Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het...

108
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2012-13 MASTERPROEF NAAR EEN INVULLING VAN HET VEROORZAKERSPRINCIPE IN DE ARCHEOLOGIE Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Silke Coppenolle Studentennummer: 00803606 Promotor: Prof. dr. Geert Van Hoorick Commissaris: Dhr. Lode Dekimpe

Transcript of Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het...

Page 1: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2012-13

MASTERPROEF

NAAR EEN INVULLING VAN HET VEROORZAKERSPRINCIPE IN DE

ARCHEOLOGIE

Masterproef van de opleiding

‘Master in de rechten’

Ingediend door

Silke Coppenolle

Studentennummer: 00803606

Promotor: Prof. dr. Geert Van Hoorick

Commissaris: Dhr. Lode Dekimpe

Page 2: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

II

DANKWOORD

Bij het schrijven van dit dankwoord dringt het stilaan tot me door dat een belangrijke periode van mijn

leven zijn einde nadert. Een hele mooie, maar ook heel uitdagende periode.

Deze thesis, als orgelpunt van mijn studie, was er nooit gekomen zonder de inbreng van een aantal

mensen.

Vooreerst gaat mijn dank uit naar Prof. dr. Geert Van Hoorick voor de hulp bij de keuze van dit

boeiend onderwerp en de waardevolle adviezen die hij mij heeft gegeven. Ook dhr. Lode Dekimpe wil

ik erg bedanken voor het nalezen van dit werkstuk en de leerrijke feedback.

Daarnaast verdienen volgende mensen zeker en vast een vermelding, omwille van hun hulp en

adviezen in allerlei domeinen. Schepen Kris Vandecasteele, Prof. dr. Frank Vermeulen, Niels,

Liesbeth, Hanna, Loretta en Basil.

Tot slot wil ik in het bijzonder mijn ouders en Pieter-Jan bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun

gedurende mijn vijfjarige opleiding.

Page 3: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

III

INHOUDSTAFEL

DANKWOORD ................................................................................................................................. II

INHOUDSOPGAVE ........................................................................................................................ III

AFKORTINGENLIJST ..................................................................................................................VIII

INLEIDING........................................................................................................................................ 2

DEEL I: DE BESCHERMING VAN HET ARCHEOLOGISCH ERFGOED IN

VLAANDEREN ................................................................................................................................ 5

1. Historische inleiding ................................................................................................................. 5

2. Bevoegdheidsverdeling inzake bescherming van het archeologisch patrimonium ............. 7

3. Toepasselijk(e) decreet en regelgeving .................................................................................. 11

4. Begrippenkader ...................................................................................................................... 11

4.1 Archeologisch patrimonium .................................................................................................. 11

4.2 Archeologische monumenten ................................................................................................ 11

4.3 Archeologische zones en BEWAER-zones ........................................................................... 12

5. Bevoegde instanties archeologisch erfgoed ........................................................................... 13

5.1 Agentschap Onroerend Erfgoed ............................................................................................ 13

5.2 Agentschap Inspectie RWO .................................................................................................. 15

6. Instrumentarium van het archeologierecht .......................................................................... 16

6.1 Vergunningsplicht voor opgravingen en prospecties ............................................................ 16

6.2 Vergunningsplicht voor werkzaamheden met ingreep in de bodem, andere dan opgravingen

en prospecties ....................................................................................................................... 17

6.2.1 Bijzondere procedure in het kader van werken van algemeen belang .......................... 17

6.2.2 Vergunningsaanvragen in het kader van de Vlaamse Codex

Ruimtelijke Ordening .................................................................................................. 18

6.2.3 Lasten en/of voorwaarden gekoppeld aan vergunning .................................................. 18

6.3 Uitvoeringsfase: toevalsvondst en verklaring opgraving van algemeen nut ......................... 19

6.3.1 Algemeen ...................................................................................................................... 19

6.3.2 Archeologische vondst of toevalsvondst ....................................................................... 20

Page 4: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

IV

6.3.3 Archeologische opgraving van openbaar nut ................................................................ 21

6.3.4 Schadevergoeding ......................................................................................................... 23

7. De zorgplicht in de archeologie ............................................................................................. 24

7.1 Algemene omschrijving zorgplicht ....................................................................................... 24

7.2 De zorgplicht in het kader van het natuurbehoud en het prejudicieel arrest van 27 mei

2008 van het Grondwettelijk Hof: een vergelijk .................................................................... 26

7.2.1 De zorgplicht in het kader van het natuurbehoud ......................................................... 26

7.2.2 Het lex certa-beginsel in het strafrecht .......................................................................... 28

7.2.3 Het prejudicieel arrest van het Grondwettelijk Hof inzake de natuurzorgplicht ........... 28

7.2.4 Implicaties voor de zorgplicht in de archeologie?......................................................... 29

7.3 De zorgplicht uit art. 4, §2 Archeologiedecreet .................................................................... 31

7.4 Arrest Hof van Beroep van 28 mei 2010 ............................................................................... 32

7.4.1 Feiten ............................................................................................................................. 32

7.4.2 Discretionaire bevoegdheid Vlaamse overheid betreffende verklaring opgraving

tot algemeen nut ............................................................................................................ 33

7.4.3 Oordeel Hof van Cassatie .............................................................................................. 35

7.5 Lasten gekoppeld aan aflevering van verkavelings- en stedenbouwkundige vergunningen:

mogelijk alternatief voor overheid? ....................................................................................... 36

7.5.1 Algemeen ...................................................................................................................... 36

7.5.2 Het evenredigheidsbeginsel .......................................................................................... 38

8. Besluit .......................................................................................................................................... 40

DEEL II VERDRAG VAN MALTA ........................................................................................... 42

1. Inleiding ................................................................................................................................... 42

2. Historiek .................................................................................................................................. 43

3. Verdrag van Malta .................................................................................................................. 44

3.1 Algemeen .............................................................................................................................. 44

3.2 Draagwijdte en doel .............................................................................................................. 46

3.3 Belangrijkste uitgangspunten ................................................................................................ 48

Page 5: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

V

3.3.1 Behoud in situ ............................................................................................................... 48

3.3.2 Integratie archeologie in de ruimtelijke ordening ......................................................... 49

3.3.3 Veroorzakersprincipe .................................................................................................... 49

4. Veroorzakersprincipe in het Vlaams gewest ........................................................................ 51

DEEL III ONTWERP ONROERENDERFGOEDDECREET .................................................. 52

1. Situering .................................................................................................................................. 52

2. Draagwijdte en doel ................................................................................................................ 54

2.1 Algemene doelstellingen ....................................................................................................... 54

2.2 Algemene beginselen ............................................................................................................ 55

2.2.1 Zorgbeginsel .................................................................................................................. 55

2.2.2 Behoudsbeginsel ........................................................................................................... 56

2.2.3 Voorzorgsbeginsel......................................................................................................... 56

2.2.4 Veroorzakersbeginsel .................................................................................................... 56

2.2.5 Integratiebeginsel .......................................................................................................... 57

3. Het nieuw archeologiebeleid .................................................................................................. 57

3.1 Algemeen .............................................................................................................................. 57

3.2 Overzicht archeologische trajecten ....................................................................................... 58

3.3 Archeologisch traject bij vergunningsplichtige ingrepen in de bodem ................................. 59

3.3.1 Algemeen ...................................................................................................................... 59

3.3.2 Verplichting tot archeologisch vooronderzoek ............................................................. 60

3.3.2.1 Stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning met ingreep in de

bodem .......................................................................................................................... 61

3.3.2.2 Uitzonderingen ................................................................................................. 63

3.3.3 Archeologienota ............................................................................................................ 65

3.3.4 Financiering .................................................................................................................. 66

3.3.4.1 Algemeen ......................................................................................................... 66

3.3.4.2 Archeologisch vooronderzoek ......................................................................... 66

3.3.4.3 Noodzakelijke archeologische opgravingen .................................................... 66

Page 6: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

VI

3.3.4.3.1 Premies voor archeologisch onderzoek ................................................... 67

3.3.4.3.2 Archeologisch solidariteitsfonds.............................................................. 68

i. Solidariteitsfonds ............................................................................................ 68

ii. Premie ............................................................................................................ 70

iii. Kosten voor uitkering vatbaar ...................................................................... 70

3.4 Archeologisch traject bij toevalsvondst ................................................................................ 72

3.4.1 Algemeen ..................................................................................................................... 72

3.4.2 Financiering ................................................................................................................. 73

3.5 Archeologisch synthese-onderzoek ....................................................................................... 73

3.5.1 Algemeen ...................................................................................................................... 73

3.5.2 Financiering ................................................................................................................. 74

3.6 Alternatieven nieuw financieringsbeleid ............................................................................... 74

3.7 Handhavingsbeleid ................................................................................................................ 75

4. Besluit ..................................................................................................................................... 75

DEEL IV RECHTSVERGELIJKEND ONDERZOEK BETREFFENDE IMPLEMENTATIE

VEROORZAKERSPRINCIPE ..................................................................................................... 77

1. Nederland ................................................................................................................................... 77

2. Frankrijk .................................................................................................................................... 79

ALGEMEEN BESLUIT ................................................................................................................... 81

BIBLIOGRAFIE .............................................................................................................................. 82

1. Wetgeving ................................................................................................................................... 82

1.1 Supranationaal ..................................................................................................................... 82

1.2 België .................................................................................................................................. 82

1.3 Regionale wetgevende akten ............................................................................................... 82

1.4 Nederland ............................................................................................................................ 86

1.5 Frankrijk .............................................................................................................................. 86

2. Rechtspraak ............................................................................................................................... 87

3. Rechtsleer ................................................................................................................................... 88

Page 7: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

VII

3.1 België .................................................................................................................................. 88

3.2 Nederland ............................................................................................................................ 91

3.3 Frankrijk .............................................................................................................................. 91

4. Varia ........................................................................................................................................... 91

BIJLAGEN ....................................................................................................................................... 93

Bijlage I. Schematische weergave van de stappen in het archeologisch proces met de

respectievelijke financiële verantwoordelijkheden .......................................................................... 93

Bijlage II. Schematische voorstelling van de uitzonderingen op het verplicht archeologisch

vooronderzoek bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning. ... 94

Bijlage III. Statistieken bouwbudgets 2008-2013 ............................................................................ 95

Bijlage IV. Dossier Nieuwpoort. Interview met schepen Kris Vandecasteele in verband met de

archeologische opgravingen bij bouwproject Woonzorgcentrum ‘De Zathe’. ................................. 96

Page 8: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

VIII

AFKORTINGENLIJST

Aanpassings- en Aanvullingsdecreet

Decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijk plannings-,

vergunningen- en handhavingsbeleid, BS 15 mei 2009.

Archeologiebesluit

Besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni

1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium, BS 15 juli 1994.

Archeologiedecreet

Decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, BS 15

september 1993.

B.W.H.I.

Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, BS 15 augustus 1980.

Decreet Landschapszorg

Decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, BS 21 mei 1996.

KCML

Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen.

Monumentendecreet

Decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten, BS 22

april 1976.

Natuurdecreet

Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, BS 10

januari 1998.

RWO

Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed.

SARiV

Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen.

SARO

Strategische Adviesraad Ruimtelijke ordening en Onroerend erfgoed.

Page 9: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

IX

V.C.R.O.

Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

V.I.O.E.

Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed.

Page 10: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

1

Nosse volunt omnes mercedem solvere nemo

Iuvenalis 7, 1571

1 Weten willen ze allen, maar niemand wil de prijs er voor betalen; G.J.M. BARTELINK, Prisma Latijnse citaten

en gezegden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1994.

Page 11: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

2

INLEIDING

1. Sinds enkele jaren is een progressieve publieke belangstelling waar te nemen voor het archeologisch

patrimonium. De mens begint zich alsmaar meer te realiseren dat de bescherming en het behoud van

het archeologisch bodemarchief een onontbeerlijke bron van informatie over het verleden uitmaakt.

Het geeft hen immers onder meer een inzicht in de totstandkoming van bepaalde

(gebruiks)voorwerpen en ideeën, die een ware verrijking betekenden voor de mensheid.

Desondanks is de algemene perceptie over archeologie bij het brede publiek nog vaak een ver-van-

mijn-bed-show. Egypte, Griekenland, Italië zijn de landen die volgens deze opvatting het meest in

contact komen met dergelijke klassieke opgravingen. Niets is echter minder waar; de archeologische

wetenschap is meer dan dat. Verschillende definities wijzen op de diverse invullingen die over

archeologie bestaan2.

‘Archeology is concerned with the full range of past human experience how people organized

themselves into social groups and exploited their surroundings; what they ate, made and believed,

how they communicated and why their societies changed.3’

‘Het belang van archeologisch bewijsmateriaal is dat mythe en geloof plaats maken voor historische

zekerheid.4’

‘Archeologie is de wetenschap die inzicht tracht te krijgen in alle facetten van de mens in het verleden,

door het bergen, documenteren, analyseren en interpreteren van materiële overblijfselen uit het

verleden. Studieobjecten zijn onder andere architectuur, artefacten, sporen en landschappen…’5.

Als men het over archeologisch patrimonium heeft, betreft dit hoofdzakelijk restanten uit het verleden

die niet meer als het eigendom van iemand aan te merken zijn, maar wel toekomen aan de

gemeenschap. Ouderdom en schaarsheid gaan vaak hand in hand. Zo is het gerecupereerde materiaal

van een oudere samenleving vaak zeldzamer dan dat van een nieuwere. Gezien de eminente waarde

die men daarom toekent aan het archeologisch patrimonium, dat de materiële erfenis uitmaakt van ons

vroeger bestaan, komt het beheer van het erfgoed toe aan de overheid. Dit vormt de reden waarom het

onderzoek en het beheer van het archeologisch erfgoed onderworpen is aan een wettelijke regeling6.

2 M. DEWEIRDT, Archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald, Gent, Larcier, 2010,

5. 3 M. DEWEIRDT, Archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald, Gent, Larcier, 2010,

5. 4 http://www.vecip.com/?onderwerp=134

5 http://www.all-archeo.be/archeologie.html

6 M. DEWEIRDT, Archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald, Gent, Larcier, 2010,

2.

Page 12: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

3

Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van

groot belang. Volgens voormalige gouverneur van West-Vlaanderen, Paul BREYNE, draagt het

erfgoed voor een groot deel bij tot de herkenbaarheid van een streek en bepaalt het de kwaliteit van de

leefomgeving en de levenskwaliteit van de burger. De aanwezigheid van historische

bezienswaardigheden maakt tot slot een niet onbelangrijke toeristische en recreatieve activiteit uit, die

gunstig is voor de economische ontwikkeling van een gebied7.

2. Het archeologisch erfgoed maakt deel uit van het collectief geheugen. De zorg voor dit

bodemarchief is de verantwoordelijkheid van allen. De kennis die het oplevert, is immers leerzaam en

dienstig voor iedereen. De vraag die hier aan de orde is, is hoe we deze verantwoordelijkheid moeten

opvatten. Hoe ver reikt ze? Wat kan en mag er van de burger worden verwacht in het kader van de

bescherming van dit waardevol archief?

Dit werkstuk poogt hoofdzakelijk een weergave te vormen van hoe men zowel vroeger, vandaag als

morgen het archeologisch patrimonium heeft beschermd en zal behoeden. Het belangrijkste aspect dat

in deze verhandeling wordt belicht, is de verantwoordelijkheid van de rechtsonderhorige in dit

beschermingsproces. Welke verplichtingen heeft de Vlaming ten aanzien van het patrimonium en

welke wensen heeft Europa op vlak van de bescherming?

3. In ‘Deel I De bescherming van het archeologisch erfgoed in Vlaanderen’ van deze masterproef, ga

ik na hoe de vork aan de steel zit in het Vlaams Gewest. De regelgeving in Vlaanderen omtrent de

bescherming en het beheer van het archeologisch patrimonium wordt hierbij uitvoerig behandeld. In

dit onderdeel speelt voornamelijk artikel 4, §2 van het Decreet van 30 juni 1993 houdende

bescherming van het archeologisch patrimonium (hierna: Archeologiedecreet)8 een primordiale rol,

alsook artikel 7 en 8 van datzelfde decreet. Het toepassingsgebied van de respectievelijke bepalingen

en de problematiek daaromtrent wordt er uitvoerig besproken. Daarbij fungeert de zaak Paul

Huyzentruyt als voorbeeld voor deze juridische kwestie.

Deel II handelt over wat op 16 januari 1992 in Valletta werd beslist in het gelijknamig verdrag9

(hierna: Verdrag van Malta) en hoe ver men staat met de implementatie van deze regelgeving in

Vlaanderen. Meer in het bijzonder gaat de aandacht uit naar het ‘veroorzakersprincipe’.

In het daarop volgend hoofdstuk blik ik vooruit naar het voorliggend ontwerp van decreet betreffende

het onroerend erfgoed10

(hierna: ontwerp onroerenderfgoeddecreet). In dit onderdeel wordt nagegaan

7 P. BREYNE, Erfgoed: een legaat uit het verleden met relevantie voor de toekomst, Rede door Paul Breyne,

Gouverneur van West-Vlaanderen uitgesproken in de provincieraad van 6 oktober 2009, 7; http://www.west-

vlaanderen.be/genieten/cultuur/erfgoed/documents/rede_gouverneur_2009.pdf 8 Decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, BS 15 september 1993.

9 Verdrag van Malta van 16 januari 1992 (herzien), BS 30 maart 2011.

10 Ontwerp van decreet betreffende het onroerend erfgoed, Parl. St. Vl. Parl. 2012-13, nr. 1901/1.

Page 13: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

4

hoe de Vlaamse decreetgever het zopas vermelde veroorzakerprincipe concretiseert. Hierbij wordt

onderzocht met welk financieringsmechanisme men in het Vlaams archeologierecht in de toekomst tot

een billijke kostenregeling tracht te komen.

Tot slot wordt in het laatste deel nagegaan hoe Nederland, Frankrijk en Duitsland het

veroorzakersprincipe in hun wetgeving hebben geïmplementeerd.

Page 14: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

5

DEEL I: DE BESCHERMING VAN HET ARCHEOLOGISCH ERFGOED IN VLAANDEREN

1. HISTORISCHE INLEIDING

4. Vlaanderen ontbeerde lange tijd – in tegenstelling tot vele andere regio’s in Europa- wettelijke of

decretale bepalingen, die in eerste instantie voorzagen in de bescherming van het archeologisch

patrimonium. Over de zorg die de burger diende te hebben voor dergelijk erfgoed, bestonden immers

ruime tijd geen wettelijke voorschriften. In de gevallen waarbij men geconfronteerd werd met

archeologische vondsten, boden alleen de artikelen 552, lid 1 en 716, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek

soelaas11

. Frankrijk daarentegen beschikte reeds met de Wet van 31 december 1913 betreffende de

historische monumenten12

over een reeks consistente bepalingen inzake de bescherming van

archeologisch erfgoed. Dertig jaar later werd deze aangevuld met de Wet van 27 september 1941

betreffende regulering inzake archeologische opgravingen13

.

5. In 1915 stelde de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (hierna: KCML) het

‘avant-projet de loi relatif à conservation des monuments historiques et des sites’ op. Een van de

hoofdstukken van dit voorontwerp, dat zou leiden tot de Wet van 7 augustus 1931 op het behoud van

monumenten en landschappen14

, had betrekking op de archeologische opgravingen. In het –toen nog-

unitaire België, werd met deze wet voor het eerst voorzien in een wettelijke regeling ter bescherming

van het Belgisch erfgoed. Deze had betrekking op het onroerend cultureel erfgoed, meer bepaald; de

monumenten, de gebouwen en de landschappen. Ook het roerend cultureel erfgoed, waaronder de

roerende goederen in overheidsbezit, die al dan niet deel uitmaken van gebouwen, landschappen en

monumenten15

, vielen onder de wet.

11

Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een archeologisch monument dat bij toeval wordt ontdekt, een schat is.

Volgens art. 716, lid 2 Burgerlijk Wetboek is een schat ‘iedere verborgen en bedolven zaak waarop niemand zijn

recht van eigendom kan bewijzen en die door louter toeval ontdekt wordt’. 12

Loi du 31 décembre 1913 sur les monuments historiques (Journal Officiel de la République Française 4

janvier 1914). 13

Loi du 27 septembre 1941 portant réglementation des fouilles archéologiques (Journal Officiel de la

République française 15 octobre 1941); artikel 14, lid 1 van deze wet bevatte reeds een regeling ingeval

toevalsvondsten werden gedaan: ‘de vinder van de overblijfselen of objecten en de eigenaar van het perceel

waar deze werden gevonden, zijn verplicht onmiddellijk aangifte te doen bij de burgemeester van de gemeente

(…)’. 14

Wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, BS 5 september 1931 (Van deze

wet zijn uitsluitend de bepalingen art. 4, eerste lid, 5 en 16 van kracht, en enkel voor monumenten. De andere

bepalingen werden opgeheven). 15

A. DRAYE, N. TORFS, S. MATHEÏ, en T. NULENS, Studieopdracht naar de problematiek, mogelijkheden en

opportuniteiten van de Vlaamse bevoegdheid op het vlak van successierechten, voor de collectieopbouw van de

Vlaamse musea en erfgoedinstellingen en voor de collectie van de Vlaamse Gemeenschap, Onderzoeksrapport,

Universiteit Hasselt (Vakgroep Rechten) 31 augustus 2006, 31,

http://www.kunstenerfgoed.be/onderzoeksrapport-successierechten-en-roerend-cultureel-erfgoed-pdf-

d240548451

Page 15: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

6

Voor wat betreft opgravingen en wat men noemt ‘het archeologisch patrimonium’, bevatte voormelde

wet echter geen beschermingsregeling16

. Ondanks de aanwezige intentie bij het redigeren van het

voorontwerp, om te voorzien in een wettelijke regeling inzake de bescherming van het archeologisch

erfgoed, hebben de wetsbepalingen nooit het daglicht gezien17

.

6. Na de federalisering van België kwam in Vlaanderen het eerste decreet tot bescherming van

monumenten en stads- en dorpsgezichten (hierna: Monumentendecreet) pas op 3 maart 197618

tot

stand. Helaas behelsde ook dit decreet geen beschermingsregeling voor het archeologisch

patrimonium19

.

7. Pas met de invoering van het Archeologiedecreet van 30 juni 1993 werd de focus gelegd op het

archeologisch erfgoed. Tot op vandaag vormt dit nog steeds de decretale basis voor een verantwoorde

bescherming en het beheer van ons archeologisch patrimonium20

. Het decreet omvat naast een

uitgebreide regeling inzake de beschermingsprocedure voor archeologische monumenten en zones, de

aanwijzing van de bevoegde instellingen en bepalingen inzake het beheer en subsidiëring, ook een

uitgebreid handhavingsbeleid. Om echter tot een optimaal behoud van het archeologisch patrimonium

te kunnen komen, zijn duidelijke handelingsvoorschriften vereist voor de rechtsonderhorigen die in

aanraking komen met archeologische vondsten.

Met betrekking tot dit laatste aspect, is de laatste jaren echter commotie ontstaan. De onduidelijke

regeling betreffende de (financiële) verantwoordelijkheden van de rechtsonderhorigen, ingeval men

archeologische vondsten doet, heeft uiteindelijk geleid tot een cassastiearrest in 2012.

8. Het gegeven dat het Verdrag van Malta een (verdere) implementatie in de Vlaamse wetgeving

behoeft en de ontstentenis van een billijke lastenverdeling in het kader van archeologische

verrichtingen in het huidig archeologierecht, zijn twee belangrijke elementen die de decreetgever ertoe

hebben aangezet een nieuw decreet te redigeren.

9. Opdat deze thematiek op een accurate wijze zou worden benaderd, zal eerst het huidig

archeologiedecreet uitvoerig worden behandeld. Daarbij acht ik het van belang, de context te situeren

waarin de problematiek van de kosten- en lastenverdeling zich afspeelt.

16

T. EYSKENS, “Het archeologiedecreet van onder het stof gehaald?”, T.R.O.S. 2004, 5. 17

Het luik archeologie werd uit het definitieve wetsvoorstel gehaald. Dit geschiedde na verzoek van de

archeologische verenigingen, die vreesden voor de mogelijke overheidsinmenging die daar uit voort zou komen;

A. DRAYE, “ Informatie en geheimhouding binnen de zorg voor het onroerend erfgoed. De regeling inzake

archeologische vindplaatsen en monumenten” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in

het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, 189. 18

Decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van Monumenten en Stads- en Dorpsgezichten, BS 22 april 1976. 19

Het decreet had immers uitsluitend betrekking op cultuurhistorische waardevolle terreinen. Zie ook M.,

DEWEIRDT, Archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald, Gent, Larcier, 2010, 2. 20

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Raad 1992-93, nr. 258/1, 6.

Page 16: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

7

Welke entiteit verantwoordelijk is voor de totstandkoming van deze wetgeving is de eerste vraag die

we in deze situering moeten beantwoorden. De bevoegdheidsverdeling betreffende het

archeologierecht tussen de federale overheid, de gewesten en de gemeenschappen heeft lange tijd het

voorwerp uitgemaakt van een communautaire discussie.

2. BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE BESCHERMING VAN HET

ARCHEOLOGISCH PATRIMONIUM

10. Met de grondwetswijziging van 24 december 197021

en de Wet van 21 juli 1971 betreffende de

bevoegdheid en de werking van de Cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de

Franse cultuurgemeenschap 22

, werd België een federale staat. De Cultuurraden van de Nederlandse en

de Franse cultuurgemeenschap vormden toen de opererende wetgevende entiteiten op regionaal

niveau23

. De bevoegdheid inzake ‘culturele aangelegenheden’, zowel met betrekking tot de roerende

als tot de onroerende goederen, werd met de Wet van 21 juli 197124

toegekend aan deze organen.

De gewesten en gemeenschappen, zoals die tot op vandaag bestaan, werden pas in het leven geroepen

op 8 augustus 1980 met de Bijzondere Wet tot hervorming der instellingen (hierna: B.W.H.I.)25

. Een

eerste belangrijke wijziging aan de B.W.H.I. werd doorgevoerd met de Wet van 8 augustus 198826

.

Door deze wet werd de bevoegdheid inzake het beheer en de bescherming van het onroerend erfgoed

immers overgeheveld van de gemeenschappen naar de gewesten. De B.W.H.I. geeft aan dat de

gemeenschappen persoonsgebonden materies zoals cultuur, onderwijs, welzijn, gezondheid, sport,

taal, etc. als toegewezen bevoegdheden hebben27

. Bij de gewesten behoren de grondgebonden

materies, waaronder milieu, ruimtelijke ordening, wonen, mobiliteit, infrastructuur, economie… tot

hun bevoegdheidspakket28

.

21

Grondwetswijziging van 24 december 1970, BS 31 december 1970. 22

Wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de Cultuurraden voor de Nederlandse

cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap, BS 23 juli 1971. 23

A. DRAYE, N. TORFS, S. MATHEÏ, en T. NULENS, Studieopdracht naar de problematiek, mogelijkheden en

opportuniteiten van de Vlaamse bevoegdheid op het vlak van successierechten, voor de collectieopbouw van de

Vlaamse musea en erfgoedinstellingen en voor de collectie van de Vlaamse Gemeenschap, Onderzoeksrapport,

Universiteit Hasselt (Vakgroep Rechten) 31 augustus 2006, 24,

http://www.kunstenerfgoed.be/onderzoeksrapport-successierechten-en-roerend-cultureel-erfgoed-pdf-

d240548451 24

Art. 2, 4° van de Wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de Cultuurraden voor de

Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap; A. DRAYE, “La protection du

patrimoine immobilier. De bescherming van het onroerend erfgoed”, in G. DE LEVAL, J-F. TAYMANS en M.

RENARD-DECLAIRFAYT (eds.), Répertoire notarial, Deel XIV, Boek XV, Brussel, Larcier, 2002, 49-52. 25

Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, BS 15 augustus 1980. 26

Wet van 8 augustus 1988 tot wijziging van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der

instellingen, BS 13 augustus 1988. 27

Art. 4 en 5 B.W.H.I. 28

Art. 6 B.W.H.I.

Page 17: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

8

11. Ondanks deze afgetekende bevoegdheidsverdeling, bestaan enkele onduidelijkheden over welke

entiteit (gemeenschap of gewest) bevoegd is de regeling op zich te nemen inzake ‘archeologische

opgravingen’ en ‘archeologisch erfgoed’29

.

Op grond van artikel 6 § 1, I B.W.H.I komt het aan de gewesten toe wetgeving uit te vaardigen

inzake archeologisch erfgoed. Deze bepaling kent immers de bevoegdheid inzake het ruimtelijk

ordeningsbeleid toe aan de gewesten en maakt deze in het bijzonder bevoegd voor monumenten en

landschappen30

. De decreten die in dit kader werden uitgevaardigd zijn onder meer het Decreet van 16

april 1996 betreffende landschapszorg (de bescherming van landschappen, ankerplaatsen en

erfgoedlandschappen) (hierna: Decreet Landschapszorg)31

, het Decreet tot de bescherming van

monumenten en stads- en dorpsgezichten van 3 maart 1976 (hierna: Monumentendecreet)32

en

eveneens het Archeologiedecreet33

. Een belangrijke vraag die zich hier opdringt, is of ook de regeling

omtrent de roerende archeologische monumenten onder de bevoegdheid van het Vlaams gewest valt.

In de parlementaire voorbereiding bij het Archeologiedecreet, poneert men dat de bescherming van het

archeologisch erfgoed een gewestbevoegdheid is. Men geeft meer bepaald aan dat het archeologisch

erfgoed in verband staat met de ruimtelijke ordening en het ontegensprekelijk territoriumgebonden is,

gezien het steeds aan de oppervlakte, onder de grond of onder water te vinden is34

.

Onder het archeologische erfgoed dat door het Vlaams gewest wordt beschermd, behoren naast de

onroerende, ook de roerende archeologische monumenten die onroerend zijn door incorporatie. Alle

archeologische vondsten die bij hun opgraving niet aan hun oorspronkelijk en originele context

kunnen worden onttrokken, zijn onroerend door incorporatie35

en vallen onder de toepassing van het

Archeologiedecreet36

.

29

M. DEWEIRDT, Archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald, Gent, Larcier, 2010,

7. 30

Art. 6 § 1, I, 7° B.W.H.I. 31

Decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, BS 21 mei 1996. 32

Decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten, BS 22 april 1976. 33

A. DRAYE, “De gemeenten en de zorg voor het onroerend erfgoed”, T.Gem. 2010, afl. 4, 216. 34

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Raad 1992-93, nr. 258/1, 6. 35

A. DRAYE, N. TORFS, S. MATHEÏ, en T. NULENS, Studieopdracht naar de problematiek, mogelijkheden en

opportuniteiten van de Vlaamse bevoegdheid op het vlak van successierechten, voor de collectieopbouw van de

Vlaamse musea en erfgoedinstellingen en voor de collectie van de Vlaamse Gemeenschap, Onderzoeksrapport,

Universiteit Hasselt (Vakgroep Rechten) 31 augustus 2006, 60,

http://www.kunstenerfgoed.be/onderzoeksrapport-successierechten-en-roerend-cultureel-erfgoed-pdf-

d240548451 36

Onder ‘onroerend goederen’ in het kader van het Archeologiedecreet wordt verstaan: ‘alle niet verplaatsbare

archeologische monumenten die ondergronds of aan de oppervlakte o onder water aanwezig zijn, en de roerende

archeologische monumenten, onroerend door bestemming’; A. DRAYE, “De bescherming van het onroerend

erfgoed. Het belang van een correct gebruik van het voorhanden zijnde instrumentarium”, T.R.O.S.

2005, afl. 39, 219.

Page 18: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

9

De vraag die hier onmiddellijk rijst is uiteraard of ook de overige roerende archeologische

monumenten, aan de (beschermings)regeling van het Archeologiedecreet onderworpen zijn?

Het behoort tot de bevoegdheid van de gemeenschappen beschermingsmaatregelen te decreteren met

betrekking tot roerende voorwerpen. Het archeologisch patrimonium van deze aard behoort bijgevolg

tot de bevoegdheid van de gemeenschappen. Deze laatste worden immers gekwalificeerd als cultureel

patrimonium, dat een gemeenschapsbevoegdheid is op basis van artikel 4, 4° B.W.H.I. juncto artikel

127 G.W.37

.

Ondanks deze schijnbaar afgetekende verdeling, is er frequent sprake van

bevoegdheidsoverschrijdingen in hoofde van de respectievelijke decreetgevers38

. Zo stelt de

decreetgever van het Vlaams gewest letterlijk in art. 3, 2°, b Archeologiedecreet, dat het begrip

archeologische monumenten, dat men hanteert in het betrokken decreet, ook de roerende

archeologische monumenten omvat39

. De afdeling wetgeving van de Raad van State oordeelde hierbij

– rekening houdend met de artikelen uit het B.W.H.I.- dat de bepalingen uit het Archeologiedecreet

bijgevolg slechts grondwettig zijn voor zover deze betrekking hebben op “voorwerpen nog deel

uitmakend van een onroerend ‘monument’ en waaromtrent nog niet werd beslist dat ze niet onroerend

door bestemming zijn”40

. Het betreft met andere woorden roerende goederen die fysiek verplaatsbaar

zijn, maar fungeren als accessorium van een onroerend goed en daarom eveneens als onroerend goed

worden gekwalificeerd41

. Van zodra de gewestelijke overheid beslist dat de betrokken voorwerpen niet

onroerend door bestemming zijn, zullen ze onder de bevoegdheid van de gemeenschap vallen42

.

Bovendien is het frappant dat in het Decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het

roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang43

, uitdrukkelijk werd opgenomen dat het betrokken

decreet een gemeenschapsaangelegenheid regelt44

en het als beschermd voorwerp een roerend goed

37

M. DEWEIRDT, “De bescherming van het archeologisch onroerend erfgoed”, O.G.P. 2011, afl. 229, 62. 38

M. DEWEIRDT, “De bescherming van het archeologisch onroerend erfgoed”, O.G.P. 2011, afl. 229, 63. 39

T. EYSKENS, “Het archeologiedecreet van onder het stof gehaald?”, T.R.O.S 2004, 8. 40

Parl.St. Vl. Raad 1993-92, nr. 258/1, 38-39. 41

Hierbij dient zowel een objectieve als een subjectieve voorwaarde te worden vervuld. Vooreerst is het vereist

dat de eigenaar van het betrokken (roerende) goed ook eigenaar is van het onroerend goed waarmee het door

bestemming wordt verbonden (subjectieve voorwaarde). Bovendien zal slechts van een onroerend goed door

bestemming worden gesproken indien een objectieve voorwaarde is vervuld, met name; de verbondenheid met

het onroerend goed moet economisch of esthetisch blijvend zijn. 42

A. DRAYE, N. TORFS, S. MATHEÏ, en T. NULENS, Studieopdracht naar de problematiek, mogelijkheden en

opportuniteiten van de Vlaamse bevoegdheid op het vlak van successierechten, voor de collectieopbouw van de

Vlaamse musea en erfgoedinstellingen en voor de collectie van de Vlaamse Gemeenschap, Onderzoeksrapport,

Universiteit Hasselt (Vakgroep Rechten) 31 augustus 2006, 61,

http://www.kunstenerfgoed.be/onderzoeksrapport-successierechten-en-roerend-cultureel-erfgoed-pdf-

d240548451 43

Decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk

belang, BS 14 maart 2003. 44

Art. 1 Decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk

belang.

Page 19: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

10

dat, of een verzameling die, wegens de archeologische, historische, cultuurhistorische, artistieke of

wetenschappelijke betekenis ervan in de lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse

Gemeenschap werd opgenomen45

’, heeft. Opmerkelijk hierbij is dat het Archeologiedecreet slechts een

maand na de goedkeuring van dit decreet werd gewijzigd46

en men daarbij het roerend archeologisch

erfgoed niet heeft uitgesloten van de toepassing van het Archeologiedecreet47

.

