F. . DTJFJ TT NHTN - dbnl · 6 TT NHTN lln t bljvn, n dr hl ,dn zrf ik dr dtd n dpn d, vltrt nt...

90
F. M. DOSTOJEFSKIEJ WITTE NACHTEN SENTIMENTEELE R OMAN fi#T, Da HSSINNRRtH+GER VAN EVA DRooWER) til? HET RUSSISCH VERTAALD DOOR Z. STOKVIS TWEEDE DRUK WERELDBIBUITHEEK P. 4f. PRA AO s

Transcript of F. . DTJFJ TT NHTN - dbnl · 6 TT NHTN lln t bljvn, n dr hl ,dn zrf ik dr dtd n dpn d, vltrt nt...

F. M. DOSTOJEFSKIEJ

WITTE NACHTENSENTIMENTEELE ROMAN

fi#T, Da HSSINNRRtH+GER VAN EVA DRooWER)

til? HET RUSSISCH VERTAALD DOOR

Z. STOKVIS

TWEEDE DRUK

WERELDBIBUITHEEK

P. 4f. PRA AO s

WITTE NACHTEN

W&MMWW.Ef UITGEGEVEN DOORDE MAATSCHAPPV VOOR GOEDE ENG OEDKOOPE LECTUUR-AMSTERDAM

ERELDIJIEJLIOTHEEK

:ONDERLeiDINGVANL.5IMONS.

UITGEGEVEN DOOR:DE MAATSCHAPPY VOOR GOEDE. ENGOED~OOPELECTUUReAMSTERDAM

(UIT DE HERINNERINGEN VAN EEN DROOMER)

wi Lti rci.!.r+a ►

F. M. DOSTOJEFSKIEJ

WITTE NACHTENSENTIMENTEELE ROMAN

(UIT DE HERINNERINGEN VAN EEN DROOMER)

UIT HET RUSSISCH VERTAALD DOOR

Z. STOKVIS

TWEEDE DRUK

1917

GEDRUKT TER DRUKKERIJ „DE DEGEL" AMSTERDAM

EERSTE NACHT')

ET was een wonderlijke nacht, zooalswe slechts kunnen genieten, als wejong izij n, waarde lezer. De hemelwas ,zóó vol sterren, zoo'n helderehemel, dat men, er naar kijkende,

zich zelf af moest vragen: hoe kunnen onderzóó'n hemel allerlei booze en grillige menschenwonen? Dat is ook een jonge vraag, een ergjonge vraag, maar moge God die nog dikwijlsbij UT doen opkomen

Sprekende over grillige en booze menschen,kan ik niet nalaten, mij ook mijn eigen gedragvan dien ganschen dag in herinnering te bren-gen. Van den vroegen ochtend af kwelde mijeen wonderlijke weemoed. Ik had opeens degedachte gekregen, dat alle menschen mij, een-zame, in den steek hadden gelaten, dat allen mijontweken,

Natuurlijk heeft ieder het recht mij te vragen:„Wie zijn d ie alle n?", want ,de acht jaren, datik in Petersburg woonde, had ik nog geen enkelekennis gemaakt, Maar wat had ik ook kennissennoodig? Was niet gansch Petersburg mij bekend?Daarom scheen 't mij ook toe, dat iedereen mijin den steek liet, toen heel Petersburg !zich ver-hief en naar buiten reisde. Ik vond het vreeselijk

1-) Witte Nachten: De zomernachten in Petersburg, wan-neer het nooit geheel donker wordt. V e r t.

6 WITTE NACHTEN

alleen te blijven, en drie heele ,dagen zwierf ikdoor destad in 'diepen weemoed, volstrekt nietbegrijpende, wat ier met mij gebeurde. Of ik alop 'den Nj efskiej -prospect liep, of in het park,of langs ,de Nj ewàkade zwierf ik zag niemand,dien ik gewoon was te ontmoeten op ,dezelfdeplaats, op een bepaald uur, het gansche jaardoor, Zij kennen mij natuurlijk niet, maar i kken hèn. Ik ken ze heel goed en heb pleziermèt hen, als ze vioolijk .zijn ; en ben bedroefdals ze neerslachtig zijn. Ik heb bijna vriendschapgesloten met een oud heertje, dat ik elken dag,dien God geeft, ontmoet, op een bepaald uur opde Fontànka. Hij heeft .zoo 'n !deftig, nadenkendgezicht; altijd mompelt hij wat in izijn baard enmaakt bewegingen met zijn linkerhand; in zijn.rechter houdt ;hij een langen, knoestigen wandel-stok met gouden knop. Hij merkte mij zelfs op enscheen belang in mij te stellen . Zou ik soms eensniet op het bepaalde uur op dezelfde plaats vande Fontànka zijn ik houd mij overtuigd, dathij uit zijn humeur zou geraken . Vandaar dat weelkaar soms bijna groeten, vooral als we beidengoed gehumeurd zijn . Eens, toen we elkaar tweeheele dagen niet ,gezien hadden en elkaar denderden dag tegen kwamen, hadden we bijna naaronzen hoed gegrepen, maar bedachten ons ge-lukkig nog bijtijds en liepen elkaar verlegenvoorbij, Ook onder ;de huizen heb ik mijn kennis-sen. Als ik langs de straat loop, komt elk huismij als 't ware tegemoet, kijkt me met al zijnvensters aan en ik hoor het zeggen: „Goedendag, hoe gaat het met U? Ik been, God zij dank,gezond en Ik krijg met Mei .een nieuwe étage" ;of: „Hoe gaat 't met U? Ik word morgen gere-

EERSTE NACHT 7

pareerd", of: „Ik ben bijna afgebrand! 0, watwas ik geschrikt!" enz.

Ik heb Wonder die huizen lievelingen, teerevrienden; één is van plan zich dezen zomer hijeen architect te laten genezen. Ik izal er opzette-lijk eiken dag heengaan, opdat er niet op een ofandere manier, God verhoede 't, iets verkeerdsmee gebeurt. Maar nooit zal ik de geschiedenisvan een alleraardigst, lichtroze huisje vergeten.'t Was zoo een lief, steenen huisje, het keek mezoo vriendelijk aan, het keek zóó trotsch naarzijn plompe buren, dat mijn hart opsprong vanvreugde, toen ik er toevallig voorbij kwam. Op-eens, toen ik verleden week langs de straat liepen naar mijn vriend keek, hoorde ik een klagendgeschrei: „Ze gaan mij geel verven!"

Booswichten! Barbaren! Zij spaarden niets:geen zuiltje, geen kroonlijstje, en mijn makkerwerd zoo geel als een kanarie. Mijn igal liep meover en nu heb ik nog de kracht niet om naarmijn armen, afschuwelijk geworden vriend tegaan zien, dien ze heelemaal met de kleur vanhet Hemelsche Rijk versierd hebben.

Zoo begrijpt ge dus, lezer, waarom ik zei, datik heel Petersburg ken.

Ik heb al verteld, dat ik ndrie dagen ndoor on-rust gekweld werd, voordat ik er de oorzaak vanvermoedde. Op straat vond ik 't vervelend (d í ewas er niet, en d e z e niet, en waar was diea n d er e gebleven?) maar ook thuis was ikme zelf niet. Twee avonden lang ,zat ik me af tevragen: wat ontbrak me dan toch in mijn kluis?In mijn twijfel beschouwde ik nauwkeurig mijngroene, berookte muren, het plafond bedekt metspinraggen, die Matrjena met groot succes had

8 WITTE NACHTEN

gefokt; bekeek al mijn meubelen, stoel,denkend dat dáár misschien mijn ,ellende in zat;(omdat ik, als bij mij een stoel niet zoo staat alsden vorigen tdag, uit mijn humeur geraak) keeknaar het raam, maar alles te vergeefs.... ikwerd 'er niets beter van. Ik kwam zelfs op de ge-dachte, om Matrj ena te roepen ten haar 'eenstandje te maken over de spinraggen en in 'talgemeen over haar slordigheid — maar ze keekme alleen verwonderd aan, ging weg zonder eenwoord te antwoorden, ,zoodat. de spinraggen totop heden nag netjes op hun plaats hangen....Maar eindelijk heb ik van ochtend pas geraden,wat er was., Ja ! ze hadden mij immers in densteek gelaten voor de -dàtsj a 1) . .

Vergeef 't me, dat ik me zoo gewoontj es uit-druk, maar ik had geen bui voor -deftigen stijl , • •want heel Petersburg was naar ;de dàtsj a ver-huisd, of was bezig :daarheen te verhuizen; wantiederdeftig heer vandegelijk uiterlijk, die eenkoetsje nam, veranderde in mijn 'oogen dadelijkin -een 'deftig huisvader, 'die na zijne onvermij de-líj'ke bezigheden 'zich weder in .den schoot zijnerfamilie op 'de clàtsja begaf; want iedere voorbij-ganger had nu dat geheel eigenaardige uiterlijk,alsof hijieder, dien hij tegenkwam,, zou willentoevoegen: ,,,wij zijn zoo maar even hier meneer,maar binnen twee uren vertrekken we naar de.dàtsja, ziet u!" Als er een .venster geopend werd,waartegen .eerst dunne blanke vingertj es getikthadden, en waaruit nu .het hoofdje van een liefdeerntje kwam steken, om 'een bloemenkoopman

1 ) Houten zomerhuisje in de nabijheid van een grootestad,

EERSTE NACHT 9

aan te roepen ,dan stelde ik mij direct voor,dat die bloemen gekocht werden, volstrekt nietom van lente en bloemen te genieten in een be-dompte stadswoning, maar omdat men die bloe-men mee wilde nemen, als men naar ide datsjaverhuisde. Maar bovendien had ik zulke vorde-ringen gemaakt, in dit nieuwe, eigenaardigegenre van ontdekkingen, dat ik op 't gezicht afonfeilbaar kon aanwijzen, op wat voor datsjaieder woonde. De bewoners van het Steenen- enApothekerseiland ,of van den Petershofwegonderscheidden zich door overdachte fijnheid inhunne manieren, weelderige zomercostumes ende prachtige equipages, waarin ze naar de stadreden. De bewoners van Pargolowo en omstrekenprentten U op 't eerste gezicht hun ,gezond ver-stand en degelijkheid in; de bezoeker van hetKrj estof eiland. onderscheidde ,zich ,door zijn on-verstoorbaar vroolijk uiterlijk. Ontmoette ik eenlange rij van vrachtkarren, geleid door koetsiersdie met de slappe teugels in de hand er lui naastliepen: beladen met heele bergen van allerleimeubels: tafels, stoelen, Turksche en niet-Turk-sche divans enallerlei ander huisraad, op welkerhoogsten top zich meestal de ziekelijke keuken-meid gezet had, om het goed van haar „volk" alseen kostbaren schat te bewaken; zag ik een methuisraad zwaar beladen boot, langs Njewa enFantànka naar het Zwarte Riviertje of de -eilan-den varende -- dan eertien- ,dan verhonderdvou-digden (die karren en booten zich in mijn oogen,dan scheen 't mij, dat alles (zich verhief en weg-ging, dat de menschen zich bij karavanen naarde datsja begaven; dan scheen 't me toe dat heelPetersburg in een woestijn dreigde te veranderen,

10 WITTE NACHTEN

zoodat ik mij ten slotte beschaamd, befleedig,d,verdrietig begon te gevoelen: ik had beslist geengelegenheid of geen reden om naar de datsja tegaan.

Ik wasbereid met iedere vrachtkar mee tegaan, met ieder deftig uitziend :heer, ,die eeniezwosj tsj iek genomen had, mee te rijden: Maarniemand, letterlijk niemand noodigde mij uit —alsof ze mij vergeten hadden, alsof ik inderdaadvoor hen een vreemde was!

Ik liep gestadig en lang, zoodat ik volgens mijngewoonte, ten ,slotte vergeten was, waar ik m eeigenlijk .bevond als ik plotseling bij een slag-boom tot me zelf kwam.

