GEZONDHEID, WELZIJN EN LEEFSTIJL VAN LEERLINGEN IN ... · krijgen na het invullen van de...

33
GEZONDHEID, WELZIJN EN LEEFSTIJL VAN LEERLINGEN IN GELDERLAND-MIDDEN Resultaten van het E-MOVO onderzoek 2011/12 onder leerlingen van de tweede en vierde klas Colofon Henny Rexwinkel Angela Vos Josie Dezentjé 2012 GGD Gelderland-Midden Auteursrechten voorbehouden, overname van dit rapport (of gedeelten daarvan), is toegestaan mits de bron wordt vermeld. De GGD Gelderland-Midden is onderdeel van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland- Midden (VGGM) het samenwerkingsverband van de 16 gemeenten in de regio Gelderland Midden.

Transcript of GEZONDHEID, WELZIJN EN LEEFSTIJL VAN LEERLINGEN IN ... · krijgen na het invullen van de...

GEZONDHEID, WELZIJN EN LEEFSTIJL VAN LEERLINGEN IN

GELDERLAND-MIDDEN

Resultaten van het E-MOVO onderzoek 2011/12 onder leerlingen van de tweede en vierde klas

Colofon Henny Rexwinkel Angela Vos Josie Dezentjé 2012 GGD Gelderland-Midden Auteursrechten voorbehouden, overname van dit rapport (of gedeelten daarvan), is toegestaan mits de bron wordt vermeld.

De GGD Gelderland-Midden is onderdeel van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM) het samenwerkingsverband van de 16 gemeenten in de regio Gelderland Midden.

Inhoudsopgave

1 Inleiding........................................................................................................................................... 1 2 Achtergrondkenmerken, wie zijn de leerlingen?............................................................................. 3 3 School ............................................................................................................................................. 5

3.1 Schoolbeleving ........................................................................................................................... 5 3.2 Schoolverzuim ............................................................................................................................ 5 3.3 Pesten op school ........................................................................................................................ 6

4 Lichamelijke en psychische gezondheid......................................................................................... 7 4.1 Ervaren gezondheid ................................................................................................................... 7 4.2 Psychosociale gezondheid......................................................................................................... 7 4.3 Depressieve gevoelens .............................................................................................................. 8 4.4 Mishandeling .............................................................................................................................. 8 4.5 Ingrijpende gebeurtenissen ........................................................................................................ 9 4.6 Negatieve ervaringen op internet ............................................................................................... 9 4.7 Hulp zoeken.............................................................................................................................. 10

5 Beweging, voeding en overgewicht .............................................................................................. 11 5.1 Beweging.................................................................................................................................. 11 5.2 Voeding .................................................................................................................................... 12 5.3 Overgewicht.............................................................................................................................. 13

6 Genotmiddelen.............................................................................................................................. 15 6.1 Roken ....................................................................................................................................... 16 6.2 Alcohol ...................................................................................................................................... 16 6.3 Alcohol en ouders..................................................................................................................... 17 6.4 Drugs ........................................................................................................................................ 18

7 Seksuele gezondheid ................................................................................................................... 19 7.1 Seksueel actief ......................................................................................................................... 19 7.2 Onveilig vrijen ........................................................................................................................... 20 7.3 Sense........................................................................................................................................ 21 7.4 SOA .......................................................................................................................................... 21 7.5 Ruilseks .................................................................................................................................... 21 7.6 Homoseksualiteit ...................................................................................................................... 21 7.7 Negatieve ervaringen ............................................................................................................... 22

8 Sociale omgeving en vrije tijd ....................................................................................................... 23 8.1 Relatie ouders .......................................................................................................................... 23 8.2 Tijdsbesteding TV/computer..................................................................................................... 23 8.3 Gebruik social media ................................................................................................................ 23

9 Overzichtstabel ............................................................................................................................. 25 10 Literatuur....................................................................................................................................... 27

1

1 Inleiding

Gemeenten spelen een belangrijke rol in de uitvoering van de publieke - of preventieve

gezondheidszorg. Zij hebben de wettelijke taak om de gezondheidstoestand van de bevolking te

bewaken, hiervoor houden zij een GGD in stand. De GGD brengt de gezondheid van de bevolking en

de daarmee samenhangende factoren in kaart voor de gemeente en ondersteunt de gemeenten met

deze resultaten bij de ontwikkeling, onderbouwing en evaluatie van hun lokaal gezondheidsbeleid. De

jeugd is voor de publieke gezondheidszorg een belangrijke doelgroep omdat het aanleren van gezond

gedrag op jonge leeftijd een belangrijke bijdrage levert aan het voorkomen van gezondheids-

problemen op volwassen leeftijd.

De GGD gebruikt de E-MOVO methode om de gezondheidstoestand van jongeren te monitoren. E-

MOVO staat voor Elektronische MOnitor en VOorlichting. Jongeren vullen tijdens een lesuur op school

een vragenlijst op internet in. Met deze vragenlijst worden gegevens verzameld over de gezondheid,

het welzijn en de leefstijl van jongeren in klas 2 en 4 van het voortgezet onderwijs. De leerlingen

krijgen na het invullen van de vragenlijst via de E-MOVO website een persoonlijk gezondheidsprofiel

en persoonlijke gezondheidsadviezen die gebaseerd zijn op de antwoorden die leerlingen hebben

gegeven. Het is de bedoeling dat de leerlingen zich met behulp van hun gezondheidsprofiel bewuster

worden van hun eigen gedrag met betrekking tot thema's als bewegen, roken, voeding, alcohol, drugs

en hun seksuele gezondheid. Het gezondheidsadvies geeft vervolgens tips over een gezonde(re)

leefstijl. Dit advies bevat links naar websites voor jongeren, met betrouwbare en leuke informatie over

gezondheid en leefstijl en is alleen toegankelijk met de unieke inlogcode die de leerling heeft

gekregen. Op deze manier is de privacy van leerlingen gewaarborgd.

De GGD maakt rapportages van het onderzoek. In dit regiorapport staan resultaten van alle leerlingen

uit de regio Gelderland-Midden beschreven.

Gemeenten krijgen allemaal een eigen gemeenterapport. In de gemeenterapporten zijn de gegevens

opgenomen over alle deelnemende leerlingen uit deze gemeente. Alle deelnemende scholen krijgen

tot slot ook een eigen rapport met de resultaten van de leerlingen van hun school.

E-MOVO is een samenwerkingsproject van de GGD’en in Gelderland en Overijssel, met uitzondering

van de GGD IJsselland. Het onderzoek is in de maanden oktober t/m december 2011 gelijktijdig door

deze vijf GGD’en uitgevoerd. Het totale werkgebied van deze GGD’en noemen we in dit rapport de

regio Oost-Nederland.

