneerde met hen aan de hand van de Schriften’ � � � � � � � � � � � � � � � 133

18. ’God zoeken en hem werkelijk vinden’ � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 140

19. „Blijf spreken en zwijg niet” � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 148

DEEL 7 ’In het openbaar en van huis tot huis onderwijzen’

20. Ondanks tegenstand blijft het woord „groeien en de overhand nemen” � � 157

21. ’Ik ben rein van het bloed van alle mensen’ � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 165

22. „De wil van Jehovah geschiede” � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 173

DEEL 8 ’Zonder belemmering het koninkrijk Gods prediken’

23. „Hoort mijn verdediging” � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 181

24. „Houd goede moed!” � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 189

25. „Ik beroep mij op caesar!” � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 196

26. „Geen ziel van u zal verloren gaan” � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 203

27. ’Grondig getuigenis afleggen’ � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 211

BESLUIT 28. „Tot de verst verwijderde streek der aarde” � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 218

INDEX VANAFBEELDINGEN � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 224

REBECCA, een jonge Getuige van Jehovah in Ghana, ziet haar school alshaar persoonlijke predikingsgebied. Ze heeft altijd Bijbelse lectuur in haarschooltas. Tijdens de pauze zoekt ze naar mogelijkheden om andere leerlin-gen getuigenis te geven. Rebecca heeft al bij meerdere klasgenoten een Bij-belstudie opgericht.

2 Op het eiland Madagaskar, dat voor de oostkust van Afrika ligt, lopentwee pioniers geregeld zo’n 25 kilometer in de tropische hitte naar een af-gelegen dorp. Daar leiden ze een aantal Bijbelstudies met geınteresseer-den.

3 Om de mensen te bereiken die langs de rivieren de Paraguay en de Pa-rana wonen, hebben Getuigen in Paraguay samen met vrijwilligers uit vijf-tien andere landen een rivierboot gebouwd. De boot heeft een capaciteitvan 45 ton en biedt plaats aan twaalf mensen. Vanuit dit drijvende huisverspreiden ijverige Koninkrijkspredikers het goede nieuws in gebieden dieanders niet bereikt zouden kunnen worden.

4 In het hoge Noorden, in Alaska, maken de Getuigen tijdens het toeris-tenseizoen in de zomer gebruik van een unieke gelegenheid om te predi-ken. Als er met warmer weer cruiseschepen met passagiers van verschil-lende nationaliteiten komen, installeren plaatselijke Getuigen zich op dekade met Bijbelse lectuur in allerlei talen die ze op een aantrekkelijke ma-nier hebben uitgestald. In deze regio is een vliegtuig van onschatbare waar-de om geısoleerde dorpen te bereiken en het goede nieuws te prediken totde Aleut-, Athapascan-, Chimmesyan- en Tlingitgemeenschappen.

5 Larry uit Texas (VS) heeft een bijzonder gebied: het verzorgingstehuiswaar hij woont. Hoewel hij als gevolg van een ongeluk in een rolstoel zit,blijft hij druk bezig. Hij vertelt anderen over de Koninkrijksboodschap, metinbegrip van de hoop die hij op grond van de Bijbel heeft dat hij onder deKoninkrijksregering op een dag weer zal kunnen lopen (Jes. 35:5, 6).

6 Om een kringvergadering bij te wonen, nam een groep Getuigen inMyanmar de boot vanuit Mandalay naar het noorden, een reis van driedagen. Omdat ze graag het goede nieuws wilden prediken, namen ze Bij-belse lectuur mee, die ze aan de andere passagiers aanboden. Als de bootbij een stad of dorp stopte, gingen de energieke predikers van boord om

1-6. Vertel een ervaring waaruit blijkt dat Jehovah’s Getuigen onder allerleiomstandigheden prediken.

H O O F D S T U K 1

’Gaat en maakt discipelen’

Overzicht van Handelingen van Apostelenen de betekenis ervan voor onze tijd

6

daar snel lectuur te verspreiden. Ondertussen kwamen er nieuwe passa-giers aan boord — ’nieuw gebied’ voor de verkondigers wanneer ze terug-kwamen.

7 Zoals uit deze voorbeelden blijkt, zijn ijverige aanbidders van Jehovaher over de hele wereld druk mee bezig „grondig getuigenis af te leggen be-treffende het koninkrijk Gods” (Hand. 28:23). Ze prediken van huis tot huis,spreken mensen op straat aan of benaderen hen via de telefoon. Terwijl zemet de bus reizen, in een park wandelen of op hun werk pauze hebben,zoeken ze echt naar gelegenheden om getuigenis te geven over Gods ko-ninkrijk. De gebruikte methode kan verschillen, maar het doel is hetzelf-de: het goede nieuws prediken overal waar mensen te vinden zijn (Matth.10:11).

8 Maak jij ook deel uit van de grote groep Koninkrijksverkondigers die inmeer dan 235 landen actief is? Dan heb je een aandeel aan de geweldi-ge expansie van de Koninkrijksprediking! Wat in het wereldwijde veld totstand is gebracht, kan met recht een wonder worden genoemd. Ondanksenorme obstakels en uitdagingen, zelfs verbodsbepalingen en regelrechtevervolging, geven Jehovah’s Getuigen een grondig getuigenis over Gods ko-ninkrijk aan mensen uit alle landen.

9 Dat werpt een intrigerende vraag op: waarom heeft geen enkel obsta-kel, zelfs satanische tegenstand, de voortgang van de Koninkrijkspredikingkunnen tegenhouden? Voor het antwoord op die vraag moeten we terugnaar de eerste eeuw. Wij als Getuigen van Jehovah in deze tijd zetten im-mers een werk voort dat toen begon.

Een verreikende opdracht

10 De Oprichter van de christelijke gemeente, Jezus Christus, wijdde zichvolledig aan de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk — hetwas zijn levenswerk. Hij verklaarde eens: „Ik moet (...) het goede nieuwsvan het koninkrijk Gods bekendmaken, want hiertoe werd ik uitgezonden”(Luk. 4:43). Jezus wist dat hij begon aan een werk dat hij niet zelf kon af-maken. Kort voor zijn dood voorzei hij dat de Koninkrijksboodschap „in allenatien” gepredikt zou worden (Mark. 13:10). Maar hoe zou dat gedaan wor-den en door wie?

11 Na zijn dood en opstanding verscheen Jezus aan zijn discipelen en

7. Op welke manieren leggen aanbidders van Jehovah getuigenis af van Gods koninkrijk,en wat is hun doel?8, 9. (a) Waarom kan de expansie van de Koninkrijksprediking een wonder genoemdworden? (b) Welke intrigerende vraag komt nu aan de orde, en waar is het antwoord tevinden?10. Aan welk werk wijdde Jezus zich volledig, en wat besefte hij?11. Welke belangrijke opdracht gaf Jezus zijn discipelen, en welke steun zouden zekrijgen bij het uitvoeren daarvan?

’GAAT EN MAAKT DISCIPELEN’ 7

gaf hun deze belangrijke opdracht: „Gaat daarom en maakt discipelen vanmensen uit alle natien, hen dopende in de naam van de Vader en van deZoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u ge-boden heb. En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samen-stel van dingen” (Matth. 28:19, 20). De woorden „ik ben met u” maaktenduidelijk dat de discipelen zijn steun zouden krijgen bij het prediken enmaken van discipelen. Die steun zouden ze nodig hebben, want Jezus hadvoorzegd dat ze ’voorwerpen van haat voor alle natien’ zouden zijn (Matth.24:9). De discipelen konden bovendien rekenen op nog meer steun. Vlakvoordat Jezus naar de hemel opsteeg, zei hij dat ze kracht zouden ontvan-gen van de heilige geest om getuigen van hem te zijn „tot de verst verwij-derde streek der aarde” (Hand. 1:8).

12 Enkele belangrijke vragen die nu opkomen zijn: Namen Jezus’ aposte-len en de andere discipelen uit de eerste eeuw deze opdracht ernstig op?Heeft deze relatief kleine groep christelijke mannen en vrouwen grondiggetuigenis van Gods koninkrijk afgelegd, zelfs ondanks wrede vervolging?Hadden ze echt steun vanuit de hemel en kregen ze kracht van Jehovah’sheilige geest bij het maken van discipelen? Deze en verwante vragen wor-den beantwoord in het Bijbelboek Handelingen. Het is belangrijk dat wede antwoorden kennen, want Jezus zei dat het werk waartoe hij opdrachtgaf, door zou gaan „tot het besluit van het samenstel van dingen”. Deze op-dracht geldt dus voor alle ware christenen, ook voor ons, die in deze tijdvan het einde leven. Daarom zijn we erg geınteresseerd in het historischeverslag in Handelingen.

Overzicht van Handelingen

13 Wie heeft Handelingen geschreven? De naam van de schrijver wordtin het boek zelf niet vermeld, maar uit de openingswoorden blijkt dat deschrijver van Handelingen ook het evangelie van Lukas heeft geschreven(Luk. 1:1-4; Hand. 1:1, 2). Daarom wordt al van oudsher aangenomen datLukas, een ’geliefd geneesheer’ en een nauwkeurig historicus, de schrijvervan Handelingen is (Kol. 4:14). Het boek behandelt een periode van zo’n28 jaar, vanaf het moment dat Jezus in 33 naar de hemel opstijgt tot heteind van Paulus’ gevangenschap in Rome rond 61. Lukas gaat in zijn ver-haal over van „zij” naar „wij”, wat erop wijst dat hij waarschijnlijk aanwe-zig was bij veel van de gebeurtenissen die hij beschrijft (Hand. 16:8-10; 20:5;27:1). Als nauwkeurig onderzoeker heeft Lukas ongetwijfeld informatie uitde eerste hand gekregen van Paulus, Barnabas, Filippus en anderen die inhet verslag worden genoemd.

14 Waar gaat Handelingen eigenlijk over? In zijn evangelie had Lukas al

12. Welke belangrijke vragen rijzen er, en waarom is het zo belangrijk dat we deantwoorden erop weten?13, 14. (a) Wie heeft Handelingen geschreven, en hoe is de schrijver aan zijn informatiegekomen? (b) Waar gaat Handelingen over?

8 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

geschreven over wat Jezus gezegd en gedaan had. Maar in Handelingenbericht Lukas over de dingen die Jezus’ volgelingen zeiden en deden. Han-delingen gaat dus over personen die een bijzonder werk volbrachten, ookal werden velen van hen door buitenstaanders als „ongeletterde en gewo-ne mensen” bezien (Hand. 4:13). Kort gezegd, het geınspireerde verslag ver-telt ons hoe de christelijke gemeente werd opgericht en groeide. Handelin-gen laat zien hoe de christenen in de eerste eeuw predikten: hun methodenen hun instelling (Hand. 4:31; 5:42). Het belicht de rol van de heilige geestbij de verbreiding van het goede nieuws (Hand. 8:29, 39, 40; 13:1-3; 16:6;18:24, 25). Handelingen laat het thema van de Bijbel uitkomen, waarbijGods koninkrijk in handen van Christus betrokken is, en laat zien hoede Koninkrijksboodschap ondanks hevige tegenstand triomfeerde en zichverbreidde (Hand. 8:12; 19:8; 28:30, 31).

15 Als we ons in het Bijbelboek Handelingen verdiepen, zal dat ons onge-twijfeld bezielen en ons geloof versterken. Wanneer we nadenken over demoed en ijver van Christus’ eerste volgelingen, zal ons hart geraakt wor-den. We zullen ertoe bewogen worden het geloof van onze broeders en zus-ters uit de eerste eeuw na te volgen. Dat zal ons beter toerusten om de op-dracht te vervullen: ’Gaat en maakt discipelen.’ Dit boek is bedoeld om jete helpen een grondige studie te maken van Handelingen.

Een Bijbelstudieboek om ons te helpen

16 Wat is de opzet van deze publicatie? Het boek heeft drie doelen: (1) onsvertrouwen te sterken dat Jehovah de Koninkrijksprediking en het makenvan discipelen steunt met zijn heilige geest, (2) onze ijver voor de dienstte stimuleren door het voorbeeld van Christus’ volgelingen in de eersteeeuw uit te diepen en (3) ons respect te vergroten voor Jehovah’s organi-satie en voor degenen die de leiding nemen in de prediking en in de ge-meente.

17 Hoe is dit boek opgebouwd? Het bestaat uit acht delen, die allemaaleen gedeelte van Handelingen bespreken. In de hoofdstukken hierna zalgeen vers-voor-versbespreking van Handelingen volgen, maar het is de be-doeling dat we leren van de gebeurtenissen die in het Bijbelboek wordenverteld en begrijpen hoe we de geleerde punten in ons eigen leven kunnentoepassen. Aan het begin van elk hoofdstuk wordt in een zin weergegevenwaar het hoofdstuk over gaat en wordt aangegeven welk gedeelte van Han-delingen besproken wordt.

18 Ook andere aspecten van dit boek zullen nuttig zijn voor je persoon-lijke Bijbelstudie. Mooie afbeeldingen van interessante gebeurtenissen uit

15. Welke voordelen zullen we ondervinden door ons in Handelingen te verdiepen?16. Welke drie doelen heeft dit boek?17, 18. Wat is de opbouw van dit boek, en welke aspecten zullen van pas komen bij jepersoonlijke Bijbelstudie?

’GAAT EN MAAKT DISCIPELEN’ 9

Handelingen zijn een hulp om je bij het mediteren over het Bijbelverslageen beeld te vormen van wat er gebeurde. In veel hoofdstukken staan ka-ders met nuttig aanvullend materiaal. Bepaalde kaders bevatten een per-soonsbeschrijving van een Bijbels figuur wiens geloof we kunnen navolgen.

Er zijn ook kaders met extra details overplaatsen, gebeurtenissen en gebruiken, enover andere personen die in Handelingenaan bod komen. De ruime kantlijn is be-doeld om tijdens je studie aantekeningente kunnen maken.

19 Dit boek kan je helpen een eerlijk zelf-onderzoek te doen. Hoe lang je ook al eenKoninkrijksverkondiger bent, het is goedvan tijd tot tijd te analyseren wat in je levenprioriteit krijgt en hoe je over de christelij-ke bediening denkt (2 Kor. 13:5). Vraag je af:Heb ik nog steeds een gevoel van dringend-heid in de dienst? (1 Kor. 7:29-31) Predik ikhet goede nieuws met overtuiging en ijver?(1 Thess. 1:5, 6) Besteed ik echt zo veel mo-gelijk tijd aan de prediking en het makenvan discipelen? — Kol. 3:23.

20 Laten we altijd in gedachte houden datwe de opdracht hebben gekregen een be-langrijk werk te doen: prediken en disci-pelen maken. De dringendheid van die op-dracht wordt met de dag groter. Het eindevan dit stelsel komt snel dichterbij. Nognooit hebben er zo veel levens op het spelgestaan. We weten niet hoeveel mensen metde juiste gezindheid nog positief op onzeboodschap zullen reageren (Hand. 13:48).Maar het is onze verantwoordelijkheid zul-ke personen te helpen voordat het te laat is(1 Tim. 4:16).

21 Het is daarom belangrijk dat we hetvoorbeeld navolgen van de ijverige Konink-

rijkspredikers uit de eerste eeuw. Wij hopen dat een grondige studie vandit boek je ertoe zal aanzetten met nog meer ijver en moed te prediken, endat je gesterkt zult worden in je besluit ermee door te gaan „grondig getui-genis af te leggen betreffende het koninkrijk Gods” (Hand. 28:23).

19. Welk zelfonderzoek moeten we van tijd tot tijd doen?20, 21. Waarom is onze opdracht zo dringend, en wat moet ons vaste besluit zijn?

Bewerk het gebied dat aan jou wordttoegewezen met een gevoel van dringendheid

10 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

’Gaat en maakt discipelen van mensen uit alle nati¨

en.’— Matthe

¨us 28:19

33Jezus wordt opgewektJezus geeft zijn volgelingen de

opdracht discipelen te makenUitstorting heilige geest met

PinksterenDe christelijke gemeente wordt

opgericht

ca. 33/34Stefanus sterft de marteldoodDe Ethiopische eunuch wordt

gedoopt

ca. 34Saulus van Tarsus wordt

bekeerd

ca. 34-36Saulus predikt in Damaskus

ca. 36Paulus’ eerste bezoek aan

Jeruzalem als volgeling vanChristus

Paulus bezoekt Petrus inJeruzalem (Gal. 1:18)

36Cornelius wordt bekeerdDe eerste heidenen worden

christenen

ca. 41Mattheus schrijft zijn evangeliePaulus’ visioen van „de derde

hemel” (2 Kor. 12:2)

ca. 44Agabus voorzegt een

hongersnoodJakobus (zoon van Zebedeus)

sterft de marteldoodPetrus gevangengezet, door een

wonder bevrijd

44Herodes Agrippa I sterft

ca. 46De voorzegde hongersnood

slaat toePaulus brengt hulpgoederen

naar Jeruzalem

ca. 47/48Paulus’ eerste zendingsreis

ca. 49Problemen in Antiochie rond

de besnijdeniskwestieBijeenkomst in JeruzalemPaulus corrigeert Petrus (Gal.

2:11-14)

ca. 49-52Paulus’ tweede zendingsreisBarnabas en Markus prediken

op Cyprus

ca. 49/50Claudius verjaagt de Joden uit

Rome

ca. 50Lukas voegt zich in Troas bij

PaulusPaulus krijgt visioen van

MacedonierPaulus bezoekt FilippiGemeente in Filippi opgerichtGemeente in Thessalonika

opgerichtPaulus bezoekt Athene

ca. 50-52Paulus bezoekt Korinthe1 Thessalonicenzen

geschrevenGalaten geschreven

ca. 512 Thessalonicenzen

geschreven

ca. 52-56Paulus’ derde zendingsreis

ca. 52-55Paulus bezoekt Efeze

ca. 551 Korinthiers geschrevenTitus naar Korinthe gestuurd2 Korinthiers geschreven

ca. 56Romeinen geschrevenPaulus wekt Eutychus tot leven

in Troas

Paulus en Lukas verblijven bijFilippus in Cesarea

Paulus in Jeruzalemgearresteerd

ca. 56-58Paulus gevangen in CesareaLukas schrijft zijn evangelie

ca. 58Festus volgt Felix op

58Paulus spreekt tot Herodes

Agrippa II

ca. 59-61Paulus’ eerste gevangenschap

in Rome

ca. 60/61Kolossenzen geschrevenEfeziers geschrevenFilemon geschrevenFilippenzen geschreven

ca. 60-65Markus schrijft zijn evangelie

ca. 61Handelingen geschrevenHebreeen geschreven

ca. 61-641 Timotheus geschrevenTitus achtergelaten op Kreta

(Tit. 1:5)Titus geschreven

v. 62Jakobus geschreven

ca. 62-641 Petrus geschreven

ca. 642 Petrus geschreven

ca. 65Paulus’ tweede gevangenschap

in Rome2 Timotheus geschrevenTitus vertrekt naar Dalmatie

(2 Tim. 4:10)Paulus wordt terechtgesteld

BELANGRIJKE DATUMS VOOR DE VERSPREIDINGVAN HE T CHRISTENDOM IN DE EERSTE EEUW

12

Vanaf het moment dat de heilige geest met Pinksteren 33 opJezus’ discipelen werd uitgestort, gingen ze hard aan het werkom getuigenis van Gods koninkrijk af te leggen. In dit gedeeltezullen we het levendige verslag bespreken van de oprichting van dechristelijke gemeente, het intensieve getuigenis dat in Jeruzalemgegeven werd en het moedige standpunt van de apostelen ondanksgroeiende tegenstand.

D E E L 1 ˙ H A N D E L I N G E N 1 : 1 – 6 : 7

’GIJ HEBT JERUZALEMMET UW LEER VERVULD’

HANDELINGEN 5:28

ZE WILLEN niet dat er een eind aan komt. Voor de apostelen zijn het heelbewogen weken geweest! Toen Jezus uit de dood werd opgewekt, sloeg hundiepe wanhoop om in grote vreugde. Al veertig dagen is Jezus nu geregeldverschenen om zijn volgelingen verder te onderwijzen en aan te moedigen.Maar vandaag verschijnt hij voor het laatst.

2 De apostelen staan samen met Jezus op de Olijfberg en ze hangen aanzijn lippen. Als hij klaar is — naar hun zin veel te snel — heft hij zijn han-den op en zegent hen. Dan begint hij van de aarde op te stijgen! Zijn vol-gelingen kijken hem na terwijl hij in de lucht omhooggaat. Uiteindelijk ont-trekt een wolk hem aan hun gezicht. Hij is weg, maar ze blijven naar delucht staren (Luk. 24:50; Hand. 1:9, 10).

3 Deze gebeurtenis vormt een keerpunt in het leven van Jezus’ apostelen.Wat gaan ze doen nu hun Meester, Jezus Christus, naar de hemel is opge-

1-3. Hoe gaat Jezus weg van zijn apostelen, en welke vragen rijzen er?

H O O F D S T U K 2

„Gij zult getuigen van mij zijn”

Hoe Jezus zijn apostelen erop voorbereiddede leiding te nemen in de prediking

Gebaseerd op Handelingen 1:1-26

stegen? We kunnen er zeker van zijn dat hun Meester hen heeft voorbereidom door te gaan met het werk waarmee hij begonnen was. Hoe heeft hijhen voor deze belangrijke taak toegerust, en wat was hun reactie? Welkebetekenis heeft dat voor christenen nu? In het eerste hoofdstuk van Han-delingen staan de aanmoedigende antwoorden op deze vragen.

„Vele onweerlegbare bewijzen” (Handelingen 1:1-5)

4 Lukas begint zijn verslag door zich te richten tot Theofilus, dezelfdeman aan wie hij eerder zijn evangelie schreef.� Hij maakt duidelijk dat diteen vervolg is op zijn eerste verslag door de gebeurtenissen aan het eindvan zijn evangelie in andere woorden samen te vatten en enkele nieuwedetails toe te voegen.

5 Wat zal het geloof van Jezus’ volgelingen sterk houden? In Handelin-gen 1:3 staat dat Jezus ’door vele onweerlegbare bewijzen toonde dat hijlevend was’. In de Bijbel gebruikt alleen „de geliefde geneesheer” Lukashet woord dat vertaald is met „onweerlegbare bewijzen” (Kol. 4:14). Dezeuitdrukking werd gebruikt in medische geschriften en duidde op sluitend,overtuigend, betrouwbaar bewijs. Jezus voorzag in zulke bewijzen. Hij ver-scheen vele malen aan zijn volgelingen, soms aan een of twee van hen,soms aan alle apostelen en bij een gelegenheid zelfs aan meer dan vijf-honderd gelovigen (1 Kor. 15:3-6). Die bewijzen waren beslist onweerleg-baar!

6 Ook nu is het geloof van ware christenen gebaseerd op „vele onweer-legbare bewijzen”. Zijn er bewijzen dat Jezus op aarde heeft geleefd, vooronze zonden gestorven is en een opstanding heeft gekregen? Absoluut! Be-trouwbare ooggetuigenverslagen in Gods geınspireerde Woord geven onsalle overtuigende bewijzen die we nodig hebben. Als we deze verslagen on-der gebed bestuderen, kan dat ons geloof bijzonder versterken. Houd in ge-dachte dat concrete bewijzen het verschil kunnen uitmaken tussen echtgeloof en lichtgelovigheid. Er is echt geloof nodig om eeuwig leven te krijgen(Joh. 3:16).

7 Jezus sprak bovendien „over de dingen aangaande het koninkrijkGods”. Hij verklaarde bijvoorbeeld profetieen waaruit bleek dat de Messiaszou moeten lijden en sterven (Luk. 24:13-32, 46, 47). Wanneer Jezus uit-leg gaf over zijn rol als de Messias, beklemtoonde hij het belang van Gods

� In zijn evangelie spreekt Lukas deze man aan met „hoogedele Theofilus”, en sommigenmaken daaruit op dat Theofilus een vooraanstaand man was die nog geen gelovige was.Maar in Handelingen spreekt Lukas hem eenvoudig aan met „o Theofilus”. Sommige ge-leerden vermoeden dat Theofilus na het lezen van Lukas’ evangelie een gelovige is gewor-den en dat Lukas daarom de eretitel weglaat en hem als een broeder schrijft.

4. Hoe begint Lukas zijn verslag in Handelingen?5, 6. (a) Wat zal Jezus’ volgelingen helpen een sterk geloof te houden? (b) Hoe is hetgeloof van christenen nu gebaseerd op „vele onweerlegbare bewijzen”?7. Welk voorbeeld gaf Jezus zijn volgelingen bij het onderwijzen en prediken?

„GIJ ZULT GETUIGEN VAN MIJ ZIJN” 15

koninkrijk, want hij was aangesteld als de toekomstige Koning ervan. Ditkoninkrijk was altijd het thema van Jezus’ prediking, en zijn volgelingenin deze tijd prediken dezelfde belangrijke boodschap (Matth. 24:14; Luk.4:43).

„Tot de verst verwijderde streek der aarde” (Handelingen 1:6-12)

8 Toen de apostelen zich op de Olijfberg verzamelden, kwamen ze voor hetlaatst op aarde met Jezus samen. Ze vroegen enthousiast: „Heer, herstelt gijin deze tijd het koninkrijk voor Israel?” (Hand. 1:6) Met deze ene vraag lie-ten de apostelen merken dat ze twee verkeerde ideeen hadden. Ten eerstegingen ze ervan uit dat Gods koninkrijk voor het natuurlijke Israel hersteldzou worden. Ten tweede verwachtten ze dat het beloofde koninkrijk meteenzou beginnen te regeren, „in deze tijd”. Hoe hielp Jezus hen die denkwijzeaan te passen?

9 Jezus wist waarschijnlijk dat het eerste idee al snel gecorrigeerd zouworden. Zijn volgelingen zouden namelijk binnen tien dagen getuige zijnvan de geboorte van een nieuwe natie, het geestelijke Israel! Er was bijnaeen eind gekomen aan Gods speciale relatie met het natuurlijke Israel. Inverband met het tweede idee bracht Jezus hun vriendelijk in herinnering:„Het komt u niet toe kennis te verkrijgen van de tijden of tijdperken die deVader onder zijn eigen rechtsmacht heeft gesteld” (Hand. 1:7). Jehovah isde Grote Tijdsbepaler. Toen Jezus op aarde was, zei hij dat zelfs de Zoonniet de dag en het uur wist waarop het einde zou komen, maar alleen deVader (Matth. 24:36). Als christenen in deze tijd zich overmatig bezorgdmaken over het tijdstip waarop het einde van dit stelsel zal komen, makenze zich eigenlijk zorgen over iets wat hun ’niet toekomt’.

10 Toch mogen we niet neerkijken op Jezus’ apostelen, die een groot geloofhadden. Ze lieten zich nederig corrigeren. En hoewel hun vraag uit een ver-keerde denkwijze voortkwam, bleek er ook een goede instelling uit. Jezushad zijn volgelingen herhaaldelijk de aansporing gegeven: ’Waakt voortdu-rend’ (Matth. 24:42; 25:13; 26:41). Ze waren geestelijk alert en zochten volverwachting naar bewijzen dat Jehovah op het punt stond in te grijpen. Wijmoeten dezelfde instelling ontwikkelen. In deze beslissende „laatste dagen”is het zelfs nog dringender nodig dat we dat doen (2 Tim. 3:1-5).

11 Jezus herinnerde de apostelen eraan wat hun grootste zorg moest zijn.Hij zei: „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u gekomenis, en gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judeaen Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Hand. 1:8). In Je-ruzalem, waar Jezus ter dood was gebracht, zou het nieuws over zijn op-

8, 9. (a) Welke twee verkeerde ideeen hadden Jezus’ apostelen? (b) Hoe corrigeerde Jezusde denkwijze van de apostelen, en wat leren christenen in deze tijd daarvan?10. Welke instelling van de apostelen moeten wij ook ontwikkelen, en waarom?11, 12. (a) Welke opdracht gaf Jezus zijn volgelingen? (b) Waarom was het passend datJezus de heilige geest noemde in verband met de predikingsopdracht?

16 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

standing het eerst bekendgemaakt worden. Vandaaruit zou de boodschapverspreid worden in heel Judea, vervolgens in Samaria en dan in verrestreken.

12 Niet zonder reden maakte Jezus pas melding van de predikingsop-dracht nadat hij opnieuw de belofte had gedaan de heilige geest te zendenom hen te helpen. Dit is een van de ruim veertig keer dat de uitdrukking„heilige geest” in Handelingen voorkomt. Dit levendige Bijbelboek maaktkeer op keer duidelijk dat we Jehovah’s wil niet kunnen volbrengen zon-der de hulp van de heilige geest. Het is dan ook heel belangrijk dat we ge-regeld om die geest bidden! (Luk. 11:13) We hebben de heilige geest nu har-der nodig dan ooit.

13 Wat onder „de verst verwijderde streek der aarde” wordt verstaan, issinds die tijd erg veranderd. Zoals uit het vorige hoofdstuk blijkt, hebbenJehovah’s Getuigen de opdracht om te prediken echter van harte aanvaard,in het besef dat God wil dat alle soorten van mensen het goede nieuws vanzijn koninkrijk horen (1 Tim. 2:3, 4). Ben jij druk bezig met dit levens-reddende werk? Er is geen ander werk dat meer voldoening geeft! Jehovahzal je de kracht geven die je nodig hebt om dit werk te doen. In Handelin-gen zul je veel informatie vinden over de juiste predikingsmethoden en deinstelling die je moet ontwikkelen om effectief te zijn.

14 Zoals aan het begin van het hoofdstuk werd gezegd, steeg Jezus vande aarde op en verdween hij uit het gezicht. Maar de elf apostelen blevennaar de lucht staan kijken. Uiteindelijk verschenen er twee engelen diehen liefdevol berispten: „Mannen van Galilea, waarom staat gij in de luchtte kijken? Deze Jezus, die van u werd opgenomen in de lucht, zal aldusop dezelfde wijze komen als gij hem in de lucht hebt zien gaan” (Hand.1:11). Bedoelden de engelen dat Jezus in hetzelfde lichaam zou terugko-men, zoals sommige religies zeggen? Nee. Hoe weten we dat?

15 De engelen zeiden niet dat Jezus in dezelfde gedaante zou terugko-men, maar „op dezelfde wijze”.� Op welke wijze vertrok hij? Hij was nietmeer zichtbaar toen de engelen dit zeiden. Alleen deze mannen, de apos-telen, namen waar dat Jezus de omgeving van de aarde verliet en naar zijnVader in de hemel ging. Jezus zou op net zo’n manier terugkomen, en zois het ook gegaan. In deze tijd beseffen alleen personen met geestelijk on-derscheidingsvermogen dat Jezus in koningsmacht tegenwoordig is (Luk.17:20). We moeten de bewijzen van zijn tegenwoordigheid onderscheidenen anderen erover vertellen, zodat ook zij de dringendheid van onze tijdgaan inzien.

� Hier wordt het Griekse woord tropos gebruikt, wat „wijze” betekent, en niet morfe, wat„gedaante” betekent.

13. Hoe veelomvattend is de predikingsopdracht die Gods volk in deze tijd heeftgekregen, en waarom moeten we die van harte aanvaarden?14, 15. (a) Wat zeiden de engelen over Jezus’ terugkeer, en wat bedoelden ze daarmee?(Zie ook de voetnoot.) (b) Hoe keerde Jezus „op dezelfde wijze” terug als hij vertrok?

„GIJ ZULT GETUIGEN VAN MIJ ZIJN” 17

’Wijs degene aan die gij hebt uitgekozen’ (Handelingen 1:13-26)

16 Het is niet zo verwonderlijk dat de apostelen ’met grote vreugde naarJeruzalem terugkeerden’ (Luk. 24:52). Maar hoe zouden ze op Christus’ lei-ding en instructies reageren? In Handelingen 1:13, 14 staat dat ze samen-kwamen in een „bovenvertrek”, en we vinden hier wat interessante detailsover zulke bijeenkomsten. In die tijd hadden huizen in Palestina vaak eenkamer op de bovenverdieping, die via een buitentrap bereikt kon worden.Misschien was dit wel een bovenvertrek in het huis van de moeder vanMarkus, waar in Handelingen 12:12 over wordt gesproken. In ieder gevalwas het waarschijnlijk een eenvoudige, functionele ruimte waar Christus’volgelingen bijeenkwamen. Maar wie kwamen er samen, en wat deden ze?

17 Merk op dat de vergadering niet beperkt was tot de apostelen, en ookniet tot mannen. Er waren „enige vrouwen”, onder wie Jezus’ moeder, Ma-ria. Dit is de laatste keer dat ze in de Bijbel rechtstreeks vermeld wordt.Het is passend om ons haar in deze setting voor te stellen, als iemand dieniet naar aanzien streeft, maar nederig met haar broeders en zusters bij-eenkomt voor de aanbidding. Het moet een troost voor haar zijn geweestdat haar vier andere zoons, die geen gelovigen waren toen Jezus nog leef-de, nu bij haar waren (Matth. 13:55; Joh. 7:5). Sinds de dood en opstan-ding van hun halfbroer was hun houding veranderd (1 Kor. 15:7).

18 Er wordt ook vermeld waarom de discipelen bij elkaar kwamen: „Zijallen hielden eensgezind aan in het gebed” (Hand. 1:14). Samenkomen isaltijd een belangrijk onderdeel van de christelijke aanbidding geweest. Wekomen bijeen om elkaar aan te moedigen, om onderricht en raad te krijgenen bovenal om samen onze hemelse Vader, Jehovah, te aanbidden. Onzegebeden en lofliederen op zulke bijeenkomsten zijn heel aangenaam voorhem en zijn van groot belang voor ons. Laten we deze heilige, opbouwendebijeenkomsten nooit overslaan! — Hebr. 10:24, 25.

19 Deze volgelingen van Christus moesten nu aandacht besteden aan eenbelangrijke organisatorische behoefte, en Petrus nam de leiding in het vin-den van een oplossing (vers 15-26). Is het niet bemoedigend te zien hoeveelPetrus had geleerd in de weken sinds hij zijn Heer drie keer had verloo-chend? (Mark. 14:72) We hebben allemaal de neiging te zondigen, en wemoeten eraan herinnerd worden dat Jehovah „goed en vergevensgezind”is als personen oprecht berouw hebben (Ps. 86:5).

20 Petrus onderscheidde dat Judas, de apostel die Jezus had verraden,vervangen moest worden. Maar door wie? Petrus zei dat de nieuwe apostel

16-18. (a) Wat leert Handelingen 1:13, 14 ons over christelijke bijeenkomsten vooraanbidding? (b) Wat leren we van het voorbeeld van Jezus’ moeder, Maria? (c) Waaromzijn christelijke bijeenkomsten in deze tijd zo belangrijk?19-21. (a) Wat leren we van de actieve rol die Petrus in de gemeente speelde? (b) Waarommoest Judas vervangen worden, en wat kunnen we leren van de manier waarop dezekwestie werd afgehandeld?

18 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

iemand moest zijn die Je-zus gedurende zijn hele be-diening was gevolgd en ge-tuige was geweest van zijnopstanding (Hand. 1:21, 22).Dat was in overeenstem-ming met Jezus’ belofte: „Gijdie mij zijt gevolgd, [zult]ook zelf op twaalf tronen zit-ten en de twaalf stammenvan Israel oordelen” (Matth.19:28). Het was blijkbaarJehovah’s bedoeling dat twaalf apostelen die Jezus tijdens zijn aardse be-diening waren gevolgd, de toekomstige „twaalf fundamentstenen” van hetNieuwe Jeruzalem zouden vormen (Openb. 21:2, 14). God gaf Petrus dushet inzicht dat de profetie „iemand anders neme zijn ambt van opzicht” opJudas toegepast moest worden (Ps. 109:8).

21 Hoe werd de keus gemaakt? Door het lot te werpen, wat in Bijbelse tij-den heel gebruikelijk was (Spr. 16:33). Dit is echter de laatste keer dat inde Bijbel staat dat het lot zo gebruikt werd. Blijkbaar werd dit gebruik over-bodig door de uitstorting van de heilige geest. Maar let op waarom het lotwerd geworpen. De apostelen baden: „Gij, o Jehovah, die het hart van al-len kent, wijs degene aan die gij van deze twee hebt uitgekozen” (Hand.1:23, 24). Ze wilden dat Jehovah de keus maakte. Matthias, waarschijnlijkeen van de zeventig discipelen die Jezus had uitgezonden om te prediken,werd uitgekozen. Daarmee werd Matthias een van „de twaalf”� (Hand. 6:2).

22 Dit voorval herinnert ons eraan hoe belangrijk het is dat Gods volkgeorganiseerd is. Ook nu worden mannen die verantwoordelijkheid kun-nen dragen, uitgekozen om als opziener in de gemeente te dienen. Deouderlingen nemen zorgvuldig de Bijbelse vereisten voor zulke opzienersdoor en ze bidden om de leiding van de heilige geest. Daarom beziet de ge-meente zulke mannen als aangesteld door heilige geest. Wij van onze kantvolgen onderdanig en gehoorzaam hun leiding, en bevorderen daarmeeeen geest van samenwerking in de gemeente (Hebr. 13:17).

23 Nu de apostelen waren gesterkt door Jezus’ verschijningen na zijn op-standing en door organisatorische verbeteringen, waren ze goed voorbe-reid op een gedenkwaardige gebeurtenis die hun wachtte. In het volgendehoofdstuk wordt dat besproken.

� Paulus werd later aangesteld als „een apostel der natien”, maar hij werd nooit tot detwaalf gerekend (Rom. 11:13; 1 Kor. 15:4-8). Hij was Jezus tijdens zijn aardse bedieningniet gevolgd, en dus kwam hij niet voor dat bijzondere voorrecht in aanmerking.

22, 23. Waarom moeten we degenen die de leiding in de gemeente nemen onderdanig engehoorzaam volgen?

We volgen onderdanig en gehoorzaamde leiding van aangestelde opzieners

„Wij horen hen in onze talenover de grote daden van God spreken.”

— Handelingen 2:11

IN DE straten van Jeruzalem heerst een opgewonden, blije stemming.�Rook stijgt op van het tempelaltaar terwijl de levieten het hallel (Psalm113-118) zingen, waarschijnlijk als beurtzang. Overal lopen bezoekers ronduit verafgelegen plaatsen als Elam, Mesopotamie, Kappadocie, Pontus,Egypte en Rome.� Wat is er aan de hand? Het is Pinksteren, ook wel „de dagvan de eerste rijpe vruchten” genoemd (Num. 28:26). Dit jaarlijkse feestvindt plaats aan het eind van de gerstoogst en het begin van de tarweoogst.Het is een vreugdevolle dag.

2 Op deze zachte lenteochtend in het jaar 33 gebeurt er rond negen uuriets waarover mensen zich nog eeuwenlang zullen verwonderen. Plotse-ling komt er uit de hemel „een gedruis als van een voortgestuwde, stevigebries” of „een geraas alsof er een hevige wind opstak” (Hand. 2:2; Willi-brordvertaling). Het harde geluid vult het huis waar ongeveer 120 discipe-len van Jezus bijeengekomen zijn. Vervolgens gebeurt er iets ongelofelijks.Er worden tongen als van vuur zichtbaar, en op elke discipel zet zich ereen.� Dan worden de discipelen „met heilige geest vervuld” en beginnen zein vreemde talen te spreken! Als de discipelen het huis verlaten, komen zein de straten van Jeruzalem bezoekers tegen, die stomverbaasd zijn dat dediscipelen met hen kunnen praten! Het is zelfs zo dat ’iedereen hen in zijneigen taal hoort spreken’ (Hand. 2:1-6).

3 Dit aanmoedigende verslag beschrijft een mijlpaal in de ware aanbid-ding, namelijk de oprichting van een natie: het geestelijke Israel, de gezalf-de christelijke gemeente (Gal. 6:16). Maar dat is niet het enige. Toen Petrusdie dag de menigte toesprak, gebruikte hij de eerste van de drie „sleutelsvan het koninkrijk”. Elk van die sleutels zou voor een andere groep mensen

� Zie het kader „Jeruzalem — Het centrum van het judaısme” op blz. 23.� Zie de kaders „Rome — De hoofdstad van een wereldrijk” op blz. 24, „Joden in Mesopo-tamie en Egypte” op blz. 25 en „De christenen in Pontus” op blz. 26.� De „tongen” waren niet van letterlijk vuur maar „als van vuur”. Blijkbaar had de zicht-bare manifestatie op elke discipel het uiterlijk en de schittering van vuur.

1. Beschrijf de sfeer van het pinksterfeest.2. Welke ongelofelijke gebeurtenissen vinden plaats met Pinksteren 33?3. (a) Waarom kan Pinksteren 33 een mijlpaal in de geschiedenis van de wareaanbidding genoemd worden? (b) Hoe hield Petrus’ toespraak verband met hetgebruiken van „de sleutels van het koninkrijk”?

H O O F D S T U K 3

„Met heilige geest vervuld”

Welke uitwerking de uitstortingvan de heilige geest met Pinksteren had

Gebaseerd op Handelingen 2:1-47

21

een bijzonder voorrecht openstellen (Matth. 16:18, 19). Deze eerste sleutelmaakte het voor de Joden en joodse proselieten mogelijk het goede nieuwste aanvaarden en met Gods heilige geest gezalfd te worden.� Daardoor zou-den ze lid worden van het geestelijke Israel, wat hun de hoop bood in hetMessiaanse koninkrijk als koning en priester te regeren (Openb. 5:9, 10).Later zouden Samaritanen dat voorrecht krijgen en vervolgens ook heide-nen. Wat kunnen christenen in deze tijd leren van de gedenkwaardige ge-beurtenissen met Pinksteren 33?

„Allen op dezelfde plaats bijeen” (Handelingen 2:1-4)

4 De christelijke gemeente begon met ongeveer 120 discipelen die „allenop dezelfde plaats”, een bovenvertrek, bijeenwaren en met heilige geest ge-zalfd werden (Hand. 2:1). Tegen het eind van die dag telde de gemeente dui-zenden gedoopte leden. En dat was nog maar het begin van de groei vaneen organisatie die zich ook nu nog steeds uitbreidt! Een gemeenschap vangodvrezende mannen en vrouwen, de huidige christelijke gemeente, is hetmiddel waardoor het ’goede nieuws van het koninkrijk op de gehele be-woonde aarde wordt gepredikt tot een getuigenis voor alle natien’ voordater een eind komt aan dit stelsel (Matth. 24:14).

5 De christelijke gemeente zou bovendien een bron van geestelijke krachtzijn voor haar leden, eerst voor de gezalfden en later ook voor de „andereschapen” (Joh. 10:16). Paulus uitte zijn waardering voor de steun die ge-meenteleden elkaar bieden in zijn brief aan de christenen in Rome: „Ik ver-

� Zie het kader „Wie waren de proselieten?” op blz. 27.

4. In welk opzicht is de huidige christelijke gemeente een voortzetting van de gemeentedie in 33 werd gevormd?5. Tot welke zegen zou omgang met de christelijke gemeente leiden, zowel in de eersteeeuw als nu?

Rome Zwarte Zee

KaspischeZeeBITHYNI

¨E

PONTUS

KAPPADOCI¨E

Antiochi¨e

(in Syri¨e)

MI

DD

EL L A N D S E Z E E

MESOPOTAMI ¨E

MEDI¨

E

PARTHI¨

E

BabylonBABYLONI ¨

EELAM

Perzische Golf

Jeruzalem

LIBI¨

E Alexandri¨e JUDEA

Memphis

EGYPTE

ETHIOPI¨

E

RodeZee

lang ernaar u te zien om u enige geestelijke gave te kunnen meedelen en udaardoor standvastig te maken; of liever, opdat er onder u een uitwisselingvan aanmoediging mag zijn, doordat een ieder wordt aangemoedigd doormiddel van het geloof van de ander, zowel het uwe als het mijne” (Rom.1:11, 12).

6 In deze tijd heeft de christelijke gemeente dezelfde doelen als de ge-meente in de eerste eeuw. Jezus gaf zijn discipelen een niet eenvoudigemaar wel fascinerende opdracht. Hij zei tegen hen: „Maakt discipelen vanmensen uit alle natien, hen dopende in de naam van de Vader en van deZoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u ge-boden heb” (Matth. 28:19, 20).

7 De christelijke gemeente van Jehovah’s Getuigen in deze tijd wordt ge-bruikt om dat werk te volbrengen. Het is natuurlijk een uitdaging om men-sen te bereiken die verschillende talen spre-ken, maar Jehovah’s Getuigen producerenBijbelse lectuur in meer dan vierhonderdtalen. Als jij een actief lid van de christelij-ke gemeente bent en een aandeel hebt aande Koninkrijksprediking en het maken vandiscipelen, dan heb je reden tot vreugde. Jehoort bij de relatief kleine groep op aardedie in deze tijd het voorrecht heeft gron-dig getuigenis af te leggen van Jehovah’snaam!

8 Als hulp om in deze kritieke tijden metvreugde te volharden, heeft Jehovah Godin een wereldwijde broederschap voorzien.Paulus schreef aan de Hebreeuwse chris-tenen: „Laten wij op elkaar letten ten eindetot liefde en voortreffelijke werken aan tesporen, het onderling vergaderen niet na-latend, zoals voor sommigen gebruikelijk is,maar laten wij elkaar aanmoedigen, en datte meer naarmate gij de dag ziet naderen”(Hebr. 10:24, 25). De christelijke gemeente iseen voorziening van Jehovah zodat je ande-ren kunt aanmoedigen en ook zelf aange-moedigd wordt. Blijf dicht bij je broeders enzusters. Houd er nooit mee op de vergade-ringen te bezoeken!

6, 7. Hoe vervult de christelijke gemeente in dezetijd Jezus’ opdracht om tot alle naties te prediken?8. Hoe worden afzonderlijke leden van de gemeentegezegend?

„MET HEILIGE GEEST VERVULD” 23

De eerste hoofdstukken van Handelingen

spelen zich grotendeels af in Jeruzalem. Deze

stad ligt in de centrale bergketen van Judea,

zo’n 55 kilometer ten oosten van de Middel-

landse Zee. In 1070 v.G.T. veroverde koning

David de vesting die op de berg Sion lag, en

de stad die rondom deze plek ontstond werd

de hoofdstad van het volk Isra¨el.

Dicht bij de berg Sion ligt de berg Moria,

waar volgens de oude Joodse traditie Abraham

Isa¨ak probeerde te offeren, zo’n 1900 jaar v

´o

´or

de gebeurtenissen die in Handelingen beschre-

ven worden. De Moria ging bij de stad horen

toen Salomo de eerste tempel van Jehovah

op die berg bouwde. Dit bouwwerk werd het

brandpunt van het openbare leven en de aan-

bidding van de Joden.

Alle vrome joden kwamen geregeld van over

de hele bewoonde aarde om offers te brengen,

God te aanbidden en de periodieke feesten te

vieren. Dat deden ze in gehoorzaamheid aan

Gods gebod: „Driemaal in het jaar dient al wat

mannelijk onder u is voor het aangezicht van

Jehovah, uw God, te verschijnen op de plaats

die hij zal uitkiezen” (Deut. 16:16). Jeruzalem

was ook de zetel van het Grote Sanhedrin: de

Joodse Hoge Raad en nationale bestuursraad.

JERUZALEM — HET CENTRUM

VAN HET JUDA¨ISME

’Iedereen hoorde hen in zijn eigen taalspreken’ (Handelingen 2:5-13)

9 Stel je eens voor wat een opschuddinger met Pinksteren 33 geweest moet zijn on-der zowel de Joden als de proselieten. Demeeste aanwezigen spraken waarschijnlijkeen gemeenschappelijke taal, zoals Grieksof Hebreeuws. Maar nu hoorde iedereen dediscipelen ’in zijn eigen taal spreken’ (Hand.2:6). Het moet hen beslist hebben geraaktdat ze het goede nieuws in hun moedertaalhoorden. Natuurlijk hebben christenen nuniet het wonderbaarlijke vermogen om ineen vreemde taal te spreken. Toch hebbenvelen zich beschikbaar gesteld om de Ko-ninkrijksboodschap aan mensen van allenationale groepen te vertellen. Sommigenhebben dat gedaan door een nieuwe taal teleren om in een anderstalige gemeente inde omgeving te kunnen dienen of zelfs naareen ander land te kunnen verhuizen. Vaakhebben ze gemerkt dat de mensen echt on-der de indruk zijn van de moeite die zedoen.

10 Neem bijvoorbeeld Christine, die samenmet zeven andere Getuigen een cursus Gu-jarati volgde. Toen ze op haar werk een col-lega trof die Gujarati sprak, begroette ze dejonge vrouw in haar moedertaal. De vrouwwas onder de indruk en wilde weten waar-om Christine moeite deed om Gujarati te le-ren. Christine kon een goed getuigenis ge-ven. De jonge vrouw zei tegen haar: „Geenenkele andere religie zou haar leden aan-moedigen om zo’n moeilijke taal te leren.Jullie hebben vast iets belangrijks te ver-tellen.”

11 Natuurlijk kan niet iedereen een ande-re taal leren. Maar we kunnen er wel op

voorbereid zijn om de Koninkrijksboodschap te prediken tot mensen dieeen andere taal spreken. Een manier om dat te doen is de brochure Goed

9, 10. Hoe hebben sommigen zich beschikbaar gesteld om personen te bereiken die eenandere taal spreken?11. Hoe kunnen we de brochure Goed nieuws voor mensen uit alle landen gebruiken?

In de tijdsperiode die in Handelingen bespro-

ken wordt, was Rome de grootste en in politiek

opzicht belangrijkste stad in de toen beken-

de wereld. Het was de hoofdstad van een we-

reldrijk dat op zijn hoogtepunt een gebied over-

heerste van Groot-Brittanni¨e tot Noord-Afrika

en van de Atlantische Oceaan tot de Perzische

Golf.

Rome was een smeltkroes van culturen, ras-

sen, talen en bijgeloof. Dankzij een netwerk van

goed onderhouden wegen kwamen er reizigers

en handelswaar uit elke hoek van het rijk. In de

nabijgelegen havenstad Ostia losten schepen

die drukke handelsroutes bevoeren, voedsel en

luxegoederen die bestemd waren voor de stad.

In de eerste eeuw woonden er ruim een mil-

joen mensen in Rome. Zo’n beetje de helft van

de bevolking bestond uit slaven: veroordeel-

de misdadigers, kinderen die door hun ouders

verkocht of in de steek gelaten waren, en men-

sen die tijdens veldtochten van de Romeinse

legioenen gevangen waren genomen. Onder

hen bevonden zich ook Joden die als slaven

naar Rome waren gebracht nadat Jeruzalem

in 63 v.G.T. door de Romeinse generaal Pom-

pejus veroverd was.

Het grootste deel van de vrijen bestond uit

arme mensen, die in huizen met meerdere ver-

diepingen dicht op elkaar woonden en afhanke-

lijk waren van ondersteuning van de overheid.

De keizers verfraaiden hun hoofdstad echter

met enkele van de indrukwekkendste openba-

re gebouwen die ooit zijn gebouwd, waaronder

theaters en grote stadions waar spektakelstuk-

ken als toneelstukken, gladiatorengevechten en

wagenrennen werden gehouden — allemaal gra-

tis amusement voor de massa.

ROME — DE HOOFDSTAD

VAN EEN WERELDRIJK

nieuws voor mensen uit alle landen te gebruiken. Hierin staat een korteboodschap in allerlei talen. Veel Getuigen maken een goed gebruik vandeze brochure, zoals blijkt uit de volgende ervaring. Een Getuigengezinbezocht kort nadat ze de brochure op het congres hadden gekregen drienationale parken. Daar ontmoetten ze mensen uit de Filippijnen, India,Nederland en Pakistan. De echtgenoot merkte op: „Hoewel ze allemaal welwat Engels spraken, waren ze onder de indruk toen we hun de boodschapin hun eigen taal lieten zien, aangezien ze duizenden kilometers van huiswaren. Het werd hun duidelijk dat ons werk wereldomvattend is en dat eronder ons eenheid bestaat.”

„Petrus stond op” (Handelingen 2:14-37)

12 „Petrus stond op” om de multinationalemenigte toe te spreken (Hand. 2:14). Aan ie-dereen die wilde luisteren vertelde hij datGod het wonderbaarlijke vermogen om inverschillende talen te spreken, had gegevenals vervulling van de profetie van Joel: ’Ikzal mijn geest uitstorten op alle soortenvan vlees’ (Joel 2:28). Voordat Jezus naarde hemel opsteeg had hij tegen zijn disci-pelen gezegd: „Ik zal de Vader een verzoekdoen en hij zal u een andere helper geven”,die Jezus identificeerde als „de geest” (Joh.14:16, 17).

13 Petrus’ slotwoorden tot de menigte wa-ren heel rechtstreeks: „Laat daarom het ge-hele huis van Israel met volle zekerheid we-ten, dat God deze Jezus, die gij aan eenpaal hebt gehangen, zowel tot Heer als totChristus heeft gemaakt” (Hand. 2:36). Na-tuurlijk waren de meeste toehoorders vanPetrus er niet bij toen Jezus aan een mar-telpaal ter dood werd gebracht. Toch droe-gen ze als volk een gemeenschappelijkeverantwoordelijkheid voor deze daad. Maarmerk op dat Petrus zijn mede-Joden metrespect toesprak en een beroep deed op

12. (a) Hoe had de profeet Joel gezinspeeld ophet wonder dat met Pinksteren 33 plaatsvond?(b) Waarom werd er in de eerste eeuw eenvervulling van Joels profetie verwacht?13, 14. Hoe probeerde Petrus het hart vanzijn toehoorders te bereiken, en hoe kunnen wijdezelfde benadering gebruiken?

„MET HEILIGE GEEST VERVULD” 25

Het boek Geschichte des j¨

udischen Volkes

im Zeitalter Jesu Christi zegt: „In Mesopotami¨e,

Medi¨e en Babyloni

¨e woonden de nakomelingen

van onderdanen van het tienstammenrijk [Is-

ra¨el] en het rijk Juda die daar eens heen wa-

ren gedeporteerd door de Assyri¨ers en de Ba-

byloni¨ers.” Volgens Ezra 2:64 keerden slechts

42.360 Isra¨elitische mannen samen met hun

vrouwen en kinderen uit de ballingschap in Ba-

bylon terug naar Jeruzalem. Dat gebeurde in

537 v.G.T. Flavius Josephus merkte op dat er in

de eerste eeuw G.T. tienduizenden Joden rond

Babyloni¨e woonden. Tussen de derde en de vijf-

de eeuw werd in deze gemeenschappen het

werk samengesteld dat bekendstaat als de Ba-

bylonische Talmoed.

Uit documenten is gebleken dat er al in de

zesde eeuw v.G.T. Joden in Egypte waren. In

die periode richtte Jeremia een boodschap tot

de Joden die in verschillende delen van Egypte

woonden, waaronder Memphis (Jer. 44:1, vtn.).

Waarschijnlijk zijn er tijdens de hellenistische

periode grote aantallen Joden naar Egypte ge-

emigreerd. Josephus zegt dat Joden tot de eer-

ste kolonisten van Alexandri¨e behoorden. Na

verloop van tijd kregen ze een heel stads-

deel toegewezen. In de eerste eeuw beweerde

de Joodse schrijver Philo dat er verspreid over

Egypte wel een miljoen Joden woonden, van

„de kant van Libi¨e tot aan de grens met Ethio-

pi¨e”.

JODEN IN MESOPOTAMI¨

E EN EGYPTE

hun hart. Het was Petrus’ doel om zijn toehoorders tot berouw te bewegenen niet om hen te veroordelen. Nam de menigte aanstoot aan Petrus’ woor-den? Nee, ze waren „diep in hun hart getroffen” en vroegen: „Wat moetenwij doen?” Petrus’ positieve benadering heeft er blijkbaar toe bijgedragendat hij het hart van velen bereikte, waardoor ze berouw kregen (Hand.2:37).

14 We kunnen Petrus navolgen in de manier waarop hij een beroep deedop het hart. In de prediking hoeven we geen punt te maken van ieder on-

bijbels idee dat een huisbewoner heeft. Hetis beter om in te gaan op punten van over-eenkomst. Als we een gemeenschappelijkebasis met de huisbewoner hebben gelegd,kunnen we daarna tactvol aan de hand vanGods Woord redeneren. Wanneer Bijbelsewaarheden op zo’n positieve manier wor-den gepresenteerd, is er een grotere kansdat oprechte mensen goed op de boodschapreageren.

„Laat een ieder van u worden gedoopt”(Handelingen 2:38-47)

15 Op die bijzondere dag van Pinksteren 33zei Petrus tegen Joden en proselieten die po-sitief reageerden: „Hebt berouw, en laat eenieder van u worden gedoopt” (Hand. 2:38).Het resultaat was dat zo’n drieduizend vanhen werden gedoopt, waarschijnlijk in wa-terbekkens in of rond Jeruzalem.�Gebeurdedat in een opwelling? Is met dit verslag eenprecedent geschapen voor Bijbelstudentenen kinderen van christelijke ouders om zichsnel te laten dopen, nog voordat ze er klaarvoor zijn? Beslist niet. Bedenk dat de Jodenen de joodse proselieten die met Pinkste-ren 33 gedoopt werden, ijverige studenten

� Ter vergelijking: op 7 augustus 1993 werden opeen internationaal congres van Jehovah’s Getuigenin Kiev (Oekraıne) 7402 personen gedoopt in zesbassins. De doop nam in totaal twee uur en eenkwartier in beslag.

15. (a) Welke oproep deed Petrus, en hoe werddaarop gereageerd? (b) Hoe konden duizenden diehet goede nieuws met Pinksteren hoorden ervoor inaanmerking komen nog diezelfde dag gedoopt teworden?

26 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Onder degenen die Petrus’ toespraak met

Pinksteren 33 hoorden, bevonden zich Joden

uit Pontus, een streek in het noorden van

Klein-Azi¨e (Hand. 2:9). Blijkbaar namen enke-

len het goede nieuws mee terug naar huis,

want onder degenen tot wie Petrus zijn eerste

brief richtte waren gelovigen die „verstrooid”�

waren in plaatsen als Pontus (1 Petr. 1:1). Uit

zijn brief blijkt dat deze christenen ’door veler-

lei beproevingen werden bedroefd’ vanwege

hun geloof (1 Petr. 1:6). Waarschijnlijk had-

den ze te maken met tegenstand en vervol-

ging.

In brieven van Plinius de Jongere, de stad-

houder van de Romeinse provincie Bithyni¨e

en van Pontus, aan keizer Trajanus wordt ge-

zinspeeld op andere beproevingen waarmee

de christenen in Pontus te maken kregen. In

een brief die hij rond het jaar 112 vanuit Pon-

tus schreef, berichtte hij dat de „besmetting”

van het christendom iedereen bedreigde, on-

geacht geslacht, leeftijd en positie. Plinius gaf

personen die ervan beschuldigd werden chris-

tenen te zijn de gelegenheid het te ontken-

nen, en wie dat niet deed werd terechtgesteld.

Iedereen die Christus vervloekte of een ge-

bed opzei voor de goden of voor de beeltenis

van Trajanus, werd vrijgelaten. Plinius erken-

de: „Dit zijn allemaal dingen waar men echte

christenen nooit toe kan dwingen.”

� Het Griekse woord dat weergegeven is met „die verstrooidzijn”, betekent „van de diaspora”. Deze uitdrukking heeft eenJoodse bijklank, wat aangeeft dat veel van de eerste bekeer-lingen uit Joodse gemeenschappen kwamen.

DE CHRISTENEN IN PONTUS

„Zowel joden als proselieten” luisterden naar

Petrus’ toespraak met Pinksteren 33 (Hand.

2:10). Een van de bekwame mannen die wer-

den aangesteld over de „noodzakelijke aan-

gelegenheid” van de dagelijkse voedselverde-

ling was Nikola¨us, „een proseliet uit Antiochi

¨e”

(Hand. 6:3-5).

Proselieten waren heidenen, oftewel niet-

Joden, die tot het juda¨ısme waren bekeerd. Ze

werden in alle opzichten als Joden bezien, om-

dat ze de God en de Wet van Isra¨el hadden

aanvaard, alle andere goden afwezen, zich lie-

ten besnijden (in het geval van mannen) en

zich bij het volk Isra¨el aansloten.

Nadat de Joden in 537 v.G.T. uit de balling-

schap in Babylon waren bevrijd, vestigden ve-

len van hen zich ver buiten Isra¨el maar hiel-

den vast aan het juda¨ısme. Hierdoor kwamen

mensen overal in het Midden-Oosten in aanra-

king met de Joodse godsdienst. Schrijvers uit

de oudheid als Horatius en Seneca bevestigen

dat in veel landen grote groepen zich aange-

trokken voelden tot de Joden en hun geloof,

zich bij de Joodse gemeenschap aansloten en

proselieten werden.

WIE WAREN DE PROSELIETEN?

van Gods Woord waren en deel uitmaaktenvan een volk dat aan Jehovah was opgedra-gen. Bovendien legden ze al ijver aan de dag:sommigen hadden zelfs grote afstanden af-gelegd om op dit jaarlijkse feest aanwezig tezijn. Na de belangrijke waarheden te heb-ben aanvaard over de rol van Jezus Chris-tus in de verwezenlijking van Gods voorne-men, waren ze er klaar voor God voortaan tedienen als gedoopte volgelingen van Chris-tus.

16 Jehovah zegende die groep beslist. Hetverslag zegt: „Allen die gelovigen werden,waren bij elkaar en hadden alle dingen ge-meenschappelijk, en zij verkochten voortshun goederen en bezittingen en deelden deopbrengst aan allen uit, naar ieders behoef-te” (Hand. 2:44, 45).� Alle ware christenenwillen die liefdevolle, zelfopofferende hou-ding natuurlijk navolgen.

17 Bij de christelijke opdracht en doop zijnvolgens de Bijbel een aantal noodzakelijkestappen betrokken. Iemand moet kennis inzich opnemen uit Gods Woord (Joh. 17:3).Hij moet geloof oefenen en berouw hebbenvan zijn vroegere levenswijze door er oprech-te droefheid over te tonen (Hand. 3:19). Dan moet hij zich bekeren of om-keren en zich gaan bezighouden met goede werken die in overeenstemmingzijn met Gods wil (Rom. 12:2; Ef. 4:23, 24). Na deze stappen kan hij zichin gebed aan God opdragen en zich vervolgens laten dopen (Matth. 16:24;1 Petr. 3:21).

18 Ben jij een opgedragen, gedoopte discipel van Jezus Christus? Dankun je heel dankbaar zijn voor het voorrecht dat je gekregen hebt. Net alsde discipelen uit de eerste eeuw die met heilige geest vervuld werden, kunje op een krachtige manier gebruikt worden om grondig getuigenis af teleggen en Jehovah’s wil te doen!

� Deze tijdelijke regeling voorzag in een behoefte die ontstond doordat bezoekers in Jeru-zalem bleven om verder geestelijk opgebouwd te worden. De christenen deelden vrijwilligmet elkaar en dit mag niet verward worden met de een of andere vorm van communisme(Hand. 5:1-4).

16. Hoe gaven de christenen in de eerste eeuw blijk van zelfopoffering?17. Welke stappen moet iemand nemen om in aanmerking te komen voor de doop?18. Welk voorrecht staat open voor gedoopte discipelen van Christus?

HET schuin invallende licht van de middagzon beschijnt de krioelende me-nigte. Diepgelovige joden en discipelen van Christus stromen het tempel-terrein op. Het is bijna „het uur van gebed”� (Hand. 2:46; 3:1). Petrus en Jo-hannes zoeken door de menigte hun weg naar de tempelpoort die de Schonewordt genoemd, een poort met indrukwekkende deuren bekleed met Korin-thisch brons. Boven het geluid van de gesprekken en het geschuifel van voe-ten uit is te horen dat een bedelaar van middelbare leeftijd die al vanaf zijngeboorte kreupel is, om aalmoezen roept (Hand. 3:2; 4:22).

2 Petrus en Johannes komen dichter bij de bedelaar, die steeds opnieuwom geld vraagt. Ze blijven staan en de man kijkt verwachtingsvol naar henop. Petrus zegt: „Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik wel heb, geef ik u:In de naam van Jezus Christus de Nazarener, loop!” Stel je eens voor hoe ver-baasd de menigte moet zijn als Petrus de kreupele man bij de hand pakt ende man voor het eerst in zijn leven rechtop staat! (Hand. 3:6, 7) Zie je de mannaar zijn genezen benen kijken en de eerste aarzelende stappen zetten?Geen wonder dat hij begint rond te springen en God luidkeels gaat loven.

3 De opgetogen menigte stroomt rond Petrus en Johannes samen in dezuilengang van Salomo. Op dezelfde plaats waar Jezus eens stond te onder-wijzen, vertelt Petrus hun over de eigenlijke betekenis van wat er net is ge-beurd (Joh. 10:23). Hij biedt de menigte en de man die eerst kreupel was ietsaan wat meer waard is dan zilver of goud en waar veel meer bij betrokken isdan een genezing. Het is de gelegenheid berouw te hebben, hun zonden uitte laten wissen en volgelingen te worden van degene die Jehovah heeft aan-gesteld als „de Voornaamste Bewerker van het leven”, Jezus Christus (Hand.3:15).

4 Wat een bijzondere dag! Een man was lichamelijk gezond geworden enkon nu lopen. Nog eens duizenden kregen de gelegenheid geestelijk gezondgemaakt te worden zodat ze konden „wandelen op een wijze die Jehovah

� Gebeden werden in de tempel opgezonden in samenhang met het ochtend- en avond-offer. Het avondoffer vond plaats op „het negende uur”, rond drie uur ’s middags.

1, 2. Welk wonder verrichten Petrus en Johannes vlak bij de tempelpoort?3. Welk ongeevenaarde geschenk kunnen de man die eerst kreupel was en de menigteontvangen?4. (a) Tot welke confrontatie leidde de wonderbaarlijke genezing? (b) Welke twee vragengaan we bespreken?

H O O F D S T U K 4

„Ongeletterde en gewone mensen”

De apostelen komen moedig in actieen Jehovah zegent hen

Gebaseerd op Handelingen 3:1–5:11

28

waardig is” (Kol. 1:9, 10). Bovendien zouden de gebeurtenissen van die daguitlopen op een confrontatie tussen de loyale volgelingen van Christus enmachthebbers die hen ervan wilden weerhouden Jezus’ opdracht te vervul-len om de Koninkrijksboodschap bekend te maken (Hand. 1:8). Wat leren wevan de methoden en de instelling van Petrus en Johannes, „ongeletterde engewone mensen”, terwijl ze de menigte getuigenis gaven?� (Hand. 4:13) Enhoe kunnen we de manier navolgen waarop zij en de andere discipelen opvervolging reageerden?

Niet „door eigen kracht” (Handelingen 3:11-26)

5 Petrus en Johannes stonden voor de menigte, in het besef dat sommigenvan hen nog niet zo lang geleden misschien hadden geroepen dat Jezus aande paal gehangen moest worden (Mark. 15:8-15; Hand. 3:13-15). Wat een moedtoonde Petrus toen hij openlijk verklaarde dat de kreupele man in de naamvan Jezus was genezen! Petrus zwakte de waarheid niet af. Hij zei onomwon-den dat de menigte medeplichtig was aan Christus’ dood. Maar Petrus koes-terde geen wrok tegen hen, omdat ze ’in onwetendheid hadden gehandeld’(Hand. 3:17). Hij deed een beroep op hen als zijn broeders en richtte zich opde positieve aspecten van de Koninkrijksboodschap. Als ze berouw haddenen geloof in Christus stelden, zouden er „tijden van verkwikking” voor henkomen van Jehovah (Hand. 3:19). Zo moeten ook wij moedig en rechtstreekszijn als we Gods komende oordeel bekendmaken. Tegelijkertijd mogen wenooit lomp, ongevoelig of veroordelend zijn. In plaats daarvan zien we demensen tot wie we prediken als potentiele broeders en zusters, en net alsPetrus richten we ons vooral op de positieve aspecten van de Koninkrijks-boodschap.

6 De apostelen waren bescheiden. Ze gingen niet met de eer strijken voorhet wonder dat ze hadden verricht. Petrus zei tegen de menigte: „Waaromstaart gij ons aan alsof wij hem door eigen kracht of godvruchtige toewij-ding hebben doen lopen?” (Hand. 3:12) Petrus en de andere apostelen wis-ten dat alles wat ze in hun bediening tot stand brachten aan Gods krachtte danken was en niet aan henzelf. Daarom lieten ze bescheiden alle eernaar Jehovah en Jezus gaan.

7 Ook wij moeten bescheiden zijn in de Koninkrijksprediking. Natuurlijkgeeft Gods geest christenen in deze tijd niet de kracht om mensen door eenwonder te genezen. Maar we kunnen mensen wel helpen om geloof in Goden Christus te ontwikkelen en hetzelfde geschenk te ontvangen dat Pe-trus aanbood: de gelegenheid om vergeving van zonden te krijgen en door

� Zie de kaders „Petrus — Van visser tot dynamische apostel” op blz. 30 en „Johannes— De discipel van wie Jezus hield” op blz. 33.

5. Wat leren we van de manier waarop Petrus de menigte toesprak?6. Waaruit blijkt dat Petrus en Johannes nederig en bescheiden waren?7, 8. (a) Wat kunnen we mensen aanbieden? (b) Hoe gaat de belofte van een „herstel vanalle dingen” in deze tijd in vervulling?

„ONGELETTERDE EN GEWONE MENSEN” 29

Petrus staat in de Bijbel onder vijf namen be-

kend. Hij staat bekend onder de Hebreeuwse naam

Simeon en het Griekse equivalent, Simon, en ook

onder de naam Petrus en het Semitische equiva-

lent, Cefas. De apostel wordt daarnaast nog Simon

Petrus genoemd, een combinatie van twee namen

(Matth. 10:2; Joh. 1:42; Hand. 15:14).

Petrus was getrouwd en zijn schoonmoeder en

broer woonden in hetzelfde huis (Mark. 1:29-31).

Hij was een visser uit Bethsa¨ıda, een

stad aan de noordoever van de Zee

van Galilea (Joh. 1:44). Later ging hij

in Kaperna¨um wonen, niet ver daar-

vandaan (Luk. 4:31, 38). Jezus zat in

de boot van Petrus toen hij een me-

nigte toesprak die zich aan de Zee

van Galilea had verzameld. Direct

daarna haalde Petrus op aanwijzing

van Jezus met zijn netten een won-

derbaarlijke hoeveelheid vis binnen.

Petrus viel door vrees bevangen op

zijn knie¨en, maar Jezus zei tegen

hem: „Wees niet langer bevreesd.

Voortaan zult gij mensen levend van-

gen” (Luk. 5:1-11). Petrus viste sa-

men met zijn broer Andreas en met

Jakobus en Johannes. Alle vier lieten

ze de visserij in de steek toen ze Je-

zus’ uitnodiging aanvaardden om zijn volgeling te

worden (Matth. 4:18-22; Mark. 1:16-18). Ongeveer

een jaar later hoorde Petrus bij de twaalf die Jezus

uitkoos als zijn apostelen, wat „uitgezondenen” be-

tekent (Mark. 3:13-16).

Jezus koos Petrus, Jakobus en Johannes uit om

bij speciale gelegenheden met hem mee te gaan.

Ze waren getuige van Jezus’ transfiguratie, zagen

dat hij Ja¨ırus’ dochter opwekte, en deelden in zijn

verdriet in de hof van Gethseman´e (Matth. 17:1, 2;

26:36-46; Mark. 5:22-24, 35-42; Luk. 22:39-46).

Hetzelfde drietal stelde samen met Andreas de

vraag over het teken van Jezus’ tegenwoordigheid

(Mark. 13:1-4).

Petrus was openhartig, dynamisch en soms im-

pulsief. Het lijkt erop dat hij vaak zijn mening gaf

voordat anderen dat deden. In de evangeli¨en staan

meer uitspraken van hem opgetekend dan van de

andere elf apostelen bij elkaar. Petrus stelde vragen

terwijl de anderen zwegen (Matth. 15:15; 18:21;

19:27-29; Luk. 12:41; Joh. 13:36-38). Hij maakte

bezwaar toen Jezus zijn voeten wilde wassen, maar

toen Jezus hem terechtwees, vroeg hij hem ook zijn

handen en zijn hoofd te wassen! — Joh. 13:5-10.

Door sterke emoties bewogen probeerde Petrus

Jezus ervan te overtuigen dat hij niet hoefde te lij-

den en sterven. Jezus corrigeerde hem streng voor

dit gebrek aan onderscheidingsver-

mogen (Matth. 16:21-23). Tijdens Je-

zus’ laatste avond op aarde verklaar-

de Petrus dat hij Jezus nooit in de

steek zou laten, ook als alle ande-

re apostelen dat wel zouden doen.

Toen Jezus door zijn vijanden werd

gearresteerd, verdedigde Petrus hem

moedig met het zwaard en volgde

hij hem later helemaal naar de bin-

nenplaats van de hogepriester. Maar

even daarna verloochende Petrus

zijn Meester drie keer, en toen hij

besefte wat hij had gedaan, huilde

hij bittere tranen (Matth. 26:31-35,

51, 52, 69-75).

Kort voordat Jezus na zijn opstan-

ding de eerste keer aan zijn apos-

telen in Galilea verscheen, kondigde

Petrus aan dat hij ging vissen, en andere apostelen

gingen met hem mee. Toen Petrus Jezus op het

strand herkende, sprong hij impulsief in het water

en zwom naar de kust. Bij het ontbijt dat Jezus voor

zijn apostelen had klaargemaakt, vroeg hij aan Pe-

trus of die meer van hem hield dan van „deze”, of-

tewel de vissen die voor hen lagen. Jezus spoorde

Petrus aan hem volledig te volgen in plaats van een

wereldse carri`ere na te streven, bijvoorbeeld in de

visserij (Joh. 21:1-22).

Ongeveer van 62 tot 64 predikte Petrus het goe-

de nieuws in Babylon, in het huidige Irak, waar een

grote groep Joden woonde (1 Petr. 5:13). In Babylon

schreef Petrus de eerste en mogelijk ook de tweede

ge¨ınspireerde brief die zijn naam draagt. Jezus gaf

Petrus ’de kracht welke nodig is voor een apostel-

schap onder de besnedenen’ (Gal. 2:8, 9). Petrus

vervulde zijn opdracht met medegevoel en ijver.

PETRUS — VAN VISSER TOT DYNAMISCHE APOSTEL

Jehovah verkwikt te worden. Elk jaar zijn er honderdduizenden die dit aan-bod aannemen en gedoopte discipelen van Christus worden.

8 We leven beslist in de tijd van het „herstel van alle dingen” waarover Pe-trus sprak. Als vervulling van de woorden die „God bij monde van zijn heili-ge profeten van oudsher heeft gesproken” werd het Koninkrijk in 1914 in dehemel opgericht (Hand. 3:21; Ps. 110:1-3; Dan. 4:16, 17). Kort daarna begonChristus leiding te geven aan een geestelijk herstellingswerk op aarde. Alsgevolg daarvan zijn miljoenen in een geestelijk paradijs gekomen en onder-danen van Gods koninkrijk geworden. Ze hebben de oude, verdorven per-soonlijkheid afgelegd en de nieuwe persoonlijkheid aangedaan, „die naarGods wil werd geschapen” (Ef. 4:22-24). Net als de genezing van de kreupe-le bedelaar wordt dit bijzondere werk niet door mensen tot stand gebracht,maar door Gods geest. En net als Petrus moeten we Gods Woord moedig endoeltreffend gebruiken om anderen te onderwijzen. Als het ons lukt men-sen te helpen discipelen van Christus te worden, is dat door Gods krachten niet door onze eigen kracht.

„Wij kunnen niet ophouden te spreken” (Handelingen 4:1-22)

9 Petrus’ toespraak en de rondspringende, luid roepende genezen man leid-den tot opschudding. De tempelhoofdman, die ging over de veiligheid van hettempelgebied, en de overpriesters kwamen kijken wat er aan de hand was.Waarschijnlijk hoorden ze bij de sadduceeen, een rijke sekte met veel poli-tieke macht die vrede met de Romeinen wilde bevorderen, de mondelingewet die de farizeeen voorstonden verwierp en het geloof in de opstandingbelachelijk maakte.� Ze waren zwaar geırriteerd toen ze in de tempel Petrusen Johannes ontdekten, die moedig onderwezen dat Jezus uit de dood wasopgestaan!

10 De woedende tegenstanders gooiden Petrus en Johannes in de gevange-nis en sleepten hen de volgende dag voor de Joodse Hoge Raad. Vanuit hetgezichtspunt van de elitaire bestuurders waren Petrus en Johannes „onge-letterde en gewone mensen” die niet het recht hadden in de tempel te onder-wijzen. Ze hadden geen erkende religieuze opleiding gevolgd. Maar het hofverwonderde zich over hun vrijmoedigheid en hun overtuiging. Hoe kwamhet dat Petrus en Johannes zo doeltreffend waren? Onder andere doordat ze„met Jezus waren geweest” (Hand. 4:13). Hun Meester had met echte autori-teit onderwezen, en niet zoals de schriftgeleerden (Matth. 7:28, 29).

11 Het hof beval de apostelen op te houden met prediken. In die samenle-ving legden de uitspraken van het hof veel gewicht in de schaal. Nog niet zolang daarvoor had hetzelfde hof over Jezus geoordeeld: „Hij verdient de dood”(Matth. 26:59-66). Toch lieten Petrus en Johannes zich niet intimideren.

� Zie het kader „De hogepriester en de overpriesters” op blz. 34.

9-11. (a) Hoe reageerden de Joodse leiders op de boodschap van Petrus en Johannes?(b) Wat besloten de apostelen te doen?

„ONGELETTERDE EN GEWONE MENSEN” 31

Terwijl ze voor deze rijke, hoogopgeleide, invloedrijke mannen stonden, ver-klaarden ze onbevreesd maar respectvol: „Oordeelt zelf of het in Gods ogenrechtvaardig is meer naar u te luisteren dan naar God. Maar wat ons be-treft, wij kunnen niet ophouden te spreken over de dingen die wij gezien engehoord hebben” (Hand. 4:19, 20).

12 Kun jij net zo moedig zijn? Hoe voel je je als je de gelegenheid krijgtgetuigenis te geven aan rijke, hoogopgeleide of invloedrijke mensen injouw omgeving? Wat doe je als familieleden, klasgenoten of collega’s je be-

lachelijk maken vanwege je geloof?Voel je je geıntimideerd? Je kunt diegevoelens overwinnen. Terwijl Jezusop aarde was, leerde hij de apostelenhoe ze met zelfvertrouwen en respecthun geloof konden verdedigen (Matth.10:11-18). Na zijn opstanding beloofdehij zijn discipelen dat hij met hen zouzijn, „alle dagen tot het besluit van hetsamenstel van dingen” (Matth. 28:20).Onder leiding van Jezus leert de slaaf-klasse in deze tijd ons hoe we voorons geloof kunnen opkomen (Matth.24:45-47; 1 Petr. 3:15). Dat leren we opgemeentevergaderingen, zoals de theo-cratische bedieningsschool, en via Bij-belse publicaties, zoals Redeneren aande hand van de Schrift. Maak jij eengoed gebruik van deze voorzieningen?Dan zul je met meer moed en overtui-ging kunnen spreken. En net als deapostelen zul je je er door niets vanlaten weerhouden te praten over de

schitterende geestelijke waarheden die je gezien en gehoord hebt.

’Zij verhieven hun stem tot God’ (Handelingen 4:23-31)

13 Nadat Petrus en Johannes waren vrijgelaten, kwamen ze meteen metde rest van de gemeente bijeen. Samen ’verhieven zij hun stem tot God’ enbaden om de moed om door te gaan met prediken (Hand. 4:24). Petrus wistmaar al te goed hoe dwaas het is op eigen kracht te vertrouwen als we Godswil proberen te doen. Nog niet zo lang daarvoor had hij vol zelfvertrouwentegen Jezus gezegd: „Ook al worden alle anderen in verband met u tot strui-kelen gebracht, ik zal nimmer tot struikelen worden gebracht!” Maar zoalsJezus had voorzegd, gaf Petrus al snel toe aan mensenvrees en verloochende

12. Wat kan ons helpen moed en overtuiging te ontwikkelen?13, 14. Wat moeten we doen als we met tegenstand te maken krijgen, en waarom?

Laat je er door niets van weerhouden te praten overde schitterende geestelijke waarheden die je hebt geleerd

32 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

De apostel Johannes was een zoon van Zebe-

de¨us en de broer van de apostel Jakobus. De naam

van zijn moeder was waarschijnlijk Salom´e, mis-

schien de zus van Maria, Jezus’ moeder (Matth.

10:2; 27:55, 56; Mark. 15:40; Luk. 5:9, 10). Johan-

nes kan dus familie van Jezus zijn geweest. Het

schijnt dat Johannes’ familie welge-

steld was. Zebede¨us’ vissersbedrijf

was groot genoeg om loonarbeiders

in dienst te nemen (Mark. 1:20). Sa-

lom´e vergezelde Jezus, zorgde voor

hem toen hij in Galilea was en bracht

later specerijen om Jezus’ lichaam

klaar te maken voor de begrafenis

(Mark. 16:1; Joh. 19:40). Johannes

had blijkbaar een eigen huis (Joh.

19:26, 27).

Waarschijnlijk was Johannes de

discipel van Johannes de Doper

die er samen met Andreas bij was

toen Johannes de Doper naar Jezus

keek en zei: „Ziet, het Lam Gods!”

(Joh. 1:35, 36, 40) Na deze intro-

ductie ging Johannes, de zoon van

Zebede¨us, blijkbaar met Jezus mee

naar Kana en was hij ooggetuige van

Jezus’ eerste wonder (Joh. 2:1-11).

Johannes beschrijft Jezus’ daarop-

volgende activiteiten in Jeruzalem,

Samaria en Galilea zo levendig en

gedetailleerd dat de evangelieschrij-

ver ook hier vermoedelijk zelf bij

aanwezig is geweest. De bereidheid

waarmee Johannes, net als Jakobus,

Petrus en Andreas, zijn visnetten, boot en brood-

winning in de steek liet toen Jezus hem vroeg zijn

volgeling te worden, is een bewijs van zijn geloof

(Matth. 4:18-22).

Johannes is in de evangelieverslagen niet zo

prominent in beeld als Petrus. Maar ook Johan-

nes had een krachtige persoonlijkheid, wat blijkt

uit de bijnaam die Jezus hem en zijn broer Jako-

bus gaf: Boanerges, wat „Zonen van de donder”

betekent (Mark. 3:17). In eerste instantie was Jo-

hannes uit op aanzien, zelfs zo erg dat hij en zijn

broer hun moeder naar Jezus stuurden om een be-

voorrechte positie voor hen in zijn koninkrijk te vra-

gen. Hoewel hun verlangen zelfzuchtig was, was

het ook een bewijs van hun geloof in de realiteit

van het Koninkrijk. De ambitie van de broers stel-

de Jezus in de gelegenheid al zijn apostelen raad

te geven over het belang van nederigheid (Matth.

20:20-28).