Plotseling werd ik vroolijk te moede, ging denslagboom onder door en liep tusschen akkers enweiden, Mijn vermoeienis was verdwenen en ikvoelde alleen met mijn :geheele wezen, dat er eenlast van mijn ziel viel. De boeren, .die mij op hunkarren voorbij reden, ideden mij zoo vriendelijkaan, dat ize mij bijna groetten, allen waren zoovroolijk, Allen rookten sigaren . Ook ik was zoovroolijk, als ik nog nooit geweest was, 't was me,als of ik plotseling in Italië was verplaatst, záó-trof mij, .halfzieken stedeling, bijna stikkend tus-schen de stadsmuren, •de natuur!

Er is iets onzegbaar-roerends in onze Peters-burgsche natuur, als .zij bij het aanbreken van delente plotseling al haar kracht toont, al de mach-ten, haar door .den hemel gegeven, als ;de boomeiuitbotten, als ,ze zich versiert, met kleurige lente-bloemen. .

Onwillekeurig brengt .ze mij te binnen hetziekelijke, uitgeteerde meisje, waarnaar ge somsmet mededoogen, soms met medelijdende liefde,

EERSTE NACHT 11

soms eenvoudig niet kijkt, maar dat wel plot-seling, voor één oogenblik, onzegbaar, wonder-lijk mooi wordt en gij, getroffen, betooverd,vraagt onwillekeurig U zelven af: welke krachtdoet diedroeve zwaarmoedige gogen zoo schit-teren? Wat dreef het bloed naar die bleeke,vermagerde wangen? Wat overstroomde dieteedere gelaatstrekken met hartstocht? Hoebegint die borst zoo te hijgen? Wat brachtdie kracht, dat leven, die schoonheid op hetgelaat van ,dit armemeisje, wat bracht dienglins Lerenden; glimlach erop, wat verlevendigthet met zulk een hellen, glanzenden lach? Gijkijkt in 't rond, zoekt iemand, vermoedt iets. .Maar het ioogenblik gaat voorbij en misschienmorgen zult gij weer dienzelf den zwaarmoedigen,verstrooiden blik ontmoeten, zooals vroeger, dat-zelfde bleeke gezicht, den,zelfden weemoed, de-zelfde blooheid van beweging en zelfs berouw,zelfs sporen van stervenden weemoed en droefe-nis om het oogenblik van vergeten... . En laathet u spijten dat zóó snel, zóó onherroepelijk datmoment van schoonheid is weggevaagd; dat hetzóó bedriegelijk en vruchteloos voor u geschit-terd heeft spijten, ,dat er zelfs geen tijd wasom het lief te hebben. .

Maar toch was mijn nachtbeter dan de dag.Zie hier waardoor dit kwam:

Ik keerde heel laat naar de stad terug en 'twas al tien uur toen ik bij mijnwoning kwam. Mijnweg ging langs de kade, waar men op dit uur geenlevende ziel ontmoet. 't Is waar, ik woon in eenvan de verste buitenwijken der stad; ik liep enzong, want ais ík me gelukkig voel, moet ik altijdeen wijsje neuriën zooals ieder gelukkig mensch,

12 WITTE NACHTEN

die noch vrienden, nochgoede bekenden heeft,en in eengelukkig moment, met niemand zijnvreugde kan deelen. Op ieens gebeurde er met mijiets geheel onverwachts.

Bij 't hekje, .dat langs het kanaal liep, stondeen vrouw; met haar ellebogen op het hekje leu-nend, scheen zij aandachtig naar het troebelekanaalwater te kijken. Ze had een; lief, geelhoedje op en een koket zwart manteltje aan.„Dat meisje lijkt mij een brunette," dacht ik. Zijscheen mijn schreden niet te hooien en bewoogzelfs niet toen ik haar voorbijging, mijn adem in-houdend en met hevig kloppend hart. —„Vreemd!" ducht ik. „Zij .denkt zeker diep naover iets," en op eens bleef ik als versteend staan:ik hoorde .een dof gesnik. Ja! ik vergiste me niet;het meisje weende, en binnen een minuut snikteze nog eens en nog eens. Mijn hemel! Mijn hartkromp inéén. En hoe verlegen ik ook ben tegen-o'ver vrouwen, nu was 't toch zoo iets bijzon-ders! .... Ik keerde terug, deed een stap naarhaar toe en zou zeker uitgeroepen hebben: —Mejuffrouw! als ik maar niet zou geweten hebben,dat die uitroep al duizendmalen in alle Russischebeau-monde-romans was voorgekomen. Dit alleendeed me dralen. Maar terwijl ik nog naar eenwoord zocht, was het meisje reeds tot zichzelfgekomen, had een blik om zich heen geworpen,scheen zich te bezinnen, bleef een oogenblikwezenloos staan en gleed langs mij heen. Ik ginghaar dadelijk achterna, maar zij had het ver-moed, verliet de kade, sloeg een straat inen ging op het trottoir loopen. Ik duif de haarniet in destraat volgen; mijn hart klopte alsdat van een .gevangen vogeltje. Op eens kwam

EERSTE NACHT 13

een onverwacht voorval mij te hulp. Aan genenkant van het trottoir, niet ver van mijn onbe-kende, verscheen plotseling een heer in rok; hijwas niet jong meer en schuifelde al struikelendlangs de huizenrij.

Hetmeisje liep snel en zenuwachtig voort, zoo-als in het algemeen alle meisjes loopen, die nietwillen dat iemand haar uitnoodigt, haar 's nachtsnaar huis te begeleiden; en de struikelendeheerzou haar natuurlijk zóó nietingehaald hebben,maar het lot was mij gunstig: de heer nam heteenige middel te baat om haar in tehalen: hijbegint sneller tje loope .n, te draven zelfs, hetmeisje achterna. Zij liep als ,de wind,maar destruikelende heer naderde haar, had haar inge-haald, het meisje gaf een schreeuw en... ikdank het lot den rieten wandelstok, dien iktoen toevallig bij me had. In een oogenblik be-greep de ongewenschte begeleider wat er tedoenwas, nam het eenige besluit dat hij nemen kon,hield zijn mond, week ter ,zijde; eerst toen we alheel ver waren, protesteerde hij tegen mij in vrijkrachtige termen. Maar de klank van zijn woor-den bereikte ons ternauwernood,

„Geef me een arm," zei ik tot de onbekende..,,Dan zal hij ons niet meer durven naderen."

Ze gaf me zwijgend haar arm, die nog beefdevan ontroering en schrik. 0, ongewensohte bege-leider, hoe dankte ik u voor deze minuut! Even-tjes keek ik haar aan, ze was heel lief en hadbruinhaar ik had het geraden; aan haar ,zwar-te wimpers glinsterden nog traantjes van denpas 'ondervonden schrik ,of van haar vroeger ver-driet, ik weet het niet. Maar om haar lippenglansde al een glimlach. Zij keek mij ook tersluiks

14 WITTE NACHTEN

even aan, bloosde licht en sloeg haar -oogen neer,„Ziet u nu wel, waarom bent u me daar straks

ontloopen? Als ik bij u geweest was, zou er nietsgebeurd zijn... . "

„Maar ik kende u niet; ik dacht, ,dat u .00k , .."„Maar kent u mij nu clan?"„Een beetje. Kijk maar, u beeft."„O, u hebt 't al ;dadelijk geraden!" antwoordde

ik verheugd dat ze zoo schrander was: dat staatde schoonheid niet in eden weg „u hebt al dade-lijk gezien met wiep gij te doen hebt. Zeker, ikben verlegen tegenover vrouwen, en ik was heuschniet minder ontroerd clan u, toen die heer u zooverschrikte. . Ik ben ook nil nog verschrikt;het is niet een droom, en ik had zelfs niet kunnenvermoeden dat ik eens een vrouw, welke danook, zou spreken."

„Is 't werkelijk '"„Ja; indien mijn arm beeft, dan komt het om-

dat nog nooit .zoo'n lief klein handje als het uwehem aangeraakt heeft, Ik ben heelemaal ontwendaan den omgang ,met vrouwen; ik bedoel, ik ben't nooit .gewoon geweest; ik ben erg eenzaam. .Ik weet zelfs niet, hoe ik met ze moet .spreken.Zie, ik weet ook nu niet, of ik u niet een of anderedwaasheid gezegd heb. Zeg 't maar ronduit. Ikverzeker u, clat ik niet lichtgeraakt ben... . "

„Neen, heusch niet; integendeel. ,En als u ver-langt dat ik ioprecht zal zijn, dan zeg ik u, datmeisjes een dergelijke verlegenheid wel prettigvinden. En als u nog meer wilt weten: ik vinddie ook wel prettig; en ik :laat u niet van meweggaan eer ík heelemaal thuis ben".

„U Idoet zóó," begon ik, icliep ademhalende vanontroering, „dat ik heelemaal niet meer verlegen

EERSTE NACHT 15

ben. En ,dan ben ik mezelf niet meer. . . .„U zelf niet meer? Wat bedoelt u? Dat vind

ik vreemd."„Neem me niet kwalijk. Ik zal niet...... sprak

ik met moeite. „Maar als u denkt dat ik op ditoogenblik niet zou wenschen...."

„Te behagen soms?"„Nu ja; maar om Gods wil wees niet boos.

Ga eens na wie ik ben. Kijk, ik ben al 26 jaar enben nog nooit met iemand omgegaan. Hoe zouik nu goed kunnen spreken, aangenaam en juistop het goede oogenblik? Het zou voor u beterzijn als u alles duidelijk ,en klaar was. .. Ik kanniet zwijgen als 't hart in me spreekt, Nu, watkomt 't er op aan ' Kunt u 't gelooven? Nooit,met geen enkele vrouw, heb ik ooit omgegaan.Maar iederen dag verbeeld ik me, dat ik eindelijkeens iemand zou ontmoeten. Och, als u wist hoe-veel keeren ik op die manier verliefd ben ge-weest .... ".

„Maar hoe dan? Op wie?".,Op niemand; op een ideaal; op haar, die me

in den droom verscheen. Ik schep me in mijndroomerijen heele romans. 0, u kent me niet!Zeker; natuurlijk heb ik wel eens twee, drie vrou-wen ontmoet, maar wat war en dat voor vrou-wen! Dat waren zulke huisschommels, ,dat.Maar ik zal u eens laten lachen, ,en u vertellendat ik eenige malen zoo eenvoudig weg een aris-tocratisch ,dametje op straat heb willen aan-spreken, natuurlijk als ze alleen was; verlegen,eerbiedig, hartstochtelijk willen aanspreken;haar heb willen zeggen, dat ik onderga in mijneenzaamheid, dat ze me niet van haar moest weg-jagen; dat ik geen gelegenheid had om met een

16 WITTE NACHTEN

vrouw in kennis te komen; haar heb willen over-tuigen dat het ,zelfs de plicht van een vrouw was,dedeemoedigebede van een ongelukkig menschals ik, niet af te wijzen. Ik had haar willen zeg-gen, dat alles wat ik wensch, slechtshierin be-staat, ;dat ze me twee (hartelijke, deelnemendewoorden zou zeggen; dat ze me niet dadeliikmoest wegjagen en me .op m'n woord moest ge-looven, en aanhooren wat ik .zou zeggen; indienze wilde, mocht ze me uitlachen. Maar ze moestme troosten met twee woorden; met twié woor-den maar; daarna hoefden we elkaar heelemaalniet meer te ontmoeten ! .... Maar u lacht....Nu, daarvoor vertel ik u dit ook .. ''.

„Word niet boos, Ik lach, omdat u• uw eigenvijand bent; ‘en •als u 't geprobeerd halt, zou hetu ook gelukt zijn misschien, al zou 't ook opstraat geweest zijn; hoe eenvoudiger hoe beter.Geen enkele goede vrouw, indien ze .ten minsteniet dom is, of op dat soogenblik boos om iets, zouu weggestuurd hebben zonder u die paar .woordjeste zeggen, waarnaar ge zoo ootmoedig gevraagdhordt.... Maar wat zeg ik! Zij zou u natuurlijkvoor gek gehouden hebben. Ik oordeelde naarmezèlf. I k weet heel goed wat er alzoo in demenschen omgaat",

,,o, ik dank u!" riep ik uit, „U weet niet wat ume nu gedaan hebt!"

