Geluidsversterking in kerken en gemeenten

32
Geluidsversterking in kerken en gemeenten Deze syllabus bevat een inleiding in het werken met geluidsversterkende apparatuur in samenkomsten van kerken en gemeenten Auteur: Paul Laman Versie: 3.0 Datum: Mei 2003 e-mail: [email protected] internet : http://www.home.zonnet.nl/p.laman

description

Deze syllabus bevat een inleiding in het werken met geluidsversterkende apparatuur in samenkomsten van kerken en gemeenten

Transcript of Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Page 1: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Deze syllabus bevat een inleiding in het werken met geluidsversterkende apparatuur in samenkomsten van kerken en gemeenten

Auteur: Paul Laman

Versie: 3.0

Datum: Mei 2003

e-mail: [email protected]

internet : http://www.home.zonnet.nl/p.laman

Page 2: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 2 van 32

Inhoudsopgave Geluidsversterking in kerken en gemeenten 1 1 Waarom geluidsversterking 4

1.1 Het doel van geluidsapparatuur 4 1.2 Een model van een geluidssysteem 5

1.2.1 ‘Input’ transducenten 5 1.2.2 ‘Output’ transducers 5

2 Akoestiek en psycho-akoestiek 7 2.1 ‘Zeg geluidsman, ik kan de spreker niet horen’ 7 2.2 Wat is geluid? 7 2.3 Fysieke factoren 7 2.4 Psycho-fysische factoren 8

2.4.1 Toonhoogte 8 2.4.2 Geluidssterkte 9 2.4.3 Klank 9

2.5 Dynamiek 9 2.5.1 Vermoeiingsfactor 10

2.6 Het menselijk gehoor 10 2.6.1 Richtingsbepaling 11

3 De geluidsinstallatie 12 3.1 De microfoon 12

3.1.1 De dynamische microfoon 12 3.1.2 De condensatormicrofoon 12 3.1.3 Richtingskarakteristiek 13 3.1.4 Frequentiekarakteristiek 14 3.1.5 Elektrische eigenschappen 14

3.2 D.I. -box 15 3.3 Het mengpaneel 15 3.4 De equalizer 16 3.5 Andere randapparatuur 16

3.5.1 Feedback destroyers 16 3.5.2 Compressors en limiters 16 3.5.3 Effectapparatuur 17

3.6 De eindversterkers 17 3.7 De luidsprekerboxen 17

4 De Spirit Folio SX mengtafel 19

Page 3: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 3 van 32

4.1 Ingangskanaal 19 4.2 Stereo kanalen 21 4.3 De master-sectie 22 4.4 Output sectie 22

5 Het regelen van het zaal- en podiumgeluid 24 5.1 Voorbereiding 24 5.2 Inregelen - de Soundcheck 24 5.3 Het regelen van een goede mix 24

5.3.1 Volumeverhoudingen 25 5.3.2 Klankverhoudingen 25

6 De bekabeling 26 6.1 Inleiding 26 6.2 Lichtnetkabels 26 6.3 Ongebalanceerde signaalkabels 26 6.4 Gebalanceerde signaalkabels 27 6.5 Luidsprekerkabels 27 6.6 Multikabel 27

7 Opstelling van de apparatuur 28 7.1 Inleiding 28 7.2 Opstelling in de zaal 28 7.3 Opstelling op het podium 28

8 Voorzieningen voor slechthorenden 30 8.1 De ringleiding 30 8.2 Het hoortoestel. 31 8.3 Storingsrisico’s 31 8.4 De mix voor een ringleiding 31 8.5 Alternatieven voor de ringleiding 32

Page 4: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 4 van 32

1 Waarom geluidsversterking Deze syllabus bevat een inleiding in de toepassing van geluidsversterking in samenkomsten in kerken en gemeenten. Getracht is het technisch niveau zo dicht mogelijk bij de praktijk te laten aansluiten.

1.1 Het doel van geluidsapparatuur De eerste vraag die we ons moeten stellen alvorens ons in het gebruik van geluidsapparatuur te verdiepen is: ‘Waarom hebben we geluidsapparatuur nodig?’ Daar zijn een aantal redenen voor aan te voeren:

• Vergroting van het geluidsvolume van zachte geluiden;

• Verbetering van de klankkwaliteit;

• Beheersing van onderlinge verhoudingen van diverse geluidsbronnen;

• Mogelijk maken van geluidsopname.

De voornaamste reden is echter dat de meeste zalen simpelweg te groot zijn voor een spreker om zich ver-staanbaar te maken. Ook kan het zijn dat de akoestiek van een kleine zaal het onmogelijk maakt om het-geen zich op het podium afspeelt goed te kunnen horen of dat het luisteren te inspannend is zonder geluids-versterking.

Geluidsversterking is geen doel in zich. Evenmin is het een zaak die uitsluitend de geluidstechnici aan gaat. Iedereen die betrokken is bij de muziek of spraak in de gemeente heeft er mee te maken en dient er een besef van te hebben. Dat geldt dus ook voor zowel muzikanten als vocalisten als ook sprekers. Immers, zij zijn degenen die aan het begin van de geluidsketen staan. De geluidstechnicus kan slechts datgene wat hem wordt aangeboden naar beste kunnen verder behandelen. De taak van de geluidstechnici ten opzichte van de gemeenschap is er primair op gericht, dat sprekers, zangleiders, muzikanten en zangers op een dus-danige wijze ten gehore worden gebracht, dat iedereen goed verstaanbaar is en prettig om naar te luisteren. Hieruit kun je al afleiden dat een ‘gillende’ geluidsinstallatie juist het tegenovergestelde van dit doel bewerkt, namelijk irritatie. Het geluid hoeft niet zo hard mogelijk te zijn, maar wel zo helder (transparant) mogelijk.

Bij de bespreking van de apparatuur en de wijze van bedienen ervan moet één grondregel goed in het ach-terhoofd gehouden worden:

Wat je er niet in stopt, komt er ook niet uit. Met andere woorden, er spelen veel meer factoren een rol bij een goede geluidskwaliteit, dan alleen maar goede apparatuur of een gekwalificeerde geluidstechnicus. Als bijvoorbeeld een gitaar wordt doorversterkt vanaf een versterker waarvan de klank al middelmatig is, zal die gitaar ook niet goed klinken over de ge-luidsapparatuur. Hierbij spelen veel factoren een rol:

• Opstelling van microfoons;

• Opstelling van de backline1 versterkers op het ‘podium’;

• Klankinstelling van de backline;

• Gebruik van line-out2 signalen of D.I.-boxes3;

• Juist gebruik van de microfoons;

• Monitorgeluid;

• Akoestiek van de ruimte; 1 Onder backline worden in het algemeen de instrumentversterkers van de muzikanten verstaan, welke zich op het podium bevinden. 2 Line-out: een signaal afkomstig van een instrumentversterker op het podium. De muzikant beïnvloed dit signaal rechtstreeks. 3 D.I.-box: ‘direct-in’ box. Een kastje, waarmee het signaal van een muziekinstrument vóór de instrumentversterker wordt ‘afgetapt’ ten behoeve van de zaalversterking en eventueel monitoring. Zie paragraaf 3.2.

Page 5: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 5 van 32

• Kwaliteit van de muziekinstrumenten (bijvoorbeeld snaren, zuiver gestemd zijn, etc…);

• Kwaliteit van de muzikanten en vocalisten.

Een aantal van deze factoren hebben we als geluidstechnicus zelf in de hand, een aantal ook niet, bijvoor-beeld de laatste twee.

1.2 Een model van een geluidssysteem Geluidssystemen versterken geluid door de geluidsgolven (kinetische of bewegingsenergie) eerst om te zetten in elektrische energie, met behulp van elektronica deze elektrische energie te versterken en vervol-gens deze versterkte elektrische energie weer om te zetten in geluid (bewegingsenergie).

Toestellen, welke energie van de ene soort in de andere om kunnen zetten noemt men transducenten. Een ‘Input’ transducent (zoals een microfoon of gitaarelement) zet het geluid om in een fluctuerende elektrische spanning welke een exacte representatie van het geluid is. Deze elektrische spanning wordt het audio sig-naal genoemd. Toestellen welke een of meerdere kenmerken van de audio signalen kunnen wijzigen heten signaal processors.

De signaalverwerking wijzigt een of meer kenmerken van het audio signaal. In het simpelste geval versterkt deze het niveau van het signaal, zoals een versterker doet. Een verscheidenheid aan apparaten vormt te-zamen het geluidssysteem. Onderstaand blokschema geeft een eenvoudig geluidssysteem weer.

De ‘output’ transducent (luidspreker of hoofdtelefoon) zet het versterkte en be-werkte elektrische signaal weer om in ge-luid.

1.2.1 ‘Input’ transducenten ‘Input’ transducenten, zoals hiervoor ge-noemd, zetten geluid om in audio signalen. Voorbeelden van dit soort transducenten zijn:

• Microfoons; deze zetten geluidsgolven in de lucht om in audio signalen. De werking van deze microfoons wordt besproken in paragraaf 3.1.

• Akoestische elementen; deze zetten de trilling van een instrument, zoals het bovenblad van een gitaar om in een audio signaal.

• Magnetische elementen; deze zetten wisselende magneetvelden om in een audio signaal. Men treft dit soort transducenten aan op elektrische snareninstrumenten zoals de elektrische (bas)gitaar. Het ele-ment magnetiseert de snaren welke door hun trilling een wisselend magnetisch veld veroorzaken, wat vervolgens in het element een audio signaal induceert.

Verder zijn er nog de koppen van een cassette- of tapedeck, welke het magnetisme van de tape omzet in een audio signaal; grammofoonelementen, welke de beweging van de naald in een groef omzetten in een audio signaal; laser opnemers, zoals in een CD- of dvd speler, welke de digitale data stroom afleest en om-zet in een audio signaal.

1.2.2 ‘Output’ transducers ‘Output’ transducers zetten het audio signaal weer om in geluid. Voorbeelden zijn:

• Woofer luidsprekers; deze zijn speciaal voor de lage frequenties (beneden de 500 Hz) ontworpen.

Page 6: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 6 van 32

• Middentonen luidsprekers; speciaal voor de middenfrequenties.

• Tweeters; speciaal voor de hoge frequenties.

• Full-range luidsprekers; luidsprekers, welke het gehele frequentiespectrum afdekken.

• Subwoofers; voor de zeer lage frequenties tot 20 Hz.

• Supertweeters; voor de zeer hoge frequenties.

• Monitor luidsprekers; deze full-range luidsprekers staan op de muzikanten op het podium gericht, zodat deze een evenwichtig geluidsbeeld voorgeschoteld krijgen. In het Engels wordt dit doorgaans foldback genoemd.

• Hoofdtelefoons; sommige laten geen omgevingsgeluid door, sommige wel.

Page 7: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 7 van 32

2 Akoestiek en psycho-akoestiek Dit hoofdstuk gaat in op de elementaire natuurkunde van geluid, wat geluid is en hoe het geproduceerd en overgebracht wordt en de relatie tussen de fysische factoren welke ervoor bepalend zijn, alsmede de facto-ren welke onze waarneming beïnvloeden. Het is meer een hoofdstuk met achtergrondinformatie voor de fijnproever.

2.1 ‘Zeg geluidsman, ik kan de spreker niet horen’ Bovenstaande is een veelgehoorde klacht van gemeenteleden. Hoe komt het dat ik de luidsprekers niet kan horen als de voorganger spreekt? Is dit terecht? Was het geluidsniveau werkelijk zo laag dat de voorganger niet goed te horen was? Of was het niveau juist goed, maar… maar was het geluidssysteem dusdanig cor-rect en natuurlijk van klank dat je pas zou merken dat het geluidssysteem aan stond, wanneer deze uit gezet zou worden. Vaak is dit het geval. Dingen die goed functioneren vallen pas op als ze wegvallen. Denk daar-bij aan de rol van de basgitarist in het combo. Een meerderheid van de mensen zal het niet opvallen wat deze muzikant speelt en hoe zijn instrument van klank is, tenzij deze ver onder de maat presteert, veel te hard staat of… juist perfect in het geheel past. Bovenstaande illustreert al dat de waarneming van geluid sterk subjectief is en van veel meer afhankelijk is als alleen de rechtstreeks met techniek te beïnvloeden factoren. Interessant is het om de samenhang tussen deze factoren te onderzoeken.

