Faculteit Geneeskunde en...

62
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Hoe kiezen mensen activiteiten? Het ontwikkelen van een meetinstrument IVAK (impact van activiteiten keuzes) en het nagaan van de inhoudsvaliditeit, de constructvaliditeit en de betrouwbaarheid Annelies DUHAMEL Lotte VAN HECKE Masterproef ingediend tot het verkrijgen van de graad van Master of science in de ergotherapeutische wetenschap door Annelies Duhamel en Lotte Van Hecke Promotor: prof. dr. van de Velde Academiejaar 2013-2014 MASTER IN DE ERGOTHERAPEUTISCHE WETENSCHAP Interassociatieve master in samenwerking met: UGent, KU Leuven, UHasselt, UAntwerpen, Vives, Thomas More, HoGent, Arteveldehogeschool, AP Hogeschool Antwerpen, HoWest, HUB-KAHO, PXL

Transcript of Faculteit Geneeskunde en...

Page 1: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Hoe kiezen mensen activiteiten? Het ontwikkelen van een meetinstrument IVAK (impact van activiteiten keuzes) en het nagaan van de inhoudsvaliditeit, de constructvaliditeit en de betrouwbaarheid

Annelies DUHAMEL Lotte VAN HECKE

Masterproef ingediend tot het verkrijgen van de graad van Master of science in de ergotherapeutische wetenschap

door Annelies Duhamel en Lotte Van Hecke

Promotor: prof. dr. van de Velde Academiejaar 2013-2014

MASTER IN DE ERGOTHERAPEUTISCHE WETENSCHAP

Interassociatieve master in samenwerking met:

UGent, KU Leuven, UHasselt, UAntwerpen, Vives, Thomas More, HoGent, Arteveldehogeschool, AP Hogeschool Antwerpen, HoWest, HUB-KAHO, PXL

Page 2: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)
Page 3: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)
Page 4: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)
Page 5: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Hoe kiezen mensen activiteiten? Het ontwikkelen van een meetinstrument IVAK (impact van activiteiten keuzes) en het nagaan van de inhoudsvaliditeit, de constructvaliditeit en de betrouwbaarheid

Annelies DUHAMEL Lotte VAN HECKE

Masterproef ingediend tot het verkrijgen van de graad van Master of science in de ergotherapeutische wetenschap

door Annelies Duhamel en Lotte Van Hecke

Promotor: prof. dr. van de Velde Academiejaar 2013-2014

MASTER IN DE ERGOTHERAPEUTISCHE WETENSCHAP

Interassociatieve master in samenwerking met:

UGent, KU Leuven, UHasselt, UAntwerpen, Vives, Thomas More, HoGent, Arteveldehogeschool, AP Hogeschool Antwerpen, HoWest, HUB-KAHO, PXL

Page 6: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

6

Abstract Doel: het opzet van deze studie was om een meetinstrument te ontwikkelen die de

manier waarop activiteitenkeuzes werden gemaakt in het verleden en hoe die nu

worden gemaakt in kaart te kunnen brengen bij mensen met een dwarslaesie. De

‘impact van activiteiten keuzes’ of de IVAK. Hierbij zullen de constructvaliditeit,

interne consistentie en interraterbetrouwbaarheid worden.

Deelnemers: In het revalidatiecentrum van het Universitair Ziekenhuis Gent werden 19

deelnemers (N=19) met een traumatische dwarslaesie gerekruteerd. Van deze groep

verbleven op dat moment 4 deelnemers nog in het revalidatiecentrum en de overige 15

waren reeds thuis.

Methode: via een test-hertest protocol met een tussenperiode van 14 dagen werd de

interraterbetrouwbaarheid nagegaan. Ook werd er bij de eerste testing de RAND-36 en

de MADRS afgenomen om de construct validiteit na te gaan. Verder werd er gekeken

naar de inhoudsvaliditeit aan de hand van voorgaand onderzoek en werd de vloer- en

plafondeffecten nagegaan. Als laatste werd er ook naar de interpreteerbaarheid gekeken

van de kwantitatieve scores op kwalitatieve wijze.

Resultaten: Er kan besloten worden dat de validiteit en interne consistentie gemiddeld

tot goed is. De interraterbetrouwbaarheid is zeer goed tot excellent. Er zijn wel vloer- en

plafondeffecten gevonden maar deze waren te verwachten. Om de interpreteerbaarheid

van het instrument duidelijk te maken werd er een handleiding opgesteld.

Conclusie: Er kan gesproken worden over een bruikbaar valide en betrouwbaar

meetinstrument dat een mogelijke predictieve waarde heeft. Deze dient dan ook samen

met reproductiviteit, responsiveness en agreement in verder onderzoek nagegaan te

worden. Aantal woorden masterproef: 7840 (exclusief bijlagen en bibliografie)

Page 7: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

7

Abstract (Engelstalig) Aim: The objective of this study was to develop an instrument IVAK that is able to

identify the way decisions were made and how they are made now in people with spinal

cord injury. The construct validity, internal consistency and interraterreliability of this

instrument will be examined.

Participants: 19 participants (N = 19) with a traumatic paraplegia were recruited from

the rehabilitation center of Ghent University Hospital. 4 of the 19 participants were, at

the time of the study, residents in the rehabilitation center and the remaining 15 were

already home.

Method: A test-retest was taken with an interval of 14 days in order to examine the

validity and interraterreliability. At the first interview there was also a testing of the

RAND-36 and MADRS in order to check the construct validity. Also the content

validity was examined on the basis of previous research and the floor and ceiling effects

were checked. As a last, there was also the interpretability of the quantitative scores

examined in a qualitative way.

Results: It can be concluded that the validity and internal consistency are average to

good. Also the interraterreliability is very good to excellent. Floor and ceiling effects

were found but these were to be expected. A manual was made to clear up the

interpretability of the instrument.

Conclusion: It is possible to talk about a useful valid and reliable instrument that has a

potential predictive value. Therefore, in conjunction with reproductive, responsiveness

and agreement it is recommended to be examined in further research.

Page 8: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

8

Inhoudsopgave 1! Inleiding.................................................................................................................................10!2! Methode ................................................................................................................................19!

2.1! Opbouw meetinstrument ................................................................................................19!2.2! Deelnemers: Sampling methode ....................................................................................20!2.3! Statistische analyse........................................................................................................21!

2.3.1! Criterium validiteit ....................................................................................................21!2.3.2! Content validity ........................................................................................................21!2.3.3! Face validity.............................................................................................................21!2.3.4! Interne consistentie..................................................................................................22!2.3.5! Construct validiteit ...................................................................................................22!2.3.6! Interraterbetrouwbaarheid .......................................................................................23!2.3.7! Vloer- en plafondeffecten.........................................................................................24!2.3.8! Interpreteerbaarheid ................................................................................................24!

3! Resultaat...............................................................................................................................26!3.1! Deelnemers ....................................................................................................................26!3.2! Statistische analyse........................................................................................................27!

3.2.1! Construct validiteit ...................................................................................................27!3.2.2! Interne consistentie..................................................................................................31!3.2.3! Interraterbetrouwbaarheid .......................................................................................31!3.2.4! Vloer- en plaffondeffecten........................................................................................32!3.2.5! Extra gevonden resultaten.......................................................................................33!

4! Discussie...............................................................................................................................39!5! Conclusie ..............................................................................................................................41!6! Literatuurlijst..........................................................................................................................42!7! Bijlagen ....................................................................................................................................I!

7.1! Bijlage 1: Voorstelling van een keuze in balans ................................................................I!7.2! Bijlage 2: Vier types van keuze maken ............................................................................II!7.3! Bijlage 3: Meetinstrument IVAK (Impact Van Activiteiten Keuzes)..................................III!7.4! Bijlage 4: Handleiding IVAK (Impact Van Activiteiten Keuzes) ....................................... X!7.5! Bijlage 5: Lijst van figuren en tabellen..........................................................................XVI!7.6! Bijlage 6: toelating tot consultatie................................................................................XVII!

Page 9: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

9

Woord vooraf Het schrijven van deze masterproef was een werk van lange adem. Het was evenwel een

boeiende zoektocht en een leerrijke belevenis. De bedoeling was om eerst elk apart een

masterproef te maken dat ging over hetzelfde onderwerp, maar voor de ontwikkeling

van het meetinstrument en om de afname van de interviews vlotter te laten verlopen

hebben we uiteindelijk besloten om er een duo-masterproef van te maken. Dit kwam

goed uit aangezien we dan ook de mogelijkheid hadden om de betrouwbaarheid van het

meetinstrument na te gaan. Graag danken we langs deze weg al de mensen die door hun

hulp dit werk mogelijk maakten.

In het bijzonder willen we onze dank betuigen aan onze promotor Dominique van de

Velde, die de begeleiding van onze masterproef op zich nam. Dankzij zijn

deskundigheid heeft hij zeer nuttige feedback kunnen geven die een grote bijdrage

levert aan de kwaliteit van deze masterproef. Hij wist ons ook steeds inspiratie te geven

als we even niet meer wisten hoe we verder konden.

Speciale dank gaat uit naar Dr. Viaene en hoofdverpleegkundige mevrouw De

Baerdemaeker die ervoor gezorgd hebben dat we voldoende patiënten kregen op een

korte tijd. We willen ook de patiënten bedanken die tijd hebben willen maken voor de

twee interviews.

Daarnaast willen we ook nog de broer van Lotte en de opa van Annelies bedanken om

onze masterproef na te lezen. De zus van Annelies willen we bedanken voor haar

ondersteuning bij de statistische verwerking. Ook onze ouders willen we bedanken dat

ze ons de kans gegeven hebben om ons diploma te behalen en omdat ze onze steun en

toeverlaat waren tijdens het hele schrijfproces. We wensen hierbij ook uitdrukkelijk álle

lesgevers verbonden aan de opleiding ergotherapeutische wetenschap te bedanken voor

de interessante theorieën en inzichten die we de afgelopen twee jaar heb mogen

ontdekken . Tenslotte willen we ook onze medestudenten bedanken voor de aangename

sfeer en vruchtbare collegiale samenwerking.

Page 10: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

10

1 Inleiding In deze studie wordt onderzocht of er kan gemeten worden hoe mensen keuzes maken in

hun dagelijkse leven. Het is een algemeen aanvaard sociaal concept dat mensen keuzes

maken, maar het is tot nu toe weinig onderzocht op basis van wat deze dagelijkse

keuzes gebaseerd zijn en door wat deze worden beïnvloed? Bovendien is het onduidelijk

welke invloed de keuzes hebben op ons leven? Welk proces vindt plaats er bij het

maken van een keuze? Is er een verschil tussen de keuzes voor en nadat mensen een

dwarslaesie hebben? Onderstaande literatuurstudie geeft een overzicht van de kennis

hieromtrent.