Johannes’ sterke karakter kwam

naar voren toen hij een man die niet

bij Jezus’ volgelingen hoorde ervan

probeerde te weerhouden demonen

in Zijn naam uit te werpen. Bij een

andere gelegenheid wilde Johannes

vuur uit de hemel laten komen om

de inwoners van een Samaritaans

dorp te vernietigen die niet positief

reageerden toen Jezus boodschap-

pers stuurde om bepaalde voorbe-

reidingen voor hem te treffen. Jezus

wees Johannes in beide gevallen te-

recht. Met het verstrijken van de tijd

ontwikkelde Johannes blijkbaar het

evenwicht en de barmhartigheid die

hij eens tekortkwam (Luk. 9:49-56).

Maar ondanks zijn tekortkomingen

was Johannes „de discipel van wie

Jezus veel hield”. Toen Jezus op het

punt stond te sterven, vertrouwde

hij zijn eigen moeder daarom aan

Johannes’ zorg toe (Joh. 19:26, 27;

21:7, 20, 24).

Johannes overleefde de andere

apostelen, zoals Jezus had voorzegd

(Joh. 21:20-22). Johannes heeft Je-

hovah zo’n zeventig jaar lang trouw gediend. Tegen

het eind van zijn leven, tijdens de regering van de

Romeinse keizer Domitianus, werd Johannes naar

het eiland Patmos verbannen „wegens het spreken

over God en het getuigenis afleggen van Jezus”.

Daar ontving Johannes rond 96 de visioenen die

hij in het boek Openbaring optekende (Openb. 1:1,

2, 9). Volgens de overlevering ging hij na zijn vrij-

lating naar Efeze, waar hij het evangelie opteken-

de dat zijn naam draagt en de brieven die bekend-

staan als 1, 2 en 3 Johannes, en is hij rond het jaar

100 in Efeze gestorven.

JOHANNES — DE DISCIPEL VAN WIE JEZUS HIELD

De hogepriester vertegenwoordigde zijn volk

voor God. In de eerste eeuw was hij ook het

hoofd van het Sanhedrin. Hij werd omringd

door de overpriesters, die als leiders van de

Joden fungeerden. Onder hen bevonden zich

voormalige hogepriesters, zoals Annas, en an-

dere volwassen mannen uit de families (waar-

schijnlijk niet meer dan vier of vijf) waaruit

de hogepriesters werden gekozen. De geleer-

de Emil Sch¨urer schreef: „Alleen al het feit

dat iemand tot een van de bevoorrechte fami-

lies behoorde moet hem een bijzonder aanzien

hebben gegeven” onder de priesters.

De Bijbel zegt dat hogepriesters hun leven

lang dienden (Num. 35:25). Maar in de tijd

waarin Handelingen werd geschreven, werden

hogepriesters aangesteld en weer afgezet naar

de willekeur van Romeinse stadhouders en ko-

ningen die bij de gratie van Rome regeerden.

Het lijkt er echter wel op dat deze heidense re-

geerders de hogepriesters kozen uit het pries-

tergeslacht dat van A¨aron afstamde.

DE HOGEPRIESTER

EN DE OVERPRIESTERS

hij zijn vriend en leraar. Petrus leerde echter van zijn fout (Matth. 26:33, 34,69-75).

14 Vastberadenheid alleen is niet voldoende om je opdracht te vervulleneen getuige van Christus te zijn. Als tegenstanders proberen je geloof kapotte maken of proberen je te laten ophouden met prediken, volg dan het voor-beeld van Petrus en Johannes. Bid tot Jehovah om kracht. Zoek de steunvan de gemeente. Vertel de ouderlingen en andere rijpe personen over deproblemen waar je voor staat. De gebeden van anderen kunnen veel krachtgeven (Ef. 6:18; Jak. 5:16).

15 Als je ooit als gevolg van druk een tijdlang met prediken opgehoudenbent, wees dan niet ontmoedigd. Na Jezus’ dood hielden alle apostelen eentijdlang op met prediken, maar al snel waren ze weer actief (Matth. 26:56;28:10, 16-20). Laat je niet ontmoedigen door fouten die je in het verledenhebt gemaakt, maar leer iets van deze ervaring en gebruik dat weer om an-deren aan te moedigen.

16 Waar moeten we om bidden als we door de overheid onderdrukt wor-den? Merk op dat de discipelen niet vroegen of ze voor beproevingen ge-spaard konden worden. Ze wisten heel goed dat Jezus had gezegd: „Indien

zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u ver-volgen” (Joh. 15:20). In plaats daarvan vroe-gen deze loyale discipelen Jehovah om ’aan-dacht te schenken’ aan de bedreigingen vande tegenstanders (Hand. 4:29). De discipelenzagen dus het grote geheel en begrepen datde vervolging die ze ondervonden de vervul-ling van een profetie was. Ze wisten dat Godswil ’op aarde zou geschieden’, zoals Jezushun had leren bidden, ongeacht wat mense-lijke regeerders zeggen (Matth. 6:9, 10).

17 Om Gods wil te kunnen doen baden dediscipelen tot Jehovah: „Geef uw slaven datzij met alle vrijmoedigheid uw woord blij-ven spreken.” Jehovah reageerde onmiddel-lijk. „Na het opzenden van hun smekingenschudde de plaats waar zij vergaderd wa-ren, en zij werden allen zonder uitzonderingmet de heilige geest vervuld en spraken hetwoord van God met vrijmoedigheid” (Hand.

15. Waarom moeten personen die ooit een tijdlangzijn gestopt met prediken, zich niet ontmoedigdvoelen?16, 17. Wat kunnen we leren van het gebed datdoor Christus’ volgelingen in Jeruzalem werdopgezonden?

34 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

4:29-31). Niets kan voorkomen dat Gods wil wordt volbracht (Jes. 55:11).Hoe uitzichtloos de situatie ook lijkt of hoe machtig de tegenstander ookis, als wij ons in gebed tot God richten, kunnen we er zeker van zijn datHij ons de kracht zal geven om zijn woord met vrijmoedigheid te blijvenspreken.

’Niet mensen, maar God’ willen behagen (Handelingen 4:32–5:11)

18 De pas opgerichte gemeente in Jeruzalem telde al snel meer dan vijf-duizend leden.� Ondanks hun uiteenlopende achtergronden waren de dis-cipelen „een van hart en ziel”. Ze waren verenigd in dezelfde geest en in de-zelfde gedachtegang (Hand. 4:32; 1 Kor. 1:10). De discipelen deden meer danJehovah vragen of hij hun inspanningen wilde zegenen. Ze stonden elkaargeestelijk bij en zo nodig ook materieel (1 Joh. 3:16-18). Zo verkocht de dis-cipel Jozef, die van de apostelen de bijnaam Barnabas had gekregen, eenstuk grond dat hij bezat en gaf hij onzelfzuchtig het hele bedrag zodat per-sonen uit verre landen langer in Jeruzalem konden blijven om meer overhun nieuwe geloof te leren.

19 Ook Ananias en Saffira verkochten een bezit en gaven een bijdrage. Zededen alsof ze het hele bedrag gaven, maar hielden „in het geheim iets vande prijs achter” (Hand. 5:2). Jehovah bracht dit echtpaar ter dood, niet om-dat ze niet genoeg gaven, maar omdat ze met een verkeerd motief gavenen oneerlijk waren. Niet tegen mensen maar tegen God hadden ze gelogen(Hand. 5:4). Net als de huichelaars die door Jezus werden veroordeeld, von-den Ananias en Saffira het belangrijker eer van mensen te krijgen dan Godsgoedkeuring te hebben (Matth. 6:1-3).

20 Net als de getrouwe discipelen in het eerste-eeuwse Jeruzalem steunenmiljoenen Getuigen in deze tijd vrijgevig het wereldwijde predikingswerk doorvrijwillige bijdragen te geven. Niemand wordt gedwongen om zijn tijd of geldte geven ter ondersteuning van dit werk. Jehovah wil beslist niet dat wehem „met tegenzin of onder dwang” dienen (2 Kor. 9:7). Als we iets geven isJehovah niet geınteresseerd in de hoeveelheid, maar in het motief waarmeewe het geven (Mark. 12:41-44). We willen nooit zijn als Ananias en Saffiraen onze dienst voor God laten motiveren door eigenbelang of omdat we eervan mensen willen ontvangen. Laten we er in plaats daarvan voor zorgendat onze dienst voor Jehovah, net als die van Petrus, Johannes en Barna-bas, altijd gemotiveerd wordt door echte liefde voor God en onze medemens(Matth. 22:37-40).

� In het jaar 33 waren er in Jeruzalem misschien slechts zo’n zesduizend farizeeen en nogminder sadduceeen. Dat kan mede verklaren waarom deze twee groepen zich steeds meerbedreigd voelden door de leer van Jezus.

18. Wat deden leden van de gemeente in Jeruzalem voor elkaar?19. Waarom bracht Jehovah Ananias en Saffira ter dood?20. Welke lessen hebben we geleerd over geven aan Jehovah?

„ONGELETTERDE EN GEWONE MENSEN” 35

„Zij haalden hen dan en stelden henin de Sanhedrin-zaal.”

— Handelingen 5:27

DE RECHTERS van het Sanhedrin koken van woede! De apostelen van Je-zus staan terecht voor deze Hoge Raad. Waarom? Jozef Kajafas, de hogepries-ter en voorzitter van het Sanhedrin, spreekt hen streng toe: „Wij hebben uuitdrukkelijk bevolen niet door te gaan met onderwijzen op basis van dezenaam.” De boze voorzitter kan de naam van Jezus niet eens over zijn lippenkrijgen. „Nochtans”, vervolgt hij, „hebt gij Jeruzalem met uw leer vervuld, engij zijt vastbesloten het bloed van deze mens over ons te brengen” (Hand.5:28). De boodschap is duidelijk: houd op met prediken, anders zwaait er wat!

2 Hoe zullen de apostelen reageren? Hun opdracht om te prediken komtvan Jezus, en die heeft zijn autoriteit van God gekregen (Matth. 28:18-20).Zullen de apostelen toegeven aan mensenvrees en zich het zwijgen laten op-leggen? Of zullen ze de moed hebben om standvastig te blijven en door tegaan met prediken? Het komt eigenlijk hierop neer: zullen ze God gehoorza-men of mensen? Zonder aarzelen spreekt Petrus uit naam van alle aposte-len. Zijn woorden zijn ondubbelzinnig en moedig.

3 Als ware christenen interesseert het ons bijzonder hoe de apostelen opde dreigementen van het Sanhedrin reageerden. De opdracht om te predikenis ook op ons van toepassing. Bij het uitvoeren van deze opdracht van Godkunnen ook wij met tegenstand te maken krijgen (Matth. 10:22). Tegenstan-ders kunnen proberen ons werk beperkingen op te leggen of te verbieden.Wat zullen we dan doen? We kunnen veel hebben aan een bespreking vanhet standpunt dat de apostelen innamen en de omstandigheden die ertoeleidden dat ze voor het Sanhedrin terecht moesten staan.�

’Jehovah’s engel opende de deuren van de gevangenis’ (Handelingen 5:12-21a)

4 De eerste keer dat het bevel kwam om op te houden met prediken ant-woordden Petrus en Johannes: „Wij kunnen niet ophouden te spreken overde dingen die wij gezien en gehoord hebben” (Hand. 4:20). Na die confrontatie

� Zie het kader „Het Sanhedrin — De Hoge Raad van de Joden” op blz. 39.

1-3. (a) Waarom staan de apostelen terecht voor het Sanhedrin, en waar gaat het in feiteom? (b) Waarom zijn we bijzonder geınteresseerd in het standpunt van de apostelen?4, 5. Waarom werden Kajafas en de sadduceeen „met jaloezie vervuld”?

H O O F D S T U K 5

’Wij moeten Godals regeerder gehoorzamen’

De apostelen nemen een standpunt in dateen precedent schept voor alle ware christenen

Gebaseerd op Handelingen 5:12–6:7

37

met het Sanhedrin gingen Petrus, Johannes en de rest van de apostelen er-mee door in de tempel te prediken. De apostelen verrichtten grote tekenen; zegenazen bijvoorbeeld zieken en wierpen demonen uit. Dat deden ze „in Salo-mo’s zuilengang”, een overdekte galerij aan de oostkant van de tempel waaraltijd veel Joden bijeenkwamen. Blijkbaar had zelfs de schaduw van Petruseen genezende werking! Velen die lichamelijk genezen werden, reageerdenook positief op de woorden van geestelijke genezing. Het resultaat? „Er ble-ven gelovigen in de Heer toegevoegd worden, menigten van zowel mannenals vrouwen” (Hand. 5:12-15).

5 Kajafas en de sadduceeen, de sekte waar hij bij hoorde, werden „met jaloe-zie vervuld” en lieten de apostelen gevangenzetten (Hand. 5:17, 18). Waaromwaren de sadduceeen zo woedend? De apostelen onderwezen dat Jezus uit dedood was opgestaan, maar de sadduceeen geloofden niet in de opstanding.De apostelen zeiden dat iemand alleen gered kon worden door geloof te stel-len in Jezus, maar de sadduceeen waren bang voor represailles van Rome alsde mensen naar Jezus zouden opzien als hun leider (Joh. 11:48). Geen won-der dat de sadduceeen vastbesloten waren de apostelen de mond te snoeren!

6 Ook nu zijn religieuze tegenstanders de grootste aanstichters van vervol-ging tegen Jehovah’s aanbidders. Vaak proberen ze hun invloed bij de over-heid en de media te gebruiken om onze prediking te stoppen. Dat hoeft onsniet te verbazen, want onze boodschap ontmaskert de valse religie. Oprech-te mensen die Bijbelse waarheden aanvaarden, worden vrijgemaakt van on-bijbelse leringen en praktijken (Joh. 8:32). Het is dus niet zo vreemd dat reli-gieuze leiders door onze boodschap vaak jaloezie en haat gaan koesteren.

7 Terwijl de apostelen in de gevangenis wachtten op hun proces, hebben zezich misschien afgevraagd of ze door toedoen van hun vijanden de martel-dood zouden sterven (Matth. 24:9). Maar tijdens die nacht gebeurde er ietsonverwachts: ’Jehovah’s engel opende de deuren van de gevangenis’ (Hand.5:19).� De engel gaf hun toen de specifieke opdracht: ’Stelt u op in de tempelen blijft spreken’ (Hand. 5:20). Dat overtuigde de apostelen er ongetwijfeldvan dat ze het juiste hadden gedaan. De woorden van de engel hebben henwaarschijnlijk ook gesterkt om standvastig te blijven, wat hun ook te wach-ten stond. Met een sterk geloof en met moed „traden zij bij het aanbrekenvan de dag de tempel binnen en gingen er onderwijzen” (Hand. 5:21).

8 Het is voor iedereen verstandig zich af te vragen: zou ik het geloof en demoed hebben die nodig zijn om onder zulke omstandigheden door te gaanmet prediken? Het besef dat het belangrijke werk om „grondig getuigenis af

� Dit is de eerste van de ongeveer twintig keer dat er in Handelingen specifiek over engelenwordt gesproken. Eerder, in Handelingen 1:10, wordt er indirect naar engelen verwezenals „mannen in witte klederen”.

6. Wie zijn nu de grootste aanstichters van vervolging tegen Jehovah’s aanbidders, enwaarom hoeft dat ons niet te verbazen?7, 8. Welke uitwerking heeft de opdracht van de engel ongetwijfeld op de apostelengehad, en welke vraag zouden wij ons moeten stellen?

38 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

te leggen betreffende het koninkrijk Gods” door engelen gesteund en geleidwordt, kan ons moed geven (Hand. 28:23; Openb. 14:6, 7).

„Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen”(Handelingen 5:21b-33)

9 Kajafas en de andere rechters van het Sanhedrin zaten inmiddels klaarom de apostelen eens flink onder handen te nemen. Omdat ze niet wistenwat er in de gevangenis gebeurd was, stuurden ze beambten om de gevange-nen te halen. Stel je eens voor hoe verbaasd de beambten geweest moetenzijn toen ze ontdekten dat de gevangenen weg waren, hoewel de gevangenis’met alle veiligheidsvoorzieningen op slot was en de wachtposten bij de deu-ren stonden’ (Hand. 5:23). De tempelhoofdman kreeg al snel te horen dat deapostelen weer in de tempel waren en getuigenis aflegden van Jezus Chris-tus — precies de reden waarom ze gevangen waren gezet! De hoofdman enzijn beambten gingen snel naar de tempel om hen op te halen en naar hetSanhedrin te brengen.

10 Zoals aan het begin van dit hoofdstuk werd beschreven, wilden de woe-dende religieuze leiders dat de apostelen ophielden met prediken. De reac-tie van de apostelen? Petrus antwoordde als hun woordvoerder moedig: „Wijmoeten God als regeerder meer gehoorza-men dan mensen” (Hand. 5:29). De apostelenschiepen daarmee een precedent voor warechristenen door de eeuwen heen. Menselij-ke regeerders verliezen hun recht op gehoor-zaamheid in situaties waarin ze verbiedenwat God van ons vraagt of eisen wat God ver-biedt. Dus als „de superieure autoriteiten” indeze tijd ons getuigeniswerk verbieden, kun-nen we niet ophouden met het uitvoeren vande opdracht die God ons heeft gegeven omhet goede nieuws te prediken (Rom. 13:1). Inplaats daarvan zullen we naar onopvallen-de manieren zoeken om grondig getuigenis teblijven afleggen van Gods koninkrijk.

11 Zoals te verwachten was, werden de rech-ters door het moedige antwoord van de apos-telen nu echt woedend. Ze waren vastbeslo-ten de apostelen ’om het leven te brengen’(Hand. 5:33). Het leek nu wel zeker dat dezemoedige, ijverige getuigen de marteldood zou-den sterven. Maar opeens kwam er uit onver-wachte hoek hulp opdagen.

9-11. Hoe reageerden de apostelen toen hetSanhedrin eiste dat ze ophielden met prediken, enhoe vormt dit een precedent voor ware christenen?

’WIJ MOETEN GOD ALS REGEERDER GEHOORZAMEN’ 39

Hoewel Judea een provincie van het Romein-

se Rijk was, stond Rome de Joden toe aan hun

eigen tradities vast te houden en werd hun gro-

tendeels zelfbestuur toegestaan. Kleine mis-

drijven en burgerlijke zaken werden door plaat-

selijke rechtbanken behandeld, maar zaken

die ze niet konden afhandelen werden door-

verwezen naar het Grote Sanhedrin in Jeruza-

lem. Dat fungeerde als het hoogste gerechts-

hof van het Joodse volk en als een nationale

bestuursraad. Het Sanhedrin had ook de uit-

eindelijke zeggenschap over de interpretatie

van de Joodse wet, en de autoriteit ervan werd

door alle Joden erkend.

Het Sanhedrin hield waarschijnlijk zitting in

een ruimte die zich op het terrein van de tem-

pel bevond of in de directe omgeving daarvan.

De Raad bestond uit 71 leden: de hogepries-

ter, die tevens voorzitter was; andere adellijke

priesters, onder wie sadducee¨en; aristocrati-

sche leken en erudiete schriftgeleerden. De

uitspraken van dit hof waren bindend.

HET SANHEDRIN

— DE HOGE RAAD VAN DE JODEN

’Gij zult hen niet te gronde kunnen richten’ (Handelingen 5:34-42)

12 Gamaliel, „een leraar der Wet, die bij het gehele volk in aanzien stond,”nam het voor hen op.� Deze jurist moet veel respect onder zijn collega’s ge-noten hebben, want hij nam de touwtjes in handen en ging zelfs zover dathij „gebood de mannen [de apostelen] een ogenblik naar buiten te brengen”(Hand. 5:34). Gamaliel haalde voorbeelden aan van vroegere oproeren die sneluitdoofden toen de leiders eenmaal dood waren, en hij spoorde het hof aangeduldig en tolerant te zijn tegenover de apostelen, van wie de Leider, Jezus,nog maar net was gestorven. Zijn argumentatie was overtuigend: „Laat u nietin met deze mensen, maar laat hen begaan (want indien dit plan of dit werkuit mensen is, zal het te gronde worden gericht; maar indien het uit God is,zult gij hen niet te gronde kunnen richten); anders zou misschien blijken datgij in werkelijkheid tegen God strijdt” (Hand. 5:38, 39). De rechters volgden ditadvies op. Toch lieten ze de apostelen geselen en gaven ze hun het bevel „nietmeer op basis van Jezus’ naam te spreken” (Hand. 5:40).

13 Ook nu kan Jehovah vooraanstaande mannen zoals Gamaliel ertoe aan-zetten om voor zijn volk te bemiddelen (Spr. 21:1). Jehovah kan zijn geest ge-bruiken om machtige regeerders, rechters of wetgevers ertoe te bewegen ietsin harmonie met zijn wil te doen (Neh. 2:4-8). Maar als hij toelaat dat we „lij-den ter wille van rechtvaardigheid”, kunnen we van twee dingen zeker zijn(1 Petr. 3:14). Ten eerste kan God ons de kracht geven om te volharden (1 Kor.10:13). Ten tweede zullen tegenstanders Gods werk niet te gronde kunnenrichten (Jes. 54:17).

14 Lieten de apostelen zich door de geseling ontmoedigen of waren ze min-der standvastig? Nee, ze „gingen van het Sanhedrin vandaan, verheugd”(Hand. 5:41). Waarom waren ze „verheugd”? Niet omdat ze zo veel pijn had-den van de slagen. Ze waren verheugd omdat ze wisten dat ze vervolgd wer-den vanwege hun trouw aan Jehovah en omdat ze in de voetstappen warengetreden van hun Model, Jezus (Matth. 5:11, 12).

15 Net als onze broeders uit de eerste eeuw volharden we vreugdevol als welijden ondergaan ter wille van het goede nieuws (1 Petr. 4:12-14). We vindenhet niet fijn dat we te maken krijgen met bedreigingen, vervolging of gevange-nisstraf. Maar het geeft ons veel voldoening Jehovah trouw te blijven. Neembijvoorbeeld Henryk Dornik, die jarenlang wreed is behandeld door totalitai-re regimes. In augustus 1944 besloten de autoriteiten hem en zijn broer naareen concentratiekamp te sturen. De tegenstanders zeiden: „Het is onmogelijkhen tot ook maar iets te bewegen. Hun martelaarschap schenkt hun vreug-de.” Broeder Dornik vertelt: „Hoewel ik geen martelaar wilde zijn, schonk

� Zie het kader „Gamaliel — Gerespecteerd onder de rabbi’s” op blz. 41.

12, 13. (a) Welk advies gaf Gamaliel aan zijn collega’s, en wat deden ze? (b) Hoe kanJehovah zijn volk in deze tijd te hulp komen, en waar kunnen we zeker van zijn als hijtoelaat dat we „lijden ter wille van rechtvaardigheid”?14, 15. (a) Hoe reageerden de apostelen op de geseling die ze ondergingen, en waarom?(b) Vertel een ervaring waaruit blijkt dat Jehovah’s volk met vreugde volhardt.

40 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

het me wel vreugde om moedig en waardigte lijden wegens mijn loyaliteit aan Jehovah”(Jak. 1:2-4).

16 De apostelen gingen direct weer aan deslag. Onverschrokken bleven ze „elke dag inde tempel en van huis tot huis onderwijzenen het goede nieuws over de Christus, Jezus,bekendmaken” (Hand. 5:42).� Deze ijverigepredikers waren vastbesloten grondig getui-genis af te leggen. Merk op dat ze de bood-schap bij de mensen thuis gingen brengen,zoals Jezus Christus hun had opgedragen(Matth. 10:7, 11-14). Ongetwijfeld was dat demanier waarop ze Jeruzalem met hun leerhadden vervuld. In deze tijd staan Jeho-vah’s Getuigen erom bekend dat ze die apos-tolische predikingsmethode navolgen. Doorieder huis in ons gebied te bezoeken, latenwe duidelijk zien dat we grondig willen zijnen iedereen de gelegenheid willen geven hetgoede nieuws te horen. Heeft Jehovah onzehuis-aan-huisprediking gezegend? Absoluut!Miljoenen hebben in deze eindtijd positief opde Koninkrijksboodschap gereageerd, en ve-len hebben het goede nieuws voor het eerstgehoord toen een Getuige bij hen aan de deurkwam.

Bekwame mannen zorgen voor een „noodzakelijke aangelegenheid”(Handelingen 6:1-6)

17 De pas opgerichte gemeente kreeg nu te maken met een subtiel gevaardat van binnenuit kwam. Veel van de discipelen die gedoopt werden, warennamelijk op bezoek in Jeruzalem en wilden meer leren voordat ze naar huisteruggingen. Discipelen die in Jeruzalem woonden gaven bereidwillig bijdra-gen om te voorzien in voedsel en andere levensbehoeften (Hand. 2:44-46;4:34-37). Er ontstond een lastige situatie toen de Griekssprekende weduwen„bij de dagelijkse voedselverdeling over het hoofd werden gezien” (Hand. 6:1).Maar de Hebreeuwssprekende weduwen werden niet over het hoofd gezien.Het probleem had dus duidelijk met discriminatie te maken. Er zijn maarweinig dingen die meer verdeeldheid kunnen veroorzaken dan dat.

� Zie het kader „’Van huis tot huis’ prediken” op blz. 42.

16. Waaruit blijkt dat de apostelen vastbesloten waren grondig getuigenis af te leggen,en hoe volgen we de apostolische predikingsmethode na?17-19. Welk probleem ontstond er dat verdeeldheid had kunnen zaaien, en welkerichtlijnen gaven de apostelen om het op te lossen?

De Gamali¨el uit Handelingen wordt over

het algemeen vereenzelvigd met Gamali¨el de

Oude, de kleinzoon van Hillel, die de liberaal-

ste van de twee scholen van het farize¨ısme

had gesticht. Gamali¨el had een vooraanstaan-

de positie binnen het Sanhedrin, en onder de

rabbijnen genoot hij zo veel aanzien dat hij

als eerste de eretitel „Rabban” kreeg. In de

Misjna staat: „Met de dood van Rabban Gama-

li¨el de Oude hield de heerlijkheid van de Wet

op en stierven zuiverheid en onthouding.” Ver-

schillende humane wetten staan op zijn naam.

De Encyclopaedia Judaica zegt: „Vooral van

belang is zijn besluit een vrouw toe te staan

te hertrouwen op grond van het getuigenis van´e

´en getuige dat haar man overleden is.” Er

wordt ook van hem gezegd dat hij wetten heeft

opgesteld om vrouwen tegen een gewetenloze

echtgenoot te beschermen en weduwen tegen

gewetenloze kinderen, en dat hij betoogde dat

arme heidenen dezelfde rechten op het na-

lezen van de oogst moesten hebben als arme

Joden.

GAMALI¨

EL

— GERESPECTEERD ONDER DE RABBI’S

18 De apostelen dienden als het besturende lichaam van de groeiende ge-meente, en ze zagen in dat het niet verstandig zou zijn zich ’van het woordGods terug te trekken ten einde voedsel te verdelen’ (Hand. 6:2). Om het pro-bleem op te lossen vroegen ze de discipelen op zoek te gaan naar zeven man-nen „vol van geest en wijsheid” die de apostelen konden aanstellen over deze„noodzakelijke aangelegenheid” (Hand. 6:3). Er waren bekwame mannen no-dig omdat het werk waarschijnlijk niet alleen betekende dat ze voedsel uit-deelden, maar ook dat ze geld beheerden, inkopen deden en de administra-tie goed bijhielden. De gekozen mannen hadden allemaal een Griekse naam,waardoor ze misschien makkelijker geaccepteerd werden door de benadeel-de weduwen. Nadat de apostelen de aanbeveling onder gebed hadden over-wogen, stelden ze de zeven mannen aan om zorg te dragen voor deze „nood-zakelijke aangelegenheid”.�

19 Waren de zeven mannen die werden aangesteld om het voedsel te ver-delen nu vrijgesteld van de verantwoordelijkheid het goede nieuws te predi-ken? Zeker niet! Een van de mannen die werden uitgekozen was Stefanus,die een moedig en krachtig getuigenis heeft afgelegd (Hand. 6:8-10). Ook Fi-lippus was een van de zeven, en hij wordt „de evangelieprediker” genoemd(Hand. 21:8). Het is duidelijk dat de zeven mannen ijverig het Koninkrijk be-kend bleven maken.

20 Jehovah’s volk in deze tijd volgt het apostolische patroon. Mannen die

� Wellicht voldeden deze mannen aan de algemene vereisten voor ouderlingen, want dezorg voor deze „noodzakelijke aangelegenheid” was een grote verantwoordelijkheid. De Bij-bel geeft echter niet aan vanaf welk moment er precies mannen als ouderling of opzienerin de gemeente werden aangesteld.

20. Hoe volgt Gods volk in deze tijd het apostolische patroon?

42 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Hoewel het Sanhedrin het predikingswerk van

de discipelen verboden had, gingen ze ermee door

„elke dag in de tempel en van huis tot huis” te pre-

diken en te onderwijzen (Hand. 5:42). Wat wordt er

precies bedoeld met „van huis tot huis”?

In het Grieks betekent de uitdrukking kat’ oikon

letterlijk „per (volgens) huis”. Verschillende verta-

lers zeggen dat de manier waarop het woord kata

wordt gebruikt, erop duidt dat de discipelen van

het ene huis naar het volgende gingen. Het woord

kata wordt op een vergelijkbare manier gebruikt in

Lukas 8:1, waar over Jezus wordt gezegd dat hij

„van stad tot stad en van dorp tot dorp” trok om te

prediken.

In Handelingen 20:20 wordt de meervoudsvorm,

kat’ oikous, gebruikt. Paulus zei tegen opzieners:

’Ik heb mij er niet van weerhouden u in het open-

baar en van huis tot huis te onderwijzen.’ Dat Pau-

lus het hier niet gewoon had over onderwijs geven

in de huizen van de ouderlingen, zoals sommigen

opperen, blijkt uit het volgende vers: „Doch ik heb

zowel aan joden als aan Grieken grondig getuigenis

afgelegd omtrent berouw jegens God en geloof in

onze Heer Jezus” (Hand. 20:21). Geloofsgenoten

hadden al berouw getoond en oefenden al geloof

in Jezus. Het prediken en onderwijzen van huis tot

huis had dus duidelijk te maken met getuigenis ge-

ven aan ongelovigen.

„VAN HUIS TOT HUIS” PREDIKEN

aanbevolen worden voor verantwoordelijkhedenin de gemeente moeten goddelijke wijsheid aande dag leggen en er blijk van geven dat de heili-ge geest in hen werkzaam is. Onder leiding vanhet Besturende Lichaam worden mannen die aande Bijbelse vereisten voldoen, in de gemeente aan-gesteld als ouderling of dienaar in de bediening(1 Tim. 3:1-9, 12, 13).� Van degenen die aan devereisten voldoen kan worden gezegd dat ze doorheilige geest zijn aangesteld. Deze hardwerkendemannen dragen zorg voor veel ’noodzakelijke aan-gelegenheden’. Zo regelen ouderlingen misschienpraktische hulp voor getrouwe ouderen die echthulpbehoevend zijn (Jak. 1:27). Sommige ouderlin-gen zijn druk bezig met de bouw van Koninkrijks-zalen of het organiseren van congressen, of doenwerk voor een Ziekenhuiscontactcomite. Dienarenin de bediening dragen zorg voor heel wat takendie niet rechtstreeks te maken hebben met her-derlijk werk of het geven van onderwijs. Al deze be-kwame mannen moeten hun verantwoordelijkhe-den in de gemeente en de organisatie in evenwichthouden met de verplichting die God hun heeft ge-geven om het goede nieuws van het Koninkrijk teprediken (1 Kor. 9:16).

’Het woord van God bleef groeien’(Handelingen 6:7)

21 Met Jehovah’s steun overleefde de pas opgerichte gemeente vervolgingvan buitenaf en een probleem van binnenuit dat tot verdeeldheid had kun-nen leiden. Jehovah zegende hen duidelijk, want de Bijbel zegt: „Zo bleef hetwoord van God groeien, en het aantal discipelen in Jeruzalem bleef sterktoenemen, en een grote schare priesters werd het geloof gehoorzaam” (Hand.6:7). Dit is slechts een van de berichten over de groei van het werk die we inHandelingen tegenkomen (Hand. 9:31; 12:24; 16:5; 19:20; 28:31). Ook wij voe-len ons aangemoedigd wanneer we berichten horen over de groei van de Ko-ninkrijksprediking in andere delen van de wereld.

22 De woedende religieuze leiders uit de eerste eeuw gaven het echter nietop. Er kwam een nieuwe golf van vervolging aan. Al snel werd Stefanus hetmikpunt van boosaardige tegenstand, zoals we in het volgende hoofdstukzullen zien.

� Hoewel de zeven bekwame mannen door de gemeente werden aanbevolen, werden ze uit-eindelijk door de apostelen aangesteld.

21, 22. Waaruit blijkt dat Jehovah de pas opgerichte gemeente zegende?

Net als de apostelenprediken we „van huis tot huis”

Lieten de eerste-eeuwse christenen zich er door de groeiendetegenstand van afhouden getuigenis af te leggen van Godskoninkrijk? Juist niet. In dit deel zullen we zien dat de wredevervolging er uiteindelijk toe leidde dat er in nog meer gebiedengepredikt werd.

D E E L 2 ˙ H A N D E L I N G E N 6 : 8 – 9 : 4 3

’ER BRAK EENZWARE VERVOLGING LOS

TEGEN DE GEMEENTE’HANDELINGEN 8:1

STEFANUS moet terechtstaan. In een imposante hal, waarschijnlijk vlak bijde tempel in Jeruzalem, hebben 71 mannen in een grote halve cirkel plaats-genomen. Dit hof, het Sanhedrin, is vandaag bijeengekomen om over Stefa-nus te oordelen. De rechters zijn machtige, invloedrijke mannen, van wie demeesten weinig respect hebben voor deze discipel van Jezus. En de man diehet hof heeft bijeengeroepen is de hogepriester Kajafas, die enkele maandendaarvoor ook voorzitter van het Sanhedrin was toen Jezus Christus ter doodveroordeeld werd. Is Stefanus bang?

2 Er is op dit moment iets bijzonders aan Stefanus’ gezicht te zien. De rech-ters kijken naar hem en zien dat zijn gezicht lijkt op dat van een engel (Hand.6:15). Engelen brengen boodschappen van Jehovah God over en hebben danook reden om onbevreesd, kalm en vredig te zijn. Dat geldt ook voor Stefanus,en zelfs deze haatdragende rechters kunnen dat zien. Hoe kan hij zo rustigblijven?

3 Christenen in deze tijd kunnen veel van het antwoord op die vraag leren.Het is ook belangrijk te weten hoe Stefanus in deze kritieke situatie terecht-kwam. Hoe had hij zijn geloof eerder al verdedigd? En op wat voor manierenkunnen wij hem navolgen?

’Zij hitsten het volk op’ (Handelingen 6:8-15)

4 We hebben in het vorige hoofdstuk al gezien dat Stefanus een waarde-volle aanwinst voor de pas opgerichte gemeente was. Hij was een van de ze-ven nederige mannen die bereid waren de apostelen bij te staan toen die eenberoep op hen deden. Zijn nederigheid is nog opmerkelijker als we bedenkenmet welke gaven deze man gezegend was. In Handelingen 6:8 staat dat hij dekracht had gekregen „grote wonderen en tekenen” te verrichten, net als en-kelen van de apostelen. Er staat ook dat hij „vol van gunst en kracht” was.Wat hield dat in?

5 Stefanus was blijkbaar vriendelijk tegen mensen, waardoor ze zich tot

1-3. (a) In welke beangstigende situatie bevindt Stefanus zich, maar hoe reageert hijerop? (b) Welke vragen gaan we bespreken?4, 5. (a) Waarom was Stefanus een waardevolle aanwinst voor de gemeente? (b) In welkopzicht was Stefanus „vol van gunst en kracht”?

H O O F D S T U K 6

Stefanus, een man„vol van gunst en kracht”

Lessen uit Stefanus’ moedige getuigenisvoor het Sanhedrin

Gebaseerd op Handelingen 6:8–8:3

45

„Toen zij nu deze dingen hoorden, voelden zij zich tot in het diepstvan hun hart gegriefd en zij gingen tegen hem knarsetanden.”

— Handelingen 7:54

hem aangetrokken voelden. Velen die naar hem luisterden werden overtuigddoor de manier waarop hij sprak, omdat ze merkten dat hij oprecht was endat de waarheden waarover hij sprak tot hun welzijn waren. Hij was vol vankracht omdat Jehovah’s geest in hem werkzaam was en hij zich nederig aande leiding ervan onderwierp. Hij werd niet opgeblazen vanwege zijn talen-ten en bekwaamheden, maar hij gaf alle eer aan Jehovah en toonde liefdeen bezorgdheid voor de mensen met wie hij sprak. Geen wonder dus dat zijntegenstanders hem als een bedreiging zagen!

6 Verschillende mannen gingen met Stefanus in discussie, maar ze waren„niet opgewassen tegen de wijsheid en de geest waarmee hij sprak”.� Gefrus-treerd „stookten zij heimelijk mannen op” om beschuldigingen in te brengentegen deze onschuldige volgeling van Christus. En „zij hitsten het volk ende oudere mannen en de schriftgeleerden op”, zodat Stefanus met geweldvoor het Sanhedrin gesleept werd (Hand. 6:9-12). De tegenstanders brachtentwee beschuldigingen tegen hem in: hij belasterde zowel God als Mozes. Watbedoelden ze daarmee?

7 De valse beschuldigers zeiden dat Stefanus God belasterde omdat hij te-gen „deze heilige plaats” sprak, dat wil zeggen de tempel in Jeruzalem (Hand.6:13). Ze beschuldigden hem ervan Mozes te belasteren door gebruiken dieMozes had overgeleverd te veranderen en zo tegen de mozaısche wet te spre-ken. Dat was een zware beschuldiging, want de Joden uit die tijd vonden detempel, de details uit de mozaısche wet en de vele mondelinge overleverin-gen die ze aan die wet hadden toegevoegd heel belangrijk. De beschuldiginghield dus in dat Stefanus gevaarlijk was en de dood verdiende!

8 Jammer genoeg komt het vaak voor dat godsdienstige mensen zulke tac-tieken gebruiken om problemen te veroorzaken voor aanbidders van God.Ook nu hitsen religieuze tegenstanders wereldlijke leiders soms op om Jeho-vah’s Getuigen te vervolgen. Hoe moeten we reageren als we vals beschuldigdworden of uitspraken van ons verdraaid worden? We kunnen veel van Stefa-nus leren.

Een moedig getuigenis over „de God der heerlijkheid” (Handelingen 7:1-53)

9 Zoals aan het begin naar voren kwam, was Stefanus’ gezicht kalm, alsdat van een engel, terwijl hij de beschuldigingen aanhoorde die tegen hemwerden ingebracht. Nu wendde Kajafas zich tot hem en zei: „Zijn deze dingen

� Enkele tegenstanders hoorden bij de „Synagoge der Vrijgelatenen”. Misschien waren zeooit gevangengenomen door de Romeinen en later vrijgelaten, of misschien waren het vrij-gelaten slaven die joodse proselieten waren geworden. Anderen kwamen net als Saulusvan Tarsus uit Cilicie. We kunnen uit het verslag niet opmaken of Saulus zich onder deJoden uit Cilicie bevond die niet tegen Stefanus opgewassen waren.

6-8. (a) Welke twee beschuldigingen uitten Stefanus’ tegenstanders tegen hem, enwaarom? (b) Waarom kan Stefanus’ voorbeeld nuttig zijn voor christenen in deze tijd?9, 10. Wat hebben critici over Stefanus’ toespraak voor het Sanhedrin gezegd, en watmoeten we in gedachte houden?

STEFANUS, EEN MAN „VOL VAN GUNST EN KRACHT” 47

waar?” (Hand. 7:1) Stefanus kreeg de kans om iets te zeggen, en die greep hijmet beide handen aan!

10 Enkele critici hebben Stefanus’ toespraak aangevallen en gezegd dat detoespraak wel lang was maar niet de beschuldigingen weerlegde. In feiteheeft Stefanus ons echter een uitstekend voorbeeld gegeven hoe we het goe-de nieuws kunnen „verdedigen” (1 Petr. 3:15). Houd in gedachte dat Stefanuservan werd beschuldigd dat hij God had belasterd door minachting voor detempel te tonen en dat hij Mozes had belasterd door tegen de Wet te spreken.Stefanus’ antwoord is een samenvatting van drie periodes in de geschiede-nis van Israel, waarin hij met zorg bepaalde punten beklemtoont. Deze drieperiodes komen nu een voor een aan bod.

11 De tijd van de patriarchen (Hand. 7:1-16). Stefanus begon over Abraham,voor wie de Joden respect hadden vanwege zijn geloof. Terwijl hij van deze be-langrijke gemeenschappelijke basis uitging, benadrukte hij dat Jehovah, „deGod der heerlijkheid”, voor het eerst aan Abraham verscheen in Mesopotamie(Hand. 7:2). Abraham woonde als een vreemdeling in het beloofde land. Hijhad geen tempel of mozaısche wet. Hoe zou iemand dus kunnen zeggen dat

getrouwheid aan God altijd afhankelijk wasvan zulke regelingen?

12 Stefanus’ toehoorders hadden ook veelrespect voor Abrahams nakomeling Jozef,maar Stefanus herinnerde hen eraan datJozefs eigen broers, de voorvaders van destammen van Israel, die rechtvaardige manvervolgd en als slaaf verkocht hadden. Godgebruikte hem echter om Israel van een hon-gersnood te redden. Stefanus zag natuurlijkduidelijk de overeenkomsten tussen Jozef enJezus Christus, maar hij begon daar nog nietover om de aandacht van zijn toehoorders zolang mogelijk vast te houden.

13 De tijd van Mozes (Hand. 7:17-43). Stefa-nus zei veel over Mozes — een verstandigekeus omdat het Sanhedrin voor een grootdeel uit sadduceeen bestond, en zij verwier-pen alle Bijbelboeken die niet door Mozesgeschreven waren. Bedenk ook dat Stefanuservan werd beschuldigd dat hij Mozes hadbelasterd. Met wat Stefanus zei weerlegde hij

11, 12. (a) Hoe maakte Stefanus een doeltreffendgebruik van Abrahams voorbeeld? (b) Waarom wasJozef van belang voor Stefanus’ toespraak?13. Hoe weerlegde Stefanus de beschuldigingentegen hem met zijn verhaal over Mozes, en aan welkthema bouwde hij hiermee?

48 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Het Nederlandse woord ’martelaar’ is afge-

leid van het Griekse woord martus, wat „ge-

tuige” betekent, dus iemand die toeschouwer

is bij een daad of voorval. Maar het Griek-

se woord betekent meer dan dat. Een Grieks

woordenboek zegt dat het woord ook actief is;

het gaat om iemand die „wordt opgeroepen om

te vertellen wat hij gezien en gehoord heeft, om

bekend te maken wat hij weet”. Alle ware chris-

tenen hebben de verplichting getuigenis af te

leggen van wat ze over Jehovah en zijn voorne-

mens weten (Luk. 24:48; Hand. 1:8). De Bijbel

noemt Stefanus een „getuige” omdat hij over

Jezus sprak (Hand. 22:20).

Als christenen getuigenis afleggen leidt dat

er vaak toe dat ze met tegenstand, arrestaties,

slaag en zelfs de dood geconfronteerd worden.

Daarom kreeg het Griekse woord martus al in

de tweede eeuw de betekenis van iemand die

zulke gevolgen ondergaat omdat hij zijn ge-

loof niet wil verloochenen. In deze betekenis

kan Stefanus de eerste christelijke martelaar

genoemd worden. Maar oorspronkelijk werd

iemand als een ’martelaar’ gezien omdat hij

getuigenis gaf, niet omdat hij stierf.

IN WELK OPZICHT EEN ’MARTELAAR’?

die beschuldiging rechtstreeks, want hij liet merken dat hij veel respect voorMozes en voor de Wet had (Hand. 7:38). Hij merkte op dat ook Mozes verwor-pen werd door degenen die hij probeerde te redden. Ze verwierpen hem toenhij veertig was. Ruim veertig jaar later vochten ze meerdere keren zijn positieals leider aan.� Op die manier bouwde Stefanus verder aan een centraal the-ma: Gods volk heeft herhaaldelijk degenen verworpen die God als hun leiderhad aangesteld.

14 Stefanus herinnerde zijn toehoorders eraan dat Mozes had voorzegd dater een profeet zoals Mozes uit Israel zou opstaan. Wie zou dat zijn, en hoezou hij ontvangen worden? Stefanus bewaarde de antwoorden voor het slotvan zijn betoog. Nog een belangrijk punt uit zijn toespraak: Mozes had ge-leerd dat elk stuk grond heilig gemaakt kan worden, bijvoorbeeld de grondrondom de brandende struik, waar Jehovah tot hem gesproken had. Kan deaanbidding van Jehovah dan beperkt worden tot een gebouw, bijvoorbeeldde tempel in Jeruzalem?

15 De tabernakel en de tempel (Hand. 7:44-50). Stefanus herinnerde het hofaan het volgende: voordat er in Jeruzalem een tempel was, had God Mozesopgedragen een tabernakel te maken, een verplaatsbare constructie die opeen tent leek en voor de aanbidding gebruikt werd. Niemand zou durven be-weren dat de tabernakel inferieur was aan de tempel, want Mozes zelf hadGod daar aanbeden.

16 Toen Salomo later de tempel in Jeruzalem bouwde, werd hij ertoe geın-spireerd in zijn gebed een belangrijke les over te brengen. Zoals Stefanus zei,„woont de Allerhoogste niet in huizen die met handen zijn gemaakt” (Hand.7:48; 2 Kron. 6:18). Hoewel Jehovah gebruikmaakte van een tempel om zijnvoornemen te bevorderen, is hij daar niet toe beperkt. Waarom zouden zijnaanbidders dan denken dat de zuivere aanbidding afhankelijk is van een ge-bouw dat door mensenhanden is gemaakt? Stefanus besloot dit argumentop een krachtige manier met een aanhaling uit Jesaja: „De hemel is mijntroon, en de aarde is mijn voetbank. Wat voor een huis zult gij voor mij bou-wen, zegt Jehovah, of wat is de plaats voor mijn rust? Heeft niet mijn handal deze dingen gemaakt?” — Hand. 7:49, 50; Jes. 66:1, 2.

17 Als je Stefanus’ toespraak voor het Sanhedrin tot aan dit punt bekijkt,vind je dan ook niet dat hij zijn beschuldigers bekwaam aansprak op hun ver-keerde denkwijze? Hij toonde aan dat Jehovah’s voornemen progressief endynamisch is, niet statisch en aan tradities gebonden. Degenen die te veel

� De toespraak van Stefanus bevat informatie die we verder nergens in de Bijbel terug-vinden, bijvoorbeeld feiten over Mozes’ opleiding in Egypte, zijn leeftijd toen hij de eerstekeer uit Egypte vluchtte en de duur van zijn verblijf in Midian.

14. Welke punten uit Stefanus’ toespraak werden door het voorbeeld van Mozesondersteund?15, 16. (a) Waarom was de tabernakel belangrijk voor de argumentatie waaraan Stefanusbouwde? (b) Hoe gebruikte Stefanus de tempel van Salomo in zijn toespraak?17. Hoe heeft Stefanus met zijn toespraak (a) zijn toehoorders op hun denkwijzeaangesproken en (b) gereageerd op de beschuldigingen die tegen hem waren ingebracht?

STEFANUS, EEN MAN „VOL VAN GUNST EN KRACHT” 49

belang hechtten aan de prachtige tempel in Jeruzalem en aan de gebruikenen tradities die rond de mozaısche wet waren ontstaan, hadden het doel ach-ter de Wet en de tempel volledig gemist! Stefanus’ toespraak wierp indirectde belangrijke vraag op: eer je de Wet en de tempel niet het beste door Jeho-vah te gehoorzamen? Stefanus’ woorden waren in feite een schitterende ver-dediging van zijn eigen daden, want hij had Jehovah naar zijn beste vermo-gen gehoorzaamd.

18 Wat kunnen we van Stefanus’ toespraak leren? Hij was goed thuis in deSchriften. Zo moeten ook wij Gods Woord serieus bestuderen om ’het woordder waarheid juist te hanteren’ (2 Tim. 2:15). We kunnen ook leren van devriendelijkheid en tact van Stefanus. Hij had bijna geen vijandiger publiekkunnen treffen, en toch sprak hij zo lang mogelijk over punten van overeen-komst door stil te staan bij dingen waar deze mannen veel waarde aan hecht-ten. Hij sprak de oudere mannen bovendien respectvol aan door hen „vaders”te noemen (Hand. 7:2). Ook wij moeten de waarheden uit Gods Woord „metzachtaardigheid en diepe achting” presenteren (1 Petr. 3:15).

19 Toch laten we ons er niet door angst om mensen te beledigen van weer-houden hun de waarheden uit Gods Woord te vertellen, en ook zwakken weJehovah’s oordeelsboodschappen niet af. Stefanus was hier een goed voor-beeld in. Hij zag ongetwijfeld dat alle bewijzen die hij de rechters van hetSanhedrin voorlegde weinig effect hadden op hun verharde hart. Geleid doorheilige geest besloot hij zijn toespraak daarom door onbevreesd aan te tonendat ze net als hun voorvaders waren die Jozef, Mozes en alle andere profetenhadden verworpen (Hand. 7:51-53). Deze rechters van het Sanhedrin had-den zelfs de Messias vermoord, wiens komst door Mozes en alle profeten wasvoorzegd. Ze hadden de wet van Mozes beslist op de ergst mogelijke manierovertreden!

„Heer Jezus, ontvang mijn geest” (Handelingen 7:54–8:3)

20 Er was niets tegen Stefanus’ woorden in te brengen en dat vervulde dierechters met woede. Ze lieten alle schijn van waardigheid varen en knarstenmet hun tanden tegen Stefanus. Deze getrouwe man moet gezien hebben dathem geen genade verleend zou worden, net zoals zijn Meester, Jezus, wasoverkomen.

21 Stefanus had moed nodig om te doorstaan wat hem te wachten stond,en ongetwijfeld heeft hij zich erg aangemoedigd gevoeld door het visioen datJehovah hem toen liefdevol gaf. Stefanus kreeg Gods heerlijkheid te zien, enhij zag Jezus aan de rechterhand van zijn Vader staan! Toen Stefanus dit vi-sioen beschreef, deden de rechters hun handen over hun oren. Eerder hadJezus namelijk tegen hetzelfde hof gezegd dat hij de Messias was en dat hij

18. In welke opzichten moeten we Stefanus proberen na te volgen?19. Hoe bracht Stefanus moedig Jehovah’s oordeelsboodschap aan het Sanhedrin over?20, 21. Hoe reageerde het Sanhedrin op Stefanus’ woorden, en hoe gaf Jehovah hemkracht?

50 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

binnenkort aan de rechterhand van zijn Vader zou zitten (Mark. 14:62). Ste-fanus’ visioen bewees dat Jezus de waarheid had gesproken. Dit Sanhedrinhad inderdaad de Messias verraden en vermoord! Ze stormden met zijn al-len op Stefanus af om hem te laten stenigen.�

22 Stefanus’ dood vertoonde overeenkomst met die van zijn Meester: hijstierf met vrede in zijn hart, vol vertrouwen in Jehovah, terwijl hij zijn moor-denaars vergaf. Hij zei: „Heer Jezus, ontvang mijn geest”, misschien omdathij in een visioen nog steeds de Zoon des mensen bij Zijn Vader zag. Onge-twijfeld kende Stefanus Jezus’ bemoedigende woorden: „Ik ben de opstandingen het leven” (Joh. 11:25). Ten slotte bad Stefanus met luide stem tot God: „Je-hovah, reken hun deze zonde niet aan.” Na dit gezegd te hebben, stierf hij(Hand. 7:59, 60).

23 Stefanus werd hiermee de eerste vermelde martelaar onder Christus’ vol-gelingen. (Zie het kader „In welk opzicht een ’martelaar’?” op blz. 48.) Helaaszouden er na hem nog velen volgen. Tot op de dag van vandaag worden ge-trouwe aanbidders van Jehovah gedood door religieuze of politieke fanaticien andere kwaadaardige tegenstanders. Toch hebben we reden om net zo veelvertrouwen te hebben als Stefanus. Jezus regeert nu als Koning en oefent degrote macht uit die zijn Vader hem gegeven heeft. Niets zal hem ervan weer-houden zijn getrouwe volgelingen uit de dood op te wekken (Joh. 5:28, 29).

24 Dit hele tafereel werd gadegeslagen door een jonge man die Saulus heet-te. Hij keurde de moord op Stefanus goed en bewaakte zelfs de bovenkledingvan degenen die de stenen wierpen. Kort daarna nam hij het voortouw ineen golf van wrede vervolging. Maar de dood van Stefanus zou een lange na-werking hebben. Zijn voorbeeld zou andere christenen alleen maar aanmoe-digen om getrouw te blijven en net zo’n overwinning te behalen. Bovendienzou Saulus, die later meestal Paulus werd genoemd, ertoe gebracht wordendiepe spijt te voelen over de rol die hij bij de dood van Stefanus had gespeeld(Hand. 22:20). Hoewel hij had meegeholpen Stefanus ter dood te brengen,zou hij later beseffen: ’Ik was vroeger een lasteraar en een vervolger en eenonbeschaamd mens’ (1 Tim. 1:13). Het is duidelijk dat Paulus Stefanus ende krachtige toespraak die hij die dag hield, nooit is vergeten. In enkele vanPaulus’ toespraken en geschriften kwamen zelfs thema’s aan bod waar Ste-fanus in zijn toespraak over had gesproken (Hand. 7:48; 17:24; Hebr. 9:24).Na verloop van tijd leerde Paulus het voorbeeld van geloof en moed van Ste-fanus, een man „vol van gunst en kracht”, volledig na te volgen. De vraag isnu: zullen wij dat ook doen?

� Het valt te betwijfelen of het Sanhedrin onder de Romeinse wet de bevoegdheid haddoodvonnissen te laten voltrekken (Joh. 18:31). In ieder geval had de dood van Stefanusmeer weg van een moord die gepleegd werd door een woedende menigte dan van een ge-rechtelijk vonnis.

22, 23. In welke opzichten was Stefanus’ dood te vergelijken met die van zijn Meester, enwaarom kunnen christenen in deze tijd net zo veel vertrouwen hebben als Stefanus?24. Hoe droeg Saulus bij tot het martelaarschap van Stefanus, en wat waren enkelelangetermijneffecten van de dood van die getrouwe man?

STEFANUS, EEN MAN „VOL VAN GUNST EN KRACHT” 51

EEN golf van bittere vervolging heeft toegeslagen en Saulus gaat ’geweld-dadig tekeer’ tegen de gemeente, een uitdrukking die in de oorspronkelij-ke taal op grote wreedheid duidt (Hand. 8:3). De discipelen vluchten, envoor sommigen kan het erop lijken dat het Saulus zal lukken het christen-dom uit te roeien. Maar dat de christenen verstrooid worden, heeft onver-wachte gevolgen.

2 Degenen die verdreven zijn, beginnen ’het goede nieuws van het woordbekend te maken’ in de landen waarheen ze zijn gevlucht (Hand. 8:4). Stelje dat eens voor! De vervolging kan de prediking van het goede nieuws niettegenhouden en draagt er zelfs toe bij dat de boodschap verder verspreidwordt! Door de discipelen te verdrijven zorgen de vervolgers er onbedoeldvoor dat de Koninkrijksprediking zich tot afgelegen gebieden uitbreidt. Zo-als we zullen zien, is er in onze tijd net zoiets gebeurd.

’Zij die verstrooid waren’ (Handelingen 8:4-8)

3 Een van degenen „die verstrooid waren” was Filippus (Hand. 8:4; ziehet kader „Filippus ’de evangelieprediker’ ” op blz. 53).� Hij ging naar destad Samaria, waar nog niet veel gepredikt was, want Jezus had ooit tegende apostelen gezegd: „Gaat geen Samaritaanse stad binnen; maar gaat inplaats daarvan steeds weer naar de verloren schapen van het huis van Is-rael” (Matth. 10:5, 6). Jezus wist echter dat Samaria later een grondig ge-tuigenis zou krijgen, want voordat hij naar de hemel opsteeg, zei hij: „Gijzult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Sa-maria en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Hand. 1:8).

� Dit is niet de apostel Filippus. Het is de Filippus die, zoals in hfst. 5 van dit boek stond,hoorde bij de „zeven goed bekendstaande mannen” die werden aangesteld voor de dage-lijkse verdeling van voedsel onder de Griekssprekende en de Hebreeuwssprekende chris-telijke weduwen in Jeruzalem (Hand. 6:1-6).

1, 2. Welk tegengestelde effect hadden pogingen om het goede nieuws een halt toe teroepen in de eerste eeuw?3. (a) Wie was Filippus? (b) Waarom was er in Samaria nog niet veel gepredikt, maar wathad Jezus over dat gebied voorzegd?

H O O F D S T U K 7

„Het goede nieuwsomtrent Jezus” bekendmaken

Filippus geeft een goed voorbeeldals evangelieprediker

Gebaseerd op Handelingen 8:4-40

52

4 Filippus vond in Samaria een veld ’wit om geoogst te worden’ (Joh. 4:35).Zijn boodschap was voor de Samaritanen als een verfrissende bries, en datis niet zo moeilijk te begrijpen. De Joden hadden geen omgang met Sama-ritanen en vaak minachtten ze hen zelfs. De Samaritanen merkten dat deboodschap van het goede nieuws juist voor mensen van alle rangen enstanden was, en dus heel anders was dan de bekrompen denkwijze van defarizeeen. Door ijverig en onbevooroordeeld tot de Samaritanen te predi-ken, liet Filippus zien dat hij niet besmet was met het vooroordeel van de-genen die op hen neerkeken. Het is dan ook niet zo verrassend dat grotegroepen Samaritanen „eensgezind” naar Filippus luisterden (Hand. 8:6).

5 Net als in de eerste eeuw heeft vervolging ook nu Gods volk er niet vankunnen weerhouden te prediken. Elke keer dat christenen gedwongen wer-den ergens anders heen te gaan, naar een gevangenis of naar een anderland, heeft dat er alleen maar toe bijgedragen dat de Koninkrijksboodschapbij mensen in een nieuw gebied geıntroduceerd werd. Zo konden Jehovah’sGetuigen tijdens de Tweede Wereldoorlog in de naziconcentratiekampen

4. Hoe reageerden de Samaritanen op de prediking van Filippus, en welke factor kan tothun reactie hebben bijgedragen?5-7. Noem voorbeelden waarbij christenen die verdreven werden, het goede nieuws verderhebben verspreid.

„HET GOEDE NIEUWS OMTRENT JEZUS” BEKENDMAKEN 53

Toen Christus’ volgelingen door de vervolging ver-

strooid werden, ging Filippus naar Samaria. Blijk-

baar werkte hij nauw samen met het

eerste-eeuwse besturende lichaam,

want „toen de apostelen in Jeru-

zalem vernamen dat Samaria het

woord van God had aangenomen,

zonden zij Petrus en Johannes naar

hen toe”. Het resultaat was dat de

nieuwe gelovigen de vrije gave van

de heilige geest ontvingen (Hand.

8:14-17).

Na de gebeurtenissen die in Han-

delingen 8 staan opgetekend, wordt

Filippus nog maar´e

´en keer ver-

meld. Zo’n twintig jaar nadat Filip-

pus met prediken was begonnen, waren Paulus

en zijn reisgenoten aan het eind van Paulus’ der-

de zendingsreis op weg naar Jeruzalem. De groep

ging in Ptolema¨ıs aan land. Lukas vertelt: „De vol-

gende dag vertrokken wij en kwamen in Cesarea

aan, en wij gingen het huis van Filippus de evan-

gelieprediker binnen, die´e

´en van

de zeven mannen was, en wij ble-

ven bij hem. Deze had vier dochters,

maagden, die profeteerden” (Hand.

21:8, 9).

Blijkbaar had Filippus zich in zijn

predikingsgebied gevestigd en had

hij een gezin. Dat Lukas hem „de

evangelieprediker” noemt is beteke-

nisvol. In de Bijbel wordt deze uit-

drukking gebruikt voor personen die

hun huis verlieten om het goede

nieuws in onbewerkte gebieden te

prediken. Het is dus duidelijk dat Fi-

lippus’ ijver voor de bediening niet verflauwd was.

En dat hij vier dochters had die profeteerden, be-

wijst dat Filippus zijn gezin geleerd had Jehovah lief

te hebben en te dienen.

FILIPPUS „DE EVANGELIEPREDIKER”

„Toen Simon nu zag dat door middel van de handoplegging vande apostelen de geest werd gegeven, bood hij hun geld aan.”

— Handelingen 8:18

een heel goed getuigenis geven. Een Jood die daar Getuigen ontmoette, ver-telt: „De standvastigheid van gevangenen die Getuigen van Jehovah waren,overtuigde mij ervan dat hun geloof op de Schrift gebaseerd was — en ikwerd zelf een Getuige.”

6 In sommige gevallen reageerden zelfs vervolgers gunstig op het getui-genis dat ze kregen. Toen broeder Franz Desch bijvoorbeeld werd overge-bracht naar het concentratiekamp Gusen (Oostenrijk), kon hij de Bijbelbestuderen met een SS-officier. Stel je eens voor hoe blij ze waren toenze elkaar later op een congres van Jehovah’s Getuigen ontmoetten en er-achter kwamen dat ze nu allebei verkondigers van het goede nieuws wa-ren!

7 Iets vergelijkbaars gebeurde als christenen door vervolging gedwon-gen werden naar een ander land te vluchten. In de jaren zeventig van devorige eeuw werd er bijvoorbeeld in Mozambique een groot getuigenis ge-geven toen Getuigen uit Malawi gedwongen werden daarheen te vluchten.Toen er later in Mozambique tegenstand kwam, ging de prediking tochdoor. Francisco Coana vertelt: „Het is waar dat sommigen van ons eenaantal keren werden aangehouden en gearresteerd wegens onze predi-kingsactiviteit. Maar toen velen gehoor gaven aan de Koninkrijksbood-schap, hadden we het vertrouwen dat God ons hielp, net zoals hij de eer-ste-eeuwse christenen had geholpen.”

8 Natuurlijk is het christendom niet alleen gegroeid doordat christenenvanwege vervolging hun land ontvlucht zijn. De laatste tientallen jarenzijn er ook door politieke en economische veranderingen mogelijkhedenontstaan om de Koninkrijksboodschap te prediken tot mensen van allerleitalen en nationaliteiten. Mensen die vanwege oorlog of armoede naar sta-bielere landen zijn gevlucht, zijn daar de Bijbel gaan bestuderen. Door detoevloed van vluchtelingen zijn er anderstalige velden geopend. Zo zijn erin San Diego (VS), waar ruim honderd talen gesproken worden, heel watanderstalige gemeenten van Jehovah’s Getuigen opgericht. Doe jij moeiteom getuigenis te geven aan mensen „uit alle natien en stammen en volkenen talen” in jullie gebied? — Openb. 7:9.

„Geeft ook mij deze macht” (Handelingen 8:9-25)

9 Filippus verrichtte in Samaria heel wat wonderen. Hij genas bijvoor-beeld verlamde en kreupele mensen en wierp zelfs demonen uit (Hand.8:6-8). Een man was bijzonder onder de indruk van Filippus’ wonderbaarlij-ke gaven. Dat was Simon, een magier die zo hoog stond aangeschreven datde mensen over hem zeiden: „Deze man is de Kracht Gods.” Simon kreeg nude echte kracht van God te zien door de wonderen die Filippus verrichtte,

8. Welke uitwerking hebben politieke en economische veranderingen op het predikings-werk gehad?9. Wie was Simon, en waarom was hij blijkbaar onder de indruk van Filippus?

„HET GOEDE NIEUWS OMTRENT JEZUS” BEKENDMAKEN 55

en hij werd een gelovige (Hand. 8:9-13). Maar later werden Simons motievenop de proef gesteld.

10 Toen de apostelen hoorden van de toename in Samaria, stuurden zePetrus en Johannes erheen. (Zie het kader „Petrus gebruikt de ’sleutelsvan het koninkrijk’ ”.) Na aankomst legden de apostelen de nieuwe disci-pelen de handen op, waarop elk van hen heilige geest ontving.� Simon zagdit en was diep onder de indruk. Hij zei tegen de apostelen: „Geeft ookmij deze macht, opdat een ieder die ik de handen opleg, heilige geest ont-vangt.” Simon bood hun zelfs geld aan voor dit heilige voorrecht! — Hand.8:14-19.

11 Petrus’ antwoord aan Simon was niet mis te verstaan: „Dat uw zilvermet u verga, omdat gij hebt gedacht door middel van geld in het bezit te ko-men van de vrije gave Gods. Gij hebt part noch deel aan deze zaak, wantuw hart is niet recht in Gods ogen.” Toen spoorde Petrus hem aan be-rouw te hebben en om vergeving te vragen. Hij zei: „Smeek Jehovah dat deberaming van uw hart [„wat in uw hart is opgekomen”, Leidse Vertaling] u,indien mogelijk, vergeven mag worden.” Kennelijk was Simon geen slecht

� Blijkbaar werden nieuwe discipelen in die tijd gewoonlijk bij hun doop gezalfd, wat in-hield dat ze heilige geest ontvingen. Daardoor konden ze de hoop gaan koesteren om in detoekomst als koning en priester met Jezus in de hemel te regeren (2 Kor. 1:21, 22; Openb.5:9, 10; 20:6). Maar in dit bijzondere geval waren de nieuwe discipelen niet bij hun doopgezalfd. Het ontvangen van heilige geest, en de wonderbaarlijke gaven waarmee dat gepaardging, gebeurde pas nadat Petrus en Johannes de pasgedoopte christenen de handen had-den opgelegd.

10. (a) Wat deden Petrus en Johannes in Samaria? (b) Wat deed Simon toen hij zag datnieuwe discipelen heilige geest ontvingen nadat Petrus en Johannes hun de handenhadden opgelegd?11. Welke vermaning gaf Petrus aan Simon, en hoe reageerde Simon daarop?

56 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Jezus zei tegen Petrus: „Ik zal u de sleutels van

het koninkrijk der hemelen geven” (Matth. 16:19).

Wat bedoelde Jezus daarmee? Dat hij het over

„sleutels” had, betekende dat Petrus kennis zou

ontsluiten en voor verschillende groepen de ge-

legenheid zou openen om het Messiaanse konink-

rijk binnen te gaan. Bij welke gelegenheden ge-

bruikte Petrus deze sleutels?˘ Petrus gebruikte de eerste sleutel met Pinkste-

ren 33 toen hij Joden en joodse proselietenaanspoorde berouw te hebben en zich te laten

dopen. Zo’n drieduizend deden dat en werden

daardoor toekomstige erfgenamen van het Ko-

ninkrijk (Hand. 2:1-41).

˘ De tweede sleutel werd gebruikt kort nadat Ste-

fanus de marteldood was gestorven. In dit ge-

val legden Petrus en Johannes recent gedoopte

Samaritanen de handen op, waarna deze nieu-

we bekeerlingen heilige geest ontvingen (Hand.

8:14-17).

˘ Petrus gebruikte de derde sleutel in 36. In dat

jaar bood hij de hoop op een hemelse erfenis

aan onbesneden heidenen aan. Dat gebeurde

toen hij getuigenis gaf aan Cornelius, de eerste

onbesneden heiden die een christelijke discipel

werd (Hand. 10:1-48).

PETRUS GEBRUIKT DE „SLEUTELS VAN HET KONINKRIJK”

Het Griekse woord eunouchos, dat vertaald

is met „eunuch”, kan duiden op een man die

niet meer over het voortplantingsvermogen be-

schikt of gewoon op een functionaris aan het

koninklijke hof. Functionarissen die toezicht

hielden op de harem van een koning waren

vaak gecastreerd, maar dat was geen vereis-

te voor andere functionarissen, zoals de wijn-

schenker of de schatbewaarder van de koning.

De Ethiopische eunuch die door Filippus werd

gedoopt was blijkbaar zo’n functionaris, want

hij moest toezicht houden op de koninklijke

schatten. Hij was te vergelijken met een mi-

nister van financi¨en.

De Ethiopi¨er was ook een proseliet, een

niet-Jood die Jehovah was gaan aanbidden.

Hij was zelfs net in Jeruzalem geweest om te

aanbidden (Hand. 8:27). Daaruit kunnen we

de conclusie trekken dat de Ethiopi¨er niet in

letterlijk opzicht een eunuch geweest kan zijn,

want onder de moza¨ısche wet mochten ge-

castreerde mannen geen deel uitmaken van

de gemeente van Isra¨el (Deut. 23:1).

IN WELK OPZICHT EEN EUNUCH?

mens; hij wilde het juiste doen, maar hijzat tijdelijk op een dwaalspoor. Daarom ver-zocht hij de apostelen dringend: „Smeektgijlieden voor mij tot Jehovah, dat niets vanwat gij hebt gezegd, mij moge overkomen”(Hand. 8:20-24).

12 De terechtwijzing die Petrus aan Si-mon gaf, geldt nog steeds als waarschuwingvoor christenen in deze tijd. Het Nederland-se woord ’simonie’ vindt zelfs zijn oorsprongbij dit voorval. Simonie heeft te maken methet kopen of verkopen van posities, metname in een religieuze context. De geschie-denis van de afvallige christenheid staat bolvan de voorbeelden hiervan. In de negen-de uitgave van The Encyclopædia Britannica(1878) wordt zelfs opgemerkt: „Een studievan de geschiedenis van de pauselijke con-claven overtuigt de student ervan dat er totdusver geen enkele verkiezing heeft plaats-gevonden die niet besmet was door simo-nie, terwijl de simonie die in het conclaafwerd beoefend in een groot aantal gevallende meest grove, schaamteloze en openlijkevormen heeft aangenomen.”

13 Christenen moeten oppassen voor dezonde van simonie. Ze mogen bijvoorbeeld niet proberen gunsten te ver-krijgen door personen die hun extra voorrechten in de gemeente lijken tekunnen geven, te overladen met gulle giften of overdreven complimenten.Aan de andere kant moeten personen van wie gedacht wordt dat ze gun-sten kunnen verlenen, oppassen dat ze rijke personen niet voortrekken. Inbeide gevallen zou er sprake zijn van simonie. Al Gods aanbidders moetenzich „als een mindere” gedragen en op Jehovah’s geest wachten om voordienstvoorrechten in aanmerking te komen (Luk. 9:48). In Gods organisa-tie is geen plaats voor personen die „hun eigen heerlijkheid uitvorsen”(Spr. 25:27).

„Weet gij eigenlijk wel wat gij leest?” (Handelingen 8:26-40)

14 Jehovah’s engel gaf Filippus nu de opdracht naar de weg te gaan die

12. Wat is simonie, en welke vormen heeft deze praktijk in de christenheid aangenomen?13. Voor welke vormen van simonie moeten christenen oppassen?14, 15. (a) Wie was de „Ethiopische eunuch”, en hoe kwam het dat Filippus hem vond?(b) Hoe reageerde de Ethiopische man op Filippus’ boodschap, en waarom was zijn doopgeen impulsieve beslissing? (Zie de voetnoot.)

van Jeruzalem naar Gaza liep. Als Filippus zich al afvroeg waarom hijdaarheen moest, was die vraag snel beantwoord toen hij een Ethiopischeeunuch tegenkwam die „hardop de profeet Jesaja las”. (Zie het kader „Inwelk opzicht een eunuch?” op blz. 57.) Jehovah’s heilige geest bewoog Fi-lippus ertoe de wagen van de man te benaderen. „Weet gij eigenlijk wel watgij leest?”, vroeg hij de Ethiopier terwijl hij naast de wagen rende. „Hoe zouik dat toch ooit kunnen, tenzij iemand mij leidt?”, antwoordde de Ethio-pier (Hand. 8:26-31).

15 De Ethiopier vroeg Filippus om bij hem in de wagen te stappen. Stel jehet gesprek dat toen volgde eens voor. De identiteit van het „schaap” of de„knecht” uit Jesaja’s profetie was lang een raadsel geweest (Jes. 53:1-12).Maar terwijl ze verder reisden, legde Filippus aan de Ethiopische eunuchuit dat deze profetie in Jezus Christus was vervuld. Net als degenen die metPinksteren 33 werden gedoopt, wist de Ethiopier, die al een joodse pro-

seliet was, meteen wat hij moest doen. Hijzei tegen Filippus: „Zie! Hier is water, watbelet mij gedoopt te worden?” De Ethiopierwerd zonder uitstel door Filippus gedoopt!�(Zie het kader „Gedoopt in water”.) Daar-na leidde de geest Filippus naar een nieu-we toewijzing in Asdod, waar hij het goedenieuws bleef bekendmaken (Hand. 8:32-40).

16 Christenen in deze tijd hebben hetvoorrecht hetzelfde werk te doen als Filip-pus. Vaak kunnen ze de Koninkrijksbood-schap prediken in een informele setting,bijvoorbeeld op reis. In veel gevallen wordtduidelijk dat een ontmoeting met een op-recht persoon geen toeval is. Dat is ook teverwachten, want de Bijbel maakt duidelijkdat de engelen de prediking leiden, zodat„elke natie en stam en taal en elk volk” metde boodschap wordt bereikt (Openb. 14:6).Dat de engelen het predikingswerk zoudenleiden werd al door Jezus voorzegd. In zijnillustratie over de tarwe en het onkruid zeiJezus dat tijdens de oogsttijd, het besluit

� Dit was geen impulsieve beslissing. De Ethiopierwas een joodse proseliet en had dus al kennis vande Schriften, met inbegrip van de Messiaanse profe-tieen. Nu hij Jezus’ rol in Gods voornemen had lerenkennen, kon hij zonder uitstel gedoopt worden.

16, 17. Hoe zijn engelen in deze tijd bij de predikingbetrokken?

58 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Hoe wordt de christelijke doop verricht?

Sommige mensen geloven dat het voldoende

is water over iemands hoofd te gieten of spren-

kelen. In het verslag over de Ethiopische eu-

nuch staat echter: „Beiden, zowel Filippus als

de eunuch, daalden af in het water” (Hand.

8:36, 38). Als er alleen water uitgegoten of ge-

sprenkeld hoefde te worden, had de eunuch

niet met zijn wagen bij het water hoeven te

stoppen. Een minimale hoeveelheid water, bij-

voorbeeld de inhoud van een leren zak, zou

voldoende zijn geweest. Waarschijnlijk had hij

zo’n zak zelfs bij zich, want hij reisde over „een

woestijnweg” (Hand. 8:26).

Het in de Bijbel met ’dopen’ vertaalde bap-

tizo betekent volgens een lexicon „indompe-

len, onderdompelen” (A Greek-English Lexi-

con, door Liddell en Scott). Wat de Bijbel over

de doop zegt, stemt met deze definitie over-

een. In Johannes 3:23 staat: „Johannes doop-

te ook, in Enon bij Salim, omdat daar een

grote hoeveelheid water was.” En het verslag

over Jezus’ doop vermeldt: „Toen hij uit het

water opkwam, zag hij de hemelen vaneen-

gaan” (Mark. 1:9, 10). Ware christenen laten

zich bij hun doop dus terecht volledig in water

onderdompelen.

GEDOOPT IN WATER

van het samenstel van dingen, ’de oogsters engelen zijn’. Hij voegde daar-aan toe dat deze geestelijke schepselen „alle dingen die aanleiding totstruikelen geven en degenen die wetteloosheid bedrijven, uit zijn konink-rijk [zullen] verzamelen” (Matth. 13:37-41). Tegelijkertijd zouden de enge-len toekomstige hemelse erfgenamen van het Koninkrijk verzamelen — enlater „een grote schare” „andere schapen” — die Jehovah tot zijn organisa-tie wil trekken (Openb. 7:9; Joh. 6:44, 65; 10:16).

17 Een bewijs dat dit echt gebeurt, is dat sommigen die we in onze bedie-ning benaderen zeggen dat ze om geestelijke leiding hadden gebeden. Staeens stil bij de ervaring van twee verkondigers die met een klein kind aanhet prediken waren. Aan het eind van de ochtend wilden de twee Getuigenstoppen, maar het kind wilde heel graag naar het volgende huis. Hij ginger zelf naartoe en klopte op de deur! Toen een jonge vrouw opendeed gin-gen de volwassen Getuigen naar haar toe om met haar te praten. Tot hunverrassing zei de vrouw dat ze net had gebeden of er iemand mocht komenom haar te helpen de Bijbel te begrijpen. Er werd een Bijbelstudie opge-richt.

18 Als lid van de christelijke gemeente heb je het voorrecht met de engelensamen te werken terwijl het predikingswerk nu op een ongekende schaalplaatsvindt. We mogen dat voorrecht nooit als iets vanzelfsprekends gaanzien. Door je te blijven inzetten, zul je grote vreugde ondervinden terwijl jeermee doorgaat „het goede nieuws omtrent Jezus” bekend te maken (Hand.8:35).

18. Waarom mogen we onze bediening nooit als iets vanzelfsprekends gaan zien?

„God, wie u ook bent, help me alstublieft”

MET grimmige gezichten naderen de reizigers Damaskus, waar ze een ver-dorven plan ten uitvoer willen brengen. Ze willen de gehate discipelen vanJezus uit hun huizen slepen, hen boeien, vernederen en naar Jeruzalembrengen om door het Sanhedrin gestraft te worden.

2 De leider van de groep heet Saulus, en hij heeft al bloed aan zijn han-den.� Kort geleden heeft hij goedkeurend toegekeken terwijl andere fanaticiStefanus, een getrouwe discipel van Jezus, doodstenigden (Hand. 7:57–8:1).Saulus vindt het niet genoeg om tekeer te gaan tegen de volgelingen vanJezus die in Jeruzalem wonen, maar wordt als het ware een fakkel die hetvuur van de vervolging verspreidt. Hij wil de verderfelijke sekte die bekend-staat als „De Weg” uitroeien (Hand. 9:1, 2; zie het kader „Saulus’ bevoegd-heid in Damaskus” op blz. 61).

3 Plotseling wordt Saulus gehuld in een stralend licht. Zijn reisgenotenzien het licht maar zijn verstijfd van schrik. Saulus wordt met blindheid ge-slagen en valt op de grond. Hij hoort een stem uit de hemel zeggen: „Saul,Saul, waarom vervolgt gij mij?” Stomverbaasd vraagt Saulus: „Wie zijt gij,Heer?” Het antwoord dat Saulus krijgt moet hem diep schokken: „Ik benJezus, die gij vervolgt” (Hand. 9:3-5; 22:9).

4 Wat kunnen we van Jezus’ eerste woorden tegen Saulus leren? Welk nutheeft het voor ons om de gebeurtenissen rond de bekering van Saulus te on-derzoeken? En wat kunnen we leren van de manier waarop de gemeente deperiode van vrede gebruikte die na Saulus’ bekering aanbrak?

„Waarom vervolgt gij mij?” (Handelingen 9:1-5)

5 Toen Jezus Saulus op de weg naar Damaskus tegenhield, vroeg hij niet:„Waarom vervolgt gij mijn discipelen?” Zoals we gezien hebben, vroeg hij:

� Zie het kader „Saulus de farizeeer” op blz. 62.

1, 2. Wat wil Saulus in Damaskus doen?3, 4. (a) Wat gebeurt er met Saulus? (b) Welke vragen gaan we bespreken?5, 6. Wat kunnen we leren van Jezus’ woorden tegen Saulus?

H O O F D S T U K 8

Er brak „een periode van vrede”voor de gemeente aan

De kwaadaardige vervolger Sauluswordt een ijverige prediker

Gebaseerd op Handelingen 9:1-43

60

„Waarom vervolgt gij mij?” (Hand. 9:4) Jezus voelt de beproevingen die zijnvolgelingen ondergaan dus persoonlijk (Matth. 25:34-40, 45).

6 Als jij tegenstand ondervindt vanwege je geloof in Christus, kun je erzeker van zijn dat zowel Jehovah als Jezus zich bewust is van je situatie(Matth. 10:22, 28-31). Misschien wordt de beproeving op dit moment nietweggenomen. Bedenk dat Jezus zag hoe Saulus bij Stefanus’ dood betrok-ken was en hoe Saulus getrouwe discipelen in Jeruzalem uit hun huizensleurde (Hand. 8:3). Toch greep Jezus op dat moment niet in. Maar Jehovahgaf Stefanus en de andere discipelen via Christus de kracht die ze nodighadden om getrouw te blijven.

7 Ook jij kunt onder vervolging volharden als je het volgende doet:(1) Neem het vaste besluit loyaal te blijven, wat er ook gebeurt. (2) VraagJehovah om hulp (Fil. 4:6, 7). (3) Laat het aan Jehovah over om wraak te ne-men (Rom. 12:17-21). (4) Vertrouw erop datJehovah je de kracht zal geven te volhardentotdat hij het tijd vindt de beproeving weg tenemen (Fil. 4:12, 13).

„Saul, broeder, de Heer (...) heeft mijuitgezonden” (Handelingen 9:6-17)

8 Nadat Jezus Saulus’ vraag „Wie zijt gij,Heer?” had beantwoord, zei hij: „Sta op enga de stad binnen, en u zal worden gezegdwat gij moet doen” (Hand. 9:6). De blindeSaulus werd naar zijn logeeradres in Da-maskus geleid, waar hij drie dagen vast-te en bad. Ondertussen sprak Jezus overSaulus tegen een discipel in die stad, Ana-nias, een man „over wie door alle joden diedaar woonden een goed bericht werd uitge-bracht” (Hand. 22:12).

9 Ananias heeft hier vast gemengde gevoe-lens over gehad! Het Hoofd van de gemeen-te, de uit de dood opgewekte Jezus Christus,sprak tegen hem persoonlijk en koos hemuit voor een speciale taak. Een grote eer,maar wat een toewijzing! Toen Ananias tehoren kreeg dat hij naar Saulus moest gaan,zei hij: „Heer, ik heb van velen over deze man

7. Wat moet je doen om onder vervolging tevolharden?8, 9. Welke gevoelens had Ananias waarschijnlijkover zijn toewijzing?

ER BRAK „EEN PERIODE VAN VREDE” VOOR DE GEMEENTE AAN 61

Hoe kwam Saulus aan de bevoegdheid om

christenen in een buitenlandse stad te arreste-

ren? Het Sanhedrin en de hogepriester had-

den moreel gezag over Joden overal ter wereld,

en de macht van de hogepriester omvatte ken-

nelijk de bevoegdheid om misdadigers te la-

ten uitleveren. De brieven van de hogepries-

ter verzekerden hem dus van de medewerking

van de oudere mannen van de synagogen in

Damaskus (Hand. 9:1, 2).

De Romeinen hadden de Joden bovendien

het recht gegeven hun eigen juridische aan-

gelegenheden af te handelen. Dat verklaart

waarom de Joden Paulus vijf keer „veertig sla-

gen min´e

´en” konden geven (2 Kor. 11:24).

Het boek 1 Makkabee¨en maakt melding van

een brief van een Romeinse consul aan Ptole-

ma¨ıs VIII van Egypte in 138 v.G.T. met de eis:

„Mochten sommige onverlaten uit hun land

[Judea] naar u zijn gevlucht, levert u hen dan

uit aan hogepriester Simon, zodat hij hen in

hun eigen land volgens hun eigen wet kan

straffen” (1 Makkabee¨en 15:21, De Nieuwe

Bijbelvertaling). In 47 v.G.T. bevestigde Julius

Caesar de privileges die eerder al aan de ho-

gepriester waren toegekend, alsook zijn recht

om te beslissen in geschillen over Joodse ge-

bruiken.