2.2 Wat is geluid? Geluid ontstaat als gevolg van het verstoren van de lucht door een object. Bijvoorbeeld, twee klappende handen verstoren de lucht rondom de handen: de handen zijn de geluidsbron. Aan de lucht wordt energie toegevoegd doordat de luchtmoleculen in beweging worden gebracht. Deze energie verspreidt zich naar buiten in de vorm van geluidsgolven, vergelijkbaar met een steen die in het water wordt geworpen. De ana-logie tussen de voortplanting van geluid door de lucht en golven in water werd reeds in de eerste eeuw door Marcus Vitruvius Polio begrepen. Een voor ons interessante hedendaagse geluidsbron is de luidspreker: de conus van de luidspreker trilt, waardoor de lucht wordt bewogen afhankelijk van de elektrische signalen die door die luidspreker worden gestuurd. In feite zet de luidspreker de elektrische energie om in geluidsenergie, welke zich door de lucht voortplant als golven die de luidspreker uitstraalt. De werking van de luidspreker wordt in paragraaf 3.7 nader toegelicht. Geluid plant zich met een snelheid van 340 meter per seconde voort.

2.3 Fysieke factoren In nevenstaande figuur wordt de variatie in luchtdruk van een zui-vere sinusvorm grafisch weergegeven – het geluid dat een stem-vork voortbrengt. De karakteristieken van deze geluidsgolf zijn met twee natuurkundige grootheden volledig te beschrijven: de amplitude en de periode. Meestal spreken we echter niet van de periode, maar van de frequentie van de trillingen die simpelweg de inverse van de periode is, ofwel het aantal perioden per se-conde. De frequentie wordt uitgedrukt in het aantal volledige (si-nus)golven dat in één seconde past en wordt uitgedrukt in de eenheid Herz (Hz, 1 kHz = 1000 Hz). Het menselijk gehoor is in staat om frequenties tussen 20 Hz en 20.000 Hz waar te nemen; dit neemt echter met het toenemen van de leeftijd sterk af.

Omdat een golfvorm op elk moment en op elke plaats in de golfvorm kan beginnen, is het mogelijk om twee geluidsbronnen te hebben, welke dezelfde sterkte en frequentie voortbrengen, maar als het ware na elkaar gestart zijn. In dit geval zegt men dat de golven uit fase zijn. De fase wordt uitgedrukt in graden, waarbij elke periode wordt verdeeld in 360°. Een golf begint bij 0°, neemt vervolgens toe om de maximum amplitude bij 90° te bereiken, waarna de amplitude weer afneemt om tot nul gereduceerd te worden bij 180°. Bij 270° wordt de grootste negatieve amplitude bereikt om tenslotte bij 360° terug bij nul te komen, waarna de vol-gende periode start. Gelijke golfvormen kunnen qua amplitude bij elkaar worden opgeteld op elk gegeven moment in de tijd. Wanneer twee golfvormen exact in fase zijn, zal dit optellen dus resulteren in een verdub-

Page 8: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 8 van 32

beling van de amplitude. Omgekeerd kunnen twee golfvormen ook in tegenfase zijn, waardoor zij elkaar exact uitdoven. Onder faseverschuiving wordt de mate waarin de ene golfvorm voorloopt op de andere. Dit fenomeen speelt onder andere een rol bij de wijze waarop de mens in staat is tot plaatsbepaling van een geluidsbron, ofwel om de richting ervan te bepalen. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 2.6.1.

Intensiteit is een maat voor de energie die het geluid vertegenwoordigt, wanneer deze het trommelvlies bereikt en is evenredig met het kwa-draat van de amplitude (uitslag, sterkte) van de geluidsgolf. De intensi-teit wordt uitgedrukt in Watt per vierkante meter (W/m2). Geluidsdruk wordt ook wel afgezet tegen de decibelschaal. Dit is een zogenaamde logaritmische schaal, hetgeen inhoudt dat een vertienvoudiging van de energie van de geluidsgolf op deze schaal een verdubbeling betekent. Omdat deze schaal het best aansluit bij de karakteristiek van het men-selijk gehoor, is het een toepasselijke maat voor de intensiteit van het geluid. Eén bel (genoemd naar Alexander Graham Bell, de uitvinder van de telefoon) is gedefinieerd als de verhouding van 10:1 van twee geluidsgolven. Eén decibel (dB) is één tiende van een bel. Merk op dat de decibel dus een eenheid is om de verschillen in geluidsniveaus uit te drukken. In de akoestiek wordt de dB vaak gebruikt als een absolute maat voor de intensiteit. In dit geval wordt de gehoordrempel (het zachtste geluid dat het menselijk gehoor kan waarnemen) op 0 dB gesteld, hetgeen overeenkomt met een energie van het miljoenste deel van het miljoenste deel van één Watt per vierkante meter (10-12 Watt/m2), zéér zacht dus. De decibelschaal is hiernaast afgebeeld, met ter referentie enkele soorten geluid.

2.4 Psycho-fysische factoren Wanneer de geluidsgolven het menselijk oor bereiken, veroorzaken ze trilling van het trommelvlies. Hier wordt de geluidsenergie door een opmerkelijk en ingewikkeld orgaan omgezet in neuro-energie om door het gehoorsysteem de hersenen geïnterpreteerd te worden. In het begin van de negentiende eeuw begonnen wetenschappers het verband te ontdekken tussen de karakteristieken van de geluidsgolven en van de objec-ten die ze in trilling brachten. Zo ontdekte men, dat de waarneming van de sterkte en toonhoogte verband hielden met de natuurkundige grootheden van amplitude en frequentie.

2.4.1 Toonhoogte Alle door de mens waargenomen grootheden zijn moeilijk te definiëren en te meten. Toonhoogte zou kunnen worden gedefinieerd als: “het kenmerk van de akoestische waarneming, met behulp waarvan geluiden geor-dend kunnen worden op een muzikale schaal”.

Alleen periodieke (of bijna periodieke) geluiden hebben een toonhoogte, we kunnen aan ruis geen toonhoog-te toekennen. Geluiden gemaakt door muziekinstrumenten, de menselijke stem en het rinkelen van een wijnglas zijn regelmatig en hebben een toonhoogte.

Als eerste veronderstelling geldt dat de toonhoogte proportioneel is van de logaritme van de frequentie. Dit geldt niet voor zeer hoge en zeer lage frequenties. Het afgebeelde pianoklavier toont de relatie tussen de toetsen op de piano, de bijbehorende muzieknotatie en de frequentie. Zoals de figuur toont, hebben de no-

ten die op een piano gespeeld kunnen worden een frequentiebereik van 27,5 Hz en 4.000 Hz (4 kHz). De noten op de piano zijn zodanig dat ruwweg gelijke toonaf-standen worden waarge-nomen tussen elk op-eenvolgend paar toet-

Page 9: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 9 van 32

sen. Wat betreft de frequentie is de verhouding tussen twee opeenvolgende toetsen constant (± 1,06). Dit stemt overeen met de eerder genoemde logaritmische schaal voor de pianotoetsen in dit diagram.

In het geval van complexe tonen, zoals het geluid van een bel, is de toonhoogte niet eenduidig vast te stel-len. In psycho-akoestische experimenten kan de toonhoogte van een complex geluid gemeten worden, door een proefpersoon een toongenerator welke een sinustrilling produceert, wat betreft toonhoogte gelijk te laten maken aan die complexe trilling.

2.4.2 Geluidssterkte Geluidssterkte is een kenmerk dat ons in staat stelt om geluiden te ordenen op een schaal welke van zacht naar hard loopt. De geluidssterkte neemt toe met de intensiteit van de geluidsbron, maar wordt ook beïnvloed door de waargenomen frequentie. Deze contouren of lijnen van gelijke geluidssterkte, welke door Fletcher en Munson in 1933 werden ontwikkeld, treft men aan in elk boek over psycho-akoestiek. Ze tonen de oneven-redige wijze waarop het menselijk gehoor rea-geert op tonen van verschillende frequentie. Het gehoor is het gevoeligst voor frequenties tussen de 200 en 5000 Hz, wat overeenkomt met het frequentiegebied van spraak. Bij lage frequenties is een grote intensiteit nodig om een toon hoor-baar te maken. Het oor heeft een extra gevoeligheid tussen 2000 Hz en 4000 Hz. Dit is de resonantiefre-quentie van de gehoorgang. Interessant om te weten is dat dit het frequentiegebied is van zowel mannelijk als vrouwelijk gekrijs…

De eenheid van geluidssterkte is phon.

2.4.3 Klank Geluiden van muziekinstrumenten hebben nog een extra waarneembaar kenmerk: hun klank. We kunnen geluiden omschrijven als iel, vol, koper, trompet-achtig, warm, etc. Klank stelt ons in staat om instrumenten te herkennen. Klank wordt gedefinieerd als het kenmerk van een geluid dat ons in staat stelt om twee gelui-den met dezelfde toonhoogte, intensiteit en duur van elkaar te onderscheiden.

Vroeger dacht men dat klank slechts gerelateerd was aan de relatieve intensiteit van de harmonischen4 ten opzichte van de grondfrequentie, maar recent onderzoek heeft aangetoond dat het patroon van verandering van elk van de geluidsbepalende kenmerken (frequentie, intensiteit, harmonischen) bijdraagt aan de klank-ervaring. Instrument herkenning is daarbij ook afhankelijk van de “aanslag”, bijvoorbeeld het geruis aan het begin van een trompetklank, of het aanslaan van een gitaarsnaar, en ook – zij het in mindere mate – aan het “loslaten” van bijvoorbeeld een pianotoets.

2.5 Dynamiek Onder dynamiek wordt het verschil in geluidsniveau verstaan tussen harde en zachte passages. Popmuziek bevat veelal minder dynamiek dan klassieke muziek. Bezien we het geheel van een samenkomst, dan valt een groot verschil in geluidssterkte tussen de samenzang en de prediking op. Ons gehoor werkt op een dusdanige wijze, dat de gevoeligheid ervan verminderd wordt, wanneer het geluidsniveau hoog is. Dit treedt vooral op bij zeer grote geluidsvolumes, zoals bij popconcerten, maar ook bij lagere niveaus. Dit is niet ter bescherming tegen mogelijke gehoorbeschadiging, maar ter voorkoming van een ‘oversturing’ van het ge-

4 Harmonischen, ook wel boventonen genoemd, zijn frequenties die gelijktijdig met de grondfrequentie door een instrument worden geproduceerd. Ze zijn meestal een veelvoud van de grondfrequentie.

Page 10: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 10 van 32

hoorcentrum in de hersenen. Op het moment dat de muziek stopt, is de gevoeligheid van het gehoor ver-zwakt. Het duurt enige tijd voordat het gehoor zich opnieuw aanpast.

Hetzelfde fenomeen treedt op tijdens een samenkomst. Nadat de samenzang is gestopt, is de gevoeligheid van het gehoor verzwakt. Het kan wel 5 minuten duren, voordat het gehoor zich aanpast aan het geluidsni-veau tijdens de prediking. In deze periode stelt de geluidsman het niveau van de prediker in. Na zo’n 5 à 10 minuten kan bij de gemeente de indruk ontstaan dat het geluid harder wordt gezet. Deze subjectieve waar-neming treedt bij jongere mensen sterker op dan bij oudere. De geluidstechnicus kan dit effect tegengaan door na ongeveer 5 minuten het geluidsniveau met circa 3 dB te laten zakken. Dit wordt niet bewust waar-genomen, maar voorkomt juist het bovengenoemde ‘waargenomen’ effect. Wanneer de ruimte echter een hoog ‘ruisniveau’ heeft, bijvoorbeeld door veel natuurlijke galm of lawaai van een airconditioning o.i.d., wordt dit afgeraden. De belangrijkste leidraad is hier het eigen gehoor van de geluidstechnicus. De vraag is nooit of de luidsprekerboxen goed te horen zijn, maar of de prediker, het combo en de zangleider goed – en voor-al met een natuurlijke klank – te horen zijn.

