Faculteit Rechtsgeleerdheid - Ghent University · privaatrechtelijke regel die kan bijdragen tot...

175
Faculteit Rechtsgeleerdheid Academiejaar 2013-2014 Het principe van verantwoorde kredietverlening: een privaatrechtelijke regel die kan bijdragen tot het vermijden van een kredietcrisis? Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Celestine Van Reybroeck 00803382 Promotor: prof. dr. Reinhard Steennot Co-promotor: Tom Cooreman

Transcript of Faculteit Rechtsgeleerdheid - Ghent University · privaatrechtelijke regel die kan bijdragen tot...

  • Faculteit Rechtsgeleerdheid

    Academiejaar 2013-2014

    Het principe van verantwoorde kredietverlening: een

    privaatrechtelijke regel die kan bijdragen tot het

    vermijden van een kredietcrisis?

    Masterproef van de opleiding

    ‘Master in de rechten’

    Ingediend door

    Celestine Van Reybroeck

    00803382

    Promotor: prof. dr. Reinhard Steennot

    Co-promotor: Tom Cooreman

  • 1

    Voorwoord

    Deze Masterproef draagt mijn naam, maar heeft pas het daglicht kunnen aanschouwen dankzij

    meerdere personen. Graag wil ik gebruik maken van dit voorwoord om hen te bedanken voor

    hun steun en toeverlaat bij een proces van vallen en opstaan.

    In de eerste plaats wil ik graag mijn promotor professor Steennot bedanken, die mijn interesse

    in het onderwerp heeft opgewekt door zijn markante doceerstijl. Mijn appreciatie is groot

    voor zijn geschonken vertrouwen, en dit zowel voor zijn steun bij de keuze van het onderwerp

    als bij het creatief proces tijdens het schrijven van deze Masterproef. Dankzij hem kon ik dus

    een jaar wijden aan een onderwerp dat mij nauw aan het hart ligt.

    Een grote ode aan mijn mama (niet moeder): een sterke, openhartige, creatieve, liefdevolle

    vrouw, die zeker niet mag vergeten worden. Ze heeft mij de mogelijkheid geboden om een

    opleiding in de Rechtsgeleerdheid te vervolmaken. Ik spreek hier niet uitsluitend over de

    financiële steun, maar tevens over de normen en waarden die zij mij meegaf tijdens mijn

    opvoeding. Zonder haar kon ik niet de persoon worden wie ik ben, en zij gaf mij dan ook de

    noodzakelijke kracht om deze thesis succesvol af te ronden.

    Graag wil ik mijn vrienden bedanken, waarmee ik samen de weg van de opleiding

    Rechtsgeleerdheid heb afgelegd. We hebben samen bloed, zweet en tranen gedeeld, maar ook

    voornamelijk geluk. Een grote dankbetuiging aan Lien Leuridan, Astrid Lescouhier, Pieter

    Pappens en alle anderen.

    Ten slotte, maar daarom zeker niet minder belangrijk, wil ik mijn vriend Jelle Versieren

    bedanken voor de ontelbare uren van geduld en niet te vergeten steun. Tevens moet ik hem

    bedanken voor het gebruik van zijn massale boekencollectie en bijzonder rationele geest,

    waarop ik te allen tijde beroep mocht doen. Hierdoor kon ik mijn economische basisprincipes

    terug opfrissen of bijschaven. Zonder zijn goedbedoelde commentaren en liefdevolle ‘schrijf

    verder en lees meer’- slagzin was het resultaat niet hetzelfde geweest. Voornamelijk de talloze

    weekends, waarin wij tot een stuk in de nacht aan het werk waren aan onze respectievelijke

    uitdagingen, vermeden het gevoel van eenzaamheid of wanhoop te ervaren, waardoor deze

    thesis een positieve connotatie bezit. Oprecht bedankt.

  • 2

    Inhoud

    Voorwoord ................................................................................................................................. 1

    Inhoud ......................................................................................................................................... 2

    Inleiding ..................................................................................................................................... 8

    Hoofdstuk 1: Algemeen theoretische en praktijkgerichte omschrijvingen van de gehanteerde

    begrippen .................................................................................................................................. 11

    Afdeling 1. De kredietcrisis.................................................................................................. 11

    1.1. Begrip ........................................................................................................................ 11

    1.2. Oorzaken volgens een (neoklassieke) economische benadering ............................... 12

    1.2.1. De start van de crisis in de Verenigde Staten ..................................................... 12

    A. Een regulerend beleid na de Grote Depressie en deregulering sinds de jaren 1970

    .................................................................................................................................. 12

    B. De positieve evolutie in huizeigenarenschap als gevolg van het nieuwe beleid . 14

    C. De verlaging van de officiële rente na 9/11 ......................................................... 16

    D. De opkomst van het ‘originate to distribute’ model ........................................... 16

    E. Barsten in de huizenmarktbubbel......................................................................... 20

    1.2.2. De storm op het Europese continent .................................................................. 21

    Afdeling 2. De problematiek van overregulering op een fragiel bankensysteem met

    algemene macro-economische consequenties ...................................................................... 27

    2.1. Huidige situatie: liquiditeitstekort ............................................................................. 27

    2.2. Het inherente risico verbonden aan kredietverlening en de rol van macro-

    economische schokken ..................................................................................................... 28

    2.3. Economische noodzaak aan kredietverlening ........................................................... 29

    2.4. De balans tussen deregulering en overregulering, en de rol van het micro-

    economisch principe ......................................................................................................... 32

    Afdeling 3. Verschillende internationale reglementerende reacties ..................................... 34

    3.1. Verenigde Staten ....................................................................................................... 35

  • 3

    3.2. Europese Unie ........................................................................................................... 37

    3.2.1. Een proces van vallen en opstaan ....................................................................... 37

    3.2.2. Remediërende strategieën op korte termijn ........................................................ 38

    3.2.3. Lange termijnregulering door middel van de creatie van nieuwe toezichthouders

    ...................................................................................................................................... 39

    3.3. België ........................................................................................................................ 44

    3.3.1. Ruimte voor Belgische reglementering binnen het Europese kader .................. 44

    3.3.2. Het belang van Belgische toezichthouders en hun desbetreffende taken ........... 45

    Afdeling 4. De impact van micro-prudentieel beleid op macro-economisch vlak ............... 48

    4.1. Situering van het principe van verantwoorde kredietverlening ................................ 48

    4.2. Optimale impact van het principe van verantwoorde kredietverlening in combinatie

    met macro-prudentiële beleidsregelen ............................................................................. 49

    4.3. Valkuilen bij de ontwikkeling van een gecoördineerd beleid ................................... 51

    Hoofdstuk 2. Het privaatrechtelijk principe van ‘verantwoord lenen’ ..................................... 53

    Afdeling 1. De ontstaansgeschiedenis .................................................................................. 53

    Afdeling 2. Juridische basis.................................................................................................. 53

    2.1. Europees .................................................................................................................... 53

    2.1.1. Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008

    inzake kredietovereenkomsten voor consumenten ....................................................... 53

    2.1.2. Europese gedragscode ........................................................................................ 56

    2.1.3. Richtlijn hypothecair krediet 2013 ..................................................................... 57

    A. De ontstaansgeschiedenis en de voorkomende moeilijkheden ............................ 57

    B. De keuze voor minimale harmonisatie ................................................................ 58

    C. Het personele toepassingsgebied ......................................................................... 60

    D. Het materiële toepassingsgebied ......................................................................... 60

    E. Kernpunten van de nieuwe richtlijn ..................................................................... 61

    2.2. België ........................................................................................................................ 62

  • 4

    2.2.1. Wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet ......................................... 62

    A. Materieel en personeel toepassingsgebied van de WHK .................................... 63

    B. Informatieplichten in de WHK ............................................................................ 63

    2.2.2. Aanvullingen bij het Belgisch recht op de Wet Hypothecair krediet ................. 64

    2.2.3. Wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet ............................................. 66

    A. Materieel en personeel toepassingsgebied ........................................................... 67

    B. Verplichtingen van de kredietgever- of bemiddelaar .......................................... 68

    Vereisten bij reclame en publiciteit ...................................................................... 68

    De verplichte verstrekking van het SECCI-formulier .......................................... 69

    De overhandiging van de ontwerpkredietovereenkomst ...................................... 70

    Informatie- en inwinningsverplichting ................................................................. 70

    Het vormen van een geschiktheidsbeoordeling .................................................... 71

    C. Sancties betreffende miskenning van wettelijke verplichtingen ......................... 72

    2.2.4. Wet van 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de

    financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen ............................................ 72

    2.3. Wat valt er tussen de mazen van het regulerende net? .............................................. 75

    2.3.1. De nieuwe richtlijn inzake hypothecaire kredieten: een lacune opgevuld ......... 75

    2.3.2. Beperkt personeel toepassingsgebied van wetgeving inzake kredieten ............. 76

    2.3.3. Lacunes in het materieel toepassingsgebied van kredietwetgeving ................... 76

    2.3.4. Het belang van een ruim materieel en personeel toepassingsgebied.................. 77

    Hoofdstuk 3. Componenten van het concept ‘verantwoord lenen’ .......................................... 79

    Afdeling 1. Bieden informatieverplichtingen voldoende bescherming? .............................. 80

    1.1. De oorsprong van het geloof in informatie als redmiddel bij

    consumentenbescherming ................................................................................................ 81

    1.2. Gedragseconomie als verklaring waarom informatieverplichtingen als redmiddel niet

    voldoende zijn .................................................................................................................. 82

    1.2.1. Informatie ‘overload’ ......................................................................................... 82

  • 5

    1.2.2. Informatieasymmetrie tussen kredietgever- en nemer ....................................... 83

    1.2.3. Consumentenwaarheid: teveel optimisme en overmoedigheid .......................... 85

    1.2.4. Tijd en onzekerheid als psychologische factoren bij kredietleners .................... 87

    1.2.5. Het gebrek aan motivatie voor een ‘zoektocht’ naar het beste krediet .............. 88

    1.3. Een determinerende factor: informatieasymmetrie tussen wetgever en economen .. 90

    1.4. Een complementaire aanpak: de oplossing? .............................................................. 92

    1.5. De pro’s en contra’s van de bestaande wettelijke informatievereisten ..................... 94

    1.5.1. Ruimte voor verbetering ..................................................................................... 94

    A. Het jaarlijks kostenpercentage ............................................................................. 96

    B. Het Europees standaardformulier: SECCI ........................................................... 99

    Afdeling 2. De zorgplicht of het ‘suitability’ principe ....................................................... 102

