Gepast antwoord op de bankencrisis in België · Het avontuur van Fortis is dus slecht afgelopen....
Transcript of Gepast antwoord op de bankencrisis in België · Het avontuur van Fortis is dus slecht afgelopen....
Gepast antwoord op de bankencrisis in België
Ivan Van de Cloot • Hoofdeconoom Itinera
Institute
De financiële crisis die we meemaken noopt
ons tot een fundamenteel herdenken van het
financieel systeem.
Vaak doet men alsof we voor alle
oplossingen afhankelijk zijn van het
buitenland. In deze nota wordt aangetoond
dat er toch een aantal zaken die we zelf
onder controle kunnen krijgen.
Belangrijk is aandacht te besteden aan zowel
de korte termijnproblematiek om de
economie zoveel mogelijk te beschutten van
de financiële meltdown als de lange
termijndoelstelling om geen herhaling van
deze catastrofe te kennen.
III
INLEIDING
Het kan verkeren op de beurs, en zeker met bankaandelen tegenwoordig. Op één jaar tijd
zagen de bankaandeelhouders tweederde van hun inleg verdwijnen als sneeuw voor de
zon. De argeloze belegger vraagt zich misschien af hoe het kan dat eenzelfde
onderneming op één jaar tijd zo veel in waarde kan verliezen. Hoe komt het dat
een heel legioen analisten vorig jaar nog tot kopen aanzette, nu de koersen 50% lager
staan, de markt met verkoopadviezen overspoelt? Als ze een jaar geleden zo fout zaten,
slaan ze de plank nu misschien ook mis? Het is wetenschappelijk aangetoond dat ook
analisten kuddegedrag vertonen. Als je fout zit kun je tenslotte beter allemaal fout zitten.
Sinds het uiteenvallen van het Bretton Woods-systeem in 1973 heeft het financiële
systeem elke acht jaar wel ergens op zijn grondvesten gedaverd. In de periode tussen de
Tweede Wereldoorlog en 1971 lag de frequentie een stuk lager (één keer om de 16 jaar).
Om nog te zwijgen van de periode van de zogenaamde gouden standaard tussen 1880 en
1913, toen de valuta’s nog gekoppeld waren aan het goud (eens om de 22 jaar). Een crisis
duurt gemiddeld twee tot drie jaar en heeft een gemiddelde kostprijs van 5 tot 10% van
het bruto binnenlands product. Recent hadden we de Scandinavische crisis, toen het Finse
bbp met 7% kromp en de Zweedse regering zwaar moest ingrijpen om het banksysteem te
redden. De Japanse crisis was het directe gevolg van een beurs- en vastgoedcrash die het
Japanse banksysteem in een twintig jaar durende malaise stortte. Tussen 1992 en 1998
liep het Japanse verlies aan output op tot maar liefst 340 biljoen yen of 68% van het bbp.
Terwijl de Aziatische crisis in 1997 snel over was, liep de economische schade ook toen
erg op. In 1998 hadden we dan nog de Russische crisis die leidde tot het kapseizen van
het beruchte hefboomfonds LTCM.
Over de voorbije weken gaan onze kinderen en kleinkinderen inderdaad nog veel
geschiedenislessen krijgen. Met voldoende afstand in de tijd zullen op de schoolbanken
dan misschien zelfs uitspraken gedaan worden over wie de juiste beslissing nam en wie
niet. Hoe zat dat nu met die toezichthouder die niet alleen verondersteld werd te weten
wat er gebeurde in de balansen van die banken, maar ook nog eens tegen excessen durfde
op te treden. In welke mate klopten de wijze woorden van wiskundige Nassim Taleb dat
risicomanagers eerder kantoorpolitiek beoefenen waarbij ze vaaggeformuleerde interne
memo’s volpennen waarin ze wel waarschuwen tegen overmatig risiconemen, maar als
puntje bij paaltje komt hen het lef ontbreekt om winstgevende maar onverantwoordelijke
activiteiten een halt toe te roepen. In elk geval zijn vele verantwoordelijken hardhoors
gebleken. In april 2005 waarschuwde superbelegger Warren Buffet voor de aanwezigheid
van “financial weapons of mass destruction” in het bancaire systeem. Regulatoren
wereldwijd gebaarden van krommen aas. Nochtans schreef zelfs een eerbiedwaardige
instelling als de Britse centrale bank al in 2001 over “large complex financial
institutions” die voor de sterwetenschappers van de Bank of England niet meer te
begrijpen waren. In het lijstje kwamen voor: Lehman Brothers, Merrill Lynch, Morgan
Stanly, SocGen, Goldman Sachs... De meesten in dit lijstje betroffen de grote
Amerikaanse investeringsbanken die ondertussen onder de paraplu van gewone
commerciële retailbanken gevlucht zijn om ook van de gouden regen van de centrale
IV
bank te kunnen genieten. Heel wat economen hadden een zware klap zien aankomen voor
het financiële systeem. Uiteindelijk weet je uiteraard nooit hoe groot de klap zal zijn
omdat zoveel te maken heeft met psychologie wanneer mensen beginnen te panikeren.
Toch hebben er maar weinigen in heel duidelijke taal gewaarschuwd voor het onheil. Als
verantwoording wordt vaak aangehaald dat ze de bevolking niet nodeloos wilden bang
maken. In raden van bestuur allerhande zal men dan ook niet gauw mensen aanduiden die
‘wolf’ durven roepen al is het gevolg daarvan dat af en toe de kudde schapen wordt
opgegeten. Iets om over na te denken...
V
INHOUD
Inleiding
Inhoud ........................................................................................................
Stellingen
Hoofdstuk I: CRISIS VAN EEN SPECIFIEKE VORM VAN HET FINANCIEEL
KAPITALISME
Hoofdstuk II: JUISTE PRIKKELS VOOR DE NAPOLEONS VAN HET
FINANCIEWEZEN
Hoofdstuk III: STAATSKAPITALISME IMPLICEERT
PERIODIEKE BAIL OUT BANKSYSTEEM DOOR DE OVERHEID
Hoofdstuk IV: OPLOSSING BELANGENCONFLICT SPAARDERS
- AANDEELHOUDERS DOOR NARROW BANKING
Hoofdstuk V: DEFICIT SPENDING GEPAST?
Hoofstuk VI
DE KREDIETCRISIS: HOE LANG NOG?
Hoofstuk VII
BELANG VAN VERTROUWEN VOOR HET BANKSYSTEEM
2
IDEAS
• IDEA 1 Considering the excesses of transaction based financial capitalism, we have to return to relation based capitalism
• IDEA 2 Bonuses of napoleons of finance lead to excessive risk taking: more intelligent devices have to be constructed: we are not talking about the level of bonuses but about the incentive structure
• IDEA 3 Fundamentally we have to reconsider state capitalism, i. e. the current system. State capitalism implies that you have a fragile banking system which has to bailed out every X-years. The first position we can take is: live with the excesses and try to limit them by regulation (cf. Adam Smith firewalls limiting liberty, WN, Ch II)
• IDEA 4
A second position is considering narrow banking where you have deposit banks who are funded by deposits and only invest in liquid, short term assets. This way you don’t need intrusive regulation anymore as regulation apparently always screws up. Within narrow banking option, we can take two options: First: Make it obligatory, meaning splitting the financial system in Deposit banks and Financial Houses. The latter cannot be funded by deposits ie. eliminating to some extent too the need of intrusive supervision. The revered late Milton Friedman and James Tobin were partisans of narrow banking. The argument contra in the past was that there was limited liquidity on the short term but this is not true anymore: the world is awash of money looking for safe spaces. Second: Give a subsidy to depositors putting their money at a narrow bank= they are saving us money (economic cost of financial crisis is 9% of GDP at the least) Remember these positions can be decided on the national level: no hiding behind international forces…Complementary positions are that we need a budgetary impulse but unfortunately Belgium has hardly any room given past budgetary excesses. Much will depend on an international coordinated Keynesian policy.