2.5.1 Vermoeiingsfactor Te veel geluidstechnici zoeken vaak de grens van het technisch haalbare op, wanneer het om het geluidsni-veau gaat, met andere woorden dat niveau waarbij de boel nog nèt niet rondzingt. Dit is absoluut onnodig en werkt in de hand dat het luisteren een vermoeiende aangelegenheid voor de gemeente wordt. Men spreekt in dit verband ook wel van de vermoeiingsfactor van het geluid. De geluidstechnicus dient zich er van bewust te zijn, dat het met name die ‘vermoeiingsfactor’ is waarop de toehoorders de algehele geluidskwaliteit be-oordelen. De volgende elementen maken geluid vermoeiend en onplezierig om naar te luisteren:

• Feedback op bepaalde frequenties, waardoor het geluid hol gaat klinken (badkamergeluid) of nafluiten. Dit heeft als oorzaak dat ofwel het algehele geluidsniveau te hoog is of de equalization niet correct is in-gesteld. Ook kan het door een foute opstelling van apparatuur veroorzaakt worden.

• Onjuiste klankbalans. Door een verkeerde instelling van de klankregeling klinkt een instrument onnatuur-lijk, bijvoorbeeld te hol (te veel middentonen) of niet vol (te weinig lage tonen). Het omgekeerde kan na-tuurlijk even goed. Een instrument of zangstem klinkt juist te zwaar of te schel.

• Onjuist geluidsniveau. Meestal betekent dit gewoon dat het niveau te hoog is. Genoeg is genoeg! Als een spreker goed te verstaan is, hoeft hij niet harder en een zangdienst is geen popconcert!

• Te veel geluidseffecten. Wanneer men pas kort gebruik maakt van toegevoegde geluidseffecten, bij-voorbeeld nagalm of echo, komt het vaak voor dat er teveel effect wordt toegevoegd. Vuistregel is ook hier dat het effect eigenlijk pas op valt als het ineens afwezig is, anders is het onnatuurlijk en dus te veel.

2.6 Het menselijk gehoor Het menselijk gehoor is sterk niet-lineair, zoals we al zagen in paragraaf 2.4.2. Behalve dat de gevoeligheid voor verschillende frequenties sterk afhangt van hun geluidssterkte, produceert het gehoor ook harmonische vervorming, wanneer het geluidsniveau een bepaalde sterkte overstijgt. Harmonische vervorming is het pro-duceren van boventonen met een frequentie die een veelvoud is van de frequentie welke de geluidsbron produceert. Het gehoor kan zodoende een luide toon van 1 kHz horen als een combinatie van tonen op 1 Khz, 2 kHz, 3 kHz, etc. De geluidsbron produceert mogelijkerwijs zelf ook deze boventonen, maar als gevolg van dit effect, verandert de waargenomen klank. Dit betekent dat geluid op grote sterkten anders wordt waargenomen dan ditzelfde geluid op lagere sterkte.

Naast het produceren van harmonischen neemt ook de toonhoogte die men waarneemt toe bij grote ge-luidssterkten. Dit is een van de redenen waarom menig muzikant moeite heeft om zijn instrument via een hoofdtelefoon te stemmen, omdat het geluidsniveau dan meestal fors groter is.

Als gevolg van de niet-lineariteit van het gehoor zullen verschillende tonen niet afzonderlijk waargenomen worden, maar interactie vertonen. Dit kan op drie manieren:

Zweving. Wanneer twee tonen worden waargenomen, welke minimaal in frequentie verschillen, wordt één toon met een zweving waargenomen, omdat het gehoor niet in staat is om beide tonen afzonderlijk te horen. De frequentie van deze zweving is de verschilfrequentie van de beide tonen. Wordt bijvoorbeeld een zuivere

Page 11: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 11 van 32

A’ (880 Hz) tezamen met een frequentie van 882 Hz waargenomen, dan hoort men twee maal per seconde de toon in sterkte variëren (882 Hz – 880 Hz = 2 Hz). Dit effect wordt door muzikanten gebruikt om hun in-strument zuiver te stemmen. Het gehoor heeft moeite om de afzonderlijke frequenties van 880 HZ en 882 Hz te onderscheiden. Een piano is bewust met enige zweving gestemd.

Combinatietonen. Wanneer twee luide tonen meer dan 50 Hz in frequentie verschillen, zal het gehoor een tweetal extra tonen waarnemen, namelijk de verschil- en somfrequenties. Bij een harde toon van 3000 Hz tezamen met een van 2500 Hz produceert het gehoor zowel een frequentie van 500 Hz als van 5500 Hz. Vooral de lagere verschilfrequentie wordt soms sterk waargenomen. Het moge duidelijk zijn dat deze fre-quenties niet in het geluidsbeeld passen en dus uiterst ongewenst zijn.

Maskering. Het gehoor past zich aan de geluidssterkte aan die wordt waargenomen. Als gevolg hiervan kan een luid signaal het waarnemen van een zachter signaal maskeren. Dit effect is groter naarmate de beide frequenties dichter bij elkaar liggen. Een luide 5000 Hz toon kan een zachte 4500 Hz toon volledig maske-ren, terwijl een zachtere 1500 Hz toon nog wel goed wordt waargenomen. Een instrument dat alleen goed klinkt (bijvoorbeeld bij de soundcheck) kan volledig gemaskeerd worden of anders gaan klinken door andere, luidere instrumenten met een overeenkomstige klank.

2.6.1 Richtingsbepaling Met slechts één oor is men niet in staat om de richting waaruit een geluid komt te bepalen. Het vermogen om dit te doen is gebaseerd op verschillen in waarneming tussen beide oren. Drie factoren spelen hierbij een rol:

Verschillen in intensiteit van het geluid;

Fase- of tijdsverschillen van het geluid;

De invloed van de oorschelp.

Frequenties vanaf het middengebied welke van een geluidsbron links vóór een toehoorder afkomstig zijn, bereiken diens linkeroor met een iets grotere intensiteit als het rechter. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat het hoofd als een soort scherm fungeert waardoor het rechter oor in een akoestische schaduw komt. Dit oor zal dan ook voornamelijk indirect geluid waarnemen (gereflecteerd via wanden, etc.). Omdat het geluid dat gereflecteerd wordt verzwakt zal zijn ten opzichte van het directe geluid dat het linker oor bereikt, ontstaat er dus een intensiteitsverschil. Dit effect zal onbelangrijk zijn voor de lagere frequenties, omdat deze vanwege de langere golflengte om het obstakel (hoofd) heen kunnen buigen in de ‘schaduw’.

De tweede factor is het fase- of tijdsverschil van aankomst bij de beide oren. Dit speelt wel een rol bij de lagere frequenties. De afstand die het geluid af moet leggen tot het linker oor zal korter zijn dan die tot het rechter oor. Als gevolg hiervan zal het geluid dus het rechter oor ook iets later bereiken en een faseverschil hebben t.o.v. het geluid aan het linker oor (zie over het begrip fase paragraaf 2.3).

Met behulp van het intensiteits- en het fase- of tijdsverschil zijn, is men dus in staat om te onderscheiden of het geluid van links of rechts afkomstig is, maar nog niet of het van voor of achter komt. Hierbij speelt een derde factor een rol: de invloed van de oorschelp. Door zijn vorm, welke wel wat lijkt op een naar voren gerichte gebogen trechter. Door deze vorm wordt direct geluid, dat recht van voren komt anders waargeno-men, zowel qua klank als qua fase. Door dit onderscheid zijn dus voldoende factoren aanwezig voor een ruimtelijke ofwel driedimensionale waarneming.

Page 12: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 12 van 32

3 De geluidsinstallatie De geluidsinstallatie is opgebouwd uit een groot aantal onderdelen. In dit hoofdstuk zullen deze stuk voor stuk de revue passeren.

3.1 De microfoon Helemaal aan het begin van de geluidsversterkingketen staat de microfoon. Hiernaast is de Samson S12 microfoon afgebeeld, welke voor diverse doeleinden ingezet kan worden. De naam ‘microfoon’ is afgeleid uit het Grieks. Mikros betekent klein en Phonos geluid. Dit zegt dus dat een microfoon in eerste instantie bedoeld is om zwakke geluiden ‘op te nemen’. Er bestaat een veelheid aan soorten microfoons; elk voor zijn eigen doel. Voor geluidsversterking in kerken en gemeenten zijn twee soorten van belang: de dynamische en de condensatormicrofoon.

3.1.1 De dynamische microfoon Een dynamische microfoon is geschikt voor zeer veel toepassingen. Men denke aan bij-voorbeeld:

• Vocalen

• Slagwerk

• Akoestische en elektrische gitaren.

• Spreker

• Akoestische piano

• Basgitaar

Voor opname van samenzang is dit type microfoon minder geschikt. De werking van een dynamische microfoon wordt in nevenstaande figuur schematisch weergegeven.

Een dynamische microfoon bestaat uit een mem-braan dat in trilling wordt gebracht door de lucht. Aan dat membraan is een klein spoeltje bevestigd met daarop een groot aantal windingen van zeer dun koperdraad. Dit geheel bevindt zich in een magnetisch veld. Volgens hetzelfde principe als dat van een fietsdynamo, zal, wanneer het spoeltje door

de lucht in - overigens zeer kleine - beweging wordt gezet, daarin een elektrische spanning worden opgewekt. Met deze zeer kleine span-ning gaan we aan de slag in onze geluidsapparatuur. De verreweg meest bekende professionele dynamische microfoon is de Shure SM58, welke bij uitstek geschikt is voor de versterking van (lead)vocalen.

3.1.2 De condensatormicrofoon Condensatormicrofoons zijn vooral geschikt voor het opnemen van de samenzang, omdat ze in het alge-meen gevoeliger zijn voor zwakke geluidssignalen. Daarnaast geven ze een fraai helder geluid. Mede door deze grotere gevoeligheid zijn ze minder geschikt voor de bovengenoemde toepassingen, waarbij we meestal een (zeer) krachtig geluid te versterken hebben, zoals bijvoorbeeld de basdrum. Een condensator-microfoon zou ‘dicht slaan’, wat een ernstige vervorming van het geluid tot gevolg heeft. Hoewel ook deze microfoons voorzien zijn van een membraan dat door het geluid in trilling wordt gebracht, werken zij volgens

Page 13: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 13 van 32

een geheel ander principe. Het membraan hangt niet in een magnetisch, maar in een elektrisch veld. Dit veld wordt door de trilling van het membraan beïnvloed, wat een kleine elektrische spanning tot gevolg heeft, welke versterkt kan worden. Het elektrische veld moet echter opgewekt worden en daarvoor is een externe spanningsbron nodig. Deze wordt door het mengpaneel voorzien in de vorm van de phantom-power. Dit fenomeen wordt later toegelicht.

3.1.3 Richtingskarakteristiek Een erg belangrijke eigenschap van een microfoon is zijn richtingskarakteristiek. Hiermee bedoelen we in welke mate een microfoon gevoelig is voor geluid vanuit een bepaalde richting. De gewenste richtingskarak-teristiek is uiteraard afhankelijk van de gekozen toepassing. De volgende richtingskarakteristieken worden onderscheiden:

3.1.3.1 Rondom gevoelig Deze karakteristiek is gewenst voor de microfoons waarmee we het zaalgeluid, de samenzang, mee opnemen. Immers, we willen graag een zo gelijkmatig mogelijk beeld van het geluid vastleggen, waarbij de microfoon niet het geluid vanuit een rich-ting harder moet doorgeven. Nevenstaande figuur geeft zo’n karakteristiek schema-tisch weer. Dit soort microfoons leent zich uitstekend voor het opnemen van samen-zang; derhalve vallen zaalmicrofoons meestal in deze categorie. Ook opspeldmicro-foons (ook wel dasspeldmicrofoons genoemd) zijn meestal rondom gevoelig!

3.1.3.2 Cardioid karakteristiek Een microfoon met deze karakteristiek heeft als het ware een ‘voorkeur’ voor het ge-luid uit één richting. Deze is dan ook geschikt voor het versterken van geluiden vanaf het podium, waarbij tegelijkertijd gebruik van monitors wordt gemaakt. Immers het is gewenst dat de microfoon ‘doof’ is voor het geluid dat van de achterkant komt, zodat het monitorgeluid niet gaat rondzingen. Verder willen we via een microfoon voor een vocal ook uitsluitend die vocal horen en zo min mogelijk ander geluid. Dit is vooral een probleem wanneer er in de buurt van de vocals een hard klinkend instrument - zoals bijvoorbeeld drums - is. Het opnemen van ongewenst geluid noemen we overspraak. Microfoons welke deze karakteristiek hebben zijn bijvoorbeeld de Samson S12, Shure SM58, AKG 331; ook de Shure Prolo-gue microfoons valt in deze categorie.