Hoewel de studie rond keuzes maken van Harchik en collega’s, dateert uit 1993, blijft

de basis hierrond nog hetzelfde. Keuzes zijn volgens hen een belangrijk onderdeel van

ons dagelijks leven en kunnen gezien worden als een dagdagelijkse handeling, en dit is

nog steeds hetzelfde. In een sociale context worden er de hele dag door keuzes gemaakt,

die bewust of onbewust gebeuren (Harchik, Sherman, Sheldon, & Bannerman,1993).

Een belangrijk gegeven is dat het onderzoek van Harchik et al. (1993) is gebeurd binnen

de context van mensen met ontwikkelingsstoornissen maar het geeft een idee van

‘keuzes maken’ die mogelijks transfereerbaar zijn naar andere contexten. Volgens dat

onderzoek worden activiteiten eerst zorgvuldig uitgekozen en pas erna tot stand

gebracht. De activiteiten, de algemene beelden, ontwikkelen zich eerst in ons hoofd en

krijgen bij de uitvoering ervan een persoonlijke betekenis. (Pierce, 2001). Dit zorgt

ervoor dat de manier waarop individuen kiezen en welke factoren een belangrijke rol

spelen tijdens het maken van keuzes voor iedereen verschillend zal zijn. Verder

onderzoek in andere doelgroepen om deze vaststelling te bevestigen is noodzakelijk.

Activiteiten kiezen kan volgens Scivoletto et al. (1997) beïnvloed worden door drie

variabelen: de organische variabelen, de persoonlijke variabelen en de

omgevingsvariabelen. Shevin en Klein (2004) gaan hierin nog verder en stellen dat

keuzes een essentieel onderdeel zijn van ons onafhankelijk functioneren. Door de

keuzes die individuen maken kan er worden deelgenomen aan het maatschappelijke

Page 11: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

11

functioneren. Dit bevestigen Timmermans en Haas in hun studie van 2008. Het proces

van keuzes maken heeft volgens hen ook een invloed op de gezondheid van de mens. Er

zijn namelijk heel wat beïnvloedende factoren op gezondheid zoals economie,

omgeving, sociale determinanten. De perceptie van een individu over wat gezondheid is

en wat ziekte is zal hierdoor beïnvloed worden. Er is dan ook een paradigma shift

geweest naar een sociaal model van ziekte en een focus op de oorzaak van de ziekte, die

eerder bepaald werd door de maatschappij dan door het spectrum van de ziekte zelf

(Timmermans en Haas, 2008). Er werd meer en meer gegaan naar een bio-psycho-

sociaal model van de ziekte, ook nu bekijkt men de ziekte vanuit een holistische

benadering.

Daardoor werd participatie steeds belangrijker in de revalidatie. Net als integratie,

inclusie, autonomie, cliëntgerichtheid enz. centraal kwam te staan in het

revalidatieproces (Van den Heuvel, 2000). Om deze optimale participatie te bereiken

moet ernaar gestreefd worden dat de cliënten zichzelf bewust worden van hun eigen

individuele besluitvormingsproces rond activiteiten (Van de Velde, Bracke, Van Hove,

Josephsson & Vanderstraeten, 2012).

Er is bewijs dat fysieke omgevingsfactoren invloed hebben op de “level of

involvement” in activiteiten (Fekete & Rauch, 2012). Volgens Scivoletto et al. (1997) is

er ook bewijs dat een lage graad van autonomie in het kiezen en uitvoeren van

activiteiten ervoor kan zorgen dat psychologische stress ontwikkeld wordt door het

gevoel van weinig controle te hebben. Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani

en Ferreira (2009) aangetoond dat het verlies van controle in activiteiten kiezen en

uitvoeren kan zorgen voor een lager zelfvertrouwen en negatief zelfbeeld. Dit is een

bevestiging van de eerder vermelde studie van Harchik (1993) waarin gesteld wordt dat

controle en keuze in een activiteit een invloed heeft op de graad van participatie in de

activiteiten, het type gedrag dat gesteld wordt tijdens de participatie en de perceptie over

de situatie.

Volgens Van de Velde, Bracke, Van Hove, Josephsson & Vanderstraeten (2012) is voor

sommige mensen een activiteit uitvoeren de manier om te tonen wie ze zijn. Ook

Page 12: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

12

Christiansen (1999) sprak hier reeds over in het artikel ‘Defining lives: Occupation as

identity: An essay on competence, coherence and the creation of meaning’. Hij schreef

dat het participeren aan een activiteit het belangrijkste middel is om als individu zijn of

haar identiteit over te brengen naar de samenleving. Het wordt omschreven als de

‘occupationele identiteit’ omdat een activiteit kiezen fundamenteel en gerelateerd is tot

het individu zelf. Het gaat om wie hij is en wie hij wil zijn door de activiteiten uit te

voeren. Wanneer activiteiten wegvallen of niet meer uitgevoerd kunnen worden door

omstandigheden dan zal dit een effect kunnen hebben op de persoon zijn leven, zijn

participatie en zijn autonomie. Milner en Berni (2009) en Van de Velde et al. (2010)

gaan hierin nog verder. Zij stellen dat als een individu niet in staat is om de gewenste

activiteiten te kiezen, deze geen gevoel van participatie ervaart.

Iyengar en Lepper (2002) en Davis en Strand (2007) vonden dat kiezen van een

activiteit een sterke intrinsieke motivatie heeft, het zorgt voor gevoelens van

persoonlijke controle, autonomie en empowerment. Individuen die hun activiteiten zelf

konden kiezen participeerden met meer vrijheid in activiteiten, scoorden de activiteiten

als plezanter, presteerden beter en stelden minder probleem gedrag (Goodwin &

Watkinson, 2000; Harchik, Sherman, Sheldon & Bannerman, 1993). Als besluit kan

gesteld worden dat in de literatuur kiezen bekeken wordt als een intern proces van

onderhandelen. Er wordt intern afgewogen welke activiteiten men zal uitvoeren en hoe

de uitvoering zal verlopen (Van de Velde, Bracke, Van Hove, Josephsson &

Vanderstraeten, 2012).

In deze studie zal er voornamelijk de focus gelegd worden op personen met een

paraplegie. Wat maakt dat er in de literatuur specifiek op zoek gegaan is naar studies

rond keuzes maken bij mensen met een paraplegie. In deze studie werden er enkele

individuen geïncludeerd met een lage tetraplegie, wat wil zeggen dat men nog

voldoende handfunctie heeft. De reden hiervoor is dat deze groep mensen nog

voldoende mogelijkheden heeft om activiteiten uit te voeren. Maar eerst volgt een korte

uitleg rond wat paraplegie is en hoeveel het voorkomt. Paraplegie is een verlamming

van het onderste gedeelte van het lichaam, waarbij zowel de motoriek als de sensibiliteit

Page 13: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

13

zijn betrokken. Het komt voornamelijk voor bij mannen en vindt een piekleeftijd tussen

de 20 en 40 jaar (Winter & Pattani, 2011).

Volgens een studie van Wyndaele M. en Wyndaele J.-J. (2006) is er sprake van een

incidentie tussen 10.4 en 83 per miljoen inwoners per jaar wereldwijd. Gezien de range

enorm groot is, is het moeilijk om op basis van deze cijfers conclusies te trekken met

betrekking tot de incidentie en beargumenteren de auteurs dat er grote verschillen zijn

tussen de verschillende werelddelen en landen.

In Noord-Amerika (Alaska, Mississipi, Kentuckey, Indiana, Ontario en Alberta) is er

bijvoorbeeld een incidentie tussen 27,1 en 83 per miljoen inwoners per jaar. In Azië:

tussen 18 en 40,2 per miljoen inwoners per jaar en in Europa (Turkije, Portugal,

Rusland, Nederland en Frankrijk): 10,4 en 29,7 per miljoen inwoners per jaar weer.

Aanvullend onderzoek door andere auteurs heeft aangetoond dat het werelddeel Azië

een incidentie toont van 13,9 per miljoen inwoners per jaar. (Weerts, 2008 en 2009).

Voor Europa werden er in Estland, Griekenland, IJsland en Zweden bijkomende

onderzoeken gedaan. Zo vond men dat er in Estland een incidentie is van 27,9 (Sabre,

2009), in Griekenland een incidentie van 33,6 (Divanoglou, 2009), in IJsland een

incidentie van 20 (Knutsdottir, 2009), en in Zweden een incidentie van 19,7

(Divanoglou, 2009) per miljoen inwoners per jaar. In Nederland komen er jaarlijks 150

volwassenen met een dwarslaesie bij en sinds 2010 telt men rond de 10 000 dwarslaesie

patiënten (Persbericht Dekkers, 2010). Ook in België is er onderzoek gedaan naar de

incidentie in de periode van 2002 tot 2007, maar geen van deze gegevens werden

gerapporteerd (Osterthun, 2009). Enkel op de website van Coloplast wordt er gesproken

over een 100 tot 150 nieuwe dwarslaesies per jaar. Rond prevalentie zijn slechts twee

studies gevonden die elk meer dan tien jaar oud zijn uit 1997 en uit 1999. In Australië is

er een prevalentie van 681 per miljoen inwoners en in Finland een prevalentie van 280

per miljoen inwoners (Wyndaele M. & Wyndaele J.-J., 2006).

Paraplegie heeft een grote invloed op alle aspecten van het dagelijkse leven, doordat het

een aandoening is die wordt meegedragen voor heel het leven en die gevolgen zal

hebben voor fysieke, psychologische, sociale en economische aspecten van het individu

Page 14: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

14

(Blanes, Carmagnani en Ferreira, 2009). Personen met een paraplegie zullen een grotere

beperking in hun functioneren en in hun deelname aan sociale activiteiten ondervinden.

Men wordt bijvoorbeeld gedwongen om professionele activiteiten (al dan niet voor

altijd) te onderbreken en plannen voor de toekomst te reorganiseren. Deze

belemmeringen en reorganisatie van het leven hebben zo’n grote impact op de mens

omdat naast het verlies van lichamelijke functies ook het zelfbeeld aangetast wordt. Dit

werd in 1922 al beschreven na observaties van A. Meyer , maar dit is in onze

hedendaagse maatschappij nog steeds het geval. Zo wordt er ook in het artikel van Van

Leeuwen, Hoekstra, van Koppenhagen, de Groot en Post (2012) vermeld dat het hebben

van een dwarslaesie een hele grote invloed heeft op het zelfbeeld, het zelfwaardegevoel

enz. van het individu.

Mensen met een paraplegie komen, samen met zijn of haar naasten, in een nieuwe en

onbekende situatie terecht wat op zich voor heel wat angst en onzekerheid kan zorgen.