3
HOOFDSTUK I
CRISIS VAN EEN SPECIFIEKE VORM VAN HET FINANCIEEL
KAPITALISME
1. 1. DE EXCESSEN VAN HET TRANSACTIEGEBASEERD FINANCIEEL
KAPITALISME
Het avontuur van Fortis is dus slecht afgelopen. Vadertje staat heeft moeten ingrijpen
door over te gaan tot een gedeeltelijke nationalisering. Hoe is het ooit zo ver kunnen
komen en moeten de banken niet de bluts met de buil nemen. Is het niet onrechtvaardig
dat als het goed gaat, de winsten voor de aandeelhouder zijn en als het slecht gaat, de
verliezen voor de belastingbetaler?
Dit zijn zeer terechte vragen waar nog lang over gedebatteerd zal worden. Het is mogelijk
dat we vandaag de ondergang meemaken van een bepaald soort kapitalisme. Meer
bepaald de ondergang van wat economen het transactiegebaseerd financieel kapitalisme
noemen, wat in tegenstelling staat tot het zogenaamde relatiegebaseerd financieel
kapitalisme. Oorspronkelijk verleenden banken kredieten en hielden deze ook op hun
eigen balans terwijl ze deze financierden door het aantrekken van deposito’s. Het model
dat de Amerikaanse investeringsbanken hebben gepromoot werkte echter niet meer op
basis van dit zogenaamde “originate and hold model” maar veeleer op basis van “orginate
and distribute model”. Dit betekent dat men extreem ver is gegaan in het securitiseren of
herverpakken van kredieten om deze door te verkopen in het financieel systeem. Om
regulatoire beperkingen te omzeilen, die ontstaan waren uit vorige crisissen, kwamen
heel wat kredieten dus niet meer op de balans van de bank zelf terecht. Voorstanders
argumenteerden dat deze verhandeling van risico een betere spreiding van dat risico zou
mogelijk maken. Wat we nu echter moeten vaststellen is dat het risico vooral is
terechtgekomen bij diegenen die het risico niet begrepen en dus niet bij diegene die het
best in staat waren om het te dragen. Bovendien crëert dit systeem prikkels voor
opportunistisch gedrag aangezien een bank minder kieskeurig gaat zijn bij de
kredietbeoordeling aangezien ze risico’s als een hete aardappel konden doorschuiven naar
andere banken.
De conclusie is dat dit effectief de naam van casinokapitalisme verdient aangezien het
lange termijndenken en wederzijds engagement ontmoedigt. Dit in tegenstelling tot het
klassieke relatie-gebaseerde financieel kapitalisme waar men wel sterke prikkels had om
toe te zien op de kredietwaardigheid van de klant omdat een klant die bijvoorbeeld zijn
hypotheek niet aflost de bank in problemen brengt (Ken uw klant!). De banken zullen
met andere woorden terug op mensenmaat moeten geschoeid worden, iets wat
grotendeels verdwenen was in het Amerikaanse model van het moderne bankwezen. Dit
zal ook implicaties inhouden voor de verloning in het bankstelsel. De bonus voor een
Amerikaanse topbankier van een investeringsbank beliep voorbije jaren gemakkelijk
enkele tientallen miljoenen dollar op jaarbasis. De winsten die deze bedragen zogezegd
verantwoordden waren echter gebaseerd op één gigantische zeepbel. Nu die zeepbel
4
doorprikt is, wordt hen echter niet gevraagd de bonus terug te betalen. Het is duidelijk dat
dit opportunistisch gedrag nog verder stimuleert.
Een andere les die we moeten trekken is dat het absolute geloof in schijnbare
gesofistikeerde modellen enorme risico’s inhoudt. In feite moeten we toegeven dat we
nog altijd minder afweten van financiële crisissen dan van natuurrampen zoals
aardbevingen en orkanen. Al die fraaie wiskundige modellen gaven topbankiers, maar
ook regulatoren de illusie dat we risico’s nu werkelijk onder controle hadden gekregen.
Niets is minder waar. Het topmanagement besefte onvoldoende dat moderne financiële
theorie op dit moment eigenlijk de empirische en wetenschappelijke validiteit heeft van
astrologie. In die zin zijn we ook allemaal het slachtoffer geworden van een sciëntisme
waarbij men er onterecht van uitging dat de complexe realiteit gevat konden worden in
enkele honderden lijnen programmeertaal. Zo worden extreem negatieve omstandigheden
een lage waarschijnlijkheid toegekend. Nochtans is het probleem van financiële crisissen
net dat als het fout loopt, het vaak goed fout loopt. Het is dan vaak niet het geval meer dat
een tegenvaller ergens dan gemiddeld wel gecompenseerd wordt door een meevaller
elders. Dit werpt ook licht op de reden waarom ook “brave” Belgische banken ten prooi
vallen aan de kredietcrisis.
De bepaling van het benodigde “economisch kapitaal” van een bank wat een reserve
vormt om te weerstaan aan een inkrimping van het eigen vermogen tengevolge van
marktturbulentie, werd veel te beperkt ingeschat. Dit kwam doordat de waarschijnlijkheid
en omvang van een financiële crisis onvoldoende in die modellen opgenomen werd.
Waarom men dan niet voorzichtiger was? Hoe meer marges en reserves ingebouwd
worden, hoe lager het rendement op eigen vermogen komt te liggen en men durfde de
veeleisende aandeelhouders niet voor het hoofd te stoten.
Diegenen die in dit alles de ondergang van de vrije markteconomie zien, slaan de plank
echter goed mis. Economen hebben altijd gegruweld van een casinokapitalisme en zullen
de eersten zijn om te wijzen op de gebrekkige regulering die de excessen hebben
mogelijk gemaakt waarvan we nu de gevolgen dragen. Adam Smith, de intellectuele
vader van de moderne markteconomie, vergeleek al in 1776 de noodzaak om banken
strikt te te reguleren, met het installeren van branddeuren die voorkomen dat een brand
zich door een volledig gebouw kan verspreiden.
Nu is het eerst alle hens aan dek om te vermijden dat de noodzakelijke inkrimping van de
financiële sector ook onze economie doet kapseizen. Mogelijk zal dit nog meer
interventies vereisen dan diegenen die tot op vandaag al genomen zijn. De Europese
Investeringsbank zal ongetwijfeld een rol toebedeeld krijgen om banken te redden die nu
eenmaal ook in Europa grensoverschrijdend opereren.
Nadien zullen we de denkoefening moeten maken hoe we kunnen vermijden dat er
opnieuw financiële wapens voor massavernietiging verspreid worden. We creëeren nu
eenmaal geen duurzame welvaart door elkaar huizen door te verkopen tegen een altijd
hogere prijs. Een veel geciteerde studie stelt dat slechts 20% van de groei toegeschreven
kan worden aan de bevolkingsgroei, terwijl 30% op het conto geschreven kan worden
5
van betere opleiding en 50% van de toename in wereldwijde onderzoeksintensiteit. We
moeten nu die maatregelen nemen, die het toelaten dat morgen ons banksysteem weer in
functie staat van het toelaten dat gezinnen en bedrijven weer kunnen investeren in onze
toekomst.