12. Aan deze communautaire onduidelijkheid werd uiteindelijk een einde gesteld met het arrest van

het Grondwettelijk Hof van 17 maart 201048

. In dit arrest oordeelde het Hof namelijk dat het Vlaams

gewest de mogelijkheid heeft om gebruik te maken van artikel 10 van de B.W.H.I.49

met betrekking tot

de cultuurgoederen die integrerend deel uitmaken van een beschermd goed. Deze bepaling laat toe dat

de gewesten gemeenschapsaangelegenheden mogen regelen, op voorwaarde dat dit nodig is voor de

uitoefening van de gewestbevoegdheid, dat de weerslag van die gewestbepaling op de

gemeenschapsbepaling slechts marginaal is en dat die aangelegenheid zich leent tot een

gedifferentieerde regeling

Artikel 10 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie

van de Vlaamse administratie50

, kent het gehele archeologisch patrimonium toe aan het beleidsveld

onroerend erfgoed51

. Het roerend archeologisch erfgoed blijft aldus een gemeenschapsmaterie, maar

wordt op grond van voormeld organisatiebesluit toegewezen aan het beleidsdomein ruimtelijke

ordening, woonbeleid en onroerend erfgoed52

.

45

Art. 1, 1° Decreet 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk

belang. 46

Decreet van 28 februari 2003 tot wijziging van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het

archeologisch patrimonium, BS 24 maart 2009. 47

Zie art. 3 Archeologiedecreet: Voor de toepassing van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten wordt verstaan

onder … Archeologische monumenten: (…) roerende archeologische monumenten (…). 48

GwH 17 maart 17 maart 2010, nr. 25/2010, ftp://ftp.const-court.be/pub/n/2010/2010-025n.pdf 49

GwH 17 maart 17 maart 2010, nr. 25/2010, ftp://ftp.const-court.be/pub/n/2010/2010-025n.pdf 50

Art. 10, §1, c Besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de

Vlaamse administratie, BS 22 september 2005; ‘Het cultureel patrimonium, de musea en de andere

wetenschappelijk-culturele instellingen, met uitzondering van de monumenten en landschappen en met

uitzondering van het archeologisch patrimonium en het varend erfgoed’. 51

Memorie van Toelichting Parl.St. Vl.Parl., 2012-12, 1901/1, 20; Dit resulteert onder meer in de opname van

het begrip ‘archeologisch artefact’ in art. 2.1, 5° van het ontwerp van decreet betreffende het onroerend erfgoed.

Een ‘archeologisch artefact’ wordt omschreven als een roerend goed dat van algemeen belang is wegens de

archeologisch erfgoedwaarde. 52

Memorie van Toelichting Parl.St. Vl.Parl., 2012-12, 1901/1, 15.

Page 20: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

11

3. TOEPASSELIJK(E) DECREET EN REGELGEVING

13. Uiteraard is het van belang kort even in te gaan op de belangrijkste wetgevende akten in het huidig

archeologierecht.

Vooreerst speelt het reeds aangehaalde Archeologiedecreet van 1993 een belangrijke rol in de

bescherming van het archeologische erfgoed. Het decreet biedt de juridische basis voor de

bescherming en het behoud van archeologische monumenten en zones binnen het Vlaams Gewest.

Het Besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 199453

(hierna: Archeologiebesluit) fungeert als

uitvoeringsbesluit van het Archeologiedecreet. Het bevat onder meer algemene

beschermingsvoorschriften voor beschermde archeologische goederen en voor bij toeval gevonden

archeologische monumenten54

.

Ten slotte dient ook gewag te worden gemaakt van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna:

V.C.R.O.). Deze draagt immers bij tot de bescherming en het behoud van het erfgoed, door voor

bepaalde vergunningsaanvragen de verplichting op te leggen adviezen in te winnen bij het Agentschap

Ruimte en Erfgoed (thans: Agentschap Onroerend Erfgoed)55

.

4. BEGRIPPENKADER

14. De definiëring van de volgende belangrijke begrippen creëert duidelijkheid over het materieel

toepassingsgebied van het Archeologiedecreet.

4.1 Archeologisch patrimonium

15. In art. 3, 1 van het Archeologiedecreet, wordt vooreerst aangegeven wat men onder archeologisch

patrimonium dient te verstaan. Het betreft ‘alle vormen van archeologische monumenten en zones’.

4.2 Archeologische monumenten

16. ‘Alle overblijfselen en voorwerpen of enig ander spoor van menselijk bestaan die getuigenis

afleggen van tijdperken en beschavingen waarvoor opgravingen of vondsten een betekenisvolle bron

van informatie zijn’ worden beschouwd als archeologische monumenten56

. Oorspronkelijk waren

archeologische monumenten enkel ‘de belangrijkste of één van de belangrijkste bronnen van

informatie’ over het menselijk bestaan. Met het wijzigingsdecreet van 28 februari 2003, verruimde

men het begrip tot ‘alle betekenisvolle bronnen van informatie’, waardoor ook archeologische

53

Gewijzigd bij het Besluit van de Vlaamse Regering van 1 april 2011, BS 5 mei 2011. 54

Hoofdstuk 2, afdeling 1 Archeologiebesluit. 55

4.7.26 V.C.R.O. 56

Art. 3, 2° Archeologiedecreet.

Page 21: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

12

voorwerpen uit een meer recent verleden onder het toepassingsgebied van het Archeologiedecreet

kunnen worden gebracht57

. Iedere betekenisvolle bron van informatie die wordt opgegraven en die

verduidelijking biedt over ons vroeger menselijk bestaan, wordt aldus als archeologisch monument

aanzien. Er geldt bijgevolg geen ouderdomsvereiste, alleen de hoedanigheid van betekenisvolle bron

van informatie is relevant58

.

Voorts worden archeologische monumenten onderverdeeld in onroerende en roerende archeologische

monumenten. Met onroerend archeologisch monument wordt bedoeld: ‘alle niet-verplaatsbare

archeologische monumenten die ondergronds of aan de oppervlakte of onder water aanwezig zijn,

alsook de roerende archeologische monumenten die onroerend zijn door bestemming’59

. Naast de

goederen die op het land worden gevonden, vallen ook de vondsten gevonden in de binnenwateren van

het Vlaams territorium onder het toepassingsgebied van het Archeologiedecreet. Wat de goederen

betreft die worden aangetroffen in de zee, reikt de bevoegdheid van het Vlaams Gewest tot de

laagwaterlijn. Vanaf daar vangt de bevoegdheid van de federale overheid aan60

. Tot de roerende

archeologische monumenten behoren alle andere archeologische monumenten.

4.3 Archeologische zones en BEWAER-zones

17. Onder archeologische zones wordt verstaan: ‘alle gronden die van wetenschappelijk en

cultuurhistorisch belang zijn wegens de mogelijk aanwezige archeologische monumenten, met

inbegrip van een bufferzone’61

. Belangrijk in deze definitie is de aanwezigheid van een onzeker

element, met name ‘mogelijk aanwezige archeologische monumenten’. Men heeft bewust voor deze

bewoording gekozen, gezien archeologisch erfgoed zich gewoonlijk onder het oppervlak bevindt en

het bijgevolg onzichtbaar is. Er kan zodoende nooit met zekerheid worden bepaald waar de

archeologische monumenten zich bevinden. Om van een archeologische zone te kunnen spreken,

moeten secundaire bronnen en prospectie aantonen dat betrokken percelen archeologische

monumenten bevatten62

. Bovendien heeft het vaak samenhangend karakter van archeologische

monumenten tot gevolg dat ook de percelen waar geen monumenten te vinden zijn, maar deel

uitmaken van een groter ruimtelijk geheel, als archeologische zones worden aangemerkt63

. In

57

Parl. St. Vl. Parl. 2002-03, nr. 1440/1, 5. 58

A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet en regelgeving van kracht

binnen het Vlaamse Gewest/ de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 158. 59

Art. 3, 2°, a Archeologiedecreet. 60

A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet en regelgeving van kracht

binnen het Vlaamse Gewest/ de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 159. Een verdere bespreking van

het maritiem archeologisch erfgoed en de binnenwateren valt buiten het bestek van deze verhandeling. 61

Art. 3, 3° Archeologiedecreet. 62

M. DEWEIRDT, Archeologierecht: Een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald, Voor de

Conferentie der Jonge Balie Kortrijk, Gent, Larcier, 16. 63

T. EYSKENS, “Het archeologiedecreet van onder het stof gehaald?”, T.R.O.S. 2004, 9.

Page 22: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

13

voorkomend geval voorziet men in bufferzones ter voorkoming van aftakeling van archeologische

zones (door bv. erosie). Deze laatste fungeert dan als beveiligingszone64

.

18. De zogenaamde BEWAER-zone (BEkend Waardevol Archeologisch ERfgoed) dient van

voormelde zone te worden onderscheiden. Waar de archeologische zones een onzeker element

bevatten met betrekking tot de aan- of afwezigheid van archeologisch erfgoed, gaat het bij BEWAER-

zones om reeds bekend archeologisch erfgoed. Onder ‘bekend’ verstaat men al datgene wat gebaseerd

is op huidige kennis en inzichten. Om van ‘waardevol’ te kunnen spreken, volstaat het dat in een zone

archeologisch erfgoed is bewaard gehouden65

.

5. BEVOEGDE INSTANTIES ARCHEOLOGISCH ERFGOED

19. Het beleidsdomein ‘Ruimtelijke ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed’ van het Vlaams

gewest, bestaat vandaag uit één departement en drie agentschappen, met name: departement Ruimte

Vlaanderen66

, Agentschap Onroerend Erfgoed, Agentschap Wonen-Vlaanderen en Agentschap

Inspectie RWO.

Het Agentschap Onroerend Erfgoed, dat recentelijk werd opgericht, fungeert vandaag als belangrijkste

entiteit binnen het Vlaams archeologiebeleid. De Inspectie RWO ziet daarnaast toe op een correcte

handhaving van de reglementering en zal, indien nodig, optreden met de nodige repressieve

maatregelen.

5.1 Agentschap Onroerend Erfgoed

20. Tot en met 2009 vervulde het Agentschap Ruimtelijk Ordening en Onroerend Erfgoed Vlaanderen

een belangrijk rol in het kader van de bescherming van het archeologisch erfgoed. Omdat men het

agentschap echter vaak benoemde met ‘R-O Vlaanderen’, zorgde dit regelmatig voor verwarring. ‘RO’

werd immers vaak als ‘Ruimtelijke Ordening’ gelezen, waardoor het werkdomein Onroerend Erfgoed

vergeten werd. Om die reden besliste de Vlaamse Regering op 4 december 2009 een

naamsverandering door te voeren en het agentschap voortaan te laten voortbestaan onder de naam

‘Agentschap Ruimte en Erfgoed’67

. Deze naamswijziging ging gepaard met een hervorming van de

64

T. EYSKENS, “Het archeologiedecreet van onder het stof gehaald?”, T.R.O.S. 2004, 10. 65

Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, Handleiding voor het afbakenen van archeologische zones,

https://www.onroerenderfgoed.be/images/uploads/content/downloads/Handleiding_voor_het_afbakenen_van_ar

cheologische_zones_versie_101215.pdf. 66

Recent werd het departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed omgevormd naar

Ruimte Vlaanderen; Besluit van de Vlaamse Regering van 11 januari 2013 tot wijziging van diverse besluiten

ingevolgde de reorganisatie van het beleidsveld Ruimtelijke Ordening en de totstandkoming van de Vlaamse

Codex Ruimtelijke Ordening, BS 13 februari 2013; http://www.bestuurszaken.be/ruimte-vlaanderen. 67

Besluit van de Vlaamse Regering van 4 december 2009 houdende wijziging van de benaming van het

agentschap Ruimtelijke Ordening Onroerend Erfgoed in het agentschap Ruimte en Erfgoed, BS 11 januari 2010.

Page 23: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

14

interne werking van het betrokken agentschap68

. Het was de verantwoordelijkheid van het agentschap

er op toe te zien dat met het beschermde en waardevolle archeologisch erfgoed omzichtig werd

omgegaan. Men gaf onder meer (bindende) adviezen bij bouwvergunningsaanvragen, behandelde

vergunningsaanvragen voor archeologische prospecties en opgravingen, stelde beschermingsdossiers

op, bekeek premieaanvragen en subsidieerde Intergemeentelijke Archeologische Diensten69

.

Het Agentschap Ruimte en Erfgoed, dat eind 2009 werd opgericht, kende echter een kort bestaan. De

Vlaamse Regering gaf immers toestemming op 29 april 2011 om een reorganisatie van het beleidsveld

Onroerend Erfgoed door te voeren70

. Dit heeft ertoe geleid dat op 1 juli 201171

de subafdeling

‘erfgoed’ van het Agentschap RO, samen met het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed (hierna:

V.I.O.E.)72

, het nieuw Agentschap Onroerend Erfgoed vormt73

.

Voor de samenvoeging had de V.I.O.E. enkele belangrijke opdrachten. Het instituut had onder meer

tot taak overeenkomsten te sluiten met de eigenaar van een terrein waar archeologische vondsten

werden gedaan, men had het recht om de toevalsvondsten te onderzoeken en zich te begeven op de

terreinen waar zich archeologische monumenten bevonden74

.

Met het decreet van 18 november 2011 houdende wijziging van het Archeologiedecreet75

, werden deze

taken van het V.I.O.E. aldus overgedragen naar het nieuw Agentschap Onroerend Erfgoed76

.

21. De bedoeling van het nieuw agentschap is op een geïntegreerde wijze vorm te geven aan de

beleidsuitvoering in het kader van Onroerend Erfgoed77

. Men tracht op deze manier te komen tot een

68

http://www.rwo.be/NL/RWOnieuwsbrief/Hoofdmenu/BeleidsdomeinRWO/TransitieRWO/tabid/15228/Default

.aspx 69

http://www.onroerenderfgoed.be 70

http://www.rwo.be/NL/RWOnieuwsbrief/Hoofdmenu/BeleidsdomeinRWO/TransitieRWO/tabid/15228/Default

.aspx 71

Besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011 houdende wijziging van diverse besluiten wat betreft

de opheffing van de intern verzelfstandigd agentschap zonde rechtspersoonlijkheid Ruimtelijke Ordening en

integratie van taken in het departement Ruimtelijk Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, BS 6 oktober

2011. 72

Het V.I.O.E. werd opgericht bij Besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 tot oprichting van het

intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, BS

18 juni 2004; Het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011 houdende de overdracht van sommige

personeelsleden van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Ruimte en Erfgoed aan

het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Vlaams Instituut voor het Onroerend

Erfgoed, BS 8 juli 2011 breidde de taken van deze laatste uit. 73

C. Govaert, “Doek valt definitief over Agentschap RO”, Vastgoed info 2011, afl. 19, 4. 74

X., “Agentschap Onroerend Erfgoed”, NjW. 2011, afl. 253, 761. 75

Decreet van 18 november 2001 houdende wijziging van het Decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming

van het archeologisch patrimonium, wat betreft de taken van het agentschap en het Vlaams Instituut voor het

Onroerend Erfgoed en tot opheffing van het Eigen Vermogen van het Vlaams Instituut voor het Onroerend

Erfgoed, BS 13 december 2011. 76

. X, “Agentschap Onroerend Erfgoed”, NjW. 2011, afl. 253, 761. 77

http://www.rwo.be/

Page 24: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

15

oppuntstelling van de bescherming, het beheer, wetenschappelijk onderzoek en de inventarisatie van

het onroerend erfgoed in Vlaanderen, waartoe uiteraard ook het archeologisch patrimonium behoort.

Deze hervorming dient een efficiënte werking en een transparante afstemming van de

beleidsuitvoering bij burgers en belanghebbenden te waarborgen78

. Met uitzondering van het

Agentschap Inspectie RWO, werden alle beleidsuitvoerende taken rond Onroerend Erfgoed

ondergebracht in één agentschap79

.

5.2 Agentschap Inspectie RWO

22. Bij Besluit van de Vlaamse Regering van 10 november 200580

, werd het intern verzelfstandigd

agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Inspectie RWO opgericht. Het agentschap heeft het uitvoeren

van het beleid als opdracht en is daarenboven belast met de handhaving en het toezicht inzake

ruimtelijke ordening, de verhuring van kamers en woningen, de monumenten en landschappen,

archeologisch patrimonium en het varend erfgoed. Het agentschap beschikt over twee afdelingen; de

afdeling Toezicht en de afdeling Inspectie.

De afdeling inspectie van het Agentschap Inspectie RWO heeft als taak zowel

administratiefrechtelijke als strafrechtelijke sancties op te leggen ingeval van bouwovertredingen,

miskenning van de decreet- en regelgeving inzake onroerend erfgoed (zijnde archeologisch

patrimonium, monumenten, stads-en dorpsgezichten, landschappen en varend erfgoed)81

. Ten slotte

treedt men ook op tegen inbreuken op de wooncode en het kamerdecreet82

.

Het is de afdeling Inspectie RWO die als eerste aanspreekpunt fungeert voor meldingen met

betrekking tot bovenstaande inbreuken en overtredingen. Elke Vlaamse provincie beschikt daarom

over een vestiging van deze instantie83

.

78

https://www.onroerenderfgoed.be/over-ons/onroerend-erfgoedbeleid/hervorming-beleidsveld-onroerend

erfgoed/ 79

http://www.rwo.be/NL/RWOnieuwsbrief/Hoofdmenu/BeleidsdomeinRWO/TransitieRWO/tabid/15228/Default

.aspx 80

Besluit van de Vlaamse Regering van 10 november 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd

agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Inspectie RWO, BS 11 januari 2006. 81

Art. 7 § 1 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 november 2005 tot oprichting van het intern

verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Inspectie RWO bepaalt dat: ‘Het hoofd van het

agentschap wordt aangewezen als gemachtigde voor: 1° het verrichten van opsporingen en vaststellingen, het

stilleggen van werkzaamheden, de gerechtelijke verzegeling en het in beslag nemen van werk- en voertuigen, op

grond van:… b) artikel 31 en 32 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch

patrimonium; (…)’. 82

http://www.rwo.be//BeleidsdomeinRWO/InspectieRWO/AfdelingInspectie/tabid/12737/Default.aspx. 83

http://www.rwo.be//BeleidsdomeinRWO/InspectieRWO/AfdelingInspectie/tabid/12737/Default.aspx.

Page 25: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

16

6. INSTRUMENTARIUM VAN HET ARCHEOLOGIERECHT

23. Artikel 2 van het Archeologiedecreet doelt op ‘de bescherming, het behoud, de instandhouding,

het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium’. Om dit te kunnen realiseren is een

doeltreffend beschermingsmechanisme onontbeerlijk. Voor de regelgeving inzake bescherming zoals

die vandaag bestaat, heeft de decreetgever inspiratie gehaald uit de werkwijze die men hanteert bij de

bescherming van monumenten en landschappen. De organisatie en de reglementering van de

archeologische opgravingen wordt met name verzekerd door een advies-, meldings- en

vergunningsplicht84

.

6.1 Vergunningsplicht voor opgravingen en prospecties

24. In alle gevallen waar men actief op zoek gaat naar archeologische monumenten met ingreep in de

bodem, dient men voorafgaand aan dergelijke verrichtingen een vergunning te bekomen. Hetzelfde

geldt voor prospecties met ingreep in de bodem85

. Ingevolge art. 6, § 1 van het Archeologiedecreet is

het immers ‘verboden zonder voorafgaande en schriftelijke vergunning van het agentschap

archeologische opgravingen of graafwerken met de bedoeling archeologische monumenten op te

sporen en vrij te leggen, uit te voeren’. Op die manier fungeert de vergunning als een soort

controlemiddel ter vermijding van vernieling aan het archeologisch monument. De vergunning wordt

dan ook slechts afgeleverd voor een welbepaald archeologisch monument of archeologische zone en

voor een welbepaalde termijn86

.

Voorts bevat het Archeologiebesluit aanvullend de algemene voorwaarden voor het uitvoeren van

archeologische opgravingen, de kwalificaties waarover de personen moeten beschikken die

archeologische opgravingen uitvoeren en de procedure voor aanvraag, schorsing of intrekking van de

vergunning. Een van de voornaamste bepalingen hieromtrent is art. 15, §1 van het betrokken besluit,

die een aanvulling vormt op art. 6 van het Archeologiedecreet. In deze bepaling wordt immers

aangegeven dat het ‘de persoon die rechtstreeks voor een opgraving of prospectie verantwoordelijk is

en deze ook daadwerkelijk op het terrein leidt’ is, ‘die een vergunning kan aanvragen tot het uitvoeren

van een archeologische opgraving of archeologische prospectie met ingreep in de bodem’. Hieruit valt

af te leiden dat de vergunning niet overdraagbaar is aan derden87

.

84 T. EYSKENS, “Het archeologiedecreet van onder het stof gehaald?”, T.R.O.S. 2004, 7. 85

Art. 6, § 2 Archeologiedecreet bepaalt dat prospecties zonder ingreep in de bodem geen vergunning behoeven. 86

Art. 6, § 3, lid 2 Archeologiedecreet. 87

M. DEWEIRDT, Het archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald. Voor de

Conferentie der Jonge Balie Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 29.

Page 26: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

17

Indien de vergunning ten slotte wordt geweigerd, opgeschort of ingetrokken, kan de aanvrager tegen

deze beslissing beroep instellen bij de Vlaamse Regering die uitspraak doet na de commissie te hebben

gehoord88

.

6.2 Vergunningsplicht voor werkzaamheden met ingreep in de bodem, andere dan

opgravingen en prospecties

25. Artikel 4.2.1 van de V.C.R.O. bevat een exhaustieve lijst van vergunningsplichtige handelingen.

In al deze gevallen is de bouwheer vereist een stedenbouwkundige vergunning aan te vragen vooraleer

de bouwwerkzaamheden aan te vatten. De bedoeling van een dergelijke vergunning is te vermijden dat

(massaal) bouwconstructies worden opgericht die de goede ruimtelijke ordening zouden kunnen

verstoren. Door middel van de vergunning, behoudt de overheid immers controle over deze

structurering.

In bepaalde gevallen gaat men nog een stap verder en zal een advies worden gekoppeld aan de

aflevering van de vergunning. Ook in het Archeologiedecreet voorziet men in een dergelijke

advisering. Voor werkzaamheden die aanzienlijke effecten kunnen hebben op de bodem, zal het

Agentschap Onroerend Erfgoed voorafgaand moeten instemmen met de vooropgestelde plannen.

Indien men daarbij vermoedt dat zich archeologische monumenten onder de bodem bevinden, kan men

de bouwheer lasten opleggen.

In de twee volgende gevallen is een dergelijk advies verplicht.

6.2.1 Bijzondere procedure in het kader van werken van algemeen belang

26. Voor vergunningsaanvragen, ingediend overeenkomstig artikel 4.7.1 §1, 2° van de V.C.R.O. is

men verplicht advies in te winnen omtrent de geplande werkzaamheden. Het betreft de vergunningen

ingediend via de bijzondere procedure voor handelingen van algemeen belang of voor aanvragen

ingediend door publiekrechtelijke rechtspersonen, die een invloed kunnen hebben op de ondergrond

(bijvoorbeeld de bouw van een stedelijk zwembad). In dit geval is de vergunningverlenende overheid

verplicht, binnen dertig dagen na ontvangst van het dossier, advies in te winnen bij het Agentschap

Ruimte en Erfgoed89

(thans: Agentschap Onroerend Erfgoed). Binnen de daaropvolgende termijn van

dertig dagen dient het agentschap zich uit te spreken over het voorliggend dossier. Indien er

voorwaarden (die de bescherming van het archeologisch patrimonium beogen) gekoppeld worden aan

88

Art. 6, §1, lid 2 Archeologiedecreet. 89

Art. 5, lid 1 Archeologiedecreet.

Page 27: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

18

het advies, zijn deze bindend90

. Bij ontstentenis van een binnen de voorgeschreven termijn

overgezonden advies, wordt dit geacht gunstig te zijn91

.

6.2.2 Vergunningsaanvragen in het kader van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening

27. Naast het Archeologiedecreet zelf, voorziet ook de V.C.R.O. in een adviesverplichting. Advies

inwinnen bij het Agentschap Onroerend Erfgoed is vereist bij een aantal specifieke

vergunningsaanvragen en dit bij zowel de reguliere als de bijzondere procedure. Het betreft onder

meer aanvragen die verband houden met voorlopig of definitief beschermde archeologische

monumenten of die betrekking hebben op percelen die gelegen zijn in voorlopig of definitief

beschermde archeologische zones. Ook bij de vergunningsaanvragen inzake bouwprojecten met een

bepaalde omvang is een dergelijk advies vereist92

. In het geval het Agentschap Onroerend Erfgoed van

oordeel is dat het aangevraagde strijdig is met direct werkende normen binnen andere beleidsvelden

dan de ruimtelijke ordening, of indien dergelijke strijdigheid reeds manifest uit het aanvraagdossier

blijkt, wordt de vergunning geweigerd. Een vergunning zal evenmin kunnen worden verkregen, indien

uit het advies blijkt dat het aangevraagde onwenselijk is in het licht van doelstellingen of zorgplichten

die gehanteerd worden binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening93

. Naast deze

weigering heeft het Agentschap eveneens de mogelijkheid voorwaarden te koppelen aan de

vergunning, als waarborg voor de naleving van de sectorale regelgeving94

.

6.2.3 Lasten en/of voorwaarden gekoppeld aan vergunning

28. In het geval het Agentschap Onroerend Erfgoed om een advies wordt verzocht, kan dit negatief

zijn, maar uiteraard ook positief. In dit laatste geval beschikt men over de bijkomende mogelijkheid

om voorwaarden te koppelen aan de toekenning van de vergunning. Dit zal het geval zijn indien men

vaststelt dat op de betrokken plaats een werkelijke kans bestaat dat archeologische monumenten zullen

worden aangetroffen. Voorbeelden van dergelijke voorwaarden zijn: het organiseren van een

archeologische prospectie in de bodem, een archeologisch vooronderzoek, een booronderzoek95

. Het is

de eigenaar of de vergunninghouder die zal moeten instaan voor de lasten, waaronder de financiële

kosten die daarmee gepaard gaan. Of deze regeling strookt met het evenredigheidsbeginsel, is een

groot vraagteken. In het hoofdstuk over de zorgplicht wordt hier verder op in gegaan.

6.3 Uitvoeringsfase: toevalsvondst en verklaring opgraving van algemeen nut

90

Art. 5, lid 2 Archeologiedecreet. 91

Art. 5, lid 4 Archeologiedecreet. 92

G. VAN HOORICK en K.. BEKÉ, “Archeologiedecreet: impact op het bouwproces”, NjW 2012, nr. 255, 39. 93

Art. 4.3.4 V.C.R.O. 94

Art. 4.3.3 V.C.R.O. 95

G. VAN HOORICK en K.. BEKÉ, “Archeologiedecreet: impact op het bouwproces”, NjW 2012, nr. 255, 39.

Page 28: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

19

6.3.1 Algemeen

29. Zoals in de inleiding reeds aangehaald, vormt het geheel van archeologisch patrimonium de

getuigenis van ons verleden96

. Omwille hiervan zijn de ontdekking, de bescherming en het behoud van

het archeologisch patrimonium en het uitvoeren van archeologische opgravingen van algemeen nut97

.

Dit gegeven heeft als consequentie dat de eigenaar en de gebruiker, op wiens gronden zich

archeologische monumenten bevinden, ertoe gehouden zijn deze te bewaren en te beschermen en ze

voor beschadiging en vernieling te behoeden98

. Dit is de zogenaamde zorgplicht die werd opgenomen

in artikel 4, § 2 van het Archeologiedecreet. Deze verplichting geldt voor eenieder die in aanraking

komt met archeologisch bodemarchief op zijn terrein. Zowel ingeval er sprake is van een

toevalsvondst, als wanneer men gehouden is tot het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek en

daarbij archeologische sporen treft, dient men deze zorgplicht na te leven.

30. De inhoudelijke betekenis en draagwijdte van deze bepaling is echter enigszins omstreden. Tot

voor het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 28 mei 201099

werd aan de bepaling een extensieve

interpretatie gegeven en kreeg het in veel gevallen uitwerking. Dit heeft vaak tot onbillijke situaties

geleid. Op basis van deze zogenaamde zorgplicht, had de bouwheer/eigenaar immers de verplichting

om op eigen kosten een archeologisch onderzoek uit te voeren alvorens de werken aan te vatten die

zouden geleid kunnen hebben tot de beschadiging van de archeologische monumenten100

. Dergelijke

interpretatie was onhoudbaar, aldus het Hof van Beroep te Gent101

, bevestigd door het Hof van

Cassatie102

.

31. Hierna volgt een bespreking van de situatie van de toevalsvondst en wordt het geval behandeld

waarin de Vlaamse overheid kan overgaan tot de verklaring van opgravingen van algemeen nut.

Daarna wordt de problematiek omtrent de invulling van de zorgplicht uitvoerig besproken.

96

Parl.St. Vl. Raad 1992-93, nr. 258/1, 1. 97

Art. 4, § 1 Archeologiedecreet. 98

Art. 4, § 2 Archeologiedecreet. 99

Gent (9e k.), 28 mei 2010, NjW 2012, 65. 100

http://www.dlpa.be/nieuwsbrieven/201204/, Projectontwikkeling en archeologie: wie betaalt de rekening?

Een arrest van 23 februari 2012 van het Hof van Cassatie brengt duidelijkheid. 101

Gent (9e k.), 28 mei 2010, NjW 2012, 65. 102

Cass. 23 februari 2012, AR C10.0574.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-

20120223-4

Page 29: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

20

6.3.2 Archeologische vondst of toevalsvondst

32. Volgens het Archeologiedecreet is ‘eenieder die, anders dan bij het uitvoeren van vergunde

archeologisch opgravingen, een goed vindt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het

een archeologisch monument betreft, verplicht hiervan binnen drie dagen aangifte te doen bij het

agentschap. Het agentschap stelt de eigenaar en de gebruiker, in geval zij niet de vinder zijn, en de

betrokken gemeente(n) hiervan in kennis’103

.

Artikel 8 van het Archeologiedecreet heeft een algemene draagwijdte. Het heeft immers tot doel een

zekere controle uit te oefenen op de betrokken grond en bovenal op de bestemming van de

archeologische vondsten die bij toeval werden aangetroffen, buiten elke opgravingsactiviteit104

. Van

zodra men te maken heeft met een toevalsvondst, zijn de algemene beschermingsvoorschriften uit

artikel 3 tot en met 6 van het Archeologiebesluit van toepassing105

. De eigenaar en de gebruiker van

een archeologisch monument of zone zijn op basis van deze bepalingen onder meer verplicht zorg

moeten dragen voor de instandhouding en het onderhoud, onder meer door: maatregelen te nemen om

overeenkomstig art. 8, tweede lid, van het decreet de bij toevalsvondsten ontdekte archeologische

monumenten tegen ongunstige weersomstandigheden, beschadiging, vandalisme, diefstal en brand te

beveiligen. Ook in geval men bij prospecties zonder ingreep in de bodem een monument aantreft,

zullen de (administratieve) verplichtingen, van toepassing bij de toevalsvondst, uitwerking krijgen106

.

Wie bij toeval een vondst doet, waarvan hij weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat het een

archeologisch monument betreft, moet dit binnen de drie dagen melden bij het Agentschap Onroerend

Erfgoed. Deze verplichting kan zowel toekomen aan de eigenaar van de grond waar de ontdekking

wordt gedaan zijn, als aan een vinder die geen zakelijke rechten heeft op het betrokken erf107

. Ingeval

men deze verplichting niet naleeft, zal men later geen aanspraak kunnen maken op eventuele

schadevergoeding108

.

Zoals eerder besproken, dient de aangifte van een dergelijke toevalsvondst te gebeuren bij het

Agentschap Onroerend Erfgoed. Het agentschap heeft de opdracht de eigenaar, de gebruiker –al

naargelang diegene die de vondst heeft gedaan- en de betrokken gemeente(n) op de hoogte te brengen

103

Art. 8, lid 1 Archeologiedecreet. 104

M. DEWEIRDT, Het archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald. Voor de

Conferentie van Jonge Balie Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 16. 105

Art. 5 Archeologiebesluit; Art. 4 van het betrokken besluit verbiedt bovendien: beschermde archeologische

goederen te verwijderen of hun toestand te wijzigen; graafwerken of terreinwijzigingen, inclusief wijzigingen

van de grondwatertafel, uit te voeren in beschermde archeologische goederen, (…). 106

T. EYSKENS, “Het archeologiedecreet van onder het stof gehaald?”, T.R.O.S. 2004, 13; Art. 6, § 2

Archeologiedecreet. 107

G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, Antwerpen, Intersentia, 2006, 342. 108

Het betreft de schadevergoeding die men kan vorderen indien het volledig onderzoek een termijn van dertig

dagen overschrijdt; T. EYSKENS, “Het archeologiedecreet van onder het stof gehaald?”, T.R.O.S. 2004, 14.

Page 30: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

21

van deze toevalsvondst109

. Vervolgens zal een vertegenwoordiger van het Agentschap Onroerend

Erfgoed worden ingeschakeld om de dag110

na de vondstmelding een eerste vaststelling te komen

doen. Daarna volgt een grondige evaluatie van de situatie. De kosten voor dit onderzoek zijn ten laste

van het agentschap.

De tien dagen die volgen op de melding dienen de archeologische monumenten en hun vindplaats in

onveranderde toestand bewaard te blijven, beschermd te worden tegen beschadiging of vernietiging en

toegankelijk te worden gesteld voor het Agentschap Onroerend Erfgoed, zonder dat dit aanleiding kan

geven tot het vorderen van schadevergoeding111

. Meer specifiek betekent dit dat de eigenaar en de

gebruiker van een archeologisch monument er onder meer toe gehouden zijn ‘maatregelen te nemen

om de betrokken monumenten te beveiligen tegen ongunstige weersomstandigheden, beschadiging,

vandalisme, diefstal en brand’112

.

Deze termijn kan ingekort worden na onderzoek of indien deze verplichting zou leiden tot

onoverzienbare kosten. Deze kan evenwel ook verlengd worden, indien dit noodzakelijk is voor de

bescherming van het betrokken archeologisch monument.

6.3.3 Archeologische opgraving van openbaar nut

33. ‘De Vlaamse Regering kan het uitvoeren van een opgraving tot algemeen nut verklaren en daartoe

de tijdelijke bezetting van de gronden bevelen (…)’113

.

Eens een bouw- of verkavelingsvergunning werd afgeleverd, is het niet uitgesloten dat wanneer de

verplichting wordt opgelegd om een archeologisch onderzoek of detectie uit te voeren, de eigenaar van

het stuk grond waar het onderzoek plaats zal vinden, zich hiertegen verzet. Dit kan ernstige gevolgen

hebben voor het aanwezig archeologisch patrimonium. In dergelijke gevallen dient men vooreerst te

proberen op basis van een voorafgaand gesprek, tot een compromis te komen met de onwillige

eigenaar114

. Blijkt men niet tot een overeenkomst te kunnen komen, zal de overheid de mogelijkheid

hebben zich te beroepen op artikel 7 van het Archeologiedecreet. Zoals boven reeds aangehaald, biedt

deze bepaling immers de mogelijkheid voor de Vlaamse Regering om de terreinen, waar het uitvoeren

109

G. VAN HOORICK en K. BEKÉ, “Archeologiedecreet: impact op het bouwproces”, NjW 2012, nr. 255,40. 110

In de praktijk kan dit soms langer duren en pas na twee dagen zijn. 111

Art. 8 Archeologiedecreet. 112

Art. 5, § 1, 4 Archeologiebesluit. Bovendien bepaalt het zelfde artikel dat ‘de eigenaar of de gebruiker

verplicht is te vermijden dat op het betrokken termijn opgravingen en prospecties met ingreep in de bodem

worden uitgevoerd zonder vereiste vergunning, er over te waken dat op de betrokken terreinen geen

archeologische monumenten opgespoord en verzameld worden met gebruik van detectoren en tijdig het

agentschap te verwittigen wanneer werken met ingreep in de bodem op de betrokken terreinen gepland zijn,

binnen een termijn die een voorafgaand archeologisch onderzoek mogelijk moet maken (…)’. 113

Art. 7 Archeologiedecreet. 114

G. VAN HOORICK en K. BEKÉ, “Archeologiedecreet: impact op het bouwproces”, NjW 2012, nr. 255,40.

Page 31: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

22

van belangrijke archeologische opgravingen om dwingende redenen noodzakelijk is, tijdelijk te

bezetten115

.