3.1.3.3 Hypercardioïd karakteristiek Dit is de meer extreme variant van de cardioid karakteristiek. Deze microfoon leent zich in zeker opzicht goed voor de versterking van (lead)vocals. Een dergelijke micro-foon is uiterst selectief voor wat betreft de richting waar vanuit het geluid komt. Het voordeel is dus, dat de monitors lekker hard kunnen, maar dit is lang niet altijd nodig en gewenst. Bovendien moet een dergelijke microfoon altijd in de hand gehouden worden, omdat je als vocalist ‘weg’ bent zodra je maar even ‘naast’ de microfoon zingt. Bijgevolg is een dergelijke microfoon ongeschikt voor een zingende instrumen-talist, omdat deze dan absoluut geen bewegingsvrijheid meer heeft. Tenslotte hebben deze hypercardioïde microfoons bovendien de onhebbelijkheid dat de gevoeligheid zeer sterk afneemt met de afstand. Je moet er dus erg dicht in zingen en dit maakt een dergelijke microfoon ongeschikt door een groepje vocalisten gezamenlijk gebruikt te worden. Evenmin kun je hem goed gebrui-ken voor een spreker.

3.1.3.4 Andere karakteristieken Behalve microfoons welke één van de hierboven beschreven richtingskarakteristieken bezitten, bestaan er nog microfoons met een zogenaamde 8-vormige of bi-directionele karakteristiek. Deze zijn voor geluid dat

Page 14: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 14 van 32

recht van voren en geluid dat recht van achteren komt het gevoeligst en het minst voor geluid van opzij. Dit soort microfoons vindt vooral zijn toepassing bij interviews en is dus voor onze toepassing minder geschikt.

Verder bestaan er nog richtmicrofoons, waarmee geluiden van grotere afstand zeer selectief opgenomen kunnen worden. Ook deze vinden in kerken en gemeenten geen toepassing.

3.1.4 Frequentiekarakteristiek Behalve de richtingskarakteristiek, is er voor de keuze van de toe te passen microfoons nog een erg belang-rijk kenmerk: de frequentiekarakteristiek van de microfoon. Het is de mate waarin de microfoon geluid van elke frequentie omzet in een even sterk elektrisch signaal. Op het eerste gezicht zou men kunnen veronder-stellen dat een microfoon die in dit opzicht volkomen neutraal is, met andere woorden alle frequenties even sterk opneemt en dus een vlakke frequentiekarakteristiek heeft, het meest wenselijk is. Behalve dat zulke microfoons niet bestaan, is het veelal ook niet wenselijk.

Afwijkingen van de vlakke response worden vaak met opzet bewerkstelligd, zoals bijvoorbeeld bij veel zangmicrofoons. In de lage frequenties daalt de gevoeligheid meestal sterk beneden de 100 Hz. Omdat de menselijke stem dergelijke lage frequenties niet kan produceren, is er geen behoefte aan een gevoeligheid van de zangmicrofoon in dit frequentiegebied. Bovendien zullen als gevolg van een verminderde gevoelig-heid voor deze lage frequenties tevens de gevoeligheid voor ongewenste geluiden, zoals het geluid dat ver-oorzaakt wordt als men de microfoon in de hand houdt, minder storende geluiden een kans krijgen. Voor versterking van instrumenten is een frequentiekarakteristiek die doorloopt tot ca. 50 Hz veelal gewenst.

Zangmicrofoons vertonen vaak een lichte piek rond de 1 à 1,5 kHz. Dit wordt de presence peak genoemd. Deze verhoogde gevoeligheid geeft een verbeterde verstaanbaarheid, maar kan tevens een verhoogd risico van ongewenste feedback (rondzingen) betekenen. In opnamesituaties is een presence peak meestal on-gewenst.

Voor basdrum is een heel andere karakteristiek gewenst. Behalve dat deze microfoons tegen een zeer hoge geluidsdruk moeten kunnen (soms wel 150 dB!) is uiteraard een frequentiekarakteristiek die tot de zeer lage frequenties doorloopt gewenst. Zeer hoge frequenties zijn minder van belang. De AKG D-112 dynamische microfoon is voor deze toepassing bijna legendarisch. Voor snare-drums is een Shure SM-57 geschikt, maar een kwalitatief goede zang microfoon voldoet veelal ook.

Wanneer een gitaarversterker niet via een line-out of een D.I.-box (zie paragraaf 3.2) wordt aangesloten, maar via een microfoon wordt opge-nomen, is een Shure SM57 eveneens een goede optie. Plaats de mi-crofoon dichtbij de luidspreker op een laag microfoonstatief. Soms hangt men de microfoon wel aan de aansluitkabel verticaal voor de gitaarversterker, maar behalve dat dit de kabel onnodig belast en tot defecten kan leiden, is het geen goede opstelling omdat het membraan van de microfoon haaks op de conus van de luidspreker van de gitaar-versterker staat en daardoor zal het geheel een merkwaardige frequen-tiekarakteristiek krijgen, welke in geen geval vlak is.

3.1.5 Elektrische eigenschappen Van de elektrische eigenschappen van een microfoon zijn de impedantie en het al of niet gebalanceerd zijn ervan de meest belangrijke. De termen gebalanceerd en ongebalanceerd wordt besproken in paragraaf 6.3.

Onder impedantie wordt verstaan de elektrische weerstand die een wisselspanningsbron zou ondervinden, wanneer de microfoon er mee belast zou worden. Microfoons worden op grond hiervan ingedeeld in twee soorten: microfoons met een hoge en microfoons met een lage impedantie. De meeste professionele micro-foons hebben een lage impedantie, wat inhoudt dat ze een impedantie van 600 Ω (ohm) of lager hebben. Contactmicrofoons, gitaarelementen en goedkopere microfoons hebben veelal een hoge impedantie, wat wil zeggen dat ze een impedantie van 25 kΩ (25.000 ohm) hebben.

Page 15: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 15 van 32

Microfoons met een lage impedantie verdienen bij geluidsversterking de voorkeur omdat ze, mits ze correct zijn aangesloten, minder gevoelig zijn voor stoorsignalen welke via de aansluitkabel worden geïnduceerd. Deze microfoons kunnen ook via langere kabels worden aangesloten, dan die met een hoge impedantie. Deze laatste vereisen een transformator om de gevoeligheid voor stoorsignalen te verminderen. Ze produce-ren wel een hogere uitgangsspanning, reden waarom ze soms bij goedkopere apparatuur in gebruik zijn.

3.1.5.1 Phantom power Phantom power (fantoomvoeding) is een systeem waarmee microfoons, die een externe voedingsspanning behoeven, deze via de microfoonkabel aangeboden krijgen (condensatormicrofoons). Sommige microfoons hebben een ingebouwde batterijvoeding voor dit doel. De meeste professionele condensatormicrofoons ver-eisen echter een externe voeding. In het algemeen is dit een gelijkspanning van 48 Volt, hoewel men ook wel 24 Volt gebruikt. De meeste van deze microfoons werken al goed op een gelijkspanning van slechts 1,5 tot 9 volt tot wel 50 Volt.

In een fantoomvoedingssysteem wordt de positive spanning (+) op beide signaaldraden van een gebalan-ceerde microfoonaansluiting geplaatst en de negatieve spanning (-) op de afscherming, c. q. de massa. Dy-namische microfoons (die deze spanning dus niet nodig hebben) zijn zodoende tegen deze spanning be-schermd als ze via een gebalanceerde kabel zijn aangesloten, omdat er op de spoel in de microfoon immers geen spanning staat. Worden ze echter via een ongebalanceerde kabel aangesloten, dan kunnen ze be-schadigd worden. Gebalanceerde en ongebalanceerde bekabeling wordt besproken in paragraaf 6.3 en 6.4. Ook sommige D.I. boxen zijn niet bestand tegen een fantoomvoeding. Bij de keuze van een mengpaneel kan een van de criteria het schakelbaar zijn van de fantoomvoeding per kanaal. De meeste goedkopere meng-panelen hebben, zo zij al van fantoomvoeding zijn voorzien, slechts de mogelijkheid deze voor alle kanalen gezamenlijk in of uit te schakelen. Zorg er voor dat de fantoomvoeding uitgeschakeld is als er microfoons worden aangesloten en dat de volumeschuiven (faders) dicht staan, ook wanneer de fantoomvoeding wordt ingeschakeld.

3.1.5.2 Proximity effect Het proximity effect (nabijheidseffect) is een toename in de frequentiekarakteristiek bij de lage frequenties, wanneer de microfoon zeer dicht bij de geluidsbron is. Dit is een eigenschap die inherent is aan microfoons die richtingsgevoelig zijn (cardioid en hypercardioid). Rondom gevoelige microfoons vertonen deze eigen-schap in veel mindere mate.

3.2 D.I. -box Om een elektrisch instrument te versterken kun je natuurlijk een microfoon voor de instrumentversterker (bijvoorbeeld piano- of gitaarversterker) plaatsen en het aldus verkregen signaal verder versterken. Voor een elektrische gitaar is dit een gangbare methode, omdat de elektrische gitarist vaak zijn versterker als onder-deel van zijn instrument ziet en deze mede klankbepalend is. Zou je dus het signaal voor de gitaarversterker aftappen, dan zou je de karakteristieke klank van de gitaar missen. Daarom wordt vaak een microfoon voor de gitaarversterker geplaatst. Voor een elektronische piano of akoestische gitaar met ingebouwd element ligt dat geheel anders. Meestal is het gewenst om deze instrumenten zo zuiver mogelijk door te versterken en is het gewenst om het signaal rechtstreeks naar het menpaneel te leiden. Hiervoor gebruiken we de zoge-naamde D.I.-box. Zo’n box is op te vatten als een aftapkastje, welke wordt opgenomen in bijvoorbeeld het gitaarsnoer dat naar de gitaarversterker gaat.

3.3 Het mengpaneel Daarmee komen we meteen bij het hart van de geluidsinstallatie, namelijk het mengpaneel. De microfoons worden verbonden met het mengpaneel via een gebalanceerde kabel. Als voorbeeld is gekozen voor een eenvoudig mengpaneel, dat toch een redelijke functionaliteit biedt, namelijk de Spirit Folio SX. Op dit meng-paneel kunnen 12 microfoons aangesloten worden. Voor elke microfoonaansluiting is een zelfde regeleen-heid ingebouwd, die een groot aantal functies vervult. De functies van dit mengpaneel worden in detail be-sproken in hoofdstuk 4.

Page 16: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 16 van 32

3.4 De equalizer Het signaal dat de mengtafel verlaat richting eindversterkers voor de zaalboxen wordt eerst nog geleid door de equalizer. Het doel van deze component is om het geluidsbeeld evenwichtiger te maken en het gehele geluidssysteem aan de akoestiek van de ruimte aan te passen. Omdat datgene wat wij horen voor 90% niet rechtstreeks van de geluidsboxen maar via reflexies in de ruimte ons oor bereikt, moge het duidelijk zijn dat de invloed van deze ruimte op het geluid als zodanig, maar ook op het functioneren van ons geluidssysteem een zeer groot is. De beïnvloeding van het door de luidsprekerboxen geproduceerde geluid kan velerlei zijn. Men denke aan echo of nagalm, zoals in grote ruimten vaak het geval is (kerken), maar ook aan veranderin-gen van klank door bijvoorbeeld zware gordijnen in de nabijheid van de luidsprekerboxen; deze zullen de hoge tonen dempen. Een ander gevolg van de akoestiek van de ruimte is dat het geluidssysteem de neiging heeft om op bepaalde frequenties te gaan oscilleren (rondzingen). Dit kan zeer hinderlijk zijn en zelfs zo dramatisch dat we problemen hebben om een bepaalde microfoon hard genoeg te versterken omdat net die ene frequentie door de akoestiek versterkt wordt en daardoor te sterk op de microfoon terugkomt. Hier komt de equalizer ons te hulp. Een equalizer is een zeer uitgebreide ‘toonregeling’ waarmee we zeer selectief bepaalde frequenties kunnen beïnvloeden. Zo kunnen we dus die frequenties die te sterk zijn als gevolg van de akoestiek, selectief verzwakt worden. Het instellen is een tijdrovende zaak, welke vakkundig uitgevoerd moet worden. Maar eenmaal ingesteld, zal voor dezelfde ruimte deze instelling meestal niet meer aangepast hoeven te worden.