1. 2. REGELS HEBBEN WE NODIG, MARX NIET
De vraag die spontaan bij velen opkomt is hoe al die staatsinterventies te rijmen zijn met
de mythe dat we in een vrije markteconomie leven. Voor wie niet bij de les is gebleven:
ons model is nooit een echt kapitalistisch systeem geweest zoals Karl Marx het zich
voorstelde, we opteerden lang geleden immers al voor een systeem waarbij we in tijden
van grote financiële crisis de overheid puin laten ruimen als uitlener en investeerder in
laatste instantie. Dat dit laatste nodig is, volgt gewoon uit de definitie van een bank als
een instelling die zich financiert op korte termijn met deposito’s en op lange termijn
uitleent aan investeerders. Je mag het spektakel dat het huidig economisch stelsel
oplevert dan al niet fraai vinden, we zijn door dit systeem wel meer dan tienmaal zo
welvarend als in de tijd van Marx en tot die prestatie was het communisme manifest niet
toe in staat gebleken. Dit betekent niet dat we onze strijd moeten opgeven tegen bepaalde
excessen die het financieel kapitalisme de voorbije jaren heeft vertoond.
Het frustrerende is dat economen al jaren waarschuwen voor bepaalde perverse prikkels,
maar dat men blijkbaar steeds een catastrofe nodig heeft om ingrijpende maatregelen te
kunnen nemen. Zo zetten de bonussen voor de topbankiers aan tot almaar meer
risiconemen omdat ze asymmetrisch werken. Als de tijden goed zijn (wat vaak
samenhangt met een zeepbel) inkasseert het management enorm terwijl het slechtste wat
kan gebeuren als de bel barst, het ontvangen een ontslagvergoeding is die soms oploopt
tot meerdere jaren bezoldiging. In het jaarverslag van Fortis voor 2007 kan men
bijvoorbeeld lezen dat de voorzitter voor uitzonderlijk bewezen diensten (i.e. de
overname van ABN Amro) vanaf één januari 2008 zelfs 700.000 euro ging verdienen. Dit
moet zowat een absoluut record voor heel Europa zijn wat de vergoeding betreft voor een
niet-uitvoerende voorzitter. Probleem is dat men dergelijke uitzonderlijke beloningen niet
kan terugvragen als blijkt dat falikant strategische beslissingen genomen zijn. Dit creëert
eufemistisch uitgedrukt een omgeving die niet tot voorzichtigheid aanzet. Een groot
probleem blijft uiteraard vaak de afwezigheid van referentieaandeelhouders die effectief
controle kunnen uitvoeren op het management. Bij afwezigheid daarvan blijven
aandeelhouders al te vaak passief en is hun enige middel om hun ongenoegen te uiten
over het beleid van de onderneming, het verkopen van hun participatie (de exit) is. De
Code Lippens en andere corporate governance initiatieven bleken tot nu toe in deze
weinig zoden aan de dijk te zetten.
Dexia bank heeft al aangekondigd een minder risicovol model te zullen opzoeken. Een
bank die 219 miljard financiële investeringen en 260 miljard klassieke leningen in de
boeken heeft staan tegenover 114 miljard aan deposito’s lijkt soms meer op een
hefboomfonds dan een bank.
6
Hoofstuk II
JUISTE PRIKKELS VOOR DE NAPOLEONS VAN HET
FINANCIEWEZEN
In de ogen van economen bestaan er twee soorten mensen: zij die hun eigen vermogen op
het spel zetten (ondenemers) en zij de met het geld van anderen ‘spelen’ (om het
oneerbiedig uit te drukken). Nu is er een hele literatuur ontwikkeld over het zogenaamde
principaal-agentprobleem: hoe zet je managers (de agent of uitvoerder) aan om zo goed
mogelijk de belangen van de aandeelhouders (de principaal of opdrachtgever) te
behartigen.
Hier interesseren we ons dus niet aan de hoogte van bijvoorbeeld bonussen wat eerder
een kwestie van sociale rechtvaardigheid is, maar spitsen we ons vooral toe op de
efficiënte van de verloning. Het gaat er dus niet om hoeveel je de top betaalt, maar wel de
manier waarop.Worden de juiste prikkels gegeven of net niet? Uiteindelijk komt het erop
aan om zo dicht mogelijk de natuurlijke positie van de ondernemer te benaderen. Deze
streeft immers niet blind korte termijnwinsten na omdat hijzelf de klappen krijgt als het
misloopt.
Als we naar de bonussen kijken die uitgekeerd zijn bij Fortis, dan is het net daar dat het
schoentje wringt: het avontuur van de toplui die aanstuurden op de overname van ABN
Amro is faliekant afgelopen. Nu blijkt echter dat de toenmalge financieel directeur vier
miljoen euro als ontslagvergoeding uit de brand sleept. Dan is het voor iedereen duidelijk
dat de remuneratie van het management het nemen van extreme risico’s net stimuleerde
eerder dan afremde. Een systeem dat individuen beloont op basis van bonussen is immers
extreem asymetrisch en onevenwichtig. De bonus als percentage van winst (of nog erger
opbrengst) is onbeperkt naar boven toe. Betere resultaten (ongeacht of die uit enorm veel
risico volgen) leiden tot almaar grotere bonussen. Aan de andere kant is de bonus echter
gelimiteerd tot nul, wat impliceert dat het verlies dat uit foute beslissingen van het
individu volgt, door het bedrijf gedragen worden. Dergelijke verloning is dus een
vrijgeleide tot extreem risiconemen en ergens kan je mensen dan zelfs niet meer kwalijk
nemen dat ze avonturen hebben opgezocht: het volgde uit het systeem goedgekeurd door
het remuneratiecomité.
Een typisch probleem dat goed gedocumenteerd is in de literatuur betreft de neiging tot
megalomanie van het topmanagement. Hoe groter de ondeneming, hoe groter het prestige
van het management. Nochtans is het niet steeds een goede zaak voor de aandeelhouders
dat het bedrijf altijd maar expandeert. Winstmaximalisatie is immers geen synoniem van
mastodontbedrijf. In een grote onderneming zonder referentieaandeelhouders zit je echter
vaak met een extreem gebrekkige controle van de individuele aandeelhouder op het
bestuur. Corporate governance problemen zijn nog feller in financiële instellingen dan in
andere bedrijven omdat het enorm complexe organisaties betreft. De core business van
financiële instellingen is risicomanagement, maar blijkbaar was het management zelf dit
uit het oog verloren. Men zag alleen nog zogenaamde arbitrage-opportuniteiten zonder
7
rekening te houden met het feit dat het wel eens helemaal mis kon lopen. Het muntje kan
nu eenmaal niet altijd goed vallen.
Het louter koppelen van spaargeld aan investeringen of het traditioneel bankieren is al
lang niet meer de dominante activiteit in onze banken. Vooral de handelaars of
zogenaamde traders worden vergoed op manieren die te gek om los te lopen zijn. Zeker
in de zogenaamde hefboomfondsen kunnen ze op één jaar voldoende verdienen om de
rest van hun leven toe te komen. Het enige wat je daarvoor moet doen, is in de juiste
business handelen. De voorbije jaren waren dat de herverpakte rommelkredieten of
obligaties van opkomende landen. De voorzichtige handelaars worden in de praktijk
daarentegen vaak afgestraft. En de hefboomfondsen waren de voorbije jaren al te vaak de
benchmark waarmee vergoedingen voor financiële whizzkids werden vergeleken.