‘(…) Zij bepaalt de grenzen van deze gronden en de duur van de bezetting. Zij kan de voorwaarden

bepalen waaronder intussen andere werken en handelingen op deze gronden mogen worden

uitgevoerd alsook kan zij het stilleggen van die werken en handelingen of een opschorting of

intrekking van verleende verkavelings-, bouw- en exploitatievergunningen bevelen’116

.

De maatregel uit het decreet impliceert niet dat andere werken of handelingen niet voortgezet kunnen

worden, althans indien deze geen belemmering vormen voor de opgravingen, noch vernieling

veroorzaken aan de monumenten, nog voor ze worden onderzocht117

. Daarnaast zullen verleende

vergunningen slechts in uitzonderlijke gevallen door de overheid kunnen worden opgeschort. Voorts

zal men maar kunnen overgaan tot een gedeeltelijke of volledige intrekking van de vergunning,

ingeval het gaat om een archeologisch monument waarvan de waarde een dergelijke vergaande

maatregel verantwoordt118

.

Dit tweede deel van de bepaling uit art. 7 Archeologiedecreet toont aan dat de overheid over een

efficiënt middel beschikt ter bescherming en behoud van het archeologisch patrimonium. Dit neemt

echter niet weg dat het een instrument is, dat slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan worden

aangewend, gezien de vergaande beperking van het eigendomsrecht. Daar een dergelijke beslissing

een individuele akte uitmaakt, is hier bovendien een formele motivering verplicht119

.

34. In de praktijk heeft het naast elkaar bestaan van enerzijds de zorgplicht uit art. 4, §2

Archeologiedecreet en anderzijds de verklaring van opgraving van openbaar nut uit art. 7 van het

zelfde decreet voor heel wat consternatie gezorgd. Indien immers toepassing wordt gemaakt van art. 7,

heeft dit geheel andere (financiële) gevolgen voor de eigenaar of gebruiker van de gronden, dan

wanneer men uitwerking geeft aan artikel 4, §2. Op basis van de extensieve interpretatie die men aan

de zorgplicht toekende, had de vergunninghouder immers de zelfstandige verplichting om zelf het

initiatief te nemen tot opgravingen. Op die manier koppelt men de zelfde gevolgen van artikel 7 aan

artikel 4, §2 van het Archeologiedecreet, maar dan zonder formele verklaring van algemeen nut120

.

115

Parl. St. Vlaamse Raad 1992-93, nr. 258/1, 9. 116

Art. 7 Archeologiedecreet. 117

Parl. St. Vlaamse Raad 1992-93, nr. 258/1, 9. 118

A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht

binnen het Vlaams Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier 2007, 169. 119

In het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 28 mei 2010 werd bepaald, dat een opgraving van algemeen

nut een eenzijdige bestuurshandeling is, die formeel dient te worden gemotiveerd op grond van de Wet

Motivering Bestuurshandelingen van 29 juli 1991, BS 12 september 1991; M. DEWEIRDT, Het

archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald. Voor de Conferentie der Jonge Balie

Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 37. 120

G. VAN HOORICK en K. BEKÉ, “Archeologiedecreet: impact op het bouwproces”, NjW 2012, nr. 255,41.

Page 32: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

23

In de bespreking van de zaak van het Vlaamse Gewest tegen het Woningbureau Paul Huyzentruyt

wordt deze kwestie uitvoerig besproken.

6.3.4 Schadevergoeding

35. Bij een toevalsvondst of de verklaring van een opgraving tot algemeen nut, kan de betrokken

eigenaar of gebruiker onder bepaalde voorwaarde aanspraak maken op vergoeding voor zijn schade.

Artikel 10 van het Archeologiedecreet vereist dat men hierbij het bewijs kan leveren van de

daadwerkelijk geleden schade door de archeologische verrichtingen.

Voor wat betreft de toevalsvondst dienen drie voorwaarden te worden vervuld, vooraleer aanspraak

kan worden gemaakt op een vergoeding voor de schade.

De betrokkenen verkrijgt het recht op een vergoeding, ingeval de toevalsvondst conform de

bepalingen van het archeologiedecreet werd gemeld. Bovendien dient naar aanleiding van het

onderzoek de termijn van tien dagen, zoals vermeld in artikel 8, te worden verlengd en de totale

termijn van dertig dagen te worden overschreden121

. In de eerste tien dagen heeft de eigenaar,

gebruiker of vinder dus geen recht op enige vergoeding122

.

Het tweede geval dat recht op schadevergoeding doet ontstaan, is bij toepassing van artikel 7

Archeologiedecreet, voor zover de stillegging van werken en handelingen of de opschorting van

verleende verkavelings-, bouw- en exploitatievergunningen dertig dagen overschrijdt123

. Als

daarenboven de overheid beslist bovenvermelde vergunningen in te trekken, kan ook dit aanleiding

geven tot schadevergoeding124

.

Het is de Vlaamse Regering die deze schadevergoeding vaststelt en ze ook uitkeert. Indien men het

oneens is over het bedrag van deze vergoeding, zal het de rechtbank zijn die hierover uitspraak zal

doen.

Wie vervolgens gerechtigd is een vergoeding te verkrijgen, is moeilijk af te leiden uit het

Archeologiedecreet. Uit de bepalingen van het decreet zou men kunnen besluiten dat naast de

eigenaar, de gebruiker en de vinder, ook de uitvoerder van werken een vergoeding zal kunnen

bekomen125

.

Tot slot dient ook opgemerkt te worden dat de schuldeiser geen ‘fout’ in de zin van de

buitencontractuele aansprakelijkheidsleer dient aan te tonen in hoofde van de Vlaamse Regering. In

121

Art. 10, 3° Archeologiedecreet. 122

Art. 8, lid 2 Archeologiedecreet. 123

Art. 10, 1° Archeologiedecreet. 124

Art. 10, 2° Archeologiedecreet. 125

M. DEWEIRDT, Archeologierecht: Een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald. Voor de

Conferentie van Jonge Balie Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 38.

Page 33: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

24

die zin bestaat een wettelijk vermoeden dat de verlengingen van de onderzoekstermijn, de bezetting en

de intrekking of opschorting van vergunningen op zich handelingen zijn die kunnen leiden tot de

vergoeding van geleden schade naar aanleiding van een rechtmatige eigendomsstoornis126

.

Vanzelfsprekend zal de schuldeiser wel zijn geleden schade moeten bewijzen127

.

7. DE ZORGPLICHT IN DE ARCHEOLOGIE

7.1 Algemene omschrijving zorgplicht

36. Als gevolg van de steeds complexer wordende wetgeving, voorziet men toenemend in algemene

beginselen, die vaak fungeren als opvangnet ter bescherming van bepaalde rechtsgoederen128

. Daarbij

beoogt men te vermijden dat wanneer geen specifiek voorschrift voorhanden is met betrekking tot een

situatie waarbij schade aan een rechtsgoed dreigt voor te vallen, men steeds kan terugvallen op een

algemeen beginsel. In dergelijke gevallen spreekt men over de zogenaamde zorgplicht129

. Dergelijke

algemene zorgplichtbepalingen streven het bereiken van een bepaald doel na, waarbij het aan de

rechtsonderhorige toekomt uit te maken welke middelen hij daarbij zal hanteren om dat doel te

bereiken.

Wat de juridische draagwijdte van het begrip zorgplicht betreft, is het noodzakelijk dat de zorgplicht

wordt erkend in het recht. In werkelijkheid gaat het veeleer om onnauwkeurig omschreven

verplichtingen, die de verantwoordelijkheid inhouden van de normadressaat ten opzichte van bepaalde

rechtsgoederen. Bij miskenning van deze verplichting voorziet de wet in sancties met, hetzij

civielrechtelijk, hetzij strafrechtelijk karakter130

.

126

T. EYSKENS, “ Het Archeologiedecreet van onder het stof gehaald?”, T.R.O.S. 2004, 15. 127

M. DEWEIRDT, Archeologierecht: Een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald. Voor de

Conferentie van Jonge Balie Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 39. 128

S. DESRUMAUX, M. DEWEIRDT, E. LONCKE, B. MAMMARELLA, B. VANHEUSDEN en K. WAUTERS,

Juridische studie aangaande de mogelijkheden tot het juridisch verankeren en implementeren van het

zorgbeginsel en het passief behoudsbeginsel voor onroerend erfgoed, bestek Vlaamse Overheid DOEB/2010/01,

september 2011, Kortrijk, Monard – D’Hulst, 9,

http://www.rwo.be/NL/RWOnieuwsbrief/Hoofdmenu/Onderzoekenstudies/Zorgplichtstudie/tabid/15273/Default

.asp 129

S. DESRUMAUX, M. DEWEIRDT, E. LONCKE, B. MAMMARELLA, B. VANHEUSDEN en K. WAUTERS,

Juridische studie aangaande de mogelijkheden tot het juridisch verankeren en implementeren van het

zorgbeginsel en het passief behoudsbeginsel voor onroerend erfgoed, bestek Vlaamse Overheid DOEB/2010/01,

september 2011, Kortrijk, Monard – D’Hulst, 46,

http://www.rwo.be/NL/RWOnieuwsbrief/Hoofdmenu/Onderzoekenstudies/Zorgplichtstudie/tabid/15273/Default

.asp 130

A. DRAYE, N. TORFS, S. MATHEÏ, en T. NULENS, Studieopdracht naar de problematiek, mogelijkheden en

opportuniteiten van de Vlaamse bevoegdheid op het vlak van successierechten, voor de collectieopbouw van de

Vlaamse musea en erfgoedinstellingen en voor de collectie van de Vlaamse Gemeenschap, Onderzoeksrapport,

Universiteit Hasselt (Vakgroep Rechten) 31 augustus 2006, 9, http://www.kunstenerfgoed.be/onderzoeksrapport-

successierechten-en-roerend-cultureel-erfgoed-pdf-d240548451

Page 34: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

25

37. In onder meer het milieurecht zijn verschillende algemene zorgplichten terug te vinden131

. Zo legt

het Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (hierna:

Natuurdecreet)132

aan iedereen de verplichting op om voldoende voorzorgen te nemen om schade aan

de natuur te voorkomen. Dit slaat op natuuronvriendelijk gedrag van bouwpromotoren, landbouwers,

ondernemers, … Ook het Archeologiedecreet voorziet in een dergelijke algemene zorgplicht. Deze

verplichting houdt in dat archeologische monumenten die op de gronden van de eigenaar of gebruiker

worden gevonden, door hen bewaard, beschermd moeten worden en voor beschadiging en vernieling

moeten worden behoed133

.

38. Uiteraard is het van belang na te gaan in welke gevallen deze zorgplicht toepassing krijgt. Zoals

boven reeds vermeld, fungeert een dergelijke zorgplicht als opvangnet. Concreet betekent dit, dat

ingeval een rechtsonderhorige in contact komt met archeologische sporen en het Archeologiedecreet

voor deze situatie geen specifieke handelswijze voorschrijft, de zorgplicht uitwerking zal krijgen. De

vraag is allicht of het Archeologiedecreet voor elke situatie waarin schade dreigt te worden berokkend

aan het archeologisch patrimonium, voorziet in een bepaling die nauwkeurig omschrijft wat van de

(rechts)persoon kan worden verwacht. Is het antwoord hierop negatief en moet men in bepaalde

gevallen teruggrijpen naar de algemene zorgplicht, wat houdt deze verplichting dan concreet in?

39. Als men de zorgplicht gaat bekijken vanuit privaatrechtelijk oogpunt, dan kan deze aanzien

worden als een concretisering van de algemene zorgvuldigheidsnorm uit art. 1382 van het Burgerlijk

Wetboek134

, die daarenboven ook strafbaar worden gesteld135

. Een belangrijke vraag die daarbij

ontstaat is, of dergelijke repressieve norm, gezien haar algemeen karakter, wel voldoet aan het

legaliteitsbeginsel in strafzaken. Dit beginsel vereist immers dat straffen en delictsomschrijvingen

voorafgaand in precies omlijnde bewoordingen worden neergeschreven in rechtsnormen.

40. In wat volgt ga ik vooreerst na of het arrest van 27 mei 2008 van het Grondwettelijk Hof136

, dat de

algemene zorgplicht uit het Natuurdecreet strijdig heeft bevonden met het lex certa-beginsel,

131

Onder meer het art. 13, § 1 van het Decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van

afvalstoffen, BS 25 juli 1989, art. 14 Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk

milieu, BS 10 januari 1998, art. art. 22, lid 2 van het Decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning,

BS 17 september 1985. 132

Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, BS 10 januari 1998. 133

Art. 4 § 2 Archeologiedecreet. 134

Art. 1382 van het Burgerlijk Wetboek: ‘Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt

veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden’. 135

P. DE SMEDT en H. SCHOUKENS, “Natuurzorgplicht. Is er leven na het arrest van het Grondwettelijk Hof

van 27 mei 2008?”, NjW 2009, nr. 210, 738. 136

GwH 27 mei 2008, nr. 2008/82, BS 29 augustus 2008; ftp://ftp.const-court.be/pub/n/2008/2008-082n.pdf

Page 35: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

26

implicaties kan hebben voor de strafbaarstelling van miskenning van de zorgplicht in het

Archeologiedecreet.

In 7.3 ‘Positie van de zorgplicht in het archeologierecht’, wordt vervolgens nagegaan in welke

gevallen de zorgplicht wordt toegepast en wat de vooruitzichten zijn voor artikel 4, § 2 na het arrest

van het Hof van Cassatie.

7.2 De zorgplicht in het kader van het natuurbehoud en het prejudicieel arrest van 27 mei 2008

van het Grondwettelijk Hof: een vergelijk

7.2.1 De zorgplicht in het kader van het natuurbehoud

41. Niet alleen de erfgoedsector, maar ook het milieurecht voorziet in een aantal zorgplichten. Evenals

het Archeologiedecreet, bevat immers ook het Natuurdecreet een zorgplichtbepaling. Aanvankelijk

bepaalde artikel 14 van voormeld decreet dat ‘iedereen die handelingen verricht of hiertoe de

opdracht verleent, en die weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat de natuurelementen in de

onmiddellijke omgeving daardoor kunnen worden vernietigd of ernstig geschaad, verplicht is om alle

maatregelen te nemen die redelijkerwijze van hem kunnen worden gevergd om de vernietiging of de

schade te voorkomen, te beperken of, indien dit niet mogelijk is, te herstellen. De Vlaamse Regering

kan een code van goede natuurpraktijk vaststellen die de in het voorgaande lid bedoelde zorgplicht

verduidelijkt’137

.

Uit deze bepaling kan onmiddellijk worden afgeleid dat de natuurzorgplicht, zoals hier omschreven,

een breed toepassingsgebied heeft. Ze is immers gericht tot iedereen138

; zowel de overheid als

particulieren dienen zich te houden aan de verplichting uit artikel 14. De bescherming reikt

daarenboven tot alle natuurwaarden, ongeacht de plaats waar ze zich bevinden (de ruimtelijke

bestemming of het gebruik van de grond is irrelevant). Het begrip ‘natuurelementen’ heeft in artikel 2,

8° van het Natuurdecreet een omvangrijke betekenis. Het betreft immers ‘elk afzonderlijk element dat

de natuur in de zin van dit decreet bevat’. Onder het begrip ‘natuur’ uit artikel 2, 7° van voormeld

decreet vallen ‘de levende organismen, hun habitats, de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken en de

daarmee verbonden uit zichzelf functionerende ecologische processen, ongeacht of deze al dan niet

voorkomen in aansluiting op menselijk handelen, met uitsluiting van de cultuurgewassen,

landbouwdieren en de huisdieren’. Ten slotte mocht ook ‘de onmiddellijke omgeving’ niet te eng

137

Dit betreft de historische versie van artikel 14 van het Natuurdecreet, die gelding had tot 24 juni 2009. 138

Dit wordt bevestigd in een omzendbrief LNW/98/01 van 10 november 1998 betreffende algemene

maatregelen inzake natuurbehoud en wat de voorwaarden voor het wijzigen van vegetatie en kleine

landschapselementen betreft volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van

nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk

milieu, BS 17 februari 1999 (hierna: omzendbrief 10 november 1998).

Page 36: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

27

worden geïnterpreteerd en dient men daarbij rekening te houden met de aard van de natuurelementen

en met de plaatselijke omstandigheden, aldus de omzendbrief van 10 november 1998139

.

Door de brede draagwijdte van de bepaling, fungeert de natuurzorgplicht als vangnet, die zal worden

ingeroepen van zodra specifieke natuurbeschermingsregelen ontbreken140

. Gezien de zorgplicht een

verplichting is die rust op elke burger, voor zover deze ‘redelijkerwijs’ kan vermoeden dat hij schade

aan de natuur zal toebrengen, leek het aangewezen om de burger een ‘handleiding’ te bezorgen waarin

hij richtlijnen inzake natuurbehoud en soortenbehoud kan terugvinden141

. Deze nood aan verdere

toelichting wijst er op dat ook de decreetgever het noodzakelijk achtte de burger een

gebruiksaanwijzing aan te reiken, ter verduidelijking van wat van de rechtsonderhorige kan en mag

worden verwacht in zijn relatie tot de natuur142

.

42. Op grond van artikel 58, §1 Natuurdecreet wordt de niet-naleving van de natuurzorgplicht

strafbaar gesteld met een ‘gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en met een geldboete van

zesentwintig frank tot één miljoen frank of met één van deze straffen alleen’143

. Op grond van artikel

59 van voormeld decreet konden bovendien herstelmaatregelen worden opgelegd144

.

43. De betrachting om de burger aan te sporen natuurvriendelijk om te gaan met de natuur, wordt

gegarandeerd door het invoeren van strafrechtelijke sancties bij overtreding van de zorgplicht.

Het Hof van Beroep te Gent stelde in haar arrest van 30 maart 2007 het Grondwettelijk Hof echter de

vraag, in hoeverre deze strafbaarstelling conform het wettigheidsbeginsel in strafzaken was. Deze

prejudiciële vraag voor het Grondwettelijk Hof moest hieromtrent duidelijkheid scheppen.

139

Omzendbrief 17 februari 1998.. 140

P. DE SMEDT en H. SCHOUKENS, “Natuurzorgplicht. Is er leven na het arrest van het Grondwettelijk Hof

van 27 mei 2008?”, NjW 2009, nr. 210, 742. 141

Parl. St. Vl. Parl., 2001-02, nr. 967/1, 17. 142

Overweging B.14.3. GwH 27 mei 2008, nr. 2008/28, NjW 2009, 771. Met het wijzigingsdecreet van 2002

heeft men in het tweede lid van art. 14 van het Natuurdecreet de Vlaamse regering de bevoegdheid aangereikt

om de code van goede natuurpraktijk aan te nemen, die een verduidelijking voor de burger moest bieden

wanneer men ‘redelijkerwijs’ kan verwachten de natuur schade te berokkenen. P. DE SMEDT en H.

SCHOUKENS, “Natuurzorgplicht. Is er leven na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 mei 2008?”, NjW

2009, nr. 210, 739. 143

Dit betreft de historisch versie van artikel 58, §1 Natuurdecreet, die gelding had tot 24 juni 2009. 144

Artikel 59 Natuurdecreet werd opgeheven bij decreet van 30 april 2009 tot wijziging van het decreet van 5

april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en tot wijziging aan diverse bepalingen inzake de

milieuhandhaving; Overweging B.13. GwH 27 mei 2008, nr. 2008/82, NjW 2009, 771.

Page 37: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

28

7.2.2 Het lex certa-beginsel in het strafrecht

44. Volgens het adagium ‘nulla poena sine lege, nullum crimen sine lege’ (geen straf zonder wet, geen

misdrijf zonder wet), moeten straffen en delictsomschrijvingen voorafgaand in precies omlijnde

bewoordingen worden neergeschreven in rechtsnormen die door een democratisch verkozen,

wetgevend orgaan werden goedgekeurd145

. Dit houdt in dat, in het kader van het strafrecht, een

persoon alleen gehouden kan worden aan strafrechtelijke bepalingen, indien die reeds bestonden op

het moment dat die persoon datgene doet waarop die wet betrekking heeft146

. Het wettigheidsbeginsel

in strafzaken impliceert bovendien dat een strafbepaling geformuleerd dient te worden in

bewoordingen, op basis waarvan elke rechtsonderhorige kan uitmaken, op het ogenblik dat men een

bepaald gedrag aanneemt, of deze al dan niet strafbaar is147

.

Het legaliteitsbeginsel wordt erkend als grondwettelijk beginsel148

. De artikelen 12 en 14 van de

grondwet schrijven respectievelijk voor dat ‘niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de

wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft’ en ‘geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan

krachtens de wet’. Op deze manier wordt de burger beschermd tegen een willekeurig optreden van de

overheid. Volgens Raf VERSTRAETEN en Lieven DUPONT beantwoordt het legaliteitsbeginsel aan

‘een functionele behoefte van rechtszekerheid die voor het tot stand komen en de handhaving van de

liberale rechtstaat noodzakelijk is’149

.

45. Met betrekking tot de strafbaarstelling van de zorgplicht uit het Natuurdecreet, stelde het Hof van

Beroep te Gent aan het Grondwettelijk Hof de volgende prejudiciële vraag: ‘Schendt artikel 14 van het

decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu de artikelen 12,

tweede lid en 14 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 7 EVRM en artikel 15

van het BUPO-verdrag doordat de omschrijving … geen voldoende inhoud heeft om een misdrijf te

kunnen definiëren?’150

.

7.2.3 Het prejudicieel arrest van het Grondwettelijk Hof inzake de natuurzorgplicht

46. In het prejudicieel arrest van 27 mei 2008, antwoordde het Grondwettelijk Hof bevestigend op de

vraag van het Hof van Beroep te Gent of de natuurzorgplicht uit het Natuurdecreet strijdig is met het

145

E. CLAES, “Het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel en de rechtspraak van het Arbitragehof. Erosie van

legaliteit?”, TBP 2006, afl. 8, 451. 146

Artikel 2, eerste lid Strafwetboek: ‘geen misdrijf kan worden gestraft met straffen die bij de wet niet waren

gesteld voor het misdrijf werd gepleegd. (…)’; http://www.elfri.be/juridische-informatie/legaliteitsbeginsel-

wettigheidsbeginsel-het-strafrecht 147

http://www.elfri.be/juridische-informatie/legaliteitsbeginsel-wettigheidsbeginsel-het-strafrecht 148

E. CLAES, “Het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel en de rechtspraak van het Arbitragehof. Erosie van

legaliteit?”, TBP 2006, afl. 8, 451. 149

L. DUPONT en R. VERSTRAETEN, Handboek Belgisch Strafrecht, Leuven, Acco, 1990, 103. 150

A. DRAYE, “Over ankerplaatsen, erfgoedlandschappen en zorgplicht”, T.R.O.S. 2008, afl. 52, 286.

Page 38: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

29

lex certa-beginsel. Volgens het Grondwettelijk Hof leidt de algemene omschrijving van de termen

‘handeling’ en ‘natuurelementen’ uit de definitie van een misdrijf immers tot een onaanvaardbare

onzekerheid151

. De termen missen een afdoende normatieve inhoud om een misdrijf te kunnen

omschrijven152

. Ofschoon volgens het Grondwettelijk Hof een zorgbepaling inzake natuurbehoud

onontbeerlijk is, gezien ‘dergelijke zorgplicht ertoe kan bijdragen de burgers aan te zetten om een

natuurvriendelijk gedrag aan te nemen of zich van een natuuronvriendelijk gedrag te onthouden’, acht

het zich genoodzaakt om de strafbaarstelling van inbreuken op de natuurzorgplicht van artikel 14 van

het Natuurdecreet als strijdig te verklaren met het strafrechtelijk wettigheidsbeginsel153

.

47. Dit prejudicieel arrest heeft uiteindelijk geleid tot een meer afgelijnde definitie van de zorgplicht in

het Natuurdecreet. Door onder meer een nadere beschrijving te geven aan de termen ‘handelingen’ en

‘natuurelementen’, betracht men artikel 14 Natuurdecreet te laten voldoen aan de eisen van het

legaliteitsbeginsel154

.

48. Een belangrijke vraag die hierbij rijst, is of dit arrest van het Grondwettelijk Hof mogelijk

implicaties kan hebben voor de zorgplicht uit andere wetten en decreten, meer bepaald de zorgplicht

uit het Archeologiedecreet.

7.2.4 Implicaties voor de zorgplicht in de archeologie?

49. Ook in het archeologierecht wordt miskenning van de zorgplicht strafbaar gesteld155

. Door een

onnauwkeurige beschrijving werd de natuurzorgplicht niet conform het lex certa-beginsel verklaard.

Volgens het Grondwettelijk Hof leidt de algemene omschrijving van de termen ‘handeling’ en

‘natuurelementen’ uit de definitie van een misdrijf immers tot een onaanvaardbare onzekerheid156

.

De vraag die naar aanleiding van dit prejudicieel arrest rijst is of de algemene zorgplicht in de

archeologie een dergelijke toetsing aan het legaliteitsbeginsel zou doorstaan.

151

A. DRAYE, “Over ankerplaatsen, erfgoedlandschappen en zorgplicht”, T.R.O.S. 2008, afl. 52, 286. 152

Overweging B.14.4. GwH 27 mei 2008, nr. 2008/82, NjW 2009, 771. 153

P. DE SMEDT en H. SCHOUKENS, “Natuurzorgplicht. Is er leven na het arrest van het Grondwettelijk Hof

van 27 mei 2008?”, NjW 2009, nr. 210, 750. 154

P. DE SMEDT en H. SCHOUKENS, “Natuurzorgplicht. Is er leven na het arrest van het Grondwettelijk Hof

van 27 mei 2008?”, NjW 2009, nr. 210, 754-755. 155 Art. 35 Archeologiedecreet bepaalt immers dat ‘onverminderd de toepassing van de bij het Strafwetboek of

bij andere wetten of decreten bepaalde straffen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen of zes

maanden en een geldboete van 2.5 tot 1250 euro of met één van deze straffen: de eigenaar en de gebruiker die

nalaten de bepalingen na te leven van artikel 4, §2 (…)’. 155

Art. 58, §1 Natuurdecreet stelt de niet-naleving van de natuurzorgplicht strafbaar met een gevangenisstraf van

acht dagen tot drie jaar en met een geldboete van zesentwintig frank tot één miljoen frank of met één van deze

straffen alleen’. 156

A. DRAYE, “Over ankerplaatsen, erfgoedlandschappen en zorgplicht”, T.R.O.S. 2008, afl. 52, 286.

Page 39: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

30

Art. 4, §2 stelt dat ‘de eigenaar en de gebruiker ertoe gehouden zijn de archeologische monumenten

die zich op hun gronden bevinden te bewaren, te beschermen en ze voor beschadiging en vernieling te

behoeden’. Bij deze zorgplicht ten aanzien van de burger onderscheidt men het actief en passief

behoudsbeginsel 157

. Het actief behoudsbeginsel is gericht tot de eigenaars en houders van zakelijke of

persoonlijke rechten en gebiedt hen het –reeds- beschermd onroerend erfgoed te onderhouden en te

beschermen. Het passief behoudsbeginsel is daarentegen gericht tot alle burgers en legt iedereen de

verplichting op om het onbekend onroerend erfgoed met de nodige voorzorg te behandelen en houdt

het verbod in om het erfgoed te ontsieren, vernielen of te beschadigen158

.

Het passief behoudsbeginsel kreeg in het archeologierecht tot voor kort een ruime invulling door de

Vlaamse overheid. ‘Bewaren, beschermen en ze voor beschadiging en vernieling behoeden’ uit de

definitie van de zorgplicht, betekent volgens hun opvatting immers dat de eigenaar of de gebruiker van

een grond op eigen kosten de archeologische opgravingen op zijn terrein moet uitvoeren, alvorens hij

stedenbouwkundig vergunde werken kan aanvatten159

. De raadsheer van de Vlaamse overheid in de

rechtszaak tegen bouwbedrijf Paul Huyzentruyt poneert immers het volgende: ‘Bij voorgenomen al

dan niet vergunde bouwwerken op een plaats waar zich archeologische monumenten in de ondergrond

bevinden, is het geenszins uitgesloten dat de eerbiediging van de bewarings- en beschermingsplicht

van art. 4, §2 Archeologiedecreet vereist dat door de eigenaar voor de aanvang van de grondwerken

op eigen kosten wordt overgegaan tot een archeologische opgraving in de zin van artikel 3, 2° van het

Archeologiedecreet (...)’160

.

Indien men deze plicht niet nakomt, stelt men zich bloot aan artikel 35, lid 1 Archeologiedecreet.

50. De vraag is nu of deze bepaling an sich voldoende normatieve inhoud heeft om een misdrijf te

omschrijven? Kan de bouwheer uit de loutere bewoordingen van art. 4, § 2 Archeologiedecreet

afleiden dat hij zelf het initiatief dient te nemen om een archeologisch onderzoek te laten uitvoeren

alvorens de werkzaamheden aan te vatten waarvoor hij een vergunning heeft bekomen? Mijns inziens

is de interpretatie die aan de zorgplicht werd toegekend door de Vlaamse overheid, niet

vanzelfsprekend als men louter naar de formulering van de bepaling in het decreet gaat kijken161

. Naar

157

S. DESRUMAUX, M. DEWEIRDT, E. LONCKE, B. MAMMARELLA, B. VANHEUSDEN en K.

WAUTERS, Juridische studie aangaande de mogelijkheden tot het juridisch verankeren en implementeren van

het zorgbeginsel en het passief behoudsbeginsel voor onroerend erfgoed, bestek Vlaamse Overheid

DOEB/2010/01, september 2011, Kortrijk, Monard – D’Hulst, 12,

http://www.rwo.be/NL/RWOnieuwsbrief/Hoofdmenu/Onderzoekenstudies/Zorgplichtstudie/tabid/15273/Default

.asp 158

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2009-10, nr. 818/1, 11-12. 159

Cass. 23 februari 2012, AR C10.0574.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-

20120223-4

160 M. DEWEIRDT, “De zorgplicht in het Archeologiedecreet: beperkte draagwijdte” (noot onder Cass. 23

februari 2012) T.B.O. 2012, 150. 161

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vlaamse Raad 1992-93, nr. 258/1, 7; in de Memorie van Toelichting geeft

men bovendien aan dat art. 4, § 2 slechts ‘een minimale waarborg moet bieden als instrument tot bescherming en

Page 40: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

31

mijn mening kan de conformiteit aan het legaliteitsbeginsel dan ook ernstig in twijfel worden

getrokken.

7.3 De zorgplicht uit art. 4, § 2 Archeologiedecreet

51. Volgens de Memorie van Toelichting bij het Archeologiedecreet ‘erkent art. 4, § 1 van dit decreet

het algemeen belang van archeologisch patrimonium als een essentieel onderdeel van het

gemeenschappelijk cultureel erfgoed van de gehele gemeenschap en de algemene

verantwoordelijkheid van de overheid, in naam van deze gemeenschap, om de zorg van dit

patrimonium op zich te nemen, het conform aan de internationaal erkende geldende normen te

beschermen en het opgraven ervan te reglementeren’162

.

De erkenning van het archeologisch patrimonium als van algemeen belang, heeft ertoe geleid dat het

eenieders verantwoordelijkheid en verplichting is om zorg te dragen voor dit erfgoed.

Deze beschouwing heeft zich geuit in een verplichting in hoofde van de eigenaar en de gebruiker van

gronden waar zich archeologische monumenten bevinden om dit erfgoed te bewaren en te beschermen

en ze voor beschadiging en vernieling te behoeden163

. De bepaling dient, volgens de Memorie van

Toelichting, ‘een minimale waarborg te bieden als instrument ter bescherming en behoud van

archeologische monumenten waar men nog geen weet van heeft, die nog in de bodem bedolven

liggen’. Het betreft een algemene verplichting die geldt voor elk archeologisch monument die men

redelijkerwijze als dusdanig kan herkennen en strekt dus verder dan de zones die onder de

bescherming van het decreet worden geplaatst164

’.

52. Het Vlaams gewest gaf tot voor kort een ruime invulling aan deze bepaling. Volgens deze

zienswijze had de overheid immers de mogelijkheid om de eigenaars en/of gebruikers van een grond

waar archeologische monumenten werden gevonden, te verplichten om een archeologisch onderzoek

te laten uitvoeren, en dit op eigen kosten. Bovendien meende men de mogelijkheid te hebben om de

eigenaars en/of de gebruikers op te leggen om zelf en tevens op eigen kosten, de opgravingen uit te

voeren van het aangetroffen archeologisch patrimonium, hetzij hen te verplichten de ontsluiting en het

documenteren van de aangetroffen vondsten te laten realiseren165

. Met het arrest van 23 februari 2012

van het Hof van Cassatie stelt men uiteindelijk een einde aan de onhoudbare invulling van deze

bepaling. Aanleiding tot deze uitspraak was het geschil tussen het Vlaams gewest en het

Woningbureau Paul Huyzentruyt.

behoud van nog onbekende archeologische monumenten die nog in de bodem bedolven liggen’; Ook de

uitvoeringsbesluiten bij het Archeologiedecreet spreken niet over een dergelijke verregaande verplichting. 162

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vlaamse Raad 1992-93, nr. 258/1, 7. 163

Art. 4, § 2 Archeologiedecreet. 164

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vlaamse Raad 1992-93, nr. 258/1, 7 165

J. TOURY, “Het archeologiedecreet en het eigendomsrecht: eindelijk met elkaar verzoend?”, NjW 2012, afl.

270, 677.

Page 41: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

32

7.4 Arrest Hof van Beroep 28 mei 2010

53. In het bijzonder bij omvangrijke bouwprojecten zoals verkavelingen, grote infrastructurele werken,

de bouw van bedrijven,… legt men een betekenisvolle zorg aan de dag voor voorafgaande

onderzoeken naar archeologische overblijfselen, om deze – indien mogelijk- in situ te bewaren of te

inventariseren en te documenteren. Het betreft immers vaak projecten waarvoor ingrijpende

grondwerkzaamheden noodzakelijk zijn. Zo komt het dan ook wel eens voor dat men tijdens deze

werken stuit op een voorwerp uit een ver verleden.

Bouwbedrijf Paul Huyzentruyt is een van de bouwheren die bij aanvang van de werkzaamheden

geconfronteerd werd met dergelijke archeologische sporen. Omdat men echter de verplichtingen die

van overheidswege werden opgelegd, miskende, werd het geschil voor de rechtbank beslecht en werd

de zaak uiteindelijk door het Hof van Cassatie behandeld. Cassatierechtspraak die gezorgd heeft voor

een kantelmoment in het archeologierecht.

7.4.1 Feiten

54. In 2007 verwierf bouwbedrijf Paul Huyzentruyt een reeks aaneengesloten percelen te Harelbeke.

Percelen in een gebied dat niet voorkwam op de lijst van archeologische monumenten en zones die

voor bescherming in aanmerking komen166

. Op 11 maart 2008 ontving de N.V. de

verkavelingsvergunning voor haar 41 loten en een stedenbouwkundige vergunning voor het uitvoeren

voor riolerings- en wegeniswerken op de verkaveling. Een half jaar na de aankoop toonde een

archeologisch vooronderzoek aan dat er op het betrokken terrein een rijke archeologische site

aanwezig was, met relevante Romeinse sporen. Het algemeen besluit van dit onderzoek luidde als

volgt: ‘Daar de site rechtstreeks bedreigd wordt door de verkavelingsplannen, wordt een uitgebreid

archeologisch onderzoek hier noodzakelijk geacht’167

.

De administrateur-generaal van het Agentschap R-O Vlaanderen (thans: Agentschap Onroerend

Erfgoed) beval de uitvoering van artikel 4, § 2 van het Archeologiedecreet, dat een zorgplicht oplegde

aan het bouwbedrijf met betrekking tot het aanwezig onroerend erfgoed. Het bouwbedrijf was ertoe

gehouden de archeologische monumenten die zich op zijn grond bevonden, op eigen kosten te laten

opgraven. Bij miskenning van deze verplichting zou men zich blootstellen aan de correctionele

straffen uit art. 35 van datzelfde decreet168

.