„Goed, goed! Maar zeg eens, hoe wist u .datik zoo'n vrouw was met wie.... nu, die ge uwaardig fhebt geacht .... uw opmerkzaamheid envriendschap .... in een woord, dat ik geen „huis-schommel" ben zo. oals u 't noemt. W at bracht uer toe naar me toe te komen?"

, ,Wat me er toe bracht? Maar u was alleen, en

EERSTE NACHT 17

.die meneer was een beetje vrijpostig, en 'tis nacht; u stemt toch toe 'dat het mijnplicht....“

„Nee nee, ik bedoel, eerder, in die anderestraat. Toen wou u immers toch óók naar me toekomen?"

„Daar in die andere straat? Maar ik weet wer-kelijk niet hoe ik u antwoorden moet; ik vrees ..Weet u, ik was vandaag gelukkig; ik liep en zong,ik was buiten; ik had nog nooit zulke gelukkigeminuten doorleefd. En.... 't scheen me toe dat.... 't scheen me toe dat.... nu, vergeef me,indien ik dat aanroer: 't scheen me toe dat usnikte, En ik. . . ik kon 't niet hooren; het hartkromp me ineen... . 0, mijn God! mocht ik nuniet medelijden met u hebben? Was 't nu eenzonde dat ik broederlijk met u meevoelde? neemme niet kwalijk als ik sprak van medelijden....nu,. .. . .in één woord.... ik heb u toch niet kun-nen beleedigen omdat het onwillekeurig in meopkwam naar u toe te gaan 9"

„Goed, laten we er niet meer over spreken,"zei 't meisje, haar ,00ggin neerslaande ,en mijnarm drukkende. „ ' t Is mijn eigen schuld; ik bener over beginnen te spreken; maar ik ben blijdat ik me niet in u vergist heb .... Maar nu benik thuis. Ik moet die zij straat daar in en dan nogtwee stappen. Wel te rusten. Ik dank u...."

„Maar we zullen elkaar toch nog wel erei3terugzien? Zóó kunnen .we elkaar toch niet ver-laten."

„Zie nu eens .aan," zei 't meisje lachend. „Eerstwou u maar twee woorden hooren, en nu....Maar ik zeg u niets.... Misschien zullen weelkaar nog ontmoeten."

Witte Nachten 2

18 WITTE NACHTEN

„Ik kom morgen weer hier," zei ik. „0 vergeefme, ik begin al te eischen."

„Ja, u bent ion;geduldig, U èischt bijna...."„Hoor nog even, hoor nog even," onderbrak

ik haar; „vergeef me indien ik u al iwéér iets zal.zeggen. Maar kijk: 't is me onmogelijk om mor-gen niet hier heen te komen. Ik ben een droo-mer; ik leef zoo weinig het werkelijke leven, datminuten als deze voor mij zóó zeldzaam zijn, datik niet nalaten kan, ze in mijn droomerijenvoort te ,metten. Ik zal om u denken den gan-schen nacht, de heele week, het ,heele j aar;ongetwijfeld zal ik morgen weer hierheen komen;bepaaldelijk hiéiheen, op ndezèlfde plaats, be-paaldelijk iop dit uur, en ik zal gelukkig zijn alsik me alles van den vorigen dag te binnen breng.Die plaats is me al lief geworden; zoo heb ik altwee, ,drie, plaatsen in Petersburg; ik heb zelfseens gehuild iom mijn herinneringen, evenals .gij;en dan te weten dat u misschien tien minutenvroeger óók gehuild hebt om herinneringen....Maar vergeef me, ik heb me alweer vergeten.Misschien is u hier eens bijzonder gelukkig ge-weest....''

„•Goed," zei 't meisje. „Misschien kom ik mor-gen toch hierheen; ook om tien uur. Ik zie dat iku het toch niet kan verbieden. De zaak is, dat ikhier moet zijn. Denk niet, dat ik u een rendez-vous •geef; ik ,waarschuw u, ik moet hier zijn voorm e z e 1 f. Maar kijk .... ik zal 't u maar op-recht zeggen. 't Komt ,er niets ,op aan of u zultkomen. Ten eerste, er kan weer net zoo iets ge-beuren als vandaag; maar dit daargelaten. ..

In één woord, ik zou u daar wel willen zien...om u „twee woordjes" te zeggen. Maar u veroor-

EERSTE NACHT 19

deelt mij nu toch niet? Denk niet dat ik u zoo-maar rendez-vous geef; ík zou dat niet doenindien.... Maar laat dit mijn geheim blijven.Maariets moet u me beloven...."

„Beloven? Spreek maar op, zeg 't maar, zegalles maar vooruit. Ik ben 't met alles eens, stavoor alles klaar!" riep ik geestdriftig uit. „Ik stavoor me zelf in. Ik zal gehoorzaam en eerbiedigzijn; u kent me...."

„Juist omdat ik u ken, noodig ik u voor mor-gen uit!" zei het meisje lachende. „Ik ken u dooren door. Maar zie, u mag komen onder voor-waarden; ten eerste (en wees zoo vriendelijk,gehoorzaam te zijn; u ziet, ik ben openhartigmet u) u mag niet verliefd op mij warden....Dat mag niet, ik verzeker het u. Ik wil graagvriendschap met u sluiten; dáár, mijn hand erop.... Maar wordt toch heusch niet verliefdop mij!"

„Ik zweer 't u!" riep ík uit, haar hand grij-pende.

„Goed, goed, zweer niet; ik weet immers, datu kan opstuiven als buskruit. Veroordeel mijniet, als ik zoo spreek. Als u wist.... Ik hebniemand, met wien ik een woordje kan praten,of bij wien ik om raad kan .gaan. Ik kan toch nietop straat naar raadgevers gaan zoeken: u benteen uitzondering. Ik ken u al zóó goed, alsof weal twintig jaar bevriend zijn geweest.... Niet-waar, u zal me niet bedriegen?"

„U zult zien.... Alleen weet ik niet, hoe ikdie 42 uur door zal komen."

„Slaap maar .goed; wel te rusten, en denker aan, dat ik al vertrouwen in u gesteld heb.Maar u was daar straks zoo openhartig, en men

20 WITTE NACHTEN

kan zich toch niet van elk gevoel rekenschapgeven, zelfs niet van broederlijke sympathie!Weet u, u sprak daar straks zoo mooi, idat ikdadelijk dacht u in vertrouwen te nemen...."

„Maar, om Gods wil, in wat dan?"„Tot morgen. Laat dit nu nog een geheim zijn.

Des te beter voor u, hoewel heel in tde verte zal't op een roman gelijken. Misschien zal ik 't umorgen zeggen en misschien ook niet.... Ikzal eerst nog wat met u praten; we zullen danbeter kennis maken."

— „O, dan zal ik u morgen alles van mij zel-ven vertellen, Maar wat is dat allemaal? 't Isalsof er een wonder met mij gebeurt. Mijn God,waar ben ik? Maar zeg eens, bent u soms boosop u zelve, dat u me niet dadelijk weg hebt ge-jaagd, zooals een ander in uw plaats zou gedaanhebben? In twee minuten hebt u mij voor altijdgelukkig gemaakt. Ja, gelukkig; wie weet, hebtu me niet met me zelven in vrede gebracht, mijntwij fel weggevaagd ... Misschien zullen er zulkeminuten voor mij komen. . Maar morgen zalik u alles vertellen. Alles zult u weten, alles ..."

„Goed, ik neem 't aan. Maar u moet beginnen."„Ja!"„Tot weerziens!"„Tot weerziens!"En wij scheidden. Ik liep den heelen nacht nog

doortik kon er maar niet toe komen, naar hulsterug te keuren. Zóó gelukkig was ik.... totmorgen!

TWEEDE NACHT

U, u bent den tijd toch doorgekomen i "zei ze lachende en mijn beide handendrukkende.„Ik ben hier al twee uren; u weet niet,hoe ik den heelen dag was!"

„Ik weet 't, ik weet 't. Maar ter zake. Weet u,waarom ik gekomen ben?

Niet om gekheid te praten, zooals gisteren.Kijk, we moeten een beetje verstandiger doen.

Ik heb over ditalles van gisteren lang nage-dacht."

„In wat, in wat verstandiger zijn? Ik van mijnkant ben bereid. Maar werkelijk, ik heb nooit ietsverstandigers in mijn leven beleefd, dan thans."

„Heusch? Ten eerste, verzoek ik u mijn han-den niet zoo te drukken; ten tweede verklaar iku, dat ik vandaag lang over u heb nagedacht" .

„Nu, en wat was 't ,slot ,daarvan?"„Het slot? Het slot was dat ik 't noodig vond,

heelemaal opnieuw te beginnen, daar ik vandaagtot de overtuiging ben gekomen, dat u me heele-maal onbekend bent, dat ik gisteren gehandeldheb als een kind, als een kleine meid ennatuurlijk kwam 't uit dat mijn goede hart vanalles de schuld is, d, w, z. dat ik mezelf eenpluimpje gegeven heb, zooals 't altijd gebeurt, alswe over ons eigen persoontje nadenken. En daar-am wilde ik ,de fout herstellen en ben nu vanplan, alles zoo uitvoerig mogelijk omtrent u te

22 WITTE NACHTEN

weten te komen. En omdat niemand anders mijover iu kan inlicihten, moet u .zelf mij alles haarfijnvertellen. Nu, wat bent u voor een mensch? Gauw- begin en vertel uw geschiedenis!"

„Mijn geschiedenis! riep ik verschrikt uit.-- Maar wie'heef t u gezegd, dat ik een geschiede-nis heb? Ik heb geen geschiedenis. . . .

„Hoe hebt u clan kunnen leven?" ,onderbrak zijmij lachende.

„Heelemaal zonder „geschiedenis"! Ik heb zoomaar geleefd, op me zelf, zooals men dat zegt;d. w..z. alleen,totaal, totaal .alleen. Weet u wel,wat dat beteekent: alleen?"

„Maar hoe alleen? u hebt toch wel menschengezien?"

„Zeker heb ik menschen gezien, maar toch wasik alleen!"

„Hoe zoo? Hebt u dan nooit met hen ge-sproken?"

„Streng genomen, neen!"„Maar wat bent u clan voor iemand?Wacht, ik zal eens raden, u hebt zeker een

grootmoeder, net als ik. Zij is blind, en ,zij liet mijnooit van haar afgaan, mijn heele leven niet,zoodat ik het bijna ontwend ben, met iemand tespreken. En toen ik een jaar of twee geleden inverzet kwam en ze me niet meer houden kon,riep ze me bij zich en speldde mij met mijnkleed aan het hare vast en zoo zitten we heeledagen bij elkaar; zij breit kousen, ondanks haarblindheid, en ik zit naast haar, naai, of lees haariets voor vreemd hè, zoo ben ik nu al tweejaren vastgespeld. . . . "

„Mijn hemel, wat een ramp! Neen, ik heb nietzoon grootmoeder."

TWEEDE NACHT 23

„Hoe kunt u dan thuis zitten?"„Luister nu eens! u wilt weten, wat voor

iemand ik ben?"„Ja, j a "l^„In den strengen zin van het woord?"„Ja, in den meest eigenlijken zin van het

woord."„Nu dan, ik ben een t y p e!"„Een type? Wat voor een type?" riep het

meisje uit, lachende, alsof ze in een heel jaarniet gelachen had. „U bent toch een aardigmensch! Wacht, hier is een bankje, laten we gaanzitten, Hier komt niemand langs, ze zullen onsniet hooren. En vertel me nu uw geschiedenis.Want ik blijf gelooven, dat u een geschiedenishebt, die u wilt verbergen, Ten eerste: wat i seigenlijk een t y p e?"

