FARMACO-ECONOMISCHE EVALUATIE VAN ENKELE KLINISCH...

39
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT FARMACEUTISCHE WETENSCHAPPEN Academiejaar 2009-2010 Master na-Master Ziekenhuisfarmacie Interuniversitaire opleiding KUL-UA-UGent-VUB FARMACO-ECONOMISCHE EVALUATIE VAN ENKELE KLINISCH RELEVANTE APOTHEEKINTERVENTIES MASTERPROEF Apr. Fien Vandeputte Promotor Prof. Apr. H. Robays Prof. Apr. F. Van Beek Stagemeester Apr. M. Van Hooreweghe Begeleider Apr. B. Claus

Transcript of FARMACO-ECONOMISCHE EVALUATIE VAN ENKELE KLINISCH...

  • UNIVERSITEIT GENT

    FACULTEIT FARMACEUTISCHE WETENSCHAPPEN

    Academiejaar 2009-2010

    Master –na-Master Ziekenhuisfarmacie Interuniversitaire opleiding

    KUL-UA-UGent-VUB

    FARMACO-ECONOMISCHE EVALUATIE VAN ENKELE KLINISCH RELEVANTE APOTHEEKINTERVENTIES

    MASTERPROEF

    Apr. Fien Vandeputte

    Promotor

    Prof. Apr. H. Robays Prof. Apr. F. Van Beek

    Stagemeester

    Apr. M. Van Hooreweghe

    Begeleider Apr. B. Claus

  • AUTEURSRECHT

    “De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie

    beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander

    gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking

    tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van de resultaten

    uit deze masterproef.”

    03 juni 2010

    Promotor Auteur

    Prof. Apr. H. Robays Fien Vandeputte

  • DANKWOORD

    Hierbij wens ik Prof. Apr. H. Robays,

    te bedanken voor het mogelijk maken van deze thesis

    en de algemene inleiding van dit werk.

    Barbara Claus wil ik bedanken voor de begeleiding,

    bedankt voor de tijd en het enthousiasme,

    die je er samen met mij hebt ingestoken.

    Ook wil ik het personeel van de apotheek bedanken voor

    de aangename werksfeer en het altijd bereid zijn

    een antwoord te bieden op de soms vele vragen.

    Een welgemeende dankjewel voor de mensen van het “kot”;

    de collega’s stagairs;

    voor het gedeelde leed en plezier,

    Een speciaal bedankje aan de farmavrienden;

    voor de nodige ontspanning.

    Tot slot wil ik ook mijn mama, broer en zus bedanken;

    voor de aanhoudende steun en de schouderklopjes tot de finale versie.

  • 1. Inleiding 1

    1.1. Definities 2

    1.1.1. Geneesmiddelengerelateerde problemen (=GGP) 2

    1.1.2. De klinisch apotheker in relatie tot GGP’s 3

    1.1.2.1. NCC MERP 4

    2. Doelstelling 5

    3. Methodiek 5

    4. Resultaten en discussie 8

    4.1. Valproïnezuur 8

    4.1.1. Beschrijving casus 8

    4.1.2. Farmacologie 9

    4.1.2.1. Farmacodynamiek 9

    4.1.2.2. Farmacokinetiek 9

    4.1.3. Toxiciteit 10

    4.1.3.1. Beschrijving 10

    4.1.3.2. Behandeling 10

    4.1.4. ADE’s met valproïnezuur 11

    4.1.4.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur 11

    4.1.4.2. UZ Gent gerapporteerde ADE’s 11

    4.1.5. Farmaco-economische analyse 12

    4.1.5.1. Kosten bij niet interveniëren 12

    4.1.5.2. Kosten bij interveniëren 12

    4.1.6. Besluit 13

    4.2. Methotrexaat 13

    4.2.1. Beschrijving casus 13

    4.2.2. Farmacologie 14

    4.2.2.1. Farmacodynamiek 14

    4.2.2.2. Farmacokinetiek 14

    4.2.3. Toxiciteit 14

    4.2.3.1. Beschrijving 14

    4.2.3.2. Preventie en behandeling 15

    4.2.4. ADE’s met methotrexaat 16

    4.2.4.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur 16

    4.2.4.2. UZ Gent gerapporteerd ADE’s 17

    4.2.5. Farmaco-economische analyse 18

    4.2.6. Besluit 19

    4.3. Penicilline 19

    4.3.1. Beschrijving casus 19

    4.3.2. Farmacologie 19

    4.3.2.1. Farmacodynamiek 19

    4.3.3. Toxiciteit 19

  • 4.1.1.1. Beschrijving 19

    4.1.1.2. Preventie en behandeling 20

    4.1.2. ADE’s met penicilline-allergie 21

    4.1.2.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur 21

    4.1.2.2. UZ Gent gerapporteerde ADE’s 22

    4.1.3. Farmaco-economische analyse 22

    4.1.3.1. Kosten bij niet interveniëren 22

    4.1.3.2. Kosten bij interveniëren 23

    4.1.4. Besluit 24

    4.2. Digoxine 24

    4.2.1. Beschrijving casus 24

    4.2.2. Farmacologie 25

    4.2.2.1. Farmacodynamiek 25

    4.2.2.2. Farmacokinetiek 25

    4.2.3. Toxiciteit 25

    4.2.3.1. Beschrijving 25

    4.2.3.2. Preventie en behandeling 26

    4.2.4. ADE’s met digoxine 27

    4.2.4.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur 27

    4.2.4.2. UZ Gent gerapporteerde ADE’s 27

    4.2.5. Farmaco-economische analyse 27

    4.2.5.1. Kosten bij niet interveniëren 28

    4.2.5.2. Kosten bij interveniëren 28

    4.2.6. Besluit 28

    5. Besluit 29

    6. Literatuurlijst 30

  • 1. Inleiding

    De klinische apotheker is stilaan een vaste waarde geworden in de Belgische

    ziekenhuizen. Hij helpt de geneesmiddelentherapie te optimaliseren door de relatie van

    het geneesmiddel tot de individuele patiënt te bekijken i.p.v. de ziektebeeld-patiënt

    relatie die meer het werkgebied van de arts is. Door deze invalshoek beoogt de

    ziekenhuisapotheker dat geneesmiddelen zo optimaal, doeltreffend en doelmatig

    mogelijk ingezet worden. Wanneer een patiënt wordt opgenomen is het doel immers het

    verbeteren van de gezondheid en de levenskwaliteit en dit in een zo veilig mogelijk

    kader. Bij het toedienen van geneesmiddelen kunnen zich in het proces van omgaan met

    geneesmiddelen ongewenste incidenten of gekende/ongekende bijwerkingen voordoen.

    De negatieve gevolgen van de geneesmiddelentherapie kunnen variëren van geen

    directe gevolgen voor de patiënt tot voorbijgaande schade of kunnen zelfs zwaardere

    gevolgen kennen zoals voortbestaande morbiditeit en in het ergste geval een dodelijke

    afloop.

    Het actief opsporen en advies geven om problemen te voorkomen om zo de kwaliteit en

    veiligheid van de farmaceutische zorg te verzekeren is bijgevolg een belangrijke taak

    van de ziekenhuisapotheker. Het kan hierbij gaan om het rapporteren van een Adverse

    Drug Reaction (ADR), interactie, allergie, subtherapeutische dosis, overdosering, non-

    compliance, onbehandelde indicatie, overbodige therapie, incompatibiliteit, resistentie,

    contra-indicatie. Dat de apotheker in deze functie naar waarde wordt geschat, werd

    onlangs duidelijk in een persbericht. In een openbare officina deed zich onlangs een

    geval voor van methotrexaat intoxicatie waarbij er zes tabletten per dag werden

    toegediend in plaats van zes tabletten per week. Volgens de rechter kon de apotheker de

    fout voorkomen hebben. De apotheker werd veroordeeld tot het betalen van de helft van

    de schadevergoeding die toegekend werd aan de patiënte. (De Poot, D., 2010). De

    waakzaamheid van de apotheker om incidenten met medicatie te vermijden speelt dus

    een belangrijke rol om de kwaliteit van de geneesmiddelentherapie te verhogen.

    Het opzet van deze thesis is het uitwerken van vier klinische casussen op basis van

    frequent voorkomende geneesmiddelengerelateerde problemen. Doel is in te schatten

    wat de farmaco-economische implicaties van de door de ziekenhuisapotheker gestelde

    interventies zijn. Dit gebeurt door achtereenvolgens een toxiciteitsprofiel van de

    geneesmiddelen op te stellen en de behandeling van een intoxicatie te bepalen aan de

    hand van de literatuur. Daarna wordt het vóórkomen van de ADE’s in de literatuur en in

  • het UZ Gent bepaald. Hierbij wordt ook het aantal vermeden ADE’s door de klinisch

    apotheker opgezocht. In een laatste onderdeel worden de kosten bepaald gerelateerd aan

    het interveniëren en het niet interveniëren. Uit deze vergelijkende analyse wordt bepaald

    of de gestelde interventies farmaco-economisch gunstig zijn.

    1.1. Definities

    1.1.1. Geneesmiddelengerelateerde problemen (=GGP)

    FIG. 1.1.: GGP in relatie tot andere begrippen

    Geneesmiddelengerelateerde problemen worden gedefinieerd als de omstandigheden

    betrokken bij de geneesmiddelentherapie die (potentieel) interfereren met het bereiken

    van een optimale outcome voor de patiënt (definitie uit: van den Bemt et al., 2000).

    Gezien de grote diversiteit aan geneesmiddelengerelateerde problemen en de

    verschillende mogelijkheden om deze te classificeren is het belangrijk de relatie tot

    andere begrippen vast te leggen. Bij een Adverse Drug Event (‘ADE’) gaat het om een

    ongewenste effect dat optreedt tijdens het gebruik van een geneesmiddel. Een onderdeel

    van ADE is het begrip Adverse Drug Reaction (‘ADR’) waarbij het ongewenste effect

    beschouwd wordt als een klassieke bijwerking van het geneesmiddel. Wanneer een fout

    aan de basis ligt van het probleem spreken we van een Medication Error (‘ME’). Een

    ME is elke vermijdbare gebeurtenis die kan leiden tot onaangepast medicatiegebruik of

    letsels voor de patiënt waarbij de medicatie in handen is van de professional, de patiënt

    of de consument. Zulke gebeurtenissen kunnen gerelateerd zijn aan professionele

    praktijken, producten of materialen, procedures en systemen inbegrepen het

    voorschrijven, de ondercommunicatie, de etikettering, verpakking, benaming,

    samenstelling of bereiding, aflevering, distributie, toediening, opleiding, opvolging en

  • gebruik. (definitie NCC MERP-WHO). Uit deze definitie blijkt dat medicatiefouten in

    eerste instantie gevolgen hebben voor de patiënt. Deze uiten zich soms als schade en

    dus extra lijden voor de patiënt. (van den Bemt et al., 2000).