Hoe kan het nu anders en beter? Al jaren stellen economen als de Franse
Nobelprijswaardige Jean Tirole dat de bonussen van het topmanagement een functie
zouden moeten zijn van de provisies van de onderneming. Als de bank dan in een
financiële turbulentie verzeild geraakt, is de eerste buffer die verloren gaat, de provisies
met de bonussen van het management erin. Op die manier worden er prikkels ingebouwd
om een lange termijnbeleid te voeren en geen overmatige risico’s te nemen. Waarom in
plaats van korte termijn bonussen geen pensioenrechten toekennen zodat men een belang
heeft bij het duurzaam ontwikkelen van het bedrijf? De voorbije jaren werden dergelijke
ideeën als naïef afgedaan. De slimme jongens willen immers instante gratificatie, geen
lange termijnbeloning. Waarom stelde men zich de vraag echter niet of werknemers met
een dergelijke hedonistische mentaliteit wel in het bedrijf pasten?
Misschien zetten andere vergoedingswijzen tot conservatisme aan, maar enig
conservatisme voor een bankier is eerder een deugd dan een probleem. Indien nu blijkt
dat het bonussysteem een belangrijke rol heeft gespeeld in de voorbije excessen en
gegeven de collateral damage van het bankfalen voor de rest van de economie, is het niet
meer zo duidelijk dat het beloningssysteem een puur private zaak is tussen management
en remuneratiecomité. In elk geval zal de overheid nu als aandeelhouder van het
banksysteem hierin haar verantwoordelijkheid moeten opnemen.
Tot voor kort was het antwoord op intelligentere manieren van beloning steeds dat men
zo er niet langer in zou slagen om de beste krachten aan te trekken. Misschien dat door de
huidige ontwikkelingen het begint door te dringen dat men door korte termijnincentives
vooral opportunisten aantrekt die het bedrijf op lange termijn eerder schade toebrengen
dan waarde creëren. Het toonvoorbeeld daarvan was de voormalige baas van Citigroup,
Chuck Prince, wiens woorden “je moet blijven dansen zolang de muziek speelt” de
geschiedenis zullen ingaan als emblematisch voor de financiële crisis van 2008.
8
Hoofstuk III
STAATSKAPITALISME IMPLICEERT PERIODIEKE
BAIL OUT BANKSYSTEEM DOOR DE OVERHEID
We blijken over een efficiënte brandweer te beschikken. Dit is het minst wat kan gezegd
worden na de voorbije weken waar de ene bank na de andere door staatsinterventies
rechtgehouden dienden te worden. Velen vreesden dat indien de financiële crisis een
overheidsinterventie noodzaakte, de politieke situatie een belangrijke handicap zou
betekenen voor een vlotte afhandeling die vereist is om paniek te vermijden.
Onze regeringsverantwoordelijkhen leken initieel zelfs erin geslaagd te zijn een weeffout
in de Europese Monetaire Unie te overwinnen. Het gaat over het versnipperde
reguleringslandschap terwijl de activiteiten van de banken wel degelijk
grensoverschrijdend zijn geworden. Het Fortisdebacle had immers veel grotere schade
teweeggebracht indien de Nederlandse, Luxemburgse en Belgische autoriteiten het niet
eens geworden waren over op welke wijze de factuur te verdelen. In de Verenigde Staten
zit de Minister van Financiën samen met de gouverneur van de Centrale Bank en enkele
andere autoriteiten en klaar is kees. In Europa bevindt het prudentieel toezicht nog steeds
niet op supranationaal niveau en bovendien moeten de regeringsleiders van verschillende
landen het eens worden over wie wat betaalt. Helaas bleef van de Europese droom heel
wat minder over toen de Nederlandse overheid eieren voor haar geld koos en ABN Amro
en Fortis Bank Nederland nationaliseerde en stelde dat de problemen in België
achtergebleven waren.
We hebben dan misschien wel aangetoond over een efficiënte brandweer te beschikken,
nu moeten we nog het financieel systeem structureel brandbestendiger maken. Terwijl de
financiële crisis nog voortraast en in de Verenigde Staten elk weekend de autoriteiten
gebruik maken van de beursstilte om een nieuwe bank te herstructureren, wordt er in
andere kringen nu ook al volop nagedacht aan een betere preventie van dergelijke
crisissen in de toekomst.
Tot op vandaag bestaat de regulering vooral in het opleggen van kapitaal- en
schuldratio’s. Meer en meer economen geraken echter overtuigd dat dit onvoldoende is.
Het beheersen van de zogenaamde mismatch tussen de looptijd van activa en passiva
blijkt minstens zo belangrijk te zijn. Als men bijvoorbeeld de passiefzijde van de ten
onder gegane investeringsbanken (Lehman Brothers en consoorten) bekijkt dan is het
ontstellend om vast te stellen dat tot een derde van hun balanstotaal elke nacht
herfinancierd diende te worden. Uiteraard is dit werkelijk een roekeloos bankmodel. Als
er geen vuiltje aan de lucht is, valt dit inderdaad uit als de goedkoopste optie. Er dient
immers nauwelijks een vergoeding betaald te worden voor tegenpartijrisico omdat
iedereen ervan uitgaat dat als er een haar in de boter zit, men wel voor de anderen met
zijn geld weg kan geraken. Op het moment van een financiële crisis (en die zijn helaas
recurrent in de geschiedenis) is die korte termijnfinanciering helemaal niet meer
beschikbaar door kredietrantsoenering.
9
Een andere systeemfout is de kortzichtige risicomaatstaven die vandaag de dag in onze
banken gehanteerd worden. De risicomaatstaf value-at-risk (VaR) berekent de margin op
basis van het verwachte maximale verlies over een bepaalde tijdsperiode met een
bepaalde mate van betrouwbaarheid. Het verwachte maximale verlies wordt berekend aan
de hand van de kansverdeling van de toekomstige waarde van een portfolio. Tot nu toe
hanteert men echter de veronderstelling dat risico’s een soort Gauss-curve of
normaalverdeling volgen. Dit wil zeggen dat extreem negatieve omstandigheden een lage
waarschijnlijkheid wordt toegekend. Nochtans is het probleem van financiële crisissen
net dat als het fout loopt, het vaak goed fout loopt. Het is dan vaak niet het geval meer dat
een tegenvaller ergens dan gemiddeld wel gecompenseerd wordt door een meevaller
elders. Bovendien houden de banken bij de maturiteitsstructuur van hun balans als gevolg
van deze risicomaatstaven onvoldoende rekening met de balansstructuur van andere
banken. Dit zorgt ervoor dat als de solvabiliteit van een bank verslechtert en ze hierdoor
genoopt worden activa af te stoten tegen dumpingprijzen, dit ook de solvabiliteit van
andere banken in gevaar kan brengen. Het wordt dus tijd dat men in het bankwezen
risicomaatstaven zoals Co-VaR introduceert die wel rekening houden met dergelijke
spillovers.
Op de piek van de zeepbel van vastgoed in de Verenigde Staten maakten financiële
instellingen maar liefst 25% uit van de beurskapitalisatie volgens S&P500. Nu staan we
voor een leeglopen van de bubbel die de financiële sector opnieuw met beide voeten op
de grond brengt. De echte uitdaging is niet de contractie van de financiële economie
tegenhouden, maar ervoor zorgen dat dit noodzakelijk proces zo min mogelijk collateral
damage aan de reële economie toebrengt. De ervaring van Japans verloren decennium
waar men de slechte kredieten liet wegrotten op de balans van de banksector is een
absoluut te vermijden scenario. Het is ook geen optie om de wetten van de creatieve
destructie ongeremd hun gang te laten gaan zoals in de jaren 30 van vorige eeuw toen in
de Verenigde Staten duizenden banken failliet gingne. De reële economie kromp toen
immers in enkele jaren met 40% met massawerkloosheid als gevolg. Hopelijk slagen we
erin het voorbeeld te volgen van de Zweedse overheid die in 1992 overging tot een de
facto nationalisering van zijn banksysteem wat de financieel crisis volledig oploste.