De gezamenlijke GGD’en willen alle gemeenten, scholen en leerlingen hartelijk bedanken voor hun

inzet om dit onderzoek mogelijk te maken!

2

Leeswijzer

In dit rapport staan de resultaten van het onderzoek onder de leerlingen van Gelderland-Midden. We

kunnen ons voorstellen dat u de gegevens wilt vergelijken. Daarom zijn ook in de afsluitende tabel

voor enkele onderwerpen de resultaten opgenomen van alle deelnemende leerlingen uit Oost-

Nederland die hebben deelgenomen aan E-MOVO 2011 en de resultaten van de regio van E-MOVO

2007, voor zover deze voorhanden en vergelijkbaar zijn.

Niet alle jongeren zijn hetzelfde. De ene jongere vertoont meer risicovol gedrag dan de andere

jongere. Daarom zijn de resultaten waar mogelijk uitgesplitst op achtergrondkenmerken als

schoolniveau, geslacht en leeftijd. Dit maakt het mogelijk om gerichter interventies uit te voeren.

In de figuren is een uitsplitsing gemaakt naar schoolniveau en klas, de totalen van 2007 en 2011.

Bij het bekijken van de figuren is het van belang goed te letten op de schaalverdeling van de as; deze

verschilt per figuur.

In de tekst wordt gesproken over ouders. Daarmee worden de ouders of verzorgers van de leerlingen

bedoeld.

3

2 Achtergrondkenmerken, wie zijn de leerlingen?

De doelgroep voor E-MOVO bestaat uit de leerlingen in klas 2 en klas 4 van de middelbare scholen.

Alle scholen voor voortgezet onderwijs in de regio’s van de deelnemende GGD’en zijn benaderd om

mee te doen. In Gelderland en Overijssel (Oost-Nederland) hebben zo'n 40.000 jongeren meegedaan.

In de regio Gelderland-Midden hebben 36 schoollocaties meegedaan met in totaal 9620 jongeren. In

2007 namen 7790 leerlingen deel aan het onderzoek.

In tabel 2.1 is aangegeven hoe de deelnemende leerlingen zijn verdeeld over de onderwijsniveaus,

uitgesplitst naar klas en geslacht. In 2011 zit 40% van de leerlingen op het vmbo, in 2007 was dat

44%.

Tabel 2.1: Verdeling leerlingen naar klas en onderwijsniveau (in aantallen).

vmbo havo/vwo Totaal Klas 2 Klas 4 Totaal Klas 2 Klas 4 Totaal Totaal 1764 2091 3855 3030 2709 5739 9620

In Gelderland-Midden woont 78% van de leerlingen bij de eigen ouders, 9% in een eenoudergezin en

5% in een nieuw gevormd gezin (gezin met een ouder en een stiefouder).

In figuur 2.1 is de etniciteit1 van de leerlingen weergegeven. Leerlingen worden tot de allochtone

bevolkingsgroep gerekend wanneer tenminste één ouder in het buitenland is geboren. In Gelderland-

Midden is 16% van de leerlingen van allochtone afkomst: 11% is van niet-westerse herkomst en 5%

van westerse herkomst

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Nederlands

Turks

Marokkaans

Surinaams, (voorm)Antilliaans

overig westers

overig niet-westers

%

Figuur 2.1: Etnische herkomst van leerlingen (%).

1 De etniciteit is gebaseerd op de CBS-indeling. Onder westerse herkomstlanden worden gerekend: Europa (m.u.v. Turkije), Noord-Amerika, Oceanië, Japan en Indonesië. De overige landen zijn niet-westers.

5

3 School

Jongeren brengen een groot deel van hun tijd op school door. De ervaringen met school zijn dan ook

van invloed op het welbevinden van de jongeren. De leerlingen is gevraagd hoe ze het vinden op

school. De E-MOVO vragenlijst besteedt ook aandacht aan spijbelen. Uit landelijk onderzoek (31) blijkt

dat veelvuldig spijbelen samengaat met ander risicogedrag zoals roken en drinken, betrokkenheid bij

vechtpartijen, slechte schoolprestaties en schorsingen van school. Veelvuldig spijbelen is een

risicofactor voor het voortijdig schoolverlaten. Ook de afwezigheid door ziekte kan een risico

betekenen voor de schoolloopbaan indien dit regelmatig gebeurt.

3.1 Schoolbeleving

Jongeren brengen een groot deel van de tijd door op school. Gevraagd is hoe ze het vinden op

school. De meeste jongeren vinden het op school leuk of zelfs heel erg leuk (50%). 9 procent vindt het

‘niet leuk’ of ‘vreselijk’ op school (zie figuur 3.1). Deze percentages wijken niet af van de resultaten uit

2007. Leerlingen uit klas 4 van het vmbo geven het vaakst aan dat ze het niet leuk vinden op school.

Jongens vinden het vaker niet leuk dan meisjes.

0

2

4

6

8

10

12

14

16

18

20

2 vmbo 4 vmbo 2 havo/vwo 4 havo/vwo totaal 2011 totaal 2007

%

Figuur 3.1: Percentage leerlingen dat het niet leuk of vreselijk vindt op school.

3.2 Schoolverzuim

In de vier weken voorafgaand aan het onderzoek is 37% van de jongeren één of meerdere dagen niet

naar school geweest omdat hij of zij ziek was.

In dezelfde periode heeft 12% van de jongeren gespijbeld: 7% spijbelde 1 of 2 lesuren, 2% zeven

lesuren of meer. De belangrijkste spijbelredenen zijn “geen zin” of “(veel) tussenuren”. Het percentage

spijbelaars lijkt iets afgenomen ten opzichte van 2007. In Gelderland-Midden spijbelen 4e klassers

vaker dan 2e klassers, er is geen verschil tussen de schooltypes.

6

3.3 Pesten op school

Pesten is een stelselmatige vorm van agressie waarbij één of meerdere personen proberen een

andere persoon fysieke of psychische schade toe te brengen. Bij pesten is de macht ongelijk

verdeeld; het slachtoffer is niet goed in staat zich te verdedigen tegen degene die pest. Pesten heeft

op korte en op langere termijn een negatief effect op daders, slachtoffers en klasgenoten. Slachtoffers

krijgen een negatief zelfbeeld en zijn bang om naar school te gaan waardoor ze in een sociaal

isolement raken. Ze krijgen last van emotionele- en gedragsproblemen (5). Pesten beïnvloedt de

psychosociale gezondheid.

Jongeren die pesten ondervinden op de korte termijn (zolang ze op school zitten) vooral positieve

gevolgen. Maar kinderen en jongeren die pesten lopen in hun adolescentie een grotere kans op

ernstige problemen: ze zijn vaker depressief en suïcidaal, komen vaker met justitie in aanraking en

zijn vaker betrokken bij vechtpartijen dan jongeren die niet pesten (21). Meisjes die pesten lopen meer

risico om tienermoeder te worden dan andere meisjes.