    1.1.2. De klinisch apotheker in relatie tot GGP’s

    Wanneer de ziekenhuisapotheker een advies geeft met betrekking tot de

    farmacotherapie van een patiënt is zijn doel voorkomen dat een GGP of een ME

    optreedt zodat een daaropvolgend ADE kan voorkomen worden. Het totaal aantal

    gerapporteerde ADE’s in de literatuur varieert van 0,7 tot 6,5 %. Het inschatten van de

    precieze incidentie is moeilijk door de verschillende gehanteerde definities en de

    uiteenlopende methoden voor rapportering. Bovendien worden fouten vaak niet

    gerapporteerd. In 56% van de gekende gevallen zijn de voorvallen te voorkomen omdat

    ze veroorzaakt zijn door een medicatiefout. (van den Bemt et al., 2000).

    In eerste instantie heeft de interventie van een ziekenhuisapotheker wenselijk een

    klinisch effect. Bij voorkeur wordt voor de evaluatie de wijziging van de harde

    eindpunten bekeken. Omdat het effect op de mortaliteit moeilijk te meten is in klinische

    studies, worden vaak surrogaat eindpunten geëvalueerd. Hiervoor komen verkorte

    opname in het ziekenhuis/spoedgevallendienst of het vermijden van een ziekte of

    schade in aanmerking. (Viktil Blix, 2007).

    Om de omvang van het probleem verbonden aan een geneesmiddel te kunnen inschatten

    zijn een aantal parameters uit de literatuur zoals de kans op het voorkomen van een

    ADE nodig. De bijhorende graad van ernst van de gevolgen indien het ADE zich zou

    voordoen, kan gecategoriseerd worden volgens verschillende foutenschalen

    (NCC.MERP, WHO). Indien er nog geen schade is opgetreden kan de

    probabiliteitsgraad dat er zich een ADE zou voordoen ingeschat worden.

    Een aanbeveling van een klinische apotheker met betrekking tot de farmacotherapie

    heeft naast de hierboven besproken klinische impact ook economische gevolgen. Een

    wijziging van de farmacotherapie op zich heeft vaak een directe kostenverandering (bv

    de kost van een geneesmiddel of de aanvraag van een extra labowaarde). Diezelfde

    wijziging kan ook kostenbesparend zijn omdat de vermeden schade niet behandeld moet

    worden.

  • 1.1.2.1. NCC MERP

    FIG. 1.2.: NCC MERP-SCHAAL (uit van den Bemt et al., 2000)

    Deze schaal werd opgesteld door 24 gezondheidsorganisaties om de gerapporteerde ME

    op een gestandaardiseerde wijze te kunnen classificeren. De schaal bestaat uit 9

    categorieën die een verschillende graad van ernst en outcome voor de patiënt omvatten.

    Deze schaal wordt voornamelijk in de US gebruikt en is nog niet gevalideerd. (Forrey et

    al., 2007). De schaal gaat van A (de omstandigheden kunnen een fout uitlokken) tot I

    (de fout heeft de dood tot gevolg). Hier worden de (potentiële) ADE’s gescoord op de

    NCC MERP schaal om het belang van de aandacht van de apotheker voor het besproken

    probleem aan te duiden.

  • 2. Doelstelling

    In dit werk worden een aantal casussen behandeld met een aantal frequent voorkomende

    geneesmiddelengerelateerde problemen in het UZ Gent. Deze worden volledig

    uitgewerkt om het farmaco-economisch belang van de klinische apotheker bij deze

    ADE’s aan te tonen.

    Hiervoor worden vier klinische casussen geselecteerd waarbij de klinische apotheker

    een aanbeveling deed bij een ADE of ter voorkoming van een ADE. Het betreft hier

    telkens een potentieel risico op verhoogde morbiditeit of mortaliteit wanneer de

    farmacotherapie niet wordt gewijzigd.

    3. Methodiek

    De casussen worden geselecteerd uit de Klinor.dbf databank, het interventiebestand van

    de klinische apothekers van het UZ Gent. Deze databank is opgebouwd uit voorstellen

    van de apotheker tot wijzigingen van de individuele patiënttherapie. De interventie

    wordt als aanvaard beschouwd als de wijziging bij de patiënt wordt doorgevoerd. Alle

    door de apotheker gestelde interventies worden hierin periodiek geregistreerd

    (jaargangen:2005-2009).

    Op basis van de literatuur wordt een toxiciteitsprofiel van de geselecteerde

    geneesmiddelen opgesteld. Zo kan men nagaan wat de potentiële klinische gevolgen

    zouden geweest zijn indien de interventie niet was doorgegaan. Het gaat voornamelijk

    om de gevolgen van een acute overdosis. Daarnaast wordt ook de databank van het

    netwerk voor MFC’s (Medisch farmaceutisch Comité) gelezen. In dit werk wordt de

    impact van de klinische farmacie in de Belgische ziekenhuizen geëvalueerd. De score

    op de NCC MERP-schaal bij gelijkaardige ADE’s wordt opgezocht. Zo wordt de ernst

    van de risico’s verbonden aan verkeerd gebruik van de besproken geneesmiddelen

    ingeschat.

    Het aantal keer dat een dergelijke ADE is opgemerkt door de apotheker in het UZ Gent

    wordt in de Klinor.dbf databank opgezocht. Omdat het periodieke registraties betreft,

    moet geëxtrapoleerd worden om het werkelijk aantal uitgevoerde interventies door de

    apothekers te bepalen. Aan de hand van de boordtabellen van de jaarverslagen (2005-

    2009) wordt het totaal aantal interventies gedurende de laatste 5 jaar berekend. Uit deze

    gegevens wordt het rapporteringspercentage afgeleid.

  • Om een farmaco-economische analyse te kunnen doen bij de verschillende

    geneesmiddelen kunnen een aantal cijfers bepaald worden gerelateerd aan de

    farmacotherapie:

    DDD (Defined Daily Dose) wordt opgezocht op de WHO site

    Het verbruik in het ziekenhuis wordt bepaald op jaarbasis uitgedrukt in DDD

    (AIS; Apothekers Informatica Systeem) of het verbruik per aantal verblijven

    (databank voor antibiotica)

    De incidentie van een ADE met het betreffende geneesmiddel

    - Uit de literatuur

    - Uit data UZ Gent;

    ‐ Het aantal door de apothekers gerapporteerde interventies bij de

    ADE’s wordt opgezocht in de databank (2005-2009) en wordt

    geëxtrapoleerd naar het totale interventie-aantal. Hieruit wordt het

    jaarlijks gemiddeld aantal interventies van de apotheker bij de

    verschillende ADE’s berekend.

    ‐ Het aantal ADE’s met de verschillende geneesmiddelen van de

    laatste vijf jaar in het ziekenhuis wordt opgevraagd bij de cel

    MKG (Minimaal Klinische Gegevens). Er wordt bekeken hoeveel

    ADE’s met de betreffende geneesmiddelen optreden in

    verhouding tot het jaarlijks totaal aantal opnames in het

    ziekenhuis.

    De kosten verbonden aan het optreden van het ADE (= de kosten van het niet

    interveniëren van de apotheker). Bij de geselecteerde casussen worden de

    gevolgen van acute toxiciteit bekeken. Waar mogelijk wordt de bijkomende

    verblijfsduur in het ziekenhuis bepaald (‘LOS’ Lenght Of Stay). Andere

    parameters zijn de kostprijs van de verbruikte middelen en materialen die bij

    een intoxicatie nodig zijn. Het gaat vaak om kosten voor supportieve therapie.

    Waar mogelijk worden deze uitgedrukt als een meerkost door verblijf op

    intensieve zorgen (IZ) i.p.v. niet-IZ. Al deze gegevens worden opgezocht in de

    literatuur. Vervolgens worden deze kosten herberekend met de financiële

  • gegevens van het UZ Gent om de jaarlijkse kost van de ADE’s in het UZ Gent

    te bepalen. De kost/dag voor verblijf op een IZ en niet-IZ afdeling worden

    opgevraagd op de tarifiëringsdienst in het UZ Gent.

    De directe kosten van de farmacotherapiewijziging (= kosten veroorzaakt door

    de apotheker). Hiervoor worden de kosten van toepassing in het UZ Gent

    opgevraagd. Op basis van deze gegevens wordt de kost per (vermeden) ADE

    bepaald:

    ‐ Loonkost/interventie Claus et al., 2007

    ‐ Toegediende geneesmiddelen RIZIV-website

    ‐ TDM /geneesmiddel* Forfait opgevraagd

    via labo UZ Gent

    *TDM (Therapeutic Drug Monitoring). Hierbij wordt de therapie opgevolgd

    door het opvolgen van de plasmaconcentraties. Omdat het onmogelijk is om te

    bepalen hoeveel metingen gedaan werden per patiënt na het stellen van elke

    interventie bij de geselecteerde ADE’s wordt telkens de eerste meting in

    rekening gebracht die gedaan wordt direct na de interventie.

    Uiteindelijk wordt de gemiddelde jaarlijkse kost van het niet-interveniëren naast de

    kosten van het interveniëren gelegd. Daarnaast is er nog de opportuniteit in de toekomst

    om de nog optredende ADE’s in de toekomst te voorkomen en dus deze kost te

    vermijden. Uit deze vergelijkende analyse wordt dan bepaald of de klinische apotheker

    een kostenverhoging of een kostenverlaging betekent.