„Een type? Een type, dat is ,een origineel, eenbelachelijk mensch!" antwoordde ik, zelf begin-nende te lachen bij haar kinderlijken lach. —,,Dat is een zeker karakter. Weet u, wat voor eensoort mensch een droomer is?"

„Een droomer? Hoe zou ik dit niet weten?Soms zat ik wel bij mijn grootmoeder met eenleeg hoofd. Nu, en dan begon ik te droomen endan verbeeldde ik me, dat ik met een Chineeschenprins zou trouwen. ,Het is wel prettig te droomen!Maar misschien niet, Godweet! Vooral als je ietshebt om over te denken," voegde het meisje {dit -

maal heel ,ernstig er aan toe.„Prachtig! Als u al getrouwd bent met een

Chineeschen prins, dan zal u me volkomen be-grijpen. Luister nu. . . . Maar wacht, ik weet nieteens hoe u heet!"

„Eindelijk! Daar is u ook vroeg op gekomen."

24 WITTE NACHTEN

„Ach hemel! Ik heb er heelemaal niet aan ge-dacht, Ik vond het zóó al goed".

„Ik heet Nástjenjka".„Nástjenjka! Meer niet?"„Neen! Vindt u 't niet genoeg? u is ook niet

gauw tevreden!"„Niet genoeg? Integen:deel, integendeel! Nást-

jenjka, u bent een goed meisje, nu ge opeens„Nástjenjka" voor mij geworden zijt".

„Nu, nu!"„Luister nu, Nástjenjka, wat voor een wonder-

lijke ,geschiedenis of er komen zal!"Ik ging naast haar zitten, nam een pedant-

ernstige houding aan en begon alsof ik een ge-schreven stuk voorlas: „Er zijn, Nástjenjka, erzijn, als u 't niet weet, in Petersburg vreemdehoekj es. Deze plaatsen worden niet beschenendoordezelfde zon, .die voor alle Petersburgersschijnt, maar daar schijnt een andere zon, eennieuwe, als 't wareopzettelijkaangesteld voordie hoekjes; 'die schijnt daar met een eigenaar-dig, bizonder licht, Opdeze plaatsen, lieveNástjenjka, wordt een heel ander leven geleid,een leven in niets 'gelijkend op dat wat rond onsbruist, maar een, hetwelk mogelijk is in het der-tigste, onbekende rijk, maar niet in onzen ernsti-gen, hoog-ernstigen tijd. Zie, dit leven is eenmengsel van ,zuivere ,fantasie en vurig idealismeen (o wee, Nástjenjka!) vandoffe, prozaïschegewoonheid, ,om niet te zeggen: van het onge-looflijk-platte".

„Poe, mijn hemel, wat een voorrede! Wat zaler wel komen!"

„U, .zal vernemen, Nástjenjka! (ik geloof, datik nooit moe zal worden, u Nástjenjka te noe-

TWEEDE NACHT 25

men) , u zult vernemen, dat in die hoekjesvreemde menschen leven droomers. Een droo-mer, indien ,een uitvoerige definitie noodig is —een droomer is geen gewoon mensch, maar be-hoort, weet u, tot een middengeslacht. Meestalwoont hij ergens in een ontoegankelijk hoekje,alsof hij het daglicht niet wil zien, Zoo groeit hijvast in zijn hoekje, ials een slak; en in veel op-zichten gelijkt hij zeer ,op dat wonderlijk dier,dat dier en huis tegelijk is, en dat schildpadheet. Waarom denkt u dat hij zijn vier murenzoo lief heeft, die vier natuurlijk groen geverfdemuren, die vier schamele, bewalmde, berooktemuren, En als een zijner zeldzame kennissen --haast al zijn kennissen zullen ten slotte van hemvervreemden dit wonderlijk personage eenseen bezoek komt brengen, waarom ontvangt hijdie kennis dan met ,een verlegen, bleek en schich-tig gezicht alsof hij zoo pas binnen zijn viermuren een misdaad had begaan, alsof hij zoopas valsche wissels gefabriceerd of verzen ge-maakt had om die naar een tijdschrift-redacteurte zenden met een anoniemen brief, waarin hijmeedeelt, dat de eigenlijke schrijver al dood is,en dat zijn vriend het zich een heiligen plichtacht, die rijmpjes te publiceeren. Zeg me toch,Nástjenjka, waarom het ,gesprek tusschen dietwee stokt? Waarom vliegt er geen lach, geengeestig woordje van de lippen van den onver-wachts gekomen en verlegen geworden vriend,die anders zoo zeer houdt van een lach, een gees-tig woordje, van gesprekken over het schoonegeslacht en andere vroolijke onderwerpen.

Waarom ten slotte wordt die vriend, die waar-schijnlijk eerst kort geleden met onzen held heeft

26 WITTE NACHTEN

kennis gemaakt, bij zijn eerste en laatste visitewant hij zal niet licht weer komen waarom

wordt die vriend zelf verlegen, waarom wordthij zelf stijf en koud iondanks al zijn mogelijkegeestigheid, wanneer hij het verslagen gezichtvan zijn .gastheer ziet, die ,opzijn beurt zijn laat-ste kruit verschoten heeft na geweldige maarvergeefsche pogingen het gesprek aan eden gangen levendig tehouden iom ook van zijn kant tebewijzen dat hij savoir vivre heeft en over hetschoone geslacht kan spreken, om maar doordergelijke voorkomendheid den armen, van zijnstuk .gebrach.ten gast te behagen, die hem bij ver-gissing een bezoek is komen brengen? Waaromten slotte grijpt ,de gast plotseling naar zijn hoed.en gaat snel heen, zich plotseling een heel noo-dige boodschap herinnerende, die heelemaal nietbestond? Waarom maakt hij zich gauw af van ,dewarme handdrukken van zijn gastheer, die zijnbest doet zijn berouw te toonen en hetverlorenete herstellen? Waarom lacht de weggaande gast,als hij buiten ,de deur is en geeft hij zich zelf debelofte nooit weer dien zonderling op te zoeken,hoewel die zonderling in wezen een uitmuntendevent is? En waarom heeft hij den .ganschen tijdvan zijn gesprek met zijn gastheer moeten den-ken aan een klein ongelukkig katje, dat geplaagden getergd en iop alle wijzen gekweld door kin-deren die het verraderlijk ,gepakt hebben, einde-lijk ontsnapf is en op een verborgen, donkerplaatsje onder een stoel zich rustigjes zit op teborstelen en te poetsen en zijn gewond snoetjemet beide pootj es zit te wasschen en dat nog langdaarna met wantrouwenden blik de natuur enhet leven beschouwt en zelfs het kliekje, dat een

TWEEDE NACHT 27

medelijdende keukenmeid ivoor het arme diertjeafgezonderd heeft, niet durft eten?"

„Wacht even!" onderbrak hem Nástjenjka, dieal dien tijd met open mond en oogen hem hadaangehoord, „Wacht even! Ik weet heelemaalniet, waarom dat allemaal was, en waarom u mezulke gekke vragen doet. Maar wat ik wel weetis, dat alles wat u vertelt, van stuk tot beetjemet u zelf is gebeurd."

„Dat is zoo," antwoordde ik met een hoogsternstig gezicht.

„Als dat zoo is ga dan maar voort," ant-woordde Nástjenjka, ,want ik wil heel graagweten, hoe 't afloopt."

„U wilt weten, Nástjenjka, wat onze held —of liever gezegd ik, want mijn eigen be 'sdheidenpersoonlijkheidje is de held wat onze helddaar in zijn hoekje uitvoerde; u wilt weten, waar-om ik voor een ,heelen dag in de war raaktedooreen onverwacht vriendenbrezoek; waarom ik zooopsprong, zoo bloosde, toen mijn kamerdeur ge-opend werd, waarom ik mijn gast niet wist teontvangen en zoo gebukt ging onder mijn taakvan gastheer?"

„Zeker!" antwoordde Nástjenjka. „Dat wil ikook, U vertelt heel mooi. Maar kan u 't niet watminder mooi doen? u vertelt, alsof u uit eenboek voorleest!"

„Nástjenjka!" zei ik deftig en afgemeten, metmoeite mijn lachen inhoudende, „Lieve Nást-jenjka, ik weet dat ik mooi vertel, maar ik kanniet anders vertellen, Thans,lieve Nástjenjka,ben ik gelijk den geest van Koning Salomo, dieduizend j aren in ,een kruik was, verzegeld metzeven zegelen, vanwelke kruik men ten slotte

28 WITTE NACHTEN

de zeven zegelen heeft raf genomen, Thans, nu wijna zoo lange scheiding elkaar ontmoet hebben

want ik kende u gal lang, lieve Nástjenjka,want ik heb al lang iemand gezocht, en dit iseen teeken, adat ik juist u zocht, ,en dat het be-schikt wa:s, :dat we elkaar zouden ontmoeten —thans, gaat mijn hart wijd open en op voorwaardehet anders te besterven, moet ik den woorden-stroom ruimte geven, Dus, Nástjenjka, verzoekik u, mij niet te tonderbreken, engeduldig en ge-hoorzaam te luisteren; ániders houd ik mijnmond!''

„Nee, nee, nee! Vertel . maar voort! Ik zal geenwoord meer zegeen,"

„Ik ga verder: !er is,lieve Nástjenjka, één uurvan ,den dag, waarvan ik bizonder veel houd. Datis het uur, waarop alle zaken, plichten en ver-plichtingen een einde nemen, en allen zich naarhuis spoeden om te eten of uit te rusten en onder-weg maken ze vroolijke plannen betreffende deavonden, de nachten en den overigen vrijen tijd.Op dit uur volgt ook onze held want u zult mewel toestaan, Nástjenjka, in !den derden persoonte spreken, daar ik mij een beetje schaam, ditalles in den eersten persoon te vertellen opdit uur volgt onze held, die ook wel wat te doenhad, de !overigen. Maar een vreemae glans vantevredenheid speelt op zijn bleek, als 't wareeenigszins afgemat gelaat. Oplettend kijkt hijnaar het avondrood dat zachtkens uitdooft aanden kouden Petersburgschen hemel. Ik zeg: kijkt,maar dan jok ik eigenlijk: hij kijkt niet, maarstaart als 't ware onbewust alsof hij vermoeid isof denkt over een ander, belangwekkender onder-werp, 'zoodat hij maar even, bijna onwillekeurig,

TWEEDE NACHT ,29

zijn aandacht aan al het omringende mag geven.Hij is tevreden, omdat hij tot den volgenden

dag afgerekend heeft met zijn zaken, die hemvervelen en hij is blij, als een schooljongen, diede schoolbank heeft verlaten voor zijn spelletj esen kattekwaad. Bekijk hem eens van op zij,Nástjenjka; je zult dadelijk zien, idat dit blijdegevoel al een gelukkigen invloed heeft gehad opzijn zwakke zenuwen en ziekelijk-geprikkeldeverbeelding. Hij is over iets aan 't peinzen...Over zijn middagmaal, denk je? Over denkomenden avond? Waar kijkt hij zoo naar? Naardien meneer met dat deftige uiterlijk, die zooplechtstatig buigt voor een dame, die in een metvurige paarden bespannen rijtuig voorbijsnelt?Nee, Nástjenjka, wat kunnen hem thans al dienietigheden schelen? Hij voelt zich thans rijkmet zijn eigen 'bizonder leven; hij is plot-seling rijk geworden en de afscheidsstraal derzinkende izon flikkerde niet te vergeefs zoo vroo-lijk hem in de oogen en gaf zijn verkwikt gemoedeen ,gansche reeks van indrukken. Nu merkt hijnauwelijks den weg, waarop vroeger de minstekleinigheid hem kon treffen. Thans is de „godinder verbeelding" (indien je Zj oekof skiej 1 ) gele-zen hebt, lieve Nástjenjka) op haar grillige wijzeeen gouden stramien gaan weven en toovert zijhem de schoonheden van een onwerkelijk won-derbaar leven voor en, wie weet, heeft zij hemniet van 't trottoir waarlangs hij naar huis wan-delde in den zevenden hemel gevoerd. Probeer

1 ) Russisch dichter (1786-1852) , Hij vertaalde o, a.Engeische en Duitsche dichters en de Odyssee. Achttezich den Russischen romanticus.