Klasgenoten die regelmatig getuige zijn van pesten zonder dat er wordt ingegrepen, vinden school

minder leuk en leren dat macht belangrijker is dan rechtvaardigheid (32) (33).

In de drie maanden vóór het onderzoek is 12% van de leerlingen op school gepest (zie figuur 3.2); 2%

is meerdere keren per week gepest. 18 procent van de leerlingen heeft zelf op school meegedaan aan

het pesten van anderen in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek; 2% pestte meerdere

keren per week. Het percentage pesters is lager ten opzichte van 2007 (24%). Leerlingen in de 2e

klas van het vmbo worden vaker gepest dan andere leerlingen.

0

5

10

15

20

25

30

2 vmbo 4 vmbo 2 havo/vwo 4 havo/vwo totaal 2011 totaal 2007

%

meerdere keren per week

ongeveer 1 keer per week

2 of 3 keer per maand

minder dan 2 keer per maand

Figuur 3.2: Percentage leerlingen dat in de afgelopen drie maanden is gepest op school.

Veel leerlingen die pesten, worden zelf ook gepest. In de afgelopen drie maanden was 4% van de

leerlingen zowel dader als slachtoffer van pesten op school.

7

4 Lichamelijke en psychische gezondheid

Over het algemeen gaat het goed met de gezondheid van jongeren in Nederland (5). Wel komt

psychosociale problematiek veelvuldig voor bij jongeren (14). Een zekere mate van psychische en

sociale onbalans past in de periode van de puberteit en is niet problematisch. Ernstiger psychische

problematiek kan leiden tot slecht sociaal functioneren, verminderde schoolprestaties, schooluitval en

jeugdcriminaliteit (15).

Bijna drie procent van de Nederlandse jongeren van 13 tot 18 jaar heeft in het afgelopen half jaar een

depressieve stoornis gehad (17). Naast de psychische belasting kan een depressie ook een

verslechtering van de gezondheid, onhandelbaar of crimineel gedrag en problematisch

middelengebruik met zich meebrengen (17). Depressie op jonge leeftijd vergroot de kans op depressie

op latere leeftijd. Daarom is een vroege opsporing van depressie van belang om erger te voorkomen

(17). In het E-MOVO onderzoek wordt bepaald in welke mate leerlingen depressieve gevoelens

hebben: de diagnose depressie kan niet worden vastgesteld.

Ernstige vormen van psychosociale problematiek zijn vaak gerelateerd aan belastende

omgevingsfactoren zoals mishandeling, echtscheiding en pesten op school of via internet (16). Het is

daarom belangrijk dat jongeren hulp zoeken wanneer ze problemen hebben.

4.1 Ervaren gezondheid

Het antwoord op de vraag 'Wat vindt je van je eigen gezondheid?' bepaalt de ervaren gezondheid.

Onderzoek toont aan dat de ervaren gezondheid een goede indicatie geeft voor de werkelijke

gezondheid (4).

De meeste leerlingen (82%) beoordelen hun gezondheid als goed of heel goed; 15% geeft als

antwoord 'gaat wel' en 3% van de leerlingen geeft aan zijn/haar gezondheid niet zo best of zelfs slecht

te vinden. Meisjes ervaren hun gezondheid als minder goed dan jongens.

4.2 Psychosociale gezondheid

In E-MOVO is de Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ) gebruikt om psychosociale

problemen te signaleren. De SDQ is een vragenlijst die bestaat uit 25 vragen die betrekking hebben

op emotionele problemen, gedragsproblemen, problemen met leeftijdgenoten, hyperactiviteit en

prosociaal gedrag.

Op basis van de SDQ heeft 87% van de leerlingen geen psychosociale problematiek, 5% heeft een

verhoogd risico op psychosociale problematiek (zie figuur 4.1) en 9% is een grensgeval.

Psychische problemen komen bij meisjes en jongens even vaak voor. Er is verschil tussen vmbo en

havo/vwo-leerlingen. Bij twee keer zoveel vmbo-ers als havo/vwo-ers is sprake van een verhoogd

risico op psychosociale problematiek.

8

0

2

4

6

8

10

12

14

2 vmbo 4 vmbo 2 havo/vwo 4 havo/vwo totaal 2011 totaal 2007

%

Figuur 4.1: Percentage leerlingen met psychosociale problematiek op basis van de SDQ (de SDQ is

verhoogd).

4.3 Depressieve gevoelens

De aanwezigheid van depressieve gevoelens is gemeten met behulp van de Major Depression

Inventory (MDI). Deze gestandaardiseerde vragenlijst telt dertien items waarmee lichte, matige en

ernstige depressieve gevoelens gemeten kunnen worden. 7 procent van de leerlingen heeft licht

depressieve gevoelens (zie figuur 4.2), 4% heeft matig depressieve gevoelens en bij 5% is sprake van

een ernstige mate van depressieve gevoelens.

Depressieve gevoelens komen vaker voor bij meisjes dan bij jongens en vaker bij vmbo-ers dan bij

havo/vwo-ers.

0

5

10

15

20

25

30

2 vmbo 4 vmbo 2 havo/vwo 4 havo/vwo totaal 2011 totaal 2007

%

ernstig

matig

licht

Figuur 4.2: Percentage leerlingen met depressieve gevoelens (licht, matig en ernstig).

4.4 Mishandeling

Van de leerlingen geeft 4% aan wel eens geestelijk te worden mishandeld en 11% is in het verleden

geestelijk mishandeld. Geestelijke mishandeling is in de vragenlijst omschreven als vaak getreiterd,

gekleineerd of uitgescholden worden. In de meeste gevallen gebeurde dit door een jongere op school.

9

2 procent van de leerlingen heeft te maken met lichamelijke mishandeling en 3% is vroeger lichamelijk

mishandeld. Lichamelijke mishandeling is in de vragenlijst omschreven als worden geschopt,

geslagen, vastgebonden enz. Meestal ging het hier om mishandeling door een jongere.

4.5 Ingrijpende gebeurtenissen

Iedereen zal in zijn leven ingrijpende gebeurtenissen meemaken. Uiteraard leidt dit niet altijd tot

psychische problematiek. Psychische problemen ontstaan meestal door een combinatie van elkaar

beïnvloedende factoren. Het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen is één van die factoren;

andere factoren zijn je persoonlijkheid en erfelijke aanleg (16). Het is dus belangrijk te weten hoeveel

jongeren nog last hebben van ingrijpende gebeurtenissen die ze hebben meegemaakt.

Van enkele ingrijpende gebeurtenissen is de leerlingen gevraagd of ze dit hebben meegemaakt en of

ze hier nog last van hebben (zie tabel 4.1). Over de hele linie is het aantal leerlingen dat een

ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt wat toegenomen ten opzichte van 2007.