Bovendien slaagde men erin nadien deze activa opnieuw te privatiseren zodat de
belastingbetaler op het einde van de rit geen geld verloor. In de Verenigde Staten blijft
men knoeien met het Paulsonplan van 700 miljard dollar omdat men om ideologische
redenen het woord nationalisering niet durft uitspreken. Nochtans zal men enkel uit de
crisis komen als het banksysteem herkapitaliseerd wordt. In ons eigen landje heeft men
gelukkig genoeg minder scrupules om de belangrijkse bank van het land gedeeltelijk te
nationaliseren.
10
Hoofstuk IV
OPLOSSING BELANGENCONFLICT DOOR NARROW
BANKING
IV.1. Belangenconflict spaarder-aandeelhouder van de bank
De rechter volgde de openbare aanklager niet in zijn stelling dat de verkoopstransactie
van Fortis rechtsongeldig was omdat de aandeelhouders niet geraadpleegd werden. De
uitspraak van de rechter is verrassend. Niet zozeer om het oordeel, maar wel omwille van
de argumentatie die gehanteerd wordt. Zo had de rechtbank er zich gemakkelijk vanaf
kunnen maken dat enkel de laatste transactie tussen de Belgische staat en BNP Paribas
kan worden opgeschort, en dat de Fortis-aandeelhouders, die de rechtszaak aanspanden,
in die laatste transactie geen betrokken partij zijn. De eerste interventie van de overheid,
namelijk de feitelijk nationalisatie met inbreng van de Belgische, Nederlandse en
Luxemburgse overheid voor 11,2 miljard was immers een duidelijk geval van overmacht.
Als de overheid toen niet gehandeld had, was Fortis failliet gegaan met desastreuze
gevolgen voor het personeel en de spaarders.
De rechter begeeft zich echter op glad ijs door ook de verkoop van Fortis aan BNP
Paribas als een geval van overmacht te bestempelen. Dit is uiteraard veel discutabeler en
zal tot de beroepsprocedure afgerond is voor onzekerheid blijven zorgen. Er was immers
wel degelijk een alternatief voor de verkoop aan BNP Paribas: namelijk de volledige
nationalisering van Fortis door de Belgische staat. Of dit voor de aandeelhouders veel
verschil had gemaakt is maar de vraag. Belangrijker zou echter de impact voor het
personeel en de Belgische economie geweest zijn. Er zal nog veel inkt vloeien over de
vraag of men niet beter zoals Nederland door de zure appel had doorgebeten door Fortis
tijdelijk volledig te nationaliseren. Als Nederland erin slaagt om binnen een paar jaar
Fortis Bank Nederland voor een veelvoud ze betaald hebben te verkopen dan, zal die
discussie in ons land in elk geval opnieuw opflakkeren.
Nog nooit kwam de tegenstelling tussen de belangen van de spaarders en aandeelhouders
van banken zo duidelijk en pijnlijk aan de oppervlakte. Iedereen die de economische
literatuur over prudentiële regulering van banken kent, weet dat deze tegenstelling
fundamenteel is. We hebben financiële instellingen nodig om tot een efficiënte
intermediatie te komen tussen sparen en investeren en als een bewaarplaats voor
spaargeld. Onze universele banken vervullen beide rollen, maar deze leven feitelijk op
gespannen voet. Onze banken financieren zich met deposito’s tegen een vaste rente die
geen vergoeding voor kredietrisico impliceert. Ze wenden deze middelen echter aan in
vaak veel minder liquide investeringen. Dit was al het geval bij het traditioneel bankieren
waarbij kredieten werden gefinancierd op lange termijn, maar is nu nog veel meer het
geval met de alomtegenwoordigheid van portefeuilles met gestructureerde producten.
Deze portefeuille bedroeg bij Fortis maar liefst 53 miljard euro waarvan circa 20 miljard
als ‘toxisch’ beschouwd dient te worden. Sinds Adam Smith in 1776 de analogie
11
gebruikte van bankregulering en branddeuren die de vuurhaard moeten beperken tot één
kamer zodat bij de onvermijdelijke brand het hele huis niet afbrandt, weten we dat
toezicht onontbeerlijk is.
Via deposito’s financiert een bank zich tegen een vaste rente en is haar winst potentieel
onbegrensd wat een enorme prikkel om risico’s te nemen vormt. Vandaar dat bankcrissen
altijd voorgekomen zijn en altijd zullen blijven bestaan en dit ondanks goedbedoelde
regelgeving zoals Bazel II en wat er nu in de plaats voor gaat komen. Sommige banken
bestaan uit maar liefst 2000 wettelijke entiteiten. Het is een illusie dat de toezichthouder
alles kan monitoren. Welke aandeelhouder had tot voor kort gehoord over de Fortis off
balance enteit Scaldis op de kaaimaneilanden?
We lijken dus ons geld verplicht te moeten vertrouwen aan intrinsiek instabiele
instellingen: een echte patstelling? Dit hoeft zo niet te zijn als het huidige bankstelsel
verrijkt zou worden met het systeem van “eng bankieren”. Hierbij verplicht men
spaarbanken deposito’s enkel in veilige activa te investeren waarbij er bovendien geen
mismatch meer is tussen looptijd van aanwendingen (activa) en verplichtingen (passiva).
Op die manier isoleer je de essentie van het banksysteem als kanaal van betalingsverkeer
volledig van de meer risicovolle avonturen. Indringende supervisie door een
toezichthouder is dan ook niet meer nodig want een financiële crisis kan het spaargeld
niet meer in gevaar brengen. Naast dit systeem van spaarbanken kan men dan specifieke
financiële instellingen installeren die verboden worden om zich met deposito’s te
financieren. Een individuele depositohouder heeft immers geen prikkel om te controleren
of de bank zijn geld niet in gevaar brengt. De financiers van deze specifieke financiële
instellingen zouden wel toezien dat hun geld veilig is. Dit systeem van herintroductie van
klassieke spaarbanken met daarnaast meer risicovolle instellingen zou de intrinsieke
belangentegenstelling tussen spaarders en aandeelhouders, zoals nu bij Fortis nog is
gebleken, opheffen. Economen van de Britse centrale bank zeulen al twintig jaar in
navolging van Nobelprijswinnaar economie Milton Friedman met het idee van “narrow
banking” rond. Misschien dat er eindelijk een doorbraak kan komen, nu de kost van niet-
handelen zo groot op blijkt te lopen. Deze keuze zou ook verhinderen dat we in de
toekomst nog rechters van de Kamer van Koophandel moeten opsolferen met de
catastrofale gevolgen van een systeem vol contradicties.
IV.2. Tijdelijke overheidscontrole van de banken
Geen enkele bank kan op dit moment overleven zonder impliciete of expliciete waarborg
van de overheid. Voor allen die sceptisch staan tegenover de efficiëntie van de overheid
kan dit een redelijk beangstigend perspectief zijn.
Dat het zover is kunnen komen, heeft heel wat van doen met het falen van de regulering
voor de banksector. Reeds in 1776 maakte Adam Smith de analogie met de noodzaak om
branddeuren te installeren in een woning en de regelgeving van banken. Branddeuren
beperken inderdaad de vrijheid van de bewoners van het huis, maar zorgen ervoor
wanneer er een brand ontstaat in één kamer, deze niet het volledige huis in de as legt.
12
Momenteel wordt in de financiële wereld niet één huis in de as gelegd, maar de volledige
stad.