  • 4. Resultaten en discussie

    De geselecteerde casussen zijn: Valproïnezuur

    Methotrexaat

    Penicilline-allergie

    Digoxine

    TABEL 4.1. INTERVENTIEGEGEVENS UIT BOORDTABELLEN KLINOR.DBF

    Totaal # aanvaarde interventies 6 044

    Gemiddeld # aanvaarde interventies/jaar 1 209

    # interventies gerapporteerd in 5 jaar in de Klinor.dbf 1 590

    => rapporteringspercentage 26,3

    Gemiddeld # opnames/jaar 34 173

    TABEL 4.2 KOSTENBEPALINGEN

    Omschrijving Kost (€)

    Gemiddelde ligdagprijs niet-IZ 543,6

    Gemiddelde ligdagprijs IZ 1300,0

    Kostprijs apotheker/interventie 16,8

    4.1. Valproïnezuur

    4.1.1. Beschrijving casus

    In de Klinor.dbf databank worden een aantal rapporteringen gedaan van ADE’s met

    valproïnezuur. Vaak wordt bij de toediening van Depakine®

    op het voorschrift of op de

    medicatiefiche niet vermeld of het om de siroop of om de oplossing gaat. Daarnaast

    worden ook problemen met interacties gemeld.

    Ook in het dossier van de evaluatie van door het netwerk voor de MFC’s worden ADE’s

    met Depakine® besproken. Het klinisch belang van de interventie door de apotheker

    wordt hier hoog ingeschat. Door de aanpassing van de dosis werd blijvende ernstige

    morbiditeit vermeden. Het voorval kreeg een score D op de NCC MERP-schaal.

  • 4.1.2. Farmacologie

    4.1.2.1. Farmacodynamiek

    Valproïnezuur is een anticonvulsivum dat frequent gebruikt wordt bij epilepsie. Bij de

    aanvang van orale therapie wordt gestart met 15 mg/kg/dag. Daarna wordt de dosis

    wekelijks verhoogd met 5-10 mg/kg/dag tot de gewenste therapeutische concentraties

    worden bereikt. De DDD bedraagt 1500 mg. De dosis bedraagt maximaal 60 mg/kg/dag

    en dosissen > 250 mg/dag worden in verschillende giften gegeven met een normale

    dagdosis die varieert van 900-2500 mg per dag. Bij intraveneuze therapie wordt de

    dosis toegediend via een infuus dat loopt gedurende een uur (≤ 20 mg/min). (up to date,

    farmacotherapeutisch kompas). In het UZ Gent wordt de dosis vaak gegeven onder een

    continu infuus dat loopt over 24 uur.

    4.1.2.2. Farmacokinetiek

    Valproïnezuur is een zwak zuur (pKa = 4,8) dat snel geresorbeerd wordt vanuit het

    gastro-intesinale stelsel met piekconcentraties 1 à 2 uur na inname. Bij sommige

    patiënten wordt de piekconcentratie maar bereikt na 1 à 4 uur. Therapeutische

    plasmaconcentraties variëren tussen 50-125 µg/mL. Het is aanbevolen om de

    bloedspiegels te bepalen als de dosis ≥ 50 mg/kg omdat er geen uitsluitend lineair

    verband is tussen de dosis en de plasmaconcentratie. Bloedafname voor TDM gebeurt in

    het ziekenhuis eenmaal per dag. Wanneer de toediening drie maal per dag gebeurt,

    wordt een dalspiegel bepaald uit een bloedstaal voor de eerste dagtoediening (4 uur ‘s

    morgens).

    De stijging in plasmaconcentratie is steeds lager dan verwacht bij toename van de dosis.

    Dit valt te verklaren door een versnelde totale plasmaklaring bij een stijging van de vrije

    fractie. Bij therapeutische dosissen is meer dan 90 % aan plasmaproteïnen gebonden.

    Valproïnezuur wordt geglucuronideerd door de lever en heeft een half leven van 5 tot 20

    uur. Deze halfwaardetijd kan verhoogd zijn bij intoxicaties of verlaagd zijn in

    combinatie met andere anti-epileptica. Dit kan subtherapeutische of toxische spiegels tot

    gevolg hebben (Spiller et al., 2000).

    Bij patiënten met nierinsufficiëntie dient de dosis te worden verlaagd omwille van een

    verhoging van de vrije fractie valproïnezuur (van 8,4 tot 20,3 %). In bepaalde medische

    contities is een verlaging van de albumineconcentratie verantwoordelijk voor een

    hogere vrije fractie. In dit geval zal toxiciteit optreden bij lagere concentraties. De vrije

    fractie moet dan herberekend en de dosis eventueel verlaagd worden om

  • nevenwerkingen te voorkomen (wetenschappelijke bijsluiter Depakine 2005, Gugler

    Unruh, 1980).

    Reële concentratie= Gemeten concentratie/([0,02 X albumine concentratie (g/L)] + 0,1)

    FIG. 4.1. BEREKENING REËLE CONCENTRATIE BIJ VERLAAGDE

    ALBUMINEGEHALTE

    4.1.3. Toxiciteit

    4.1.3.1. Beschrijving

    De eerste klinische symptomen van supratherapeutische spiegels uiten zich

    voornamelijk op het vlak van het gastro-intestinale stelsel en dit komt meestal voor bij

    de opstart van de therapie. Het is een product met een heel nauwe TTM (therapeutisch

    toxische marge). Hierdoor kunnen kleine wijzigingen van de plasmaconcentraties

    aanleiding geven tot toxische effecten voor de patiënt. Bij therapeutische concentraties

    kan er al depressie van het centraal zenuwstelsel optreden. De mate van depressie

    varieert met de dosis en kan evolueren tot coma. De meest ernstige bijwerkingen en hun

    incidenties zijn weergegeven in de bijgevoegde TABEL 4.3. (Sztajnkrycer, M.D., 2002).

    4.1.3.2. Behandeling

    Behandeling van een acute valproïnezuurintoxicatie is voornamelijk supportief. De

    bloeddruk wordt ondersteund met de toediening van vasopressoren en er kan een

    correctie nodig zijn van de electrolietenbalans en van het zuur-base evenwicht. Bij

    respiratoire depressie of coma door acute overdosis kan er nood zijn aan intubatie en

    ademhalingsondersteuning (Sztajnkrycer, M.D., 2002; Lheureux Hantson, 2009). De

    coma kan behandeld worden met naloxone. Hiervoor wordt een dosis toegediend van

    0,01 mg/kg. Het kan nodig zijn om meerdere malen naloxone toe te dienen. (Roberge

    Francis, 2002). Vaak gaat een intoxicatie gepaard met een carnitinedeficiëntie door een

    binding van valproïnezuur met het aminozuur carnitine. Om deze reden wordt bij de

    behandeling van toxiciteit 50 mg/kg/dag L-carnitine oraal toegediend (uptodate).

  • TABEL 4.3. BIJWERKINGEN VALPROÏNEZUUR

    Bijwerking Incidentie Opmerkingen Bronvermelding

    Hematologische afwijkingen

    -thrombocytopenie

    -leukopenie

    - 8 %

    - 3 %

    De incidentie is dosisafhankelijk

    Sztajnkrycer, M.D., 2002

    Spiller et al., 2000

    CNS dysfunctie:

    -lethargie

    -coma

    - 1-71 %

    - 1-15 %

    De bijwerkingen treden op indien de dosis

    (>200 mg/kg) en de Cpl (>180 µg/mL).

    Als Cpl > 850 µg/mL: 100 % coma

    Sztajnkrycer, M.D., 2002

    Hepatotoxiciteit - 1-44 % Dosisafhankelijk; vnl bij chron. therapie Uptodate

    Fatale hepatotoxiciteit - 1/500

    - 1/50 000

    Risicopatiëntengroep: risicofactoren zijn: ≤24

    maand, vertraagde ontwikkeling, metabole

    stoornissen, voorafgaande leverdysfunctie of

    ernstige epilepsie

    Uptodate,

    Lheureux et al., 2009

    Cardiovasculair

    - hypotensie

    - tachycardia

    - 3 %

    - 17 %

    Spiller et al., 2000

  • 4.1.4. ADE’s met valproïnezuur

    4.1.4.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur

    Een ADE wordt vaak veroorzaakt door een overdosering omdat de TDM-spiegels te

    weinig of niet opgevolgd worden. Mogelijke oorzaken voor acute overdosissen zijn te

    drastische dosisverhogingen, te hoge opstartdosissen, geneesmiddelinteracties of

    inadequaat gebruik van TDM. Bij het monitoren is het essentieel de individuele patiënt

    te bekijken en ook de albumineconcentratie te bepalen. Beide factoren zijn bepalend bij

    het opstellen van de therapeutische dosis. (Perucca, E., 2002)

    Om toxiciteit te voorkomen is het dus essentieel de plasmaspiegels te monitoren.

    Wijzigingen in de plasmaconcentratie kunnen veroorzaakt worden door diverse andere

    geneesmiddelen (benzodiazepines, barbituraten, carbamazepine, fenytoïne,

    clarithromycine,…). Bij toevoegen van deze geneesmiddelen aan het medicatieschema

    dient TDM en/of een substitutie van het nieuw voorgeschreven geneesmiddel te

    gebeuren (Uptodate). Een exacte incidentie van ADE’s met valproïnezuur kan niet

    opgemaakt worden uit de literatuur.

    De gemiddelde extra verblijfsduur voor patiënten met een valproïnezuurintoxicatie is

    1,75 [0,38-3,5] dagen. Men spreekt hier van een intoxicatie wanneer de

    plasmaconcentratie stijgt tot boven 100 µg/mL (Spiller et al., 2000).

    4.1.4.2. UZ Gent gerapporteerde ADE’s

    In de databank werden 24 interventies gerapporteerd. Bij een aantal patiënten was er een

    mogelijke interactie met co-medicatie (carvedilol, clarithromycine of andere anti-

    epileptica). Bij andere patiënten was er een onduidelijkheid op het voorschrift (dosering

    niet vermeld of de farmaceutische vorm werd niet vermeld). Bij een laatste en grootste

    groep van interventies werd door de apotheker opgemerkt dat TDM nog niet opgestart

    was.