Tabel 4.1: Leerlingen die een bepaalde ingrijpende gebeurtenis hebben meegemaakt en leerlingen die daar nog last van hebben; beide als percentage van alle leerlingen (%).

Meegemaakt (%) Nog last van (%)

Echtscheiding van ouders 19 7

Langdurige of ernstige ziekte of

handicap van zichzelf 11 6

Langdurige of ernstige ziekte of

handicap van een gezinslid 30 11

Psychische ziekte van een gezinslid 13 6

Overlijden van een dierbare (een

gezinslid of iemand anders van wie je

veel hield)

55 15

Verslaving van een gezinslid aan

alcohol, drugs of gokken 8 3

4.6 Negatieve ervaringen op internet

Internet en sociale media als Hyves, Facebook, YouTube en Twitter zijn nauwelijks meer weg te

denken uit de leefwereld van jongeren. Over het algemeen hebben jongeren leuke ervaringen hiermee

maar soms gaat het fout.

De leerlingen is gevraagd naar diverse ervaringen op internet. In de volgende tabel is weergegeven

hoeveel procent van de leerlingen deze ervaringen heeft gehad.

Tabel 4.2: Percentage leerlingen dat in het afgelopen half jaar op internet bepaalde ervaringen meerdere keren heeft gehad.

(%)

Compliment krijgen 53

Verkering krijgen 5

Beledigd worden 7

Belachelijk gemaakt worden 4

Gepest worden 2

Ongewenst seksueel voorstel gedaan 4

Verder is de leerlingen gevraagd of iemand weleens tegen hun zin vervelende foto’s of filmpjes van

hen heeft verspreid (bijvoorbeeld op internet gezet of via de mobiele telefoon naar anderen gestuurd).

Dit is 5% van de leerlingen weleens overkomen.

10

4.7 Hulp zoeken

Aan de leerlingen is gevraagd waar zij naar toe gaan voor informatie of hulp als ze met een probleem

zitten dat ze niet zelf kunnen oplossen. Het meest genoemd zijn ouders (78%), vriend(in) (41%)

broer/zus (37%) en vaste vriend(in) (31%). Van de leerlingen zegt 7% geen hulp of informatie te

zoeken. Jongens geven vaker dan meisjes aan nooit hulp of informatie te zoeken.

11

5 Beweging, voeding en overgewicht

De ontwikkelingen op het gebied van overgewicht zijn zorgwekkend. Het aantal jongeren met

overgewicht is de laatste decennia verdubbeld. Kinderen worden op steeds jongere leeftijd te dik en

dikke kinderen worden steeds dikker (2). Jongeren met overgewicht zijn als volwassene vaak ook te

zwaar. Ernstig overgewicht (obesitas) kan op latere leeftijd ernstige complicaties veroorzaken, zoals

hart- en vaatziekten, kanker en gewrichtsproblemen (26). Het hebben van overgewicht kan voor

jongeren ook een psychische belasting betekenen. Zij kunnen een negatief zelfbeeld ontwikkelen en

zelfs depressief worden. Overgewicht ontstaat wanneer de balans tussen eten en bewegen verstoord

is.

Volgens de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) moet een jongere dagelijks een uur matig

intensief bewegen waarbij de activiteiten minimaal twee maal per week gericht zijn op het verbeteren

of handhaven van lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid en coördinatie) (30). Na de basisschoolperiode

neemt de gemiddelde lichamelijke activiteit van jongeren snel af. Jongeren houden zich meer bezig

met huiswerk maken, televisie kijken en computeren dan basisschoolkinderen. Daarnaast doen de

jongeren in het voorgezet onderwijs veel minder aan ‘buiten spelen’.

Jongeren voldoen over het algemeen ook niet aan de gezonde voedingsnorm van twee stuks fruit en

200 gram groenten per dag (1). Een gezond voedingspatroon is van belang om overgewicht en

chronische ziekten tegen te gaan (20). Het eten van voldoende groenten en fruit is beschermend voor

zowel sommige vormen van kanker als voor hart- en vaatziekten. Steeds meer jongeren gaan ’s

ochtends zonder ontbijt naar school en maaltijden worden regelmatig vervangen door tussendoortjes

en frisdrank. Jongeren die niet ontbijten, presteren ’s ochtends beduidend minder vanwege een

verminderd concentratievermogen en gaan vaker impulsief snoepen en snacken, met als gevolg een

groter risico op overgewicht (27).

5.1 Beweging

In E-MOVO is aan de leerlingen gevraagd hoeveelheid tijd zij besteden aan verschillende vormen van

beweging, zoals lopen of fietsen naar school, sporten op school, sporten (georganiseerd en/of

ongeorganiseerd). Met deze informatie kan niet de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen worden

berekend. Wel kon de mate van bewegen worden berekend. Hieruit blijkt dat 70% van de leerlingen 7

uur of meer per week beweegt (zie figuur 5.1). Dit wil zeggen dat de leerlingen gemiddeld 1 uur of meer

per dag bewegen.

Ook is gevraagd hoeveel dagen van de week de leerlingen minimaal 1 uur bewegen (alle soorten van

beweging bij elkaar opgeteld). Het percentage leerlingen dat dagelijks minimaal 1 uur beweegt is

logischerwijs lager, namelijk 16%.

12

0

5

10

15

20

25

30

2 vmbo 4 vmbo 2 havo/vwo 4 havo/vwo totaal 2011

%

Figuur 5.1: Percentage leerlingen dat elke dag minimaal een uur beweegt

87 procent van de leerlingen komt lopend of op de fiets naar school en 68% van de leerlingen is lid

van een sportvereniging of –club. Tweede klassers en jongens zijn vaker lid van een sportvereniging

of -club dan vierde klassers en meisjes.

5.2 Voeding

Het betrouwbaar navragen van het totale voedingspatroon vergt een zeer uitgebreide vragenlijst die

niet past binnen E-MOVO. Om toch een beeld te krijgen is een aantal vragen gesteld over belangrijke

elementen van het voedingspatroon. Aan de leerlingen is gevraagd hoeveel dagen per week ze

ontbijten. 18 procent van de leerlingen zegt minder dan vijf dagen per week te ontbijten (zie figuur

5.2).

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

2 vmbo 4 vmbo 2 havo/vwo 4 havo/vwo totaal 2011 totaal 2007

%

Figuur 5.2: Percentage leerlingen dat minder dan vijf dagen per week ontbijt.

Ook is gevraagd hoe vaak de leerlingen fruit eten en hoeveel. Van de leerlingen eet 32% dagelijks

fruit en 38% dagelijks groente.