In de economische theorie wordt er vanouds vanuit gegaan dat banken een prikkel
hebben om inefficiënt veel risico te nemen. Hoe meer risico ze nemen bij de aanwending
van het depositogeld, hoe meer rendement ze kunnen verhopen op de korte termijn. De
goede bankiers onderkennen deze realiteit, maar het probleem zit vaak bij de prikkels die
van bonussen uitgaan waarbij onvoldoende rekening wordt gehouden met de gevolgen
wanneer het goed fout loopt. De auteur van het boek “The black swan”, Nassim Taleb,
vergelijkt dit met het spelen van Russische roulette.Verbazend veel mensen zitten nog
steeds in de modus “business as usual”. Blijkbaar is de wijze waarop het bij ons is
misgelopen nog altijd niet doorgedrongen.
Deze dagen verschijnen enorm veel artikels over het totaal gebrek aan besef van
risicomanagement bij Citigroup. Zo lezen we dat het pas in september 2007 doordrong bij
de CEO Charles Prince dat zijn bank 43 miljard dollar hypotheekgerelateerde activa
bezat. De journalisten van de New York Times presenteren dit als een enorme scoop,
maar hier in België maakt zich blijkbaar niemand druk over het feit dat op de balans van
Fortis (een kleintje in vergelijking met de mastodont Citigroup) 53 miljard euro aan
gestructureerde producten gevonden zijn, waarvan circa 20 miljard als ‘toxisch’
beschouwd dient te worden. Bij Dexia moet dan weer de volgende drie jaar 13 tot 20
miljard euro geherfinancieerd worden terwijl er maar liefst 219 miljard euro aan
financiële investeringen op de boeken staan tegen 260 miljard euro klassieke leningen.
Daarover staan slechts 114 miljard aan deposito’s. Het is dan ook hoog tijd dat men inziet
dat het risicoprofiel afgebouwd moet worden, niet van één bank maar van ons volledig
financieel stelsel.
Voorstanders van het zogenaamde narrow banking zoals Nobelprijswinnaars Milton
Friedman en James Tobin stellen dat men het financieel stelsel moet opsplitsen tussen
financiële huizen en depositobanken waarbij enkel de laatsten zich mogen financieren
met deposito’s. In het huidig systeem worden depositohouders volgens hen eigenlijk als
gijzelaar gehouden door het financieel stelsel. Als men daarentegen banken introduceert
waarvan klanten weten dat hun geld er enkel wordt geïnvesteerd in vlottend, veilige
activa, dan kunnen gezinnen er hun spaarcentjes met een veilig geweten aan toe
vertrouwen. In 1948 bepleitten libertarische denkers als Milton Friedman en zijn
leermeester Henry Simons deze opsplitsing omdat ze geloofden dat hierdoor de
overheidscontrole in een domein waar het volgens hen absoluut onwenselijk is, de
banksector, ook vermeden kan worden.
Lang was het belangrijkste tegenargument dat er onvoldoende liquide gelden waren om
in te investeren door de depositobanken, maar dit is vandaag anders: de wereld zit tjokvol
geld op zoek naar veilige plaatsen, ook in normale tijden.
Friedman en Simons zouden vandaag bevestiging zien in het financiële cataclysme van
vandaag wat ze betitelden als “staatskapitalisme”. Een bancair systeem waarbij illiquide
investeringen gefinancieerd worden met deposito’s kent immers recurrente meltdowns
waarop de overheid dan tot een massale bail out van de banken moet overgaan. In hun
13
overtuiging zouden de regelgevers altijd op een moment komen dat ze het laten afweten
en dat de ondernemers en gezinnen met de collateral damage moeten leven. Schade die
hoog kan oplopen: gemiddeld kost een financiële crisis tot 7,8% van het BBP maar die
kan oplopen tot 15,7% van het BBP als er ook een muntcrisis uit volgt (met een duur van
3,7 jaar). De aanhangers van de afsplitsing van veilige depositobanken stellen dat de
overheid enerzijds de optie heeft om dit bij wet op te leggen of anderzijds door een
impliciete subsidie te geven aan de spaarders bij de “narrow banks” (bijvoorbeeld door de
fiscale vrijstelling daartoe te reserveren). In deze filosofie dragen de klanten zo immers
bij tot een stabilisering van het financieel systeem wat de maatschappij kosten bespaart.
Er loopt je als econoom toch een rilling over de rug wanneer je in een editoriaal in de
Financial Times leest dat als banken ondanks alle steun van de overheid niet overgaan tot
kredietverlening ze de arm omgewrongen moeten worden waarbij ze bijvoorbeeld een
streefcijfer qua lening wordt opgelegd. Merk op dat dit allemaal niet nodig was als we
ook bij ons het systeem van dynamisch provisioneren hadden ingevoerd waarbij banken
in boom (bubble) jaren hogere provisies aanleggen die ze kunnen versoepelen in slechte
jaren. Ook in België komt dit debat op gang wanneer blijkt dat de kredietverlening het
laat afweten. Vaak verzandt men in “kip of ei”-discussies waarbij het de vraag is of de
kredietverlening verzwakt vanwege een inkrimpende vraag of een aflatend aanbod. Om
hierin klaarheid te brengen hebben centrale bankiers een kwalitatieve maatstaf
ontwikkeld voor de criteria bij het goedkeuren van leningen en deze cijfers wijzen voor
ons land momenteel op een enorme verstrakking van de kredietverlening. De overheid
moet zich alvast de vraag stellen of de banken nu voldoende geherkapitaliseerd zijn:
Dexia bezit bijvoorbeeld op een balanstotaal van 637 miljard euro momenteel over een
eigen vermogen van 8,5 miljard euro tegenover 14,5 miljard eind vorig jaar. Niets zegt
dat de overheid nog een rondje banken herkapitaliseren moet lopen.
In het land van het kapitalisme, de VS, bezit de staat bijvoorbeeld 79,9% van de reus AIG
en aandelen in tal van andere banken. Ondanks de urgentie om vandaag voor stabiliteit te
zorgen, is het hoegenaamd niet wenselijk dat de overheid eeuwig aanwezig blijft in onze
financiële instellingen. Willen we immers werkelijk dat ook in normale tijden politici
zeggenschap hebben over kredietbeslissingen en personeelsmanagement waarbij ook
banken als een politiek plaatsingsbureau worden gebruiken? De criteria die dan gelden
zijn immers meestal niet bankexpertise en onafhankelijkheid, maar nauwe banden met de
politiek, gezagsonderhorigheid, etc...
De overheid kan echter pas zich terugtrekken uit haar aandeelhouderspositie als ze het
probleem van inefficiënt risiconemen structureel heeft aangepakt en als uiteraard de
financiële storm gaan liggen is. Helaas kan dat nog enkele jaren duren.
14
Hoofstuk V
DEFICIT SPENDING GEPAST?
Voor iedereen die op de planeet Mars heeft verbleven het voorbije jaar: we maken een enorm
diepe financiële crisis mee. De bodem is onder de financiële waarderingen van al wat maar
verhandeld wordt, volledig onderuit geslagen. België kan zich uiteraard niet aan de gevolgen van
wat er in de rest van de wereld gebeurt onttrekken, maar onze toezichthouders hadden hun werk
natuurlijk wel een stuk beter kunnen doen. Spanje hanteert bijvoorbeeld al jaren een systeem van
dynamisch provisioneren wat inhoudt dat banken tijdens boomjaren meer reserves moeten
aanleggen zodat die ook lager kunnen gehouden worden in recessiejaren. Canada heeft ook een
veel striktere regulering waardoor het land nauwelijks bank runs heeft gehad. In Europa en België
hebben we banken die veel meer als een hefboomfonds geleid werden dan in de rest van de
wereld (zelfs in de Verenigde Staten): nationaal beleid maakt wel degelijk verschil en als de
storm ooit gaat liggen, moeten dan ook de verantwoordelijken op het matje geroepen worden.