SAULUS’ BEVOEGDHEID IN DAMASKUS

gehoord, hoeveel schadelijke dingen hij uw heiligen in Jeruzalem heeft aan-gedaan. En hier heeft hij volmacht van de overpriesters om allen die uwnaam aanroepen, in boeien te slaan” (Hand. 9:13, 14).

10 Jezus wees Ananias niet terecht omdat hij zijn bezorgdheid uitte. Maarhij gaf hem wel duidelijke instructies. Bovendien verleende hij Ananiaswaardigheid door hem te vertellen waarom hij deze ongebruikelijke taakkreeg. Jezus zei over Saulus: „Deze man is mij een uitverkoren vat om mijnnaam uit te dragen zowel tot de natien als tot koningen en de zonen van Is-rael. Want ik zal hem duidelijk laten zien hoeveel hij om mijn naam moetlijden” (Hand. 9:15, 16). Ananias gehoorzaamde Jezus zonder aarzelen. Hij

10. Wat leren we over Jezus uit de manier waarop hij met Ananias omging?

62 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

De „jonge man die Saulus heette” en die bij het

verslag over de steniging van Stefanus in beeld

komt, kwam uit Tarsus. Dat was de hoofdstad van

de Romeinse provincie Cilici¨e, in het zuiden van

wat nu Turkije is (Hand. 7:58). Er

was een grote Joodse gemeenschap

in die stad. Volgens Saulus’ eigen

woorden was hij „besneden op de

achtste dag, uit het familiegeslacht

van Isra¨el, uit de stam Benjamin,

een Hebree¨er geboren uit Hebree

¨en;

wat de wet betreft, een Farizee¨er.”

Hij was dus van hoge Joodse komaf!

— Fil. 3:5.

Saulus kwam uit een grote, wel-

varende handelsstad die een cen-

trum van Griekse cultuur was. Om-

dat hij daar was opgegroeid, kende

hij Grieks. Waarschijnlijk heeft hij

zijn basisonderwijs op een Joodse

school ontvangen. Saulus leerde het

beroep van tentenmaker, een vaar-

digheid die in zijn geboortestreek veel werd be-

oefend. Waarschijnlijk heeft Saulus dit vak als jon-

gere van zijn vader geleerd (Hand. 18:2, 3).

Uit het verslag in Handelingen blijkt ook dat Sau-

lus als een Romeins burger geboren was (Hand.

22:25-28). Dat betekent dat een van zijn voorva-

ders dit voorrecht al verkregen had. Hoe Saulus’

familie het Romeins burgerschap verkregen had

is onbekend, maar in ieder geval zullen ze tot de

sociale elite van hun provincie hebben behoord.

Door Saulus’ achtergrond en opleiding voelde hij

zich dus op zijn gemak in drie culturen: de Joodse,

Griekse en Romeinse.

Waarschijnlijk is hij toen hij een

jaar of dertien was naar Jeruzalem

gegaan, dat ruim achthonderd kilo-

meter ver weg lag, om verder op-

geleid te worden. In deze stad stu-

deerde Saulus aan de voeten van

Gamali¨el, een leraar in de farizese

tradities die in hoog aanzien stond

(Hand. 22:3).

Deze aanvullende opleiding, ver-

gelijkbaar met een huidige universi-

teit, bestond uit onderwijs over en

uit het hoofd leren van zowel de

Schriften als de Joodse mondelinge

wet. Een goede leerling van Gama-

li¨el had een veelbelovende carri

`ere

voor zich, en kennelijk was Saulus

zo’n leerling. Hij schreef later: „Ik maakte gro-

tere vorderingen in het juda¨ısme dan velen van

mijn leeftijd in mijn ras, daar ik veel ijveriger was

voor de overleveringen van mijn vaderen” (Gal.

1:14). Natuurlijk was het ook Saulus’ ijver voor de

Joodse tradities die hem tot een beruchte vervol-

ger van de pas opgerichte christelijke gemeente

maakte.

SAULUS DE FARIZEE¨

ER

ging naar de vervolger Saulus toe en zei tegen hem: „Saul, broeder, de Heer,de Jezus die u is verschenen op de weg waarlangs gij zijt gekomen, heeft mijuitgezonden opdat gij het gezicht moogt terugkrijgen en met heilige geestvervuld moogt worden” (Hand. 9:17).

11 Verschillende dingen vallen op in deze gebeurtenissen waarbij Jezus,Ananias en Saulus betrokken waren. Jezus geeft bijvoorbeeld actief leidingaan de prediking, precies zoals hij beloofd had (Matth. 28:20). Hoewel Jezusin deze tijd niet rechtstreeks tot afzonderlijke personen spreekt, leidt hij deprediking door middel van de getrouwe slaafklasse, die hij nu over al zijn be-zittingen heeft aangesteld (Matth. 24:45-47). De slaafklasse, die wordt ver-tegenwoordigd door het Besturende Lichaam, zendt verkondigers, pioniersen zendelingen uit om mensen te zoeken die meer over Christus willen we-ten. Zoals in het vorige hoofdstuk stond, is het vaak zo dat zulke mensen omleiding gebeden hebben voordat Jehovah’s Getuigen bij hen komen (Hand.9:11).

12 Ananias aanvaardde de toewijzing gehoorzaam en werd daarvoor geze-gend. Ben jij gehoorzaam aan de opdracht om grondig getuigenis af te leg-gen, zelfs als je die toewijzing erg moeilijk vindt? Sommigen hebben er veelmoeite mee van huis tot huis te gaan en met vreemden te praten. Anderenvinden het een uitdaging mensen op hun werk, op straat of via de telefoonte benaderen. Ananias overwon zijn angst en had de eer Saulus te helpende heilige geest te ontvangen.� Hij had succes omdat hij op Jezus vertrouw-de en Saulus als zijn broeder zag. Wij kunnen onze angsten overwinnendoor er net als Ananias op te vertrouwen dat Jezus de prediking leidt, doorempathie voor mensen te hebben en door zelfs mensen die we heel intimi-derend vinden als potentiele broeders en zusters te zien (Matth. 9:36).

’Hij ging Jezus prediken’ (Handelingen 9:18-30)

13 Saulus paste snel toe wat hij had geleerd. Nadat hij genezen was, liethij zich dopen. Dat was het begin van nauwe omgang met de discipelen inDamaskus. Maar hij deed meer. „Onmiddellijk ging hij in de synagogen Je-zus prediken, dat Deze de Zoon van God is” (Hand. 9:20).

14 Als jij de Bijbel bestudeert maar nog niet gedoopt bent, zul je dan netals Saulus snel iets doen met de dingen die je leert? Het is waar dat Saulus

� Normaal gesproken werden de gaven van de heilige geest doorgegeven via de apostelen.Maar in deze ongebruikelijke situatie gaf Jezus Ananias kennelijk de macht om de gavenvan de geest over te brengen op zijn „uitverkoren vat”, Saulus. Na Saulus’ bekering duur-de het een hele tijd voordat hij contact had met de twaalf apostelen. Het is echter waar-schijnlijk dat hij in die periode wel actief was. Jezus zag er blijkbaar dus op toe dat Sau-lus de kracht kreeg die hij nodig had om zijn predikingstoewijzing te volbrengen.

11, 12. Wat leren we van de gebeurtenissen waarbij Jezus, Ananias en Saulus betrokkenwaren?13, 14. Wat kun je van Saulus’ voorbeeld leren als je de Bijbel bestudeert maar nog nietgedoopt bent?

ER BRAK „EEN PERIODE VAN VREDE” VOOR DE GEMEENTE AAN 63

persoonlijk een wonder van Christus zag, en ongetwijfeld motiveerde dathem om in actie te komen. Maar anderen hadden ook wonderen van Jezusgezien. Een groep farizeeen zag bijvoorbeeld hoe hij de verdorde hand vaneen man genas, en veel Joden wisten dat hij Lazarus uit de dood had opge-wekt. Toch bleven velen van hen onverschillig en boden ze zelfs tegenstand(Mark. 3:1-6; Joh. 12:9, 10). In contrast daarmee veranderde Saulus com-pleet. Waarom reageerde Saulus positief terwijl anderen dat niet deden?Omdat hij God meer vreesde dan mensen en hij heel veel waarde hechtteaan de barmhartigheid die Christus hem betoond had (Fil. 3:8). Als jij netzo reageert, zul je je er door niets van laten weerhouden te gaan predikenen in aanmerking te komen voor de doop.

15 Kun je je voorstellen hoe verbaasd, geschokt en woedend de mensengeweest moeten zijn toen Saulus in de synagogen over Jezus begon te pre-diken? „Is dit niet de man die in Jeruzalem verwoesting aanrichtte onderdegenen die deze naam aanroepen?”, vroegen ze (Hand. 9:21). Als Saulusdan uitlegde waarom hij van gedachten was veranderd over Jezus, ’beweeshij op logische wijze dat deze de Christus is’ (Hand. 9:22). Maar zelfs logicakan niet iedere geest die door tradities geketend is en ieder hart dat doortrots gebonden is, losmaken. Toch gaf Saulus het niet op.

16 Drie jaar later boden de Joden in Damaskus Saulus nog steeds tegen-stand. Uiteindelijk probeerden ze hem te doden (Hand. 9:23; 2 Kor. 11:32, 33;Gal. 1:13-18). Toen hun samenzwering aan het licht kwam, koos Saulus erwijselijk voor de stad ongezien te verlaten en liet hij zich met de hulp van an-deren door een opening in de stadsmuur in een mand naar beneden zak-ken. Lukas beschrijft degenen die Saulus die nacht hielpen te ontsnappenals „zijn [Saulus’] discipelen” (Hand. 9:25). Uit deze woorden lijken we tekunnen opmaken dat in ieder geval enkelen die Saulus in Damaskus had-den horen spreken, positief op zijn prediking reageerden en volgelingen vanChristus werden.

17 Toen je de mooie dingen die je leerde voor het eerst met je familie, vrien-den en anderen begon te delen, had je misschien verwacht dat iedereen deduidelijke logica van de Bijbelse waarheid zou aanvaarden. En sommigendeden dat misschien ook, maar velen niet. Misschien ben je zelfs door ledenvan je eigen gezin als een vijand behandeld (Matth. 10:32-38). Maar als jeleert om steeds beter aan de hand van de Bijbel te redeneren en je je op eenchristelijke manier blijft gedragen, zouden zelfs personen die tegenstandbieden uiteindelijk van gedachten kunnen veranderen (Hand. 17:2; 1 Petr.2:12; 3:1, 2, 7).

18 Toen Saulus in Jeruzalem aankwam, vonden de discipelen het eerst

15, 16. Wat deed Saulus in de synagogen, en hoe reageerden de Joden in Damaskusdaarop?17. (a) Op welke manieren reageren mensen op de Bijbelse waarheid? (b) Waar moetenwe mee doorgaan, en waarom?18, 19. (a) Welk resultaat had het dat Barnabas voor Saulus instond? (b) Hoe kunnen weBarnabas en Saulus navolgen?

64 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

moeilijk te geloven dat hij nu een discipel was. Maar toen Barnabas voorSaulus instond, accepteerden de apostelen hem, en hij bleef een tijdlang bijhen (Hand. 9:26-28). Saulus ging met beleid te werk, maar hij schaamdezich niet voor het goede nieuws (Rom. 1:16). Hij predikte moedig in Jeruza-lem, de plaats waar hij zelf een kwaadaardige vervolging tegen de discipelenvan Jezus Christus had ontketend. De Joden in Jeruzalem waren ontzettoen ze beseften dat hun grootste voorvechter was overgelopen en probeer-den hem te doden. Het verslag zegt: „Toen de broeders dit te weten kwamen,brachten zij hem naar Cesarea en zonden hem weg naar Tarsus” (Hand.9:30). Saulus onderwierp zich aan de leiding van Jezus zoals die via degemeente tot uiting kwam, wat zowel hemzelf als de gemeente ten goedekwam.

19 Merk op dat Barnabas het initiatief nam om Saulus te helpen. Ongetwij-feld heeft die vriendelijke daad ertoe bijgedragen dat deze ijverige aanbid-ders van Jehovah goed bevriend raakten. Steun jij net als Barnabas graagnieuwelingen in de gemeente door met hen samen te werken in de veld-dienst en door hen te helpen geestelijk te groeien? Wanneer je dat doet, zulje rijkelijk gezegend worden. Als je een nieuwe verkondiger bent, aanvaardje dan net als Saulus de hulp die je wordt aangeboden? Door met ervarenerverkondigers samen te werken, zul je bekwamer worden in de prediking,zul je meer vreugde hebben en zul je vriendschappen opbouwen die levens-lang kunnen duren.

„Velen werden gelovigen” (Handelingen 9:31-43)

20 Nadat Saulus bekeerd was en veilig vertrokken was, „trad er voor degemeente in heel Judea en Galilea en Samaria werkelijk een periode vanvrede in” (Hand. 9:31). Hoe gebruikten de discipelen deze „gunstige tijd”?(2 Tim. 4:2) Het verslag zegt dat ze ’werden opgebouwd’. De apostelen en an-dere broeders die verantwoordelijkheid droegen, versterkten het geloof vande discipelen en namen de leiding terwijl de gemeente „in de vrees van Je-hovah en in de vertroosting van de heilige geest wandelde”. Petrus gebruik-te deze tijd bijvoorbeeld om de discipelen in Lydda, een stad in de Vlaktevan Saron, te versterken. Door zijn inspanningen keerden velen in die om-geving zich „tot de Heer” (Hand. 9:32-35). De discipelen lieten zich niet af-leiden door andere bezigheden, maar hielden zich druk bezig met de zorgvoor elkaar en de prediking van het goede nieuws. Het resultaat was dat degemeente ’in aantal bleef toenemen’.

21 Tegen het eind van de twintigste eeuw brak er voor Jehovah’s Getui-gen in veel landen ook „een periode van vrede” aan. Regimes die Gods volktientallen jaren hadden onderdrukt, kwamen plotseling aan hun eind, enin bepaalde landen werden verbodsbepalingen minder streng of werdenze opgeheven. Tienduizenden Getuigen grepen de gelegenheid om in hetopenbaar te prediken aan, met spectaculaire resultaten. Toen Jehovah’s

20, 21. Hoe hebben Gods aanbidders vroeger en nu ’periodes van vrede’ goed benut?

ER BRAK „EEN PERIODE VAN VREDE” VOOR DE GEMEENTE AAN 65

Getuigen in Rusland in 1991 officieel erkend werden, waren er in datland nog geen 16.000 Koninkrijksverkondigers. Slechts zestien jaar later,in 2007, waren er meer dan 150.000 die ijverig het goede nieuws predik-ten.

22 Maak jij een goed gebruik van de vrijheid die je hebt? Als je in een landwoont waar godsdienstvrijheid is, wil Satan je er graag toe verleiden mate-riele rijkdom na te streven in plaats van de Koninkrijksbelangen (Matth.13:22). Laat je niet afleiden. Als je in een periode van relatieve vrede zit, be-nut die dan goed. Zie het als een gelegenheid om grondig getuigenis af teleggen en de gemeente op te bouwen. Houd in gedachte dat je omstandig-heden plotseling kunnen veranderen.

23 Sta eens stil bij wat er gebeurde met een discipel die Tabitha heette, enook wel Dorkas genoemd werd.� Ze woonde in Joppe, een stad in de buurtvan Lydda. Deze getrouwe zuster gebruikte haar tijd en middelen verstan-dig, want ze was „overvloedig in goede daden en gaven van barmhartig-heid”. Maar plotseling werd ze ziek en stierf ze. Haar dood leidde tot grootverdriet onder de discipelen in Joppe, vooral onder de weduwen voor wieze veel had gedaan. Toen Petrus bij het huis kwam waar haar lichaamvoor de begrafenis werd voorbereid, verrichtte hij een wonder dat nog nieteerder onder de apostelen van Jezus Christus was voorgekomen. Petrusging in gebed en wekte Tabitha vervolgens uit de dood op! Stel je eensvoor hoe blij de weduwen en de andere discipelen geweest moeten zijn

toen Petrus hen in de kamer terugriep enhaar levend voor hen bracht! Dit zal henbeslist hebben gesterkt voor de beproevin-gen die hun te wachten stonden. Natuurlijkwerd dit wonder „in heel Joppe bekend envelen werden gelovigen in de Heer” (Hand.9:36-42).

24 Van dit bemoedigende verslag over Ta-bitha kunnen we twee belangrijke dingen le-ren: (1) Het leven is vergankelijk, dus het isheel belangrijk dat we een goede naam bijGod opbouwen zolang we daartoe in staatzijn (Pred. 7:1). (2) De opstandingshoop iseen zekerheid. Jehovah had de talloze vrien-delijke daden van Tabitha gezien, en hij be-loonde haar daarvoor. Hij zal ook ons harde

� Zie het kader „Dorkas — ’Overvloedig in goede da-den’ ” op blz. 67.

22. Hoe kun je de vrijheid die je hebt zo goedmogelijk benutten?23, 24. (a) Wat leren we van het verslag overTabitha? (b) Wat moet ons vaste besluit zijn?

Hoe kun je Dorkas navolgen?

66 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

werk gedenken en ons een opstanding geven als ons leven voor Armaged-don eindigt (Hebr. 6:10). Laten we dus, of we ons nu in een „moeilijke tijd”of in een „periode van vrede” bevinden, grondig getuigenis over Christusblijven afleggen (2 Tim. 4:2).

ER BRAK „EEN PERIODE VAN VREDE” VOOR DE GEMEENTE AAN 67

Dorkas maakte deel uit van de christelijke ge-

meente in de zeehaven Joppe. Haar geloofsgeno-

ten hielden veel van haar omdat ze „overvloedig in

goede daden en gaven van barmhartigheid” was

(Hand. 9:36). Veel Joden die in streken met een ge-

mengde Joodse en heidense bevolking woonden

hadden twee namen: een Hebreeuwse of Arame-

se naam en een Griekse of Latijnse, en dat gold

ook voor deze zuster. Haar Griekse

naam, Dorkas, werd in het Aramees

weergegeven als Tabitha. Beide na-

men betekenen „Gazelle”.

Blijkbaar is Dorkas ziek geworden

en plotseling overleden. Zoals gebrui-

kelijk werd haar lichaam als voorbe-

reiding voor de begrafenis gewassen.

Ze werd opgebaard in een bovenka-

mer, mogelijk in haar eigen huis. Van-

wege het warme klimaat moesten do-

den in het Midden-Oosten op de dag

van hun overlijden of de volgende

dag begraven worden. De christenen

in Joppe hadden gehoord dat Petrus

in het nabijgelegen Lydda was. Pe-

trus had genoeg tijd om naar Joppe

te komen voordat Dorkas begraven

zou moeten worden, omdat de afstand tussen deze

steden slechts achttien kilometer was, te voet een

tocht van vier uur. Daarom vaardigde de gemeente

twee mannen af om Petrus te vragen zo snel moge-

lijk te komen (Hand. 9:37, 38). Een geleerde zegt: „In

het vroege juda¨ısme was het gebruikelijk boden met

z’n twee¨en te zenden, gedeeltelijk zodat de een de

verklaring van de ander kon staven.”

Wat gebeurde er toen Petrus arriveerde? „Zodra

hij aankwam, brachten zij hem in het bovenvertrek;

en alle weduwen kwamen wenend bij hem staan

en toonden vele onder- en bovenklederen, die Dor-

kas gemaakt had toen zij nog bij hen was” (Hand.

9:39). Een van de dingen waarmee Dorkas zich bij

de leden van de gemeente zo geliefd had gemaakt,

was dat ze kleren voor hen naaide. Ze maakte tuni-

ca’s, die direct op het lichaam werden gedragen, en

mantels of gewaden die over de tunica werden ge-

dragen. Of Dorkas al het materiaal zelf betaalde of

alleen het naaiwerk deed, wordt niet vermeld. In

ieder geval was ze geliefd om haar

vriendelijkheid en „gaven van barm-

hartigheid”.

Wat Petrus in die bovenkamer zag,

moet hem ontroerd hebben. „De

rouw die hier werd bedreven, was

heel anders dan die in het huis van

Ja¨ırus, waar lawaaiige, ingehuurde

rouwklagers en fluitspelers waren”,

aldus de geleerde Richard Lenski.

„Hier werd niet op zo’n kunstmati-

ge manier rouw bedreven” (Matth.

9:23). Het was echt gemeend. Omdat

nergens over een echtgenoot wordt

gesproken, wordt vaak de conclusie

getrokken dat Dorkas alleenstaand

was.

Toen Jezus zijn apostelen aanstel-

de, gaf hij hun de macht ’doden op te wekken’

(Matth. 10:8). Petrus had Jezus zulke wonderen

zien verrichten, bijvoorbeeld bij de opstanding van

Ja¨ırus’ dochter, maar er is geen eerder verslag van

een apostel die een dode opwekt (Mark. 5:21-24,

35-43). Nu stuurde Petrus iedereen weg uit de bo-

venkamer en zond een ernstig gebed op, met als

resultaat dat Tabitha haar ogen opendeed en over-

eind ging zitten. Wat een vreugde moet er onder de

christenen in Joppe hebben geheerst toen Petrus

de geliefde Dorkas levend voor de heiligen en de

weduwen bracht! — Hand. 9:40-42.

DORKAS — „OVERVLOEDIG IN GOEDE DADEN”

Zouden de Joodse volgelingen van Jezus bereid zijn het goedenieuws aan onbesneden heidenen bekend te maken? In dit deelzullen we zien hoe Jehovah’s geest harten opende en christenenhielp vooroordeel te overwinnen, wat hen ertoe aanzette vol ijvergetuigenis te gaan afleggen aan alle naties.

D E E L 3 ˙ H A N D E L I N G E N 1 0 : 1 – 1 2 : 2 5

’MENSEN UIT DE NATI¨

EN NAMENHET WOORD VAN GOD AAN’

HANDELINGEN 11:1

HET is het jaar 36. Een herfstzonnetje verwarmt Petrus terwijl hij aan hetbidden is op het platte dak van een huis aan zee in de havenstad Joppe. Hijis al een paar dagen in dit huis te gast. Zijn bereidheid om daar te logerenlaat zien dat hij in zekere zin onbevooroordeeld is. De eigenaar, Simon, isleerlooier van beroep, en niet alle Joden zouden bij zo’n man willen loge-ren.� Toch zal Petrus al snel een belangrijke les leren over Jehovah’s onpar-tijdigheid.

2 Terwijl Petrus aan het bidden is, raakt hij in trance. Wat hij vervolgensin een visioen te zien krijgt, zou iedere Jood schokken. Uit de hemel komenin een soort laken dat aan vier punten wordt opgehouden, dieren naar be-neden die volgens de Wet onrein zijn. Petrus krijgt te horen dat hij de die-ren moet slachten en opeten, maar hij zegt: „Nog nooit heb ik iets gegetenwat verontreinigd en onrein was.” Niet een maar drie keer krijgt hij te ho-ren: „De dingen die God heeft gereinigd, moogt gij niet langer verontreinigdnoemen” (Hand. 10:14-16). Petrus blijft in verwarring achter, maar dat duurtniet lang.

3 Wat betekende het visioen dat Petrus kreeg? Het is belangrijk dat we dedraagwijdte ervan begrijpen, want dit visioen bevat een diepgaande waar-heid over Jehovah’s kijk op mensen. Als ware christenen kunnen we geengrondig getuigenis van Gods koninkrijk afleggen wanneer we niet dezelfdekijk op mensen ontwikkelen als God. Om de betekenis van het visioen tevatten, gaan we ons verdiepen in de ingrijpende gebeurtenissen eromheen.

’Hij zond voortdurend smekingen tot God op’ (Handelingen 10:1-8)

4 Petrus had er geen idee van dat een man in Cesarea, zo’n vijftig kilome-ter naar het noorden, de dag daarvoor ook een goddelijk visioen had ont-vangen. Deze man heette Cornelius. Hij was een centurio in het Romeinse

� Sommige Joden keken neer op leerlooiers omdat ze door hun beroep de huid en het kar-kas van dieren moesten aanraken en omdat ze voor hun werk weerzinwekkende materialenmoesten gebruiken. Leerlooiers werden niet waardig geacht om in de tempel te verschijnen,en hun werkplaats moest op minstens 50 el (ca. 22 meter) van een stad liggen. Dat kan vooreen deel verklaren waarom Simon een huis „aan de zee” had (Hand. 10:6).

1-3. Welk visioen krijgt Petrus te zien, en waarom is het belangrijk dat we de betekeniservan begrijpen?4, 5. Wie was Cornelius, en wat gebeurde er terwijl hij aan het bidden was?

H O O F D S T U K 9

’God is niet partijdig’

De christenen beginnentot onbesneden heidenen te prediken

Gebaseerd op Handelingen 10:1–11:30

69

leger, en hij was „een godvruchtig man”.� Bovendien was hij een voorbeel-dig gezinshoofd, want hij was „iemand die met zijn gehele huisgezin Godvreesde”. Cornelius was geen joodse proseliet, maar een onbesneden hei-den. Toch had hij medegevoel met behoeftige Joden en gaf hij hun finan-ciele hulp. Deze oprechte man „zond voortdurend smekingen tot God op”(Hand. 10:2).

5 Rond drie uur ’s middags was Cornelius aan het bidden, en hij kreegtoen een visioen waarin een engel tegen hem zei: „Uw gebeden en gavenvan barmhartigheid zijn opgestegen als een gedachtenis voor het aange-zicht van God” (Hand. 10:4). Op aanwijzing van de engel stuurde Corne-

lius mannen eropuit om Petrus te halen. Alsonbesneden heiden stond Cornelius op hetpunt een deur binnen te gaan die tot op datmoment voor hem gesloten was geweest. Hijzou de boodschap van redding ontvangen.

6 Verhoort God ook in deze tijd de gebe-den van oprechte personen die de waarheidover hem willen weten? Sta eens stil bijde volgende ervaring. Een vrouw in Albanienam een Wachttoren aan waarin een artikelstond over het opvoeden van kinderen.� Zezei tegen de Getuige die bij haar aan de deurkwam: „Wist u dat ik net tot God aan het bid-den was om hulp bij het opvoeden van mijndochters? Hij heeft u gestuurd! U hebt mijnhart precies op de juiste plek geraakt!” Devrouw en haar dochters begonnen te stude-ren, en later ging ook haar man meedoenmet de studie.

7 Is dit voorval uniek? Absoluut niet! Zul-ke ervaringen gebeuren overal in de wereld,veel te vaak om aan het toeval toegeschre-ven te kunnen worden. Welke conclusieskunnen we daaruit trekken? Ten eerste datJehovah de gebeden verhoort van oprechtepersonen die hem zoeken (1 Kon. 8:41-43;

� Zie het kader „Cornelius en het Romeinse leger”.� Het artikel had als titel „Betrouwbare adviezen voorhet opvoeden van kinderen” en stond in de uitgavevan 1 november 2006, blz. 4-7.

6, 7. (a) Vertel een ervaring waaruit blijkt datGod de gebeden verhoort van oprechte personendie de waarheid over hem willen weten. (b) Welkeconclusies kunnen we uit zulke ervaringen trekken?

70 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

De bestuurszetel en het militaire hoofdkwar-

tier van de Romeinse provincie Judea bevon-

den zich in Cesarea. De troepen die onder het

bevel van de stadhouder vielen, bestonden uit

vijfhonderd tot duizend cavaleristen en vijf co-

horten van de infanterie, die elk vijfhonderd tot

duizend soldaten telden. Meestal werden deze

troepen gerekruteerd onder de bevolking van de

provincies en niet onder Romeinse burgers. De

meesten van hen waren in Cesarea gelegerd,

maar verspreid over Judea waren overal kleine

garnizoenen te vinden. E´en cohort was perma-

nent gevestigd in de burcht Antonia in Jeruza-

lem om de Tempelberg en de stad te bewaken.

De Romeinse aanwezigheid in de stad werd tij-

dens de Joodse feesten versterkt om op te kun-

nen treden bij eventuele ordeverstoringen.

Een cohort was verdeeld in zes centuri¨en,

die officieel uit honderd man bestonden en on-

der het bevel van een centurio stonden. In de

Griekse tekst van Handelingen 10:1 staat dat

Cornelius centurio was van de zogenoemde Ita-

liaanse afdeling, die waarschijnlijk gelegerd was

in Cesarea. Deze eenheid kan de Tweede Ita-

liaanse Cohort van Romeinse Burgervrijwilligers

zijn geweest.� Centuriones stonden hoog op de

maatschappelijke en militaire ladder en waren

rijk. Hun salaris was soms wel zestien keer zo

hoog als dat van gewone soldaten.

� In het Latijn Cohors II Italica voluntariorum civium Romano-rum. Er zijn bewijzen dat deze cohort in 69 G.T. in Syri

¨e aan-

wezig was.

CORNELIUS

EN HET ROMEINSE LEGER

Ps. 65:2). Ten tweede dat we bij ons predikingswerk de steun van engelenhebben (Openb. 14:6, 7).

’Petrus verkeerde in grote verlegenheid’ (Handelingen 10:9-23a)

8 Terwijl Petrus nog op het dak was en „bij zichzelf in grote verlegenheidverkeerde wat toch wel de betekenis mocht zijn van het visioen”, kwamende boodschappers van Cornelius bij het huis aan (Hand. 10:17). Zou Pe-trus, die drie keer had gezegd dat hij geen voedsel zou eten dat volgens deWet onrein was, bereid zijn met deze mannen mee te gaan en het huis vaneen heiden binnen te gaan? De heilige geest maakte op de een of anderemanier duidelijk wat Gods wil was. Petrus kreeg te horen: „Zie! Drie man-nen zoeken u. Sta echter op, ga naar beneden en reis, zonder ook maarenigszins te twijfelen, met hen mee, want ik heb hen gezonden” (Hand.10:19, 20). Het visioen van de onreine dieren dat Petrus te zien had gekre-gen, had hem er ongetwijfeld op voorbereid de leiding van de heilige geestte volgen.

9 Toen Petrus hoorde dat Cornelius van God de opdracht had gekregenhem te laten halen, nodigde hij de heidense boodschappers binnen „en be-wees hun gastvrijheid” (Hand. 10:23a). De gehoorzame apostel schikte zichmeteen naar de nieuwe ontwikkelingen in de vervulling van Gods wil.

10 Ook nu leidt Jehovah zijn volk progressief (Spr. 4:18). Door middel vanzijn heilige geest geeft hij leiding aan „de getrouwe en beleidvolle slaaf” enhet Besturende Lichaam ervan (Matth. 24:45). Soms krijgen we verduidelij-king over ons begrip van Gods Woord of zijn er veranderingen in bepaaldeorganisatorische procedures. Het is verstandig ons af te vragen: Hoe rea-geer ik op zulke verbeteringen? Onderwerp ik me in zo’n geval aan de lei-ding van Gods geest?

Petrus ’gebood dat zij gedoopt zouden worden’ (Handelingen 10:23b-48)

11 De dag nadat Petrus het visioen had ontvangen, ging hij met negen an-deren — de drie boodschappers van Cornelius en „zes [Joodse] broeders”uit Joppe — naar Cesarea (Hand. 11:12). Cornelius verwachtte Petrus en„had zijn bloedverwanten en intieme vrienden bijeengeroepen”, blijkbaarallemaal heidenen (Hand. 10:24). Toen Petrus aankwam, deed hij iets watvoor hem eerder ondenkbaar was geweest: hij ging het huis van een onbe-sneden heiden binnen! Petrus zei: „Gij weet zeer goed dat het voor een joodongeoorloofd is zich bij iemand van een ander ras aan te sluiten of hem tenaderen; nochtans heeft God mij getoond dat ik geen mens verontreinigd ofonrein mag noemen” (Hand. 10:28). Petrus had inmiddels ingezien dat hetvisioen dat hij ontvangen had, bedoeld was om hem iets te leren dat niet

8, 9. Wat kreeg Petrus via de heilige geest te horen, en hoe reageerde hij daarop?10. Hoe leidt Jehovah zijn volk, en welke vragen moeten we onszelf misschien stellen?11, 12. Wat deed Petrus toen hij in Cesarea aankwam, en wat had hij geleerd?

’GOD IS NIET PARTIJDIG’ 71

beperkt bleef tot de soorten voedsel die iemand mocht eten. Hij mocht ’geenmens [ook geen heiden] verontreinigd of onrein noemen’.

12 Iedereen was geınteresseerd in wat Petrus te zeggen had. „Wij zijn dannu allen aanwezig voor het aangezicht van God om alles te horen wat Jeho-vah u geboden heeft te zeggen”, legde Cornelius uit (Hand. 10:33). Hoe zoujij je voelen als iemand met zulke woorden zijn belangstelling uitte? Petrusbegon met deze krachtige woorden: „Ik bemerk zeer zeker dat God niet par-tijdig is, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheidbeoefent, aanvaardbaar voor hem” (Hand. 10:34, 35). Petrus had geleerd datGods kijk op mensen niet bepaald wordt door ras, nationaliteit of andereexterne factoren. Toen ging hij getuigenis afleggen over Jezus’ bediening,dood en opstanding.

13 Nu gebeurde er iets unieks: „Terwijl Petrus nog over deze zaken sprak”,werd de heilige geest uitgestort op deze „mensen uit de natien” (Hand.10:44, 45). Dit is de enige keer dat de Bijbel vermeldt dat de geest voor dedoop werd uitgestort. Petrus herkende dit als een teken van Gods goed-keuring en ’gebood dat zij [deze heidenen] gedoopt zouden worden’ (Hand.10:48). De bekering van deze heidenen in 36 markeerde het einde van deperiode van speciale gunst voor de Joden (Dan. 9:24-27). Petrus nam bijdeze gelegenheid de leiding en gebruikte de derde en laatste ’sleutel van hetkoninkrijk’ (Matth. 16:19). Met deze sleutel werd voor onbesneden heidenende deur geopend om met de geest gezalfde christenen te worden.

14 Als Koninkrijksverkondigers in deze tijd beseffen we dat er ’bij God geenpartijdigheid is’ (Rom. 2:11). Het is zijn wil dat „alle soorten van mensen wor-den gered” (1 Tim. 2:4). We mogen mensen dus nooit beoordelen op basisvan externe factoren. We hebben de opdracht gekregen grondig getuigenisaf te leggen van Gods koninkrijk, en dat houdt in dat we tot alle mensen pre-diken, ongeacht hun ras, nationaliteit, uiterlijk of religieuze achtergrond.

’Zij legden zich erbij neer, en zij verheerlijkten God’ (Handelingen 11:1-18)

15 Ongetwijfeld wilde Petrus graag verslag uitbrengen van wat er gebeurdwas, en hij ging naar Jeruzalem. Blijkbaar was het nieuws dat onbesnedenheidenen „het woord van God hadden aangenomen” al voor hem uit gereisd.Kort nadat Petrus was aangekomen, „gingen de voorstanders van de besnij-denis met hem twisten”. Ze waren geschokt omdat hij „het huis had betre-den van mannen die niet besneden waren en met hen had gegeten” (Hand.11:1-3). Het punt was niet of heidenen volgelingen van Christus kondenworden. Deze Joodse discipelen hielden vol dat heidenen zich aan de Wetmoesten houden — ook de wet over de besnijdenis — om Jehovah op een

13, 14. (a) Wat was er zo opmerkelijk aan de bekering van Cornelius en andereheidenen in 36? (b) Waarom mogen we mensen niet op basis van externe factorenbeoordelen?15, 16. Waarom gingen sommige Joodse christenen met Petrus in discussie, en hoeverklaarde hij wat hij had gedaan?

72 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Syrisch Antiochi¨e lag aan de rivier de Oron-

tes, zo’n 30 kilometer stroomopwaarts van

de mediterrane zeehaven Seleuci¨e en onge-

veer 550 kilometer ten noorden van Jeruza-

lem (Hand. 13:4). Seleucus I Nicator, de eerste

heerser van het Seleucidenrijk, stichtte Antio-

chi¨e in 300 v.G.T. Als hoofdstad van dit rijk

werd Antiochi¨e al snel een belangrijke stad. In

64 v.G.T. maakte de Romeinse generaal Pom-

pejus een Romeinse provincie van Syri¨e, met

Antiochi¨e als hoofdstad. Tegen de eerste eeuw

G.T. was het een metropool geworden die qua

grootte en rijkdom de derde stad in het Ro-

meinse Rijk was, na Rome en Alexandri¨e.

Antiochi¨e was zowel een commercieel als

een politiek centrum. Handelswaren uit heel

Syri¨e kwamen door deze stad voordat ze naar

de rest van het Middellandse Zeegebied wer-

den ge¨exporteerd. „Omdat het vlak bij de grens

tussen het Grieks-Romeinse gebied en de oos-

telijke staten lag, was het zelfs nog kosmopoli-

tischer dan de meeste andere hellenistische

steden”, aldus een Bijbelgeleerde. Er was een

grote Joodse gemeenschap in Antiochi¨e, en uit

wat Josephus schrijft, valt op te maken dat ze

een groot aantal Grieken voor hun religieuze

ceremoni¨en hadden weten te interesseren en

zelfs tot proselieten hadden gemaakt.

SYRISCH ANTIOCHI¨

E

aanvaardbare manier te aanbidden. Kenne-lijk vonden sommige Joodse discipelen hetmoeilijk de mozaısche wet los te laten.

16 Hoe verklaarde Petrus wat hij gedaanhad? Volgens Handelingen 11:4-16 noemdehij vier bewijzen van hemelse leiding: (1) hetgoddelijke visioen dat hij had ontvangen(vers 4-10), (2) de opdracht van de geest (vers11, 12), (3) het bezoek van de engel aan Cor-nelius (vers 13, 14) en (4) de uitstorting vande heilige geest op de heidenen (vers 15, 16).Petrus besloot met een indringende vraag:„Indien God hun [gelovige heidenen] daar-om dezelfde vrije gave [van de heilige geest]heeft gegeven als ook aan ons [Joden], diegelovigen in de Heer Jezus Christus zijn ge-worden, wie was ik dan, dat ik God zou kun-nen tegenhouden?” — Hand. 11:17.

17 Petrus’ getuigenis vormde een belang-rijke test voor die Joodse christenen. Kon-den ze hun vooroordelen opzijzetten en depasgedoopte heidenen als medechristenenaccepteren? Het verslag zegt: „Toen zij [deapostelen en andere Joodse christenen] nudeze dingen hoorden, legden zij zich erbijneer, en zij verheerlijkten God en zeiden: ’Zoheeft God dan ook aan mensen uit de na-tien de gelegenheid tot berouw geschonken,hetwelk tot leven leidt’ ” (Hand. 11:18). Doordie positieve instelling bleef de eenheid vande gemeente behouden.

18 Ook nu kan het een uitdaging zijn de eenheid te bewaren, want wareaanbidders komen „uit alle natien en stammen en volken en talen” (Openb.7:9). Vaak zijn er in een gemeente dan ook personen van allerlei rassen,culturen en achtergronden te vinden. Het zou goed zijn ons af te vragen:Heb ik ieder spoortje vooroordeel uit mijn hart gebannen? Ben ik vastbe-sloten nooit toe te laten dat wereldse trekken die tot verdeeldheid leiden— bijvoorbeeld nationalisme, tribalisme, racisme en trots op de eigen cul-tuur — invloed hebben op de manier waarop ik mijn broeders en zustersbehandel? Sta eens stil bij wat Petrus (Cefas) enkele jaren na de bekeringvan de eerste heidenen overkwam. Omdat hij zich liet meeslepen door hetvooroordeel van anderen, „ging hij zich terugtrekken en afzonderen” van

17, 18. (a) In welk opzicht vormde Petrus’ getuigenis een test voor Joodse christenen?(b) Waarom kan het een uitdaging zijn de eenheid van de gemeente te bewaren, en welkevragen zouden we onszelf moeten stellen?

niet-Joodse christenen en moest hij door Paulus gecorrigeerd worden (Gal.2:11-14). Laten we altijd blijven oppassen dat we niet beınvloed worden doorvooroordeel.

„Een groot aantal werd gelovig” (Handelingen 11:19-26a)

19 Begonnen Jezus’ volgelingen tot onbesneden heidenen te prediken?Merk op wat er later in Syrisch Antiochie gebeurde.� In deze stad was eengrote Joodse gemeenschap, maar er was weinig vijandigheid tussen de Jo-den en de heidenen. Antiochie had dus een gunstig klimaat om tot de heide-nen te prediken. Enkele Joodse discipelen hier begonnen het goede nieuwsaan „de Griekssprekende mensen” bekend te maken (Hand. 11:20). Dezeprediking was niet alleen gericht tot Griekssprekende Joden, maar ooktot onbesneden heidenen. Jehovah zegende het werk en „een groot aantalwerd gelovig” (Hand. 11:21).

20 Dit veld was rijp om geoogst te worden, en daarom stuurde de gemeen-te in Jeruzalem Barnabas naar Antiochie. Hij trof zo veel belangstellingaan dat hij het niet alleen afkon. Wie zou hem beter kunnen helpen danSaulus, die een apostel voor de naties moest worden? (Hand. 9:15; Rom. 1:5)Zou Barnabas Saulus als een rivaal zien? Nee, Barnabas toonde gepastebescheidenheid. Hij nam het initiatief om naar Tarsus te gaan, Saulus tezoeken en hem mee te brengen naar Antiochie om te helpen. Samen ble-ven ze daar een jaar om de discipelen in de gemeente op te bouwen (Hand.11:22-26a).

21 Hoe kunnen wij gepaste bescheidenheid tonen bij het volbrengen vanonze bediening? Daarvoor moeten we onze beperkingen erkennen. Onzesterke punten en bekwaamheden verschillen van die van anderen. Sommi-gen zijn er bijvoorbeeld heel goed in lectuur te verspreiden, maar vinden hetmoeilijk nabezoeken te brengen of Bijbelstudies op te richten. Als jij graagbekwamer wilt worden in een bepaald aspect van de dienst, waarom zou jedan niet om hulp vragen? Door dat te doen zul je waarschijnlijk meer be-reiken en meer vreugde in je dienst hebben (1 Kor. 9:26).

’Een ondersteuning zenden’ (Handelingen 11:26b-30)

22 In Antiochie werden de discipelen voor het eerst ’door goddelijke voor-zienigheid christenen genoemd’ (Hand. 11:26b). Deze door God goedge-keurde naam is toepasselijk voor degenen die hun leven naar het voor-beeld van Christus hebben gevormd. Ontstond er een broederschap tussen

� Zie het kader „Syrisch Antiochie” op blz. 73.

19. Tot wie begonnen Joodse christenen in Antiochie te prediken, en wat was hetresultaat?20, 21. Hoe toonde Barnabas gepaste bescheidenheid, en hoe kunnen wij net zobescheiden zijn bij het volbrengen van onze bediening?22, 23. Hoe uitten de broeders in Antiochie hun broederlijke liefde, en hoe doet Godsvolk in deze tijd hetzelfde?

74 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

„Cornelius verwachtte hen natuurlijk en had zijn bloedverwantenen intieme vrienden bijeengeroepen.”

— Handelingen 10:24

de Joodse en de niet-Joodse gelovigen toen mensen uit de naties christe-nen werden? Sta eens stil bij wat er gebeurde toen er rond 46 een grotehongersnood ontstond.� Vroeger waren hongersnoden een groot probleemvoor arme mensen, die geen spaargeld of extra eten hadden. Tijdens dezehongersnood hadden de Joodse christenen die in Judea woonden, van wievelen kennelijk arm waren, eten nodig. Toen de broeders in Antiochie, metinbegrip van de niet-Joodse christenen, hiervan hoorden, stuurden ze „eenondersteuning” naar hun broeders en zusters in Judea (Hand. 11:29). Hierwas echt sprake van broederlijke liefde!

23 Dat is onder Gods volk in deze tijd niet anders. Als we horen dat onzebroeders en zusters in een ander land of in onze eigen omgeving in noodverkeren, willen we hun graag te hulp komen. Bijkantoorcomites organise-ren snel hulpverleningscomites om broeders en zusters te helpen die wor-den getroffen door natuurrampen, zoals orkanen, aardbevingen en tsuna-mi’s. Al zulke hulpacties laten zien dat onze broederschap echt is (Joh.13:34, 35; 1 Joh. 3:17).

24 Als ware christenen onderkennen we het belang van het visioen dat Pe-trus ruim 1900 jaar geleden op het dak van een huis in Joppe ontving. Weaanbidden een onpartijdige God. Het is zijn wil dat we grondig getuigenisvan zijn koninkrijk afleggen, wat inhoudt dat we tot anderen prediken, on-geacht hun ras, afkomst of maatschappelijke status. Laten we dus vastbe-sloten zijn om iedereen die wil luisteren de kans te geven het goede nieuwste horen (Rom. 10:11-13).

� De Joodse geschiedschrijver Josephus maakt melding van deze hongersnood tijdens deregering van keizer Claudius (41-54 G.T.).

24. Hoe kunnen we laten zien dat we het belang onderkennen van het visioen dat Petruskreeg?

Als onze broeders en zusters in nood verkeren, helpen we hen graag

76 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

MET een harde klap valt de zware ijzeren poort achter Petrus dicht. Vastge-ketend tussen twee Romeinse bewakers wordt hij naar zijn cel geleid. Daarzit hij lange uren en misschien wel dagen af te wachten wat er met hem zalgebeuren. Er is weinig meer om naar te kijken dan de muren, de tralies, zijnketens en zijn bewakers.

2 Als hij eindelijk iets te horen krijgt, is het geen goed nieuws. Koning He-rodes Agrippa I heeft besloten Petrus te executeren.� Petrus zal na het Pa-scha voor het volk moeten verschijnen, en zijn doodvonnis is bedoeld om demenigte een plezier te doen. Dat is geen loos dreigement, want een van deandere apostelen, Jakobus, is nog niet zo lang geleden door dezelfde koningterechtgesteld.

3 Het is de avond voor de geplande executie. Wat gaat er in Petrus om ter-wijl hij in zijn donkere gevangeniscel zit? Denkt hij terug aan die keer datJezus jaren geleden tegen hem zei dat hij op een dag tegen zijn wil gebon-den en gedood zou worden? (Joh. 21:18, 19) Misschien vraagt Petrus zich afof dat moment nu is aangebroken.

4 Hoe zou jij je in Petrus’ plaats hebben gevoeld? Velen zouden alle hoopopgeven. Maar kunnen er voor een ware volgeling van Jezus Christus situa-ties zijn waarin er echt geen hoop meer is? Wat kunnen we leren van de ma-nier waarop Petrus en zijn medechristenen reageerden op de vervolging dieze ondergingen?

’Er werd vurig voor hem gebeden’ (Handelingen 12:1-5)

5 Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, was de bekering van deheiden Cornelius en zijn gezin een sensationele ontwikkeling voor de chris-telijke gemeente. Maar voor Joden die niet tot het christendom bekeerd wa-ren, moet het een schok zijn geweest te zien dat veel Joodse christenen hunaanbidding nu openlijk samen met niet-Joden beoefenden.

� Zie het kader „Koning Herodes Agrippa I” op blz. 79.

1-4. Voor welke moeilijke situatie komt Petrus te staan, en hoe zou jij je in zijn plaatsvoelen?5, 6. (a) Waarom en hoe viel koning Herodes Agrippa I de christelijke gemeente aan?(b) Waarom was Jakobus’ dood een slag voor de gemeente?

H O O F D S T U K 1 0

’Het woord van Jehovahbleef groeien’

Petrus wordt bevrijd, en ondanks vervolgingblijft het goede nieuws zich verbreiden

Gebaseerd op Handelingen 12:1-25

77

6 Herodes, een sluw politicus, zag dit als een gelegenheid om een wit voet-je bij de Joden te halen, dus begon hij de christenen slecht te behandelen.Hij had vast gehoord dat de apostel Jakobus een goede vriend van JezusChristus was geweest. Daarom bracht Herodes „Jakobus, de broer van Jo-hannes, door het zwaard om het leven” (Hand. 12:2). Wat een slag voor degemeente! Jakobus was een van de drie die ooggetuige waren geweest vanJezus’ transfiguratie en andere wonderen die niet door de rest van de apos-telen waren gezien (Matth. 17:1, 2; Mark. 5:37-42). Jezus had Jakobus en zijnbroer Johannes „Zonen van de donder” genoemd vanwege hun vuur en en-thousiasme (Mark. 3:17). De gemeente was dus een vrijmoedige, trouwe ge-tuige en geliefde apostel kwijtgeraakt.

7 De executie van Jakobus stond de Joden wel aan, precies zoals Agrippahad gehoopt. Daardoor aangemoedigd, ging hij achter Petrus aan. Zoals aanhet begin werd beschreven, liet hij Petrus arresteren. Maar waarschijnlijkherinnerde Agrippa zich dat de apostelen al eens door een wonder uit degevangenis waren bevrijd, zoals in hoofdstuk 5 van dit boek te lezen is. Hijnam geen enkel risico en zette zestien soldaten in die in ploegen van vierdag en nacht de wacht hielden, terwijl Petrus steeds tussen twee van hengeketend was om er zeker van te zijn dat hij niet zou ontsnappen. Als datwel gebeurde, zouden de bewakers zelf Petrus’ straf ondergaan. Wat kondenPetrus’ medechristenen onder die droevige omstandigheden doen?

8 De gemeenteleden wisten heel goed wat ze moesten doen. In Handelingen12:5 staat: „Dientengevolge werd Petrus in de gevangenis gehouden, maardoor de gemeente werd vurig voor hem tot God gebeden.” Hun gebeden voorhun geliefde broeder waren intense smekingen vanuit het hart. Ze haddenniet alle hoop verloren toen Jakobus stierf en ook waren ze het gebed niet als

7, 8. Hoe reageerde de gemeente op Petrus’ gevangenzetting?

We bidden voor broeders en zusters die wegens hun geloof gevangenzitten

78 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

iets waardeloos gaan zien. Gebeden beteke-nen heel veel voor Jehovah. Als ze in over-eenstemming zijn met zijn wil, zal hij ze ver-horen (Hebr. 13:18, 19; Jak. 5:16). Dat is eenles die christenen in deze tijd ter harte zullenwillen nemen.

9 Ken je geloofsgenoten die zware beproe-vingen ondergaan? Misschien hebben ze temaken met vervolging, verbodsbepalingen ofnatuurrampen. Waarom zou je hen niet inje gebeden gedenken? Wellicht ken je ookpersonen die minder opvallende moeilijkhe-den hebben, zoals gezinsproblemen, ontmoe-diging of een beproeving op hun geloof. Alsje mediteert voordat je in gebed gaat, kun jemisschien meerdere personen bedenken dieje bij name kunt noemen als je praat met Je-hovah, de „Hoorder van het gebed” (Ps. 65:2).Als jij een moeilijke periode doormaakte, zouje toch ook willen dat je broeders en zustersdat voor jou deden?

„Blijf mij volgen” (Handelingen 12:6-11)

10 Maakte Petrus zich zorgen over het ge-vaar waardoor hij bedreigd werd? Dat wetenwe niet zeker, maar de laatste nacht die hijin de gevangenis doorbracht, lag hij rustigte slapen tussen zijn twee wakende cipiers.Deze diepgelovige man was ervan overtuigddat hij veilig was bij Jehovah, wat er de vol-gende dag ook zou gebeuren (Rom. 14:7, 8).In ieder geval had Petrus de verbijsterendedingen die te gebeuren stonden, niet kun-nen voorzien. Plotseling werd zijn cel meteen stralend licht gevuld. Er stond een engel,die blijkbaar niet door de bewakers werd ge-zien, en hij stootte Petrus wakker. De ketenswaarmee zijn handen geboeid waren — ke-tens die onbreekbaar leken — vielen gewoonvan hem af!

9. Wat kunnen we leren van het voorbeeld datPetrus’ medechristenen in verband met het gebedgaven?10, 11. Beschrijf de manier waarop Jehovah’s engelPetrus uit de gevangenis bevrijdde.

Herodes Agrippa I, die Jakobus liet terecht-

stellen en Petrus gevangenzette, was de klein-

zoon van Herodes de Grote. Hij kwam uit een

dynastie van politieke regeerders over de Jo-

den. Dit vorstengeslacht behoorde tot de Idu-

mee¨ers, dat wil zeggen de Edomieten. De Idu-

mee¨ers waren in naam joden, want rond 125

v.G.T. waren ze onder dwang besneden.

Herodes Agrippa werd geboren in 10 v.G.T.

en ontving zijn opleiding in Rome. Hij was be-

vriend met verschillende leden van de keizer-

lijke familie. Een van die vrienden was Gaius,

beter bekend als Caligula, die in 37 G.T. kei-

zer werd. Al snel maakte hij Agrippa koning

over Iturea, Trachonitis en Abilene. Later breid-

de Caligula Agrippa’s gebied uit met Galilea en

Perea.

Agrippa was in Rome toen Caligula in 41

werd vermoord. Naar verluidt heeft Agrippa

een belangrijke rol gespeeld in het bezweren

van de crisis die toen ontstond. Hij nam deel

aan zenuwslopende onderhandelingen tussen

een andere machtige vriend, Claudius, en de

Romeinse senaat. Het resultaat was dat Clau-

dius tot keizer werd benoemd en dat een bur-

geroorlog werd afgewend. Als beloning voor zijn

bemiddeling maakte Claudius Agrippa ook nog

eens koning over Judea en Samaria, gebieden

die sinds 6 G.T. door Romeinse stadhouders

waren bestuurd. Hiermee kreeg Agrippa een

gebied onder zich dat overeenkwam met dat

van Herodes de Grote.

Agrippa’s hoofdstad was Jeruzalem, waar hij

bij de religieuze leiders in de gunst kwam. Van

hem wordt gezegd dat hij de Joodse wet en

tradities nauwgezet naleefde door onder an-

dere dagelijks offers te brengen in de tem-

pel, de Wet in het openbaar te lezen en „de

rol van ijverig beschermer van het Joodse ge-

loof” te spelen (The Interpretation of the Acts ofthe Apostles). Maar hij ontkrachtte zijn bewe-

ring een aanbidder van God te zijn door gladia-

torengevechten en heidense toneelstukken in

het theater te organiseren. Agrippa’s karakter

is wel beschreven als „verraderlijk, oppervlak-

kig en extravagant”.

KONING HERODES AGRIPPA I

11 De engel gaf Petrus een paar korte bevelen: „Sta vlug op! (...) Omgordu en bind uw sandalen onder. (...) Doe uw bovenkleed aan.” Petrus gehoor-zaamde meteen. Tot slot zei de engel: „Blijf mij volgen”, en dat deed Petrus. Zeliepen weg uit de cel, vlak langs de schildwachten die buiten geposteerd wa-ren en liepen zonder geluid te maken naar de grote ijzeren poort. Hoe zou-den ze daar doorheen komen? Als Petrus daar al over heeft nagedacht, zaldat niet lang geduurd hebben. Toen ze dichter bij de poort kwamen, ging die„vanzelf” open. Voordat Petrus wist wat er gebeurde, gingen ze de poort dooren stonden ze op straat, en toen verdween de engel. Petrus bleef achter enhet drong langzaam tot hem door dat dit echt gebeurd was. Hij had geen vi-sioen gehad. Hij was vrij! — Hand. 12:7-11.

12 Het is bemoedigend om stil te staan bij Jehovah’s grenzeloze vermogenom zijn aanbidders te redden. Petrus werd gevangengehouden door een ko-ning die de steun had van de sterkste regeringsmacht die ooit had bestaan.Toch liep hij gewoon de gevangenis uit! Het is waar dat Jehovah niet vooriedereen die hem dient zulke wonderen doet. Dat had hij niet voor Jakobusgedaan, en dat deed hij later ook niet voor Petrus toen Jezus’ woorden overhem uiteindelijk in vervulling gingen. Christenen in deze tijd verwachtenniet door een wonder bevrijd te worden. Maar we houden voor ogen dat Je-hovah niet veranderd is (Mal. 3:6). En hij zal binnenkort zijn Zoon gebrui-ken om ontelbare miljoenen te bevrijden uit de meest onverbiddelijke ge-vangenis die er is, de dood (Joh. 5:28, 29). We kunnen echt moed putten uitzulke beloften wanneer we voor beproevingen komen te staan.

’Zij zagen hem en waren verbaasd’ (Handelingen 12:12-17)

13 Petrus stond in de donkere straat en vroeg zich af waar hij nu heen zougaan. Toen wist hij het. Vlak in de buurt woonde Maria, een christelijke we-duwe. Kennelijk was ze welgesteld, want haar huis was groot genoeg voor debijeenkomsten van de gemeente. Ze was de moeder van Johannes Markus,die hier voor het eerst in Handelingen vermeld wordt en die uiteindelijk alseen zoon voor Petrus werd (1 Petr. 5:13). Die nacht waren ondanks het latetijdstip veel gemeenteleden, verenigd in gebed, aanwezig in het huis van Ma-ria. Ongetwijfeld baden ze of Petrus vrijgelaten mocht worden, maar ze wa-ren niet voorbereid op de manier waarop Jehovah hun gebed beantwoordde!

14 Petrus klopte op de poortdeur, die toegang gaf tot een binnenplaats aande voorkant van het huis. Een dienstmeisje dat Rhode heette, een veel voor-komende Griekse naam die „Roos” betekent, kwam naar de poort. Ze konhaar oren niet geloven. Dat was de stem van Petrus! Ze was zo van slag datze de poort niet opendeed maar Petrus buiten op straat liet staan, het huisinrende en de gemeente ervan probeerde te overtuigen dat Petrus er was. Ze

12. Waarom kan het bemoedigend zijn na te denken over Petrus’ bevrijding door Jehovah?13-15. (a) Hoe reageerden de gemeenteleden die in Maria’s huis waren bijeengekomenop Petrus’ komst? (b) Waarop richt het boek Handelingen nu de aandacht, maar welkeuitwerking bleef Petrus op zijn broeders en zusters hebben?

80 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

verklaarden haar voor gek, maar ze was niet zo snel van haar stuk gebracht.Ze bleef bij haar verhaal omdat ze zeker van haar zaak was. Sommigen krab-belden toen iets terug en opperden dat het misschien een engel was die Pe-trus vertegenwoordigde (Hand. 12:12-15). Al die tijd bleef Petrus op de poortkloppen totdat ze eindelijk kwamen opendoen.

15 Toen ze hem bij de poort zagen staan, waren ze stomverbaasd! (Hand.12:16) Opgetogen praatten ze allemaal door elkaar heen, en Petrus moestom stilte vragen om zijn verhaal te kunnen vertellen. Toen gaf hij opdrachthet aan de discipel Jakobus en de broeders te vertellen en vertrok hij voor-dat de soldaten van Herodes hem konden vinden. Petrus ging weg om zijngetrouwe dienst op een veiliger plek voort te zetten. Met uitzondering vanzijn bijdrage aan het oplossen van de besnijdeniskwestie, waarover in Han-delingen 15 wordt gesproken, wordt hij verder niet meer in het verslag ge-noemd. Het boek Handelingen richt zich verder op het werk en de reizenvan Paulus. Maar we kunnen er zeker van zijn dat Petrus overal waar hijkwam het geloof van zijn broeders en zusters heeft versterkt. Toen hij ver-trok, liet hij de groep in het huis van Maria in ieder geval opgetogen achter.

16 Soms geeft Jehovah zijn aanbidders zo veel meer dan ze hadden ver-wacht, dat ze het bijna niet kunnen geloven. Zo voelden Petrus’ broeders enzusters zich die nacht. En zo voelen ook wij ons af en toe als we Jehovah’srijke zegen ervaren (Spr. 10:22). In de toekomst zullen we zien hoe al Jeho-vah’s beloften op wereldwijde schaal worden vervuld. De realiteit zal dan zoschitterend zijn dat al onze huidige verwachtingen erdoor overtroffen wor-den. Dus zolang we getrouw blijven, kunnen we erop rekenen dat ons geluk-kige tijden te wachten staan.

’De engel van Jehovah sloeg hem’ (Handelingen 12:18-25)

17 Ook Herodes was verbaasd over Petrus’ ontsnapping, maar voor hemwas het niet zo’n prettige verrassing. Herodes gaf snel bevel tot een grondi-ge zoekactie en liet Petrus’ bewakers ondervragen. Ze werden ’weggeleid omte worden gestraft’, waarschijnlijk om geexecuteerd te worden (Hand. 12:19).Herodes Agrippa stond niet bekend om zijn medegevoel of barmhartigheid.Is deze wrede man ooit bestraft?

18 Misschien voelde Agrippa zich vernederd omdat hij er niet in geslaagdwas Petrus terecht te stellen, maar al snel vond hij troost voor zijn gekrenk-te trots. Er ontstond een politieke situatie waarbij enkelen van zijn vijan-den om vrede kwamen smeken, en ongetwijfeld wilde hij maar wat graageen grote menigte toespreken. Lukas bericht dat Herodes zich van tevoren’in een koninklijk gewaad stak’. Josephus schreef dat Herodes’ gewaad vanzilver was gemaakt, zodat hij door heerlijkheid verlicht leek als het licht op

16. Waarom kunnen we er zeker van zijn dat de toekomst ons veel reden tot vreugde zalgeven?17, 18. Wat was de aanleiding voor de vleierij aan Herodes’ adres?

’HET WOORD VAN JEHOVAH BLEEF GROEIEN’ 81

hem viel. Toen hield de protserige politicus een toespraak. De menigte wildehem vleien en riep: „De stem van een god en niet van een mens!” — Hand.12:20-22.

19 Die heerlijkheid behoorde aan God toe, en God zag wat er gebeurde!Herodes had de kans rampspoed te vermijden. Hij had de menigte terechtkunnen wijzen of in ieder geval niet met hen kunnen instemmen. In plaatsdaarvan werd hij een krachtig voorbeeld van de spreuk: „Trots komt voor eenineenstorting” (Spr. 16:18). „Ogenblikkelijk sloeg de engel van Jehovah hem”,waardoor deze arrogante, egocentrische man een gruwelijke dood stierf. He-rodes „werd door wormen opgegeten en blies de laatste adem uit” (Hand.12:23). Ook Josephus merkte op dat Agrippa plotseling geslagen werd envoegde eraan toe dat de koning de conclusie trok dat hij stierf omdat hij devleierij van de menigte had aanvaard. Josephus schreef dat Agrippa vijf da-gen heeft geleden voordat hij stierf.�

20 Soms lijkt het erop dat goddeloze mensen ongestraft allerlei slechtedingen kunnen doen. Dat hoeft ons niet te verbazen, want „de gehele wereldligt in de macht van de goddeloze” (1 Joh. 5:19). Toch zijn trouwe aanbiddersvan God soms verontrust als goddeloze mensen hun straf lijken te ontlo-pen. Dat is een reden waarom verslagen als deze troost bieden. We zien na-melijk dat Jehovah ingrijpt en daarmee al zijn aanbidders eraan herinnertdat hij gerechtigheid liefheeft (Ps. 33:5). Vroeg of laat zal zijn gerechtigheidzegevieren.

21 Het verslag besluit met een les die ons nog meer aanmoedigt: „Het woordvan Jehovah bleef echter groeien en verbreidde zich steeds meer” (Hand.12:24). Dit bericht over de expansie van de prediking doet ons misschiendenken aan de manier waarop Jehovah hetzelfde werk in deze tijd zegent.Het is duidelijk dat het verslag in Handelingen 12 niet voornamelijk gaat overde dood van de ene apostel en de ontsnapping van een andere apostel. Hetgaat over de manier waarop Jehovah pogingen van Satan dwarsboomt om degemeente kapot te maken en een eind te maken aan hun ijverige prediking.Die aanvallen zijn niet gelukt, en dat geldt voor al zulke boosaardige plannen(Jes. 54:17). Aan de andere kant nemen degenen die voor Jehovah en JezusChristus kiezen, deel aan een werk dat niet kan mislukken. Is dat geen aan-moedigende gedachte? Wat een geweldig voorrecht is het eraan mee te hel-pen „het woord van Jehovah” in deze tijd bekend te maken!

� Een arts schreef dat de symptomen die door Josephus en Lukas worden beschreven,veroorzaakt kunnen zijn door rondwormen die een dodelijke obstructie in de darmenvormden. Zulke wormen worden soms uitgebraakt of komen uit het lichaam van de pa-tient kruipen als hij sterft. Een naslagwerk zegt: „Lukas’ nauwkeurigheid als deskundigarts laat duidelijk de gruwelijkheid van zijn [Herodes’] dood uitkomen.”

19, 20. (a) Waarom werd Herodes door Jehovah gestraft? (b) Welke troost kunnen we halenuit het verslag over Herodes Agrippa’s plotselinge dood?21. Wat is de belangrijkste les uit Handelingen 12, en waarom kunnen we er in deze tijdtroost uit halen?

82 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

’Zij kwamen aan de ijzeren poort die toegang gaf tot de stad,en deze ging vanzelf voor hen open.’

— Handelingen 12:10

In dit deel volgen we Paulus op zijn eerste zendingsreis. In stadna stad werd de apostel vervolgd. Maar geleid door heilige geestbleef hij getuigenis afleggen en nieuwe gemeenten oprichten. Ditbezielende verslag zal ons beslist aansporen om in onze dienst nogmeer ijver aan de dag te leggen.

D E E L 4 ˙ H A N D E L I N G E N 1 3 : 1 – 1 4 : 2 8

’DOOR DE HEILIGE GEESTUITGEZONDEN’

HANDELINGEN 13:4

HET is een spannende dag voor de gemeente in Antiochie. Van alle profetenen leraren die daar aanwezig zijn, zijn Barnabas en Saulus door de heiligegeest uitgekozen om het goede nieuws in afgelegen streken bekend te ma-ken (Hand. 13:1, 2).� Er waren weliswaar al eerder bekwame mannen uitge-zonden, maar in het verleden waren zendelingen naar streken gegaan waarhet christendom al wortel had geschoten (Hand. 8:14; 11:22). Dit keer zullenBarnabas en Saulus samen met Johannes Markus, die als hun dienaarmeegaat, naar landen gestuurd worden waar de meeste mensen het goedenieuws nog niet gehoord hebben.

2 Zo’n veertien jaar daarvoor had Jezus tegen zijn volgelingen gezegd: „Gijzult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Sama-ria en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Hand. 1:8). De aanstellingvan Barnabas en Saulus om als zendelingen te dienen, zal vaart zetten ach-ter de vervulling van Jezus’ profetische woorden.�

Afgezonderd „voor het werk” (Handelingen 13:1-12)

3 Tegenwoordig kunnen mensen dankzij uitvindingen als de auto en hetvliegtuig binnen slechts twee uur een behoorlijke afstand afleggen. Maarin de eerste eeuw was dat niet zo. De meest voorkomende manier van rei-zen over land was lopen, vaak over ruw terrein. Een dagreis, waarbij mis-schien maar dertig kilometer werd afgelegd, was vreselijk vermoeiend!� Hoe-wel Barnabas en Saulus ongetwijfeld uitzagen naar hun toewijzing, zullenze zich ook gerealiseerd hebben dat er veel inspanning en zelfopoffering bijzou komen kijken (Matth. 16:24).

� Zie het kader „Barnabas — ’Zoon van vertroosting’ ” op blz. 86.� Op dit moment zijn er al gemeenten in behoorlijk verafgelegen plaatsen; Syrisch Antio-chie ligt zo’n 550 kilometer ten noorden van Jeruzalem.� Zie het kader „Op weg” op blz. 87.

1, 2. Wat is er zo uniek aan de reis die Barnabas en Saulus gaan ondernemen, en hoezal hun werk bijdragen tot de vervulling van Handelingen 1:8?

3. Wat maakte lange reizen in de eerste eeuw zo zwaar?

H O O F D S T U K 1 1

„Vervuld met vreugdeen heilige geest”

Hoe Paulus omging met vijandigheiden onverschilligheid

Gebaseerd op Handelingen 13:1-52

85

4 Waarom gaf de heilige geest specifiek opdracht dat Barnabas en Sau-lus moesten worden afgezonderd „voor het werk”? (Hand. 13:2) Dat zegt deBijbel niet. We weten wel dat door de leiding van de heilige geest de keusop deze mannen viel. Er zijn geen aanwijzingen dat de profeten en lerarenin Antiochie tegen deze beslissing ingingen. Ze gaven juist hun volledigesteun aan de aanstelling. Stel je eens voor hoe Barnabas en Saulus zich ge-voeld moeten hebben toen hun broeders zonder jaloezie ’vastten en badenen hun de handen oplegden en hen lieten gaan’ (Hand. 13:3). Ook wij horenpersonen te steunen die een theocratische toewijzing krijgen, zoals mannendie in de gemeente als opziener worden aangesteld. In plaats van jaloerste zijn op broeders die zo’n voorrecht krijgen, dienen we hun „om hun werkmeer dan buitengewone achting in liefde te betonen” (1 Thess. 5:13).

5 Nadat Barnabas en Saulus naar Seleucie, een haven in de buurt vanAntiochie, waren gelopen, gingen ze per boot naar het eiland Cyprus, eenreis van zo’n tweehonderd kilometer.� Omdat Barnabas van Cyprus kwam,wilde hij ongetwijfeld graag het goede nieuws aan de mensen daar brengen.

� In de eerste eeuw kon een schip op een dag ongeveer 150 kilometer afleggen als de windgunstig was. Onder minder gunstige omstandigheden kon zo’n reis een stuk langer duren.

4. (a) Waardoor werd de keus voor Barnabas en Saulus geleid, en hoe reageerdengeloofsgenoten op hun aanstelling? (b) Hoe kunnen wij personen steunen die eentheocratische toewijzing krijgen?5. Omschrijf wat het inhield om op Cyprus te prediken.

86 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Een van de broeders die de lei-

ding namen in de eerste-eeuwse ge-

meente in Jeruzalem was Jozef, een

leviet die van Cyprus kwam. De apos-

telen gaven hem een bijnaam die

zijn persoonlijkheid weergaf: Barna-

bas, wat „Zoon van vertroosting” be-

tekent (Hand. 4:36). Als Barnabas

zag dat zijn geloofsgenoten iets no-

dig hadden, kwam hij hun snel te

hulp.

Met Pinksteren 33 werden er drie-

duizend nieuwe discipelen gedoopt.

Waarschijnlijk waren velen van hen

alleen voor het feest naar Jeruzalem

gereisd en waren ze niet van plan geweest lang in

de stad te blijven. De gemeente had middelen no-

dig om voor deze grote groep te zorgen. Daarom

verkocht Barnabas een stuk grond

en bracht hij het geld naar de apos-

telen als een gulle bijdrage (Hand.

4:32-37).

Als ervaren opziener wilde Barna-

bas anderen graag helpen. Hij was

degene die de pasbekeerde Saulus

van Tarsus te hulp kwam toen alle

andere discipelen bang voor hem

waren omdat hij bekendstond als

een vervolger (Hand. 9:26, 27). Bar-

nabas reageerde nederig toen Pau-

lus hem en Petrus krachtige raad

gaf over de manier waarop Joodse

en niet-Joodse christenen met elkaar

moesten omgaan (Gal. 2:9, 11-14). Deze voorbeel-

den laten zien dat Barnabas zijn bijnaam, „Zoon van

vertroosting”, echt waarmaakte.

BARNABAS — „ZOON VAN VERTROOSTING”

Toen ze aankwamen in Salamis, een stadaan de oostkust, wilden ze geen tijd verspil-len. Onmiddellijk „gingen zij het woord vanGod in de synagogen van de joden verkon-digen” (Hand. 13:5).� Barnabas en Saulusreisden van de ene kant van Cyprus naarde andere en predikten waarschijnlijk in be-langrijke steden die ze onderweg tegenkwa-men. Afhankelijk van de route die ze namen,hebben ze misschien wel 220 kilometer ge-lopen!

6 Het eerste-eeuwse Cyprus was doortrok-ken van valse aanbidding. Dat bleek voor-al toen Barnabas en Saulus aankwamen inPafos, aan de westkust van het eiland. Daarontmoetten ze „een tovenaar, een valse pro-feet, een jood wiens naam Bar-Jezus was, enhij was bij de proconsul Sergius Paulus, eenintelligent man”.� In de eerste eeuw wend-den veel ontwikkelde Romeinen, zelfs „eenintelligent man” als Sergius Paulus, zichvaak tot een tovenaar of een astroloog alsze belangrijke beslissingen moesten nemen.Toch raakte Sergius Paulus geıntrigeerddoor de Koninkrijksboodschap en „zocht erernstig naar het woord van God te horen”.Dat viel niet goed bij Bar-Jezus, die ook welbekendstond onder zijn beroepsnaam Ely-mas, wat „Tovenaar” betekent (Hand. 13:6-8).

7 Bar-Jezus ging de Koninkrijksboodschaptegenstaan. De enige manier om zijn invloed-rijke positie als adviseur van Sergius Pau-lus te behouden, was namelijk „de procon-sul van het geloof af te keren” (Hand. 13:8). Maar Saulus was niet van plantoe te laten dat de interesse van Sergius Paulus verdween door toedoen vaneen hofmagier. Wat deed hij daaraan? Het verslag zegt: „Saulus, die ook Pau-lus is, werd vervuld met heilige geest, keek hem [Bar-Jezus] strak aan enzei: ’O gij mens vol van allerlei bedrog en allerlei schurkerij, gij zoon vande Duivel, gij vijand van al wat rechtvaardig is, zult gij niet ophouden de

� Zie het kader „In de synagogen van de Joden” op blz. 89.� Cyprus stond onder het bewind van de Romeinse senaat. Het eiland werd bestuurd dooreen provinciaal stadhouder met de rang van proconsul.

6, 7. (a) Wie was Sergius Paulus, en waarom probeerde Bar-Jezus te voorkomen dat hijnaar het goede nieuws luisterde? (b) Hoe bestreed Saulus de tegenstand van Bar-Jezus?

In de oudheid was reizen over land trager,

vermoeiender en waarschijnlijk duurder dan va-

ren. Maar veel plaatsen konden uitsluitend te

voet worden bereikt.

Een reiziger kon zo’n dertig kilometer per

dag afleggen. Hij stond bloot aan de elemen-

ten — zon, regen, hitte en kou — en aan het ge-

vaar overvallen te worden door dieven. Paulus

merkte op dat hij „dikwijls op reis, in gevaren

van rivieren, in gevaren van struikrovers” was

geweest (2 Kor. 11:26).

Het Romeinse Rijk kende een uitgebreid net-

werk van geplaveide wegen. Langs de hoofdwe-

gen kwamen de reizigers herbergen tegen die

een dagreis van elkaar vandaan lagen. Daar-

tussenin lagen pleisterplaatsen waar basis-

voorzieningen waren. Schrijvers uit die tijd ka-

rakteriseren de herbergen en pleisterplaatsen

als smerig, overvol, vochtig en vergeven van

de vlooien. Deze plaatsen hadden een slechte

naam, want tot de vaste bezoekers behoorde

veel gespuis. Het kwam nogal eens voor dat

herbergiers reizigers beroofden, en vaak maak-

ten prostituees deel uit van het aanbod van

diensten.

Christenen zullen zulke plaatsen ongetwij-

feld zo veel mogelijk vermeden hebben. Maar

als ze onderweg waren in landen waar ze geen

familie of vrienden hadden, hadden ze waar-

schijnlijk geen andere keus.

OP WEG

rechte wegen van Jehovah te verdraaien?Nu dan, zie! Jehovah’s hand is op u, en gijzult blind zijn en een tijdlang het zonlichtniet zien.’ Ogenblikkelijk viel er een dik-ke nevel en duisternis op hem, en rond-tastend zocht hij mensen om hem bij dehand te leiden.”� Wat was het resultaatvan dit wonder? „Toen de proconsul zagwat er gebeurd was, werd hij een gelovi-ge, daar hij versteld stond van het onder-wijs van Jehovah” (Hand. 13:9-12).

8 Paulus liet zich niet door Bar-Jezusintimideren. Zo moeten ook wij niet te-rugdeinzen als tegenstanders het geloofproberen te ondermijnen van personendie belangstelling voor de Koninkrijks-boodschap tonen. Natuurlijk moeten onzeuitspraken „altijd minzaam, gekruid metzout” zijn (Kol. 4:6). Tegelijkertijd willenwe niet het geestelijk welzijn van een ge-

interesseerde in gevaar brengen alleen maar omdat we conflicten willen ver-mijden. Ook moeten we er niet voor terugschrikken valse religies aan dekaak te stellen, die er net als Bar-Jezus mee doorgaan „de rechte wegen vanJehovah te verdraaien” (Hand. 13:10). Laten we net als Paulus vrijmoedigde waarheid bekendmaken en moeite doen het hart van oprechte mensente bereiken. En hoewel Gods steun misschien niet zo duidelijk is als in hetgeval van Paulus, kunnen we er zeker van zijn dat Jehovah zijn heilige geestzal gebruiken om personen die het waard zijn tot de waarheid te trekken(Joh. 6:44).

Een „woord van aanmoediging” (Handelingen 13:13-43)

9 Blijkbaar veranderde er iets toen de mannen van Pafos vertrokken naarPerge, aan de kust van Klein-Azie, over zee een afstand van zo’n 250 kilo-meter. In Handelingen 13:13 wordt gesproken over „de mannen, te zamen

� Vanaf dit punt wordt Saulus Paulus genoemd. Er is wel geopperd dat hij die Romeinsenaam aannam ter ere van Sergius Paulus. Maar het feit dat hij de naam Paulus ook bleefgebruiken nadat hij Cyprus had verlaten, wijst op een andere verklaring, namelijk datPaulus, „een apostel der natien”, besloot voortaan zijn Romeinse naam te gebruiken, diehij waarschijnlijk van kleins af aan al had. Hij kan de naam Paulus ook gebruikt hebbenomdat de Griekse uitspraak van zijn Hebreeuwse naam, Saul, erg veel lijkt op een Griekswoord met een negatieve gevoelswaarde (Rom. 11:13).

8. Hoe kunnen we Paulus’ vrijmoedigheid navolgen?9. Hoe gaven Paulus en Barnabas een goed voorbeeld voor broeders die in deze tijd deleiding nemen in de gemeente?

Net als Paulus verdedigen we de waarheid moedigals we tegenstand ondervinden

met Paulus”, wat erop lijkt te duiden dat Paulus nu de leiding nam in deactiviteiten van de groep. Toch zijn er geen aanwijzingen dat Barnabas ja-loers werd op Paulus. De mannen bleven juist met elkaar samenwerken omGods wil te volbrengen. Paulus en Barnabas gaven een goed voorbeeld voorbroeders die in deze tijd de leiding nemen in de gemeente. Christenen wed-ijveren niet om prominentie maar houden Jezus’ woorden in gedachte dat„gij allen broeders zijt”. Hij voegde daaraan toe: „Al wie zich verhoogt, zalvernederd worden, en al wie zich vernedert, zal verhoogd worden” (Matth.23:8, 12).

10 Toen ze in Perge aankwamen, ging Jo-hannes Markus terug naar Jeruzalem enliet hij Paulus en Barnabas dus achter. Erwordt geen reden gegeven voor zijn plotse-linge vertrek. Paulus en Barnabas reisdenverder naar Pisidisch Antiochie, een stadin de provincie Galatie. Dat was geen mak-kelijke tocht, want Antiochie ligt zo’n 1100meter boven zeeniveau. Het was algemeenbekend dat er bij de verraderlijke bergpas-sen bandieten rondzwierven. En Paulus hadrond deze tijd waarschijnlijk ook nog eensmet gezondheidsproblemen te maken.�

11 In Antiochie gingen Paulus en Barnabasop de sabbat de synagoge binnen. Het ver-slag luidt: „Na de voorlezing van de Wet envan de Profeten lieten de presiderende die-naren van de synagoge hun zeggen: ’Man-nen, broeders, indien gij enig woord van aan-moediging voor het volk hebt, zo zegt het’ ”(Hand. 13:15). Paulus stond op om te spre-ken.

12 Hij sprak zijn gehoor als volgt aan:„Mannen, Israelieten en gij anderen die Godvreest” (Hand. 13:16). Paulus’ publiek be-stond uit Joden en proselieten. Hoe wekte

� Paulus schreef enkele jaren later een brief aande Galaten, waarin hij zei: „Gij weet dat ik de eer-ste keer ten gevolge van een ziekte van mijn vleeshet goede nieuws aan u heb bekendgemaakt” (Gal.4:13).

10. Geef een omschrijving van de reis van Pergenaar Pisidisch Antiochie.11, 12. Hoe wekte Paulus de interesse van zijnpubliek toen hij in de synagoge in Antiochie sprak?

„VERVULD MET VREUGDE EN HEILIGE GEEST” 89

Het woord synagoge is afkomstig van een

Grieks woord dat letterlijk „een bijeenbrengen”

betekent. Het duidde oorspronkelijk op een bij-

eenkomst of gemeente van Joden en kreeg uit-

eindelijk de betekenis van de plaats of het ge-

bouw waar de bijeenkomst werd gehouden.

Men denkt dat de synagogen tijdens of direct

na de zeventigjarige ballingschap van de Joden

in Babylon zijn gesticht. De synagogen werden

gebruikt voor onderwijs, aanbidding, het voorle-

zen uit de Schriften en geestelijke vermaning.

In de eerste eeuw had elke stad in Palestina

haar eigen synagoge. Grotere steden hadden

meerdere synagogen en Jeruzalem had er heel

veel.

Maar niet alle Joden gingen na de Babylo-

nische ballingschap terug naar Palestina. Ve-

len reisden voor zaken naar het buitenland. Al

in de vijfde eeuw v.G.T. bestonden er Joodse

gemeenschappen overal in de 127 rechtsge-

bieden van het Perzische Rijk (Esth. 1:1; 3:8).

Na verloop van tijd ontstonden er ook Jood-

se wijken in steden overal in het Middelland-

se Zeegebied. Deze verspreid wonende Joden

kwamen bekend te staan als de diaspora (ver-

strooiing), en overal waar ze zich vestigden

stichtten ze synagogen.

In de synagogen werd elke sabbat de Wet

voorgelezen en verklaard. Dat werd gedaan

vanaf een verhoging met aan drie kanten zit-

plaatsen. Iedere devote joodse man mocht een

aandeel hebben aan het voorlezen, prediken

en vermanen.

IN DE SYNAGOGEN VAN DE JODEN

hij de interesse van deze mensen, die Jezus’ rol in Gods voornemen niet er-kenden? Ten eerste gaf Paulus een korte samenvatting van de geschiedenisvan het Joodse volk. Hij legde uit hoe Jehovah „het volk tijdens hun in-wonende vreemdelingschap in het land Egypte [had] verhoogd” en hoe Godna hun bevrijding veertig jaar „hun manier van optreden in de wildernis[had] verdragen”. Paulus verhaalde ook hoe de Israelieten het beloofde landin bezit hadden genomen en hoe Jehovah „het land onder hen verdeeld[had] door het lot” (Hand. 13:17-19). Er is wel geopperd dat Paulus een toe-speling maakte op bepaalde Schriftgedeelten die net waren voorgelezen opdie bewuste sabbat. Als dat waar is, is dat weer een voorbeeld waaruit blijktdat Paulus wist hoe hij ’voor alle soorten van mensen alles kon worden’(1 Kor. 9:22).