Angst om zijn of haar autonomie te verliezen nu men afhankelijker is van anderen en

onzekerheid over hoe de toekomst nu zal uitdraaien. Naast het verstoren van de

mogelijkheden tot het verrichten van specifieke activiteiten of taken, kan een ernstige

beperking zoals paraplegie ook het vermogen tot het uitvoeren van normale rollen

(zelfzorg, familie, ontspanning, ...) in het leven van het individu ernstig schaden

(Pentland, Harvey, Smith & Walker, 1999). Ook de persoon zijn ervaring van

participatie wordt door deze aandoening beïnvloed. In 2010 werd er door Van de Velde,

et al, onderzoek gedaan naar de ervaring van participatie wanneer paraplegie patiënten

terug naar huis mogen na hun verblijf in het ziekenhuis. Daaruit is gebleken dat

participatie niet meer gelijk staat met enkel het actief deelnemen, maar dat het ook

anders ervaren kan worden. Drie categorieën kunnen hier onderscheiden worden:

1) ‘Occupational participation’: dit zijn personen die actief deelnemen aan de

activiteiten. Dit kan zijn om hun tijd te vullen of om iets voor zichzelf te

bereiken.

2) ‘Social participation’: deze groep voelt zich betrokken bij de activiteit, zonder

dat er effectief actief deel wordt genomen aan de activiteit.

Page 15: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

15

3) ‘Socio-occupational participation’: deze groep neemt actief deel aan de

activiteiten, maar voor hen speelt een gevoel van controle en goedkeuring door

de activiteit uit te voeren een grotere rol.

De nadruk ligt hier niet langer op de manier waarop men deelneemt aan de

samenleving, maar eerder op hoe men zich betrokken voelt in deze samenleving en welk

effect de participatie heeft op het eigen welzijn. Daarnaast speelt ook de autonomie of

het gevoel van het autonoom zijn een belangrijke rol binnen de mens zijn of haar leven.

Het is aangetoond dat personen met een paraplegie beperkter zijn in hun functioneren

(Zivcak, Madarasc, Hudak en Rudas; 2013). Het niveau van functionaliteit hangt

voornamelijk af van de hoogte van het letsel en brengt met zich mee dat men

afhankelijker wordt van anderen en men hulp zal moeten krijgen of vragen bij het

volbrengen van activiteiten uit het dagelijkse leven. Het kan hier gaan over ADL-taken,

zoals wassen en aankleden, alsook huishoudelijke taken, zoals koken, poetsen en klusjes

in de tuin. Dit kan bij de patiënt een angst opwekken om zijn of haar autonomie te

verliezen. Uit het onderzoek van Van de Velde en collega’s (2012) blijkt echter dat het

autonoom zijn veel meer inhoudt dan enkel de mogelijkheid om zelf taken te kiezen en

die zelfstandig te verwezenlijken. In dit artikel wordt er een onderscheid gemaakt tussen

drie categorieën van het kiezen en sturen van activiteiten. Bij de eerste categorie kan en

wil het individu activiteiten doorgeven zonder er zelf controle over te houden. Bij de

tweede wil men de activiteiten doorgeven, maar wilt men er zelf de controle nog over

hebben. En bij de derde wil het individu de activiteiten niet doorgeven. Helpen mag,

maar men wil zelf de touwtjes in handen kunnen houden.

In een voorgaande studie werd er door Van de Velde, Bracke, Van Hove, Josephsson &

Vanderstraeten (2010) reeds onderzoek gedaan naar hoe mannen met een paraplegie

activiteiten kiezen om een optimale participatie te bekomen en wat de impact van deze

aandoening is op het maken van keuzes. Er wordt gekeken naar het verschil in hoe men

in het verleden keuzes maakten en hoe men dat nu doet. De keuzes die men maakt

kunnen op twee manieren gestuurd worden. De eerste gebeurt volledig door de persoon

zelf gestuurd zonder tussenkomst van anderen. En de tweede volledig of gedeeltelijk

door de omgeving (zie bijlage 1). Wanneer de keuze gestuurd wordt door de omgeving

Page 16: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

16

kan dit door de persoon ervaren worden als positief of negatief. Bij de negatieve

ervaring zijn de keuzes meestal ongebalanceerd: de persoon wil het zelf kiezen maar in

praktijk kiest de omgeving of de persoon wil dat de omgeving kiest maar ervaart druk

om toch zelf keuzes te maken waar hij zich dan eigenlijk niet goed bij voelt.

Ongebalanceerde keuzes kunnen emotionele stress uitlokken en deze kan

belemmeringen in de participatie met zich meebrengen. Uit het onderzoek is gebleken

dat er vier types zijn waarop mensen hun keuzes maakten en nu maken.

Het eerste type is ‘Revolt and Justice’. Hier treedt er geen verandering op in de manier

van keuzes maken. Zowel vroeger als nu maakt men keuzes volledig vanuit eigen

waarden. Het tweede type is ‘Revolt and Injustice’. De manier waarop men vroeger

keuzes maakte verschilt van hoe men nu kiest. Vroeger werd de keuze gestuurd vanuit

de omgeving, terwijl men nu volledig kiest vanuit eigen waarden. Dit brengt wel een

gevoel van onrechtvaardigheid met zich mee. Het derde type is ‘Resignation and

justice’. Ook hier is er geen verandering met vroeger en nu. De keuzes die men maakt

worden voor een groot deel gestuurd door de omgeving. Het laatste type is ‘Resignation

and Injustice’. Terwijl men vroeger keuzes maakte die volledig door zichzelf werden

gestuurd, speelt nu de invloed van de omgeving daarbij een grotere rol. Hierdoor heeft

men ook een gevoel van onrechtvaardigheid (zie figuur in bijlage 2) (Van de Velde,

Bracke, Van Hove, Josephsson & Vanderstraeten, 2012). Daarom is het belangrijk dat

mensen een balans vinden tussen hun eigen leven en de manier waarop keuzes worden

gemaakt. Wanneer keuzes ongebalanceerd zijn kunnen deze leiden tot emotionele stress.

Emotionele stress kan op zijn beurt zorgen voor een beperking in de participatie.

Het kiezen van een activiteit kan leiden tot vier uitkomsten: opstand en

rechtvaardigheid, opstand en onrechtvaardigheid, berusting en rechtvaardigheid of

berusting en onrechtvaardigheid. Met rechtvaardigheid wordt er bedoeld dat er geen

significant verschil is met het besluitvormingsproces uit het verleden. Met

onrechtvaardigheid wordt bedoeld dat een conflict beleefd wordt tussen de eigen keuzen

en deze van de omgeving. Bijvoorbeeld de persoon geeft voorkeur aan bepaalde

activiteiten, die niet aan bod komen of de omgeving biedt kansen aan die nu gemist

worden. Opstandigheid wil zeggen dat de persoon in het keuzeproces geen rekening

Page 17: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

17

houdt met de omgeving. Berusting is als de persoon geen voeling meer heeft met het

“zelf”, als hij niet actief kan deelnemen aan het beslissingsproces en de innerlijke

gevoelens niet bevredigd kunnen worden, dit kan zowel positief als negatief ervaren

worden (Van de Velde, Bracke, Van Hove, Josephsson & Vanderstraeten, 2012).

Uit bovenstaande literatuurstudie kan er verstaan worden dat besluitvorming een

dynamisch, individueel en subjectief proces is gebaseerd op vroegere activiteiten en

toekomstige uitdagende activiteiten. Het geeft kansen aan zorgprofessionals om de

personen met een risico op innerlijke conflicten van opstandigheid en berusting in

combinatie met rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid te identificeren. Het geeft ook

de mogelijkheid om de verschillende typologieën als handvatten te gebruiken om de

cliënt te leiden in het maken van keuzes, en om als therapeut het proces van klinisch

redeneren op te starten vanuit een cliëntgericht en maatschappelijk perspectief (Van de

Velde, Bracke, Van Hove, Josephsson & Vanderstraeten, 2012). Ten slotte kan er nog

gesteld worden dat de typologie van onze cliënt dient gevonden te worden, want

volgens Macleod en Macleod (1998) is het succes van revalidatie afhankelijk van

cognitieve en emotionele factoren. , die volgens hen in het revalidatieproces een even

grote aandacht moeten krijgen als de fysieke factoren.

Verder blijkt uit de studie van Van de velde en collega’s (2012) dat er nood was een

aan een instrument dat toelaat het potentiële keuzegedrag van een individu in kaart te

brengen. Mits er tot op heden nog geen meetinstrument hierrond bestaat, zal er in deze

studie getracht worden om een instrument te ontwikkelen. De belangrijkste gegevens

die met het instrument gemeten dienen te worden zijn, hoe de persoon zijn beslissing

voor een activiteit maakt, is dit onder druk van de omgeving of het kiest hij het zelf. Er

moet ook nagegaan worden of het een activiteit is die al uitgevoerd is in het verleden of

nieuw zal zijn voor in de toekomst. Er moet vervolgens nagegaan worden welk gevoel

de persoon heeft bij die keuze: opstand en rechtvaardigheid, opstand en

onrechtvaardigheid, berusting en rechtvaardigheid of berusting en onrechtvaardigheid.

Zo kan het individu zich ook zelf bewust worden hoe hij zijn keuzes maakt. En kan er

beter ingespeeld worden op de noden van de cliënt. Zo kan de overgang naar

participatie in de maatschappij vlotter verlopen. Als er hiervoor een meetinstrument

Page 18: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

18

bestaat, dan kunnen de zorgprofessionals beter inspelen op de eventuele innerlijke

conflicten. De therapeut kan de verschillende typologieën gebruiken als handvatten in

de therapie om het individu te begeleiden in het maken van keuzes. Het is dan ook

mogelijk om het proces van klinisch redeneren meer specifiek af te stemmen op het

individu en de maatschappij. Het doel van de studie is dan ook om een meetinstrument

te ontwikkelen waardoor al de bovenstaande gegevens gemeten kunnen worden.

In deze studie is de onderzoeksvraag dan ook: hoe kiezen mensen activiteiten? Er wordt

in deze studie een meetinstrument IVAK (impact van activiteiten keuzes) ontwikkeld en

getest. De inhoudsvaliditeit, de constructvaliditeit, de interne consistentie en de

betrouwbaarheid zullen nagegaan worden.

Page 19: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

19

2 Methode

2.1 Opbouw meetinstrument Voor de opbouw van het meetinstrument IVAK (Impact Van Activiteiten Keuzes)

hebben we ons gebaseerd op een voorgaande studie rond de invloed van een plots

trauma, zoals een paraplegie, op het maken van keuzes (Van de Velde et al, 2010). Deze

studie werd in de inleiding reeds uitgebreid besproken. Samengevat werd er gekeken

naar het verschil in hoe men in het verleden keuzes maakte en hoe men dat nu doet.