    Vaak wordt TDM aangevraagd om te bepalen of therapeutische concentraties worden

    bereikt. In geval van een interactie wordt de dosis van valproïnezuur verhoogd of

    verlaagd afhankelijk van het feit of valproïnezuur sneller of trager wordt afgebroken

    door de comedicatie. Ook bij deze dosiswijziging wordt steeds TDM aangevraagd om

    de plasmaconcentratie op te volgen (Klinor.dbf databank UZ Gent). In de cel-MKG

    worden er jaarlijks gemiddeld 8,2 ADE’s geregistreerd. Aangezien er jaarlijks

    gemiddeld 34 173 opnames zijn betekent dit dat er 0.2 ADE’s/1000 opnames zijn.

  • 4.1.5. Farmaco-economische analyse

    In de databank werden 24 ADE’s gerapporteerd. Dit betekent dat er gecorrigeerd voor

    de periodieke rapportering (slechts 26,3% van de interventies worden gerapporteerd; zie

    methodiek) 91,2 ADE’s in vijf jaar en dus 18,2.ADE’s/ jaar worden vermeden door een

    interventie van de ziekenhuisapotheker in het UZ Gent. Aangezien er jaarlijks

    gemiddeld 1209 interventies gesteld worden zijn er 15,1 interventies bij een ADE met

    valproïnezuur per 1 000 interventies.

    TABEL 4.4. GEGEVENS ADE’S VALPROÏNEZUUR

    Totaal # interventies 24

    Extrapolatie voor periodieke registratie 91,3 interventies/5 jaar

    # interventies bij potentiële ADE’s/jaar 18,3

    Gemiddeld # ADE’s cel-MKG/ jaar in UZ Gent 8,2

    # interventies bij potentiële ADE’s/1000 interventies 15,1

    # ADE’s/ 1000 opnames 0,2

    4.1.5.1. Kosten bij niet interveniëren

    Ten gevolge van een ADE moet een patiënt gemiddeld 1,75 [0,38-3,5] dagen in het

    ziekenhuis verblijven. Dit betekent dat aangezien het ADE 18,3 keer/jaar werd

    vermeden er 32,03 [6,95-64,05] hospitalisatiedagen/jaar vermeden werden. Een verblijf

    van één dag in het ziekenhuis op in een niet-IZ bed kost € 543,6. Door de interventie

    van de apotheker werd dus een jaarlijkse kost vermeden van € 17 412 [3 778-34 818].

    Wanneer een intoxicatie opgenomen wordt op de intensieve zorgen kost de patiënt

    dagelijks € 1300,0. Dit brengt de vermeden kosten op € 41 639 [9 035-83 265].

    4.1.5.2. Kosten bij interveniëren

    Het opstarten van TDM voor valproïnezuur houdt een kost in van € 2,5/ meting. Voor

    18,3 interventies wordt daarom een kost gerekend van € 45,8. Daarnaast moet ook nog

    de kost van de apotheker zelf in rekening gebracht worden. Deze wordt geschat op

    €.16,8/interventie (Claus et al. 2007). Aangezien er 18,3 interventies/jaar zijn betekent

    dit een kost van € 307,4.

  • TABEL 4.5. KOSTENVERGELIJKING INTERVENTIES VOOR DE 18.3 ADE’S

    MET VALPROÏNEZUUR

    Kosten interveniëren (€) Kosten niet interveniëren (€)

    TDM 45,8 Niet-IZ opname 17 412 [3 778-34 818]

    Apotheker 307,4 IZ-opname 41 639 [9 035-83 265]

    4.1.6. Besluit

    Uit het toxiciteitsprofiel van valproïnezuur kan opgemaakt worden dat acute toxiciteit

    mogelijks ernstige klinische gevolgen heeft voor de patiënt. De analyse van de literatuur

    toont dat deze intoxicatie resulteert in een verlengd verblijf in het ziekenhuis. Rekening

    houdend met de financiële gegevens van het UZ Gent kunnen we bepalen dat ADE’s

    een grote kost tot gevolg hebben. De kosten veroorzaakt door de apotheker zijn slechts

    een kleine fractie van de vermeden kosten waaruit we kunnen besluiten dat de

    interventies van de apotheker farmaco-economisch gunstig zijn.

    4.2. Methotrexaat

    4.2.1. Beschrijving casus

    Een in het ziekenhuis opgenomen patiënt krijgt chronische therapie met Ledertrexate®

    voor reumatoïde artritis. Uit het voorschrift kan verwarring ontstaan over de posologie.

    Er staat geen toedieningsinterval vermeld waardoor men zou kunnen vermoeden dat het

    om een dagelijkse toediening gaat terwijl na met overleg met de arts blijkt dat het om

    een wekelijkse therapie gaat.

    Deze aanpassing heeft voor de patiënt een kwalitatief belangrijke impact volgens het

    netwerk voor MFC’s aangezien een intoxicatie met hoge kans op morbiditeit werd

    voorkomen. Uit de brief verzonden door Wyeth®

    Pharmaceuticals (zie 4.2.4.1.) blijkt

    duidelijk het risico op mortaliteit en dus het risico tot de graad I op de NCC.MERP-

    schaal.

    4.2.2. Farmacologie

    4.2.2.1. Farmacodynamiek

    Methotrexaat (Ledertrexate®) heeft als bijzonderste indicaties reumatoïde artritis,

    psoriasis en diverse oncologische aandoeningen. Het doseerschema is afhankelijk van

    de indicatie. Bij kankerpatiënten wordt methotrexaat meestal in kuren toegediend. De

  • dosering is afhankelijk van de individuele patiënt en wordt bepaald op basis van de

    lichaamsoppervlakte van de patiënt. De dosering wordt in de loop van de kuur

    bijgestuurd op basis van de algemene toestand en het bloedbeeld van de patiënt. De

    toediening kan oraal, IV, SC of intrathecaal gebeuren (uptodate).

    Bij niet oncologisch gebruik wordt het geneesmiddel meestal éénmaal per week

    genomen. Soms wordt de weekdosis verdeeld in 3 giften die binnen de 24-36 uur

    moeten worden ingenomen. De orale startdosering van methotrexaat bedraagt 7,5-15.mg

    voor reumatoïde artritis en 10-25.mg/week voor psoriasis. De weekdosis kan geleidelijk

    verhoogd worden met 2,5-5.mg tot een maximale weekdosis van 30.mg/week.

    4.2.2.2. Farmacokinetiek

    Methotrexaat is een zwak zuur (pKa = 4,8-5,5). Ongeveer 50 % is eiwitgebonden

    afhankelijk van de toegediende dosis. De halfwaardetijd is 4 uur bij hoge doseringen bij

    de behandeling van bijvoorbeeld osteosarcoma. Wanneer het in lagere doseringen wordt

    gegeven voor artritis en psoriasis wordt de halfwaardetijd gereduceerd tot 2 uur. 90 %

    wordt onveranderd uitgescheiden via de nier door passieve glomerulaire filtratie en

    actieve tubulaire secretie. Bij hoge dosissen is er risico op neerslag in de tubuli. Het

    risico op niertoxiciteit is verhoogd bij verzuurde urine en volumedepletie. Daarom

    wordt bij hoge dosissen in oncologische setting de toediening voorafgegaan van

    hydratatie en wordt de urine gealkaliniseerd (tot boven pH 7). De dosis dient te worden

    verminderd in geval van leverinsufficiëntie en moet aangepast worden in functie van de

    hematologische tolerantie. (wetenschappelijke bijsluiter)

    4.2.3. Toxiciteit

    4.2.3.1. Beschrijving

    Het optredend type toxiciteit is steeds afhankelijk van de concentratie en de

    blootstellingstijd. Folaatdepletie is een frequent voorkomende bijwerking bij gebruik

    van methotrexaat aangezien dit een foliumzuurantagonist is. Deze bijwerking treedt

    reeds op bij gebruik in lage doseringen zoals bij de behandeling van reumatoïde artritis

    en psoriasis. Concentraties in de range van één mmol gedurende minuten tot uren

    kunnen leiden tot acute renale, CNS en hepatotoxiciteit. Blootstelling aan concentraties

    tussen 0,01 tot 0,005.µM gedurende meer dan 24 uur kunnen aanleiding geven tot

    beenmergtoxiciteit en beschadiging van de gastro-intestinale toxiciteit. De eerste

    symptomen die wijzen op een intoxicatie zijn dan ook misselijkheid, ulceraties van het

    mondslijmvlies en verhoging van de leverenzymwaarden (Widemann Adamson,

  • 2006). Voor deze casus wordt gekeken naar de acute toxiciteit veroorzaakt door een

    overdosis. De voornaamste acute nevenwerkingen en hun incidentie worden

    weergegeven in bijgevoegde TABEL 4.6.

    4.2.3.2. Preventie en behandeling

    Ter voorkoming van folaatdepletie wordt vaak foliumzuur gegeven als comedicatie bij

    methotrexaat. Foliumzuur wordt gereduceerd tot folaat zodat op deze manier het folaat-

    tekort veroorzaakt door methotrexaat wordt gecompenseerd. Gastro-intestinale klachten

    en verhoogde transaminasen kunnen zo sterk gereduceerd worden.

    (farmacotherapeutisch compas, uptodate). Over het toevoegen van foliumzuur aan de

    methotrexaat therapie is er controverse. Het zou een negatief effect kunnen hebben op

    de werking van methotrexaat waardoor de effectiviteit zou verminderen (de Vries, H.R.,

    2006). Foliumzuur (1-5.mg/dag) wordt daarom gegeven op dagen dat er geen

    methotrexaat wordt toegediend.

    Interacties moeten actief worden opgespoord en farmacotherapie moet waar mogelijk

    aangepast worden om toxiciteit te voorkomen. Ulceraties in de mond en de rest van de

    gastro-intestinaletractus zijn de eerste symptomen van toxiciteit. Het ACR (American

    College of Rheumatology) publiceerde guidelines voor het opsporen van de

    hepatotoxiciteit veroorzaakt door methotrexaat. Hiervoor worden elke 4-8 weken de

    aminotransferasen (AST en ALT) en de albumineconcentratie bepaald. Ook wordt een

    regelmatige evaluatie van het bloedbeeld, bloedplaatjes en de creatinine uitgevoerd.