13 Ook wij moeten proberen een beroep te doen op het hart van de men-sen tot wie we prediken. Als we bijvoorbeeld iemands religieuze achtergrondkennen, kan dat een hulp zijn om onderwerpen uit te kiezen waar hij ex-tra interesse voor zal hebben. Ook kunnen we delen uit de Bijbel gebruikendie de persoon waarschijnlijk kent. De persoon uit zijn eigen bijbel latenvoorlezen, kan effectief zijn. Zoek naar manieren om iemands hart te berei-ken.

14 Vervolgens besprak Paulus hoe de geslachtslijn van Israelitische ko-ningen leidde tot ’een redder, Jezus,’ die voorafgegaan werd door Johannesde Doper. Toen beschreef Paulus hoe Jezus ter dood was gebracht en uit dedood was opgewekt (Hand. 13:20-37). „Laat het u daarom bekend zijn,” zeiPaulus, „dat door bemiddeling van Hem vergeving van zonden aan u wordtverkondigd; en (...) een ieder die gelooft, onschuldig wordt verklaard door be-middeling van Hem.” Toen gaf de apostel zijn toehoorders deze waarschu-wing: „Zorgt er daarom voor dat hetgeen in de Profeten is gezegd, u niet over-komt: ’Aanschouwt het, gij spotters, en verwondert u erover, en verdwijnt,want ik werk een werk in uw dagen, een werk dat gij geenszins zult geloven,zelfs al vertelt iemand het u in bijzonderheden.’ ” De reactie op Paulus’ toe-spraak was ongelofelijk. ’De mensen verzochten voorts dringend dat er devolgende sabbat over deze zaken tot hen gesproken zou worden’, zo berichtde Bijbel. En na afloop van de bijeenkomst in de synagoge „volgden velenvan de joden en van de proselieten die God aanbaden, Paulus en Barnabas”(Hand. 13:38-43).

„Wij keren ons tot de nati¨en” (Handelingen 13:44-52)

15 De volgende sabbat kwam „bijna de gehele stad” bijeen om naar Pau-lus te luisteren. Bepaalde Joden waren daar niet zo blij mee, en ze „gin-gen al wat door Paulus werd gezegd, op lasterlijke wijze tegenspreken”. Hij

13. Hoe kunnen we een beroep doen op iemands hart?14. (a) Hoe introduceerde Paulus het goede nieuws over Jezus, en welke waarschuwinggaf hij? (b) Hoe reageerde de menigte op Paulus’ toespraak?15. Wat gebeurde er op de sabbat die op Paulus’ toespraak volgde?

90 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

„Zij verwekten een vervolging tegen Paulus en Barnabas (...)En de discipelen bleven vervuld met vreugde en heilige geest.”

— Handelingen 13:50-52

en Barnabas zeiden vrijmoedig tegen hen: „Het was noodzakelijk dat hetwoord van God eerst tot u werd gesproken. Aangezien gij het van u afstooten uzelf het eeuwige leven niet waardig oordeelt, ziet! wij keren ons tot denatien. In feite heeft Jehovah ons in de volgende woorden het gebod opge-legd: ’Ik heb u aangesteld als een licht der natien, opdat gij tot aan het uit-einde der aarde tot redding zoudt zijn’ ” (Hand. 13:44-47; Jes. 49:6).

16 De heidense toehoorders waren opgetogen en „allen die de juiste ge-zindheid voor het eeuwige leven bezaten, werden gelovigen” (Hand. 13:48).Het woord van Jehovah verspreidde zich al snel door het hele land. Maar deJoden reageerden heel anders. De zendelingen hadden in feite tegen hen ge-zegd dat Gods woord weliswaar eerst tot hen was gesproken, maar dat ze er-voor hadden gekozen de Messias te verwerpen en daarom in aanmerkingkwamen voor Gods vonnis. De Joden hitsten de „achtenswaardige vrouwen”en de „voornaamste mannen” van de stad op, „en zij verwekten een vervol-ging tegen Paulus en Barnabas en wierpen hen buiten hun grenzen”. Hoereageerden Paulus en Barnabas? Ze „schudden het stof van hun voeten te-gen hen af en gingen naar Ikonium”. Was dat het einde van het christen-dom in Pisidisch Antiochie? Absoluut niet! De discipelen die achterbleven„bleven vervuld met vreugde en heilige geest” (Hand. 13:50-52).

17 We kunnen veel leren van de manier waarop deze getrouwe broedersop tegenstand reageerden. We houden niet op met prediken, zelfs als voor-aanstaande mensen in de wereld ons ervan proberen te weerhouden onzeboodschap bekend te maken. Toen de mensen van Antiochie de boodschapverwierpen, schudden Paulus en Barnabas „het stof van hun voeten”, eengebaar dat niet op woede duidt maar op het afwijzen van verantwoordelijk-heid. Deze zendelingen beseften dat ze de manier waarop anderen reageer-den niet in de hand hadden. Maar ze hadden wel in de hand of ze zelf ble-ven prediken. En dat zouden ze in Ikonium beslist doen!

18 Hoe zat het met de discipelen die in Antiochie achterbleven? Hoewel zezich in vijandig gebied bevonden, was hun vreugde niet afhankelijk van eenpositieve reactie op het goede nieuws. Jezus zei: ’Gelukkig zijn zij die hetwoord van God horen en het onderhouden!’ (Luk. 11:28) En dat is precieswat de discipelen in Antiochie besloten te doen.

19 Laten we net als Paulus en Barnabas altijd in gedachte houden dat hetonze verantwoordelijkheid is het goede nieuws te prediken. De beslissingom de boodschap te aanvaarden of af te wijzen ligt volledig bij onze toehoor-ders. Wanneer degenen tot wie we prediken niet positief lijken te reageren,kunnen we iets leren van de discipelen uit de eerste eeuw. Als we waar-dering hebben voor de waarheid en ons door heilige geest laten leiden, kun-nen ook wij vreugde hebben ondanks tegenstand (Gal. 5:18, 22).

16. Hoe reageerden de Joden op de krachtige woorden van de zendelingen, en wat wasde reactie van Paulus en Barnabas op de tegenstand?17-19. In welke opzichten kunnen we het goede voorbeeld van Paulus en Barnabasnavolgen, en hoe zal dat tot onze vreugde bijdragen?

92 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

LYSTRA is in opschudding. Een man die vanaf zijn geboorte kreupel is,springt rond van vreugde nadat twee vreemdelingen hem genezen hebben.De mensen zijn stomverbaasd, en een priester van Zeus brengt kransennaar de vreemdelingen, van wie de menigte denkt dat het goden zijn. Stierensnuiven en loeien wanneer de priester ze klaarmaakt om ze te offeren. Pau-lus en Barnabas protesteren tegen deze huldeblijken. Ze scheuren hun bo-venklederen, springen tussen de menigte en smeken de mensen hen niet teaanbidden, maar ze kunnen hen nauwelijks tegenhouden.

2 Dan komen er Joodse tegenstanders uit Pisidisch Antiochie en Ikonium.Ze vergiftigen de geest van de mensen in Lystra met venijnige lasterpraat.De menigte die Paulus eerst wilde aanbidden, omringt hem en stenigt hemtotdat hij bewusteloos is. Nadat ze hun boosheid op hem hebben gekoeld,slepen ze zijn toegetakelde lichaam buiten de stadspoort en laten hem voordood achter.

3 Wat was de aanleiding voor dit dramatische voorval? Wat kunnen ver-kondigers van het goede nieuws in deze tijd leren van de gebeurtenissenrond Barnabas, Paulus en de wispelturige inwoners van Lystra? En hoekunnen ouderlingen het voorbeeld navolgen dat Barnabas en Paulus gavendoor getrouw in hun dienst te volharden en ’met vrijmoedigheid te sprekenkrachtens de autoriteit van Jehovah’? — Hand. 14:3.

’Een grote menigte werd gelovig’ (Handelingen 14:1-7)

4 Niet lang hiervoor waren Paulus en Barnabas uit de Romeinse stad An-tiochie in Pisidie gezet nadat Joodse tegenstanders het hun moeilijk haddengemaakt. Ze lieten zich echter niet ontmoedigen door de onwillige inwonersvan die stad, maar „schudden het stof van hun voeten” tegen hen af (Hand.

1, 2. Welke reeks gebeurtenissen doet zich voor terwijl Paulus en Barnabas in Lystrazijn?3. Welke vragen komen in dit hoofdstuk aan de orde?4, 5. Waarom reisden Paulus en Barnabas naar Ikonium, en wat gebeurde daar?

H O O F D S T U K 1 2

’Zij spraken met vrijmoedigheidkrachtens de autoriteit

van Jehovah’

Paulus en Barnabas tonen nederigheid,volharding en moed

Gebaseerd op Handelingen 14:1-28

93

’Keer u van deze ijdele dingen af en wend u tot de levende God,die de hemel en de aarde heeft gemaakt.’

— Handelingen 14:15

13:50-52; Matth. 10:14). Paulus en Barnabas vertrokken in vrede, in het be-sef dat de tegenstanders zelf de gevolgen zouden moeten dragen, die van Godafkomstig zouden zijn (Hand. 18:5, 6; 20:26). Met onverminderde vreugde ver-volgden de zendelingen hun predikingstocht. Ze reisden zo’n 150 kilometernaar het zuidoosten en bereikten een vruchtbaar plateau tussen het Tau-rus- en het Sultangebergte.

5 In eerste instantie gingen Paulus en Barnabas naar Ikonium, een en-clave van de Griekse cultuur en een van de belangrijkste steden van deRomeinse provincie Galatie.� De stad bood onderdak aan een invloedrijkegroep Joden en een groot aantal niet-Joodse proselieten. Volgens hun ge-woonte gingen Paulus en Barnabas de synagoge binnen en begonnen daarte prediken (Hand. 13:5, 14). Ze „spraken er op zulk een wijze, dat een grotemenigte van zowel joden als Grieken gelovig werd” (Hand. 14:1).

6 Waarom was de manier waarop Paulus en Barnabas spraken zo effec-tief? Paulus had een zeer grote kennis van de Schriften. Hij verbond op eenmeesterlijke manier passages uit de geschiedenis, de profetieen en de mozaı-sche wet om te bewijzen dat Jezus de beloofde Messias was (Hand. 13:15-31;26:22, 23). Barnabas straalde uit dat hij zorg voor mensen had (Hand. 4:36,37; 9:27; 11:23, 24). Ze vertrouwden niet op hun eigen verstand, maar zespraken „krachtens de autoriteit van Jehovah”. Hoe kun je deze zendelingennavolgen in de prediking? Door het volgende te doen: Zorg dat je Gods Woordgoed leert kennen. Kies Bijbelteksten uit die de huisbewoners waarschijnlijkzullen aanspreken. Zoek naar praktische manieren om personen tot wie jepredikt te troosten. En baseer je onderwijs altijd op de autoriteit van Jeho-vah’s Woord, niet op je eigen wijsheid.

7 Maar niet iedereen in Ikonium wilde graag horen wat Paulus en Barna-bas te vertellen hadden. Lukas vervolgde: „De joden die niet geloofden, hit-sten de zielen der mensen uit de natien op en beınvloedden hen ten kwadetegen de broeders.” Paulus en Barnabas onderkenden dat het nodig was teblijven om het goede nieuws te verdedigen. „Daarom brachten zij er geruimetijd door en spraken met vrijmoedigheid.” Het resultaat was verdeeldheid:„Sommigen waren voor de joden maar anderen voor de apostelen” (Hand.14:2-4). In deze tijd heeft het goede nieuws vergelijkbare resultaten. Voorsommigen leidt het tot eenheid en voor anderen tot verdeeldheid (Matth.10:34-36). Als jouw familie verdeeld is omdat je gehoorzaam bent aan hetgoede nieuws, bedenk dan dat tegenstand vaak een reactie is op ongegron-de geruchten of regelrechte laster. Je goede gedrag kan als een tegengif hier-voor werken en uiteindelijk misschien het hart van degenen die tegenstandbieden zachter maken (1 Petr. 2:12; 3:1, 2).

� Zie het kader „Ikonium — Een Frygische stad” op blz. 96.

6. Waarom waren Paulus en Barnabas zulke effectieve onderwijzers, en hoe kunnen wehen navolgen?7. (a) Tot welke resultaten leidt het goede nieuws? (b) Wat moet je in gedachte houden alsje familie verdeeld is vanwege je gehoorzaamheid aan het goede nieuws?

’ZIJ SPRAKEN MET VRIJMOEDIGHEID KRACHTENS DE AUTORITEIT VAN JEHOVAH’ 95

8 Na een tijdje smeedden tegenstanders in Ikonium een complot om Paulusen Barnabas te stenigen. Toen de zendelingen dat te horen kregen, kozen zeervoor naar andere zendingsgebieden te vertrekken (Hand. 14:5-7). Konink-rijksverkondigers gaan nu net zo voorzichtig te werk. Als we met verbale aan-vallen te maken krijgen, spreken we moedig (Fil. 1:7; 1 Petr. 3:13-15). Maar alser geweld dreigt, vermijden we het iets onverstandigs te doen dat ons eigen

leven of dat van geloofsgenoten onnodig ingevaar zou brengen (Spr. 22:3).

’Wend u tot de levende God’(Handelingen 14:8-19)

9 Paulus en Barnabas gingen naar Lystra,een Romeinse kolonie zo’n dertig kilome-ter ten zuidwesten van Ikonium. Lystra on-derhield goede connecties met Pisidisch An-tiochie, maar had niet zoals die stad eenprominente Joodse gemeenschap. Hoewel deinwoners waarschijnlijk het Grieks beheer-sten, was hun moedertaal Lykaonisch. Pau-lus en Barnabas begonnen in het openbaarte prediken, misschien omdat de stad geensynagoge had. Petrus had in Jeruzalem eenman genezen die vanaf zijn geboorte kreu-pel was. In Lystra genas Paulus een man dienog nooit had kunnen lopen (Hand. 14:8-10).Door het wonder dat Petrus had verricht,had een grote menigte zich tot het geloof ge-keerd (Hand. 3:1-10). Maar het wonder datPaulus verrichtte had een heel andere uit-werking.

10 Zoals aan het begin van dit hoofdstukwerd beschreven, trok de heidense menigtein Lystra direct de verkeerde conclusie toende verlamde man opsprong en ging lopen.Ze noemden Barnabas Zeus, de oppergod,en Paulus Hermes, de zoon van Zeus en debode van de goden. (Zie het kader „Lystra ende cultus van Zeus en Hermes” op blz. 97.)Barnabas en Paulus waren echter vastbeslo-ten de menigte aan het verstand te brengen

8. Waarom vertrokken Paulus en Barnabas uitIkonium, en wat leren we van hun voorbeeld?9, 10. Waar lag Lystra, en wat weten we over deinwoners ervan?

96 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Ikonium lag op een hoog, waterrijk en vrucht-

baar plateau. De stad lag aan een belangrij-

ke handelsroute die Syri¨e verbond met Rome,

Griekenland en de Romeinse provincie Asia.

De plaatselijke godsdienst in Ikonium be-

helsde de aanbidding van de Frygische vrucht-

baarheidsgodin Cybele, en bevatte elementen

die tijdens de hellenistische periode waren

overgenomen van de Griekse godsdienst. De

stad kwam in 65 v.G.T. onder Romeinse invloed

te staan, en in de eerste eeuw G.T. was het

een groot, welvarend handels- en landbouw-

centrum geworden. Hoewel er in Ikonium een

invloedrijke Joodse gemeenschap was, heeft

de stad blijkbaar haar hellenistische karakter

behouden. Het verslag in Handelingen heeft

het over Joden die daar woonden en „Grieken”

(Hand. 14:1).

Ikonium lag op de grens tussen de Ga-

latische streken Lykaoni¨e en Frygi

¨e. Bepaal-

de schrijvers uit de oudheid, zoals Cicero en

Strabo, noemden Ikonium een Lykaonische

stad, en geografisch gezien hoorde de stad

inderdaad bij die streek. Maar het verslag in

Handelingen onderscheidt Ikonium van Lykao-

ni¨e, waar „Lykaonisch” werd gesproken (Hand.

14:1-6, 11). Daarom hebben critici beweerd

dat Handelingen niet nauwkeurig was. In 1910

vonden archeologen echter inscripties in de

stad die erop wezen dat er in Ikonium twee

eeuwen na het bezoek van Paulus en Barna-

bas nog steeds Frygisch werd gesproken. De

schrijver van Handelingen maakte dus terecht

onderscheid tussen Ikonium en de steden van

Lykaoni¨e.

IKONIUM — EEN FRYGISCHE STAD

dat ze niet krachtens de autoriteit van hei-dense goden spraken en wonderen verricht-ten, maar krachtens de autoriteit van Jeho-vah, de enige ware God (Hand. 14:11-14).

11 Ondanks de dramatische omstandighe-den deden Paulus en Barnabas nog steedsmoeite het hart van hun toehoorders zo goedmogelijk te bereiken. Met deze gebeurtenistekende Lukas een doeltreffende methode opom het goede nieuws aan heidenen bekendte maken. Let op wat Paulus en Barnabastegen de menigte zeiden: „Mannen, waaromdoet gij deze dingen? Ook wij zijn mensenen hebben dezelfde zwakheden als gij en ma-ken het goede nieuws aan u bekend, opdatgij u van deze ijdele dingen zoudt afkeren enu zoudt wenden tot de levende God, die dehemel en de aarde en de zee en alles watdaarin is, heeft gemaakt. In de voorbijgeganegeslachten heeft hij alle natien toegestaanhun eigen wegen te bewandelen, ofschoonhij toch niet heeft nagelaten getuigenis vanzichzelf te geven door goed te doen, door u re-gens vanuit de hemel en vruchtbare tijden tegeven, door uw hart overvloedig met voedselen vrolijkheid te vervullen” (Hand. 14:15-17).

12 Welke lessen kunnen wij leren van dezetot nadenken stemmende woorden? Ten eer-ste dat Paulus en Barnabas niet vonden datze superieur waren aan hun toehoorders.Ze deden zich niet beter voor dan ze wa-ren. In plaats daarvan gaven ze nederig toedat ze dezelfde zwakheden hadden als hunheidense toehoorders. Paulus en Barnabashadden natuurlijk de heilige geest ontvan-gen en waren bevrijd van valse leringen. Bo-vendien waren ze gezegend met de hoop ommet Christus te regeren. Maar ze beseftendat de inwoners van Lystra precies dezelf-de gaven konden ontvangen door Christuste gehoorzamen.

11-13. (a) Wat zeiden Paulus en Barnabas tegende inwoners van Lystra? (b) Wat is een les die wekunnen leren van de uitspraken van Paulus enBarnabas?

Lystra lag in een rustige vallei ver weg van de

hoofdwegen. Caesar Augustus maakte er een

Romeinse kolonie van en gaf de stad de naam

Julia Felix Gemina Lustra. Het garnizoen van de

stad moest de provincie Galati¨e tegen plaatse-

lijke bergstammen verdedigen. De stad werd

dus bestuurd volgens de traditionele Romeinse

burgerlijke organisatie, en de functionarissen

hadden Romeinse titels. Desondanks behield

Lystra voor een groot deel zijn oorspronkelij-

ke karakter. Het bleef meer Lykaonisch dan

Romeins, en de hoofdpersonen uit Lystra die

in het verslag van Handelingen voorkomen,

spraken dan ook Lykaonisch.

Onder de archeologische vondsten in de

omgeving van het oude Lystra bevinden zich

inscripties waarin verwezen wordt naar „pries-

ters van Zeus” en een beeld van de god Her-

mes. Er is in de omgeving ook een altaar

ontdekt dat aan Zeus en Hermes was opge-

dragen.

Een legende die door de Romeinse dich-

ter Ovidius (43 v.G.T. tot 17 G.T.) werd opgete-

kend, voorziet in extra achtergrondinformatie

voor het verslag in Handelingen. Volgens Ovi-

dius bezochten Jupiter en Mercurius, de Ro-

meinse tegenhangers van de Griekse goden

Zeus en Hermes, het heuvelland van Frygi¨e

vermomd als sterfelijke mensen. Ze zochten

gastvrijheid in duizend huizen, maar iedereen

stuurde hen weg. Slechts´e

´en bejaard echt-

paar, Philemon en Baucis, heette hen welkom

in hun eenvoudige woning. Zeus en Hermes

veranderden hun huis daarom in een tempel

van marmer en goud, stelden het echtpaar

als priester en priesteres aan en verwoest-

ten de huizen van degenen die hun onderdak

geweigerd hadden. Een naslagwerk zegt: „Als

de mensen in Lystra aan die legende dachten

toen ze zagen dat Paulus en Barnabas een ver-

lamde man genazen, is het niet zo verwonder-

lijk dat ze hen met offers welkom wilden he-

ten” (The Book of Acts in Its Graeco-Roman

Setting).

LYSTRA EN

DE CULTUS VAN ZEUS EN HERMES

13 Hoe denken wij over de mensen tot wie we prediken? Zien we hen alsonze gelijken? Proberen we net als Paulus en Barnabas te voorkomen dat an-deren ons gaan ophemelen wanneer we hun de waarheden uit Gods Woordleren? Charles Taze Russell, een uitstekend onderwijzer die eind negentien-de en begin twintigste eeuw de leiding in de prediking nam, gaf in dit opzichteen goed voorbeeld. Hij schreef: „Wij wensen geen hulde, geen verering, vooronszelf of onze geschriften; evenmin willen wij Eerwaarde of Rabbi genoemdworden.” Broeder Russell had net zo’n nederige houding als Paulus en Bar-nabas. Zo is ook het doel van onze prediking niet onszelf te verheerlijkenmaar mensen te helpen zich tot „de levende God” te keren.

14 Sta eens stil bij een tweede les die we van deze toespraak kunnen leren.Paulus en Barnabas wisten zich aan te passen. Anders dan de Joden enproselieten in Ikonium hadden de inwoners van Lystra weinig of geen ken-nis van de Schriften of van de speciale band die het volk Israel met Godhad. Maar degenen die naar Paulus en Barnabas luisterden kwamen uiteen landbouwstreek. Lystra had een gematigd klimaat en vruchtbare vel-den. Deze mensen konden overvloedige bewijzen zien van de eigenschappenvan de Schepper, die bijvoorbeeld bleken uit de vruchtbare seizoenen, en dezendelingen gebruikten deze gemeenschappelijke basis om een beroep tedoen op hun redenatievermogen (Rom. 1:19, 20).

15 Kunnen wij ons ook aanpassen? Een boer kan hetzelfde soort zaad opmeerdere stukken grond zaaien, maar de methode die hij gebruikt om degrond voor te bereiden verschilt vaak. Sommige stukken grond zijn mis-schien al zacht en gereed voor het zaad. Andere stukken grond hebben wel-licht meer voorbereiding nodig. Zo is ook het zaad dat wij planten altijd het-zelfde: de Koninkrijksboodschap die in Gods Woord staat. Maar wanneer wenet als Paulus en Barnabas zijn, zullen we ons verdiepen in de omstandig-heden en religieuze achtergrond van de mensen tot wie we prediken. Danzullen we de manier waarop we de Koninkrijksboodschap presenteren daar-aan aanpassen (Luk. 8:11, 15).

16 We kunnen een derde les leren van het verslag over Paulus, Barnabasen de inwoners van Lystra. Hoe goed we ook ons best doen, het zaad datwe zaaien kan weggerukt worden of op rotsachtige grond vallen (Matth.13:18-21). Laat de moed dan niet zakken. Zoals Paulus later tegen de disci-pelen in Rome zei, zal „een ieder van ons [ook iedereen met wie we overGods Woord spreken] voor zichzelf rekenschap afleggen aan God” (Rom.14:12).

’Zij droegen hen aan Jehovah op’ (Handelingen 14:20-28)

17 Nadat Paulus buiten Lystra was gesleept en voor dood was achterge-

14-16. Welke tweede en derde les kunnen we leren van wat Paulus en Barnabas tegen deinwoners van Lystra zeiden?17. Waar gingen Paulus en Barnabas vanuit Derbe heen, en waarom?

98 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

laten, kwamen de discipelen naar hem toe, en hij stond op. Hij overnachttein de stad en de volgende dag begon hij samen met Barnabas aan de reisvan honderd kilometer naar Derbe. We kunnen ons er alleen maar eenvoorstelling van maken hoe oncomfortabel deze zware reis voor Paulus ge-weest moet zijn, omdat hij de dag ervoor met stenen bekogeld was. Toch zet-ten Barnabas en hij door, en toen ze in Derbe aankwamen, maakten ze „vrijveel discipelen”. Vervolgens namen ze niet de kortste route naar hun thuis-basis in Syrisch Antiochie, maar „keerden zij naar Lystra en naar Ikoniumen naar [Pisidisch] Antiochie terug”. Het doel? „[Zij] versterkten de zielender discipelen, terwijl zij hen aanmoedigden in het geloof te blijven” (Hand.14:20-22). Wat een prachtig voorbeeld gaven deze mannen! Ze stelden de be-langen van de gemeente boven hun eigen gemak. Reizende opzieners en zen-delingen in deze tijd volgen hun voorbeeld.

18 Paulus en Barnabas versterkten de discipelen niet alleen door hunwoorden en voorbeeld, maar stelden ook „in elke gemeente oudere mannenvoor hen aan”. Paulus en Barnabas waren ’door de heilige geest uitgezon-den’ op deze zendingsreis, maar toch baden en vastten ze toen ze de ouderemannen ’aan Jehovah opdroegen’ (Hand. 13:1-4; 14:23). In deze tijd wordt bijaanstellingen een vergelijkbaar patroon gevolgd. Voordat een broeder wordtaanbevolen, gaat het plaatselijke lichaam van ouderlingen onder gebed naof hij aan de Bijbelse vereisten voldoet (1 Tim. 3:1-10, 12, 13; Tit. 1:5-9). Hoelang hij al christen is, is niet de doorslaggevende factor. In plaats daarvanlaten zijn spraak, gedrag en reputatie zien in hoeverre de heilige geest inzijn leven werkzaam is. Of hij geschikt is om als herder van de kudde te die-nen, wordt bepaald door de vraag of hij voldoet aan de Bijbelse vereistenvoor opzieners (Gal. 5:22, 23).

19 Ouderlingen weten dat ze rekenschap aan God moeten afleggen voor demanier waarop ze de gemeente behandelen (Hebr. 13:17; 1 Petr. 5:1-3). Netals Paulus en Barnabas nemen ouderlingen de leiding in de prediking. Zeversterken medediscipelen met hun woorden. En ze zijn bereid de belangenvan de gemeente boven hun eigen gemak te stellen (Fil. 2:3, 4).

20 Toen Paulus en Barnabas uiteindelijk in hun thuisbasis in Syrisch An-tiochie aankwamen, „gingen zij ertoe over de vele dingen te vertellen die Goddoor bemiddeling van hen had gedaan, en dat hij voor de natien de deur tothet geloof had geopend” (Hand. 14:27). Als we over het getrouwe werk vanonze broeders lezen en zien hoe Jehovah hun inspanningen gezegend heeft,moedigt dat ons aan ermee door te gaan ’met vrijmoedigheid te sprekenkrachtens de autoriteit van Jehovah’.

18. Wat is er bij de aanstelling van oudere mannen betrokken?19. Van welke verantwoordelijkheid zijn ouderlingen zich bewust, en hoe volgen zePaulus en Barnabas na?20. Welke positieve uitwerking heeft het op ons om de verslagen te lezen over hetgetrouwe werk van onze broeders?

’ZIJ SPRAKEN MET VRIJMOEDIGHEID KRACHTENS DE AUTORITEIT VAN JEHOVAH’ 99

Er ontstond onenigheid, en deze kwestie bedreigde de vredeen eenheid van de gemeente. Tot wie wendden de gemeenten zichvoor leiding om het geschil op te lossen? In dit deel zullen weinzicht krijgen in de manier waarop de eerste-eeuwse gemeentegeorganiseerd was, waarmee een patroon ontstond voor Gods volkin deze tijd.

D E E L 5 ˙ H A N D E L I N G E N 1 5 : 1 - 3 5

„DE APOSTELEN ENDE OUDERE MANNEN

VERGADERDEN”HANDELINGEN 15:6

PAULUS en Barnabas zijn net vol vreugde van hun eerste zendingsreis te-ruggekomen in de Syrische stad Antiochie. Ze zijn opgetogen dat Jehovah’voor de natien de deur tot het geloof heeft geopend’ (Hand. 14:26, 27). Hetgoede nieuws is in Antiochie zelf het gesprek van de dag, en „een groot aan-tal” heidenen wordt hier aan de gemeente toegevoegd (Hand. 11:20-26).

2 Al snel wordt het verheugende nieuws over deze toename bekend in Ju-dea. Maar niet iedereen is blij met die ontwikkeling en de nog nooit geein-digde discussie over de besnijdenis laait weer in volle hevigheid op. Hoemoet de verhouding tussen Joodse en niet-Joodse gelovigen zijn, en hoemoeten de laatsten de mozaısche wet bezien? De kwestie veroorzaakt zo’nernstige onenigheid dat het de gemeente dreigt te verdelen. Hoe wordt dekwestie opgelost?

3 Bij het bespreken van dit verslag uit Handelingen zullen veel nutti-ge lessen aan de orde komen. Die kunnen ons helpen verstandig te werkte gaan als er in onze tijd kwesties zijn die verdeeldheid kunnen veroorza-ken.

Geen redding „indien gij u niet laat besnijden” (Handelingen 15:1)

4 Lukas schreef: „Er kwamen zekere mannen uit Judea [naar Antiochie],die de broeders begonnen te leren: ’Indien gij u niet laat besnijden naarhet gebruik van Mozes, kunt gij niet worden gered’ ” (Hand. 15:1). Of dezemannen voordat ze tot het christendom werden bekeerd farizeeen warengeweest, wordt niet vermeld. In ieder geval lijkt het erop dat ze beınvloedwaren door de wettische ideeen van die joodse sekte. En misschien heb-ben ze ook nog eens ten onrechte beweerd uit naam van de apostelen enoudere mannen in Jeruzalem te spreken (Hand. 15:23, 24). Maar waarompropageerden Joodse gelovigen nog steeds de besnijdenis, terwijl het al

1-3. (a) Welke ontwikkelingen dreigen de eerste-eeuwse gemeente te verdelen?(b) Welk nut heeft het voor ons om dit verslag in Handelingen te bestuderen?

4. Welke verkeerde ideeen propageerden sommige gelovigen, en welke vraag werptdat op?

H O O F D S T U K 1 3

Er ontstond„geen geringe onenigheid”

De besnijdeniskwestie wordtvoor het besturende lichaam gebracht

Gebaseerd op Handelingen 15:1-12

101

zo’n dertien jaar geleden was dat Petrus op aanwijzing van God onbesne-den heidenen in de gemeente had verwelkomd? — Hand. 10:24-29, 44-48.�

5 Daar kunnen heel wat redenen voor geweest zijn. Jehovah zelf had debesnijdenis ingevoerd en het was een teken van een speciale relatie methem. De besnijdenis was al ingevoerd voor het Wetsverbond, toen Abrahamen zijn gezin besneden werden, maar ging er later wel deel van uitmaken(Lev. 12:2, 3).� Onder de mozaısche wet moesten ook buitenlanders besne-den worden om bepaalde voorrechten te kunnen genieten, zoals het etenvan het paschamaal (Ex. 12:43, 44, 48, 49). Voor de Joden was een man dieniet besneden was, onrein en verachtelijk (Jes. 52:1).

6 Joodse christenen hadden daarom geloof en nederigheid nodig om degeopenbaarde waarheid te aanvaarden. Het Wetsverbond was vervangendoor het nieuwe verbond, dus iemand was niet langer automatisch een deelvan Gods volk omdat hij als Jood geboren was. En voor Joodse christenendie in een Joodse gemeenschap leefden, zoals de christenen in Judea, verg-de het moed Christus te belijden en onbesneden heidenen als geloofsgeno-ten te accepteren (Jer. 31:31-33; Luk. 22:20).

7 Gods maatstaven waren natuurlijk niet veranderd. Dat blijkt wel uit hetfeit dat de geest van de mozaısche wet in het nieuwe verbond te herkennenwas (Matth. 22:36-40). Zo schreef Paulus later in verband met de besnijde-nis: „Hij is een jood die het innerlijk is, en zijn besnijdenis is die van hethart, door geest, en niet door een geschreven reglement” (Rom. 2:29; Deut.10:16). De genoemde mannen uit Judea hadden deze waarheden niet be-grepen, maar beweerden dat God de besnijdeniswet nooit had herroepen.Zouden ze voor rede vatbaar zijn?

’Onenigheid en geredetwist’ (Handelingen 15:2)

8 Lukas vervolgt: „Toen er van de zijde van Paulus en Barnabas geen ge-ringe onenigheid en heel wat geredetwist met hen [de „zekere mannen”]was ontstaan, troffen zij [de ouderlingen] regelingen dat Paulus en Barna-bas en enkele anderen van hen in verband met dit geschil zouden opgaan

� Zie het kader „De leer van de judaısanten” op blz. 103.� Het verbond van de besnijdenis maakte geen deel uit van het abrahamitische verbond,dat nog steeds van kracht is. Het abrahamitische verbond trad in 1943 v.G.T. in werkingtoen Abraham (op dat moment Abram) op weg naar Kanaan de Eufraat overstak. Hij wasdestijds 75 jaar. Het verbond van de besnijdenis werd later gesloten, in 1919 v.G.T., toenAbraham 99 was (Gen. 12:1-8; 17:1, 9-14; Gal. 3:17).

5, 6. (a) Waarom wilden sommige Joodse christenen misschien aan de besnijdenisvasthouden? (b) Maakte het verbond van de besnijdenis deel uit van het abrahamitischeverbond? Leg dit uit. (Zie de voetnoot.)7. Welke waarheden hadden de mannen uit Judea niet begrepen?8. Waarom werd de besnijdeniskwestie aan het besturende lichaam in Jeruzalemvoorgelegd?

102 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Zelfs nadat het besturende lichaam in de eer-

ste eeuw de besnijdeniskwestie had opgelost,

begonnen bepaalde personen die beweerden

christenen te zijn er steeds weer over. Paulus

noemde hen „valse broeders” die „het goede

nieuws over de Christus willen verdraaien” (Gal.

1:7; 2:4; Tit. 1:10).

Blijkbaar wilden die juda¨ısanten de joden te

vriend houden, zodat die de christenen niet zo

veel tegenstand zouden bieden (Gal. 6:12, 13).

Het argument van de juda¨ısanten was dat

rechtvaardigheid tot stand werd gebracht door

de werken van de moza¨ısche wet in verband

met dingen zoals voedsel, de besnijdenis en

de Joodse feesten (Kol. 2:16).

Degenen die deze zienswijze hadden, voel-

den zich natuurlijk niet op hun gemak in de

aanwezigheid van niet-Joodse gelovigen. Jam-

mer genoeg kwamen zulke verkeerde gevoe-

lens zelfs aan het licht bij een aantal respecta-

bele christenen met een Joodse achtergrond.

Toen bijvoorbeeld leden van de gemeente in

Jeruzalem Antiochi¨e bezochten, gingen ze niet

om met broeders met een heidense achter-

grond. Zelfs Petrus, die tot dat moment vrije-

lijk was omgegaan met de niet-Joden, trok zich

terug. Hij at zelfs niet meer met hen en ging

daarmee in tegen de beginselen die hij eerst

had verdedigd. Het was dan ook nodig dat

Petrus krachtige raad van Paulus kreeg (Gal.

2:11-14).

DE LEER VAN DE JUDA¨ISANTEN

naar de apostelen en oudere mannen in Jeruzalem” (Hand. 15:2).� Uit de„onenigheid” en het „geredetwist” bleek dat er aan beide kanten sterke emo-ties en een stellige overtuiging waren, en de gemeente in Antiochie kon hetprobleem niet oplossen. De gemeente was zo verstandig om in het belangvan de vrede en eenheid de kwestie voor te leggen aan „de apostelen enoudere mannen in Jeruzalem”, die het besturende lichaam vormden. Watkunnen we van de ouderlingen in Antiochie leren?

9 Een nuttige les die we kunnen leren is dat we vertrouwen moeten heb-ben in Gods organisatie. Sta eens stil bij het volgende: De broeders in An-tiochie wisten dat het besturende lichaam volledig bestond uit christenenmet een Joodse achtergrond. Toch vertrouw-den ze erop dat het besturende lichaam debesnijdeniskwestie in overeenstemming metde Schriften zou oplossen. Waarom? De ge-meente was ervan overtuigd dat Jehovah inleiding zou voorzien door middel van zijnheilige geest en het Hoofd van de christelijkegemeente, Jezus Christus (Matth. 28:18, 20;Ef. 1:22, 23). Laten we als er in deze tijd ern-stige problemen ontstaan, het goede voor-beeld van de christenen in Antiochie na-volgen door vertrouwen te hebben in Godsorganisatie en het Besturende Lichaam vangezalfde christenen, die „de getrouwe en be-leidvolle slaaf” vertegenwoordigen (Matth.24:45).

10 We worden ook herinnerd aan het be-lang van nederigheid en geduld. Paulus enBarnabas waren persoonlijk door de heiligegeest aangesteld om naar de naties te gaan,maar ze beriepen zich niet op die autori-teit om de besnijdeniskwestie in Antiochiezelf even op te lossen (Hand. 13:2, 3). Paulusschreef later bovendien: „Ik ging [naar Jeru-zalem] op grond van een openbaring”, waar-uit blijkt dat hij goddelijke richtlijnen had

� Titus, een Griekse christen die later een vertrouw-de vriend en afgezant van Paulus werd, schijnt deelte hebben uitgemaakt van de delegatie (Gal. 2:1; Tit.1:4). Deze man was een goed voorbeeld van een on-besneden heiden die met heilige geest gezalfd was(Gal. 2:3).

9, 10. Hoe zijn de broeders in Antiochie, Paulus enBarnabas een goed voorbeeld voor ons?

ER ONTSTOND „GEEN GERINGE ONENIGHEID” 103

ontvangen (Gal. 2:2). Ouderlingen in deze tijd streven ernaar dezelfde nede-rige, geduldige instelling te hebben als er problemen ontstaan die tot ver-deeldheid kunnen leiden. Ze proberen niet hun eigen standpunt te verde-digen, maar wenden zich tot Jehovah door af te gaan op de Bijbel en deinstructies en leiding van de slaafklasse (Fil. 2:2, 3).

11 Soms moeten we misschien op Jehovah wachten voor een beter begripvan een bepaalde kwestie. Bedenk dat de broeders in Paulus’ tijd ongeveertot het jaar 49 moesten wachten, zo’n dertien jaar vanaf het moment datCornelius in 36 was gezalfd, voordat Jehovah antwoord gaf op de vraag ofde heidenen besneden moesten worden. Waarom duurde het zo lang? Mis-schien wilde God dat oprechte Joden voldoende tijd kregen om zo’n groteverandering in zienswijze te aanvaarden. Het was immers geen kleinigheiddat er na 1900 jaar een eind kwam aan het verbond van de besnijdenis datmet hun geliefde voorvader Abraham was gesloten! — Joh. 16:12.

12 Wat een voorrecht is het om door onze geduldige, vriendelijke hemelseVader onderwezen en gevormd te worden! De resultaten zijn altijd goed entot ons voordeel (Jes. 48:17, 18; 64:8). Laten we dus nooit uit trots vasthou-den aan onze eigen ideeen of negatief reageren op organisatorische veran-deringen of een nieuwe uitleg van bepaalde Bijbelteksten (Pred. 7:8). Als jebij jezelf merkt dat je ook maar enigszins die neiging hebt, mediteer daneens onder gebed over de toepasselijke beginselen die in Handelingen 15staan.�

13 Misschien hebben we geduld nodig wanneer we de Bijbel bestuderenmet mensen die het moeilijk vinden valse leerstellingen of onbijbelse ge-bruiken waaraan ze gehecht zijn, los te laten. In zo’n geval moeten we ermisschien een redelijke periode overheen laten gaan om Gods geest aan hetwerk te laten in het hart van de leerling (1 Kor. 3:6, 7). Het is ook goed dit ingebed voor te leggen. God zal ons op het juiste moment op de een of anderemanier helpen in te zien waar we verstandig aan doen (1 Joh. 5:14).

Ze „vertelden uitvoerig” aanmoedigende ervaringen (Handelingen 15:3-5)

14 Lukas’ verslag vervolgt: „Nadat deze mannen dan door de gemeente eeneindweegs waren vergezeld, vervolgden zij hun weg door zowel Fenicie alsSamaria en vertelden uitvoerig over de bekering van mensen uit de natienen bereidden alle broeders grote vreugde” (Hand. 15:3). Dat de gemeentePaulus, Barnabas en de andere reizigers een eind vergezelde, was een blijkvan christelijke liefde en eerbied, en een teken dat de gemeente hun Godszegen toewenste. Opnieuw geven de broeders van Antiochie ons een prach-

� Zie het kader „Jehovah’s Getuigen baseren hun leerstellingen op de Bijbel” op blz. 105.

11, 12. Waarom is het belangrijk om op Jehovah te wachten?13. Hoe kunnen we Jehovah’s geduld in onze dienst navolgen?14, 15. Hoe eerde de gemeente in Antiochie Paulus, Barnabas en de andere reizigers,en hoe bleken zij een zegen voor hun geloofsgenoten?

104 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

tig voorbeeld. Betoon jij je broeders en zus-ters eer, „vooral degenen [de oudere man-nen] die hard werken wat spreken en on-derwijzen betreft”? — 1 Tim. 5:17.

15 Onderweg bleken de reizigers een zegenvoor medechristenen in Fenicie en Samariate zijn doordat ze hun „uitvoerig” ervaringenvertelden over de prediking onder de heide-nen. Onder de toehoorders bevonden zichmogelijk Joodse christenen die na Stefanus’marteldood naar deze gebieden waren ge-vlucht. Ook in deze tijd zijn verslagen overJehovah’s zegen op het maken van discipe-len heel aanmoedigend voor onze broedersen zusters, vooral voor degenen die beproe-vingen ondergaan. Trek jij volledig profijtvan zulke verslagen door gemeentevergade-ringen en grote vergaderingen te bezoekenen door de ervaringen en levensverhalen inonze lectuur te lezen?

16 De delegatie uit Antiochie reisde meerdan 550 kilometer naar het zuiden om hun bestemming te bereiken. Lukasschreef: „Bij hun aankomst in Jeruzalem werden zij vriendelijk ontvangendoor de gemeente en de apostelen en de oudere mannen, en zij verhaaldende vele dingen die God door bemiddeling van hen had gedaan” (Hand. 15:4).Maar het lokte een reactie uit: „Sommigen van hen die afkomstig waren uitde sekte der Farizeeen en die gelovigen waren geworden, stonden van hunzitplaats op en zeiden: ’Het is noodzakelijk dat men hen besnijdt en hun ge-last de wet van Mozes te onderhouden’ ” (Hand. 15:5). De vraag of niet-Jood-se christenen besneden moesten worden, was dus duidelijk een groot pro-bleem dat moest worden opgelost.

„De apostelen en de oudere mannen” kwamen bij elkaar(Handelingen 15:6-12)

17 „Bij hen die te zamen beraadslagen, is wijsheid”, staat in Spreuken13:10. Er werd volgens dat goede beginsel te werk gegaan, want „de aposte-len en de oudere mannen vergaderden om deze aangelegenheid [de besnij-deniskwestie] te overwegen” (Hand. 15:6). „De apostelen en de oudere man-nen” traden op als vertegenwoordigers van de hele christelijke gemeente,net als het Besturende Lichaam in deze tijd. Waarom dienden er „ouderemannen” samen met de apostelen? De apostel Jakobus was terechtgesteld,

16. Waaruit blijkt dat de besnijdenis een groot probleem was geworden?17. Uit wie bestond het besturende lichaam in Jeruzalem, en wat kan een reden zijngeweest dat „de oudere mannen” daar deel van uitmaakten?

Zoals duidelijk te zien is bij de eerste-eeuwse

gemeente, wordt de geschiedenis van de ware

aanbidding gekenmerkt door progressieve gees-

telijke verlichting (Spr. 4:18; Dan. 12:4, 9, 10;

Hand. 15:7-9). Ook in deze tijd passen Jeho-

vah’s aanbidders hun geloofsovertuiging aan de

geopenbaarde waarheid aan. Ze passen de Bij-

bel niet aan zodat die bij hun idee¨en past. On-

bevooroordeelde waarnemers hebben dat inge-

zien. Jason David BeDuhn, hoofddocent aan de

theologische faculteit van de Universiteit van

Noord-Arizona (VS), schreef dat Jehovah’s Ge-

tuigen de Bijbel benaderen „met een soort on-

schuld, en hun geheel van leerstellingen en

praktijken baseren op het ruwe materiaal van

de Bijbel, zonder vooraf te bepalen wat daar

moet staan” (Truth in Translation).

’JEHOVAH’S GETUIGEN BASEREN

HUN LEERSTELLINGEN OP DE BIJBEL’

en Petrus had, in ieder geval een tijdlang, gevangengezeten. Andere aposte-len zou net zoiets kunnen overkomen. De aanwezigheid van nog meer be-kwame gezalfde mannen zou ervoor zorgen dat er ook in zo’n geval op eenordelijke manier leiding gegeven bleef worden.

18 Lukas vervolgde: „Toen er nu veel geredetwist was geweest, stond Pe-trus op en zei (...): ’Mannen, broeders, gij weet zeer goed dat God van de eer-ste dagen af mij onder u heeft uitgekozen, opdat door mijn mond mensenuit de natien het woord van het goede nieuws zouden horen en geloven; enGod, die het hart kent, heeft getuigenis afgelegd door hun de heilige geest tegeven, evenals hij die ook aan ons heeft gegeven. En hij heeft volstrekt geenonderscheid gemaakt tussen ons en hen, maar hun hart door geloof ge-zuiverd’ ” (Hand. 15:7-9). Volgens een naslagwerk duidt het Griekse woordin vers 7 dat vertaald is met „geredetwist” ook op ’een zoeken, een vragen’.De broeders hadden kennelijk dus een oprecht verschil van mening, watze openlijk bespraken.

19 Petrus’ krachtige woorden herinnerden iedereen eraan dat hij er zelfbij was toen de eerste onbesneden heidenen — Cornelius en zijn huisgeno-ten — in 36 met heilige geest werden gezalfd. Dus als Jehovah niet langeronderscheid maakte tussen Joden en niet-Joden, welk recht hadden men-sen dan om dat wel te doen? Bovendien wordt het hart van een gelovigegereinigd door geloof in Christus en niet door gehoorzaamheid aan de mo-zaısche wet (Gal. 2:16).

20 Op grond van het onaanvechtbare getuigenis van zowel Gods woord alsde heilige geest concludeerde Petrus: „Waarom stelt gij God nu daarom op deproef door de discipelen een juk op de hals te leggen dat noch onze voor-vaders noch wij hebben kunnen dragen? Integendeel, wij vertrouwen eropgered te worden door middel van de onverdiende goedheid van de Heer Je-zus op dezelfde wijze als ook zij” (Hand. 15:10, 11). Voorstanders van de be-snijdenis vergden in feite het uiterste van Gods geduld. Ze probeerden hei-denen een wet op te leggen waar de Joden zelf zich niet volledig aan kondenhouden en die hen daarom ter dood veroordeelde (Gal. 3:10). Petrus’ Joodsetoehoorders moesten in plaats daarvan dankbaar zijn voor de onverdiendegoedheid van God die via Jezus tot uiting kwam.

21 Blijkbaar troffen Petrus’ woorden doel, want ’de gehele menigte zweeg’.Vervolgens vertelden Barnabas en Paulus over ’de vele tekenen en won-deren welke God door bemiddeling van hen onder de natien had gedaan’(Hand. 15:12). De apostelen en oudere mannen waren nu eindelijk in de ge-legenheid alle bewijzen te evalueren en een beslissing te nemen die duide-lijk weergaf wat Gods wil was in verband met de besnijdeniskwestie.

18, 19. Welke krachtige woorden uitte Petrus, en tot welke conclusie zouden zijntoehoorders moeten komen?20. Hoe stelden de voorstanders van de besnijdenis God „op de proef”?21. Welke bijdrage leverden Barnabas en Paulus aan het debat?

106 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

22 Als de leden van het Besturende Lichaam in deze tijd bij elkaar komen,wenden ze zich ook tot Gods Woord voor leiding en bidden ze ernstig om hei-lige geest (Ps. 119:105; Matth. 7:7-11). Elk lid van het Besturende Lichaamkrijgt van tevoren de agendapunten voor de vergadering zodat hij er ondergebed over kan nadenken (Spr. 15:28). Op de vergadering uiten deze gezalf-de broeders zich vrijuit en respectvol. Tijdens de besprekingen wordt de Bij-bel veelvuldig gebruikt.

23 Gemeenteouderlingen dienen dit voorbeeld na te volgen. En als een ern-stige kwestie op een ouderlingenvergadering besproken is en niet opgelostwordt, kan het lichaam van ouderlingen advies vragen aan het plaatselijkebijkantoor of een vertegenwoordiger daarvan, zoals een reizend opziener. Alshet nodig is, kan het bijkantoor dan weer naar het Besturende Lichaamschrijven.

24 Jehovah geeft beslist zijn zegen aan personen die de theocratische re-geling respecteren en die nederig, loyaal en geduldig zijn. Zoals we in hetvolgende hoofdstuk zullen zien, beloont God dit met echte vrede, geestelijkevoorspoed en christelijke eenheid.

22-24. (a) Hoe volgt het Besturende Lichaam in deze tijd het voorbeeld van hetbesturende lichaam uit de eerste eeuw? (b) Hoe kunnen alle ouderlingen respect voortheocratisch gezag tonen?

Sommigen beweerden: „Het is noodzakelijk dat men (...) hun [de heidenen]gelast de wet van Mozes te onderhouden”

ER ONTSTOND „GEEN GERINGE ONENIGHEID” 107

IEDEREEN verkeert in spanning. De apostelen en oudere mannen die inJeruzalem in een kamer zijn bijeengekomen kijken elkaar aan, in het besefdat ze op een cruciaal punt zijn aangeland. De besnijdeniskwestie heeft eenaantal ernstige vragen doen rijzen. Staan christenen onder de mozaıschewet? Moet er onderscheid gemaakt worden tussen Joodse en niet-Joodsechristenen?

2 De mannen die de leiding nemen hebben heel wat bewijzen beschouwd.Ze nemen Gods profetische Woord in aanmerking alsook krachtige getuige-nissen uit de eerste hand waaruit Jehovah’s zegen blijkt. Ze hebben allesgezegd wat op hun hart lag. Er hebben zich vele bewijzen opgestapeld inverband met de kwestie waar ze voor staan. Het is duidelijk dat Jehovah’sgeest hun de weg wijst. Zullen ze gehoor geven aan die leiding?

3 Er zal echt geloof en moed nodig zijn om in dit geval de leiding van degeest te volgen. Ze lopen het risico dat ze zich nog meer haat van de Joodsereligieuze leiders op de hals halen. En ze zullen geconfronteerd worden metweerstand van mannen binnen de gemeente die vastbesloten zijn Gods volkweer aan de mozaısche wet te onderwerpen. Wat zal het besturende lichaamdoen? Bij de bespreking van het verslag zullen we zien hoe deze manneneen patroon instelden dat in deze tijd door het Besturende Lichaam van Je-hovah’s Getuigen wordt gevolgd. Het is een patroon dat ook wij moeten vol-gen wanneer we in ons leven als christen voor beslissingen en problemenkomen te staan.

„Hiermee stemmen de woorden van de Profeten overeen”(Handelingen 15:13-21)

4 De discipel Jakobus, de halfbroer van Jezus, nam het woord.� Kennelijk

� Zie het kader „Jakobus — ’De broer van de Heer’ ” op blz. 112.

1, 2. (a) Voor welke ernstige vragen ziet het besturende lichaam van de eerste-eeuwse ge-meente zich gesteld? (b) Welke hulp krijgen deze broeders om de juiste conclusie te trekken?3. Wat zullen we leren van de bespreking van het verslag in Handelingen 15?4, 5. Welk inzicht uit Gods profetische Woord voegde Jakobus aan de bespreking toe?

H O O F D S T U K 1 4

’Wij zijn tot een eensgezindeovereenstemming gekomen’

Hoe het besturende lichaam tot een beslissing kwam,en de verenigende uitwerking ervan

op de gemeenten

Gebaseerd op Handelingen 15:13-35

108

trad hij bij deze vergadering op als voorzitter. Hij bracht duidelijk onderwoorden welke overeenstemming het besturende lichaam als geheel blijk-baar had bereikt. Jakobus zei tegen de bijeengekomen mannen: „Simeonheeft uitvoerig verhaald hoe God voor de eerste maal zijn aandacht op denatien heeft gericht om uit hen een volk voor zijn naam te nemen. En hier-mee stemmen de woorden van de Profeten overeen” (Hand. 15:14, 15).

5 De toespraak van Simeon, oftewel Simon Petrus, en het getuigenisvan Barnabas en Paulus brachten bij Jakobus waarschijnlijk toepasselijkeSchriftplaatsen in gedachten die licht wierpen op de kwestie (Joh. 14:26).Nadat Jakobus gezegd had „hiermee stemmen de woorden van de Profetenovereen”, haalde hij de woorden uit Amos 9:11, 12 aan. Dat boek behoor-de tot het deel van de Hebreeuwse Geschriften dat gewoonlijk „de Profeten”werd genoemd (Matth. 22:40; Hand. 15:16-18). De woorden die Jakobus aan-haalde wijken enigszins af van de bewoordingen die we nu in het boek Amosvinden. Waarschijnlijk deed Jakobus een aanhaling uit de Septuaginta, eenGriekse vertaling van de Hebreeuwse Geschriften.

6 Via de profeet Amos voorzei Jehovah dat er een tijd zou komen dat hij „dehut van David” zou oprichten, dat wil zeggen de koninklijke geslachtslijndie tot het Messiaanse koninkrijk leidde (Ezech. 21:26, 27). Zou Jehovahzich opnieuw uitsluitend met de natuurlijke Joden als volk inlaten? Nee,want de profetie voegt eraan toe dat „mensen uit alle natien” zouden wor-den samengebracht als „mensen die naar mijn [Gods] naam zijn genoemd”.Bedenk dat Petrus net had getuigd: „Hij [God] heeft volstrekt geen onder-scheid gemaakt tussen ons [Joodse christenen] en hen [niet-Joodse gelovi-gen], maar hun hart door geloof gezuiverd” (Hand. 15:9). Met andere woor-den: het is Gods wil dat zowel Joden als heidenen erfgenamen van hetKoninkrijk worden (Rom. 8:17; Ef. 2:17-19). In deze geınspireerde profetieenwerd geen enkele aanwijzing gegeven dat niet-Joodse gelovigen eerst in hetvlees besneden moesten worden of proselieten moesten worden.

7 Jakobus was geraakt door die Schriftuurlijke bewijzen en het krachtigegetuigenis dat hij had gehoord, en hij gaf hun het volgende ter overweging:„Daarom is mijn beslissing om degenen uit de natien die zich tot God ke-ren, niet lastig te vallen, maar hun te schrijven zich te onthouden van din-gen die door afgoden zijn bezoedeld en van hoererij en van het verstikte envan bloed. Want van oudsher heeft Mozes in stad na stad mensen gehaddie hem prediken, omdat hij elke sabbat in de synagogen wordt voorgelezen”(Hand. 15:19-21).

8 Gebruikte Jakobus toen hij zei „daarom is mijn beslissing” zijn autori-teit over de andere broeders, misschien als voorzitter van de vergadering,en besloot hij eigenmachtig wat er gedaan moest worden? Zeker niet! Deoorspronkelijke Griekse uitdrukking die vertaald is met „is mijn beslissing”kan ook „ik ben van oordeel” of „ik ben van mening” betekenen. Jakobus

6. Welk licht wierpen de Schriften op het debat?7, 8. (a) Welk voorstel deed Jakobus? (b) Hoe moeten we Jakobus’ woorden opvatten?

’WIJ ZIJN TOT EEN EENSGEZINDE OVEREENSTEMMING GEKOMEN’ 109

Net als de eerste-eeuwse christenen worden Je-

hovah’s Getuigen in deze tijd geleid door een Be-

sturend Lichaam van opgedragen, met de geest

gezalfde mannen die „de getrouwe en beleidvol-

le slaaf” vertegenwoordigen (Matth. 24:45). Het

Besturende Lichaam komt elke week samen. De

leden ervan zijn ook georganiseerd in de volgende

zes comit´es, die allemaal hun eigen verantwoor-

delijkheden hebben.˘ Het Co

¨ordinatorscomit

´e bestaat uit de co

¨ordina-

tors van de andere comit´es en een secretaris die

ook lid is van het Besturende Lichaam. Het helpt

alle comit´es soepel en effici

¨ent te functioneren.

Het comit´e heeft de supervisie over juridische

kwesties en de informatieverstrekking aan de

media wanneer dat nodig is om een juist beeld

van onze geloofsovertuiging te geven. Daarnaast

reageert het op rampen, vervolging en andere

noodsituaties waardoor Jehovah’s Getuigen waar

ook ter wereld getroffen worden.˘ Het Dienstcomit

´e houdt toezicht op het predi-

kingswerk en zaken die te maken hebben met

ouderlingen, reizende opzieners en volletijdpre-

dikers. Het heeft ook de supervisie over het

samenstellen van Onze Koninkrijksdienst. Daar-

naast verzorgt het de uitnodigingen en toewijzin-

gen voor studenten aan de zendelingenschool

Gilead, en de Bedienarenopleidingsschool, die

opleiding geeft aan ongetrouwde ouderlingen en

dienaren in de bediening.˘ Het Onderwijscomit

´e draagt zorg voor het on-

derwijs dat wordt gegeven op gemeenteverga-

deringen, congressen en andere grote vergade-

ringen, en voor het samenstellen van audio- en

videoprogramma’s. Het stelt het lesprogramma

op van scholen, waaronder de Gileadschool en

de Pioniersschool, en voorziet in geestelijke pro-

gramma’s voor vrijwilligers op bijkantoren.˘ Het Personeelscomit

´e houdt toezicht op de rege-

lingen voor het geestelijke en lichamelijke welzijn

van de vrijwilligers die op de bijkantoren van Je-

hovah’s Getuigen wereldwijd dienen. Daarnaast

heeft dit comit´e de supervisie over het uitnodi-

gen van nieuwe vrijwilligers om op de bijkantoren

te dienen.˘ Het Schrijverscomit

´e heeft de supervisie over

het samenstellen van geestelijk voedsel in ge-

schreven vorm voor de gemeenten en voor het al-

gemene publiek. Het beantwoordt daarnaast Bij-

belse vragen, houdt toezicht op het vertaalwerk

dat wereldwijd wordt gedaan, en geeft goedkeu-

ring aan materiaal als dramascripts en lezing-

schema’s.˘ Het Uitgeverscomit

´e heeft de supervisie over het

drukken, uitgeven en verzenden van Bijbelse lec-

tuur. Het heeft het opzicht over de drukkerijen en

eigendommen van de rechtspersonen die door

Jehovah’s Getuigen worden gebruikt, alsook over

de bouw van bijkantoren en van Koninkrijkszalen

en congreshallen in landen met beperkte mid-

delen. Dit comit´e ziet er ook op toe wat er met

de gegeven bijdragen wordt gedaan.

Het Besturende Lichaam vertrouwt op de leiding

van Gods heilige geest. De leden ervan zien zich-

zelf niet als de leiders van Jehovah’s volk. In plaats

daarvan blijven ze, net als alle andere gezalfde

christenen op aarde, ’het Lam [Jezus Christus] vol-

gen waarheen hij ook gaat’ (Openb. 14:4).

HOE HET BESTURENDE LICHAAM IN DEZE TIJD IS GEORGANISEERD

nam geen besluit voor het hele besturende lichaam, maar legde hun eenaanpak ter overweging voor op basis van de bewijzen die ze hadden gehoorden op basis van wat de Schriften over de kwestie zeiden.

9 Kwam Jakobus met een goed voorstel? Blijkbaar wel, want de apostelenen de oudere mannen namen zijn voorstel later over. Wat waren de voor-delen ervan? Aan de ene kant zouden ze met de voorgestelde aanpak niet-Joodse christenen ’niet lastigvallen’, hun ’geen moeilijkheden in de weg leg-gen’, door hun de vereisten van de mozaısche wet op te leggen (Hand. 15:19;Groot Nieuws Bijbel). Aan de andere kant zou met deze beslissing respectworden getoond voor het geweten van Joodse christenen, die door de jarenheen hadden gehoord hoe ’Mozes elke sabbat in de synagogen werd voor-gelezen’ (Hand. 15:21).� De aanbevolen aanpak zou de band tussen Joodseen niet-Joodse christenen beslist versterken. Bovenal zou Jehovah God erblij mee zijn, omdat de beslissing in harmo-nie was met de ontwikkeling van zijn voor-nemen. Wat een schitterende oplossing vooreen probleem dat de eenheid en het welzijnvan de hele gemeente van Gods volk bedreig-de! En wat een uitstekend voorbeeld voor degemeente in deze tijd!

10 Zoals in het vorige hoofdstuk stond,wendt het Besturende Lichaam van Jeho-vah’s Getuigen in deze tijd zich, net als zijneerste-eeuwse tegenhanger, voor leiding inalles tot Jehovah, de Universele Soeverein,en Jezus Christus, het Hoofd van de ge-meente (1 Kor. 11:3).� Hoe doen ze dat? Al-bert D. Schroeder, die in het Besturende Li-chaam heeft gediend van 1974 totdat hij inmaart 2006 zijn aardse loopbaan beeindig-de, vertelde: „Het Besturende Lichaam komtelke woensdag bijeen, begint de vergaderingmet een gebed en vraagt om de leiding van Jehovah’s geest. Er wordt krach-tig naar gestreefd erop toe te zien dat elke kwestie die wordt behandelden elke beslissing die wordt genomen, in harmonie is met Gods Woord, de

� Jakobus verwees wijselijk naar de geschriften van Mozes, die niet alleen de wetsvoorschrif-ten omvatten maar ook een verslag van Gods bemoeienissen, alsook aanwijzingen van Zijnwil voordat de Wet bestond. Gods kijk op bloed, overspel en afgoderij komt bijvoorbeeld alduidelijk aan het licht in Genesis (Gen. 9:3, 4; 20:2-9; 35:2, 4). Jehovah onthulde hiermeebeginselen die voor de hele mensheid bindend zijn, zowel voor Joden als voor heidenen.� Zie het kader „Hoe het Besturende Lichaam in deze tijd is georganiseerd” op blz. 110.

9. Welke voordelen had Jakobus’ voorstel?10. Hoe volgt het Besturende Lichaam in deze tijd het patroon dat zijn eerste-eeuwsetegenhanger heeft gegeven?

Albert Schroeder houdt een toespraakop een internationaal congres in 1998

’WIJ ZIJN TOT EEN EENSGEZINDE OVEREENSTEMMING GEKOMEN’ 111

Jakobus, een zoon van Jozef en Maria, wordt

als eerste van Jezus’ jongere halfbroers genoemd

(Matth. 13:54, 55). Misschien was hij dus het op´e

´en na oudste kind van Maria. Jakobus groeide

samen met Jezus op, zag zijn bediening en wist

in ieder geval van Jezus’ „krachtige werken”, of hij

daar nu echt bij aanwezig is geweest of niet. Maar

tijdens Jezus’ bediening stelden Ja-

kobus en zijn broers „in werkelijk-

heid geen geloof in hem”, hun oud-

ste broer (Joh. 7:5). Misschien dacht

Jakobus er net zo over als enkele

andere familieleden van Jezus, die

over hem zeiden: „Hij heeft zijn ver-

stand verloren” (Mark. 3:21).

Dat veranderde allemaal na Jezus’

dood en opstanding. Hoewel er in de

Griekse Geschriften drie andere per-

sonen met de naam Jakobus wor-

den vermeld, was de Jakobus aan

wie Jezus persoonlijk verscheen in

de periode van veertig dagen na zijn

opstanding, blijkbaar zijn halfbroer

(1 Kor. 15:7). Deze ervaring kan Ja-

kobus hebben geholpen tot de juiste

conclusie te komen in verband met

de ware identiteit van zijn oudste

broer. In ieder geval kwamen Jako-

bus, zijn moeder en zijn broers nog

geen tien dagen nadat Jezus naar de

hemel was opgestegen, met de apostelen in een

bovenvertrek bijeen om te bidden (Hand. 1:13, 14).

Uiteindelijk werd Jakobus een zeer gerespec-

teerd lid van de gemeente in Jeruzalem, en hij werd

blijkbaar gezien als een apostel, een „uitgezonde-

ne”, van die gemeente (Gal. 1:18, 19). Dat Jako-

bus een belangrijke rol speelde blijkt duidelijk uit

het feit dat Petrus na zijn wonderbaarlijke bevrij-

ding uit de gevangenis tegen de discipelen zei: „Be-

richt deze dingen aan Jakobus en de broeders”

(Hand. 12:12, 17). Toen de besnijdeniskwestie aan

„de apostelen en de oudere mannen” in Jeruzalem

werd voorgelegd, was Jakobus blijkbaar voorzitter

bij de bespreking (Hand. 15:6-21). En Paulus merk-

te op dat Jakobus, Cefas (Petrus) en de apostel Jo-

hannes „pilaren schenen te zijn” van de gemeen-

te in Jeruzalem (Gal. 2:9). Zelfs toen Paulus jaren

later in Jeruzalem terugkwam van zijn derde zen-

dingsreis, ging hij „naar Jakobus; en alle oudere

mannen waren daar aanwezig” (Hand. 21:17-19).

Deze Jakobus, die door Paulus „de broer van

de Heer” werd genoemd, heeft blijk-

baar de brief geschreven die in de

Bijbel is opgenomen en zijn naam

draagt (Gal. 1:19). In deze brief iden-

tificeert Jakobus zichzelf niet als een

apostel of de broer van Jezus, maar

noemt hij zich nederig „een slaaf

van God en van de Heer Jezus Chris-

tus” (Jak. 1:1). Uit de brief van Ja-

kobus blijkt duidelijk dat hij net als

Jezus een scherpe kijk had op de

natuur en de menselijke aard. Jako-

bus verduidelijkte geestelijke waar-

heden met bekende verschijnselen

uit de natuur, zoals een stormach-

tige zee, de sterrenhemel, de hitte

van de zon, tere bloemen, bosbran-

den en getemde dieren (Jak. 1:6, 11,

17; 3:5, 7). Zijn door God ge¨ınspi-

reerde inzichten in de opvattingen

en daden van mensen bevatten uit-

muntende raad over het onderhou-

den van een goede relatie met ande-

ren (Jak. 1:19, 20; 3:2, 8-18).

Paulus’ woorden in 1 Korinthi¨ers 9:5 duiden erop

dat Jakobus getrouwd was. De Bijbel zegt niets over

het tijdstip van of de omstandigheden rond Jako-

bus’ dood. Maar Josephus schreef dat kort na de

dood van de Romeinse bestuurder Porcius Festus,

rond 62, en voordat die werd opgevolgd door Albi-

nus, het volgende werd gedaan door de hogepries-

ter Ananus (Ananias): „Hij riep een vergadering van

rechters bijeen en liet daar de broer van de Jezus

die Christus genoemd wordt — de man heette Jaco-

bus — alsmede zekere anderen voorleiden. Hij be-

schuldigde hen ervan dat ze de wet hadden over-

treden en leverde hen uit om gestenigd te worden.”

JAKOBUS — „DE BROER VAN DE HEER”

Bijbel.” Milton G. Henschel, die lang in het Besturende Lichaam heeft ge-diend en die zijn aardse loopbaan in maart 2003 heeft beeindigd, stelde indezelfde geest een fundamentele vraag bij de graduatie van de 101ste klasvan de Wachttoren-Bijbelschool Gilead. Hij vroeg: „Is er een andere orga-nisatie op aarde waarvan de bestuursleden Gods Woord, de Bijbel, raad-plegen voordat ze belangrijke beslissingen nemen?” Het antwoord spreektvoor zich.

„Mannen uit hun midden” meegezonden (Handelingen 15:22-29)

11 Het besturende lichaam in Jeruzalem was tot een unaniem besluit ge-komen ten aanzien van de besnijdeniskwestie. Maar wilden de broeders inde gemeenten in eenheid samenwerken, dan moest die beslissing duidelijken op een positieve, aanmoedigende manier aan hen worden overgebracht.Hoe kon dat het beste worden gedaan? Het verslag zegt: „Toen dacht het deapostelen en de oudere mannen, te zamen met de gehele gemeente, goedmannen uit hun midden te kiezen en hen met Paulus en Barnabas naarAntiochie te zenden, namelijk Judas, die Barsabbas werd genoemd, en Si-las, mannen die de leiding hadden onder de broeders.” Bovendien werder een brief opgesteld en aan deze mannen meegegeven zodat die in allegemeenten in Antiochie, Syrie en Cilicie kon worden voorgelezen (Hand.15:22-26).

12 Als „mannen die de leiding hadden onder de broeders” waren Judas enSilas goed geschikt om als vertegenwoordiger van het besturende lichaamop te treden. De afvaardiging van vier mannen zou duidelijk maken dat deboodschap die ze overbrachten niet gewoon een antwoord op de oorspron-kelijke vraag was, maar een uitdrukkelijke richtlijn van het besturende li-chaam. De aanwezigheid van de uitgekozen mannen, Judas en Silas, zoueen hechte band scheppen tussen de Joodse christenen in Jeruzalem en deniet-Joodse christenen in de gemeenten. Dat was een wijze, liefdevolle rege-ling, die de vrede en harmonie onder Gods volk ongetwijfeld zou bevorderen.

13 In de brief stonden duidelijke richtlijnen voor niet-Joodse christenenten aanzien van de besnijdeniskwestie, maar stond ook wat ze moestendoen om Jehovah’s goedkeuring en zegen te ontvangen. Het belangrijkstedeel van de brief luidde: „Het heeft de heilige geest en ons goedgedacht ugeen verdere last toe te voegen dan deze noodzakelijke dingen: u te blijvenonthouden van dingen die aan afgoden ten slachtoffer zijn gebracht en vanbloed en van al wat verstikt is en van hoererij. Indien gij u nauwlettendvoor deze dingen wacht, zal het u goed gaan. Wij wensen u een goede ge-zondheid toe!” — Hand. 15:28, 29.

14 Ook nu is er harmonie van geloof en een goede samenwerking onder

11. Hoe werd de beslissing van het besturende lichaam aan de gemeenten meegedeeld?12, 13. Wat werd er bereikt met het sturen van (a) Judas en Silas? (b) een brief van hetbesturende lichaam?14. Hoe kan Jehovah’s volk in eenheid samenwerken in deze verdeelde wereld?

’WIJ ZIJN TOT EEN EENSGEZINDE OVEREENSTEMMING GEKOMEN’ 113

alle Getuigen van Jehovah — in totaal zo’n zeven miljoen in ruim honderd-duizend gemeenten over de hele wereld. Hoe is zo’n eenheid mogelijk, voor-al gezien de verwarring en de verdeeldheid die er in deze wereld heerst?Deze eenheid komt voornamelijk door de onmiskenbare en duidelijke lei-ding die Jezus Christus, het Hoofd van de gemeente, geeft via „de getrouween beleidvolle slaaf”, die wordt vertegenwoordigd door het Besturende Li-chaam (Matth. 24:45-47). Wat ook bijdraagt tot de eenheid is de manierwaarop de wereldwijde broederschap bereidwillig de richtlijnen van het Be-sturende Lichaam opvolgt.

’Zij verheugden zich over de aanmoediging’ (Handelingen 15:30-35)

15 Het verslag in Handelingen vertelt ons verder wat de broeders die uitJeruzalem waren afgevaardigd, deden nadat ze in Antiochie waren aange-komen: „Zij vergaderden de menigte en overhandigden hun de brief.” Hoereageerden de broeders daar op de richtlijnen van het besturende lichaam?„Na die [de brief] gelezen te hebben, verheugden zij zich over de aanmoedi-ging” (Hand. 15:30, 31). Judas en Silas „moedigden de broeders met meni-ge toespraak aan en versterkten hen”. In die zin waren deze mannen „pro-feten”, net zoals Barnabas, Paulus en anderen profeten werden genoemd,waarmee bedoeld werd dat ze Gods wil bekendmaakten (Hand. 13:1; 15:32;Ex. 7:1, 2).

16 Het was duidelijk dat Jehovah’s zegen op de hele regeling rustte, waar-door de kwestie een goede afloop had. Wat was de reden voor dit positieve re-sultaat? Ongetwijfeld waren dat de duidelijke richtlijnen te rechter tijd vanhet besturende lichaam, gebaseerd op Gods Woord en de leiding van de hei-lige geest. Een andere factor was de liefdevolle, persoonlijke manier waaropde beslissingen aan de gemeenten werden meegedeeld.

17 Het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen in deze tijd volgt datpatroon door op het juiste moment richtlijnen aan de wereldwijde broeder-schap te geven. Als er beslissingen worden genomen, worden die op een dui-delijke, rechtstreekse manier aan de gemeenten meegedeeld. Dat gebeurtonder andere door bezoeken van reizende opzieners. Deze broeders cijferenzichzelf weg en reizen van de ene gemeente naar de andere om duidelijkerichtlijnen en vriendelijke aanmoediging te geven. Ze volgen het voorbeeldvan Paulus en Barnabas, die veel tijd aan de bediening besteedden, „ter-wijl zij met nog vele anderen onderwijs gaven en het goede nieuws van hetwoord van Jehovah bekendmaakten” (Hand. 15:35). Net als Judas en Silas’moedigen ze de broeders met menige toespraak aan en versterken hen’.

18 Hoe zit het met de gemeenten? Wat zal de gemeenten overal ter wereldin staat stellen de vrede en harmonie te bewaren in deze verdeelde wereld?

15, 16. Wat was de afloop van de besnijdeniskwestie, en hoe kwam dat?17. Welk patroon werd er ingesteld voor enkele aspecten van de bezoeken van reizendeopzieners in deze tijd?18. Hoe kan Gods volk ervoor zorgen dat het Jehovah’s zegen blijft ontvangen?

114 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Bedenk dat het de discipel Jakobus was die later schreef: „De wijsheid vanboven is allereerst zuiver, vervolgens vredelievend, redelijk, bereid tot ge-hoorzamen (...) Bovendien wordt het zaad van de vrucht der rechtvaardig-heid gezaaid onder vredige omstandigheden voor hen die vrede maken”(Jak. 3:17, 18). We weten niet of Jakobus misschien terugdacht aan de bij-eenkomst in Jeruzalem. Maar uit de bespreking van de gebeurtenissen inHandelingen 15 is duidelijk gebleken dat Jehovah’s zegen alleen aanwezigkan zijn als er eenheid en samenwerking is.

19 Er heerste nu duidelijk vrede en eenheid in de gemeente in Antiochie.De broeders in Antiochie zochten geen onenigheid met de broeders uit Je-ruzalem, maar hadden veel waardering voor het bezoek van Judas en Silas,want pas nadat ze daar „enige tijd hadden doorgebracht, lieten de broedershen in vrede gaan naar degenen die hen hadden uitgezonden”, dat wil zeg-gen terug naar Jeruzalem (Hand. 15:33).� We kunnen er zeker van zijn datde broeders in Jeruzalem ook opgetogen waren toen ze het verslag van dezebroeders over hun reis hoorden. Dankzij Jehovah’s onverdiende goedheidhadden ze hun opdracht tot een goed einde gebracht!

20 Paulus en Barnabas bleven in Antiochie, en ze konden zich er nu vol-ledig op richten om op een voorbeeldige manier de leiding in het evange-lisatiewerk te nemen, ongeveer zoals reizende opzieners doen wanneer zede gemeenten bezoeken die aan hun zorg zijn toevertrouwd (Hand. 13:2, 3).Wat een zegen voor Jehovah’s volk! Maar hoe gebruikte en zegende Jeho-vah deze twee ijverige evangeliepredikers verder? Dat komt in het volgendehoofdstuk aan bod.

� Sommige Bijbelvertalingen voegen in vers 34 toe dat Silas ervoor koos in Antiochie te blij-ven (Statenvertaling). Hoewel dit vers in sommige handschriften aanwezig is, schijnt dit tocheen latere toevoeging te zijn.

19, 20. (a) Waaruit bleek duidelijk dat er in de gemeente in Antiochie vrede en eenheidheerste? (b) Wat konden Paulus en Barnabas nu doen?

Christenen in deze tijd trekken voordeel van de geestelijke voorzieningendie via het Besturende Lichaam en de vertegenwoordigers ervan worden getroffen

Welke belangrijke rol spelen reizende opzieners in de christelijkegemeente? Tot welke zegeningen leidt het als we theocratischetoewijzingen bereidwillig aanvaarden? Hoe kunnen we doeltreffendaan de hand van de Bijbel redeneren, en waarom moeten weons aanpassen aan ons publiek? Deze en andere vragen zullenbeantwoord worden terwijl we Paulus op zijn tweede zendingsreisvolgen.

D E E L 6 ˙ H A N D E L I N G E N 1 5 : 3 6 – 1 8 : 2 2

’LATEN WIJ TERUGKERENEN DE BROEDERS BEZOEKEN’

HANDELINGEN 15:36

TERWIJL ze hun weg zoeken door het ruwe terrein buiten de steden, kijktPaulus peinzend naar de energieke jonge man die naast hem loopt. Hijheet Timotheus en is mogelijk rond de twintig. Elke stap van deze nieuwereis voert hem verder van huis. Naarmate de dag vordert, laten ze de om-geving van Lystra en Ikonium steeds verder achter zich. Wat staat hun tewachten? Voor Paulus is dit al de tweede zendingsreis. Hij weet dus dat erheel wat gevaren en problemen op hun pad zullen komen. Hoe zal dezejonge man daarop reageren?

2 Paulus heeft vertrouwen in Timotheus, misschien meer dan deze nede-rige jonge man zelf. Door recente gebeurtenissen is Paulus er meer danooit van overtuigd dat hij een goede reisgenoot nodig heeft. Paulus weet dathet werk dat hem te wachten staat — het bezoeken en versterken van degemeenten — onwrikbare vastberadenheid en eenheid van gedachten vande reizende bedienaren vraagt. Waarom denkt Paulus er waarschijnlijk zoover? Een reden is wellicht het meningsverschil dat eerder tot een breuktussen hem en Barnabas heeft geleid.

3 In dit hoofdstuk zullen we veel leren over de beste manier om menings-verschillen op te lossen. We zullen ook zien waarom Paulus Timotheus alsreisgenoot uitkoos, en we zullen inzicht krijgen in de belangrijke rol van rei-zende opzieners in deze tijd.

’Laten wij terugkeren en de broeders bezoeken’ (Handelingen 15:36)

4 In het vorige hoofdstuk hebben we gezien dat een afvaardiging van vierbroeders — Paulus, Barnabas, Judas en Silas — de gemeente in Antiochieaanmoedigde met de beslissing van het besturende lichaam over de besnij-denis. Wat deed Paulus daarna? Hij deed Barnabas een voorstel voor eennieuwe reis: „Laten wij bovenal terugkeren en de broeders bezoeken in elkvan de steden waarin wij het woord van Jehovah hebben verkondigd, omte zien hoe zij het maken” (Hand. 15:36). Paulus stelde niet voor om alleenvoor de gezelligheid bij deze pasbekeerde christenen langs te gaan. Hetboek Handelingen laat zien welk doel Paulus met zijn tweede zendingsreis

1-3. (a) Wie is Paulus’ nieuwe reisgenoot, en wat voor iemand is hij? (b) Wat zullen we indit hoofdstuk leren?4. Wat wilde Paulus tijdens zijn tweede zendingsreis doen?

H O O F D S T U K 1 5

’Hij versterkte de gemeenten’

Reizende opzieners helpen de gemeentenvast te staan in het geloof

Gebaseerd op Handelingen 15:36–16:5

117

In het evangelie van Markus staat dat dege-

nen die Jezus arresteerden ook „een zekere jonge

man” probeerden te grijpen, die ’naakt ontsnapte’

(Mark. 14:51, 52). Omdat Markus, die ook wel be-

kendstaat als Johannes Markus, de enige is die dit

verhaal heeft opgetekend, is hij het misschien zelf

geweest. Als dat zo is, heeft Markus

in ieder geval enig persoonlijk con-

tact met Jezus gehad.

Zo’n elf jaar later, toen Herodes

Agrippa de christenen vervolgde,

kwamen „vrij velen” van de gemeen-

te in Jeruzalem bijeen in het huis

van Maria, Markus’ moeder, om te

bidden. En Petrus ging naar dit huis

toen hij door een wonder uit de ge-

vangenis was bevrijd (Hand. 12:12).

Markus is dus misschien opgegroeid

in een huis dat later voor christelijke

bijeenkomsten werd gebruikt. Onge-

twijfeld kende hij Jezus’ eerste disci-

pelen goed, en ze hebben een posi-

tieve invloed op hem gehad.

Markus heeft zij aan zij gediend

met een aantal opzieners van de

eerste-eeuwse christelijke gemeen-

ten. Voor zover we weten, was zijn

eerste dienstvoorrecht dat hij met

zijn neef Barnabas en de apostel

Paulus mocht samenwerken in hun toewijzing in

Syrisch Antiochi¨e (Hand. 12:25). Toen Barnabas

en Paulus aan hun eerste zendingsreis begon-

nen, reisde Markus met hen mee, eerst naar Cy-

prus en later naar Klein-Azi¨e. Vandaaruit ging Mar-

kus om onbekende redenen terug naar Jeruzalem

(Hand. 13:4, 13). Nadat Barnabas en Paulus on-

enigheid over Markus hadden gehad, zoals in Han-

delingen 15 staat, gingen Markus en Barnabas

op Cyprus verder met hun zendingsdienst (Hand.

15:36-39).

Ze moeten dat meningsverschil allang weer ver-

geten zijn toen Markus in 60 of 61 opnieuw met

Paulus samenwerkte, deze keer in Rome. Paulus

zat in die stad gevangen en hij schreef aan de ge-

meente in Kolosse: „Aristarchus, mijn medegevan-

gene, zendt u zijn groeten, en ook Markus, de neef

van Barnabas (aangaande wie gij opdracht hebt

gekregen om hem vriendelijk te ontvangen als hij

bij u mocht komen)” (Kol. 4:10). Paulus overwoog

dus Johannes Markus als zijn verte-

genwoordiger vanuit Rome naar Ko-

losse te sturen.

Ergens tussen 62 en 64 werkte

Markus met Petrus samen in Ba-

bylon. Zoals we in hoofdstuk 10 heb-

ben gezien, kregen ze een hechte

band, want Petrus noemde de jonge-

re man „Markus, mijn zoon” (1 Petr.

5:13).

Toen Paulus rond 65 de tweede

keer in Rome gevangenzat, schreef

hij aan zijn medewerker Timothe¨us,

die in Efeze was: „Neem Markus en

breng hem met u mee, want ik kan

hem goed gebruiken om dienst te

verrichten” (2 Tim. 4:11). Ongetwij-

feld is Markus bereidwillig op die

uitnodiging ingegaan en is hij van-

uit Efeze weer naar Rome gegaan.