Equalizers komen voor in diverse varianten, afhankelijk van het aantal ‘banden’ (frequen-tiegebieden). Wij maken gebruik van een 31 bands equalizer. Dit komt overeen met een afstand van 1/3 octaaf tussen twee regelaars. Hoe meer banden, hoe preciezer de frequenties welke beïnvloed worden ge-kozen kunnen worden, maar ook hoe moeilijker het proces van instellen is.

3.5 Andere randapparatuur Heden ten dage is er een zeer grote hoeveelheid randapparatuur – aanvullende apparatuur om het geluid mee te bewerken – beschikbaar. Veel daarvan is bedoeld voor professioneel gebruik. Afhankelijk van het beschikbare budget en de technische problemen welke het hoofd geboden moeten worden, kan men hieruit een keuze maken.

3.5.1 Feedback destroyers Een soms hardnekkig probleem in elk geluids-systeem is vaak het zogenaamde rondzingen. Het versterkte geluid wordt door een of meer-dere microfoons weer opgenomen en opnieuw versterkt als in een oneindige lus. Hoewel met een goede equalizer instelling al veel te verhelpen is, zijn hiervoor ook speciale feedback destroyers op de markt, zoals de Behringer 8204. Deze analyseert het geluidssignaal en identificeert automatisch de frequen-tie(s), waarop de boel wil rondzingen. Deze worden dan automatisch verzwakt. Eventueel kan men het ge-luidssysteem met behulp van een speciale meetmicrofoon op de akoestiek van de ruimte afstellen.

3.5.2 Compressors en limiters Met deze apparatuur worden de pieken en dalen in het geluidsniveau teruggebracht. Met name slagwerk kan enorme pieken geven, waarbij het gewenst is om deze af te zwakken.

Page 17: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 17 van 32

3.5.3 Effectapparatuur Op dit terrein is de keuze bijna oneindig. Men denke hierbij aan bijvoorbeeld galm- en echoapparaten, maar ook phasers, chorus, en andere ‘enhancers’ staan ter beschikking. Een voorbeeld van zo’n geavanceerd apparaat is de FocusRite voicemaster. Dit speciaal voor zangstemmen ontwikkelde apparaat heeft een scala aan mogelijkheden, waardoor een stem helderder, dieper en gepolijster kan klinken.

3.6 De eindversterkers We hebben nu een elektrisch signaal, dat zowel versterkt als gemanipuleerd is. Dit signaal is echter nog lang niet sterk genoeg om rechtstreeks naar de luidsprekerboxen te sturen. Daarvoor hebben we een echte krachtpatser nodig en dat is de (stereo) eindversterker. Deze bestaat in feite uit twee identieke versterkers, die in staat zijn om het signaal om te zetten in een veel sterker signaal dat geschikt is om aan de luidspre-kerboxen aan te bieden.

Aangezien het in het algemeen in een kerkzaal geen zin heeft om gebruik te maken van de stereo faciliteit, kan gebruik gemaakt worden van slechts één van deze eindversterkers (bijvoorbeeld de linker, A) om het zaalgeluid mee te versterker. Er is immers ook een monitorsignaal5 gemengd en ook dat moet via een eind-versterker aan de monitor boxen gevoed worden. Daarvoor kan zodoende de andere eindversterker gebruikt woorden (bijvoorbeeld de rechter, B). De eindversterker heeft voor beide kanalen nog een eigen volumere-gelaar. Hiermee kunnen we de gevoeligheid van deze versterker aanpassen op het niveau van het signaal dat we vanuit het mengpaneel aanbieden, zodat we de zaak niet ‘oversturen’. Willen we een extra (tweede), gescheiden set monitors aansturen via de Aux 1 mix van het mengpaneel, dan hebben we hier dus ook een eindversterker voor nodig.

3.7 De luidsprekerboxen Het eind van de versterkingsketen wordt gevormd door de luidspreker-boxen:

• Zaalboxen;

• Monitorboxen.

Eigenlijk is dit de belangrijkste schakel in de keten, want het is het enige dat werkelijk geluid produceert. Belangrijk zijn dus zowel de kwaliteit als de opstelling van de boxen. De luidsprekerbox functioneert in prin-cipe precies omgekeerd als een microfoon. Ook hier hebben we te maken met een soort membraan, dat dan de conus wordt genoemd, waaraan een spoel is bevestigd die in zich een magnetisch veld bevindt. Sturen we nu een stroom door die spoel, dan zal het daardoor ontstane magnetisch veld aantrekken of juist afstoten in het reeds aanwezige permanente veld, ergo de conus wordt bewogen in het ritme van de elektrische stroom en we hebben dus weer geluid!

5 Er wordt van uit gegaan dat de monitor-mix in de zaal wordt geregeld; elders wordt ingegaan op het maken van een speciale (meer-voudige) monitormix op het podium.

Page 18: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 18 van 32

Page 19: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 19 van 32

4 De Spirit Folio SX mengtafel In dit hoofdstuk wordt de functie van alle regelaars op het Spirit Folio SX mengpa-neel besproken. Ook als men een ander type mengpaneel gebruikt, bevat dit hoofdstuk veel bruikbare informatie. In de een of andere vorm bevinden de be-sproken regelaars zich immers op de meeste mengtafels.

4.1 Ingangskanaal 1. DIR: Directe uitgang. De eerste 8 kanalen hebben elk een eigen Direct Output

om bijvoorbeeld een 8 sporen tapedeck mee aan te sturen. Deze aansluiting wordt voor zaalversterkingstoepassingen (P.A.6) niet gebruikt.

2. MIC: XLR-ingang ten behoeve van microfoons (gebalanceerd). Hierop sluit je de microfoons aan (via de multikabel).

3. LINE: Jack lijn ingang. Ingang voor signalen van lijnniveau. Wanneer op een kanaal een geluidsbron wordt aangesloten, die een aanmerkelijk hoger sig-naalniveau afgeeft, als een microfoon (bijvoorbeeld een keyboard, piano of de line-out van een (bas)gitaarversterker), wordt dit op deze minder gevoelige in-gang aangesloten.

4. INS: Effecten-lus. Hierop kan per kanaal een effect apparaat aangesloten worden.

5. SENS: Met deze sensivity (of gain) regelaar wordt de gevoeligheid van elk kanaal aangepast op de geluidsbron. Deze regelaar maakt het mogelijk om zwakke signalen meer te versterken als de oorspronkelijk al sterkere. Je kunt je voorstellen dat een zangstem in het algemeen veel zwakker is dan een blaasinstrument. Wordt voor beide een zelfde microfoon geplaatst, dan zal de zangstem veel meer versterkt moeten worden.

6. 100Hz: Zogenaamd ‘laag-af’ filter. Wanneer ingeschakeld worden de laagste frequenties, welke in de meeste gevallen alleen maar troebelheid van het ge-luid veroorzaken, verzwakt. Men denke hierbij aan het gerommel van een mi-crofoon welke in de hand wordt gehouden. Bij voorkeur inschakelen, behalve (soms) bij basgitaar en basdrum.

7. Toonregeling/equalizer.

HF: Hoge tonen regelaar. Hiermee bepaal je de helderheid en scherpte van het geluid. Regelt frequenties boven de 12 kHz.

MID: Middentonen regelaar. Deze heeft twee regelaars: de onderste regelt de mate waarin middentonen benadrukt (versterkt) dan wel onderdrukt (verzwakt) worden. De frequentie waarop deze regelaar het sterkst werkt wordt ingesteld met behulp van de erboven gelegen knop de mid-sweep. Men kan deze fre-quentie instellen tussen 240 Hz en 6 kHz. In de middenstand is de regelfre-quentie 1,2 kHz, hetgeen voor de meeste toepassingen een goede instelling is.

LF: Lage tonen regelaar. Hiermee bepaal je de ‘warmte’ van het geluid. Regelt frequenties beneden de 150 Hz.

8. Aux sends:

6 P.A. staat voor Public Address

Page 20: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 20 van 32

Aux 1: Hiermee kan per kanaal een signaal ‘afgetapt’ worden ten behoeve van effect-apparatuur of mo-nitoring. Aux 1 tapt het signaal af vóór de faders (pre-fade), m.a.w. de stand van de faders heeft geen invloed op de sterkte van het Aux 1 signaal. Alle Aux 1 signalen worden gemengd en via de Aux 1 master-regelaar (zie nummer 34 van de master sectie) naar aansluiting Aux 1, welke zich recht boven de in-gangsconnectors van kanaal 12 bevindt. Aux 1 kan gebruikt worden voor de eerste (of enige) monitor mix.

Aux 2: Deze regelaar heeft dezelfde functie als Aux 1. Hierbij is echter naar keuze in te stellen of er vóór of na de faders wordt afgetapt (pre- of post-fade), m.a.w. of de stand van de faders geen of wel invloed op de sterkte van het Aux 2 signaal heeft. Alle Aux 2 signalen worden gemengd en via de Aux 2 master-regelaar (zie nummer 34 van de master sectie) naar aansluiting Aux 2, welke zich recht boven de ingangsconnectors van kanaal 13/14 en 15/16 be-vindt. Aux 2 kan eventueel voor een tweede monitor mix gebruikt worden.

Aux 3: Deze regelaar heeft dezelfde functie als Aux 1. Aux 3 tapt het signaal af na de faders (post-fade), m.a.w. de stand van de faders heeft wel invloed op de sterkte van het Aux 3 signaal. Alle Aux 3 signalen worden gemengd en via de Aux 3 master-regelaar (zie nummer 34 van de master sectie) naar aan-sluiting Aux 3, welke zich recht boven de ingangsconnectors van kanaal 17/18 en 19/20 bevindt. Aux 3 kan worden gebruikt voor de cassetteopname.

9. PAN: Panoramaregelaar. Hiermee wordt de mate, waarin het mono signaal naar het linker en het rechter kanaal wordt gestuurd, bepaald. Wanneer er ste-reo gewerkt wordt, kan, door de verschillende signalen een eigen plaats te ge-ven, een ruimtelijk geluidsbeeld gecreëerd worden. Men dient zich er echter van bewust te zijn, dat de meeste mensen in de zaal maar één luidsprekerbox horen.

10. ON: Hiermee kan een kanaal als geheel in (ingedrukt) of uitgeschakeld wor-den. Erg handig om van kanalen welke op een bepaald moment niet gebruikt worden alle functies in één keer uit te schakelen zonder de instellingen te hoeven aan tasten.

11. MIX/SUB: Wanneer deze knop omhoog staat wordt het signaal rechtstreeks aangeboden aan de master-faders (MIX). Dit is de aanbevolen stand. Wordt deze knop ingedrukt, dan wordt het signaal via een zogenaamde sub-mix ge-stuurd, waar het signaal via de rode regelaars (SUB-MIX, nummer 36) gere-geld wordt en desgewenst – aldus voorgemixt – doorgestuurd naar de master-faders (MIX, nummer 36). Dit is een erg handige optie als er met veel inko-mende signalen gewerkt wordt, welke men graag als één signaal zou willen kunnen regelen, zoals bij drums. Dan zouden bijvoorbeeld 6 microfoons onderling geregeld kunnen worden en via de submix met de rode regelaars als één geheel kunnen in de hoofdmix geregeld kunnen worden, in plaats van het moeten regelen van de 6 afzonderlijke kanalen, wanneer men het volume van de drums als geheel zou willen aanpassen. Dit is een mooie optie, maar voor een beperkte bezetting niet erg zinvol.

12. FADER: De bekendste van de regelaars, waarmee het volume van een kanaal in het geheel van de mix (zaal) of sub-mix bepaald wordt.

13. DIRECT PRE/POST: Hiermee worden de directe uitgangen van de eerste 8 kanalen (zie nummer 1) en bloc omgeschakeld van pre- naar post-fade of vi-ce-versa.

14. PFL. De pre-fade-listening stelt je in staat om een kanaal via de hoofdtelefoon af te luisteren, zonder dat het kanaal op AUX 1-3 of de fader aan hoeft te staan. Ideaal om te testen of er signaal binnen komt, voor het opsporen van storingen (bijvoorbeeld brom of ruis), en het instellen van de gain (SENS, zie

Page 21: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 21 van 32

nummer 5), want op deze mengtafel worden de LED-meters gekoppeld aan het kanaal waarvan de PFL of AFL (zie later) is ingeschakeld. Bij een juiste instelling lichten de gele LED’s af en toe op, de rode blij-ven echter uit!