Niet alleen banken maar ook regeringen zouden in goede jaren spaarzaam moeten zijn om meer
marge te hebben in slechte tijden. In het tegen de wind leunen zijn we in dit land echter helemaal
niet goed. Tussen 1999 en 2007 surfte de Belgische economie op internationaal voortreffelijke
conjunctuur zodat de economische groei maar liefst 2,6% beliep wat een stuk hoger is dan de
trendgroei. Als je dan vertrekt met een hoge overheidsschuld en de wetenschap dat de vergrijzing
handenvol geld zal kosten, is het de boodschap om goed op de schaapjes te letten. De uitgaven
zonder rentelasten zijn echter over deze periode met meer dan 40 miljard euro geëxplodeerd. Het
Itinera Institute heeft bovendien aangetoond dat er meer dan 100.000 door de overheid
gefinancierde jobs bijgekomen zijn. Jaar na jaar werd dit buitensporig extravagant budgettair
beleid aangeklaagd, maar de uitgavenwals bleek niet te stoppen. Onder de regeringen Verhofstadt
daalde het begrotingssaldo buiten rentelasten zo met 3,4% van het bruto binnenlands product
(BBP) of meer dan 11 miljard euro. De leuke dingen die daar mee gekocht werden, betroffen 3,6
miljard aan minderontvangsten en 7,6 miljard aan meeruitgaven.
Nocthans had onze overheid op haar erezieltje beloofd spaarzaam te zijn. In 2001 creëerde men
immers het zilverfonds wat een duidelijke band wilde creëren tussen de begrotingsinspanningen
en de financiering van de toekomstige pensioenlasten. We wisten immers dat door de inverse
sneeuwbal tengevolge van de lage rente, de rentelasten op de overheidsschuld snel zouden dalen
in de periode tot 2010. Dit zou enorme begrotingsmarges creëren wat in een democratie altijd een
groot probleem is. Een probleem omdat regeringen hun handen niet uit de geldtrommel kunnen
houden wanneer er goud in blinkt terwijl de begrotingsbehoeften in het kader van de vergrijzing
pas vanaf 2015 zouden opduiken. Door het nalaten van het opsparen van deze marges zal de
gemiddelde werknemer volgens berekeningen van de Nationale Bank 3700 euro extra moeten
ophoesten. Indien we wel de vruchten van de dalende rentelasten hadden gespaard in plaats van
uitgegeven, was deze inspanning minimaal gebleven.
Van zoveel budgettaire extravagantie zou de econoom John Maynard Keynes zich omdraaien in
zijn graf. Inderdaad, in tegenstelling tot wat velen denken, wilde Keynes overheden aanzetten tot
werkelijk contracyclisch budgettair beleid. Dit betekent dat de overheid meer uitgeeft als de
economie slecht draait, maar dat zou ze kunnen omdat ze tijdens voorspoedige periodes
overschotten had geboekt. Keynes ontwikkelde een theorie die vooral van tel is bij een
zogenaamde liquiditeitsval wanneer al het nieuwe geld uit angst opgepot wordt.
Nobelprijswinnaar economie van dit jaar, Paul Krugman, citeerde gisteren nog een studie die
aantoont dat door de complete instorting van het vertrouwen, het verschil tussen het private
15
investeren en sparen volgend jaar inkrimpt met 9% van het BBP. Als de overheid hier niet in
bijspringt, kan dit miljoenen jobs alleen al in de Verenigde Staten doen vernietigen. We staan op
het randje van een nieuwe grote depressie wat iets heel anders is dan een recessie die onderdeel
vormt van de normale omslag van de conjunctuurcyclus. De Verenigde Staten heeft geen andere
keus dan een enorm budgettaire impuls te geven door infrastructuurwerken,
belastingsverlagingen, groene energieprojecten en andere op stapel te zetten. Nochtans hebben
ook de VS door hun handelstekort problemen om dit te financieren. In een ideale wereld zouden
de immense dollarreserves van China en India nu omgezet worden in uitgaven om de wereld
drijvende te houden.
Elke econoom weet dat als het financiële systeem geblokkeerd is zoals vandaag, de Amerikaanse
beleidsrente staat feitelijk al op nul, het enige wat een situatiezoals de Grote Depressie van de
jaren 30 of het verloren decennium van Japan in de jaren 90 kan vermijden, het budgettaire
wapen is. Helaas is dit wapen in België bot gemaakt in de voorbije acht jaren en hebben we dus
ons kruit verschoten vooraleer het nodig was. We kunnen nu moeilijk nog eens 100.000 extra
overheidsjobs bij maken, we hebben het immers al gedaan. Het enige wat we nu kunnen doen
buiten wat marginale maatregelen, is op onze blote knieëen bidden dat de grote jongens meer
marge hebben dan wij.
Hoofstuk VI
DE KREDIETCRISIS: HOE LANG NOG?
Meer dan tien jaar nadat de econoom Hyman P. Minsky overleed, duikt zijn naam
opnieuw overal op bij analisten die het uitbreken van de kredietcrisis proberen te
begrijpen. Minsky was vooral bekend om zijn financiële instabiliteitshypothese die stelt
dat economische booms bijna onherroepelijk uitmonden in financiële crisissen en
recessies.
Deze crisissen worden in zijn interpretatie niet veroorzaakt door externe schokken, maar
ontstaan endogeen door opbouw van excessen tijdens de boomperiode voorafgaande aan
de crisis. Een fenomeen dat daar erg mee samenhangt is het aangaan van nieuwe schuld
om bestaande leningen af te lossen (Ponzi-financiering). Ten gronde leidt een periode van
sterke expansie steeds tot een correctie wegens een verwaarlozing van risico’s die best
beschreven wordt als roekeloosheid. Na deze fase van zogenaamde Ponzi-financiering
ontstaat ‘het’ kritiek moment waarop iedereen ineens inziet dat de situatie onhoudbaar is
met vervolgens een massale periode van afbouw van schuldposities (deleveraging).
Een mooi voorbeeld van Ponzi-financiering zijn de optie-ARM’s (adjustable rate
mortgage) wat hypothecaire leningen zijn waarbij men grote flexilibilteit heeft
betreffende de kapitaalaflossing elke maand. Wat echter weinig ontleners begrepen
hebben, is dat als je er voor opteert om minder af te lossen dan een bepaald minimum, je
uitstaande schuld niet afneemt, maar juist nog toeneemt. Daarom kan de techniek ook wel
beschreven worden als negatief aflossen. Kritiek op dit systeem werd in het verleden
afgedaan als “paternalisme dat de intelligentie van het Amerikaanse volk onderschat”.
Meer en meer onderzoek toont echter aan dat het enige wat men onthoudt van een
gesprek met zijn bankdirecteur over de hypothecaire lening twee getallen zijn: het initiële
rentetarief en de maandelijkse aflossing. De gewone loktariefleningen (teasers) waarbij je
16
initeel een lagere rentevoet betaalt, worden dit jaar massaal aan een hogere rentevoet
herschaald. Terwijl de aanpassing van die contracten piekt tot een 35 miljard dollar in
2008, krijgen we pas vanaf 2010 de grootste impact van de aanpassingen voor de
beschreven optie-ARM’s. We riskeren dan een tweede Minsky moment te hebben
aangezien de piek van hypotheekcontracten die (naar een hogere rente) herschaald
worden dan oplopen tot meer dan 40 miljard dollar op maandbasis, dus een intenser ritme
dan we dit jaar kennen. Of de soep uiteindelijk zo heet zal gegeten zal worden als
opgediend, hangt af van de rente en de woningprijsniveaus op dat moment.