    (Yazici Erkan, 2002). Belangrijk in het opsporen van toxiciteit is het monitoring van

    plasmaspiegels (TDM).

    Om toxiciteit door te hoge dosissen te voorkomen moet de urinaire excretie

    onderhouden worden. Bij een overdosis infundeert men tot 2,5 à 3 liter water per dag en

    om uitkristallisatie van methotrexaat in te zure urine te voorkomen wordt de urine

    gealkaliniseerd (pH ≥ 7) met natriumbicarbonaat. Het serum-creatininegehalte, de

    elektrolyten en de plasmaconcentratie aan methotrexaat worden opgevolgd. (up to date)

  • TABEL 4.6 BIJWERKING METHOTREXAAT

    Bijwerking Incidentie Opmerkingen Bronvermelding

    Hepatotoxiciteit:

    -ALT

    -AST

    -14 %

    -8 %

    Verhoging van de transaminase

    activiteit

    Uptodate

    Acuut nierfalen:

    -1,3 %

    -1,8 %

    Indien de patiënt een osteosarcoma

    heeft ligt de incidentie hoger

    Widemann Adamson, 2006

    Hematologische toxiciteit

    (anemie, leukopenie of

    thrombocytpenie)

    -36 %

    Vooral bij patiënten met lymfoma

    die hoge dosissen krijgen.

    Moore et al., 2004

  • 4.2.4. ADE’s met methotrexaat

    4.2.4.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur

    Verkeerd gebruik van methotrexaat in orale therapie wordt vaak gerapporteerd in de

    literatuur. Jaarlijks krijgen in Groot-Brittanië 50.000 patiënten orale methotrexaat voor

    reumatoïde artritis of voor psoriasis. In een periode van 10 jaar werden 137 ADE’s

    gerapporteerd. Dit betekent dat er in 0,0274.% van alle patiënten op orale methotrexaat

    een ADE gerapporteerd werd. Omdat bij incidenten vaak onderrapportering is, is het

    probleem in werkelijkheid wellicht nog groter. In 67,9 % van de gekende ADE’s gaat

    het om een ME. Tot 22-52% van de gerapporteerde fouten met methotrexaat zijn

    gerelateerd aan een overdosis (Harris, W., 2004; Moore et al., 2004). Meldingen van

    methotrexaat overdosering langs orale weg wijzen meestal op een accidentele dagelijkse

    inname in plaats van een wekelijkse toediening. Voorschrijffouten, afleverfouten,

    communicatiefouten en een gebrek aan kennis over de juiste dosering en over de

    gevolgen van overdosering spelen een belangrijke rol in methotrexaat overdosering.

    (Janssens, A., 2009).

    Ter illustratie wordt hieronder het procentueel aandeel van de verschillende

    gerapporteerde ME’s met methotrexaat volgens Moore et al., 2004 weergegeven

    -Contra-indicatie 6 %

    -labeled interaction 18 %

    -weekdosis dagdosis 30 %

    -verkeerde dosis 22 %

    -verkeerd geneesmiddel 14 %

    -verkeerde route 2 %

    Het probleem omtrent de toediening van methotrexaat wordt niet alleen in de literatuur

    gemeld. Ook de firma Wyeth®

    Pharmaceuticals, die o.a. Ledertrexate® op de markt

    brengt, heeft het probleem in een brief naar de medische zorgverleners aangekaart. Bij

    de firma werden in de laatste 30 jaar (1978-2008) 328 meldingen van overdoseringen

    gerelateerd aan gebruik van methotrexaat gedaan. De meeste van deze meldingen

    hadden ernstige bijwerkingen tot gevolg waaronder 78 overlijdens. Bij de helft van de

    vermelde gevallen gaat het om een dagelijkse in plaats van wekelijkse toediening,

    vooral wanneer methotrexaat door de patiënt zelf wordt toegediend maar ook wanneer

  • het geneesmiddel door medische zorgverleners wordt toegediend. Toxiciteit kan al een

    fatale afloop hebben wanneer een lage dosis van 2 mg dagelijks wordt toegediend

    gedurende 6 dagen. Ook bij hogere doseringen in het kader van chemotherapie is

    overdosering opgetreden omwille van een verkeerde berekening van de dosis in functie

    van het lichaamsoppervlak (uit omzendbrief van de firma Wyeth® pharmaceuticals,

    15/09/2009).

    4.2.4.2. UZ Gent gerapporteerd ADE’s

    In de databank werden 11 interventies geregistreerd. Meestal gaat het om een mogelijke

    interactie ( bv met penicilline of cyclosporine). Hierbij kunnen de plasmaspiegels van

    methotrexaat gewijzigd worden en is toxiciteit mogelijk. Een belangrijke interactie met

    methotrexaat werd hier in het UZ gerapporteerd en gepubliceerd (Bauters et al., 2008).

    Bij deze interactie omeprazole-methotrexaat interactie is er een verlaagde klaring van

    methotrexaat met een verlaagde eliminatie. Ter hoogte van de nier wordt methotrexaat

    actief gesecreteerd samen met H+ protonen ter hoogte van de distale tubulus door de

    H+,K

    +-ATPase pomp. Omdat omeprazole deze pomp inhibeert zal de secretie van

    methotrexaat afnemen en de halfwaardetijd van methotrexaat toenemen. In geval van

    een interactie wordt er een voorstel gedaan om de farmacotherapie te wijzigen. Om

    toxiciteit te voorkomen wordt vaak ook door de apotheker TDM aangevraagd.

    In het UZ Gent zijn drie ADE’s gerapporteerd met een onduidelijk voorschrift waarbij

    de dosis en of de frequentie niet of onduidelijk vermeld zijn, iets wat in de literatuur ook

    met orale methotrexaat gezien werd. Een belangrijke interventie situeert zich dus op de

    controle van het voorschrift. Vaak is er onduidelijkheid over de doseringsfrequentie en

    moet er aan de arts om verduidelijking gevraagd worden (databank UZ Gent).

    Uit de gegevens van de cel-MKG kan opgemaakt worden dat er jaarlijks nog 3 ADE’s

    geregistreerd met methotrexaat. Dit gaat zowel over oraal als ander gebruik van

    methotrexaat. Het vóórkomen van ADE’s met orale methotrexaat kan dus niet ingeschat

    worden.

  • 4.2.5. Farmaco-economische analyse

    Het geval van ADE’s met orale methotrexaat-therapie werd hier verder bekeken. Er

    werden 3 ADE’s gerapporteerd in de databank. Door de periodieke rapportering kunnen

    we corrigeren naar 11,4 ADE’s in vijf jaar en dus worden er 2,3 ADE’s/ jaar vermeden

    bij het gebruik van orale methotrexaat. Door deze interventie werd een intoxicatie

    vermeden. De interventie heeft een beperkt aantal directe kosten aangezien het gaat om

    bijsturen van de bestaande farmacotherapie. De loonkost van de ziekenhuisapotheker

    moet in rekening worden gebracht en er wordt eventueel ook TDM opgestart. Voor 2,3

    interventies komt de jaarlijkse kost van de apotheker op € 38,6. Aangezien één analyse

    € 33,8 kost komt de kost van TDM komt op € 77,7 voor deze interventies.

    TABEL 4.7. GEGEVENS ADE’S ORAAL METHOTREXAAT

    Totaal # interventies 3

    Extrapolatie voor periodieke registratie 11,4 interventies/5 jaar

    # interventies bij potentiële ADE’s/jaar 2,3

    Gemiddelde # ADE’s/ jaar in UZ Gent ?

    # interventies bij potentiële ADE’s/1000 interventies 1,9

    De exacte gevolgen omtrent de verblijfsduur in het ziekenhuis bij een intoxicatie werd

    niet teruggevonden in de literatuur. Een ernstige intoxicatie moet echter wel behandeld

    worden en heeft dus een verlengde opname op de niet-IZafdeling (€ 543,6/dag) of de

    IZ-afdeling (€ 1300,0/dag) tot gevolg. Indien we een minimale inschatting maken en

    veronderstellen dat het om één dag zou gaan komt de jaarlijkse vermeden kost op

    €.1.250,3 tot € 2 990,0.

    TABEL 4.8. KOSTENVERGELIJKING INTERVENTIES VOOR DE 2,28 ADE’S

    MET METHOTREXAAT

    Kosten interveniëren (€) Kosten niet interveniëren (€)

    TDM 77,7 Niet-IZ opname 1250,3

    Apotheker 38,6 IZ-opname 2990,0

  • 4.2.6. Besluit

    ADE’s met orale methotrexaat zijn een ernstig probleem. Dit blijkt uit analyse van de

    literatuur en de omzendbrief van de firma Wyeth® pharmaceuticals. Aangezien de

    gevolgen van een intoxicatie heel ernstig zijn met een groot risico op mortaliteit is het

    opvolgen van zowel de orale als de andere methotrexaattherapie door een apotheker

    zeker te verantwoorden. Uit farmaco-economisch punt blijkt de interventie van de

    apotheker gunstig.

    4.3. Penicilline

    4.3.1. Beschrijving casus

    De arts overweegt een IV-Augmentin® kuur (amoxicilline-clavulaanzuur) op te starten

    bij patiënte. De apotheker merkt op tijdens de toer dat in het patiëntendossier de

    vermelding penicillineallergie staat en meldt dit aan de arts. De arts wijzigt de therapie

    naar een cefalosporine.

    De therapie wordt echter niet altijd gewijzigd na het voorstel van de apotheker. Dit lijdt

    soms tot tijdelijke schade aan de patiënt( verslag MFC’s). In deze casus wordt een

    inschatting gemaakt van de risico’s verbonden aan het al dan niet opvolgen van het

    advies van de ziekenhuisapotheker.

    4.3.2. Farmacologie

    4.3.2.1. Farmacodynamiek

    Tot de groep van de -lactamantibiotica rekent men alle antibiotica die een -lactamring

    in hun molecule bevatten. Hiertoe behoren de penicillines, cefalosporines, de

    monobactams en de carbapenems. Penicillines zijn derivaten van het 6-

    aminopenicillaanzuur. De penicillines die op het formularium staan in het UZ Gent zijn

    penicilline G, flucloxacilline, phenoxymethylpenicilline, penicillamine, benzathine

    benzylpenicilline en piperacilline. Penicillineallergie kan optreden bij toediening van

    elk van deze verbindingen.