Desondanks wenste het woningbureau de riolerings- en wegeniswerken toch aan te vatten en vroeg

men hierbij de toepassing van art. 7 Archeologiedecreet, ingeval hen het verbod zou worden opgelegd

166

M. DEWEIRDT, “De zorgplicht in het Archeologiedecreet: beperkte draagwijdte” (noot onder Cass. 23

februari 2012) T.B.O. 2012, 149. 167

Gent 28 mei 2010, NJW 2012, 66. 168

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Geert Bourgeois over archeologische opgravingen na het

arrest van het Hof van Cassatie, Hand. Vl. Parl. 2012-13, 9 januari 2013, nr. 243.

Page 42: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

33

de werken te starten. Aldus stelde men het agentschap voor de keuze en trachtte men te bekomen dat

de opgravingen tot algemeen nut werden verklaard en dat er een bezetting zou zijn van de gronden De

bouwonderneming poogde op die manier de overheid te laten instaan voor de financiering van de

opgravingen en alsnog schadevergoeding te verkrijgen voor de opschorting van de werken169

.

Het agentschap voerde aan ‘dat (wegens) zijn verstrekkende gevolgen op stedenbouwkundig vlak, deze

slechts op basis van zeer uitzonderlijke omstandigheden kan en mag ingeroepen worden’ en er dus in

casu geen reden was om toepassing te geven aan de betrokken bepaling170

. Tot slot benadrukte men

ook dat in het geval de rioleringswerken of andere werkzaamheden toch zouden worden aangevat, men

deze onverwijld zou stilleggen op grond van een overtreding van artikel 4, §2 van het

Archeologiedecreet171

.

55. Het Hof van Beroep beantwoordde in haar arrest van 28 mei 2010172

de vraag of het Agentschap

RO Vlaanderen (thans: Agentschap Onroerend Erfgoed) artikel 4, §2 Archeologiedecreet kon

aanwenden als rechtsgrond om de lasten van het archeologisch onderzoek bij de bouwheer te leggen.

Het Hof oordeelde dat het de extensieve interpretatie die het Vlaams Gewest aan de zorgplicht uit art.

4, §2 van het Archeologiedecreet geeft, incorrect vindt. Vooreerst vindt deze extensieve interpretatie

geen enkele steun in art. 4, §2, aldus het Hof, maar staat zij daarenboven ook in wanverhouding tot de

rechten van de eigenaar/gebruiker van archeologische monumenten, die op een beschermlijst van de

overheid staan173

.

7.4.2 Discretionaire bevoegdheid Vlaams overheid betreffende verklaring opgraving tot algemeen

nut

56. Als we teruggrijpen naar de voorbereidende werken van het Archeologiedecreet, vindt men daar de

ratio van art. 7 Archeologiedecreet terug. Deze bepaling geeft de overheid de mogelijkheid om op de

terreinen waar zich belangrijke archeologische monumenten bevinden en die om dwingende redenen

moeten worden opgegraven, tijdelijk te bezetten. Een dergelijke bezetting is echter alleen mogelijk in

uitzonderlijke gevallen, wanneer de eigenaar van het betreffend terrein niet bereid is mee te werken en

dit het behoud van het aanwezig archeologisch patrimonium, in het gedrang brengt.

169

www.archeonet.be 170

M. DEWEIRDT, “De zorgplicht in het Archeologiedecreet: beperkte draagwijdte” (noot onder Cass. 23

februari 2012) T.B.O. 2012, 149. 171

M. DEWEIRDT, “De zorgplicht in het Archeologiedecreet: beperkte draagwijdte” (noot onder Cass. 23

februari 2012) T.B.O. 2012, 149. 172

Het beroep werd door het Vlaams gewest ingesteld tegen het vonnis van de Rb. Kortrijk (2e kamer) van 22

december 2009. Eiser in de zaak, zijnde het Vlaams gewest, werd daarbij veroordeeld tot een provisionele

schadevergoeding van 225.000 EUR. voor de schade die de verweerder, zijnde het woningbureau Paul

Huyzentruyt, had geleden wegens de vertraging van zijn verkavelingswerken. 173

Gent 28 mei 2010, NjW 2012, 68.

Page 43: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

34

De decreetgever heeft zo geanticipeerd op de omstandigheid waarbij men te doen heeft met onwillige

eigenaars die de opgravingen en de eventuele instandhouding van het archeologisch patrimonium

pogen te bemoeilijken174

.

In de zaak Paul Huyzentruyt had men de facto te maken met een dergelijke situatie. Het bouwbedrijf

wenste haar werken zo snel mogelijk aan te vatten en men was in geen geval bereid de archeologische

opgravingen zelf uit te voeren, evenmin in te staan voor de kosten die daarmee gepaard zouden gaan.

Door de verstrekkende gevolgen van art. 4 §2 van het Archeologiedecreet die de eigenaar of gebruiker

de verplichting oplegt om de opgravingen zelf uit te voeren en in te staan voor alle kosten, komt men

immers tot een dergelijke situatie.

Het bouwbedrijf liet de overheid principieel twee opties. Ofwel kon men de opgraving tot algemeen

nut verklaren, wat voor het bouwbedrijf zou betekenend hebben dat het initiatief om de werken uit te

voeren en de daarmee samenhangende kosten bij de overheid lag175

. Ofwel kon de overheid beslissen

art. 7 Archeologiedecreet niet van toepassing te verklaren, met als risico dat het bouwbedrijf haar

werkzaamheden zou verder zetten en zo de aanwezige archeologische monumenten zou beschadigen.

57. Dankzij haar discretionaire bevoegdheid, bepaalt de administrateur-generaal van het Agentschap

R-O Vlaanderen (thans: Agentschap Onroerend Erfgoed) vrij om een opgraving al dan niet tot

algemeen nut te verklaren176

. De criteria die men hierbij hanteert zijn dus eigenlijk relatief vrij door

het betrokken bestuur te bepalen177

. In het geval men bepaalt geen toepassing te willen maken van art.

7 Archeologiedecreet, zal men uitvoerig moeten toelichten waarom men het niet noodzakelijk acht de

terreinen tijdelijk te bezetten.

Het is frappant dat men alleen toepassing maakt van art. 7 ingeval er geen overeenkomst met de

eigenaar of bouwheer kan worden bekomen en het archeologisch patrimonium op het betrokken terrein

dreigt beschadigd of teniet te gaan. Kunnen we hier dan uit concluderen dat ingeval men niet tot een

consensus komt met de betrokkene en het betrokken archeologisch monument dreigt beschadigd te

worden, maar men geen toepassing maakt van artikel 7, men bepaalde archeologische monumenten

niet dermate interessant voor de wetenschap acht? Bevat deze bepaling dan een inhoudelijke

tegenstrijdigheid? Ook het Hof van Beroep maakte hiervan gewag in de zaak Paul Huyzentruyt. Het

Agentschap R-O (thans: Agentschap Onroerend Erfgoed) gaf immers een negatief antwoord op het

verzoek van de bouwonderneming de opgraving tot algemeen nut te verklaren. De

174

M. DEWEIRDT, “De zorgplicht in het Archeologiedecreet: beperkte draagwijdte” (noot onder Cass. 23

februari 2012) T.B.O. 2012, 152. 175

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vlaamse Raad 1992-93, nr. 258/1, 9. 176

Art. 8, §2-5° van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 november 2005 tot oprichting van het intern

verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Inspectie RWO; M. DEWEIRDT, “De zorgplicht in het

Archeologiedecreet: beperkte draagwijdte” (noot onder Cass. 23 februari 2012) T.B.O. 2012, 152. 177

Omwille van het individueel karakter van de akte, is de overheid verplicht deze formeel te motiveren; Art. 2

Wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, BS 12 september 1991.

Page 44: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

35

weigeringsbeslissing werd echter niet voldoende gemotiveerd, volgens het Hof. Door simpelweg te

stellen dat ‘Artikel 7 slechts in uitzonderlijke gevallen wordt toegepast’, maar niet werd gespecifieerd

welke die uitzonderlijk gevallen zijn, voelde het Hof zich genoodzaakt in die zin te oordelen.

Bovendien ging men verder met: ‘het betreffen verstrekkende gevolgen op stedenbouwkundig vlak’.

Een opmerkelijke bewering, gezien Huyzentruyt zelf om de toepassing van artikel 7 had verzocht en

automatisch dus had ingestemd met deze consequentie. Bij een later plaatsbezoek oordeelde de

administrateur-generaal finaal dat ‘op basis van deze grondige evaluatie onvoldoende nieuwe

elementen gevonden werden om alsnog het inroepen van de verklaring tot algemeen nut te

verantwoorden. Een aftoetsing aan het Vlaams en Europese kader toont immers aan dat het hier niet

gaat om een unieke situatie, noch neemt de site in kwestie een dusdanig positie in binnen het ruime

wetenschappelijk kader dat het inroepen van artikel 7 verantwoord zou zijn. Toch willen wij het

wetenschappelijk belang ervan niet minimaliseren. De site vormt immers een belangrijke getuigenis

van de maatschappij in het verleden, zowel op zichzelf als binnen regionale context’. Volgens het Hof

bevat deze motivering een tegenstrijdigheid en strookt ze niet met het resultaat van het

proefsleuvenonderzoek. Het Hof beschouwde deze handeling van het Vlaams gewest foutief178

.

58. Indien men toepassing geeft aan art. 7 van het Archeologiedecreet, legt men de lasten van het

archeologisch onderzoek bij de overheid. Door gebruik te maken van art. 4, § 2 kon men deze

verantwoordelijkheid naar de bouwheer overdragen. Omdat de overheid discretionair kan beslissen in

welke gevallen men art. 7 van toepassing verklaart en aldus de taak op zich neemt de archeologische

verrichtingen te begeleiden, bleef dit artikel in de praktijk dode letter. Artikel 4, § 2 was immers het

perfecte instrument om deze verantwoordelijkheid te omzeilen.

7.4.3 Oordeel Hof van Cassatie

59. Op 23 februari 2012 werd de zaak behandeld voor het Hof van Cassatie179

. Dit arrest heeft gezorgd

voor een bijzondere ommekeer in de gangbare praktijk inzake de bescherming van het archeologisch

patrimonium in Vlaanderen.

Het Hof besliste in haar eerste onderdeel dat ‘wanneer de Vlaamse Regering nalaat om een opgraving

tot algemeen nut te verklaren, de eigenaar die tijdens het uitvoeren van werken door middel van een

toevalsvondst een goed vindt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een

archeologisch monument betreft, slechts verplicht om het gevonden archeologische monument en de

vindplaats in onveranderde toestand te laten, het te beschermen tegen beschadiging of vernieling en

het toegankelijk te stellen voor onderzoek, tot de tiende dag na de door hem gedane melding, tenzij

178

Gent 28 mei 2010, NjW 2012, 69. 179

Cass. 23 februari 2012, AR C10.0574.N; http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-

20120223-4

Page 45: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

36

deze termijn op grond van artikel 8, derde lid, Archeologiedecreet door het Vlaams Instituut

Onroerend Erfgoed (thans: Agentschap Onroerend Erfgoed) wordt verlengd of ingekort’.

Na afloop van deze termijn en ingeval de opgraving niet tot algemeen nut is verklaard, speelt de

zorgplicht uit art. 4, §2 Archeologiedecreet in geen geval meer voor de eigenaar/bouwheer180

.

Cassatie stelt bovendien dat ‘uit artikel 4, §2 Archeologiedecreet niet kan worden afgeleid dat de

zorgplicht van de eigenaar of de gebruiker van een grond zo ver strekt dat hij op eigen kosten

archeologische opgravingen moet uitvoeren alvorens hij stedenbouwkundig vergunde werken kan

aanvatten indien de Vlaamse Regering geen gebruik maakt van haar recht om een opgraving tot

algemeen nu te verklaren.’

Uit de samenhang van art. 4, § 2, art. 7 en art. 8 van het Archeologiedecreet vloeit op basis van deze

stelling voort, dat art. 4, § 2 een algemene zorgplicht inhoudt en dat de rechten van de houder van een

bouwvergunning slechts worden ingeperkt door het bepaalde in artikel 7 en 8 Archeologiedecreet.

Hieruit kunnen we afleiden dat de zorgplicht een opvangfunctie heeft, waarop alleen beroep zal

worden gedaan indien voor een bepaalde situatie geen bepaling voorzien is. In concreto voorziet het

decreet in een bepaling die precies omschrijft wat van een persoon verwacht wordt ingeval men een

toevalsvondst181

doet. Daarnaast biedt het de overheid de mogelijkheid over te gaan tot verklaring van

de opgraving tot algemeen nut. De conclusie is dan ook dat artikel 4, §2 niet meer verplichtingen kan

opleggen dan deze uit voormelde bepalingen182

.

60. Dit arrest heeft tot gevolg dat het Agentschap Onroerend Erfgoed zich in de toekomst niet meer zal

kunnen beroep op art. 4, §2 van het decreet om personen te laten instaan voor de archeologische

verrichtingen en hun financiering.

7.5 Lasten gekoppeld aan aflevering verkavelings- en stedenbouwkundige vergunningen:

mogelijk alternatief voor overheid?

7.5.1 Algemeen

61. Het cassatiearrest zoals boven besproken heeft als consequentie dat een ‘nuttig’ instrument van de

overheid, namelijk de zorgplicht uit art. 4, §2 Archeologiedecreet, wordt ontnomen. Op basis van deze

algemene zorgplicht verplichtte men de rechthouder immers in te staan voor alle lasten gekoppeld aan

archeologische opgravingen. Dit zal mogelijkerwijs tot gevolg hebben dat men naar een alternatief zal

zoeken om het zelfde doel te bereiken.

180

M. DEWEIRDT, “De zorgplicht in het Archeologiedecreet: beperkte draagwijdte” (noot onder Cass. 23

februari 2012) T.B.O. 2012, 157. 181

Art. 8 Archeologiedecreet juncto art. 5 en 6 van het Archeologiebesluit. 182

M. DEWEIRDT, “De zorgplicht in het Archeologiedecreet: beperkte draagwijdte” (noot onder Cass. 23

februari 2012) T.B.O. 2012, 157.

Page 46: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

37

62. Op basis van artikel 4.3.3.183

en artikel 4.3.4.184

van de V.C.R.O.185

is de overheid bij

vergunningsaanvragen voor welbepaalde werkzaamheden verplicht advies in te winnen bij het

Agentschap Ruimte en Erfgoed. Het betreft onder meer de aanvragen die verband houden met

voorlopig of definitief beschermde archeologische monumenten of de percelen die gelegen zijn in

voorlopig of definitief beschermde archeologische zones186

. Ook aanvragen voor nieuwbouwprojecten

van een zekere omvang (bv. verkavelingen van ten minste 10 loten of met een grondoppervlakte groter

dan een halve hectare; groepswoningbouwprojecten van ten minste tien woongelegenheden) zijn

onderworpen aan een advies van Agentschap Ruimte en Erfgoed187

.

Wanneer het Agentschap Ruimte en Erfgoed bij zijn advies tot de constatatie komt dat archeologische

monumenten kunnen worden aangetroffen, kan de betrokken vergunningsaanvraag worden afgewezen

ofwel toegewezen onder welbepaalde voorwaarden188

. Archeologische prospectie met ingreep in de

bodem, kan een mogelijke verplichting zijn die worden opgelegd, alvorens men de werken waarvoor

men een vergunning heeft gevraagd mag aanvatten. Het lijdt geen twijfel dat dergelijke

werkzaamheden hand in hand kunnen gaan met zware financiële kosten. Kosten die volledig ten laste

van de vergunninghouder/eigenaar worden gelegd en die niet vergoed worden. Het recht op

schadevergoeding uit art. 10 Archeologiedecreet geldt immers niet in dit geval.

Een mogelijke piste die men aldus kan bewandelen, is toenemend gebruik van haar mogelijkheid om

lasten en voorwaarden te koppelen aan een verkavelings- of stedenbouwkundige vergunning. Als men

de bouwheer de verplichting oplegt een archeologische prospectie met ingreep in de bodem uit te

voeren, kan men het zelfde resultaat bekomen als met art. 4, §2 Archeologiedecreet.

183

Art. 4.3.3 V.C.R.O.: ‘Indien uit de verplicht in te winnen adviezen blijkt dat het aangevraagde strijdig is met

direct werkende normen binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening, of indien dergelijke

strijdigheid manifest reeds uit het aanvraagdossier blijkt, wordt de vergunning geweigerd of worden in de aan

de vergunning verbonden voorwaarden waarborgen opgenomen met betrekking tot de naleving van de sectorale

regelgeving.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ‘direct werkende normen’ verstaan: supranationale,

wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die op zichzelf volstaan om toepasbaar te zijn, zonder

dat verdere reglementering met het ook op precisering of vervollediging noodzakelijk is’. 184

Art. 4.3.4. V.C.R.O.: ‘Een vergunning kan worden geweigerd indien uit een verplicht in te winnen advies

blijkt dat het aangevraagde onwenselijk is in het licht van doelstellingen of zorgplichten die gehanteerd worden

binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ‘doelstellingen of zorgplichten’ verstaan:

internationaalrechtelijke, Europeesrechtelijke, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die de

overheid bij de uitvoering of de interpretatie van de regelgeving of het voeren van een beleid verplichten tot de

inachtneming van een bepaalde doelstelling of van bepaalde voorzorgen, zonder dat deze op zichzelf beschouwd

voldoende juridisch duidelijk zijn om onmiddellijk te kunnen worden uitgevoerd’. 185 http://www.dlpa.be/nieuwsbrieven/201204/, Projectontwikkeling en archeologie: wie betaalt de rekening?

Een arrest van 23 februari 2012 van het Hof van Cassatie brengt duidelijkheid. 186 G. VAN HOORICK en K.. BEKÉ, “Archeologiedecreet: impact op het bouwproces”, NjW 2012, nr. 255, 39. 187

http://www.dlpa.be/nieuwsbrieven/201204/, Projectontwikkeling en archeologie: wie betaalt de rekening?

Een arrest van 23 februari 2012 van het Hof van Cassatie brengt duidelijkheid. 188 G. VAN HOORICK en K. BEKÉ, “Archeologiedecreet: impact op het bouwproces”, NjW 2012, nr. 255, 39.

Page 47: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

38

63. De vraag die zich hier evenwel opdringt, is of dergelijke maatregelen de evenredigheidstoets uit de

V.C.R.O. doorstaan. Artikel 4.2.19 § 1 van de codex. bepaalt immers dat ‘onverminderd de

voorwaarde van rechtswege, het vergunningverlenende bestuursorgaan aan een vergunning

voorwaarden kan verbinden. Voorwaarden zijn voldoende precies. Zij zijn redelijk in verhouding tot

de vergunde handelingen. Zij kunnen worden verwezenlijkt door enig toedoen van de aanvrager.

Volgens art. 4.2.20 § 1 V.C.R.O. is bovendien voorzien in ‘de mogelijkheid voor het

vergunningverlenende bestuursorgaan om aan een vergunning lasten te verbinden. Deze lasten vinden

hun oorsprong in het voordeel dat de begunstigde van de vergunning uit die vergunning haalt, en in de

bijkomende taken die de overheid door de uitvoering van de vergunning op zich dient te nemen (…)’.

Art. 4.2.20. stelt dat ‘lasten redelijk in verhouding zijn tot de vergunde handelingen. Zij kunnen

worden verwezenlijkt door enig toedoen van de aanvrager’.

De V.C.R.O. voorziet aldus in een bepaling die de overheid verplicht dat de lasten die zij koppelt aan

de vergunningen die zij uitgeeft, in redelijke verhouding dienen te zijn tot die vergunningen.

7.5.2 Het evenredigheidsbeginsel

64. Zoals net aangegeven, beschikt de overheid om de aflevering van verkavelings- of

stedenbouwkundige vergunning, afhankelijk te stellen van vervulling van bepaalde voorwaarden en/of

lasten. Een last is een verplichting die aan de aanvrager wordt opgelegd, bijkomend aan de

verplichting om de vergunning en haar voorwaarden na te leven189

.

De lasten die kunnen worden opgelegd, werden opgenomen in een exemplatieve lijst in het Decreet

van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijk plannings-, vergunningen- en

handhavingsbeleid190

(hierna: Aanpassings- en Aanvullingsdecreet). Het gaat om een exemplatieve

lijst, waardoor de overheid zich dus niet tot deze opgesomde gevallen dient te beperken.

De Raad van State heeft hierbij evenwel geoordeeld, dat het niet-limitatief karakter niet impliceert dat

om het even welke last kan worden opgelegd191

. Volgens de Raad moet de aard van de lasten immers

aansluiten bij deze van de lasten die in de regelgeving zijn opgesomd192

. Mijn inziens sluit het karakter

189

J. DE JONGHE, Ruimtelijke ordening, stedenbouw en onroerende goederen, Mechelen, Kluwer, 2011, 466. 190

Decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijk plannings-, vergunningen- en

handhavingsbeleid, BS 15 mei 2009. 191

J. DE JONGHE, Ruimtelijke ordening, stedenbouw en onroerende goederen, Mechelen, Kluwer, 2011, 468. 192

Art. 112, § 1 van het Aanpassings- en Aanvullingsdecreet: ‘Buiten het voorzien in de nodige financiële

waarborgen, kunnen lasten onder meer betrekking hebben op: 1° de verwezenlijking of de renovatie van wegen,

groene ruimten, ruimten voor openbaar nut, openbare gebouwen, nutsvoorzieningen of woningen, op kosten van

de vergunninghouder; 2° de bewerkstelling van een vermenging van kavels die tegemoetkomen aan de behoeften

van diverse maatschappelijke groepen op grond van de grootte van de kavels, respectievelijk de typologie, de

kwaliteit, de vloeroppervlakte, het volume of de lokalenindeling van de daarop op te richten woningen of op te

stellen vast of verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt’.

Page 48: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

39

van het organiseren van een archeologische prospectie in de bodem echter moeilijk aan bij de lasten

opgenomen in de wet.

Bovendien is vereist dat de lasten redelijk in verhouding staan tot de te realiseren

bouwwerkzaamheden. De lasten moet men immers kunnen verantwoorden door de bijkomende taken

die het betrokken bestuur door de uitvoering van de vergunning op zich dient te nemen en het voordeel

dat de vergunninghouder uit zijn vergunning haalt193

.

Voorts moeten de lasten die worden opgelegd aan de houder van de vergunning in verhouding staan

tot het voorwerp van de aanvraag. Daaruit vloeit voort dat de uitvoering van de opgelegde lasten de

economie van de geplande werkzaamheden niet in gevaar mogen brengen194

. Ingeval men naar

aanleiding van bepaalde bouwprojecten belangrijke archeologische sporen aantreft en een behoud in

situ van deze monumenten onmogelijk blijkt te zijn, zal een volwaardige archeologische opgraving

zich opdringen195

. De kosten van dergelijk initiatief en de vertraging van de werkzaamheden als

gevolg van deze opgravingen, zijn in vele gevallen moeilijk te rijmen met dit

proportionaliteitsbeginsel en zullen ongetwijfeld een bedreiging vormen voor de economie van de

geplande werkzaamheden196

.

Het evenredigheidsbeginsel impliceert ten slotte eveneens dat de opgelegde lasten er niet mogen toe

leiden dat hetgeen werd aangevraagd substantieel wordt beperkt of gewijzigd. Dit wil zeggen dat

ingeval de plannen dermate dienen gewijzigd te worden, vooraleer de vergunning kan worden

afgeleverd, men in dergelijke gevallen de vergunning geheel dient te weigeren197

.

65. De zopas vermelde voorwaarden beletten de overheid willekeurige lasten te verbinden aan de

aflevering van de vergunning198

.

193

J. DE JONGHE, Ruimtelijke ordening, stedenbouw en onroerende goederen, Mechelen, Kluwer, 2011, 467;

Ter illustratie kan hier verwezen worden naar het uitrusten van een weg, die als last wordt opgelegd bij de

aflevering van een verkavelingsvergunning. Wanneer deze weg echter niet door de verkaveling zelf loopt, dient

er een band te bestaan tussen de last en de verkaveling an sich. De weg zal bijvoorbeeld vaak door de bewoners

van de kavels moeten worden gebruikt. Als er geen connectie is met de verkaveling en de weg eveneens fungeert

als bedienings- en doorgangsweg voor andere bouwgronden, zal de last niet in redelijke verhouding met de

bouwwerkzaamheden zijn. 194

J. DE JONGHE, Ruimtelijke ordening, stedenbouw en onroerende goederen, Mechelen, Kluwer, 2011, 471. 195

G. VAN HOORICK en K.. BEKÉ, “Archeologiedecreet: impact op het bouwproces”, NjW 2012, nr. 255, 39. 196

J. DE JONGHE, Ruimtelijke ordening, stedenbouw en onroerende goederen, Mechelen, Kluwer, 2011,467. 197

J. DE JONGHE, Ruimtelijke ordening, stedenbouw en onroerende goederen, Mechelen, Kluwer, 2011, 471. 198

S. BOULLART, S. DE TAEYE, P. LEFRANC, I. MARTENS, P. POPELIER, B. ROELANDTS, F. SCHRAM, D.

VANHEULE en P. VANSANT, ‘Behoorlijk ruimtelijk ordenen. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur in de

ruimtelijke ordening en de stedenbouw.’, in B. HERBEAU en P. POPULIER (eds.), Brugge, Die Keure, 2002,

217.

Page 49: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

40

66. Vermits het hier gaat om individuele beslissingen door de overheidsbesturen genomen, beschikt de

rechter over een beoordelingsbevoegdheid die verder reikt dan een loutere marginale toetsing. Deze

zal de individuele beslissing bijgevolg integraal kunnen toetsen aan het beoogde doel199

.

Tot op vandaag is –merkwaardig genoeg- geen rechtspraak terug te vinden over gevallen waarbij de

verplichte archeologische verrichtingen niet proportioneel zijn met de vergunde handelingen.

Niettemin kunnen, volgens mij, ook hier vragen rijzen over de conformiteit van bepaalde lasten aan dit

evenredigheidsbeginsel.

8. BESLUIT

67. Met het arrest van Hof van Cassatie wordt een einde gesteld aan de ruime interpretatie die door de

Vlaams overheid werd gegeven aan de zorgplicht uit artikel 4, § 2 van het Archeologiedecreet. Dit

hield in dat aan de eigenaar/bouwheer de verplichting werd opgelegd een archeologisch onderzoek op

eigen kosten uit te voeren, voor hij de werkzaamheden waarvoor hij een vergunning had verkregen

kon aanvatten. Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat uit het feit dat de Vlaamse overheid nalaat

om een opgraving tot algemeen nut te verklaren, dit niet inhoudt dat aan de vergunninghouder de

zelfstandige verplichting kan worden opgelegd om zelf het initiatief tot opgravingen te nemen.

Dit heeft als gevolg dat de zorgplicht een louter aanvullende functie verkrijgt ten aanzien van de meer

specifieke bepalingen uit het Archeologiedecreet. Volgens cassatie beschikt de overheid met artikel 8

(vondstmelding) en artikel 7 (de mogelijkheid om opgravingen tot algemeen nut te verklaren), immers

over de vereiste rechtsgronden om op te treden.

Algemeen leidt dit ertoe dat van de rechtsonderhorige geen dergelijke verregaande handelingen meer

kan en mag worden verwacht.

De vraag die hier terecht bij rijst is of de overheid geen andere middelen ter beschikking heeft om het

zelfde doel als voorheen te bekomen. De overheid zou immers via haar mogelijkheid om lasten te

koppelen aan verkavelings- of stedenbouwkundige vergunningen min of meer het zelfde resultaat

kunnen bekomen als met artikel 4, § 2 Archeologiedecreet. Door van dit medium gebruik te maken

kan men immers artikel 7 van het decreet omzeilen, zal men geen gevolg moeten geven aan de

vergoedingsregeling uit art. 10 van het Archeologiedecreet en zal men zo opnieuw de lasten van de

onderzoeken bij de burger kunnen leggen. Over de vraag of de uitspraak van het Hof van Cassatie over

de zorgplicht ook deze situatie beslaat, heerst onduidelijkheid.

199

S. BOULLART, S. DE TAEYE, P. LEFRANC, I. MARTENS, P. POPELIER, B. ROELANDTS, F. SCHRAM, D.

VANHEULE en P. VANSANT, ‘Behoorlijk ruimtelijk ordenen. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur in de

ruimtelijke ordening en de stedenbouw.’, in B. HERBEAU en P. POPULIER (eds.), Brugge, Die Keure, 2002,

217.

Page 50: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

41

68. Op basis van voorgaande vaststellingen is het duidelijk dat het Vlaamse archeologierecht nood

heeft aan een grondige hervorming. De verwachtingen over het nieuw onroerenderfgoeddecreet zijn

dan ook hooggespannen. Of minister Bourgeois deze zal kunnen inlossen, is zeer de vraag.

Page 51: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

42

DEEL II: VERDRAG VAN MALTA

1. INLEIDING

69. Ook op internationaal en Europees niveau is de laatste decennia een opkomende belangstelling

waar te nemen voor het archeologisch patrimonium. Veel Europese landen beschikken over een

noemenswaardig aandeel in het archeologisch patrimonium van het Europese continent en trachten

deze een optimale bescherming te bieden. Om die reden zijn ook op internationaal en Europees niveau

enkele verdragen tot stand gekomen, die de bescherming van dit cultureel erfgoed tot doel hebben.

Hierbij richt men zich tot de volledige gemeenschap en erkent men zo de betekenis van het erfgoed

voor de gehele samenleving. Daarbij wenst men het instrumentarium, dat in deze context wordt

aangewend, verder uit te breiden, door meer dan alleen het louter beschermen als doelstelling voorop

te stellen. Het betreft in totaliteit het duurzaam behouden en beheren van erfgoedwaarden voor de

toekomstige generaties en het bewust maken van de burgers voor de waarde van dit erfgoed200

.

71. De verdragen die in de context van het erfgoed werden geredigeerd, houden alleen verplichtingen

in voor het Vlaams gewest zelf en niet voor de burger. Ze hebben met andere woorden geen directe

werking, omdat er geen subjectieve rechten en plichten worden gecreëerd voor de

rechtsonderhorigen201

. Dit betekent dat de verdragen slechts een zorgplicht opleggen aan de

verschillende overheden en het aan de verdragsstaten zelf toekomt om maatregelen te treffen die de

doelstellingen uit de verdragen kunnen realiseren. Alle verdragen die op directe of indirecte wijze

voorzien in de bescherming en het behoud van het archeologisch erfgoed, werden door de Vlaamse

Regering ondertekend. Dit wijst er op dat de regering Europa volgt in haar impliciete verplichting om

een beleid uit te werken, dat het behoud van dit erfgoed garandeert202

.

72. Het Verdrag van Malta is een van de voornaamste verdragen ter bescherming van het

archeologisch erfgoed in Europa. Het veroorzakersprincipe, dat reeds werd aangehaald, is een van de

belangrijkste beginselen uit het verdrag. Met dit principe beoogt men alle rechtsonderhorige van de

lidstaten van het verdrag aan te sporen hun verantwoordelijkheden op te nemen in het kader van het

behoud en de bescherming van het archeologische patrimonium.

Het Verdrag van Malta werd echter nog niet geïmplementeerd in de Vlaamse wetgeving. Aldus ook dit

veroorzakersprincipe niet. Het Archeologiedecreet is in bepaalde mate geïnspireerd op het verdrag,

200

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Parl 2012-13, nr. 1901/1, 3. 201

S. DESRUMAUX, M. DEWEIRDT, E. LONCKE, B. MAMMARELLA, B. VANHEUSDEN en K. WAUTERS,

Juridische studie aangaande de mogelijkheden tot het juridisch verankeren en implementeren van het

zorgbeginsel en het passief behoudsbeginsel voor onroerend erfgoed, bestek Vlaamse Overheid DOEB/2010/01,

september 2011, Kortrijk, Monard – D’Hulst, 23,

http://www.rwo.be/NL/RWOnieuwsbrief/Hoofdmenu/Onderzoekenstudies/Zorgplichtstudie/tabid/15273/Default

.asp 202

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Parl 2012-13, nr. 1901/1, 3.

Page 52: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

43

maar om deze geheel uitwerking te geven, is een groter engagement van de Vlaamse decreetgever

vereist.

73. In dit deel wens ik het veroorzakersprincipe, dat een belangrijke plaats in deze verhandeling heeft,

op een duidelijke manier te beschrijven en te situeren. Om die reden, volgt vooreerst een bespreking

van de algemene doelstellingen van het Europese verdrag en de plaats die men daarbij geeft aan het

beginsel. In Deel III wordt vervolgens nagegaan of Vlaanderen klaar is om het Verdrag van Malta –en

vooral het veroorzakersprincipe- in haar wetgeving op te nemen.

2. HISTORIEK

74. Reeds in 1969 werd met het Verdrag van Londen203

, voor het eerst voorzien in een Europese

regelgeving omtrent het archeologisch erfgoed. België ondertekende en ratificeerde het verdrag

datzelfde jaar204

en op 20 november 1970 trad het in werking205

. Dit Verdrag was – in tegenstelling tot

eerder tot stand gekomen verdragen206

- louter gericht op de bescherming van het archeologische

patrimonium. De focus bij dat verdrag lag voornamelijk op de opgravingen an sich en de informatie

die daaruit voortkwam. De jaren zestig van de vorige eeuw waren immers voornamelijk gekenmerkt

door tal van opgravingen die heimelijk en dus illegaal gebeurden, waardoor vaak belangrijke

informatie verloren ging. Met het Verdrag van Londen poogde men hieraan aldus tegemoet te komen,

door op Europees niveau een wettelijk kader te schetsen waarbinnen de archeologische opgravingen in

de lidstaten dienden plaats te vinden.

Deze regelgeving verloor echter voor een groot deel zijn doeltreffendheid met de aangroeiende

grootschalige bouw- en infrastructuurprojecten in de zeventiger en tachtiger jaren. Projecten van

dergelijke aard behoefden bijzondere maatregelen, eveneens op juridisch vlak, die niet langer beperkt

konden blijven tot specifieke wetgeving. Maar ook complementaire regeling inzake stedenbouw en

milieu was wenselijk. Een strategie van geïntegreerd behoud werd noodzakelijk207

. Een herziening van

het Verdrag van Londen drong zich dan ook op208

.

Een eerste stap in deze hervorming was de samenkomst van het beperkt comité van experts van de

Raad van Europa in oktober 1988. Op 16 januari 1992 werd het verdrag uiteindelijk herzien en

203

Verdrag van 6 mei 1969 tot bescherming van het Archeologische patrimonium, BS 10 oktober 1970 (hierna:

Verdrag van Londen). 204

M. DEWEIRDT, Het archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald. Voor de

Conferentie der Jonge Balie Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 60. 205

De bekrachtiging geschiedde bij wet van 2 december 1969, B.S. 10 oktober 1970. 206

Onder meer het Verdrag van Den Haag van 14 mei 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in

geval van gewapend conflict, BS 16-17 november 1960. 207

A. DRAYE, “ Informatie en geheimhouding binnen de zorg voor het onroerend erfgoed. De regeling inzake

archeologische vindplaatsen en monumenten” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in

het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, 187. 208

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Parl 2009-10, nr. 418/1, 3.

Page 53: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

44

opgesteld voor ondertekening tijdens de derde Europese Conferentie van ministers, bevoegd inzake

monumentenzorg, te Valletta209

. Het Verdrag van Malta was bij deze geboren.

Het nieuw Europees verdrag ter bescherming van het archeologisch patrimonium werd bijgevolg

goedgekeurd, nog voor de wettelijke regelgeving betreffende de bescherming van het archeologisch

erfgoed van de Vlaamse decreetgever in werking trad210

.

3. VERDRAG VAN MALTA

3.1 Algemeen

75. ‘Eraan herinnerd dat het archeologisch erfgoed van wezenlijk belang is voor de kennis van de

geschiedenis van de mensheid; erkennend dat het Europese archeologisch erfgoed; dat getuigt van de

oude geschiedenis, ernstig met aantasting wordt bedreigd door het toenemend aantal grote

ruimtelijke-ordeningsprojecten, risico’s van natuurlijk aard, clandestiene of onwetenschappelijke

opgravingen en onvoldoende besef onder het publiek; bevestigend dat het van belang is, daar waar

deze nog niet bestaan, passende bestuurlijke en wetenschappelijk toezichtsprocedure in te stellen, en

dat de noodzaak het archeologische erfgoed te beschermen tot uitdrukking behoort te komen in het

beleid inzake stedenbouw en landinrichting en culturele ontwikkeling. Onderstrepend dat de

verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologisch erfgoed niet alleen dient te berusten

bij de rechtstreeks betrokken Staat, maar bij alle landen in Europa, met het oog op het beperken van

het risico van aantasting en het bevorderen van het behoud, door het stimuleren van uitwisseling van

deskundigen en ervaring.211

In deze preambule van het Verdrag van Malta geeft men onomwonden aan, dat de lidstaten dringend

maatregelen dienen te nemen ter bescherming en behoud van het archeologisch erfgoed. De grote

ruimtelijke-ordeningsprojecten vormen immers een ernstige bedreiging voor de aantasting van het

patrimonium. Het verdrag heeft als doel het archeologisch erfgoed te beschermen als bron van

Europees gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke

studie212

.

