GRIJSWAARDEN EN CARIESDIAGNOSE -...
Transcript of GRIJSWAARDEN EN CARIESDIAGNOSE -...
FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN
Academiejaar 2014 – 2015
GRIJSWAARDEN EN CARIESDIAGNOSE
Eva PUSTINA
Promotor: Prof. Dr. Peter Bottenberg
Co-promotor: Prof. Dr. Luc Martens
Masterproef voorgedragen in de Tweede Master in het kader van de opleiding tot
TANDARTS
FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN
Academiejaar 2014 – 2015
GRIJSWAARDEN EN CARIESDIAGNOSE
Eva PUSTINA
Promotor: Prof. Dr. Peter Bottenberg
Co-promotor: Prof. Dr. Luc Martens
Masterproef voorgedragen in de Tweede Master in het kader van de opleiding tot
TANDARTS
Voorwoord
_________________________________________________________
Met dit voorwoord wil ik graag de 42 personen bedanken die hebben deelgenomen aan het
experimentele aspect van deze masterproef. Ondanks hun drukke agenda maakten zij tijd vrij
om hieraan mee te werken. Ik waardeer de inspanning die ze leverden om dit onderzoek tot een
goed einde te brengen en de inzichten die ze mij verschaften over dit onderwerp. In het
bijzonder wil ik tandarts Greta De Baets bedanken dankzij wiens connecties ik toegang kreeg
tot andere tandartspraktijken.
Daarnaast wil ik mijn dank uitdrukken aan Professor Bottenberg en Professor Jacquet voor hun
vriendelijke begeleiding en wetenschappelijke deskundigheid.
Deze masterproef draag ik op aan mijn mama, Ingrid Bakkers. Woorden kunnen niet
omschrijven hoe belangrijk zij voor me is.
Inhoudstafel
____________________________________________________________________
1. Abstract pag. 1
2. Inleiding pag. 3
2.1 Tandheelkundig radiografisch onderzoek pag. 3
2.2 Beeldeigenschappen pag. 6
3. Methodologie pag. 10
3.1 Doelstelling pag. 10
3.2 Literatuuroverzicht pag. 11
3.3 Proefpersonen pag. 12
3.4 Apparatuur pag. 12
3.5 Werkopstelling pag. 12
3.6 Test 1 pag. 13
3.7 Test 2 pag. 14
3.8 Statistische verwerking pag. 16
4. Resultaten pag. 18
4.1 Assumpties pag. 18
4.2 Scores test 1 per leeftijdscategorie pag. 18
4.3 Scores test 1 tussen personen met en zonder visuele beperking pag. 20
4.4 Meervoudige lineaire regressie pag. 21
4.5 Scores test 2 pag. 23
5. Discussie pag. 25
5.1 Interpretatie resultaten pag. 25
5.2 Het oog in functie van de leeftijd pag. 29
5.3 Het oog en de impact van andere factoren pag. 32
5.4 Micro-computed tomographie en cariësdiagnose pag. 35
5.5 Beeldschermen pag. 38
5.6 Grijswaardenperceptie pag. 43
5.7 Tekortkomingen pag. 44
6. Conclusie pag. 47
7. Referentielijst pag. 48
8. Bijlagen pag. 55
8.1 Informatie- en toestemmingsformulier pag. 55
8.2 Kolmogorov-Smirnov-testen pag. 56
1
1. Abstract
INLEIDING – Bitewings vormen een onmisbaar onderdeel van de tandheelkundige
cariësdiagnostiek. Digitale radiografieën worden vandaag gevisualiseerd op ‘Liquid Crystal
Displays (LCD)’ en deze schermen bepalen in grote mate de kwaliteit van weergave.
Daarnaast vormt een optimale werking van onze ogen een cruciale voorwaarde voor accurate
cariësdetectie.
DOELSTELLING - Aan de hand van twee digitale testen op een laptop willen wij met dit
onderzoek twee zaken bestuderen. Ten eerste de achteruitgang van onze visuele capaciteiten
met het ouder worden. Ten tweede of de mogelijke visuele beperkingen van oudere tandartsen
invloed hebben op de radiografische cariësdiagnostiek. Oudere practici hebben meer ervaring
opgedaan. We vragen ons af of dit eventuele visuele deficiënties op termijn kan compenseren.
MATERIAAL EN METHODEN - 42 personen tussen 21 en 67 jaar namen deel aan het
experimentele onderzoek voor deze masterproef. Tijdens de eerste test verplaatste een klein
vierkant zich op willekeurige wijze binnenin een groot vierkant op het laptopscherm. Bij elke
beweging van het kleine vierkant transformeerden beide vierkanten in een andere tint van
grijs. Aan de waarnemer werd gevraagd het kleine vierkant te onderscheiden en aan te klikken
met de touchpad van de laptop. Gedurende de tweede test werden rx- oto s getoond aan de
deelnemer van geë traheerde tanden waarop al dan niet cariës aanwezig was. De
proefpersoon moest oordelen over de diepte van een mogelij e cariëslaesie en hierbi de mate
van zekerheid omtrent het gegeven antwoord aanduiden.
RESULTATEN - Uit de scores van onze eerste test blijkt een significant lagere detectie van
grijswaardencontrasten door oudere practici in vergelijking met tandheelkundige studenten.
Onze testresultaten worden bevestigd door literatuurbronnen waaruit blijkt dat verschillende
anatomische veranderingen in het oog plaatsvinden naarmate men ouder wordt. Onderzoek
toont aan dat ook genetische verschillen, omgevingsfactoren en leefstijl het risico op
leeftijdsgebonden visuele beperkingen kunnen verhogen of reduceren.
De diversiteit tussen LCD-schermen bemoeilijkt een uniforme weergave van digitale
a beeldingen. Dit impliceert de noodzaa aan een alibratiesysteem. ‘Digital Imaging and
2
Communications in Medicine (DICOM)’ ‘grayscale standard display unction (GSDF)’ zorgt
ervoor dat een afbeelding op verschillende beeldschermen op dezelfde manier wordt
weergegeven maar dit betekent niet dat alle waarnemers deze afbeelding op een identieke
manier interpreteren. De resultaten uit onze eerste test suggereren grote verschillen in
individuele grijswaardenperceptie. Daarnaast staan we ook stil bij de mogelijke defecten van
deze beeldschermen en de beperkingen van het visueel vermogen op het aantal te
onderscheiden grijswaarden in een beeldscherm.
Aan de hand van de resultaten van de tweede test konden we onze tweede doelstelling niet
toetsen. De oorzaak ligt in het gebrui van verschillende meetinstrumenten tussen de ‘gouden
standaard’ en de proe personen. ‘Micro-Computed Tomographie (micro-CT)’ zal een laesie
accurater weergeven aangezien bitewing-opnamen enkel tweedimensionale informatie
verschaffen van een driedimensionale structuur.
DISCUSSIE – Een aantal beperkingen moeten vermeld worden met betrekking tot de
onderzoeksopstelling. De eerste test was niet voorzien van een test-run zodat de
proefpersonen in het begin moeilijkheden ondervonden bij het besturen van de laptop. Er
werd steeds getracht het experiment uit te voeren in een verduisterde ruimte maar dit was niet
altijd mogelijk. Meerdere studies tonen een significant negatief effect aan van omgevingslicht
op de grijswaardenperceptie. Ook de positie van het hoofd van de proefpersonen was een
moeilijk te controleren actor. De tweede test was niet voorzien van een alibratiemeting om
het scoringssysteem te verduideli en. Daarnaast moeten we erbi stilstaan dat
cariësbeoordeling enkel aan de hand van rx-foto’s moeilijk is voor hoofdzakelijk klinisch
werkzame practici. Deze benadering vormt in de dagdagelijkse tandartspraktijk geen
realistisch beeld van de diagnostische methodiek.
CONCLUSIE – Het is belangrijk dat elke tandarts maatregelen onderneemt om het verlies aan
visueel vermogen met de leeftijd te beperken. Ondanks correcte kalibratie van beeldschermen
bestaan er nog steeds grote individuele verschillen in grijswaardenperceptie. Er kon geen
effect worden vastgesteld van de visuele achteruitgang op de cariësdiagnostiek door een
foutieve onderzoeksmethodiek. Dit dient meegenomen te worden in verdere experimenten.
3
2. Inleiding
2.1 Tandheelkundig radiografisch onderzoek
Tandartsen ma en röntgen oto’s van patiënten wanneer er nood is aan meer in ormatie dan
het klinisch onderzoek en de anamnese kunnen bieden. Op basis van de informatie verkregen
uit het radiografisch onderzoek, wordt vervolgens een diagnose gevormd. Wanneer consensus
bereikt is over de diagnose, kan men overschakelen naar de behandelopties. [1]
Cariës is een ziekte gekarakteristiseerd door een disharmonie tussen demineralisatie en
remineralisatie van tandweefsel met een netto demineralisatie als gevolg. [2] Doordat het
tandweefsel op die plaatsen minder dens is, worden meer röntgenstralen doorgelaten wat tot
uiting komt als een radiolucentie op de radiografie. [1] Bitewing-opnamen zijn een onmisbaar
diagnostisch hulpmiddel om de initiatie en progressie van een cariëslaesie op te sporen. [3]
Deze zijn vooral handig voor laesies in approximale vlakken die visueel minder toegan eli
zi n. Daarnaast levert de röntgenopname belangri e aanwi zingen over de diepte van
occlusale en appro imale cariëslaesies. [2] et schatten van de diepte van een radiolucentie
op een röntgenopname is oo eenvoudiger dan het linisch interpreteren van leur glans o
ruwheid van een laesie. i de beoordeling van cariëslaesies op röntgenopnamen wordt bi na
altijd een categorisch scoringssysteem gebruikt met de waargenomen diepte van de
radiolucentie als maatstaf. [2,3]
Het occlusale put- en fissuurpatroon is bijzonder vatbaar voor cariës omdat deze regio
ontoegankelijk is voor de tandenborstel. Bijgevolg kunnen micro-organismen zich hier
nestelen. [4] Op deze manier kan een onderliggende laesie ontstaan zonder gecaviteerd
oppervlak. Een intacte glazuurlaag biedt dus geen garantie voor een gezonde dentitie.
Verborgen occlusale cariës verwijst naar cariës ter hoogte van het dentine die vaak over het
hoofd wordt gezien bij de visuele inspectie. [5] Sommigen van deze laesies kunnen
gedetecteerd worden aan de hand van rx-foto’s maar vaak gebeurt dit te laat en heeft de laesie
reeds de pulpa geïnfecteerd. [5]
4
Hoe hoger de densiteit van een structuur, hoe groter de verzwakking van de x-stralen. In de
mond onderscheiden we volgende structuren in volgorde van afnemende densiteit: glazuur,
dentine en cement, bot, spieren, vet en lucht. [1] Metalen objecten (zoals amalgaam) zijn veel
denser dan glazuur en betere absorbeerders van x-stralen. Dense structuren hebben een witte
kleur op de rx- foto en worden radiopaak genoemd. Objecten met lage densiteiten zijn zwakke
absorbeerders en laten de meeste fotonen passeren zodat een zwarte structuur ontstaat op de
rx-foto, ze zijn radiolucent. Gedemineraliseerd tandweefsel is dus op de rx-foto als een zwarte
zone zichtbaar. [1]
De vorm van een approximale laesie in het glazuur heeft een typische driehoekige vorm met
de basis van de driehoek naar het tandoppervlak toe. Dergelijke laesie situeert zich meestal in
de zone tussen het contactpunt en de vrije marginale gingiva. Vanaf 30 à 40 procent
demineralisatie wordt de laesie pas zichtbaar op radiografie. [1] Om deze reden is de
werkelijke diepte van de laesie meestal groter dan men radiografisch zou verwachten.
Fenomenen zoals cervicale burn-out, concaviteiten ten gevolge van slijtage en dentale
anomaliën zoals hypoplasiën kunnen de verschijning van een cariëslaesie op radiografie
imiteren wat vals-positieve uitkomsten kan geven. Soms is een cariëslaesie nog onvoldoende
gedemineraliseerd zodat deze nog niet waarneembaar is op radiografie wat dan weer
aanleiding kan geven tot vals-negatieven. Overlapping van approximale tandvlakken op
bitewings kan ook een cariëslaesie maskeren. [1]
In de tandheelkundige praktijk onderscheidt men twee vormen van radiografie, namelijk
conventioneel en digitaal. [6] In de conventionele radiografie worden volgende stappen
doorlopen: beeldverwerving, chemische verwerking, transport, opslag en beeldweergave. Je
krijgt als het ware een zwart-wit foto in handen die je kan bekijken door deze tegen een
lichtbron te houden. Dit in tegenstelling tot digitale radiografie waarvan het beeld wordt
verzonden naar de computer. Digitale radiografieën kunnen op verschillende manieren
geproduceerd worden, men maakt een onderscheid tussen directe en semidirecte radiografie.
[1,6] Semidirecte beelden worden verworven door gebruik te maken van een fosforplaat-
systeem. De fosforlaag is in staat om de energie van x-stralen voor een bepaalde tijd op te
slaan. Een laser scant de beeldreceptor met infraroodstraling. Tijdens het scannen wordt de
geabsorbeerde energie in de fosforlaag vrijgelaten onder de vorm van fotostimulerende
straling deze wordt opgevangen door een ‘image intensi ier’ en vervolgens geconverteerd in
digitale beeldinformatie. Directe digitale beelden worden verkregen door gebruik te maken
5
van een ‘solid state sensor’. De solid state sensors zi n gebaseerd op een ‘charge coupled
device (CCD)’ o een ‘complementary metal o ide semiconductor based chips (CMO)’.
CCD- en CMO- systemen worden verbonden met de computer aan de hand van een kabeltje.
[6] De meest recente vormen zijn draadloos maar gaan wel gepaard met een dikkere sensor
wat oncomfortabel kan zijn voor de patiënt. [7]
Westphalen [8] toonde een significant hogere detectie van cariës aan de hand van de digitale
radiografische methode in vergelijking met de conventionele methode. Dit had voornamelijk
betrekking op cariëslaesies van kleine en middelmatige grootte. Een mogelijke verklaring
hiervoor was de vergrote weergave op het beeldscherm. Andere studies spreken dit echter
tegen. Ajmal [9] concludeert dat de conventionele film nog steeds als de gouden standaard
beschouwd moet worden omdat deze een superieure beeldkwaliteit vertoont in vergelijking
met de digitale radiografie. Binnen het digitale systeem vertoonde de directe film een
significante hogere beeldkwaliteit dan de semidirecte film. [9] Een ontoereikende resolutie
van het beeldscherm kan een oorzaak zijn van de verminderde beeldkwaliteit van digitale
radiografieën. Dit komt verder nog aan bod. [10]
Wenzel [11] kaart echter belangrijke voordelen aan van digitale radiografie. De digitale
afbeelding is dynamisch: zijn contrast en densiteit kunnen aangepast worden met behulp van
computersoftware naargelang het diagnostische doeluiteinde. Het direct digitale systeem
vereist een tot 50% lagere stralingsdosis in vergelijking met conventionele radiografie wat de
patiënt ten gunste komt. Daarnaast neemt het ontwikkelingsproces minder tijd in beslag wat
bijgevolg de totale werktijd verlaagt. Bovendien is de opslag van de afbeelding efficiënter en
wordt de communicatie vergemakkelijkt met behulp van digitale netwerken. [12,13]
De term ‘image processing’ verwi st naar het aanpassen van de gehele a beelding voor
diagnostische doeltuiteinden. ‘Image analysis’ wordt gebrui t bi het uitvoeren van
berekeningen waarbij slechts specifieke informatie ontleend wordt. Een toepassing van
beeldanalyse is ‘digitale subtractie radiogra ie’ (DSR). Deze methode laat toe subtiele
verschillen in grijswaarden te onderscheiden tussen opeenvolgende radiografieën van
dezelfde tandheelkundige regio. [6,12]
6
Afbeelding 1. Voorbeeld van digitale subtractieve radiografie. [6,12]
2.2 Beeldeigenschappen
Medische oto’s geproduceerd door –straaldetectoren, CT–scanners en andere diagnostische
middelen bevatten meestal 12 tot 16 bits per pixel. [14] Pixels worden omschreven als alle
beeldpunten in een foto en dragen in een kleurloze afbeelding enkel informatie over de sterkte
van het inkomend signaal. Het is de kleinst mogelijke eenheid van een afbeelding. Het aantal
bits per pixel bepaalt het aantal mogelijke grijswaarden dat een pixel kan aannemen. [1] Dit
laatste wordt de bitdiepte genoemd en wordt berekend door 2 te verheffen tot de macht
overeenkomstig aan het aantal bits. [1] Zo kunnen 8 bits per pixel 28 of 256 grijswaarden
weergeven, 16 bits per pixel 216
of 65.536 en 24 bits per pixel 224
of 16,7 miljoen. [1] Zoals
geïllustreerd in figuur 2 kan een bit in een kleurloze afbeelding slechts 2 waarden aannemen
namelijk zwart of wit. De hiermee overeenstemmende inputwaarden zijn 0 en 1 en deze zijn
afhankelijk van het inkomende signaal. [15] De toestand van alle bits bepaalt de uiteindelijke
grijswaarde van het pixel.