Daaruit blijkt dat er twee manieren zijn waarop keuzes gemaakt kunnen worden

namelijk, door zichzelf gestuurd of gestuurd door de omgeving. Deze zijn dan ook de

twee basisregels waarop het instrument werd opgebouwd. De vragen zijn dan opgesteld

aan de hand van die kennis. Daarnaast was het de bedoeling om te weten of er een

verschil zou zijn moesten de mensen geen beperking hebben en misschien ook geen

druk ervaren door de omgeving. Daarom hebben we gekozen voor een derde situatie

waarin de keuze van de activiteiten nagegaan wordt in de “ideale situatie”.

Met enkel de gegevens over hoe mensen keuzes hebben gemaakt of zouden willen

maken en hoe men die nu maakt, wordt er onvoldoende duidelijkheid geschapen rond

de impact ervan. Ook de manier waarop een keuze wordt gemaakt bepaald mee hoe de

persoon dit zal ervaren. Wanneer de keuze gestuurd wordt door de omgeving kan dit

zowel positief als negatief waargenomen worden. Bij de negatieve ervaring zijn de

keuzes meestal ongebalanceerd, wat maakt dat er een emotionele stress kan optreden die

belemmeringen in de participatie met zich meebrengt. Om een duidelijk beeld hierover

te krijgen werd er in het artikel (Van de Velde et al, 2012) vier types ontwikkelt die aan

kunnen geven hoe dit alles verband houdt met elkaar. Deze zijn: ‘Revolt and Justice’,

‘Revolt and Injustice’, ‘Resignation and justice’ en ‘Resignation and Injustice’ (Van de

Velde, Bracke, Van Hove, Josephsson & Vanderstraeten, 2012). Deze vier types werden

als laatste vraag verwerkt in een Visuele Analoge Schaal (VAS) ter bevestiging van de

antwoorden op voorgaande vragen. Het meetinstrument is terug te vinden in bijlage 3.

Page 20: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

20

Als blijkt dat bij de afname van het instrument dat verschillende individuen tijdens de

eerste en de tweede afname een andere opsomming van activiteiten geven wordt bij de

eerste vraag: “Wat waren de 5 hoofdactiviteiten waarmee u uw dagen vulde vòòr u

getroffen werd door uw ziekte of uw beperking?” dan zullen we deze individuen niet

kunnen includeren in de statistische verwerking. Aangezien de daaropvolgende vraag er

verder op doorgaat geeft zou dit dan een vertekend beeld kunnen van die eerste vraag.

2.2 Deelnemers: Sampling methode Individuen werden geïncludeerd in deze studie op basis van volgende inclusiecriteria:

paraplegie of lage tetraplegie, niet meer in de acute fase van revalidatie zitten, kennis

van de Nederlands taal en voldoende cognitieve mogelijkheden. De inclusiecriteria

werden bepaald in samenspraak met de behandelende revalidatiearts en de

hoofdverpleegkundige van het revalidatiecentrum. Deze kandidaten kwamen dus plots

in een rolstoel terecht of werden geconfronteerd met een plotse wijziging in hun

levensstijl.

Figuur 1: flowchart verloop van de deelnemers.

Page 21: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

21

2.3 Statistische analyse

2.3.1 Criterium validiteit Omdat er geen gouden standaard is kan de criterium validiteit van het instrument niet

bepaald worden.

2.3.2 Content validity De content validiteit is bepaald door het voorgaande onderzoek van Van de Velde,

Bracke, Van Hove, Josephsson & Vanderstraeten (2012) waarbij de doelgroep werd

bevraagd en geraadpleegd bij de itemselectie van de vragen.

2.3.3 Face validity Zowel bij het opstellen van het meetinstrument als bij het afnemen van de pilootstudie

waren er experten betrokken. Deze experten zijn ergotherapeuten die met hun opleiding

en ervaringen uit de praktijk bij cliënten met paraplegie een meerwaarde voor de

ontwikkeling van dit meetinstrument zullen zijn.

Voor het instrument definitief zal worden getest op personen met een paraplegie, is er

eerst een pilootstudie uitgevoerd bij vier personen uit het gewone leven. Bij de keuze

van deze mensen werd er rekening mee gehouden dat elke deelnemer een andere

achtergrond had en allen in een fase zitten waarin een overgang aan bod is gekomen. Zo

werd er een poetsvrouw bevraagd die vorig jaar een breuk aan haar elleboog heeft

opgelopen na een val met haar fiets en die sinds drie maanden terug aan het werk is. De

tweede persoon is vorig jaar afgestudeerd als arts en is momenteel haar eerste jaar aan

het werken. Als derde werd een persoon ondervraagd die na haar bachelor in sociaal

werk begonnen is als manager op de personeelsdienst in Colruyt. De laatste

deelneemster is een huisvrouw die na een ongeluk een elleboogprothese gekregen heeft

en nu drie maand aan het revalideren is. Tijdens de pilootstudie werd bekeken of de

vragen op een duidelijke en verstaanbare manier opgesteld waren, of ze de vragen

eenduidig begrepen, of de antwoordmogelijkheden begrijpbaar waren, of de scores op

een correcte manier overeenstemden met de vragen enzoverder.

Page 22: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

22

Eens dat de vragen voor iedereen duidelijk waren, werd er besloten om het instrument

definitief te maken en van start te gaan met de effectieve testen bij de doelgroep.

2.3.4 Interne consistentie Om de interne consistentie na te gaan werden aan de opmaak van het instrument nog

een aantal controlevragen toegevoegd. Deze werden gebaseerd op de vraag, “Hoe voel

je jouw in dit hele proces?”, en waarbij een gradatiemogelijkheid werd gemaakt tussen

“gevoel van rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid” en tussen “gevoel van opstand en

berusting”. Aan de hand van deze controlevraag kan er nagegaan worden of de cliënt

zijn antwoorden wel overeenkomen met de vier vooropgestelde types, die ook terug te

vinden zijn in onze voorgaande literatuurstudie. Deze extra vraag kan ook gebruikt

worden om de antwoorden in de voorgaande vragen er mee te vergelijken, zodat er

nagegaan wordt of de cliënt inzicht heeft in zijn eigen gevoelens. Om de interne

consistentie van het instrument te beoordelen zullen onderstaande hypotheses getoetst

worden door middel van de Chronbach alpha te berekenen:

! Indien men zich opstandig voelt kiest men nu zelf zijn activiteiten en heeft

men een score tussen 1 en 4 op de nu-as.

! Als men zijn keuze als rechtvaardig beschouwt dan kiest men vroeger en nu

op dezelfde manier (twee keer zelf of twee keer omgeving), dit wordt in de

vragenlijst weerspiegeld door vroeger en nu hetzelfde te scoren.

! Bij onrechtvaardigheid is de keuze veranderd vergeleken met vroeger:

vroeger koos men zelf en nu kiest de omgeving of omgekeerd) dit wordt in de

vragenlijst weerspiegeld door een tegenovergestelde score in de vragenlijst.

! Bij berusting wordt de keuze nu door de omgeving gemaakt en geeft men op

de nu-as een score tussen 6 en 10.

2.3.5 Construct validiteit Om de construct validiteit van het instrument na te kunnen gaan werd ons instrument

vergeleken met enkele andere, reeds bestaande vragenlijsten. Voor dit onderzoek werd

er gekozen voor de MADRS als depressieschaal en de RAND-36 als schaal om de

kwaliteit van leven na te gaan. De RAND-36 zal zich vooral richten op de functionele

Page 23: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

23

status (fysiek, sociaal, rolbeperkingen...), welzijn en de algemene gezondheidsevaluatie

van de zorgvrager. Terwijl de MADRS zich eerder focust op zowel de ernst als de

herstelmogelijkheden van de depressiviteit bij de cliënt. Om de constructvaliditeit te

berekenen zullen onderstaande hypotheses getoetst worden door middel van berekening

van de correlatie.

! Indien men zelf aanduidt berusting (score tussen 6 en 10) te voelen scoort

75% ook depressief op de depressieschaal, MADRS.

! Indien men zelf aanduidt rechtvaardigheid (score tussen 1 en 4) te ervaren

dan scoort 75% hoog op de kwaliteit van leven schaal, RAND-36.

! Indien de keuze nu bepaald wordt door de omgeving (score tussen 6 en 10 op

de nu-as) dan scoort 75% hoog op de MADRS.

! Indien men hoog scoort op de MADRS dan heeft 75% op de vroeger-as een

score tussen 6 en 10 en op de nu-as een score tussen 1 en 4 of omgekeerd. Dit

wordt benoemd als discrepantie: vroeger omgeving, nu zelf of omgekeerd

want dit toont het verschil aan tussen sociale contacten.

! Indien men op de toekomst- en nu-as dezelfde score scoort dan scoort 75%

hoog op de RAND-36.

2.3.6 Interraterbetrouwbaarheid Om de interraterbetrouwbaarheid te bepalen zal de ICC (Intraclass Correlation

Coefficient) berekend worden. Op deze manier zal er gekeken worden of er geen

verandering is opgetreden bij de scores van het eerste interview en van het tweede

interview van elke deelnemer. Zoals reeds eerder vermeld zal dit enkel gebeuren met de

gegevens van de deelnemers die bij de eerste en tweede afname ongeveer dezelfde

activiteiten opgenoemd hebben (N=14) (Terwee, 2007). Volgende hypotheses worden

voorgesteld bij interraterbetrouwbaarheid:

! Er is geen verschil te merken tussen eerste en tweede afname bij de

antwoorden op keuze voor van het individu.

! Er is geen verschil te merken tussen eerste en tweede afname bij de

antwoorden op keuze na van het individu.

Page 24: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

24

! Er is geen verschil te merken tussen eerste en tweede afname bij de

antwoorden op keuze ideaal van het individu.

! Er is geen verschil te merken tussen eerste en tweede afname bij de

verschilscore tussen keuze vòòr en keuze na.

2.3.7 Vloer- en plafondeffecten De vloer- en plafondeffecten worden in deze studie berekend als een percentage van het

aantal antwoorden die zich situeren bij de laagst of hoogst mogelijk score. Er wordt

gesproken van een vloereffect wanneer minstens 15% van de deelnemers de laagste

score heeft. Hetzelfde percentage wordt gehanteerd bij de hoogste score voor het

plafondeffect (Terwee, 2007). Er worden vloereffecten verwacht. Het vloereffect wordt

verwacht omdat er verondersteld kan worden dat individuen vroeger de keuze zelf

maakte en in de ideale situatie ook de keuzes zelf zouden maken.