76. Het Verdrag van Malta heeft een gemengd karakter213

, wat wil zeggen dat het zowel slaat op de

bevoegdheden van de federale overheid, als op de gemeenschaps- en gewestbevoegdheden. Voor wat

betreft de federale overheid, gaat het om haar bevoegdheid inzake de wetenschappelijke en culturele

209

M. DEWEIRDT, Het archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald. Voor de

Conferentie der Jonge Balie Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 60. 210

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Parl 2012-13, nr. 1901/1, 4. 211

Uit de preambule van het Verdrag van Malta. 212

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Parl 2009-10, nr. 418/1, 5. 213

Dit werd geofficialiseerd op 19 maart 1997 door de Werkgroep Gemengde Verdragen, adviesorgaan van de

Interministeriële Conferentie Buitenlands Beleid (ICBB) en werd bekrachtigd op 20 januari 1998; Memorie van

Toelichting, Parl.St. Vl. Parl 2009-10, nr. 418/1, 8.

Page 54: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

45

instellingen. De gewesten zijn bevoegdheid voor monumenten en landschappen. De gemeenschappen

ten slotte, hebben de bevoegdheid inzake roerend erfgoed, musea en andere wetenschappelijke en

culturele instellingen214

.

77. De Federale Regering ondertekende als eerste in België het Verdrag van Malta op 30 januari

2002215

. Daarna volgden het Brussels Hoofdstedelijke Gewest216

, de Franse Gemeenschap217

, het

Waals Gewest218

en de Duitse Gemeenschap219

. Vlaanderen stemde pas, als laatste deelstaat, in met het

verdrag op 11 juni 2010220

. Na deze lange procedure werd het verdrag ten slotte op 8 oktober 2010

door België, als 39e Europese land, officieel geratificeerd. De inwerkingtreding geschiedde bijgevolg

zes maanden later, op 9 april 2011. De implementatie van het verdrag in Vlaanderen, zal er uiteindelijk

komen met het nieuw onroerenderfgoeddecreet.

78. Het duurde aldus 18 jaar vooraleer de ratificatie een feit was. Dit betekende echter niet dat in de

Vlaamse wetgeving geen invloeden merkbaar waren van het Europese verdrag. Toen men in 1993

immers het Archeologiedecreet uitvaardigde, was toch een zekere inwerking van bepaalde principes

uit het Verdrag van Malta vast te stellen. In de Memorie van Toelichting van het decreet staat

uitdrukkelijk vermeld dat bij het redigeren van de tekst, het Verdrag van Malta een ‘niet onbelangrijk

uitgangspunt’ was221

. Hierdoor kreeg het verdrag reeds voor een belangrijk deel uitwerking in

Vlaanderen222

.

Met betrekking tot een aantal belangrijke principes, zal de Vlaamse Regering echter nog enkel

wijzigingen en aanvullingen moeten doorvoeren. Dit is onder meer vereist voor het zorg- en

veroorzakersbeginsel. Het zorgbeginsel legt de eigenaar de verplichting op om behoedzaam om te

214

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Parl 2009-10, nr. 418/1, 8; sedert 18 mei 1993 voorziet de Grondwet

met artikel 167 in de mogelijkheid voor de gemeenschappen en de gewesten om hun bevoegdheden ook op

internationaal niveau ten volle uit te oefenen. Dit kan men zowel naast als met de federale overheid. 215

M. DEWEIRDT, Het archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald. Voor de

Conferentie der Jonge Balie Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 61. 216

Ordonnantie van 20 mei 1994 tot goedkeuring van het Europees verdrag inzake de bescherming van het

archeologisch patrimonium, opgemaakt in Valletta op 16 januari 1992, BS 3 oktober 2002. 217

Decreet van 17 december 2003 van de Franse Gemeenschap houdende instemming met het Europees verdrag

inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, gedaan te Valletta op 16 januari 1992. BS 21 januari 2004. 218

Decreet van 10 april 2003 van het Waals Gewest houdende goedkeuring van de Europese Conventie ter

bescherming van het archeologisch patrimonium, opgemaakt te Valletta op 16 januari 1992, BS 4 maart 2004. 219

Decreet van 28 januari 2008 van de Duitstalige Gemeenschap houdende instemming met de Europese

Conventie ter bescherming van het archeologisch patrimonium, opgemaakt te Valletta op 16 januari 1992, BS 22

februari 2008. 220

Decreet van 11 juni 2010 houdende instemming met het Europees verdrag inzake de bescherming van het

archeologisch patrimonium, opgemaakt in Valletta op 16 januari 1992, B.S. 19 juli 2010; M. DEWEIRDT, Het

archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald. Voor de Conferentie der Jonge Balie

Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 61. 221

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Raad 1992-93, nr. 258/1, 4. 222

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Raad 1992-93, nr. 258/1, 4.

Page 55: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

46

gaan met de archeologische monumenten die zich onder zijn grond bevinden, terwijl het

veroorzakersbeginsel een regeling bevat omtrent de kosten die met het archeologisch onderzoek

gepaard gaan223

. Zoals de Minaraad in haar advies bij het ontwerpdecreet houdende de instemming

met het Verdrag van Malta aangeeft224

en ook duidelijk blijkt uit deel I van deze verhandeling, is

ongetwijfeld bijzondere aandacht nodig voor het aspect financiering in het kader van het

archeologierecht.

79. Welke invulling de Vlaamse decreetgever zal geven aan de principes uit het Europees Verdrag en

hoe men in de toekomst tegemoet zal komen aan de problematiek rond de kosten- en lasten verdeling,

wordt verder in ‘Deel III Ontwerp onroerenderfgoeddecreet’ onderzocht.

3.2 Draagwijdte en doel

80. Als bestanddelen van het archeologisch erfgoed worden in het Vedrag van Malta beschouwd ‘alle

overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden waarvan het behoud en de

bestudering bijdragen tot het reconstrueren van de bestaansgeschiedenis van de mensheid en haar

relatie tot de natuurlijk omgeving en dit ten aanzien waarvan opgravingen of ontdekkingen en andere

methoden van onderzoek betreffende de mensheid en haar omgeving de voornaamste bronnen van

informatie zijn’225

.

Tot het archeologisch erfgoed behoren in deze context aldus: bouwwerken, gebouwencomplexen,

aangelegde terreinen, roerende zaken, monumenten van andere aard, alsmede hun context, ongeacht of

zij op het land of onder water zijn gelegen226

.

81. Met het Verdrag van Malta beoogt men voornamelijk het behoud en de bescherming van het

archeologisch erfgoed van Europa te bewerkstelligen. Het is met andere woorden de bedoeling het

archeologisch erfgoed, zoals hierboven omschreven, te beschermen als bron van het Europees

gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijk studie227

. Om

deze doelstellingen te kunnen realiseren, voorziet het verdrag in een aantal specifieke maatregelen228

.

Hierna volgt een korte opsomming van deze bepalingen.

223

Memorie van Toelichting Parl.St. Vl.Parl., 2012-12, 1901/1, 5. 224

Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen (hierna: SARiV), advies betreffende het ontwerp van

decreet houdende instemming met het Europees Verdrag van Malta inzake de bescherming van het

archeologisch erfgoed (herzien) ,opgemaakt in Valletta op 16 januari 1992, 6 november 2009,

http://www.sariv.be/web/images/uploads/public/7392482447_20091106_adviesontwerp_erfgoed_definitief_WE

B.pdf . 225

Art. 1.1 en art. 1.2 Verdrag van Malta. 226

Art. 1.3 Verdrag van Malta. 227

Art. 1.1 Verdrag van Malta. 228

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Parl. 2009-10, nr. 418/1, 3.

Page 56: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

47

Vooreerst betekent het aanduiden van het archeologisch erfgoed en de uitvaardiging van

beschermingsmaatregelen229

voor de verdragspartijen, dat zij de vindplaatsen en de vondsten op hun

grondgebied dienen te inventariseren. Daarop volgt dan de aanduiding van beschermde monumenten

en zones. De afbakening van de zogenaamde ‘archeological reverses’ en een bijkomende

meldingsplicht voor toevalsvondsten vormen de perfecte aanvulling op de twee voorafgaande

maatregelen. Reeds in onze huidige Vlaamse wetgeving speelt de inventarisatie een primordiale rol in

de bescherming van het betrokken erfgoed230

.

Vervolgens dienen de lidstaten erop toe te zien dat er voldoende wetenschappelijke informatie wordt

verzameld en verspreid231

. Met deze bepaling spoort men de verdragspartijen aan te inventariseren,

gegevensbanken en kaarten met daarop de archeologische vindplaatsen op te maken. Daarbij hoort de

verplichting om na afloop van de archeologische verrichtingen, een beknopt wetenschappelijke

samenvatting te publiceren met daaraan een gedetailleerde wetenschappelijk studie gekoppeld232

.

Een volgend niet onbelangrijk punt is de bewustmaking van het publiek233

. Om het archeologisch

erfgoed te kunnen beschermen, is vereist dat de bevolking voldoende bewust is van het belang van het

patrimonium. Dit kan men bereiken door de mensen eerst en vooral toegang te verschaffen tot

belangrijke archeologische vindplaatsen en hen aan de hand van specifieke voorlichtingscampagnes te

wijzen op de waarde van het bedreigde erfgoed. Een dergelijke bewustmaking leidt er immers toe, dat

de burger omzichtiger zal omgaan met het waardevol erfgoed, men de beschadiging van het

patrimonium minder zal tolereren en men mogelijkerwijs ook bereid zal zijn financieel bij te dragen

tot het behoud van het archeologisch bodemarchief234

.

Tot slot beveelt het verdrag de lidstaten om maatregelen te nemen ter voorkoming van illegaal verkeer

van bestanddelen van het archeologisch erfgoed235

en het verlenen van wederzijdse technische en

wetenschappelijke bestand236

.

229

Art. 2.1 en 4 Verdrag van Malta. 230

A. DRAYE, “ Informatie en geheimhouding binnen de zorg voor het onroerend erfgoed. De regeling inzake

archeologische vindplaatsen en monumenten” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in

het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, 187. 231

Art. 7 Verdrag van Malta. 232

Art. 7.2 Verdrag van Malta; A. DRAYE, “ Informatie en geheimhouding binnen de zorg voor het onroerend

erfgoed. De regeling inzake archeologische vindplaatsen en monumenten” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A.

OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, 188. 233

Art. 9 Verdrag van Malta. 234

A. DRAYE, “ Informatie en geheimhouding binnen de zorg voor het onroerend erfgoed. De regeling inzake

archeologische vindplaatsen en monumenten” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in

het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, 188. 235

Art. 10 en 11 Verdrag van Malta. 236

Art. 12 Verdrag van Malta.

Page 57: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

48

82. Zoals uit het voorgaande blijkt, had men bij het redigeren van het verdrag de bedoeling om de

lidstaten vrij concrete maatregelen aan te reiken, ter realisering van de doelstellingen die men heeft

vooropgesteld. De volgende drie principes vormen daarnaast de belangrijkste uitgangspunten ter

verwezenlijking van de ambities van het verdrag.

3.3 Belangrijkste uitgangspunten

83. Bij het redigeren van het Archeologiedecreet heeft de decreetgever zich deels geïnspireerd op het

– toen pas tot stand gekomen- Verdrag van Malta. De loutere inspiratie volstaat uiteraard niet om te

kunnen spreken van een volledige implementatie. Door het Vlaams engagement ten aanzien van het

verdrag, dient men de belangrijke principes uit het Verdrag van Malta alsnog uitdrukkelijk op te

nemen in de Vlaamse wetgeving237

. Het betreft hoofdzakelijk het principe van het behoud in situ van

de archeologische erfgoedwaarden, de integratie van archeologie in de ruimtelijke ordening, alsmede

het veroorzakersprincipe238

.

3.3.1 Behoud in situ

84. Een van de voornaamste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat het behoud en beheer in

de bodem ‘in situ’239

de beste bescherming aan het archeologische bodemarchief biedt240

. Concreet

betekent dit dat men zo veel mogelijk archeologische monumenten dient te bewaren op de plaats waar

deze werden aangetroffen en men daaromtrent de nodige beheersmaatregelen moet nemen. De ratio

van dit principe is, dat de bodem waar het archeologisch erfgoed zich bevindt, de beste garantie biedt

voor een goede conservering van de archeologische waarden241

. In de gevallen behoud ter plaatse

onmogelijk blijkt te zijn, zal de vindplaats door middel van opgraving worden gedocumenteerd en de

vondsten ex situ worden bewaard242

. De eigenlijke archeologische opgraving wordt aldus als ultimum

remedium aanzien243

.

Een dergelijk behoud in situ veronderstelt in veel gevallen een planaanpassing. Ingevolge de

toenemende verwevenheid tussen de bescherming van het archeologisch erfgoed en de ruimtelijke

ordening, waarbij men archeologie tracht in een vroege fase van het planproces in te brengen, is

planaanpassing eenvoudiger te realiseren.

237

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 12. 238

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 12. 239

Art. 4.2 Verdrag van Malta. 240

M. DEWEIRDT, Het archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald. Voor de

Conferentie der Jonge Balie Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 62. 241

http://www.archeonet.be/?p=28996 242

R. BONNIE, Behoud ex situ of in situ. Waarom vergelijken we niet eens?, Archeo 2010-4 deel A, 26 november 2010, 10,

http://www.academia.edu/458541/Behoud_ex_situ_of_Behoud_in_situ_Waarom_vergelijken_we_niet_eens 243

M. DEWEIRDT, Het archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald. Voor de

Conferentie der Jonge Balie Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 63.

Page 58: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

49

3.3.2 Integratie archeologie in de ruimtelijke ordening

85. Door meer doorwerking te creëren in andere beleidsvelden, poogt men de invloed van het

archeologiebeleid te vergroten. Het verdrag doelt onder meer op een betere afstemming tussen de

archeologie an sich en de ruimtelijke ordening, gezien het archeologisch erfgoed territoriaal gebonden

is244

. Zo is in Vlaanderen reeds een juridische verwevenheid waar te nemen van het

Archeologiedecreet met de V.C.R.O.245

. Het verdrag streeft naar samenwerking tussen en participatie

van stedenbouwkundigen, planologen en archeologen246

. De aanwezigheid van deze laatsten impliceert

immers een vertegenwoordiging van het archeologisch belang, waardoor men archeologie nauwer

tracht te betrekken bij het planningsbeleid247

.

De afstemming tussen ruimtelijke ordening en het archeologiebeleid situeert zich bijvoorbeeld op

niveau van de ruimtelijke structuurplannen op gemeentelijk, provinciaal en gewestelijk niveau.

Vermits men archeologie reeds in een vroege fase van het planproces wenst in te brengen, zal men de

ontwikkelingsperspectieven voor onroerend erfgoed opnemen in het richtinggevend deel van deze

inrichtingsplannen248

.

86. Daar het ruimtelijk ordeningsbeleid249

en het beleid inzake onroerend erfgoed250

in Vlaanderen

ressorteren onder de bevoegdheid van verschillende ministeries, zal dit wellicht een extra inspanning

vergen en is de vraag naar afstemming des te groter251

.

3.3.3 Veroorzakersprincipe

87. Een derde belangrijk uitgangspunt dat het Verdrag van Malta huldigt, is het veroorzakersprincipe.

Het veroorzakersprincipe ofwel ‘de initiatiefnemer betaalt’ of nog ‘de vernieler betaalt’, is een

principe dat zijn oorsprong vindt in het milieurecht, waar men het beginsel ‘de vervuiler betaalt’

244

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Parl. 2009-10, nr. 418/1, 3. 245

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2009-10, nr. 818/1, 5. 246

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Parl. 2009-10, nr. 418/1, 3. 247

Art. 5 Verdrag van Malta. 248

Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening Onroerend Erfgoed (hierna: SARO), advies betreffende het

ontwerp van decreet houdende instemming met het Europees Verdrag van Malta inzake de bescherming van het

archeologisch erfgoed (herzien) ,opgemaakt in Valletta op 16 januari 1992, 30 oktober 2009,

http://www.rwo.be/LinkClick.aspx?fileticket=08eYTaqMlhU%3d&tabid=15423&mid=21839 249

Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke ordening en Sport (2009-

heden). 250

Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands bestuur, Inburgering, Toerisme, Vlaamse

Raad en Onroerend erfgoed (2009-heden). 251

SARO, advies betreffende het ontwerp van decreet houdende instemming met het Europees Verdrag van

Malta inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien) ,opgemaakt in Valletta op 16 januari 1992,

30 oktober 2009, http://www.rwo.be/LinkClick.aspx?fileticket=08eYTaqMlhU%3d&tabid=15423&mid=21839

Page 59: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

50

hanteert252

. Het principe houdt in dat de initiatiefnemer van de verstoring van de bodem, alle kosten

van het archeologisch onderzoek moet dragen253

. Het beginsel heeft in het archeologierecht aldus

betrekking op de financiering van de kosten van het archeologisch onderzoek.

88. Een belangrijke beweegreden voor de invoering van dit principe, is dat het archeologisch

patrimonium slechts op afdoende wijze kan worden behouden en beschermd, indien de lasten en

kosten van de beschadiging aan het erfgoed worden gedragen door de persoon die verantwoordelijk is

voor de vernieling, namelijk de veroorzaker254

.

89. Het principe dat de veroorzaker betaalt, dient in verband te worden gebracht met het proactief

voorkomingsbeginsel. Dit betekent dat voorafgaand de ondergrond zal worden onderzocht door

archeologen, opdat geen schade zou worden berokkend aan archeologische monumenten.

Over het toepassingsgebied van dit veroorzakerprincipe, bestaat enige onduidelijkheid. In vele

gevallen gaat men er immers van uit dat bij elk ernstig vermoeden van aanwezigheid van

archeologische monumenten op een bepaald terrein, een archeologisch onderzoek moet worden

uitgevoerd voor de aanvang van de werken (van gelijk welke omvang), en dit op kosten van de

eigenaar of projectontwikkelaar. De verdragsstaten die dergelijke vergaande interpretatie hanteren,

laten het beginsel eenvoudigweg buiten toepassing. De bedoeling in het Verdrag van Malta is echter

alleen het principe toe te passen ingeval van ‘grote particuliere of openbare

ontwikkelingsprojecten’255

.

90. Algemeen kan men stellen dat een strikte toepassing van dit veroorzakersprincipe in de praktijk

zware gevolgen kan hebben voor de initiatiefnemers van bouwprojecten. De kosten voor archeologisch

onderzoek zijn meestal vooraf moeilijk te bepalen, omdat men gewoonweg niet kan weten wat men

onder de bodem zal aantreffen. Om die reden kunnen kosten hoog oplopen en kan de begroting van

een bouwproject waardeloos worden. Dit kan de haalbaarheid van projecten in gevaar brengen en de

ontwikkeling ervan vertragen of beletten256

.

Dit gegeven doet echter geen afbreuk aan de mogelijke doeltreffendheid van het veroorzakersprincipe

om het archeologisch erfgoed te beschermen. Om echter tot een realistisch en vooral billijk

beschermingssyteem voor het archeologisch patrimonium te komen, zal het aan de respectievelijke

252

M. DEWEIRDT, Het archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald. Voor de

Conferentie der Jonge Balie Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 63. 253

M. DEWEIRDT, Het archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald. Voor de

Conferentie der Jonge Balie Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 63. 254

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 3 255

M. DEWEIRDT, Het archeologierecht: een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald. Voor de

Conferentie der Jonge Balie Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 63. 256

SARO, advies betreffende het ontwerp van decreet houdende instemming met het Europees Verdrag van

Malta inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien) ,opgemaakt in Valletta op 16 januari 1992,

30 oktober 2009, http://www.rwo.be/LinkClick.aspx?fileticket=08eYTaqMlhU%3d&tabid=15423&mid=21839

Page 60: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

51

verdragsstaten toekomen te voorzien in een haalbaar en aannemelijk financieringssysteem voor de

initiatiefnemers, die er tevens voor zorgt dat de burgers voldoende bewust blijven van de waarde van

het archeologisch erfgoed.

4. VEROORZAKERSPRINCIPE IN HET VLAAMS GEWEST

91. Zoals boven reeds aangehaald, kreeg het Verdrag van Malta reeds voor een belangrijk deel

uitwerking in het Vlaamse Archeologiedecreet van 1993. Voor wat betreft het veroorzakerprincipe, het

principe dat ‘de initiatiefnemer betaalt’, steunde men zich tot voor kort op artikel 4, § 2 van het

Archeologiedecreet. Deze bepaling beval de eigenaar en gebruiker van een stuk grond waar

werkzaamheden werden uitgevoerd, de archeologische monumenten die zich op hun perceel bevonden

te bewaren, te beschermen en zo voor beschadiging en vernieling te behoeden. De interpretatie die

door de Vlaamse overheid aan deze zorgplicht werd gegeven, leidde ertoe dat de kosten van het

archeologische onderzoek aldus verhaald werden op de initiatiefnemer(s) van de werkzaamheden257

.

Zodoende kreeg het veroorzakersprincipe enigszins uitwerking in het Vlaamse archeologiebeleid.

De vraag is uiteraard of de zorgplicht uit art. 4, §2 Archeologiedecreet het juiste instrument is om het

veroorzakersprincipe uitwerking te geven. Rekening houdend met het arrest van het Hof van Cassatie

waarin men aanvoert dat ‘artikel 4, § 2 Archeologiedecreet een algemene zorgplicht oplegt en dat de

rechten van de houder van een bouwvergunning slechts worden ingeperkt door het bepaalde in artikel

7 en 8 Archeologiedecreet en dat uit artikel 4, §2 Archeologiedecreet niet kan worden afgeleid dat de

zorgplicht van de eigenaar of de gebruiker van een grond zo ver strekt dat hij op eigen kosten

archeologische opgravingen moet uitvoeren alvorens hij stedenbouwkundig vergunde werken kan

aanvatten indien de Vlaamse Regering geen gebruik maakt van haar recht om een opgraving tot

algemeen nu te verklaren’, kan deze vraag moeilijk bevestigend worden beantwoord. Dit komt er,

mijns inziens, dan ook op neer dat de zorgplicht geen grondslag biedt voor het veroorzakerprincipe uit

het Verdrag van Malta.

92. Met het aankomend onroerenderfgoeddecreet van minister Geert Bourgeois krijgt men echter een

nieuwe kans om het beginsel op te nemen in de Vlaamse wetgeving. Hoe men dit beginsel in het

ontwerp onroerenderfgoeddecreet heeft geïmplementeerd, wordt in het volgend hoofdstuk besproken.

‘We maken een nieuw decreet onroerend erfgoed, waarin het Verdrag van Malta volledig tot zijn

recht komt en we gaan de versnippering binnen het domein onroerend erfgoed radicaal tegen’258

.

Deze belofte uit het regeerakkoord van 2009-2014 klinkt alvast veelbelovend.

257

T. DE WAELE, I. LARMUSEAU en P. FLAMEY, “Archeologie naar waarde geschat”, T.O.O. 2012, nr. 1, 39. 258

Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden. Voor een vernieuwende, duurzame en warme

samenleving, Vlaams regeerakkoord 2009-2014 Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid,

Afdeling Communicatie, juli 2009, 51.

Page 61: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

52

DEEL III: ONTWERP ONROERENERFGOEDDECREET

1. SITUERING

93. Voor de bescherming van monumenten, landschappen en archeologische monumenten, bestaan op

vandaag drie verschillende decreten. Het Monumentendecreet van 1976, het Landschapsdecreet van

1996 en het Archeologiedecreet van 1993, vormen samen de basis voor de bescherming en het behoud

van het onroerend erfgoed in Vlaanderen. Volledigheidshalve dient ook melding te worden gemaakt

van de Wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, die een aanvulling

vormt op de zopas vermelde decreten 259

.

De respectievelijke decreten bevatten allen naast een beschermingsregeling, een luik financiële

ondersteuning van het onroerend erfgoed en daarnaast voorschriften inzake handhaving. Sinds hun

bestaan, zijn de decreten reeds meerdere malen herzien en uitgebreid om zo te voldoen aan de noden

van de evoluerende maatschappij260

.

Meer en meer is men echter een holistische benadering van het onroerend erfgoed gaan bepleiten in

Vlaanderen261

. Ondanks het gegeven dat de drie decreten allen betrekking hebben op onroerend

erfgoed en men bijgevolg bij het redigeren van de decreten vertrokken is vanuit de zelfde logica,

ontbeert men een eenvormig beleid wat de inventarisatie, de bescherming, het beheer en de

handhaving van dit erfgoed betreft262

. Om deze reden leek een geïntegreerd decreet dan ook opportuun

en diende men te streven naar het uitwerken van een modern en doeltreffend instrumentarium, dat men

kan aanwenden om het onroerend erfgoed in Vlaanderen optimaal te beschermen en te beheren263

.

94. Reeds in de vorige regeerperiode van 2004-2009, poogde men te komen tot een overkoepeld

decreet voor het onroerend erfgoed. Dit initiatief werd verder geconcretiseerd in het regeerakkoord

van 2009-2014;

‘We maken een nieuw decreet onroerend erfgoed, waarin het Verdrag van Malta volledig tot zijn recht

komt, en we gaan de versnippering binnen het domein onroerend erfgoed radicaal tegen.264

De Vlaamse Regering stemde op 23 juli 2010 in met de Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet265

. In

navolging op deze eerste instemming door de regering, bood het departement RWO de

rechtsonderhorigen de mogelijkheid vragen te stellen omtrent deze nota266

.

259

Wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen. 260

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2009-10, nr. 818/1, 3. 261

Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014, Parl.St. Vl.Parl. 2009-10, nr. 189/1, 23. 262

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 15. 263

Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014, Parl.St. Vl.Parl. 2009-10, nr. 189/1, 20. 264

Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden. Voor een vernieuwende, duurzame en warme

samenleving, Vlaams regeerakkoord 2009-2014 Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid,

Afdeling Communicatie, juli 2009, 51.

Page 62: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

53

Op 27 oktober 2010 werd het document ingediend bij het Vlaams Parlement267

. In het Parlement

schreef men voor om de conceptnota, met de aanvullende gebundelde reacties uit de publieke

bevraging, voor te leggen aan de Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en

Onroerend Erfgoed en ze daar te laten behandelen. In deze Commissie werden kregen de

vertegenwoordigers van de verschillende sectoren de mogelijkheid hun standpunt uiteen te zetten.

Rekening houdend met deze visies en het groot belang voor het onroerend erfgoedbeleid van een

nieuw start, stelde het Vlaamse Parlement enkele aandachtspunten op met betrekking tot de

voorliggende conceptnota268

. Met deze punten werd rekening gehouden en het decreetsontwerp werd

in die zin aangepast.

Op 15 juli 2011 keurde de Vlaamse Regering het ontwerp van decreet vervolgens voor het eerst

principieel goed en op 25 januari 2013 volgde dan uiteindelijk de definitieve goedkeuring269

.

95. Opdat het nieuwe onroerenderfgoeddecreet uitwerking kan krijgen, dient het Vlaams Parlement

haar goedkeuring nog te geven. Wanneer het Parlement precies het licht op groen zal zetten, is zeer de

vraag. Enkele bepalingen uit het ontwerpdecreet, zoals het nu voorligt, behoeven immers nog

verduidelijking. Vooral met betrekking tot het segment ‘Archeologie’ zullen nog enkele

onnauwkeurigheden moeten verdwijnen.

96. In wat volgt ga ik welke wijzigingen er op til staan in het archeologierecht. In deel 1 van deze

scriptie over de huidige regelgeving omtrent de bescherming van het archeologisch erfgoed in

Vlaanderen, is gebleken dat het archeologierecht enkele lacunes bevat. Vooral de regeling omtrent de

lasten en kosten, verbonden aan het archeologisch onderzoek, heeft voor beroering gezorgd en behoeft

verduidelijking. Met het nieuw onroerenderfgoeddecreet tracht men dan ook tegemoet te komen aan

deze kwestie, door een geschikt en billijk financieringsstelsel aan te reiken, dat aannemelijk is voor

alle actoren in het archeologisch proces.

265

http://www.rwo.be/NL/RWOnieuwsbrief/Hoofdmenu/Regelgeving/OnroerendErfgoed/Naareendecreetvoorhet

onroerenderfgoed/tabid/15153/Default.aspx 266

Het is opmerkelijk dat een groot deel van de vragen betrekking heeft op de archeologie. Een van de vragen

die onder meer werd gesteld, heeft betrekking op de archeologische procedure; ‘toestemming vooronderzoek

loskoppelen van vergunning, zodat het een het ander niet in de weg staat; vraag om aanpak “op maat” van het

soort initiatiefnemer, de omvang van het terrein, het soort werf, het soort te verwachten vondsten …’. Ook de

oppervlaktecriteria die men hanteert, lokten veel reacties uit (te mild-te streng),

http://www.rwo.be/NL/Hoofdmenu/Home/Actueel/tabid/12321/articleType/ArticleView/articleId/8283/Default.a

spx 267

http://www.rwo.be/NL/RWOnieuwsbrief/Hoofdmenu/Regelgeving/OnroerendErfgoed/Naareendecreetvoorhet

onroerenderfgoed/tabid/15153/Default.aspx 268

Voorstel van resolutie betreffende de conceptnota Onroerend Erfgoed, Parl. St. Vl. Parl. 2010-2011, nr.

1065/1; In punt 18 van de resolutie beveelt men bijvoorbeeld een grondig onderzoek inzake archeologie naar de

financiering en de administratieve doorstromen, gecorreleerd aan de verschillende genoemde

oppervlaktegrenzen. 269

https://www.onroerenderfgoed.be/materie/archeologie/

Page 63: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

54

2. DRAAGWIJDTE EN DOEL

2.1 Algemene doelstellingen

97. Volgens minister Geert Bourgeois beoogt men met het onroerenerfgoeddecreet: ‘… de wetgeving

over onroerend erfgoed eenvoudiger en logischer te maken voor iedereen: de betrokkenen uit de

sector en zeker ook voor de burgers die met onroerend erfgoed te maken hebben’270

.

Met tracht een duidelijke regeling voorop te stellen, voor wat betreft de rechten en plichten van de

rechtsonderhorige ten aanzien van het onroerend erfgoed en men poogt vooral te komen tot een

eigentijdse benadering van en voor het Vlaamse erfgoed. Bovendien streeft men naar een accurate

implementatie van de verschillende erfgoedconventies van de Raad van Europa271

, in het bijzonder het

Verdrag van Malta. Op die manier beoogt men de Vlaamse wetgeving te adapteren aan de

internationale bepalingen met betrekking tot het behoud en de bescherming van het archeologisch

patrimonium.

98. De integratie van archeologie in (bouw)projecten is een van de voornaamste ambities van het

nieuw decreet, meer in het bijzonder, van het archeologisch luik. Een betere procedure met duidelijke

regels moet ervoor zorgen dat archeologie minder ad hoc benaderd wordt en vroeg in het bouwproces

aan bod komt272

. In het verleden zijn immers veel gevallen aan te wijzen waarin archeologisch erfgoed

werd beschadigd, omdat het in een te laat stadium van het bouwproject werd opgemerkt. Door

voorafgaand aan de grondwerken van een dergelijk initiatief de grond te onderzoeken, heeft men de

kans potentiële beschadiging sneller te beletten. Tot slot maakt men het mogelijk de archeologische

vindplaatsen in situ te behouden, gezien men nog wijzigingen kan aanbrengen aan de betrokken

bouwplannen273

. Op die manier heeft men gevolg aan een van de belangrijkste uitgangspunten van het

Verdrag van Malta.

99. Waar nu het zwaartepunt van het beleid inzake onroerend erfgoed quasi volledig bij de Vlaamse

overheid ligt, worden met het nieuw decreet meer verantwoordelijkheden gegeven aan de steden en de

gemeenten274

.

100. Met het nieuw decreet poogt men vervolgens te voorzien in een billijk financieringsmechanisme,

dat het veroorzakersprincipe uit het Verdrag van Malta implementeert en tegelijk voorziet in een

270

http://www.philippemuyters.be/nieuws/persberichten/minister-bourgeois-vereenvoudigt-wetgeving-over-

onroerend-erfgoed 271

Het betreft onder meer de conventies van Granada van 1985, Malta van 1992, Firenze van 2000 en Faro van

2005. 272

http://www.rwo.be/NL/RWOnieuwsbrief/Hoofdmenu/Regelgeving/OnroerendErfgoed/Naareendecreetvoorhet

onroerenderfgoed/tabid/15153/Default.aspx 273

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2009-10, nr. 818/1, 24 274

https://www.onroerenderfgoed.be/over-ons/onroerend-erfgoedbeleid/onroerenderfgoeddecreet/

Page 64: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

55

matiging van dit beginsel. Met de oprichting van een archeologisch solidariteitsfonds kan men de

kosten van de noodzakelijke archeologische onderzoeken spreiden over verschillende publieke en

private actoren275

.

101. Tot slot had ook het handhavingsbeleid nood aan een wijziging en modernisering. De

voornaamste verandering hierbij is de invoering van de administratieve sanctionering, naast de

bestaande gerechtelijke bestraffing.

2.2 Algemene beginselen

102. Net als het huidige Archeologiedecreet, zal ook het toekomstig onroerend erfgoedbeleid in

Vlaanderen geënt zijn op enkele belangrijk juridische beginselen.

Hierna volgt een kort overzicht van de belangrijkste uitgangspunten in het kader van het nieuw

archeologiebeleid.

2.2.1 Zorgbeginsel

103. De zorgplicht ten aanzien van de overheid komt tot uiting in het zogenaamd zorgbeginsel276

. Het

zorgbeginsel in het kader van het ontwerp onroerenderfgoeddecreet legt het volgende op: ‘elke

overheid die redelijkerwijze kan vermoeden dat door haar planvorming en haar initiatieven schade

aan het onroerend erfgoed wordt toegebracht, zal de nodige maatregelen nemen om die schade te

voorkomen, te beperken of te remediëren’277

. Concreet betekent dit, dat de overheid reeds in een vroeg

stadium acties dient te ondernemen om schade aan het onroerend erfgoed te verhinderen278

.

In het nieuwe onroerend erfgoeddecreet werd deze zorgplicht onder meer geconcretiseerd met de

invoering van een verplicht archeologisch vooronderzoek. Dit vooronderzoek heeft immers tot doel

reeds in een vroeg stadium op zoek te gaan naar de aan- of afwezigheid van archeologische sporen. Op

die manier beperkt men de mogelijkheid schade toe te brengen aan het nog onbekend bodemarchief.

Het uiteindelijk doel van dit zorgbeginsel is aldus te voorzien in maatregelen om tot een optimale

bescherming van het onroerend erfgoed te komen.

275

http://www.rwo.be/NL/RWOnieuwsbrief/Hoofdmenu/Regelgeving/OnroerendErfgoed/Naareendecreetvoorhet

onroerenderfgoed/tabid/15153/Default.aspx 276

S. DESRUMAUX, M. DEWEIRDT, E. LONCKE, B. MAMMARELLA, B. VANHEUSDEN en K.

WAUTERS, Juridische studie aangaande de mogelijkheden tot het juridisch verankeren en implementeren van

het zorgbeginsel en het passief behoudsbeginsel voor onroerend erfgoed, bestek Vlaamse Overheid

DOEB/2010/01, september 2011, Kortrijk, Monard – D’Hulst, 11,

http://www.rwo.be/NL/RWOnieuwsbrief/Hoofdmenu/Onderzoekenstudies/Zorgplichtstudie/tabid/15273/Default

.asp 277

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl. Parl. 2009-10, nr. 818/1, 11. 278

M. DEWEIRDT, “De zorgplicht in het Archeologiedecreet: beperkte draagwijdte” (noot onder Cass. 23

februari 2012) T.B.O. 2012, 156.