30 WITTE NACHTEN

hem nu 'eens staande te houden, Vraag hem opeens waar hijzich thans bevindt, langs welkestraten .hij gegaan is hij zou zich vast nietsherinneren, en blozende van schaamte, zou hijongetwijfeld maar iets 'gejokt 'hebben om zijnfatsoen te redden, Daarom schrikte hij zoo enslaakte bijna een kreet toen een deftige oudedame hem beleefd staande hield en hem naar denweg vroeg, ,dien zij kwijt was, Zijn wenkbrauwenfronzend schrijdt hij verder, nauwelijks bemer-kende .dat vele voorbijgangers hem glimlachendaanzien en naar hem omkijken, en dat een kleinmeisje, bang voor hem op zij gaande, luid begonte lachen toen zij zijn breeden, gelukzaligen glim-lach en zijn armbewegingen bemerkte,

Maar diezelfde verbeelding heeft in haarspeelsche vlucht ook -de oude dame opgenomenen de belangstellende voorbijgangers en 't lachen-de meisje en de moezjieks die den avond door-brengen in de booten, die de Fontànka afdammen(laten we veronderstellen dat onze held op dittijdstip langs Fontànka wandelt), deze zelfdegrillige verbeelding neemt alles en, alben in haarstramien op, zooals de spin een vlieg in haarwebbe; en de zonderling is thuisgekomen in zijnzalig hokje, heelt reeds aan den maaltijd gezeten,is al lang klaar, en komt eerst ,tot zichzelf als zijnneerslachtige en eeuwig verdrietige Matrjena diehem bedient, al alles van tafel heeft genomen enhem zijn pijp heeft gegeven; dan eerst komt hijtot zichzelf, enherinnert zich met verwonderingdat hij al gegeten heeft, heelemaal niet begrij-pend hoe dat gebeurd is, In de kamer is 't aldonker,geworden; in zijn ziel is het leeg en droef;de ga.nsohe wereld van droomerijen verdwijnt,

TWEEDE NACHT 31

verdwijnt zonder sporen na te laten, zondereenig ,geruisch, als een droomgezicht; en hij zelfkan zich niet herinneren, wat er met hem gebeurdis, maar een duister voorgevoel dat hem eenzachtesmart veroorzaakt, een zeker nieuw ver-langen, streelt verleidelijk zijn verbeelding,windt hem op, en ongemerkt wordt een nieuwereeks van droomgezichten opgeroepen. In 'tkleine kamertje heersoht duisternis; zijn een-zaamheid en loomheid prikkelen zijn verbeelding;zachtjes vlamt die op; zachtj es begint zij tekoken, als het water in de koffiekan van de oudeMatrjena, die muur aan muur met hem, in dekeuken haar goedkoope koffie zet, Maar danlaait zijn verbeelding op, dan valt het boek, datmijn droomer zonder doel en onwillekeurig terhand genomen heeft, op den grond, terwijl hijnog maar twee bladzijden gelezen heeft. Zijnverbeelding is op nieuw aan het werk getogen, opnieuw opgewekt en op eens glanst weer eennieuwe wereld, een nieuw tooverachtig levenvoor hem in een glanzend perspectief. Een nieuwedroom, een nieuw geluk, een nieuwe dosis ver-raderlijk, zoet vergif! 0, Nat is hem ons werke-lijk leven! In zijn somber oog leven wij, jij Nást-j enj'ka en ik, zoo lui, traag en saai; in zijn oogzijn wij allen ontevre den met ons lot, wordenwij gedrukt door ons leven. En inderdaad, ziemaar eens, hoe bij 'den eersten aanblik alles tus-schen ons koel, norsch, ja zelfs vijandig is. .. .arme menschen! denkt mijn droomer. En geenwonder dat hij 'het idenkt, Zie naar deze wonder-lijke verschijningen, die zoo tooverachtig, zoogrillig, zoo verward en breed voor hem op doe-men, als ware het een betooverde, bezielde scrhil-

32 WITTE NACHTEN

derij, waarop op den voorgrond natuurlijk staath ij, onze droomer, zijn eigen kostbare persoontje.Zie wat verschillende gebeurtenissen, welk eeneinidelooze reeks van verheven droombeelden.Je zult misschien vragen waarèver hij dandroomt. Waarom idit te vragen? Immerrs overalles.... Over de rol van den dichter, die eerstverguisd, en daarna verheerlijkt is; over devriendschap met Hofmann, over den Bartholo-meusnacht, toyer Diana Vernon, over de helden-rol van Iwan Wasielj ewietsj bij de inneming vanKazanj, over Clara Mowbay, over Eup'hia Dens,over het Concilie van Constan,z en JohannesHuss, over ;de opstanding .der dooden in. Robertie Diable (herinner je je de muziek? Die riektnaar het kerkhof!), over Minna en Brenda, overden slag hij de Berezina, over Banton, over Cleo-patra en haar .minnaars, over het huisje in. Ka-lomna 1), over zijn hoekje en naast hem eenliefsahepseltje, dat naar hem luistert op, den winter-avond, met open mondje en oogj es, zooals jij nunaar mij luistert, mijn kleine engel. ... Nee,Nástjenjka, wat is voor hem, voor hem, eenluiaard, het leven, waar hij zoozeer aan hangt?Hij ,denkt dat het een armzalig, beklagenswaardigleven is, niet vermoedend, dat ook voor hemmisschien eens het sombere uur zal aanbrekenwaarop hij voor één dag van dit armzalige levenal zijn jaren van fantasie ,zal opgeven, en nog nieteens tot vreugde of tot geluk. E.n hij zal geenkeuze willen doen op dit uur van somberheid, be-rouw en onafwendbare smart.

Maar tot nu toe is hij nog niet gekomen, die

1 ) Russische stad aan de Wolga,

TWEEDE NACHT 33

dreigende tijd hij verlangt niets, omdat hijboven verlangens verheven is, omdat hij allesheeft, omdat hij verzadigd is, omdat hij de schep-per van zijn teigen lot is, en daarover elk uur be-schikt naar vrije willekeur. En zoo gemakkelijk,zoo natuurlijk wordt deze sprookjesachtige fan-tastische wereld geschapen! Alsof dat alles geeníj del droombeeld was! Werkelijk, vaak is hij be-reid te gelooven, dat het gansche leven geenschepping van zijn gevoel, geen droombeeld, geenzelfbedrog is, maar iets werkelijks, iets dat be-staat, iets wezenlijks. Waarom Nástjenjka, waar-om voelt hij zich top dergelijke oogenblikkenbeklemd? Door welk wonder, door welke onbe-kende oorzaak versnelt .zich zijn polsslag, sprin-gen de tranen uit ede oogen van den droomer,branden zijn vochtig bleeke wangen, en wordtzijn ,gansche wezen vervuld van een onuitspreke-lijke vreugde?

Hoe komt het, dat ,heele slapelooze nachtenals een .00genblik voorbijgaan, in onuitputtelijkevreugde en geluk? En wanneer de dageraad zijn.eerste stralen door het venster werpt, en de och-tendschemering zijn somber kamertje met eenweifelend, fantastisch licht verlicht, 'zooals bijons in Petersburg, hoe komt het dan dat onzedroomer vermoeid en afgemat, 'zich op zijn bedwerpt en in teen doffen slaap valt, afgemat doorzijn ziekelijk overspannen ,denken, en met eenz.achtschrijnende pijn in ,zijn hart. Ja, Nástjenjka,je zult je vergissen, ien onwillekeurig zal je gaangelooven dat teen echte, waarachtige hartstochtzijn ziel beweegt, dat er iets levends en tastbaarsin zijn vruchtelooze droomen is, bijvoorbeeld jezult denken dat een liefde in .zijn hart is geko-

Witte Nachten 3

34 WITTE NACHTEN

men, met al haar onuitputtelijke vreugden, metal haar afmattende kwellingen, Doch zie hem aan,en overtuig je, Geloof je, lief meisje, dat hijinderdaad nooit háár gekend heeft, die hij in zijnmijmerijen zoozeer heeft lief gehad? Zou dij haarslechts gezien hebben in verleidelijke verschijnin-gen, en zou deze hartstocht slechts gedroomdzijn? Zijn zij dan nooit .arm in arm zooveel jarendoor het leven gegaan, met hun beidj es, de gan-sche wereld verwerpende en ieder hun eigenwereld, hun eigen .leven met elkaar vereenigend?Heeft zij 'dan niet op 't laatste uur toen de schei-ding naakte, heeft zij dan niet snikkend en volsmart aan zijn borst gelegen, niet hoonend denstorm die het zwerk in beweging bradht, niets voe-lend van den wind die de tranen van haar zwartewimpers woei? Was dat dan alles soms eendroom, die tuin, die sombere kale, verwvilderdetuin, met zijn met mos begroeide paadjes, dieeenzame triestige tuin, waar zij zoo vaak met hunbeidj es gewandeld hadden, gehoopt en geschreid,waar ze elkaar bemind hadden, zoolanig en zooteeder, En dat oude huis, waarin zij zoo langeenzaam en triestig geleefd had, met haar oudensomberen man, altijd zwijgend en zwartgallig?En zij, schuchter als kinderen, bang elkaar hunliefde verzwijgend, vreesden heem . Welke kwel-lingen hadden zij iondergaan, welke angsten uit-gestaan, hoe 'onschuldig en rein was hun liefdeen hoe (dat spreekt immers van zelf, Nástjenjka!)boos waren de menschen!

En mijn God, had hij haar dan niet ontmoetdaarna, ver van zijn geboorteplaats, onder eenvreemden, heeten, zuidelijken hemel, in een won-derlijk oude stad, op een schitterend bal, bij rui-

TWEEDE NACHT 35

sohende muziek in een palazzo (ongetwij fehd ineen palazzo) , badend in een zee van hitht, op datbalkon, omwonden met myrthen en irozen, waarzij hem herkennend, haastig haar masker afnam,fluisterend; „ik ben vrij;" waar zij hem bevendin de armen viel, een kreetslakend van verruk-king. Hebben zij elkaar toen niet omhelsd en ineen oogwenk hun leed en hun scheiding vergeten,en al hun kwellingen en het triestige huis en denouden man, en den somberen tuin in het verregeboorteland? En de bank waarop zij met eenlaatsten hartstochtelijken zoen zich los maaktenuit hun omhelzingen, stom van wanhopigesmart... .

Kan je je niet voorstellen Nástjenjka, dat jeopschrikt, in de war raakt enbloost als eenschooljongen die zoo pas een appel uit den tuinvan den buurman gestolen heeft wanneer eenforsche gezonde knaap, leen vroolijke pret-maker, een .onverwachte vriend de deuropenmaakt, en alsof er niets gebeurd is,uitroept: „zoo broeder, ik kom zoo juist uitPawlofsk, 1)

Mijn God, de oude graaf is gestorven, eengroot geluk gaat beginnen, en daar komt men mijmet een gewoon gezicht vertellen, dat men uitPawlofsk komt! ... .

Ik zweeg pathetisch, toen ik mijn pathetischespeech geëindigd had. Ik herinner me dat ik eenvreeselijken lust kreeg, uitbundig te gaan lachen,want ik voelde al, dat er een kwaadaardig dui-veltj e in mij begon te bewegen, dat mijn keel toe-geknepen werd, dat mijn kin began te beven, en

1 ) Villa -dorp nabij Petersburg.