2.3.8 Interpreteerbaarheid Voor de interpreteerbaarheid wordt er in de handleiding een deel voorzien waarin een

duidelijke uitleg staat over hoe de kwantitatieve scores kwalitatief geïnterpreteerd

kunnen worden (zie bijlage 4). Kort samengevat wordt de gebruikte 10-punten schaal

onderverdeeld in drie groepen waarbinnen elke score een eigen betekenis heeft. Zo geldt

voor de schaal die een evolutie weergeeft tussen ‘keuzes vanuit zichzelf’ en ‘keuzes

gestuurd door omgeving’ volgende onderverdeling:

! Een score van 0 tot 4 geeft aan dat men vooral zelf de keuzes heeft gemaakt,

waarbij 0 staat voor volledig zelf gekozen en 4 voor keuzes die werden

gemaakt met een neiging naar zelfgestuurd.

! Een score van 5 is een neutrale score.

! Een score van 6 tot 10 geeft aan dat vooral de omgeving de keuzes heeft

gestuurd, waarbij 6 staat voor keuzes die werden gemaakt met neiging naar

de omgeving die stuurt en 10 voor volledig omgeving gestuurd.

Ook voor de schaal die een gradatie weergeeft tussen ‘gevoel van rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid’, kan volgende onderverdeling gemaakt worden:

Page 25: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

25

! Een score van 0 tot 4 geeft aan dat er vooral een gevoel van rechtvaardigheid

is, waarbij 0 staat voor een volledig gevoel van rechtvaardigheid en 4 voor

een gevoel dat neigt naar rechtvaardigheid.

! Een score van 5 is een neutrale score.

! Een score van 6 tot 10 geeft aan dat er vooral een gevoel van

onrechtvaardigheid is, waarbij 6 staat voor een gevoel dat neigt naar

onrechtvaardigheid en 10 voor een volledig gevoel van onrechtvaardigheid.

Hetzelfde principe wordt ook toegepast voor de schaal met een gradatie tussen ‘gevoel

van opstandigheid en berusting’:

! Een score van 0 tot 4 geeft aan dat er vooral een gevoel van opstandigheid is,

waarbij 0 staat voor een volledig gevoel van opstandigheid en 4 voor een

gevoel dat neigt naar opstandigheid.

! Een score van 5 is een neutrale score.

! Een score van 6 tot 10 geeft aan dat er vooral een gevoel van berusting is,

waarbij 6 staat voor een gevoel dat neigt naar berusting en 10 voor een

volledig gevoel van berusting.

Page 26: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

26

3 Resultaat 3.1 Deelnemers De groep individuen die ondervraagd werden varieerde tussen individuen met een

gebroken ruggenwervel, ciste ter hoogte van wervel, enkele mensen met een tetraplegie

maar met goede handfunctie, één persoon met een hemiplegie en één met een

plexusletsel (Tabel a). Bij de meerderheid van de populatie is er sprake van een

traumatische dwarslaesie.

Tabel a: Overzicht van de aandoeningen.

Aantal Traumatische dwarsleasie Aantal Overige

11 Gebroken ruggenwervel 1 Hemiplegie

2 Ciste op de wervel 1 Plexsusletsel

3 Lage tetraplegie met goede handfunctie

1 Paraplegie door goedaardige tumor

Alle mensen die geïncludeerd werden verbleven op dat moment in het

revalidatiecentrum in het Universitair Ziekenhuis Gent of kwamen op ambulante

consultatie bij de revalidatiearts. In totaal namen 19 personen deel aan het onderzoek,

waarvan de leeftijd zich situeerde tussen de 18 en 67 jaar oud. Opmerkelijk was wel dat

er meer mannen (74%) dan vrouwen (26%) waren die in aanmerking kwamen voor deze

studie.

Het bekomen van de medewerking van de deelnemers gebeurde met behulp van de

hoofdverpleegkundige, zij zorgde voor een vijftal personen die op dat moment

gehospitaliseerd waren. De deelnemer werd pas na deze aanduiding door de

onderzoeker benaderd. Na dit interview werd er een nieuwe datum afgesproken voor

een tweede interview waarbij een tijdspanne werd voorzien van 14 dagen. Bij twee van

de vijf deelnemers werd deze tijdspanne verkort naar 7 à 10 dagen wegens hun ontslag

uit het revalidatiecentrum dat vroeger viel. Om niet alleen residentiële deelnemers te

betrekken in deze studie werden door de revalidatiearts ambulante patiënten

Page 27: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

27

doorgegeven. Dit waren eveneens personen met een dwarsleasie, ruggenletsel of plots

trauma en die reeds thuis wonen. Tijdens de consultaties werden potentiële deelnemers

gevraagd om hun medewerking. Hiervan hebben 15 personen toegezegd en zij werden

juist voor of na hun consultatie door één van de onderzoekers geïnterviewd. Met het oog

op een tweede interview, werden de gegevens uitgewisseld met de collega-interviewer,

die na een tijdspanne van 14 dagen opnieuw op gesprek ging.

Bij de tweede afname van het instrument hebben in totaal 14 van de 19 individuen

opnieuw deel genomen, de tweede maal werd enkel de vragenlijst IVAK afgenomen.

Indien het mogelijk was werd dit live gedaan, alternatieven waren telefonisch of via

mail.

3.2 Statistische analyse

3.2.1 Construct validiteit Er is een lichte correlatie gevonden van r=0.498 (p < 0.05 level) tussen de totaalscore op

de depressieschaal (MADRS) en het gevoel van onrechtvaardigheid dat men ervaart

(figuur 2). Er is dus een verband gevonden tussen het hebben van een onrechtvaardig

gevoel en het ontwikkelen van een depressie.

Figuur 2: Correlatie tussen totaalscore van de MADRS en het gevoel van rechtvaardigheid.

Page 28: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

28

Er is geen significante correlatie r= -0.06 gevonden tussen de totaalscore op de MADRS

en het gevoel van opstand dat men ervaart. Hieruit kan dus niet besloten worden dat een

depressief gevoel en opstand of berusting aan elkaar kunnen gelinkt worden. Ook

volgende correlaties werden niet significant bevonden: tussen de totaalscore van de

MADRS en de keuze na het incident r=-0.15; en tussen de score op de MADRS en de

discrepantie in het kiezen van de activiteiten vroeger en nu r=0.1. Bij deze laatste niet-

significante correlatie kan er besloten worden dat de ervaring van een depressief gevoel

geen link vertoont met hoe de keuze gemaakt wordt. Er moet natuurlijk rekening

gehouden worden met het feit dat deze resultaten verkregen werden uit een kleine groep

testpersonen. Misschien kan er wel een verband zijn als dit nagegaan zou worden op een

grote groep testpersonen. Zo is er in figuur 3 wel een niet parametrische significante

lichte correlatie (r=-0.51, p<0.05) gevonden tussen het verschil van keuzes maken

vroeger en nu en de score op de RAND-36. Dit toont aan dat er mogelijks toch een

verband is tussen de verandering in de keuze vroeger en nu van een activiteit (vroeger

zelf en nu omgeving of omgekeerd) en hoe men zijn kwaliteit van leven ervaart.

Figuur 3: Correlatie tussen verandering van keuze maken vroeger en nu (1ste afname) en

totaalscore RAND-36.

Page 29: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

29

Op figuur 4 is te zien dat er met de gegevens van de 2e meting een sterke significante correlatie is van r=-0.84 (p<0.01) tussen het verschil van keuzes maken vroeger en nu en de score op de RAND-36. Hieruit kan geconcludeerd worden dat in de tweede testafname dit verband veel duidelijker naar voor gekomen is en dat de kwaliteit van leven beïnvloed wordt door hoe de keuze gemaakt wordt, door zichzelf of door de omgeving.

Figuur 4: Correlatie tussen verandering van keuze maken vroeger en nu (2de afname) en

totaalscore RAND-36.

Page 30: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

30

Er is een lichte correlatie (r=0.46, p<0.05) gevonden tussen het verschil van keuzes

maken toekomst en nu en de score op de RAND-36 (figuur 5). Er is dus een verband

tussen de kwaliteit van leven die een persoon ervaart en hoe de keuze van een activiteit

op dit moment bepaald wordt en hoe men deze in de toekomst zou willen bepalen.

Figuur 5: Correlatie tussen verandering van keuze maken toekomst en nu (1ste afname) en

totaalscore RAND-36.

Page 31: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

31

Ook bij de gegevens van de 2e meting is er een sterke significante correlatie

teruggevonden, r=0.70 (p<0.01) tussen het verschil van keuzes maken in de toekomst en

nu en de score op de RAND-36 (figuur 6).

Figuur 6: Correlatie tussen verandering van keuze maken toekomst en nu (2de afname) en

totaalscore RAND-36.

3.2.2 Interne consistentie De chronbach alpha ligt gemiddeld tussen 0.4 en 0.6 wat een gemiddelde score is. Dit

toont aan dat de controle vragen ongeveer hetzelfde kenmerk meten als de hoofdvragen

(Lefevre & Thomis, 2011).

3.2.3 Interraterbetrouwbaarheid Bij het vergelijken van de gegevens van de eerste afname en deze van de tweede afname

ligt de ICC op 0.70, 0.79, 0.83, 0.89. Dit zijn dus zeer goede tot excellente waarden wat

betekend dat het instrument betrouwbaar is (Terwee, 2007).

We hebben ons gebaseerd op de Single measures ICC aangezien er in de toekomst

slechts 1 afname van het instrument zal gebeuren (Lefevre & Thomis, 2011).

Page 32: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

32

3.2.4 Vloer- en plaffondeffecten Bij de keuze van een activiteit vòòr het incident is er een licht vloereffect merkbaar van

38% (figuur 7). Dit kan verklaard worden doordat de individuen vroeger ook effectief

meer zelf de keuzes maakten. Daarnaast is er ook een vloereffect (56%) merkbaar bij de

keuze van een activiteit in een ideale situatie (figuur 8). Een mogelijke verklaring

hiervoor zou zijn dat als deze individuen de kans hadden, zij nu effectief zelf meer de

keuzes zouden willen maken. Dit was te verwachten als er wordt gekeken naar de

theorie waarop deze studie werd gebaseerd. De groep is weliswaar nog te klein om deze

besluiten te kunnen trekken (Terwee, 2007).

Figuur 7: vloereffect keuze voor incident. Figuur 8: Vloereffect keuze in ideale situatie.

Page 33: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

33

3.2.5 Extra gevonden resultaten Er is een significant positief verband gevonden van r=0.5 (p<0.05), tussen de keuze na

het incident en de rechtvaardigheid die men voelt (figuur 9). Als het individu de keuze

van de activiteiten na het incident zelf gaat maken, zal men zich rechtvaardig behandeld

voelen. Worden de keuzes gestuurd door de omgeving, dan zal er een gevoel van

onrechtvaardigheid aanwezig zijn.

Figuur 9: Correlatie tussen keuze na het incident en het gevoel van rechtvaardigheid.