    2.1 Origine en aanvullende rol van ‘suitability of assistance’ (SofA) ........................... 102

    2.2 Het gebrek aan een Europese gegevensbank ............................................................ 105

    2.3. De componenten van het ‘suitability of assistance’ principe .................................. 107

    2.3.1. Is de raadpleging van het CKP voldoende om een correcte

    kredietwaardigheidsbeoordeling te bekomen? ........................................................... 107

    A. Een mogelijke verhoging van transparantie door bijkomende informatieopname

    in de CKP ?............................................................................................................. 109

    De opname van betalingsachterstanden inzake telefonie ................................... 110

    De opname van inkomensgegevens van de consumenten .................................. 110

    B. De inspiratie uit andere Europese lidstaten betreffende de opname van relevante

    data. ........................................................................................................................ 111

    2.3.2. De vragenlijst van de kredietverstrekker: een gestandaardiseerde praktijk voor

    een vereenvoudigde kredietwaardigheidsbeoordeling. .............................................. 112

    2.3.3. De kredietscore: een nuttig instrument voor de kredietlener? .......................... 113

    Hoofdstuk 4. De noodzakelijkheid van governance regels voor de implementatie van het

    privaatrechtelijk principe van verantwoorde kredietverlening ............................................... 115

    Afdeling 1. Begrip ( ‘corporate’) governance .................................................................... 115

  • 6

    Afdeling 2. Corporate governance en het principe van verantwoorde kredietverlening .... 117

    2.1. Link tussen beide principes: macro- en micro-prudentiële coördinatie .................. 117

    2.1.1. Het belang van governance op de dagdagelijkse micro-prudentieel gereguleerde

    praktijken .................................................................................................................... 117

    2.1.2. De wisselwerking tussen de Basel-reglementering, European Banking Authority

    en nationale wetgevers. De zoektocht naar beleidseenvormigheid. ........................... 119

    2.2 De grote knelpunten bij governance en remedies bij kredietinstellingen ................ 121

    2.2.1. Onafhankelijkheid, kennis en ervaring: een buitenstaanderperspectief als

    controlemiddel ............................................................................................................ 122

    2.2.2 Het gevaar van (korte termijn) incentives: is een volledige afschaffing vereist?

    .................................................................................................................................... 123

    Hoofdstuk 6: De algemene afdwingbaarheid in rechte van het principe van verantwoorde

    kredietverlening ...................................................................................................................... 125

    Afdeling 1: Het huidige wettelijk kader voor het principe van verantwoorde

    kredietverlening .................................................................................................................. 126

    1.1. Het Europees normatief kader ................................................................................. 126

    1.1.1. De Europese grondverdragen als basismotor van wetgevende acties .............. 126

    1.1.2 Het spanningsveld vrijwaren tussen interne markt en consumentenbeschermend

    beleid? ........................................................................................................................ 127

    A. Het Europese droombeleid in werkelijkheid: een intern contrast tussen twee

    doelstellingen.......................................................................................................... 127

    B. De recente kredietcrisis: motor voor nieuwe wetgeving en eventuele gevaren

    voor de interne markt ............................................................................................. 130

    C. De zichtbare invloed van het normatieve kader op het Europese privaatrecht.. 130

    1.2 Toezicht op financiële instellingen .......................................................................... 131

    1.2.1. De Europese centrale bank (met inbegrepen de FSB en FSM) ........................ 131

    1.2.2.De controle op financiële instellingen met de FSMA en de NBB (ev. FOD

    economie) als waakhonden ........................................................................................ 133

    1.2.3. Besluit: een complex gecoördineerd financieel toezicht .................................. 133

  • 7

    1.3 Toezicht op het privaatrechtelijk aspect van verantwoorde kredietverlening .......... 135

    1.3.1 Europese wetgevende bouwstenen voor verantwoorde kredietverlening ......... 135

    1.3.2 Het Hof van Justitie: belangenbeschermer of stoorzender? .............................. 136

    A. De bescherming van consumenten bij krediettransacties buiten het kader van de

    klassieke kredietrichtlijnen (CCD – MCD) ............................................................ 137

    B. Het beperkt toepassingsgebied van de CCD, het achterpoortje van het Hof en de

    aanmoediging tot grotere consumentenbescherming bij lidstaten ......................... 138

    1.3.3. De vrederechter als a posteriori consumentenbeschermengel .......................... 140

    1.3.4. Concluderend: is er voldoende toezicht op het privaatrechtelijk principe? ..... 142

    Conclusie ................................................................................................................................ 145

    Lijst met gebruikte afkortingen .............................................................................................. 150

    Bibliografie ............................................................................................................................. 151

    1. Wetgeving ...................................................................................................................... 151

    1. 1. Europese wetgeving ............................................................................................... 151

    1.2. Amerikaans wetgeving ............................................................................................ 152

    1.3. Belgische wetgeving ............................................................................................... 153

    2. Rechtspraak .................................................................................................................... 155

    3. Rechtsleer ....................................................................................................................... 155

    4. Websites ......................................................................................................................... 173

  • 8

    Inleiding

    Sinds de jaren 1930 zijn financiële crisissen terugkerende fenomenen geworden. Hoewel de

    oorzaken uiteenlopend kunnen zijn, bestaat er toch een constante: de algemene economische

    en sociale schade voor de samenleving. Wetgevende actie door middel van afdoende principes

    moet deze dramatische situaties zien te voorkomen, waarbij een privaatrechtelijk principe van

    verantwoorde kredietverlening binnen dit kader past als potentiële remedie.

    De vorming van een duidelijk beeld over de recente kredietcrisis is vereist om de oorzaken

    van deze macro-economische ramp naar de oppervlakte te brengen. Enkel door kennis te

    verkrijgen over de systemische fouten, kan er gekomen worden tot de ontwikkeling van een

    passend wetgevend arsenaal aan maatregelen. In concreto is het belangrijk om te begrijpen

    hoe een financiële crisis ontstaat en evolueert, om vervolgens te kunnen besluiten of een

    algemeen principe het fenomeen zou kunnen helpen voorkomen. Ik bespreek dit uitvoerig in

    hoofdstuk 1, afdeling 1.

    Bij elke totstandkoming van wetgevende principes, zeker betreffende deze voor de

    kredietmarkt, moet rekening worden gehouden met de concrete marktgevolgen.

    Kredietverlening vervult een essentiële economische functie, waardoor inadequate

    wetgevende actie(s) mogelijks negatieve gevolgen op macro-economisch vlak kunnen

    teweegbrengen. Er zal rekening moeten worden gehouden met de consequenties van een te

    strikte toepassing van het principe van ‘verantwoord lenen’. De vraagzijde moet voordelig en

    relatief gemakkelijk kunnen blijven ontlenen en investeren om economische stabiliteit te

    waarborgen en eventuele economische groei te verwezenlijken. Een te rigoureuze toepassing

    kan dus aversieve gevolgen hebben. Het principe dient dus als performant redmiddel en niet

    als marktbelemmering. Het woord ‘verantwoord’ in het privaatrechtelijk principe moet

    bijgevolg nauwkeurig onder de loep worden genomen om pro’s en contra’s af te wegen. Dit

    gebeurt in hoofdstuk 1, afdeling 2.

    Een correlatie aantonen tussen een welbepaald privaatrechtelijk principe van verantwoorde

    kredietverlening en de gevolgen hiervan op macro-economisch vlak is geen eenvoudige zaak.

    Het is van cruciaal belang om dit verband en de wederzijdse determinaties te bewijzen. Ik

    poog dit te doen in hoofdstuk 1, afdeling 3. De centrale vraag van dit onderzoek betreft nu

  • 9

    eenmaal de mogelijke positieve beïnvloeding van het privaatrechtelijk principe op het

    voorkomen van een nieuwe kredietcrisis.

    Een principe zoals ‘verantwoord lenen’ zou kunnen bijdragen tot een beter beschermde

    kredietlener door deze als zwakkere contractspartij van een tastbaar privaatrechtelijk concept

    te voorzien. Het machtsverschil op de markt wordt gecreëerd, doordat ondernemingen en

    modale individuen van krediet afhankelijk zijn om enige welvaart te creëren. Misbruik moet

    daarom ook worden vermeden. Overmatige schuldenlast bij consumenten en andere

    kredietleners is een significant probleem geworden, waarbij het duidelijk is dat het huidig

    wetgevend kader niet voldoende uitgerust is om een veilig kredietklimaat te scheppen.

    Een oplossing zou kunnen gevonden worden in een algemeen afdwingbaar en preventief

    principe van ‘verantwoord lenen’. Deze oplossing is nochtans niet vreemd aan de activiteiten

    van wetgevende instanties: het concept bestond reeds en de kredietcrisis heeft in toenemende

    mate de noodzaak tot verdere beschermende maatregelen aangetoond. Aan de ene kant moet

    het principe zorgen voor een geïnformeerde en dus ook analytisch onderlegde consument, dat

    kan worden bewerkstelligd door meer transparantie op de financiële markten. Aan de andere

    kant legt het een hoge mate van goede trouw op bij kredietinstellingen. De volle betekenis van

    het principe drukt zodoende een copieuze invulling, veelzijdige boodschap en veelomvattende

    draagwijdte uit. Hoofdstuk 2 biedt inzichten over het concept van verantwoorde

    kredietverlening an sich en over het reeds bestaande gros aan regulering die erop werd

    gebouwd. Hierdoor kan een analyse worden ontwikkeld inzake eventuele wettelijke lacunes.

    De terugkerende componenten van de divers besproken wetgeving worden in hoofdstuk 3

    gebruikt om op hun beurt de gewenste verbeteringen of aanvullingen aan te duiden ter

    verwezenlijking van een efficiënte standaard van verantwoorde kredietverlening.

    Doeltreffendheid van het principe is namelijk het sleutelelement tot micro- en macro-

    economische werkzaamheid, vermits zich zonder volwaardig ontwikkeld juridisch en

    normatief kader geen positief gevolg zal voltrekken betreffende het voorkomen van een

    nieuwe kredietcrisis.

    Gezien de machtspositie van financiële instellingen bij kredietverlening, zal het in hun hoofde

    vooral beduidend zijn om het principe van ‘verantwoord lenen’ te kunnen opleggen en ook te

  • 10

    sanctioneren bij niet-nakoming. Het principe legt aan de kredietverschaffende zijde de

    zwaarste verplichtingen op, aangezien deze ook de grootste contractuele machtspositie en

    kennis bezit. In dit opzicht wordt in hoofdstuk 4 het belang van goede governance praktijken

    benadrukt om degelijke naleving van het principe te realiseren. Hoofdstuk 5 benadrukt

    daarentegen dan weer het belang van een goed micro- en macro prudentieel toezicht op de

    instellingen, waarbij tevens de huidige tendensen in de rechtspraak worden geaccentueerd,

    zowel van het Hof van Justitie als de Belgische vrederechter.