Geen wonder dat deze man door

Barnabas, Paulus en Petrus zeer ge-

waardeerd werd!

Het grootste voorrecht dat Markus kreeg, was

dat hij er door Jehovah toe werd ge¨ınspireerd een

evangelieverslag op te tekenen. Volgens de tradi-

tie heeft Markus veel informatie van Petrus gekre-

gen. Dat lijkt aannemelijk, want Markus’ verslag

bevat details uit de eerste hand die een ooggetui-

ge, zoals Petrus, zou hebben geweten. Maar ken-

nelijk heeft Markus zijn evangelie in Rome ge-

schreven, en niet in Babylon toen hij bij Petrus

was. Markus gebruikt veel Latijnse uitdrukkingen

en vertaalt Hebreeuwse termen die voor niet-Joden

anders moeilijk te begrijpen zouden zijn geweest,

dus blijkbaar schreef hij vooral voor niet-Joodse

lezers.

MARKUS KRIJGT VEEL VOORRECHTEN

had. Ten eerste zou hij de verordeningen blijven overbrengen die door hetbesturende lichaam waren uitgevaardigd (Hand. 16:4). Ten tweede was Pau-lus als reizend opziener vastbesloten de gemeenten geestelijk op te bouwenen hen te helpen sterk in het geloof te worden (Rom. 1:11, 12). Hoe volgt dehuidige organisatie van Jehovah’s Getuigen dit apostolische patroon?

5 Tegenwoordig leidt Christus zijn gemeente via het Besturende Lichaamvan Jehovah’s Getuigen. Door middel van brieven, lectuur, vergaderingenen andere communicatiemiddelen voorzien deze getrouwe gezalfde man-nen in leiding en aanmoediging voor alle gemeenten in de wereld. Het Be-sturende Lichaam streeft er ook naar goed contact met elke gemeente teonderhouden. Daarvoor maken ze gebruik van reizende opzieners. Wereld-wijd zijn er duizenden bekwame ouderlingen rechtstreeks door het Bestu-rende Lichaam voor dit werk aangesteld.

6 Reizende opzieners doen vooral moeite om persoonlijke aandacht engeestelijke aanmoediging te geven aan alle leden van de gemeenten dieze bezoeken. Dat doen ze door het voorbeeld te volgen van eerste-eeuwsechristenen zoals Paulus. Hij gaf een mede-opziener de aansporing: „Predikhet woord, houd u er als met een dringende zaak mee bezig, in gunstigetijd, in moeilijke tijd, wijs terecht, berisp, vermaan, met alle lankmoedig-heid en kunst van onderwijzen. (...) Doe het werk van een evangeliepredi-ker” (2 Tim. 4:2, 5).

7 In overeenstemming met deze woorden gaat de reizende opziener (sa-men met zijn vrouw als hij getrouwd is) met de plaatselijke verkondigersmee in diverse takken van de velddienst. Deze reizende predikers zijn ijve-rig in de dienst en zijn bekwame onderwijzers, wat een positieve uitwer-king op de kudde heeft (Rom. 12:11; 2 Tim. 2:15). Reizende opzieners staanvooral bekend om hun zelfopofferende liefde. Ze zetten zich volledig in, on-der meer door in slecht weer en zelfs in gevaarlijke gebieden te reizen (Fil.2:3, 4). Reizende opzieners geven ook in elke gemeente aanmoediging, on-derwijs en vermaningen door middel van Bijbelse lezingen. Alle gemeente-leden trekken voordeel van hun bezoek door naar hun gedrag te kijken enhun geloof na te volgen (Hebr. 13:7).

„Een scherpe uitbarsting van toorn” (Handelingen 15:37-41)

8 Barnabas was blij met Paulus’ voorstel om ’de broeders te bezoeken’. Zehadden op hun reis goed samengewerkt en kenden de gebieden en mensendie ze zouden bezoeken (Hand. 13:2–14:28). Het idee om deze taak samenop zich te nemen, kan dus verstandig en praktisch hebben geleken. Maarer ontstond een probleem. In Handelingen 15:37 staat: „Wat Barnabas

5. Hoe voorziet het huidige Besturende Lichaam in richtlijnen en aanmoediging voor degemeenten?6, 7. Wat zijn enkele verantwoordelijkheden van reizende opzieners?8. Hoe reageerde Barnabas op Paulus’ uitnodiging?

’HIJ VERSTERKTE DE GEMEENTEN’ 119

aangaat, hij was vastbesloten ook Johannes, die Markus werd genoemd,mee te nemen.” Barnabas kwam niet gewoon met een voorstel. Hij „wasvastbesloten” zijn neef Markus als reisgenoot mee te nemen op deze zen-dingsreis.

9 Paulus was het hier niet mee eens. Het verslag geeft als reden: „Pau-lus achtte het niet juist hem [Markus] mee te nemen, aangezien hij henvan Pamfylie af had verlaten en zich niet met hen tot het werk had be-geven” (Hand. 15:38). Markus was tijdens de eerste zendingsreis met Pau-lus en Barnabas meegereisd, maar was niet de hele reis bij hen gebleven(Hand. 12:25; 13:13). Al aan het begin van hun reis, toen ze nog in Pamfyliewaren, had Markus zijn toewijzing verlaten en was hij teruggegaan naarJeruzalem. De Bijbel zegt niet waarom hij dat deed, maar blijkbaar vondPaulus dat het niet te rechtvaardigen was. Misschien twijfelde Paulus ofhij wel van Markus op aan kon.

10 Toch stond Barnabas erop Markus mee te nemen. Maar Paulus wasnet zo vastbesloten hem niet mee te nemen. „Hierover ontstond een scher-pe uitbarsting van toorn, zodat zij uit elkaar gingen”, staat in Handelin-gen 15:39. Barnabas reisde per schip naar Cyprus, waar hij geboren was,en nam Markus mee. Paulus voerde zijn plannen uit. Het verslag luidt:„Paulus koos Silas uit en vertrok, nadat hij door de broeders aan de on-verdiende goedheid van Jehovah was toevertrouwd” (Hand. 15:40). Samenreisden ze door Syrie en Cilicie en versterkten ze de gemeenten (Hand.15:41).

11 Misschien doet dit verslag ons denken aan onze eigen onvolmaakteaard. Paulus en Barnabas waren als speciale vertegenwoordigers van hetbesturende lichaam aangesteld. Paulus is waarschijnlijk zelfs deel gaanuitmaken van dat lichaam. Toch lieten Paulus en Barnabas zich in dit ge-val door onvolmaakte menselijke neigingen overmeesteren. Stonden ze toedat door deze situatie een blijvende breuk tussen hen ontstond? HoewelPaulus en Barnabas onvolmaakt waren, waren ze ook nederig en haddenze de zin van Christus. Ongetwijfeld hebben ze na verloop van tijd eengeest van christelijke broederschap en vergevensgezindheid getoond (Ef.4:1-3). Paulus en Markus werkten later samen bij andere theocratischetoewijzingen (Kol. 4:10).�

12 Deze woede-uitbarsting was zeker niet typerend voor Barnabas en

� Zie het kader „Markus krijgt veel voorrechten” op blz. 118.

9. Waarom was Paulus het niet met Barnabas eens?10. Waarin mondde de onenigheid tussen Paulus en Barnabas uit, en wat was hetgevolg?11. Welke eigenschappen zijn belangrijk om te voorkomen dat er een blijvende breukontstaat als iemand ons beledigd heeft?12. Wat moet in navolging van Paulus en Barnabas een kenmerk zijn van opzieners indeze tijd?

120 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Timothe¨us diende als assistent van Paulus en

werd door hem zeer gewaardeerd. Nadat deze man-

nen zo’n elf jaar hadden samengewerkt, kon Pau-

lus over Timothe¨us schrijven: „Ik heb niemand an-

ders van gelijke gezindheid als hij, die echt zorg

zal dragen voor de dingen die u betreffen. Maar

gij weet welk bewijs hij van zichzelf

heeft geleverd, dat hij, gelijk een kind

met een vader, met mij als een slaaf

heeft gediend ter bevordering van het

goede nieuws” (Fil. 2:20, 22). Timo-

the¨us zette zich bereidwillig in om de

prediking te bevorderen, wat hem ge-

liefd maakte bij Paulus en waardoor

hij een goed voorbeeld voor ons is.

Timothe¨us was de zoon van een

Griekse vader en een Joodse moeder,

en blijkbaar is hij opgegroeid in Lys-

tra. Van kleins af aan werd Timothe¨us

in de Schriften onderwezen door zijn

moeder, Eunice, en zijn grootmoe-

der Lo¨ıs (Hand. 16:1, 3; 2 Tim. 1:5;

3:14, 15). Waarschijnlijk heeft Timo-

the¨us samen met hen het christen-

dom aanvaard tijdens Paulus’ eerste

bezoek aan zijn woonplaats.

Toen Paulus een paar jaar later terugkwam, was

Timothe¨us mogelijk rond de twintig en „er werd door

de broeders in Lystra en Ikonium een goed bericht

over hem uitgebracht” (Hand. 16:2). Gods geest had

„voorzeggingen” over deze jonge man ge¨ınspireerd,

en in overeenstemming daarmee besloten Paulus

en de plaatselijke ouderlingen Timothe¨us aan een

speciale tak van dienst toe te wijzen (1 Tim. 1:18;

4:14; 2 Tim. 1:6). Hij zou met Paulus meegaan in de

zendingsdienst. Timothe¨us zou zijn familie moeten

verlaten, en om te voorkomen dat de Joden die Ti-

mothe¨us zou bezoeken reden tot klagen hadden,

moest hij zich laten besnijden (Hand. 16:3).

Timothe¨us reisde heel wat af. Hij predikte met

Paulus en Silas in Filippi, met Silas in Berea en la-

ter in zijn eentje in Thessalonika. Hij en Paulus za-

gen elkaar weer in Korinthe, waar Timothe¨us goed

nieuws kon vertellen over de liefde en getrouwheid

die de Thessalonicenzen ondanks hun beproevin-

gen aan de dag legden (Hand. 16:6–17:14; 1 Thess.

3:2-6). Toen Paulus terwijl hij in Efeze was veront-

rustend nieuws over de Korinthi¨ers hoorde, over-

woog hij Timothe¨us terug te sturen naar Korinthe

(1 Kor. 4:17). Later stuurde Paulus Timothe¨us en

Erastus vanuit Efeze naar Macedoni¨e. Maar toen

Paulus zijn brief aan de Romeinen

schreef, was Timothe¨us opnieuw bij

hem in Korinthe (Hand. 19:22; Rom.

16:21). Dit is maar een greep uit de

reizen die Timothe¨us ter wille van het

goede nieuws ondernam.

Dat Timothe¨us het waarschijnlijk

niet makkelijk vond zijn autoriteit uit

te oefenen, blijkt uit Paulus’ aanmoe-

diging: „Laat niemand ooit neerzien

op uw jeugd” (1 Tim. 4:12). Toch kon

Paulus Timothe¨us met een gerust

hart naar een gemeente die proble-

men had sturen met de richtlijn om

’zekere personen te gebieden geen

andere leer te brengen’ (1 Tim. 1:3).

Paulus gaf Timothe¨us ook de autori-

teit om opzieners en dienaren in de

bediening in de gemeenten aan te

stellen (1 Tim. 5:22).

Timothe¨us’ uitstekende eigenschappen maakten

hem geliefd bij Paulus. De Bijbel laat zien dat de

jongere man een trouwe en liefhebbende vriend

voor hem was, als een zoon. Paulus schreef dat hij

zich Timothe¨us’ tranen herinnerde, dat hij ernaar

verlangde hem te zien en dat hij voor hem bad. Als

een bezorgde vader gaf Paulus Timothe¨us ook ad-

vies over zijn „veelvuldige ziektegevallen”, blijkbaar

maagklachten (1 Tim. 5:23; 2 Tim. 1:3, 4).

Tijdens Paulus’ eerste gevangenschap in Rome

was Timothe¨us bij hem. Timothe

¨us heeft zelf ook in

ieder geval een tijdlang gevangengezeten (Filem. 1;

Hebr. 13:23). Hoe hecht de band tussen deze man-

nen was, blijkt wel uit het feit dat Paulus toen hij be-

sefte dat zijn dood nabij was, aan Timothe¨us vroeg:

„Doe uw uiterste best om binnenkort naar mij toe

te komen” (2 Tim. 4:6-9). Of Timothe¨us nog op tijd

is gekomen om zijn geliefde mentor te zien, wordt

in de Bijbel niet vermeld.

TIMOTHE¨

US DIENT ALS EEN SLAAF „TER BEVORDERING VAN HET GOEDE NIEUWS”

Paulus. Barnabas stond als zo hartelijk en vrijgevig bekend dat de aposte-len hem niet bij zijn gewone naam, Jozef, noemden, maar hem de bijnaamBarnabas gaven, wat „Zoon van vertroosting” betekent. Ook Paulus stondbekend om zijn tederheid en vriendelijkheid (1 Thess. 2:7, 8). In navolgingvan Paulus en Barnabas moeten alle opzieners in deze tijd, met inbegripvan reizende opzieners, er altijd naar streven nederig te zijn en medeouder-lingen en de hele kudde met tederheid te behandelen (1 Petr. 5:2, 3).

’Er werd een goed bericht over hem uitgebracht’ (Handelingen 16:1-3)

13 Paulus’ tweede zendingsreis voerde hem naar de Romeinse provincieGalatie, waar een paar gemeenten waren opgericht. Later „kwam hij te Der-be en ook te Lystra”. Het verslag zegt: „En zie! daar was een zekere discipelgenaamd Timotheus, de zoon van een gelovige joodse vrouw maar van eenGriekse vader” (Hand. 16:1).�

14 Blijkbaar had Paulus Timotheus’ familie ontmoet op zijn eerste reisnaar die omgeving rond het jaar 47. Tijdens dit tweede bezoek twee of driejaar later besteedde Paulus extra aandacht aan de jonge Timotheus. Erwerd namelijk ’door de broeders een goed bericht over hem uitgebracht’. Hijwas niet alleen geliefd bij de broeders in zijn woonplaats, maar had ookeen goede reputatie buiten zijn eigen gemeente. In het verslag staat datde broeders in zowel Lystra als Ikonium, zo’n dertig kilometer verderop,positief over hem waren (Hand. 16:2). Onder leiding van de heilige geestvertrouwden de ouderlingen de jonge Timotheus een zware verantwoor-delijkheid toe: hij mocht met Paulus en Silas mee in de reizende dienst(Hand. 16:3).

15 Waaraan had Timotheus die goede reputatie te danken terwijl hij nogzo jong was? Aan zijn intelligentie, zijn uiterlijk of zijn natuurlijke be-kwaamheden? Mensen zijn vaak onder de indruk van zulke eigenschap-pen. Zelfs de profeet Samuel liet zich ooit te veel beınvloeden door het uiter-lijk. Maar Jehovah wees hem op het volgende: „God ziet niet zoals de mensziet, want de mens ziet datgene wat zichtbaar is voor de ogen; maar wat Je-hovah aangaat, hij ziet hoe het hart is” (1 Sam. 16:7). Het waren Timotheus’innerlijke eigenschappen waardoor hij onder zijn medechristenen een goe-de naam kreeg.

16 Jaren later vermeldde Paulus enkele geestelijke eigenschappen van Ti-motheus. Hij had het over zijn goede instelling, zijn zelfopofferende liefde en

� Zie het kader „Timotheus dient als een slaaf ’ter bevordering van het goede nieuws’ ” opblz. 121.

13, 14. (a) Wie was Timotheus, en onder welke omstandigheden heeft Paulus hemblijkbaar ontmoet? (b) Waarom besteedde Paulus extra aandacht aan Timotheus?(c) Welke toewijzing kreeg Timotheus?

15, 16. Waaraan had Timotheus zijn goede reputatie te danken?

122 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

de ijver waarmee hij theocratische toewijzingen behartigde (Fil. 2:20-22).Timotheus stond ook bekend om zijn geloof „zonder enige huichelarij”(2 Tim. 1:5).

17 Veel jongeren in deze tijd volgen Timotheus’ voorbeeld door aan chris-telijke eigenschappen te werken. Op die manier krijgen ze een goede naambij Jehovah en bij zijn volk, ook al zijn ze nog heel jong (Spr. 22:1; 1 Tim.4:15). Ze tonen geloof zonder huichelarij door geen dubbelleven te leiden(Ps. 26:4). Het resultaat is dat veel jongeren net als Timotheus een belang-rijke rol in de gemeente spelen. Ze zijn een aanmoediging voor alle aanbid-ders van Jehovah in hun omgeving als ze ervoor in aanmerking komenverkondigers van het goede nieuws te worden en ze zich na verloop vantijd aan Jehovah opdragen en laten dopen.

„In het geloof bevestigd” (Handelingen 16:4, 5)

18 Paulus en Timotheus hebben jarenlang samengewerkt. Als reizendebedienaren voerden ze verschillende opdrachten van het besturende li-chaam uit. Het Bijbelverslag zegt: „Terwijl zij nu voortreisden door de ste-den, brachten zij hun daar ter nakoming de verordeningen over waartoedoor de apostelen en oudere mannen die zich in Jeruzalem bevonden,was besloten” (Hand. 16:4). Blijkbaar volgden de gemeenten de richtlijnenop die de apostelen en oudere mannen in Jeruzalem gaven. Als gevolg vandie gehoorzaamheid „werden de gemeenten aanhoudend in het geloof be-vestigd en namen ze van dag tot dag voortdurend in aantal toe” (Hand.16:5).

19 Zo ontvangen Jehovah’s Getuigen in deze tijd ook zegeningen omdatze gehoorzaam de richtlijnen opvolgen van degenen ’die onder hen de lei-ding nemen’ (Hebr. 13:17). Omdat het toneel van de wereld constant ver-andert, is het belangrijk dat christenen bijblijven met het geestelijke voed-sel waarin „de getrouwe en beleidvolle slaaf” voorziet (Matth. 24:45; 1 Kor.7:29-31). Dat kan geestelijke schipbreuk voorkomen en is een hulp om ’onsonbevlekt van de wereld te bewaren’ (Jak. 1:27).

20 Het is waar dat opzieners in deze tijd, ook de leden van het BesturendeLichaam, onvolmaakt zijn, net als Paulus, Barnabas, Markus en andere ge-zalfde ouderlingen in de eerste eeuw (Rom. 5:12; Jak. 3:2). Maar doordat deleden van het Besturende Lichaam zich nauwgezet aan Gods Woord hou-den en het apostolische patroon volgen, laten ze zien dat ze betrouwbaarzijn (2 Tim. 1:13, 14). Het resultaat is dat de gemeenten versterkt wordenen in het geloof bevestigd worden.

17. Hoe kunnen jongeren in deze tijd Timotheus’ voorbeeld navolgen?18. (a) Welke voorrechten hadden Paulus en Timotheus als reizende bedienaren?(b) Hoe werden de gemeenten gezegend?19, 20. Waarom moeten christenen gehoorzaam zijn aan degenen ’die de leiding nemen’?

’HIJ VERSTERKTE DE GEMEENTEN’ 123

„Daarom staken wij van Troas in zee.”

— Handelingen 16:11

EEN groep vrouwen loopt vanuit de stad Filippi in Macedonie naar de smal-le rivier de Gangites, een korte afstand. Zoals gebruikelijk gaan ze aan deoever van de rivier zitten om tot de God van Israel te bidden. Jehovah slaathen gade (2 Kron. 16:9; Ps. 65:2).

2 Zo’n achthonderd kilometer ten oosten van Filippi vertrekt ondertus-sen een groep mannen uit Lystra, een stad in het zuiden van Galatie. Eenaantal dagen later bereiken ze een geplaveide Romeinse hoofdweg die naarhet westen leidt, naar de dichtstbevolkte regio van het district Asia. Dezemannen — Paulus, Silas en Timotheus — zien ernaar uit via die weg Efe-ze en andere steden te bereiken, waar duizenden mensen het nieuws overChristus moeten horen. Maar nog voordat ze aan de reis kunnen beginnen,worden ze door de heilige geest tegengehouden op een manier die niet naderwordt omschreven. Ze mogen niet in Asia prediken. Waarom niet? Door mid-del van Gods geest wil Jezus Paulus’ reisgezelschap helemaal door Klein-Azie leiden, over de Egeısche Zee en dan naar de oever van dat onbeduiden-de riviertje, de Gangites.

3 De manier waarop Jezus Paulus en zijn reisgenoten tijdens die onge-bruikelijke reis naar Macedonie leidde, bevat nuttige lessen voor ons. Latenwe daarom enkele gebeurtenissen onder de loep nemen die plaatsvondentijdens Paulus’ tweede zendingsreis, die rond het jaar 49 begon.

’God had ons geroepen’ (Handelingen 16:6-15)

4 Omdat Paulus en zijn reisgenoten niet in Asia mochten prediken, gingenze naar het noorden om in de steden van Bithynie te prediken. Om daarte komen hebben ze wellicht dagenlang over ongeplaveide paden gelopendoor de dunbevolkte gebieden Frygie en Galatie. Maar toen ze in de buurtvan Bithynie kwamen, hield Jezus hen opnieuw door middel van de heili-ge geest tegen (Hand. 16:6, 7). Ze zullen zich afgevraagd hebben wat ze numoesten doen. Ze wisten wat en hoe ze moesten prediken, maar niet waar.Ze hadden als het ware geklopt op de deur die naar Asia leidde, maar die

1-3. (a) Hoe worden Paulus en zijn reisgenoten door de heilige geest geleid?(b) Welke gebeurtenissen gaan we bespreken?4, 5. (a) Wat gebeurde er in de buurt van Bithynie met Paulus’ reisgezelschap?(b) Welk besluit namen de discipelen, en wat was het resultaat?

H O O F D S T U K 1 6

„Kom over naar Macedoni¨e”

Zegeningen door een toewijzing te aanvaardenen vervolging met vreugde te doorstaan

Gebaseerd op Handelingen 16:6-40

125

ging niet open. Ze hadden geklopt op de deur die naar Bithynie leidde, maaropnieuw tevergeefs. Toch was Paulus vastbesloten te blijven kloppen totdathij een deur vond die wel openging. De mannen namen toen een beslissingdie misschien niet erg logisch leek. Ze gingen naar het westen en liepen550 kilometer, waarbij ze de ene stad na de andere passeerden, totdat ze inde haven van Troas aankwamen, een vertrekplaats van schepen naar Ma-cedonie (Hand. 16:8). Daar klopte Paulus op een derde deur, en die ging wijdopen!

5 De evangelieschrijver Lukas, die zich in Troas bij Paulus’ reisgezelschapaansloot, vertelt wat er gebeurde: „Gedurende de nacht kreeg Paulus een vi-sioen: er stond een zekere man, een Macedonier, die hem een dringend ver-zoek deed en zei: ’Kom over naar Macedonie en help ons.’ Zodra hij nu hetvisioen had gezien, zochten wij een gelegenheid naar Macedonie te vertrek-ken, daar wij de gevolgtrekking maakten dat God ons had geroepen om hunhet goede nieuws bekend te maken” (Hand. 16:9, 10).� Paulus wist eindelijkwaar ze moesten prediken. Wat zal Paulus blij zijn geweest dat hij het niethalverwege de reis had opgegeven! De vier mannen namen direct een bootnaar Macedonie.

6 Wat kunnen we van dit verslag leren? Let op het volgende: pas nadatPaulus richting Asia was gegaan greep Gods geest in, pas nadat Paulusrichting Bithynie was gereisd kwam Jezus tussenbeide, en pas nadat Pau-

� Zie het kader „Lukas — De schrijver van Handelingen” op blz. 128.

6, 7. (a) Wat leren we van de gebeurtenissen tijdens Paulus’ reis? (b) Welk vertrouwenkunnen we aan Paulus’ ervaring ontlenen?

Hoe kunnen wij ’overkomen naar Macedoni¨e’?

lus in Troas was aangekomen droeg Jezus hem op naar Macedonie te gaan.Als Hoofd van de gemeente zou Jezus ons op een vergelijkbare manier kun-nen leiden (Kol. 1:18). Misschien denken we er al een tijdje over om te gaanpionieren of om te verhuizen naar een gebied waar een grotere behoefte aanKoninkrijksverkondigers is. Maar het kan heel goed zijn dat Jezus ons pasvia Gods geest zal leiden nadat we echt stappen hebben gezet om dat doelte bereiken. Waarom is dat zo? Ter illustratie: een chauffeur kan zijn autonaar links of rechts sturen, maar dat kan alleen als de auto in beweging is.Zo leidt Jezus ons bij het uitbreiden van onze bediening, maar alleen alswe in beweging zijn, als we ons echt daarvoor inzetten.

7 Stel dat onze inspanningen niet meteen resultaat hebben. Moeten wehet dan maar opgeven en denken dat we niet door Gods geest geleid wor-den? Nee. Bedenk dat ook Paulus met tegenslagen te maken kreeg. Tochbleef hij zoeken totdat hij een deur vond die openging. We kunnen er zekervan zijn dat ook onze volharding in het zoeken naar „een grote deur die totactiviteit leidt”, beloond zal worden (1 Kor. 16:9).

8 Toen Paulus’ reisgezelschap in het district Macedonie was aangekomen,reisden de mannen verder naar Filippi, een stad waarvan de inwoners ertrots op waren Romeinse burgers te zijn. Voor de gepensioneerde Romeinsesoldaten die in de kolonie Filippi woonden, was het net Rome in het klein.Buiten de stadspoort, naast een riviertje, vonden de zendelingen een plekwaarvan ze dachten dat het „een gebedsplaats” was.� Op de sabbat gingenze erheen, en ze ontmoetten verschillende vrouwen die zich daar verzameldhadden om God te aanbidden. De discipelen gingen zitten om met hen tepraten. Een vrouw, Lydia, „luisterde, en Jehovah opende haar hart wijd”. Ly-dia werd zo geraakt door wat ze van de zendelingen hoorde, dat zij en haarhuisgenoten gedoopt werden. Toen drong ze erop aan dat Paulus en zijnreisgenoten bij haar thuis zouden verblijven (Hand. 16:13-15).�

9 Wat een vreugde zal er bij de doop van Lydia geweest zijn! Paulus zal on-getwijfeld erg blij zijn geweest dat hij de uitnodiging „kom over naar Mace-donie” had aanvaard en dat Jehovah hem en zijn reisgenoten wilde gebrui-ken om de gebeden van deze godvrezende vrouwen te verhoren. Zo zijn erook nu heel wat broeders en zusters — jong en oud, vrijgezel en getrouwd —die naar gebieden verhuizen waar een grotere behoefte is aan Koninkrijks-predikers. Het is waar dat ze met problemen te maken krijgen, maar die zijn

� Misschien was het de Joden niet toegestaan een synagoge in de stad te hebben omdatFilippi een militaire stad was. Of misschien waren er geen tien Joodse mannen in de stad,het minimumaantal om een synagoge te kunnen stichten.� Zie het kader „Lydia — De purperverkoopster” op blz. 132.

8. (a) Geef een beschrijving van de stad Filippi. (b) Wat was het vreugdevolle resultaatvan Paulus’ prediking bij „een gebedsplaats”?9. Hoe hebben velen in deze tijd Paulus’ voorbeeld gevolgd, en welke zegeningen zijn hetresultaat?

„KOM OVER NAAR MACEDONI¨

E” 127

Tot aan hoofdstuk 16 vers 9 is Handelingen hele-

maal in de derde persoon geschreven, wat wil zeg-

gen dat de schrijver uitsluitend bericht wat anderen

zeiden en deden. Maar in Handelingen 16:10, 11

vindt een verandering van stijl plaats. In vers 11

zegt de schrijver bijvoorbeeld: „Daarom staken wij

van Troas in zee en koersten rechtstreeks naar Sa-

mothrace.” Hier komt Lukas, de schrijver, zelf in

beeld. Maar hoe weten we dat Lu-

kas de schrijver was, aangezien zijn

naam nergens in Handelingen voor-

komt?

Het antwoord op die vraag heeft

te maken met de inleiding van zo-

wel Handelingen als het evangelie

van Lukas. Beide zijn gericht aan

een zekere „Theofilus” (Luk. 1:1, 3;

Hand. 1:1). Handelingen begint met

de woorden: „Het eerste bericht,

o Theofilus, heb ik opgesteld over

alle dingen die Jezus begonnen is

zowel te doen als te onderwijzen.”

Omdat de oude bronnen het erover

eens zijn dat „het eerste bericht”,

het evangelie, door Lukas is geschre-

ven, moet hij ook Handelingen heb-

ben geschreven.

Er is niet veel bekend over Lukas.

Zijn naam komt maar drie keer in

de Bijbel voor. Paulus noemt Lukas

„de geliefde geneesheer” en een

van zijn „medewerkers” (Kol. 4:14;

Filem. 24). Uit de gedeelten van Han-

delingen in de wij-vorm, waar Lukas zichzelf in het

verhaal betrekt, blijkt dat Lukas rond het jaar 50

voor het eerst met Paulus meeging van Troas naar

Filippi, maar dat Lukas niet meer bij Paulus was

toen die Filippi verliet. Ze ontmoetten elkaar rond

56 opnieuw in Filippi, en reisden met zeven an-

dere broeders van Filippi naar Jeruzalem, waar

Paulus werd gearresteerd. Twee jaar later ging Lu-

kas met Paulus, die nog gevangenisboeien droeg,

mee van Cesarea naar Rome (Hand. 16:10-17,

40; 20:5–21:17; 24:27; 27:1–28:16). Toen Pau-

lus, die voor de tweede keer in Rome gevangenzat,

besefte dat hij binnenkort terechtgesteld zou wor-

den, was „alleen Lukas” bij hem (2 Tim. 4:6, 11).

Lukas heeft dus lange afstanden afgelegd en was

bereid lijden te ondergaan ter wille van het goede

nieuws.

Lukas beweerde niet dat hij ooggetuige was ge-

weest van wat hij over Jezus optekende. Hij zei

daarentegen dat hij het op zich had

genomen „een verslag samen te

stellen van de feiten” op basis van

de verslagen van „ooggetuigen”. Bo-

vendien ging hij ’alle dingen van

meet af nauwkeurig na om ze in lo-

gische volgorde te schrijven’ (Luk.

1:1-3). Uit het resultaat van Lu-

kas’ werk blijkt dat hij een nauw-

keurige onderzoeker was. Misschien

heeft hij bij Elizabeth, bij Jezus’ moe-

der, Maria, en bij anderen navraag

gedaan om zijn materiaal te verza-

melen. Veel van wat hij heeft ge-

schreven is niet in de andere evan-

gelieverslagen terug te vinden (Luk.

1:5-80).

Paulus zei dat Lukas arts was, en

zijn belangstelling als arts voor per-

sonen die lijden is terug te vinden

in wat hij opgetekend heeft. Enke-

le voorbeelden: Lukas meldde dat in

het geval van een bezeten man die

door Jezus genezen werd ’de demon

van hem uitging zonder hem letsel

toe te brengen’, dat Petrus’ schoonmoeder ’door

hoge koorts werd gekweld’, en dat een vrouw die

door Jezus genezen werd, „al achttien jaar een

geest van zwakheid had, en zij was kromgebogen

en kon zich in het geheel niet oprichten” (Luk. 4:35,

38; 13:11).

Het is duidelijk dat Lukas „het werk van de Heer”

in zijn leven op de eerste plaats stelde (1 Kor.

15:58). Hij streefde niet naar een carri`ere in de we-

reld of naar aanzien, maar wilde gewoon anderen

helpen Jehovah te leren kennen en te dienen.

LUKAS — DE SCHRIJVER VAN HANDELINGEN

ze snel vergeten als ze de voldoening hebben mensen te ontmoeten zoals Ly-dia, die de Bijbelse waarheid gretig aanvaarden. Kun jij dingen veranderenwaardoor je zou kunnen ’overkomen’ naar een gebied waar de behoefte gro-ter is? Dat zal tot zegeningen leiden. Neem het voorbeeld van Aaron, eenbroeder van in de twintig die naar een land in Midden-Amerika is verhuisd.Hij verwoordt de gevoelens van velen als volgt: „In het buitenland dienenheeft me geholpen geestelijk te groeien en een hechtere band met Jehovahte krijgen. En de velddienst is fantastisch: ik heb acht Bijbelstudies!”

’De schare stond tegen hen op’ (Handelingen 16:16-24)

10 Satan was natuurlijk woedend dat het goede nieuws vaste voet had ge-kregen in een deel van de wereld waar hij en zijn demonen tot dusver vrijspel hadden gehad. Geen wonder dus dat er door een demon een wendingin de gebeurtenissen kwam voor Paulus en zijn reisgenoten! Terwijl ze naarde gebedsplaats bleven gaan, werd Paulus’ groep voortdurend gevolgd dooreen bezeten dienstmeisje dat geld voor haar meesters verdiende door de toe-komst te voorspellen en dat schreeuwde: „Deze mensen zijn slaven van deAllerhoogste God, die ulieden de weg der redding verkondigen.” Misschienliet de demon haar dit roepen om de indruk te wekken dat haar voorspellin-gen en Paulus’ onderwijs uit dezelfde bron kwamen. Dat zou de aandachtvan de toeschouwers kunnen afleiden van Christus’ ware volgelingen. MaarPaulus snoerde het meisje de mond door de demon uit te werpen (Hand.16:16-18).

11 Toen de eigenaars van het dienstmeisje erachter kwamen dat hun mak-kelijke bron van inkomsten weggevallen was, waren ze woedend. Ze sleeptenPaulus en Silas naar de marktplaats, waar magistraten (ambtenaren dieRome vertegenwoordigden) juridische zaken afhandelden. De eigenaars de-den een beroep op het vooroordeel en nationalisme van de rechters door infeite te zeggen: „Deze Joden veroorzaken onrust door gebruiken te verkon-digen die wij als Romeinen niet kunnen accepteren.” Hun woorden troffendoel. „De schare [op de marktplaats] stond gezamenlijk tegen hen [Paulusen Silas] op”, en de magistraten gaven bevel „hun stokslagen te geven”. Ver-volgens werden Paulus en Silas naar de gevangenis gebracht. De gevangen-bewaarder gooide de gewonde mannen in de binnenste gevangenis en sloothun voeten in het blok (Hand. 16:19-24). Toen de gevangenbewaarder dedeur sloot, was de kerker waarschijnlijk zo donker dat Paulus en Silas el-kaar amper konden zien. Maar Jehovah keek toe (Ps. 139:12).

12 Jaren daarvoor had Jezus tegen zijn volgelingen gezegd: ’Zij zullen uvervolgen’ (Joh. 15:20). Toen Paulus’ reisgezelschap naar Macedonie ging,

10. Hoe was een demon betrokken bij een wending in de gebeurtenissen voor Paulus enzijn reisgenoten?11. Wat gebeurde er met Paulus en Silas nadat de demon was uitgeworpen?12. (a) Hoe keken Christus’ discipelen tegen vervolging aan, en waarom? (b) Welkevormen van tegenstand worden nog steeds door Satan en zijn handlangers gebruikt?

„KOM OVER NAAR MACEDONI¨

E” 129

waren ze dus voorbereid op tegenstand. Ze zagen de vervolging niet als eenteken van Jehovah’s afkeuring, maar als een uiting van Satans woede. Te-genwoordig gebruiken Satans handlangers nog steeds dezelfde methodenals in Filippi. Sluwe tegenstanders stellen ons op school en op het werk ineen verkeerd daglicht, en zetten aan tot tegenstand. In sommige landen kla-gen religieuze tegenstanders ons aan en zeggen in feite: „Deze Getuigen ver-oorzaken onrust door gebruiken te verkondigen die wij als ’traditiegetrouwegelovigen’ niet kunnen accepteren.” In enkele landen worden onze geloofs-genoten geslagen en gevangengezet. Maar Jehovah kijkt toe (1 Petr. 3:12).

„Onverwijld gedoopt” (Handelingen 16:25-34)

13 Paulus en Silas hebben vast wat tijd nodig gehad om de woelige gebeur-tenissen van die dag te verwerken. Maar tegen middernacht waren ze al ge-noeg van de slagen hersteld om te kunnen ’bidden en God met een lied teloven’. Toen werd de gevangenis plotseling getroffen door een aardbeving!De gevangenbewaarder werd wakker, zag de deuren openstaan en dacht datde gevangenen waren ontsnapt. Omdat hij wist dat hij voor hun ontsnap-ping zou worden gestraft, „trok hij zijn zwaard en stond op het punt zichzelfom het leven te brengen”. Maar Paulus riep uit: „Doe uzelf geen kwaad, wantwij zijn allen hier!” De geschrokken gevangenbewaarder vroeg: „Heren, watmoet ik doen om gered te worden?” Paulus en Silas konden hem niet red-den, dat kon alleen Jezus. Daarom zeiden ze: „Geloof in de Heer Jezus en gijzult gered worden” (Hand. 16:25-31).

14 Meende de gevangenbewaarder wat hij zei? Paulus twijfelde niet aanzijn oprechtheid. De gevangenbewaarder was een heiden, die onbekendwas met de Schriften. Voordat hij christen kon worden, moest hij funda-mentele Schriftuurlijke waarheden leren en aanvaarden. Dus namen Pau-lus en Silas de tijd ’het woord van Jehovah tot hem te spreken’. Terwijlde mannen opgingen in het onderwijzen uit de Schriften, vergaten ze mis-schien de pijn van de slagen die ze hadden gekregen. Maar de gevangen-bewaarder zag de striemen op hun rug en verzorgde hun wonden. Toenwerden hij en zijn huisgenoten „onverwijld gedoopt”. Wat werden Paulus enSilas gezegend omdat ze de vervolging met vreugde doorstonden! — Hand.16:32-34.

15 Net als Paulus en Silas hebben veel Getuigen in deze tijd het goedenieuws gepredikt terwijl ze vanwege hun geloof gevangenzaten, en met goe-de resultaten. In een land waar ons werk verboden was, had op een bepaaldmoment 40 procent van alle Getuigen daar de waarheid over Jehovah leren

13. Wat bewoog de gevangenbewaarder ertoe te vragen: „Wat moet ik doen om gered teworden?”14. (a) Welke hulp gaven Paulus en Silas aan de gevangenbewaarder? (b) Hoe werdenPaulus en Silas gezegend omdat ze de vervolging met vreugde doorstonden?15. (a) Hoe hebben veel Getuigen in deze tijd het voorbeeld van Paulus en Silas gevolgd?(b) Waarom moeten we de mensen in ons gebied blijven bezoeken?

130 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

kennen in de gevangenis! (Jes. 54:17) De gevangenbewaarder vroeg boven-dien pas om hulp na de aardbeving. Zo zijn er ook nu personen die pas posi-tief op de Koninkrijksboodschap reageren nadat hun leven plotseling over-hoop is gegooid door een ingrijpende gebeurtenis. Door de mensen in onsgebied getrouw steeds opnieuw te bezoeken, zorgen we ervoor dat we be-schikbaar zijn om hen te helpen.

„Werpen zij ons er nu in het geheim uit?” (Handelingen 16:35-40)

16 De ochtend na de geseling gaven de magistraten opdracht Paulus enSilas vrij te laten. Maar Paulus zei: „Zij hebben ons, mensen die Romeinenzijn, zonder veroordeling in het openbaar gegeseld en ons in de gevangenisgeworpen, en werpen zij ons er nu in het geheim uit? Volstrekt niet, maarlaten zij zelf komen en ons uitgeleide doen.” Toen de magistraten te horenkregen dat de mannen Romeinse burgers waren, werden ze „bevreesd” om-dat ze hun rechten geschonden hadden.� De rollen werden omgedraaid. Dediscipelen waren in het openbaar gegeseld, en nu moesten de magistratenin het openbaar hun excuses aanbieden. Ze vroegen Paulus en Silas drin-gend om weg te gaan uit Filippi. De discipelen stemden daarmee in, maareerst namen ze de tijd om de groeiende groep nieuwe discipelen aan te moe-digen. Daarna vertrokken ze pas.

17 Wanneer de rechten van Paulus en Silas als Romeinse burgers eerderbekend waren geweest, hadden ze de geseling waarschijnlijk niet hoeven teondergaan (Hand. 22:25, 26). Maar daardoor hadden de discipelen in Fi-lippi de indruk kunnen krijgen dat ze hun positie gebruikten om niet tehoeven lijden ter wille van de Christus. Welke uitwerking zou dat hebbengehad op het geloof van discipelen die geen Romeins burger waren? Zij zou-den immers niet door de wet beschermd worden tegen een geseling. Methet verduren van deze straf lieten Paulus en Silas de nieuwe gelovigen doorhun voorbeeld zien dat volgelingen van Christus onder vervolging kunnenvolharden. Door te eisen dat ze als burgers werden erkend, dwongen Pau-lus en Silas de magistraten bovendien openlijk te erkennen dat ze iets on-wettigs hadden gedaan. Dat zou hen er misschien van weerhouden Paulus’geloofsgenoten slecht te behandelen en bood een mate van wettelijke be-scherming tegen vergelijkbare aanvallen in de toekomst.

18 In deze tijd geven opzieners in de gemeente ook leiding door hun voor-beeld. Ze zijn bereid zelf alles te doen wat ze van hun geloofsgenoten verwach-ten. Net als Paulus wegen wij zorgvuldig af hoe en wanneer we aanspraak

� Volgens de Romeinse wet had een burger altijd recht op een eerlijk proces en mocht hijnooit zonder veroordeling in het openbaar gegeseld worden.

16. Hoe werden de rollen omgedraaid op de dag nadat Paulus en Silas gegeseld waren?17. Welke belangrijke les zullen de nieuwe discipelen geleerd hebben van de volhardingvan Paulus en Silas?18. (a) Hoe volgen opzieners in deze tijd Paulus’ voorbeeld? (b) Hoe houden wij ons bezigmet „het verdedigen en wettelijk bevestigen van het goede nieuws”?

„KOM OVER NAAR MACEDONI¨

E” 131

maken op ons wettelijke recht op bescherming. Zo nodig doen we een be-roep op plaatselijke, landelijke en zelfs internationale gerechtshoven om wet-telijke bescherming te vragen bij onze aanbidding. We zijn niet uit op socia-le hervormingen, maar ons doel is „het verdedigen en wettelijk bevestigenvan het goede nieuws”, zoals Paulus zo’n tien jaar na zijn gevangenzettingin Filippi aan de gemeente daar schreef (Fil. 1:7). Wat de uitkomst van zul-ke rechtszaken ook is, net als Paulus en zijn metgezellen zijn we vastbeslo-ten ermee door te gaan „het goede nieuws bekend te maken” overal waar-heen Gods geest ons leidt (Hand. 16:10).

132 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Lydia woonde in Filippi, een belangrijke stad in

Macedoni¨e. Ze kwam oorspronkelijk uit Thyatira,

een stad in de streek Lydi¨e in het westen van

Klein-Azi¨e. Om als purperverkoopster te kunnen

werken was Lydia naar de overkant van de Ege¨ı-

sche Zee verhuisd. Waarschijnlijk handelde ze in

verschillende soorten purperen goe-

deren: kleden, tapijten, stoffen en

zelfs verf. Een inscriptie die in Filippi

gevonden is, bewijst dat er een gil-

de van purperverkopers in die stad

was.

Lydia wordt „een aanbidster van

God” genoemd, wat waarschijnlijk

betekent dat ze een joodse proseliet

was (Hand. 16:14). Misschien had ze

de aanbidding van Jehovah in Thya-

tira leren kennen. Anders dan in Fi-

lippi was daar wel een Joodse ver-

gaderplaats. Sommigen denken dat

Lydia een bijnaam was die „vrouw uit

Lydi¨e” betekende en die ze in Filip-

pi gekregen had. Maar er is ook ge-

schreven bewijsmateriaal gevonden

voor het gebruik van Lydia als eigen-

naam.

De Lydi¨ers en hun buren waren al

sinds de tijd van Homerus (de ne-

gende of achtste eeuw v.G.T.) beroemd om hun

vaardigheid als purperververs. Van het water van

Thyatira werd zelfs gezegd dat het „de helderste en

bestendigste tinten” voortbracht.

Purperen materialen waren een luxe die alleen de

rijken zich konden veroorloven. Hoewel er diverse

methoden bekend waren om purperverf te maken,

werd de beste en duurste verf, die werd gebruikt om

fijn linnen te behandelen, gewonnen uit zeeslak-

ken. Uit elke slak kon maar een heel klein beet-

je verf worden gehaald, en voor´e

´en

gram van de kostbare vloeistof waren

zo’n achtduizend slakken nodig. Stof

in die kleur was dus heel kostbaar.

Omdat voor Lydia’s handel een be-

hoorlijk kapitaal nodig was en ze een

groot huis had waar ze vier mannen

(Paulus, Silas, Timothe¨us en Lukas)

kon huisvesten, was ze waarschijnlijk

een succesvolle, rijke handelaarster.

Dat er over haar „huisgezin” wordt

gesproken, kan betekenen dat ze sa-

men met familieleden woonde, maar

het kan ook betekenen dat ze slaven

en bedienden had (Hand. 16:15). En

het feit dat Paulus en Silas voordat

ze de stad verlieten met een paar

broeders in het huis van deze gast-

vrije vrouw bijeenkwamen, lijkt erop

te duiden dat het een vergaderplaats

werd voor de eerste-eeuwse christe-

nen in Filippi (Hand. 16:40).

Toen Paulus zo’n tien jaar later aan de gemeen-

te in Filippi schreef, maakte hij geen melding van

Lydia. Alles wat we van haar weten, is dus wat in

Handelingen 16 vermeld wordt.

LYDIA — DE PURPERVERKOOPSTER

DE veelgebruikte weg is aangelegd door kundige Romeinse wegenbouwersen loopt door ruige bergen. Overal zijn geluiden te horen: balkende ezels,het gerammel van wagenwielen op stenen en het rumoer van allerlei rei-zigers, onder wie zich waarschijnlijk soldaten, handelaars en handwerks-lieden bevinden. Paulus, Silas en Timotheus leggen samen ruim 130 kilo-meter over deze weg af van Filippi naar Thessalonika. Het is zeker geenmakkelijke reis, vooral niet voor Paulus en Silas. Ze hebben nog last van deverwondingen die ze in Filippi hebben opgelopen toen ze stokslagen kregen(Hand. 16:22, 23).

2 Hoe voorkomen ze dat ze gaan piekeren over de kilometerslange reisdie nog voor hen ligt? Praten zal zeker helpen. De schitterende ervaringvan de gevangenbewaarder in Filippi en zijn gezin die gelovigen zijn ge-worden, ligt nog vers in hun geheugen. Door die ervaring zijn de reizigersnog vastbeslotener om het woord van God te blijven bekendmaken. Maarnaarmate ze dichter bij de kustplaats Thessalonika komen, vragen ze zichmisschien af hoe de Joden in die stad hen zullen behandelen. Zullen zeaangevallen en misschien zelfs geslagen worden, net als in Filippi?

3 Paulus vertelde later in zijn brief aan de christenen in Thessalonikahoe hij zich voelde: ’Na eerst (zoals gij weet) in Filippi geleden te hebben enonbeschaamd behandeld te zijn, hebben wij door bemiddeling van onzeGod vrijmoedigheid verzameld om onder veel strijd het goede nieuws vanGod tot u te spreken’ (1 Thess. 2:2). Paulus lijkt daarmee te zeggen dat hijertegenop zag de stad Thessalonika binnen te gaan, vooral na wat er in Fi-lippi was gebeurd. Kun je met Paulus meevoelen? Vind je het ook weleensmoeilijk het goede nieuws bekend te maken? Paulus vertrouwde erop datJehovah hem kracht zou geven en hem zou helpen de vrijmoedigheid teverzamelen die hij nodig had. Het bestuderen van Paulus’ voorbeeld kanjou helpen hetzelfde te doen (1 Kor. 4:16).

1, 2. Wie reizen er van Filippi naar Thessalonika, en waar houdt hun geest zichmisschien mee bezig?3. Hoe kan Paulus’ voorbeeld in het verzamelen van vrijmoedigheid om te predikennuttig zijn voor ons?

H O O F D S T U K 17

’Hij redeneerde met henaan de hand van de Schriften’

De basis van doeltreffend onderwijs;het goede voorbeeld van de Beree

¨ers

Gebaseerd op Handelingen 17:1-15

133

’Hij redeneerde aan de hand van de Schriften’ (Handelingen 17:1-3)

4 Volgens het verslag ging Paulus terwijl hij in Thessalonika was, driesabbatten in de synagoge prediken. Betekent dit dat hij maar drie wekenin die stad bleef? Dat hoeft niet zo te zijn. We weten niet hoe snel na zijnaankomst Paulus voor het eerst naar de synagoge ging. Bovendien blijktuit Paulus’ brieven dat hij en zijn reisgenoten in Thessalonika werkten omin hun onderhoud te voorzien (1 Thess. 2:9; 2 Thess. 3:7, 8). Tijdens Pau-lus’ verblijf daar stuurden de broeders in Filippi hem bovendien twee keerdingen die hij nodig had (Fil. 4:16). Waarschijnlijk heeft zijn bezoek aanThessalonika dus wel iets langer geduurd dan drie weken.

5 Toen Paulus de vrijmoedigheid had verzameld om te prediken, sprak hijtot degenen die in de synagoge bijeengekomen waren. Volgens zijn gewoon-te „redeneerde hij met hen aan de hand van de Schriften, waarbij hij doormiddel van verwijzingen verklaarde en bewees dat de Christus moest lijdenen uit de doden moest opstaan, en zei: ’Dit is de Christus, deze Jezus die ikaan u verkondig’ ” (Hand. 17:2, 3). Merk op dat Paulus niet op de emotiesvan zijn toehoorders probeerde te werken, maar een beroep deed op hunverstand. Hij wist dat de aanwezigen in de synagoge de Schriften kenden ener respect voor hadden. Het ontbrak hun alleen aan inzicht. Daarom rede-neerde, verklaarde en bewees Paulus aan de hand van de Schriften datJezus van Nazareth de beloofde Messias of Christus was.

6 Paulus volgde de maatstaf die was vastgesteld door Jezus, die de Schrif-ten als basis voor zijn onderwijs gebruikte. Tijdens zijn openbare bedieningvertelde Jezus zijn volgelingen bijvoorbeeld dat de Zoon des mensen vol-gens de Schriften moest lijden en sterven, en uit de dood zou worden opge-wekt (Matth. 16:21). Jezus verscheen na zijn opstanding aan zijn discipelen.Dat op zich was eigenlijk al genoeg om te bewijzen dat hij de waarheid hadgesproken. Maar Jezus deed meer voor hen. Over een bepaald voorval lezenwe: „Beginnend bij Mozes en al de Profeten legde hij hun uit wat in al deSchriften op hem betrekking had.” Welke uitwerking had dat op hen? Dediscipelen zeiden: „Brandde ons hart niet toen hij onderweg tot ons sprak,toen hij de Schriften volledig voor ons opende?” — Luk. 24:13, 27, 32.

7 De boodschap uit Gods Woord heeft kracht (Hebr. 4:12). Daarom ba-seren christenen in deze tijd hun onderwijs op dat Woord, net als Jezus,Paulus en de andere apostelen. Ook wij redeneren met mensen, leggen uitwat de Bijbel bedoelt en laten huisbewoners in de Bijbel de bewijzen ziendat wat we zeggen waar is. De boodschap die we brengen komt per slot vanrekening niet van onszelf. Door volop gebruik te maken van de Bijbel hel-

4. Waarom is het waarschijnlijk dat Paulus langer in Thessalonika is geweest dan drieweken?5. Op welke manier sprak Paulus met mensen?6. Hoe redeneerde Jezus aan de hand van de Schriften, en met welk resultaat?7. Waarom is het belangrijk ons onderwijs op de Bijbel te baseren?

134 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

pen we mensen in te zien dat we niet onze eigen ideeen verkondigen, maarde leer van God. Bovendien is het goed in gedachte te houden dat de bood-schap die we prediken, stevig op Gods Woord gefundeerd is en volledig be-trouwbaar is. Geeft dat besef je niet het vertrouwen dat je nodig hebt omnet als Paulus de boodschap vrijmoedig bekend te maken?

’Sommigen werden gelovigen’ (Handelingen 17:4-9)

8 Paulus had al ondervonden dat deze woorden van Jezus waar waren:„Een slaaf is niet groter dan zijn meester. Indien zij mij hebben vervolgd,zullen zij ook u vervolgen; indien zij mijn woord hebben onderhouden,zullen zij ook het uwe onderhouden” (Joh. 15:20). In Thessalonika kreegPaulus beide reacties: sommigen wilden het woord graag onderhouden enanderen boden er weerstand aan. Over degenen die positief reageerdenschrijft Lukas: „Dit had tot gevolg dat sommigen van hen [de Joden] gelo-vigen [christenen] werden en zich bij Paulus en Silas aansloten, evenalseen grote menigte van de Grieken die God aanbaden, en niet weinigen vande voornaamste vrouwen” (Hand. 17:4). Deze nieuwe discipelen moeten heelblij zijn geweest dat ze de Schriften nu konden begrijpen.

9 Hoewel sommigen waardering hadden voor Paulus’ woorden, werdenanderen woedend op hem. Enkele Joden in Thessalonika waren jaloers om-dat Paulus erin was geslaagd „een grote menigte van de Grieken” te win-nen. Deze Joden wilden graag proselieten maken, en zij hadden de Griekseheidenen onderwezen in de leer van de Hebreeuwse Geschriften en vondendat deze Grieken van hen waren. Maar plotseling leek het erop dat Paulusdeze Grieken van hen wegstal, en dat nog wel in de synagoge! De Joden wa-ren ziedend.

10 Lukas vertelt wat er daarna gebeurde: „De joden, die jaloers werden,namen zekere boosaardige mannen van de leeglopers die zich op de markt-plaats ophielden, in hun gezelschap op en vormden een samenscholing engingen ertoe over de stad in opschudding te brengen. En zij bestormden hethuis van Jason in een poging hen [Paulus en Silas] voor het gepeupel tebrengen. Toen zij hen niet vonden, sleepten zij Jason en zekere broedersnaar de stadsbestuurders, terwijl zij schreeuwden: ’Deze mensen, die debewoonde aarde ondersteboven hebben gekeerd, zijn nu ook hier, en Ja-son heeft hen gastvrij ontvangen. En al deze mensen handelen in strijdmet de verordeningen van caesar door te zeggen dat er een andere koningis, Jezus’ ” (Hand. 17:5-7). Welke uitwerking zou deze aanval op Paulus enzijn metgezellen hebben?

11 Opgewonden gepeupel is tot verschrikkelijke dingen in staat. Zo’n

8-10. (a) Hoe reageerden de mensen in Thessalonika op het goede nieuws? (b) Waaromwaren sommige Joden jaloers op Paulus? (c) Wat deden de Joodse tegenstanders?11. Welke beschuldigingen werden tegen Paulus en de andere Koninkrijksverkondigersingebracht, en welke verordening hadden de beschuldigers misschien in gedachten?(Zie de voetnoot.)

’HIJ REDENEERDE MET HEN AAN DE HAND VAN DE SCHRIFTEN’ 135

menigte is te vergelijken met een kolkende rivier: woest en onbeheersbaar.De Joden gebruikten dit wapen in een poging zich van Paulus en Silaste ontdoen. Nadat de Joden de stad „in opschudding” hadden gebracht,probeerden ze de bestuurders ervan te overtuigen dat het om ernstigebeschuldigingen ging. De eerste beschuldiging was dat Paulus en de an-dere Koninkrijksverkondigers ’de bewoonde aarde ondersteboven haddengekeerd’, hoewel Paulus en zijn metgezellen niet de aanstichters van hetoproer in Thessalonika waren! De tweede beschuldiging was een stukernstiger. De Joden zeiden dat de zendelingen een andere Koning, Je-zus, verkondigden en daarmee de verordeningen van de keizer overtra-den.�

12 Bedenk dat de religieuze leiders Jezus van ongeveer hetzelfde beschul-digden. Ze zeiden tegen Pilatus: „Wij hebben bevonden dat deze man onzenatie tot opstand aanspoort (...) en van zichzelf zegt dat hij Christus, eenkoning, is” (Luk. 23:2). Misschien uit angst dat de keizer zou denken dathij hoogverraad door de vingers zag, liet Pilatus Jezus aan een paal han-gen. Zo hadden ook de beschuldigingen tegen de christenen in Thessa-lonika ernstige gevolgen kunnen hebben. In een naslagwerk stond: „Hetgevaar waaraan dit hen blootstelde kan nauwelijks overdreven worden,want ’alleen al de indruk van verraad jegens de keizers werd de beschuldig-de vaak fataal’.” Zou deze kwaadaardige aanval slagen?

13 Het gepeupel slaagde er niet in een eind te maken aan de prediking inThessalonika. Een reden daarvoor was dat ze Paulus en Silas niet kondenvinden. Bovendien waren de stadsbestuurders er blijkbaar niet van over-tuigd dat de beschuldigingen waar waren. Na gevraagd te hebben om „vol-doende borgtocht”, lieten ze Jason en de andere broeders die voor henwaren gebracht vrij (Hand. 17:8, 9). Paulus volgde Jezus’ raad op om „zoomzichtig als slangen en toch zo onschuldig als duiven” te zijn en ging hetgevaar uit de weg zodat hij elders door kon gaan met prediken (Matth.10:16). Het is duidelijk dat de vrijmoedigheid die Paulus had verzameldniet inhield dat hij roekeloos werd. Hoe kunnen christenen in deze tijdzijn voorbeeld navolgen?

14 De geestelijken van de christenheid hebben vaak grote groepen men-sen tegen Jehovah’s Getuigen opgestookt. Met beschuldigingen van op-

� Volgens een geleerde was er in die tijd een verordening van caesar die verbood een voor-spelling te doen „over de komst van een nieuwe koning of een nieuw koninkrijk, vooral alsdaarvan gezegd werd dat die de huidige keizer zou vervangen of veroordelen”. Het kan heelgoed zijn dat Paulus’ vijanden de boodschap van de apostel verkeerd hebben voorgesteldals een overtreding van zo’n verordening. Zie het kader „De caesars en het boek Handelin-gen” op blz. 137.

12. Waaruit blijkt dat de beschuldigingen tegen de christenen in Thessalonika ernstigegevolgen hadden kunnen hebben?13, 14. (a) Waarom mislukte de aanval van het gepeupel? (b) Hoe liet Paulus zien dat hijnet als Christus voorzichtig was, en hoe kunnen we zijn voorbeeld navolgen?

136 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

ruiing en verraad hebben ze bestuurders ertoe overgehaald de Getuigenaan te vallen. Net als die eerste-eeuwse vervolgers laten tegenstanders indeze tijd zich leiden door jaloezie. Maar ware christenen zoeken de proble-men niet op. Waar mogelijk gaan we confron-taties met zulke boze, onredelijke mensenuit de weg. In plaats daarvan proberen weons werk in vrede te doen, misschien doorlater terug te komen als de rust weerge-keerd is.

Ze waren „edeler van geest”(Handelingen 17:10-15)

15 Paulus en Silas werden voor de veilig-heid naar Berea gestuurd, zo’n 65 kilometerverderop. Na aankomst ging Paulus naar desynagoge en sprak de bijeengekomen men-sen toe. En zijn toehoorders waren bijzon-der ontvankelijk! Lukas schreef over de Jo-den in Berea: „De laatsten nu waren edelervan geest dan die in Thessalonika, want zijnamen het woord met de grootste bereid-willigheid des geestes aan en onderzoch-ten dagelijks zorgvuldig de Schriften of dezedingen zo waren” (Hand. 17:10, 11). Werdende Joden in Thessalonika die de waarheidhadden aanvaard daarmee in een slechtdaglicht gesteld? Nee, want Paulus schreefhun later: „Daarom danken wij God ookzonder ophouden, want toen gij Gods woordhebt ontvangen, hetwelk gij van ons hebtgehoord, hebt gij het niet als het woord vanmensen aangenomen, maar, wat het ook in-derdaad is, als het woord van God, dat ookin u, gelovigen, werkzaam is” (1 Thess. 2:13).Maar wat maakte de Joden in Berea zo ’edelvan geest’?

16 Hoewel de Bereeers iets nieuws te ho-ren kregen, waren ze niet wantrouwend ofoverkritisch, maar ze waren ook niet goed-gelovig. Eerst luisterden ze goed naar wat

15. Hoe reageerden de Bereeers op het goedenieuws?16. Waarom worden de Bereeers terecht ’edel vangeest’ genoemd?

’HIJ REDENEERDE MET HEN AAN DE HAND VAN DE SCHRIFTEN’ 137

Alle gebeurtenissen die in Handelingen zijn

opgetekend, en zelfs die in de hele christelijke

Griekse Geschriften, vinden plaats binnen de

grenzen van het Romeinse Rijk. De hoogste

wereldlijke autoriteit was dus altijd de Romein-

se keizer. Hij was degene over wie de Joden

in Thessalonika het hadden toen ze naar „de

verordeningen van caesar” verwezen (Hand.

17:7). In de periode die Handelingen beslaat,

regeerden er vier keizers: Tiberius, Gaius, Clau-

dius I en Nero.˘ Tiberius (14-37) was keizer tijdens Jezus’

hele bediening en tijdens de beginjaren van

de christelijke gemeente. Tijdens Jezus’ pro-

ces hadden de Joden het over Tiberius toen

ze schreeuwden: „Als gij [Pilatus] deze man

vrijlaat, zijt gij geen vriend van caesar. (...)

Wij hebben geen andere koning dan caesar”

(Joh. 19:12, 15).˘ Gaius, die ook wel bekend is als Caligula

(37-41), wordt in de christelijke Griekse Ge-

schriften niet vermeld.˘ Claudius I (41-54) wordt in Handelingen

twee keer genoemd. Zoals door de chris-

telijke profeet Agabus was voorzegd, kwam

er rond 46 „een grote hongersnood over

de gehele bewoonde aarde (...), in de tijd

van Claudius”. Bovendien gaf Claudius in 49

of begin 50 bevel dat „alle joden uit Rome

moesten vertrekken”, waardoor Aquila en

Priskilla naar Korinthe verhuisden, waar ze

Paulus ontmoetten (Hand. 11:28; 18:1, 2).˘ Nero (54-68) was de caesar op wie Paulus

zich beriep (Hand. 25:11). Naar verluidt gaf

deze keizer later de christenen de schuld

van de brand die rond 64 een groot deel van

Rome in de as legde. Kort daarna, rond 65,

werd Paulus voor de tweede maal in Rome

gevangengezet en werd hij terechtgesteld.

DE CAESARS

EN HET BOEK HANDELINGEN

Paulus vertelde. Toen controleerden ze wat ze hadden gehoord aan de handvan de Schriften, waar Paulus hun uitleg over gegeven had. Bovendien be-studeerden ze Gods Woord ijverig, niet alleen op de sabbat, maar dagelijks.En dat deden ze met grote „bereidwilligheid des geestes” door echt moeite tedoen om te onderzoeken wat de Schriften onthulden in verband met dezenieuwe leer. Vervolgens bleken ze nederig genoeg om veranderingen aan tebrengen, want ’velen van hen werden gelovigen’ (Hand. 17:12). Geen wonderdus dat Lukas hen ’edel van geest’ noemt!

17 De Bereeers konden niet weten dat hun reactie op het goede nieuwsin Gods Woord vermeld zou worden en bewaard zou blijven als een prach-tig voorbeeld van edelheid van geest. Ze deden precies wat Paulus hadgehoopt en wat Jehovah graag wilde. Daar moedigen wij mensen ook toeaan: om de Bijbel goed te onderzoeken zodat hun geloof stevig gefundeerdis op Gods Woord. Maar als we eenmaal gelovigen zijn, is het dan nog no-dig om edel van geest te zijn? Ja, het wordt juist nog belangrijker dat wegraag van Jehovah willen leren en zijn onderwijs meteen toepassen. Opdie manier laten we ons door Jehovah vormen en opleiden in overeen-stemming met zijn wil (Jes. 64:8). Dan blijven we bruikbaar en krijgen wede goedkeuring van onze hemelse Vader.

18 Paulus bleef niet lang in Berea. Het verslag zegt: „Toen echter de jo-den van Thessalonika vernamen dat het woord van God ook in Berea doorPaulus werd verkondigd, kwamen zij daar eveneens het volk opruien en inberoering brengen. Toen zonden de broeders Paulus onmiddellijk weg omtot aan de zee te gaan, doch zowel Silas als Timotheus bleven daar achter.Zij die Paulus begeleidden, brachten hem echter tot aan Athene, en nadatzij een bevel voor Silas en Timotheus hadden ontvangen om zo vlug moge-lijk naar hem toe te komen, vertrokken zij” (Hand. 17:13-15). Die vijandenvan het goede nieuws waren hardnekkig! Ze waren er niet tevreden meePaulus uit Thessalonika weg te jagen; ze gingen naar Berea en probeerdendaar dezelfde onrust te veroorzaken. Maar zonder resultaat. Paulus wistdat het gebied groot was en hij ging gewoon ergens anders prediken. Latenwij in deze tijd net zo vastbesloten zijn alle pogingen om ons te laten op-houden met prediken te dwarsbomen!

19 Paulus had grondig getuigenis afgelegd aan de Joden in Thessalonikaen Berea, en hij had daardoor geleerd hoe belangrijk het is vrijmoedig teprediken en aan de hand van de Schriften te redeneren. Dat geldt ook voorons. Paulus zou hierna met een ander publiek te maken krijgen: de heide-nen in Athene. Hoe zou het hem in die stad vergaan? Dat zullen we in hetvolgende hoofdstuk zien.

17. Waarom waren de Bereeers zo’n goed voorbeeld, en hoe kunnen we hun voorbeeldblijven navolgen als we al lang gelovigen zijn?18, 19. (a) Waarom vertrok Paulus uit Berea, maar hoe toonde hij een volharding die wijkunnen navolgen? (b) Waar ging Paulus nu heen, en wat voor publiek zou hij krijgen?

138 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

„Zij bestormden het huis van Jason in een poginghen voor het gepeupel te brengen.”

— Handelingen 17:5

PAULUS is hevig verontwaardigd. Hij is in Athene, het centrum van geleerd-heid waar Socrates, Plato en Aristoteles eens onderwijs gaven. Athene is eenbijzonder godsdienstige stad. Overal om zich heen, in tempels, op openbarepleinen en op de straten, ziet Paulus afgoden, want de Atheners aanbiddeneen hele reeks goden. Paulus weet hoe de ware God, Jehovah, over afgoderijdenkt (Ex. 20:4, 5). De getrouwe apostel denkt er net zo over als Jehovah: hijgruwt ervan!

2 Wat Paulus op de agora (marktplaats) ziet, is extra schokkend. In denoordwestelijke hoek, bij de hoofdingang, staat een groot aantal fallischebeelden van de god Hermes. De marktplaats is afgeladen met heiligdom-men. Hoe zal de ijverige apostel in deze afgodische sfeer prediken? Zal hijzijn emoties onder controle houden en een gemeenschappelijke basis metzijn publiek leggen? Zal het hem lukken mensen te helpen de ware God tezoeken en echt te vinden?

3 Paulus’ toespraak tot de ontwikkelde mannen van Athene, die we in Han-delingen 17:22-31 vinden, is een voorbeeld van welsprekendheid, tact en on-derscheidingsvermogen. Door Paulus’ voorbeeld te bestuderen, kunnen weveel leren over het leggen van een gemeenschappelijke basis op grond waar-van we met mensen kunnen redeneren.

Onderwijs geven „op de marktplaats” (Handelingen 17:16-21)

4 Paulus bracht een bezoek aan Athene tijdens zijn tweede zendingsreis,rond het jaar 50.� Terwijl hij wachtte op Silas en Timotheus, die vanuit Be-rea moesten komen, ging hij „in de synagoge redeneren met de joden”, zoalszijn gewoonte was. Hij ging ook naar een plek waar hij de niet-Joodse bur-gers van Athene kon bereiken: „op de marktplaats”, de agora (Hand. 17:17).De agora van Athene lag ten noordwesten van de Acropolis en besloeg on-geveer vijf hectare. De marktplaats was veel meer dan een plaats waar ge-

� Zie het kader „Athene — De culturele hoofdstad van de oude wereld” op blz. 142.

1-3. (a) Waarom is Paulus in Athene zo verontwaardigd? (b) Wat kunnen we leren doorPaulus’ voorbeeld te bestuderen?4, 5. Waar in Athene predikte Paulus, en wat voor publiek zou hij krijgen?

H O O F D S T U K 1 8

’God zoeken enhem werkelijk vinden’

Paulus legt een gemeenschappelijke basisen past zich aan zijn publiek aan

Gebaseerd op Handelingen 17:16-34

140

kocht en verkocht werd; het was het openbare plein van de stad. Volgenseen naslagwerk bevond zich hier „het economische, politieke en culturelehart van de stad”. De Atheners kwamen er graag samen voor intellectuelediscussies.

5 Paulus zou op de marktplaats geen makkelijk publiek krijgen. Onder zijntoehoorders bevonden zich epicuristen en stoıcijnen, aanhangers van con-currerende filosofische richtingen.� De epicuristen geloofden dat het levendoor toeval was ontstaan. Hun kijk op het leven is wel als volgt samengevat:„Van God valt niets te vrezen; de dood doet geen pijn; het goede is te berei-ken; het slechte valt te verduren.” De stoıcijnen legden de nadruk op de redeen de logica en geloofden niet in God als Persoon. Noch de epicuristen nochde stoıcijnen geloofden in de opstanding, zoals die door Christus’ discipelenwerd onderwezen. De filosofische ideeen van deze twee groepen kwamen dui-delijk niet overeen met de verheven waarheden van het ware christendom,die Paulus bekendmaakte.

6 Hoe reageerden de Griekse intellectuelen op Paulus’ leer? Sommigen ge-bruikten een woord dat „babbelaar” of „zaadpikker” betekent (Hand. 17:18;vtn.). Een geleerde zei over deze Griekse term: „Het woord werd oorspronke-lijk gebruikt voor een kleine vogel die rondhipte en graan oppikte, en werdlater gebruikt voor personen die voedselresten en dergelijke op de markt-plaats oppikten. Nog weer later werd het figuurlijk gebruikt voor iemand diestukjes informatie oppikte en dan vooral iemand die ze niet goed met elkaarwist te verbinden.” Deze ontwikkelde mannen zeiden dus eigenlijk dat Pau-lus een onwetende naprater was. Maar zoals we zullen zien, liet Paulus zichniet door die belediging intimideren.

7 In deze tijd is het niet veel anders. Als Getuigen van Jehovah worden wevaak beledigd vanwege onze op de Bijbel gebaseerde overtuigingen. Sommi-ge leraren onderwijzen bijvoorbeeld dat evolutie een feit is en beweren datintelligente mensen dat zullen aanvaarden. Iemand die weigert in evolutiete geloven wordt eigenlijk als dom bestempeld. Zulke ontwikkelde personenwillen dat mensen denken dat we ’zaadpikkers’ zijn als we vertellen wat deBijbel zegt en op de bewijzen van ontwerp in de natuur wijzen. Maar we la-ten ons niet intimideren. We kunnen juist vol vertrouwen ons geloof ver-dedigen dat het leven op aarde gemaakt is door een intelligente Ontwerper,Jehovah God (Openb. 4:11).

8 Anderen die Paulus op de marktplaats hoorden prediken, reageerdenanders. „Hij schijnt een verkondiger van vreemde godheden te zijn”, washun conclusie (Hand. 17:18). Introduceerde Paulus echt nieuwe goden bij de

� Zie het kader „Epicuristen en stoıcijnen” op blz. 144.

6, 7. Hoe reageerden enkele Griekse intellectuelen op Paulus’ onderwijs, en welkevergelijkbare reactie kunnen wij in deze tijd tegenkomen?8. (a) Wat was de reactie van sommigen die Paulus hoorden prediken? (b) Wat kanhet betekend hebben dat Paulus naar de Areopagus werd gevoerd? (Zie de voetnootop blz. 142.)

’GOD ZOEKEN EN HEM WERKELIJK VINDEN’ 141

Atheners? Dat was een ernstige kwestie, die leek op een van de beschuldi-gingen op grond waarvan Socrates eeuwen eerder ter dood was veroordeeld.Het is dus niet zo vreemd dat Paulus naar de Areopagus werd gevoerd omde leringen te verklaren die de Atheners zo vreemd in de oren klonken.� Hoezou Paulus zijn boodschap verdedigen tegenover personen die geen achter-grondkennis van de Schriften hadden?

„Mannen van Athene, ik zie” (Handelingen 17:22, 23)

9 Bedenk dat Paulus hevig verontwaardigd was door alle afgoderij die hijhad gezien. Maar in plaats van fel uit te halen naar de afgodenaanbidding,hield hij zich in bedwang. Met grote tact probeerde hij zijn publiek te win-nen door een gemeenschappelijke basis te leggen. Zijn inleidende woordenwaren: „Mannen van Athene, ik zie dat gij in alle dingen meer dan anderen

� De Areopagus lag ten noordwesten van de Acropolis en was de plaats waar het hoogstegerechtshof van Athene volgens de traditie bijeenkwam. Het woord Areopagus kan zowelop het hof als op de heuvel zelf slaan. Daarom verschillen geleerden van mening overde vraag of Paulus naar deze heuvel werd gebracht of naar een bijeenkomst van het hofelders, misschien op de agora.

9-11. (a) Hoe probeerde Paulus een gemeenschappelijke basis te leggen met zijn publiek?(b) Hoe kunnen we Paulus’ voorbeeld in onze dienst navolgen?

142 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

De Acropolis van Athene was al een versterk-

te vesting lang voordat men in de zevende eeuw

v.G.T. de geschiedenis van de stad begon op te te-

kenen. Athene werd de hoofdstad van het district

Attica en heerste over een gebied van zo’n 2500

vierkante kilometer, begrensd door bergen en de

zee. De naam van de stad lijkt verband te houden

met de naam van de beschermgodin Athena.

In de zesde eeuw v.G.T. bracht Solon, een

Atheens wetgever, veranderingen aan in de socia-

le, politieke, juridische en economische structuur

van de stad. Hij verbeterde het lot van de armen

en legde de basis voor een democratische rege-

ringsvorm. Maar die democratie gold alleen voor

de vrijen, en een groot deel van de bevolking van

de stad bestond uit slaven.

Nadat de Grieken in de vijfde eeuw v.G.T. de Per-

zen hadden verslagen, werd Athene de hoofdstad

van een klein rijk dat zijn handel over zee uitbreid-

de van Itali¨e en Sicili

¨e in het westen tot Cyprus en

Syri¨e in het oosten. Op het hoogtepunt van zijn

luister was Athene het culturele centrum van de

oude wereld, toonaangevend op het gebied van

kunst, toneel, filosofie, retorica en wetenschap. De

stad telde vele prachtige openbare gebouwen en

tempels, en haar silhouet werd gedomineerd door

de Acropolis, een imposante heuvel met daarop

het Parthenon en een twaalf meter hoog beeld

van Athena van goud en ivoor.

Athene werd eerst overwonnen door de Spar-

tanen, toen door de Macedoni¨ers en uiteinde-

lijk door de Romeinen, die de stad haar rijkdom

ontnamen. Maar ook in de tijd van Paulus had

Athene nog steeds een bevoorrechte status van-

wege zijn illustere verleden. De stad werd zelfs

nooit in een Romeinse provincie opgenomen maar

kreeg juridische bevoegdheid over haar eigen bur-

gers en werd vrijgesteld van Romeinse belastin-

gen. Hoewel de gloriedagen van Athene voorbij wa-

ren, bleef het een universiteitsstad waar de zonen

van de rijken heen werden gestuurd om te stude-

ren.

ATHENE — DE CULTURELE HOOFDSTAD VAN DE OUDE WERELD

aan de vrees voor de godheden overgegeven schijnt te zijn” (Hand. 17:22).Paulus zei eigenlijk: ’Ik zie dat jullie erg godsdienstig zijn.’ Paulus prees henwijselijk voor hun religieuze inslag. Hij besefte dat sommigen die door valseleer verblind waren een ontvankelijk hart konden hebben. Paulus wist im-mers dat hij zelf eens „onwetend was en in ongeloof handelde” (1 Tim. 1:13).

10 Paulus bouwde verder op de gemeenschappelijke basis door te zeggendat hij een tastbaar bewijs van de godsdienstigheid van de Atheners had ge-zien: een altaar dat gewijd was ’Aan een onbekende God’. Volgens een bron„was het voor Grieken en anderen gebruikelijk om altaren te wijden aan ’on-bekende goden’ uit angst dat ze bij hun aanbidding een god over het hoofdhadden gezien die daarover beledigd zou kunnen zijn”. Door middel van zo’naltaar erkenden de Atheners het bestaan van een God die onbekend voorhen was. Paulus gebruikte dit altaar om de overstap te maken naar het goe-de nieuws dat hij predikte. Hij legde uit: „Waaraan gij daarom onwetend god-vruchtige toewijding schenkt, dat verkondig ik u” (Hand. 17:23). Paulus’ ar-gumentatie was subtiel maar krachtig. Hij predikte geen nieuwe of vreemdegod, waar sommigen hem van hadden beschuldigd. Hij verkondigde de Goddie onbekend voor hen was: de ware God.

11 Hoe kunnen wij Paulus’ voorbeeld in onze dienst navolgen? Als we op-lettend zijn, zien we misschien bewijzen dat iemand godsdienstig is, zoalseen religieus voorwerp dat hij draagt of dat in zijn huis of tuin staat. Wezouden kunnen zeggen: ’Ik zie dat u gelovig bent. Ik praat graag met men-sen die gelovig zijn.’ Door tactvol iemands religieuze gevoelens te erkennen,leggen we een gemeenschappelijke basis om op verder te bouwen. Bedenkdat we geen vooroordeel tegen mensen mogen hebben op grond van hun re-ligieuze overtuiging. Onder onze geloofsgenoten bevinden zich velen die eensoprecht in valse leerstellingen geloofden.

God ’is niet ver van een ieder van ons’ (Handelingen 17:24-28)

12 Paulus had een gemeenschappelijke basis gelegd, maar kon hij daaropverder bouwen terwijl hij getuigenis gaf? Hij wist dat zijn toehoorders onder-wezen waren in de Griekse filosofie en onbekend waren met de Schriften,dus paste hij zijn aanpak in verschillende opzichten aan. Ten eerste presen-teerde hij Bijbelse leringen zonder rechtstreeks aanhalingen uit de Schrif-ten te doen. Ten tweede plaatste hij zichzelf op een lijn met zijn toehoordersdoor af en toe „ons” en „wij” te zeggen. Ten derde deed hij aanhalingen uit deGriekse literatuur om aan te tonen dat bepaalde dingen die hij onderweesin hun eigen geschriften naar voren kwamen. Laten we ons nu verdiepen inPaulus’ krachtige toespraak. Welke belangrijke waarheden onthulde hij overde God die voor de Atheners onbekend was?

13 God heeft het universum geschapen. Paulus zei: „De God die de wereld

12. Hoe paste Paulus zijn aanpak aan zijn toehoorders aan?13. Wat zei Paulus over de oorsprong van het universum, en wat wilde hij met zijnwoorden overbrengen?

’GOD ZOEKEN EN HEM WERKELIJK VINDEN’ 143

De epicuristen en sto¨ıcijnen waren aanhan-

gers van twee verschillende filosofische rich-

tingen. Beide groepen geloofden niet in een

opstanding.

De epicuristen geloofden in het bestaan van

goden maar dachten dat de goden geen be-

langstelling voor mensen hadden en hen niet

zouden belonen of straffen, zodat gebeden en

offers geen zin hadden. Epicuristen bezagen

genot als het allerhoogste goed. Hun denkwijze

en daden waren niet op morele principes ge-

baseerd. Er werd echter tot matigheid aange-

moedigd om de negatieve gevolgen van over-

maat te vermijden. Kennis was alleen nodig om

iemand van religieuze angsten en bijgeloof te

bevrijden.

De sto¨ıcijnen daarentegen geloofden dat al-

les deel uitmaakte van een onpersoonlijke god,

en dat de menselijke ziel uit zo’n bron voort-

kwam. Sommige sto¨ıcijnen beweerden dat de

ziel uiteindelijk samen met het universum ver-

nietigd zou worden. Andere sto¨ıcijnen geloof-

den dat de ziel uiteindelijk weer in deze god

zou opgaan. Volgens de sto¨ısche filosofen kon

geluk bereikt worden door in harmonie met de

natuur te leven.

EPICURISTEN EN STO¨ICIJNEN

heeft gemaakt en alles wat daarin is, Hijdie Heer is van hemel en aarde, woont nietin door handen gemaakte tempels” (Hand.17:24).� Het heelal is niet bij toeval ontstaan.De ware God is de Schepper van alles (Ps.146:6). Anders dan in het geval van Athena ofde andere godheden van wie de heerlijkheidafhankelijk was van tempels, heiligdommenen altaren, kunnen tempels die door mensen-handen gemaakt zijn de Soevereine Heer vanhemel en aarde niet bevatten (1 Kon. 8:27).Het is duidelijk wat Paulus met zijn woor-den wilde overbrengen: de ware God staat bo-ven door mensen gemaakte afgoden die wo-nen in door mensen gemaakte tempels (Jes.40:18-26).

14 God is niet afhankelijk van mensen. On-der afgodenaanbidders was het gebruikelijkhun beelden de meest weelderige kleding aante trekken, ze te overladen met dure geschen-ken of ze eten en drinken te brengen — alsofde afgoden zulke dingen nodig hadden! Maarenkelen van de Griekse filosofen onder Pau-lus’ publiek hebben misschien geloofd dateen god niets van mensen nodig had. Danzullen ze ongetwijfeld hebben ingestemd metPaulus’ uitspraak dat God ’niet door mensen-handen wordt verzorgd, alsof hij iets nodig

had’. In materieel opzicht kunnen mensen inderdaad niets aan de Scheppergeven! In plaats daarvan geeft hij mensen wat ze nodig hebben: „leven enadem en alle dingen”, zoals de zon, de regen en vruchtbare grond (Hand. 17:25;Gen. 2:7). God, de Gever, is dus niet afhankelijk van mensen, de ontvangers.

15 God heeft de mens geschapen. De Atheners vonden dat ze superieur wa-ren aan niet-Grieken. Maar trots vanwege iemands nationaliteit of ras gaattegen de Bijbelse waarheid in (Deut. 10:17). Paulus pakte deze gevoelige kwes-tie tactvol en bekwaam aan. Toen hij zei: „Hij [God] heeft uit een mens elkenatie van mensen gemaakt”, zette hij zijn toehoorders ongetwijfeld aan hetdenken (Hand. 17:26). Hij verwees naar het Genesisverslag over Adam, de

� Het Griekse woord dat met „wereld” is vertaald, is kosmos. Hoewel kosmos in de Bijbelmeestal wordt gebruikt om naar mensen te verwijzen, pasten de Grieken dit woord op hetstoffelijke universum toe. Het is mogelijk dat Paulus, die probeerde een gemeenschappelij-ke basis met zijn Griekse toehoorders te leggen, het woord hier in die betekenis gebruikte.