36 WITTE NACHTEN

mijn oogen vochtig begonnen te worden. Ik ver-wachtte dat Nástjenjka, die met haar wijdge-opende, verstandige oogen naar mij geluisterdhad, met haar kinderlijken, onweerstaanbaarvroolijken lach zou beginnen te lachen, en ik hadal berouw dat ik me ,zoover had laten gaan, datwk tevergeefs verteld had wat al zoola.i g in mijnhart was omgegaan, wat ik als van een geschre-ven blad had kunnen .oplezen, want reeds langhad ik e'en oordeel over mijzelf gevormd en nusprak ik het uit, hoewel niet verwachtende datmen mij zou begrijpen. Maar tot mijn verwonde-ring zweeg zij een poos en drukte me daarnazacht de hand en met een zekere schuchtere deel-neming vroeg ze mil: „Hebt u inderdaad zoo uwgansahe leven doorgebracht?"

„Mijn gansche leven, Nástjenjka," antwoorddeik „en waarschijnlijk zal puk het zoo eindiagen ,00k.".

„Neen, dat mag niet," zei zij bezorgd; „dat zalniet gebeuren, Zoobreng ik ook mijn ganscheleven door metmijn grootmoedertje. Weet u weldat het +heelemaal niet goed .is om zoo televen?"

„Ik weet het, Nástjenjka, ik weet het!" riep ikuit, mijn gevoel niet meer bedwingende, „enthans weet ik beter dan ooit dat ik mijn bestejaren nutteloos heb doorgebracht, Thans weet ikhet, en des te pijnlijker is me dit bewustzijn,omdat God zelf me u gezonden heeft, mijn goedeengel, om mij dit te zeggen en aan te toonen. Nuik naast je zit en met je spreek, valt het me alvreemd, over de toekomst te denken, want in detoekomst ligt 'voor mij ,weer de eenzaamheid,weer het duffe, nuttelooze leven. En waaroverkan nog mijmeren, als ik in werkelijkheid bij

TWEEDE NACHT 37

u al zoo gelukkig ben geweest. 0, weesgezegend, lief meisje, omdat je me niet aldadelijk teruggestooten hebt,omdat ik kanzeggen dat ik twee avonden van mijn levengeleefd heb."

„O nee, nee!" riep ,Nástjenjka uit en tranenglinsterden in haar ,00gen, „zoo zal het nietlanger zijn! Z o o zullen wij niet scheiden! Watzijn twéé avonden!"

„Och, Nástjenjka, weet je wel hoe je me metmij zelf in vrede heiba gebracht? Weet je wel, datik nu al niet meer zoo slecht over me zelf zaldenken als vroeger? Weet je wel, dat ik mis-schien niet meer bedroefd er over zal zijn, dat ikmisdadig en zondig geleefd heb, want een derge-lijk leven i s ,misdaad en zonde, En denk niet datik overdreven heb, om Godswil, denk dat niet,want ik heb minuten doorleefd, zoo smartelijk,zoo ismartelijk .... Want het heeft mij vaak toe-geschenen dat ik nooit geschikt zou zijn eenwerkelijk leven te leven; want het leek me vaakdat ik alle aanleg, alle gevoel voor het bestaande,het werkelijke, verloren had. Want ik heb ten-slotte mezelf vervloekt; want na mijn nachtenvan fantasie zijn er oogenbiikken van ontnuchte-ring geweest, die vreeselijk waren. En onderwijlbemerk je, dat om je heen voortrolt en kronkeltin den maalstroom des levens de menschen-menigte; bemerk je en zie je hoe de menschenleven, leven in merkelijkheíd; zie je, adat het levenvoor hen geen :zware taak is, dat hun leven nietvervliegt als een droom, als een verschijning, dathun leven altijd .zich vernieuwt, altijd jong is,en geen enkel uur er van gelijkt op een volgend,terwijl de schichtige verbeelding triestig en een-

38 WITTE NACHTEN

twig tot saai toe is, een slavin van een schaduw,een gedachte, een ,slarvin van de eerste wolk is, dieplotseling de zon verbergt, en het edhte Peters-burgsche .hart, dat ,zijn zon rzoozeer waardeert, vandroefheid doet inéén krimpen. En welk een ver-beelding in de droefenis! Voel je wel, dat zij tenslotte zidh afmat, zich uitput in altijd durende over-spanning, die o n u i t p u t t e 1 ij k e verbeelding?Want je wordt immers man; je overleeft j e vroe-gere .idealen; zij worden tot stof, tot ,gruis; en alser .geen ander leven ,is, dan moet men it opbouwenuit ,dit gruis; •en ,ond.ertussohen verlangt en ,vraagtde ziel iets anders. En tevergeefs ,zoekt onzedroomer in izijn oude mijmeringen als yin de aschnaar .een vonkje, om het aan te blazen, om methet nieuwe vuur zijn koele hart te verwarmen, enweer alles in zich op te wekken, dat hem vroegerzoo lief was, dat zijnziel geroerd heeft, zijn bloedsneller had •doen stroomen, de tranen uit zijn,00gen had geperst, en hem zoo liefelijk bedrogenhad. Weet .je wel, waartoe ik gekomen ben; weetje wel dat ik af heb moeten rekenen met mijnoude gewaarwordingen, af heb moeten rekenenmet wat mij vroeger zoo lief was, wat in de wer-kelijkheid nooit bestaan heeft omdat het een afre-kening met domme, onvruchtbare 'mijmeringenwas en dat ik dit heb 'moeten doen, hoewel ze nietbestaan hebben, hoewel ik 'ze niet beleefd heb.

Weet je wel, dat ik er van houd,' nu, mij teherinneren en te bezoeken ,op bepaalde tijden dieplaatsen, waar ik eens op mijn manier gelukkigwas, dat ik er van houd mijn heden op te bouwenin harmonie met het onherroepelijk voorbij ge-gane ,en dikwijls lzwerf ik als een schaduw, zondernoodzaak_ en zonder doel, triestig en somber door

TWEEDE NACHT 39

de Petersburgsche straten en stegen. Wat al her-inneringen! Het heugt me bij voorbeeld dat ikjuist hier, precies een jaar geleden, precies opdenzelfden tijd, op hetzelfde uur, op het zelfdetrottoir even triestig, even eenzaam geslenterdheb als thans, En je herinnert je dat ook toen jedroomensomber waren, en hoewel het vroegerniet beter was, heb j e toch zoo het gevoel, dathet toch wèl beter was, dat je rustiger leefde, datje toen niet die zwarte gedachten had, die jenu vast heeft; idat je niet dat knagende, duis-tere, verdrietige gevoel hadt, dat je thans dagnoch nacht rust geeft, En je vraagt je zelf af:„Waar zijn mijn droomen nu?" En je schudt jehoofd en zegt: „Hoe snel vliegen de jaren!" Enweer ,vraag je je zelf af: ,,Wat heb je gedaan metje jaren? Waar heb je je besten tijd begraven?Heb je geleefd of niet? Zie zeg je je zelf —zie hoe koel het op de wereldwordt!" Toch gaande j aren voorbij en na hen zal de sombere een-zaam;heid komen en de bevende ouderdom metzijn knik zal komen en met hem weemoed endroefheid, Je fantastisdhe wereld zal verbleeken,vergaan en verwelken zullen je droomen en ver-strooid zullen ze worden, als de ,gele blaren derbooroen.... 0, Nástjenjka! Zal 't niet verdrietigzijn, alleen te blijven, volkomen alleen, en zelfsniets te hebben om te beklagen niets, volstrektniets.... omdat alles, wat je verloren hebt, om-dat dit aller niets was, een domme, ronde nul,louter droom!"

„Kom, je maakt me heusch aan 't huilen," izeiNástjenjka, een traan wegwístschen+d, die haar uitde oogen gerold was. Nu is 't uit! Nu zullenwe met ons tweeën zijn. Wat er ook met me ge-

40 WITTE NACHTEN

beurt, • we zullen nooit weer scheiden, Luister, ikben maar een .eenvoudig meisje, ik heb weiniggeleerd, hoewel grootmoeder indertijd een onder-wijzer voor me genomen heeft, maar heusch ! ikbegrijp u, omdat ik alles, wat u mij verteld hebt,ook zelf geleefd heb toen grootmoeder mij aanzich vastgespeld had. Natuurlijk zou ik 't niet zoogoed verteld hebben als u; ik heb niet veel ge-leerd voegde zij er verlegen aan toe, omdat zenog steeds leen ,zeken ontzag voelde voor mijnpathetische rede enmijn hoogdravenden spreek-trant maar ik ben heel blij, dat u zoo opengesproken hebt, Nu ken ik u, nu ken ik u heele-maal. En weet u wat? Nu zal ik u ook mijn ge-schiedenis vertellen zonder iets _te verbergen, endan moet u mij daarna raad geven, U bent eenerg verstandig mensch, belooft u mij, dat u mijdien raad zult geven?"

„Ach, Nástj enjka . antwoordde ík ik benvolstrekt geen raakdgever en nog - minder een ver-standig raadgever, maar nu zie ik, dat als wealtijd zóó met ,elkaar omgaan, dan zal dat welheel verstandig zijn en dan zullen we elkaar welheel veel verstandige raden geven. En nu mijnlieve meisje, wat wil je van .me weten. Zeg 't meoprecht ; ik ben nu .zoo vroolijk, gelukkig, durvenden verstandig, dat ik mijn woordje wel zal wetente doen. . . . '

„Nee, nee viel Nástj enj.ka mij lachend in derede ik heb niet alleen een verstandigen raadnoodig: ik heb noodig een hartelijken, broeder-lijken raad, alsof u al uw heele leven van mijgehouden hebt ! "

„'t Zal wel gaan, Nástjenjka, 't zal wel gaan!"riep ik geestdriftig uit, ,,al zou ik al 20 jaren. van

TWEEDE NACHT 41

je gehouden hebben, dan toch niet inniger-dan nu!"

„Geef me de hand!" zei Nástjenjka.„Daar heb je 'm!" 'zei ik, mijn hand uit-

stekende.„En nu mijn tgeschiedenis,"

DE GESCHIEDENIS VAN NASTJENJKA

E helft vaan de geschiedenis weet jeal. D, w, z. je weet, dat ik een oudgrootmoedertje hesb .... "„Als de andere helft net zoo kort is,als deze....". begon ik haar glim-

lachend in de rede te vallen,„lees nu stil en luister. Eerst een afspraak:

je mag me niet in ,de rede vallen, anders raak ikin de war. Luister nu rustig.

Ik heb dan een oude grootmoeder. ik kwam bijhaar, toen ik nog een heel klein meisje was, om-dat mijn vader en moeder gestorven waren.' Ikmoet er bij vertellen, dat grootmoeder vroegerrijker was, Ze leerde mij Fransch en daarna namze een onderwijzer. Toen ik 15. jaar was (pik bennu 17) was ik uitgeleerd. En in dien tijd was ikerg ondeugend; wat ík gedaan heb, dat zal ik jeniet vertellen; laat 't je genoeg zijn, dat 't nietzoo heel erg was, Alleen, grootmoeder riep mijop een ochtend bij zich en zei .dat, daar ze blindwas, mij niet in alles kon nagaan, nam een spelden speldde mijn japon aan de hare en zei toen,dat we zoo ons heek leven zouden zitten, als íkniet beter ging oppassen, In één woord, voor-1,00pig zat ik vast; werken, lezen, leeren allesnaast -grootmoeder. Eén keer heb ik geprobeerdhaar te slim af te zijn; ik haalde Fjokla over opmijn plaats te gaan • zitten. Fj okla is onze werk-meid; ze is doof; Fjokla ging dan op mijn plaats

DE GESCHIEDENIS VAN NASTJENJKA 43

zitten. Maar het liep slecht af, Grootmoeder werdwakker en vroeg om iets, idenkende dat ik nogaltijd rustig naast haar zit. Fj okla ziet, dat groot-moeder iets vraagt, maar ze hoort niet wat, enwist niet wat ze doen moest; ze maakte de speldlos en ging er van 'door,

Hier hield Nástj enjka op en begon te lachen,Ik glimlachte ook. Dadelijk hield ze op.„Pas op, je moet niet lachen om grootmoeder,

Ik lach omdat het grappig is. .. . Wat moet jedoen, als je grootmoeder zoo iemand is, maartoch houd ik nog wel teen 'beetje van haar.