  • 11

    Hoofdstuk 1: Algemeen theoretische en praktijkgerichte

    omschrijvingen van de gehanteerde begrippen

    Afdeling 1. De kredietcrisis

    1.1. Begrip

    1. Kredietinstellingen vervullen een essentiële economische functie, omdat ze zich in concreto

    bezighouden met het betalingsverkeer tussen hun cliënten en het verstrekken van kredieten.

    Dit gebeurt op basis van interbancaire korte termijnleningen en de verstrekking van lange

    termijnleningen aan particuliere klanten. In de middeleeuwen en de vroege renaissance

    ontstond deze institutionele praktijk, en de ontwikkeling van financiële dienstverlening

    evolueerde sterk na deze periode met een hoge frequentie in de rijke handelssteden. Er was

    een niet te ontkennen reële economische groei door de creatie van krediet, vermits men nu de

    mogelijkheden had om te vernieuwen, uit te breiden, te investeren, op te starten, etc.

    De basis van het bankieren, namelijk het verlenen van krediet of het creëren ervan, houd een

    inherent risico in van het bankensysteem. Het lenen op korte termijn en het verstrekken van

    krediet op lange termijn houdt in dat een bank nooit op één welbepaald moment voldoende

    liquide activa zal bezitten om al haar depositohouders, indien zij dit wensen, uit te betalen.1

    Hypothetisch gesteld dat deze situatie zich zou voordoen, gekend als een ‘run on the bank’, is

    er sprake van een liquiditeitscrisis. Verlies van vertrouwen van depositohouders, die collectief

    hun gelden onttrekken, is fataal voor zelfs de meest behoudensgezinde banken.

    Vertrouwensverlies kan menig oorzaak hebben: een sterke waardedaling van de gemiddelde

    aandelenkoers, nieuwe bankregulering, extra-economische fenomenen zoals terrorisme of

    oorlog, of veranderingen in fiscaal of monetair beleid.

    Het inherente risico aan kredietcreatie impliceert een uiterst voorzichtige aanpak. Indien op

    onverantwoorde wijze krediet wordt verstrekt tijdens een langdurige periode, dan is het risico

    op structurele problemen betreffende liquiditeit zeer reëel. Voornamelijk als

    1 P. DE GRAUWE, “The banking crisis: causes, consequences and remedies” in De Kredietcrisis, N. FABER,

    Den Haag, Kluwer, 2010, pp. 1-5.

  • 12

    kredietverschaffers massaal in gebreke blijven. Krediet die als ‘inkomende activa’ werd

    beschouwd, wordt ‘schuld’.

    De combinatie van mogelijke financiële turbulentie bij banken, vertrouwenverlies bij hun

    cliënten, en slechte of onverantwoorde kredietverlening, veroorzaakt een kredietcrisis. Een

    situatie waarbij er een kleine hoeveelheid aan kredietcreatie mogelijk is door een gebrek aan

    liquide middelen, geeft aanleiding tot een crisis in het verschaffen van krediet door bancaire

    instellingen. Op te merken valt dat de beperkte kredietcreatie die nog mogelijk is, meestal

    gepaard gaat met hoge interestvoeten die het negatieve effect nog versterken. Gezien de

    essentiële financiële en economische noodzaak aan krediet, is een dergelijke crisis nefast voor

    de wereldeconomie, vermits kredietinstellingen internationaal verweven zijn. De globale

    integratie van de financiële wereld en de enorme omvang van de financiële sector

    veroorzaakten een desastreuze situatie, namelijk een crisis in de globale economie en dus niet

    enkel een kredietcrisis.2

    1.2. Oorzaken volgens een (neoklassieke) economische benadering

    1.2.1. De start van de crisis in de Verenigde Staten

    A. Een regulerend beleid na de Grote Depressie en deregulering sinds de jaren 1970

    2. De recente kredietcrisis van 2007 is ontstaan in de Verenigde Staten, maar de problematiek

    rond de instabiliteit van de financiële markten stamt uit het woelige interbellum en de Grote

    Depressie. Toen waren Amerikaanse beleidsmakers bezorgd om het feit dat er een te klein

    percentage van de bevolking bezitters waren van onroerende goed. Ontoereikend

    huiseigenarenschap heeft een negatieve invloed op de algemene welvaartsontwikkeling van

    de samenleving; deze factor kan bijdragen tot stagnerende groei of zelfs een ‘stationary state

    economy’.3

    2 A. KLIMAN, The Failure of Capitalist Production: Underlying Causes of the Great Recession, London, Pluto

    Press, 2012, pp. 29–42.

    3 Voor een theoretische analyse betreffende de onderlinge afhankelijkheid tussen economische sectoren zie: D.

    LAIBMAN, Cyclical Growth and Intersectoral Dynamics, in D. LAIBMAN, J. HALEVI, E.J. NELL, Beyond the

    Steady State: a Revival of Growth Theory, London, Macmillan Press, 1991, pp. 323-348. Laibman stelt dat een

    succesvolle stimulering van het vraagaggregaat sectoriële omstandigheden in acht moet nemen.

    http://www.plutobooks.com/display.asp?K=9780745332390

  • 13

    De beleidsmakers en marktexperten zagen duidelijke verschillen in huizenbezit tussen

    verschillende etnische rassen; het was opmerkelijk dat Afro-Amerikanen en Zuid-Amerikanen

    weinig huizen bezaten. Voornoemde etnische groepen vielen gemiddeld ook in de lagere

    inkomenscategorieën. Er was dus een correlatie tussen een gering inkomensniveau en

    huiseigenarenschap. Met een humanistische insteek, honger naar economische groei en

    gesterkt door een dosis optimisme wilden beleidsmakers het deel van de bevolking met een

    laag of gemiddeld inkomen stimuleren om gemakkelijker huizen aan te kopen.4

    Een vernieuwing in het beleid kon niet uitblijven, waarbij verschillende wetgevende acties op

    poten werden gezet. Twee van de meest significante legislatieve ingrepen waren: ‘The

    Community Reinvestment Act’ van 19775 en 15 jaar nadien volgde ‘The Federal Housing

    Enterprises Financial Safety and Soundness Act’ (1992)6. De eerste wet stimuleerde banken

    en kredietorganisaties om gemakkelijker krediet te verlenen aan mensen met een laag of

    gemiddeld inkomen, waarbij krediet moest aangepast zijn aan hun specifieke omstandigheden

    en tevens veilig was voor hun financiële situatie. De tweede wetgeving had dezelfde focus,

    met name het verlenen van kredieten aan consumenten met laag of gemiddelde inkomens,

    maar met een gespecificeerde actieradius. De regio’s die ondervertegenwoordigd waren in

    huiseigenarenschap kregen een grotere kredietstimulatie. Financiële barrières werden kleiner,

    waardoor een merkbare stijging waarneembaar is in het huiseigenarenschap vanaf 1992.

    Opgemerkt moet worden dat beleidsmakers bij het opstellen van bovenvermelde initiatieven

    niet het doel voor ogen hadden de leenstandaarden te versoepelen; ze wilden alleen bepaalde

    barrières verlagen voor de gemiddelde consument. De facto waren verlaagde

    kredietstandaarden onvermijdbaar, aangezien krediet vaak aan ongeschikte partijen werd

    verstrekt om een stijging in het huizenbezit te blijven realiseren.

    Naast kredietstimulerende wetgeving ontstond simultaan een grote golf van deregulatie vanaf

    de jaren ’90, zoals het afschaffen van maxima-grenzen op rentes (anti-usury laws). Groot

    geloof in marktwerking zorgde van overheidswege voor de privatisering van Fannie Mae en

    4 P. CALUM, S. COURCHANE, S.M. WACHTER, “Sustainable Homeownership”, Pennsylvania, Charles

    River Associates, 2009, 29p.

    5 Community Reinvestment Act of 1977, Pub.L. 95-128, titel VIII of the Housing and Community

    Development Act of 1977, 12 oktober 1977, 91 Stat. 1147, 12 U.S.C. § 2901 et seq.

    6 Federal Housing Enterprises Financial Safety and Soundness Act of 2012, Pub.L. 102–550, Titel XIII of the

    Housing and Community Development Act of 1992, H.R. 5334, 28 oktober 1992, 106 Stat. 3941, 12

    U.S.C. § 4501 et seq.

    http://en.wikipedia.org/wiki/Title_12_of_the_United_States_Codehttp://www.law.cornell.edu/uscode/12/2901.htmlhttp://www.law.cornell.edu/jureeka/index.php?doc=USPubLaws&cong=102&no=550http://en.wikipedia.org/w/index.php?title=Housing_and_Community_Development_Act_of_1992&action=edit&redlink=1http://hdl.loc.gov/loc.uscongress/legislation.102hr5334http://en.wikipedia.org/wiki/United_States_Statutes_at_Largehttp://www.gpo.gov/fdsys/granule/STATUTE-106/STATUTE-106-Pg3941/content-detail.htmlhttp://en.wikipedia.org/wiki/Title_12_of_the_United_States_Codehttp://en.wikipedia.org/wiki/Title_12_of_the_United_States_Codehttp://www.law.cornell.edu/uscode/12/4501.html

  • 14

    Freddie Mac. Deze privatisering had een grote boost van de private markt tot gevolg, waar de

    focus van financiële stabiliteit werd verlegd naar een korte termijn winstoogmerkdoelstelling,

    die beter de interesses diende van de aandeelhouders. Dit ondersteunde ‘de kapitaalmarkt’. De

    Amerikaanse overheid bleef na deze commercialisering een niet te ontkennen significante

    aandeelhouder. Desalniettemin namen deze twee financiële instellingen de meeste risico’s ten

    laste van de Amerikaanse staatskas. Andere kredietinstellingen waren verplicht om mee te

    evolueren, indien niet zou dit hun concurrentiepositie in het gedrang brengen. De overheid gaf

    overmatige steun aan het nieuwe risicovolle (krediet)beleid in naam van algemene welvaart.7

    In de daaropvolgende jaren werden nieuwe pogingen tot regulatie sterk afgekeurd, vermits de

    economie floreerde. Het kredietklimaat werd anderzijds ook bevorderd door de toelating van

    interestaftrek op hypothecaire leningen, en de verlenging van deze kredieten tot 30-jarige

    termijnen die zorgde voor een optimalisatie van deze interestaftrek.