13

5.3 Overgewicht

Op basis van de ingevulde waarden voor lengte en gewicht is de Body Mass Index (BMI) van de

leerlingen berekend. De BMI (gewicht gedeeld door de lengte in het kwadraat) wordt gebruikt als maat

voor het bepalen van overgewicht. Bij volwassenen wordt er bij een BMI van 25 gesproken van (licht)

overgewicht. Boven een waarde van 30 is er sprake van ernstig overgewicht of obesitas. Bij kinderen

in de groei gelden andere afkappunten (26).

Uit deze berekening blijkt dat bij 8% van de leerlingen sprake is van matig overgewicht en bij 1% van

ernstig overgewicht (obesitas) (figuur 5.3). Vmbo-leerlingen hebben vaker overgewicht dan havo/vwo-

leerlingen.

Omdat bekend is dat mensen over het algemeen hun gewicht te laag en hun lengte te hoog schatten,

zal het hier gepresenteerde cijfer een onderschatting van de werkelijkheid zijn.

0

2

4

6

8

10

12

14

16

18

20

2 vmbo 4 vmbo 2 havo/vwo 4 havo/vwo totaal 2011 totaal 2007

%

ernstig overgewicht

matig overgewicht

Figuur 5.3: Percentage leerlingen met overgewicht.

De leerlingen is gevraagd hun eigen gewicht te beoordelen; 21% vindt zichzelf te zwaar en 2% vindt

zichzelf veel te zwaar. Meisjes vinden zichzelf vaker te zwaar.

15

6 Genotmiddelen

Veel jongeren experimenteren in de puberteit met genotmiddelen, zoals tabak, alcohol en drugs.

Roken is de belangrijkste determinant van ziekte, sterfte en verlies van kwaliteit van leven in

Nederland. Rokers lopen in het algemeen meer kans op (sterfte aan) longkanker, hart- en vaatziekten,

chronische luchtwegaandoeningen en beroerte. Behalve rokers lopen ook mensen die meeroken

(passief roken) meer risico op ondermeer longkanker en hart- en vaatziekten (6). Uit landelijk

onderzoek blijkt dat het aandeel rokers onder jongeren sinds 1997 is gedaald (5).

Alcohol is het genotmiddel dat door jongeren het meest wordt gebruikt. Het alcoholgebruik is onder

jongeren van het regulier voortgezet onderwijs tussen 2003 en 2009 afgenomen (22). De daling deed

zich vooral voor in de leeftijdsgroep tot en met 14 jaar. Het alcoholgebruik van jongens en meisjes is

tegenwoordig vergelijkbaar. Vergeleken met jongeren uit andere landen, drinken Nederlandse

scholieren vaker en meer alcohol (23). Allochtone jongeren in het Voortgezet Onderwijs drinken

minder dan de autochtone leerlingen. Leerlingen van de vmbo-beroepsgerichte leerweg drinken meer

dan bij jongeren op het vwo (22)(23).

Jongeren zijn volop in de groei en hun hersenen, maar ook andere organen, zijn extra vatbaar voor de

schadelijke invloed van alcohol omdat hun lichaam kleiner en nog in ontwikkeling is. Regelmatig

alcoholgebruik op jonge leeftijd, ook al is het maar een klein beetje per keer, kan de groei van de

hersenen belemmeren. Deze groeiachterstand wordt nooit meer ingelopen en kan onder andere

leiden tot verminderde prestaties op het gebied van leren, geheugen en zelfbeheersing. Daarmee kan

alcoholgebruik dus ook leiden tot risicovol seksueel gedrag, agressief gedrag en ongevallen (9).

Regelmatig gebruik van softdrugs, waartoe cannabis behoort, kan geheugenproblemen en problemen

met reactie- of concentratievermogen veroorzaken, wat vaak resulteert in slechter verkeersgedrag en

slechtere school- en werkprestaties. Jongeren die onder de 18 jaar beginnen met softdruggebruik,

hebben een grotere kans later ook harddrugs te gaan gebruiken. Een belangrijk effect van de meeste

harddrugs is verslaving. Daarnaast kan harddruggebruik ook lichamelijke schade veroorzaken.

Jongeren die cannabis gebruiken, gebruiken ook vaker andere middelen (alcohol, roken) dan jongeren

die geen cannabis gebruiken (12). Als drugs en alcohol in combinatie worden gebruikt kan dit het

risico op schadelijke gevolgen vergroten (11).

16

6.1 Roken

Van de leerlingen rookt 8% dagelijks en 9% regelmatig (maar niet dagelijks), 83% geeft aan niet te

roken (figuur 6.1). Het percentage leerlingen dat dagelijks rookt is het hoogst onder vmbo-leerlingen

uit klas 4 (21%).

0

5

10

15

20

25

30

2 vmbo 4 vmbo 2 havo/vwo 4 havo/vwo totaal 2011 totaal 2007

%

Figuur 6.1: Percentage leerlingen dat dagelijks rookt.

Aan de leerlingen is gevraagd waar zij meestal roken, als ze roken. De meeste leerlingen geven aan

op straat, op school, thuis of bij 't uitgaan te roken. De meeste ouders weten niet dat hun kind rookt

(6%) of raden het af (5%); van 3% vinden de ouders het goed dat hun zoon of dochter rookt. Bij 30%

van de leerlingen wordt er in huis gerookt waar de jongeren bij zijn, dat is afgenomen ten opzichte van

2007 (37%). Opvallend is dat 40% van de vmbo-leerlingen thuis wordt blootgesteld aan

sigarettenrook, tegenover bijna een kwart van de havo/vwo-leerlingen.

6.2 Alcohol

Uit het E-MOVO onderzoek 2011 blijkt dat 25% van de leerlingen in klas 2 vmbo en 13% van de

leerlingen in klas 2 havo/vwo in de afgelopen vier weken alcohol gedronken heeft. In totaliteit is het

aantal jongeren dat in de afgelopen vier weken alcohol heeft gedronken gedaald ten opzichte van

2007 (39% versus 48%). Het percentage jongeren dat in de afgelopen vier weken weleens vijf of meer

drankjes met alcohol bij één gelegenheid heeft gedronken (‘binge drinken’ of ‘piekdrinken’) is 27%.

Ook dit percentage is ten opzichte van 2007 gedaald (34%). Als jongeren alcohol drinken is dit

meestal in het weekend in plaats van door de week. Alcohol drinken doen jongeren vooral in een

horeca gelegenheid, bij anderen thuis of thuis met anderen.

31 procent van alle leerlingen zegt weleens dronken of aangeschoten te zijn geweest, dat is een

daling ten opzichte van 2007 (39%).

Het ‘indrinken’ onder jongeren voordat ze uitgaan blijft een wijd verbreid fenomeen, zowel in de stad

als op het platteland (23). 20 procent van de jongeren drinkt weleens alcohol voor het uitgaan. Dit

‘indrinken’ gebeurt meestal bij vrienden thuis.