Figuur 2. Dit is een voorstelling van 8 bits per pixel, bestaande uit een rooster van 8 x 8
cellen. De individuele cellen worden ‘picture elements’ genoemd, kortweg pixels. [6] De
inputwaarden van deze 64 cellen zullen de uiteindelijke grijswaarde bepalen. Dergelijk pixel
is in staat 256 verschillende grijstinten af te beelden. [1]
7
Figuur 3. De mogelijk waarneembare grijswaarden in een afbeelding voor (A) 6 bits per pixel
of 64 grijstinten, (B) 5 bits per pixel of 32 grijstinten, (C) 4 bits per pixel of 16 grijstinten, (D)
3 bits per pixel of 8 grijstinten. [1]
Resolutie wordt in de digitale beeldbewerking gebruikt als een term om het aantal pixels op
een beeldscherm te beschrijven. Een digitaal beeld is eigenlijk niets anders dan een matrix
van beeldpuntjes die elk een bepaalde grijswaarde bevatten. De resolutie wordt meestal
aangegeven als breedte x hoogte uitgedrukt in het aantal pixels bv. 1024 x 768. [1] Het
spreekt voor zich dat hoe groter de resolutie is, hoe scherper het beeld wordt weergegeven en
hoe meer details het kan bevatten. [1] Het werkelijk aantal grijswaarden op een beeldscherm
is naast de bitdiepte van de filmdetector ook afhankelijk van het type display-systeem, de
kijkomstandigheden, eventuele aanpassing van de beeldeigenschappen en de visuele scherpte
van de waarnemer. [1] Hier wordt later dieper op ingegaan.
De beeldeigenschappen van een rx-foto zijn afhankelijk van verschillende factoren zoals de
energie en intensiteit van de x-stralenbundel, de samenstelling van het weefsel, de
filmemulsie en het verwerkingsproces. [1] Radiografisch contrast is een algemene term voor
de reikwijdte van grijswaarden op een radiografie. Het wordt gedefinieerd als het verschil in
de densiteiten tussen de lichtste en don erste regio’s op de radiogra ie. Een a beelding met
zowel don ere als lichte regio’s hee t een hoog contrast. Dergeli e a beelding wordt oo
omschreven als een korte grijsschaal van contrasten omdat er weinig grijstinten aanwezig zijn
tussen de zwarte en witte regio’s op de a beelding. Een radiogra ie en el samengesteld uit
lichtgrijze en donkergrijze zones, heeft een laag contrast en wordt gerefereerd als een lange
grijsschaal van contrast. [1]
8
Figuur 4. Eenzelfde afbeelding met toenemend contrast van links naar rechts. [16]
Bij de linkse afbeelding (1 cd/m2 tot 200 cd/m
2) en de middelste afbeelding (1 cd/m
2 tot
1000cd/m2) in figuur 4 kan het oog de verschillende contrasten in eenzelfde keer waarnemen.
Bij de rechtse afbeelding (1 cd/m2 tot 4000 cd/m
2) is dit echter niet het geval. [16] Het oog
heeft een adaptatieperiode nodig om contrast te kunnen onderscheiden binnen verschillende
regio’s van de a beelding. Wanneer het oog aangepast is aan de heldere zones en de focus
zich verplaatst naar de donkere zones, heeft het oog enkele seconden nodig om zich aan te
passen aan het lagere luminantieniveau. Tijdens deze adaptatieperiode kan de radioloog geen
subtiele details waarnemen. Zo zal het ook langer duren om een diagnose te stellen aan de
hand van een hoog contrast afbeelding dan aan de hand van een laag contrast afbeelding.
Medische afbeeldingen bevatten dus best een laag contrast om tijdverlies te voorkomen en het
risico te beperken dat subtiele beeldkarakteristieken over het hoofd worden gezien. [16] Een
contrast van 1 cd/m2 tot 4000 cd/m
2 is bij benadering het maximale contrast dat geobserveerd
kan worden wanneer het oog aangepast is aan de helderheid van zijn omgeving. [16] In een
donkere kamer is contrast makkelijker waarneembaar omdat de helderheid van de omgeving
geëlimineerd wordt. Dit wordt verklaard doordat de contrastgevoeligheid van het menselijk
oog afhankelijk is van de helderheid van zijn omgeving. De wet van Weber stelt dat de
drempel voor het waarnemen van contrasten wordt verlaagd onder donkere
lichtomstandigheden. In optimale condities zou men bij cariësdiagnostiek
achtergrondverlichting moeten elimineren, maar in patiëntgerichte instellingen is dit zelden
mogelijk. [17]
Luminantie is de lichtintensiteit per oppervlakte-eenheid gemeten in een bepaalde richting. De
universele eenheid is cd/m2,
maar luminantie wordt ook soms weergegeven door footlambert
(ftL), mililam-bert (mL) en Nit (nt). [18] Wanneer de luminantie toeneemt, lijkt de kleur meer
9
licht uit te stralen en wordt dit door ons geïnterpreteerd als meer helder. Helderheid is een
subjectief waargenomen term voor luminantie. [19]
Scherpte is de eigenschap van een radiografie om randen precies te definiëren zoals
bijvoorbeeld de cement-glazuurgrens of de begrenzing van een bottrabekel. Spatiële resolutie
verwijst naar het vermogen om details van elkaar te onderscheiden. Dit wordt vaak uitgedrukt
in eenheden van lijnparen per millimeter. [1]
De kwaliteit van een foto wordt bepaald door het beeldvormend systeem dat deze weergeeft
maar ook door het visueel systeem van de waarnemer. Om deze reden kan kwaliteit niet
zuiver fysiologisch worden omschreven omdat cognitieve en subjectieve mechanismen hier
ook toe bijdragen. [20] De eerste vereiste voor het beoordelen van kwaliteit, is het creëren van
een meetsysteem hiervoor. Het Barten-model is gebaseerd op de contrastgevoeligheid van het
humaan visueel systeem. De contrastgevoeligheid is het omgekeerde van de drempel, dit is
wanneer je het verschil niet meer ziet tussen 2 verschillende grijswaarden. [20] Aan de hand
van het Barten-model wordt de ‘ ust noticeable di erence (JND)’ naar voor gebracht als de
meeteenheid van een ‘nog net waarneembaar verschil’. In de conte t van medische displays is
een JND het kleinste verschil in luminantie tussen twee grijswaarden dat een mens nog kan
onderscheiden. [14] Als de JND een waarde aanneemt groter dan 1, dan is de gemiddelde
waarnemer in staat om twee bepaalde grijswaarden te onderscheiden. Aan de andere kant zal
de waarnemer twee grijswaarden als gelijk beschouwen wanneer de JND kleiner is dan 1.
[14,16] Het is wetenschappelijk bewezen dat het wiskundig model van Barten een lineaire
correlatie vertoont met de subjectieve waargenomen kwaliteit van een beeld, niet alleen op
vlak van resolutie maar ook op vlak van andere parameters zoals contrast en helderheid. [21]
10
3. Methodologie
3.1 Doelstelling
Wij willen onderzoeken of er een leeftijdsgebonden verschil bestaat in grijswaardenperceptie.
Daarnaast willen we bepalen of dit mogelijke verschil in het waarnemen van grijswaarde al
dan niet invloed heeft op de cariësdiagnostiek aan de hand van rx-foto’s. Grijswaarden zijn op
een digitaal beeld meestal in 256 tinten beschikbaar, maar zonder onderscheidend vermogen
van de waarnemer biedt dit hoog kwalitatief beeld geen meerwaarde. De essentiële
voorwaarde om rx- oto’s adequaat te unnen beoordelen is dus een optimale werking van het
oog. Langs de andere kant zal een oudere practicus meer ervaring hebben opgedaan en een
groter inschattingsvermogen bezitten over de diepte van een cariëslaesie op een rx-foto. Onze
vraag is dus: kan een oudere practicus zijn verlies aan visueel vermogen compenseren door
zijn ervaring?
Verder is het ook belangrijk te onderzoeken hoeveel verschillende grijswaarden te
onderscheiden zijn door het menselijk oog. Het heeft namelijk geen enkele zin om meer
informatie te vertonen dan de radioloog kan vatten. Er zijn talloze bronnen ter beschikking
met betrekking tot de cariësdiagnostiek aan de hand van rx- oto’s. De invloed van de
toenemende leeftijd met het daarmee gepaard gaande verlies aan visueel vermogen blijkt
echter nog onaangeroerd. Met deze thesis zullen we een poging wagen de kennis omtrent deze
tot nu toe onbekende factor uit te breiden.
De eerste nulhypothese - die we willen verwerpen - stelt dat de toenemende leeftijd geen
effect heeft op de grijswaardenperceptie. Dit staat haaks op onze eerste alternatieve
hypothese, die stelt dat de leeftijd wel invloed uitoefent op de grijswaardenperceptie. Aan de
hand van de resultaten uit de tweede test willen we te weten komen of er ook een effect
bestaat van leeftijd op de cariësdiagnostiek aan de hand van röntgenopnamen. Hierbij nemen
we aan dat een tandarts met een hogere leeftijd meer ervaring heeft opgedaan. De
nulhypothese van dit tweede deel stelt dat er geen effect is van de ervaring op de
cariësdiagnostiek. De tweede alternatieve hypothese spreekt dit tegen en stelt dat een meer
ervaren tandarts een cariëslaesie nauwkeuriger kan inschatten. Het is niet mogelijk om een
PICO-vraag op te stellen, we willen iets vaststellen maar voeren geen interventie uit.
11
3.2 Literatuuroverzicht
De resultaten uit het experimenteel onderzoek werden getoetst aan kennis verworven uit de
literatuur. Hiervoor werd hoofdzakelijk de databank Pubmed geraadpleegd. Bij mijn
zoekopdracht hield ik drie exclusiecriteria in gedachten: artikels in een andere taal dan Engels
of Nederlands werden uitgesloten, artikels ouder dan 1995 werden nauw onderzocht vooraleer
deze te betrekken en artikels zonder beschikbare full-text werden niet opgenomen in deze
masterproef. Vooreerst wou ik de manifestaties van de ouderdom bestuderen op onze ogen.
Hierbij voegde ik volgende zoektermen in: eye, age factor, elderly, aging, vision, rods retina,
cones retina, presbyopia. Deze termen werden bijna altijd in paren gecombineerd om zo goed
mogelijk de beschikbare bronnen te filteren. Dit onderwerp werd reeds door tal van studies
verkend, vandaar dat ik reviews opzocht die de meest volledige informatie boden. Een
additionele filter dat ik aanklikte was onder andere een publicatiedatum van maximum 5 jaar
geleden om zo de recentste conclusies te verkrijgen. Daarnaast wou ik onderzoeken of nog
andere factoren een invloed uitoefenen op onze waarneming. De artikels ‘Clinical ris actors
for age-related macular degeneration: a systematic review and meta-analysis’ van
Chakravarty [54] en ‘Li estyle e posures and eye diseases in adults’ van Klein [56], brachten
suggesties naar voor zoals obesitas, roken, hypertensie, genetische invloeden en
gedragsfactoren. Aan de hand van dit artikel kon ik meer specifiek te werk gaan. Zo werden
volgende zoektermen ingevoerd: environment, genetics, age-related eye diseases, lifestyle,
risk factors, high body mass index, hypertension, smoking. Naast de invloed van ons visueel
systeem is de grijswaardenperceptie ook afhankelijk van het beeldscherm dat een zwart-wit
foto weergeeft. Hiervoor werden volgende zoektermen gebruikt: LCD, pixel, grayscale
resolution, shades of gray, image quality, DICOM GSDF, luminance, ambient light, noise,
individual differences, visual perception. Voor het tweede deel van deze masterproef werden
artikels opgezocht over de huidige methodes voor cariësdiagnose. Aangezien micro-CT in dit
onderzoek werd gebruikt als gouden standaard werd ook dit nader onderzocht. Hierbij
kwamen volgende zoektermen aan bod: dental caries, diagnosis, decision making, dental
radiography, digital radiography, conventional radiography, image processing, micro-CT,
dentistry, beam hardening. Het boek ‘Oral radiology: principles and interpretation’ van White
[1] kwam van pas in verschillende onderdelen van deze masterproef. Dit boek werd vooral
geraadpleegd bij het schrijven van de inleiding om zo de beeldeigenschappen duidelijk te
formuleren en de rol van bitewings in de cariësdiagnostiek aan te kaarten. Doordat de MeSH-
12
termen vaak onvoldoende informatie vonden over mijn zoekopdracht, heb ik ook algemene
zoektermen ingevoegd. Dat gaf dan weer een te breed aanbod aan informatie. Het gevolg
hiervan kan zijn dat relevante artikels over het hoofd werden gezien. Hoe dan ook trachtte ik
door de verschillende aspecten van elk artikel samen te voegen een zo volledig mogelijke
samenvatting aan te bieden.
3.3 Proefpersonen
42 personen hebben deelgenomen aan deze studie, zij gaven hun toestemming door het
ondertekenen van een informed consent (bijlage 8.1). 2 proefpersonen werden geëxcludeerd
voor test 1 wegens onvolledige data voor de statistische verwerking. De proefpersonen
werden onderverdeeld in 3 leeftijdscategorieën: studenten tussen 20 en 24 jaar (14 pers),
tandartsen tussen 25 en 45 jaar (16 pers) en tandartsen met een leeftijd boven 45 jaar (10
pers). Volgende informatie werd opgenomen in de studie: leeftijd, studiejaar, praktijkervaring,
oogafwijkingen en het dragen van een bril, lenzen of loupebril. Volgende visuele beperkingen
werden beschouwd als oogafwijking: bijziendheid (14 pers), verziendheid (5 pers),
astigmatisme (5 pers) en daltonisme (2 pers). Alle proefpersonen voerden de test uit alsof ze
in de praktijk digitale taken moesten verrichten. De proefpersonen met een oogafwijking
droegen een bril of lenzen, een enkele tandarts maakte gebruik van een loupebril. De
verwerking van de scores gebeurde anoniem.
3.4 Apparatuur
Voor het uitvoeren van het onderzoek werd een laptop gebruikt van het merk Dell, met de
kenmerken lattitude E5540 en 64-bit operating system.