    B. De positieve evolutie in huizeigenarenschap als gevolg van het nieuwe beleid

    3. Onderstaande tabel toont aan dat het huizeneigenaarschap in 2007 bijna driemaal zoveel

    bedroeg in vergelijking met 2003. Er valt een sterke ontwikkeling op te merken tussen 1997

    en 2007, met andere woorden de huizenbubbel was in volle ontwikkeling. Deze bubbel was

    grotendeels het gevolg van de dubbele beweging tussen regulering en deregulering door de

    actieve rol van de Amerikaanse regering in het huizenbeleid.

    7 W. KIEKENS, “Addressing the Weaknesses of the International Financial System”, Bank Fin. 2010/1, 6p.

    63,0

    64,0

    65,0

    66,0

    67,0

    68,0

    69,0

    70,0

    1969 1979 1989 1999 2009 2019

    Procentueel aandeel huiseigenarenschap in de VS

    Procentueel aandeel huiseigenarenschap in de VS

  • 15

    Bron U.S. census bureau’s current population survey, annual social and economic (ASEC): tabel 5:

    Homeownership Rates for the united States 1969 ot 2013 (geraadpleegd op 5/11/2013)

    http://www.census.gov/housing/hvs/data/q413ind.html 23/12/2013

    Het nieuwe beleid had enerzijds een positieve invloed op het huizenbezit, maar anderzijds een

    pervers effect op de ontwikkeling van verantwoorde leenstandaarden omwille van de

    geïmplementeerde gebrekkige beleidsbeslissingen door kredietinstellingen. De opeenvolgende

    Amerikaanse regeringen versterkten de ontwikkeling van slechte leenstandaarden door

    Freddie Mac en Fannie Mae quota op te leggen, waarbij 30% van hun kredieten moesten

    verstrekt worden aan lage en middelgrote inkomens. Onder de Bush-administratie werd het

    quota zelfs verhoogd tot 56% van alle verstrekte kredieten. In de gegeven situatie en binnen

    de gecreëerde structuren was het totaal onmogelijk voor de kredietverlenende instellingen de

    opgelegde objectieven te verwezenlijken zonder hun kwalitatieve leenstandaarden in het

    gedrang te brengen. Het risicomanagement van kredietportefeuilles werd compleet naast zich

    neergelegd. Een positieve stijging van het huizenbezit bracht daarom enkele negatieve

    gevolgen met zich mee. Het Amerikaanse overheidsbeleid had als onrechtstreeks effect dat

    banken meer soepele leenstandaarden hanteerden, wat concreet voor de modale consument of

    onderneming een zeer eenvoudige kredietverstrekking inhield. Op het eerste zicht een positief

    feit voor de modale mens, maar een doos van Pandora voor ongeschikte kredietpartijen die

    onder adequate leenstandaarden geen krediet hadden kunnen bekomen.

    Een nieuw principe van “fair lending” werd naar voren geschoven om eventuele meltdown

    van de huizenmarkt te voorkomen. Een vroeg signaal van een mogelijke huizenmarktcrisis

    werd reeds opgepikt, omwille van de aanwezige correlatie tussen volgende indicatoren: een te

    sterke stijging van huizenbezit functioneert als waarschuwende indicator voor een

    ontwikkelende crisis, vermits het de cyclus van huizenprijzen destabiliseert. Een daling van

    de huizenprijzen en een dalende rente zijn latere waarschuwende factoren, wat uiteindelijk

    kan resulteren in een economische schok.8

    8 J. BABECKY, T. HAVRANEK, “Leading indicators of crisis incidence: evidence from developed countries”,

    Frankfurt, ECB Working Paper No.1486, 2012, 30p.

    http://www.census.gov/housing/hvs/data/q413ind.html%2023/12/2013

  • 16

    C. De verlaging van de officiële rente na 9/11

    4. Kredietinstellingen bloeiden door het nieuwe beleid, mede gesteund door de sterke

    interestverlaging in 2001. Deze interestverlaging kwam als reactie op de gebeurtenissen van

    9/11, waarbij gevreesd werd dat de aanslagen ook een grote economische impact konden

    teweegbrengen. De Federal Reserve, het Amerikaanse stelsel van centrale banken, verlaagde

    stelselmatig de officiële rentevoet.

    De interestverlaging creëerde een nog meer gunstige markt voor kredietverstrekking,

    waardoor consumenten niet enkel gemakkelijk konden lenen door flexibele leenstandaarden,

    maar zij deden dit nu ook aan een zeer lage intrestvoet. Voornamelijk variabele rentes bij

    hypotheekverleningen waren zeer voordelig. Bovendien waren speculanten zeer gelukkig met

    de lage debetrentevoet, omdat zij hun financiële operaties op een veel gemakkelijkere en meer

    goedkope manier konden uitvoeren. Het was ook veel interessanter geworden voor de modale

    consument om een huis te kopen in plaats van te huren, want de huurprijzen stonden hoog

    door de grote aankoopvraag op de huizenmarkt.9 Kopen was de voordeligere optie. Het deel

    van de bevolking die in normale omstandigheden huurden, bijvoorbeeld gedreven door gebrek

    aan startkapitaal, kochten nu wel onroerend goed.10

    De hoge huisprijzen waren een gevolg

    van de opwaartse vraagcurve op de huizenmarkt en deze vraag werd gestuwd door

    ‘vereenvoudigde’ leenstandaarden. De attractiviteit van de lage rentevoet valt niet te

    ontkennen, maar uiteindelijk zorgt dit er wel voor dat de consument bedrogen uitkomt - zeker

    bij variabele interesten. De verleiding van massale publiciteit en goedkope tarieven werken

    zowel financiering als herfinanciering in de hand, vermits de terugbetalingsverplichtingen niet

    altijd merkbaar zijn op het eerste moment.

    D. De opkomst van het ‘originate to distribute’ model

    5. Het negatieve gevolg van de historische lage rente hield in dat kapitaal nu ook minder

    opbracht. Grote investeerders en kapitaalkrachtige personen zochten nieuwe manieren om hun

    9 D.PELLETIERE, “The rental housing affordability gap: comparison of 2001 an 2003 American housing

    surveys”, Virginia, George Mason University – School of Public Policy, 2006, pp.5-6.

    10 US accountability office: problematisch programma voor activaondersteuning,

    http://www.gao.gov/assets/290/283879.pdf.

    http://www.gao.gov/assets/290/283879.pdf

  • 17

    geld te laten renderen. Banken speelden hier ook graag op in door de creatie van nieuwe

    financiële producten. Hierdoor ontstond een steeds groter wordende markt voor complexe

    financiële producten. De grote hoeveelheid aan gevaarlijke minderwaardige of ‘subprime’

    kredieten, dit zijn kredieten die voornamelijk gebaseerd zijn op de onderliggende

    activawaarde (de hypotheek) in plaats van gezonde kredietgeschiedenis bij ‘prime’ kredieten,

    leende zich perfect tot het ontwikkelen van deze financiële producten.11

    De geavanceerde IT-

    technologie faciliteerde hierbij de steeds meer ingewikkelde transacties.12

    De combinatie

    tussen ‘subprime’ kredieten die werden herverpakt en herverkocht, en de grote vraag naar

    financiële producten, gaven als gevolg een reeks aan zeer ongezonde en giftige financiële

    instrumenten.

    Deze producten waren op verschillende manieren ongezond. Eerst en vooral wisten zowel de

    instellingen en personen aan de vraag- en aanbodszijde niet precies wat werd gekocht en

    verkocht. De kopers namen genoegen met het hogere rendement, terwijl de verkopers een

    gebrek aan technische kennis en ervaring hadden over wat zij aanboden. De bankiers die

    kredieten verstrekten kregen te maken met een steeds groter wordende vraag van

    investeringsbanken, omdat deze kredieten noodzakelijk waren voor de creatie van de

    financiële producten. Dit had als gevolg dat kredietverlenende banken op hun beurt

    gestimuleerd werden om nog meer ‘subprime’ kredieten te verkopen. Dit model van

    herverpakken en doorverkopen veroorzaakte overmatige marktgedreven liquiditeit, waarbij de

    ‘leverage’ onvoldoende werd gedekt door gezonde ‘collateral assets’. Het kredietrisico werd

    letterlijk ‘gedistribueerd’ buiten zijn ‘oorsprong’, dit wil zeggen dat niet de

    kredietverstrekkende bank maar de investeringsbanken ‘de verantwoordelijkheid’ droegen.

    Positieve resultaten van bancaire instellingen komen in realiteit neer op opgeklopte cijfers van

    schuldfinanciering door een simpele cashflow van de hypothecaire markt naar de

    obligatiemarkt met behulp van een ‘special purpose vehicle’. Deze juridische entiteit zorgt

    11

    S. AGARWAL, Y. CHANG, “Adverse selection in mortgage securization”, Wisconsin, Paolo Baffi Centre

    Research Paper No.2010-67, 2010, pp. 8-10.

    12 Voor een historisch economische analyse van de wisselwerking tussen technologische evoluties en de

    ontwikkeling van moderne markten kan de actor-network theory een uitkomst bieden. Onderzoekers zoals

    Michel Callon onderstrepen het belang van technische instrumenten zoals IT-programma’s die met ongeziene

    ingewikkelde algoritmen de markt aan financiële producten hebben gecreëerd. Zie: M. CALLON, Y. MILLO, F.

    MUNIESA, Market Devices, Chichester, Blackwell Publishing, 2007, 326p.

  • 18

    voor een quasi-immuniteit tegen aansprakelijkheid door een scheiding te maken tussen het

    risico van de activa en de oorspronkelijke kredietverstrekkende instelling.13

    Een tweede gevolg van de lage officiële rente was de stimulatie van interbancaire leningen.

    Banken konden niet alleen voordelig krediet verstreken, maar ook verkrijgen. Kredieten

    werden steeds frequenter verleend door banken onderling, waardoor deze een financiële

    wederzijdse afhankelijkheid met elkaar kregen. Deze interbancaire afhankelijkheid had zowel

    positieve als negatieve consequenties. Bij het optreden van liquiditeitsproblemen van één

    bank, kon deze gemakkelijk krediet ontlenen bij een andere bank. Maar als er meerdere

    banken met liquiditeitstekorten kampten, kon dit dreigen het hele systeem te ontregelen. Wat

    in 2007 de facto ook is gebeurd; er was niet enkel een tekort aan liquiditeit maar ook

    vertrouwen ontbrak. We kunnen spreken over zowel een krediet- als vertrouwenscrisis.

    Banken die aan elkaar hadden ontleend, kregen hun geld niet meer terug, waardoor iedereen

    in financiële moeilijkheden kwam. Deze precaire bancaire situatie maakte dat niemand nog

    krediet meer kon en/of wilde verstrekken.