Page 65: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

56

2.2.2 Behoudsbeginsel

104. Het behoudsbeginsel is de zorgplicht die gericht is tot de rechtsonderhorige. Deze laatste heeft

immers de verplichting om het onroerend erfgoed met zorg te behandelen en mag het bijgevolg niet

ontsieren, vernielen of beschadigen279

.

Men onderscheidt hierbij het actief en het passief behoudsbeginsel. Het actief behoudsbeginsel is

gericht tot de eigenaars en houders van zakelijke of persoonlijke rechten en gebiedt hen het beschermd

onroerend erfgoed op hun eigendom te onderhouden en te beschermen.

Het passief behoudsbeginsel is daarentegen gericht tot alle burgers en legt iedereen de verplichting op

om het onbekend onroerend erfgoed met de nodige voorzorg te behandelen en houdt het verbod in om

het erfgoed te ontsieren, vernielen of te beschadigen280

.

2.2.3 Voorzorgsbeginsel

105. Het gegeven dat het onroerenderfgoeddecreet geënt is op het voorzorgsbeginsel, impliceert dat

men steeds met de nodige zorg dient te handelen met hetgeen (nog) onbekend of onzeker is. Concreet

betekent dit voor de archeologie, dat men niet dient te wachten op een wetenschappelijk bevestiging

van de aanwezigheid van archeologische sporen. Bij vaststelling van mogelijke sporen, moet men er

volgens dit beginsel van uit gaan dat er effectief archeologische artefacten aanwezig zijn. Van zodra er

aldus een vermoeden is dat er schade kan worden berokkend, neemt men aan dat men daadwerkelijk

schade aanricht.

2.2.4 Veroorzakersbeginsel

106. Voor wat betreft de archeologie, heeft dit beginsel betrekking op de financiering van het

archeologisch beheer. Zoals reeds aangehaald, vindt dit principe zijn oorsprong in het Verdrag van

Malta. Volgens het veroorzakersbeginsel dient de initiatiefnemer van de verstoring van de bodem, in

te staan voor de kosten van het volledig archeologisch onderzoek. Men is namelijk van oordeel dat als

de kosten en lasten van de archeologische verrichtingen worden gedragen door de veroorzaker van de

schade of vernietiging van het patrimonium, dit meer garantie biedt voor het behoud van het

archeologisch erfgoed.

279

M. DEWEIRDT, “De zorgplicht in het Archeologiedecreet: beperkte draagwijdte” (noot onder Cass. 23

februari 2012) T.B.O. 2012, 156. 280

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2009-10, nr. 818/1, 11.

Page 66: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

57

2.2.5 Integratiebeginsel

107. Tot slot beoogt men er met het integratiebeginsel toe te komen dat de bepalingen uit het

onroerenderfgoeddecreet ook in andere beleidsvelden een belangrijke plaats innemen. Een van deze

beleidsdomeinen is de ruimtelijke ordening. Dit beginsel wijst op het toenemend belang van het

onroerend erfgoed281

.

3. HET NIEUW ARCHEOLOGIEBELEID

3.1 Algemeen

108. Om het Verdrag van Malta correct te implementeren en opdat men tegemoet kan komen aan de

hiaten in het vigerend archeologierecht, behoeft Vlaanderen een nieuwe regelgeving. Zoals boven

reeds aangehaald, zijn de voornaamste principes uit het verdrag het streven naar een behoud van het

archeologisch bodemarchief in situ en het veroorzakersprincipe. Zoals de titel van deze masterproef

aangeeft, is het dan ook mijn bedoeling vooral de focus te leggen op dit laatste beginsel. In wat volgt,

beoog ik bijgevolg een allesomvattend overzicht te geven van de (financiële) verantwoordelijkheden

van de initiatiefnemers van bouwprojecten, indien zij in aanraking komen met het te beschermen

archeologisch erfgoed.

109. Vooraleer evenwel verder te gaan, lijkt het mij aangewezen kort in te gaan op enkele wijzigingen

die men met het nieuw onroerenderfgoeddecreet wenst door te voeren. Op die manier kan het

financiële luik, waarop hierna wordt ingegaan, in een juiste en volledige context worden geplaatst.

Vooreerst is het belangrijk te wijzen op de expliciete uitbreiding van het materieel toepassingsgebied

van het archeologierecht. Daar waar in het huidig Archeologiedecreet, voor het arrest van het

Grondwettelijk Hof van 17 maart 2010, onduidelijkheid bestond over de toepassing van de

beschermingsregels op de archeologische roerende goederen, creëert men met de invoering van het

archeologisch artefact282

helderheid. Niettemin blijft de bevoegdheid van het Vlaams geweest beperkt

tot onroerende archeologische goederen, maar met het besluit van 3 juni 2005, werd het roerend

archeologisch erfgoed toegewezen aan het beleidsdomein ruimtelijke ordening, woonbeleid en

onroerend erfgoed283

.

281

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 4-5. 282

Art. 2.1, 5° Ontwerp onroerenderfgoeddecreet definieert het begrip archeologische artefact: een roerend goed

dat van algemeen belang is wegens de archeologische erfgoedwaarde. Voor wat betreft de onroerende

archeologische goederen spreekt men van de archeologische site (zie art. 2.1, 5° Ontwerp

onroerenderfgoeddecreet). 283

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 13.

Page 67: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

58

Voorts is het van belang aan te geven dat het nieuw archeologiebeleid voornamelijk geënt is op

preventief archeologisch beheer. Met het archeologisch vooronderzoek poogt men in een vroeg

stadium (nog voor de werkzaamheden worden aangevat), te weten te komen of er archeologische

sporen aanwezig zijn. Hierdoor zal men ook meer rechtszekerheid creëren voor de bouwheer.

Bovendien zal ook het behoud in situ van het archeologisch bodemarchief eenvoudiger te realiseren

zijn, omdat men in deze fase van het project de bouwplannen immers nog kan wijzigen. Deze

doelstelling zou er voor moeten zorgen dat het erfgoed beter bewaard blijft. Volgens het Verdrag van

Malta is een behoud in situ immers de beste waarborg voor de conservering en de instandhouding van

het archeologisch erfgoed284

.

In het nieuw decreet is dit vooronderzoek enkel vereist indien bepaalde oppervlaktecriteria zijn

bereikt. Daar waar vooronderzoek niet verplicht is, probeert men alsnog de initiatiefnemer aan te

sporen om uit eigen beweging een onderzoek te laten uitvoeren. Het kan de betrokkene immers een

belangrijke tijdwinst opleveren.

In uitvoering van het preventief archeologisch beheer zal bijgevolg meer beroep worden gedaan op de

archeoloog. Door in bepaalde gevallen het vooronderzoek verplicht te stellen, zal men zich immers

telkens moeten wenden tot een professioneel archeoloog. Deze zal in uitvoering van zijn opdracht

moeten handelen naar de code van goede praktijk, zoals aangegeven in het ontwerpdecreet285

.

Uiteraard vormt ook het vernieuwd financieringsmechanisme een elementaire wijziging in het

voorliggend ontwerpdecreet.

110. In wat volgt worden de verschillende situaties waarin de rechtsonderhorige in contact komt met

archeologische artefacten of sites om beurt besproken. Daarbij wordt telkens uitvoerig besproken

welke actor verantwoordelijk is voor de archeologische verrichtingen die daarmee gepaard gaan.

3.2 Overzicht archeologische trajecten

111. In concreto kan een onderscheid worden gemaakt tussen zes verschillende situaties, waarbij men

in aanraking komt of kan komen met het archeologisch bodemarchief.

Vooreerst heb je het zogenaamd archeologisch onderzoek, waarbij een persoon archeologische sites

gaat opsporen en archeologische artefacten verzamelt286

. Een archeologisch vooronderzoek met

ingreep in de bodem, een archeologische opgraving of graafwerken uitvoeren, met de bedoeling

archeologische sites op te sporen en vrij te leggen of archeologische artefacten uit hun originele

284

Art. 4 Verdrag van Malta. 285

Art. 5.3.1 juncto art. 5.4.7 Ontwerpdecreet betreffende het Onroerend Erfgoed (hierna: Ontwerp

onroerenderfgoeddecreet), Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1. 286

Art. 5.1.3 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet.

Page 68: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

59

context te verwijderen is in beginsel verboden287

. Alleen ingeval men toestemming van het

Agentschap Onroerend Erfgoed of de erkende onroerenderfgoedgemeente heeft verkregen, mag men

dergelijke initiatieven organiseren.

Ten tweede zijn er de metaaldetectoristen, die met detectoren archeologische artefacten en

archeologische sites opsporen. Dit is uitsluitend toegelaten voor erkende metaaldetectoristen en

erkende archeologen288

.

Vervolgens dient men ook het archeologisch onderzoek met het oog op wetenschappelijke

vraagstellingen te onderscheiden. Een dergelijk onderzoek behoeft een toelating tot uitvoeren van

onderzoek bij het Agentschap Onroerend Erfgoed289

.

Een vierde situatie is deze waarbij ingrepen in de bodem plaatsvinden en waarvoor de initiatief nemer

een stedenbouwkundige vergunningen of verkavelingsvergunningen dient te bekomen. Hier heeft men

evenwel niet de intentie archeologisch sites en artefacten op te sporen290

.

Tot slot zijn er de toevalsvondsten. Het betreft het geval waarbij iemand, op een ander moment dan bij

het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek, een archeologische opgraving of het gebruik van

metaaldetectoren, een roerend of onroerend archeologisch goed vindt. Deze hebben een

meldingsplicht291

.

112. In deze verhandeling beperk ik mij tot de behandeling van het archeologisch onderzoek bij

vergunningsplichtige ingrepen in de bodem en de toevalsvondsten. In deze twee gevallen gaat het

immers om personen die niet de intentie hebben archeologische artefacten of sites op te sporen. Het is

bijgevolg van belang de vraag te stellen hoe en in welke mate men deze personen kan verplichten in te

staan voor de financiële gevolgen van de archeologische verrichtingen die plaatsvinden op hun

terrein.

3.3 Archeologisch traject bij vergunningsplichtige ingrepen in de bodem

3.3.1 Algemeen

113. Met het Verdrag van Malta beoogt men ertoe te komen om archeologie een belangrijkere rol in de

samenleving te geven. Opdat men deze doelstelling kan bewerkstelligen, dient men de archeologische

erfgoedwaarden in aanmerking te nemen bij de beslissingen die worden genomen in andere

beleidsvelden dan onroerend erfgoed. Een voorbeeld hiervan is de deelname van archeologie in

287

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 32. 288

Art. 5.1.2 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet. 289

Art. 5.5.3, § 1 Ontwerp onroerend erfgoeddecreet. 290

Afdeling 4, hoofdstuk 5 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet. 291

Art. 5.1.4 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet.

Page 69: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

60

plannings- of ontwikkelingstrajecten. Werken met ingreep in de bodem, die een stedenbouwkundige

vergunning of een verkavelingsvergunning behoeven en mogelijk schade berokkenen aan

archeologisch erfgoed, moeten voortaan archeologisch worden begeleid292

. De decreetgever heeft er

dan ook voor geopteerd voortaan te werken met een preventief archeologisch onderzoek. Ingeval dit

onderzoek positief is, en er dus archeologisch sporen worden aangetroffen, zal een grondig

archeologisch onderzoek zich opdringen. Het archeologisch traject zal uiteindelijk worden afgesloten

met een synthese-onderzoek.

In wat volgt, worden deze stadia grondig toegelicht en wordt telkens nagegaan welke actor de

verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie en financiering van de archeologische verrichting. Het

zelfde wordt daarna gedaan voor de toevalsvondsten.

3.3.2 Verplichting tot archeologisch vooronderzoek

114. Zoals eerder reeds aangehaald, legt men met het nieuwe decreet sterk de nadruk op preventief

archeologisch beheer. Door in bepaalde gevallen het archeologisch vooronderzoek verplicht te stellen,

beoogt men uiteraard vooreerst een beter bescherming voor het archeologisch bodemarchief te bieden.

Daarnaast betracht men echter ook de rechtszekerheid bij de initiatiefnemer van bouwprojecten te

laten toenemen. Het vooronderzoek heeft immers als doel, in het eerste stadium van de

bouwwerkzaamheden te achterhalen of er zich al dan niet archeologische artefacten in de bodem

bevinden. In deze fase zal men door een aanpassing aan de initiële ruimtelijke en/of technische

plannen, de archeologische goederen mogelijk nog in situ kunnen behouden293

.

115. De terreinverkenning heeft betrekking op het volledige perceel waarop het project zal worden

uitgevoerd. Het vooronderzoek zal worden verricht door een erkend archeoloog. Het is de

initiatiefnemer die deze archeoloog machtigt om het voorgenomen onderzoek uit te voeren294

. De

Vlaamse Overheid stelt de kwaliteitsdoelstellingen en –eisen vast waaraan deze moet voldoen295

,

verleent de toelating voor de terreinverkenning en staat in voor het toezicht en de handhaving.

Bij een archeologisch vooronderzoek kan men proefsleuven graven, maar het kan ook gaan om een

‘simpel’ archiefonderzoek, deskresearch of een grondboring. Hoe ingrijpend dit onderzoek is en of de

292

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 42. 293

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl., nr. 818/1, 24. 294

Art. 5.4.3 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet. 295

‘Een archeoloog is een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op basis van een voltooide wetenschappelijk

studie over archeologische kennis beschikt en aan de hand van materiële overblijfselen het verleden probeert te

reconstrueren. Iedere archeoloog gevestigd in het buitenland die voldoet aan de in het land van de vestiging

geldende voorwaarden om als archeoloog archeologisch onderzoek te kunnen uitvoeren, wordt op basis van dit

decreet als ‘archeoloog’ beschouwd’; Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 16.

Page 70: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

61

mogelijkheid bestaat het vooronderzoek te beperken, hangt vaak af van uiteenlopende factoren zoals

eigenaarschap, noodzaak op te slopen of te kappen296

.

3.3.2.1 Stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning met ingreep in de bodem

116. Van belang is uiteraard de vraag in welke gevallen een dergelijk archeologisch vooronderzoek

vereist is. Artikel 5.4.1 van het ontwerp onroerenderfgoeddecreet geeft aan, dat een archeologisch

vooronderzoek enkel verplicht is in de gevallen waarbij men werken wil uitvoeren die een

stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning behoeven, die een verstoring van de

bodem297

met zich meebrengen.

Dit is echter niet het geval voor elke aanvraag van die aard. Het ontwerpdecreet voorziet in een

opsomming van de situaties waarbij een archeologienota (is het rapport van het preventief onderzoek.

Zie infra) moet worden gevoegd bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning en aldus een

archeologisch vooronderzoek moet worden georganiseerd298

.

117. Vooreerst is een archeologisch vooronderzoek verplicht bij aanvragen met betrekking tot percelen

die gelegen zijn in een voorlopig of definitief beschermde site299

.

De volgende gevallen die een verplicht vooronderzoek inhouden, houden verband met de oppervlakte

van de percelen en werken die het voorwerp uitmaken van de vergunning300

.

Het gaat om de aanvragen waarbij de totale oppervlakte van de ingreep in de bodem 100m² of meer

beslaan en de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning betrekking heeft

300m² of meer bedraag en waarbij de betrokken percelen geheel of gedeeltelijk gelegen zijn in

archeologische zones, opgenomen in de vastgestelde inventaris van archeologische zones301

.

Vervolgens vereisen ook de aanvragen waarbij de totale oppervlakte van de ingreep in de bodem

1000m² of meer beslaat en de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning

betrekking heeft 3000m² of meer bedraagt en waarbij de percelen volledig gelegen zijn buiten

296

X, Kaderdecreet Onroerend Erfgoed: enkele aandachtspunten voor lokale besturen, Vlinter, 25 augustus

2011, 2, http://www.westhoekoverleg.be/nl/wp-

content/uploads/2011/10/PH_d154_OnroerendErfgoedPlattelandscommissie.pdf 297

Volgens de Memorie van Toelichting bij het ontwerp onroerenderfgoeddecreet, verstaat men onder

bodemingrepen: ‘Elke wijziging van de eigenschappen van de ondergrond door verwijdering of toevoeging van

materie, verhoging of verlaging van de grondwatertafel, of samendrukken van de materialen waaruit de

ondergrond bestaat. Vernieuwbouw, die geen ingreep in de bodem vertegenwoordigt, valt hier niet onder en

vereist bijgevolg geen bekrachtigde archeologienota; Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr.

1901/1, 42. 298

Art. 5.4.1 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet. 299

Art. 5.4.1, lid 2, 1° Ontwerp onroerenderfgoeddecreet. 300

De oppervlaktecriteria die men hier hanteert zijn gebaseerd op de huidige ervaringen bij stedenbouwkundige

vergunningen en verkavelingsvergunningen; Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 48. 301

Art. 5.4.1, lid 2, 2° Ontwerp onroerenderfgoeddecreet.

Page 71: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

62

archeologische zones, opgenomen in de vastgestelde inventaris van archeologische zones302

, een

archeologisch vooronderzoek303

.

Mijns inziens is het van belang na te gaan waarop de decreetgever zich heeft gebaseerd bij het bepalen

van deze oppervlaktecriteria. Het gegeven dat men als bouwheer onder de verplichting valt een

archeologisch vooronderzoek te organiseren, kan immers belangrijke financiële implicaties hebben304

.

Men is uitgegaan van het jaarlijks gebruik van terreinen voor nieuwbouw305

. Het uitgangspunt is dat

principieel ieder nieuwbouwproject een bedreiging kan vormen voor eventueel aanwezig

archeologisch erfgoed, en dit ongeacht de grootte van het terrein306

.

De verleende stedenbouwkundige vergunningen werden onderverdeeld in verschillende categorieën,

gebaseerd op de oppervlakte van percelen waarop de vergunningen toepassing hadden307

. De

stedenbouwkundige vergunningen, verleend in het kader van een verkaveling, werden uit het overzicht

gehaald. Gezien het archeologisch vooronderzoek immers plaatsvindt in de verkavelingsfase, heeft

men rekening gehouden met de oppervlakte van het gehele perceel. Per categorie werd het aantal

vergunningen, de gemiddelde oppervlakte en de totale oppervlakte van de categorie onderzocht.

Daarenboven werd een onderscheid gemaakt tussen de residentiële gebouwen en de niet-residentiële

gebouwen, omwille van het verschillend ruimtegebruik. Tot slot werd ook nog de bijkomende

categorie ‘infrastructuur’ onderscheiden308

.

Vervolgens werd onderscheid gemaakt tussen de gebouwen al naar gelang deze al dan niet in een

gekende archeologische zone zouden worden geconstrueerd. Vanzelfsprekend zullen de bouwwerken

in deze zones vaker geconfronteerd worden met een archeologische site, dan deze erbuiten.

Archeologische opgravingen zullen zich daar bijgevolg frequenter opdringen.

Opnieuw is men daarbij nagegaan hoe veel dergelijke zones in Vlaanderen bestaan en wat hun

oppervlakte is309

.

302

Art. 5.4.1 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet. 303

Art. 5.4.1 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet. 304

Een vooronderzoek zonder ingreep in de bodem bedraagt 250 tot 500 euro. Voor een vooronderzoek met

ingreep in de bodem (bijvoorbeeld het graven van proefsleuven) ligt de kostprijs tussen de 2500 en 5000 euro

per hectare. Dit zijn richtprijzen gebaseerd op de huidige praktijk; Vr. en Antw. Vl. Parl. 2012-13, 12 december

2012, (Vr. nr. 150 M. VAN VOLCEM). 305

Vernieuwbouw en verbouwingen werden hiervan uitgesloten, gezien hun minieme invloed op het

bodemarchief; Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 47. 306

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 47. 307

Men heeft hierbij beroep gedaan op de verleende stedenbouwkundige vergunningen in Vlaanderen. 308

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 48. 309

Dit resultaat is men bekomen door de Archeologische Monumentenkaart uit Nederland te raadplegen en de

betrokken gegevens te veralgemenen naar Vlaanderen. Daarenboven werd ook gerefereerd naar een studie met

Page 72: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

63

Een volgende stap was berekenen hoe veel archeologische vooronderzoeken zouden plaatsvinden en

hoe veel daarvan zouden uitmonden in een eigenlijk archeologisch onderzoek. Voor de

vooronderzoeken buiten de archeologische zones zou in 10% van de gevallen sprake zijn van een

archeologische vondst. Er is aangenomen dat 50% van het oppervlak in de archeologische zones

archeologische sites omvatten.

Vervolgens heeft men een kosten-batenanalyse uitgevoerd, waarbij enerzijds het percentage

archeologisch erfgoed dat wordt gevonden, zijnde de baten, tegenover het percentage projecten

waarbij een archeologisch vooronderzoek wordt opgelegd (de kosten), werd geplaatst.

Op basis van deze kosten-batenanalyse heeft men aldus de oppervlaktecriteria bepaald en heeft men

bepaalde oppervlaktecategorieën vrijgesteld van het archeologisch vooronderzoek310

.

Deze verschillende vaststellingen hebben geleid tot een 300m²-drempel voor de gekende zones, in de

ongekende gebieden hanteert men een 3000m²-drempel.

Bij de 300m²-drempel ingeval van gekende archeologische zones, zal men met 99% van het

archeologisch oppervlakte in aanraking komen. Voor de ongekende zones bij 3000m²-drempel

betekent dit 66%.

Dit houdt concreet in dat ongeveer 3000 dossiers, of 16% van de vergunningen voor nieuwbouw,

zullen gepaard gaan met het verplicht archeologisch vooronderzoek311

.

117. Voor alle vergunningen die buiten de zopas vermelde oppervlaktecriteria vallen en bijgevolg niet

onderworpen zijn aan een preventief archeologisch onderzoek, blijft uiteraard de vondstmeldingsplicht

bestaan. Ingeval men immers tijdens de werken in aanraking komt met archeologische artefacten of

sites, dient nog steeds het archeologisch onderzoek te worden doorlopen. Om dergelijke verrassingen

echter te vermijden, blijft voor deze initiatiefnemers de mogelijkheid bestaan om vrijwillig over te

gaan tot het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek312

.

3.3.2.2 Uitzonderingen

118. In het ontwerp onroerenderfgoeddecreet voorziet men in een aantal gevallen die van

bovenstaande verplichting worden vrijgesteld313

.

betrekking tot de afbakening van historische kernen in Vlaanderen; Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl.

2012-13, nr. 1901/1, 48. 310

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 49. 311

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 50. 312

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 53. 313

Art. 5.4.1, lid 4 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet.

Page 73: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

64

Vanzelfsprekend is men niet gehouden een archeologisch vooronderzoek te organiseren ingeval men

een aanvraag tot vergunning doet die betrekking heeft op een gebied waar geen archeologisch erfgoed

te verwachten valt. Het is de Vlaamse Regering die deze zones vaststelt314

.

Ook voor werken en handelingen waarbij een loutere melding aan de gemeente volstaat315

, is geen

voorafgaand terreinonderzoek vereist316

.

Voorts zijn ook de aanvragers van een stedenbouwkundige vergunning van de verplichting vrijgesteld,

indien de aanvraag betrekking heeft op werkzaamheden binnen het gebied van bestaande

lijninfrastructuren en haar aanhorigheden317

.

Tot slot biedt het ontwerp onroerenderfgoeddecreet een vrijstelling voor de aanvrager, natuurlijke

persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, van een vergunning voor een ingreep in de bodem die

minder dan 5000m² beslaat en de betrokken percelen volledig gelegen zijn buiten woongebied of

recreatiegebied en buiten archeologische zones opgenomen in de inventaris van archeologische

zones318

.

119. Deze verplichtingen gelden evenzeer voor de aanvrager van een verkavelingsvergunning319

.

120. Mijns inziens is het van groot belang om de doeltreffendheid van de vooropgestelde criteria op

regelmatige basis te evalueren. Vooreerst omdat men moet streven naar een regeling die het meeste

waarborgen biedt voor het behoud van het archeologisch patrimonium, maar zeker ook omdat veel

meer verantwoordelijkheden rusten op de schouders van de bouwheer die de oppervlaktedrempels

overschrijdt, dan op deze van de initiatiefnemer die er net onder valt. Naar mijn mening is het daarom

van primordiaal belang om hier in de toekomst blijvend studies rond te maken320

om zo tot een

aanvaardbare regeling te komen voor alle betrokken actoren met hun respectievelijke belangen.

314

Art. 5.4.1 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet. 315

Voor een overzicht van de meldingsplichtige handelingen, zie artikel 2-5 van het Besluit van de Vlaamse

Regering betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke

Ordening van 16 juli 2010, BS 10 september 2010. 316

X., Kaderdecreet Onroerend Erfgoed: enkele aandachtspunten voor lokale besturen, Vlinter, 25 augustus

2011, 2,

http://www.westhoekoverleg.be/nl/wpcontent/uploads/2011/10/PH_d154_OnroerendErfgoedPlattelandscommiss

ie.pdf; Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 48. 317

Art. 5.4.1, lid 2, 2°, Ontwerpdecreet Onroerend erfgoed. 318

Art. 5.4.1, lid 5, 3° Ontwerpdecreet Onroerend erfgoed. 319

Art. 5.4.2 Ontwerpdecreet Onroerend erfgoed. 320

Waarbij men eventueel rechtsvergelijkend te werk gaat. In Frankrijk heeft men bijvoorbeeld onlangs de

uitzondering voor een bepaalde categorie van projecten, die minder dan 1000m² beslaan, opgeheven, waardoor

ook deze verplicht zijn een vooronderzoek uit te voeren. De praktijk heeft men tot deze beslissing gebracht; X.,

Redevance d’archéologie préventive: fin des exonerations pour les constructions inférieures à 1000 m² et pour

les maisons individuelles réalisées pour elle-même par une personne physique, Information Professionelle UCI

Page 74: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

65

Het ontwerp onroerenderfgoeddecreet voorziet in een bepaling die een dergelijke jaarlijkse evaluatie

verplicht stelt321

.

3.3.3 Archeologienota

121. Na het beëindigen van het archeologisch vooronderzoek, bezorgt de door de initiatiefnemer

gemachtigde archeoloog een archeologienota aan het Agentschap322

. In dit document doet men onder

meer uitspraak over de vraag of verdere archeologische opgravingen zich al dan niet opdringen.

Ingeval het resultaat positief is, suggereert men hoe men best te werk gaat voor een behoud in situ van

de archeologische vondsten323

. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn en men een opgraving

noodzakelijk acht, geeft men ook daarvoor de nodige instructies. Tot slot wordt ook een raming

gedaan van de kosten en schat men de duur van de bevolen maatregelen324

.

Ingeval geen archeologische sporen werden aangetroffen, omvat het rapport een aanbeveling voor

vrijgave325

.

Binnen een vervaltermijn van eenentwintig dagen na de ontvangst van de archeologienota bekrachtigt

of weigert het Agentschap de archeologienota of koppelt er voorwaarden aan326

.

122. De aanvrager zal de bekomen archeologienota uiteindelijk bij zijn vergunningsaanvraag

voegen327

. Het verlenen van de stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning wordt

afhankelijk gesteld van het naleven van dit document. De absolute voorwaarde om de werkzaamheden

aldus te mogen aanvatten, is het uitvoeren van de opgelegde maatregelen uit het archeologieattest. De

werken die zijn opgenomen in de nota, worden bovendien geacht te zijn vergund.

Uiteraard kunnen in bepaalde gevallen aanzienlijke kosten gepaard gaan met dergelijke onderzoeken.

Welke actor precies instaat voor welke ingrepen, wordt hierna uitgebreid besproken.

n° 06-2013, 21 février 2013, http://www.uci-

ffb.fr/IMG/pdf_IP201306_Fiscalite_Redevance_d_archeologie_preventive.pdf 321

Art. 5.6.1 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet. 322

Art. 5.4.8, lid 1 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet. 323

Een archeologienota kan voorzien in een fasering van de in voorkomend geval uit te voeren archeologische

opgravingen en kan tevens oordelen dat bepaalde delen van het betrokken perceel vrijgesteld zijn van deze

opgravingen; Art. 5.4.8, lid 2, 1° - 2° Ontwerp onroerenderfgoeddecreet. 324

X., Kaderdecreet Onroerend Erfgoed: enkele aandachtspunten voor lokale besturen, Vlinter, 25 augustus

2011, 2, http://www.westhoekoverleg.be/nl/wp-

content/uploads/2011/10/PH_d154_OnroerendErfgoedPlattelandscommissie.pdf 325

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl., nr. 818/1, 25. 326

De initiatiefnemer kan tegen de bekrachtiging, tegen de voorwaarden waarvan de bekrachtiging afhankelijk

wordt gemaakt of tegen de weigering van de bekrachtiging van de archeologienota een georganiseerd

administratief beroep instellen bij de Vlaamse Regering; Art. 5.4.9, lid 2 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet. 327

De koppeling van de archeologieverplichting aan een stedenbouwkundige vergunning of

verkavelingsvergunning zal worden herbekeken bij structurele wijzigingen aan de V.C.R.O. (bijvoorbeeld

evolutie naar een unieke vergunning); Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 43.

Page 75: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

66

3.3.4 Financiering

3.3.4.1 Algemeen

123. Artikel 6 van het Verdrag van Malta legt de verdragspartijen de verplichting op om een accuraat

financieringsmechanisme voor archeologisch onderzoek te normaliseren. Daarbij dient men vooreerst

te voorzien in passende maatregelen, die er toe leiden dat bij grote particuliere of openbare

ontwikkelingsprojecten de totale kosten van eventuele noodzakelijk daarmee verband houdende

archeologische verrichtingen worden gedekt door gelden afkomstig uit de overheids- of de privésector,

al naar gelang328

. Voorts moet men een post voorzien in de begroting voor dergelijke projecten voor

voorafgaande archeologische studies en onderzoeken, voor beknopte wetenschappelijke verslagen,

alsmede voor de volledige publicatie en registratie van bevindingen329

.

De grote vraag is dan ook hoe de Vlaamse decreetgever dit aspect van het Verdrag van Malta zal

implementeren. Het lijdt geen twijfel dat Vlaanderen nood heeft aan een doeltreffend, maar vooral ook

een billijk financieringsmechanisme ter ondersteuning van haar archeologiebeleid.

3.3.4.2 Archeologisch vooronderzoek

124. Artikel 10.3.1 van het ontwerp onroerenderfgoeddecreet bepaalt dat ‘de kosten van archeologisch

vooronderzoek en de archeologische opgraving worden gedragen door de zakelijke rechthouder van

het onroerend goed’.

Zoals we later zullen zien, is voor wat betreft de laatste categorie van kosten, namelijk deze van het

eigenlijk archeologisch onderzoek, voorzien in een archeologisch solidariteitsfonds. Deze vorm van

solidariteit geldt echter niet voor de kosten van het vooronderzoek. Dergelijke kosten zullen bijgevolg

alleen worden gedragen door de initiatiefhouder van de werkzaamheden. Het veroorzakerprincipe

speelt hier aldus ten volle.

3.3.4.3 Noodzakelijke archeologische opgravingen

125. Het is belangrijk om hier te vertrekken vanuit het principe dat de initiatiefnemer van

bodemverstorende werkzaamheden in staat voor de kosten van archeologisch onderzoek330

. Indien

men dit beginsel echter ten volle zou aanhouden, is de kans groot dat men het doel, namelijk de

optimale bescherming van het archeologisch patrimonium, zal missen.

We hebben immers voorheen vastgesteld dat op basis van de zorgplicht uit artikel 4, §2

Archeologiedecreet, zoals die werd geïnterpreteerd vóór het arrest van het Hof van Cassatie van 23

328

Art. 6, 2, a Verdrag van Malta. 329

Art. 6, 2, b Verdrag van Malta. 330

Tenzij het anders overeengekomen is, worden de kosten van het archeologisch vooronderzoek en de

archeologische opgraving gedragen door de zakelijke rechthouder van het onroerend goed; Art. 10.3.1 Ontwerp

onroerenderfgoeddecreet.

Page 76: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

67

februari 2010, de bouwheer/eigenaar de verplichting had om op eigen kosten een archeologisch

onderzoek uit te voeren, alvorens de werken aan te vatten die zouden geleid kunnen hebben tot de

beschadiging van de archeologische monumenten. Deze verplichting had in de praktijk vaak volgende

gevolgen; ofwel kwam de initiatiefnemer zijn verplichting na, maar werden de bouwprojecten voor

een groot deel gehypothekeerd door de excessieve kosten die een dergelijk onderzoek met zich

meebrengt331

. Dergelijke bijkomende kosten werden immers niet opgenomen in de begroting van

bouwprojecten, waardoor de betrokken bouwheer plots op zoek moest gaan naar een extra bron van

financiering. Een ander mogelijk gevolg was, dat het archeologisch materiaal wetens en willens werd

vernietigd. De reden hier was vooreerst om vertraging bij de uitvoering van de werken te verhinderen,

voorts -en vooral- om te ontsnappen aan de buitensporige kosten die met de archeologische

onderzoeken gepaard gaan332

. Deze zware financiële last leidde bijgevolg niet steeds tot een optimale

bescherming van het archeologisch erfgoed, waardoor deze regeling vaak haar doel mistte.

126. Om te vermijden dat men tot de zelfde wantoestanden zou komen, indien men het

veroorzakersprincipe ten volle uitwerking geeft, heeft de Vlaamse decreetgever in het ontwerp

onroerenderfgoeddecreet voorzien in een dubbele structuur in het financieringsstelsel. Dit leidt tot het

milderen van principe dat de initiatiefnemer instaat voor alle kosten van archeologisch onderzoek.

Vooreerst biedt het ontwerpdecreet de mogelijkheid om premies te verschaffen bij buitensporige

directe kosten naar aanleiding van het uit te voeren archeologisch onderzoek. Het tweede instrumenten

dat men aanreikt is het archeologisch solidariteitsfonds333

.

3.3.4.3.1 Premies voor archeologisch onderzoek

127. De premies voor archeologisch onderzoek kunnen worden toegekend bij buitensporige directe

kosten334

, naar aanleiding van het verplicht archeologisch onderzoek335

. Aanspraak op dergelijke

331

In Nieuwpoort stuitte men bij de bouw van een nieuw woonzorgcentrum op archeologisch sporen. Het

archeologisch onderzoek die daar het gevolg van was, bracht een extra kost van 750.000 euro met zich mee voor

het O.C.M.W; ‘Archeologen maken rusthuis fors duurder’, Het Nieuwsblad 13 juli 2011. 332

In een zaak voor de correctionele rechtbank van Turnhout had een aluminiumbedrijf grondwerken uitgevoerd

in strijd met de verplichting om archeologisch onderzoek uit te laten voeren op de betrokken terreinen (waar op

basis van voorgaand onderzoek was gebleken dat de kans reëel was dat men er archeologisch bodemarchief zou

vinden). Daarna bleek dat al het archeologisch erfgoed ter plaatse volledig was vernield. Het bedrijf werd

veroordeeld tot een schadevergoeding van 5000 euro; T. DE WAELE, I. LARMUSEAU en P. FLAMEY,

“Archeologie naar waarde geschat”, T.O.O. 2012, nr. 1, 38. 333

Conceptnota uitvoeringsbesluit Onroerenderfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1914/1, 29. 334

De eerste Afdeling van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (hierna: KCML)

vroeg zich hierbij af wat de criteria zijn om te kunnen spreken van buitensporige directe kosten. Dit behoeft

bijgevolg verduidelijking. Parl. St. Vl. Parl. 2012-2013, nr. 1901/1, 21. 335

De Vlaamse Regering kan binnen de perken van de daartoe op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap

beschikbare kredieten: 7° premies toekennen bij buitensporige directe kost van het verplicht uit te voeren

archeologisch onderzoek zoals opgenomen in de bekrachtigde archeologienota; Art. 10.2.1 Ontwerp

onroerenderfgoeddecreet.

Page 77: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

68

premie is alleen mogelijk, in geval tussenkomst vanuit het archeologisch solidariteitsfonds onmogelijk

is336

. Het betreft de kosten gemaakt door kleine ondernemingen of verenigingen of particuliere

personen337

, die sporadisch als bouwheer optreden, waarvan bijgevolg niet verwacht wordt dat ze lid

zijn van het archeologisch solidariteitsfonds.