3.5 Werkopstelling
De laptop werd centraal gepositioneerd voor iedere proefpersoon. De inclinatie van het
beeldscherm was gelijkaardig aan de manier waarop men normaal een laptop bedient, zo ook
de afstand tot het beeldscherm. Het scherm maakte een hoek van ongeveer 100° met het
toetsenbord. Er werd getracht de achtergrondverlichting zoveel mogelijk te dempen door het
licht uit te doen of de gordijnen te sluiten.
13
3.6 Test 1
Het praktische gedeelte van deze masterproef bestond uit twee digitale experimenten die
uitgevoerd werden op een laptop. Bij de eerste test werd een inschatting gemaakt van de
grijswaardenperceptie. Deze test vertoont gelijkenissen met de experimenten van Haak [17] in
2002 en van Okkalides [22] in 1996. Tijdens het experiment van Haak [17] moest de
deelnemer een van kleur wisselend vierkantje detecteren binnen een groter vierkant. De
monochrome intensiteit van het binnenste vierkantje nam toe op een continue manier
beginnende bij grijswaarde 0 (zwart) totdat de waarnemer een verschil detecteerde tussen het
buitenste vierkant en het wisselende binnenste vierkant. Hierna werd de grijswaarde van het
buitenste vierkant aangepast aan het binnenste vierkant. Daaropvolgend verdonkerde het grote
vierkant totdat opnieuw een verschil tussen beide vierkanten gedetecteerd werd door de
waarnemer. Op deze manier werd de grijsschaal van een 8-bit afbeelding overlopen in 2
richtingen: beginnende van waarde 0 tot en met waarde 255 en omgekeerd. De niet-
gedetecteerde grijswaarden werden automatisch vastgelegd aan de hand van software. [17]
Okkalides [22] controleerde de geschiktheid van een standaard computer voor de weergave
van grijswaarden. Het computerprogramma omvatte een 4x4 rooster met vierkantjes van 3x3
cm, waarbij alle vierkantjes in een verschillende tint van grijs konden transformeren. Het
computerprogramma startte bij de grijswaarde 0 en toonde twee daaropvolgende lichtere
grijswaarden in twee vierkantjes, 14 andere vierkantjes namen dus de kleur zwart aan. Aan de
deelnemer werd gevraagd om de vierkantjes te detecteren die lichter waren, en deze aan te
klikken met de computermuis. De procedure werd herhaald tot alle 256 waarden overlopen
waren. Deze test werd drie maal uitgevoerd aan een snelheidstempo van 1, 2 en 3
grijswaarden tussen de twee lichtere vierkantjes en de overige donkerdere vierkantjes. Bij de
derde test kon de waarnemer de contrasten dus het makkelijkst waarnemen. Wanneer de
lichtere vierkantjes in 80% van de gevallen herkend werden, dan beschouwde men deze als
verschillend. [22] In het experimenteel onderzoek van deze masterproef verplaatste een
kleiner vierkant (1,5 bij 1, 5 cm) zich op willekeurige wijze binnenin een groter vierkant (7,5
bij 7,5 cm) zoals voorgesteld in figuur 5.
14
Figuur 5. Een verkleind ontwerp van het kleine vierkant binnenin het grote vierkant.
Deze verplaatsing deed zich elke 2,5 seconden voor. Tegelijkertijd transformeerden beide
vierkanten in een andere tint van grijs. Aan elk pixel werd een grijswaarde gegeven tussen 1
en 4050 wat ongeveer overeenkomt met het kleurenspectrum van een 12-bit afbeelding (4096
grijswaarden). De volgorde in grijswaarden was willekeurig maar geordend van donker naar
licht, de grijsschaal werd opgedeeld in klassen van 500 grijswaarden en zette zich voort met
sprongen van 50 grijswaarden. Zo kreeg je dus volgende klassen: 1-500, 51-550, 101–600
enzovoort. De software zorgde voor een gelijkmatige selectie van grijswaarden uit de
verschillende klassen. De grijswaarde van het kleine vierkant (de voorgrond) was afgestemd
op het grote vierkant (de achtergrond). De voorgrond varieerde van de achtergrond met een
afstand op de grijsschaal tussen 1 en 50 grijswaarden in positieve zin, dit kleine vierkant was
dus altijd lichter. In het totaal werden 350 verschillende tinten grijs getoond aan de
proefpersonen. Soms was het contrast tussen de twee figuren amper te onderscheiden, terwijl
dit op andere momenten zeer duidelijk was.
3.7 Test 2
Tijdens de tweede test werden aan de deelnemers rx-foto's getoond van geëxtraheerde tanden
waarop al dan niet cariës aanwezig was. Vooraf aan het maken van de röntgenopnamen
werden de tanden gestabiliseerd aan de hand van een kunsthars Frasaco-model. Vervolgens
werd het beeld verkregen aan de hand van twee verschillende sensoren (Sirona, Arseus). De
beelden werden uit de opname geknipt en element per element aan de waarnemer getoond. De
deelnemer moest oordelen over de diepte van een mogelijke cariëslaesie en hierbij zijn
zekerheid omtrent het gegeven antwoord aanduiden. Hij moest hiervoor één uit volgende 5
mogelijkheden selecteren: geen cariës, cariës minder dan 50% in het glazuur, cariës gelijk aan
of meer dan 50% in het glazuur, cariës minder dan 50% in het dentine, cariës gelijk aan of
meer dan 50% in het dentine. Telkens werd één van voorgaande keuzes gecombineerd met het
15
zelfvertrouwen over deze beslissing (‘con idence scale’): heel zeker, redelijk zeker, mogelijks
verkeerd, eerder onzeker, heel onzeker.
Figuur 6. (a) Voorbeeld van een röntgenfoto zoals deze getoond werd aan de deelnemers. (b)
De rechtse afbeelding is een uitsnede van de linkse afbeelding waarop de cariës duidelijker te
zien is. [3]
De beoordeling gebeurde vlak per vlak, beginnend aan de linkerzijde, vervolgens langs
occlusaal en eindigend bi de rechterzi de. El e oto was voorzien van de letter ‘L’ in de
linkerbovenhoek zodat er geen verwarring kon bestaan. De deelnemer kreeg hiervoor de tijd
die hij nodig achtte, bij deze tweede proef was geen tijdsfactor aanwezig. De rx- oto’s van
geëxtraheerde tanden betroffen enkel premolaren en molaren, zowel uit de onderkaak als uit
de bovenkaak. De tanden werden onderzocht op cariës aan de hand van ‘Micro Computed
Tomography (micro-CT)’. Dit is een miniatuurontwerp van ‘Cone-Beam Computed
Tomography (C CT)’ maar is technisch verschillend omwille van twee aspecten. Ten eerste
zal bij CBCT de stralenbundel en de detector rond de patiënt roteren in tegenstelling tot
micro-CT waarbij het object roteert terwijl de stralenbundel en de detector ter plaatse blijven.
Ten tweede is de grootte van de stralenbundel kleiner (tussen 5 en 10 micrometer) wat een
beeld met een hogere resolutie oplevert. [23] Micro-CT vertoont een belangrijk voordeel ten
opzichte van cariësdiagnose aan de hand van histologie. Diagnose aan de hand van histologie
vereist het prepareren van coupes uit het te onderzoeken weefsel. Deze procedure neemt tijd
in beslag en bevat ook het risico dat informatie verloren gaat tijdens het prepareren van het
weefsel. Dergelijke voorbehandeling is destructief en verhindert het gebruik van het
doelmateriaal voor andere toepassingen. Dit is niet het geval bij micro-CT dat de interne
tandstructuur zal weergeven als een driedimensionale figuur of als visuele discrete coupes.
[23] Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van het micro-CT systeem ‘S yscan 1172’
(89 kV, 90 microA, voxelgrootte 11,74 micrometer). De tanden werden gereconstrueerd aan
16
de hand van cross-sectionele coupes. Een aantal voorbeelden worden hieronder getoond op de
doorsnedes die de maximale dieptes van de cariëslaesies bevatten. De diepte werd berekend
vanaf het glazuur naar het binnenste van de tand toe. Dit is dus telkens in een andere richting
voor de linkerzijde, de occlusale zijde en de rechterzijde. De gedemineraliseerde laesies zijn
meer doorgankelijk voor rx-stralen en worden als lichte zones afgebeeld. Dit in tegenstelling
tot het intacte harde tandweefsel wat een barrière vormt voor de elektromagnetische straling.
Het verschil in mineralisatiegraad tussen glazuur (85 volume %) en dentine (47 volume %)
verklaart de verscheidene tinten grijs. [3] Bij de drie scans in figuur 7 reiken de approximale
laesies tekens tot in het dentine. Micro-CT werd in dit onderzoek beschouwd als de gouden
standaard en de resultaten van de deelnemers werden hiermee vergeleken.
Figuur 7. Voorbeelden van cross-sectionele coupes van tanden met cariëslaesies opgenomen
in dit onderzoek.
3.8 Statistische verwerking
Alle data werden digitaal opgeslagen in een databank (Apache Open Office en Microsoft
Excel) en werden verwerkt met behulp van het programma 'Statistical Product and Service
Solutions (SPSS, versie 22)'. We deelden de proefpersonen op in 3 leeftijdscategorieën en
onderzochten met een Kruskal-Wallis-test of er een effect was van leeftijd op de
grijswaardenperceptie. Deze test werd gekozen om meerdere onafhankelijke groepen met
elkaar te vergelijken voor een continue variabele namelijk de scores op de test. Mann-
Whitney U-testen werden gebruikt voor paarsgewijze vergelijkingen van de
leeftijdscategorieën. Deze test onderzocht of twee onafhankelijke steekproeven afkomstig
waren uit dezelfde populatie voor een continue variabele. De nulhypothese werd verworpen
bij een p-waarde kleiner dan 0,05. Een p-waarde groter dan 0,05 werd beschouwd als niet-
significant. Het grijswaardenspectrum, gebruikt tijdens de eerste test, werd ingedeeld in
klassen per 500 zodat we de scores konden bestuderen voor de verschillende tinten grijs.
Volgende klassen werden gebruikt: 0-500, 501-1000, 1001-1500, 1501-2000, 2001-2500,
17
2501-3000, 3001-3500, 3501-4000. De leeftijdscategorieën werden als volgt gecodeerd:
studenten tussen 20 en 24 jaar (Cat 1), tandartsen tussen 25 en 45 jaar (Cat 2) en tandartsen
boven 45 jaar (Cat 3). Cat 1 bevatte 14 personen, Cat 2 bevatte 16 personen en Cat3 bevatte
10 personen. De scores op de eerste test correspondeerden met fracties van de correcte
antwoorden. Een Mann-Whitney U-test, die de scores vergeleek van de proefpersonen met en
zonder oogprobleem, werd gebruikt om de invloed van een oogprobleem aan te tonen op de
gemiddelde scores. Een meervoudige lineaire regressie werd gebruikt om een model op te
stellen voor de score op basis van leeftijd, oogprobleem en grijswaardenklasse.
We toetsten de invloed van ervaring en leeftijd op de cariësdiagnostiek aan de hand van
Kappa-coëfficiënten. We onderzochten zo de graad van overeenkomst tussen de evaluatie met
tweedimensionale röntgenopnamen en micro-CT.
18
4. Resultaten
___________________________________________________________________________
4.1 Assumpties
Omdat de scores binnen sommige categorieën significant afwijkten van een normaalverdeling
werd consequent gekozen voor niet-parametrische testen. Kolmogorov-Smirnov-testen
toonden een significante afwijking aan voor 6 combinaties van leeftijdscategorieën en
grijswaardenklassen en voor 3 combinaties van oogproblematiek en grijswaardeklassen.
(bijlage 8.2)
4.2 Scores test 1 per leeftijdscategorie
De Kruskal-Wallis-test geeft aan dat er voor alle grijswaardenklassen een significant verschil
bestaat tussen de 3 leeftijdscategorieën met p< 0,05 behalve voor de grijswaarden tussen 3001
en 3500, H(2)= 4,154 met p= 0,125.
Interval 0-500 501-
1000
1001-
1500
1501-
2000
2001-
2500
2501-
3000
3001-
3500
3501-
4000
H(df=2) 6,181 13,735 17,179 13,328 14,012 6,281 4,154 6,439
p 0,045 0,001 <0,001 0,001 0,001 0,043 0,125 0,040
Tabel 1. Kruskal-Wallis-test: scores per grijswaardenklasse voor de 3 leeftijdscategorieën
samen. Voor alle grijswaardenklassen werd een significant verschil gevonden behalve voor
de grijswaarden tussen 3001 en 3500.
Als post-hoc-testen voor de grijswaardenklassen met significante verschillen gebruikten we
Mann-Whitney U-testen met Bonferroni-correctie. Er werden voor alle grijswaardenklassen
significante verschillen gevonden tussen Cat1 en Cat3 behalve voor de grijswaarden tussen 0
en 500. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen Cat2 en Cat3 op één
grijswaardenklasse, 1501- 2000, na. De positie en spreiding van de gemiddelde scores binnen
de drie steekproeven worden weergegeven aan de hand van een meervoudige boxplot. Het
verband tussen leeftijd en gemiddelde score wordt weergegeven aan de hand van een
19
scatterplot. Deze figuren verduidelijken een daling van de gemiddelde scores met toenemende
leeftijd.
Interval 0-500 501-
1000
1001-
1500
1501-
2000
2001-
2500
2501-
3000
3501-
4000
Cat1-
Cat2
0,01 0,03* 0,08
* 0,05 0,12
* 0,08 0,11
Cat1-
Cat3
0,09 0,06* 0,10
* 0,15
* 0,16
* 0,15
* 0,26
*
Cat2-
Cat3
0,08 0,04 0,02 0,11* 0,04 0,07 0,15
*p< 0,05/3= 0,017
Tabel 2. Mann-Whitney U-testen: het verschil in gemiddelde scores tussen de
leeftijdscategorieën voor de grijswaardenklassen waarvoor de Kruskal-Wallis-test een
significant verschil aangaf. De verschillen in gemiddelde scores worden uitgedrukt in
fracties.
Figuur 7. Boxplot: gemiddelde score versus leeftijdscategorie. De mediaan voor de jongste
leeftijdscategorie ligt het hoogst, daarop volgt de middelste leeftijdscategorie en voor de
20
oudste leeftijdscategorie ligt de mediaan het laagst. De spreiding binnen de middelste
categorie is het grootst.
Figuur 8. Scatterplot: gemiddelde score versus leeftijd. De scatter-wolk is samengesteld uit
evenveel punten als er deelnemers zijn. De punten van de jongere deelnemers zijn hoger
gelegen in vergelijking met de oudere deelnemers. De determinatiecoëfficiënt is gelijk aan 0,
292 wat aangeeft dat 29,2 % van de totale variantie verklaard kan worden door het regressie
model.
4.3 Scores test 1 tussen personen met en zonder visuele beperking
Een Mann-Whitney U-test duidde aan dat de scores van de proefpersonen zonder
oogafwijkingen significant beter zijn voor de grijswaardenklassen tussen 1501 en 2000 (U=
491,5; p= 0,037), tussen 2501 en 3000 (U= 499,0; p= 0,032) en tussen 3001 en 3500 (U=
96,5; p= 0,014) in vergelijking met de proefpersonen met oogproblemen. Deze resultaten
worden visueel voorgesteld aan de hand van een meervoudige boxplot.
21
Figuur 9. Boxplot: gemiddelde score versus aanwezigheid oogprobleem. De steekproef met
een oogprobleem vertoont een grotere spreiding binnen de groep en de mediaan ligt lager. Er
is één outlier aanwezig voor de groep zonder oogprobleem.