    Een beleid dat aanvankelijk als doel had de modale consument in staat te stellen een huis te

    bezitten, bracht de waarde van de huizenmarkt in vrije val. Stimulatie door Amerikaanse

    beleidsmakers van kredietverstrekking in combinatie met een reeks gebeurtenissen zoals een

    sterke daling van de officiële rente, zorgde ervoor dat onverantwoord krediet werd verstrekt.

    Ontwikkeling van opportunistisch en irrationeel gedrag bij kredietinstellingen werd een feit.

    Banken werden steeds groter door toenemende internationalisering. Ze werden beschouwd als

    ‘too big to fail’, en begonnen zich roekeloos te gedragen met enkel korte termijnwinst voor

    ogen. Banken, die oorspronkelijk ontwikkeld waren om spaardeposito’s in ontvangst te nemen

    met een commercieel oogmerk, evolueerden naar diverse entiteiten met verschillende

    pakketen aan activiteiten. Hun functies zijn vergelijkbaar met deze van investeringsbanken.

    Menig van deze nieuwe activiteiten maakten de bancaire instellingen minder stabiel dan hun

    oorspronkelijke meer eenduidige versie. De uitbreiding van deze activiteiten kwam tot stand

    door de toenemende privatisering van banken, waarbij toenemende concurrentie

    risicomanagement stimuleerde als competitief voordeel. Men had een handige techniek

    ontwikkeld om het inherent risico van kredietverlening te verplaatsen naar een aparte entiteit

    13

    C. KETTERING, “Securitization and Its Discontents: The Dynamics of Financial Product Development”,

    New York Law School Public Law and Legal Theory Research Paper Series, n. 7, 2008, 10p.

  • 19

    (SPV), waarbij winst werd gemaakt door de verkoop van risico-obligaties. Dit betekent

    daadwerkelijk het externaliseren van risico’s. De grensvervaging van het onderscheid tussen

    de klassieke spaarbanken en investeringsbanken maakte de techniek van risicoverschuiving

    door securitisatie steeds meer populair. Dit hield in dat ‘subprime’ kredieten werden

    herverpakt en herverkocht, beter gekend als de ‘originate to distribute’ ideologie. Banken

    hadden leningen verstrekt aan mensen die onvoldoende kredietwaardig waren, maar door de

    risicoverschuiving achtten ze de situatie toch als veilig.14

    Het vals zekerheidsgevoel dat door

    securitisatie werd gecreëerd en de redenering dat een hypotheek diende als voldoende

    ‘collateral’, zorgde voor een tikkende tijdbom.15

    Een verdere verantwoording voor het feit dat de ‘subprime’ kredieten rechtsgeldig en veilig

    waren verleend, haalden kredietverschaffers uit de voldoende kredietscore die zij hadden

    verkregen aan de hand van het bestaande risicomodel. Het risicomodel, namelijk FICO16

    (Fair Isaac Corporation), was ontwikkeld in de jaren 1980 en gaf een geautomatiseerde score

    grotendeels gebaseerd op kredietgeschiedenis van de individuele ontlener.17

    Dit model blijft

    tot nu toe van kracht ondanks gemakkelijke manipulatie door kredietjagers. Ongeacht de

    gebreken kan niet worden ontkend dat het model ook positieve eigenschappen bezit;

    bijvoorbeeld bezit het een niet-discriminatoir karakter met betrekking tot etnische oorsprong

    van kredietleners.

    Er ontstond een enorme bubbel door een variëteit aan negatieve factoren en een groot gebrek

    aan transparantie betreffende de activa op de markt die op elk moment kon springen, en dit

    gebeurde dan ook. Steeds meer consumenten konden hun krediet niet terugbetalen, alhoewel

    dit voor velen onder hen perfect voorspelbaar was. De huizenbubbel bereikte zijn piek in

    2006. Consumenten hadden krediet verkregen ten beloop van 100% of meer van de waarde

    van hun onroerend goed en maandelijkse afbetalingen van meer dan 50% van hun inkomen.

    Het is nochtans een algemene regulier aanvaarde praktijk dat de maandelijkse afbetaling niet

    14

    De Larosière rapport 2009, http://ec.europa.eu/internal_market/company/docs/modern/sec2010_669_en.pdf,

    pp. 1-12.

    15 D. VALIENTE, “The Market for Subprime Lending: A Law and Economics Analysis of Market Failures and

    Policy Responses”, Centre for European Policy Studies (CEPS), 2008, pp. 6-10.

    16 Bereken uw FICO kredietscore, http://publications.usa.gov/USAPubs.php?PubID=3379.

    17 D.S. EVANS, J.D. WRIGHT, “The effect of the consumer Financial protection agency act of 2009 on

    consumer credit”, Virginia, George Mason Law & Economics Research Paper No. 09-50, 2010, pp. 11-13.

    http://ec.europa.eu/internal_market/company/docs/modern/sec2010_669_en.pdfhttp://publications.usa.gov/USAPubs.php?PubID=3379http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1483906##

  • 20

    meer mag bedragen dan 30% van het gezinsinkomen om draagbaar te zijn. Daarom was de

    aflossing van krediet voor velen onmogelijk geworden door de onrealistische inschatting van

    hun financiële draagkracht.

    E. Barsten in de huizenmarktbubbel

    6. De ontstane financiële problemen, zowel op micro- als macrovlak, waren nefast voor de

    modale consument, die op een onverantwoorde manier krediet had bekomen. De

    daaropvolgende reactie hield in dat banken de huizen van de in gebreke zijnde consumenten

    in beslag namen. Vervolgens plaatsten ze dit onroerend goed terug op de huizenmarkt. Maar

    omwille van het plotse grote aantal kredietleners die in gebreke bleven, ontstond een

    structurele afwezigheid van een ontmoeting tussen de vraag- en aanbodcurve; de aanbodcurve

    steeg bij een ongewijzigde vraagcurve. Na verloop van tijd was het gevolg dat de gemiddelde

    marktwaarde van onroerend goed kelderde door de verschuiving van het prijssnijpunt van

    vraag en aanbod, waardoor ook niet in gebreke zijnde consumenten in een benarde positie

    kwamen. A fortiori begon het renteniveau te stijgen. Herfinanciering, vermits te duur, noch

    vroegtijdige verkoop om een inbeslagname te vermijden, omwille van lage huiswaarde, boden

    een uitweg. In realiteit betaalden kredietleners met hypothecaire leningen gefinancierde

    bedragen af die hoger lagen dan de reële waarde van hun onroerend goed. Een uitvergroot

    voorbeeld: in 1998 kocht een koppel een huis met een waarde van 200.000 euro, en gingen

    hiervoor een hypothecaire lening aan van 150.000 euro. Maar door het overaanbod op de

    huizenmarkt daalde hun huis in waarde tot 100.000 euro. Het koppel loste dus meer schuld af

    aan de bank (minimaal 50.000 euro) dan de reële waarde van hun huis, waardoor het totale

    verlies minimaal 100.000 euro bedroeg.18

    Frustratie liep bij dergelijke consumenten hoog op,

    en een minderheid onder hen was zelfs niet meer bereid om de aangegane leningen af te

    betalen. De achterliggende gedachte bij deze weigering hield in dat de financiële instellingen

    de eindverantwoordelijkheid droegen over de aangegane leningen en dus over het opgelopen

    verlies. Kredietleners stelden zichzelf massaal in gebreke, wat voor hen beduidend goedkoper

    was dan de verdere aflossing van hun hypothecaire lening. Op deze manier konden ze ook

    meegenieten van de lage prijzen op de huizenmarkt. Met als algemeen resultaat dat de bubbel

    18

    L. HASSOUNI, “The nuts, bolts, carrots and sticks of the mortgage and foreclosure crisis and a suggested

    solution”, Norton Annual Survey of Bankruptcy Law: Part 2 Consumer Bankruptcy, Volume 2010, Issue 2010,

    pp. 2-4.

  • 21

    van de huizenmarkt was gebarsten: het gebrek aan onderliggende waarde van activa op de

    huizenmarkt werd zichtbaar. In 2007 betekende het faillissement van Lehman Brothers het

    officiële startschot van de kredietcrisis: de eerste financiële instelling die niet ‘too big to fail’

    was.

    1.2.2. De storm op het Europese continent

    7. Tot nu toe focuste deze verhandeling zich op de Amerikaanse casus. Maar het is ook van

    cruciaal belang om de gevolgen van de financiële crisis in andere kernregio’s – bijvoorbeeld

    Azië en Europa - te analyseren. De wereldeconomie, en specifiek de financiële sector, vormt

    immers een hecht en interdependent netwerk.19

    Het subcontinent Europa als geïntegreerde

    economische unit – zowel betreffende productie-, handels- als financiële netwerken – kende

    na enkele jaren van stagnatie door de eenmaking van Duitsland en het uiteenvallen van het

    Oostblok een duidelijke groei. Aan de grenzen van dit economisch blok vond de laatste

    werkelijke crisis plaats in Turkije. In 2001 moest Turkije haar internationale

    muntoverwaardering bekampen met doorgezette devaluatie na een periode van aantrekken

    van speculatief privaat kapitaal. Maar de Turkse crisis werd door experts beschouwd als een

    anomalie. De Europese aandelenmarkt bleef ongestoord floreren, en er bestond onder de

    Europese bevolking een duidelijk consumentenvertrouwen. Regelgevende acties voor de

    financiële markten werden beschouwd als contraproductief en onnodig; het kapitalisme op

    zijn best. Inflatie en rente bleven op een laag niveau. Desalniettemin konden aan de

    vooravond van de mondiale crisis kritische geluiden worden ontwaard. Experts beaamden de

    gedragen consensus dat de Europese centrale bank en de nationale overheden gezond en

    stabiel bleken te zijn, maar dat tegelijkertijd de financiële sectoren weinig transparantie aan de

    dag legden in hun risicovolle acties. Geconcludeerd kan worden dat een te optimistisch beeld

    werd opgehangen over de toekomst van de Europese economieën. Er bestond weinig angst dat

    een financiële crisis op handen was.20

    Maar ook Europa geraakte verwikkeld in de mondiale

    financiële storm. Deze situatie kan het best worden uitgelegd aan de hand van de metafoor

    van de dominoblokjes.

    19

    F.FIORDELISI, D.M.MARQUES-ILBANEZ, P.MOLYNEUX, “Efficiency and Risk taking in European

    Banking”, Bangor, Bangor University and Business School, 2009, pp. 2-3.