14. Hoe toonde Paulus aan dat God niet afhankelijk is van mensen?15. Hoe pakte Paulus het idee van de Atheners aan dat ze superieur waren aanniet-Grieken, en welke belangrijke les kunnen wij uit zijn voorbeeld trekken?

voorvader van het mensenras (Gen. 1:26-28). Aangezien alle mensen een ge-meenschappelijke voorouder hebben, is geen enkel ras en geen enkele natio-naliteit superieur. Paulus’ toehoorders moesten dit wel begrijpen. Wij kun-nen hier een belangrijke les uit trekken. Hoewel we in onze prediking tactvolen redelijk willen zijn, mogen we de Bijbelse waarheid niet afzwakken om dievoor anderen acceptabeler te maken.

16 Het was Gods bedoeling dat mensen een hechte band met hem zoudenhebben. Zelfs als de filosofen in Paulus’ publiek lang over de zin van het men-selijk bestaan hadden gedebatteerd, zouden ze die nooit naar tevredenheidhebben kunnen verklaren. Paulus liet echter duidelijk zien wat het voorne-men van de Schepper voor mensen was, namelijk dat ze „God zouden zoeken,of zij wellicht naar hem tasten en hem werkelijk vinden zouden, ofschoon hijeigenlijk niet ver is van een ieder van ons” (Hand. 17:27). Mensen konden deGod die onbekend was voor de Atheners, wel degelijk leren kennen. Het iszelfs zo dat hij niet ver verwijderd is van personen die hem echt willen vin-den en leren kennen (Ps. 145:18). Merk op dat Paulus hier over „ons” sprak,waardoor hij zichzelf inbegreep bij degenen die naar God moesten „zoeken”en „tasten”.

17 Mensen horen zich tot God aangetrokken te voelen. Paulus zei: „Door hemhebben wij leven en bewegen wij ons en zijn wij.” Sommige geleerden zeg-gen dat Paulus een toespeling maakte op de woorden van Epimenides, eenKretenzisch dichter uit de zesde eeuw v.G.T. Paulus noemde nog een reden

16. Wat is het voornemen van de Schepper voor de mens?17, 18. Waarom horen mensen zich tot God aangetrokken te voelen, en wat kunnen weleren van de manier waarop Paulus zijn publiek aansprak?

Leg een gemeenschappelijke basis waarop je verder kunt bouwen

’GOD ZOEKEN EN HEM WERKELIJK VINDEN’ 145

waarom mensen zich tot God aangetrokken horen te voelen: „Sommigenvan de dichters onder u hebben gezegd: ’Want wij zijn ook zijn nageslacht’ ”(Hand. 17:28). Mensen horen zich verwant te voelen aan God; hij heeft demens gemaakt van wie alle andere mensen afstammen. Paulus sprak zijnpubliek treffend aan door rechtstreeks te citeren uit Griekse literatuur waarzijn toehoorders ongetwijfeld respect voor hadden.� In overeenstemming metPaulus’ voorbeeld kunnen we soms een beperkt gebruik maken van aanha-lingen uit wereldlijke geschiedenisboeken, encyclopedieen of andere erkendenaslagwerken. Een passende aanhaling uit een gerespecteerde bron kan bij-voorbeeld helpen een niet-Getuige te overtuigen van de oorsprong van be-paalde valsreligieuze praktijken of vieringen.

18 Tot aan dit punt had Paulus fundamentele waarheden over God over-gebracht en zijn woorden bekwaam toegespitst op zijn publiek. Wat wildede apostel zijn Atheense toehoorders met deze belangrijke informatie latendoen? Dat ging hij hun nu vertellen.

’Zij moeten allen overal berouw hebben’ (Handelingen 17:29-31)

19 Paulus wilde zijn toehoorders nu aansporen tot daden. Hij verwees op-nieuw naar het citaat uit de Griekse literatuur: „Aangezien wij daarom Godsnageslacht zijn, moeten wij niet menen dat het Goddelijk Wezen op goud ofzilver of steen gelijkt, op iets wat door menselijke kunstvaardigheid en men-selijk vernuft is gebeeldhouwd” (Hand. 17:29). Als mensen door God gemaaktzijn, hoe zou God dan de vorm van een afgod kunnen aannemen, iets watdoor mensen gemaakt is? Paulus’ tactvolle redenatie liet zien hoe dwaas hetis door mensen gemaakte afgoden te aanbidden (Ps. 115:4-8; Jes. 44:9-20).Door te zeggen „moeten wij niet menen . . .” heeft Paulus ongetwijfeld descherpte van zijn uitspraak iets verzacht.

20 De apostel maakte duidelijk dat er actie moest worden ondernomen:„God heeft weliswaar de tijden van zulk een onwetendheid [het idee dat Godzijn goedkeuring hecht aan mensen die afgoden aanbidden] voorbijgezien,maar zegt de mensen thans dat zij allen overal berouw moeten hebben”(Hand. 17:30). Enkelen van Paulus’ toehoorders zijn misschien geschokt ge-weest dat hij het over berouw had. Maar zijn krachtige toespraak had dui-delijk aangetoond dat ze hun leven aan God te danken hadden en dat zeHem daarom verantwoording schuldig waren. Ze moesten God zoeken, dewaarheid over hem leren en hun hele manier van leven in overeenstemmingmet die waarheid brengen. Voor de Atheners betekende dit dat ze moes-ten erkennen dat afgoderij een zonde was en dat ze zich ervan moesten af-keren.

� Paulus citeerde uit het sterrenkundige gedicht Phaenomena van de stoısche dichter Ara-tus. Woorden van vergelijkbare strekking worden in andere Griekse geschriften aangetrof-fen, waaronder de Zeushymne van de stoısche schrijver Cleanthes.

19, 20. (a) Hoe liet Paulus tactvol zien hoe dwaas het is om door mensen gemaakteafgoden te aanbidden? (b) Welke actie moesten Paulus’ toehoorders ondernemen?

146 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

21 Paulus besloot zijn toespraak met de krachtige woorden: „Hij [God] heefteen dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in recht-vaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld, en hij heeftalle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft op-gewekt” (Hand. 17:31). Een komende oordeelsdag — wat een ernstige redenom de ware God te zoeken en te vinden! Paulus noemde niet de naam van deaangestelde Rechter, maar hij zei iets schokkends over deze Rechter: hij hadals mens geleefd, was gestorven en was door God uit de dood opgewekt!

22 Dat aansporende besluit heeft ook veel betekenis voor ons in deze tijd.We weten dat de Rechter die God heeft aangesteld de opgestane Jezus Chris-tus is (Joh. 5:22). We weten ook dat de Oordeelsdag duizend jaar zal durenen snel dichterbij komt (Openb. 20:4, 6). We zijn niet bang voor de Oordeels-dag, want we begrijpen dat die ongekende zegeningen zal brengen voor per-sonen die getrouw worden bevonden. De vervulling van onze hoop op eenschitterende toekomst wordt gegarandeerd door het allergrootste wonder: deopstanding van Jezus Christus!

’Sommigen werden gelovigen’ (Hand. 17:32-34)

23 Paulus’ toespraak lokte gevarieerde reacties uit. ’Sommigen gingen spot-ten’ toen er over een opstanding gesproken werd. Anderen zeiden beleefdmaar neutraal: „Wij zullen u hierover nog wel eens horen” (Hand. 17:32). En-kelen reageerden echter positief: „Sommige mannen sloten zich bij hem aanen werden gelovigen, onder wie ook Dionysius, een rechter aan het gerechts-hof van de Areopagus, en een vrouw genaamd Damaris, en nog anderen be-halve hen” (Hand. 17:34). Wij krijgen vergelijkbare reacties op onze prediking.Sommige mensen bespotten ons misschien, terwijl anderen beleefd maar on-verschillig reageren. Maar we zijn heel blij als enkelen de Koninkrijksbood-schap aanvaarden en gelovigen worden.

24 Door over Paulus’ toespraak na te denken kunnen we veel leren over lo-gische opbouw, overtuigende argumentatie en aanpassing aan ons publiek.Daarnaast kunnen we iets leren over het belang van geduld en tact als wete maken krijgen met personen die verblind zijn door valsreligieuze leerstel-lingen. We kunnen ook de volgende belangrijke les leren: we mogen nooitde Bijbelse waarheid afzwakken om onze toehoorders te vriend te houden.Maar door het voorbeeld van Paulus na te volgen, kunnen we effectievereonderwijzers in de velddienst worden. Opzieners zullen er bovendien doorgeholpen worden bekwamere onderwijzers in de gemeente te worden. Opdie manier zullen we goed toegerust zijn om anderen te helpen ’God te zoe-ken en hem werkelijk te vinden’ (Hand. 17:27).

21, 22. Met welke krachtige woorden besloot Paulus zijn toespraak, en welke betekenishebben zijn woorden voor ons?23. Welke gevarieerde reacties lokte Paulus’ toespraak uit?24. Wat kunnen we leren van de toespraak die Paulus hield terwijl hij midden op deAreopagus stond?

’GOD ZOEKEN EN HEM WERKELIJK VINDEN’ 147

HET is eind 50 van onze jaartelling. Paulus is in Korinthe, een welvaren-de handelsstad met veel inwoners, onder wie Grieken, Romeinen en Jo-den.� Paulus is hier niet gekomen om goederen te kopen of verkopen of omeen baan te zoeken. Hij is naar Korinthe gekomen met een veel belangrij-ker doel: getuigenis afleggen van Gods koninkrijk. Maar Paulus heeft weleen verblijfplaats nodig, en hij wil beslist geen financiele last voor ande-ren zijn. Hij wil niet de indruk wekken dat hij aan het woord van God ver-dient. Wat zal hij doen?

2 Paulus heeft het vak van tentenmaker geleerd. Tenten maken is geenlicht werk, maar hij is bereid met zijn handen te werken om in zijn onder-houd te voorzien. Zal hij werk vinden in deze bedrijvige stad? Zal hij eengeschikte verblijfplaats vinden? Hoewel Paulus voor heel wat uitdagingenstaat, verliest hij zijn belangrijkste taak, de prediking, niet uit het oog.

3 Uiteindelijk is Paulus een tijdlang in Korinthe gebleven, en zijn bedie-ning daar was heel vruchtbaar. Wat kunnen we leren van Paulus’ activitei-ten in Korinthe dat ons helpt in ons gebied grondig getuigenis van Godskoninkrijk af te leggen?

„Zij waren tentenmakers van hun ambacht” (Handelingen 18:1-4)

4 Op een bepaald moment na zijn aankomst in Korinthe ontmoette Pau-lus een gastvrij echtpaar: een Jood die Aquila heette en zijn vrouw, Pris-killa (Priska). Het echtpaar was in Korinthe komen wonen omdat keizerClaudius bevolen had „dat alle joden uit Rome moesten vertrekken” (Hand.18:1, 2). Aquila en Priskilla gaven Paulus niet alleen onderdak, maar ookwerk. In het verslag staat: „Omdat zij hetzelfde ambacht uitoefenden, bleefhij [Paulus] bij hen wonen, en zij werkten, want zij waren tentenmakers van

� Zie het kader „Korinthe — Meester van twee zeeen” op blz. 149.

1-3. Waarom is Paulus naar Korinthe gekomen, en met welke uitdagingen krijgt hij temaken?

4, 5. (a) Waar woonde Paulus terwijl hij in Korinthe was, en wat voor werk deed hij?(b) Hoe is Paulus misschien tentenmaker geworden?

H O O F D S T U K 1 9

„Blijf spreken enzwijg niet”

Paulus voorziet in zijn eigen levensonderhoudmaar geeft prioriteit aan zijn bediening

Gebaseerd op Handelingen 18:1-22

148

hun ambacht” (Hand. 18:3). Paulus bleef tij-dens zijn hele bediening in Korinthe bij ditgastvrije echtpaar wonen. Misschien heeftPaulus terwijl hij bij hen in huis was enkelevan de brieven geschreven die later deel gin-gen uitmaken van de Bijbelcanon.�

5 Hoe kwam het dat Paulus, die zijn oplei-ding had gekregen „aan de voeten van Ga-maliel”, ook tentenmaker van beroep was?(Hand. 22:3) In de eerste eeuw vonden deJoden het blijkbaar niet beneden hun waar-digheid om hun kinderen een vak te leren,ook al was het misschien de bedoeling datdie kinderen nog verder onderwijs zoudenkrijgen. Paulus kwam uit Tarsus in Cilicie,een omgeving die bekendstond om zijn cili-cium, een stof waarvan tenten werden ge-maakt. Waarschijnlijk heeft hij het vak dusin zijn jeugd geleerd. Wat kwam er bij zijnwerk als tentenmaker kijken? Het kon gaanom het weven van het tentdoek of het snij-den en naaien van het ruwe, stugge mate-riaal om de tenten te maken. In beide geval-len was het zwaar werk.

6 Paulus zag het maken van tenten nietals zijn roeping of carriere. Hij deed dat werkalleen om tijdens de bediening in zijn on-derhoud te voorzien en het goede nieuws„kosteloos” bekend te kunnen maken (2 Kor.11:7). Hoe dachten Aquila en Priskilla overhun beroep? Als christenen dachten ze erongetwijfeld net zo over als Paulus. ToenPaulus in 52 uit Korinthe vertrok, verhuis-den ze met hem mee naar Efeze, waar hunhuis gebruikt werd voor bijeenkomsten vande plaatselijke gemeente (1 Kor. 16:19). Latergingen ze terug naar Rome, en vervolgens

� Zie het kader „Geınspireerde brieven die in aanmoe-diging voorzagen” op blz. 150.

6, 7. (a) Hoe keek Paulus tegen het maken vantenten aan, en waaruit blijkt dat Aquila en Priskillaer net zo over dachten? (b) Hoe volgen christenenin deze tijd het voorbeeld van Paulus, Aquila enPriskilla?

Het oude Korinthe lag op een landengte tus-

sen het Griekse vasteland en het Pelopon-

nesische schiereiland ten zuiden ervan. Deze

Isthmus was op het smalste punt nog geen

zes kilometer breed, en daarom had Korin-

the twee havens. Aan de Golf van Korinthe

lag Lechaeum, vanwaaruit schepen de weste-

lijke handelsroutes naar Itali¨e, Sicili

¨e en Span-

je bevoeren. Aan de Saronische Golf lag Ken-

chrea, waar scheepsverkeer van en naar het

gebied rond de Ege¨ısche Zee, Klein-Azi

¨e, Syri

¨e

en Egypte kwam.

Omdat de klippen aan de zuidpunt van de

Peloponnesos door stormen werden geteisterd

en gevaren opleverden voor de schepen, ga-

ven zeelieden er vaak de voorkeur aan in een

van de havens van Korinthe aan te leggen, hun

goederen over land te laten vervoeren en in

de andere haven op een ander schip te laden.

Kleinere boten konden zelfs over de landengte

getrokken worden via een pad met diepe groe-

ven dat van de ene zee naar de andere liep.

Door de ligging domineerde de stad zowel de

oost-westhandelsroute over zee als de noord-

zuidhandelsroute over land. De levendige han-

del in Korinthe bracht niet alleen rijkdom met

zich mee maar ook de ontaarding die in veel

havensteden aangetroffen wordt.

In de tijd van Paulus was Korinthe de hoofd-

stad van de Romeinse provincie Achaje en was

het een belangrijk bestuurscentrum. De reli-

gieuze diversiteit van de stad blijkt uit de aan-

wezigheid van een tempel voor de keizercultus,

heiligdommen en tempels die waren opgedra-

gen aan talloze Griekse en Egyptische goden,

en een Joodse synagoge (Hand. 18:4).

De Isthmische Spelen die elke twee jaar op

de Isthmus werden gehouden, kwamen qua

belangrijkheid meteen na de Olympische Spe-

len. Paulus moet in Korinthe geweest zijn tij-

dens de spelen van 51. Een Bijbels woorden-

boek zegt daarom: „Het kan nauwelijks toeval

zijn dat de eerste keer dat hij beeldspraak over

sport gebruikt, in een brief aan Korinthe is”

(1 Kor. 9:24-27).

KORINTHE — MEESTER VAN TWEE ZEE¨

EN

gingen ze opnieuw naar Efeze. Dit ijverige echtpaar stelde de Koninkrijks-belangen op de eerste plaats en zette zich bereidwillig in om anderen te die-nen, waarvoor „alle gemeenten der natien” hun dankbaar waren (Rom.16:3-5; 2 Tim. 4:19).

7 Christenen in deze tijd volgen het voorbeeld van Paulus, Aquila enPriskilla. IJverige predikers werken hard ’ten einde niemand een dure lastop te leggen’ (1 Thess. 2:9). Veel pioniers verdienen een compliment om-dat ze parttime werken of seizoenwerk doen om naast hun belangrijkstewerk, de bediening, in hun onderhoud te voorzien. Net als Aquila en Pris-killa stellen veel gastvrije aanbidders van Jehovah hun huis open voorreizende opzieners. Degenen die op deze manier ’de weg der gastvrijheidbewandelen’ weten hoe aanmoedigend en opbouwend dat kan zijn (Rom.12:13).

150 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

In de anderhalf jaar dat Paulus rond 50-52

in Korinthe was, heeft hij minstens twee brieven

geschreven die zijn opgenomen in de christelijke

Griekse Geschriften: de eerste en tweede brief

aan de Thessalonicenzen. Zijn brief aan de Gala-

ten heeft hij in dezelfde periode of kort daarna ge-

schreven.

enThessalonicenzen is de eerste ge¨ınspireerde

brief van Paulus. Hij bezocht Thessalonika rond 50,

tijdens zijn tweede predikingstocht. De gemeente

die daar werd opgericht kreeg al snel te maken met

tegenstand, waardoor Paulus en Silas gedwongen

waren de stad te verlaten (Hand. 17:1-10, 13). Uit

bezorgdheid voor het welzijn van de pas opgerich-

te gemeente probeerde Paulus twee keer terug te

gaan, maar ’Satan sneed hem de pas af’. Daarom

stuurde hij Timothe¨us om de broeders en zusters

te troosten en te sterken. Waarschijnlijk voegde Ti-

mothe¨us zich eind 50 weer bij Paulus in Korinthe

en bracht hij een goed bericht uit over de gemeen-

te in Thessalonika. Daarna schreef Paulus deze

brief (1 Thess. 2:17–3:7).

Twee Thessalonicenzen is waarschijnlijk kort na

de eerste brief geschreven, mogelijk in 51. In bei-

de brieven zenden Timothe¨us en Silvanus (in Han-

delingen Silas genoemd) samen met Paulus hun

groeten, maar er wordt nergens vermeld of ze na

Paulus’ verblijf in Korinthe nog bij elkaar waren

(Hand. 18:5, 18; 1 Thess. 1:1; 2 Thess. 1:1). Waar-

om schreef Paulus deze tweede brief? Blijkbaar

had hij meer nieuws over de gemeente gekregen,

misschien via de persoon die zijn eerste brief had

bezorgd. Dit bericht bewoog Paulus er niet alleen

toe de broeders te prijzen voor hun liefde en vol-

harding, maar ook het idee van sommigen in Thes-

salonika recht te zetten dat de aanwezigheid van

de Heer ophanden was (2 Thess. 1:3–2:2).

Paulus’ brief aan de Galaten doet vermoeden

dat hij hen al minstens twee keer had bezocht

voordat hij hun schreef. In 47/48 hadden Pau-

lus en Barnabas Pisidisch Antiochi¨e, Ikonium, Lys-

tra en Derbe bezocht, steden die allemaal bij de

Romeinse provincie Galati¨e hoorden. In 49 kwam

Paulus samen met Silas opnieuw in dit gebied

(Hand. 13:1–14:23; 16:1-6). Paulus schreef deze

brief omdat juda¨ısanten, die al snel na zijn bezoek

kwamen, onderwezen dat christenen zich moes-

ten laten besnijden en de wet van Mozes moes-

ten onderhouden. Ongetwijfeld heeft Paulus de

Galaten geschreven zodra hij over deze valse leer

hoorde. Het kan heel goed zijn dat hij de brief van-

uit Korinthe heeft geschreven, maar het is ook mo-

gelijk dat hij die vanuit Efeze heeft geschreven,

tijdens een korte onderbreking van zijn reis naar

Syrisch Antiochi¨e, of vanuit Antiochi

¨e zelf (Hand.

18:18-23).

GE¨INSPIREERDE BRIEVEN DIE IN AANMOEDIGING VOORZAGEN

’Velen van de Korinthi¨ers gingen geloven’ (Handelingen 18:5-8)

8 Dat Paulus zijn werk als een middel tot een doel zag, werd duidelijktoen Silas en Timotheus uit Macedonie kwamen met royale giften (2 Kor.11:9). Onmiddellijk „ging Paulus zich intensief met het woord bezighou-den [„kon Paulus zich geheel aan de prediking wijden”, GNB]” (Hand. 18:5).Maar deze intensieve prediking onder de Joden leidde tot grote tegenstand.Paulus schudde zijn kleren uit om elke verdere verantwoordelijkheid af tewijzen voor hun weigering om de levensreddende boodschap over de Chris-tus te aanvaarden, en hij zei tegen zijn Joodse tegenstanders: „Uw bloed zijop uw hoofd. Ik ben rein. Van nu af zal ik naar mensen uit de natien gaan”(Hand. 18:6; Ezech. 3:18, 19).

9 Waar zou Paulus nu dan gaan prediken? Titius Justus, waarschijnlijkeen joodse proseliet wiens huis naast de synagoge stond, stelde zijn huisvoor Paulus open. Dus ging Paulus voortaan naar het huis van Justus(Hand. 18:7). Paulus bleef in het huis van Aquila en Priskilla wonen terwijlhij in Korinthe was, maar het huis van Justus werd het centrum vanwaar-uit de apostel predikte.

10 Moeten we uit Paulus’ uitspraak dat hij voortaan naar mensen uit denaties zou gaan, opmaken dat hij helemaal geen aandacht meer voor Jo-den en joodse proselieten had, zelfs als ze positief reageerden? Dat kanniet zo geweest zijn. Crispus bijvoorbeeld, „de presiderende dienaar vande synagoge, werd een gelovige in de Heer, en eveneens zijn gehele huis-gezin”. Blijkbaar sloten verschillenden die de synagoge bezochten zich bijCrispus aan, want in de Bijbel staat: „Velen van de Korinthiers die toe-hoorden, gingen geloven en werden gedoopt” (Hand. 18:8). Het huis vanTitius Justus werd nu de plaats waar de pas gevormde gemeente vanKorinthe samenkwam. Als het verslag in Handelingen in de voor Lukaskenmerkende stijl is opgetekend, namelijk chronologisch, dan zijn dezeJoden of proselieten gelovigen geworden nadat Paulus zijn kleren had uit-geschud. Als dat zo is, zou dit voorval duidelijk aantonen hoe flexibel deapostel was.

11 In veel landen zijn de kerken van de christenheid gevestigde institu-ten die een sterke invloed hebben op hun lidmaten. In sommige landen eneilandengroepen hebben de zendelingen van de christenheid veel prose-lieten gemaakt. Mensen die beweren christelijk te zijn, zitten vaak vastaan tradities, net als de Joden in het eerste-eeuwse Korinthe. Maar net alsPaulus doen wij als Getuigen van Jehovah ijverig moeite zulke mensen te

8, 9. Hoe reageerde Paulus toen er tegenstand kwam op zijn intensieve prediking tegende Joden, en vanwaaruit ging hij toen prediken?10. Waaruit blijkt dat Paulus niet besloten had om alleen nog maar tot mensen uit denaties te prediken?11. Hoe volgen Jehovah’s Getuigen in deze tijd Paulus na terwijl ze mensen uit dechristenheid proberen te bereiken?

„BLIJF SPREKEN EN ZWIJG NIET” 151

In Handelingen 18:18 staat dat Paulus in

Kenchrea „zijn hoofdhaar had laten kort knip-

pen, want hij stond onder een gelofte”. Wat

voor gelofte had hij gedaan?

Gewoonlijk is een gelofte een plechtige be-

lofte die vrijwillig aan God wordt gedaan om

een bepaalde handeling te verrichten, een of-

fer te brengen of zichzelf een bepaalde voor-

waarde op te leggen. Sommigen gaan ervan

uit dat Paulus zijn haar liet knippen omdat hij

een naziree¨ergelofte had afgelegd. Maar vol-

gens de Bijbel moest een naziree¨er nadat hij

een periode van speciale dienst voor Jehovah

had afgesloten, zijn hoofdhaar afscheren „bij

de ingang van de tent der samenkomst”. Aan

dat vereiste kon waarschijnlijk alleen in Jeru-

zalem worden voldaan en niet in Kenchrea

(Num. 6:5, 18).

Uit Handelingen valt niet op te maken wan-

neer Paulus deze gelofte had afgelegd. Het

is zelfs mogelijk dat hij dat al had gedaan

voordat hij christen werd. Het verslag vermeldt

ook niet of Paulus een specifiek verzoek aan

Jehovah heeft gedaan. Een naslagwerk op-

pert dat het feit dat Paulus zijn haar kort liet

knippen „een manier was om God te bedan-

ken voor zijn bescherming, die hem in staat

had gesteld zijn bediening in Korinthe te vol-

brengen”.

DE GELOFTE VAN PAULUS

bereiken door verder te bouwen op wat zeal van de Bijbel weten. Zelfs wanneer zeons tegenstaan of hun religieuze leiders onsvervolgen, geven we de moed niet op. Onderdegenen die „ijver voor God hebben, maarniet overeenkomstig nauwkeurige kennis”kunnen zich veel zachtmoedigen bevindennaar wie nog gezocht moet worden (Rom.10:2).

„Ik heb veel volk in deze stad”(Handelingen 18:9-17)

12 Als Paulus er al over getwijfeld heeft ofhij zijn bediening in Korinthe moest voort-zetten, dan werd die twijfel weggenomentoen de Heer Jezus ’s nachts in een visioenaan hem verscheen en tegen hem zei: „Vreesniet, maar blijf spreken en zwijg niet, wantik ben met u en geen mens zal u aanvallenom u schade te berokkenen, want ik hebveel volk in deze stad” (Hand. 18:9, 10). Wateen aanmoedigend visioen! De Heer zelf gafPaulus de verzekering dat hij beschermdzou worden en dat er veel oprechte perso-nen in de stad waren. Hoe reageerde Pau-lus op dit visioen? De Bijbel zegt: „Hij bleefdaar dan een jaar en zes maanden, terwijlhij onder hen het woord van God onder-wees” (Hand. 18:11).

13 Toen Paulus ongeveer een jaar in Ko-rinthe was, kreeg hij nog meer bewijzen dat

de Heer hem steunde. Op een bepaald moment „stonden de joden eensge-zind tegen Paulus op en voerden hem naar de rechterstoel [Grieks: bema]”(Hand. 18:12). Men vermoedt dat het hier gaat om de verhoging van blauwen wit marmer met decoratief beeldhouwwerk ongeveer in het midden vande marktplaats van Korinthe. De open ruimte voor de bema was groot ge-noeg voor een flinke menigte. Archeologische vondsten doen vermoedendat de rechterstoel heel dicht bij de synagoge lag en dus ook vlak bijJustus’ huis. Terwijl Paulus dichter bij de bema kwam, heeft hij mis-schien gedacht aan de steniging van Stefanus, die soms de eerste christe-lijke martelaar wordt genoemd. Paulus, die destijds bekendstond als Sau-

12. Welke verzekering kreeg Paulus in een visioen?13. Aan welke gebeurtenis heeft Paulus misschien gedacht toen hij in de buurt van derechterstoel kwam, maar waarom kon hij een andere afloop verwachten?

lus, had ’zijn goedkeuring aan de moord op hem gehecht’ (Hand. 8:1).Zou Paulus nu net zoiets overkomen? Nee, want hem was beloofd: „Nie-mand zal een vinger naar je uitsteken om je kwaad te doen” (Hand. 18:10,NBV ).

14 Wat gebeurde er toen Paulus bij de rechterstoel aankwam? De magis-traat die er zat was de proconsul van Achaje, Gallio, de oudere broer vande Romeinse filosoof Seneca. De Joden brachten de volgende beschuldi-ging tegen Paulus in: „In strijd met de wet brengt deze persoon de men-sen tot een andere overtuiging in verband met het aanbidden van God”(Hand. 18:13). De Joden beweerden daarmee eigenlijk dat Paulus illegaalproselieten had gemaakt. Maar Gallio zag in dat Paulus geen „onrecht”had bedreven en niet schuldig was aan een „goddeloze schurkenstreek”(Hand. 18:14). Gallio was niet van plan zich te mengen in de geschillen vande Joden. Nog voordat Paulus ook maar een woord had kunnen zeggenom zichzelf te verdedigen, wees Gallio de zaak af! Paulus’ beschuldigerswaren woedend. Ze koelden hun woede op Sosthenes, die Crispus mis-schien vervangen had als presiderend dienaar van de synagoge. Ze gre-pen Sosthenes en „gaven hem toen voor de rechterstoel een pak slaag”(Hand. 18:17).

15 Waarom voorkwam Gallio niet dat de menigte Sosthenes een pak slaaggaf? Misschien dacht Gallio dat Sosthenes de aanvoerder was van degroep die Paulus wilde aanvallen en dat hij zijn verdiende loon kreeg. Ofdat nu wel of niet zo was, de gebeurtenis heeft mogelijk een goede afloopgehad. In de eerste brief aan de gemeente in Korinthe, die Paulus enkelejaren later schreef, noemde hij een zekere Sosthenes een broeder (1 Kor.1:1, 2). Was dit dezelfde Sosthenes die in Korinthe een pak slaag had ge-kregen? Misschien heeft die pijnlijke ervaring er dan toe geleid dat Sos-thenes christen werd.

16 Bedenk dat Paulus pas nadat de Joden zijn prediking hadden afgewe-zen, van de Heer Jezus de verzekering kreeg: „Vrees niet, maar blijf spre-ken en zwijg niet, want ik ben met u” (Hand. 18:9, 10). Het is verstandig omdeze woorden in gedachte te houden, vooral wanneer mensen onze bood-schap afwijzen. Vergeet nooit dat Jehovah het hart ziet en oprechte men-sen tot zich trekt (1 Sam. 16:7; Joh. 6:44). Wat een aanmoediging voor onsom druk bezig te blijven in de dienst! Elk jaar worden er honderdduizen-den personen gedoopt, wat neerkomt op honderden per dag. Aan degenendie gehoor geven aan de opdracht „maakt discipelen van mensen uit allenatien”, geeft Jezus de verzekering: „Ik ben met u alle dagen tot het besluitvan het samenstel van dingen” (Matth. 28:19, 20).

14, 15. (a) Waar beschuldigden de Joden Paulus van, en waarom wees Gallio de zaak af?(b) Wat gebeurde er met Sosthenes, en hoe is het misschien met hem afgelopen?16. Hoe kunnen we Jezus’ woorden „vrees niet, maar blijf spreken en zwijg niet, want ikben met u” op onze bediening toepassen?

„BLIJF SPREKEN EN ZWIJG NIET” 153

„Zo Jehovah wil” (Handelingen 18:18-22)

17 Het is niet zeker of Gallio’s houding ten opzichte van Paulus’ beschul-digers leidde tot een periode van vrede voor de pas opgerichte gemeentein Korinthe. Maar Paulus bleef „nog vrij veel dagen langer” voordat hij af-scheid nam van zijn broeders en zusters in Korinthe. In het voorjaar van52 maakte hij plannen om vanuit de haven van Kenchrea, zo’n elf kilome-ter ten oosten van Korinthe, naar Syrie te varen. Maar voordat Paulus uitKenchrea vertrok, liet hij ’zijn hoofdhaar kort knippen, want hij stond on-der een gelofte’ (Hand. 18:18).� Vervolgens voer hij samen met Aquila enPriskilla over de Egeısche Zee naar Efeze in Klein-Azie.

18 Onderweg zal Paulus waarschijnlijk over zijn verblijf in Korinthe heb-ben nagedacht. Hij hield er heel wat goede herinneringen aan over en koner veel voldoening uit putten. Zijn bediening van anderhalf jaar was ergvruchtbaar geweest. De eerste gemeente in Korinthe was opgericht enkwam bijeen in het huis van Justus. Onder de gelovigen bevonden zichJustus, Crispus en zijn huisgenoten, en vele anderen. Deze nieuwe gelovi-gen waren Paulus heel dierbaar, want hij had hen geholpen christenen teworden. Later zou hij hun schrijven en hen een aanbevelingsbrief noemendie op zijn hart geschreven was. Ook wij voelen een hechte band met de-genen die we hebben mogen helpen de ware aanbidding te aanvaarden.Wat een voldoening geeft het zulke levende „aanbevelingsbrieven” te zien!— 2 Kor. 3:1-3.

19 Toen Paulus in Efeze aankwam, ging hij meteen aan de slag. Hij ging„de synagoge binnen en redeneerde met de joden” (Hand. 18:19). Paulusbleef bij die gelegenheid maar kort in Efeze. Hoewel hem gevraagd werdlanger te blijven, „stemde hij daarin niet toe”. Bij het afscheid zei hij tegende Efeziers: „Ik zal weer tot u terugkeren, zo Jehovah wil” (Hand. 18:20, 21).Paulus besefte ongetwijfeld dat er in Efeze nog veel gepredikt moest wor-den. De apostel wilde er graag terug, maar hij koos ervoor dat aan Jeho-vah over te laten. Dat is een goed voorbeeld om in gedachte te houden. Alswe geestelijke doelen nastreven, moeten we initiatief tonen. Maar we moe-ten altijd op Jehovah’s leiding vertrouwen en moeite doen om dingen inovereenstemming met zijn wil te doen (Jak. 4:15).

20 Paulus liet Aquila en Priskilla in Efeze achter en reisde over zee naarCesarea. Blijkbaar ’ging hij op’ naar Jeruzalem en groette hij de gemeentedaar (Hand. 18:22; vtn.). Toen ging hij naar zijn thuisbasis: Syrisch Antio-chie. Zijn tweede zendingsreis zat erop. Wat stond hem op zijn laatste zen-dingsreis te wachten?

� Zie het kader „De gelofte van Paulus” op blz. 152.

17, 18. Waarover heeft Paulus onderweg naar Efeze misschien nagedacht?19, 20. Wat deed Paulus toen hij in Efeze aankwam, en wat leren we van hem over hetnastreven van geestelijke doelen?

154 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

„Toen joeg hij hen van de rechterstoel weg.”— Handelingen 18:16

Waarom moeten we zowel nederig als flexibel zijn wanneer weanderen onderwijzen? Wat is de voornaamste methode om het goedenieuws te prediken? Hoe kunnen we laten zien dat we het doenvan Gods wil belangrijker vinden dan onze eigen bezigheden? Hetschitterende verslag van Paulus’ derde en laatste zendingsreis helptons deze belangrijke vragen te beantwoorden.

D E E L 7 ˙ H A N D E L I N G E N 1 8 : 2 3 – 2 1 : 17

’IN HET OPENBAAR EN VAN HUISTOT HUIS ONDERWIJZEN’

HANDELINGEN 20:20

IN DE straten van Efeze klinkt geroep, geschreeuw en het lawaai van eengrote groep rennende mensen. Er heeft zich een menigte gevormd, en desituatie begint uit de hand te lopen! Twee van Paulus’ reisgenoten wordengegrepen en meegesleurd. De brede straat met winkels stroomt leeg ter-wijl de woedende menigte aanzwelt en het grote amfitheater van de stadbinnenstormt, dat plaats kan bieden aan 25.000 toeschouwers. De mees-te mensen hebben geen flauw benul waardoor het oproer veroorzaakt is,maar ze hebben opgevangen dat hun tempel en hun geliefde godin Arte-mis worden bedreigd. Dus beginnen ze met zijn allen uitzinnig te schreeu-wen: „Groot is Artemis van de Efeziers!” — Hand. 19:34.

2 Opnieuw probeert Satan gepeupel te gebruiken om de verspreiding vanhet goede nieuws van Gods koninkrijk tegen te houden. Natuurlijk is dedreiging van geweld niet de enige tactiek die Satan gebruikt. In dit hoofd-stuk zullen we een aantal tactieken van Satan bespreken waarmee hij hetwerk en de eenheid van deze eerste-eeuwse christenen probeerde te on-dermijnen. Wat belangrijker is, we zullen zien dat al zijn tactieken mis-lukten, want „het woord van Jehovah [bleef] op machtige wijze groeien ende overhand nemen” (Hand. 19:20). Waarom behaalden deze christenende overwinning op Satan? Om dezelfde redenen als het ons in deze tijdlukt. Natuurlijk behoort de overwinning aan Jehovah toe, en niet aan ons.Maar net als de eerste-eeuwse christenen moeten wij ons deel doen. Metde hulp van Jehovah’s geest kunnen we aan eigenschappen werken waar-door onze bediening succes zal hebben. We gaan nu eerst het voorbeeldvan Apollos bekijken.

„Hij was goed onderlegd in de Schriften” (Handelingen 18:24-28)

3 Terwijl Paulus tijdens zijn derde zendingsreis op weg was naar Efeze,

1, 2. (a) Door welk gevaar worden Paulus en zijn reisgenoten in Efeze bedreigd?(b) Wat gaan we in dit hoofdstuk bespreken?3, 4. Welk gebrek aan kennis ontdekten Aquila en Priskilla bij Apollos, en wat deden zedaaraan?

H O O F D S T U K 2 0

Ondanks tegenstandblijft het woord „groeienen de overhand nemen”

Hoe Apollos en Paulus ertoe bijdragen dathet goede nieuws steeds meer bekendheid krijgt

Gebaseerd op Handelingen 18:23–19:41

157

„Mannen, gij weet zeer goed dat wij aan dit bedrijfonze welvaart te danken hebben.”

— Handelingen 19:25

kwam Apollos, een Jood, in de stad aan. Hij kwam uit de beroemde stadAlexandrie in Egypte. Apollos had een paar bijzondere eigenschappen. Hijwas heel welsprekend, hij was „goed onderlegd in de Schriften” en boven-dien was hij „vurig van geest”. Vol vuur sprak Apollos vrijmoedig Joden toein de synagoge (Hand. 18:24, 25).

4 Aquila en Priskilla hoorden Apollos spreken. Ongetwijfeld waren ze op-getogen dat hij ’met juistheid onderwijs gaf over de dingen die op Jezusbetrekking hadden’. Wat hij over Jezus zei klopte. Maar al snel ontdektehet christelijke echtpaar een belangrijk hiaat in zijn kennis. Hij was „al-leen met de doop van Johannes bekend”. Dit nederige echtpaar was ten-tenmaker van beroep, maar ze lieten zich niet intimideren door Apollos’welsprekendheid of opleiding. In plaats daarvan „namen zij hem in hungezelschap op en legden hem de weg van God juister uit” (Hand. 18:25, 26).Hoe reageerde deze welsprekende, ontwikkelde man daarop? Kennelijk gafhij blijk van een van de belangrijkste eigenschappen die een christen kanontwikkelen: nederigheid.

5 Omdat Apollos de hulp van Aquila en Priskilla accepteerde, werd hijeen effectievere dienstknecht van Jehovah. Hij reisde door naar Achaje,waar hij „een grote hulp” voor de christenen was. Hij gaf ook een effectiefgetuigenis aan Joden in dat gebied die beweerden dat Jezus niet de voor-zegde Messias was. Lukas bericht: „Intensief en grondig bewees hij de jo-den in het openbaar dat zij ongelijk hadden en toonde aan de hand van deSchriften aan dat Jezus de Christus was” (Hand. 18:27, 28). Wat een aan-winst was Apollos! Hij was een van degenen die ertoe bijdroeg dat „hetwoord van Jehovah” de overhand bleef nemen. Wat kunnen we van Apol-los’ voorbeeld leren?

6 Nederigheid ontwikkelen is echt een vereiste voor christenen. We zijnallemaal gezegend met verschillende gaven, bijvoorbeeld door natuurlijkebekwaamheden, of door ervaring of kennis die we hebben opgedaan. Maaronze nederigheid moet onze gaven overtreffen, anders kunnen onze ster-ke punten onze zwakheid worden. Dan zouden we een kweekbodem wor-den voor een giftig onkruid: hoogmoed (1 Kor. 4:7; Jak. 4:6). Als we echt ne-derig zijn, zullen we moeite doen anderen als superieur aan onszelf te zien(Fil. 2:3). We zullen het niet erg vinden gecorrigeerd te worden en we zullenons niet afsluiten voor onderwijs van anderen. En we zullen zeker niet trotsaan onze eigen ideeen vasthouden wanneer de heilige geest de organisatiein een andere richting leidt. Zolang we nederig blijven, zijn we bruikbaarvoor Jehovah en zijn Zoon (Luk. 1:51, 52).

7 Nederigheid voorkomt ook rivaliteit. Kun je je voorstellen hoe graag Sa-tan verdeeldheid wilde zaaien onder die eerste-eeuwse christenen? Hij zou

5, 6. Waardoor kon Apollos bruikbaarder voor Jehovah worden, en wat kunnen we vanApollos’ voorbeeld leren?7. Hoe gaven Paulus en Apollos een goed voorbeeld in nederigheid?

ONDANKS TEGENSTAND BLIJFT HET WOORD „GROEIEN EN DE OVERHAND NEMEN” 159

het prachtig hebben gevonden wanneer twee dynamische persoonlijkhe-den als Apollos en Paulus hadden toegelaten dat ze rivalen werden en mis-schien zelfs jaloers naar meer invloed in de gemeenten waren gaan streven!Dat had heel makkelijk kunnen gebeuren. In Korinthe zeiden sommigechristenen: „Ik behoor bij Paulus”, terwijl anderen zeiden: „Maar ik bij Apol-los.” Moedigden Paulus en Apollos zulke ideeen aan die verdeeldheid ver-oorzaakten? Nee! En Paulus erkende nederig Apollos’ bijdrage aan het werkdoor hem dienstvoorrechten te geven. Apollos op zijn beurt volgde Paulus’leiding (1 Kor. 1:10-12; 3:6, 9; Tit. 3:12, 13). Wat een mooi voorbeeld van ne-derige samenwerking!

’Overredingskracht gebruiken aangaande het koninkrijk Gods’(Handelingen 18:23; 19:1-10)

8 Paulus had beloofd in Efeze terug te komen, en hij hield woord (Hand.18:20, 21).� Maar let eens op hoe hij terugging. De laatste keer dat we overhem lazen, was hij in Syrisch Antiochie. Om in Efeze te komen, had hij dekorte reis naar Seleucie kunnen maken en vandaaruit rechtstreeks naarzijn bestemming kunnen varen. In plaats daarvan reisde hij „door het bin-nenland”. Paulus’ reis zoals die in Handelingen 18:23 en 19:1 staat, kwamvolgens een schatting uit op zo’n 1600 kilometer! Waarom koos Paulusvoor deze omweg? Omdat het zijn doel was ’alle discipelen te versterken’(Hand. 18:23). Zijn derde zendingsreis zou net als de twee voorgaande veelvan hem vergen, maar dat vond hij allemaal de moeite waard. Reizende op-zieners en hun vrouwen in deze tijd hebben net zo’n instelling. Hebben wegeen waardering voor hun zelfopofferende liefde?

9 Toen Paulus in Efeze aankwam, trof hij een groep van ongeveer twaalfdiscipelen van Johannes de Doper aan. Ze waren gedoopt onder een re-geling die niet langer geldig was. Bovendien wisten ze blijkbaar weinig ofniets van de heilige geest. Paulus bracht hen op de hoogte, en net als Apol-los bleken ze nederig en leergierig. Nadat ze in de naam van Jezus warengedoopt, ontvingen ze heilige geest en enkele wonderbare gaven. Het isdus duidelijk dat bijblijven met Jehovah’s progressieve theocratische or-ganisatie tot zegeningen leidt (Hand. 19:1-7).

10 Al snel volgde er nog een voorbeeld van vooruitgang. Paulus prediktedrie maanden vrijmoedig in de synagoge. Hoewel hij „overredingskrachtgebruikte aangaande het koninkrijk Gods”, waren er enkelen die zich ver-hardden en echte tegenstanders werden. Maar Paulus verspilde geen tijd

� Zie het kader „Efeze — De hoofdstad van Asia” op blz. 161.

8. Welke route nam Paulus naar Efeze, en waarom?9. Waarom moest een groep discipelen opnieuw gedoopt worden, en wat kunnen we vanhen leren?10. Waarom ging Paulus van de synagoge naar een aula, en welk voorbeeld gaf hijdaarmee voor onze prediking?

160 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

aan personen die „nadelig spraken over De Weg” en trof regelingen om inde aula van een school toespraken te houden (Hand. 19:8, 9). Degenendie geestelijk wilden groeien, moesten mee-verhuizen van de synagoge naar de aula. Netals Paulus zullen we soms een eind makenaan een gesprek als we merken dat de huis-bewoner niet wil luisteren of alleen maar ru-zie zoekt. Er zijn nog steeds heel wat zacht-moedige personen die onze aanmoedigendeboodschap moeten horen!

11 Paulus heeft in die school dagelijks le-zingen gehouden, mogelijk van ongeveer elfuur ’s ochtends tot vier uur ’s middags(Hand. 19:9, vtn.). Waarschijnlijk waren ditde rustigste maar heetste uren van de dag,waarop velen ophielden met werken om teeten en uit te rusten. Stel dat Paulus ditstrakke schema twee volle jaren heeft aan-gehouden. Dan zou hij ruim drieduizenduur onderwijs hebben gegeven.� Dit is nogeen reden waarom het woord van Jehovahbleef „groeien en de overhand nemen”. Pau-lus was ijverig en flexibel. Hij paste zijnschema aan zodat zijn prediking voorzag inde behoeften van de mensen in die gemeen-schap. Het resultaat was dat „alle bewonersvan het district Asia het woord van de Heerhoorden, zowel joden als Grieken” (Hand.19:10). Wat een grondig getuigenis legdehij af!

12 Jehovah’s Getuigen in deze tijd zijn ookijverig en flexibel gebleken. We proberenmensen te bereiken waar en wanneer ze tevinden zijn. We geven getuigenis op straat,op de markt en op parkeerplaatsen. We leg-gen misschien contact met mensen via detelefoon of brieven. En in de huis-aan-huis-prediking doen we moeite mensen te berei-ken op tijdstippen waarop we de grootstekans hebben ze thuis te treffen.

� Paulus heeft in Efeze ook 1 Korinthiers geschreven.

11, 12. (a) Hoe was Paulus een voorbeeld in ijveren flexibiliteit? (b) Hoe proberen Jehovah’s Getuigenijverig en flexibel te zijn in hun openbare bediening?

ONDANKS TEGENSTAND BLIJFT HET WOORD „GROEIEN EN DE OVERHAND NEMEN” 161

Efeze was de grootste stad in het westen van

Klein-Azi¨e. In Paulus’ tijd had de stad waar-

schijnlijk ruim een kwart miljoen inwoners.

Als hoofdstad van de Romeinse provincie Asia

droeg Efeze met trots de titel „Eerste en groot-

ste metropool van Asia”.

Efeze had veel van zijn rijkdom te danken

aan de handel en de godsdienst. De zeehaven

lag vlak bij de monding van een bevaarbare

rivier en bevond zich daarmee op een kruis-

punt van handelsroutes. In Efeze stond niet al-

leen de beroemde tempel van Artemis, maar

bevonden zich ook heiligdommen en tempels

voor talrijke andere Grieks-Romeinse, Egypti-

sche en Anatolische goden.

De tempel van Artemis werd in de oudheid

tot de zeven wereldwonderen gerekend en was

naar schatting honderd bij vijftig meter. De tem-

pel had zo’n honderd marmeren pilaren, die

bij de basis een diameter van ongeveer twee

meter hadden en bijna zeventien meter hoog

waren. In de oudheid werd de tempel overal

in het Middellandse Zeegebied als onaantast-

baar gezien, en er werden grote sommen geld

bij Artemis in bewaring gegeven. Hierdoor werd

de tempel tevens de belangrijkste bank van

Asia.

Andere belangrijke plaatsen in Efeze waren

een stadion voor sportwedstrijden en mogelijk

zelfs gladiatorengevechten, een theater, open-

bare pleinen, marktpleinen en zuilengalerijen

met winkels.

De Griekse geograaf Strabo meldde dat de

haven van Efeze geleidelijk dichtslibde. Daar-

door kon de stad na verloop van tijd niet meer

als haven dienen en werd ze uiteindelijk ver-

laten. Omdat er op de plaats van Efeze nu geen

andere stad ligt, kunnen bezoekers een denk-

beeldige stap terug in de tijd doen in de uit-

gestrekte ru¨ınes van Efeze.

EFEZE — DE HOOFDSTAD VAN ASIA

Het woord blijft „groeien en de overhandnemen” ondanks boze geesten(Handelingen 19:11-22)

13 Lukas bericht dat er nu een opmerke-lijke periode volgde, waarin Jehovah Pau-lus in staat stelde „buitengewone krachtigewerken” te doen. Zelfs doeken en schortendie Paulus had gedragen werden naar zie-ken gebracht, en zij werden genezen. Opdeze manier werden ook boze geesten uitge-worpen (Hand. 19:11, 12).� Zulke opvallendeoverwinningen op Satans handlangers trok-ken veel aandacht, maar dat was niet altijdpositieve aandacht.

14 Enkele „rondtrekkende joden die hetuitwerpen van demonen beoefenden” pro-beerden Paulus’ wonderen te imiteren. Som-migen van hen probeerden demonen uit tewerpen door de naam van Jezus en van Pau-lus aan te roepen. Lukas noemt het voor-

beeld van de zeven zonen van Skeva, leden van een priesterlijke familie.De demon zei tegen hen: „Ik ken Jezus, en Paulus is mij bekend; maarwie zijt gij?” Daarop viel de bezeten man deze bedriegers aan door alseen wild beest op hen af te springen, en hij joeg hen gewond en naaktweg (Hand. 19:13-16). Dit was een klinkende overwinning voor „het woordvan Jehovah”, want het contrast tussen de macht die Paulus gegeven wasen de machteloosheid van die valsreligieuze fanatici had niet duidelijkerkunnen uitkomen. Tegenwoordig maken miljoenen mensen de fout te den-ken dat het voldoende is gewoon de naam van Jezus aan te roepen ofzich ’christen’ te noemen. Maar zoals Jezus zei, hebben alleen degenen dieecht de wil van zijn Vader doen een ware hoop voor de toekomst (Matth.7:21-23).

15 De vernedering van de zonen van Skeva leidde tot een wijdverbreidevrees voor God, waardoor velen gelovigen werden en stopten met hun spi-ritistische praktijken. De Efezische cultuur was doortrokken van magie.Er werd veel gebruikgemaakt van toverformules en amuletten, en van be-

� De doeken kunnen zakdoeken geweest zijn die Paulus om zijn voorhoofd droeg om tevoorkomen dat het zweet in zijn ogen liep. Dat Paulus op dat moment ook schorten droeg,kan betekenen dat hij naast de prediking zijn vak als tentenmaker beoefende, misschienvroeg in de ochtend (Hand. 20:34, 35).

13, 14. (a) Waartoe stelde Jehovah Paulus in staat? (b) Welke vergissing maakten dezonen van Skeva, en welke vergelijkbare fout maken velen in de christenheid?15. Hoe kunnen wij het voorbeeld van de Efeziers volgen ten aanzien van spiritisme envoorwerpen die daar verband mee houden?

We proberen mensen te bereikenoveral waar ze te vinden zijn

zweringen, vaak in geschreven vorm. Veel Efeziers werden ertoe bewogenhun boeken over magie in het openbaar te verbranden, ook al waren dienaar huidige maatstaven tienduizenden euro’s waard.� Lukas bericht: „Al-dus bleef het woord van Jehovah op machtige wijze groeien en de overhandnemen” (Hand. 19:17-20). Wat een schitterende overwinning van waarheidop leugens en demonisme! Die getrouwe mensen zijn een goed voorbeeldvoor ons. Ook wij leven in een wereld die doortrokken is van spiritisme. Alswe erachter komen dat we iets in ons bezit hebben wat met spiritisme temaken heeft, moeten we hetzelfde doen als de Efeziers: ons er meteen vanontdoen! Laten we ons verre houden van zulke afschuwelijke praktijken,wat het ons ook mag kosten.

’Er ontstond geen geringe opschudding’ (Handelingen 19:23-41)

16 We komen nu bij de tactiek van Satan die Lukas beschrijft wanneer hijbericht dat er „geen geringe opschudding betreffende De Weg” ontstond. Hijoverdreef beslist niet (Hand. 19:23).� Demetrius, een zilversmid, gaf de aan-zet. Hij kreeg de aandacht van andere zilversmeden door hen eraan te her-inneren dat ze hun welvaart te danken hadden aan de verkoop van afgods-beelden. Vervolgens zei hij dat de boodschap die Paulus predikte slechtvoor hun handel was, omdat de christenen geen afgoden aanbaden. Toendeed hij een beroep op hun nationalisme en hun trots als burgers van Efe-ze, door te waarschuwen dat hun godin Artemis en hun wereldberoemdetempel die aan haar gewijd was, gevaar liepen „tenietgedaan te worden”(Hand. 19:24-27).

17 Demetrius’ toespraak had het gewenste effect. De zilversmeden be-gonnen te roepen: „Groot is Artemis van de Efeziers”, en de stad raakte inverwarring, wat ertoe leidde dat zich de fanatieke menigte verzamelde dieaan het begin van dit hoofdstuk werd beschreven.� Paulus was zo zelf-opofferend dat hij het amfitheater wilde binnengaan om de menigte toete spreken, maar de discipelen wilden beslist niet dat hij zichzelf op diemanier in gevaar bracht. Een zekere Alexander, een jood, deed een po-ging om de menigte toe te spreken. Misschien wilde hij graag het verschil

� Lukas zei dat de boeken 50.000 zilverstukken waard waren. Als hij een denarius bedoel-de, zou het een werker indertijd 50.000 dagen (zo’n 137 jaar) gekost hebben om dat bedragte verdienen als hij zeven dagen per week zou werken.� Sommigen zeggen dat Paulus het over dit voorval had toen hij tegen de Korinthiers zei:’Wij verkeerden zelfs zeer in het onzekere over ons leven’ (2 Kor. 1:8). Maar hij kan ook eennog gevaarlijker gebeurtenis in gedachten hebben gehad. Toen Paulus schreef dat hij ’teEfeze met wilde beesten had gevochten’, kan hij het hebben gehad over een gevecht metverscheurende dieren in een arena of over tegenstand van mensen (1 Kor. 15:32). Zowel deletterlijke als de figuurlijke interpretatie zijn mogelijk.� Gilden, verenigingen van vaklieden, hadden soms veel macht. Ongeveer een eeuw laterveroorzaakte het bakkersgilde in Efeze bijvoorbeeld een vergelijkbaar oproer.

16, 17. (a) Beschrijf hoe Demetrius de rel in Efeze veroorzaakte. (b) Waaruit bleek hetfanatisme van de Efeziers?

ONDANKS TEGENSTAND BLIJFT HET WOORD „GROEIEN EN DE OVERHAND NEMEN” 163

uitleggen tussen de joden en deze christenen. Maar de menigte zou dieuitleg toch niet hebben begrepen. Toen hij als een jood werd herkend,werd hij overstemd doordat ze „Groot is Artemis van de Efeziers” begon-nen te schreeuwen, wat ze zo’n twee uur volhielden. Ook in deze tijd kanreligieus fanatisme mensen nog steeds volslagen onredelijk maken (Hand.19:28-34).

18 Uiteindelijk wist de stadsschrijver de menigte tot bedaren te bren-gen. Deze capabele, verstandige man verzekerde hen ervan dat hun tem-pel en godin geen gevaar te duchten hadden van de christenen, dat Pau-lus en zijn metgezellen geen misdaad tegen de tempel van Artemis haddenbegaan en dat er in zulke gevallen een officiele aanklacht ingediend konworden. Wat misschien nog het beste werkte, was dat hij de menigte er-aan herinnerde dat ze het risico liepen zich de woede van Rome op de halste halen vanwege deze illegale, opstandige samenscholing. Toen stuurdehij hen weg. Door dit beroep op hun gezonde verstand verdween hun woe-de even snel als die was opgekomen (Hand. 19:35-41).

19 Dit was niet de eerste keer dat een verstandig man met wereldlijk ge-zag optrad om Jezus’ volgelingen te beschermen, en het zou ook niet delaatste keer zijn. De apostel Johannes voorzag zelfs in een visioen dat indeze laatste dagen een vloed van satanische vervolging tegen Jezus’ volge-lingen verzwolgen zou worden door de stabiele elementen van deze we-reld, afgebeeld door de aarde (Openb. 12:15, 16). En dat is ook gebeurd.Bij veel zaken hebben eerlijke rechters het recht van Jehovah’s Getuigenbeschermd om voor aanbidding bijeen te komen en het goede nieuws teprediken. Natuurlijk kan ons eigen gedrag een rol spelen bij zulke over-winningen. Door Paulus’ gedrag hadden bepaalde regeringsbeambten inEfeze respect voor hem gekregen en wilden ze niet dat hem iets overkwam(Hand. 19:31). Laten wij ons ook altijd eerlijk en respectvol gedragen, zodatwe een positieve indruk achterlaten bij degenen die we ontmoeten. Weweten nooit hoe verreikend de gevolgen daarvan kunnen zijn.

20 Is het niet schitterend erover na te denken hoe het woord van Jeho-vah in de eerste eeuw bleef „groeien en de overhand nemen”? Het is netzo prachtig te zien hoe Jehovah in deze tijd voor vergelijkbare overwinnin-gen zorgt. Zou je graag een aandeel, hoe klein ook, aan zulke overwinnin-gen hebben? Leer dan van de voorbeelden die we besproken hebben. Weesnederig, blijf bij met Jehovah’s progressieve organisatie, ga ermee doorhard te werken, wijs spiritisme af, en doe je uiterste best een goed getui-genis te geven door je eerlijke, respectvolle gedrag.

18, 19. (a) Hoe bracht de stadsschrijver de menigte in Efeze tot bedaren? (b) Hoe isJehovah’s volk af en toe beschermd door wereldlijke autoriteiten, en wat kunnen wijdoen om daartoe bij te dragen?20. (a) Hoe denk jij over de manier waarop Jehovah’s woord in de eerste eeuw ’deoverhand nam’ en hoe dat nu gebeurt? (b) Wat is je vaste besluit ten aanzien vanJehovah’s overwinningen in deze tijd?

164 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

PAULUS bevindt zich in een vol bovenvertrek in Troas. Hij houdt een langetoespraak voor zijn broeders en zusters omdat het de laatste avond is diehij met hen zal doorbrengen. Het is nu middernacht. Er branden aardigwat lampen in de kamer, waardoor die nog warmer wordt en er misschienheel wat rook in de lucht komt. Bij een van de vensters zit een jonge man,Eutychus. Tijdens Paulus’ toespraak valt Eutychus in slaap en tuimelt van-af de derde verdieping naar beneden!

2 Als arts is Lukas waarschijnlijk een van de eersten die zich naar bui-ten haast om de jonge man te onderzoeken. Het is meteen duidelijk hoeEutychus eraan toe is: hij wordt „dood opgenomen” (Hand. 20:9). Maar dangebeurt er een wonder. Paulus werpt zich op de jonge man en zegt tegen deomstanders: „Houdt ermee op misbaar te maken, want zijn ziel is in hem.”Paulus heeft Eutychus tot leven gewekt! — Hand. 20:10.

3 Uit dit voorval blijkt hoe krachtig Gods heilige geest is. Paulus had geenschuld aan Eutychus’ dood. Maar hij wilde niet dat iemand door zijn doodnare herinneringen aan deze belangrijke gebeurtenis zou hebben of erdoortot struikelen zou worden gebracht. Door Eutychus uit de dood op te wek-ken liet Paulus de gemeente vertroost achter, vol nieuwe kracht om hundienst voort te zetten. Het is duidelijk dat Paulus zich verantwoordelijk voel-de voor het leven van anderen. Dat doet ons denken aan zijn woorden: ’Ikben rein van het bloed van alle mensen’ (Hand. 20:26). We gaan nu bespre-ken hoe wij Paulus hierin kunnen navolgen.

’Hij ging op reis naar Macedoni¨e’ (Handelingen 20:1, 2)

4 Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, had Paulus een zwarebeproeving doorstaan. Zijn bediening in Efeze had tot grote commotie ge-leid. De zilversmeden die voor hun broodwinning afhankelijk waren vande aanbidding van Artemis, hadden zelfs een rel veroorzaakt! „Nadat nude opschudding was bedaard,” bericht Handelingen 20:1, „liet Paulus de

1-3. (a) Beschrijf de omstandigheden rond Eutychus’ dood. (b) Wat doet Paulus, en watvertelt deze gebeurtenis ons over hem?4. Welke zware beproeving had Paulus doorstaan?

H O O F D S T U K 2 1

’Ik ben rein van het bloedvan alle mensen’

Paulus’ ijver in de bediening enzijn raad aan ouderlingen

Gebaseerd op Handelingen 20:1-38

165

discipelen komen, en toen hij hen had aangemoedigd en afscheid van henhad genomen, ging hij op reis naar Macedonie.”

5 Onderweg naar Macedonie deed Paulus de zeehaven Troas aan en brachtdaar wat tijd door. Paulus hoopte dat Titus, die naar Korinthe was gestuurd,daar bij hem zou komen (2 Kor. 2:12, 13). Maar toen duidelijk werd dat Titusniet zou komen, ging Paulus door naar Macedonie, waar hij mogelijk onge-veer een halfjaar bleef om de gemeenten ’met menig aanmoedigend woordtoe te spreken’ (Hand. 20:2).� Titus voegde zich uiteindelijk in Macedonie bijPaulus en had goed nieuws voor hem over de reactie van de Korinthiers opPaulus’ eerste brief (2 Kor. 7:5-7). Dat bewoog Paulus ertoe hun nog een briefte schrijven, die we nu kennen als 2 Korinthiers.

6 Het is opmerkenswaard dat Lukas de woorden „aangemoedigd” en „aan-moedigend” gebruikt om Paulus’ bezoeken aan de broeders en zusters inEfeze en Macedonie te beschrijven. Die woorden laten duidelijk uitkomenwelke houding Paulus tegenover zijn geloofsgenoten had. In contrast metde farizeeen, die op anderen neerkeken, zag Paulus de schapen als mede-

� Zie het kader „Paulus’ brieven vanuit Macedonie”.

5, 6. (a) Hoe lang is Paulus mogelijk in Macedonie geweest, en wat heeft hij voorde broeders en zusters daar gedaan? (b) Welke houding had Paulus tegenover zijngeloofsgenoten?

166 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

In zijn tweede brief aan de Korinthi¨

ers zegt Pau-

lus dat hij zich zorgen maakte over zijn broeders in

Korinthe toen hij in Macedoni¨e aankwam. Maar Ti-

tus bracht hem goed nieuws uit Korinthe, en Pau-

lus voelde zich vertroost. In die periode, rond 55,

schreef Paulus 2 Korinthi¨ers, waarin hij aangeeft

dat hij nog steeds in Macedoni¨e is (2 Kor. 7:5-7;

9:2-4). Een van de dingen die Paulus op dat mo-

ment bezighielden, was het voltooien van de inza-

meling voor de heiligen in Judea (2 Kor. 8:18-21).

Hij maakte zich ook zorgen omdat er „valse aposte-

len, bedrieglijke werkers,” in Korinthe waren (2 Kor.

11:5, 13, 14).

Het kan zijn dat Paulus’ brief aan Titus ook van-

uit Macedoni¨e is geschreven. In de periode tussen

61 en 64, nadat Paulus uit zijn eerste gevangen-

schap in Rome was vrijgelaten, bezocht hij Kreta.

Hij liet Titus daar achter om bepaalde problemen

aan te pakken en broeders in de gemeenten aan te

stellen (Tit. 1:5). Paulus vroeg Titus naar Nikopolis

te komen. Er waren in de oudheid meerdere ste-

den met die naam in het Middellandse Zeegebied,

maar waarschijnlijk heeft Paulus het gehad over

het Nikopolis in het noordwesten van Griekenland.

Waarschijnlijk was de apostel in die omgeving aan

het werk toen hij aan Titus schreef (Tit. 3:12).

Paulus’ eerste brief aan Timothe¨

us is ook ge-

schreven in de periode tussen de twee keer dat hij

gevangenzat in Rome, tussen 61 en 64. In de inlei-

ding van zijn brief zegt Paulus dat hij Timothe¨us ge-

vraagd heeft in Efeze te blijven, terwijl hij zelf naar

Macedoni¨e ging (1 Tim. 1:3). Vandaaruit heeft Pau-

lus blijkbaar deze brief geschreven om Timothe¨us

vaderlijke raad en aanmoediging te geven alsook

richtlijnen voor bepaalde procedures die in de ge-

meenten gevolgd moesten worden.

PAULUS’ BRIEVEN VANUIT MACEDONI¨

E

werkers (Joh. 7:47-49; 1 Kor. 3:9). Paulus behield die houding ook als hijhun krachtige raad moest geven (2 Kor. 2:4).

7 Ouderlingen en reizende opzieners in deze tijd doen moeite Paulus’ voor-beeld na te volgen. Zelfs als ze iemand moeten terechtwijzen, is het hun doelhem te versterken en hulp te bieden. Opzieners doen er bewust moeite voorzo iemand aan te moedigen en niet te veroordelen. Een ervaren reizend op-ziener zei het zo: „De meeste broeders en zusters willen het juiste doen, maarze zitten vaak met frustraties, angsten en het gevoel dat ze het allemaal nietaankunnen.” Opzieners kunnen veel voor zulke geloofsgenoten betekenen(Hebr. 12:12, 13).

’Er werd een complot tegen hem gesmeed’ (Handelingen 20:3, 4)

8 Paulus ging vanuit Macedonie naar Korinthe.� Na daar drie maanden tezijn geweest, wilde hij graag in Kenchrea een boot nemen naar Syrie. Van-daaruit kon hij dan verder reizen naar Jeruzalem en de giften overbrengenvoor de behoeftige broeders en zusters daar (Hand. 24:17; Rom. 15:25, 26).�Maar door een onverwachte keer in de gebeurtenissen moest Paulus zijnplannen wijzigen. In Handelingen 20:3 staat dat „er door de joden een com-plot tegen hem werd gesmeed”.

9 Het is op zich niet zo vreemd dat de Joden vijandig tegenover Paulusstonden, want in hun ogen was hij een afvallige. Eerder al had zijn predi-king geleid tot de bekering van Crispus, een vooraanstaand man in de sy-nagoge van Korinthe (Hand. 18:7, 8; 1 Kor. 1:14). Bij een andere gelegenheidhadden de Joden in Korinthe een aanklacht tegen Paulus ingediend bijGallio, de proconsul van Achaje. Maar Gallio had die aanklacht als on-gegrond verworpen, een uitspraak die Paulus’ vijanden woedend maakte(Hand. 18:12-17). De Joden in Korinthe hebben misschien geweten of aan-genomen dat Paulus binnenkort vanuit het nabijgelegen Kenchrea zou ver-trekken, en daarom wilden ze hem daar in een hinderlaag lokken. Wat zouPaulus doen?

10 Om geen gevaar te lopen en het geld dat hem was toevertrouwd te be-schermen, koos Paulus ervoor niet naar Kenchrea te gaan, maar via Mace-donie terug te gaan. Over land reizen kende natuurlijk ook gevaren. Vaaklagen er langs de wegen bandieten op de loer. Ook de herbergen konden on-veilig zijn. Toch verkoos Paulus de risico’s op het land boven het gevaar dathem in Kenchrea wachtte. Gelukkig was hij niet alleen. Op dit deel van zijn

� Waarschijnlijk heeft Paulus tijdens dit bezoek aan Korinthe zijn brief aan de Romeinengeschreven.� Zie het kader „Paulus brengt giften voor de behoeftigen” op blz. 169.

7. Hoe kunnen opzieners in deze tijd Paulus’ voorbeeld navolgen?8, 9. (a) Waardoor werd Paulus’ plan om naar Syrie te varen verstoord? (b) Wat wasmisschien de reden waarom de Joden vijandig tegenover Paulus stonden?10. Was het laf dat Paulus niet naar Kenchrea ging? Leg dit uit.

’ IK BEN REIN VAN HET BLOED VAN ALLE MENSEN’ 167

zendingsreis had hij gezelschap van Aristarchus, Gajus, Secundus, Sopater,Timotheus, Trofimus en Tychikus (Hand. 20:3, 4).

11 Net als Paulus nemen christenen nu maatregelen om zichzelf in de veld-dienst te beschermen. In sommige streken bewerken ze het gebied niet al-leen, maar in groepen, of in ieder geval met z’n tweeen. Hoe zit het met ver-volging? Christenen beseffen dat ze die niet kunnen vermijden (Joh. 15:20;2 Tim. 3:12). Maar ze zoeken het gevaar ook niet op. Neem het voorbeeld vanJezus. Toen tegenstanders in Jeruzalem op een bepaald moment stenen gin-gen oppakken om naar hem te gooien, ’verborg Jezus zich en ging de tempeluit’ (Joh. 8:59). Toen de Joden later een complot smeedden om hem te doden,kwam hij „niet meer in het openbaar onder de joden, maar hij vertrok van-daar naar het land dicht bij de wildernis” (Joh. 11:54). Jezus nam redelijkemaatregelen om zichzelf te beschermen wanneer dat niet in strijd was metGods wil voor hem. Christenen in deze tijd doen hetzelfde (Matth. 10:16).

„Zij waren buitengewoon vertroost” (Handelingen 20:5-12)

12 Paulus en zijn reisgenoten maakten samen de reis door Macedonie enkennelijk splitste de groep zich vervolgens. Blijkbaar kwamen ze in Troasweer bij elkaar.� In het verslag staat: „[Wij] kwamen binnen vijf dagen bij henin Troas” (Hand. 20:6).� In deze plaats werd Eutychus uit de dood opgewekt,zoals we aan het begin van dit hoofdstuk hebben gezien. Stel je eens voor hoede broeders en zusters zich gevoeld hebben toen hun vriend Eutychus weertot leven kwam! Zoals in het verslag staat, waren ze „buitengewoon vertroost”(Hand. 20:12).

13 Natuurlijk gebeuren zulke wonderen in deze tijd niet meer. Toch wordenpersonen die een dierbare in de dood hebben verloren „buitengewoon ver-troost” door de Bijbelse hoop op een opstanding (Joh. 5:28, 29). Sta eens stilbij het volgende: Omdat Eutychus onvolmaakt was, is hij uiteindelijk weergestorven (Rom. 6:23). Maar personen die in Gods nieuwe wereld een op-standing krijgen, hebben het vooruitzicht eeuwig te leven! Degenen die tothemels leven worden opgewekt om met Jezus te regeren, krijgen zelfs on-sterfelijkheid (1 Kor. 15:51-53). Christenen in deze tijd, of ze nu gezalfd zijnof bij de „andere schapen” horen, hebben goede reden om „buitengewoonvertroost” te zijn (Joh. 10:16).

� Dat Lukas in Handelingen 20:5, 6 de ik-vorm gebruikt, lijkt erop te wijzen dat hij zich inFilippi weer bij Paulus had aangesloten nadat Paulus hem daar een tijdje daarvoor hadachtergelaten (Hand. 16:10-17, 40).� Het kostte hun vijf dagen om van Filippi naar Troas te reizen. Misschien hadden zetegenwind, want eerder hadden ze dezelfde reis in twee dagen gemaakt (Hand. 16:11).

11. Welke redelijke maatregelen nemen christenen in deze tijd om zichzelf tebeschermen, en welk voorbeeld gaf Jezus in dit verband?12, 13. (a) Welke uitwerking had de opstanding van Eutychus op de gemeente? (b) WelkeBijbelse hoop is in deze tijd een troost voor personen die dierbaren in de dood hebbenverloren?

168 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

„In het openbaar en van huis tot huis” (Handelingen 20:13-24)

14 Paulus reisde met zijn groep van Troas naar Assus, en vervolgens naarMitylene, Chios, Samos en Milete. Paulus had haast, want hij wilde op tijdin Jeruzalem zijn voor het pinksterfeest. Dat verklaart waarom hij op zijnterugreis een schip koos dat Efeze niet aandeed. Maar omdat Paulus metde ouderlingen van Efeze wilde praten, vroeg hij hun naar Milete te komen(Hand. 20:13-17). Toen ze daar aankwamen, zei Paulus tegen hen: „Gij weetzeer goed hoe ik vanaf de eerste dag dat ik het district Asia betrad, al de tijdbij u ben geweest en met de grootste ootmoedigheid des geestes de Heer alsslaaf heb gediend, onder tranen en met beproevingen die mij overkwamendoor de complotten van de joden; terwijl ik mij er niet van heb weerhoudenu al wat nuttig was te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis teonderwijzen. Doch ik heb zowel aan joden als aan Grieken grondig getui-genis afgelegd omtrent berouw jegens God en geloof in onze Heer Jezus”(Hand. 20:18-21).

15 Er zijn veel manieren om in deze tijd mensen met het goede nieuws tebereiken. Net als Paulus doen we moeite mensen op te zoeken waar ze zijn,

14. Wat zei Paulus tegen de ouderlingen van Efeze toen hij in Milete met hensamenkwam?15. Wat zijn enkele voordelen van de huis-aan-huisprediking?

’ IK BEN REIN VAN HET BLOED VAN ALLE MENSEN’ 169

In de jaren na Pinksteren 33 kregen de christe-

nen in Jeruzalem met veel ontberingen te maken:

honger, vervolging en de roof van hun bezittin-

gen. Daardoor waren velen van hen behoeftig ge-

worden (Hand. 11:27–12:1; Hebr. 10:32-34). Toen

de ouderlingen in Jeruzalem Paulus rond 49 op-

dracht gaven zich op de prediking onder de heide-

nen te richten, spoorden ze hem aan ’de armen

te blijven gedenken’. En dat deed Paulus door toe

te zien op de inzameling van giften in de gemeen-

ten (Gal. 2:10).

In 55 zei Paulus tegen de Korinthi¨ers: „Doet ook

gij zoals ik de gemeenten van Galati¨e opgedra-

gen heb. Laat een ieder van u op elke eerste dag

van de week in zijn eigen huis iets opzij leggen en

opsparen, naar gelang hij voorspoed heeft, opdat

er niet pas inzamelingen gehouden zullen worden

wanneer ik gekomen ben. Wanneer ik echter een-

maal daar ben, zal ik de mannen die gij door mid-

del van brieven goedkeurt, zenden om uw liefde-

gave naar Jeruzalem te brengen” (1 Kor. 16:1-3).

Toen Paulus kort daarna zijn tweede ge¨ınspireer-

de brief aan de Korinthi¨ers schreef, drong hij er bij

hen op aan hun gift klaar te hebben liggen, en hij

zei dat de Macedoni¨ers ook een bijdrage hadden

gegeven (2 Kor. 8:1–9:15).

In 56 voegden er zich vertegenwoordigers van

verschillende gemeenten bij Paulus om de op-

brengst van de inzameling af te leveren. Dat ne-

gen mannen samen reisden, zorgde er niet alleen

voor dat het geld tot op zekere hoogte bevei-

ligd was, maar voorkwam ook beschuldigingen dat

Paulus niet eerlijk met de giften was omgegaan

(2 Kor. 8:20). Het afleveren van deze giften was

het voornaamste doel van Paulus’ reis naar Je-

ruzalem (Rom. 15:25, 26). Paulus zei later tegen

stadhouder Felix: „Na verscheidene jaren ben ik

daarom gekomen om gaven van barmhartigheid

aan mijn natie te brengen, en offergaven” (Hand.

24:17).

PAULUS BRENGT GIFTEN VOOR DE BEHOEFTIGEN

bijvoorbeeld bij een bushalte, in een drukke straat of op de markt. Toch blijftvan huis tot huis gaan de voornaamste predikingsmethode van Jehovah’sGetuigen. Een reden daarvoor is dat de prediking van huis tot huis ieder-een voldoende gelegenheid geeft om de Koninkrijksboodschap op geregeldebasis te horen, waarmee Gods onpartijdigheid wordt gedemonstreerd. Ookgeeft dit oprechte mensen de mogelijkheid naar behoefte persoonlijke hulpte krijgen. Bovendien bevordert de huis-aan-huisprediking het geloof en devolharding van degenen die eraan deelnemen. Ware christenen in deze tijdkenmerken zich dan ook door hun ijver in de prediking „in het openbaar envan huis tot huis”.

16 Paulus zei tegen de ouderlingen van Efeze dat hij niet wist welke geva-ren hem bij zijn terugkomst in Jeruzalem te wachten stonden. Hij zei tegenhen: „Doch ik hecht niet de minste waarde aan mijn ziel als zou ze mij dier-baar zijn, indien ik mijn loopbaan en de bediening die ik van de Heer Jezusheb ontvangen, maar mag voleindigen om grondig getuigenis af te leggenvan het goede nieuws van de onverdiende goedheid van God” (Hand. 20:24).Paulus was niet bang en liet niet toe dat omstandigheden hem ervan weer-hielden zijn taak te volbrengen, of het nu om een slechte gezondheid of zwa-re tegenstand ging.

17 Christenen krijgen ook nu met allerlei moeilijke omstandigheden te ma-ken. Sommigen worden geconfronteerd met een verbod van de overheid envervolging. Anderen vechten moedig tegen een lichamelijke of emotioneleaandoening. Jongeren krijgen op school met groepsdruk te maken. In watvoor omstandigheden Jehovah’s Getuigen zich ook bevinden, ze zijn net alsPaulus standvastig. Ze zijn vastbesloten „grondig getuigenis af te leggen vanhet goede nieuws”.

„Schenkt aandacht aan uzelf en aan de gehele kudde”(Handelingen 20:25-38)

18 Paulus gaf vervolgens rechtstreekse vermaningen aan de ouderlingenvan Efeze, waarbij hij zichzelf als voorbeeld nam. Eerst zei hij tegen hen datdit waarschijnlijk de laatste keer was dat ze hem zouden zien. Toen zei hij:’Ik ben rein van het bloed van alle mensen, want ik heb mij er niet van weer-houden u al de raad Gods te vertellen.’ Hoe konden de ouderlingen Pau-lus navolgen en daardoor vrij van bloedschuld blijven? Hij zei tegen hen:„Schenkt aandacht aan uzelf en aan de gehele kudde, onder welke de heili-ge geest u tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente van God te weiden,welke hij met het bloed van zijn eigen Zoon heeft gekocht” (Hand. 20:26-28).Paulus waarschuwde dat „onderdrukkende wolven” de kudde zouden bin-nendringen en dat ze ’verdraaide dingen zouden spreken om de discipelen

16, 17. Hoe liet Paulus zien dat hij niet bang was, en hoe volgen christenen in deze tijdzijn voorbeeld?18. Hoe bleef Paulus vrij van bloedschuld, en hoe konden de ouderlingen van Efezehetzelfde doen?

170 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

„Er barstte heel wat geween onder hen allen uit.”— Handelingen 20:37

achter zich aan te trekken’. Wat moesten de ouderlingen doen? Paulus waar-schuwde: „Blijft daarom wakker en houdt in gedachte dat ik drie jaar lang,nacht en dag, niet heb opgehouden een ieder onder tranen ernstig te verma-nen” (Hand. 20:29-31).

19 De „onderdrukkende wolven” verschenen tegen het eind van de eersteeeuw op het toneel. Rond 98 schreef de apostel Johannes: „Zo zijn er ook nuvele antichristen opgestaan; (...) Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij warenniet van ons slag; want indien zij van ons slag waren geweest, zouden zij bijons zijn gebleven” (1 Joh. 2:18, 19). Tegen de derde eeuw had afval geleid tothet ontstaan van een klasse van geestelijken binnen de christenheid, en inde vierde eeuw verleende keizer Constantijn officiele erkenning aan deze ge-corrumpeerde vorm van ’christendom’. Door heidense riten over te nemenen er een ’christelijk’ tintje aan te geven, spraken de religieuze leiders inder-daad „verdraaide dingen”. De gevolgen van die afval zien we nog steeds in deleerstellingen en gebruiken van de christenheid.

20 Paulus’ levenswijze vormde een groot contrast met die van degenen diede kudde later zouden uitbuiten. Hij werkte om in zijn onderhoud te voor-zien en de gemeente geen last op te leggen. Wat hij voor geloofsgenoten deedwas niet met het doel er zelf beter van te worden. Paulus spoorde de ouder-lingen van Efeze aan zelfopofferend te zijn: „Ik heb u in alle dingen getoonddat gij door aldus te arbeiden, de zwakken moet bijstaan en de woorden vande Heer Jezus in gedachte moet houden, toen hijzelf zei: ’Het is gelukkigerte geven dan te ontvangen’ ” (Hand. 20:35).

21 Net als Paulus zijn de ouderlingen van nu zelfopofferend. In tegenstel-ling tot de geestelijken van de christenheid, die hun kudde uitbuiten, ver-richten degenen aan wie de verantwoordelijkheid is toevertrouwd om „degemeente van God te weiden”, hun taken onzelfzuchtig. Er is in de gemeen-te geen plaats voor trots en ambitie, want personen die „hun eigen heerlijk-heid uitvorsen” zullen uiteindelijk ten val komen (Spr. 25:27). Aanmatigendeovermoed kan alleen maar tot oneer leiden (Spr. 11:2).

22 Paulus’ oprechte liefde voor zijn broeders maakte hem geliefd bij hen,wat bleek bij zijn vertrek. „Er barstte heel wat geween onder hen allen uit,en zij vielen Paulus om de hals en kusten hem teder” (Hand. 20:37, 38).Christenen hebben veel waardering en liefde voor degenen die zich net alsPaulus onzelfzuchtig inzetten voor de kudde. Na Paulus’ uitmuntende voor-beeld besproken te hebben, kunnen we zeggen dat hij beslist niet opschepteof overdreef toen hij zei: ’Ik ben rein van het bloed van alle mensen’ (Hand.20:26).

19. Welke afval ontstond er tegen het eind van de eerste eeuw, en welke gevolgen had datin latere eeuwen?20, 21. Hoe toonde Paulus zelfopoffering, en hoe kunnen ouderlingen in deze tijdhetzelfde doen?22. Wat maakte Paulus geliefd bij de ouderlingen van Efeze?

172 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

HET afscheid in Milete is erg emotioneel. Paulus en Lukas kunnen zichmaar moeilijk losrukken van de ouderlingen van Efeze, die hun zo dier-baar zijn geworden! De twee zendelingen staan op het dek van het schip.In hun bagage zit proviand voor onderweg. Ze hebben ook de giften bijzich die ze hebben ingezameld voor behoeftige christenen in Judea en zewillen deze giften graag afleveren.

2 Een zacht briesje doet de zeilen bollen en het schip laat de drukke kadelangzaam achter zich. De twee mannen en hun zeven reisgenoten kijkennaar de verdrietige gezichten van hun broeders op de kade (Hand. 20:4,14, 15). De reizigers blijven zwaaien totdat hun vrienden niet meer te zienzijn.

3 Ongeveer drie jaar lang heeft Paulus nauw samengewerkt met de ou-derlingen van Efeze. Maar nu gaat hij, onder leiding van de heilige geest,naar Jeruzalem. Hij heeft een vermoeden wat hem daar te wachten staat.Eerder zei hij tegen de ouderlingen van Efeze: „Nu bevind ik mij, gebondenin de geest, op weg naar Jeruzalem, hoewel ik niet weet wat mij daar zaloverkomen, behalve dat de heilige geest van stad tot stad herhaaldelijk ge-tuigenis jegens mij aflegt en zegt dat mij boeien en verdrukkingen te wach-ten staan” (Hand. 20:22, 23). Ondanks het gevaar voelt Paulus zich „gebon-den in de geest” — hij voelt zich verplicht maar is ook bereid om de leidingvan de geest te volgen en naar Jeruzalem te gaan. Hij vindt zijn leven be-langrijk, maar het doen van Gods wil is het allerbelangrijkste voor hem.