4.4 Meervoudige lineaire regressie
Een meervoudige lineaire regressie werd gebruikt om te bepalen hoe nauwkeurig de score
verklaard kan worden op basis van leeftijd, de aanwezigheid van een oogprobleem (0=geen
probleem, 1=oogprobleem) en de grijswaardenklasse. Een Kolmogorov-Smirnov-test (bijlage
8.2) toonde aan dat de residu’s normaal verdeeld zi n p= 0 088. De a han eli heid tussen de
verklarende variabelen en de score is significant, F(3, 321)=154.3, p <0,001. De verklarende
variabelen verklaren 59.1% van de variantie. De partiële regressiecoëfficiënten zijn voor alle
onafhankelijke variabelen significant en negatief.
22
Tabel 3. Deze tabel geeft de Pearson correlatiecoëfficiënt weer (R= 0,768). De
determinatiecoëfficiënt is het kwadraat van de Pearson correlatiecoëfficiënt (R square= 0,
591).
Tabel 4. De p-waarde in de ANOVA-tabel test of dit lineair regressiemodel zinvol is.
Aangezien p< 0,05 kan de nulhypothese, die stelt dat de partiële regressiecoëfficiënten gelijk
zijn aan 0, verworpen worden.
Score B Std. Fout β t p
Intercept 1,083 0,028 38,353 0,000***
Oogprobleem -0,57 0,028 -0,117 -3,185 0,002**
Leeftijd -0,004 0,018 -0,228 3,840 0,000***
Grijswaardenklasse -0,000146 0,000007 -0,719 4.599 0,000***
(N=325. *p< 0,05 **p< 0,01 *** p< 0,001)
Tabel 5. Regressieanalyse score met als verklarende variabelen oogprobleem, leeftijd en
grijswaardenklasse.
23
4.5 Scores test 2
Kappa-
coëfficiënt
p-waarde Kappa-
coëfficiënt
p-waarde Kappa-
coëfficiënt
p-waarde
Personen Links Links Occlusaal Occlusaal Rechts Rechts
1 (23 jaar) -0,12 0,88 0,04 0,93 0,39 0,27
2 (26 jaar) -0,10 0,90 0,12 0,77 -0,11 0,88
3 (54 jaar) -0,07 0,93 -0,01 0,99 -0,01 0,99
4 (21 jaar) -0,10 0,89 0,09 0,85 -0,03 0,97
5 (23 jaar) 0,00 1,00 0,10 0,82 0,01 0,99
6 (22 jaar) -0,13 0,86 0,06 0,89 0,00 1,00
7 (22 jaar) -0,08 0,93 -0,01 0,97 0,01 0,99
8 (23 jaar) -0,08 0,92 0,07 0,87 0,01 0,99
9 (23 jaar) -0,04 0,95 0,16 0,71 -0,12 0,83
10 (21 jaar) -0,04 0,95 0,00 1,00 0,00 1,00
11 (23 jaar) -0,04 0,95 0,08 0,87 0,04 0,97
12 (23 jaar) 0,03 0,95 0,08 0,85 -0,03 0,98
13 (44 jaar) -0,08 0,91 0,08 0,85 -0,31 0,63
14 (28 jaar) -0,07 0,94 0,00 1,00 0,25 0,74
15 (59 jaar) -0,12 0,88 0,04 0,93 0,39 0,27
16 (59 jaar) -0,08 0,92 -0,03 0,95 -0,03 0,97
17 (51 jaar) -0,11 0,88 -0,03 0,95 -0,02 0,98
18 (23 jaar) -0,09 0,91 -0,02 0,96 -0,02 0,98
19 (52 jaar) -0,03 0,97 0,17 0,75 0,10 0,91
20 (53 jaar) -0,10 0,90 -0,01 0,97 0,03 0,97
21 (36 jaar) -0,15 0,84 0,04 0,94 0,12 0,88
22 (42 jaar) 0,00 1,00 -0,04 0,93 0,05 0,93
23 (22 jaar) 0,00 1,00 -0,03 0,95 -0,06 0,93
24 (24 jaar) -0,09 0,92 0,07 0,89 -0,22 0,58
25 (35 jaar) -0,19 0,76 0,02 0,97 -0,04 0,96
26 (54 jaar) -0,11 0,89 0,01 0,97 -0,06 0,93
27 (52 jaar) -0,12 0,88 0,03 0,95 -0,16 0,63
28 (55 jaar) -0,14 0,87 0,02 0,97 -0,01 0,99
24
29 (27 jaar) 0,11 0,84 0,01 0,99 0,01 0,98
30 (29 jaar) 0,00 1,00 0,00 0,99 0,12 0,88
31 (67 jaar) 0,00 1,00 0,10 0,81 0,08 0,92
32 (41 jaar) -0,06 0,94 -0,01 0,98 0,10 0,87
33 (57 jaar) -0,09 0,91 0,07 0,89 0,16 0,78
34 (26 jaar) -0,08 0,92 -0,05 0,93 0,15 0,75
35 (28 jaar) 0,15 0,79 0,09 0,84 0,02 0,96
36 (44 jaar) 0,04 0,95 0,10 0,81 -0,23 0,63
37 (26 jaar) -0,22 0,79 0,12 0,80 0,12 0,87
38 (27 jaar) -0,09 0,91 -0,04 0,82 0,00 1,00
39 (21 jaar) -0,09 0,90 0,07 0,87 0,15 0,32
40 (35 jaar) -0,10 0,90 0,03 0,95 0,17 0,84
41 (42 jaar) -0,05 0,95 0,06 0,88 0,04 0,95
42 (34 jaar) 0,03 0,95 0,01 0,98 -0,06 0,92
Tabel 6. De Kappa-coëfficiënten drukken de graad van overeenkomst uit tussen de
beoordelingen van alle proefpersonen en de beoordelingen aan de hand van de gouden
standaard. De p-waarde geeft het significantieniveau aan voor de Kappa-coëfficiënten.
Cohen’s Kappa-coëfficiënten werden berekend voor de overeenkomst uit te drukken tussen de
beoordelingen van de proefpersonen aan de hand van tweedimensionale röntgenopnamen en
de beoordeling van de expert aan de hand van de gouden standaard. De nulhypothese stelt dat
er geen graad van overeenkomst bestaat tussen de beoordelingen aan de hand van
tweedimensionale radiografie en micro-CT. De nulhypothese kan voor geen enkele
beoordeling verworpen worden. Daarnaast zijn de meeste Kappa-coëfficiënten lager dan 0,40
wat op een zwakke overeenkomst wijst of ze zijn negatief wat eerder een tegenspraak
aanduidt. We beschouwen daarom de beoordelingen als niet significant afwijkend van het
toeval door problemen met de onderzoeksopstelling of -methode.
25
5. Discussie
___________________________________________________________________________
5.1 Interpretatie resultaten
De Kruskal-Wallis-test toonde voor bijna alle grijswaardenklassen een significant verschil in
gemiddelde scores tussen de drie leeftijdscategorieën. De Mann-Whitney U-testen lieten zien
dat deze verschillen zich voornamelijk situeerden tussen de jongste en de oudste
leeftijdscategorie. Tussen de middelste en de oudste leeftijdscategorie zijn er bijna geen
significante verschillen. Dit doet ons vermoeden dat de jongere deelnemers beter contrasten
tussen grijswaarden kunnen waarnemen in vergelijking met de oudere tandartsen. Deze
resultaten doen veronderstellen dat het visueel vermogen achteruit gaat voor de leeftijd van 45
jaar. We zien immers significante verschillen tussen de jongste en de middelste
leeftijdscategorie maar nauwelijks tussen de middelste en oudste leeftijdscategorie.
De Mann-Whitney U-test toonde voor drie grijswaardenklassen een significant beter resultaat
aan voor de personen zonder oogprobleem in vergelijking met de personen met oogprobleem.
Hieruit blijkt dat personen met een oogafwijking ondanks optische hulpmiddelen (bril, lenzen,
loupebril) niet in staat zijn even goede scores te behalen als de proefpersonen zonder visuele
afwijking.
De meervoudige lineaire regressie duidde aan dat de gemiddelde score wordt beïnvloed door
de leeftijd, de aanwezigheid van een oogprobleem en de grijswaardenklasse. Een stijgende
grijswaardenklasse heeft het grootste negatief effect op de gemiddelde scores. Naarmate de
grijstinten lichter worden zijn deze moeilijker te onderscheiden.
De Kappa-coëfficiënten die voortkwamen uit de tweede test zijn allemaal niet significant.
Losstaand van de p-waarden zi n de Kappa’s oo zeer laag. Bij de proefpersonen kon dus
geen effect worden aangetoond van leeftijd of grijswaardenperceptie op de cariësdetectie.
Door het feit dat de Kappa-coëfficiënten tussen tweedimensionale radiografie en micro-CT
niet significant bleken, konden de resultaten niet verder statistisch worden verwerkt. De
tweede hypothese kon in het onderzoek zoals het opgezet was, niet worden verworpen noch
bevestigd.
27
Figuur 10. Links: fractie waargenomen grijswaarden in functie van het
grijswaardenspectrum van drie willekeurige proefpersonen. Rechts: voorstelling van de
grijswaardencombinaties (achtergrond en voorgrond) die aan bod kwamen tijdens de test bij
de respectievelijke proefpersonen. Groene punten werden correct waargenomen, rode punten
werden niet gedetecteerd.
Figuur 10 illustreert de resultaten van de eerste test (fractie gedetecteerde grijswaarden) van
drie proefpersonen in functie van het grijswaardenspectrum. Hieruit blijkt een grote
individuele variatie in grijswaardenperceptie. Na alle scores geëvalueerd te hebben, kunnen
we vaststellen dat de resultaten van alle andere deelnemers toegewezen kunnen worden aan
één van deze drie categorieën.
In grote lijnen kunnen we de drie patronen als volgt omschrijven. Patroon A vertoont een
centrale inzinking van de grafiek ter hoogte van de grijswaarden tussen 2000 en 3000. Het
dieptepunt treedt op bij waarde 2500 waarna de grijswaarden weer beter waargenomen
werden door de proefpersoon. Dergelijke voorstelling kwam ook voor bij andere
proefpersonen met lagere of hogere scores. Zo verplaatste de functie zich (bij benadering) in
zijn totaliteit in verticale zin naar beneden of naar boven. Andere gelijksoortige grafieken
vertoonden een inzinking ter hoogte van een ander deelgebied op de grijsschaal. Patroon B
geeft een lineaire functie weer met een dalend verloop. Hoe lichter de grijswaarden tot stand
kwamen, hoe minder deze waargenomen konden worden door de proefpersoon. Dergelijke
grafiek vormde zich bij alle oudere tandartsen (boven 45 jaar), op één uitzondering na, hoewel
ook studenten gelijkaardige scoreverdelingen behaalden. Dit type patroon was het meest
frequent onder de 40 deelnemers. Soms behaalden de proefpersonen betere scores waarbij
dergelijke functie zich in verticale zin naar boven verplaatste, soms was het verloop van de
rechte meer grillig waarbij er meer variatie voorkwam binnen de deelgebieden op de
grijsschaal. Patroon C kunnen we grofweg beschouwen als een horizontale. Er bestaat een
kleinere dip ter hoogte van dezelfde zone als patroon A. Dit patroon werd teruggevonden bij
de jongere deelnemers maar was weinig voorkomend. Proefpersonen met dergelijk resultaten
werden bestempeld als de beste waarnemers. Ook hier kwam dezelfde functie voor met betere
en slechtere scores en afhankelijk hiervan een verplaatsing langs de y-as. We kunnen
concluderen dat patroon A en C kenmerkend zijn voor de jongere tandartsen. Deze patronen
ontwikkelden zich niet bij tandartsen met een leeftijd boven 30 jaar op één uitzondering na.
28
Patroon B trad op bij tandartsen van alle leeftijden maar werd steiler bij de oudere deelnemers
en kende ook een verplaatsing naar beneden omdat lagere scores werden behaald.
De rechtse afbeeldingen in figuur 10 komen overeen met de combinaties in grijswaarden van
de achtergrond en de voorgrond die gehanteerd werden bij de drie willekeurige
proefpersonen. De x-as representeert de kleur van de achtergrond (het grote vierkant), de y-as
staat voor het contrast tussen beide vierkanten. Zoals reeds uitgelegd nam het kleine vierkant
altijd een lichtere kleur aan dan het grote vierkant met een sprong op de grijswaardenschaal
tussen 1 en 50. Om de grijswaarde van het kleine vierkant te vinden neem je dus de som van
de waarde op de x-as en de y-as. De niet waargenomen grijswaarden (de rode punten)
bevinden zich voornamelijk in het onderste gedeelte van figuur 10 omdat bij deze combinaties
het contrast tussen beide vierkanten het zwakst was. Daarnaast treedt er ook een verschuiving
op van de wolk van rode dots naar de rechterzijde omdat de lichtere grijswaarden moeilijker
gedetecteerd werden.
Er was onvoldoende tijd om alle gerekruteerde proefpersonen twee keer te laten scoren om
een waarheidsgetrouw beeld te krijgen van de testprocedure. Slechts vijf studenten vonden
hiervoor de tijd. We kunnen uit deze beperkte reeks van gegevens geen algemene conclusies
trekken. Toch brengt een vergelijking van de resultaten van twee testen bij dezelfde persoon
interessante bevindingen aan het licht.
Figuur 11. Percentage waargenomen grijswaarden in functie van het grijswaardenspectrum
van proefpersoon X1 met een tijdsinterval van één maand.
29
Figuur 11 vertoont geen grote verschillen tussen de beide testprocedures van eenzelfde
deelnemer. Dit is een resultaat dat we hoopten te constateren. Beide grafieken vertonen goede
scores die het behoorlijke visuele vermogen van de waarnemer weerspiegelen. Beide
testprocedures werden dan ook uitgevoerd in dezelfde ruimte. Dit was niet het geval bij de
andere vier studenten die zich tijdens de tweede testprocedure op een andere locatie bevonden
dan tijdens de eerste testprocedure. In figuur 12 uit dit zich in markant verschillende
resultaten. De eerste keer werd de test namelijk uitgevoerd in een kamer met een raam, de
tweede keer in een kamer zonder raam waar het volledig donker was. Dit laatste werd in de
literatuur al uitvoerig bestudeerd wat de negatieve invloed van achtergrondlicht op de
grijswaardenperceptie bevestigde. Later in deze masterproef zullen we hier dieper op ingaan.
De proefpersonen met de beste resultaten bevonden zich niet in een volledig verduisterde
ruimte wat ons doet vermoeden dat personen met een goede visie ook behoorlijke resultaten
kunnen behalen in een ruimte met beperkte achtergrondverlichting.
Figuur 12. Percentage waargenomen grijswaarden in functie van het grijswaardenspectrum
van proefpersoon X2 met een tijdsinterval van één maand. De linkse test in een ruimte met
gematigde achtergrondverlichting, de rechtse test in een ruimte zonder
achtergrondverlichting.
5.2 Het oog in functie van de leeftijd
Gezichtsverlies met het ouder worden is een niet te onderschatten gezondheidsprobleem. Vele
structurele en fysiologische veranderingen die plaatsvinden in het oog tijdens het natuurlijke
proces van verouderen, zijn dezelfde mechanismes die aan de basis liggen van ziekten. Dit
bemoeilijkt het definiëren van normale ouderdomsverschijnselen omdat de scheidingslijn met
30
pathologische processen door verschillende oogspecialisten anders beoordeeld kan worden.
[24] De functie van het oog zal toenemen tot aan een leeftijd van 20 jaar en zal dalen vanaf
een leeftijd van 50 jaar. [25] Bij benadering zal een derde van de populatie op de leeftijd van
65 jaar geconfronteerd worden met een oogziekte. [26] De meeste voorkomende
leeftijdsgebonden oogafwijkingen zi n ‘age-related macular degeneration (AMD)’ glaucoma
cataract en diabetische retinopathie. [26,27,28]
In de volgende paragrafen wordt vaak verwezen naar de structurele elementen van het oog.