17

0

10

20

30

40

50

60

70

2 vmbo 4 vmbo 2 havo/vwo 4 havo/vwo totaal 2011 totaal 2007

%

Figuur 6.2: Percentage leerlingen dat in de afgelopen vier weken tijdens één gelegenheid 5 of meer alcoholische drankjes heeft gedronken (binge drinken).

6.3 Alcohol en ouders

Ouders kunnen het drinkgedrag van hun kind op verschillende manieren beïnvloeden. Uit onderzoek

onder jongeren blijkt dat ouders hun invloed op het drinkgedrag van hun kind onderschatten.

Duidelijke regels stellen over het alcoholgebruik werkt (23). Daarnaast hebben ouders ook invloed

door het goede voorbeeld te geven (23).

Aan de leerlingen is gevraagd of hun ouders alcohol drinken waar zij bij zijn. Bij de meeste leerlingen

(59%) doen hun ouders dat soms; bij 17% (bijna) dagelijks en bij 24% (bijna) nooit.

Verder is gevraagd welke afspraak hun ouders met hen hebben gemaakt over alcohol drinken. 35

procent van de leerlingen heeft geen afspraak met hun ouders over alcohol drinken. De overige

leerlingen hebben wel een afspraak met hun ouders gemaakt: 11% van alle leerlingen mag af en toe

een paar slokjes drinken, 8% mag 1 of 2 glazen per keer drinken, 4% mag nooit drinken en bij 30%

van de leerlingen is een leeftijdsgrens ingesteld waarvoor ze niet mogen drinken.

Een grote groep leerlingen zegt dat hun ouders het goed vinden dat ze alcohol drinken (19%). Dit

percentage is afgenomen ten opzichte van 2007, toen gaf 30% van de jongeren aan dat hun ouders

het goedvonden.

Tot slot geeft 29% van de leerlingen aan dat hun ouders weleens alcohol speciaal voor hen kopen.

18

6.4 Drugs

Uit het E-MOVO onderzoek blijkt dat 10% van de jongeren ooit softdrugs heeft gebruikt. In 2007 was

dit percentage nog 14%. 5 procent in de afgelopen 4 weken nog softdrugs gebruikt (figuur 6.3). 2

procent van de leerlingen heeft ooit harddrugs gebruikt en 1% geeft aan dit in de afgelopen 4 weken

nog gebruikt te hebben.

Van alle leerlingen geeft 21% aan weleens softdrugs aangeboden te hebben gekregen en 5% heeft

weleens harddrugs aangeboden gekregen.

0

2

4

6

8

10

12

14

2 vmbo 4 vmbo 2 havo/vwo 4 havo/vwo totaal 2011 totaal 2007

%

Figuur 6.3: Percentage leerlingen dat in de afgelopen vier weken softdrugs heeft gebruikt.

.

19

7 Seksuele gezondheid

In de puberteit beginnen veel jongeren met het opdoen van seksuele ervaring. Uit landelijk onderzoek

blijkt dat 63% van de 14-jarigen ervaring heeft met zoenen en 54% van de 17-jarigen

geslachtsgemeenschap heeft gehad (7). Het is belangrijk dat, als jongeren tot geslachtsgemeenschap

komen, dit op een veilige manier gebeurt. Als er geen anticonceptie wordt gebruikt, is er kans op een

ongewenste zwangerschap. Vrijen zonder condoom verhoogt het risico op een seksueel

overdraagbare aandoening (soa). Sommige soa hebben ernstige gevolgen, als ze niet op tijd worden

behandeld. Door onveilig vrijen kunnen jongeren besmet raken met het humaan papillomavirus, dat

een bepalende factor is voor het ontstaan van baarmoederhalskanker. Het is dus belangrijk dat

jongeren die willen vrijen gestimuleerd worden om dit veilig te doen. De school kan hier een rol in

spelen. Met name voor jongens blijkt school een belangrijke informatiebron voor alles rondom

seksualiteit (3).

In de puberteit gaan jongeren op zoek naar hun identiteit en ontdekken ze ook hun seksuele

geaardheid. Uit landelijk onderzoek onder jongeren van 12 tot 25 jaar blijkt dat 2% van de jongens en

1,3% van de meisjes aangeeft uitsluitend of vooral te vallen op het eigen geslacht. Onder jongeren

blijkt homoseksualiteit nog verre van geaccepteerd te zijn (7).

7.1 Seksueel actief

'Jonge starters' zijn het meest kwetsbaar als het gaat om ongezond seksueel gedrag. Van de

leerlingen uit klas 2 vmbo geeft 9% aan ooit geslachtsgemeenschap te hebben gehad (en 3% van de

leerlingen uit klas 2 havo/vwo). In klas 4 ligt dit percentage vanzelfsprekend hoger, respectievelijk 36%

bij vmbo-leerlingen en 19% bij havo/vwo leerlingen (figuur 7.1).

5 procent van alle leerlingen heeft tot nu toe met één persoon geslachtsgemeenschap gehad, 3% van

alle leerlingen is met twee verschillende personen naar bed geweest en 5% met drie of meer.

20

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

50

2 vmbo 4 vmbo 2 havo/vwo 4 havo/vwo totaal 2011 totaal 2007

%

Figuur 7.1: Percentage leerlingen dat geslachtsgemeenschap heeft gehad.

7.2 Onveilig vrijen

Acht procent van alle leerlingen heeft wel geslachtsgemeenschap maar gebruikt niet altijd een

condoom (figuur 7.2)

Van de seksueel actieve leerlingen heeft 48% altijd condooms gebruikt. Dit percentage is afgenomen

ten opzichte van 2007 (55%). De belangrijkste redenen die zijn genoemd om geen condooms te

gebruiken zijn: ‘de pil of een ander voorbehoedmiddel werd gebruikt’ (19%), ‘omdat wij elkaar

vertrouwden’ (11%), ‘omdat wij vaste verkering hebben' (13%), en ‘vrijen met condoom niet zo lekker

is’ (11%). Daarnaast noemde 4% als reden: 'teveel alcohol gedronken'.

0

5

10

15

20

25

30

2 vmbo 4 vmbo 2 havo/vwo 4 havo/vwo totaal 2011 totaal 2007

%

Figuur 7.2: Percentage leerlingen dat niet altijd met condoom vrijt.

21

De pil, een prikpil of een spiraaltje beschermen de jongeren niet tegen een seksueel overdraagbare

aandoening, wel tegen een ongewenste zwangerschap.

9% van alle leerlingen gebruikte bij de laatste keer geslachtsgemeenschap één van deze

voorbehoedsmiddelen.

Van de seksueel actieve leerlingen was 97% bij de laatste keer geslachtsgemeenschap beschermd

tegen zwangerschap.