4 Denk jij er net zo over? Als we ons aan Jehovah opdragen, beloven wehem plechtig dat we het doen van zijn wil tot het belangrijkste in ons le-ven zullen maken. We kunnen veel leren van het getrouwe voorbeeld vanPaulus.

Langs „het eiland Cyprus” (Handelingen 21:1-3)

5 Het schip dat Paulus en zijn reisgenoten namen, ’koerste rechtstreeksnaar Kos’. Dat wil zeggen dat het wind mee had en niet hoefde te laveren,en met deze gunstige wind bereikten ze Kos nog diezelfde dag (Hand. 21:1).

1-4. Waarom gaat Paulus naar Jeruzalem, en wat staat hem daar te wachten?5. Via welke route voeren Paulus en zijn reisgenoten naar Tyrus?

H O O F D S T U K 2 2

„De wil van Jehovah geschiede”

Paulus is vastbesloten Gods wil te doenen gaat naar Jeruzalem

Gebaseerd op Handelingen 21:1-17

173

Blijkbaar is de boot daar ’s nachts voor anker gegaan voordat ze verdergingen naar Rhodos en Patara. In Patara, aan de zuidkust van Klein-Azie,gingen de broeders aan boord van een groot vrachtschip, dat hen recht-streeks naar Tyrus, in Fenicie, bracht. Onderweg lieten ze ’het eiland Cy-prus aan de linkerzijde achter zich’ (Hand. 21:3). Waarom vermeldde Lu-kas, de schrijver van Handelingen, dat detail?

6 Misschien heeft Paulus op het eiland gewezen en verteld wat hij daarallemaal had meegemaakt. Op zijn eerste zendingsreis, zo’n negen jaardaarvoor, had Paulus samen met Barnabas en Johannes Markus weer-stand tegen hun prediking ondervonden van de tovenaar Elymas (Hand.13:4-12). Toen Paulus dit eiland zag en terugdacht aan de gebeurtenissendaar, zal dat hem misschien aangemoedigd en gesterkt hebben voor wathem te wachten stond. Ook voor ons kan het goed zijn erbij stil te staanhoe God ons heeft gezegend en ons geholpen heeft beproevingen te door-staan. Misschien zullen we ons dan net zo voelen als David, die schreef:

6. (a) Waarom kan de aanblik van Cyprus aanmoedigend zijn geweest voor Paulus?(b) Tot welke conclusie kom jij als je nadenkt over de manieren waarop Jehovah jegezegend en geholpen heeft?

174 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

In de periode waar Handelingen over gaat, was

Cesarea de hoofdstad, de bestuurszetel en het

militaire hoofdkwartier van de Romeinse provin-

cie Judea. Herodes de Grote bouwde de stad en

gaf er de naam Cesarea aan, ter ere van Caesar

Augustus. De stad had alles wat in de heidense

hellenistische steden van die tijd gebruikelijk was:

een tempel die was opgedragen aan de ’goddelij-

ke’ caesar, een theater, een renbaan en een amfi-

theater. De bevolking bestond voornamelijk uit hei-

denen.

Cesarea was een versterkte havenstad. Hero-

des bouwde aan een stuk kust waar geen na-

tuurlijke havens waren een nieuw havencomplex,

Sebastos (Grieks voor Augustus), dat was uitge-

rust met een grote golfbreker. Hij wilde dat deze

haven met die van Alexandri¨e zou kunnen wed-

ijveren als handelscentrum van het oostelijke deel

van het Middellandse Zeegebied. Hoewel Cesa-

rea Alexandri¨e nooit is voorbijgestreefd, werd de

stad wel van internationaal belang vanwege haar

strategische ligging aan belangrijke handelsrou-

tes.

De evangelieprediker Filippus predikte het goe-

de nieuws in Cesarea, en blijkbaar heeft hij daar

zijn gezin grootgebracht (Hand. 8:40; 21:8, 9). In

deze stad was de Romeinse centurio Cornelius

gelegerd en werd hij bekeerd (Hand. 10:1).

Paulus heeft Cesarea meerdere keren bezocht.

Toen zijn vijanden niet lang na zijn bekering een

complot smeedden om hem te doden, brachten

de discipelen hun nieuwe broeder snel van Jeru-

zalem naar Cesarea, zo’n negentig kilometer ver-

derop, om hem daar op een boot naar Tarsus te

zetten. Paulus kwam ook door Cesarea toen hij

aan het eind van zijn tweede en derde zendings-

reis op weg was naar Jeruzalem (Hand. 9:28-30;

18:21, 22; 21:7, 8). Hij werd twee jaar vastgehou-

den in Herodes’ paleis in Cesarea. Daar voerde

hij gesprekken met Felix, Festus en Agrippa, en

vandaaruit ging hij uiteindelijk naar Rome (Hand.

23:33-35; 24:27–25:4; 27:1).

CESAREA — DE ROMEINSE HOOFDSTAD VAN DE PROVINCIE JUDEA

„Talrijk zijn de rampspoeden van de rechtvaardige, maar uit die alle be-vrijdt Jehovah hem” (Ps. 34:19).

’Wij vonden de discipelen’ (Handelingen 21:4-9)

7 Paulus hechtte veel waarde aan christelijke omgang, en hij wilde graagbij zijn geloofsgenoten zijn. Over hun aankomst in Tyrus schrijft Lukas: „Naenig zoeken vonden wij de discipelen” (Hand. 21:4). Omdat ze wisten dat ermedechristenen in Tyrus waren, gingen ze hen opzoeken en waarschijnlijkhebben ze bij hen onderdak gevonden. Een van de grote zegeningen van dewaarheid is dat we overal waar we naartoe gaan geloofsgenoten kunnenvinden die ons zullen verwelkomen. Degenen die God liefhebben en deware aanbidding beoefenen hebben overal in de wereld vrienden.

8 Als Lukas hun verblijf van zeven dagen in Tyrus beschrijft, zegt hijiets wat in eerste instantie verwarrend kan lijken: „Door middel van degeest zeiden zij [de broeders in Tyrus] Paulus herhaaldelijk geen voet inJeruzalem te zetten” (Hand. 21:4). Was Jehovah van gedachten veranderd?Gaf hij Paulus nu aanwijzingen om niet naar Jeruzalem te gaan? Nee, deheilige geest had aangegeven dat Paulus in Jeruzalem slecht behandeldzou worden, en niet dat hij die stad moest vermijden. Blijkbaar hebben debroeders in Tyrus door middel van de heilige geest terecht de conclusiegetrokken dat Paulus in Jeruzalem problemen zou ondervinden. Daaromdrongen ze er uit bezorgdheid bij Paulus op aan daar niet heen te gaan.Hun verlangen om Paulus tegen het dreigende gevaar te beschermen wasbegrijpelijk. Maar Paulus was vastbesloten Jehovah’s wil te doen en reis-de verder naar Jeruzalem (Hand. 21:12).

9 Toen de broeders hun bezorgdheid voor Paulus uitten, heeft hij er mis-schien aan teruggedacht dat Jezus’ discipelen net zo reageerden toen hijhun verteld had dat hij naar Jeruzalem moest gaan, veel lijden zou onder-gaan en zou sterven. Petrus liet zich door zijn gevoelens meeslepen en zeitegen Jezus: „Wees goed voor uzelf, Heer; gij zult deze bestemming geens-zins hebben.” Jezus antwoordde: „Ga achter mij, Satan! Gij zijt een struikel-blok voor mij, want gij denkt niet Gods gedachten, maar die der mensen”(Matth. 16:21-23). Jezus was vastbesloten de zelfopofferende loopbaan tevolbrengen die God hem had opgedragen. Paulus dacht er net zo over. Debroeders in Tyrus hebben het, net als Petrus, vast goed bedoeld, maar zebegrepen niet wat Gods wil was.

10 Ook nu vinden velen dat je goed voor jezelf moet zijn of de weg van deminste weerstand moet volgen. Mensen zoeken over het algemeen een reli-gie waar ze zich goed bij voelen en die weinig van haar leden verlangt. Maar

7. Wat deden de reizigers toen ze in Tyrus aankwamen?8. Hoe moeten we Handelingen 21:4 opvatten?9, 10. (a) Aan welke vergelijkbare situatie zal Paulus misschien gedacht hebben toende broeders in Tyrus hun bezorgdheid uitten? (b) Welk idee is in de wereld van nupopulair, maar wat zei Jezus in dat verband?

„DE WIL VAN JEHOVAH GESCHIEDE” 175

Jezus spoorde aan tot een heel andereinstelling. Hij zei tegen zijn discipelen:„Wil iemand achter mij komen, dan moethij zichzelf verloochenen en zijn martel-paal opnemen en mij voortdurend volgen”(Matth. 16:24). Jezus volgen is de juisteen verstandige keus, maar het is niet demakkelijkste weg.

11 Al snel moesten Paulus, Lukas enhun reisgenoten verder. De beschrijvingvan hun vertrek is ontroerend en laatzien hoeveel de broeders en zusters in Ty-rus van Paulus hielden en hoeveel waar-dering ze voor zijn bediening hadden.De mannen, vrouwen en kinderen gin-gen met Paulus en de anderen mee naarhet strand. Toen knielden ze als groepneer om samen te bidden en namen zeafscheid. Vervolgens gingen Paulus, Lu-kas en hun reisgenoten aan boord vaneen ander schip naar Ptolemaıs, waar zebroeders ontmoetten bij wie ze een dagbleven (Hand. 21:5-7).

12 Vervolgens bericht Lukas dat Paulus’ reisgezelschap naar Cesareaging. Daar gingen ze naar „het huis van Filippus de evangelieprediker”(Hand. 21:8).� Ze moeten heel blij zijn geweest Filippus te zien. Zo’n twin-tig jaar daarvoor was hij in Jeruzalem door de apostelen aangesteld ommee te helpen met de verdeling van voedsel aan de pas opgerichte christe-lijke gemeente. Filippus was al heel lang een ijverige prediker. Toen de dis-cipelen door vervolging verstrooid werden, ging Filippus naar Samaria omdaar te prediken. Later predikte hij tot de Ethiopische eunuch en doop-te hem (Hand. 6:2-6; 8:4-13, 26-38). Wat een mooi bericht van getrouwedienst!

13 Filippus had zijn ijver voor de bediening niet verloren. Hij woonde nuin Cesarea en besteedde ook daar veel tijd aan de prediking, want Lukasnoemt hem „de evangelieprediker”. We zien daarnaast dat hij inmiddelsvier dochters had die profeteerden, wat erop wijst dat ze in de voetsporenvan hun vader traden (Hand. 21:9).� Filippus zal dus veel moeite hebben

� Zie het kader „Cesarea — De Romeinse hoofdstad van de provincie Judea” op blz. 174.� Zie het kader „Konden vrouwen een geestelijk ambt bekleden?” op blz. 177.

11. Hoe toonden de discipelen in Tyrus hun liefde en waardering voor Paulus?12, 13. (a) Welk bericht van getrouwe dienst had Filippus opgebouwd? (b) In welk opzichtis Filippus een goed voorbeeld voor christelijke vaders in deze tijd?

Om Jezus na te volgenis zelfopoffering nodig

gedaan om zijn gezin geestelijk op te bouwen. Voor christelijke vaders indeze tijd is het verstandig zijn voorbeeld te volgen door het voortouw te ne-men in de bediening en hun kinderen te helpen van de prediking te gaanhouden.

14 In de ene plaats na de andere zocht Paulus geloofsgenoten op omtijd met hen door te brengen. De plaatselijke broeders en zusters zullendeze reizende zendeling en de andere broeders graag gastvrijheid verleendhebben. Zulke bezoeken hebben ongetwijfeld geleid tot „een uitwisselingvan aanmoediging” (Rom. 1:11, 12). Ook nu doen zich zulke gelegenhedenvoor. Als je je huis, hoe bescheiden het ook is, openstelt voor een reizendopziener en zijn vrouw, zul je daar veel voor terugkrijgen (Rom. 12:13).

’Ik ben bereid te sterven’(Handelingen 21:10-14)

15 Terwijl Paulus bij Filippus was, kwamer nog een gerespecteerde bezoeker: Agabus.Degenen die in Filippus’ huis waren, wistendat Agabus een profeet was. Hij had de grotehongersnood tijdens de regering van Clau-dius voorzegd (Hand. 11:27, 28). Misschienhebben ze zich afgevraagd waarom Agabusgekomen was en welke boodschap hij kwambrengen. Terwijl ze gespannen toekeken,nam hij Paulus’ gordel, een lange strookstof die rond het middel gedragen werd enwaarin iemand geld en andere bezittingenkon doen. Hiermee bond Agabus zijn eigenvoeten en handen vast. Toen kwam hij metde volgende ernstige boodschap: „Zo zegtde heilige geest: ’De man aan wie deze gor-del toebehoort, zullen de joden aldus bindenin Jeruzalem en zij zullen hem overleverenin de handen van mensen uit de natien’ ”(Hand. 21:11).

16 Door deze profetie werd bevestigd datPaulus naar Jeruzalem zou gaan. Er bleekook uit dat hij als gevolg van zijn predikingtot de Joden daar „in de handen van men-sen uit de natien” overgeleverd zou worden.

14. Wat was ongetwijfeld het resultaat van Paulus’bezoeken aan geloofsgenoten, en welke vergelijkbaregelegenheden zijn er nu?15, 16. Welke boodschap bracht Agabus over, en watwas de uitwerking ervan op de aanwezigen?

„DE WIL VAN JEHOVAH GESCHIEDE” 177

Wat was de rol van vrouwen in de eerste-

eeuwse christelijke gemeente? Konden vrou-

wen een geestelijk ambt bekleden?

Jezus gaf zijn volgelingen opdracht het goe-

de nieuws van het Koninkrijk te prediken en

discipelen te maken (Matth. 28:19, 20; Hand.

1:8). Zijn opdracht om bedienaren van het

goede nieuws te zijn is van toepassing op

alle christenen: mannen, vrouwen, jongens

en meisjes. Dat blijkt uit de profetie in Jo¨el

2:28, 29, die Petrus toepaste op de gebeurte-

nissen met Pinksteren 33: „’In de laatste da-

gen’, zegt God, ’zal ik wat van mijn geest uit-

storten op alle soorten van vlees, en uw zonen

en uw dochters zullen profeteren (...) en zelfs

op mijn slaven en op mijn slavinnen wil ik in

die dagen wat van mijn geest uitstorten, en zij

zullen profeteren’ ” (Hand. 2:17, 18). Zoals we

al hebben gezien, had de evangelieprediker

Filippus vier dochters die profeteerden (Hand.

21:8, 9).

Maar Gods Woord zegt dat alleen mannen

kunnen worden aangesteld als opziener of

dienaar in de bediening om onderwijs te ge-

ven in de gemeente (1 Tim. 3:1-13; Tit. 1:5-9).

Paulus zei zelfs: „Ik sta een vrouw niet toe

te onderwijzen of autoriteit over een man te

oefenen, maar zij moet in stilheid zijn” (1 Tim.

2:12).

KONDEN VROUWEN

EEN GEESTELIJK AMBT BEKLEDEN?

De aanwezigen reageerden heftig op deze profetie. Lukas schrijft: „Toenwij dit nu hoorden, verzochten voorts zowel wij als degenen van die plaatshem dringend niet naar Jeruzalem op te gaan. Toen antwoordde Paulus:’Wat doet gij door te wenen en mijn hart week te maken? Weest ervan ver-zekerd dat ik bereid ben mij te Jeruzalem niet alleen te laten binden, maarer ook te sterven voor de naam van de Heer Jezus’ ” (Hand. 21:12, 13).

17 Stel je eens voor wat er gebeurde. De broeders, onder wie Lukas, sme-ken Paulus niet verder te reizen. Sommigen van hen huilen. Paulus is ont-roerd door hun liefde en bezorgdheid voor hem, maar hij zegt teder dat ze’zijn hart week maken’, of zoals sommige vertalingen het weergeven, dat ze’zijn hart breken’. Toch is hij vastbesloten te gaan, en net als toen hij bij debroeders in Tyrus was, laat hij zich daar niet van afbrengen door smeekbe-den of tranen. In plaats daarvan legt hij uit waarom hij door moet gaan.Wat een moed en vastberadenheid! Net als Jezus was Paulus vastbeslotennaar Jeruzalem te gaan (Hebr. 12:2). Paulus was er niet op uit een marte-laar te worden, maar mocht dat gebeuren, dan zou hij het een eer vindenom als een volgeling van Jezus Christus te sterven.

18 Hoe reageerden de broeders? Ze toonden respect voor zijn beslissing.Het verslag luidt: „Toen hij zich niet liet ontraden, legden wij ons erbij neermet de woorden: ’De wil van Jehovah geschiede’ ” (Hand. 21:14). Degenendie hadden geprobeerd Paulus over te halen om niet naar Jeruzalem tegaan, hielden niet stug vast aan hun zienswijze. Ze luisterden naar Pau-lus en ze erkenden en aanvaardden Jehovah’s wil, ook al vonden ze datheel moeilijk. Paulus was begonnen aan een reis die uiteindelijk tot zijndood kon leiden. Het zou voor Paulus makkelijker zijn geweest als zijnvrienden niet hadden geprobeerd hem daarvan af te houden.

19 We kunnen een belangrijke les leren uit wat Paulus overkwam: we mo-gen anderen er nooit van afhouden een zelfopofferende levenswijze in dedienst voor God te kiezen. Die les is van toepassing op veel situaties, niet al-leen wanneer het een kwestie van leven en dood is. Veel christelijke oudersvinden het bijvoorbeeld moeilijk als hun kinderen het huis verlaten om Je-hovah in een toewijzing ver weg te dienen, en toch zijn ze vastbesloten henniet te ontmoedigen. Phyllis, die in Engeland woont, weet nog hoe ze zichvoelde toen haar enige dochter als zendeling naar Afrika ging. Ze vertelt:„Het was een emotionele tijd. Ik vond het moeilijk dat ze zo ver weg zou zijn.Ik voelde me tegelijkertijd verdrietig en trots, en ik heb er veel over gebeden.Maar het was haar keus en ik heb nooit geprobeerd haar daarvan af tebrengen. Ik had haar immers altijd geleerd de Koninkrijksbelangen op deeerste plaats te stellen! Ze dient nu al dertig jaar in toewijzingen in het bui-tenland, en ik ben Jehovah nog elke dag dankbaar voor haar getrouwheid.”Het is beslist heel goed om zelfopofferende geloofsgenoten aan te moedigen!

17, 18. Hoe toonde Paulus zijn vastberadenheid, en hoe reageerden de broeders daarop?19. Welke belangrijke les leren we uit wat Paulus overkwam?

178 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

’De broeders ontvingen ons met vreugde’ (Handelingen 21:15-17)

20 Paulus maakte zich klaar voor de reis en ging op weg, samen met broe-ders die door hun aanwezigheid hun volledige steun betuigden. Onder-weg naar Jeruzalem hadden Paulus en zijn reisgenoten steeds opnieuwhet gezelschap van hun broeders en zusters gezocht. In Tyrus hadden zediscipelen gevonden en ze waren daar een week gebleven. In Ptolemaıshadden ze hun broeders en zusters begroet en een dag met hen doorge-bracht. In Cesarea waren ze een aantal dagen bij Filippus gebleven. Ver-volgens gingen enkele discipelen uit Cesarea met Paulus en zijn reisge-noten mee naar Jeruzalem, waar ze werden ontvangen door Mnason, eenvan de eerste discipelen. Toen de reizigers in Jeruzalem aankwamen, zobericht Lukas, „ontvingen de broeders ons met vreugde” (Hand. 21:17).

21 Het is duidelijk dat Paulus graag bij medegelovigen was. De apostelvoelde zich, net als wij in deze tijd, aangemoedigd door zijn broeders enzusters. Ongetwijfeld heeft dat Paulus gesterkt om de tegenstanders diehem ter dood wilden brengen, moedig tegemoet te treden.

20, 21. Waaruit blijkt dat Paulus graag bij de broeders en zusters was, en waarom wasdat zo?

Het is goed om zelfopofferende geloofsgenoten aan te moedigen

In dit deel volgen we Paulus terwijl hij met woedende menigtente maken krijgt, gevangenschap verduurt en voor de ene Romeinsebestuurder na de andere moet verschijnen. Ondanks alles blijft deapostel getuigenis afleggen van Gods koninkrijk. Terwijl je je ver-diept in het bezielende besluit van Handelingen, kun je je afvragen:hoe kan ik deze moedige, ijverige evangelieprediker navolgen?

D E E L 8 ˙ H A N D E L I N G E N 2 1 : 1 8 – 2 8 : 3 1

’ZONDER BELEMMERINGHET KONINKRIJK GODS

PREDIKEN’HANDELINGEN 28:31

JERUZALEM! Opnieuw loopt Paulus door de smalle, drukke straten van dezestad. Geen enkele andere stad op aarde is zo betrokken geweest bij de ge-schiedenis van Jehovah’s volk. De meeste inwoners ervan zijn erg trots opdat luisterrijke verleden. Paulus weet dat heel wat christenen in deze stad teveel belang hechten aan het verleden en niet meegaan met Jehovah’s pro-gressieve voornemens. Naast de materiele nood die hem er in Efeze toe be-woog plannen te maken om opnieuw een bezoek te brengen aan deze grotestad, ziet hij dat er dus ook geestelijke nood is (Hand. 19:21). Ondanks drei-gend gevaar heeft hij zijn plannen doorgezet.

2 Waar zal Paulus in Jeruzalem mee te maken krijgen? Een probleem zalveroorzaakt worden door enkelen van Christus’ volgelingen die van streekzijn over geruchten die over Paulus de ronde doen. Christus’ vijanden zullengrotere problemen veroorzaken. Ze zullen valse beschuldigingen tegen Pau-lus inbrengen, hem slaan en dreigen hem te doden. Deze turbulente gebeur-tenissen zullen Paulus ook de gelegenheid geven zich te verdedigen. Zoalswe zullen zien, kunnen christenen in deze tijd veel leren van zijn uitmunten-de voorbeeld van nederigheid, moed en geloof bij het aanpakken van dezeproblemen.

’Zij gingen God verheerlijken’ (Handelingen 21:18-20a)

3 De dag nadat Paulus en zijn reisgenoten in Jeruzalem waren aangeko-men, gingen ze de oudere mannen van de gemeente opzoeken. Geen van deapostelen die nog leefden wordt in het verslag genoemd. Misschien waren zetegen die tijd allemaal in een ander deel van de wereld gaan dienen. MaarJezus’ broer Jakobus was nog steeds in Jeruzalem (Gal. 2:9). Waarschijn-lijk was Jakobus voorzitter van de vergadering met Paulus, waar ’alle ouderemannen aanwezig waren’ (Hand. 21:18).

4 Paulus begroette de oudere mannen en vertelde „in bijzonderheden dedingen die God door middel van zijn bediening onder de natien had gedaan”(Hand. 21:19). Dat moet voor de broeders heel aanmoedigend zijn geweest.

1, 2. Waarom gaat Paulus naar Jeruzalem, en met welke problemen zal hij daar temaken krijgen?3-5. (a) Met wie kwam Paulus in Jeruzalem bijeen, en wat werd er besproken?(b) Wat kunnen we leren van Paulus’ bijeenkomst met de ouderlingen in Jeruzalem?

H O O F D S T U K 2 3

„Hoort mijn verdediging”

Paulus verdedigt de waarheid tegenovereen woedende menigte en het Sanhedrin

Gebaseerd op Handelingen 21:18–23:10

181

Ook wij vinden het geweldig over de groei van het werk in andere landen tehoren (Spr. 25:25).

5 Op een bepaald moment heeft Paulus waarschijnlijk de giften ter sprakegebracht die hij uit Europa had meegekregen. De bezorgdheid van hun broe-ders en zusters in verafgelegen plaatsen moet Paulus’ toehoorders diep ge-raakt hebben. Het bericht zegt zelfs dat de oudere mannen in reactie op Pau-lus’ verslag ’God gingen verheerlijken’! (Hand. 21:20a) Zo voelen ook velendie met een ramp of een ernstige ziekte geconfronteerd worden, zich diep ge-raakt wanneer geloofsgenoten op het juiste moment met hulp en aanmoedi-gende woorden komen.

Velen zijn nog steeds „vol ijver voor de Wet” (Handelingen 21:20b, 21)

6 De ouderlingen vertelden Paulus toen dat er in Judea een probleem waswaar hij persoonlijk bij betrokken was. Ze zeiden: „Gij ziet, broeder, hoeveelduizenden gelovigen er onder de joden zijn; en zij zijn allen vol ijver voor deWet. Zij hebben echter over u horen zeggen dat gij aan alle joden die onderde natien leven, afval van Mozes leert, door hun te zeggen dat zij hun kinde-ren niet moeten besnijden en niet naar de plechtige gebruiken moeten wan-delen” (Hand. 21:20b, 21).�

7 Waarom hadden zo veel christenen nog steeds ijver voor de mozaıschewet, terwijl die al ruim twintig jaar eerder was afgeschaft? (Kol. 2:14) In 49hadden de apostelen en oudere mannen die in Jeruzalem bijeengekomen wa-ren, een brief aan de gemeenten gestuurd om uit te leggen dat gelovigen uit

� Gezien het grote aantal Joodse christenen waren er waarschijnlijk heel veel gemeenten,die samenkwamen in particuliere huizen.

6. Over welk probleem werd Paulus ingelicht?7, 8. (a) Welke verkeerde denkwijze hadden veel christenen in Judea? (b) Waarom was deverkeerde denkwijze van die Joodse christenen niet afvallig?

182

de naties zich niet hoefden te laten besnijden en niet onder de mozaısche wetstonden (Hand. 15:23-29). Maar in die brief was niets gezegd over Joodse ge-lovigen, van wie velen niet begrepen dat de mozaısche wet niet langer gold.

8 Maakte die verkeerde denkwijze zulke Joodse gelovigen ongeschikt alschristen? Nee, want ze waren geen aanbidders van heidense goden geweestdie nu de religieuze gebruiken van hun vroegere geloof weer gingen volgen. DeWet die zo belangrijk was voor deze Joodse christenen, was oorspronkelijkdoor Jehovah gegeven. Niets daarvan was demonisch, en op zich was er nietsverkeerds aan. Maar de Wet had te maken met het oude verbond, terwijlchristenen onder het nieuwe verbond stonden. De naleving van het Wetsver-bond was wat de ware aanbidding betrof, nu overbodig. Hebreeuwse christe-nen die ijver voor de Wet hadden, ontbrak het aan inzicht en aan vertrouwenin de christelijke gemeente. Ze moesten hun denkwijze in overeenstemmingbrengen met de progressieve openbaring van de waarheid (Jer. 31:31-34; Luk.22:20).�

’Er is niets waar van wat zij hebben horen zeggen’ (Handelingen 21:22-26)

9 Hoe zat het met de geruchten dat Paulus Joden die onder de naties leef-den, leerde „dat zij hun kinderen niet moeten besnijden en niet naar deplechtige gebruiken moeten wandelen”? Paulus was een apostel voor de hei-denen, en tegenover hen bevestigde hij de beslissing dat heidenen niet vol-gens de Wet hoefden te leven. Bovendien stelde hij iedereen aan de kaak

� Een paar jaar later schreef Paulus zijn brief aan de Hebreeen, waarin hij de superioriteitvan het nieuwe verbond aantoonde. In die brief liet hij duidelijk uitkomen dat het nieuweverbond het oude verbond overbodig had gemaakt. Paulus gaf de Joodse christenen over-tuigende argumenten waarmee ze zich konden verdedigen tegen Joodse critici, en zijnkrachtige redenatie heeft ongetwijfeld het geloof versterkt van bepaalde christenen die teveel nadruk op de mozaısche wet legden (Hebr. 8:7-13).

9. Wat onderwees Paulus over de mozaısche wet?

Als er geen Bijbelse beginselen bij kwamen kijken, was Paulus meegaand. Ben jij dat ook?

De Romeinse overheid bemoeide zich nor-

maal gesproken niet veel met het plaatselijke

bestuur. Over het algemeen gold voor de Jo-

den de Joodse wet. De Romeinen bemoeiden

zich alleen met Paulus’ zaak omdat de rel die

ontstond toen hij in de tempel verscheen, een

bedreiging voor de openbare orde was.

De Romeinse autoriteiten hadden veel

macht over gewone onderdanen in de pro-

vincies. Maar dat ging niet op wanneer het

om Romeinse burgers ging.� Het burgerschap

gaf iemand bepaalde privileges die in het hele

rijk erkend en gerespecteerd werden. Het was

bijvoorbeeld niet toegestaan om een Romein

die niet veroordeeld was vast te binden of

te slaan, omdat men zo’n behandeling alleen

passend vond voor slaven. Romeinse burgers

hadden ook het recht bij de keizer in Rome in

beroep te gaan tegen een uitspraak van een

provinciaal bestuurder.

Iemand kon op meerdere manieren Ro-

meins burger worden. Ten eerste door het

burgerschap te erven. Soms werd het burger-

schap door de keizer aan afzonderlijke per-

sonen of aan alle vrijen in een stad of district

verleend als beloning voor bewezen diensten.

Een slaaf die zichzelf vrijkocht van een Ro-

meins burger, een slaaf die vrijheid kreeg van

een Romein, of een veteraan van de hulptroe-

pen die uit het Romeinse leger was ontslagen,

werd zelf een Romein. Blijkbaar was het on-

der bepaalde omstandigheden ook mogelijk

het burgerschap te kopen. De militaire bevel-

hebber Claudius Lysias zei dan ook tegen Pau-

lus: „Ik heb dit burgerrecht voor een grote som

geld gekocht.” Paulus antwoordde: „Ik bezit

het zelfs krachtens geboorte” (Hand. 22:28).

Een van Paulus’ voorvaders moet op de een of

andere manier dus het Romeins burgerschap

hebben verkregen, hoewel de omstandighe-

den niet bekend zijn.

� In de eerste eeuw zullen er in Judea niet veel Romeinseburgers hebben gewoond. Pas in de derde eeuw kregen alleonderdanen in de provincies Romeins burgerschap.

DE ROMEINSE WET EN

ROMEINSE BURGERS

die niet-Joodse christenen ervan probeerdete overtuigen dat ze besneden moesten wor-den als teken dat ze zich aan de mozaıschewet onderwierpen (Gal. 5:1-7). In de stedendie Paulus bezocht, predikte hij het goedenieuws ook tot Joden. Als ze positief reageer-den, zal hij hun beslist hebben uitgelegd datde Wet overbodig was geworden door Jezus’dood, en dat rechtvaardigheid moest wordenverworven door geloof, en niet door de wer-ken van de Wet (Rom. 2:28, 29; 3:21-26).

10 Toch toonde Paulus begrip voor perso-nen die zich er prettig bij voelden als ze be-paalde Joodse gebruiken onderhielden, bij-voorbeeld door op de sabbat niet te werkenof door bepaalde soorten voedsel niet te eten(Rom. 14:1-6). En hij maakte geen regels inverband met de besnijdenis. Paulus liet Ti-motheus zelfs besnijden zodat de Joden hemniet zouden wantrouwen omdat zijn vadereen Griek was (Hand. 16:3). Of iemand zichliet besnijden was een persoonlijke beslis-sing. Paulus zei tegen de Galaten: „Noch be-snijdenis noch onbesnedenheid [heeft] eni-ge waarde, maar geloof dat werkzaam is doormiddel van liefde” (Gal. 5:6). Maar als iemandzich liet besnijden om zich aan de Wet te hou-den of de indruk wekte dat de besnijdenisnodig was om Jehovah’s goedkeuring te heb-ben, dan zou dat een gebrek aan geloof ver-raden.

11 Hoewel de geruchten dus een grove ver-draaiing waren, veroorzaakten ze onrust on-der de Joodse christenen. Om die reden ga-ven de oudere mannen Paulus de volgendeinstructies: „Wij hebben vier mannen die on-der een gelofte staan. Neem dezen mee enreinig u ceremonieel met hen en draag dekosten voor hen, opdat zij hun hoofd kun-nen laten scheren. En aldus zal iedereen we-

10. Welke evenwichtige houding had Paulus tenaanzien van de Wet en de besnijdenis?11. Welke instructies gaven de ouderlingen Paulus,en wat zou daarbij betrokken zijn? (Zie ook devoetnoot.)

ten dat er niets waar is van wat zij over u hebben horen zeggen, maar dat gijordelijk wandelt en ook zelf de Wet houdt” (Hand. 21:23, 24).�

12 Paulus had daar tegen in kunnen brengen dat het echte probleem niet degeruchten over hem waren, maar de ijver van die Joodse christenen voor demozaısche wet. Toch was hij bereid flexibel te zijn zolang hij niet met godde-lijke beginselen hoefde te schipperen. Eerder had hij geschreven: „Voor hendie onder de wet staan, ben ik geworden als iemand die onder de wet staat,hoewel ik zelf niet onder de wet sta, om hen die onder de wet staan, te win-nen” (1 Kor. 9:20). Bij deze gelegenheid deed Paulus wat de ouderlingen inJeruzalem vroegen en werd hij „als iemand die onder de wet staat”. Daarmeegaf hij een mooi voorbeeld voor ons om samen te werken met de ouderlingenen dingen niet per se op onze eigen manier te willen doen (Hebr. 13:17).

„Hij behoorde niet te leven!” (Handelingen 21:27–22:30)

13 In de tempel ging het mis. Toen de dagen voor de afronding van de gelof-ten bijna om waren, werd Paulus door Joden uit Asia herkend. Ze beschul-digden hem er ten onrechte van dat hij heidenen de tempel binnenbracht ener ontstond een rel. Als de Romeinse militaire bevelhebber niet had ingegre-pen, zou Paulus doodgeslagen zijn. Gezien de situatie arresteerde de bevel-hebber hem. Vanaf dat moment zou het meer dan vier jaar duren voordatPaulus weer vrijkwam. En het onmiddellijke gevaar was voor Paulus nogniet geweken. Toen de bevelhebber de Joden vroeg waarom ze Paulus aanvie-len, riepen ze verschillende beschuldigingen. Vanwege het lawaai verstondde bevelhebber er niets van. Uiteindelijk moest Paulus letterlijk worden weg-gedragen. Toen Paulus en de Romeinse soldaten op het punt stonden hetsoldatenkwartier binnen te gaan, zei Paulus tegen de bevelhebber: ’Ik smeeku: Sta mij toe tot het volk te spreken’ (Hand. 21:39). De bevelhebber gaf hemtoestemming en Paulus verdedigde zijn geloof vervolgens moedig.

14 „Hoort mijn verdediging” was Paulus’ inleiding (Hand. 22:1). Paulus sprak

� Geleerden hebben geopperd dat de mannen een nazireeergelofte hadden afgelegd (Num.6:1-21). Het is waar dat de mozaısche wet, waaronder zo’n gelofte zou zijn afgelegd, nu nietmeer van kracht was. Toch kan Paulus hebben geredeneerd dat het niet verkeerd zou zijnals de mannen zich hielden aan een gelofte die ze aan Jehovah hadden gedaan. Daaromwas het niet verkeerd als hij hun kosten betaalde en met hen meeging. We weten niet pre-cies om wat voor gelofte het ging, maar waarschijnlijk zou Paulus niet zijn steun hebbengegeven aan het brengen van een dierenoffer (wat nazireeers deden) in het geloof dat demannen daardoor van zonde werden gereinigd. Door het volmaakte slachtoffer van Chris-tus hadden zulke offers geen zondeverzoenende waarde meer. Wat Paulus ook gedaanheeft, we kunnen er zeker van zijn dat hij niet zou hebben ingestemd met iets wat tegenzijn geweten inging.

12. Hoe liet Paulus door zijn reactie op de instructies van de ouderlingen in Jeruzalemzien dat hij flexibel was en wilde samenwerken?13. (a) Waarom veroorzaakten bepaalde Joden een opschudding in de tempel?(b) Hoe werd Paulus’ leven gered?14, 15. (a) Welke uitleg gaf Paulus aan de Joden? (b) Wat deed de Romeinse bevelhebberom erachter te komen waarom de Joden zo woedend waren?

„HOORT MIJN VERDEDIGING” 185

de menigte in het Hebreeuws toe, waardoor ze kalmeerden. Hij legde open-hartig uit waarom hij nu een volgeling van Christus was. Hierbij maaktePaulus bekwaam melding van punten die de Joden konden nagaan als zedat wilden. Paulus was opgeleid aan de voeten van de beroemde Gamaliel enhad de volgelingen van Christus vervolgd, zoals sommige aanwezigen waar-schijnlijk wisten. Maar onderweg naar Damaskus kreeg hij een visioen vande opgestane Christus, die tot hem sprak. Paulus’ reisgenoten zagen het fel-le licht en hoorden een stem, maar ze „verstonden” niet wat hij zei (Hand.9:7; 22:9, vtn.). Daarna moest Paulus, die door het visioen verblind was, doorzijn reisgenoten Damaskus worden binnengeleid. Daar herstelde Ananias,die bij de Joden uit die omgeving bekend was, door een wonder Paulus’ ge-zichtsvermogen.

15 Paulus vertelde vervolgens dat hij naar Jeruzalem was teruggegaan endat Jezus daar in de tempel aan hem was verschenen. Toen hij dat zei, werdende Joden woedend en ze schreeuwden: „Weg van de aarde met zo iemand, wanthij behoorde niet te leven!” (Hand. 22:22) Om Paulus te redden liet de bevel-hebber hem naar het soldatenkwartier brengen. De bevelhebber was nu vast-besloten erachter te komen waarom de Joden zo kwaad op Paulus waren, en hijgaf opdracht hem onder geseling een verhoor af te nemen. Maar Paulus maak-te gebruik van een wettelijke bescherming waar hij zich op kon beroepen enmaakte bekend dat hij een Romeins burger was. Jehovah’s aanbidders hebbenin deze tijd ook gebruikgemaakt van mogelijkheden tot wettelijke beschermingom hun geloof te verdedigen. (Zie het kader „De Romeinse wet en Romein-se burgers” op blz. 184 en het kader „Juridische strijd in deze tijd”.) Toende bevelhebber hoorde dat Paulus een Romeins burger was, besefte hij dat

186 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Net als Paulus hebben Jehovah’s Getuigen in deze

tijd alle beschikbare juridische middelen benut om

beperkingen op hun predikingswerk aan te vechten.

Ze zijn ijverig geweest in „het verdedigen en wette-

lijk bevestigen van het goede nieuws” (Fil. 1:7).

In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw

werden er honderden Getuigen gearresteerd we-

gens het verspreiden van Bijbelse lectuur. Tegen

1926 waren er bijvoorbeeld 897 zaken voor Duitse

rechtscolleges gebracht. Er werden zo veel proces-

sen gevoerd dat er op het Duitse bijkantoor een ju-

ridische afdeling moest komen. In de jaren dertig

werden er in de Verenigde Staten alleen al honder-

den arrestaties per jaar verricht vanwege de huis-

aan-huisprediking. In 1936 waren dat er zelfs 1149.

Om in de nodige rechtshulp te voorzien, werd ook in

de VS een juridische afdeling gestart. Tussen 1933

en 1939 waren de Getuigen in Roemeni¨e bij 530

rechtszaken betrokken. Maar het Roemeense Hoog-

gerechtshof heeft vaak in hun voordeel beslist. In

veel landen zijn vergelijkbare situaties geweest.

Er hebben zich juridische problemen voorgedaan

wanneer christenen op grond van gewetensbezwa-

ren niet wilden deelnemen aan activiteiten waarmee

ze hun neutraliteit schonden (Jes. 2:2-4; Joh. 17:14).

Tegenstanders hebben hen ten onrechte beschul-

digd van opruiing, en soms heeft dit tot een volle-

dig verbod op hun activiteiten geleid. Maar door de

jaren heen zijn veel regeringen gaan beseffen dat

Jehovah’s Getuigen geen bedreiging voor hen vor-

men.�

� Een bespreking van de juridische overwinningen van Jehovah’sGetuigen in verschillende landen staat in hfst. 30 van het boek Je-hovah’s Getuigen — Verkondigers van Gods koninkrijk.

JURIDISCHE STRIJD IN DEZE TIJD

hij op een andere manier aan meer informa-tie moest komen. De volgende dag bracht hijPaulus voor een speciaal samengeroepen bij-eenkomst van het Sanhedrin, de Hoge Raadvan de Joden.

„Ik ben een Farizee¨er” (Handelingen 23:1-10)

16 Paulus begon zijn verdediging voor hetSanhedrin als volgt: „Mannen, broeders, ikheb mij tot op deze dag met een volmaaktzuiver geweten voor God gedragen” (Hand.23:1). Verder kwam hij niet. Het verslag zegt:„Hierop beval de hogepriester Ananias dege-nen die bij hem stonden, hem op de mond teslaan” (Hand. 23:2). Wat een belediging! Enwat een blijk van vooroordeel om Paulus voorleugenaar uit te maken voordat daar bewij-zen voor waren aangedragen! Geen wonderdat Paulus zei: „God zal u slaan, gij witge-kalkte muur. Zit gij daar om mij naar de Wette oordelen en gebiedt terzelfder tijd, in over-treding van de Wet, mij te slaan?” — Hand.23:3.

17 Enkele omstanders waren geschokt —niet omdat Paulus geslagen werd maar van-wege zijn reactie erop! Ze vroegen: „Beschimpt gij de hogepriester van God?”Door wat Paulus vervolgens zei, gaf hij een les in nederigheid en respect voorde Wet. Hij zei: „Ik wist niet, broeders, dat hij hogepriester was. Want er staatgeschreven: ’Gij moogt niet nadelig spreken over een regeerder van uw volk’ ”(Hand. 23:4, 5; Ex. 22:28).� Paulus koos nu voor een andere aanpak. Hij speel-de in op het feit dat het Sanhedrin uit farizeeen en sadduceeen bestond enzei: „Mannen, broeders, ik ben een Farizeeer, een zoon van Farizeeen. Met be-trekking tot de hoop op de opstanding der doden word ik geoordeeld” (Hand.23:6).

18 Waarom zei Paulus dat hij een farizeeer was? Omdat hij „een zoon vanFarizeeen” was; hij kwam uit een familie die bij die sekte hoorde. Daarom

� Er is wel geopperd dat Paulus een slecht gezichtsvermogen had en dat hij de hogepries-ter daarom niet herkende. Of misschien was hij zo lang uit Jeruzalem weggeweest dat hijde huidige hogepriester niet van gezicht kende. Het kan ook zijn dat Paulus door de me-nigte niet kon zien wie er opdracht had gegeven hem te slaan.

16, 17. (a) Beschrijf wat er gebeurde toen Paulus het Sanhedrin toesprak. (b) Hoe gafPaulus een voorbeeld in nederigheid toen hij geslagen werd?18. Waarom zei Paulus dat hij een farizeeer was, en hoe kunnen wij in bepaalde situatiesnet zo’n manier van redeneren gebruiken?

Net als Paulus zoeken we naar punten vanovereenkomst bij een gesprek met personen

van een andere religieuze achtergrond

zouden velen hem nog zo bezien.� Maar hoe kon Paulus zich vereenzelvigenmet het geloof van de farizeeen in een opstanding? Naar verluidt geloofdende farizeeen dat de mens een ziel had die na de dood verder leefde en dat dezielen van de rechtvaardigen weer in een menselijk lichaam zouden leven.Paulus geloofde niet in die denkbeelden. Hij geloofde in de opstandingsleerdie Jezus had onderwezen (Joh. 5:25-29). Maar Paulus was het wel met defarizeeen eens dat er hoop was op een leven na de dood, terwijl de saddu-ceeen helemaal niet in een toekomstig leven geloofden. Wij kunnen op eenvergelijkbare manier redeneren met katholieken of protestanten. We kunnenzeggen dat we net als zij in God geloven. Het is waar dat zij waarschijnlijk inde Drie-eenheid geloven, terwijl wij in de God van de Bijbel geloven. Maar netals zij geloven we dat er een God is.

19 Door Paulus’ verklaring raakte het Sanhedrin verdeeld. Het verslag zegt:„Zo ontstond er dan een luid geschreeuw, en sommigen van de schriftgeleer-den van de partij der Farizeeen stonden op en gingen heftig twisten en zeiden:’Wij vinden niets verkeerds in deze mens; maar indien er een geest of een en-gel tot hem heeft gesproken — ’ ” (Hand. 23:9). Het idee alleen al dat een engeltot Paulus had gesproken, was voor de sadduceeen een gruwel, want zij geloof-den niet in engelen! (Zie het kader „De sadduceeen en de farizeeen”.) Het tu-mult werd zo erg dat de militaire bevelhebber de apostel opnieuw moest red-den (Hand. 23:10). Maar het gevaar was nog niet geweken. Wat zou er nu metde apostel gebeuren? Daar gaat het volgende hoofdstuk op in.

� Toen de apostelen en oudere mannen in 49 bespraken of heidenen zich aan de mozaıschewet moesten houden, werd van enkele aanwezige christenen gezegd dat ze ’afkomstig warenuit de sekte der Farizeeen en gelovigen waren geworden’ (Hand. 15:5). Blijkbaar werden dezechristenen tot op zekere hoogte nog steeds vereenzelvigd met hun farizese achtergrond.

19. Waardoor liep de bijeenkomst van het Sanhedrin volledig uit de hand?

188 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Het Sanhedrin, de nationale bestuursraad en

Hoge Raad van de Joden, werd gedomineerd door

twee rivaliserende sekten: de sadducee¨en en de

farizee¨en. Volgens Josephus was het grootste ver-

schil tussen deze groepen dat de farizee¨en het

volk een groot aantal traditionele voorschriften pro-

beerden op te leggen, terwijl de sadducee¨en alleen

de moza¨ısche wet als een verplichting zagen. Deze

groepen waren verenigd in hun tegenstand tegen

Jezus.

Blijkbaar hadden de sadducee¨en, die vrij con-

servatief waren, nauwe banden met de priester-

schap, en behoorden Annas en Kajafas, die allebei

als hogepriester hebben gediend, tot deze mach-

tige sekte (Hand. 5:17). Josephus zei echter dat de

sadducee¨en „alleen de welgestelden aan hun zijde

vinden”.

De farizee¨en daarentegen hadden veel invloed

op de grote massa. Maar hun idee¨en, die onder

andere een extreme ceremoni¨ele reinheid inhiel-

den, maakten het onderhouden van de Wet een

zware last voor het volk. In tegenstelling tot de sad-

ducee¨en hechtten de farizee

¨en groot belang aan

het noodlot en geloofden ze dat de ziel na de dood

verder leefde en een eerlijke beloning of straf voor

zijn deugden of ondeugden kreeg.

DE SADDUCEE¨

EN EN DE FARIZEE¨

EN

PAULUS is gered uit handen van woedende Joden in Jeruzalem en zit op-nieuw in de gevangenis. De ijverige apostel is niet verbaasd over de vervol-ging waar hij hier in Jeruzalem mee te maken krijgt. Er was hem gezegddat hem in deze stad „boeien en verdrukkingen” te wachten stonden (Hand.20:22, 23). En hoewel hij niet precies weet wat er zal gebeuren, weet hij weldat hij nog meer lijden zal ondergaan om Jezus’ naam (Hand. 9:16).

2 Ook christelijke profeten hadden Paulus gewaarschuwd dat hij gebon-den en overgeleverd zou worden „in de handen van mensen uit de natien”(Hand. 21:4, 10, 11). Een Joodse menigte had net geprobeerd hem te do-den, en kort daarna leek het erop dat hij door de leden van het Sanhedrin„in stukken gescheurd zou worden” terwijl ze ruzie over hem maakten. Nuwordt de apostel als een gevangene bewaakt door Romeinse soldaten enstaan hem nog meer verhoren en beschuldigingen te wachten (Hand. 21:31;23:10). Paulus kan dus wel wat aanmoediging gebruiken!

3 In deze eindtijd beseffen we het volgende: „Allen die met godvruchtigetoewijding in vereniging met Christus Jezus wensen te leven, zullen ookvervolgd worden” (2 Tim. 3:12). Af en toe hebben ook wij aanmoediging no-dig om te volharden in ons predikingswerk. Wat zijn we dankbaar voorde tijdige, versterkende woorden die tot ons komen via de lectuur en opde vergaderingen waarin wordt voorzien door „de getrouwe en beleidvolleslaaf”! (Matth. 24:45) Jehovah heeft ons verzekerd dat vijanden van het goe-de nieuws niet in hun opzet zullen slagen. Het zal hun niet lukken zijn aan-bidders als groep te vernietigen of hun predikingswerk te laten ophouden(Jes. 54:17; Jer. 1:19). Maar hoe verging het Paulus? Werd hij aangemoedigdom er ondanks tegenstand mee door te gaan grondig getuigenis af te leg-gen? Hoe gebeurde dat dan, en wat was zijn reactie?

Een „met een eed bekrachtigde samenzwering” wordt verijdeld(Handelingen 23:11-34)

4 Paulus kreeg de aanmoediging die hij zo hard nodig had in de nacht na-dat hij van het Sanhedrin was gered. Het geınspireerde verslag luidt: „De

1, 2. Waarom is Paulus niet verbaasd over de vervolging die hij in Jeruzalem ondervindt?3. Van wie krijgen we aanmoediging om door te gaan met ons predikingswerk?4, 5. Welke aanmoediging kreeg Paulus, en waarom kwam die precies op tijd?

H O O F D S T U K 2 4

„Houd goede moed!”

Paulus ontsnapt aan een complot om hem te dodenen voert zijn verdediging voor Felix

Gebaseerd op Handelingen 23:11–24:27

189

„Meer dan veertig mannen van hen loeren op hem.”

— Handelingen 23:21

volgende nacht echter stond de Heer bij hem en zei: ’Houd goede moed!Want zoals gij in Jeruzalem een grondig getuigenis hebt gegeven over dedingen aangaande mij, zo moet gij ook in Rome getuigenis afleggen’ ” (Hand.23:11). Met die aanmoedigende woorden verzekerde Jezus Paulus ervan dathij beschermd zou worden. Hij wist dat hij in leven zou blijven zodat hij inRome getuigenis van Jezus kon afleggen.

5 De aanmoediging die Paulus kreeg, kwam precies op het goede moment.De dag daarop smeedden meer dan veertig Joodse mannen „een samen-zwering en verbonden zich met een vervloeking door te zeggen dat zij nocheten noch drinken zouden totdat zij Paulus hadden gedood”. Uit deze „meteen eed bekrachtigde samenzwering” bleek hoe vastbesloten deze Jodenwaren om de apostel te vermoorden. Als ze hun plan niet konden uitvoeren,zo geloofden ze, zou er een vervloeking, iets slechts, over hen komen (Hand.23:12-15). Hun plan, dat de goedkeuring van de overpriesters en ouderemannen had, was om Paulus weer naar het Sanhedrin te laten brengenvoor een verder verhoor, alsof ze een nader onderzoek wilden instellen. Maaronderweg zouden de samenzweerders Paulus opwachten om hem aan tevallen en te doden.

6 Paulus’ neef kreeg echter van dit complot te horen en meldde het aanhem. Vervolgens liet Paulus het de jonge man vertellen aan de Romeinsemilitaire bevelhebber Claudius Lysias (Hand. 23:16-22). Jehovah is beslistheel blij met jongeren die net als deze niet met name genoemde neef vanPaulus, moedig het welzijn van Gods volk boven hun eigen belangen stellenen getrouw hun best doen om de Koninkrijksbelangen te bevorderen.

7 Toen Claudius Lysias, die het bevel had over duizend man, van het com-plot tegen Paulus hoorde, gaf hij direct opdracht dat 470 militairen — sol-daten, speerdragers en ruiters — Paulus die nacht vanuit Jeruzalem veilignaar Cesarea moesten brengen. Daar moest hij aan stadhouder Felix wor-den overgedragen.� Hoewel Cesarea, de Romeinse bestuurlijke hoofdstadvan Judea, een vrij groot aantal Joodse inwoners had, was het merendeelvan de bevolking niet-Joods. De orde die daar heerste, stond in contrastmet de situatie in Jeruzalem, waar veel ongeregeldheden waren omdat deemoties vaak hoog opliepen door religieus vooroordeel. Cesarea was ookhet hoofdkwartier van de Romeinse troepen in Judea.

8 In overeenstemming met de Romeinse wet stuurde Lysias een brief aanFelix waarin hij de zaak uiteenzette. Lysias meldde dat hij had gehoord datPaulus een Romeins burger was en dat hij toen had voorkomen dat Pau-lus door de Joden ’om het leven werd gebracht’. Hij schreef dat hij Paulusniet schuldig had bevonden aan iets „wat dood of boeien verdient”, maar

� Zie het kader „Felix — Procurator van Judea” op blz. 193.

6. Hoe werd het complot om Paulus te vermoorden aan het licht gebracht, en welkvoorbeeld voor jongeren vinden we in dit verslag?7, 8. Welke maatregelen trof Claudius Lysias ter wille van Paulus’ veiligheid?

„HOUD GOEDE MOED!” 191

vanwege de samenzwering tegen Paulus droeg hij hem over aan Felix zodatdie de beschuldigers kon aanhoren en een vonnis kon uitspreken (Hand.23:25-30).

9 Was Lysias in zijn brief eerlijk? Niet helemaal. Het lijkt erop dat hij zich-zelf in een zo goed mogelijk daglicht wilde plaatsen. Hij was Paulus echt niette hulp gekomen omdat hij erachter was gekomen dat de apostel een Ro-meins burger was. Bovendien vermeldde Lysias niet dat hij Paulus „met tweeketens” had laten boeien en dat hij later opdracht had gegeven dat men hem„onder geseling een verhoor moest afnemen” (Hand. 21:30-34; 22:24-29).Hiermee had Lysias Paulus’ rechten als Romeins burger geschonden. Te-genwoordig gebruikt Satan het religieuze fanatisme van tegenstanders omvervolging aan te wakkeren, en misschien worden veel van onze burgerlijkevrijheden geschonden. Maar net als Paulus kunnen Gods aanbidders vaakgebruikmaken van de rechten die hun als burger van een land zijn toege-kend en kunnen ze bescherming zoeken bij de wet.

’Ik spreek graag tot mijn verdediging’ (Handelingen 23:35–24:21)

10 In Cesarea werd Paulus „in het pretoriaanse paleis van Herodes onderbewaking gehouden” om de komst van de beschuldigers uit Jeruzalem afte wachten (Hand. 23:35). Vijf dagen later kwamen ze: de hogepriester Ana-nias, een openbare spreker die Tertullus heette en een groep oudere man-nen. Tertullus prees Felix eerst om wat hij voor de Joden deed, blijkbaar omhem te vleien en bij hem in de gunst te komen.� Toen kwam hij ter zake enzei hij over Paulus „dat deze man een pest is en oproeren verwekt onder allejoden op de gehele bewoonde aarde en aan de spits staat van de sekte derNazarenen, die ook heeft getracht de tempel te ontheiligen en die wij heb-ben gegrepen”. De andere Joden bevestigden zijn beschuldigingen „door teverklaren dat deze dingen inderdaad zo waren” (Hand. 24:5, 6, 9). Oproerenverwekken, aan de spits staan van een gevaarlijke sekte en de tempel ont-heiligen — dat waren ernstige beschuldigingen, waar de doodstraf op konstaan.

11 Toen kreeg Paulus de kans om te spreken. Hij zei: ’Ik spreek graag totmijn verdediging’, en hij ontkende de beschuldigingen met klem. Hij had detempel niet ontheiligd en hij had niet tot een oproer aangezet. Hij wees erop

� Tertullus bedankte Felix voor de „grote vrede” die hij het volk gebracht had. Maar dewaarheid was dat er in de tijd van Felix minder vrede in Judea was dan tijdens het be-stuur van elke andere stadhouder tot aan de opstand tegen Rome. Tertullus sprak ookniet de waarheid toen hij het had over „de grootste dankbaarheid” van de Joden voor dehervormingen van Felix. De meeste Joden verachtten Felix juist omdat hij hun leven heelzwaar maakte en opstanden genadeloos neersloeg (Hand. 24:2, 3).

9. (a) Hoe werden Paulus’ rechten als Romeins burger geschonden? (b) Wanneer kunnenwij gebruikmaken van onze rechten als burger van een land?10. Welke ernstige beschuldigingen werden tegen Paulus ingebracht?11, 12. Hoe weerlegde Paulus de beschuldigingen tegen hem?

192 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Rond 52 stelde de Romeinse kei-

zer Claudius een van zijn gunstelin-

gen, Antonius Felix, aan als procu-

rator of stadhouder van Judea. Felix

was net als zijn broer Pallas een vrij-

gelaten slaaf van de keizerlijke fami-

lie. Dat een vrijgelaten slaaf de func-

tie kreeg van procurator met militair

gezag was uniek.

Omdat zijn broer veel invloed bij

de keizer had, meende Felix „dat

voor hem alle wandaden ongestraft

zouden blijven”, aldus de Romeinse geschiedschrij-

ver Tacitus. Felix heeft als procurator „door mid-

del van alle denkbare barbaarsheid en willekeur

de koninklijke macht met de ziel van een slaaf

uitgeoefend”. Tijdens zijn ambtspe-

riode trouwde hij met Drusilla, de

dochter van Herodes Agrippa I, na

haar ertoe overgehaald te hebben

haar man in de steek te laten. Fe-

lix behandelde Paulus op een cor-

rupte, onwettige manier, omdat hij

dacht steekpenningen van hem te

kunnen krijgen.

Felix’ bestuur was zo corrupt en

onderdrukkend dat keizer Nero hem

in 58 naar Rome terugriep. Een

Joodse delegatie volgde Felix naar Rome om hem

van wanbestuur te beschuldigen, maar naar ver-

luidt heeft Pallas weten te voorkomen dat zijn broer

bestraft werd.

FELIX — PROCURATOR VAN JUDEA

dat hij „verscheidene jaren” niet in Jeruzalem was geweest en dat hij wasgekomen met „gaven van barmhartigheid”, giften voor christenen die armwaren geworden, misschien als gevolg van honger en vervolging. Paulus zeidat hij zich „ceremonieel gereinigd” had voordat hij de tempel was binnen-gegaan en dat hij moeite had gedaan „geen overtreding tegen God en demensen” te begaan (Hand. 24:10-13, 16-18).

12 Paulus gaf echter toe dat hij heilige dienst voor de God van zijn voor-vaders verrichtte „volgens de weg die zij een ’sekte’ noemen”. Maar hij hieldvol dat hij alles geloofde „wat in de Wet is uiteengezet en in de Profetenstaat geschreven”. En net als zijn beschuldigers had hij de hoop „dat er eenopstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen”.Toen daagde Paulus zijn beschuldigers uit: „Laten deze mannen hier zelfzeggen wat voor onrecht zij hebben gevonden toen ik voor het Sanhedrinstond, behalve met betrekking tot deze ene uitspraak, die ik uitriep toen ikin hun midden stond: ’Met betrekking tot de opstanding der doden wordik heden voor u geoordeeld!’ ” — Hand. 24:14, 15, 20, 21.

13 Paulus gaf een goed voorbeeld dat wij kunnen navolgen als we ooit van-wege onze aanbidding voor wereldlijke autoriteiten moeten verschijnen ofals we er ten onrechte van worden beschuldigd opruiers of leden van een’gevaarlijke sekte’ te zijn. Paulus probeerde niet bij de stadhouder in degunst te komen door hem net als Tertullus te vleien. Paulus bleef kalmen respectvol. Met tact legde hij een duidelijke, waarheidsgetrouwe verkla-ring af. Paulus zei dat de „joden uit het district Asia” die hem ervan had-den beschuldigd de tempel te ontheiligen, niet aanwezig waren en dat hij

13-15. In welk opzicht is Paulus een goed voorbeeld voor ons wanneer het aankomt ophet geven van een moedig getuigenis aan wereldlijke autoriteiten?

volgens de wet tegenover hen moest kunnen staan en hun beschuldigingenmoest kunnen horen (Hand. 24:18, 19).

14 Wat vooral opvalt, is dat Paulus niet aarzelde getuigenis af te leggenvan zijn geloof. De apostel herhaalde moedig dat hij in de opstanding ge-loofde, het onderwerp dat zo veel tumult had veroorzaakt toen hij voor hetSanhedrin terechtstond (Hand. 23:6-10). In zijn verdediging beklemtoondePaulus de opstandingshoop. Waarom deed hij dat? Paulus legde getuigenisaf van Jezus en van Zijn opstanding uit de doden, iets wat deze tegenstan-ders niet wilden aanvaarden (Hand. 26:6-8, 22, 23). Het strijdpunt was dusde opstanding, en om nog preciezer te zijn, het geloof in Jezus en in zijn op-standing.

15 Net als Paulus kunnen we moedig getuigenis geven en kunnen wekracht putten uit wat Jezus tegen zijn discipelen zei: „Gij zult ter wille vanmijn naam voorwerpen van haat zijn voor alle mensen. Maar wie tot heteinde heeft volhard, die zal gered worden.” Moeten we ons zorgen makenover wat we moeten zeggen? Nee, want Jezus gaf de verzekering: „Wanneermen u echter wegvoert om u over te leveren, maakt u dan niet tevoren be-zorgd over wat gij zult spreken, maar spreekt datgene wat u in dat uur ge-geven wordt, want niet gij zijt het die spreekt, maar de heilige geest” (Mark.13:9-13).

’Felix werd door vrees aangegrepen’ (Handelingen 24:22-27)

16 Dit was niet de eerste keer dat stadhouder Felix iets over het christe-lijke geloof hoorde. Het verslag luidt: „Felix echter, die de zaken betreffen-de deze Weg [zoals christenen toen genoemd werden] tamelijk nauwkeurigwist, scheepte de mannen nu af en zei: ’Wanneer de militaire bevelhebberLysias hier komt, zal ik in deze zaken u aangaande een beslissing nemen.’En hij beval de legeroverste de man in verzekerde bewaring te houden enenige verlichting van hechtenis te geven en niemand van de zijnen te ver-bieden hem van dienst te zijn” (Hand. 24:22, 23).

17 Enkele dagen later liet Felix, met zijn vrouw Drusilla, een Jodin, Pauluskomen en „hoorde hem aan inzake het geloof in Christus Jezus” (Hand.24:24). Maar toen Paulus „over rechtvaardigheid en zelfbeheersing en hetkomende oordeel sprak, werd Felix door vrees aangegrepen”, misschien om-dat hij last kreeg van zijn geweten vanwege de slechte dingen die hij zelfhad gedaan. Daarom stuurde hij Paulus weg met de woorden: „Ga voorlo-pig heen, maar als ik een gelegen tijd vind, zal ik u weer laten roepen.” Fe-lix liet Paulus daarna nog vaak komen, niet omdat hij de waarheid wildeleren kennen, maar omdat hij hoopte dat Paulus hem steekpenningen zougeven (Hand. 24:25, 26).

16, 17. (a) Hoe behandelde Felix Paulus’ rechtszaak? (b) Waardoor is Felix misschienbang geworden, maar om welke reden liet hij Paulus toch steeds komen?

194 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

18 Waarom sprak Paulus met Felix en zijn vrouw over „rechtvaardigheid enzelfbeheersing en het komende oordeel”? Bedenk dat ze wilden weten wat„geloof in Christus Jezus” inhield. Paulus, die wist hoe immoreel, wreed enonrechtvaardig ze waren, maakte duidelijk wat er verwacht werd van ieder-een die Jezus’ volgeling wilde worden. Wat Paulus zei liet het grote contrastuitkomen tussen Gods rechtvaardige maatstaven en de levenswijze van Fe-lix en zijn vrouw. Dat had hen moeten helpen in te zien dat alle mensen re-kenschap aan God moeten afleggen voor wat ze denken, zeggen en doen,en dat het oordeel dat ze van God zouden ontvangen veel belangrijker wasdan het oordeel dat over Paulus geveld zou worden. Geen wonder dat Felix’door vrees werd aangegrepen’!

19 In onze dienst komen we misschien ook mensen tegen die net als Felixzijn. Eerst lijken ze belangstelling voor de waarheid te hebben, maar eigen-lijk willen ze gewoon hun eigen zelfzuchtige leventje blijven leiden. Het isverstandig voorzichtig te zijn als we zulke mensen proberen te helpen. Tochkunnen we hun net als Paulus tactvol vertellen over Gods rechtvaardigemaatstaven. Misschien zal de waarheid hun hart raken. Maar als duidelijkwordt dat ze niet van plan zijn hun zondige leven vaarwel te zeggen, danblijven we geen moeite doen maar gaan we verder op zoek naar personendie echt de waarheid willen weten.

20 In Felix’ geval werd zijn hartentoestand onthuld door de volgende woor-den: „Na verloop van twee jaar werd Felix door Porcius Festus opgevolgd; enomdat Felix bij de joden in de gunst wilde komen, liet hij Paulus in gevan-genschap achter” (Hand. 24:27). Felix was geen echte vriend van Paulus. Hijwist dat volgelingen van „De Weg” geen opruiers of rebellen waren (Hand.19:23). Felix wist ook dat Paulus geen enkele Romeinse wet had overtreden.Toch liet hij hem in gevangenschap achter omdat hij „bij de joden in degunst wilde komen”.

21 Zoals uit het laatste vers van Handelingen 24 blijkt, zat Paulus nogsteeds gevangen toen Felix als stadhouder werd opgevolgd door Porcius Fes-tus. Daarmee begon een serie hoorzittingen, en Paulus werd van de enefunctionaris naar de andere gebracht. Deze moedige apostel werd echt ’voorkoningen en bestuurders gesleept’ (Luk. 21:12). Zoals we zullen zien, zou hijlater getuigenis geven aan de machtigste heerser van die tijd. Ondanks al-les heeft Paulus altijd een sterk geloof behouden. Ongetwijfeld heeft hijsteeds kracht geput uit Jezus’ woorden: „Houd goede moed!”

18. Waarom sprak Paulus met Felix en zijn vrouw over „rechtvaardigheid en zelf-beheersing en het komende oordeel”?19, 20. (a) Hoe moeten we in de prediking omgaan met mensen die interesse lijkente hebben maar die gewoon hun eigen zelfzuchtige leventje willen blijven leiden?(b) Hoe weten we dat Felix geen vriend van Paulus was?21. Wat gebeurde er met Paulus toen Porcius Festus stadhouder werd, en waaruit heeftPaulus ongetwijfeld steeds kracht geput?

„HOUD GOEDE MOED!” 195

PAULUS staat in Cesarea nog steeds onder strenge bewaking. Toen hij tweejaar daarvoor naar Judea was teruggegaan, hadden de Joden binnen enkeledagen minstens drie keer geprobeerd hem te vermoorden (Hand. 21:27-36;23:10, 12-15, 27). Dat is zijn vijanden tot nu toe niet gelukt, maar ze gevenhet niet op. Als Paulus beseft dat hij opnieuw aan hen overgeleverd zou kun-nen worden, zegt hij tegen de Romeinse stadhouder Festus: „Ik beroep mijop caesar!” — Hand. 25:11.

2 Steunde Jehovah Paulus’ beslissing om zich op de keizer van Rome teberoepen? Het antwoord op die vraag is van belang voor ons, die in dezeeindtijd grondig getuigenis afleggen van Gods koninkrijk. We moeten wetenof Paulus een patroon instelde „in het verdedigen en wettelijk bevestigenvan het goede nieuws” dat wij kunnen navolgen (Fil. 1:7).

„Ik sta voor de rechterstoel” (Handelingen 25:1-12)

3 Drie dagen nadat Festus, de nieuwe Romeinse stadhouder van Judea,zijn ambt had aanvaard, ging hij naar Jeruzalem.� Daar hoorde hij de over-priesters en vooraanstaande Joden aan, die Paulus van ernstige misdadenbeschuldigden. Ze wisten dat de nieuwe stadhouder onder druk stond omop goede voet met hen en alle Joden te komen. Dus vroegen ze Festus omeen gunst, namelijk om Paulus naar Jeruzalem te brengen en hem daarvoor te laten komen. Maar achter dit verzoek zat een duister plan. Dezevijanden wilden Paulus op de weg van Cesarea naar Jeruzalem ombrengen.Festus wees hun verzoek af: ’Laten de machthebbers onder u met mij mee-gaan [naar Cesarea] en hem beschuldigen, indien er iets buitensporigs metde man aan de hand is’ (Hand. 25:5). Daardoor ontsnapte Paulus ook nuweer aan de dood.

4 Tijdens al Paulus’ beproevingen stond Jehovah hem via de Heer JezusChristus bij. We hebben gezien dat Jezus in een visioen tegen zijn apostel

� Zie het kader „De Romeinse procurator Porcius Festus” op blz. 199.

1, 2. (a) In welke situatie bevindt Paulus zich? (b) Welke vragen rijzen er in verband metPaulus’ beroep op caesar?3, 4. (a) Wat stak er achter het verzoek van de Joden om Paulus naar Jeruzalem telaten brengen, en hoe ontsnapte hij aan de dood? (b) Hoe staat Jehovah zijn aanbiddersin deze tijd bij, net zoals hij dat bij Paulus deed?

H O O F D S T U K 2 5

„Ik beroep mij op caesar!”

Paulus geeft een voorbeeld inhet verdedigen van het goede nieuws

Gebaseerd op Handelingen 25:1–26:32

196

zei: „Houd goede moed!” (Hand. 23:11) Ook nu krijgen Gods aanbidders metobstakels en bedreigingen te maken. Jehovah voorkomt niet alle problemen,maar hij geeft ons de wijsheid en kracht om te volharden. We kunnen altijdrekenen op „de kracht die datgene wat normaal is te boven gaat” waarinonze liefhebbende God voorziet (2 Kor. 4:7).

5 Enkele dagen later nam Festus plaats „op de rechterstoel” in Cesarea.�Paulus en zijn beschuldigers stonden voor hem. Paulus’ weerwoord op hunongegronde beschuldigingen was: „Noch tegen de Wet der joden noch tegende tempel noch tegen caesar heb ik enige zonde begaan.” De apostel wasonschuldig en verdiende het vrijgelaten te worden. Wat zou Festus beslis-sen? Hij wilde graag een wit voetje bij de Joden halen en vroeg aan Paulus:„Wenst gij naar Jeruzalem op te gaan en daar inzake deze dingen in mijntegenwoordigheid geoordeeld te worden?” (Hand. 25:6-9) Wat een absurdvoorstel! Als Paulus teruggestuurd zou worden naar Jeruzalem, zou hij be-recht worden door zijn beschuldigers en wachtte hem een zekere dood. Indit geval verkoos Festus politieke belangen boven gerechtigheid. Een vorigestadhouder, Pontius Pilatus, had dezelfde keus gemaakt bij een rechtszaaktegen een nog belangrijker gevangene (Joh. 19:12-16). Ook nu geven rech-ters soms toe aan politieke druk. Daarom hoeven we niet verbaasd te zijn

� „De rechterstoel” was een verhoogd platform. De verhoogde positie moest duidelijk ma-ken dat het vonnis van de rechter gewicht had en onherroepelijk was. Pilatus zat op eenrechterstoel toen hij een oordeel velde over de beschuldigingen tegen Jezus.

5. Hoe behandelde Festus Paulus?

We gaan in beroep tegen ongunstige vonnissen

„IK BEROEP MIJ OP CAESAR!” 197

als rechtszaken waarbij Gods volk betrokken is, soms ondanks de bewijzenin ons nadeel uitpakken.

6 Dat Festus de Joden graag te vriend wilde houden, had Paulus in le-vensgevaar kunnen brengen. Daarom maakte Paulus gebruik van een rechtdat hij als Romeins burger had. Hij zei tegen Festus: „Ik sta voor de rech-terstoel van caesar, waar ik geoordeeld behoor te worden. Ik heb de jo-den geen onrecht gedaan, zoals ook gij heel goed vaststelt. (...) Ik beroepmij op caesar!” Als iemand eenmaal in beroep was gegaan, kon dat meest-al niet meer ongedaan worden gemaakt. Festus beklemtoonde dat door tezeggen: „Op caesar hebt gij u beroepen, naar caesar zult gij gaan” (Hand.25:10-12). Door zich te beroepen op een hogere juridische autoriteit, schiepPaulus een precedent voor ware christenen in deze tijd. Als tegenstanders’moeite beramen op gezag der verordening’, maken Jehovah’s Getuigen ge-bruik van juridische mogelijkheden om het goede nieuws te verdedigen(Ps. 94:20).�

7 Zo kreeg Paulus, na twee jaar gevangen te hebben gezeten voor misda-den die hij niet had begaan, de kans zijn zaak in Rome voor te leggen. Maarvoordat hij vertrok, wilde een andere regeerder hem nog zien.

’Ik ben niet ongehoorzaam geworden’ (Handelingen 25:13–26:23)

8 Enkele dagen nadat Paulus zich bij Festus beroepen had op caesar,brachten koning Agrippa en zijn zus Bernice de nieuwe stadhouder „eenbeleefdheidsbezoek”.� In de tijd van de Romeinen was het gebruikelijk datfunctionarissen zo’n bezoek brachten aan pas aangestelde bestuurders.Door Festus met zijn aanstelling te feliciteren probeerde Agrippa ongetwij-feld een politieke en persoonlijke band te smeden die hem in de toekomstgoed van pas zou kunnen komen (Hand. 25:13).

9 Festus vertelde koning Agrippa over Paulus, en Agrippa was geıntri-geerd. De volgende dag namen de twee regeerders plaats op de rechter-stoel. Maar hun pracht en praal waren beslist niet indrukwekkender dan dewoorden die de voorgeleide gevangene op het punt stond te spreken (Hand.25:22-27).

10 Paulus bedankte koning Agrippa respectvol dat hij de gelegenheidkreeg zich te verdedigen, en hij merkte op dat de koning goed op de hoogtewas van alle gebruiken en van de geschillen onder de Joden. Toen gaf Pau-lus een beschrijving van zijn vroegere leven: ’Ik heb volgens de strengste

� Zie het kader „In beroep voor de ware aanbidding in deze tijd” op blz. 200.� Zie het kader „Koning Herodes Agrippa II” op blz. 201.

6, 7. Waarom beriep Paulus zich op caesar, en welk precedent schiep hij daarmee voorware christenen nu?8, 9. Waarom bracht koning Agrippa een bezoek aan Cesarea?10, 11. Hoe toonde Paulus respect voor Agrippa, en welke details over zijn eigen verledenvertelde hij aan de koning?

198 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

De enige informatie over Porcius

Festus uit de eerste hand vinden

we in Handelingen van Apostelen en

de geschriften van Josephus. Festus

volgde Felix rond 58 op als procura-

tor van Judea en stierf blijkbaar in

functie na slechts twee of drie jaar

geregeerd te hebben.

Festus schijnt over het algemeen

een verstandig en bekwaam procu-

rator te zijn geweest, in tegenstel-

ling tot zijn voorganger, Felix, en zijn

opvolger, Albinus. Aan het begin van

Festus’ bestuur had Judea te lijden

van bandieten. Josephus zegt over

Festus: „Hij pakte de grootste plaag van het land

voortvarend aan. Hij nam talloze rovers gevangen

en een niet gering aantal van hen

liet hij ter dood brengen.” Tijdens

Festus’ bestuur bouwden de Joden

een muur om te voorkomen dat ko-

ning Agrippa kon zien wat er op het

tempelterrein gebeurde. Eerst beval

Festus hun de muur af te breken.

Maar op hun verzoek stond hij de

Joden later toe de kwestie aan kei-

zer Nero voor te leggen.

Naar het schijnt trad Festus streng

op tegen misdadigers en rebellen.

Maar omdat hij graag op goede voet

wilde blijven met de Joden, was hij

bereid het niet zo nauw te nemen

met de gerechtigheid, in ieder geval toen Paulus

voor hem gebracht werd.

DE ROMEINSE PROCURATOR PORCIUS FESTUS

sekte van onze vorm van aanbidding als een Farizeeer geleefd’ (Hand. 26:5).Als farizeeer had Paulus op de komst van de Messias gehoopt. Hij was nuchristen en verkondigde moedig dat Jezus Christus de langverwachte Mes-sias was. De reden dat Paulus die dag terechtstond, was een overtuigingdie hij en zijn beschuldigers gemeen hadden: de hoop op de vervulling vanGods belofte aan hun voorvaders. Hierdoor kreeg Agrippa nog meer inte-resse voor wat Paulus te zeggen had.�

11 Terugdenkend aan de afschuwelijke manier waarop hij christenen vroe-ger had behandeld, zei Paulus: „Ik voor mij dacht werkelijk bij mijzelf dat ikvele vijandige daden tegen de naam van Jezus de Nazarener moest begaan(...) Aangezien mijn woede tegen hen [de volgelingen van Christus] geengrenzen kende, ging ik zo ver dat ik hen zelfs in steden buiten ons land ver-volgde” (Hand. 26:9-11). Paulus overdreef niet. Veel mensen wisten hoe ge-welddadig hij tegen de christenen tekeer was gegaan (Gal. 1:13, 23). Agrip-pa zal zich misschien hebben afgevraagd hoe deze man zo veranderd konzijn.

12 Het antwoord op die vraag gaf Paulus vervolgens zelf: „Toen ik nu tij-dens de uitoefening van deze bezigheden op weg naar Damaskus was,met volmacht en in opdracht van de overpriesters, zag ik, o koning, op het

� Als christen aanvaardde Paulus Jezus als de Messias. De Joden, die Jezus verworpenhadden, zagen Paulus als een afvallige (Hand. 21:21, 27, 28).

12, 13. (a) Hoe beschreef Paulus zijn bekering? (b) Hoe had Paulus ’achteruit geslagentegen de prikkels’?

middaguur onderweg een licht dat de zonin glans overtrof, uit de hemel om mij enmijn reisgezellen heen flitsen. En toen wijallen op de grond waren gevallen, hoordeik een stem in de Hebreeuwse taal tot mijzeggen: ’Saul, Saul, waarom vervolgt gij mij?Achteruit te blijven slaan tegen de prikkelsmaakt het hard voor u.’ Maar ik zei: ’Wie zijtgij, Heer?’ En de Heer zei: ’Ik ben Jezus, diegij vervolgt’ ” (Hand. 26:12-15).�

13 Voordat Paulus dit wonderbaarlijke vi-sioen kreeg, had hij figuurlijk ’achteruit ge-slagen tegen de prikkels’. Zoals een lastdierzichzelf onnodig zou verwonden als hij te-gen het scherpe eind van een ossenprik-kel zou schoppen, had Paulus zichzelf gees-telijk verwond door tegen de wil van Godin te gaan. De opgestane Jezus verscheenop de weg naar Damaskus aan Paulus omdeze oprechte, maar duidelijk misleide mante helpen zijn denkwijze te veranderen (Joh.16:1, 2).

14 Paulus bracht beslist drastische veran-deringen in zijn leven aan. Hij zei: „Daar-om, koning Agrippa, ben ik het hemelse ge-zicht niet ongehoorzaam geworden, maarben eerst aan hen die in Damaskus wa-ren en ook aan degenen die in Jeruzalemwoonden, en in het gehele land van Judeaen aan de natien de boodschap gaan bren-gen dat zij berouw moesten hebben en zichtot God moesten keren door werken te doendie bij berouw passen” (Hand. 26:19, 20). Aljarenlang hield Paulus zich inmiddels bezigmet de opdracht die Jezus Christus hem diemiddag in het visioen had gegeven. Het re-sultaat? Degenen die positief reageerden ophet goede nieuws dat Paulus bekendmaakte,

� Over Paulus’ uitspraak dat hij „op het middaguur”onderweg was, zei een Bijbelgeleerde: „Tenzij een rei-ziger echt ongelofelijke haast had, nam hij tijdens demiddaghitte rust. We zien dus dat Paulus zich echtafbeulde op deze missie van vervolging.”

14, 15. Wat zei Paulus over de veranderingen die hijin zijn leven had aangebracht?

Jehovah’s Getuigen zijn soms in hoger beroep

gegaan in de hoop obstakels voor de prediking

van het goede nieuws van Gods koninkrijk uit

de weg te ruimen. Hier volgen twee voorbeel-

den:

Op 28 maart 1938 vernietigde het Ameri-

kaanse Hooggerechtshof de uitspraken van la-

gere rechters en sprak een groep Getuigen vrij

die in Griffin (Georgia) waren gearresteerd we-

gens het verspreiden van Bijbelse lectuur. Dat

was de eerste van vele zaken voor dat hof in

verband met het recht van de Getuigen om het

goede nieuws te prediken.�Een ander voorbeeld is dat van een Getui-

ge in Griekenland, Minos Kokkinakis. In een

periode van 48 jaar werd hij meer dan zestig

keer gearresteerd wegens ’proselitisme’. Acht-

tien keer moest hij voor de rechter verschijnen.

Hij heeft jarenlang in de gevangenis gezeten en

in ballingschap geleefd op afgelegen eilanden

in de Ege¨ısche Zee. Na zijn laatste veroordeling

in 1986 verloor broeder Kokkinakis zijn zaken

bij de hogere rechtscolleges van Griekenland.

Toen legde hij zijn zaak voor aan het Europese

Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Op

25 mei 1993 besliste het EHRM dat Grieken-

land het recht op godsdienstvrijheid van broe-

der Kokkinakis had geschonden.

Jehovah’s Getuigen hebben tientallen zaken

voorgelegd aan het EHRM, en de meeste daar-

van hebben ze gewonnen. Geen enkele andere

organisatie, al dan niet religieus van aard, heeft

zo veel succes gehad bij het verdedigen van fun-

damentele mensenrechten voor het EHRM.

Trekken anderen voordeel van de juridische

overwinningen van Jehovah’s Getuigen? De ge-

leerde Charles C. Haynes schreef: „We zijn Je-

hovah’s Getuigen allemaal veel dank verschul-

digd. Ongeacht hoe vaak ze beledigd, de stad

uitgejaagd of zelfs fysiek aangevallen worden,

ze blijven strijden voor hun (en dus voor onze)

vrijheid van godsdienst. En als zij zegevieren,

zegevieren we allemaal.”

� Zie voor een recenter voorbeeld het verslag van de uitspraakvan het Amerikaanse Hooggerechtshof inzake vrijheid van me-ningsuiting in de Ontwaakt! van 8 januari 2003, blz. 3-11.

IN BEROEP VOOR

DE WARE AANBIDDING IN DEZE TIJD

De Agrippa waarover in Handelingen 25 wordt ge-

sproken, was koning Herodes Agrippa II, de ach-

terkleinzoon van Herodes de Grote

en de zoon van de Herodes die de

gemeente in Jeruzalem veertien jaar

daarvoor had aangevallen (Hand.

12:1). Agrippa was de laatste uit dit

vorstengeslacht.

Toen zijn vader in 44 stierf, was

de zeventienjarige Agrippa in Rome,

waar hij zijn opleiding kreeg aan het

hof van keizer Claudius. De advi-

seurs van de keizer vonden Agrippa

te jong om het rijk van zijn vader

te erven, en daarom werd er in zijn

plaats een Romeinse stadhouder

aangesteld. Maar volgens Josephus

bemiddelde Agrippa terwijl hij nog

in Rome was voor de Joden en ver-

tegenwoordigde hij hun belangen.