Figuur 13 geeft dit kort weer om volgende tekst meer verstaanbaar aan te brengen. In de
buitenste laag van de retina zijn de fotoreceptoren (staafjes en kegeltjes) gesitueerd. De fovea
is een onderdeel van de gele vlek, ook macula genoemd. Deze zone bevat de hoogste
concentratie aan fotoreceptoren. [29]
Figuur 13. anatomie van het oog. [28] (Relevante vertalingen: vitreous humor: glasachtig
lichaam, choroid: vaatvlies).
De kwaliteit van het menselijk oog zal onbetwistbaar afnemen met toenemende leeftijd. Ten
eerste zal de pupil met de jaren vernauwen (miosis) en zal het glasachtig lichaam een groot
aandeel van zijn transparantie verliezen. Als gevolg hiervan zal minder licht de retina
bereiken. Dit creëert de vraag naar meer licht bij ouderen bij bepaalde activiteiten zoals bij het
lezen van een boek. Ten tweede wordt de lens dikker en minder elastisch, dit brengt met zich
mee dat het moeilijker wordt om te focussen op dichtbij staande objecten. [30] Naast het
glasachtig lichaam wordt ook de lens met de jaren ondoorzichtiger ten gevolge van
wijzigingen in de verhouding van de lensproteïnes (meer onoplosbaar albumine en minder
31
oplosbaar crystalline). [31] Hierdoor zal de invallende hoeveelheid licht op de fotoreceptoren
in de retina nog meer afnemen. Tevens gaat de contrastsensitiviteit achteruit, vooral op
middelhoge en hoge spatiële resoluties. Deze laatste termen verwijzen naar het waarnemen
van kleine objecten, details of scherpe randen van grote objecten. [30]
De vervormbaarheid van de lens neemt af met de ouderdom en zo ook de
accommodatiebreedte. Voor het observeren van dicht gelegen voorwerpen zal de sterkte van
het oog (de lens) moeten toenemen. Het nabijheidspunt is het dichtste punt dat door een
persoon nog scherp kan worden waargenomen, het vertepunt is het verste punt dat nog scherp
kan worden waargenomen. De accommodatiebreedte geeft het verschil in sterkte tussen deze
twee punten als voorwerp. De accomodatiebreedte verkleint vanaf de leeftijd van 40 jaar en
benadert de nulwaarde rond 60 jaar, in dit laatste stadium spreken we van presbyopie of
ouderdomsverziendheid. [32,33]
Het proces van verouderen en zijn manifestaties op de retinale cellen werden in het verleden
al uitgebreid bestudeerd in oftalmologische laboratoria. Morfologische veranderingen doen
zich voor ter hoogte van de retina. Zo ondergaan retinale bloedvaatjes arteriosclerose en er
treedt een afname op in de dichtheid van capillairen ter hoogte van de fovea. [34] Ook zal het
aantal fotoreceptoren en zenuwcellen (ganglioncellen) progressief afnemen. [24] Dit proces
tast eerst de staafjes aan en daarna pas de kegeltjes. Daardoor zal de scotopische gevoeligheid
(kijken bij duistere achtergrondverlichting) eerder verslechteren in vergelijking met de
fotopische gevoeligheid (kijken bij heldere achtergrondverlichting). [34] De staafjes zijn
namelijk verantwoordelijk voor onze adaptatie aan het donker en zijn meer lichtgevoelig dan
de kegeltjes die verantwoordelijk zijn voor de kleurwaarneming. [35] Staafjes zijn bijzonder
kwetsbaar voor genetische defecten en veranderingen in hun micro-omgeving. Het zijn de
eerste neuronen die zullen sterven tijdens het verouderingsproces en in retinale degeneratieve
ziekten. [36]
Een verminderde donkeradaptatie op termijn is een bijkomend gevolg van
ouderdomsfenomenen zoals pupilvernauwing, verminderde lensdoorlaatbaarheid en kleinere
staafjespopulatie. Een verstoorde rhodopsine-regeneratie draagt hier ook toe bij. Dit wordt
teweeg gebracht door structurele en ysiologische veranderingen ter hoogte van de ‘retinal
pigment epithelium (RPE)’ en ruch’s membraan (binnenste laag van het vaatvlies, grenzend
aan het netvlies). Zo zal op termi n ruch’s membraan verdi en zal extracellulair materiaal
32
zich opstapelen tussen deze twee membranen en zullen de RPE-cellen anatomische
veranderingen ondergaan. [34] Deze veranderingen compromitteren de metabolische
uitwisseling door het ontstaan van een diffusiebarrière tussen het vaatvlies en de
fotoreceptoren wat aanleiding geeft tot een verminderde vitamine A concentratie. Deze
vitamine is van kritisch belang voor de essentiële functies van de staafjes. [24]
Voor het waarnemen van grijswaarden zijn enkel de staafjes van belang. Voor de volledigheid
wil ik toch aangeven dat ook ter hoogte van de kegeltjes veranderingen zullen optreden met
de jaren. Dit zal de kleurendiscriminatie op termijn negatief beïnvloeden. Vaak is dit ook toe
te schrijven aan het voorkomen van pathologische condities die degeneratieve processen
zullen versnellen. Het is dus zeer aannemelijk dat andere ziekten een grote invloed uitoefenen
op de kleurendiscriminatie en het natuurlijke verouderingsproces van het oog verzwaren.
[25,37] Obata [38] bevestigde een negatieve correlatie tussen de leeftijd en de distributie van
de kegeltjes ter hoogte van de gele vlek. Een van de oorzaken was de gebrekkige overdracht
van metabolieten tussen RPE en ruch’s membraan wat aanleiding ga tot insu iciënte
voedingsstoffen en ischemie van de kegeltjes. Wuerger [39] stelde een significante daling vast
in chromatische sensitiviteit met toenemende leeftijd voor de kleuren rood, groen en blauw.
Deze afname was het meest uitgesproken voor de kleur blauw.
Samengevat kunnen we constateren dat veroudering veranderingen teweeg brengt in de intra-
oculaire transmissie en de reflectie van licht, de efficiëntie van de fototransductie en
fotopigment regeneratie, en de kwaliteit van de synaptische transmissie en signaaltransductie
in de retina. [37] Doordat minder lichtprikkels de retina bereiken, hebben ouderen meer
omgevingslicht nodig om met dezelfde kwaliteit als jongeren te kunnen waarnemen. Visuele
eigenschappen zoals contrastgevoeligheid bij hoge en lage verlichting, kleurendiscriminatie,
scherptezicht en detailwaarneming verminderen significant met het ouder worden. [40]
5.3 Het oog en de impact van andere factoren
De computer is een onmisbaar onderdeel geworden op vele werkplaatsen. Doordat het
computergebruik enige inspanning van het oog vereist, kan dit het gezichtsvermogen negatief
beïnvloeden. De symptomen omvatten hoofdpijn, droge en geïrriteerde ogen,
lichtgevoeligheid en dubbelzien. [41] et ‘computer vision syndrome (CVS)’ wordt
33
gedefinieerd als oog- en zichtsproblemen die het gevolg zijn van activiteiten die focus van het
oog vereisen en gerelateerd zijn aan de tijd besteed voor de computer. De aanpak van dit
syndroom situeert zich in aangepaste ergonomie, patiënteneducatie en het gebruik van
oogdruppels. [42]
Oogvermoeidheid maakt zich kenbaar door het gevoel van zware oogleden, een brandende en
prikkelende sensatie onder de oogleden en een beschadigde visie. Oogvermoeidheid uit zich
dikwijls in uitwendige symptomen zoals puntbloedingen, blinkende ogen en tranen. Dit
geheel van nevendefecten leidt tot een afname van het scherptezicht, een wazig beeld en een
verkorte accomodatiebreedte. [43] De ernst van oogvermoeidheid is afhankelijk van de
complexiteit van het visuele werk dat geleverd moet worden en de mate van
achtergrondverlichting. Naast oogvermoeidheid vormen het gebruik van boren, lasers en
polymerisatielampen een mogelijk gevaar voor het gezichtsvermogen van de tandarts. De
enige effectieve bescherming tegen spetters en vreemde materialen zijn brillen met een
montuur waarvan de randen met hun volledige omtrekvorm aansluiten op de huid wat niet het
geval is bij een gewone leesbril. Meerdere studies vermelden tandartsen en tandartsassistenten
als een risicogroep voor oogletsels. [43,44,45] Zo blijkt uit een studie dat bijna de helft van de
tandartsen al in aanraking kwam met een oculair trauma of infectie. De oorzaak lag dikwijls
in het niet dragen van oogbescherming. [46]
Het gebruik van optische hulpmiddelen om de manuele precisie te verbeteren wordt al lang
aanvaard in verschillende medische beroepen. Tandheelkunde biedt de ideale omgeving voor
het gebruik van microscopen en loupebrillen omdat het werkterrein klein is en de nood aan
precisie zeer hoog. Meerdere studies namen een positief effect waar van loupebrillen en
microscopie op cariësdetectie. [4,33] Optische hulpmiddelen bieden de mogelijkheid visuele
tekortkomingen ten gevolge van de ouderdom te compenseren. [33] Hiervoor is het belangrijk
dat tandartsen zich bewust worden van hun visuele beperkingen en openstaan voor
beschikbare methoden om visuele deficiënties te compenseren. [47] Een gratis visuele test
zou nuttig zijn voor individuele aanbevelingen. [33] Het gebruik van loupebrillen heeft
daarnaast een positief effect op de ergonomie van de tandarts maar vraagt enige opleiding en
een financiële investering. [48]
Het effect van kleurenblindheid in de tandheelkunde op cariësdiagnostiek blijkt weinig
onderzocht. Wel staat vast dat een tandarts met daltonisme moeilijkheden ondervindt bij het
34
esthetische restauratieproces. Assisterend personeel is dan ook aan te raden bij de kleurblinde
tandarts voor het kiezen van de kleur van een composiet of porselein. [49,50]
Er wordt verondersteld dat de incidentie van leeftijdsgebonden oogziekten zal stijgen ten
gevolge van de vergrijzing van de bevolking. [27] Oxidatie en inflammatie worden aangeduid
als etiologische factoren in deze pathologische processen. Er bestaat wetenschappelijk bewijs
dat anti-oxidatie en anti-inflammatoire voedingsbestanddelen de incidentie van
oogafwijkingen kunnen reduceren. Voedingsstoffen met dergelijk effect zijn vitamine C,
vitamine E β-caroteen, luteïne, zeaxanthine, en de omega-3 vetzuren eicosapentaeenzuur
(EPA) en docosahexaeenzuur (DHA). [51,52,53] Het is belangrijk om bij de bevolking
bewustzijn te creëren van de effecten van voeding op de ooggezondheid. Door eenvoudige
maatregelen te nemen kan de incidentie van oogziekten dalen. [51]
Omgevings- en genetische factoren dragen bij tot de ontwikkeling van oogziekten zoals
AMD, cataract, glaucoma en diabetische retinopathie. AMD is de meest voorkomende
oorzaak van blindheid in de Verenigde Staten en de Westerse landen. Deze ziekte werd dan
ook het meest uitvoerig onderzocht. Studies rapporteren drie grote risicofactoren in de
ontwikkeling van AMD: roken, chirurgische ingrepen bij de behandeling van cataract en een
familiale voorgeschiedenis van AMD. Een matige associatie werd gevonden voor obesitas,
een verleden van cardiovasculaire aandoeningen, hypertensie en een verhoogde fibrinogeen
concentratie in het bloedplasma. [52,54]
Bepaalde studies vermelden een negatieve invloed van een langdurige blootstelling aan
toxische stoffen zoals benzine, diesel en ethanol op het visuele vermogen. Dit werd
onderzocht bij werknemers in tankstations. Dergelijke stoffen worden opgenomen in het
lichaam tijdens het ademhalen en via het oog door absorptie. Uit de onderzoeken bleek een
sterk verband tussen het aantal werkjaren in het benzinestation en de mate van visuele
dysfunctie. [55] Tegenstrijdigheden werden gerapporteerd over de invloed van alcohol op het
visuele vermogen. Sommige studies beweren een licht protectief effect van alcohol op de
lensintegriteit bij normale alcoholconsumptie in vergelijking met personen die bijna nooit
alcohol drinken. [56] Een negatieve rol werd geconstateerd voor een excessieve blootstelling
aan ultraviolet licht, vooral aan type B. Bescherming tegen de zon door het gebruik van
hoeden en zonnebrillen wordt aangeraden om deze negatieve inwerking te vermijden. [56] Er
bestaat wetenschappelijk bewijs dat het visuele vermogen verbetert tijdens de zwangerschap.
35
Dit effect blijkt het meest uitgesproken in het derde trimester wanneer het oestrogeengehalte
het hoogst is. De contrastgevoeligheid is lager bij vrouwen na de menopauze en een tekort aan
oestrogeen versterkt het risico op verhoogde intra-oculaire druk, wat op termijn aanleiding
kan geven tot glaucoma. Deze bevindingen bieden voldoende ondersteuning dat endogeen
oestrogeen een aanzienlijke rol speelt in oculaire pathologieën. [57] Samenvattend kunnen we
hieruit afleiden dat genetische verschillen, omgevingsfactoren en leefstijl het risico op
leeftijdsgebonden visuele beperkingen kunnen verhogen of reduceren. [24,53]
5.4 Micro-computed tomographie en cariësdiagnose
De densiteit van de harde tandweefsels wordt gebruikt als parameter voor de bepaling van
demineralisatie. Dit geeft ons een idee over de dynamische toestand van een cariëslaesie. Er
zijn verschillende extra-orale methoden beschikbaar voor de evaluatie van het gehalte aan
mineralen in gecalcificeerde weefsels. [58] Elke methode heeft zijn voordelen en nadelen.
Chemische analyse ‘scanning electron microscope (SEM)’ con ocale laser microscoop en
microradiografie vereisen dissectie van het te onderzoeken weefsel wat longitudinale
evaluatie en het uitvoeren van meerdere testproeven verhindert. Daarnaast heb je ook nog het
gevaar voor uitdroging wat resulteert in krimp zodat de oorspronkelijke diepte van een
cariëslaesie onderschat an worden. i ‘micro- computed tomography (micro-CT)’ wordt
gebruik gemaakt van x-stralen die verzwakt worden ten gevolge van de atomaire
samenstelling en de densiteit van het specimen. [58] Door gebruik te maken van software
brengt micro-CT driedimensionale reconstructies tot stand wat volumetrische informatie
verschaft over het glazuur en het dentine. De doorsnede van de visuele coupes wordt bepaald
door de grootte van de x-stralenbundel. Daardoor kunnen coupes dunner en meer homogeen
verwezenlijkt worden in vergelijking met een snijmachine. Deze voordelen doen het gebruik
van micro-CT stijgen en zijn indicatiegebied reikt veel verder dan hier besproken. [59]
Er zijn twee types micro-CT beschikbaar namelij ‘synchrotron radiation micro-CT’s’ die
parallelle monochrome stralen voortbrengen en commerciële systemen met polychromatische
straling. [58] Het systeem, gebruikt in dit onderzoek, produceert polychromatische stralen.
Het nadeel hiervan is dat de röntgenstralen een continu spectrum aan energieniveaus bevatten.