    4.3.3. Toxiciteit

    4.3.3.1. Beschrijving

    Gebruik van penicillines verloopt meestal zonder veel bijwerkingen. Bij hoge

    doseringen kan er soms hemolytische anemie ontstaan of kan de protrombinetijd

    verlengd zijn. Wanneer penicilline als natrium- of kaliumzout intraveneus toegediend

    wordt, kan bij hoge doseringen verstoring van de electrolytenbalans optreden. De

  • belangrijkste nevenwerkingen zijn overgevoeligheidsreacties waarvan de ernst varieert

    van een banale huidreactie tot een anafylactische shock. De optredende reacties zijn

    sterk afhankelijk van het gebruikte geneesmiddel, de behandelde ziekte en de

    immunologische toestand van de patiënt. Deze reacties treden op dagen tot weken na de

    eerste blootstelling. Wanneer het antibioticum dan een tweede maal wordt toegediend

    kunnen de reacties al enkele minuten na inname optreden.

    Anafylaxis is een zeldzame bijwerking van antibiotica. Deze reactie kan optreden na

    toediening van elk antibioticum hoewel de frequentie (1 op 5 000 tot 10 000) bij

    penicillines het best beschreven is (cursus antibioticum Prof. Peetermans). Een

    anafylactische shock is een type I overgevoeligheidsreactie. Deze reactie wordt

    gemedieerd met IgE antilichamen die aangemaakt worden na het eerste contact met een

    allergeen (bv het antibioticum). Het is een levensbedreigende aandoening die zo snel

    mogelijk moet behandeld worden met supportieve therapie.

    4.3.3.2. Preventie en behandeling

    In geval van levensbedreigende problemen moeten vitaal ondersteunende maatregelen

    getroffen worden. Bij uitgesproken shock en hypotensie moet de patiënt neergelegd

    worden en zodra mogelijk zuurstof worden toegediend. Wanneer er problemen zijn van

    shock, oedeem van de luchtwegen, respiratoire moeilijkheden door bronchoconstrictie

    wordt adrenaline gebruikt die afhankelijk van de graad van urgentie IM, SC of IV wordt

    toegediend. Antihistaminica worden toegediend wegens hun gunstig effect op urticaria,

    oedeem en jeuk. Om de duur van de anafylactische reactie te verkorten worden

    corticosteroïden toegediend. Er is een latentietijd van 6 à 24 uur en de corticosteroïden

    hebben dus worden voornamelijk ingezet om een laattijdige verslechtering tegen te gaan

    (cursus behandeling anafylactische shock Prof. Dr. P. De Paepe).

    Het optreden van deze reactie is niet te voorspellen bij eerste toedieningen. Na het

    optreden van de reactie wordt deze informatie opgenomen in het patiëntendossier. Zo

    kan het heroptreden van de reactie vermeden worden door substitutie met een ander

    antibioticum.

    4.3.4. ADE’s met penicilline-allergie

    4.3.4.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur

    In de literatuur is vooral veel rapportering over de gevolgen van het toedienen

    penicilline ondanks de vermelding van penicillineallergie in het patiëntendossier.

  • Daarom wordt ook dit geval hier besproken. Ongeveer 15.–.17.% van de patiënten heeft

    een gerapporteerde penicillineallergie. Slechts bij 33 % hiervan is de aard van de reactie

    beschreven. De werkelijke incidentie van penicillineallergie ligt waarschijnlijk lager

    aangezien meer dan 50 % van de gerapporteerde penicillineallergieën niet van

    immunologische oorsprong zouden zijn (Borch et al., 2005; MacLaughlin et al., 2000).

    Wanneer de patiënt een gedocumenteerde penicillineallergie heeft, wordt vaker een

    cefalosporine, macrolide of een ander antibioticum toegediend. Deze hebben een breder

    spectrum, meer potentiële bijwerkingen, zijn duurder en verhogen de kans op resistentie

    (Borch et al., 2005).

    FIG 4.2. INCIDENTIE ANAFYLAXIS uit Apter et al., 2004

    Uit de studie van Apter et al. blijkt dat 0,18 % van de patiënten een ALE (Allergic Like

    Event) doet bij de eerste penicilline toediening. Onder ALE wordt alle

    overgevoeligheidsreacties veroorzaakt door een geneesmiddel begrepen. Deze reacties

    omvatten: urticaria, anafylaxis, erytheem, angio-oedeem, laryngospasme, dermatitis,

    toxische epidermale necrolyse, bronchospasme en eczeem. Slechts 0,53 %

    (=8/1.000.000) van deze ALE was een anafylactische reactie. Wanneer de patiënten die

    een ALE (Allergic Like Event) hadden na de eerste penicilline toediening opnieuw een

    penicilline krijgen, treedt er bij 1,89 % opnieuw een ALE op. Slechts 0,91 %

    (16/1.000.000) van de patiënten met een tweede toediening doen een anafylactische

  • reactie. Uit deze studie blijkt dat het risico op een ernstige allergische reactie bij het

    toedienen van een penicilline bij gekende penicillineallergie eerder beperkt is. De

    vermelding van penicillineallergie in het patiëntendossier wordt dan ook vaak door de

    artsen genegeerd. De potentiële schadelijke gevolgen zijn wel zo zwaar zodat de keuze

    van het toe te dienen antibioticum met voorzichtigheid overwogen moet worden.

    4.3.4.2. UZ Gent gerapporteerde ADE’s

    In de databank werden drie cases geregistreerd waarbij een antibioticum werd

    voorgeschreven aan een patiënt met gerapporteerde allergie. Wanneer een apotheker in

    het patiëntdossier opmerkt dat de patiënt allergisch is aan het voorgeschreven

    antibioticum geeft hij dit door aan de arts die dan zelf beslist of een ander antibioticum

    wordt voorgeschreven of niet.

    In de cel MKG worden alle gevallen van anafylaxis als één groep geregistreerd. Dit

    aantal ADE’s zegt dus niets over het voorkomen van ADE’s door gebruik van

    penicillines. Daarom wordt het antibiotica verbruik opgevraagd in de antibiotica

    databank.

    4.3.5. Farmaco-economische analyse

    4.3.5.1. Kosten bij niet interveniëren

    Bij een anafylactische reactie is het belangrijkste de vitaal ondersteunende maatregelen.

    De patiënten moeten daarvoor getransfereerd worden naar de duurdere dienst intensieve

    zorgen voor observatie (Beringer et al., 1998).

    In de antibioticadatabank van 2005-2006 (periode 2 jaar) werden 66 767 verblijven

    geregistreerd die een antibioticum krijgen. 13 209 van deze verblijven krijgt minstens

    één penicilline toegediend. Dit betekent dat jaarlijks 6 604,5 keer een penicillinetherapie

    opgestart wordt. Rekening houdend met de incidentie van penicilline-allergie bij eerste

    toediening (0,18 %) zou dit 11,9 ALE’s per jaar betekenen met hiervan slechts 0,07 keer

    (0,56 %) een anafylactische shock per jaar bij niet vooraf geregistreerde penicilline-

    allergie. Het exacte penicillineverbruik bij patiënten met gekende penicilline-allergie in

    het UZ-Gent is echter niet gekend. Daarom wordt verder gerekend met de gegevens uit

    de literatuur. In de veronderstelling dat er geen rekening wordt gehouden met het

    patiëntendossier, betekent dit dat er bij 990,7-1122,8 verblijven een penicilline-allergie

    geregistreerd was (in de veronderstelling dat bij 15-17 % van de patiënten penicilline-

    allergie gerapporteerd is). Wanneer aan al deze patiënten opnieuw een penicilline wordt

  • toegediend houdt dit een risico in van 18,7-21,2 ALE’s (1,89.%) en 9,0-10,2 keer een

    anafylactische reactie(0,91.%). Dit zou het risico zijn indien enkel de echte allergieën

    gerapporteerd werden. In de literatuur vinden we echter terug dat meer dan 50 % van de

    gerapporteerde penicillineallergieën niet van immunologische oorsprong zouden zijn

    (Borch et al., 2005; MacLaughlin et al., 2000). Dit betekent een sterke reductie van het

    berekende risico.

    De kost van een anafylactische reactie kan vertaald worden in de kost voor verblijf op

    IZ. Deze kost wordt geraamd op 1300,0/dag.

    4.3.5.2. Kosten bij interveniëren

    TABEL 4.9. GEGEVENS ADE’S MET PENICILLINE

    Totaal # interventies 3

    Extrapolatie voor periodieke registratie 11,4 interventies/5 jaar

    # interventies bij ADE’s/jaar 2,3

    Gemiddelde # ADE’s/ jaar in UZ Gent ?

    # interventies bij ADE’s/1000 interventies 1,9

    Bij patiënten met een gekende penicilline-allergie kan men kiezen voor een alternatief

    antibioticum. Wanneer een antibioticum vervangen wordt omwille van een penicilline-

    allergie zijn deze alternatieve antibiotica meer potentieel toxisch in 70,4% van de

    gevallen, even effectief in alle gevallen en duurder in 55,5% van alle gevallen. Wanneer

    we de kosten van de in het UZ Gent gebruikte antibiotica vergelijken zien we dat

    globaal gezien de kost/DDD voor een penicilline lager ligt dan voor een alternatief

    antibioticum. (De prijsvergelijkende tabellen zijn bijgevoegd in bijlage.)

    Wanneer we er vanuit gaan dat er bij 15-17 % van de patiënten die een penicilline

    toegediend krijgen een penicilline-allergie vermeld is in het dossier. Indien we bij al

    deze patiënten de interventie zouden doorvoeren wordt een aanzienlijke meerkost

    gecreëerd.

    4.3.6. Besluit

    Bij de vermelding van penicilline-allergie in het patiënten dossier zijn er steeds twee

    mogelijkheden. Er kan gekozen worden voor een alternatieve en duurdere therapie met

  • beperkt risico voor anafylaxis of er kan gekozen om toch een penicilline toe te dienen

    en met het bijhorende risico op reactie, in het ergste geval profylaxis.