    20 W. KIEKENS,” Addressing the Weaknesses of the International Financial System”, Bank Fin. 2010/1, 4 p.

  • 22

    Het ontstaan van de kredietcrisis in Europa is op een vergelijkbare, maar niet op een identieke

    manier ontstaan als in de Verenigde Staten. De verschillen tussen beide financiële markten

    zijn groot. Krediet aan consumenten was een pak hoger in de VS, 92% van het BNP, in

    vergelijking met de EU, die in 2009 een waarde van 65% van het BNP liet optekenen.

    Onverantwoorde kredietverlening toonde zich op een verschillende wijze en via andere

    concepten. In de VS kreeg de consument met lage kredietscore toch krediet. In het vakjargon

    sprak men namelijk over het ‘subprime’ lenen. In de EU daarentegen hield het ‘subprime’

    lenen eerder in dat verstrekte kredieten te grote bedragen waren ten opzichte van de waarde

    van het onroerend goed of inkomen. Kredietleners hadden voorheen een goede

    kredietgeschiedenis, maar ontvingen te grote kredietbedragen in verhouding tot hun financiële

    capaciteit; bij een mogelijke in gebreke stelling was dit af te lossen bedrag vaak groter dan de

    waarde van het onroerend goed.

    8. Niet enkel waren de trans-Atlantische verschillen significant. Maar ook de diversiteit

    binnen de EU valt op. Bijvoorbeeld was de ratio tussen krediet per huishouden en beschikbaar

    huishoudelijk inkomen voor Frankrijk 49%, terwijl dit in Nederland 108% bedroeg. Dit zijn

    dus gigantische relatieve verschillen.21

    De creatie van de Europese eenheidsmarkt zorgde voor

    meer competitie in de bankensector en grensoverschrijdende dienstverlening. Voorheen

    zorgden de grenzen van de natiestaten voor vele institutionele belemmeringen om te komen

    tot interregionale transacties van financiële diensten. Vanuit deze optiek was de eenmaking

    een grote vooruitgang. De verhoogde competitie zorgde voor lagere intrestvoeten, een groter

    aanbod aan dienstverleners en eenvoudigere kredietverlening voor zowel ondernemingen als

    particulieren.22

    Deze europeanisering was een drijvende motor voor optimisme over de

    groeiperspectieven. Nochtans werden en worden de nationale markten van de Europese

    lidstaten gekenmerkt door divergerende tendensen; sommige cijfers verbergen divergenties

    tussen lidstaten, andere cijfers relativeren de europeanisering van de nationale markten. Met

    andere woorden, data moeten nog steeds worden geïnterpreteerd en niet worden beschouwd

    als een directe weerspiegeling van een bepaalde tendens.

    21

    ECRI: statistisch pakket van sleutelbevindingen, 2010,

    http://www.ecri.eu/new/system/files/2010StatisticalPackage_KeyFindings.pdf, 4p.

    22 F. ZUNZUNEGUI, “Over-Indebtedness and Mortgage Lending”, Madrid, Universidad Carlos III de Madrid,

    2013, pp. 7-10.

    http://www.ecri.eu/new/system/files/2010StatisticalPackage_KeyFindings.pdf

  • 23

    Lagere interestvoeten gingen op de markt gepaard met variabele interestvoeten, die meer

    flexibel bleken te zijn voor de consument en eventueel ook voor grotere winsten zorgden voor

    de kredietverlenende instellingen. Het marktaandeel in de EU van deze variabele

    interestvoeten tussen 2003-2008 bedroeg maar liefst 59,8%, terwijl dit in de VS voor

    eenzelfde periode maar 25,9% was. Bijgevolg is op macro-economisch vlak de EU zeer

    stressgevoelig aan interestwisselingen. Daarom poogt de ECB om met alle mogelijke

    middelen de debetrentevoet zo laag mogelijk te houden.23

    Een bijwerking die af en toe de kop

    opstak bij de variabele interestvoeten was de verlengde duur van kredieten. Deze langlopende

    kredieten creëerden onrealistische verwachtingen betreffende de haalbaarheid om de schuld af

    te lossen, waardoor de consumenten leningen aangingen van onrealistische duur met een

    onstabiele interest. Een ondernemer die onder normale omstandigheden niet kredietwaardig

    werd geacht, kon deze lening nu wel verkrijgen, maar dan met de condities van een variabele

    interestvoet. Nochtans houdt deze interestvoet grote gevaren in: de interestvoet kan

    aanzienlijk stijgen, waardoor de schuldgraad zal verhogen. Dit scenario kan als mogelijk

    gevolg inhouden dat een gebrek aan financiële capaciteit voor aflossing optreedt. Het is vrij

    onwaarschijnlijk dat de financiële wereld niet besefte dat deze historische lage interestvoet

    van tijdelijke duur was. Maar banken konden enorm veel winst maken met deze variabele

    intrestvoeten. Veel gewone kredietleners zagen de gevaren niet in en/of hadden onvoldoende

    kennis om deze te onderkennen. De interestvoet kan ook de tegengestelde richting opgaan en

    dus dalen, wat op het eerste zicht minder positief lijkt te zijn voor kredietverlenende

    instellingen. Maar in principe is een lage interestvoet niet altijd een negatief gegeven, want

    het zorgt voor een grotere marktvraag en stimuleert individuele instellingen om interbancair

    kredieten te ontlenen. Het interbancair lenen is op zich een gecompliceerd verhaal. Een

    belangrijke episode was het Libor (London Interbank Offered Rate) schandaal, waarbij Britse

    banken gezamenlijk de gemiddelde interestvoet hoog of laag hielden naargelang hun

    collectieve voordeel. Interestschommelingen konden dus beïnvloed worden. Vermits

    schandalen en manipulaties van alle tijden en werelden zijn, vallen nieuwe misbruiken niet uit

    te sluiten.24

    Of de debetrentevoet nu laag of hoog staat, financiële instellingen kunnen uit

    beide situaties voordeel halen, al dan niet op rechtmatige wijze.

    23

    DUBEL H.J., ROTHEMUND M., “A new mortgage credit regime for Europe: setting the right priorites”,

    CEPS Special Reports, 2011, pp. 20-30.

    24 P.J. MCCONNEL, “The Libor Scandal – It’s not over yet”, Sydney, Macquarie University: Applied Finance

    Centre for the Finance Professionals Seminar, 2013, 20p.

  • 24

    9. Banken hadden ogenschijnlijk ‘geen besef’ van het groeiende gevaar dat zich achter de

    overdadige kredietverstrekking schuilhield. Gedreven door een grote marktvraag en

    winstbejag begonnen ze deze kredieten te herverpakken en herverkopen, namelijk het

    ‘originate to distribute’ model.25

    Ook zeer mooi verwoord als ‘factoring on steroids’26

    . Dit

    gebruik hadden ze geleerd van hun Amerikaanse concurrenten27

    . Dankzij een grotere risico-

    aversie van Europese bankiers ontwikkelde de aanbodzijde van de markt op financiële

    producten trager. Europese financiële instituties hebben zich historisch altijd laten kenmerken

    door een meer voorzichtige houding vergeleken met hun Amerikaanse collega’s. De circulatie

    van kredietrisico’s werd ontwikkeld binnen het kader van de verkoop van kredieten door

    kredietverlenende spaarbanken aan investeringsbanken, waarbij deze laatsten grote vragers

    waren naar de verstrekte kredieten. Geen spreekwoordelijke kat vroeg naar het risico op falen

    van deze kredieten, omdat het van geen belang was voor de banken die deze verkochten. De

    institutionele vraagzijde op de markt was daarentegen geblindeerd door winstbejag. Na

    verloop van tijd viel de circulatie van deze herverpakte kredieten stil, omdat de uiteindelijke

    kredietleners niet meer hun aangegane verplichtingen konden naleven. Het onderliggende

    gevaar, het risico op deficiëntie van de kredieten die waren herverpakt, kwam naar de

    oppervlakte.28

    Het onderliggend actief (de hypotheken) bleek waardeloos te zijn door de

    sterke waardedaling van vastgoed en de desbetreffende kredietonwaardige huisbezitters.

    Zodoende was een gelijkaardig maar vertraagd Amerikaans verhaal gaande in Europa.

    Kredietinstellingen moesten hun winstverwachtingen verlagen en leden als consequentie

    liquiditeitstekorten, waardoor ze het zich niet meer konden veroorloven kredieten te

    verstrekken. De daadwerkelijke problemen ontstonden bij de Britse bank Northern Rock,

    gekenmerkt door een ‘bank run’ die het liquiditeitstekort nog intenser maakte. Hetzelfde

    scenario ontplooide zich bij Duitse Landesbanken. Zoals uit bovenvermelde redenering blijkt,

    is het niet de in gebreke zijnde kredietleners die de oorzaak waren voor de crisis. Maar zij

    waren wel een van de factoren die zorgde voor het domino-effect. De instorting van de

    huizenmarkt was de ‘trigger’, een andere gelijkaardige economische schok zou resulteren in

    25

    W. SUN, L. BELLAMY, Who Is Responsible for the Financial Crisis? Lessons from a Separation Thesis,

    Leeds, Bingley-Emerald, 2010, 17p.

    26 B. MARKELL, “What if Bankruptcy Reform is not Dead? Securitization Exclusions Could Pose Problems”,

    Bankr. Ct 38 No. 11. ,LRP, 3, 2001, 8p.

    27M. TISON, Cursus kapitaalmarktenrecht, Universiteit Gent, 2013-2014, losbl.

    28 P. QUIRK, ‘Subrime (Ir)Responsibility’, 2009, http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1468987,

    pp. 8-9.

    http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1468987

  • 25

    eenzelfde situatie. De grote hoeveelheid aan ‘leverage’ zorgde ervoor dat de bubbel hoe dan

    ook zou zijn gebarsten.

    10. Er ontstond een crisis waarbij niet alleen de Amerikaanse banken in slechte papieren

    zaten, maar ook de Europese en Aziatische tegenvoeters. Het gevaar voor Japan ontstond door

    zijn grote mate van interdependentie met de Verenigde Staten; sinds de jaren 1980 exporteert

    het land grote hoeveelheden kapitaal naar de VS. Financiële instellingen die hun liquide

    middelen zagen opdrogen, konden elkaar niet meer helpen door interbancaire leningen te

    verstrekken. Het onderlinge vertrouwen, de basis van een vlotte circulatie van

    kredietproducten, verdween. Hierbij werd het gebrek aan transparantie van deze instellingen

    publiekelijk aan de kaak gesteld, wat een verder verlies aan vertrouwen in de hand werkte.