Dit kan aanleiding geven tot ‘beam harding’ wanneer de -stralen doorheen dense structuren
passeren. De fotonen met een lage energie zullen eerder tegengehouden worden dan de
36
fotonen met een hoge energie en kennen geen simpel exponentieel verval zoals
monochromatische x-stralen. [60] Dit kan resulteren in artefacten op het beeld. Deze zijn
zichtbaar als holtes, strepen, donkere banden of schitteringen. De schade blijft meestal
beperkt door een correctie op het ver regen beeld door te voeren. De enige manier om ‘beam
harding’ te vermi den is het gebruik van monochromatische x-stralen. [58]
Visueel en radiografisch onderzoek zijn de twee diagnostische methoden voor de detectie van
cariës. Visueel onderzoek is een subjectieve methode die varieert van tandarts tot tandarts. [2]
[61] Het radiografisch onderzoek verschaft meer informatie over een laesie dan het visuele
onderzoek maar pas vanaf 30% gedemineraliseerd tandweefsel. [1,6] Door deze
tekortkomingen dienen beiden methoden steeds gecombineerd te worden om zo elkaar aan te
vullen. [61] Laser luorescentie (de ‘Diagnodent pen’ bijvoorbeeld) kan ook aangewend
worden voor cariësdiagnose en behaalt gelijkwaardige resultaten als het radiografisch
onderzoek volgens sommige studies. [61] Andere auteurs menen dat deze methode de
aanwezigheid van cariës overschat en daarom beter niet aangewend wordt. [2] Micro-CT
presteert het beste in ex vivo cariësmetingen maar kan niet aangewend worden voor klinische
doeltuiteinden omdat de stralingsdosis te hoog is. [61,62]
Verder is het belangrijk ons af te vragen of dergelijke nauwkeurige benadering door micro-
CT klinisch relevant is. Het is vanzelfsprekend dat micro-CT accurater een cariëslaesie
definieert aangezien intra-orale systemen enkel tweedimensionale informatie verschaffen van
een driedimensionale structuur. [62] Uit onze tweede test blijkt dat carieslaesies onvolledig
nauwkeurig beoordeeld kunnen worden aan de hand van tweedimensionale rx- oto’s. Geen
enkele proefpersoon slaagde erin de diepte van de laesies te omschrijven op een rx-foto
overeenkomstig aan de waargenomen diepte op cross-sectionele coupes verkregen door
middel van de micro-CT. Deze vaststelling doet ons vermoeden dat micro-CT superieure
nauwkeurigheid biedt aangezien tweedimensionale röntgenopnamen al lang betrouwbare
cariësdiagnostische informatie verschaffen in de tandheelkundige praktijk. Hieruit besluiten
we dat cariësdiagnose aan de hand van tweedimensionale rx- oto’s geen vergeli bare
informatie kan bieden in vergelijking met cross-sectionele coupes verkregen door middel van
de micro-CT.
Daarnaast kunnen we ook vaststellen dat er geen uniforme verdeling aanwezig was in de
grootte van de cariëslaesies, hoewel we hiernaar streefden. De overgrote meerderheid van de
37
tanden met een cariëslaesie opgenomen in deze studie reikten tot in het dentine. Hieruit
kunnen we constateren dat ook visuele inspectie een onderschatting geeft van de werkelijk
waargenomen diepte van een cariëslaesie op visuele cross-sectionele scans.
Score links occlusaal rechts
0 12 39% 9 29% 15 48%
1 2 6% 4 13% 0 0%
2 2 6% 0 0% 0 0%
3 11 35% 12 39% 16 52%
4 4 13% 6 19% 0 0%
Tabel 7. Frequentieverdeling diepte cariëslaesies per vlak beoordeeld op cross-sectionele
scans. Met score 0 als geen glazuurcariës, score 1 als carïes minder dan 50% in het glazuur,
score 2 als cariës gelijk aan of meer dan 50% in het glazuur, score 4 als cariës minder dan
50% in het dentine, score 5 als cariës gelijk aan of meer dan 50% in het dentine.
Uit de scores van de tweede test kunnen we besluiten dat op de cross-sectionele scans cariës
tot in het glazuur gedetecteerd werd wanneer dit op de radiografieën niet waarneembaar was.
Moest dit wel zichtbaar zijn, is het niet aanbevolen zo’n kleine cariëslaesies te behandelen.
Het aanbrengen van fluoride op dergelijke laesie wanneer het oppervlak nog niet gecaviteerd
is, kan de progressie stoppen, de site remineraliseren en de integriteit van het glazuur
herstellen. [63] Dit laatste weerspiegelt het dynamische karakter van het cariësproces. [2,64]
Voor de behandeling van een beginnende cariëslaesies (white spots) wordt voorgesteld een
afwachtende houding aan te nemen in plaats van te handelen volgens de vroegere richtlijnen
(extension for prevention). [63] Hierbij moet men zich wel realiseren dat fluoride niet de
capaciteit heeft om alle cariëslaesies te voorkomen en moet men ook het cariësrisico van de
patiënt in beschouwing nemen. [65] Diepe cariëslaesies werden zowel door
tweedimensionale rx- oto’s als door micro-CT gevisualiseerd maar op een tweedimensionaal
beeld werd de diepte onderschat door de waarnemers. Hoe dan ook zou men bij een
gecaviteerd oppervlak overgaan tot een invasieve restauratieve behandeling omdat dit als
retentieplek kan functioneren voor bacteriën en spontaan herstel door remineralisatie
onmogelijk is. [66] Laesies tot in het dentine maar zonder cavitatie kunnen herstellen maar dit
proces duurt lang en wordt bedreigd door de mechanische kauwkrachten en lage pH opstoten.
38
[66] Uit het bovenstaande kunnen we concluderen dat een driedimensionaal beeld niet tot een
andere behandelstrategie van cariës zou leiden in vergelijking met de informatie verkregen uit
een tweedimensionale radiogra ie. ‘Cone beam computed tomography (C CT)’ is daarom
ook niet aangewezen voor cariësdiagnose in de dagelijkse praktijk. Wel voor andere
tandheelkundige toepassingen zoals de diagnose van dentomaxillaire pathologieën, het
opstellen van orthodontische behandelstrategieën en om een idee te krijgen over het botniveau
voorafgaand aan implantaatplaatsing. [1]
5.5 Beeldschermen
Computers worden veralgemeend gebruikt in de medische wereld voor diagnostische
doeluiteinden. Eenzelfde radiografische afbeelding kan op verschillende schermen
gepresenteerd worden. In een medische instelling maa t men veelal gebrui van ‘liquid cristal
displays (LCD’s)’. Deze bezitten een toegenomen helderheid in vergeli ing met hun
voorgangers ‘Cathode Ray Tube Displays (CRT’s)’. Toch vertonen de LCD’s oo een aantal
tekortkomingen die niet over het hoofd mogen worden gezien. [14,16,67]
Onder deze tekortkomingen vallen temporale en spatiale ruis. Dit kan omschreven worden als
een verstoring van het signaal en dus een fout in de informatieoverdracht. In het geval van een
röntgenfoto betekent dit een verschil tussen de gewenste afbeelding en deze waargenomen
door de gebruiker. Temporale ruis wordt omschreven als een fluctuatie in de tijd terwijl
spatiale ruis duidt op een distorsie van het beeld stabiel in de tijd. Onderzoek toont aan dat in
de LCD’s temporale ruis een minder grote rol speelt dan spatiale ruis. [68]
Elk pixel in een LCD-display heeft zijn eigen individuele transistor die de transmissie of
reflectie controleert van dat specifieke pixel. Af en toe zullen deze transistoren
malfunctioneren wat resulteert in een defect pixel dat altijd dezelfde helderheid vertoont. Een
defect pixel heeft invloed op de nabijgelegen pixels rondom zich en verlaagt zo de kwaliteit
van het gehele beeld. [16]
39
Figuur 14. Voorstelling van een vloeibaar kristallen beeldscherm. Elk pixel is verbonden met
een eigen transistor die het uitgaande signaal van dat pixel controleert. [16]
De diversiteit in LCD-schermen bemoeilijkt een uniforme weergave van digitale
a beeldingen. Variaties tussen de displays unnen verschillen in JND’s creëren en zo
afbeeldingen inconsistent weergeven. De consequentie hiervan is een verlies aan accuraatheid
wat kan resulteren in een foutieve diagnose. Dit impliceert de noodzaak aan een
kalibratiesysteem. [69] In de inleiding werd het begrip ‘ ust noticeable di erence (JND)’ naar
voor gebracht als het kleinste verschil tussen twee opeenvolgende grijswaarden dat een
persoon met matige visie nog net kan waarnemen op een beeldscherm.
Kalibratie is een wijdverspreid concept dat wordt gebruikt om te garanderen dat medische
beelden worden weergegeven met de hoogst mogelijke kwaliteit en op een reproduceerbare
consistente manier. Kalibratie zorgt ervoor dat meer grijswaarden te onderscheiden zijn door
de helderheid en het contrast van digitale afbeeldingen aan te passen. Dit heeft een positief
effect op de radiografische diagnose omdat subtiele lage contrasten toch waargenomen
kunnen worden. Door het bewerken van deze twee parameters zullen onvermijdelijk ook
andere parameters beïnvloed worden. [16,69]
et beeldscherm wordt a gestemd op de eisen volgens ‘Digital Imaging and Communications
in Medicine (DICOM)’ zodat met ze erheid alle gri swaarden zich op geli e a stand
bevinden. Deze geijkte verdeling van de grijsschaal wordt perceptuele linearalisatie genoemd.
[14] De ‘Grayscale Standard Display Function (GSDF)’ wordt in iguur 15 gedemonstreerd
en dit is het wiskundig plotten van de JND-index in functie van de luminantie. [18,67] De
JND-inde is de inputwaarde voor de ‘Grayscale standard display function (GSDF)’ zodat
elke waarde van de JND-index overeenstemt met een verschil in luminantie van exact één
JND. [18] Zonder kalibratie verhouden de opeenvolgende grijswaarden zich niet met
eenzelfde afstand tot elkaar. Bepaalde grijswaarden zouden elkaar opvolgen met een afstand
kleiner dan 1 JND en zouden op die manier niet meer onderscheiden worden. Andere
grijswaarden zouden elkaar opvolgen met een te grote afstand wat zou resulteren in
artefacten. [16]
Aan de hand van de GSDF (figuur 15) kunnen we onderzoeken hoeveel grijswaarden mensen
in staat zijn te onderscheiden. Een schaal van 0 cd/m2 tot bij benadering 4000 cd/m
2
40
verschillende luminanties omen overeen met bi na 1000 verschillende JND’s. Dit bete ent
dat een waarnemer in staat is 1000 verschillende grijswaarden te onderscheiden over deze
luminantiebreedte in optimale condities. Uit de grafiek valt ook af te leiden dat het oog
minder gevoelig is voor donkere dan lichtere grijstinten. Tussen 0,1 cd/m2 tot 10 cd/m
2
(product van 0,1 en 100) kan men 200 JND’s onderscheiden terwi l men tussen 10 cd/m2 en
1000 cd/m2 (product van 10 en 100) 600 JND’s an onderscheiden. [16,70] De afbuigende
vorm van de kromme laat zien dat het menselijk oog niet op een lineaire manier reageert op
invallend licht. [71]
Figuur 15. Grafische voorstelling van de GSDF, luminantie in functie van JND-index. [71]
Een standaard medisch beeldscherm bevat gewoonlijk een luminantiebereik van 0,8 cd/m2 tot
600 cd/m2. Op een dergelijke display kan een persoon 720 verschillende grijswaarden
onderscheiden. Enkele protoypes werden ontworpen met een luminantiebereik tussen 0,5
cd/m2
en 2000 cd/m2. Uit de formule waarop bovenstaande grafiek gebaseerd is, kan men
berekenen dat 0,5 cd/m2
overeenkomt met een JND-index van 47 en 2000 cd/m2
met 917.
Tussen beide uitersten kan een waarnemer 870 grijswaarden ontvangen. [16] Een 8-bit
afbeelding correspondeert met 256 grijswaarden, een 9-bit afbeelding met 512 en een 10-bit
afbeelding met 1024. Hieruit kunnen we besluiten dat vanaf 10 bits per pixel het visueel
vermogen van de mens overtroffen wordt. Bij een 10-bit afbeelding worden 1024
grijswaarden getoond terwijl de mens er maar 870 kan vatten dus biedt deze extra visuele
informatie geen meerwaarde. [16] Onderzoek toonde aan dat een toename in bitdiepte slechts
weinig invloed had op de accuraatheid van cariësdiagnostiek. [72]
41
Het is belangrijk dat deze correctie constant blijft in de tijd zodat de beeldkwaliteit niet
verslechtert. Eenzelfde afbeelding moet op een later tijdstip exact hetzelfde worden
weergegeven als direct na kalibratie. Evanoff [70] toonde aan dat dit niet steeds het geval was
en stelde een verschuiving vast van de minimumgrens in luminanties (zwart), de
maximumgrens (wit) en de dynamische spreiding hiertussen. Wanneer deze ‘dri t’ te groot is
en zich niet meer laat corrigeren, is vervanging van de monitor aangewezen. [71] Andere
studies bevestigen dit en roepen op tot regelmatige kwaliteitscontroles en
kalibratieprocedures. [71,73]
Medische afbeeldingen geproduceerd door x-straaldetectoren, CT-scanners en andere
toestellen bestaan gewoonlijk uit 12 à 16 bits per pixel wat overeenkomt met 4096 tot 65536
verschillende grijswaarden. De röntgenfoto’s worden echter vaak weergegeven op
beeldschermen met minder beschikbare grijswaarden. Meestal slechts 8 bits per pixel, dus 256
grijswaarden. Dit vormt een probleem voor de informatieoverdracht tussen het röntgentoestel
en het beeldscherm, te vergelijken met een flessenhals. [16] De wetenschappelijke term
hiervoor is ‘quantization error’. [14]
Zogenaamde ‘con ounding actors’ bemoeili en de interpretatie van het beeld. Onder deze
verstorende factoren onderscheiden we het standpunt van waaruit het beeld bekeken wordt, de
achtergrondverlichting en visuele ruis. [67] Dit laatste wordt ook omschreven als mura en
kent verschillende oorzaken zoals de reeds besproken defecte pixels en temporale of spatiale
ruis. [14] De schermen dienen regelmatig schoongemaakt te worden om vingerafdrukken en
andere vlekken te verwijderen. Producten speciaal ontwikkeld hiervoor bevatten polymeren of
zijn samengesteld uit water en isopropyl. Producten die alcohol of ammonium bevatten
moeten vermeden worden omdat deze het scherm kunnen beschadigen (gele verkleuringen of
verminderde translucentie). [71]
Reeds lang wordt onderzoek uitgevoerd naar mogelijke oplossingen voor deze problemen.
Een grote stap voorwaarts werd berei t bi het ontwi elen van de ‘Per Pi el
Uni ormiteitscorrectie (PPU)’ die de spatiale ruis teniet doet. [16] Dit is een systeem dat per
individueel pixel de spatiale ruis analyseert en vervolgens een elektronische precorrectie
toepast ter compensatie. Tegen defecte pixels werd een model ontwikkeld dat voorspelde hoe
42
beeldschermpixels worden geprojecteerd op de retina bij waarnemers met een perfecte visie.
Er werd aangetoond dat bij het modificeren van de pixels in de nabijheid van het defecte pixel
de negatieve invloed van het defecte pixel grotendeels teniet werd gedaan. [16] Om het
verschil in bitdiepte te overwinnen tussen de originele afbeelding en deze weergegeven op het
beeldscherm, biedt window-levelling hulp. Dit is een uitbreiding van het contrast tussen de
pixels binnen een specifieke luminantiebreedte. Twee parameters zijn hiervoor bepalend
nameli de middelste gri swaarde (het ‘level’) en de breedte van de spreiding (het ‘window’).