4.2 Stereo kanalen De Spirit Folio SX is uitgerust met 4 stereo kanalen: twee ten behoeve van cassettedeck of CD speler

(13/14 en 17/18) en twee ten behoeve van stereo lijnsignalen van bijvoorbeeld piano of keyboard (15/16 en 19/20).

15. Inputs 13 L/14 R en 17 L/18 R: Op deze aansluitingen kunnen HiFi componenten worden aangesloten ten behoeve van weergave via de MIX of SUB regelaars. Deze signalen kunnen niet via de AUX 1-3 uit-gangen gerouteerd worden en zijn derhalve niet beschikbaar voor monitoring of het toevoegen van ef-fecten. Evenmin is er toonregeling voor deze kanalen beschikbaar; het signaal wordt dus ‘recht’ doorge-geven.

16. LEVEL: Regelt het niveau van de stereo inputs 13/14 of 17/18.

17. MIX/SUB: Keuze of het signaal van de stereo inputs rechtstreeks naar de gele MIX faders wordt gezon-den (knop omhoog) of via de rode SUB mix regelaars (knop ingedrukt).

18. Inputs 15 L/16 R en 19 L/20 R: Op deze aansluitingen kunnen bronnen met lijnsignaal niveau, zoals keyboards, etc. aangesloten worden. Het voordeel is dat op deze wijze met slechts één set regelaars in plaats van twee een dergelijk stereo signaal geregeld kan worden. Dit is handiger en spaart een in-gangskanaal uit.

19. GAIN: Deze regelaar heeft dezelfde functie als regelaar 5 (SENS) voor de microfoon kanalen. Instellen met behulp van de PFL knop!

20. Equalizer:

HF: Hoge tonen regelaar. Werkt op frequenties boven 12 kHz.

LF: Lage tonen regelaar. Werkt op frequenties beneden 150 Hz.

21. Aux sends: zie regelaars 8.

22. BAL: hiermee bepaal je de balans van het stereo signaal in het algehele stereo beeld. Het verschil met de PAN regelaar van een microfoonkanaal is, dat daarmee een monosignaal verdeeld wordt over het linker en rechter kanaal. Deze regelaar bepaalt de verhouding in geluidssterkte van het aangeboden lin-ker en rechter kanaal van het stereo signaal.

23. ON: Zie knop 10.

24. MIX/SUB: zie knop 11.

25. Fader: zie regelaar 12.

26. PFL: zie knop 14.

Page 22: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 22 van 32

4.3 De master-sectie 27. 48V: Hiermee schakel je de phantom-power (nodig voor condensa-

tormicrofoons, zoals de dasspeldmicrofoon) op alle kanalen in. Zorg dat de output faders DICHT staan bij het inschakelen!

28. POWER: Wanneer de LED aan is, is de phantom-power ingescha-keld.

29. REF +4dBu: Drie kleuren LEDs, welke het signaal niveau aange-ven. Wanneer géén van de PFL of AFL knoppen is ingeschakeld, is dit het MIX uitgangsniveau (dat je dus naar de eindversterker van de zaalboxen stuurt), anders het niveau van het signaal dat je op dat moment via de betreffende PFL of AFL knop selecteert.

30. 2TK LEVEL: Regelt het niveau van de 2TK ingang, waarop een cassettedeck of CD-speler voor weergave kan worden aangeslo-ten. Hierop kan men het uitgangssignaal van het opnamecassette-deck aansluiten, waardoor met één druk op knop 32 kunt omge-schakeld kan worden naar het afluisteren van de bandopname en er dus geen aparte hoofdtelefoon op het cassettedeck hoeft te worden aangesloten.

31. MIX/SUB: Hiermee wordt de weergavefunctie van de drie kleuren LED’s en de hoofdtelefoon bepaald. Er wordt gekozen tussen het signaal van de MIX (gele regelaars) of SUB mix (rode regelaars).

32. 2TK: Wanneer ingedrukt, wordt het signaal van aansluiting 30 aan de drie kleuren LED’s en de hoofdtelefoon doorgegeven. Normali-ter staat deze knop OMHOOG!

33. PHONES: Regelt het volume van de hoofdtelefoon en van de mo-nitor aansluiting, welke zich vlak naast de hoofdtelefoonaansluitin-gen bevindt (niet in de afbeeldingen).

34. AUX master regelaars: Met deze regelaars wordt het algehele niveau van de AUX 1-3 signalen (zie regelaars 8) bepaald. De PRE/POST knop bepaalt het gedrag van de AUX 2 regelaars (8) bij de kanalen: aftappen vóór of na de kanaal-fader.

35. MONO SUM: Het signaal van de gele master regelaars L en R wordt bij elkaar gemengd tot een mono signaal, waarvan het totaal volume met deze draaiknop kan worden geregeld.

36. Master faders: De rode faders bepalen het totaal volume voor links en rechts van het SUB output sig-naal. Dit signaal wordt aangeboden op aansluiting 39. Door knop 37 in te drukken wordt het SUB mix signaal doorgegeven aan de gele MIX faders, welke het totaal volume voor links en rechts van het main output signaal bepalen, ofwel het zaalvolume.

37. SUB TO MIX: Door deze knop in te drukken, wordt het SUB mix signaal doorgegeven aan de gele hoofd MIX regelaars. Wanneer deze knop niet is ingedrukt wordt het signaal alleen doorgegeven aan de aan-sluitingen 38.

4.4 Output sectie Nevenstaande figuur geeft de uitgangen

weer, dit zijn van links naar rechts:

38. Twee uitgangen van de rode SUB-mix faders (L en R), zie nummer 36. Wordt meestal niet apart uitversterkt.

Page 23: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 23 van 32

39. Twee uitgangen van de gele MIX faders (L en R). Hierop wordt via twee jack-XLR verloopsnoeren en de multikabel de eindversterker voor de zaalboxen aangesloten.

40. Drie Aux uitgangen van respectievelijk de Aux 1, 2 en 3. Aux 1 wordt via een jack-XLR ver-loopsnoer en de multikabel de eindversterker voor de monitorboxen aangesloten. Aux 2 kan eventueel voor een tweede monitor mix op dezelfde wijze eveneens op een eindversterker worden aan-gesloten. Aux 3 kan gebruikt worden voor een cassetteopname en wordt derhalve op de LINE-IN van een cassettedeck aangesloten. Jack aansluiting (Line).

Page 24: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 24 van 32

5 Het regelen van het zaal- en podiumgeluid Dit hoofdstuk gaat in op het regelen van zowel het geluid in de zaal als op het podium. Telkens wordt er verwezen naar de regelaars op het Spirit Folio SX mengpaneel middels een verwijzing naar het nummer van de regelaar (tussen rechte haken) in hoofdstuk 4.

5.1 Voorbereiding Om een goede mix te maken moet je van een bepaalde instelling van het mengpaneel kunnen uitgaan. Al-lereerst moeten alle regelaars die we niet gebruiken dicht (faders, [12]) of uit (met behulp van de ‘ON’ knop [10]) staan, zodat ze ook geen storingen kunnen veroorzaken. Ook verstandig is het om te beginnen met een neutrale klankinstelling. Dat betekent dus alle equalization knopjes ‘rechtop’ zetten [7]. In een later sta-dium kun je de klank van de individuele kanalen wel aanpassen.

Verder houden we alle faders (volume schuiven) dicht, omdat we beginnen met de monitoring. De reden hiervan is, dat dit het moeilijkste onderdeel is. Als dat niet van tevoren tijdens de soundcheck correct is afge-steld is het later een vrijwel onmogelijke zaak om de monitoring nog goed te krijgen. Tweede reden is, dat muzikanten - en vooral vocalisten - zich sterk aanpassen aan het monitor volume.

Tot slot moeten we voor we beginnen met inregelen zorgen dat de Gain regelaars van alle kanalen ongeveer goed staan. Dit is met name een ervaringskwestie, maar je kunt er globaal van uitgaan dat zangmicrofoons meer versterking nodig hebben dan andere signaal bronnen (basversterker die rechtstreeks verbonden wordt, etc.). Zet de Gain van zangmicrofoons op ±80% (regelaar op 50) en de overige op ±20 - 30% (rege-laar op 15 - 20).

De monitor regelaars van elk kanaal staan dicht en de monitor master op ± 70% open. Zorg er tenslotte voor dat de eindversterker op beide kanalen tenminste 50% open staat.

5.2 Inregelen - de Soundcheck Nu we een uitgangspunt voor de instellingen hebben, kunnen we de installatie gaan afstellen. We beginnen zoals gezegd met de monitoring. Omdat je die ter plaatse van het mengpaneel niet kunt horen, moet volledig af gaan op de aanwijzingen van de muzikanten, en met name de zangers. De monitoring mag niet dusdanig hard zijn dat je er later in de zaal last van hebt. Dus is er een duidelijk maximum aan dat volume. Dit houdt in dat de gitaarversterkers en drums niet te hard mogen zijn. Dit is een eeuwig strijdpunt, maar in dit geval heeft de geluidstechnicus het laatste woord. Een en ander wordt natuurlijk in goed overleg afgeregeld. Het kan handig zijn om een collega-technicus bij de soundcheck vooraan het geluid mede te laten beoordelen (en tevens de gitaristen in toom te houden...).

Nu kan de soundcheck beginnen. Laat de groep een wat steviger nummer spelen (aanbiddingsliederen zijn minder geschikt) en zorg er allereerst voor dat je Gain regelaars correct worden afgesteld. Dat is het geval als de Peak LEDs af en toe oplichten. Deze afstelling heeft als doel dat je op je volume schuiven straks voor alle kanalen ongeveer in hetzelfde bereik zit en niet de ene regelaar bijna voluit moet zetten (of misschien niet eens hard genoeg kunt krijgen) en de ander bijna dicht moet houden. Regel de monitor mixen na elkaar af op aanwijzingen van de muzikanten. Hierna is het belangrijkste deel van de soundcheck eigenlijk klaar, hoewel het natuurlijk prettig is als ook het zaalgeluid helemaal goed staat ingesteld. Hieraan kunnen we echter ook tijdens het begin van de dienst nog bijregelen.

5.3 Het regelen van een goede mix Wordt de monitorverhouding dusdanig gekozen dat de muzikanten deze het prettigst vinden, voor het zaal-geluid ben je volkomen afhankelijk van je eigen waarneming. De vraag die we ons dan ook allereerst moeten stellen is: ‘Wat zijn nu eigenlijk goede verhoudingen en wat is een goede klank’?

Page 25: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 25 van 32

5.3.1 Volumeverhoudingen Hoewel het één niet los staat van het ander, kun je de klankregeling voorlopig het beste zien als de fijnaf-stemming. We beginnen het dus te zoeken in volume verhoudingen. Wat voorop staat is dat een spreker goed verstaanbaar is. Dat houdt dus in dat hij niet te zacht moet zijn, maar ook niet te hard zodat, wanneer de man of vrouw iets benadrukt door enige stemverheffing, de gemeente massaal van zijn stoel duikelt. Een zangleider praat soms door de muziek heen (intro’s). Op dat moment moet hij dus gewoon een stuk ‘boven-op’ de andere geluiden liggen. Dat is voornamelijk een kwestie van opschroeven van zijn volume. Gaat hij echter meezingen, dan moet het volume van zijn stem teruggebracht worden naar de juiste sterkte. Meestal zing hij eerste stem en mag hij dus iets harder zijn dan de rest (mits hij een goed stemgeluid heeft...). De gitaren zijn ondersteunend en zijn vooral belangrijk bij de intro’s. Je zou dus eigenlijk (een van) de gitaren aan het begin van een lied iets harder moeten zetten. De gitaren mogen nooit de samenzang overstemmen. Let goed op de instrumentalisten; met name een gitarist die afwisselend zachtjes tokkelt en dan weer voluit slag speelt, behoeft continue correctie ten aanzien van zijn volume. De zanggroep moet eigenlijk qua volume iets harder zijn als de gemeentezang, maar aangezien het geen uitvoering betreft, mag ook zij niet over-heersen. Tweede stemmen zijn in het algemeen iets zachter als eerste.