    Kredietinstellingen konden de waarde van de herverpakte kredieten niet op een

    geloofwaardige manier valideren. Het totale maatschappelijke verlies van vertrouwen in de

    bancaire wereld zorgde voor de doodsteek. Banken hadden onvoldoende financiële activa om

    op dezelfde wijze als voorheen kredieten te verstrekken. Dit gold zowel voor onderlinge

    transacties als consumenten. Het fundamentele gebrek aan liquiditeit liet sommige van deze

    instellingen overkop gaan. Vermits enkele van deze faillissementen een onverwachte klap

    waren voor andere belanghebbende instituties, bevestigde dit op zijn beurt het opgelopen

    vertrouwensverlies. De moeilijkheden die banken ondervonden inzake de verdere uitoefening

    van kredietverstrekking, verstoorden ook grondig de vraagcurve. Door een algemeen

    liquiditeitstekort konden vragende kredietleners geen geld meer verkrijgen. Na in gebreke

    blijvende partijen hun leningen niet konden terugbetalen, omdat een herfinanciering uit de

    boze was, werden steeds meer huizen op de markt geplaatst. Met als resultaat dat de

    aanbodcurve voor vastgoed een scherpe shift naar rechts maakte – een groter aanbod. Een

    aanbod dat geen onmiddellijke vraag vond. Het verschil tussen Europa en de Verenigde

    Staten was dat op het oude continent de vraagcurve voor krediet ongewijzigd bleef. In de

    Verenigde Staten onderging de vraagzijde net zoals het aanbod een contractie, terwijl de

    Europese vraag op zijn honger bleef zitten door een gebrek aan verdere kredietverstrekking.

    Een ondermaats doordacht institutioneel beleidsplan, een opstapeling van risico’s,

    grensoverschrijdende marktmanipulatie, creatieve financiële innovaties met toenemende

    complexiteit, onvoldoende transparantie, en een te late opmerkzaamheid zorgden voor een

    macro-economische ramp. De kredietcrisis was een feit geworden. Het kredietrisico van

    verstrekte hypothecaire en andere huishoudelijke leningen werd over het hoofd gezien.

  • 26

    Verantwoordelijken op het macro-prudentieel niveau hadden geen rekening gehouden met de

    condities van de kredietverlening op het micro-niveau. Enerzijds ontbrak het aan adequate

    regulering van de kredietverstrekking, anderzijds werden de pogingen tot ontwikkeling van

    maatstaven en standaarden afgewezen.

    11. Overmatige schuldenlast in Europa is een groot probleem geworden. Spanje is een

    tragisch voorbeeld: de schuldenlast in verhouding tot het beschikbare inkomen is nog steeds

    aan het groeien. Deze stijgende schuldentrend begon in 2008. Halverwege de jaren 2000

    schommelde deze ratio rond de 50%, terwijl in 2013 de kaap van 100% is overschreden.

    Hypothecaire leningen en andere investeringen in onroerend goed maken zelfs 90% van deze

    schuldenlast uit. Hierbij moet het groot belang van de evolutie van het prijzenpeil van de

    huizenmarkt voor de kredietverschaffers worden benadrukt, en dit geldt nog meer indien zij

    reeds een hoge schuldenlast met zich meetorsen.29 Ook het laag houden van de debetrentevoet

    is van cruciaal belang voor de EU. De Spaanse casus, hoewel in mindere mate representatief

    voor de huidige situatie van de kernlanden van de EU, toont desalniettemin aan dat de

    financiële crisis moet getemd worden met nieuwe beleidsmaatregelen. Het falen van de oude

    ideeën over kredietverlening bleek catastrofaal te zijn voor de gehele samenleving.

    29

    F. ZUNZUNEGUI, “Over-Indebtedness and Mortgage Lending”, Madrid, Universidad Carlos III de Madrid,

    2013, pp. 12-15.

  • 27

    Afdeling 2. De problematiek van overregulering op een fragiel

    bankensysteem met algemene macro-economische consequenties

    2.1. Huidige situatie: liquiditeitstekort

    12. De stijging van het aantal in gebreke blijvende kredietverschaffers zorgde in 2007 voor de

    start van de kredietcrisis, waarbij ook kredietverstrekking door verschillende instellingen

    werd bevroren. Het aangehaalde verlies van wederzijds vertrouwen was maar het tipje van de

    ijsberg. Investeringsbanken en andere instellingen die financiële producten aanboden, zaten in

    slechte papieren door de blijvende waardedaling van verpakte kredietobligaties. Ook degenen

    die aanzienlijk hadden geïnvesteerd ondervonden de nadelige gevolgen.30

    In de periode van

    2008 tot 2011 zorgden de nationale overheden van de EU-lidstaten voor massale ‘bail-outs’

    en garantieverstrekkingen aan banken door middel van nieuwe bankleningen, wat resulteerde

    in een exponentiële stijging van de staatsschuld bij elk van deze natie-staten.31

    Schulden in de

    private banksector kunnen enkel worden verkleind door het actief ingrijpen van de overheden,

    indien deze bereid zijn om hun eigen schulden te laten toenemen. Louter een passief monetair

    beleid voeren – toegenomen geldcreatie om het aanbod te ondersteunen op de kapitaalmarkten

    – volstaat in dit geval niet. Desalniettemin kan de kredietverlening niet uit een neerwaartse

    spiraal ontsnappen. Indien wordt gekeken naar de prestaties van individuele landen, dan kan

    worden besloten dat de Belgische kredietmarkt in relatieve termen – vergelijkend met andere

    EU-landen - geen slechte beurt maakt. Maar bekeken vanuit een temporeel perspectief moet

    worden beaamd dat ook de Belgische markt onderhevig is aan een contractie van het

    kredietvolume. De marktparticipanten interpreteren de verkregen en blijvende staatssteun als

    een negatief signaal, waardoor het privaat verschaffen van liquiditeit aan de noodlijdende

    banken afwezig blijft. Zoals reeds gesteld zorgt dit wantrouwen voor een belemmering van

    een economische heropleving, omdat de structurele problemen op de kapitaalmarkten ook

    nefaste gevolgen met zich meebrengt in de productieve sectoren. In Griekenland en Spanje is

    de staat als externe speler uitgeschakeld, vermits de financiële markten deze overheden als

    fundamenteel kredietonwaardig hebben gebrandmerkt. De Spaanse en Griekse staat kan

    30

    N. JENTZCH, “The future of retail banking in Europe: Competition and Regulatory Challenges”, Düsseldorf,

    Düsseldorf Institute for Competition Economics (DICE) ECRI Research Report No. 12, 2010, 27p.

    31 O.N. ARAS, M. ÖZTÜRK, “Determinant of debt crisis in EU and the Recovery efforts”, International

    Journal of Social Sciences and Humanity Studies, Vol.4, No.2, 2012, pp. 343-354.

  • 28

    hierdoor niet meer interveniëren om ondernemingen en werknemers te ondersteunen,

    waardoor de effectieve vraag in het nationaal inkomen – investeringen en consumptiepeil –

    zich op een historisch dieptepunt bevindt.32

    Niet enkel de afhankelijkheid van staatsteun zorgt

    voor een liquiditeitstekort, maar ook kapitaalrestricties zorgden voor een inkrimping in het

    aanbod aan krediet.33

    2.2. Het inherente risico verbonden aan kredietverlening en de rol van macro-

    economische schokken

    13. De grootste bron van risico-gerelateerde activiteiten is de facto de uitoefening van het

    kredietrisico; kredietinstellingen hebben veel aandacht voor hun risicomanagement en

    besluiten bij zwaar macro-economisch onweer om hun kredietrisico’s meer te beperken.

    Banken hebben de complete vrijheid om controle uit te oefenen over de inschatting van

    risico’s bij eventuele activiteiten, en elk van hen maken interne ‘ratings’ die worden gegeven

    aan onder meer de kredietrisico’s.34

    Het risicomanagement, dat een herbeoordeling en

    bijsturing van de situatie na een economische schok inhoudt, behoort tot het eigen

    takenpakket.35

    Macro-economische schokken ontstaan door onder andere een verandering van

    de structuur en beweging van de aanbod- en vraagcurve, de schommelingen in de

    huizenprijzen, de fiscale interventie en het algemene monetaire beleid. De natuurlijke reflex

    om bij een economische crisis aversie tegenover grote risico’s te vertonen, kan een zekere

    logica bevatten, maar is tegelijkertijd nefast voor de dynamiek van een economisch systeem.

    Om een volledig beeld te verkrijgen over het algemene risico-potentieel van een

    kredietinstelling, moet de beoordeling gebaseerd zijn op een doorlichting van de

    32

    A. VAN POECK, M. WIJFFELAARS, Financial Sector Weakness and Public Debt Build-up in the Euro

    Area, Brussel, Larcier, 2012/8, pp. 508-516.

    33 P. DEL GIOVANE, A. NOBILI , F.M. SIGNORETTI, “Supply tightening or lack of demand? An analysis of

    credit developments during the Lehman brothers and the Sovereign Debt Crisis”, Bank of Italy Temi di

    Discussione No. 942, 2013, 44p.

    34 Art. 77 Richtlijn 26 juni 2013 betreffende access to the activity of credit institutions and the prudential

    supervision of credit institutions and investment firms, amending Directive 2002/87/EC and repealing Directives

    2006/48/EC and 2006/49/EC, L 176/338

    35 E. WYMEERSCH, “Risk in financial institutions – is it Managed?”, Working Paper Instituut Economisch- en

    Financieel recht Universiteit Gent 2012-04, 8p.

  • 29

    kredietportfolio. Immers, deze portfolio bevat bij de meeste banken de grootste risico’s.36

    De

    reële en gepercipieerde stabiliteit van een instelling is gefundeerd op de kwaliteiten van de

    portfolio.37

    Een wederzijdse link tussen de dynamiek en structurele eigenschappen van een

    macro-economisch kader – de aggregaten - en het verlenen van kredieten op micro-

    economisch niveau valt niet te ontkennen.38

    Daarom zal een situatie waarin veel

    minderwaardige kredieten worden verstrekt ook als gevolg hebben dat een kredietportfolio

    onvermijdelijk veel risico’s bevat. En deze portfolio, een indicatie van de gevoerde

    winststrategie binnen de sector, zal minder bestand zijn tegen mogelijke negatieve feedback

    op macro-economisch vlak – bijvoorbeeld een algemene shock. Tevens kan een bank met een

    slecht risicomanagement van zijn kredietportfolio, veroorzaakt door minderwaardige

    kredietverlening, direct bijdragen tot deze negatieve macro-dynamiek. Vermits de financiële

    wereld een zeer verdicht netwerk is via institutionele en marktgebonden factoren, heeft slecht

    risicomanagement, door de toepassing van gebrekkige leenstandaarden en falende controle,

    als gevolg dat het globale internationale financiële systeem onder druk zal te komen staan.39

    2.3. Economische noodzaak aan kredietverlening

    14. Bij het invoeren van een principe van verantwoorde kredietverlening moet dus rekening

    worden gehouden met de essentiële economische functie van banken en de kredieten die zij

    onder deze functie verstrekken. Het principe mag niet dermate strikt ontwikkeld en

    geïmplementeerd worden dat het een hinderende factor wordt op macro-economisch vlak. Dit

    principe moet goede kredietverschaffing faciliteren en niet een onmogelijke standaard

    opleggen. Een duidelijke balans tussen proactieve en restrictieve maatregelen is nodig bij het

    opmaken van dergelijk principe van verantwoorde kredietverlening. Uiteindelijk moet dit

    principe het mogelijk maken dat consumenten op een verantwoordelijke en bewuste manier

    36

    O.CASTREN, T. FITZPATRICK, M. SYDOW, “Assessing portfolio credit risk changes in a sample of EU

    large and complex banking groups in reaction to macroeconomic shocks”, Frankfurt, ECB Working Paper No.