Ik kreeg mijn verdiende straf: dadelijk werd ikweer op mijn oude plaats gezet en toen was 't uit;ik kon mij zelfs niet bewegen.

Maar ik heb je nog vergeten te zeggen, dat wij,d. w, z, grootmoedertj e haar eigen huis heeft, eenklein huisje, maar drie ramen breed, heelemaalvan hout en even oud als grootmoeder, met eenverdiepinkje er boven. Nu kwam er op die verdie-ping een nieuwe commensaal. . . "

„Dus er was ook een vroegere commensaal,"merkte ik terloops op.

„Natuurlijk!" antwoordde Nástjenjka, „en diekonbeter zwijgen ,dan u. Geen woordje kwam erbij hem uit, Het was een oud mannetje: droog,stom, blind, mank, zoodat hij ten slotte niet meerhier op aarde kon leven en gestorven is. En toenwas er een nieuwe commensaal noodig, wantzonder commensaal konden wij niet leven; ditvormde mèt het pensioen van grootmoedertj ebijna onze eenige inkomsten, De nieuwe commen-saal was toevallig een jonge man, niet van hier,maar voor tijdelijk in de ,stad. Daar hij niet af-dong, nam grootmoeder hem, maar daarna vroeg

44 WITTE NACHTEN

zij mij : „Nu, Nástj enj ka, is deze commensaáljong of niet?" Ik wilde niet jokken. „Och,"zeide ik, „grootmoeder, niet jong, maar oakniet oud,"

„En heeft hij een aardig gezicht?" vroeg groot-moeder,

„Ik wilde al weer niet jokken. „Ja," zeide ik,„een aardig gezicht," En grootmoeder izei: „Och,een straf, leen straf! Ik ,zei 't daarom, kleindochter,dat jij niet naar hem zou kijken, 't Is me een tijd.tegenwoordig, Daar komt me een jonge commen-saai ien nog wei met een aardig gezicht: heelanders clan vroeger!" Alles moest hij grootmoe-der als vr o eg e r zijn: vroeger was ze jonger, ende zon scheen vroeger warmer en d e melk werdvroeger niet zoo gauw zuur .... Ik blijf stil zittenen denk }bij .me zelf: waarom maakt grootmoeder-tje mij zelf opmerkzaam en vraagt of hij jong isen mooi? Dat dacht ik alleen maar en ik begonweer de steken te tellen en kousen te breien envergat ten slotte het heele geval,

Maar eens op een ochtend kwam de commen-saal bij ons in de kamer om er over te spreken,dat grootmoeder hem beloofd had, zijn kamer telaten behangen, Van het ééne woord kwam menop het andere, grootmoeder werd spraakzaam enzegt: „Ga eens naar mijnslaapkamer yen haal hetrekenbord 1) 'eens,"

Ik sprong direct op, .bloosde tot achter mijnooren (ik weet niet waarom) en vergat, dat ikvastgespeld was, en in plaats dat ik mij stilletjeslosspeld, zoodat de commensaal het niet zou zien,

1) In winkels en ook in huis gebruiken de Russen vaaktelramen om berekeningen te maken,

DE GESCHIEDENIS VAN NASTJENJKA 45

ruk ik mij in eens los, zodat de stoel van groot-moeder een eindje meereed. Toen ik zag, dat decommensaal nu alles wist, begon ik weer te blo-zen, bleef als aan den grond genageld staan enbegon plotseling te huilen záó bitter schaamdeik mij op ,dit oogenblik, dat ik niet óp durfde zien!Grootmoeder roept: ,,wat sta je nu?" en ik kreeg't nog erger te kwaad... . Toen de commensaalzag, zag, dat ik zoo beschaamd was, groette hijen ging dadelijk weg!

Van dien tijd schrikte ik hevig, als ik maar ietshoorde in het portaal. Daar komt de commensaal,dacht ik en uit voorzorg maakte ik dan stillet.j esde ispeld los. Maar nooit was hij het: hij kwamniet meer. Twee weken gingen voorbij ; de com-mensaal laat ,door Fjokla zeg+gen, .dat hij 'veelPransahe boeken heeft, altemaal mooie boeken,die ik zal kunnen lezen en of ,grootmoeder nietzou willen, dat ik ze haar voorlas tegen de ver-veling. Grootmoeder nam het aanbod dankbaaraan, maar vroeg steeds, of het (zedelijke boekenwaren; want indien ze onzedelijk waren, dan zouje, zei ze, ze niet mogen lezen; want dan leer j eer niets dan .slechts uit.

„Wat is dat tdan, grootmoeder, wat staat erdan in?"

„In die boeken staat, hoe jonge mannen eer-bare meisjes verleiden, hoe zij, onder voorwend-sel ze te willen trouwen, ze wegvoeren uit hetouderlijk huis en ze .daarna aan hun lot over-laten, en dan komen die meisjes op de meest be-klagenswaardige wijze am. Ik heb veel van dieboekj es gelezen, zei grootmoeder, en alles, zei ze ;

is daar zóó mooi beschreven, dat je een heelennacht kunt opzitten om te lezen. Pas daarom op,

46 WITTE NACHTEN

zei ze, Nástjenjka, en lees .ze niet. Wat voorboeken heeft hij gezonden?"

„Allemaal romans van Walter Scott, groot-moeder!"

, „Romans van 'Waiter Scott? Zoo, komen daarniet allemaal schelmstukken in voor? Kijk maarof hij d'r geen minnebriefj e ingelegd heeft".

„Nee," zei ik, ,,'grootmoeder, ik vind niets."„Kijk eens onder het kaft; daar verstoppen de

deugnieten ize ,soms!"„Nee, grootmoeder, daar vind ik ook niets."„Nou, goed dan!"

- En zoo begonnen wij dan Walter Scott te lezenen in ongeveer een maand hadden we de helft uit.Daarna zond hij telkens weer boeken. Poesj-kien 1 ) zond hij ,en al gauw kon ik niet meer zon-der boeken en dacht er niet meer aan ,met eenChineeschen prins te trouwen,

iZoo stonden de zaken, toen ik eens toevallig ,dencommensaal op de trap tegenkwam. Grootmoederhad me gevraagd iets te halen. Hij bleef staan; ikbloosde en hij bloosde; maar hij glimlachte,groette mij en vroeg naar de gezondheid vangrootmoeder en Zei: „Hebt u boeken uitge-lezen?"

Ik antwoordde van j a. „Nu," zei hij, „wat bevaltu het meest?" Ik „Ivanhae en' Poesjkien," Endaarmee was het gesprek voor dit keer uit. Naeen week kwam ik hem weer op de trap tegen.Dit keer had geen boodschap voor grootMoe-der, maar ik moest iets voor mijzelf halen. Hetwas drie uur, de gewone tijd, waarop onze com-

1) De beroemdste 'der Russische dichters. Hij leefde in't begin der vorige eeuw, Vert.

DE GESCHIEDENIS VAN NASTJENJKA 47

mensaal thuis kwam. „Goeiendag !" zei hij en ik:„goeiendag ! "

„Verveelt het u niet 'zoo den he ►elen dag bij uwgrootmoeder te zitten?"

Toen hij mij n dit vroeg, begon ik weer, ik weetniet waarom, te blozen en werd verlegen. Ikvoelde mij een beetje beleedigd, zeker omdat ookanderen mij daarover begonnen te spreken. Ikwilde al zonder antwoord weggaan maar had erde kracht niet toe.

„Hoor eens," zei hij, „je bent epen goed +kind.Neem me niet kwalijk, n dat ik zoo met je spreek,maar ik verzeker j e, dat ik net als je grootmoe-der, je niets dan goeds toewensch. Heb je geenvriendinnen, bij wie je eens op bezoek kuntgaan?"

Ik zei van nee, en dat ik er een gehad had,Katjenjka, ,maar dat die naar Pskof verhuisd was.

„Zeg," zei hij, „zou u met mij naar deoperawillen gaan?"

„Naar de opera? En grootmoeder dan?"„Ik bedoel," zei hij, „stilletjes voor groot-

moeder,"„Nee," zei ik, „ik wil grootmoeder niet bedrie-

gen, Dag meneer!"„Nu goeien dag!" zei hij en verder niets.Maar na het eten kwam hij bij ons.Hij ging zitten, sprak lang metgrootmoeder,

vroeg haar van allerlei; of ze wel eens op reisging, of zij bekenden had en opeens zegt hij,„Wat ik zeggen wou: vandaag heb ik een loge inde opera genomen; „de barbier van Sevilla"geven ze; een paar kennissen van me wildengaan, maar zijn daarna van plan veranderd; nuzit ik met een biljet."

48 WITTE NACHTEN

,,De barbier van Sevilla!" riep grootmoedertj euit, „Is dat (de 'zelfde „Barbier" dien ze vroegerwel gaven'?"

„Ja,• zei hij, „dezelfde „Barbier" en hijwierp een blik op mij. Ik begreep alles, bloosdeenmijn . hart klopte mij in de keel vanverwachting,

„Hoe zou ik dien niet kennen?" zei grootmoe-der. „Ik heb zelf vroeger in een liefhebberij-komedie de Rosine gespeeld,"

„Zou u ,dan _nu niet willen gaan?" .zei de com-mensaal, ,,het ibilj et kost me niets,"

„'t Is mij goed," zei ,grootmoeder. „Waaromniet? En Nástjenjka is nog nooit in de komediegeweest."

Groote hemel! wat een blijdschap! Dadelijkgingen we ons in orde maken en reden weg, Alwas grootmoeder blind, ze kon toch de muziekhooren, en behalve dat ze was een goed oudj eze wilde vooral mij een pleziertje geven; alleenhad ze nooit gegaan,

Wat voor indruk de „Barbier van Sevilla" opmij maakte, zal ik u maar niet zeggen; .alleenkeek de commensaal mij den heelen avond zóógoedig aan, sprak zóó lief, dat ik dadelijk voelde,dat hij mij vanochtend had willen op de proefsstellen, met mij voor te stellen alleen met hemmee te gaan . Maar wat epen pret! Ik legde me teslapen zóó trotsdh, zóó in mijn 'schik, mijn hartklopte zóó, dat ik er een beetje koorts van kreegen ik den heelen nacht hardop droomde van den„Barbier van Sevilla".

Ik dacht dat hij nu al vaker en vaker zoukomen maar dat was mis. Hij kwam bijnaheelemaal niet meer. Hij kwam nu maar één keer

DE GESCHIEDENIS VAN NASTJENJKA 49

in de maand ongeveer, en dan alleen om onsvoor ede opera uit te nodigen.

Twee keer daarna gingen we nog. Maar ik vonddit nu heelemaal niet prettig meer. Ik zag, dat hijalleen maar medelijiden met me had, omdat ik bijgrootmoeder ,zoo eronder zat en meer niet, Enzoo kwam 't dat ik langzamerhand in alles denlust verloor: ik kon niet meer zitten, ik kon nietmeer lezen, nietmeer werken; soms lachte ik enbakte grootmoeder een leelijke poets en dan weerhuilde ik gewoon. Ten slotte vermagerde ik enwerd bijna ziek. Het opera-seizoen was voorbij ende commensaal kwam niet meer bij ons; als weelkaar ontmoetten natuurlijk op idezelfde trap

groette hij mij zwijgend en zóó ernstig, alsofhij heelemaal niet wilde spreken en week heele-maal voor mij uit en ik sta nog op de helft vande trap, rood als een kreeft, want al mijn bloedstijgt mij naar het hoofd als ik hem ontmoet,

En nu komt dadelijk het eind. Precies een jaargeleden, in Mei, komt de commensaal bij ,ons bin-nen en zegt aan grootmoeder, 'dat hij hier allesgedaan had, wat hij moest doen en dat hij nuweer voor een jaar naar Moscou moest,

Toen ik dit hoorde, verbleekte ik en viel half-dood op een stoel. Grootmoeder merkte er nietsvan en hij, ;zijn boodschap gedaan hebbende,groette en ging weg.