7.3 Sense

Sense is een gratis en anoniem spreekuur van de GGD. Op dit spreekuur kunnen jongeren terecht

met vragen over relaties, seks, SOA en anticonceptie. Sense heeft ook een eigen website waar heel

veel informatie te vinden is over seksualiteit, maar ook over verliefdheid, relaties, liefde en alles wat

daarbij komt kijken.

8 procent van de jongeren heeft weleens gehoord van het Sense spreekuur en 5% van de website

www.sense.info.

7.4 SOA

Aan de jongeren zijn vragen gesteld over het lopen van risico op een SOA, of zij weleens een

geslachtziekte/SOA hebben gehad en of zij zich weleens hebben laten testen.

2 procent heeft weleens risico gelopen op een SOA, 2% heeft zich wel eens laten testen op een SOA.

7.5 Ruilseks

Uit landelijk onderzoek blijkt dat zes procent van de jongens en één procent van de meisjes weleens

geld of een andere beloning heeft gegeven voor seks. Twee procent van de jongens en één procent

van de meisjes heeft weleens iets gekregen voor seks. Ruilseks roept bij de jongere achteraf

negatieve emoties op. Ruilseks is een moeilijk bespreekbaar onderwerp voor de jongeren die eraan

doen (28)

1 procent van alle meisjes en 2% van alle jongens heeft weleens iets gekregen in ruil voor seks. 1

procent van de meisjes en 1% van de jongens heeft weleens iets gegeven in ruil voor seks.

7.6 Homoseksualiteit

Aan de leerlingen is gevraagd wat ze ervan vinden als twee meisjes/vrouwen of twee jongens/mannen

op elkaar verliefd zijn. 53 procent van de leerlingen vindt dit normaal, 32% vindt het een beetje raar,

6% vindt het erg raar en 9% vindt dit verkeerd (figuur 7.3).

De acceptatie van homoseksualiteit is toegenomen ten opzichte van 2007 (43% vindt het normaal). Er

is een verschil tussen vmbo-leerlingen en havo/vwo-leerlingen (47% versus 57 vindt het normaal).

22

0

5

10

15

20

25

2 vmbo 4 vmbo 2 havo/vwo 4 havo/vwo totaal 2011 totaal 2007

%

verkeerd

erg raar

Figuur 7.3: Percentage leerlingen dat het ‘erg raar’ of ‘verkeerd’ vindt als twee meisjes/vrouwen of twee jongens/mannen op elkaar verliefd zijn.

7.7 Negatieve ervaringen

Op de vraag of ze weleens voor de webcam borsten, geslachtsdelen of billen hebben laten zien, of

iets anders seksueels hebben gedaan (webcamseks), antwoordde 3% bevestigend.

6 procent van de leerlingen heeft tegen zijn/haar zin een seksuele ervaring met iemand gehad. In de

meeste gevallen betrof het een ervaring met een jongere.

23

8 Sociale omgeving en vrije tijd

8.1 Relatie ouders

In de tienerleeftijd maken jongeren zich steeds meer los van hun ouders en gaan leeftijdgenoten op

verschillende terreinen een steeds belangrijker rol spelen. Toch blijft een goede verstandhouding van

jongeren met hun ouders belangrijk voor hun psychische en sociale welzijn (5).

Al met al heeft 37% van de leerlingen een relatief goede relatie met de ouders; 22% heeft een relatief

slechte relatie met de ouders en de overige 41% scoort gemiddeld.

8.2 Tijdsbesteding TV/computer

Jongeren brengen hun vrije tijd graag door voor de televisie of achter de computer; (57%) van de

jongeren zit gemiddeld meer dan 2 uur per dag achter tv/computer.

8.3 Gebruik social media

Social media spelen een steeds grotere rol in onze maatschappij.

Aan de leerlingen werd gevraagd hoeveel zij gebruik maken van enkele social media (zie tabel 8.1).

30 procent van de leerlingen gebruikt elke dag Facebook, 34% Hyves, 37% Twitter en 51% YouTube.

Tabel 8.1: Gebruik van social media door jongeren (%). Niet (meer) Slechts paar

keer per maand Meerder keren

per week Elke dag

Facebook 44 10 16 30 Hyves 27 15 25 34 Twitter 48 6 9 37 Nujij.nl 95 2 1 2 Foursquare 97 1 1 1 YouTube 5 8 36 51 Anders 52 6 15 27

25

9 Overzichtstabel

Tabel 9.1: Overzichtstabel van de belangrijkste onderwerpen

2011 (%) 2007 (%) Oost-

Nederland

ACHTERGRONDVARIABELEN

Vmbo 40 44 44

Havo/vwo 60 56 56

Woont in een eenoudergezin 9 10 9

Is van Nederlandse herkomst 84 - 85

SCHOOL

Vindt het niet leuk of vreselijk op school 9 10 10

Heeft gespijbeld (in laatste vier weken) 12 17 11

GEZONDHEID EN WELZIJN

Vindt eigen gezondheid niet zo best of slecht 3 3 3

Heeft verhoogd risico op psychosociale problemen 5 5 5

Heeft depressieve gevoelens 16 17 15

Is gepest op school in afgelopen 3 maanden 13 14 13

BEWEGING, VOEDING EN OVERGEWICHT

Beweegt niet dagelijks minimaal 1 uur 84 - 83

Ontbijt minder dan vijf keer per week 18 19 17

Heeft (ernstig) overgewicht 9 8 9

GENOTMIDDELEN

Rookt dagelijks 8 9 9

Heeft in afgelopen 4 weken softdrugs gebruikt 5 7 5

Heeft in de afgelopen 4 weken alcohol gedronken 39 48 41

Is een binge-drinker (5 glazen of meer) 27 34 29

Is in afgelopen 4 weken dronken of aangeschoten

geweest

31 39 32

Ouders vinden het goed dat kind drinkt 19 30 19

SEKSUALITEIT

Heeft ervaring met geslachtsgemeenschap 16 18 16

Vrijt altijd met condoom 8 10 8

Percentage leerlingen dat homoseksualiteit erg

raar of verkeerd vindt

14 20 16

De regio Gelderland-Midden verschilt op bovenstaande onderwerpen niet van de gehele regio Oost-

Nederland.

27

10 Literatuur

1. Bakel AM van, Ocké MC. Hoeveel mensen voldoen aan de Richtlijnen goede voeding? In:

Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,

www.nationaalkompas.nl/ Gezondheidsdeterminanten/ Leefstijl/ Voeding, 21 september 2009.

2. Bakel AM van, Zantinge EM. Neemt het aantal mensen met overgewicht of ondergewicht toe

of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven:

RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheidsdeterminanten/ Persoonsgebonden/ Lichaamsgewicht,

23 juni 2010.