    Aangezien het aantal ernstige voorvallen heel laag blijkt, lijkt het verwaarlozen van de

    vermelding penicilline-allergie in het dossier dan ook verstaanbaar. Een belangrijke

    factor bij het maken van deze keuze is de beschrijving van de allergische reactie die

    optrad bij de eerste toediening. Wanneer in het dossier een duidelijk beschreven

    uitgesproken anafylactische reactie terug te vinden is, wegen de voordelen van een

    alternatieve therapie op tegen de nadelen van een toediening van een penicilline.

    (MacLaughlin et al., 2000). Wanneer er onzekerheid bestaat over de informatie is het

    vanuit farmaco-economisch standpunt beter om een penicilline toe te dienen. Het is dus

    nuttig voor de apotheker om de patiënten op te volgen en het dossier na te kijken op

    penicilline-allergie en een voorstel tot wijziging te doen aan de arts. Deze kan dan op

    basis van de vermelde informatie in het dossier een beslissing nemen.

    4.4. Digoxine

    4.4.1. Beschrijving casus

    In het ziekenhuis wordt een patiënt met chronische voorkamerfibrillatie op Lanoxin®

    en

    Lodixal®

    gezet. De patiënt neemt daarnaast Cordarone®

    voorgeschreven door de

    huisarts. De apotheker wijst hierbij op de mogelijke interachte met zowel Cordarone®

    als Lodixal®

    waardoor digoxine trager wordt afgebroken en de AUC kan stijgen. De

    apotheker doet een voorstel tot opstarten van TDM.

    Ook bij het netwerk voor MFC’s werden incidenten met digoxine gemeld. De ernst van

    de ADE’s gerelateerd aan digoxinegebruik wordt vooral duidelijk uit een artikel over de

    tien meest voorkomende fatale medicatiefouten bij gehospitaliseerde patiënten.

    Wanneer bekeken wordt met welke geneesmiddelen het meest een fout graad I op de

    NCC MERP-schaal gemaakt wordt neemt digoxine de zesde plaats in. (Argo et al.,

    2007).

    4.4.2. Farmacologie

    4.4.2.1. Farmacodynamiek

    Digoxine wordt gebruikt om een snel ventriculair ritme te vertragen of bij

    symptomatisch hartfalen. Het wordt meestal oraal gegeven maar bij hoogdringendheid

    of bij resorptieproblemen kan intraveneuze toediening aangewezen zijn. Digoxine is een

    geneesmiddel met een nauwe therapeutisch toxische marge. Therapeutische

    serumconcentraties moeten liggen tussen 0,8 – 2,0 ng/mL (Ghandi et al., 1997). Bij

  • hogere concentraties is er risico voor intoxicatie hoewel er grote interindividuele

    variabiliteit is. Het al of niet geven van een ladingsdosis zal afhangen van de snelheid

    waarmee men de patiënt wil digitaliseren. Wanneer men een ladingsdosis overweegt

    moeten steeds rekening houden met het risico op intoxicatie.

    4.4.2.2. Farmacokinetiek

    De intraveneuze toediening geeft een merkbaar elektrofysiologisch effect binnen de 10

    minuten met een maximale werking na 2 uur. Na orale toediening begint de werking na

    30 of 60 minuten met een maximum na 4 à 6 uur. Lanoxin®

    (actief bestanddeel =

    digoxine) wordt passief geresorbeerd vanuit de darm. De resorptie is sterk variabel

    naargelang het individu. De resorptie bij toediening tijdens de maaltijd is vertraagd

    maar niet verlaagd. In geval van IV toediening geval moet de voor orale toediening

    aangegeven dosis met één vierde worden gereduceerd, gezien de resorptie na orale

    toediening onvolledig is. Digoxine heeft een halfwaardetijd van 1,5-2 uur. Bij

    nierinsufficiëntie dient de dosis verlaagd te worden. (wetenschappelijke bijsluiter)

    4.4.3. Toxiciteit

    4.4.3.1. Beschrijving

    Verhoogde digoxinespiegels geven aanleiding tot ADE’s die variëren van milde gastro-

    intestinale bijwerkingen (zoals nausea, braken en abdominale pijn) tot

    levensbedreigende arithmiën. De ergste bijwerkingen zijn deze ter hoogte van het hart

    en deze geven dan ook het vaakst aanleiding tot fataliteiten.

    4.4.3.2. Preventie en behandeling

    Omdat digoxine een heel nauwe therapeutisch-toxische marge heeft kunnen kleine

    wijzigingen reeds aanleiding geven tot toxische of subtherapeutische spiegels.

    Interacties moeten daarom opgespoord worden en de therapie moet aangepast worden

    waar nodig. De voornaamste risicogeneesmiddelen worden weergegeven in tabel 4.9.

    Gezien de nauwe therapeutisch toxische marge is TDM essentieel in het voorkomen van

    toxiciteit. Bloedafnames voor concentratiebepalingen dienen minstens 6 uur na

    toediening te gebeuren opdat de distributie al volledig zou zijn. Alhoewel er weinig

    correlatie is tussen concentratie en klinisch effect kan het nodig zijn de concentratie te

    bepalen om te verzekeren dat een concentratieverhoging nog aanvaardbaar is. TDM is

    dus eerder een middel om toxiciteit op te sporen dan voor therapie-opvolging.

    (uptodate)

  • TABEL 4.9. GENEESMIDDELINTERACTIES MET DIGOXINE (uit uptodate)

    Gestegen digoxine spiegels Gedaalde digoxine spiegels

    Amiodarone Antacida

    flecaïnide sommige ballastlaxativa

    Prazosine associatie kaolin-pectine

    Propafenon Acarbose

    Kinidine neomycine

    Spironolacton Penicillamine

    Macorliden: Erythromycine,

    Clarithromycine Rifampicine

    Tetracycline sommige cytostatica

    Gentamicine Metoclopramide

    Itraconazole Sulfasalazine

    Kinine Adrenaline

    Trimethoprim Salbutamol

    Alprazolam Colestyramine

    difenoxylaat + atropine fenytoïne

    Indometacine Sint-Janskruid

    Propantheline

    De behandeling van digoxine-intoxicatie is vaak supportieve behandeling van cardiale

    problemen. Enkel bij levensbedreigende gevallen bleek de behandeling met digoxine

    Fab fragmenten kosten-effectief. De antilichamen worden dan ook enkel in

    hospitaalmilieu gebruikt. De hiervan toe te dienen dosis wordt bepaald uit de

    toegediende dosis digoxine. 80 mg antilichamen kan 1 mg digoxine binden

    (compendium 2005; Ghandi et al., 1997).

    4.4.4. ADE’s met digoxine

    4.4.4.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur

    De exacte incidentie van digoxine-intoxicatie door ME is moeilijk te bepalen. Zoals

    eerder vermeld staat digoxine in de top 10 van de geneesmiddelen waarbij een ME

    aanleiding geeft tot een fatale afloop (Argo et al., 2000).

    4.4.4.2. UZ Gent gerapporteerde ADE’s

    Er werden 28 interventies geregistreerd in de databank. Hierbij ging het in 64 % van de

    gevallen om de melding van een interactie met een voorstel tot

    farmacotherapiewijziging en/of monitoring. Bij 35 % van de meldingen werd enkel

    monitoring aangevraagd. Door de cel-MKG worden jaarlijks 21,3 ADE’s geregistreerd.

  • Rekening houdend met het jaarlijks gemiddeld aantal opnames in het ziekenhuis kan

    afgeleid worden dat er 0,07 ADE’s zijn met digoxine per 1000 opnames.

    4.4.5. Farmaco-economische analyse

    TABEL 4.10. GEGEVENS ADE’S DIGOXINE

    Totaal # interventies 28

    Extrapolatie voor periodieke registratie 106,5 interventies/5 jaar

    # interventies bij potentiële ADE’s/jaar 21,3

    Gemiddelde # ADE’s cel-MKG/ jaar in UZ Gent 2,3

    # interventies bij potentiële ADE’s/1000 interventies 17,6

    # ADE’s/ 1000 opnames 0,07

    4.4.5.1. Kosten bij niet interveniëren

    Uit een cost-of-illness studie werden de laboratorium kosten, kosten voor het verblijf in

    het ziekenhuis en de kosten geassocieerd met toxiciteit bepaald. Hieruit bleek dat 93 %

    van de kosten veroorzaakt werd door het verblijf in het ziekenhuis. De gemiddelde

    verblijfsduur van een digoxine intoxicatie is 3,3 [2,1-4,5] dagen. Hoe hoger de

    serumconcentratie van digoxine hoe hoger de kost voor de behandeling. Deze

    verhoogde kost wordt o.a. veroorzaakt door het gebruik van de digoxine antilichamen

    (Ghandi et al., 1997). Één vial Digifab® kost € 403,4. Hoe ernstiger de intoxicatie hoe

    meer vials moeten worden toegediend (zie 4.4.3.2).

    Op basis van de periodieke rapportering (26,3 %) kan het totaal aantal ADE’s geschat

    worden op 106,5 per 5 jaar en op 21,3/jaar. Het aantal ziekenhuisdagen dat jaarlijks

    vermeden werd door de ziekenhuisapotheker is dus 70,29 [44,73-95,85]. Aangezien één

    dag in het ziekenhuis kost €.543,6 bespaart een interventie van de ziekenhuisapotheker

    een jaarlijkse kost van € 38.210. [24 315-52 104]. Vaak vereisen patiënten met een

    digoxine-intoxicatie supportieve zorgen waarvoor transfer naar IZ nodig is. Dit

    induceert een kost van € 91 377 [58 149-124 605].

  • 4.4.5.2. Kosten bij interveniëren

    De jaarlijkse loonkost van de apotheker voor de gestelde interventies bedraagt € 357,8.

    Bij interventie wordt ook vaak TDM opgestart. Per meting wordt een kost gerekend van

    € 2,5. Voor alle interventies wordt dus een kost van € 53,3 gerekend.