Soms wordt een nummer ingezet met een klein solo’tje of wordt een couplet instrumentaal gespeeld. Dan haal je de solist, of het instrument dat de melodielijn speelt wat naar voren. Hieruit blijkt dat het ook van be-lang is, wat de muzikanten met elkaar afgesproken hebben ten aanzien van intro’s en dergelijke. Kennis van repertoire en arrangementen is dus een pré, en alertheid een must.

5.3.2 Klankverhoudingen Een stuk moeilijker is het instellen van een juiste klank. We zijn steeds uitgegaan van een neutrale klankin-stelling, maar soms is het wenselijk om de klank wel degelijk te beïnvloeden.

Allereerst komt het vaak voor dat de dasspeldmicrofoon niet juist is opgespeld en daardoor de klank van de spreker niet optimaal is. Hoewel reeds eerder gesteld werd dat je niet uit je PA haalt wat je er niet in stopt, kun je toch wel een en ander redden met je klankinstelling. Zo zal een te laag opgespelde microfoon minder lage tonen weergeven, waardoor een spreker wat ‘nasaal’ kan klinken (hoezeer dit ook tegenstrijdig moge klinken). Dit compenseer je met je bass regelaar. Zo kan - maar dat is ook persoonlijke smaak - een stem vaak wat ‘dichterbij’ klinken door de treble iets op te draaien. Een probleem is echter het middentonen ge-bied omdat daar de meeste problemen met ‘rondzingen’ ontstaan. Kun je de boel niet hard genoeg krijgen dan is vaak de enige oplossing om wat in te leveren op je middentonen. Daarmee verminder je soms iets van de verstaanbaarheid, maar dat kan wat gecompenseerd worden met meer treble.

Een zangstem wordt wat directer door er meer treble aan toe te voegen. Met gitaren wordt de zaak echter al gauw te scherp, terwijl voor een basgitaar er nauwelijks frequenties in dat gebied zitten. Meer treble betekent in het algemeen alleen meer ruis en andere stoorsignalen. Laat voor de bas de treble regelaar dus maar ‘recht’ staan. Voeg echter ook niet te veel bass toe, want dan wordt de boel dreunerig en niet ‘strak’ meer.

Verder moet je je er van bewust zijn dat een klankverandering ook doorwerkt op de monitors7 en dus ook het risico van rondzingen vergroot. Tenslotte is de klankregeling soms het enige middel om stoorsignalen wat weg te werken. Een dreunende brom, verzwak je met minder bass. Een ‘knetterende’ brom door mid terug te nemen en ruis met minder treble. Dit is altijd een paardenmiddel, maar soms is een ruis zó irritant dat het de minst slechte oplossing is.

7 Dit is niet bij alle mengpanelen het geval.

Page 26: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 26 van 32

6 De bekabeling In dit hoofdstuk wordt uiteengezet, waarom er verschillende typen kabels bestaan, en wat hun functie is.

6.1 Inleiding Bij een geluidsinstallatie of PA systeem hebben we met verschillende typen kabels te maken. Enerzijds ver-schillen de kabels in het type plug dat gemonteerd is, anderzijds zijn de verschillende typen kabels anders geconstrueerd. Elk van deze kabels heeft een eigen toepassing. We onderscheiden vier typen kabels:

1. Lichtnetkabels.

2. Luidsprekerkabels. Deze zijn meestal voorzien van jack pluggen.

3. Ongebalanceerde signaalkabels. Deze zijn meestal voorzien van (mono) jack pluggen, maar soms ook van XLR’s. Gitaarsnoeren vallen in deze categorie.

4. Gebalanceerde signaalkabels. Deze zijn meestal voorzien van XLR pluggen, maar soms ook van stereo-jacks. Microfoonkabels vallen in deze categorie.

Verder kennen we tal van soorten verloopkabeltjes. Deze worden gebruikt om gebalanceerde en ongebalan-ceerde kabels te koppelen, of om van het ene type plug over te gaan op het andere. Tot slot zijn er nog speciale patch-kabels. Deze worden gebruikt om extra verbindingen tussen twee mengpanelen tot stand te brengen. Hiernaast is een jack-XLRm (mono) verloopkabel afgebeeld.

6.2 Lichtnetkabels Het aansluiten van de versterkers op het lichtnet lijkt eenvoudig. Toch is er één ding waar goed opgelet moet worden: De diverse apparatuur mag niet lukraak op willekeurige stopcontacten aangesloten worden, maar alles moet vanuit één centrale plaats komen. Door middel van verlengsnoeren en verdeeldozen kan zo alles aangesloten worden en worden zogenaamde aardlussen voorkomen. Dit heeft twee redenen:

1. Aardlussen ontstaan doordat de diverse apparatuur niet alleen via onderlinge kabels is verbonden, maar ook een soort lus vormt via de randaarde aansluiting van het stopcontact. Dit zal zich uiten in een (soms zeer hinderlijke) brom en soms zelfs door spontane radio-ontvangst op het gehele systeem.

2. Deze aardlussen kunnen gevaarlijke spanningsverschillen tussen de diverse onderdelen van een instal-latie veroorzaken, waardoor men een elektrische schok kan krijgen. Er zijn zelfs gevallen bekend waarbij dit iemand noodlottig werd. Derhalve is dit dus een zeer belangrijk punt.

Om het risico van aardlussen zo veel mogelijk uit te bannen moeten de gitaarversterkers met een speciale haspel aangesloten worden. Deze haspel heeft, hoewel wel voorzien van geaarde contactdozen geen randaarde (deze is losgehaald). Aarding zal namelijk geschieden via de aansluiting op de multikabel. Voor het aansluiten van sommige versterkers is een los snoer nodig met een zogenaamde Eurosteker.

Tenslotte is het zeer aan te raden om de overhead-projektor wel op een ander stopcontact aan te sluiten. Dit vermindert het risico van storende geluiden op de geluidsinstallatie bij in- en uitschakelen ervan.

6.3 Ongebalanceerde signaalkabels Door middel van afgeschermde kabels kunnen we de te versterken elektrische signalen naar het mengpaneel transporteren en van het mengpaneel naar de eindversterker(s). De afscherming dient ervoor om de in iedere ruimte aanwezige stoorsigna-len ‘buiten de deur te houden’ (elektromagnetische

velden, bijvoorbeeld veroorzaakt door TL-buizen of transformatoren e.d.). Zulke stoorsignalen zijn altijd aan-wezig en veroorzaken ongewenste signalen in onze kabel (brom). Juist onze ingangssignalen - die immers

Page 27: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 27 van 32

zeer zwak zijn - dienen hiertegen beschermd te worden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een principe dat in de natuurkunde de ‘kooi van Faraday’ wordt genoemd. De signaalkabel bestaat uit een metalen om-hulling, waarbinnen een geleider die het eigenlijke signaal transporteert. De omhulling houdt eventuele stoorsignalen buiten en fungeert tevens als een van de twee geleiders (aarde). Deze kabels worden ongeba-lanceerd genoemd omdat we met één signaal t.o.v. aarde werken; ze zijn vrijwel altijd uitgerust met een mono jackplug.

6.4 Gebalanceerde signaalkabels De microfoonsignalen zijn de zwakste in ons hele geluidssysteem. Derhalve moeten ze de maximale be-scherming krijgen tegen externe stoorsignalen. Natuurlijk zijn deze kabels eveneens afgeschermd. Als extra maatregel worden ze gebalanceerd uitgevoerd. Dit wil zeggen dat het door de microfoon opgewekte signaal niet meer getransporteerd wordt tussen de aarde en een signaalgeleider, maar met twee signaalgeleiders, die als het ware zweven ten opzichte van de aardgeleider. Die geleiders voeren een tegengesteld signaal en

de microfooningang (die dus ook speciaal van geba-lanceerde uitvoering moet zijn) versterkt het ver-schilsignaal tussen deze geleiders. Elke storing die door de afscherming heen mocht dringen veroor-zaakt op onze signaalgeleiders echter een identiek stoorsignaal, hetwelk niet mee versterkt wordt. Ge-balanceerde snoeren zijn daardoor eigenlijk altijd de beste oplossing.

6.5 Luidsprekerkabels Aan luidsprekerkabels worden geheel andere eisen gesteld. We hebben hier niet meer met zwakke maar juist met versterkte signalen te maken. Door deze kabels moet een grote stroom kunnen lopen. Ze moeten dus dikker zijn. Omdat we met sterke signalen te maken hebben is het niet meer nodig om deze af te scher-men voor externe stoorsignalen. We kunnen dus een simpel type kabel gebruiken, welke bestaat uit twee identieke geleiders die gewoon parallel lopen. Een gewoon lichtnetsnoer voldoet prima aan onze eisen. Als plug wordt meestal een mono jackplug gebruikt. Het probleem dat nu ontstaat, is dat deze kabels uiterlijk nauwelijks van ongebalanceerde signaalkabels te onderscheiden zijn. Het is dus belangrijk om hierop alert te zijn. Het beste kunnen deze kabels in verband met spanningsverliezen (welke zich met name in de hoge tonen uiten), niet te lang zijn. Dat is dan ook één van de redenen om de eindversterker vóóraan te zetten, dicht bij de voorste zaalboxen en monitors.

6.6 Multikabel De multikabel is feitelijk niets anders als een set verlengkabels, welke zijn samengebracht in één omhulling. De multikabel, waarvan hiernaast de stagebox is afgebeeld, bestaat uit 16 gebalanceerde signaalkabels, waar-mee microfoons of andere zaken op het podium op mengtafelingangen aangesloten kunnen worden. Tevens zijn er 4 signaalkabels, waarmee de uitgangssignalen van de mengtafel (links, rechts, monitor, aux 1 en/of aux 2) naar voren kunnen worden gebracht en verbonden met eindversterker(s) of eventuele andere apparatuur.

Page 28: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 28 van 32

7 Opstelling van de apparatuur Dit hoofdstuk geeft aanwijzingen voor een goede opstelling van de apparatuur.

7.1 Inleiding Hoewel niet elke zaal van een podium is voorzien, maken we toch onderscheid tussen ‘zaal’ en ‘podium’. Op het podium wordt alle apparatuur voor de muzikanten en zanggroep opgesteld, alsmede eventueel een mi-crofoon voor de spreker, wanneer deze niet voorzien is van een draadloze dasspeldmicrofoon; in de zaal de mengtafel en de zaalboxen. Zo wordt voorkomen dat het geluid van de zaalboxen al te zeer op het podium gebracht wordt, en dat van de monitors in de zaal. Het eerste is van zeer groot belang om rondzingen te voorkomen.

De meeste apparatuur staat op het podium:

• De backline: muziekinstrumenten en hun versterkers;

• Monitors;

• Microfoons;

• Eindversterker(s);

• Stageblok van de multikabel;

In de zaal bevinden zich:

• Zaalboxen;

• Mengpaneel;

• Cassettedeck, minidisc of cd-recorder;

• Zaalmicrofoons.

7.2 Opstelling in de zaal Voor een goede opstelling van de zaalboxen moeten we trachten met de beschikbare luidsprekerboxen, de hele zaal te bestrijken. Als we er van uitgaan dat elke box een openingshoek van ±90° heeft, betekent dat, dat de beste opstelling wordt gerealiseerd door in elke hoek van de zaal een box te zetten, welke ongeveer op het centrum gericht wordt. Let er bij de voorste boxen op dat ze niet op het podium instralen. Als geluids-technicus hoor je met name de achterste boxen. Je moet dus niet te ver naar achter gaan zitten, want dan hoor je niet wat iemand in de zaal hoort, maar goed binnen het bereik van de achterste boxen. Figuur (ch6h1\VALUE) geeft een voorbeeld van een goede zaalopstelling. (Zaalopstelling\ch6f1) (opstelling.sdml)

7.3 Opstelling op het podium De opstelling op het podium is complexer. Hier bevinden zich alle te versterken geluidsbronnen, die boven-dien onderling sterk verschillen in geluidssterkte. Met name voor de zanggroep is het belangrijk dat die een plaats krijgt waarop men niet te veel hinder heeft van de muziekinstrumenten. Bovendien wil je niet dat er via de zangmicrofoons enig muziekinstrument wordt ‘opgepikt’. Te vermijden is dit niet helemaal, maar het is wel belangrijk om de zanggroep niet recht voor de drums of gitaarversterkers te zetten. Stel de zanggroep dus aan de zijkant op het podium op. De monitors staan min of meer recht voor de zanggroep zodat het monitor-geluid zo min mogelijk weer door de ervoor staande microfoon wordt opgenomen.