Page 34: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

34

Bij de verwerking van de verkregen resultaten werd er ook een onderverdeling gemaakt

tussen de verschillende tijdstippen waarin het incident plaatsvond. Daaruit is gebleken

dat bij de recente voorvallen (2013 – 2010) er een significante negatieve correlatie is

van r= -0.77 (p<0.05) tussen hoe de keuze nu gemaakt wordt en het gevoel van opstand

(figuur 10). Dit wil zeggen dat wanneer het trauma recent is voorgekomen, de personen

bij sturing door de omgeving meer opstand zullen voelen. Dit is belangrijk om meer te

nemen in de therapie. Het is dus heel belangrijk om cliëntgericht te werken zodat de

individuen hun eigen keuzes kunnen maken en zo weinig mogelijk gestuurd worden

vanuit de omgeving. Zo kunnen ze een gevoel van rechtvaardigheid ervaren.

Figuur 10: Correlatie tussen hoe de keuze nu wordt gemaakt en gevoel van opstand bij personen

met recent trauma.

Page 35: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

35

Daarnaast werd er ook een opsplitsing gemaakt tussen de mensen die in het

revalidatiecentrum verblijven, en in de acutere fase zitten, en de mensen die thuis

wonen. Bij de personen die thuis wonen hebben we een significante positieve correlatie

gevonden van r=0.63 (p<0.05) tussen de keuze vòòr hun aandoening en de keuze van

een activiteit in een ideale situatie (figuur 11). Met andere woorden als men voor het

ongeval vooral zelf de keuze van een activiteit maakte, dan zal men in de ideale situatie

ook vooral zelf de keuzes willen maken.

Figuur 11: Correlatie tussen keuze voor het incident en de ideale situatie.

Page 36: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

36

Er is een significante positieve correlatie r=0.5 (p<0.05) gevonden tussen leeftijd en

opstandigheid (figuur 12). Hieruit kan er afgeleid worden dat jonge mensen meer

opstand voelen dan oudere mensen en dat deze ouderen sneller een gevoel van berusting

zullen omschrijven.

Figuur 12: Correlatie tussen leeftijd en gevoel van opstandigheid.

Page 37: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

37

Op figuur 13 is te zien dat de leeftijd ook een significante negatieve correlatie r= -0.5

(p<0.05) heeft met de verschilscore tussen rechtvaardigheid en opstandigheid. Dit

maakt dat hoe ouder de mensen zijn, hoe groter het verschil is tussen rechtvaardigheid

en opstand schaal. Met andere woorden de oudere mensen zullen sneller een gevoel van

rechtvaardigheid en berusting voelen of onrechtvaardigheid en opstand. Bij jonge

mensen daarentegen liggen de scores op die schaal redelijk dicht bij elkaar wat wil

zeggen dat ze sneller rechtvaardigheid en opstand zullen voelen of onrechtvaardigheid

en berusting.

Figuur 13: Correlatie tussen leeftijd en verschilscore rechtvaardigheid en opstand schaal.

Page 38: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

38

Als laatste is er nog een lichte correlatie gevonden, r=0.4 (p<0.05) tussen de totaalscore

op de MADRS (de depressieschaal) en de verschilscore tussen rechtvaardigheid en

opstand (figuur 14). Hieruit kan afgeleid worden dat mensen met een gevoel van

rechtvaardigheid en berusting of mensen met een gevoel van onrechtvaardigheid en

opstand hoger scoren op de depressieschaal dan mensen die een gevoel hebben van

rechtvaardigheid en opstand of van onrechtvaardigheid en berusting.

Figuur 14: Correlatie tussen totaalscore MADRS en verschilscore rechtvaardigheid en opstand

schaal.

Page 39: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

39

4 Discussie Na de verwerking van de resultaten kan er gesteld worden dat er meer van de

vooropgestelde hypotheses bevestigd werden bij de individuen die reeds thuis

verblijven, dan bij diegene die momenteel nog residentieel zijn. Het is dan ook

belangrijk om de vraag te stellen of dit instrument geen predictieve waarde heeft.

Daarom is het een belangrijk aspect om dit in een volgende studie verder te

onderzoeken. De bedoeling zou dan zijn om enkel de eerste drie vragen van het

instrument af te nemen en de controlevragen rond rechtvaardigheid en opstandigheid

weg te laten. Deze test nog eens te herhalen na een lange tussenperiode zodat er

nagegaan kan worden of er nog steeds dezelfde antwoorden gegeven worden. Pas dan

kan er gesproken worden over een sterke predictieve waarde van het instrument.

Deze prediciteve waarde zou vervolgens er voor kunnen zorgen dat de hulpverlener het

instrument kan afnemen bij de individu wanneer deze nog in de acute fase zit, om zo

een mogelijke voorspelling te maken volgens welk model de keuzes later zullen

gemaakt worden. Er kan dan ook voorspeld worden welk gevoel het individu zal

krijgen, gaande van rechtvaardig tot onrechtvaardig en van opstand tot berusting. Dit

kan een heel belangrijk element zijn om in de therapie mee te nemen. Ook naar de

partner of familieleden kan het een geruststelling zijn als men op voorhand kan laten

weten dat alles goed zal verlopen of dat ze voorbereid moeten zijn op mogelijke

gedragsveranderingen bij het individu. Een persoon die in de acute fase bijvoorbeeld

zich nog opstandig en onrechtvaardig voelt maar waarvan we via het meetinstrument

kunnen zien dat hij vroeger zelf keuzes maakte en nu dit nu ook zal doen, bij die

persoon weten we dat het gevoel van onrechtvaardigheid en opstandigheid zal

wegebben na een tijd. Dit is dan ook een heel belangrijk gegeven, want indien het

instrument toelaat deze verwachtingen mee te geven aan de familie, zal die een zekere

geruststelling vinden en de persoon op een andere, doelmatiger manier kunnen

benaderen.

Page 40: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

40

Naast de persoon zelf en zijn of haar familie, zal ook het revalidatieproces een

meerwaarde ondervinden dankzij dit instrument. Het is dan ook van grote waarde dat er

op deze studie een vervolgstudie wordt voorzien. Doordat dit onderzoek slechts op een

zeer kleine en beperkte groep werd toegepast, dient het herhaald te worden bij een

grotere groep individuen met een paraplegie of lage tetraplegie met goede handfunctie.

Naast de reeds bovenvermelde aspecten, dient er ook een vervolgstudie te gebeuren om

de reproduceerbaarheid en responsivness van het meetinstrument te achterhalen. De

opzet van deze studie was om na te gaan of de theorie die opgesteld werd in de vorige

kwalitatieve studie kon omgezet worden in een meetinstrument. De nadruk werd hier

dan ook vooral gelegd op het ontwikkelen van het nieuwe meetinstrument IVAK en op

het nagaan van de validiteit en interraterbetrouwbaarheid hiervan na te gaan. Er wordt

aanbevolen om de responsiveness en de agreement van het instrument in een

vervolgstudie na te gaan. Het is namelijk belangrijk dat er een grote homogeniteit is bij

de afname om een sterk en betrouwbaar instrument op de markt te brengen.

Page 41: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

41

5 Conclusie In deze studie werd IVAK, een nieuw instrument ontwikkeld. Er kan besloten worden

dat de validiteit en interne consistentie gemiddeld tot goed is. De

interraterbetrouwbaarheid is zeer goed tot excellent. Er zijn wel vloer- en

plafondeffecten gevonden maar deze waren te verwachten. Om de interpreteerbaarheid

van het instrument duidelijk te maken werd er een handleiding opgesteld (zie bijlage 4).

Er moet echter rekening gehouden worden met het feit dat deze resultaten verkregen

zijn uit een kleine populatie. Aangezien het instrument mogelijks een predictieve

waarde heeft wordt aanbevolen dit verder te onderzoeken. Er wordt aangeraden om een

vervolgstudie te doen met een grotere populatie en een studie die het instrument

onderzoekt op responsiveness en agreement.

Page 42: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

42

6 Literatuurlijst Asberg, M., Montgomery, S. A., Perris, C., Schalling, D., en Sedvall, G. (1978). A

comprehensive psychopathological rating scale. Acta Psychiatrica Scandinavica,

271, pp. 5 – 27.

Blanes, L., M.I. Carmagnani, en L.M. Ferreira. (2009). Quality of life and self-esteem

of persons with paraplegia living in Sao Paulo, Brazil. Quality of Life Research,

18 (1), pp. 15–21.

Christiansen, C. H. (1999). Defining lives: Occupation as identity: An essay on

competence, coherence and the creation of meaning. American Journal of

Occupational Therapy, 53, pp. 547 – 558.

Davis, W.E., en Strand, J. (2007). Conceptualizing choice as central to the ETA Applied

model: Broadening the vision. In W.E. Davis & G.D. Broadhead (Eds.),

Ecological task analysis and movement (pp. 53–82). Champaign, IL: Human

Kinetics.

Fekete, C., en A. Rauch. (2012). Correlates and determinants of physical activity in

persons with spinal cord injury: A review using the International Classification

of Functioning, Disability and Health as reference framework. Disability and

Health Journal, 5 (3), pp. 140–50.

Goodwin, D.L., en Watkinson, E.J. (2000). Inclusive physical education from the

perspective of students with physical disabilities. Adapted Physical Activity

Quarterly, 17, pp. 144–160.

Harchik, A.E., Sherman, J.A., Sheldon, J.B., en Bannerman, D.J. (1993). Choice and

control: New opportunities for people with developmental disabilities. Annals of

Clinical Psychiatry, 5, pp. 151–162

Page 43: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

43

Hartong, E. G. Th. M. en Goekoop J. G. (1989). De Montgomery-Asberg

beroordelingsschaal voor depressie. Tijdschrift voor psychiatrie, 27, pp. 657 –

668.

Iyengar, S.S., en Lepper, M.R. (2002). Choice and its consequences: On the costs and

benefits of self-determination. In A. Tesser, D.A. Stapel, & J.V. Wood (Eds.),

Self and motivation: Emerging psychological perspectives (pp. 71–96).

Washington, DC: American Psychological Association.

Leontjevas, R., van Hooren, S. en Mulders A. (2009). The Montgomery-Asberg

Depression Rating Scale and the Cornell Scale for Depression in Dementia: a

validation study with patients exhibiting early-onset dementia. American Journal

of Geriatric Psychiatry, 17 (1), pp. 56 – 64.

Macleod, L., en G. Macleod. (1998). Control cognitions and psychological disturbance

in people with contrasting physically disabling conditions. Disability and

Rehabilitation, 20 (12), pp. 448–56.

Meyer, A. (1922). The Philosophy of Occupational Therapy. The American Journal of

Occupational Therapy, 31 (10), pp. 639-642.

Milner, P., en K. Berni. (2009). Community participation and inclusion: People with

disabilities defining their place. Disability & Society, 24 (1), pp. 47–62.