    TABEL 4.11. KOSTENVERGELIJKING INTERVENTIES BIJ ADE’S MET

    DIGOXINE

    Kosten interveniëren (€) Kosten niet interveniëren (€)

    TDM 53,3 Niet-IZ opname 38.210. [24 315-52 104]

    Apotheker 357,8 IZ-opname 91 377 [58 149-124 605]

    Digifab®

    403,4

    4.4.6. Besluit

    Digoxine heeft een heel nauwe TTM en kleine schommelingen in de plasma-

    concentraties kunnen reeds aanleiding geven tot toxiciteit. In dit opzicht is het opsporen

    van interacties door de apotheker van essentieel belang in het voorkomen van de

    ADE’s. TDM is noodzakelijk voor het voorkomen van toxiciteit. Samen met de kost

    van de apotheker zijn de kosten van interveniëren slechts een kleine fractie van de

    kosten bij niet-interveniëren. De klinische apotheker blijkt dus bij deze ADE’s farmaco-

    economisch gunstig.

    5. Besluit

    De ziekenhuisapotheker doet diverse voorstellen tot wijzigingen van de farmacotherapie

    bij een breed arsenaal van geneesmiddelen. Of zijn interventie farmaco-economisch

    gunstig is, moet bij elk geval apart worden bekeken. Bij een interventie is het doel

    schade en kosten te voorkomen. De klinische outcome en de kosten van interveniëren in

    de besproken casussen verantwoorden de interventies van de klinische apotheker. Zowel

    bij valproïnezuur, methotrexaat als bij digoxine blijken de interventies farmaco-

    economisch gunstig. De kostenbesparing resulteert bij deze voorvallen voornamelijk uit

    het verkorten van de verblijfsduur. Bij penicilline moet steeds overwogen worden of de

    interventie wordt doorgevoerd op niet. Hoewel de risico’s verbonden aan het niet

    doorvoeren ernstig zijn, is de frequentie van het optreden van een ADE laag.

  • 6. Literatuurlijst

    Apter, A.J.; Kinman, J.L.; Bilker, W.B.; Herlim, M.; Margolis, D.J.; Lautenbach, E.;

    Hennesy, S.; Strom, B.L. (2004). Represcription of penicillin after allergic-like events.

    J.Allergy Clin Immunol, 113(4), 764-770.

    Argo, A.L.; Cox, K.K.; Kelly, W.N. (2000). The ten most common lethal medication

    errors in hospital patients. Hospital Pharmacy, 35(5), 470-474.

    Bauters, T.G.M.; Verlooy, J.; Robays, H.; Laureys, G. (2008). Interaction between

    methotrexate and omeprazole in an adolescent with leukemia: a case report. Pharm

    world Sci, 30, 316-318.

    Beringer, P.M.; Wong-Beringer, A.; Rho, J.P. (1998). Economic aspects of antibacterial

    adverse effects. Pharmacoeconomics, 13(1), 35-49.

    Borch, J.E.; Andersen, K.E.; Bindsley-Jensen, C. (2006). The prevalence of suspected

    and challenge-verified penicillin allergy in a university hospital population. Basic

    Clinical Pharmacology Toxicology, 98, 357-362.

    De Poot, D. (2010). Apotheker zwaarst gestraft. De apotheker, 66, 3

    De Vries, H.R. (2006). Vermindert foliumzuur de werking van methotrexaat bij

    reumatoïde artritis? MFM, 8, 123-124.

    Claus, B.; Somers, A.; Buyle, F.; De Cock, P.; Robays, H. (2007) Pharmaco-economic

    modeling of interventions by clinical pharmacists. Poster at scientific day of Belgian

    Association of Hospital Pharmacists, febr 2007, Belgium.

    Forrey, R.A.; Pedersen, C.A.; Schneider, P.J. (2007). Interrater agreement with a

    standard scheme for classifying medication errors. Am J Health-Syst Pharm., 64, 175-

    181.

    Gandhi, A.J.; Vlasses, P.H.; Morton, D.J.; Bauman, J.L. (1997). Economic impact of

    digoxin toxicity. Pharmacoeconomics, 12(2), 175-181.

    Gugler, R.; von Unruh, G.E. (1980). Clinical pharmacokinetics of valproïc acid.

    Clinical Pharmacokinetics, 5, 67-83.

    Harris, W. (2004). Methotrexate-associated medication errors. Am J Health-Syst Pharm,

    61, 2635.

    Janssen, A. (2009). Methotrexaat: voorkom fatale fouten in de apotheek. Bliksem, 185,

    22-27.

    Lheureux, P.E.R.; Hantson, P. (2009). Carnitine in the treatment of valproïc acid-

    induced toxicity. Clinical Toxicology, 47, 101-111.

  • MacLaughlin, E.J.; Saseen, J.J.; Malone, D.C. (2000). Costs of -lactam allergy. Arch

    Fam Med, 9, 722-726.

    Moore, T.J.; Walsh, C.S.; Cohen, M.R. (2004). Reported medication errors associated

    with methotrexate. Am J Health-Syst Pharm, 61, 1380-1384.

    Perucca, E. (2002). Overtreatment in epilepsy: adverse consequences and mechanisms.

    Epilepsy Research, 52, 25-33.

    Roberge, R.J.; Francis, E.H. (2002). Use of naloxone in valproïc acid overdose: case

    report and review. The Journal of Emergency Medicine, 22(1), 67-70.

    Spiller, A.H.; Krenzelok, E.P.; Klein-Schwartz, W.; Winter, M.L.; Weber, J.A.; Sollee,

    D.R.; Bangh, S.A. (2000). Multicenter case series of valproic acid ingestion: serum

    concentrations and toxicity. Clinical Toxicology, 38(7), 755-760.

    Sztajnkrycer, M.D. (2002). Valproïc acid toxicity: Overview and management. Clinical

    toxicology, 40(6), 789-801.

    Van den Bemt, P.M.L.A.; Egberts, T.C.G.; de Jong-van den Berg, L.T.W.; Brouwers,

    J.R.B.J. (2000). Drug-related problems in hospitalised patients. Drug Safety, 22(4), 321-

    333.

    Viktil, K.K.; Salvesen Blix, H. (2008). The impact of clinical pharmacists on drug-

    related problems and clinical outcomes. Basic Clinical Pharmacology Toxicology,

    102, 275-280.

    Widemann, B.C.; Adamson, P.C. (2006). Understanding and managing methotrexate

    nephrotoxicity. The Oncologist, 11, 694-703.

    Yazici, Y.; Erkan, D.; Paget, S. (2002). Monitoring methotrexate hepatic toxicity in

    rheumatioid arthritis: Is it time to update the guidelines? The Journal of Rheumatology,

    29(8), 1587-1588.

  • BIJLAGE: KOSTEN PENICILLINES

    Specialiteit Actief bestanddeel DDD # DDD/verpakking Prijs/eenheid (€) Prijs/DDD (€)

    Augmentin 125 mg siroop Amoxicilline 1 g 2 2,07 1.04

    Augmenitin 250 mg siroop Amoxicilline 1 g 4 3.76 0.94

    Augmintin 500 mg IV flacon Amoxicilline 1 g 0.5 0.9 1.8

    Augmintin 500 mg zakje Amoxicilline 1 g 0.5 0.40 0.8

    Augmintin 1 g IV Amoxicilline 1 g 1 2.5 2.5

    Augmintin 2 g IV Amoxicilline 1 g 2 3.37 1.69

    Clamoxyl 125 mg siroop Amoxicilline 1 g 2 1.56 0.78

    Clamoxyl 250 mg siroop Amoxicilline 1 g 4 2.72 0.68

    Clamoxyl 500 mg caps Amoxicilline 1 g 0.5 0.28 0.56

    Clamoxyl 500 mg zakje Amoxicilline 1 g 0.5 0.28 0.56

    Negaban 1 g flacon Temocilline 2 g 0.5 18.35 36.7

    Negaban 2 g flacon Temocilline 2 g 1 33.22 33.22

    Penadur 1.2 milj IU Benzathine benzylpenicilline 3.6 g 0,25 2,64 10,56

    Penicilline 200 000UI/ml spuit Benzylpenicilline 3.6 g 0,17 0.46 0,37

    Penicilline G 1 milj E Benzylpenicilline 3,6 g 0,17 0.46 0,37

    Penioral 1 milj E Fenoxymethylpenicilline 2 g 0,31 0.32 1,03

    Penstapho 1 g Oxacilline 2 g 0.5 2.73 5.44

    Penstapho 250 mg Oxacilline 2 g 0.125 1.06 8.48

    Pentrexyl 1 g IV flacon Ampicilline 2 g 0.5 1.1 2.2

    Pentrexyl 2 g IV flacon Ampicilline 2 g 1 2.41 2.41

    Pentrexyl 250 mg flacon Ampicilline 2 g 0.125 0.46 3.68

    Staphycid 500 mg Flucloxacilline 2 g 0.25 0.53 2.12

    Staphycid 250 mg/5 ml Flucloxacilline 2 g 2 5.11 2.56

    Tazocin 2 g IV Piperacilline 14 g 0.14 7.4 52.86

    Tazocin 4 g IV Piperacilline 14 g 0.29 13.4 46.21

  • BIJLAGE: KOSTEN ALTERNATIEVE THERAPIE

    Specialiteit Actief bestanddeel DDD # DDD/verpakking Prijs/eenheid (€) Prijs/DDD (€)

    Biclar 250 mg comp Clarithromycine 0.5 g 0.5 0.55 1.1

    Biclar 500 mg comp Clarithromycine 0.5 g 1 0.98 0.98

    Biclar 500 mg IV flacon Clarithromycine 0.5 g 1 9.25 9.25

    Glazidim 500 mg flacon Ceftazidim 4 g 0.125 4.19 33.52

    Glazidim 1g IV flacon Ceftazidim 4 g 0.25 8.13 32.6

    Glazidim 2 g IV flacon Ceftazidim 4 g 0.5 16.06 32.12

    Meronem IV 500 mg Meropenem 2 g 0.25 12.65 50.6

    Meronem IV 1 g Meropenem 2 g 0.5 22.76 45.52

    Zinacef 1.5 g IV flacon Cefuroxim 3 g 0.5 4.47 8.94

    Zinacef 750 mg IV flacon Cefuroxim 3 g 0.25 2.24 8.96

    Zinnat comp 500 mg Cefuroxim 0.5 g 1 0.58 0.58

    Zinnat susp 100ml 250mg/5ml Cefuroxim 0.5 g 10 6.93 0.69