Typisch is steeds dat wat na een crisis algemeen erkend wordt als roekloosheid, voordien
beschreven wordt als “financiële innovatie”. Werkelijke financiële vernieuwingen
kunnen inderdaad een belangrijke rol spelen in het creëeren van toegevoegde waarde,
maar al te vaak bestaat de enige vorm van innovatie erin dat men een product ontwikkeld
heeft dat de regulering die uit een vorige financiële crisis stamt, omzeilt. Cruciaal daarbij
zijn de juiste prikkels om onverantwoord gedrag te vermijden. Daar is het ook deze keer
echter weer serieus misgelopen. De meest exotische leningen werden immers uitgegeven
door niet-gereguleerde Amerikaanse hypotheekverstrekkers die wel de commissie
inkasseerden, maar nadien het product zo snel mogelijk doorschoven naar andere
marktpartijen. De ratingbureaus ontvingen de fee voor het beoordelen van wat de
financiële markten nu als toxische schuldproducten beschouwen zonder enige
verantwoordelijkheid te accepteren voor hun kredietbeoordeling. Op het einde van de dag
kan niemand verantwoordelijk gehouden worden voor de schade als het fout afloopt.
Om een volledige meltdown met crashende activaprijzen en economische inkrimping te
vermijden schreef Mynsky voor dat een collectieve interventie geleid door de centrale
bank noodzakelijk is. Deze helft van Mynsky’s advies werd ingelost door de centrale
banken van Europa en de Verenigde Staten. De tweede helft van zijn advies, namelijk
sterkere banksupervisie en regulering om financiële excessen te voorkomen of althans
vroegtijdig te stoppen, lijkt vooral in zijn eigen thuisland, de Verenigde Staten, in de
wind te zijn geslagen.
Hoofstuk VII
BELANG VERTROUWEN VOOR HET
BANKSYSTEEM We maken momenteel misschien wel de grootste vertrouwenscrisis mee sinds de jaren
1930. Uiteindelijk heeft die haar oorsprong in de Amerikaanse hypotheek- en
vastgoedmarkt. Niet alleen werden zogenaamde rommelkredieten verleend, wat op zich
al minimaal een schending van ethische en wellicht ook wettelijke normen is. Bovendien
werden ze herverpakt en doorgegeven als een hete aardappel. Niets van dat alles is erg
fraai en ongeacht de directe economische schade toegebracht door een inkrimpende
woningmarkt heeft de crisis een klap toegebracht aan dat deel van de economie waar
vertrouwen primordiaal is, namelijk de kredietmarkt. Sociale wetenschappers zijn er meer
dan ooit van overtuigd dat vertrouwen cruciaal is om een maatschappij voortvarend te
maken. Als er een te groot wantrouwen heerst over het feit dat de ander zijn deel van de
overeenkomst zal nakomen, dan blokkeert het economische systeem.
17
Vertrouwen behoeft een minimale vorm van wettelijke afdwingbaarheid van contracten
en dergelijke,maar in een goed draaiende economie begrijpt iedereen dat die stok achter
de deur alleen nodig is in uitzonderlijke gevallen. Normaal gezien beseft iedereen dat het
op lange termijn loont je te houden aan de overeenkomst. Het grootste deel van de
verschillen in economische welvaart tussen bijvoorbeeld België en Zimbabwe is niet te
verklaren door enge economische concepten als infrastructuur en de aanwezigheid van
grondstoffen, maar door veel subtielere factoren als het naleven van eigendomsrechten en
meer algemeen het niveau van vertrouwen. Vertrouwen dat veel verder reikt dan buren
die elkaar een eenvoudig gebruiksvoorwerp uitlenen omdat ze elkaar kennen. Het gaat
eerder om een geïnstitutionaliseerde vorm van vertrouwen waardoor transacties kunnen
plaatsvinden zonder veel voorzorgen te moeten nemen tegen de mogelijke
onbetrouwbaarheid van de tegenpartij.
Een historisch voorbeeld over de impact van wantrouwen hebben we te danken aan Karl
Marx, die opmerkte dat Londense gezinnen wit brood begonnen te verkiezen boven
donker brood omdat de kwaliteit van dat laatste moeilijker controleerbaar was. Inderdaad
bleek uit de resultaten van verschillende commissies dat in donker brood zaken gevonden
werden als kalk, aluin en steengruis. Het was pas toen de overheidscontrole op de
voedselkwaliteit toenam dat er meer vertrouwen kwam in de voedselveiligheid. In België
hebben we enige jaren geleden met de dioxinecrisis nog gezien dat wantrouwen over de
voedselveiligheid zelfs een regering kan doen vallen.
Vertrouwen is misschien in geen enkele sector zo belangrijk als in de kredietsector. De
econoom Joseph Schumpeter definieerde kapitalisme in 1939 zelfs als een economie
gebaseerd op private eigendom waarin innovaties gefinancierd worden door geleend geld.
Essentieel is om in te zien dat een efficiënte kredietmarkt de Siamese tweeling is van een
liquide markt: de twee kunnen niet zonder elkaar. De crux is nu net dat liquiditeit enkel
voorhanden is als er vertrouwen is. Liquiditeit is een essentiële eigenschap van activa
zoals aandelen en obligaties. Het gaat om de mogelijkheid snel te verkopen met lage
transactiekosten tegen een prijs dicht tegen de fundamentele waarde van het activum.
Markten zijn intrinsiek onderhevig aan wat economen netwerkexternaliteiten noemen:
mijn mogelijkheid om te verkopen is afhankelijk van de kans om op dit punt een koper te
vinden die de fundamentele prijs van het activum wil betalen. De netwerkexternaliteit
bestaat er nu net in dat indien ik oordeel dat de kans hoog is dat ik in de toekomst een
dergelijke koper zal vinden, er niets me belet om vandaag te kopen.
Indien de meeste marktparticipanten dergelijk geloof aanhangen, dan zal de markt
vandaag reeds liquide zijn. Als er echter overmatig pessimisme heerst over de
mogelijkheid om in de toekomst te kunnen verkopen aan de fundamentele waarde, dan is
de markt illiquide. Dit betekent dat overtuigingen zelfvervullend kunnen worden. Nu is
het zo dat wanneer de economie zich in een negatieve (illiquide) situatie bevindt, er een
argument is voor een centrale bank om de markt liquide te maken door gebruik te maken
van haar geldcreatiecapaciteit. Die argumentatie komt erop neer dat liquiditeit een
publiek goed is dat niet zomaar aan de markt kan worden overgelaten. Uiteraard kunnen
private banken ook liquiditeit verschaffen: hun basistaak is net (illiquide)
18
langetermijnkrediet te verlenen via het aantrekken van liquide kortetermijnspaargelden.
Dit is de looptijdtransformatiefunctie van het commercieel bankstelsel. Het zou sociaal
inefficiënt zijn te eisen dat voor elke euro die geïnvesteerd wordt in een illiquid activum
(zoals een ondernemer doet in zijn bedrijf) een euro op een bankrekening als tegenwaarde
wordt geplaatst. Het bankkanaal dat toelaat met een beperkte hoeveelheid basisgeld de
economie op een hoger niveau te brengen via de hefboom van het krediet, vereist dus
bijna per definitie dat in tijden van wantrouwen – zoals recent op de interbankenmarkt –
het de taak is van de centrale bank is om liquiditeiten te verschaffen.