Het premiesysteem treedt slechts in werking, indien de directe kosten van het archeologisch onderzoek

meer dan 2% van het bouwproject inhoudt338

. Zoals de KCML in haar advies over het ontwerp

onroerenderfgoeddecreet aangaf, is niet duidelijk welke kosten hiervoor in aanmerking dienen te

worden genomen339

. Wat moet worden verstaan onder buitensporige directe kosten, werd immers niet

geconcretiseerd.

128. Naast een nauwkeurige omschrijving van de buitensporige directe kosten, is mijns inziens

bovendien vereist aan te geven hoe men aan de vooropgestelde 2% is gekomen. Ingeval de kosten van

de archeologische verrichtingen minder dan 2% van de bouwkosten bedragen en de bouwheer geen lid

is van het solidariteitsfonds, zal de initiatiefnemer immers moeten instaan voor de betaling van alle

archeologische verrichtingen340

.

3.3.4.3.2 Archeologisch solidariteitsfonds

i. Solidariteitsfonds

129. Het archeologisch solidariteitsfonds is een fonds dat wordt opgericht als een vereniging zonder

winstoogmerk van publieke en private bouwheren341

en wordt beheerd door bouwheren uit de privé-

sector (bouw-, immobiliën-, vastgoed- en ontginningssector). Het fonds wordt door de Vlaamse

overheid gecontroleerd342

en wordt in beginsel integraal gefinancierd door de initiatiefnemers (leden

van het fonds) van bouwwerkzaamheden343

. Artikel 10.3.5 van het ontwerp onroerenderfgoeddecreet

voorziet echter in de mogelijkheid voor het Vlaams Gewest om een toelage toe te kennen aan het

fonds.

336

Conceptnota uitvoeringsbesluit Onroerenderfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1914/1, 29. 337

SARO oordeelde hierbij dat elkeen die niet aangesloten is bij het archeologiefonds in aanmerking moet

kunnen komen voor deze premie; SARO, advies van 27 maart 2013 betreffende de Conceptnota

uitvoeringsbesluit Onroerenderfgoeddecreet. 338

Conceptnota uitvoeringsbesluit Onroerenderfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1914/1, 29. 339

KCML, eerste Afdeling Monumenten, Stads- en dorpsgezichten, advies van 28 november 2012 2012 op het

ontwerp van decreet betreffende het onroerend erfgoed. 340

Als men kijkt naar het bouwbudget van 2012 (zie bijlage III Statistieken bouwbudgets 2008-2013) en men

plaatst daarnaast de tarievenlijst van het archeologische vooronderzoek (met en zonder ingreep in de bodem) en

opgraving (zie supra, voetnoot 305), dan kan 2% een hoog percentage uitmaken. 341

Conceptnota uitvoeringsbesluit Onroerenderfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1914/1, 29. 342

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2009-10, nr. 818/1, 29. 343

Analyse van de financiële haalbaarheid van een archeologisch solidariteitsfonds, opgemaakt door PMV, 11

augustus 2011, 11, http://www.rwo.be/Portals/100/OE/Haalbaarheidsstudie_V5_20110811_finaal.pdf

Page 78: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

69

Het archeologisch solidariteitsfonds is hoofdzakelijk bedoeld voor overheden, ondernemingen en

organisaties die herhaaldelijk als bouwheer optreden en zo de grootste kans hebben in aanraking te

komen met archeologische vondsten. Om die reden hebben zij er belang bij lid te worden van het

archeologisch solidariteitsfonds.

In uitvoering van hun lidmaatschap, betalen deze bouwpromotoren een vast jaarlijks lidgeld344

. Naast

een jaarlijks forfaitair bedrag, betalen zij aan het fonds een bedrag per ontwikkelde vierkante meter345

,

bij elk voorgenomen bouwproject met bodemingreep (die voldoen aan bovenvermelde

oppervlaktecriteria346

). Voor deze specifieke som, die een bepaald percentage van de

aanbestedingssom uitmaakt, wordt een aparte categorie ‘provisie archeologie’ in het bestek

ingeschreven347

.

130. Het principe is dat, als er archeologische onderzoek plaatsvindt, men daarvoor het

archeologiefonds kan aanspreken. Het betreft echter alleen de kosten van de noodzakelijk opgravingen

na het vooronderzoek (de kosten van het vooronderzoek zijn immers steeds voor de initiatiefnemer).

Ook de kosten van het synthese-onderzoek behoren hier niet toe, deze zijn voor rekening van de

Vlaamse Overheid348

.

131. Ingeval archeologisch onderzoek of opgravingen niet nodig zijn, wordt de som in het

solidariteitsfonds gestort. Op die manier zorgt men ervoor dat het fonds over genoeg middelen

beschikt. Bijgevolg kunnen de bouwheren die kosten moeten maken voor archeologisch onderzoek,

om de tussenkomst van het fonds verzoeken en bekomt men een systeem van solidariteit349

.

132. Het is de verantwoordelijkheid van de Vlaamse Regering om ondernemingen en overheden te

stimuleren zich aan te sluiten bij dit solidariteitsfonds350

.

344

Het bedrag dat men jaarlijks moet betalen is afhankelijk van het aantal bodemingrepen die de initiatiefnemer

zal laten uitvoeren. Op die manier staat het lidgeld in verhouding tot de jaarlijkse mogelijke verstoring van het

archeologisch patrimonium. Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1901/1, 129. 345

Heffingsbasis voor berekening van de solidariteitsbijdragen: bewoonbare oppervlakte voor woongebouwen,

vergunde oppervlakte voor niet-woongebouwen, verharde oppervlakte voor infrastructuurwerken en de

ingenomen oppervlakte voor ondergrondse leidingen en constructies. Elke m² wordt op de zelfde wijze belast;

Analyse van de financiële haalbaarheid van een archeologisch solidariteitsfonds, opgemaakt door PMV, 11

augustus 2011, 13, http://www.rwo.be/Portals/100/OE/Haalbaarheidsstudie_V5_20110811_finaal.pdf 346

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl., nr. 818/1, 29. 347

Conceptnota uitvoeringsbesluit Onroerenderfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1914/1, 29. 348

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl., nr. 818/1, 28. 349

Conceptnota uitvoeringsbesluit Onroerenderfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1914/1, 27-29. 350

Conceptnota uitvoeringsbesluit Onroerenderfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1914/1, 29.

Page 79: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

70

ii. Premie

133. Met betrekking tot de solidariteitspremie werkt men met het principe dat de opgravingskosten

stijgen naarmate het perceel archeologisch rijker is, gezien onderzoeksverrichtingen dan logischerwijs

duurder zijn. De bijdrage uit het fonds is bijgevolg evenredig aan het aanwezige erfgoed351

.

De berekening van de premie gebeurt op basis van de te betalen vergoeding aan de erkend

archeologische uitvoerder. De vergoeding dient men vervolgens op te delen in schijven. Deze schijven

stemmen overeen met de kostprijs per opgegraven m²352

.

De eerste schijf van het totaalbedrag, die beperkt is tot een bepaalde som in euro per m², is volledig

voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is het zogenaamde remgeld. De ratio legis is vooreerst

tegemoetkomen aan het veroorzakersprincipe van het Verdrag van Malta, maar vooral het vermijding

van aanvragen voor verwaarloosbare premies.

Voor wat betreft de tweede schijf, hanteert men een bepaald percentage van de kostprijs per m² als

tegemoetkoming voor de kosten. Hetzelfde geldt voor de derde schijf, waarbij men evenwel voorziet

in een hoger percentage.

Hetgeen buiten deze schijven valt, namelijk het resterende bedrag op de factuur, wordt ten laste gelegd

van de initiatiefnemer. Men heeft hier evenwel voorzien in soort matiging, waarbij de Vlaamse

overheid een opportuniteitsafweging kan maken, ingeval men te maken heeft met buitensporige kosten

van opgravingen353

.

Het innen van de solidariteitsbijdragen aan het fonds vindt plaats bij het afleveren van de

stedenbouwkundige vergunning of de verkavelingsvergunning354

.

iii. Kosten voor uitkering vatbaar

134. Vanzelfsprekend is het van belang na te gaan welke precieze kosten in aanmerking komen voor

uitkering. Volgens het veroorzakersprincipe staat de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten

in voor de kosten van noodzakelijke archeologisch (voor-) onderzoek355

. Hieruit volgt dat de uitkering

die men uit het solidariteitsfonds verkrijgt, eveneens beperkt zal zijn tot alle kosten voortkomend uit

de noodzakelijke archeologische werkzaamheden.

Deze kosten kunnen opgedeeld worden in de directe kosten enerzijds. Deze kosten omvatten onder

meer het loon van de archeoloog, bronbemaling, … Principieel gaat het hier om de loutere

onderzoekskosten. Anderzijds zijn er ook de indirecte kosten, zoals de minwaarden en financiële

351

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl., nr. 818/1, 29. 352

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl., nr. 818/1, 29. 353

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl., nr. 818/1, 29. 354

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl., nr. 818/1, 29. 355

Conceptnota uitvoeringsbesluit Onroerenderfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1914/1, 28.

Page 80: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

71

gevolgen van de vertraging door de archeologische verrichtingen356

. Afgezien van de loutere

opgravingskosten, maken de financiële kosten als gevolg van vertragingen de grootste kostenpost uit

voor de initiatiefnemer357

. Ingeval archeologische opgravingen zich opdringen, zullen immers niet

enkel de inkomsten worden uitgesteld, maar zullen ook de bouwkosten opschuiven.

135. Ingeval men in de mogelijkheid voorziet om de financiële kosten als gevolg van vertragingen

geheel of gedeeltelijk uit te keren, dient gewezen te worden op enkele belangrijke consequenties.

Vooreerst dient men rekening te houden met het feit dat elke initiatiefnemer verschillend te werk gaat.

Concreet betekent dit voor de archeologische werkzaamheden, dat deze op verschillende manieren

kunnen worden georganiseerd. Deze verschillen in aanpak kunnen vaak grote gevolgen hebben voor

het kostenplaatje van het archeologisch onderzoek358

. Een goede coördinatie is hier dus onontbeerlijk

als men de financiële lasten wilt beperken. Om die reden, bepleit ik een begeleiding van het volledig

archeologisch traject.

Vervolgens zal het bepalen van de uitkering voor deze indirecte kosten, een individuele behandeling

van elke dossier behoeven. Het is immers niet de bedoeling dat de vergoeding die wordt betaald door

het fonds hoger ligt dan de reële kosten die werden gemaakt. Het lijdt geen twijfel dat dit de

beheerkosten van het fonds zal doen toenemen.

Ingeval men ervoor opteert de financiële gevolgschade geheel of gedeeltelijk te vergoeden, zal dit

ongetwijfeld een beduidende invloed hebben op de bijdragen aan het solidariteitsfonds. Een aspect dat

aldus eveneens in rekening moet worden genomen359

. Op basis van deze analyse, suggereert PMV360

om de financiële gevolgschade van noodzakelijke archeologische opgravingen te beperken tot de

theoretische intercalaire interesten. Dit zijn de interesten die berekend worden over de uitgaven die de

bouwheer doet in verband met de oprichting van het gebouw, gedurende de periode vanaf de datum

356

Analyse van de financiële haalbaarheid van een archeologisch solidariteitsfonds, opgemaakt door PMV, 11.

augustus 2011, 19, http://www.rwo.be/Portals/100/OE/Haalbaarheidsstudie_V5_20110811_finaal.pdf 357

Analyse van de financiële haalbaarheid van een archeologisch solidariteitsfonds, opgemaakt door PMV, 11

augustus 2011, 19, http://www.rwo.be/Portals/100/OE/Haalbaarheidsstudie_V5_20110811_finaal.pdf; Zie

bijlage IV. ‘Dossier Nieuwpoort’; de kosten van het archeologisch onderzoek maakten slechts 1/3 van de totale

kosten uit die werden gemaakt naar aanleiding van de archeologische opgravingen. 358

De ene kan immers veel meer bekomen met een bepaald budget binnen een bepaalde tijd, dan de andere.

Organisatie is dan ook belangrijk. 359

Analyse van de financiële haalbaarheid van een archeologisch solidariteitsfonds, opgemaakt door PMV, 11

augustus 2011, 19, http://www.rwo.be/Portals/100/OE/Haalbaarheidsstudie_V5_20110811_finaal.pdf 360

Participatie Maatschappij Vlaanderen. PMV betreft een zelfstandige investeringsmaatschappij die op een

zakelijke wijze investeert voor het Vlaams gewest;

http://www.flandersdc.be/nl/diensten/wegwijzers/dienstverleners/participatiemaatschappij-vlaanderenpmvnv

Page 81: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

72

van de overeenkomst tot op de dag van de levering van het gebouw361

, doordat de valorisatie van de

grondwaarde vertraagd wordt als gevolg van de archeologische opgravingen362

.

136. In welke kosten het solidariteitsfonds zal tussenkomen, moet aldus nog worden geconcretiseerd.

3.4 Archeologisch traject bij toevalsvondsten

3.4.1 Algemeen

137. ‘Iedereen die, op een ander moment dan bij het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek

of een archeologisch opgraving of het gebruik vaan een metaaldetector, een roerend of onroerend

goed vindt, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het archeologische erfgoedwaarde

heeft, is verplicht daarvan binnen drie dagen aangifte te doen bij het Agentschap. (…)

In voorkomend geval brengt het Agentschap de zakelijk rechthouder en de gebruiker van de betrokken

percelen, als ze niet de vinder zijn, en de gemeenten waar de vondsten worden gedaan ervan op de

hoogte dat er vondsten zijn gedaan die vermoedelijk archeologische erfgoedwaarde hebben en wat de

rechtsgevolgen daarvan zijn.

De zakelijke rechthouder, gebruiker en vinder moeten tot de tiende dag na de aangifte:

1° de archeologische artefacten en hun vindplaats in onveranderde toestand bewaren;

2° de archeologische artefacten en hun context tegen beschadiging of vernieling beschermen;

3° de archeologische artefacten en hun context toegankelijk maken voor onderzoek door het

agentschap

(…)

Na het onderzoek, vermeld in derde lid, 3°, kan het Agentschap de termijn van tien dagen inkorten of

verlengen. Het Agentschap brengt de zakelijke rechthouder en de gebruiker daarvan per beveiligde

zending op de hoogte363

. Na het verstrijken van de termijn zijn de zakelijke rechthouder, de gebruiker

en de vinder niet langer onderworpen aan het passief behoudsbeginsel voor archeologisch erfgoed

voor wat betreft de gemelde vondst’.

Deze nieuwe bepaling die voorschrijft welke verplichtingen rusten op de vinder van een

archeologische site of artefacten, vertoont grote gelijkenissen met artikel 8 van het vigerend

Archeologiedecreet364

. De decreetgever had dan ook niet de intentie de regelgeving inzake de

toevalvondst fundamenteel te wijzigen. De reden hiervoor is dat men met de invoering van het

vooronderzoek in het kader van het preventief archeologisch traject, tracht de toevalsvondsten te

reduceren. Uiteraard blijft de kans op archeologische vondsten even groot voor de gevallen die buiten

361

L. HEYLENS en S. RUYSSCHART, Handboek Doorfactureren, Antwerpen, Maklu, 2005, 189. 362

Analyse van de financiële haalbaarheid van een archeologisch solidariteitsfonds, opgemaakt door PMV, 11

augustus 2011, 24-25, http://www.rwo.be/Portals/100/OE/Haalbaarheidsstudie_V5_20110811_finaal.pdf 363

Art. 5.6.1 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet. 364

Voor een uitgebreide uitleg over deze bepaling, zie supra randnr. 32 van deze masterproef.

Page 82: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

73

de verplichting van het archeologisch vooronderzoek vallen. Voor de initiatiefnemers die buiten de

verplichting vallen en dit risico willen terugdringen, bestaat de mogelijkheid vrijwillig een

vooronderzoek te laten uitvoeren365

.

3.4.2 Financiering

138. Artikel 10.3.2 van het ontwerp onroerenderfgoeddecreet bepaalt dat de kosten van archeologisch

onderzoek na een toevalsvondst worden gedragen door het Vlaams Gewest.

139. De zakelijke rechthouder of gebruiker van een onroerend goed kan daarnaast een vergoeding

vorderen voor schade ten gevolge van de instandhoudingsverplichtingen, vermeld in artikel 5.1.4. Men

verkrijgt een recht op deze vergoeding als de schade voortvloeit uit de verlenging van de termijn van

tien dagen en als de totale termijn dertig dagen overschrijdt366

. Het komt de rechthouder toe bewijs te

leveren van de geleden schade.

140. Mijns inziens bestaat een (te) grote discrepantie tussen het financieel engagement van de Vlaamse

overheid ingeval er sprake is van de toevalsvondsten en het gebrek aan financiële tegemoetkoming

inzake de financiering van archeologisch onderzoek buiten de sfeer van de toevalsvondsten. Dit

verschil in behandeling kan opnieuw aanleiding geven tot ongenoegen bij initiatiefnemers die een

archeologisch vooronderzoek dienen uit te voeren. Ofwel zal men daarom de twee situaties dichter bij

elkaar moeten brengen, door de beschikbare financiële middelen evenwichtiger te verdelen. Ofwel zal

de overheid extra inspanningen moeten leveren om het maatschappelijk draagvlak te vergroten, door

bijvoorbeeld de bevolking te sensibiliseren. Wat mij een moeilijke opgave lijkt.

3.5 Archeologisch synthese-onderzoek

3.5.1 Algemeen

141. Door het preventief archeologisch beheer en dus de toename van het aantal archeologische

onderzoeken, zal het aantal onderzoeksrapporten ongetwijfeld aanzienlijk stijgen. Opdat men echter

tot de kennis over het verleden zou komen, is het van belang het gehele archeologisch traject af te

sluiten met een synthese-onderzoek. Op die manier kan men de resultaten van het onderzoek meedelen

aan het publiek367

.

365

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl., nr. 818/1, 26. 366

Art. 10.3.3 Ontwerp onroerenderfgoeddecreet; Deze beslissing tot verlenging van de termijn tot dertig dagen,

zal er komen na verkennend terreinonderzoek. 367

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl., nr. 818/1, 27.

Page 83: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

74

3.5.2 Financiering

142. Het synthese-onderzoek wordt gefinancierd door de Vlaamse overheid368

.

3.6 Alternatieven nieuw financieringsbeleid

143. Een belangrijke verandering die men met het nieuw onroerenderfgoeddecreet wenst te realiseren,

is het oprichten van een solidariteitsfonds. Omdat een dergelijk fonds echter niet altijd soelaas zal

bieden369

, werd nagedacht over een aantal mogelijkheden die het solidariteitsmechanisme van het

fonds kunnen vervangen of aanvullen. De voor- en nadelen van deze instrumenten zullen worden

afgewogen.

144. Een eerste mogelijkheid is de verzekering, waarbij je bij een private verzekeringsmaatschappij

een assurantie afsluit, die de kosten van een mogelijk archeologisch onderzoek zal dekken. Omwille

echter van de quasi onmogelijkheid om een dergelijk risico op voorhand in te schatten, zullen

verzekeringsmaatschappijen niet snel bereid zijn hierin tussen te komen. Een moeilijk in te schatten

risico, zal zich mogelijkerwijs vertalen in een hoge premie, waardoor de verzekering geen geschikt

instrument is in deze context.

Voorts zou men ook de steden en gemeenten alle kosten van de archeologische verrichtingen kunnen

laten dragen, die dan via een belastingsysteem doorgerekend worden naar de inwoners. Op die manier

komt men ook tot een systeem van solidariteit. Ook een dergelijke methode zal in de praktijk echter

moeilijk te realiseren zijn. De oudere steden en gemeenten in Vlaanderen zullen immers vaker

geconfronteerd worden met archeologische sites, waardoor de inwoners van deze steden uiteindelijk

meer belastingen zullen moeten betalen370

.

Dit gegeven brengt ons bij de vraag op welk niveau een solidariteitsfonds, zoals opgenomen in het

onroerenderfgoeddecreet, het best zou worden georganiseerd. Als men daadwerkelijk de idee van

solidariteit wilt bewerkstelligen, lijkt mij een fonds met een zo breed mogelijke basis, het meest

geschikt. Men zou hierbij eventueel grensoverschrijdend kunnen te werk gaan en een systeem van

solidariteit organiseren op Europees vlak. Als men bovendien iedereen verplicht, om bij élke

vergunningsaanvraag een proportionele bijdrage te leveren, zal het solidariteitsfonds voldoende

worden gespijsd. Dit zou een probleem kunnen zijn als men het fonds op een lager –bijvoorbeeld

Vlaams- niveau zou organiseren. Bovendien stelt het huidig ontwerpdecreet het lidmaatschap niet

368

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl., nr. 818/1, 27. 369

Niet alle kosten zullen worden gedekt, niet iedereen zal lid zijn van het fonds, … 370

Bijvoorbeeld de bewoners van Gent, Kortrijk, Brugge, Nieuwpoort, Veurne, waar regelmatig archeologisch

vondsten worden gedaan, zouden uiteindelijk meer moeten betalen dan een inwoner van De Panne, die nog geen

100 jaar bestaat.

Page 84: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

75

verplicht. Of het fonds over voldoende middelen zal beschikken om alle kosten te voldoen, is zeer de

vraag.

Een laatste mogelijkheid is de exploitatieovereenkomst. Het gaat om een overeenkomst tussen de

overheid en de bouwheer, waarin men bepaalt welke lasten en kosten door welke actor zullen worden

gedragen. Uiteraard is het hierbij van wezenlijk belang dat alles correct en duidelijk wordt neergepend,

maar er bovenal ook afspraken worden gemaakt omtrent de rechten op de gevonden artefacten. Als

een gemeente immers een bijdrage levert in de kosten van het onderzoek en de eventuele opgravingen,

zal het eveneens het recht moeten verkrijgen om de gevonden overblijfselen bijvoorbeeld tentoon te

stellen. Vanzelfsprekend zal de beslissing om een dergelijke overeenkomst te sluiten bij de gemeente

of stad moeten liggen. Opnieuw zullen de oudere steden immers vaker geconfronteerd worden met

archeologische onderzoeken en opgravingen, dan de jonge steden.

145. Uiteraard dient het solidariteitsfonds eerst operationeel te zijn, alvorens men een grondige analyse

kan maken van de werking en zo het systeem kan optimaliseren. Niettemin kan nu reeds nagedacht

worden over een alternatieve werking van het fonds of adequate mechanismen die een waardevolle

aanvulling vormen op het voorgestelde solidariteitsmechanisme.

3.7 Handhavingsbeleid

146. Tot slot wordt hier volledigheidshalve kort ingegaan op het vernieuwd handhavingsbeleid.

Een belangrijke wijziging in het ontwerp onroerendderfgoeddecreet is het invoeren van een

bestuurlijke handhaving naast de bestaande gerechtelijke sanctionering. Ingeval van inbreuken zal men

bijgevolg de mogelijkheid hebben om een boete, dwangsom of stakingsbevel op te leggen en

eventueel een herstel- en/of schadevordering in te stellen371

.

4. BESLUIT

147. Bij de bespreking van het huidig Archeologiedecreet is duidelijk geworden, dat de vigerende

wetgeving een aantal hiaten bevat omtrent de verdeling van de lasten buiten de sfeer van de

toevalvondst. Om echter een optimale bescherming van het archeologisch erfgoed te bekomen, dient

duidelijk te zijn welke actor de verantwoordelijkheid draagt deze doelstelling (mede) te

verwezenlijken. Bovendien is het van belang ook te streven naar een billijke regeling omtrent deze

verdeling, waar alle betrokkenen zich in kunnen vinden. Het financieel onderdeel van deze last is per

slot van rekening een gevoelige kwestie.

371

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl.Parl., nr. 818/1, 38.

Page 85: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

76

148. Met het nieuw Onroerenderfgoeddecreet, kreeg de decreetgever de kans aan de bestaande

tekortkoming tegemoet te komen. De basis voor de nieuwe regeling inzake de lasterverdeling is het

veroorzakersprincipe uit het Verdrag van Malta. Volgens dit principe moeten de kosten en lasten van

het archeologisch onderzoek worden gedragen door de initiatiefnemer van de werkzaamheden die tot

de vernietiging van het aanwezig archeologisch erfgoed aanleiding kunnen geven. Dit principe volle

uitwerking geven, zou echter tot onbillijke situaties leiden. Daarom heeft de decreetgever voorzien in

een aantal mechanismen die het ‘veroorzaker betaalt-principe’ zullen matigen. Naast een

premiestelsel, tracht de decreetgever met het solidariteitsfonds te komen tot een aanvaardbare

verdeling van de kosten en lasten, die met de archeologische verrichtingen gepaard gaan.

Mijns inziens dient men het concept van dit solidariteitsmechanisme te verdedigen. Niettemin ontbeert

het voorliggend ontwerp onroerenderfgoeddecreet enkele fundamentele preciseringen omtrent de

werking en organisatie van het fonds. Het is bijvoorbeeld onduidelijk voor welke kosten het fonds zal

tussenkomen. Daarnaast kan het vrijblijvend lidmaatschap ertoe leiden dat de middelen van het fonds

ontoereikend zijn om alle kosten te voldoen. In hoeverre zal de Vlaamse overheid haar bijdrage

leveren in dergelijk geval? Is het bovendien wenselijk het solidariteitsfonds te organiseren op Vlaams

of dient men te denken aan Europees niveau?

Ook over de werking van het vooropgesteld premiestelsel rijzen vragen. Op basis waarvan is men tot

2% gekomen? Is dit een aannemelijk criterium? Is een tegemoetkoming volledig uitgesloten ingeval

men het percentage niet bereikt? Wat dient tot slot te worden begrepen onder buitensporige directe

kosten?

Ook de gehanteerde oppervlaktecriteria, op basis waarvan men een archeologisch vooronderzoek

verplicht stelt, zullen wellicht aanleiding geven tot een nieuwe maatschappelijke discussie. Voor de

vergunninghouder die onder de regeling van het verplicht vooronderzoek valt zijn de lasten, gekoppeld

aan het archeologisch onderzoek, immers veel verregaander dan deze onder de regeling van de

toevalvondst.

149. De basis is er, doch het ontwerp onroerenderfgoeddecreet is nog niet klaar om een optimale

bescherming te bieden voor het archeologisch patrimonium in Vlaanderen.

Page 86: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

77

DEEL IV RECHTSVERGELIJKEND ONDERZOEK BETREFFENDE IMPLEMENTATIE

VEROORZAKERSPRINCIPE

1. NEDERLAND

150. In 1992, het zelfde jaar als de totstandkoming, ondertekende Nederland het Verdrag van Malta.

Het duurde echter nog 15 jaar vooraleer het verdrag werd geïmplementeerd in het Nederlandse recht.

De Wet van 21 december 2006 tot wijziging van de Monumentenwet 1988 (hierna: Wet

Archeologische Monumentenzorg)372

leidde tot deze wettelijke verankering in de bestaande

Monumentenwet van 1988373

. Sindsdien vormt het gegeven dat men de archeologische waarden in

aanmerking neemt bij de beslissingen inzake ruimtelijke ordening, het belangrijkste uitgangspunt in

het Nederlandse archeologiebeleid374

. Het is bovendien van belang aan te geven dat men in Nederland

bepaalde bevoegdheden heeft gedecentraliseerd, waaronder het beleidsveld archeologie, waardoor de

gemeenten deze verantwoordelijkheid hebben verkregen375

.

151. Een belangrijke vraag in het kader van deze verhandeling is op welke wijze de Nederlandse

wetgever het veroorzakersprincipe uit het Verdrag van Malta heeft geïmplementeerd.

In de Wet Archeologische Monumentenzorg worden de kosten, voortspruitend uit het archeologisch

vooronderzoek (waartoe onder meer behoren: bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek,

proefsleuven en boringen), primair bij de veroorzaker van deze bodemverstoring gelegd. Het

vooronderzoek dient dan ook een belangrijk plaats in te nemen in de planvoorbereiding en de

bijhorende begroting van de ruimtelijke projecten.

372

Wet van 21 december 2006 tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve

van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta,

Ned.Stb. jaargang 2007. 373

Monumentenwet van 23 december 1988, Ned.Stb. 638. 374

M. ALKEMADE, W. HESSING en K. KAPITEIN, “Handreiking voor de gemeentelijke archeologische

monumentenzorg. Verder met Valletta”, Vereniging van Nederlandse Gemeenten”, 2009, 15,

http://www.vng.nl/files/vng/vng/Praktijkvoorbeelden/CULT/2009/Handreiking%20verder%20met%20Valetta%

20_%202009.pdf 375

Dit houdt onder meer in dat de gemeenten toezien op de naleving van de vergunningsvoorschriften (art. 39

Monumentenwet), ze de voorwaarden stellen voor de omgang met archeologie bij de vergunningverlening (art.

39 Monumentenwet), de gemeenten verantwoordelijk en aanspreekbar zijn op hun archeologische beslissingen

en keuzes (art. 39 Monumentenwet) en dat men tot slot bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening

houdt met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten (art. 38a. Monumentenwet); M.

ALKEMADE, W. HESSING en K. KAPITEIN, “Handreiking voor de gemeentelijke archeologische

monumentenzorg. Verder met Valletta”, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2009, 75,

http://www.vng.nl/files/vng/vng/Praktijkvoorbeelden/CULT/2009/Handreiking%20verder%20met%20Valetta%

20_%202009.pdf

Page 87: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

78

De gemeente beschikt hier over de mogelijkheid de initiatiefnemers376

bepaalde richtlijnen te geven of

hen voorwaarden op te leggen met betrekking tot het te organiseren vooronderzoek.

Ingeval de aanleg-, bouw-, of sloopvergunning (binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht),

ontheffing of projectbesluit de Archeologische Begeleiding voorschrijft, zijn de kosten van

archeologisch onderzoek en eventuele opgravingen voor rekening van de initiatiefnemer377

.

152. Bij het redigeren van de Wet Archeologische Monumentenzorg, hebben heeft ook de Nederlandse

wetgeving gezocht naar aanvaardbaar financieringsmechanisme, opdat de kosten van het

archeologisch onderzoek billijk zouden worden verdeeld.

Een eerste mogelijkheid bestaat erin de betrokken gemeente(n) de kosten van het vooronderzoek de

laten dragen. Weliswaar worden deze kosten dan via de zogenaamde legesheffing378

, geheel of

gedeeltelijk doorgerekend naar de burger. Voor de kosten van archeologische opgravingen, acht men

deze regeling echter niet geschikt.

Een tweede mogelijkheid die men aanreikt, is het heffen van een baatbelasting379

. Dit systeem van

baatbelastingen wordt in de praktijk echter quasi nooit gebruikt in Nederland380

.

Een derde mogelijk alternatief is het opnemen van de onderzoekskosten in een

exploitatieovereenkomst, die wordt gesloten tussen de gemeente(n) en de betrokken

projectontwikkelaars. In dergelijke overeenkomsten wordt duidelijk en ondubbelzinnig aangegeven

wie dient in te staan voor de kosten van het archeologisch onderzoek en wie de daaraan verbonden

risico’s zal moeten dragen. Ondanks het feit dat dit op zich een geoorloofde wijze van werken betreft,

gezien men plaats maakt voor overleg tussen de betrokken partijen en men tot een overeenstemming

376

Om welke initiatiefnemer het gaat, is irrelevant. Deze regel geldt dus zowel voor de gemeenten als voor

derden; M. ALKEMADE, W. HESSING en K. KAPITEIN, “Handreiking voor de gemeentelijke archeologische

monumentenzorg. Verder met Valletta”, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2009, 109,

http://www.vng.nl/files/vng/vng/Praktijkvoorbeelden/CULT/2009/Handreiking%20verder%20met%20Valetta%

20_%202009.pdf 377

http://www.sam-limburg.nl/informatie.aspx?id=34 378

De Nederlandse legesheffing is vergelijkbaar met de gemeentebelasting in België. Het is een vorm van

retributie; http://www.rijksoverheid.nl. 379

Ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat is door

voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, kan van

degenen die van die onroerende zaak het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een

baatbelasting worden geheven, waarbij de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden

omgeslagen. (…); Wet van 14 februari 1992, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot gemeenten,

Ned.Stb. 1992. 380

M. ALKEMADE, W. HESSING en K. KAPITEIN, “Handreiking voor de gemeentelijke archeologische

monumentenzorg. Verder met Valletta”, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2009, 111,

http://www.vng.nl/files/vng/vng/Praktijkvoorbeelden/CULT/2009/Handreiking%20verder%20met%20Valetta%

20_%202009.pdf

Page 88: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

79

tracht te komen, wordt in de praktijk vaak geen rekening gehouden met het volledige onderzoek. De

kosten van het vooronderzoek komen aldus uitvoerig ter sprake, maar wie welke

verantwoordelijkheden draagt bij het eigenlijk onderzoek, wordt vaak niet in rekening gebracht381

.

153. Een opmerkelijk gegeven in het Nederlands recht is de mogelijkheid over te gaan tot de

vernietiging van de gevonden archeologische goederen, ingeval men deze niet waardevol genoeg acht

om het gehele archeologische traject te doorlopen. Bij een archeologische ontdekking de bevoegde

minister immers, na de melding van deze vondst, de afweging maken of deze al dan niet van nationaal

belang is. Indien dit het geval is, worden de werkzaamheden onmiddellijk stilgelegd. Ingeval de

minister deze mening niet is toegedaan, wordt nagegaan of de vondst van provinciaal of lokaal belang

is. Wanneer ook dit niet zo blijkt te zien, zal men op basis van een gemotiveerd besluit kunnen

overgaan tot de vernietiging van de archeologische artefacten en sites382

.

In Vlaanderen maakt men dit onderscheid niet en hecht men principieel aan elk gevonden artefact de

zelfde waarde. Hoewel dit een discussie van een geheel andere aard betreft, dient misschien ook

Vlaanderen deze afweging eens te maken.

2. FRANKRIJK

154. Ook Frankrijk ondertekende en ratificeerde in 1994383

het Verdrag van Malta384

. Dit land heeft

evenzeer een eigen invulling gegeven aan het veroorzakersprincipe uit dit verdrag.

Overeenkomstig het veroorzakersprincipe, zijn de kosten van archeologische opgravingen voor de

projectontwikkelaar/bouwheer. Ook hier kent men een systeem van solidariteit waarbij men de kosten

van het onderzoek verspreidt over de verschillende bouwheren. Elke projectontwikkelaar of bouwheer

is immers –indien bepaalde criteria worden overschreden- gehouden tot het betalen van une redevance

381

M. ALKEMADE, W. HESSING en K. KAPITEIN, “Handreiking voor de gemeentelijke archeologische

monumentenzorg. Verder met Valletta”, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2009, 111,

http://www.vng.nl/files/vng/vng/Praktijkvoorbeelden/CULT/2009/Handreiking%20verder%20met%20Valetta%

20_%202009.pdf 382

http://www.sam-limburg.nl/informatie.aspx?id=34 383

Loi n° 94-926 du 26 octobre 1994 autorisant l’appobration de la convention européenne pour la protection du

patrimoine archéologique (Journal Officiel de la République Française 27 octobre 1994); Décret n° 95-1039 du

18 septembre 1995 portant publication de la Convention européenne pour la protection du patrimoine

archéologies (herzien), signée à Malte le 16 janvier 1992 (Journal Officiel de la République française 23

septembre 1995). 384

Rapport d’information n° 3798, déposé en application de l’article 145 du Règlement par la commission des

finances, de l’economie générale et du controle budgétaire en conclusion des travaux de la Mission d’évaluation

et de controle (MEC) sur le financement des politiques culturelles de l’État par des ressources affectées, 12

octobre 2011; http://www.assemblee-nationale.fr/13/rap-info/i3798.asp

Page 89: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

80

d’archéologie préventive (RAP)385

. Het betreft in wezen een vorm van belasting, die moet worden

betaald, ongeacht de aan- of afwezigheid van archeologische artefacten386

.

155. De omvang van de belasting die men verschuldigd is, is afhankelijk van de aard en de grootte van

de werken. Vooreerst onderscheidt men de werkzaamheden op een perceel van ten minste 3000m², die

een ingreep in de bodem behoeven en bijgevolg een stedenbouwkundige vergunning vereisen. In dit

geval is men gehouden tot het betalen van een vergoeding die overeenstemt met 0,40% van de kost

van het totale project waarvoor de vergunning werd aangevraagd387

. Voor projecten of

werkzaamheden waarvoor men een milieueffectenrapportage dient te bekomen of ingeval van

bepaalde graafwerken388

, die eveneens een oppervlakte van meer dan 3000m² beslaan, betaalt men

€0.53/m²389

.