Window- levelling vraagt wel meer tijd om de afbeelding te analyseren. [16]
A
B
43
Afbeelding 16. (a) Grafische voorstelling van window-levelling. (b) Een voorbeeld van
window-levelling om meer detail te kunnen onderscheiden in de jas. Op die manier wordt
niet-zichtbare informatie in de originele afbeelding gevisualiseerd. [16]
5. 6 Grijswaardenperceptie
We hebben besproken hoe de kwaliteit van het oog afneemt naarmate men ouder wordt. De
contrastgevoeligheid verslechtert en zo ook het waarnemen onder donkere
lichtomstandigheden ten gevolge van de verminderde staafjespopulatie. Dit verklaart waarom
oudere tandartsen lagere scores behaalden op onze eerste test waarbij grijswaardencontrasten
gedetecteerd moesten worden tussen twee visuele vierkanten. Daarnaast werd de kalibratie-
methode van beeldschermen besproken om een uniform grijswaardenspectrum te verkrijgen
op verschillende display-systemen. De DICOM GSDF zorgt ervoor dat afbeeldingen op
verschillende beeldschermen overeenkomstig worden weergegeven maar dit betekent niet dat
alle waarnemers deze afbeelding op een identieke manier zullen interpreteren. Meerdere
factoren spelen een rol in de grijswaardenperceptie.
Logvinenko [74] bevestigde individuele verschillen in grijswaardenperceptie. Mensen hebben
een verschillende waarneming van de helderheid van objecten en grijswaardencontrasten. Het
licht dat een object uitstraalt wordt bepaald door het weerkaatsingsvermogen van het
oppervlak en de hoeveelheid licht dat op dit oppervlak terecht komt. Beide factoren zijn
bepalend voor de sterkte van de visuele prikkel op ons optisch systeem. [74] De hoeveelheid
licht dat gereflecteerd wordt door een oppervlak wordt beïnvloed door meerdere factoren
zoals de positie van de lichtbron tot het object, de oriëntatie van het object en zijn
driedimensionale vorm. [75] Dit resulteert in een patroon van luminantiegradiënten over
eenzelfde oppervlak. Op deze manier zal eenzelfde grijswaarde anders geïnterpreteerd worden
afhankelijk van de zone op het oppervlak. [76] Een wit oppervlak zal bij benadering 90% van
invallend licht reflecteren, terwijl een zwart oppervlak slechts ongeveer 3% zal weerkaatsen.
De hoeveelheid licht dat wordt uitgestraald door een oppervlak varieert met de tijd en in de
ruimte ten gevolge van een verschillende hoeveelheid invallend licht. De mechanismen
waarop een redelijk stabiele perceptie berust van het licht dat een bepaald oppervlak uitstraalt
ondanks de grote variatie in achtergrondverlichting en kijkomstandigheden, zijn nog niet
volledig achterhaald. [75] Ashida [77] toonde aan de hand van een experiment aan dat
44
beweging van objecten de waargenomen grijswaardenperceptie beïnvloedt. Door het
verschuiven van figuren (cirkels in dit geval) op een uniforme witte achtergrond, lijken de
cirkels lichter of donkerder te worden afhankelijk van de bewegingsrichting. De
onderliggende oorzaak van dergelijke illusie moet nog nader onderzocht worden. [77]
Bepaalde auteurs stelden een effect van ervaring vast op de grijswaardenperceptie. Het
normale oog kan 60 tot 80 verschillende grijswaarden tegelijkertijd onderscheiden in een
zwart-wit afbeelding, [1] maar een specialist in het evalueren van grijswaarden, zoals een
radioloog, kan 150 tot 170 grijstinten onderscheiden. [78]
5.7 Tekortkomingen
Opvallend was dat iedere proefpersoon een adaptatieperiode nodig had om de laptop goed te
kunnen besturen. Zo konden de meeste proefpersonen tijdens het begin van de eerste test wel
het veranderende vierkantje detecteren maar waren ze niet in staat om dit aan te klikken met
de touchpad van de laptop. Dit kan verklaard worden door het verkeerd inschatten van de
snelheid van de verplaatsing van de cursor. et voora uitvoeren van een ‘testrun’ had dit
kunnen verhelpen. Meerdere proefpersonen vroegen of het mogelijk was een aparte
computermuis aan te sluiten op de laptop. Als de proefpersonen een computermuis in hun
bezit hadden, werd dit toegelaten.
Bij de tweede test was een voorafgaande kalibratiemeting nuttig geweest aangezien meerdere
keren de vraag opkwam de exacte dieptes van de vijf soorten cariëslaesies aan te geven. Het
beslissen of een laesie al dan niet de helft van het glazuur heeft overschreden kan dan ook
moeilijk zijn. Een bepaalde rx-foto vertoonde een klasse I caviteit die niet volledig was
opgevuld zodat er op de bodem een radiolucentie aanwezig was. Dit riep onduidelijkheid op
of dergelijke holte al dan niet als cariës gedefinieerd moest worden. Zo ook een cariëslaesie
beginnend vanuit mesiaal of distaal die zich voortzette naar het centrum van de tandkroon. Dit
deed de vraag rijzen of het occlusale vlak meegerekend moest worden in het
demineralisatieproces aangezien dit niet het oorzakelijk vlak was. Verder beweerden de
waarnemers dat de software een aantal keer de afgesproken volgorde niet bleef volgen. Zo
werd een volgende foto getoond wanneer nog niet alle vlakken van de vorige foto aan bod
waren gekomen. Ik wil vermelden dat deze tekortkomingen voorkomen hadden kunnen
45
worden wanneer ik meer tijd voorzien had voor dit experimenteel onderzoek. Omwille van
mijn buitenlandse stage tijdens het eerste semester kon ik hieraan niet eerder beginnen.
Het dempen van de achtergrondverlichting kon niet altijd even strikt ingesteld worden. De test
werd steeds op een andere locatie uitgevoerd in samenspraak met de proefpersoon. Soms was
het mogelijk de test uit te voeren in een volledig verduisterde kamer zonder ramen of
achtergrondverlichting, op andere momenten konden geen lampen gedimd worden. Haak [17]
benadrukte de invloed van het omringende licht op de grijswaardenperceptie. De wet van
Weber stelt dat de drempel voor het waarnemen van contrasten wordt verlaagd onder donkere
lichtomstandigheden. [17,67] Sommige auteurs menen dezelfde beeldkwaliteit te verkrijgen
bij een felle achtergrondverlichting wanneer de luminantie van het beeldscherm verhoogd
wordt. [71,79] Die veronderstelling, dat een feller opgelicht scherm het verlies aan
diagnostische accuraatheid ten gevolge van hoge achtergrondverlichting kon compenseren,
wordt door andere auteurs betwist. [80] Het gebruik van een kijkdoos waardoor de display
volledig afgeschermd werd van de omgeving, leverde wel significant betere resultaten op in
het detecteren van lage contrasten in vergelijking met het experiment zonder kijkdoos.
[17,79,81] Andere bronnen konden geen verschil constateren in de detectie van approximale
cariëslaesies bij lage (50 lux) of hoge (1000 lux) achtergrondverlichting wanneer het
beeldscherm naar het respectievelijke type licht gekalibreerd werd. [78] Het reduceren van de
achtergrondverlichting tot minder dan 50 lux bleek wel een significante hogere cariësdetectie
tot stand te brengen. Om dit te bereiken moet men wel de helderheid en het contrastvermogen
van het beeldscherm correct instellen. De verklaring vindt zich in de pupildilatatie bij
verminderd omgevingslicht. Zo worden meer staafjes geactiveerd en deze stellen ons in staat
kleine verschillen in grijswaarden van de pixels op te merken. [82] Figuur 17 op pagina 29
illustreert het verschil in grijswaardenperceptie bij eenzelfde proefpersoon in twee
verschillende lichtomstandigheden. Of dit verschil verklaard kan worden door de verlichting
of door onstabiliteit van de testprocedure, kan niet bepaald worden wegens onvoldoende
testgegevens.
Een andere factor die niet over het hoofd gezien mag worden, is de motivatie en medewerking
van de proefpersonen. Ik stelde vast dat de meesten het experiment serieus namen en een
beperkt aantal proefpersonen de test uitvoerden onder tijdsdruk (bijvoorbeeld tijdens een half
uur middagpauze) o omdat ze zich verplicht voelden tegenover collega’s die hen hierover
hadden aangesproken, wat gepaard ging met een verminderde coöperatie.
46
Tijdens de digitale testen veranderden de deelnemers meermaals de positie van het hoofd
doordat ze zich concentreerden op de bewegingen van het vierkantje of de vorm van de
cariëslaesie. Wanneer een gebruiker niet loodrecht kijkt naar de display, zal er niet alleen een
verminderd contrast waarneembaar zijn maar ook de vorm van de autochtone curve van het
beeldscherm, JND-index in functie van luminantie, zal gewijzigd zijn. Medische displays
worden gekalibreerd voor on-axis gebruik. Het is dus duidelijk dat dit impact heeft op de
accuraatheid voor off-axis. Verschillende studies hebben aangetoond dat zelfs kleine
afwijkingen van 20° à 30° een significant negatief effect vertonen op de
grijswaardenperceptie. [14,67]
Bij het beoordelen van de rx- oto’s op cariës ti dens de tweede test werd geen so tware
toegelaten om bewerkingen uit te oefenen zoals het verhogen van het contrast, het opvoeren
van de helderheid, het reduceren van visuele ruis of het uitvergroten van verdachte zones. [1]
Het doel van vergroting is de hoek tussen twee objecten te vergroten zodat de waarnemer
deze kan onderscheiden. [79] Dergelijke technieken worden vaak aangewend in moderne
tandartspraktijken. Vele tandartsen die deelnamen aan dit experiment, geloo den dat zo’n
bewerkingen een meerwaarde konden bieden voor de cariësdiagnostie . Zo’n correcties zijn
specifiek voor het type pathologie en verbeteren niet noodzakelijk de interpretatie van de
volledige afbeelding. Het verhogen van het contrast tussen glazuur en dentine kan de
carïesdetectie vergemakkelijken maar de identificatie van alveolaire bottrabekels wordt meer
gecompliceerd. [1]
Niet alleen was er geen mogelijkheid tot het veranderen van de beeldeigenschappen, ook
kregen de proefpersonen niets mee van klinische informatie over de tanden op de rx- oto’s.
Zoals elke tandarts weet, moet een grondige klinische inspectie steeds het radiografisch
onderzoek aanvullen. Men zal nooit een behandelplan opstellen louter en alleen aan de hand
van de radiografische informatie. Verder moet je ook elementen uit de anamnese en de
voorgeschiedenis mee in consideratie nemen. Deze bijkomende informatie had enerzijds de
cariësdiagnostiek kunnen vergemakkelijken en anderzijds kunnen leiden tot betere scores op
de tweede test. Cariësbeoordeling enkel aan de hand van rx- oto’s vormt geen realistisch
beeld van de diagnostische methodiek gehanteerd in de dagdagelijkse tandartspraktijk.
Anderzijds was het de bedoeling om cariësdetectie aan de hand van röntgenopnamen te
beoordelen en niet om een klinische diagnose te stellen. Tandartsen met ervaring in
wetenschappelijke studies zouden mogelijks minder moeilijkheden ondervonden hebben om
de instructies na te leven en af te werken.
47
6. Conclusie
Het achteruitgaan van onze visuele capaciteiten met toenemende leeftijd wordt bevestigd door
het experimentele aspect van deze masterproef en door literatuurstudie. De eerste
nulhypothese, die stelt dat er geen leeftijdsgebonden verschil bestaat in grijswaardenperceptie,
wordt hierbij verworpen. Het is belangrijk dat iedereen zich bewust wordt van deze
ouderdomsfenomenen en hun effect op de visie. In de tandheelkunde kan meer visuele
precisie bereikt worden door het gebruik van loupebrillen en microscopen. Het toepassen van
beeldtechnieken kan ook nuttig zijn door het verhogen van het contrast of bepaalde zones op
de afbeelding uit te vergroten. Daarnaast kunnen veranderingen in het leefpatroon de
incidentie van leeftijdsgebonden oogafwijkingen reduceren. Er bestaat wetenschappelijk
bewijs dat anti-oxidatie en anti-inflammatoire voedingsbestanddelen de ooggezondheid
versterken. Roken, obesitas en hypertensie zijn zoals voor vele andere levensbedreigende
ziekten, een risicofactor in de ontwi eling van ‘age-related macular degeneration (AMD)’
cataract, glaucoma en diabetische retinopathie.
In deze masterproef werd de noodzaak bevestigd voor een kalibratiesysteem voor LCD-
schermen. Inconsistente weergave van afbeeldingen op verschillende display-systemen kan
leiden tot een verlies aan accuraatheid wat kan resulteren in foutieve diagnoses. Het is
belangrijk regelmatige kwaliteitscontroles door te voeren om optimale beeldkwaliteit te
verzekeren. Kwaliteit kan echter niet zuiver fysiologisch (aan de hand van de JND-index)
worden omschreven omdat cognitieve en subjectieve mechanismen hier ook toe bijdragen. Uit
de eerste test blijkt dan ook een grote individuele variatie in grijswaardenperceptie.
We konden geen effect vaststellen van een verminderd onderscheidend vermogen met
toenemende leeftijd op de cariësdiagnostiek. Dit was het gevolg van het verschil in
nauwkeurigheid tussen micro-CT en tweedimensionale röntgenopnamen. Deze foutieve
aanpak dient meegenomen te worden naar toekomstige gelijklopende onderzoeksprojecten.
Daarnaast zou er geen variatie mogen bestaan tussen de verschillende locaties gebruikt tijdens
de testprocedures om het effect van de achtergrondverlichting te kunnen uitsluiten.
48
7. Referentielijst
________________________________________________________
1. White SC, Pharoah MJ. Oral radiology: principles and interpretation. Sixth edition.
Missouri: Mosby; 2009.
2. Huysmans MCDNJM, Verdonschot EH, Amerongen EP VAN. Cariësdiagnostiek: de
laesie staat centraal. Nederlands Tijdschrift Tandheelkunde 2003, 110: 476-481.
3. Huysmans MCDNJM, Thomas RZ. Methoden om de progressie van cariëslaesies in
vivo en in vitro te onderzoeken. Nederlands Tijdschrift Tandheelkunde 2004, 111:
471-476.
4. Sisodia NEHA, Manjunath MK. Impact of low level magnification in incipient
occlusal caries diagnosis and treatment decision making. Journal of Clinical and
Diagnostic Research 2014, 8(8): 32-35.
5. Kang H, Darling CL, Fried D. Enhancing the detection of hidden occlusal caries
lesions with OCT using high index liquids. Proceedings of the Society of Photo-optical
Instrumentation Engineers 2014, 18: 1-13.
6. Muhamedagic B, Muhamedagic L. Digital radiography versus conventional
radiography in dentistry. Acta Informatica Medica 2009, 17(2): 85-89.
7. Versteeg CH, Sanderlink GCH, Van Ginkel FC, Van der Stelt PF. An evaluation of
periapical radiography with a charge-coupled device. Dentomaxillofacial Radiology
1998, 27(2): 97-101.
8. Westphalen VPD, Gomas de Moraes I, Westphalen FH, Martins WD, Couto Souza
PH. Conventional and digital radiographic methods in the detection of simulated
external root resorptions: a comparative study. Dentomaxillofacial Radiology 2004,
33(4): 233-235.
9. Ajmal M, Elshinaway MI. Subjective image quality comparison between two digital
dental radiographic systems and conventional dental film. The Saudi Dental Journal
2014, 26(4): 145-150.
10. Goga R, Chandler NP, Love RM. Clarity and diagnostic quality of digitized
conventional intraoral radiographs. Dentomaxillofacial Radiology 2004, 33(2): 103-
107.
11. Wenzel A. Digital radiography and caries diagnosis. Dentomaxillofacial Radiology
1998, 27: 3-11.
49
12. Van der Stelt PF. The advantages of digital radiography. The Journal of the American
Dental Association 2008, 139: 7-13.
13. Bellows J. Standard of care for dental diagnostics. Digital Intraoral Radiology 2010,
3(3): 1-4.
14. Kimpe T, Tuytschaever T. Increasing the number of gray shades in medical display
systems-how much is enough. Journal of Digital Imaging 2007, 20(4): 422-432.