Rond 50 werd Agrippa door Clau-

dius aangesteld als koning over

Chalcis, en in 53 over Iturea, Trachonitis en

Abilene. Agrippa kreeg ook het toezicht over

de tempel in Jeruzalem en de auto-

riteit om Joodse hogepriesters te

benoemen. Claudius’ opvolger Nero

breidde Agrippa’s rijk nog verder

uit met delen van Galilea en Pe-

rea. Toen Agrippa Paulus ontmoet-

te, was hij in Cesarea met zijn

zus Bernice, die haar man, de ko-

ning van Cilici¨e, had verlaten (Hand.

25:13).

Toen Agrippa er in 66 niet in

slaagde de Joodse opstand tegen

Rome tot bedaren te brengen, werd

hij zelf een doelwit van de rebellen,

en hij had geen andere keus dan

zich bij de Romeinen aan te slui-

ten. Nadat de Joodse opstand was

neergeslagen, gaf een nieuwe kei-

zer, Vespasianus, Agrippa als belo-

ning nog meer gebieden.

KONING HERODES AGRIPPA II

hadden berouw van hun immorele, oneerlijke gedrag en keerden zich totGod. Ze werden goede burgers, die respect toonden voor orde en gezag.

15 Maar dat maakte geen indruk op Paulus’ Joodse tegenstanders. Pau-lus zei: „Vanwege deze dingen hebben joden mij in de tempel gegrepen engepoogd mij om het leven te brengen. Omdat ik echter de hulp heb verkre-gen die van God afkomstig is, ga ik er tot op deze dag mee voort zowel aanklein als groot getuigenis af te leggen” (Hand. 26:21, 22).

16 Als ware christenen moeten we „altijd gereed” zijn ons geloof te verde-digen (1 Petr. 3:15). Wanneer we met rechters en bestuurders over ons ge-loof praten, kan het nuttig zijn Paulus na te volgen in de manier waarophij Agrippa en Festus toesprak. Door hun respectvol te vertellen hoe Bijbel-se waarheden het leven van mensen ten goede hebben veranderd — zowelons eigen leven als dat van mensen die positief op onze boodschap reage-ren — zullen we misschien het hart van deze hooggeplaatste mensen be-reiken.

16. Hoe kunnen we Paulus navolgen als we met rechters en bestuurders over ons geloofpraten?

„IK BEROEP MIJ OP CAESAR!” 201

„Gij zoudt mij in korte tijd overreden een christen te worden”(Handelingen 26:24-32)

17 De twee regeerders konden niet naar Paulus’ overtuigende verklaringluisteren zonder geraakt te worden. Kijk maar wat er gebeurde: „Terwijl hij[Paulus] nu deze dingen tot zijn verdediging sprak, zei Festus met een luidestem: ’Gij wordt waanzinnig, Paulus! Grote geleerdheid drijft u tot waan-zin!’ ” (Hand. 26:24) Festus’ uitbarsting kan zijn voortgekomen uit een hou-ding die we ook nu soms zien. Veel mensen vinden personen die onderwij-zen wat de Bijbel echt zegt, fanatici. Wereldwijze mensen hebben er vaakmoeite mee de Bijbelse opstandingsleer te accepteren.

18 Maar Paulus had een weerwoord voor de stadhouder: „Ik word nietwaanzinnig, Uwe Excellentie Festus, maar ik uit woorden van waarheid envan gezond verstand. In werkelijkheid is de koning tot wie ik met vrijmoedig-heid van spreken het woord richt, zeer goed van deze dingen op de hoogte(...) Gelooft gij, koning Agrippa, de Profeten? Ik weet dat gij gelooft.” Agrippaantwoordde: „Gij zoudt mij in korte tijd overreden een christen te worden”(Hand. 26:25-28). Of deze woorden nu gemeend waren of niet, ze laten ziendat Paulus’ getuigenis een diepgaande uitwerking op de koning had.

19 Toen stonden Agrippa en Festus op om aan te geven dat de audientieten einde was. „Terwijl zij zich terugtrokken, gingen zij met elkaar sprekenen zeiden: ’Deze mens beoefent niets wat dood of boeien verdient.’ Boven-dien zei Agrippa tot Festus: ’Deze mens had vrijgelaten kunnen worden in-dien hij zich niet op caesar had beroepen’ ” (Hand. 26:31, 32). Ze wisten datde man die hen had toegesproken, onschuldig was. Misschien zouden zede christenen voortaan vriendelijker behandelen.

20 Geen van de machtige regeerders in dit verslag schijnt het goedenieuws te hebben aanvaard. Werd er een doel mee gediend dat Paulus voordeze mannen verscheen? Ja, want doordat Paulus in Judea ’voor koningenen bestuurders gesleept werd’, werd er getuigenis gegeven in regionen vande Romeinse regering die indertijd misschien ontoegankelijk waren (Luk.21:12, 13). Bovendien waren zijn ervaringen en zijn getrouwheid onder be-proevingen een aanmoediging voor zijn broeders en zusters (Fil. 1:12-14).

21 Dat gaat ook in deze tijd op. Als we ondanks beproevingen en tegen-stand doorgaan met de Koninkrijksprediking, kan dat verschillende posi-tieve resultaten opleveren. Misschien kunnen we getuigenis geven aanfunctionarissen die anders moeilijk te bereiken zouden zijn. Onze getrouwevolharding kan een aanmoediging zijn voor onze broeders en zusters, enkan hen ertoe bewegen met nog meer moed grondig getuigenis af te leggenvan Gods koninkrijk.

17. Hoe reageerde Festus op Paulus’ verdediging, en welke vergelijkbare houding zien we nu?18. Hoe reageerde Paulus op Festus, en welke uitspraak lokte dat bij Agrippa uit?19. Tot welke conclusie kwamen Festus en Agrippa in verband met Paulus?20. Welke resultaten had Paulus’ getuigenis aan hooggeplaatste personen?21. Welke positieve resultaten kan het hebben te volharden in de Koninkrijksprediking?

202 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

PAULUS blijft aan Festus’ woorden denken, want ze zullen grote invloed heb-ben op zijn toekomst. „Naar caesar zult gij gaan”, had stadhouder Festus ge-zegd. Paulus zit al twee jaar gevangen, dus de lange reis naar Rome zal in ie-der geval een verandering van omgeving met zich meebrengen (Hand. 25:12).Maar Paulus heeft al veel zeereizen gemaakt, en hij heeft niet alleen herin-neringen aan verfrissende briesjes en weidse uitzichten. Bovendien zal hetvooruitzicht om voor caesar te moeten verschijnen heel wat ernstige vragenbij Paulus oproepen.

2 Paulus heeft meerdere keren „gevaren op zee” meegemaakt, want hij heeftal drie keer een schipbreuk overleefd en zelfs een nacht en dag op open zeedoorgebracht (2 Kor. 11:25, 26). Bovendien zal deze reis heel anders verlopendan de zendingsreizen die hij als vrij man heeft gemaakt. Paulus zal als ge-vangene reizen en een ongelofelijke afstand afleggen: ruim drieduizend kilo-meter van Cesarea naar Rome. Zal hij deze reis ongeschonden doorstaan?En als dat gebeurt, gaat hij dan alsnog zijn ondergang tegemoet? Hij moetimmers terechtstaan voor de machtigste heerser in Satans wereld van dietijd.

3 Denk je na alles wat je over Paulus gelezen hebt dat hij zich heeft latenmeeslepen door wanhoop over wat er zou kunnen gebeuren? Zeker niet! Hijwist dat hem ontberingen te wachten stonden, maar hij had geen idee in wel-ke vorm die zouden komen. Waarom zou hij zijn vreugde in de bediening danlaten overschaduwen door bezorgdheid over dingen die hij niet in de handhad? (Matth. 6:27, 34) Paulus wist dat Jehovah wilde dat hij iedere gelegen-heid aangreep om het goede nieuws van Gods koninkrijk bekend te maken,zelfs aan wereldlijke heersers (Hand. 9:15). Paulus was vastbesloten zijn op-dracht te volbrengen, wat er ook zou gebeuren. Wij zijn vastbesloten hetzelfdete doen. Laten we Paulus dus volgen op deze gedenkwaardige reis en onder-tussen bekijken welke praktische waarde zijn voorbeeld voor ons heeft.

’De winden zaten tegen’ (Handelingen 27:1-7a)

4 Paulus en enkele andere gevangenen werden toevertrouwd aan Julius,

1, 2. Wat voor reis staat Paulus te wachten, en waar maakt hij zich misschien zorgenover?3. Wat was Paulus vastbesloten te doen, en wat gaan we in dit hoofdstuk bespreken?4. Op wat voor schip begon Paulus aan zijn reis, en wie gingen er met hem mee?

H O O F D S T U K 2 6

„Geen ziel van u zal verloren gaan”

Paulus lijdt schipbreuk, en hij toonteen groot geloof en diepe liefde voor mensen

Gebaseerd op Handelingen 27:1–28:10

203

In de oudheid werden schepen voorname-

lijk gebruikt voor goederentransport en niet

om passagiers te vervoeren. Iemand die een

reis wilde maken moest een koopvaardijschip

zoeken dat in de gewenste richting ging, on-

derhandelen over de prijs en dan wachten tot

het schip vertrok.

Duizenden schepen voeren heen en weer

over de Middellandse Zee om voedsel en an-

dere handelswaar te vervoeren. Passagiers op

zo’n schip moesten vaak aan dek slapen, mis-

schien onder een soort tent die ze ’s avonds

zelf opzetten en ’s morgens weer afbraken. Ze

moesten ook alles meenemen wat ze voor de

reis nodig hadden, inclusief eten en bedden-

goed.

Hoe lang de reis duurde, hing volledig af

van de wind. Omdat het in de winter nogal kon

stormen, werd er over het algemeen van half

november tot half maart niet gevaren.

REIZEN OVER ZEE EN HANDELSROUTES

ACHTERSTEVEN BOEG

grootzeilvoorzeil

ankers

stuurriemen

een Romeinse legeroverste, die ervoor koos aan boord te gaan van een koop-vaardijschip dat in Cesarea was aangekomen. Het schip kwam uit Adramyt-tium, een haven aan de westkust van Klein-Azie, tegenover de stad Mitylene ophet eiland Lesbos. Het zou naar het noorden varen en dan naar het westen, enonderweg havens aandoen om goederen uit te laden en nieuwe lading in te ne-men. Zulke vaartuigen waren niet ontworpen voor het comfort van reizigers enzeker niet voor dat van gevangenen. (Zie het kader „Reizen over zee en han-delsroutes”.) Gelukkig zou Paulus niet als enige christen tussen een groep

misdadigers hoeven te reizen. Minstens tweegeloofsgenoten reisden met hem mee: Aristar-chus en Lukas. Uiteraard was Lukas degenedie het verslag opschreef. Het is niet bekendof deze loyale vrienden hun reis zelf hebbenbetaald of als bedienden van Paulus zijn op-getreden (Hand. 27:1, 2).

5 Na een dag op zee waren ze zo’n 110 kilo-meter naar het noorden gevaren en legde hetschip aan in Sidon, aan de kust van Syrie.Blijkbaar behandelde Julius Paulus niet alseen gewone misdadiger, mogelijk omdat Pau-lus een Romeins burger was die niet schuldigwas verklaard (Hand. 22:27, 28; 26:31, 32). Ju-lius liet Paulus aan land gaan om medechris-tenen op te zoeken. De broeders en zusterszullen de apostel maar wat graag verzorgdhebben na zijn lange gevangenschap! Kun jijmogelijkheden bedenken om net zo’n liefde-volle gastvrijheid te tonen en in ruil daarvooropgebouwd te worden? — Hand. 27:3.

6 Het schip vertrok weer vanuit Sidon envoer vervolgens verder langs de kust en langsCilicie, waar Paulus’ geboorteplaats, Tarsus,lag. Lukas vermeldt verder geen andere plaat-sen die ze aandeden, hoewel hij wel de on-heilspellende opmerking maakt dat „de win-den tegen zaten” (Hand. 27:4, 5). Toch kunnenwe ons heel goed voorstellen dat Paulus elkegelegenheid heeft aangegrepen om het goedenieuws te prediken. Hij heeft ongetwijfeld ge-tuigenis gegeven aan medegevangenen en an-deren aan boord, zoals de bemanning en de

5. Van welke omgang kon Paulus in Sidon genieten,en wat kunnen wij daarvan leren?6-8. Hoe verliep Paulus’ reis van Sidon totaan Knidus, en welke gelegenheden heeft Pauluswaarschijnlijk aangegrepen om te prediken?

204 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

soldaten, en aan mensen in de havens die het schip aandeed. Maken wij ookeen goed gebruik van gelegenheden die we hebben om te prediken?

7 Na een tijdje kwam het schip aan in Myra, een haven aan de zuidkust vanKlein-Azie. Daar moesten Paulus en anderen overstappen op een ander schip,dat hen naar Rome, hun eindbestemming, zou brengen (Hand. 27:6). In dietijd was Egypte de voornaamste leverancier van graan voor Rome, en Egypti-sche graanschepen legden aan in Myra. Julius vond zo’n schip en liet de sol-daten en gevangenen aan boord gaan. Dit schip moet een stuk groter zijn ge-weest dan het eerste. Het vervoerde een kostbare lading tarwe en daarnaast276 mensen: de bemanning, de soldaten, de gevangenen en waarschijnlijk noganderen die naar Rome gingen. Door het overstappen op een ander schip werdPaulus’ predikingsgebied dus uitgebreid, en ongetwijfeld heeft hij gebruikge-maakt van die situatie.

8 De volgende plaats die ze aandeden was Knidus, in het zuidwesten vanKlein-Azie. Als de wind gunstig stond, kon een schip die afstand in ongeveereen dag afleggen. Maar Lukas bericht dat ze „ettelijke dagen langzaam verderhadden gevaren en met moeite ter hoogte van Knidus waren geraakt” (Hand.27:7a). De omstandigheden waren verslechterd. (Zie het kader „Tegenwind opde Middellandse Zee” op blz. 208.) Denk je eens in hoe het de mensen op hetschip moet zijn vergaan terwijl het op de ruwe zee tegen de sterke wind inmoest varen.

’Geweldig heen en weer geslingerd’ door de storm (Handelingen 27:7b-26)

9 De scheepskapitein wilde vanuit Knidus naar het westen varen, maar deooggetuige Lukas zegt: ’De wind belette ons vooruit te komen’ (Hand. 27:7b).Terwijl het schip van het vasteland wegvoer, kon het de kuststroom niet blij-ven volgen en werd het door een krachtige noordwestelijke wind naar het zui-den geduwd, misschien met hoge snelheid. Eerder had Cyprus het kustschipbeschermd tegen ongunstige winden, en dit keer vormde Kreta zo’n bescher-ming. Toen het schip het voorgebergte van Salmone aan de oostkant van Kre-ta eenmaal gepasseerd was, ging het iets beter. Het schip kwam nu aan de lij-zijde, de zuidkant, van het eiland en was daardoor enigszins beschut tegen desterke wind. Dat moet een opluchting zijn geweest voor de opvarenden! Maardie opluchting was niet van lange duur. Zolang het schip op zee was, kon debemanning de naderende winter niet negeren. Ze hadden reden om zich zor-gen te maken.

10 Lukas bericht nauwkeurig: „Na met moeite langs de kust ervan [Kreta] tezijn gevaren, bereikten wij een zekere plaats, Schone Havens geheten.” Zelfsonder de beschutting van de landmassa was het schip moeilijk onder con-trole te houden. Uiteindelijk konden ze echter voor anker gaan in een kleinebaai, waarvan men denkt dat die in het gedeelte ligt vlak voordat de kust innoordelijke richting afbuigt. Hoe lang zijn ze daar gebleven? Volgens Lukas„geruime tijd”, maar dat was niet in hun voordeel. In september en oktoberwas varen een stuk gevaarlijker (Hand. 27:8, 9).

9, 10. Welke problemen ontstonden in de buurt van Kreta?

„GEEN ZIEL VAN U ZAL VERLOREN GAAN” 205

’Hij dankte God in tegenwoordigheid van hen allen.’— Handelingen 27:35

11 Enkele passagiers hebben Paulus misschien om advies gevraagd omdathij al vaker over de Middellandse Zee had gereisd. Hij gaf de raad om nietverder te varen. Anders zouden ’schade en groot verlies’ het gevolg zijn, mis-schien zelfs het verlies van levens. Maar de stuurman en de scheepseigenaarwilden verder, mogelijk omdat ze graag naar een veiliger plek wilden. Ze wis-ten Julius te overtuigen, en de meesten wilden proberen Fenix te bereiken,een haven verder langs de kust. Misschien was deze haven groter en geschik-ter om de winter door te brengen. Toen er dus een bedrieglijk zachte zuiden-wind begon te waaien, vertrok het schip (Hand. 27:10-13).

12 Toen kwamen er meer problemen: een „stormwind” uit het noordoosten.Een tijdlang vonden ze beschutting achter „een zeker eilandje, Kauda gehe-ten,” zo’n 65 kilometer van Schone Havens. Maar het schip liep nog steeds hetgevaar naar het zuiden af te drijven en vast te lopen op de zandbanken voorde kust van Afrika. De zeelieden deden verwoede pogingen om dat te voorko-men en haalden de sloep die het schip achter zich aan sleepte, aan boord. Datging niet makkelijk, want waarschijnlijk stond de sloep vol water. Vervolgensgingen ze met man en macht aan het werk om het grote schip te ondergordendoor er touwen of kettingen onderdoor te halen om de planken bijeen te hou-den. Bovendien haalden ze het tuig neer, het grootzeil of het want, en probeer-den ze het schip met de wind mee te laten drijven en zo de storm uit te zitten.Wat een beangstigende ervaring moet dat zijn geweest! En deze maatregelenwaren niet afdoende, want het schip werd nog steeds ’geweldig heen en weergeslingerd’ door de storm. Op de derde dag gooiden ze het scheepstuig over-boord, waarschijnlijk om te kunnen blijven drijven (Hand. 27:14-19).

13 Er moet paniek geheerst hebben. Maar Paulus en zijn reisgenoten warenvol goede moed. De Heer had Paulus eerder verzekerd dat hij getuigenis zou af-leggen in Rome, en later werd die belofte bevestigd door een engel (Hand. 19:21;23:11). Toch raasde de zware storm twee weken lang dag en nacht door. Deconstante regen en het dikke wolkendek lieten het licht van de zon en de ster-ren niet door, dus kon de stuurman de plaats en koers van het schip niet bepa-len. Zelfs een normale maaltijd zal niet mogelijk geweest zijn. Hoe kon iemandvanwege de kou, regen, zeeziekte en angst zelfs maar aan eten denken?

14 Toen ging Paulus staan. Hij kwam terug op zijn eerdere waarschuwing,maar niet met een houding van: ’Ik heb het toch gezegd.’ Het ging erom datde gebeurtenissen aantoonden dat het verstandig was naar hem te luisteren.Daarna zei hij: „Toch raad ik u nu aan goede moed te houden, want geen zielvan u zal verloren gaan, maar alleen de boot” (Hand. 27:21, 22). Met die woor-den heeft hij zijn medepassagiers vast een hart onder de riem gestoken! Pau-lus zal zelf ook heel blij zijn geweest dat hij van Jehovah zo’n hoopgevende

11. Welke raad gaf Paulus zijn medepassagiers, maar welk besluit werd er genomen?12. Met welke gevaren kreeg het schip te maken nadat het Kreta had verlaten, en hoeprobeerde de bemanning een ramp te voorkomen?13. Hoe moet het er tijdens de storm aan boord van het schip aan toe zijn gegaan?14, 15. (a) Waarom kwam Paulus tijdens het gesprek met zijn medepassagiers terugop zijn eerdere waarschuwing? (b) Wat kunnen we leren van de hoopgevende boodschapdie Paulus overbracht?

„GEEN ZIEL VAN U ZAL VERLOREN GAAN” 207

boodschap mocht doorgeven. Het is belangrijk te bedenken dat Jehovah elkmensenleven kostbaar vindt. Ieder mens telt voor hem. Petrus schreef dat Je-hovah „niet wenst dat er iemand vernietigd wordt, maar wenst dat allen totberouw geraken” (2 Petr. 3:9). Daarom is het bijzonder dringend dat we Jeho-vah’s boodschap van hoop aan zo veel mogelijk mensen proberen te vertellen!Er staan kostbare levens op het spel.

15 Waarschijnlijk had Paulus velen aan boord van het schip verteld over ’dehoop op de belofte die door God werd gedaan’ (Hand. 26:6; Kol. 1:5). Nu erschipbreuk dreigde, had Paulus een krachtige basis voor een hoop die dich-terbij lag. Hij zei: „Vannacht namelijk stond er een engel bij mij (...) en hij zei:’Vrees niet, Paulus. Gij moet voor caesar staan, en zie! God heeft allen die metu varen, goedgunstig aan u geschonken.’ ” Paulus spoorde hen aan: „Houdtdaarom goede moed, mannen, want ik geloof God, dat het precies zo zal ge-beuren als mij is gezegd. Wij moeten echter op een zeker eiland stranden”(Hand. 27:23-26).

’Allen werden veilig aan land gebracht’ (Handelingen 27:27-44)

16 Na twee weken vol angst, waarin het schip zo’n 870 kilometer was voort-

16, 17. (a) Welke gelegenheid greep Paulus aan om te bidden, en welke uitwerking had dat?(b) Hoe kwam Paulus’ waarschuwing uit?

208 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

In de oudheid waren de wind en het seizoen

bepalend voor de vraag waar en wanneer koop-

vaardijschepen over de Middellandse Zee (of Gro-

te Zee) voeren. In het oostelijke gedeelte woei de

wind in de zomer meestal in oostelijke richting. Dat

maakte zeilen naar het oosten makkelijker, zoals

Paulus ondervond tijdens de terugreis van zijn der-

de zendingsreis. Hij en zijn reisgenoten waren aan

boord van een schip dat vanuit Milete vertrok, Rho-

dos passeerde en aanmeerde in Patara. Vandaar-

uit voeren ze bijna in een rechte lijn naar Tyrus,

aan de kust van Fenici¨e. Lukas schrijft dat ze Cy-

prus aan de linkerzijde achter zich lieten, wat bete-

kent dat ze het eiland aan de zuidkant passeerden

(Hand. 21:1-3).

Hoe zat het met reizen in de tegenovergestelde

richting, naar het westen? Als de wind het toeliet,

konden schepen langs een vergelijkbare route naar

het westen varen. Maar soms was dat vrijwel on-

mogelijk. Een encyclopedie zegt: „In de winter is

de atmosfeer veel minder stabiel en verplaatsen

er zich in oostelijke richting over de Middelland-

se Zee krachtige lagedrukgebieden die sterke win-

den veroorzaken, soms met stormkracht, en vaak

ook stortregens of zelfs sneeuw” (The InternationalStandard Bible Encyclopedia). Zulke weersomstan-

digheden brachten grote gevaren met zich mee.

In bijna elk seizoen konden schepen dicht onder

de kust in noordelijke richting langs Palestina varen

en dan in westelijke richting langs Pamfyli¨e. Op het

laatste stuk konden schepen soms vooruitkomen

dankzij een lichte bries van het vasteland en wes-

telijke stromingen. Dat gold bijvoorbeeld voor het

schip waarmee Paulus het eerste deel van zijn reis

als gevangene naar Rome maakte. Maar het kon

ook gebeuren dat „de winden tegen zaten” (Hand.

27:4). Het graanschip dat een hoofdrol speelt in Lu-

kas’ verslag kan vanuit Egypte naar het noorden

zijn gevaren en dan verder naar de beschutte wate-

ren tussen Cyprus en Klein-Azi¨e. Vanuit Myra wilde

de kapitein in westelijke richting gaan: rond de punt

van Griekenland en dan verder langs de westkust

van Itali¨e (Hand. 27:5, 6). Maar door de wind en het

seizoen zou die reis heel anders verlopen!

TEGENWIND OP DE MIDDELLANDSE ZEE

In de loop van de tijd zijn verschillende ei-

landen aangeduid als het „Malta” waar Paulus

schipbreuk leed. E´en theorie noemde een ei-

land in de buurt van Korfoe, voor de westkust

van Griekenland. Een andere theorie is geba-

seerd op het Griekse woord voor „Malta” dat

in Handelingen wordt gebruikt: Melite. Daar-

om zeggen sommigen dat het om Melite Illyrica

ging, dat nu bekendstaat als Mljet, een eiland

voor de kust van Kroati¨e, in de Adriatische Zee.

Het is waar dat Handelingen 27:27 het heeft

over „de zee van Adria”, maar in Paulus’ tijd

werd „Adria” toegepast op een groter gebied

dan de huidige Adriatische Zee. Dit gebied om-

vatte de Ionische Zee en het gedeelte ten oos-

ten van Sicili¨e en ten westen van Kreta, en dus

ook de zee rond het huidige Malta.

Het schip waarop Paulus reisde werd van

Knidus in zuidelijke richting gestuwd tot on-

der Kreta. Gezien de richting waarin de storm

blies, is het niet echt waarschijnlijk dat het

schip vervolgens in noordelijke richting hele-

maal naar Mljet of een eiland in de buurt van

Korfoe is gevaren. Het is veel logischer dat Mal-

ta verder naar het westen lag. Dat maakt het

heel waarschijnlijk dat het eiland Malta, ten

zuiden van Sicili¨e, de plaats is waar de schip-

breuk plaatsvond.

WAAR LAG MALTA?

gedreven, merkten de zeelieden een verande-ring op, misschien doordat ze de brandinghoorden. Ze lieten vanaf de achtersteven an-kers neer om te voorkomen dat het schipzou afdrijven, en om de boeg naar het landte richten zodat ze het schip op het strandkonden laten lopen. Toen probeerden ze hetschip te verlaten, maar de soldaten voorkwa-men dat. Paulus zei tegen de legeroversteen de soldaten: „Indien deze mannen niet inde boot blijven, kunt gij niet worden gered.”Nu het schip iets stabieler lag, spoorde Pau-lus iedereen aan iets te eten en verzekerdehij hun opnieuw dat ze het zouden overleven.Toen ’dankte hij God in tegenwoordigheid vanhen allen’ (Hand. 27:31, 35). Door dit dankge-bed uit te spreken gaf hij een goed voorbeeldaan Lukas, Aristarchus en christenen in dezetijd. Zijn jouw openbare gebeden een aanmoe-diging en troost voor anderen?

17 Na Paulus’ gebed „werden zij allen welge-moed en gingen ook zelf wat voedsel gebrui-ken” (Hand. 27:36). Ze maakten het schip noglichter door de lading tarwe overboord te zet-ten, waardoor het schip minder diepgang zouhebben als het de kust naderde. Toen hetdag werd, kapte de bemanning de ankers,maakte de banden van de stuurriemen op deachtersteven los en hees een klein voorzeilzodat ze wat konden manoeuvreren terwijl zehet schip op de grond lieten vastlopen. Toenkwam de voorsteven vast te zitten, misschien op een zandbank of in de mod-der, en de achtersteven begon door het geweld van de golven uit elkaar te val-len. Sommige soldaten wilden de gevangenen ombrengen zodat er niemandzou ontsnappen, maar Julius kwam tussenbeide. Hij spoorde iedereen aanzwemmend of drijvend op een plank of iets dergelijks naar de kust te gaan.Wat Paulus had voorzegd kwam uit: alle 276 opvarenden overleefden het. ’Al-len werden veilig aan land gebracht.’ Maar waar waren ze? — Hand. 27:44.

„Buitengewone menslievendheid” (Handelingen 28:1-10)

18 Ze bleken op het eiland Malta te zijn, ten zuiden van Sicilie. (Zie het kader„Waar lag Malta?”) De mensen van het eiland spraken een andere taal, maarze betoonden hun „buitengewone menslievendheid” (Hand. 28:2). Ze legden

18-20. Hoe toonden de bewoners van Malta „buitengewone menslievendheid”, en welkwonder verrichtte God via Paulus?

een vuur aan voor deze vreemdelingen, die doorweekt en rillend op hun kustwaren gestrand. Dankzij het vuur werden ze ondanks de kou en regen weerwarm. Bovendien was het aanleiding tot een wonder.

19 Paulus wilde behulpzaam zijn, dus verzamelde hij wat hout en legde hetop het vuur. Toen hij dat deed kwam er een giftige adder tevoorschijn die zichin zijn hand vastbeet. De bewoners van Malta dachten dat dit een straf vanGod was.�

20 De plaatselijke bewoners die hadden gezien dat Paulus gebeten werd,dachten dat hij „zou opzwellen ten gevolge van een ontsteking”. Volgens eennaslagwerk is het woord dat hier in het oorspronkelijke Grieks wordt gebruikt,„een medische term”. Het is niet verrassend dat zo’n term gebruikt wordt door„Lukas, de geliefde geneesheer” (Hand. 28:6; Kol. 4:14). In ieder geval schuddePaulus de giftige slang van zich af en gebeurde er niets.

21 De rijke landeigenaar Publius woonde hier. Misschien was hij de belang-rijkste Romeinse functionaris op Malta. Lukas noemt hem „de voornaamsteman van het eiland”, en gebruikt daarmee de precieze titel die op twee Malte-se inscripties is gevonden. Publius gaf Paulus en zijn reisgenoten gastvrij driedagen onderdak. Maar zijn vader was ziek. Ook hier geeft Lukas een nauw-keurige beschrijving van de aandoening. Hij schreef dat de man ’door koortsen dysenterie gekweld te bed lag’, waarmee hij de precieze aard van de ziektebeschreef. Paulus bad en legde de man de handen op, en hij werd genezen.Diep onder de indruk van dit wonder bracht de plaatselijke bevolking anderezieke mensen om hen te laten genezen, en ze namen geschenken mee om inde behoeften van Paulus en de anderen te voorzien (Hand. 28:7-10).

22 Het verslag van Paulus’ reis dat we tot nu toe hebben besproken, geeftblijk van nauwkeurigheid en waarheidsgetrouwheid. Een hoogleraar zei: „Lu-kas’ verslag (...) valt op als een van de levendigst beschreven verhalen in dehele Bijbel. De details erin over het eerste-eeuwse zeemanschap zijn zo pre-cies en de weergave van de omstandigheden in het oostelijke deel van de Mid-dellandse Zee zijn zo nauwkeurig (...) dat het waarschijnlijk gebaseerd is opeen dagboek.” Het kan heel goed zijn dat Lukas tijdens zijn reis met de apos-tel zulke aantekeningen heeft gemaakt. In dat geval zal het volgende deel vande reis hem ook voldoende aanleiding tot schrijven hebben gegeven. Wat zouer met Paulus gebeuren als hij en zijn reisgenoten eindelijk in Rome aan-kwamen? Dat gaan we in het volgende hoofdstuk zien.

� Dat de mensen zulke slangen kenden, is een aanwijzing dat er destijds adders op Maltawaren. Tegenwoordig komen die op het eiland niet meer voor. Dat kan heel goed komendoordat de omgeving door de eeuwen heen sterk veranderd is. Ook de toename in het aan-tal bewoners kan ertoe hebben geleid dat de adders verdwenen zijn.

21. (a) Wat zijn enkele voorbeelden van de nauwkeurigheid die we in dit deel van Lukas’verslag aantreffen? (b) Welke wonderen verrichtte Paulus, en wat was de uitwerkingervan op de Maltese bevolking?22. (a) Hoe prees een hoogleraar Lukas’ verslag van de reis naar Rome? (b) Wat gaan wein het volgende hoofdstuk bespreken?

210 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

EEN schip met het boegbeeld „Zonen van Zeus”, waarschijnlijk een grootgraanschip, vaart van Malta naar Italie. Het is ongeveer het jaar 59. Aanboord van het schip bevinden zich Paulus, die als gevangene door bewakerswordt geescorteerd, en zijn medechristenen Lukas en Aristarchus (Hand.27:2). In tegenstelling tot de bemanning van het schip zoeken deze evan-geliepredikers hun bescherming niet bij de zonen van de Griekse god Zeus:de tweelingbroers Castor en Pollux (Hand. 28:11, vtn.). Paulus en zijn reis-genoten dienen Jehovah, die had voorzegd dat Paulus in Rome getuigeniszou afleggen van de waarheid en voor caesar zou verschijnen (Hand. 23:11;27:24).

2 Drie dagen nadat ze zijn aangekomen in Syracuse, een mooie Siciliaansestad die Athene en Rome naar de kroon steekt, vaart het schip verder naarRegium, in de teen van het Italiaanse schiereiland. Vervolgens legt het schip,voortgestuwd door een zuidenwind, snel de 175 zeemijl af naar de Italiaansehaven Puteoli (in de buurt van het huidige Napels) en komt daar op de twee-de dag aan (Hand. 28:12, 13).

3 Paulus is nu bezig met het laatste deel van zijn reis naar Rome, waar hijvoor keizer Nero zal verschijnen. Van het begin tot het eind van de reis is „deGod van alle vertroosting” met Paulus geweest (2 Kor. 1:3). Zoals we zullenzien, wordt die steun niet minder, en ook verliest Paulus niet zijn ijver alszendeling.

’Paulus dankte God en schepte moed’ (Handelingen 28:14, 15)

4 In Puteoli troffen Paulus en zijn reisgenoten broeders aan, die hen „drin-gend verzochten zeven dagen bij hen te blijven” (Hand. 28:14). Wat een prach-tig voorbeeld van christelijke gastvrijheid! Ongetwijfeld zijn deze gastvrijebroeders hier ruimschoots voor beloond door de geestelijke aanmoedigingdie ze van Paulus en zijn reisgenoten kregen. Maar waarom zou een gevan-gene die onder bewaking stond zo veel vrijheid krijgen? Misschien omdat de

1. Welk vertrouwen hebben Paulus en zijn reisgenoten, en waarom?2, 3. Welke route neemt het schip, en welke steun heeft Paulus vanaf het begin van dereis ondervonden?4, 5. (a) Welke gastvrijheid werd Paulus en zijn reisgenoten in Puteoli bewezen, enwat kan de reden zijn dat hij zo veel vrijheid kreeg? (b) Hoe kunnen christenen zelfs inde gevangenis voordeel hebben van hun goede gedrag?

H O O F D S T U K 2 7

’Grondig getuigenis afleggen’

Paulus zit gevangen in Rome,maar gaat door met prediken

Gebaseerd op Handelingen 28:11-31

211

apostel het volledige vertrouwen van zijn Romeinse bewakers had gewon-nen.

5 Zo hebben ook aanbidders van Jehovah in deze tijd in gevangenissen enconcentratiekampen vaak speciale vrijheden en privileges gekregen vanwege

hun christelijke gedrag. Zo was er in Roeme-nie een man die 75 jaar had gekregen voorovervallen. Hij ging Gods Woord bestuderenen zijn persoonlijkheid veranderde compleet.Daarom kreeg hij van de gevangenisautori-teiten de taak de stad in te gaan — zondergeleide — om inkopen te doen voor de ge-vangenis! Bovenal wordt door ons goede ge-drag natuurlijk Jehovah verheerlijkt (1 Petr.2:12).

6 Vanuit Puteoli hebben Paulus en zijn reis-genoten de ongeveer vijftig kilometer naarCapua waarschijnlijk te voet afgelegd over deVia Appia, die naar Rome voerde. Deze be-roemde weg was geplaveid met grote, plattelavablokken en bood schitterende uitzichtenop het Italiaanse landschap en, op bepaaldepunten langs de route, tevens op de Middel-landse Zee. De weg voerde reizigers ook doorde Pontijnse moerassen, een drassig gebiedop ruim zestig kilometer van Rome waar deMarktplaats van Appius lag. Toen de broedersin Rome „het nieuws omtrent ons hoorden”,zo schreef Lukas, kwamen enkelen van henhelemaal naar de Marktplaats, terwijl ande-ren op hen wachtten bij de Drie Taveernen,een rustplaats die bijna vijftig kilometer vanRome lag. Wat een uitzonderlijk bewijs vanliefde! — Hand. 28:15.

7 De Marktplaats van Appius bood weinigcomfort voor reizigers die moesten bijkomenvan de ongemakken van hun reis. De Ro-meinse dichter en satiricus Horatius zei datdeze marktplaats „propvol schippers en on-betrouwbare herbergiers” was. Hij schreef dat„het water er zeer slecht was”, en hij weigerdezelfs er te eten. Maar ondanks alle ongemak-ken was de delegatie uit Rome graag bereid

6, 7. Hoe gaven de Romeinse broeders op eenuitzonderlijke manier blijk van hun liefde?

212 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Vijf van Paulus’ brieven zijn geschreven rond

60/61, tijdens zijn eerste gevangenschap in

Rome. In zijn brief aan Filemon, een geloofsge-

noot, legt Paulus uit dat Filemons weggelopen

slaaf Onesimus christen is geworden. Paulus

was Onesimus’ geestelijke vader, en hij stuurde

de ’vroeger onbruikbare’ slaaf als een christe-

lijke broeder terug naar zijn eigenaar (Filem.

10-12, 16).

In zijn brief aan de Kolossenzen laat Pau-

lus uitkomen dat Onesimus ’uit hun midden’

kwam (Kol. 4:9). Onesimus en zijn medechris-

ten Tychikus hadden het voorrecht zowel de

beide nu genoemde brieven te bezorgen als

de brief die Paulus aan de Efezi¨

ers schreef

(Ef. 6:21).

Paulus heeft het in zijn brief aan de Filippen-

zen over zijn „gevangenisboeien” en heeft het

ook nu weer over de omstandigheden van de-

gene die de brief bezorgt, in dit geval Epafro-

ditus. De Filippenzen hadden Epafroditus ge-

stuurd om Paulus bij te staan. Maar Epafroditus

was ziek geworden en was zelfs de dood na-

bij geweest. Hij was bovendien gedeprimeerd

omdat de Filippenzen hadden „gehoord dat hij

ziek was geworden”. Daarom zei Paulus tegen

hen dat ze „dat soort van mannen” moesten

koesteren (Fil. 1:7; 2:25-30).

De brief aan de Hebree¨

en was gericht aan

de Hebreeuwse christenen in Judea. Hoewel

de brief de schrijver niet bij name noemt, dui-

den de bewijzen erop dat het Paulus was. De

argumentatie in de brief is typerend voor hem.

Paulus zendt groeten vanuit Itali¨e, en hij heeft

het over Timothe¨us, die in Rome bij hem was

(Fil. 1:1; Kol. 1:1; Filem. 1; Hebr. 13:23, 24).

DE VIJF BRIEVEN VAN PAULUS TIJDENS

ZIJN EERSTE GEVANGENSCHAP IN ROME

Paulus en zijn reisgenoten op te wachten om hen te vergezellen op het laatstedeel van hun reis.

8 Toen Paulus zijn broeders zag, zo zegt het verslag, „dankte hij God enschepte moed” (Hand. 28:15). Alleen al door de aanblik van deze geliefde broe-ders, van wie de apostel er enkelen misschien persoonlijk kende, voelde hijzich gesterkt en vertroost. Waarom dankte Paulus God? Hij wist dat onzelf-zuchtige liefde deel uitmaakt van de vrucht van de geest (Gal. 5:22). Ook nuzet de heilige geest christenen ertoe aan zich voor elkaar in te spannen enpersonen die het nodig hebben te troosten (1 Thess. 5:11, 14).

9 Zo beweegt de heilige geest ontvankelijke personen ertoe gastvrij te zijnvoor reizende opzieners, bezoekende zendelingen en andere volletijddienaren,van wie velen grote offers hebben gebracht om Jehovah vollediger te kunnendienen. Vraag je eens af: Kan ik meer doen om het bezoek van de kringopzie-ner te ondersteunen, bijvoorbeeld door hem, en als hij getrouwd is ook zijnvrouw, gastvrij te ontvangen? Kan ik me opgeven om met hen samen te wer-ken in de velddienst? In ruil daarvoor word je waarschijnlijk rijk gezegend.Stel je bijvoorbeeld eens voor hoe opgetogen de Romeinse broeders geweestmoeten zijn toen Paulus en zijn reisgenoten hun enkele van de vele opbou-wende ervaringen vertelden die ze hadden meegemaakt (Hand. 15:3, 4).

’Ze ondervindt overal tegenspraak’ (Handelingen 28:16-22)

10 Toen de reizigers uiteindelijk in Rome aankwamen, „werd het Paulus toe-gestaan op zichzelf te wonen met de soldaat die hem bewaakte” (Hand. 28:16).Bij een lichte vorm van hechtenis werd meestal voorkomen dat gevangenenontsnapten door ze aan hun bewaker vast te ketenen. Maar Paulus bleef eenKoninkrijksverkondiger, en hij liet zich zeker niet door een keten het stil-zwijgen opleggen. Dus nadat hij maar drie dagen had genomen om bij te ko-men van de reis, riep hij de „voornaamste mannen der joden” in Rome bijeenom zich voor te stellen en getuigenis te geven.

11 „Mannen, broeders,” zei Paulus, „ofschoon ik niets had gedaan tegen hetvolk of de gebruiken van onze voorvaders, werd ik vanuit Jeruzalem als ge-vangene overgeleverd in de handen der Romeinen. En dezen wilden mij, na-dat zij mij hadden verhoord, vrijlaten, daar ik niets had bedreven wat eengrond voor doodstraf was. Maar toen de joden dit bleven tegenspreken, werdik gedwongen mij op caesar te beroepen, doch niet alsof ik iets had waarvanik mijn natie kon beschuldigen” (Hand. 28:17-19).

12 Door zijn Joodse toehoorders aan te spreken als „broeders” probeerdePaulus een gemeenschappelijke basis te leggen en eventuele vooroordelen

8. Waarom dankte Paulus God toen hij zijn broeders zag?9. Hoe kunnen we dezelfde instelling tonen als de broeders die Paulus tegemoetkwamen?10. Wat waren Paulus’ omstandigheden in Rome, en wat deed hij kort na zijn aankomst?11, 12. Hoe probeerde Paulus in het gesprek met zijn mede-Joden eventuele voor-oordelen weg te nemen?

’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ 213

weg te nemen (1 Kor. 9:20). Hij maakte ook duidelijk dat hij hier niet was omzijn mede-Joden te beschuldigen, maar om een beroep te doen op caesar. Deplaatselijke Joodse gemeenschap wist echter niets van Paulus’ zaak af (Hand.28:21). Waarom hadden de Joden in Judea dit kennelijk niet gemeld? Een na-slagwerk zegt: „Paulus’ schip moet een van de eerste zijn geweest die na dewinter in Italie aankwamen, en er had nog geen vertegenwoordiger van deJoodse autoriteiten in Jeruzalem of een brief over de zaak kunnen arriveren.”

13 Paulus introduceerde nu het Koninkrijksthema door een uitspraak tedoen die zeker de nieuwsgierigheid van zijn Joodse gasten zou wekken. Hijzei: „Waarlijk, om die reden heb ik dringend verzocht u te mogen zien en toete spreken, want wegens de hoop van Israel ben ik in deze keten gesloten”(Hand. 28:20). Die hoop was natuurlijk verbonden aan de Messias en zijnkoninkrijk, zoals de christelijke gemeente bekendmaakte. De Joodse ouderemannen antwoordden: „Wij achten het juist van u te horen wat uw gedachtenzijn, want werkelijk, wat deze sekte aangaat, het is ons bekend dat ze overaltegenspraak ondervindt” (Hand. 28:22).

14 Als wij de gelegenheid hebben over het goede nieuws te vertellen, kunnenwe Paulus navolgen door met een interessante uitspraak of vraag te komendie onze toehoorders aan het denken zet. Goede tips hiervoor zijn onder an-dere te vinden in Redeneren aan de hand van de Schrift en Trek voordeel van detheocratische bedieningsschool. Maak je een goed gebruik van deze boeken?

13, 14. Hoe introduceerde Paulus het Koninkrijksthema, en hoe kunnen wij zijnvoorbeeld navolgen?

214 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Waarschijnlijk is Paulus rond 61 voor keizer Nero

verschenen, die hem blijkbaar onschuldig heeft

verklaard. We weten niet veel van de activiteiten

van de apostel na die tijd. Als hij naar Spanje is ge-

gaan, zoals hij van plan was, dan zal dat rond deze

tijd gebeurd zijn (Rom. 15:28). Clemens van Rome

schreef rond 95 dat Paulus „het uiterste westen

had bereikt”.

Uit Paulus’ drie brieven uit de periode na zijn vrij-

lating — 1 en 2 Timothe¨us en Titus — weten we dat

Paulus Kreta, Macedoni¨e, Nikopolis en Troas heeft

bezocht (1 Tim. 1:3; 2 Tim. 4:13; Tit. 1:5; 3:12).

Misschien is hij in Nikopolis (Griekenland) opnieuw

gearresteerd. In ieder geval zat hij rond 65 weer

gevangen in Rome. Maar dit keer zou Nero geen

genade kennen. Toen de stad in 64 door een

brand werd verwoest, gaf Nero daar volgens de

Romeinse geschiedschrijver Tacitus de christenen

de schuld van en liet hij hen meedogenloos ver-

volgen.

In zijn tweede brief aan Timothe¨us vroeg Paulus,

die verwachtte binnenkort te sterven, hem en Mar-

kus snel te komen. Opmerkenswaardig is de moed

van Lukas en Onesiforus, die hun leven op het

spel zetten om Paulus te troosten (2 Tim. 1:16,

17; 4:6-9, 11). Iemand die openlijk beleed dat hij

christen was, riskeerde het gearresteerd te wor-

den en de marteldood te sterven. Waarschijnlijk

is Paulus de marteldood gestorven kort nadat hij

rond 65 zijn laatste brief aan Timothe¨us had ge-

schreven. Nero heeft naar verluidt zo’n drie jaar

na Paulus’ marteldood zelfmoord gepleegd.

PAULUS’ LEVEN NA 61

’Grondig getuigenis afleggen’ — Een voorbeeld voor ons(Handelingen 28:23-29)

15 Op de daarvoor afgesproken dag kwamen de plaatselijke Joden „in gro-tere aantallen” naar Paulus’ verblijfplaats. Paulus gaf hun uitleg „door gron-dig getuigenis af te leggen betreffende het koninkrijk Gods en door van demorgen tot de avond aan de hand van zowel de wet van Mozes als de Profe-ten met overredingskracht tot hen over Jezus te spreken” (Hand. 28:23). Erzijn vier dingen die opvallen in verband met Paulus’ getuigenis. Ten eerstevestigde hij de aandacht op Gods koninkrijk. Ten tweede probeerde hij hethart te bereiken door „overredingskracht” te gebruiken. Ten derde redeneerdehij aan de hand van de Schriften. Ten vierde had hij een zelfopofferende in-stelling, want hij gaf „van de morgen tot de avond” getuigenis. Wat een mooivoorbeeld voor ons! Wat was het resultaat? „Sommigen geloofden”, maar an-deren niet. Er ontstond onenigheid en de mensen ’maakten aanstalten om tevertrekken’, bericht Lukas (Hand. 28:24, 25a).

16 Deze reactie kwam niet als een verrassing voor Paulus, want er was ineen Bijbelprofetie voorzegd dat ze zo zouden reageren, en hij had het al vakermeegemaakt (Hand. 13:42-47; 18:5, 6; 19:8, 9). Daarom zei Paulus tegen zijnonontvankelijke vertrekkende gasten: „Treffend heeft de heilige geest doorbemiddeling van de profeet Jesaja tot uw voorvaders gesproken en gezegd:’Ga tot dit volk en zeg: „Door te horen, zult gij horen, maar geenszins begrij-pen; en door te kijken, zult gij kijken, maar geenszins zien. Want het hart vandit volk is onontvankelijk geworden” ’ ” (Hand. 28:25b-27). In de oorspronke-lijke taal duidt het woord dat is weergegeven met „onontvankelijk” erop dateen hart „dik” of „vet” is geworden, waardoor de Koninkrijksboodschap erniet in kan doordringen (Hand. 28:27, vtn.). Wat een tragische situatie!

17 In tegenstelling tot zijn Joodse toehoorders zouden ’de natien stellig luis-teren’, zei Paulus tot besluit (Hand. 28:28; Ps. 67:2; Jes. 11:10). De apostel kondit terecht zeggen, want hij had zelf gezien dat veel heidenen positief op deKoninkrijksboodschap reageerden! — Hand. 13:48; 14:27.

18 Net als Paulus moeten we het niet persoonlijk opvatten wanneer mensenhet goede nieuws afwijzen. We weten immers dat naar verhouding maar wei-nig mensen de weg naar het leven zullen vinden (Matth. 7:13, 14). En wanneermensen met de juiste instelling hun standpunt voor de ware aanbidding in-nemen, laten we daar dan blij over zijn en hen van harte verwelkomen (Luk.15:7).

’Hij predikte het koninkrijk Gods’ (Handelingen 28:30, 31)

19 Lukas besluit zijn verslag positief en enthousiast: „Zo bleef hij [Paulus]

15. Welke vier dingen vallen op in verband met Paulus’ getuigenis?16-18. Waarom was Paulus niet verrast over de negatieve reactie van de Romeinse Joden,en hoe moeten wij reageren als onze boodschap wordt afgewezen?19. Hoe benutte Paulus zijn omstandigheden optimaal?

’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ 215

dan twee volle jaren in zijn eigen gehuurde huis en ontving vriendelijk allendie bij hem kwamen, en met de grootste vrijmoedigheid van spreken, zon-der belemmering, predikte hij het koninkrijk Gods tot hen en gaf hij onder-wijs in de dingen die met de Heer Jezus Christus verband hielden” (Hand.28:30, 31). Wat een uitstekend voorbeeld van gastvrijheid, geloof en ijver!

20 Een van degenen die Paulus vriendelijk ontving was Onesimus, eenweggelopen slaaf uit Kolosse. Paulus hielp Onesimus christen te worden, enOnesimus werd op zijn beurt een „getrouwe en geliefde broeder” van Paulus.Paulus beschreef hem zelfs als „mijn kind, van wie ik in mijn gevangenis-boeien vader ben geworden” (Kol. 4:9; Filem. 10-12). Wat zal de ervaring metOnesimus Paulus opgebeurd hebben!�

21 Ook anderen trokken voordeel van Paulus’ goede voorbeeld. Aan de Filip-penzen schreef hij: „Nu wil ik dat gij weet, broeders, dat mijn aangelegenhe-den veeleer tot de vooruitgang van het goede nieuws hebben bijgedragen, zo-dat onder de gehele pretoriaanse lijfwacht en alle overigen algemeen bekendis geworden dat mijn boeien in verband met Christus zijn; en de meeste broe-ders in de Heer tonen, doordat zij wegens mijn gevangenisboeien vertrouwenhebben gekregen, des te meer moed om het woord van God onbevreesd tespreken” (Fil. 1:12-14).

22 Paulus gebruikte zijn gevangenschap in Rome om belangrijke brieven teschrijven die nu deel uitmaken van de christelijke Griekse Geschriften.� Hetis interessant dat Paulus in zijn brief aan de Efeziers de Romeinse wapenuit-rusting gebruikte om de geestelijke wapenuitrusting van een christen te il-lustreren (Ef. 6:11-17). Misschien kwam dit idee bij hem op terwijl hij naar desoldaat keek die hem bewaakte (Hand. 28:16). Welke les kunnen wij hiervanleren? Als we oplettend zijn, kunnen we in onze omgeving vaak goede illus-traties vinden.

23 Tegen de tijd dat Paulus werd vrijgelaten, waarover Handelingen nietszegt, had hij ongeveer vier jaar gevangengezeten: twee jaar in Cesarea entwee jaar in Rome (Hand. 23:35; 24:27).� Maar hij bleef positief en deedalles wat hij kon in de dienst voor God. Zo hebben ook veel aanbidders

� Paulus wilde Onesimus graag bij zich houden, maar dat zou een overtreding zijn geweestvan de Romeinse wet en zou inbreuk hebben gemaakt op de rechten van Onesimus’ mees-ter, de christen Filemon. Daarom ging Onesimus terug naar Filemon met een brief vanPaulus waarin hij Filemon aanspoorde zijn slaaf vriendelijk te ontvangen, als een broeder(Filem. 13-19).� Zie het kader „De vijf brieven van Paulus tijdens zijn eerste gevangenschap in Rome” opblz. 212.� Zie het kader „Paulus’ leven na 61” op blz. 214.

20, 21. Noem enkele voorbeelden van personen die voordeel hadden van Paulus’bediening in Rome.22. Hoe maakte Paulus een goed gebruik van zijn gevangenschap in Rome?23, 24. Hoe hebben veel christenen in deze tijd net als Paulus een positieve instellinggetoond terwijl ze ten onrechte gevangenzaten?

216 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Toen Paulus rond 61 in Rome gevangen-

zat, schreef hij dat het goede nieuws „in heel

de schepping die onder de hemel is, werd ge-

predikt” (Kol. 1:23). Hoe moeten we deze uit-

spraak opvatten?

Blijkbaar beschreef Paulus in algemene ter-

men dat het „goede nieuws” heel ver was

gekomen. Welke delen van de wereld waren

destijds bekend? Alexander de Grote was in

de vierde eeuw v.G.T. in Azi¨e doorgedrongen

tot aan de grens van India. Julius Caesar was

in 55 v.G.T. Britannia binnengevallen, en Clau-

dius had het zuidelijke deel van dat eiland in

43 G.T. onderworpen en bij het Romeinse Rijk

gevoegd. Het Verre Oosten was toen ook al be-

kend, want daar kwam fijne zijde vandaan.

Was het goede nieuws gepredikt in Britannia

en het Verre Oosten? Dat lijkt niet waarschijn-

lijk. Toen Paulus zijn brief aan de Kolossenzen

schreef, had hij bijvoorbeeld nog niet zijn eigen

doel verwezenlijkt dat hij rond 56 had geuit om

in het destijds ’onaangeroerde gebied’ Spanje

te prediken (Rom. 15:20, 23, 24). Toch was de

Koninkrijksboodschap tegen 61 wijdverbreid.

In ieder geval was de boodschap bekendge-

maakt in de landen waar de Joden en prose-

lieten woonden die met Pinksteren 33 waren

gedoopt, en ook in de landen die door Je-

zus’ apostelen waren bezocht (Hand. 2:1, 8-11,

41, 42).

HET GOEDE NIEUWS WERD

’IN HEEL DE SCHEPPING GEPREDIKT’

van Jehovah in deze tijd die ten onrechte ge-vangenzaten vanwege hun geloof, hun vreug-de behouden en zijn doorgegaan met predi-ken. Neem bijvoorbeeld Adolfo, die in Spanjegevangenzat vanwege zijn christelijke neutra-liteit. Een officier zei: „We verbazen ons overje. We hebben je het leven onmogelijk ge-maakt, en hoe zwaarder we het voor je maak-ten, hoe meer je glimlachte en hoe vriendelij-ker je tegen ons was.”

24 Na verloop van tijd hadden ze zo veel ver-trouwen in Adolfo gekregen dat ze zijn cel-deur openlieten. Soldaten kwamen langs omvragen te stellen over de Bijbel. Een bewakerging zelfs in Adolfo’s cel de Bijbel zitten lezen.Adolfo lette dan op dat de bewaker niet werdbetrapt. De gevangene stond dus ’op wacht’voor de wachter! Het schitterende voorbeeldvan zulke getrouwe Getuigen dient ons be-slist „des te meer moed” te geven „om hetwoord van God onbevreesd te spreken”, zelfsonder moeilijke omstandigheden.

25 Een apostel van Christus die terwijl hijonder huisarrest staat ’het koninkrijk Godspredikt’ tot iedereen die hem bezoekt — wateen aanmoedigend besluit van het bezielen-de boek Handelingen! In het eerste hoofd-stuk hebben we de opdracht gelezen die Je-zus zijn volgelingen gaf toen hij zei: „Gij zultkracht ontvangen wanneer de heilige geestop u gekomen is, en gij zult getuigen van mijzijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judeaen Samaria en tot de verst verwijderde streekder aarde” (Hand. 1:8). Nu, nog geen dertig jaar later, was de Koninkrijks-boodschap gepredikt „in heel de schepping die onder de hemel is” (Kol. 1:23).�Wat een mooi bewijs van de kracht van Gods geest! — Zach. 4:6.

26 In deze tijd heeft dezelfde geest het overblijfsel van Christus’ broedersen de „andere schapen” die zich bij hen hebben aangesloten de kracht ge-geven ermee door te gaan „grondig getuigenis af te leggen betreffende hetkoninkrijk Gods” in meer dan 230 landen! (Joh. 10:16; Hand. 28:23) Heb jijeen zo volledig mogelijk aandeel aan dat werk?

� Zie het kader „Het goede nieuws werd ’in heel de schepping gepredikt’ ”.

25, 26. Welke bijzondere profetie had Paulus in nog geen dertig jaar tijd in vervullingzien gaan, en hoe zien we hetzelfde in onze tijd gebeuren?

HET waren ijverige predikers. Hun hart bewoog hen ertoe de hulp en leidingvan de heilige geest te aanvaarden. Ze lieten zich door vervolging niet demond snoeren. En Gods rijke zegen rustte op hen. Dat gold voor de christe-nen in de eerste eeuw, maar het geldt net zo goed voor Jehovah’s Getuigen indeze tijd.

2 Je bent vast aangemoedigd door de geloofversterkende verslagen vol ac-tie uit Handelingen! Het is een uniek boek, want het is het enige door Godgeınspireerde geschiedverhaal van het vroege christendom.

3 In Handelingen worden 95 personen, 32 gebieden, 54 steden en 9 eilan-den met name genoemd. Het is een bezielend verhaal over mensen: gewonemensen, hooghartige religieuze leiders, trotse politici en fanatieke vervolgers.Maar het gaat vooral over je eerste-eeuwse broeders en zusters, die de gewoneproblemen van het leven moesten overwinnen en bovendien vol ijver het goe-de nieuws predikten.

4 Het is nu al bijna tweeduizend jaar geleden dat ze leefden: de ijverigeapostelen Petrus en Paulus, de geliefde arts Lukas, de vrijgevige Barnabas,de moedige Stefanus, de attente Dorkas, de gastvrije Lydia en al die anderegetrouwe getuigen. Toch voelen we een bijzondere band met hen omdat we de-zelfde opdracht hebben gekregen als zij: discipelen maken (Matth. 28:19, 20).Wat een zegen om dat werk te mogen doen!

5 Sta eens stil bij de opdracht die Jezus zijn volgelingen gaf. Hij zei: „Gijzult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u gekomen is, en gij zultgetuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria entot de verst verwijderde streek der aarde” (Hand. 1:8). Eerst gaf de heiligegeest de discipelen de kracht getuigen te zijn „in Jeruzalem” (Hand. 1:1–8:3).Vervolgens gaven ze onder leiding van de geest getuigenis „in geheel Judea

1. Welke overeenkomsten zijn er tussen de eerste-eeuwse christenen en Jehovah’sGetuigen in deze tijd?2, 3. Wat valt vooral op aan Handelingen?4. Waarom voelen we een speciale band met personen als Paulus, Dorkas en anderegetrouwe getuigen uit de oudheid?5. Waar begonnen Jezus’ volgelingen in de eerste eeuw hun opdracht uit te voeren?

H O O F D S T U K 2 8

„Tot de verst verwijderdestreek der aarde”

Jehovah’s Getuigenzetten een werk voort

waarmee Jezus’ volgelingenin de eerste eeuw begonnen

218

en Samaria” (Hand. 8:4–13:3). Toen begonnen ze het goede nieuws „tot deverst verwijderde streek der aarde” te prediken (Hand. 13:4–28:31).

6 Je broeders en zusters uit de eerste eeuw hadden bij hun predikingswerkniet de beschikking over de hele Bijbel. Mattheus’ evangelie kwam op zijnvroegst in het jaar 41 beschikbaar. Enkele van Paulus’ brieven waren ge-schreven voordat Handelingen rond 61 werd voltooid. Maar de vroege chris-tenen hadden geen eigen exemplaar van de volledige Heilige Schrift, en zehadden ook niet allerlei publicaties die ze bij geınteresseerden konden ach-terlaten. Voordat de Joodse christenen discipelen van Jezus werden, had-den ze in de synagoge de Hebreeuwse Geschriften horen voorlezen (2 Kor.3:14-16). Maar zelfs zij moesten ijverig studeren, aangezien ze waarschijnlijkteksten uit het hoofd moesten citeren.

7 Tegenwoordig hebben we bijna allemaal een eigen exemplaar van de Bij-bel en een overvloed aan Bijbelse lectuur. We maken discipelen door het goe-de nieuws in meer dan 230 landen in allerlei talen te prediken.

Kracht van de heilige geest

8 Toen Jezus zijn discipelen opdracht gaf getuigenis af te leggen, zei hij te-gen hen: „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u gekomenis.” Onder leiding van Gods geest, zijn werkzame kracht, zouden Jezus’ vol-gelingen uiteindelijk over de hele aarde getuigenis afleggen. Petrus en Pau-lus konden door middel van de heilige geest zieken genezen, demonen uit-werpen en zelfs doden opwekken! Maar de kracht die ze door de heilige geestkregen had een nog belangrijker doel. De apostelen en de andere discipelenkonden daardoor nauwkeurige kennis overbrengen die tot eeuwig leven leidt(Joh. 17:3).

9 Op de dag van Pinksteren 33 spraken Jezus’ discipelen ’in verschillendetalen, zoals de geest het hun gaf zich te uiten’. Op die manier gaven ze getui-genis over „de grote daden van God” (Hand. 2:1-4, 11). In deze tijd kunnen weniet door een wonder in talen spreken. Maar met behulp van Gods geest pro-duceert de getrouwe slaafklasse Bijbelse lectuur in allerlei talen. Zo wordener elke maand miljoenen exemplaren van De Wachttoren en Ontwaakt! ge-drukt. Dat alles stelt ons in staat „de grote daden van God” bekend te makenaan mensen van alle naties, stammen en talen (Openb. 7:9).

10 Vanaf 1989 heeft de slaafklasse extra moeite gedaan de Nieuwe-Wereld-vertaling van de Heilige Schrift in veel talen beschikbaar te stellen. De Bijbelis al in heel wat talen vertaald, er zijn tientallen miljoenen exemplaren vangedrukt en het einde is nog niet in zicht. Het succes van deze inspanningenis volledig te danken aan God en zijn geest.

6, 7. Welk voordeel hebben wij in de prediking in vergelijking met onze eerste-eeuwsebroeders en zusters?8, 9. (a) Waartoe stelde de heilige geest Jezus’ discipelen in staat? (b) Wat produceert degetrouwe slaafklasse met behulp van Gods geest?10. Wat is er sinds 1989 tot stand gebracht in verband met het vertalen van de Bijbel?

„TOT DE VERST VERWIJDERDE STREEK DER AARDE” 219

11 Publicaties van Jehovah’s Getuigen worden in meer dan 470 talen ver-taald. Dit vertaalwerk wordt gedaan door zo’n 2800 christelijke vrijwilligersin ruim 130 landen. Dat hoeft ons niet te verbazen, want geen enkele ande-re organisatie op aarde wordt door heilige geest geleid om over de hele wereld„grondig getuigenis af te leggen” van Jehovah God, zijn Messiaanse Koningen het opgerichte hemelse koninkrijk! — Hand. 28:23.

12 Toen Paulus in Pisidisch Antiochie tot Joden en heidenen predikte, ’wer-den allen die de juiste gezindheid voor het eeuwige leven bezaten, gelovigen’(Hand. 13:48). Lukas besluit Handelingen door te zeggen dat Paulus ’metde grootste vrijmoedigheid van spreken, zonder belemmering, het koninkrijkGods predikte’ (Hand. 28:31). Waar predikte de apostel? In Rome, de hoofd-stad van een wereldmacht! Of Jezus’ eerste-eeuwse volgelingen nu getuige-nis gaven via toespraken of op een andere manier, ze lieten zich daarbij hel-pen en leiden door de heilige geest.

Volharden ondanks vervolging

13 Toen Jezus’ eerste-eeuwse discipelen vervolgd werden, vroegen ze Jeho-vah om vrijmoedigheid. Het resultaat was dat ze vervuld werden met heiligegeest en de kracht kregen om Gods woord vrijmoedig bekend te maken (Hand.4:18-31). Ook wij bidden om wijsheid en kracht om ondanks vervolging doorte gaan met prediken (Jak. 1:2-8). Omdat God ons zegent en bijstaat met zijngeest, volharden we in de Koninkrijksprediking. Niets kan het getuigeniswerktegenhouden, zelfs hevige tegenstand of wrede vervolging niet. Wanneer wevervolgd worden, moeten we beslist bidden om heilige geest en om de wijsheiden moed om het goede nieuws bekend te maken (Luk. 11:13).

14 Stefanus gaf moedig getuigenis voordat hij door zijn vijanden werd om-gebracht (Hand. 6:5; 7:54-60). Door de „zware vervolging” die toen ontstond,werden alle discipelen, met uitzondering van de apostelen, over Judea enSamaria verstrooid. Maar daarmee hield het predikingswerk niet op. Filip-pus ging in Samaria „de Christus prediken”, met geweldige resultaten (Hand.8:1-8, 14, 15, 25). Het verslag luidt verder: „Zij dan die verstrooid waren ten ge-volge van de verdrukking die in verband met Stefanus was ontstaan, trokkenverder tot Fenicie en Cyprus en Antiochie toe, maar spraken het woord totniemand dan alleen tot joden. Er waren onder hen echter enige mannen uitCyprus en Cyrene, die, toen zij te Antiochie waren gekomen, tot de Grieks-sprekende mensen spraken en het goede nieuws van de Heer Jezus bekend-maakten” (Hand. 11:19, 20). De vervolging leidde tot de verspreiding van deKoninkrijksboodschap.

15 In onze tijd is er in de voormalige Sovjet-Unie iets vergelijkbaars gebeurd.

11. Hoeveel moeite wordt er gedaan om de publicaties van de Getuigen te vertalen?12. Hoe konden Paulus en de andere christenen hun predikingswerk doen?13. Waar moeten we om bidden wanneer we vervolgd worden?14, 15. (a) Wat was het gevolg van „de verdrukking die in verband met Stefanus wasontstaan”? (b) Hoe hebben in deze tijd veel mensen in Siberie de waarheid leren kennen?

220 ’GRONDIG GETUIGENIS AFLEGGEN’ VAN GODS KONINKRIJK

Met name in de jaren vijftig van de vorige eeuw werden duizenden Getuigenvan Jehovah verbannen naar Siberie. Omdat ze over verschillende plaatsenwerden verspreid, werd het goede nieuws op steeds meer plekken in dat im-mense gebied gepredikt. Het zou al die Getuigen nooit zijn gelukt genoeg geldbij elkaar te krijgen voor de reis van soms wel tienduizend kilometer die no-dig was om het goede nieuws daar bekend te maken! Maar de regering zelfstuurde hen het hele land door. Een broeder zei: „Het bleek dat de autoritei-ten zelf duizenden oprechte mensen in Siberie in de gelegenheid stelden dewaarheid te leren kennen.”

Rijk gezegend door Jehovah

16 Het was duidelijk dat Jehovah de eerste-eeuwse christenen zegende. Pau-lus en anderen plantten en begoten, „maar God bleef de wasdom geven”(1 Kor. 3:5, 6). De verslagen in Handelingen laten zien dat die groei plaatsvondomdat Jehovah het predikingswerk zegende. „Zo bleef het woord van Godgroeien, en het aantal discipelen in Jeruzalem bleef sterk toenemen” (Hand.6:7). Terwijl het predikingswerk zich uitbreidde, „trad er voor de gemeente inheel Judea en Galilea en Samaria werkelijk een periode van vrede in en werdze opgebouwd; en daar ze in de vrees van Jehovah en in de vertroosting vande heilige geest wandelde, bleef ze in aantal toenemen” (Hand. 9:31).

17 In Syrisch Antiochie maakten moedige getuigen de waarheid bekend aanzowel Joden als Griekssprekenden. Het verslag zegt: „Bovendien was de handvan Jehovah met hen, en een groot aantal werd gelovig en keerde zich totde Heer” (Hand. 11:21). Over de verdere groei lezen we: „Het woord van Jeho-vah bleef echter groeien en verbreidde zich steeds meer” (Hand. 12:24). Endoordat Paulus en anderen volop onder de heidenen predikten, „bleef hetwoord van Jehovah op machtige wijze groeien en de overhand nemen” (Hand.19:20).

18 Het is duidelijk dat „de hand van Jehovah” ook nu met ons is. Daaromworden zo veel mensen gelovigen en symboliseren ze hun opdracht aan Goddoor zich te laten dopen. Bovendien kunnen we alleen dankzij Gods hulp enzegen hardnekkige tegenstand doorstaan, soms in de vorm van hevige ver-volging, en onze bediening volbrengen, net zoals Paulus en andere eerste-eeuwse christenen (Hand. 14:19-21). Jehovah God is er altijd voor ons. Zijn„voor onbepaalde tijd blijvende armen” helpen ons door alle beproevingenheen (Deut. 33:27). Bedenk ook dat Jehovah, ter wille van zijn grote naam,zijn volk nooit in de steek laat (1 Sam. 12:22; Ps. 94:14).

19 Neem het voorbeeld van broeder Harald Abt. Omdat hij bleef prediken,stuurden de nazi’s hem tijdens de Tweede Wereldoorlog naar het concentra-tiekamp Sachsenhausen. In mei 1942 ging de Gestapo naar het huis waar

16, 17. Welke bewijzen vinden we in Handelingen dat Jehovah het predikingswerkzegende?18, 19. (a) Hoe weten we dat „de hand van Jehovah” met ons is? (b) Geef een voorbeeldwaaruit blijkt dat Jehovah zijn volk bijstaat.

„TOT DE VERST VERWIJDERDE STREEK DER AARDE” 221

„Tot de verst verwijderde streek der aarde.”— Handelingen 1:8

zijn vrouw, Elsa, woonde, nam hun dochtertje mee en arresteerde Elsa. Zeheeft in verschillende kampen gezeten. Zuster Abt vertelt: „De jaren die ik inDuitse concentratiekampen heb doorgebracht, hebben mij een in het oogspringende les geleerd, en wel op welk een grootse wijze Jehovah’s geest onskan sterken wanneer wij hevig worden beproefd! Voordat ik werd gearres-teerd, had ik in een brief van een zuster gelezen dat Jehovah’s geest in tijdenvan zware beproeving een kalmte over je kan brengen. Ik dacht toen dat zeeen beetje overdreef. Maar toen ik zelf beproevingen onderging, wist ik datwat ze destijds zei, waar was. Het gebeurt werkelijk zo. Het is bijna niet voorte stellen als je dat niet zelf hebt meegemaakt. Toch heb ik dit werkelijk on-dervonden.”

Ga ermee door grondig getuigenis af te leggen!

20 Handelingen besluit ermee te zeggen dat Paulus ijverig ’het koninkrijkGods predikte’ (Hand. 28:31). Omdat hij onder huisarrest stond, kon hij inRome niet van huis tot huis prediken. Toch bleef hij getuigenis geven aaniedereen die bij hem kwam. In deze tijd zijn sommige geliefde broeders enzusters van ons aan huis gebonden, misschien omdat ze bedlegerig zijn ofin een verzorgingstehuis zitten vanwege een hoge leeftijd, ziekte of invalidi-teit. Maar hun liefde voor God en hun verlangen om te prediken zijn er nietminder op geworden. In onze gebeden voor hen kunnen we vragen of onzehemelse Vader hen in contact wil brengen met personen die graag meer wil-len weten over hem en zijn schitterende voornemens.

21 De meesten van ons kunnen wel van huis tot huis prediken en deelne-men aan andere takken van de dienst. Laten we dus alles doen wat we kun-nen om het Koninkrijk te verkondigen en getuigenis af te leggen „tot de verstverwijderde streek der aarde”. Dat werk moet met een gevoel van dringend-heid worden gedaan, want het teken van Christus’ tegenwoordigheid is dui-delijk zichtbaar (Matth. 24:3-14). Er is geen tijd te verliezen. We hebben opdit moment ’volop te doen in het werk van de Heer’ (1 Kor. 15:58).

22 Laten we in afwachting van „de komst van de grote en vrees inboezemen-de dag van Jehovah”, vastbesloten zijn moedig en getrouw te blijven predi-ken (Joel 2:31). We zullen nog veel mensen vinden die net als de Bereeers’het woord met de grootste bereidwilligheid des geestes aannemen’ (Hand.17:10, 11). Laten we daarom getuigenis blijven afleggen totdat we als het warede woorden horen: „Wel gedaan, goede en getrouwe slaaf!” (Matth. 25:23)Wanneer we nu ijverig ons best doen om discipelen te maken en we Jehovahtrouw blijven, zal het beslist eeuwig een reden tot vreugde zijn dat we er eenaandeel aan hebben gehad „grondig getuigenis af te leggen” van Gods ko-ninkrijk!

20. Wat deed Paulus tijdens zijn huisarrest, en hoe kan dat voor sommige broeders enzusters een aanmoediging zijn?21. Waarom moeten we prediken met een gevoel van dringendheid?22. Waartoe moeten we vastbesloten zijn terwijl we op Jehovah’s dag wachten?

„TOT DE VERST VERWIJDERDE STREEK DER AARDE” 223

P E R S O O N S B E S C H R I J V I N G E N 27 Proselieten 30 Petrus 33 Johannes 34 Priesters 41 Gamali¨el 53 Filippus

57 Ethiopische eunuch 62 Saulus 67 Dorkas 70 Cornelius 79 Herodes Agrippa I 86 Barnabas 112 Jakobus 118 Markus 121 Timothe¨us 128 Lukas

132 Lydia 137 Caesars 144 Epicuristen en sto¨ıcijnen 188 Sadducee

¨en en farizee

¨en 193 Felix 199 Porcius Festus 201 Herodes Agrippa II

I N D E X V A N A F B E E L D I N G E N G E R A N G S C H I K T O P B L A D Z I J D E N U M M E R

Omslag Paulus, Dorkas, Gallio, Lukas, tempel-bewaker met apostelen, een sadducee

¨er, Paulus

die naar Cesarea wordt gebracht en predikers inde moderne tijd met geluidswagen en grammofoon.

1 Paulus (in ketens) en Lukas aan boord van eenvrachtschip op weg naar Rome.

2, 3 Broeder J.E. Barr en broeder T. Jaracz van hetBesturende Lichaam bij een wereldkaart.

11 Jezus geeft op een berg in Galileaafscheidsinstructies aan de elf getrouwe apostelenen andere volgelingen.

14 Jezus stijgt op naar de hemel. De apostelenkijken hem na.

20 De discipelen spreken met Pinksteren bezoekersin hun eigen taal toe.

36 De apostelen staan voor een woedende Kajafas.De tempelbewakers staan klaar om hen op bevel vanhet Sanhedrin te arresteren.

44 Onder: Na de Tweede Wereldoorlog veroordeeldeeen Oost-Duits gerechtshof Jehovah’s Getuigen tenonrechte als Amerikaanse spionnen (Neue BerlinerIllustrierte, 3 oktober 1950).

46 Stefanus staat als beklaagde terecht voor hetSanhedrin. Op de achtergrond rijke sadducee

¨en en

op de voorgrond ultraorthodoxe farizee¨en.

54 Petrus legt een nieuwe discipel de handen op;Simon staat afgebeeld met een geldbeurs.

75 Petrus en zijn reisgenoten gaan Cornelius’ huisbinnen. Cornelius draagt over zijn linkerschouder eenspeciale mantel als teken van zijn rang als centurio.

83 Petrus wordt geleid door een engel. De burchtAntonia is de plaats waar Petrus misschien gevangenheeft gezeten.

84 Onder: Gewelddadige menigte in de buurt vanMontreal (Quebec) in 1945 (Weekend Magazine,juli 1956).

91 Paulus en Barnabas worden Pisidisch Antiochi¨e

uitgegooid. Op de achtergrond het nieuwe aquaductvan de stad, dat waarschijnlijk in de eerste eeuwgebouwd is.

94 Paulus en Barnabas protesteren tegen dehuldeblijken van de inwoners van Lystra. Openbareoffers waren meestal kleurrijke, lawaaiigeaangelegenheden met veel muziek.

100 Boven: Silas en Judas moedigen de gemeentein Syrisch Antiochi

¨e aan (Hand. 15:30-32).

Onder: Een kringopziener houdt een lezing vooreen gemeente in Oeganda.

107 De gemeente in Jeruzalem komt samen in eenparticulier huis.

110 Voorste rij, van links naar rechts: Gerrit L¨osch,

David Splane, John Barr, Theodore Jaracz; achtersterij, van links naar rechts: Stephen Lett, AnthonyMorris, Guy Pierce, Samuel Herd, Geoffrey Jackson.

124 Paulus en Timothe¨us aan boord van een

Romeins koopvaardijschip. In de verte is eenvuurtoren te zien.

139 Paulus en Silas zijn afgebeeld op een omheindebinnenplaats; ze ontsnappen aan een woedendemenigte.

155 Gallio bestraft de aanklagers van Paulus.Hij draagt kleding die past bij zijn rang: een wittevorstelijke toga met een brede purperen band, encalcei (een bepaald soort schoenen).

158 Demetrius, in zijn betoog tot werkers in eenwerkplaats voor zilversmeden in Efeze. De zilverenArtemistempeltjes worden als souvenir verkocht.

171 Paulus en zijn reisgenoten gaan aan boordvan een schip. Op de achtergrond is het grotehavenmonument te zien, dat in de eerste eeuw v.G.T.gebouwd werd.

180 Onder: Een jonge Getuige smokkelt Bijbelselectuur tijdens het verbod op de lectuur in Canada inde jaren veertig (nagespeeld).

182 Paulus belooft aan het verzoek van deouderlingen te voldoen. Lukas en Timothe

¨us zitten op

de achtergrond en helpen met het afleveren van degiften.

190 Paulus’ neef bij Claudius Lysias in de burchtAntonia, mogelijk de plaats waar Paulus gevangenzat.Op de achtergrond is de tempel van Herodes te zien.

206 Paulus’ dankgebed voor uitgeputte reizigers inhet ruim van een vrachtschip.

222 Paulus kijkt, als gevangene vastgeketend aaneen Romeinse soldaat, uit over een deel van Rome.

HE

DE

ND

AA

GS

EL

AN

DE

NO

UD

ES

TED

EN

Zie

ook

„Landen

en

steden

uit

de

oudheid

”op

de

bin

nenkant

van

de

om

slag

ach

teri

n.

ITAL

I¨ EMONTE

NEG

RO

SERVI

¨ E

ALBAN

I¨ EM

ACED

ONI¨ E

BU

LG

AR

IJE

GRIE

KEN

LAND

TU

RK

IJE

CYP

RUS

SYRI¨ E

LIBAN

ON

EG

YP

TE

LIB

I¨ E

ISRA

¨ ELJO

RDAN

I¨ E

SAOED

I-AR

ABI¨ E

M

ID

DE

LL

AN

DS

E

ZE

E

ZW

AR

TE

ZE

E

Ad

ria

tis

ch

e

Ze

e

Eg

e¨ ıs

ch

e

Ze

e

Io

nis

ch

e

Ze

e

Sicili

¨e

Sa

mo

th

ra

ce

Ch

io

s

MAL

TA

Ka

ud

a

Kreta

Fe

nix

Sa

lm

on

e

Sch

on

eH

ave

ns

Rom

e

Dri

eTa

veern

en

Mark

tpla

ats

van

Appiu

s

Pute

oli

Regiu

m

Syr

acuse

Bere

aTh

ess

alo

nik

aAm

fipoli

sFil

ippi

Apoll

onia

Neapoli

s Troas

Ass

us

Mit

ylene

Adra

myt

tium

Thya

tira

Kori

nth

eKenchre

aAth

ene

Cyr

ene

Sam

os Kos

Knid

us R

hodos

Efe

ze

Mil

ete

Anti

ochi¨ e

(in

Pis

idi¨ e)

Ikoniu

m

Lystr

aD

erb

e

Perg

eAtt

ali

a

Pata

raM

yra

Tars

us

Sele

uci¨ e

Anti

ochi¨ e

(in

Syr

i¨ e)

Sala

mis

Pafo

s

Sid

on

Tyru

s

Pto

lem

a¨ ıs

Cesa

rea

Joppe

Asd

od

Gaza

Ale

xandri

¨ e

Dam

ask

us

Naza

reth

Anti

patr

is

Lydda

Jeru

zale

m

N

15°

20°

25°

30°

35°

40°

40°

35°

35°

30°

25°

30°

35°

0m

ijl15

0

0km

150

Beg

inpun

tva

nPa

ulus

’zen

din

gsre

izen

ca.47

/48

Eers

teze

ndin

gsre

is(H

an13:1

–14:2

8)

ca.49-5

2Tw

eede

zend

ings

reis

(Han

15:3

6–1

8:2

2)

ca.52-5

6D

erde

zend

ings

reis

(Han

18:2

2–2

1:1

9)

ca.58/5

9Rei

sna

arRom

e(H

an23:1

1–2

8:3

1)

LA

ND

EN

EN

ST

ED

EN

UIT

DE

OU

DH

EID

KL

EIN

-AZ

I¨ E

ITA

LI

¨ E

M

AC

ED

ON

I¨ E

GR

IEK

EN

LA

ND

AC

HA

JE

AS

IA

BIT

HY

NI¨ E

PO

NT

US

GA

LA

TI

¨ E

KA

PP

AD

OC

I¨ E

CIL

ICI

¨E

PA

MF

YLI

¨ EL

YC

I¨ E

SY

RI

¨ E

JUD

EA

EG

YP

TE

ETH

IOP

I¨ E

AR

AB

I¨ E

M

I

D

D

E

LL

AN

DS

EZ

EE

ZW

AR

TE

ZE

E

MY

SI

¨ E

FR

YG

I¨ E

PIS

ID

I¨ E

LY

KA

ON

I¨ E

FE

NIC

I¨ E

SA

MA

RIA

Ze

ev

an

Ad

ria

Sicili

¨e

Sa

mo

th

ra

ce

Ch

io

s

Ma

lta

Sy

rtis

Ka

ud

a

Kreta

Cy

pru

s

Fe

nix

Sa

lm

on

e

Sch

on

eH

ave

ns

Rom

e

Dri

eTa

veern

en

Mark

tpla

ats

van

Appiu

s

Pute

oli

Regiu

m

Syr

acuse

Bere

a

Thess

alo

nik

a

Am

fipoli

sFil

ippi

Apoll

onia

Neapoli

s Troas

Ass

us

Mit

ylene

Adra

myt

tium

Thya

tira

Kori

nth

eKenchre

aAth

ene

Cyr

ene

Sam

os Kos

Knid

us

Rhodos

Efe

ze

Mil

ete

Anti

ochi¨ e

(in

Pis

idi¨ e)

Ikoniu

m

Lystr

a

Derb

ePerg

eAtt

ali

a

Pata

raM

yra

Tars

us

Sele

uci¨ e

Anti

ochi¨ e

(in

Syr

i¨ e)

Sala

mis

Pafo

s

Sid

on

Tyru

s

Pto

lem

a¨ ıs

Cesa

rea

Joppe

Asd

od

Gaza

Ale

xandri

¨ e

Dam

ask

us

Naza

reth

Anti

patr

is

LyddaJe

ruza

lem

N

15°

20°

25°

30°

35°

40°

40°

35°

35°

30°

25°

30°

35°

0m

ijl15

0

0km

150