Van deze verplichting zijn uitgesloten: constructies in eigendom van de overheid, opgenomen in een

daarvoor bijzonder opgestelde lijst390

, constructies uit de agrarische sector391

, werkzaamheden op

terreinen waar bepaalde risico’s aanwezig zijn (natuur, technologie, mijnen)392

, constructies waarvan

de oppervlakte kleiner dan of gelijk is aan 5 m²393

en handelingen vereist voor de realisatie van werken

in het kader van land- en bosbouw en werken ter preventie van natuurrampen394

.

Sinds 1 januari 2013 zijn fysieke personen vrijgesteld van de verplichting tot betaling van de heffing

voor de bouw van hun eigen woning395

.

156. De taks die men dient te betalen komt toe aan het Nationaal Instituut voor Preventieve

Archeologie, aan de archeologische afdelingen van lokale overheden en aan het Nationaal Fonds voor

Preventieve Archeologie. Deze laatste beheert deze belastingen en vergoedt de bouwheren, die de

kosten voor de archeologische verrichtingen op hun gronden hebben moeten maken396

.

385

N. BRIOT, M. LANGLOIS-BERTHELOT, E. PITRON, F. LENOEL en P. OLIVIER, “La redevance

d’archéologie preventive: mission d’audit de modernisation”, Janvier 2006, 2, http://vosdroits.service-

public.fr/professionnels-entreprises/F22286.xhtml 386

http://vosdroits.service-public.fr/professionnels-entreprises/F22286.xhtml 387

Art. L524-7, I du Code du patrimoine. 388

Art. L524-2, a, b en c du Code du patrimoine; http://www.senat.fr/lc/lc138/lc1380.html. 389

Arrêté du 18 octobre 2012 portant fixation du taux de la redevance d’archéologie préventive; art. L524-2, b en

c du Code du patrimoine; dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. 390

Art. L331-7, 1° du Code de l’urbanisme juncto art. L524-3, 1° du Code du patrimoine. 391

Art. L331-7, 3° du Code de l’urbanisme juncto art. L524-3, 1° du Code du patrimoine. 392

Art. L331-7, 7° du Code de l’urbanisme juncto art. L524-3, 1° du Code du patrimoine. 393

Art. L331-7, 9° du Code de l’urbanisme juncto art. L524-3, 1° du Code du patrimoine . 394

Art. L524-3, 2° du Code du patrimoine. 395

X., Redevance d’archéologie préventive: fin des exonerations pour les constructions inférieures à 1000 m² et

pour les maisons individuelles réalisées pour elle-même par une personne physique, Information Professionelle

UCI n° 06-2013, 21 février 2013, 2, http://www.uci-

ffb.fr/IMG/pdf_IP201306_Fiscalite_Redevance_d_archeologie_preventive.pdf 396

http://www.senat.fr/lc/lc138/lc1380.html.

Page 90: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

81

ALGEMEEN BESLUIT

157. Momenteel beschikt Vlaanderen over een gebrekkige regelgeving aangaande de bescherming van

het archeologisch erfgoed. Met het arrest van het Hof van Cassatie van 23 februari 2012 is duidelijk

geworden dat de overheid lange tijd de wetgeving verkeerdelijk hanteerde en de burger belastte met

buitensporige verantwoordelijkheden. Het Vlaams gewest werd hiervoor veroordeeld. Desondanks

blijft ook na dit arrest niet geheel duidelijk, wat in dit kader van de bouwheer kan en mag verwacht

worden.

158. Omwille van deze onduidelijkheden en –bijgevolg- onzekerheden voor de rechtsonderhorige,

wordt alle hoop gevestigd op het nieuw onroerenderfgoeddecreet. Dit biedt de decreetgever immers de

kans om aan deze tekortkomingen tegemoet te komen en te voorzien in een accurate en billijke

lastenverdeling. Gezien het engagement van de Vlaamse overheid om het Verdrag van Malta te

implementeren in haar wetgeving, diende de decreetgever het veroorzakerprincipe uit dit verdrag als

uitgangspunt te nemen voor het nieuw financieringsmechanisme. Het lijdt geen twijfel dat Europa de

lidstaten belast met een moeilijke taak om een principe als dat van ‘de veroorzaker betaalt’, uitwerking

te geven in de nationale rechtsorde. Dit beginsel ongenuanceerd gelding geven, is immers weinig

realistisch en heeft ongeoorloofde consequenties voor de burger. Het komt de verdragsstaten dan ook

toe te voorzien in een rechtvaardig mechanisme, dat zowel de doelstelling om het archeologisch

erfgoed te beschermen bereikt als de verantwoordelijkheden om dit doel te realiseren, bij de juiste

actoren legt.

159. Mijns inziens is Vlaanderen geslaagd in haar opdracht een goede invulling te geven aan het

veroorzakersprincipe. Door de invoering van een solidariteitsfonds en het voorzien in premies, creëert

men financiële solidariteit. Niettemin is het ontwerpdecreet, zoals het nu voorligt, nog niet volledig

klaar om in werking te treden. Op bepaalde vlakken blijven fundamentele vragen omtrent de keuze

voor bepaalde criteria, percentages, voorwaarden, etc. onbeantwoord. Bovendien blijft de discrepantie

tussen het financieel engagement van de Vlaamse overheid ingeval er sprake is van toevalsvondsten en

het gebrek aan financiële tegemoetkoming inzake de financiering van archeologisch onderzoek buiten

de sfeer van de toevalsvondsten, een gevoelige kwestie.

De pro’s en de contra’s van de nieuwe regeling zullen uiteindelijk door middel van empirisme aan het

licht moeten komen of zoals MANILIUS het zo poëtisch stelde: ‘Per varios usus artem experientia

fecit’397

.

397

Oefening heeft vaardigheid tot stand gebracht door verschillende praktische uitvoeringen; M. Manilius,

Astronomicon Liber primus; http://www.thelatinlibrary.com/manilius1.html

Page 91: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

82

BIBLIOGRAFIE

1. WETGEVING

1.1 Supranationaal

Verdrag van Den Haag van 14 mei 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in

geval van gewapend conflict, BS 16-17 november 1960.

Verdrag van 6 mei 1969 tot bescherming van het Archeologische patrimonium, BS 10 oktober

1970.

Verdrag van 16 november 1972 inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed

van de wereld, BS 5 augustus 1994.

Verdrag van 16 november 1972 inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed

van de wereld, BS 5 augustus 1994.

1.2 België

Strafwetboek van 8 juni 1867, BS 9 juni 1867.

Wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, BS 5 september

1931.

Wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de Cultuurraden voor d

Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap, BS 23 juli 1971.

Bijzonder Wet van 8 augustus 1980 tot Hervorming der Instellingen, BS 15 augustus 1980.

Wet van 8 augustus 1988 tot wijziging van de Bijzonder Wet van 8 augustus 1980 tot

Hervorming der Instellingen, BS 13 augustus 1988.

Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, BS

12 september 1991.

Page 92: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

83

1.3 Regionale wetgevende akten

Decreet van 3 maart 1976 tot bescherming tot bescherming van monumenten en stads- en

dorpsgezichten, BS 22 april 1976.

Decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, BS 25 juli

1981.

Decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, BS 17 september 1985.

Decreet van 30 juni 1993 betreffende bescherming van het archeologisch patrimonium, BS 15

september 1993.

Ordonnantie van Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 20 mei 1994 tot goedkeuring van het

Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch patrimonium, opgemaakt in

Valletta op 16 januari 1992, BS 3 oktober 2002.

Decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, BS 21 mei 1996.

Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, BS 10

januari 1998.

Decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerende cultureel erfgoed van

uitzonderlijk belang, BS 14 maart 2003.

Decreet van 28 februari 2003 tot wijziging van het decreet van 30 juni 1993 houdende

bescherming van het archeologisch patrimonium, BS 24 maart 2009.

Decreet van 10 april 2003 van het Waals Gewest houdende goedkeuring van de Europese

Conventie ter bescherming van het archeologisch patrimonium, opgemaakt te Valletta op 16

januari 1992, BS 4 maart 2004.

Decreet van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 houdende instemming met het

Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, gedaan te Valletta op

16 januari 1992, BS 21 januari 2004.

Page 93: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

84

Decreet van 28 januari 2008 van de Duitstalige Gemeenschap houdende instemming met de

Europese Conventie ter bescherming van het archeologisch patrimonium, opgemaakt te

Valletta op 16 januari 1992, BS 22 februari 2008.

Decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijk plannings-,

vergunning- en handhavingsbeleid, BS 15 mei 2009.

Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, BS 20 augustus 2009.

Decreet van 11 juni 2010 houdende instemming met het Europees verdrag inzake de

bescherming van het archeologisch patrimonium, opgemaakt in Valletta op 16 januari 1992,

BS 19 juli 2010.

Decreet van 18 november 2011 houdende wijziging van het Decreet van 30 juni 1993

houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, wat betreft de taken van het

agentschap en het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed en tot opheffing van het Eigen

Vermogen van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, BS 13 december 2011.

Besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het Decreet van 30 juni

1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium, BS 15 juli 1994.

Besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 tot oprichting van het intern

verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Vlaams Instituut voor het Onroerend

Erfgoed, BS 18 juni 2004.

Besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de

Vlaamse administratie, BS 22 september 2005.

Besluit van de Vlaamse Regering van 10 november 2005 tot oprichting van het intern

verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Inspectie RWO, BS 11 januari 2006.

Besluit van de Vlaamse Regering van 4 december 2009 houdende wijziging van benaming van

het agentschap Ruimtelijke Ordening Onroerend Erfgoed in het agentschap Ruimte en

Erfgoed, BS 11 januari 2010.

Besluit van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011 houdende de overdracht van sommige

personeelsleden van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid

Page 94: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

85

Ruimte en Erfgoed aan het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid

Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, BS 8 juli 2011.

Besluit van Vlaamse Regering van 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen

ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, BS 10 september 2010.

Besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011 houdende wijziging van diverse

besluiten wat betreft de opheffing van de intern verzelfstandigd agentschap zonder

rechtspersoonlijkheid Ruimtelijke Ordening en integratie van taken in het departement

Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, BS 6 oktober 2011.

Besluit van de Vlaamse Regering van 11 januari 2013 tot wijziging van diverse besluiten

ingevolge de reorganisatie van het beleidsveld Ruimtelijke Ordening en de totstandkoming

van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, BS 13 februari 2013.

Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl. Raad 1992-93, nr. 258/1.

Advies afd. wetgeving R.v.St., Parl.St. Vl. Raad 1992-93, nr. 258/5.

Omzendbrief LNW/98/01 van 10 november 1998 betreffende algemene maatregelen inzake

natuurbehoud en wat de voorwaarden voor het wijzigen van vegetatie en kleine

landschapselementen betreft volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot

vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende

het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, BS 17 februari 1999.

Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl. Parl. 2009-10, nr. 818/1.

Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014, Parl.St. Vl. Parl. 2009-10, nr. 189/1.

SARO, Advies van 30 oktober 2009 betreffende het ontwerp van het decreet houdende

instemming met het Europees Verdrag van Malta inzake de bescherming van het

archeologisch erfgoed.

SARiV, Advies van 6 november 2009 betreffende het ontwerp van decreet houdende

instemming met het Europees Verdrag van Malta inzake de bescherming van het

archeologisch erfgoed.

Page 95: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

86

Voorstel van resolutie betreffende de Conceptnota onroerend erfgoed, Parl.St. Vl. Parl. 2010-

11, nr. 1065/1.

KCML, eerste Afdeling Monumenten, Stads- en dorpsgezichten, Advies van 28 november

2012 2012 op het ontwerp van decreet betreffende het onroerend erfgoed.

Vr. en Antw. Vl. Parl. 2012-13, 12 december 2012, (Vr. nr. 150 M. VAN VOLCEM).

Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Geert Bourgeois over archeologische

opgravingen na het arrest van het Hof van Cassatie, Hand. Vl. Parl. 2012-13, 9 januari 2013,

nr. 243.

Conceptnota uitvoeringsbesluit Onroerenderfgoeddecreet, Parl.St. Vl. Parl. 2012-13, nr.

1914/1.

Ontwerpdecreet betreffende het Onroerend Erfgoed, Parl. St. Vl. Parl. 2012-13, nr. 1901/1.

SARO, Advies van 27 maart 2013 betreffende de Conceptnota uitvoeringsbesluit

Onroerenderfgoeddecreet.

1.4 Nederland

Wet van 21 december 2006 tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere

wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de

implementatie van het Verdrag van Valletta, publicatie in Nederlands, Ned.Stb. jaargang 2007.

Monumentenwet van 23 december 1988, Ned.Stb. 638.

Wet van 14 februari 1992, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot gemeenten,

Ned.Stb. 1992.

1.5 Frankrijk

Code du Patrimoine

Code de l’urbanisme.

Page 96: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

87

Loi du 27 septembre 1941 portant réglementation des fouilles archéologiques (Journal Officiel

de la République française 15 octobre 1941).

Loi du 31 décembre 1913 sur les monuments historiques, (Journal Officiel de la République

Française 4 janvier 1914).

Loi n° 94-926 du 26 octobre 1994 autorisant l’appobration de la convention européenne pour

la protection du patrimoine archéologique (Journal Officiel de la République Française 27

octobre 1994).

Loi sur l’archéologie préventive du 17 janvier 2001. (Journal Officiel de la République

française 18 janvier 2001).

Décret n° 95-1039 du 18 septembre 1995 portant publication de la Convention européenne

pour la protection du patrimoine archéologies (herzien), signée à Malte le 16 janvier 1992.

(Journal Officiel de la République française 23 septembre 1995).

Arrêté du 18 octobre 2012 portant fixation du taux de la redevance d’archéologie preventive

(Journal Officiel de la République française 26 octobre 2012).

Rapport d’information n° 3798, déposé en application de l’article 145 du Règlement par la

commission des finances, de l’economie générale et du controle budgétaire en conclusion des

travaux de la Mission d’évaluation et de controle (MEC) sur le financement des politiques

culturelles de l’État par des ressources affectées, 12 octobre 2011; http://www.assemblee-

nationale.fr/13/rap-info/i3798.asp

2. RECHTSPRAAK

GwH. 4 maart 2008, nr 36/2008, TMR 2008, 493-497.

GwH. 27 mei 2008, nr. 2008/82, NjW 2009, 769-775.

GwH. 17 maart 17 maart 2010, nr. 25/2010, ftp://ftp.const-court.be/pub/n/2010/2010-025n.pdf

Cass. 23 februari 2012, AR C10.0574.N,

http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-20120223-4

Page 97: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

88

Gent (9e k.), 28 mei 2010, NjW 2012, nr. 255, 65-70.

3. RECHTSLEER

3.1 België

BEKÉ, K. en VAN HOORICK, G., “Archeologiedecreet: impact op het bouwproces”, NjW

2012, nr. 225, 38-41.

BOULLART, S., DE TAEYE, S., LEFRANC, P., MARTENS, I., POPELIER, P., ROELANDTS,

SCHRAM, F., VANHEULE, D. en VANSANT, P., Behoorlijk ruimtelijk ordenen. Algemene

beginselen van behoorlijk bestuur in de ruimtelijke ordening en de stedenbouw, in HERBEAU,

B. en POPULIER, P. (eds.), Brugge, Die Keure, 2002, 240 p.

BREYNE, P., Erfgoed: een legaat uit het verleden met relevantie voor de toekomst, Rede door

Paul Breyne, (voormalig) Gouverneur van West-Vlaanderen uitgesproken in de provincieraad

van 6 oktober 2009, http://www.west-

vlaanderen.be/genieten/cultuur/erfgoed/documents/rede_gouverneur_2009.pdf, 80 p.

CLAES, E., “Het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel en de rechtspraak van het Arbitragehof.

Erosie van legaliteit?”, TBP 2006, afl. 8, 451-469.

DE JONGHE, J., Ruimtelijke ordening, stedenbouw en onroerende goederen, Mechelen,

Kluwer, 2011, 942 p.

DE NEVE, E., “Het archeologiedecreet vergt een voorzichtige, gemotiveerde aanpak met de

nodige zorgvuldigheid”, NjW 2011-2012, 65.

DE SMET, P., “Archeologisch erfgoed en vastgoedontwikkeling”, De Juristenkrant, 25 mei

2011, 6.

DE SMEDT, P. en SCHOUKENS, H., “Natuurzorgplicht. Is er leven na het arrest van het

Grondwettelijk Hof van 27 mei 2008?”, NjW 11 november 2009, nr. 210, 738-758.

DESRUMAUX, S., DEWEIRDT, M., LONCKE, E., MAMMARELLA, B., VANHEUSDEN, B. en

WAUTERS, K, Juridische studie aangaande de mogelijkheden tot het juridisch verankeren en

implementeren van het zorgbeginsel en het passief behoudsbeginsel voor onroerend erfgoed,

bestek Vlaamse Overheid DOEB/2010/01, september 2011, Kortrijk, Monard – D’Hulst,

Page 98: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

89

http://www.rwo.be/NL/RWOnieuwsbrief/Hoofdmenu/Onderzoekenstudies/Zorgplichtstudie/ta

bid/15273/Default.asp

DE WAELE, T., LARMUSEAU, I. en FLAMEY, P., “Archeologie naar waarde geschat”, TOO

2012, nr. 1, 38-40.

DEWEIRDT, M., Archeologierecht: Een schat aan rechtsregels van onder het stof gehaald,

voor de Conferentie der Jonge Balie Kortrijk, Gent, Larcier, 2010, 80 p.

DEWEIRDT, M., “De bescherming van het archeologische onroerend erfgoed”, O.G.P. april

2011, afl. 229, 1-27.

DRAYE, A., “ Informatie en geheimhouding binnen de zorg voor het onroerend erfgoed. De

regeling inzake archeologische vindplaatsen en monumenten” in C. DECLERCK, P. FOUBERT

en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, 280 p.

DRAYE, A., “De gemeenten en de zorg voor het onroerend erfgoed”, T. Gem. 2010, afl. 4,

216-227.

DRAYE, A., “Over ankerplaatsen, erfgoedlandschappen en zorgplicht”, TROS 2008, afl. 52,

277-287.

DRAYE, A., De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en

regelgeving van kracht binnen het Vlaams Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier

2007, 452 p.

DRAYE, A., “De bescherming van het onroerend erfgoed. Het belang van een correct gebruik

van het voorhanden zijnde instrumentarium”, TROS 2005, afl. 39, 217-224.

DRAYE, A., “La protection du patrimoine immobilier. De bescherming van het onroerend

erfgoed”, in G. DE LEVAL, J-F. TAYMANS en M. RENARD-DECLAIRFAYT (eds.),

Répertoire notarial, Deel XIV, Boek XV, Brussel, Larcier, 2002, 289 p.

DRAYE, A., TORFS, N., MATHEÏ, S. en NULENS, T., Studieopdracht naar de problematiek,

mogelijkheden en opportuniteiten van de Vlaamse bevoegdheid op het vlak van

successierechten, voor de collectieopbouw van de Vlaamse musea en erfgoedinstellingen en

voor de collectie van de Vlaamse Gemeenschap, Onderzoeksrapport, Universiteit Hasselt

(Vakgroep Rechten) 31 augustus 2006, http://www.kunstenerfgoed.be/onderzoeksrapport-

successierechten-en-roerend-cultureel-erfgoed-pdf-d240548451

Page 99: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

90

DUPONT, L. en VERTRAETEN, R., Handboek Belgisch strafrecht, Leuven, Acco, 1990, 432

p.

EYSKENS, T., “Het archeologiedecreet van onder het stof gehaald?”, TROS 2004, afl. 33, 5-

20.

GOVAERT, C., “Doek valt definitief over Agentschap RO”, Vastgoed info 2011, afl. 19, 4.

HEYLENS, L en RUYSSCHART, S., Handboek Doorfactureren, Antwerpen, Maklu, 2005, 222

p.

SCHOUKENS, H., “Het natuurbehoud en de ruimtelijk ordening: living apart together?”, TROS

2007, afl. 46, 105-133.

TOURY, J., “Het archeologiedecreet en het eigendomsrecht: eindelijk met elkaar verzoend?”,

NjW 2012, afl. 270, 676-677.

VAN HOORICK, G., Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, Antwerpen, Intersentia, 2006, 373 p.

VAN HOORICK, G., Juridische aspecten van het natuurbehoud en de landschapszorg,

Antwerpen, Intersentia, 2000, 874 p.

X., Handleiding voor de projectontwikkelaar.’, in NEVEN, W. (ed.), Mechelen, Kluwer,

2009, 186-189.

X., “Archeologische opgravingen”, NjW 2011, afl. 244, 420.

X., “Agentschap Onroerend Erfgoed”, NjW 2011, afl. 253, 761.

X., Analyse van de financiële haalbaarheid van een archeologisch solidariteitsfonds,

opgemaakt door PMV, 11 augustus 2011,

http://www.rwo.be/Portals/100/OE/Haalbaarheidsstudie_V5_20110811_finaal.pdf

X., Kaderdecreet Onroerend Erfgoed: enkele aandachtspunten voor lokale besturen, Vlinter,

25 augustus 2011, http://www.westhoekoverleg.be/nl/wp-

content/uploads/2011/10/PH_d154_OnroerendErfgoedPlattelandscommissie.pdf

X., Projectontwikkeling en archeologie: wie betaalt de rekening? Een arrest van 23 februari

2012 van het Hof van Cassatie brengt duidelijkheid,

http://www.dlpa.be/nieuwsbrieven/201204/

Page 100: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

91

3.2 Nederland

ALKEMADE, M., HESSING, W. en KAPITEIN, K., Handreiking voor de gemeentelijke

archeologische monumentenzorg. Verder met Valletta, Vereniging van Nederlandse

Gemeenten, 2009, http://www.vng.nl/files/vng/vng/Documenten/Extranet/008%20-

%20versie%2029%20september%202009%20def%20www.pdf

R. BONNIE, Behoud ex situ of in situ. Waarom vergelijken we niet eens?, Archeo 2010-4 deel

A, 26 november 2010,

http://www.academia.edu/458541/Behoud_ex_situ_of_Behoud_in_situ_Waarom_vergelijken_

we_niet_eens, 10-17.

3.3 Frankrijk

X., Redevance d’archéologie préventive: fin des exonerations pour les constructions

inférieures à 1000 m² et pour les maisons individuelles réalisées pour elle-même par une

personne physique, Information Professionelle UCI n° 06-2013, 21 février 2013,

http://www.uci-

ffb.fr/IMG/pdf_IP201306_Fiscalite_Redevance_d_archeologie_preventive.pdf, 3 p.

N. BRIOT, M. LANGLOIS-BERTHELOT, E. PITRON, F. LENOEL en P. OLIVIER, La redevance

d’archéologie preventive: mission d’audit de modernisation, editeur: Ministère de la culture et

de la communication, Janvier 2006, http://vosdroits.service-public.fr/professionnels-

entreprises/F22286.xhtml 36 p.

4. VARIA

Interview met Kris Vandecasteele in verband met de archeologische opgravingen bij

bouwproject Woonzorgcentrum ‘De Zathe’, 9 april 2013.

Brief Forum Vlaamse Archeologie vzw gericht aan de heer Procureur des Konings van

Turnhout betreffende voorval ‘Site Meirberg’ te Hoogstraten, 20 april 2008.

GOETHALS, M., “Erfgoedsector kwaad op Geert Bourgeois”, De Standaard 16 april 2012.

TELEN, S., “Tobback verklaart archeologen de oorlog”, Het Nieuwsblad 27 oktober 2010

VAN LOO, D., “Archeologen maken rusthuis fors duurder”, Het Nieuwsblad, 13 juli 2011.

X., “Louis Tobback blijft boos om 28.000 scherven”, De Standaard 9 juli 2012.

Page 101: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

92

X., “Archeologen betreuren ‘gratuite’ kritiek Louis Tobback”, De Morgen 27 oktober 2010.

X., “Schepen Nieuwpoort wil fonds voor hoge kosten archeologische opgravingen”, Krant van

West-Vlaanderen 23 augustus 2011.

X., “Bourgeois: Kritiek adviseurs erfgoed is weinig onderbouwd en onterecht’’, De Standaard

maandag 16 april 2012.

BARTELINK, G.J.M., Prisma Latijnse citaten en gezegden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij,

1994, 318 p.

http:// www.onroerenderfgoed.be

http://www.rwo.be

http://www.geertbourgeois.be

http://www.bestuurszaken.be/ruimte-vlaanderen

http://www.budgetbouwen.be

http://www.elfri.be

http://www.focus-wtv.be

http://www.rijksoverheid.nl

http://www.all-archeo.be/archeologie.htm

http://www.vecip.com/?onderwerp=134

Page 102: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

93

BIJLAGEN

Bijlage I. Schematische weergave van de stappen in het archeologisch proces met de

respectievelijke financiële verantwoordelijkheden

Bron: Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet, Parl.St. Vl. Parl. 2009-10, nr. 818/1, 36 (deze bijlage werd

aangepast aan de wijziging die doorgevoerd werden met de gewijzigde versie van het ontwerp

onroerenderfgoeddecreet van 4 februari 2013; Ontwerpdecreet betreffende het Onroerend Erfgoed, Parl. St. Vl.

Parl. 2012-13, nr. 1901/1).

Page 103: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

94

Bijlage II. Schematische voorstelling van de uitzonderingen op het verplicht archeologisch

vooronderzoek bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning

Bron: X., Kaderdecreet Onroerend Erfgoed: enkele aandachtspunten voor lokale besturen, Vlinter, 25 augustus

2011, http://www.westhoekoverleg.be/nl/wp-

content/uploads/2011/10/PH_d154_OnroerendErfgoedPlattelandscommissie.pdf

(deze bijlage werd aangepast aan de wijziging die doorgevoerd werden met de gewijzigde versie van het ontwerp

onroerenderfgoeddecreet van 4 februari 2013; Ontwerpdecreet betreffende het Onroerend Erfgoed, Parl. St. Vl.

Parl. 2012-13, nr. 1901/1).

Page 104: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

95

Bijlage III. Statistieken bouwbudgets 2008-2013

Bron:http://www.budgetbouwen.be/budget_bouwen_berekenen/budget_berekenen _bouwen.php

Page 105: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

96

Bijlage IV. Dossier Nieuwpoort. Interview met Kris Vandecasteele in verband met de

archeologische opgravingen bij bouwproject Woonzorgcentrum ‘De Zathe’.

Dossier: Nieuwpoort bouw nieuw wooncentrum ‘De Zathe’.

Interview met schepen Kris Vandecasteele

Op 29 November 2010 werden in Nieuwpoort de werken gestart voor de bouw van het nieuw

woonzorgcentrum ‘De Zathe’. Het oude voetbalplein van Nieuwpoort zou voortaan de plaats worden

waar de oudsten onder ons kunnen genieten hun oude dag. Het betrokken perceel, dat zich buiten de

stadswallen van Nieuwpoort situeert, werd als bouwgrond aangestipt. Een geschikte plaats dus om het

project te realiseren.

Voorafgaand aan de bouw, dienden uiteraard een aantal administratieve procedures te worden

doorlopen. Gezien het om werken van algemeen belang ging, moest hierbij de bijzondere procedure

uit artikel 5 Archeologiedecreet juncto artikel 4.7.1, §1, 2° V.C.R.O. worden gevolgd. De

vergunningverlenende overheid dient in een dergelijke gevallen binnen dertig dagen na ontvangst van

vergunningsaanvraag, advies in te winnen bij het Agentschap Ruimte en Erfgoed.

Ondanks het feit dat het stadsbestuur zelf oude stadkaarten uit de archieven had gehaald en deze erop

wezen dat men weinig kans had te stuiten op archeologisch bodemarchief398

, verplichtte het

Agentschap Ruimte en Erfgoed (thans: Agentschap Onroerend Erfgoed) het OCMW van Nieuwpoort

toch om proefsleuven te graven voor men de bouwwerkzaamheden zou aanvatten. Tegen alle

verwachtingen in, wees dit vooronderzoek op de aanwezigheid van archeologische artefacten. Voor

het stadsbestuur betrof dit aldus een geheel onverwachte ontdekking.

Het archeologisch onderzoek werd vervolgens aangevat. Bij het graven had men zwaar te kampen met

grondwater, die stelselmatig uit de bouwput diende te worden gepompt. Door het aanslepend

archeologisch onderzoek, diende men gedurende drie maanden het water uit de grond te pompen. Dit

leidde tot een aanzienlijke kost.

Het uiteindelijke resultaat van de archeologisch opgraving betrof 60 skeletten, 2 scherven van vazen,

een zilveren munt en een restant van een oude waterput. Dit alles werd nauwgezet uit de grond

gehaald. De plaats waar men een kelder onder het woonzorgcentrum had voorzien, werd volledig

uitgegraven en de opgegraven goederen werden meegenomen. De kans is echter groot dat onder de

grond van de terreinen naast het perceel waar de opgravingen plaatsvonden, nog andere

archeologische voorwerpen zullen worden aangetroffen.

398

Op de oude stadskaart van A. Sanderus – zie infra- werd het terrein waar de archeologische site werd

gevonden, ingekleurd als landelijke omgeving met een wegtracé en een windmolen.

Page 106: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

97

Foto van een van de menselijke inhumaties die werd gevonden tijdens de archeologische opgravingen.

Bron: http://www.focus-wtv.be/nieuws/algemeen/schepen-nieuwpoort-wil-fonds-voor-hoge-kosten-

archeologische-opgravingen/article-1195087658337.htm

Het volledig onderzoek betekende voor het OCMW Nieuwpoort een zware bijkomende kost. De

kosten van het vooronderzoek, het eigenlijk archeologische onderzoek, de kosten om de waterspiegel

op peil te houden gedurende de archeologische opgravingen, een aannemer die zijn werken moest

stilleggen en daarvoor een schadeclaim indiende399

, inkomstenderving, kosten om het terrein te

beveiligen400

, … waren immers allemaal voor rekening van de bouwheer.

De werken dateren van eind 2010 en tot op vandaag heeft men nog steeds de juiste afrekening niet

gekregen, omdat men wacht op het eindrapport van de archeoloog. Met de kosten van het

vooronderzoek kon men voor de aanvang van de werkzaamheden rekening mee houden. Men wist

immers dat men deze kosten überhaupt diende te maken. Voor wat betreft het archeologisch onderzoek

zelf en alle kosten die daarmee verband hielden, was de rekensom moeilijker op te maken. De extra

kost voor het archeologisch onderzoek bedroeg 250.000 euro en men diende daarenboven 500.000

euro te betalen voor de schorsing van het aannemingscontract. Deze 750.000 euro bevat bovendien

nog niet alle financiële gevolgen van de vertraging door de archeologische verrichtingen. Tot slot dient

hier ook gewag te worden gemaakt van de kosten voor het synthese-onderzoek van 110.000 euro, die

eveneens voor rekening van het OCMW waren. Concreet betekent dit dat de eigenlijke kosten voor

archeologisch onderzoek slechts 1/3 bedragen van de totaalkost die voortspruit uit de opgraving.

Momenteel bevinden de vondsten zich in een archeologisch depot. Men wacht nog steeds op een

officieel rapport van het wetenschappelijk onderzoek dat op de vondsten werd uitgevoerd. Schepen

399

Voor de bouwheer was het geen optie om de aannemer op de hoogte te brengen van het mogelijk

archeologisch onderzoek . In veel gevallen zal de aannemer immers de opschorting van de werken incalculeren

in de totaalkost van het project. 400

De bouwheer had immers de opdracht gekregen het betrokken terrein de beveiligen en beschermen tegen

schatzoekers.

Page 107: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

98

Kris Vandecasteele hoopt dat de informatie over wat onder het woonzorgcentrum werd gevonden, hen

nog wat zal opleveren. Het hele project heeft immers veel geld gekost.

Deze zaak dateert van voor het arrest van het Hof van Cassatie van 23 februari 2012. Het is duidelijk

dat het OCMW Nieuwpoort als bouwheer verantwoordelijk gesteld werd voor alle kosten en lasten

van het archeologisch onderzoek. Deze verplichting werd gebaseerd op de zorgplicht uit art. 4, § 2

Archeologiedecreet. Op dat moment interpreteerde men de zorgplicht immers in die zin, dat de

eigenaar of de gebruiker van een grond zo ver strekt dat hij op eigen kosten archeologische

opgravingen moest uitvoeren alvorens hij stedenbouwkundig vergunde werken kon aanvatten.

Schepen Kris Vandecasteele is na zijn ervaring met de archeologische opgravingen beginnen

nadenken over de mogelijke oplossingen die deze zware financiële lasten kunnen milderen. Volgens

hem is een solidariteitsfonds een stap in de goede richting. Naar zijn mening zal dit

solidariteitssysteem echter zijn doel missen, ingeval de participatie in dit fonds vrijwillig is. Omdat de

bouwheren die quasi zeker zijn dat ze iets zullen vinden alleen dan bijdragen in het fonds zullen

storten. Op die manier zal het uiteindelijk over onvoldoende middelen beschikken. Als het er aldus

zou komen, moet het solidariteitsfonds een zo breed mogelijke basis hebben. Een bijkomende

mogelijkheid is bijvoorbeeld om ook gelden te laten komen uit archeologische musea, die willen

investeren in een dergelijk fonds. In ruil daarvoor zou men dan rechten kunnen bekomen om te

fotograferen of de toelating krijgen om de gevonden voorwerpen tentoon te stellen. Algemeen zal de

rechtsonderhorige bovendien veel sneller geneigd zijn deel te nemen aan deze vorm van solidariteit,

indien ze weten dat de investering hen ook interessante informatie zal opleveren. Als we hierbij

refereren naar het geval in Nieuwpoort, dan heeft men bijna 1.000.000 euro betaald, terwijl men het

uiteindelijk zal moeten doen met een enkele foto’s van hetgeen werd opgegraven.

Het is goed mogelijk dat de onderzoeken op de archeologische vondsten uit Nieuwpoort ons opnieuw

iets meer vertellen over de geschiedenis. Informatie waar uiteindelijk misschien iedereen in

Vlaanderen baat bij zal hebben. Mijns inziens is het echter nog belangrijker dat de vondsten voor de

bouwheer, die uiteindelijk alle lasten heeft gedragen, iets bijkomends oplevert. Dit kan bestaan uit een

financiële tegemoetkoming. In bepaalde gevallen401

zou men bijvoorbeeld ook de vondsten tijdelijk ter

beschikking kunnen stellen aan de bouwheer, waardoor onder meer de omwonenden op directe wijze

geïnformeerd worden over de geschiedenis van hun gemeente of stad. Het is immers van

fundamenteel belang dat men de bouwheer op een doeltreffende manier kan stimuleren mee te werken

aan de bescherming van het archeologisch bodemarchief.

401

Ingeval de bouwheer bijvoorbeeld een gemeente of stad is. Deze hebben immers de plaats om de vondsten

tentoon te stellen.

Page 108: Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent...Ook in Vlaanderen is de bescherming van het archeologisch erfgoed om verschillende redenen van groot belang. Volgens voormalige gouverneur

99

Na mijn gesprek met Kris Vandecasteele, kan ik hem allerminst bestempelen als cultuurbarbaar, wel in

tegendeel. Desondanks stelt hij zich toch de vraag of een arm kerkhof, waar geen enkel spoor van

terug te vinden is op oude stadkaarten, nergens in geschriften over gesproken wordt, zo waardevol is

dat men er bijna 1.000.000 euro voor betaalt. Dit betreft uiteraard een discussie van een geheel andere

aard.

Kaart van Nieuwpoort rond 1641. Zuidelijke stadshelft door R. Blokhuyse met schetsmatige situering,

in het rood, van het onderzoeksgebied (A. Sanderus, Verheerlykt Vlaandre, deel III, 1735).

Bron: http://www.archeonet.be/?p=19157

Fortifications de Nieuport, 1703-1709 (Algemeen

Rijksarchief Brussel, Fonds, Koninklijke Raad Filips

V).

Bron: http://www.archeonet.be/?p=19157