15. Eisman K, Duggan S, Grey T. Real world digital photography. Third edition.
Berkeley: Peachpit Press; 2011.
16. Kimpe T. Techniques for improving image quality of medical display systems. Gent:
UGent Faculteit Ingenieurswetenschapen; 2009.
17. Haak R, Wicht MJ, Hellmich M, Nowak G, Noack MJ. Influence of room lighting on
grey-scale perception with a CRT and a TFT monitor display. Dentomaxillofacial
Radiology 2002, 31: 193-197.
18. National Electrical Manufacturers Association. Digital imaging and communications
in medicine (DICOM) part 14: grayscale standard display function. Virginia: 2004.
19. Vandenecker S. Kleurblindheid en kleurbepaling bij tandartsen. Gent: Ugent Faculteit
Gezondheidswetenschappen; 2010.
20. Garrett MJ, Fairchild MD. On contrast sensitivity in an image difference model.
Journal of the Society for Information Display 2007, 15(9): 639-644.
21. Barten PGJ. Evaluation of subjective image quality with the square-root integral
method. Optical Society of America 1990, 7(10): 2024-2031.
22. Okkalides D. Perception of detail and greyscale range in x-ray fluoroscopy images
captured with a personal computer and frame-grabber. European Journal of
Radiology 1996, 23: 149-158.
23. Rathore SA. Cone Beam CT in occlusal caries research. Chapel Hill: Faculty of the
University of North Carolina; 2009.
24. Owsley C. Aging and vision. Vision Research 2011, 51(13): 1610- 1622.
25. Lakowski R. Theory and practice of colour vision testing: a review part 1. British
Journal of Industrial Medicine 1969, 26: 173-189.
26. Quillen DA. Common causes of vision loss in elderly patients. American Family
Physisian 1999, 60(1): 99-108.
27. West SK. Looking forward to 20/20: a focus on the epidemiology of eye diseases.
Epidemiologic Reviews 2000, 22(1): 64-70.
50
28. Chader GJ, Taylor A. Preface: the aging eye: normal changes, age-related diseases,
and sight-saving approaches. Investigative Ophtalmology & Visual Science 2013,
54(14): 1-4.
29. Sung CH, Chuang JZ. The cell biology of vision. Journal of Cell Biology 2010,
190(6): 953-961.
30. Vogels J. Websites en het visueel systeem van ouderen. Utrecht; 2011.
31. Schouten TM. Verblinding, enige fysiologische, leeftijdsafhankelijke oorzaken.
Voorburg: 1972.
32. Thierens H. Fysica deel III- V. Leuven: Acco uitgeverij; 2009.
33. Eichenberger M, Perrin P, Neuhaus KW, Bringolf U, Lussi A. Visual acuity of dentists
under simulated clinical conditions. Clinical Oral Investigations 2013, 17: 725-729.
34. Grossniklaus HE, Nickerson JM, Edelhauser HF, Bergman LAMK, Berglin L.
Anatomic alterations in aging and age-related diseases of the eye. Investigative
Ophtalmology & Visual Science 2013, 54(14): 23-27.
35. Ragain JC. A review of color science in dentistry: the proces of color vision. Journal
of Dental Health, Oral Disorder & Therapy 2015, 3(1): 1-4.
36. Parapuram SK, Cojocaru RI, Chang JR, Khanna R, Brooks M, Othman M, et al.
Distinct signature of altered homeostasis in aging rod photoreceptors: implications
for retinal diseases. Public Library of Science One 2010, 5(11): 1-11.
37. Dagnelie G. Age-related psychophysical changes and low vision. Investigative
Ophtalmology & Visual Science 2013, 54(14): 88-93.
38. Obata R, Yanagi Y. Quantitative analysis of cone photoreceptor distribution and its
relationship with axial length, age, and early age-related macular degeneration.
Public Library of Science One 2014, 9(3): 1-8.
39. Wuerger S, Xiao K, Fu C, Karatzas D. Colour-opponent mechanisms are not affected
by age-related chromatic sensitivity changes. Ophthalmic and Physiological Optics
2010, 30: 653-659.
40. Haegerstrom-Portnoy G, Brabyn J, Schneck ME, Jampolsky A. The skill card: a test
of low luminance, low contrast acuity under ordinary room illumination. Investigative
Ophthalmology & Visual Science 1997, 38(1): 207-218.
41. Gangamma MP, Poonam, Rajagopala M. A clinical study on "computer vision
syndrome" and its management with triphala eye drops and saptamrita lauha. An
International Quaterly Journal of Research in Ayurveda 2010, 31(2): 236-239.
51
42. Loh KY, Reddy SC. Understanding and preventing computer vision syndrome.
Malaysian Family Physician 2008, 3(3): 128-130.
43. Szymanska J. Work-related vision hazards in the dental office. Annals of Agricultural
and Environmental Medicine 2000, 7: 1-4.
44. Ayatollahi J, A.F., Ardekani AM, Bahrololoomi R, Ayatollahi J, Ayatollahi A, Owlia
MB. Occupational hazards to dental staff. Dental research journal 2012, 9(1): 2-7.
45. Leggat PA, Kedjarune U, Smith DR. Occupational health problems in modern
dentistry: a review. Industrial Health 2007, 45: 611-621.
46. Puriene A, Janulyte V, Musteikyte M, Bendinskaite R. General health of dentists.
literature review. Stomatologija, Baltic Dental and Maxillofacial Journal 2007, 9: 10-
20.
47. Eichenberger M, Perrin P, Neuhaus KW, Bringolf U, Lussi A. Influence of loupes and
age on the near visual acuity of practicing dentists. Journal of Biomedical Optics
2011, 16(3): 1-5.
48. Maillet JP, Millar AM, Burke JM, Maillet MA, Maillet WA, Neish NR. Effect of
magnification loupes on dental hygiene student posture. Journal of Dental Education
2008, 72(1): 33-44.
49. Naik AV, Pai RC. Color blindless in dental students and staff- an obstacle in shade
selection for restorations. Annals and Essences of Dentistry 2010, 2(3): 25-28.
50. Liaqat A. Color vision deficiency (CVD) in the medical and allied occupations.
Journal of International Medicine and Dentistry 2012, 3(1): 1-5.
51. Rasmussen HM, Johnson EJ. Nutrients for the aging eye. Clinical Interventions in
Aging 2013, 8: 741-748.
52. Seddon JM. Genetic and environmental underpinnings to age-related ocular diseases.
Investigative Ophtalmology & Visual Science 2013, 54(14): 28-30.
53. Weikel KA, Taylor A. Nutritional modulation of age-related macular degeneration.
Molecular Aspects of Medicine 2012, 33(4): 318-375.
54. Chakravarthy U, Wong TY, Fletcher A, Piault E, Evans C, Zlateva G, et al. Clinical
risk factors for age-related macular degeneration: a systematic review and meta-
analysis. Boston Medical Center Ophthalmology 2010, 10(31): 1-13.
55. Costa TL, Barboni MTS, Moura ALDA, Bonci DMO, Gualtieri M, Silveira LCDL, et
al. Long-term occupational exposure to organic solvents affects color vision contrast
sensitivity and visual fields. Public Library of Science One 2012, 7(8): 1-9.
52
56. Klein BEK, Klein R. Lifestyle exposures and eye diseases in adults. American Journal
of Ophtalmology 2007, 144(6): 961-969.
57. Hutchinson CV, Walker JA, Davidson C. Oestrogen, ocular function and low-level
vision: a review. Journal of Endocrinology 2014, 223(2): 9-18.
58. Zou W, Hunter N, Swain MV. Application of polychromatic micro-CT for mineral
density determination. Journal of Dental Research 2011, 90(1): 18-30.
59. Swain MV, Xue J. State of the art of micro-CT applications in dental research.
International Journal of Oral Science 2009, 1(4): 177-188.
60. Boas FE, Fleischmann D. CT artifacts: causes and reduction techniques. Imaging in
Medicine 2012, 4(2): 229-240.
61. Arslan U, Karaagaoglu E, Ozkan G, Kanh A. Evaluation of diagnostic tests using
information for multi-class diagnostic problems and its application for the detection of
occlusal caries lesions. Balkan Medical Journal 2014, 31(3): 214-218.
62. Kamburoglu K, Kurt H, Kolsuz E, Oztas B, Tatar I, Celik HH. Occlusal caries depth
measurements obatined by five different imaging modalities. Journal of Digital
Imaging 2011, 24: 804-813.
63. Popescu DP, Sowa MG, Hewko MD, LP Choo-Smith. Assessment of early
demineralization in teeth using the signal attenuation in optical coherence
tomography images. Journal of Biomedical Optics 2008, 13(5): 1-13.
64. Cury JA, Tenuta LMA. Enamel remineralization: controlling the caries disease or
treating early caries lesions. Brazilian Oral Research 2009, 23(1): 23-30.
65. Anusavice KJ. Present and future approaches for the control of caries. Journal of
Dental Education, 69(5): 538-554.
66. Cate TJM. Remineralization of deep enamel dentine caries lesions. Australian Dental
Journal 2008, 53(3): 281-285.
67. Fetterly KA, Blume HR, Flynn MJ, Samei E. Introduction to Grayscale Calibration
and Related Aspects of Medical Imaging Grade Liquid Crystal Displays. Journal of
Digital Imaging 2008, 21(2): 193-207.
68. Kimpe T, Xthona A, Matthijs P, De Paepe L. Solution for nonuniformities and spatial
noise in medical LCD displays bij using pixel-based correction. Journal of Digital
Imaging 2005, 18(3): 209-218.
69. Lowe JM, Brennan PC, Evanoff MG, McEntee MF. Variations in performance of
LCDs are still evident after DICOM grayscal standard display calibration. American
Journal of Roentgenology 2010, 195(1): 181-187.
53
70. Evanoff MG, Roehrig H, Giffords RS, Capp MP, Rovinelli RJ, Hartmann WH, et al.
Calibration of medium-resolution monochrome cathode ray tube displays for the
purpose of board examinations. Journal of Digital Imaging 2001, 14(2): 27-30.
71. Seto E, Ursani A, Cafazzo JA, Rossos PG, Easty AC. Image quality assurance of soft
copy display systems. Journal of Digital Imaging 2005, 18(4): 280-286.
72. Wenzel A, Haiter-Neto F, E Gotfredsen. Influence of spatial resolution and bit depth
on detection of small caries lesions with digital receptors. Oral Surgery, Oral
Medicine, Oral Pathology, Oral radiology 2007, 103(3): 418-422.
73. Parr LF, Anderson AL, Glennon BK, Fetherston P. Quality-control issues on high-
resolution diagnostic monitors. Journal of Digital Imaging 2001, 14(1): 22-26.
74. Logvinenko AD, Tokunaga R. Light constancy and illumination discounting.
Attention, Perception & Psychophysics 2011, 73: 1886-1902.
75. Radonjic A, Gilchrist AL. Lightness perception in simple images: testing the
anchoring rules. Journal of Vision 2014, 14(13): 1-13.
76. Pereverzeva M, Murray SO. Luminance gradient configuration determines perceived
lightness in a simple geometric illusion. Frontiers in Human Neuroscience 2014, 8: 1-
5.
77. Ashida H, Scott-Samuel NE. Motion influences the perception of background
lightness. i- Perception 2014, 5: 41-49.
78. Hellen-Halme K, Lith A. Carious lesions: diagnostic accuracy using pre-calibrated
monitor in various ambient light levels: an in vitro study. Dentomaxillofacial
Radiology 2013, 42(8): 1-7.
79. Wang J, Langer S. A brief review of human perception factors in digital displays for
picture archiving and communications systems. Journal of Digital Imaging 1997,
10(4): 158-168.
80. Pakkala T, Kuusela L, Ekholm M, Wenzel A, Haiter-Neto F, Kortesniemi M. Effect of
varying displays and room illuminance on caries diagnostic accuracy in digital dental
radiographs. Caries Research 2012, 46(6): 568-574.
81. Hellen-Halme K, Lith A. Effect of ambient light level at the monitor surface on digital
radiographic evaluation of approximal carious lesions: an in vitro study.
Dentomaxillofacial Radiology 2012, 41: 192-196.
82. Hellen-Halme K, Petersson A, Warfvinge G, Nilsson M. Effect of ambient light on
monitor brightness and contrast settings on the detection of approximal caries in
55
8. Bijlagen
_______________________________________________________
8.1 Informatie- en toestemmingsformulier
Geachte deelnemer,
Om ons onderzoek te kunnen uitvoeren zijn wij op zoek naar tandartsen van alle leeftijden.
Het doel van het onderzoek is nagaan of er een leeftijdsgebonden verschil bestaat in
grijswaarden perceptie. Daarnaast willen we bepalen of dit mogelijke verschil in grijswaarden
detectie al dan niet invloed heeft op de cariësdiagnostiek. Grijswaarden zijn immers op een
digitaal beeld meestal in 256 tinten beschikbaar, maar zonder onderscheidend vermogen van
de waarnemer biedt dit hoog kwalitatief beeld geen meerwaarde. De essentiële voorwaarde
om RX- oto’s adequaat te unnen beoordelen is dus een optimale wer ing van het oog. Deze
zal ontegensprekelijk afnemen met toenemende leeftijd. Langs de andere kant zal een oudere
practicus reeds meer ervaring hebben opgedaan en bezit deze een groter
inschattingsvermogen van de diepte van een cariëslaesie op een RX- foto. Onze vraag is dus:
kan een meer ervaren practicus zijn minderwaardig optisch instrument compenseren? Verder
is het ook belangrijk te onderzoeken hoeveel verschillende grijswaarden te onderscheiden zijn
door het menselijk oog. Het heeft namelijk geen enkele zin om meer informatie te vertonen
dan de radioloog kan vatten.
Concreet omvat dit onderzoek twee digitale testen op een laptop. Aan de hand van de eerste
test wordt een inschatting gemaakt van de grijswaardenperceptie. Hierbij dient de waarnemer
een van kleur wisselend vierkantje te detecteren binnen een groter vierkant dat tijdens de
proef eveneens van kleur zal veranderen. Op sommige momenten zal het contrast tussen de
twee figuren amper te onderscheiden zijn, terwijl dit op andere momenten zeer duidelijk zal
zijn. Deze test doorloopt het hele grijswaardenspectrum, beginnende van zwart t.e.m wit.
Tijdens de tweede test worden dentale rx- foto's getoond aan de deelnemer waarop al dan niet
een pathologie aanwezig zal zijn. De participant moet oordelen over de diepte van een
mogelijke cariëslaesie en hierbij zijn zekerheid omtrent het gegeven antwoord aanduiden.
Dit alles verloopt automatisch via de daarvoor ontworpen software. De waarnemers dienen
wel enkele gegevens te leveren (leeftijd, geslacht, eventuele oogafwijkingen, dragen van bril,
gebruik van vergroting).
De verwerking gebeurt anoniem, desgewenst kunnen de deelnemers na afloop informatie
verkrijgen over hun individuele scores.
Prof. Dr. P. Bottenberg: Laarbeeklaan, 103, B – 1090 Brussel
Tel.: 02/4774955 - secr.: 4920 -Fax: 02/4774942 - Email:[email protected] - Mobiel : 0474
441502
Ik ondergetekende ................................................................... verklaar hiermede na uitleg te
hebben ontvangen van ...............................................................betreffende het onderzoek
“Gri swaarden en cariësdiagnose” en mi n medewer ing te willen verlenen aan dit
onderzoek.Ik ben op de hoogte van mijn rechten als proefpersoon volgens de Conventie van
Helsinki en weet dat ik de deelname aan het experiment op elk moment mag stopzetten.
Uitgevoerd te ........................................ op ..................................
andte ening voora gegaan door ‘gelezen en goedge eurd’.