    1002, 2008, pp. 5-6.

    37 M. KÖHLER, “Which banks are more risky? The impact of loan growth and business model on bank risk-

    taking”, Frankfurt, Deutsche Bundesbank Working Paper No. 33/2012, 2013, 64p.

    38 De Larosière rapport 2009, http://ec.europa.eu/internal_market/company/docs/modern/sec2010_669_en.pdf,

    46p.

    39 F.FIORDELISI, D.M.MARQUES-ILBANEZ, P.MOLYNEUX, “Efficiency and Risk taking in European

    Banking”, Bangor, Bangor University and Business School, 2009, pp. 17-19.

    http://ec.europa.eu/internal_market/company/docs/modern/sec2010_669_en.pdf

  • 30

    de huizenmarkt kunnen betreden.40

    Ook moet het principe flexibel genoeg zijn om in te spelen

    op specifieke condities; het moet toegestaan zijn dat consumenten en investeerders tijdelijke

    moeilijkheden kunnen overbruggen en dat dus eventuele herfinanciering als optie kan blijven

    bestaan. Een recente economische studie van het Febelfin onderstreept nogmaals het belang

    van een expansie in het volume van kredietcreatie. Volgens deze federatie is het kwalitatieve

    belang van vlotte kredietverschaffing even belangrijk als de groei van het beschikbare

    inkomen. ‘Zonder kredietverlening zou de groei van het BBP in 2010 bijna 0,5% lager

    gelegen hebben, ofwel slechts 2,00% bedragen hebben - indien de kredietverlening geen

    stijging zou gekend hebben (d.w.z. een groei in consumenten- en hypothecaire kredieten in

    2010 gelijk aan 0%). Het consumentenkrediet leverde op die manier een bijdrage van 0,34%

    tot het BBP, het hypothecair krediet een bijdrage van 0,12%.’41

    Anno 2014 kan nog steeds gesproken worden over een ‘steady state economy’ zonder

    noemenswaardige economische groei. De productieve sectoren slagen er niet in om een

    opwaartse knik in de toegevoegde waarde te veroorzaken. Er kan dus gesproken worden van

    een stagnatie van de effectieve vraag in onze economie. Onder dit ongelukkig macro-

    economisch gesternte besluiten banken de vaste rentevoet te verlagen, gesteund door het

    monetaire beleid van de ECB, in de hoop van hun eigen winstvoet te herstellen. Bijvoorbeeld

    op 4 maart 2014 verlaagden zowel Belfius en KBC hun vaste rente in België. Toch kan

    gesteld worden dat medio 2013 een stabilisatie van de kredietmarkt merkbaar is, de eerste

    maal sinds het uitbreken van de crisis in 2008, met een volume van ongeveer 20 miljard euro

    kan gesproken worden over een terugkeer naar een normaal niveau.42

    Het niveau van

    kredieten aan ondernemingen steeg in 2013 met 1,5 miljard euro, mede te danken aan de

    historisch lage debetrentevoet en een daling van het aantal weigeringen bij de

    kredietverstrekkers.43

    Om te vermijden dat deze langdurige recessie onnodig wordt gerekt, is

    40

    R. FELICI, R. PICO, “Crisis and Italian Households: A Microeconomic analysis of mortgage contracts”, Italy,

    Bank of Italy Occasional Paper No. 125, 2012, pp. 24-25.

    41 N. HUYGHEBAERT, “studie naar het belang van kredietverlening aan particulieren, d.w.z. zowel

    consumentenkrediet als hypothecair krediet, voor de Belgische economie”, http://www.febelfin.be/nl/studie-ku-

    leuven-onderlijnt-belang-van-kredietverlening-voor-belgische-economie.

    42 Febelfin: Hypothecaire kredietverlening in 2013 op normaal niveau van vóór de crisis,

    http://www.febelfin.be/nl/hypothecaire-kredietverlening-2013-op-normaal-niveau-van-voor-de-crisis.

    43Febelfin: Kredietverlening aan ondernemingen nam toe in 2013, http://www.febelfin.be/nl/kredietverlening-

    aan-ondernemingen-nam-toe-2013.

    http://www.febelfin.be/nl/studie-ku-leuven-onderlijnt-belang-van-kredietverlening-voor-belgische-economiehttp://www.febelfin.be/nl/studie-ku-leuven-onderlijnt-belang-van-kredietverlening-voor-belgische-economiehttp://www.febelfin.be/nl/hypothecaire-kredietverlening-2013-op-normaal-niveau-van-voor-de-crisishttp://www.febelfin.be/nl/kredietverlening-aan-ondernemingen-nam-toe-2013http://www.febelfin.be/nl/kredietverlening-aan-ondernemingen-nam-toe-2013

  • 31

    het noodzakelijk om voor ogen te houden dat te strikte financiële reglementering geen

    verstandig idee is. Althans binnen het huidig monetair kader, vermits mogelijke fiscale stimuli

    worden beperkt. Aversieve gevolgen kunnen ontstaan, wetende dat de financiële wereld

    uiterst fragiel en dus ook zeer gevoelig voor vernieuwend legislatieve acties is. Aan de ene

    kant blijft een inherent risico in de kredietverstrekking bestaan, maar aan de andere kant

    wordt de bancaire wereld gedreven door de uitoefening van activiteiten met een risico-aspect.

    Het zijn voornamelijk kleinere banken die als reactie op een negatieve economische spiraal

    hun kredietportefeuilles zullen herzien en dus minder krediet verlenen, en dit specifiek bij een

    daling van de huizenprijzen. Grotere banken, met een vertraagde respons, zullen zich

    herpositioneren tegenover dit collectief aan kleinere banken door een kleinere stijging van

    hun kredietportefeuille toe te laten.44

    Betreffende kredietverstrekking scoort België op

    verschillende punten goed in vergelijking met andere Europese lidstaten: onder andere ligt de

    groei van kredieten aan ondernemingen en de waarde van consumenten- en woningkredieten

    een stuk hoger ten opzichte van het Europese gemiddelde. De Belgische consument

    presenteert zich als een voorzichtige speler bij de kredietverlening, en ondernemingen kunnen

    dus daadwerkelijk voldoen aan de kredietvereisten.45

    Ook al is het Belgische

    schuldengemiddelde vrij laag en zijn de huizenprijzen weinig beïnvloed geweest door de

    recessie, de prijsrigiditeit van de huizenmarkt blijft een groot knelpunt. Indien een

    vergelijking wordt gemaakt met de prijsevolutie in de buurlanden, dan kan worden de vraag

    gesteld of de Belgische huizenmarkt niet onvermijdelijk een depreciatie van de huidige

    prijswaarden moet ondergaan. De ratio tussen huizenprijzen en het gemiddelde

    inkomensniveau is opvallend groot in vergelijking met onze buurlanden.46

    Het concept

    ‘verantwoord’ in het privaatrechtelijk principe van ‘verantwoorde kredietverlening’ houdt dus

    een ruime interpretatie in, waarbij beter rekening wordt gehouden met alle variabelen.

    44

    C.M. BUCH, S. EICKMEIER, E. PRIETO, “Macroeconomic factors and Micro-level bank risk”, CESifo

    Working Paper Series No. 3194, 2010, pp. 19-20.

    45 BNK: Met een goed economisch verhaal lukt het nog altijd, 2013, http://bnk.tijd.be/bedrijfskredieten/met-een-

    goed-economisch-verhaal-lukt-het-nog-altijd/#sthash.FWdGM8Bl.dpuf.

    46 Standard and Poors: Belgium; Prices Are Cooling, But A Slump Is Unlikely, 2013,

    http://www.standardandpoors.com/spf/upload/Ratings_EMEA/2013-01-

    17_EuropesRecessionIsStillDraggingDownHousePrices.pdf.

    http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1688262##http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1688262##http://bnk.tijd.be/bedrijfskredieten/met-een-goed-economisch-verhaal-lukt-het-nog-altijd/#sthash.FWdGM8Bl.dpufhttp://bnk.tijd.be/bedrijfskredieten/met-een-goed-economisch-verhaal-lukt-het-nog-altijd/#sthash.FWdGM8Bl.dpufhttp://www.standardandpoors.com/spf/upload/Ratings_EMEA/2013-01-17_EuropesRecessionIsStillDraggingDownHousePrices.pdfhttp://www.standardandpoors.com/spf/upload/Ratings_EMEA/2013-01-17_EuropesRecessionIsStillDraggingDownHousePrices.pdf

  • 32

    2.4. De balans tussen deregulering en overregulering, en de rol van het micro-

    economisch principe

    15. De ontwikkeling van de financiële sector en schuldtoename gaan als economische

    variabelen hand in hand. Het is van het hoogste belang om het effect van regulering op de

    competitiviteit van de financiële markt in kaart te brengen. Het moet worden gesteld dat in

    oorsprong de fouten in het politiek regulerende beleid de huizenmarkt heeft doen falen, maar

    dat ook een gebrek aan proactieve maatregelen bij de waarschuwingssignalen van een

    nakende crisis fataal bleek te zijn. De afwezigheid van een doordacht macro-prudentieel

    beleid springt hierbij in het oog, en enkel supervisie op micro-prudentieel (nationaal) niveau

    volstond niet. En ook de prominente rol van het nationaal beleid bleek niet optimaal te zijn

    ontwikkeld. De globalisering en financiële deregulering bepaalden de afgelopen dertig jaar

    het ritme en de patronen van de wereldmarkt, waarbij nationale overheden tekortschoten om

    de negatieve