Pentland, W.; Harvey, A.S.; Smith, T. en Walker, J. (1999). The impact of spinal cord

injury on men’s time use. Spinal cord, 27, pp. 786-792.

Persbericht dwarslaesieorganisatie Nederland. (2010, 29 November). Opgevraagd op 28

april 2014, van http://www.nvdg.org/index.php/component/content/article/20-

statisch/168-persbericht-dwarslaesieorganisatie-nederland.

Pierce, D. (2001). Untangling Occupation and Activity. American Journal of

Occupational Therapy, 51 (2), pp. 138-155.

Page 44: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

44

Scivoletto, G., A. Petrelli, L.L. Di, en Castellano, V. (1997). Psychological

investigation of spinal cord injury patients. Spinal Cord, 35 (8), pp. 16–20.

Shevin, M., en Klein, N. (2004). The importance of choice making skills for students

with severe disabilities. Research and Practice for Persons with Severe

Disabilities, 29, pp. 161-168.

Timmermans, S. en Haas, S. (2008). Towards a sociology of disease. Sociology of

Health & Illness, 30, pp. 659–676.

Van de Velde, D., P. Bracke, G. Van Hove, S. Josephsson, en G. Vanderstraeten.

(2010). Perceived participation, experiences from persons with spinal cord injury

in their transition period from hospital to home. International Journal of

Rehabilitation Research, 33 (4), pp. 346–55.

Van de Velde, D., Bracke, P., Van Hove, G., Josephsson, S. en Devisch, I. (2012). The

illusion and the paradox of being autonomous, experiences from persons with

spinal cord injury in their transition period from hospital to home. Disability and

Rehabilitation, 34 (6), pp. 491-502.

Van de Velde, D., Bracke, P., Van Hove, G., Josephsson, S. en Vanderstraeten, S.

(2012). How do men with paraplegia choose activities in the light of striving for

optimal participation? A qualitative study, based on a phenomenological–

hermeneutical method, Disability & Society,

DOI:10.1080/09687599.2012.728795

Van den Heuvel, W.J.A. (2000). Revalidatie en participatie [Rehabilitation and

participation]. Presented at the Aanvaarding ambt van hoogleraar revalidatie en

handicap [Accepting office of full professor rehabilitation and disability].

van der Zee, K. I. en Sanderman, R. (2012). Het meten van de algemene

gezondheidstoestand met de RAND-36 : een handleiding. Groningen: Noordelijk

Centrum voor Gezondheidsvraagstukken, Rijksuniversiteit Groningen, gevonden

Page 45: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

45

online op 24 februari 2014 op: http://www.rug.nl/research/share/research/

tools/handleiding_rand36_2e_druk.pdf

Van Leeuwen, C., Hoekstra, T., van Koppenhagen, C., de Groot, S. en Post, M. (2012).

Trajectories and Predictors of the Course of Mental Health After Spinal Cord

Injury. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation 2012; 93, pp. 2170-

2176.

Winter, B. en Pattani, H. (2011). Spinal cord injury. Anaesthesia and intensive care

medicine, 12 (9), pp. 403-405.

Zivcak, J., Madarasc, L., Hudak, R. en Rudas, I.J. (2013). Thermografic diagnostics

applied to problematics of paraplegia and tetraplegia. Berlijn: Springer

Heidenberg.

Page 46: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

I

7 Bijlagen

7.1 Bijlage 1: Voorstelling van een keuze in balans

Uit Van de Velde, Bracke, Van Hove, Josephsson & Vanderstraeten, 2012.

Page 47: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

II

7.2 Bijlage 2: Vier types van keuze maken

Uit Van de Velde, Bracke, Van Hove, Josephsson & Vanderstraeten, 2012.

Page 48: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

III

7.3 Bijlage 3: Meetinstrument IVAK (Impact Van Activiteiten Keuzes)

Page 49: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

IV

Vra

genl

ijst –

Int

ervi

ew: I

VA

K

!

!""#$%"&

$'($)"

*+,&

*-$

Page 50: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

V

IVA

K (I

mpa

ct V

an A

ctiv

iteite

n K

euze

s)

Dit

mee

tinst

rum

ent i

s ge

schi

kt v

oor

volw

asse

nen

met

een

par

aple

gie

die

zich

mom

ente

el in

hun

rev

alid

atie

proc

es b

evin

den.

De

mee

sten

zul

len

nog

geho

spita

lisee

rd z

ijn o

f am

bula

nte

reva

lidat

ieth

erap

ie v

olge

n.

Het

doe

l van

dit

inte

rvie

w is

om

era

chte

r te

kom

en h

oe e

en p

erso

on m

et e

en v

erla

mm

ing

aan

de o

nder

ste

lede

nmat

en z

ijn k

euze

s vr

oege

r m

aakt

e vo

or d

e aa

ndoe

ning

, hoe

m

en d

ie n

u m

aakt

en

wat

men

voo

r zic

hzel

f het

idea

albe

eld

vind

t. H

et is

als

ther

apeu

t goe

d om

dit

proc

es te

wet

en z

odat

men

kan

voo

rspe

llen

hoe

een

pers

oon

zal r

eage

ren

op

de a

ctiv

iteite

n in

de

ther

apie

en

om h

et g

evoe

l van

de

clië

nt b

eter

te b

egrij

pen.

Het

kan

ook

de

clië

nt h

elpe

n om

een

bet

er in

zich

t te

krijg

en in

de

man

ier w

aaro

p hi

j/zij

keuz

es

maa

kt. D

oor

het i

nter

view

af

te n

emen

kan

men

bew

ust w

orde

n ho

e m

en k

euze

s m

aakt

en

wel

k ge

voel

hij/

zij e

rbij

heef

t. D

oord

at d

it ee

n be

wus

t pro

ces

wor

dt z

al d

e cl

iënt

zi

chze

lf be

ter k

unne

n be

grijp

en

Dem

ogra

fisch

e ge

geve

ns:

Leef

tijd

van

de p

atië

nt:…

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

• G

esla

cht:

Man

, vro

uw

• A

ard

van

de a

ando

enin

g:…

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

• Ti

jdst

ip v

an h

et in

cide

nt (f

ase

van

de re

valid

atie

):……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

……

• W

oonp

laat

s: T

huis

, zie

kenh

uis,

reva

lidat

iece

ntru

m

Page 51: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

VI

1.

Wat

war

en d

e 5

hoof

dact

ivite

iten

waa

rmee

u u

w d

agen

vul

de v

òòr

u ge

trof

fen

wer

d do

or u

w z

iekt

e of

uw

bep

erki

ng?

a.

......

......

......

......

......

......

......

.....

b.

......

......

......

......

......

......

......

.....

c.

......

......

......

......

......

......

......

.....

d.

......

......

......

......

......

......

......

.....

e.

......

......

......

......

......

......

......

.....

1.bi

s

Wer

den

deze

act

ivite

iten

voor

al g

ekoz

en o

p ba

sis

van

jeze

lf, o

f eer

der

onde

r dr

uk v

an d

e om

gevi

ng?

Gee

f op

onde

rsta

ande

sc

haal

aan

hoe

je d

it er

vaar

t.

Page 52: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

VII

2.

Wat

zijn

de

5 ho

ofda

ctiv

iteite

n w

aarm

ee u

uw

dag

en n

u vu

lt? (

na h

et le

tsel

)?

a.

......

......

......

......

......

......

......

.....

b.

......

......

......

......

......

......

......

.....

c.

......

......

......

......

......

......

......

.....

d.

......

......

......

......

......

......

......

.....

e.

......

......

......

......

......

......

......

.....

2.bi

s

Wer

den

deze

act

ivite

iten

voor

al g

ekoz

en o

p ba

sis

van

jeze

lf, o

f eer

der

onde

r dr

uk v

an d

e om

gevi

ng?

Gee

f op

onde

rsta

ande

sc

haal

aan

hoe

je d

it er

vaar

t.

Page 53: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

VIII

3.

In e

en id

eale

situ

atie

(aka

zon

der

lets

el o

f in

de to

ekom

st),

wat

zou

den

uw 5

hoo

fdac

tivite

iten

dan

zijn

?

a.

......

......

......

......

......

......

......

.....

b.

......

......

......

......

......

......

......

.....

c.

......

......

......

......

......

......

......

.....

d.

......

......

......

......

......

......

......

.....

e.

......

......

......

......

......

......

......

.....

3.b

is

Wer

den

deze

act

ivite

iten

voor

al g

ekoz

en o

p ba

sis

van

jeze

lf, o

f eer

der

onde

r dr

uk v

an d

e om

gevi

ng?

Gee

f op

onde

rsta

ande

sc

haal

aan

hoe

je d

it er

vaar

t.

Page 54: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

IX

4.

Bijv

rage

n:

a.

Kun

t u a

andu

iden

op

deze

twee

ass

en h

oe u

zic

h vo

elt i

n di

t hel

e pr

oces

?

Page 55: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

X

7.4 Bijlage 4: Handleiding IVAK (Impact Van Activiteiten Keuzes) Dit meetinstrument is geschikt voor volwassenen met een paraplegie die zich

momenteel in hun revalidatieproces bevinden.

Het doel van dit interview is om erachter te komen hoe een persoon met een

verlamming aan de onderste ledenmaten zijn keuzes vroeger maakte voor de

aandoening, hoe men die nu maakt en wat men voor zichzelf het ideaalbeeld vindt. Het

is als therapeut goed om dit proces te weten zodat men kan voorspellen hoe een persoon

zal reageren op de activiteiten en om het gevoel van de cliënt beter te begrijpen. Het kan

ook de cliënt helpen om een beter inzicht te krijgen in de manier waarop hij/zij keuzes

maakt. Door het interview af te nemen kan men bewust worden hoe men keuzes maakt

en welk gevoel hij/zij erbij heeft. Doordat dit een bewust proces wordt zal de cliënt

zichzelf beter kunnen begrijpen.

Als blijkt uit de vragenlijst dat de cliënten een gevoel ervaren van opstandigheid of

onrechtvaardigheid en dat deze besluitvorm genomen wordt als basis van het

therapieplan dan zullen die cliënten niet volledig kunnen ontplooien. Dit kan ervoor

zorgen dat de cliënt een slecht gevoel heeft bij de therapie en dus ook niet gemotiveerd

zal meewerken. Het is dus belangrijk dat men de keuzes die in therapie gemaakt worden

op een correcte (rechtvaardige) manier gebeuren aangezien dit een grote invloed heeft

over hoe men zich later zal voelen en hoe men zal handelen na de revalidatie. De

therapie kan dan meer cliëntgericht gegeven worden.