De gitaarversterker wordt op een steun vóór de betreffende muzikant neergelegd op gelijke wijze als een monitorbox. Zodoende heb je het minst last van direct geluid van deze versterkers in de zaal. Bij akoestische gitaren kan er voor gekozen worden om deze uitsluitend via de algemene monitorinstallatie op het podium weer te geven. Veelal betekent dit echter wel, dat er meerdere monitormixen moeten kunnen worden ge-maakt, zodat maatwerk mogelijk is.

Page 29: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 29 van 32

Wanneer de basgitaar over de P.A. installatie wordt versterkt, stel je de basgitaarversterker min of meer dwars op - liefst op een tafeltje - achterop het podium, zodat deze voornamelijk als monitor voor de abssist functioneert. Wordt de bas niet doorversterkt, dan moet de luidspreker de zaal in stralen. De eindverster-ker(s) staan eveneens achterop het podium. Eventueel kan de basversterker hierop gezet worden.

Zorg er voor dat alle kabels netjes liggen. Leg ze in één bundel van de gitaarversterkers en microfoons naar de stagebox. Niets is irritanter voor en muzikant dan telkens op de kabels te trappen of erger nog, erover te struikelen.

Page 30: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 30 van 32

8 Voorzieningen voor slechthorenden8 De tot nog toe besproken geluidsversterkingvoorzieningen zijn vooral gericht op het versterken van het ge-luid ten behoeve van mensen zonder specifieke gehoorbeperkingen. Voor slechthorenden biedt de normale geluidsversterking echter geen of onvoldoende soelaas. Zelfs wanneer men voorzien is van een hoortoestel, zal de slechthorende problemen blijven ondervinden. Dit is gelegen in een aantal factoren. Een slechthoren-de die een bijeenkomst bezoekt treft het namelijk slecht. Ook als hij een hoorapparaat heeft wordt de ver-staanbaarheid beperkt door allerlei soorten lawaai als hoesten, schuifelen en zaalgalm. Bij openbare bijeen-komsten wordt hoorbare informatie ver weg geproduceerd. De geluiden van dichtbij overstemmen belangrij-ke op afstand geproduceerde geluiden. Het is voor de slechthorende moeilijk zich te concentreren op afzon-derlijke geluiden. Vooral luidsprekersystemen en zalen met lange looptijden en veel reflectie zijn de vijanden van de gebruiker van hoortoestellen. Het hoortoestel is vaak niet geschikt voor het opvangen van geluid vanaf grotere afstand. Wel voor gesprekken op korte afstand.

8.1 De ringleiding Door een ringleiding en andere soorten luisterhulpsystemen worden hinderlijke achtergrondgeluiden geëli-mineerd. Het doel is het overbruggen van de akoestische ruimte tussen geluidsbron en slechthorende door kortlopende geluiden te koppelen met het hoortoestel. Het gaat duidelijk om deze kortlopende geluiden. Want die zijn voor de hoortoestelgebruiker verstaanbaar. De invloed van afstand, lawaai, zaalgalm op de verstaanbaarheid wordt weggenomen. Het betekent beter verstaan en meer waardering in plaats van onte-vredenheid en teleurstelling. De laatste 2 zorgen er immers voor dat de bezoeker voortaan wegblijft. Een ringleiding is een wonderlijk draadloos systeem waarvan de werking verrassenderwijs door een draad wordt ondersteund. De draad is in een kring gelegd om het publiek heen. Een speciale versterker stuurt een wisselstroom door deze draad. Binnen de kring wordt een inductief veld gevormd, waaraan het publiek bloot staat. Geen zorg: het is volkomen ongevaarlijk. Belangrijk is de samenwerking tussen ringleiding en hoor-toestel is: Het magnetisch veld wordt door een klein onderdeel in het hoorapparaat opgevangen: de T- spoel. Door de overige onderdelen van het hoortoestel wordt het signaal daarna omgezet in hoorbaar geluid. Dit wordt mogelijk gemaakt door de schakelaar van het hoorapparaat in stand T te zetten.

Een ringleiding heeft eigenlijk per definitie weinig kans volmaakt te functioneren. Verwacht niet dat een ring-leiding de communicatieproblemen van slechthorenden geheel zal oplossen. Een slechthorende zal nooit ten volle van een volmaakt geluid kunnen genieten. Juist omdat hij slechthorend is. Het resultaat zal ook bij ie-dereen anders overkomen, omdat er verschil is in de aard van de gehoorbeschadiging. Slechthorendheid varieert sterk. De bevindingen kunnen daarom verschillen. Een slechthorende twijfelt soms aan zijn eigen oordeel. De verwachtingen van gebruikers zouden wel eens te hoog kunnen zijn. De reactie op het systeem kan daarom ten onrechte misschien wat negatief uitvallen. Je kunt beter een flinke groep de geluidskwaliteit laten beoordelen.

Een moderne ringleiding geeft volgens de industrie een goed hoorcomfort en zorgt ervoor dat er geen grote verschillen in geluidssterkte zijn. Dit voorkomt dat de slechthorende steeds de gevoeligheid van zijn hoorap-paraat moet bijstellen. Om de verstaanbaarheid te handhaven wordt de dynamiekindruk gehandhaafd, maar het totale dynamische bereik, het verschil tussen hard en zacht, wordt verkleind om de bruikbaarheid voor dragers van hoortoestellen te verbeteren. Hinderlijke niveaupieken in het geluid worden ook bijna ongemerkt gladgestreken.

De versterkers hebben hiervoor voorzieningen als compressoren, automatische gevoeligheidsregeling, dy-namische volumeregeling, actieve limiters en dergelijke. Deze voorzieningen zijn afgestemd op de gemid-delde aanlooptijd van gesproken woord, zodat er geen informatieverlies optreedt. Het gebeurt allemaal met een flinke reactiesnelheid. Hinderlijke slingereffecten zijn niet aanwezig. Het zijn onmisbare voorzieningen van ringleidingversterkers, die vreemd zijn aan de normale audioversterker.

8 Bron: ‘Audiofrequente ringleidingen voor slechthorenden’, door J. Voorn

Page 31: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 31 van 32

8.2 Het hoortoestel. De zendende partij is de ringleiding, zijn ontvangende partners zijn het hoortoestel en het gehoororgaan van de slechthorende. Deze relatie herbergt kwaliteitsrisico voor een ringleiding. Er is variatie in fabrikaten van hoortoestellen, daarbinnen variatie in modellen. En er is ook verschil in gehoorafwijking tussen individuen. Geen enkel geval is dus identiek aan het andere. Een hoortoestel wordt door de audioloog altijd ingesteld op het specifieke gehoor van de slechthorende zelf. De variatie daarin is erg groot. Het hoortoestel in kwestie is misschien niet zo goed afgeregeld. Het hangt af van de methodiek die hiervoor is toegepast, van de interpre-tatie door de audioloog en van de kundigheid en nauwgezetheid die de audioloog heeft kunnen opbrengen bij het inregelen van dit individuele toestel. Het signaal vanaf de ringleiding volgt nooit de normale route in het hoortoestel. De normale signaalweg is via de interne microfoon. Door de audioloog wordt de elektronica slechts langs die route ingeregeld. Maar het signaal wordt via de T- spoel slechter verwerkt dan via de micro-foon. Er valt dus te vrezen dat de instellingen niet meer kloppen wanneer het geluid via de T- spoel gaat. De spreiding hierin is aanzienlijk. Het resultaat van een ringleiding is dus erg variabel en subjectief. Door de verschillen tussen de individuele gevallen kan dus nauwelijks worden gesproken over DE kwaliteit van de individuele ringleiding! Want de ringleiding houdt niet op bij de ringleiding.

8.3 Storingsrisico’s Ringleidingen zijn berucht om de storingen die ze op andere audiosystemen kunnen veroorzaken. Omdat het systeem is gebaseerd op magnetische inductie lopen met name een groot storingsrisico:

• elektrische gitaren;

• onafgeschermde monitors;

• (slecht afgeschermde) dynamische microfoons;

In alle gevallen zal het gebruik van gebalanceerde, goed afgeschermde bekabeling een noodzaak zijn en dient het podium buiten de ringleiding te liggen.

Elektrische gitaren zijn een heel gewillig storingslachtoffer van de ringleiding. Er is in Nederland een rock-groep die niet komt opdagen als de ringleiding niet is uitgeschakeld. Binnen de ringleiding kunnen elektri-sche gitaren niet worden gebruikt. De opneemspoel ervan zal het magnetisch veld oppikken en dat zal weer door de gitaarversterker worden weergegeven. Hierdoor zal onvermijdelijk rondzingen gaan optreden. Het-zelfde geldt voor dynamische microfoons. Een draadloze capacitieve of condensatormicrofoons met FM- zender zal geen problemen geven. Ideaal zijn condensatormicrofoons met fantoomvoeding. Bezitten de min-ste gevoeligheid voor deze ellende.

In verband met ‘overspraak’ naar buren: de buren kunnen hierdoor de ringleiding via luidsprekers, dynami-sche microfoons, hoortoestellen, elektrische gitaren en niet afgeschermde luidsprekers horen. Het is ver-standig te onderzoeken of deze door de buren ongewilde overspraak plaats vindt en tevens of de buren zelf misschien via een ringleiding uw apparatuur beïnvloeden.

8.4 De mix voor een ringleiding Het is in het algemeen niet aan te raden om de zelfde mix, welke door de zaalboxen (p.a.) wordt doorgege-ven rechtstreeks aan de ringleiding aan te bieden. We hebben immers rekening te houden met mensen met een gehoorbeperking. De mix voor de ringleidingversterker kun je eigenlijk beter via een separaat mengpa-neel verzorgen. De toonregeling van het geluid voor de ringleiding versterker kun je maar beter niet verstel-len. De eenvoud van de mix bevordert de duidelijkheid voor de slechthorende. De nadruk moet op spraak en zang liggen. Allerlei fouten in het geluid, zoals metaalachtige klank, veroorzaakt door slecht opgestelde feedbackmonitoren, galmachtig geluid en brom komen bij een slechthorende erg irritant over! Ook het ge-bruik van signaalprocessoren als echovoorzieningen is af te raden. Dichtbij de microfoon spreken wordt bij de ringleiding belangrijker. Hierdoor wordt het effect van de ringleiding namelijk verbeterd. De slechthorende is meer afhankelijk van kortlopende geluiden dan iemand met normaal gehoor. Het voordeel van een das-speldmicrofoon is duidelijk. Een microfoon op een standaard werkt veel slechter. En een in de hand gehou-den microfoon is nog de slechtste variant, wat de verstaanbaarheid betreft. Veel sprekers laten hem onbe-wust overal heen zweven of gebruiken hem als aanwijsstok. Rondzingen belast de dynamiekregeling en de

Page 32: Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Geluidsversterking in kerken en gemeenten

Pagina 32 van 32

limiter in de ringleidingversterker extreem omdat het een erg luid signaal is. Het rondzingen is vaak effectief te voorkomen door een juiste opstelling van microfoons. Zet ze nooit in het afstraalbereik van luidsprekers. Microfoons kunnen beter ook uit de buurt van de ringleiding blijven, vooral als het dynamische microfoons betreft. 220 volt kabels, microfoons, luidsprekers, versterkers en elektrische gitaren moeten minimaal 1 me-ter van de ringleiding verwijderd zijn. In dit verband is de beste soort microfoonaansluiting de XLR- connec-tor. De microfoonkabel moet een goeie afscherming hebben. Om te voorkomen dat de geluidsman vergeet de ringleiding in te schakelen kun je het beste de hele geluidsinstallatie inclusief mengpaneel aan sluiten op dezelfde 220 volt stekkerdoos met ingebouwde netschakelaar. Als het mengpaneel aan gaat, is ook de ring-leidingversterker aangezet.

8.5 Alternatieven voor de ringleiding Naast de combinatie van ringleiding en hoortoestel als hulpmiddel ten behoeve van slechthorenden bestaan er nog andere systemen:

• FM systemen met hoofdtelefoons;

• Infraroodinstallaties met hoofdtelefoons;

• Ringleidingen in combinatie met inductiekussens en halslussen.