3. Bakker F. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van onveilig seksueel gedrag? In:

Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,

www.nationaalkompas.nl/ Gezondheidsdeterminanten/ Leefstijl/ Seksueel gedrag, 23 juni 2010.

4. Deeg DJH. Wat is ervaren gezondheid en hoe wordt het gemeten? In: Volksgezondheid

Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,

www.nationaalkompas.nl/ Gezondheid en ziekte/ Functioneren en kwaliteit van leven/ Ervaren

gezondheid, 31 maart 2009.

5. Dorsselaer S van, Looze M de, Vermeulen-Smit E, Roos S de, Verdurmen J, Bogt T ter,

Vollebergh W. Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland. HBSC 2009. Utrecht:

Trimbos Instituut, 2010.

6. Gelder BM van, Poos MJJC, Zantinge EM. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van

roken? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven:

RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheidsdeterminanten/ Leefstijl/ Roken, 22 september 2011.

7. Graaf H de, Meijer S, Poelman J, Vanwesenbeeck I. Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid

van jongeren in Nederland anno 2005. Utrecht/Amsterdam: Rutgers Nisso Groep/Soa Aids

Nederland, 2005.

8. Kroon MMJ de, Hodiamont PPG. Meten van kwaliteit van leven in de kinderpsychiatrie.

Tijdschrift voor psychiatrie, 2008; 50(11): 725-34.

9. Kuunders MMAP, Laar MW van. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van

alcoholgebruik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.

Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheidsdeterminanten/ Leefstijl/ Alcoholgebruik, 24

maart 2010.

10. Laar MW van. Hoeveel mensen gebruiken drugs? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,

Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/

gezondheidsdeterminanten/ leefstijl/ druggebruik, 7 december 2010a.

11. Laar MW van. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van druggebruik? In:

Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,

www.nationaalkompas.nl/ gezondheidsdeterminanten/ leefstijl/ druggebruik, 7 december 2010b.

12. Laar MW van. Wat zijn de mogelijke oorzaken van druggebruik? In: Volksgezondheid

Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 7 december 2010c.

28

13. Meerkerk GJ, Eijnden R van den, Rooy T van. Compulsief Internetgebruik onder Nederlandse

Jongeren. Rotterdam: IVO, 2006.

14. Meijer S, Postma S, Schoemaker C, Zwaanswijk M. Hoe vaak komen psychische problemen

bij jeugd voor? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.

Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheid en ziekte/ Functioneren en kwaliteit van

leven/ Psychisch functioneren/ Psychisch functioneren jeugd, 23 september 2008a.

15. Meijer S, Schoemaker C. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van psychische

problemen bij jeugd? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas

Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheid en ziekte/ Functioneren

en kwaliteit van leven/ Psychisch functioneren/ Psychisch functioneren jeugd, 23 september 2008a.

16. Meijer S, Schoemaker C. Welke factoren beïnvloeden de kans op psychische problemen bij

jeugd? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven:

RIVM, www.nationaalkompas.nl/ Gezondheid en ziekte/ Functioneren en kwaliteit van leven/

Psychisch functioneren/ Psychisch functioneren jeugd, 23 september 2008b.

17. Nederlands Jeugdinstituut. Dossier depressie. http://www.nji.nl - Dossiers - Depressie

(geraadpleegd 27 oktober 2011). Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, 2011.

18. Nibud, Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting. Het financiële gedrag van kinderen tussen

12 en 18 & de rol van hun ouders. Utrecht: Nibud, 2011b.

19. Nibud, Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting. Nibud Scholierenonderzoek 2010-2011.

Een onderzoek naar de inkomsten en uitgaven van de Nederlandse scholieren. Utrecht: Nibud,

2011a.

20. Rossum CTM van, Fransen HP, Verkaik-Kloosterman J, Buurma-Rethans EJM, Ocké

MC.Dutch National Food Consumption Survey 2007-2010. Diet of children and adults aged 7 to 69

years. RIVM-rapport nr 350050006. 2011.

21. Stichting Aandacht voor Pesten. Feiten en cijfers. http://www.aandachtvoorpesten.nl -

Informatie - Dossier pesten - Feiten en cijfers (geraadpleegd 26 januari 2012). Wijk bij Duurstede:

Stichting Aandacht voor Pesten, 2012.

22. Trimbos-instituut. Alcohol, feiten,cijfers en trends. http://www.trimbos.nl - Alcohol en drugs -

Alcohol - Feiten cijfers en trends (geraadpleegd 24 oktober 2011). Utrecht: Trimbos-instituut, 2011c.

23. Trimbos-instituut. Cijfers en onderzoek. http://www.alcoholinfo.nl - feiten en trends -

(geraadpleegd 24 oktober 2011). Utrecht: Trimbos-instituut, 2011a.

24. Trimbos-instituut. Ouders: alcohol en opvoeding. http://www.alcoholinfo.nl - tips voor ouders -

(geraadpleegd 16 november 2011). Utrecht: Trimbos-instituut, 2011b.

25. Veenhoven R. Gezond Geluk. Effecten van geluk op gezondheid en wat dit kan betekenen

voor de preventieve gezondheidszorg. Verkenningsstudie in het kader van het programma Gezond

Leven van ZonMw. Rotterdam: Erasmus Universiteit, 2006.

26. Visscher TLS, Bakel AM van, Zantinge EM. Wat is overgewicht en wat is ondergewicht? In:

Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,

29

www.nationaalkompas.nl/ Gezondheidsdeterminanten/ Persoonsgebonden/ Lichaamsgewicht, 22

maart 2010.

27. Voedingscentrum. http://www.kiesikgezond.nl (geraadpleegd 27 oktober 2011). Den Haag:

Voedingscentrum, 2011

28. Walle R van de, Berlo W van, Picavet C, Verhoeff A. "Niet voor niks". Vormen van ruilseks

onder jongeren. Utrecht/Amsterdam: Rutgers Nisso Groep/GGD Amsterdam, 2010.

29. Wendel-Vos GCW, Gool CH van. Wat is lichamelijke activiteit? In: Volksgezondheid Toekomst

Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, www.nationaalkompas.nl/

Gezondheidsdeterminanten/ Leefstijl/ Lichamelijke activiteit, 23 september 2008.

30. www.nationaalkompas.nl/ gezondheidsdeterminanten/ leefstijl/ druggebruik, 7 december

2010c.

31. Zeijl E, Beker M, Breedveld K, Broek A van den, Haan J de, Herweijer L, Huysmans F,

Wittebrood K. Rapportage Jeugd 2002. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2003.

32. Fekkes, M., (2005), 'Bullying among elementary school children', Leiden.

33. Stassen Berger, K. (2007), 'Update on bullying at school: a science forgotten?', in

'Developmental Review', 27, 90-126