Inhoud • +/- 15minuten durende vragenlijst

• 5 likert schalen met scores van 0 tot 10

o 3 schalen met keuze ‘eigen’ of ‘omgeving’

o 1 schaal met keuze ‘rechtvaardig’ of ‘onrechtvaardig’

o 1 schaal met keuze ‘opstandig’ of ‘berusting’

• Handleiding

Page 56: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

XI

Werkwijze afname interview

Fase 1: Voorbereidend gesprek

De interviewer legt aan de persoon uit dat je een, ongeveer 15 minuten durende,

vragenlijst gaat afnemen. Deze is gericht op de manier waarop keuzes worden gemaakt

en de impact van dit proces op zijn eigen leven.

Het is belangrijk dat de vragen zo neutraal mogelijk worden gesteld om sturing door de

interviewer te vermijden. De antwoorden moeten volledig van de persoon zelf komen.

Er mogen geen voorbeelden gegeven worden tijdens het interview want deze kunnen de

persoon beïnvloeden.

Fase 2: Vroeger

De interviewer stelt aan de persoon de vraag om zijn of haar vijf hoofdactiviteiten op te

noemen waar men vòòr het incident mee bezig was. Er moet benadrukt worden dat dit

activiteiten mogen zijn uit het alledaagse leven. Nadat deze, door de interviewer, zijn

genoteerd krijgt de cliënt een 10-punten schaal voor zich waar de cliënt op moet

aanduiden hoe zijn of haar keuzes zijn gestuurd, op welke manier die activiteiten

gekozen werden. Er is een mogelijkheid van gradatie tussen volledig door zichzelf

gestuurd (‘eigen’) en gestuurd door de omgeving (‘omgeving’).

Fase 3: Nu en toekomst

De interviewer stelt dezelfde vragen aan de persoon als in fase 2 maar nu gericht naar de

verschillende hoofdactiviteiten die men nu uitvoert en de activiteiten die men zichzelf in

een ideale situatie wil zien doen. Telkens met een gradering tussen gestuurd door

zichzelf en omgevings-gestuurd.

Fase 4: Gevoel linken aan proces

De interviewer dient nog na te gaan hoe de persoon dit gehele proces ervaart. Aan de

hand van twee 10-punten schalen zal de persoon bevraagd worden hoe men zich voelt in

dit hele proces. De eerste schaal geeft een gradering tussen het gevoel van

rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid. Op de tweede schaal zal men een score kunnen

geven die varieert tussen zich eerder opstandig voelen (zich afzetten tegen de omging)

en zich meer gaan berusten in de situatie.

Page 57: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

XII

Let op! Berusting kan op twee manieren geïnterpreteerd worden:

1. Gelatenheid, overgave, onderwerping, lijdzaam

2. Bij de situatie neerleggen zonder negatieve gevoelens, vorm van positieve

acceptatie

Enkele overwegingen bij gebruik • Zorg er als interviewer voor dat je zelf zo neutraal mogelijk blijft: let op je

non-verbale en verbale communicatie.

• Probeer geen voorbeelden te noemen want deze zullen de cliënt beïnvloeden

• Verduidelijking van woorden gebeurt volgens de definities opgenomen in de

handleiding.

• Vergeet niet om achteraf samen met de cliënt dit te bespreken wat zijn of haar

resultaat is, dit kan de cliënt helpen om zelf inzicht te krijgen in de manier

waarop hij/zij keuzes maakt.

Page 58: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

XIII

Analyse na afname interview

Interpretatie van VAS-schaal

Zoals eerder vermeldt wordt er per vraag een schaal voorzien telkens ingedeeld in 10-

punten. Voor de schaal die een evolutie maakt tussen ‘keuzes vanuit zichzelf’ en

‘keuzes gestuurd door omgeving’ geeft dit:

• 0 : Volledig zelf gekozen

• 1 : Overheersend eigen keuzes

• 2 : Keuzes matig zelfgestuurd

• 3 : Licht zelfgestuurd

• 4 : Keuzes werden gemaakt met neiging naar zelfgestuurd

• 5 : Neutraal

• 6 : Keuzes werden gemaakt met neiging naar omgeving gestuurd

• 7 : licht omgeving gestuurd

• 8 : Keuzes matig omgeving gestuurd

• 9 : Overheersend gestuurd door omgeving

• 10 : Volledig omgeving gestuurd

Ook voor de schalen van de bijvragen die een gradatie maken tussen ‘gevoel van

rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid’ en een ‘gevoel van opstandigheid en

berusting’, gelden volgende interpretaties:

• 0 : Volledig gevoel van rechtvaardigheid/ Opstandigheid

• 1 : Overheersend gevoel van rechtvaardigheid/ Opstandigheid

• 2 : Matig gevoel van rechtvaardigheid/Opstandigheid

• 3 : Licht gevoel van rechtvaardigheid/ Opstandigheid

• 4 : Gevoel dat neigt naar rechtvaardigheid/Opstandigheid

• 5 : Neutraal

• 6 : Gevoel dat neigt naar onrechtvaardigheid/ Berusting

• 7 : Licht gevoel van onrechtvaardigheid/ Berusting

• 8 : Matig gevoel van onrechtvaardigheid/ Berusting

Page 59: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

XIV

• 9 : Overheersend gevoel van onrechtvaardigheid/ Berusting

• 10 : Volledig gevoel van onrechtvaardigheid/ Berusting

De verschilscore, verkregen door de scoring van hoe men vroeger keuzes maakte af te

trekken van de scoring van hoe men nu keuzes maakt, bevestigd tevens de antwoorden

die voortkomen uit de bijvragen rond rechtvaardigheid – onrechtvaardigheid en

opstandigheid – berusting.

Voorbeeld:

• Een scoreverschil tussen vroeger en nu van 10 punten komt overeen met een

score van 10 op de rechtvaardigheid – onrechtvaardigheid schaal. M.a.w. een

hoog gevoel van onrechtvaardigheid.

• Een scoreverschil tussen vroeger en nu van 5 punten geeft ook een score van

5 op de rechtvaardigheid – onrechtvaardigheid schaal. M.a.w. een

neutrale/gemiddelde score.

Indeling volgens uitkomst

Na de afname van het interview worden de verkregen gegevens zodanig verwerkt dat de

uitkomst van de persoon dit geïnterviewd werd onderverdeeld kan worden binnen

volgende vier categorieën:

• ‘Revolt and Justice’: Er is geen verandering in de manier van keuzes maken

tussen vroeger en nu. Zowel nu als vroeger komen de keuzes volledig uit

zichzelf.

• ‘Resignation and justice’: Ook hier is er geen verandering met vroeger en nu.

De keuzes die men maakt worden voor een groot deel gestuurd door de

omgeving.

• ‘Revolt and Injustice’: Vroeger werd de keuze gestuurd vanuit de omgeving,

terwijl men nu volledig kiest vanuit eigen waarden. Een gevoel van

onrechtvaardigheid treedt hier op.

• ‘Resignation and Injustice’: Terwijl men vroeger keuzes maakte die volledig

door zichzelf werden gestuurd, speelt nu de invloed van de omgeving een

grote rol. Ook hier treedt er een gevoel van onrechtvaardigheid op (Van de

Velde, Bracke, Van Hove, Josephsson & Vanderstraeten, 2012).

Page 60: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

XV

Binnen de twee laatste groepen (‘revolt & injustice’ en ‘resignation & injustice’) wordt

er een extra onderverdeling gemaakt volgens het gewicht van het gevoel van

opstandigheid of berusting. Voorbeeld hiervan is terug te vinden in onderstaande tabel.

Revolt

and

Justice

Resignation

And

justice

‘Revolt and Injustice Resignation and Injustice

licht beperkt matig ernstig licht beperkt matig ernstig

Bij sommige cliënten zal het gevoel van autonomie anders zijn dan wat er wordt verteld

tijdens het afnemen van de vragenlijst. Sommige cliënten zien zelf niet in dat ze

eigenlijk gestuurd worden door de omgeving. Ze hebben zelf het gevoel dat ze

zelfstandig beslissingen nemen Volgens Van de Velde et al. (2012) kunnen de cliënten

onderverdeeld worden in vier types volgens de autonomie die ze zelf ervaren: de actieve

agent, de actieve volger, de passieve volger en het passieve slachtoffer. Bij de eerste

twee types is de mate van autonomie duidelijk voor zichzelf en voor de omgeving. De

actieve agent zal autonoom zijn beslissingen nemen. Het passieve slachtoffer zal de

beslissing niet autonoom kunnen nemen. Voor het interview is het vooral belangrijk dat

er opgelet wordt bij de twee middenste types:

! The active follower: de beslissing is niet genomen door de persoon zelf,

maar is wel gebaseerd op zijn volgzaamheid.

! The passieve follower: Het lijkt er op alsof de persoon een autonome

beslissing heeft genomen, maar de beslissing is niet gebaseerd op de persoon

zelf.

Deze types zien dus zelf niet in dat ze beïnvloed werden door de omgeving. Deze zullen

in het interview dan ook melden dat ze de keuze zelf gemaakt hebben. (Van de Velde,

Bracke, Van Hove, Josephsson, Devisch & Vanderstraeten, 2012).

Page 61: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

XVI

7.5 Bijlage 5: Lijst van figuren en tabellen Figuur 1: flowchart verloop van de deelnemers.

Figuur 2: Correlatie tussen totaalscore van de MADRS en het gevoel van

rechtvaardigheid.

Figuur 3: Correlatie tussen verandering van keuze maken vroeger en nu (1ste afname) en

totaalscore RAND-36.

Figuur 4: Correlatie tussen verandering van keuze maken vroeger en nu (2de afname) en

totaalscore RAND-36.

Figuur 5: Correlatie tussen verandering van keuze maken toekomst en nu (1ste afname)

en totaalscore RAND-36.

Figuur 6: Correlatie tussen verandering van keuze maken toekomst en nu (2de afname)

en totaalscore RAND-36.

Figuur 7: vloereffect keuze voor incident.

Figuur 8: Vloereffect keuze in ideale situatie.

Figuur 9: Correlatie tussen keuze na het incident en het gevoel van rechtvaardigheid.

Figuur 10: Correlatie tussen hoe de keuze nu wordt gemaakt en gevoel van opstand bij

personen met recent trauma.

Figuur 11: Correlatie tussen keuze voor het incident en de ideale situatie.

Figuur 12: Correlatie tussen leeftijd en gevoel van opstandigheid.

Figuur 13: Correlatie tussen leeftijd en verschilscore rechtvaardigheid en opstand

schaal.

Figuur 14: Correlatie tussen totaalscore MADRS en verschilscore rechtvaardigheid en

opstand schaal.

Page 62: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappenlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/163/812/RUG01-002163812_2014_00… · Verder werd in de studie van Blanes, Carmagnani en Ferreira (2009)

XVII

7.6 Bijlage 6: toelating tot consultatie