Wat moest ik doen? Ik dacht en dacht, treurdeen treurde en nam ten slotte een besluit, Morgengaat hij weg en ik besluit idat ik vanavond alleszal beslissen als grootmoeder gaat dutten . Ikbond alles wat ik aan bovenkleeren had, in eenbundeltje, met zooveel ondergoed, 'a 'ls no 'oidig wasen met mijn bundeltje in de hard ga Ik meer

Witte Nachten 4

50 WITTE NACHTEN

dood dan levend naar de kamer van den com-mensaal toe. Hij dacht een spook te zien en vliegtheen om me wat wager te geven, want ik wan-kelde op mijn beenen. Mijn hart klopte, dat mijnhoofd er pijn van deed en ik was heelemaal inde. war, Toen ik weer wat tot mijzelf kwam, legdeik eenvoudig weg mijn bundeltje bij hem op bed,ging er zelf naast zitten en begon tranen met tuitente huilen. Hij scheen dadelijk alles te begrijpenen hij stond voor mij, bleek en keek me zóódroevig aan, dat mijn hart er van brak,

„Hoar eens," begon hij, „hoor eens ,Násrtj enjka,ik kan niets doen; ik ben een arm man; ik hebniets, zelfs geen behoorlijke betrekking. Hoe zou-(den we kunnen leven, als ik met je trouwde'?"

Wij spraken lang en ik wond mij hoe langerhoe meer op en zei, dat ik niet langer bij groot-moeder wilde blijven, dat ík zou vludhten; ikkon niet langer idulden vastgespeld te worden;als hij wilde zou ik met hem mee naar Moskougaan, want zonder \heem zou ik niet kunnen leven,Sdhaamte, liefde, trots alles tegelijk sprak inmij en bijna was ik in .een zenuwtoeval op bedgevallen. Wat waas ik bang voor een weigering!

Hij bleef eenige minuten stil zitten stondtoen op, kwam op me toe, en nam mijn hand.

„Hoor eens goed, lief messje," begon hij, ookmet tranen in zijn stem. „Ikzweer j e, zoodra ikin istaat zal zijn te trouwen, dan zal jij mijn deel-genoot in geluk en ongeluk warden, Ik verzekerje, dat jij alleen mij gelukkig kunt maken.Luister: ík ga..naar Moskou en blijf daar een rondjaar, Daar hoop Ik mijn zaken te regelen, Als ikterugkom en je hebt mij nog lief, dan zweer ikj e, zullen we gelukkig zijn, Nu is 't niet mogelijk,

DE GESCHIEDENIS VAN NASTJENJKA 51

ik kan niet, ik heb ,zelfs het recht niet iets te be-loven. Maar .ik 'herhaal, als 't binnen een jaar nietgebeurt, dan toch eens, natuurlijk, als je nieteen ander de voorkeur zult geven boven mij, wantik kan, noch durf je binden,"

Zoo sprak, hij tegen mij, ren den volgenden dagging hij weg. We hadden afgesproken, groot-moeder er niets van te ,zeggen. Zoo wilde hij het,En nu is mijn geschiedenis bijna uit, Een rondjaar is voorbij. Hij is nu weer hier, al drie heeledagen. ... en.

wat?" riep ik uit, bergeerig het einde tehooren.

„En tot nu toe is hij nog niet verschenen," ant-woordsde Nástjenjka, als 't ware krachten verza-melende. „Taal noch teeken heb ik van hem ge-hoord."

Toen hield ze op, zweeg even, liet haar hoofdzinken en het gezicht in de handen verbergendebegon ze opeens te snikken, dat mijn hart er pijnvan deed.

Ik had een dergelijke ontknooping heelemaalniet verwacht.

„Nástjenjka!" begon ik schuchter en zacht.„Nástj enj ka ! om Gods wil, huil niet. Hoe weetje 't? Misschien is hij er nog niet."

„Hij is hier, hij is hier, ik weet 't!" riep Nást-jenjka. „Wij hadden teen afspraak, toen nog, denavond vóór zijn vertrek: toen we elkaar alles ge-gezegd hadden, wat ik U verteld heb en het af-scheid genaderd was gingen we hierheen wande-len, juist op deze kade, Het was tien uur; wijzaten op deze bank; ik schreide al niet meer;het was mij wél te luisteren naar wat hij zei ... .Hij zei, dat hij dadelijk na zijn aankomst bij me

52 WITTE NACHTEN

zou komen en als ik hem dan niet 'zou afwijzen,dan zouden we alles aan grootmoeder zeggen. Nuis ,'hij gekomen, ik weet 't en nu is hij er niet, nuis hij ,er niet!"

En weerbarstte zij in tranen uit,.,,Mijn Gord, 'zou je dan de ,smart nooit kunnen

troosten?" riep ik uit, in wanhoop van de bankopspringende, „Zeg eens, Nástjenj ka, zou ik nietnaar hem toe kunnen gaan?"

„Zou dat kunnen?" zei ,ze, op eens 'haar hoofdoprichtende.

,,Nee, natuurlijk niet!" zei ik, tot bezinningkomende. „Maar weet je wat, schrijf hem eenbrief!"

„Nee, dat is niet mogelijk, dat kan niet!" ant-woordde ze beslist, maar ze liet haar hoofd weerzinken en keek mij niet aan.

„Waarom niet, waarom kan dat niet?" ging ikvoort, mijn gedachte vasthoudend. „Maar weet jewat voor een brief? Een en ,een brief is twee en, . .ach Nástjenjka, heb maar vertrouwen in mij. Ikzal je geen slechten raad geven. Alles kan nog inorde komen, Je heb nu den eersten stap gedaan-- waarom nu...."

,,.Het kan niet, het kan niet! Toen heb ik mijals 't ware opgedrongen...."

„Ach, mijn goeie Nástjenka!" onderbrak ikhaar, een glimlach niet • verbergende, „Zoo is 'tniet, Jij hebt ten slotte gelijk, want hij heeft jeeen belofte ,gedaan. En aan alles zie ik, dat hijeen kiesch mensch is, dat hij goed gehandeldheeft," ging ik voort, steeds meer in geestdriftkomende door Ode logica van mijn eigen overtui-gíng en bewijsgronden, „Wat heeft chij gedaan?Hij heeft zich gebonden door - ,een belofte, Hij

DE GESCHIEDENIS VAN NASTJENJKA 53

heeft gezegd, dat hij met niemand zou trouwendan met jou. Hij heeft jou de volle vrijheid ge-laten, hem elk oogenblik af te wijzen .... In zoo'ngeval maag je den eersten stap doen. Je hebt hetrecht, je kunt van leen voorkeur blijk geven, alzou je hem bijvoorbeeld van zijn gegeven woordwillen ontslaan!"

„Zeg eens, hoe zou U geschreven hebben?"„Wat?",W dat?"„Dien brief!"„Ik zou schrijven : Hooggeachte Heer. .. . „„Is dat bepaald noodig : Hooggeachte Heer?"„Zeker! Maar waaromeigenlijk? Ik ►denk .... "„Nu, nu, verder...."„ „Hooggeachte Heer! Neemt U mij niet kwa-

lijk. . " " „Maar eigenlijk zijn er heelemaal geenverontschuldigingen noodig! Het feit zelf recht-vaardigt alles. Schrijfeenvoudig: „ „Ik moet Uschrijven! Vergeef mij mijn ongeduld, maar ikwas een heel jaar gelukkig .door hoop, ben ik nuschuldig te noemen, dat ik zelfs geen dag vantwijfel kan verdragen? Maar nu U hier gekomenbent, zijt ge misschien van plan veranderd. Danzal ,die brief U zeggen, ,dat ik niet mor en U nietbeschuldig. Ik beschuldig U niet, dat ik geenmacht heb lover Uw hart: zoo moet mijn lot danzijn! Gij zijt een rechtschapen mensch en gij zultniet glimlachen of wrevelig worden over mijnwoorden van ongeduld. Denk er aan, dat een armmeisje ze schrijft, ,dat zij alleen is, dat zij nie-mand heeft, die haar kan inlichten of raadgevenen dat zij nooit haar hart heeft weten te beheer-schen. Maar vergeef mij, dat, al is 't maar vooreen oogenblik de twijfel in mijn ziel is kunnenbinnensluipen. Gij zijt niet instaat, zelfs in ge-

54 WITTE NACHTEN

dachte haar tje beleectigen die U zoo lief heeftgehad en nog lief. heeft".

„Ja, ja, dat is precies, zooals ik ook gedachtheb!" riep Nástj enj ka uit, en vreugde glansde in

•haar oogen,„U hebt mij van mijn twijfel genezen.

God zelf heeft mij U gezonden. Ik dank U,ik dank U!"

„Waarom? dat God mij gezonden heeft?" ant-woordde ik, in ;geestdrift naar haar blij gezichtjekijkende.

„Ja, al is 't dan maar ►dáárvoor!"„Ach, Nástj enjka; wij ,ziin sommigen menschen

al dankbaar alleen idaarvoor, dat zij in den zelf-den tijd 'even als wij. Ik ben je dankbaar, omdatik je ontmoet heb, ,omdat ik je mijn heele levenniet zal vergeten!"

. „Nu genoeg, genoeg! Maar luister nu eens goed:we hadden toen een afspraak, dat hij, !zoodra hijzou 'aangekomen zijn, mij dat zou laten wetendoor middel van een brief geadresseerd aan eenpaar kennissen van mij, -goeie, eenvoudige lui., dievan de heele zaak niets weten; maar als hij nietalles in een brief zou kunnen zetten, wat hij wilde,dan zou hij op den dag van zijn aankomst zelf,dan zou hij precies om tien uur 'hierheen komen,op de afgesproken plaats. ik weet al, dat hij er is;maar nu is het al drie dagen, en ik heb noch eenbriefgekregen, noch hem gezien. 's Ochtends kanik niet van grootmoeder weg. Geef nu zelf morgendien brief aan die goeie menschen, van wie ik Ugesproken heb. Zij zullen dien weldoorzenden;en als .er dan antwoord is, ibreng me 't dan's avonds om 10 uur."

,,Maar de brief? dien moet j e toch (eerst schrij-

DE GESCHIEDENIS VAN NÁSTJENJKA 55

ven! Moet dit (dan allemaal overmorgen ge-beuren?"

„De brief?" antwoordde Nastj enj ka, een beetj ein de war rakende, „de brief .... maar. . "Maar zijbleef ;steken, wendde aanvankelijk 'haargezichtje van me af,bloosde als een roos, en opeens voelde ik leen brief in mijn hand, die klaar-blijkelijk al lang geschreven was, heelemaal inorde en verzegeld. De herinnering aan iets be-kends, iets liefs en +bei~alligs kwam bij mij op,

„Rosina ! " begonnen wij beiden te zingen, Ikomheisde haar bijna, van geestdrift; en zij bloos-de zooals men maar kan blozen, en lachte onderhaar tranen ►door, adie als pareltjes aan 'haar zwar-te wimpers ,beelden.

„Nu, genoeg, genoeg, goeie dag nu!" zei 'ze op-gewonden; „daar helb je ,den brief en daar hetadres waar je hem moet bezorgen. Goeien dag,tot ziens! Tot morgen!"

Zij drukte me vast de beide handen, knikte metoe en schoot als een pijl uit den boog haar straatin. Ik stond nog lang op ,de plaats, haar met mijnoogen volgend. „Tot morgen! Tot morgen!" klonkhet in mijn hoofd, toen zij uit mijn oogen verdwe-nen was.

DERDE NACHT

ET was heden een idroevige, regenach-tige dag, zonder ,zonlicht, zooals mijnouderdom zal zijn. Ik word door zulkevreemde gedachten gedrukt, zulkedonkere gewaarwordingen, zulke nog

duistere vragen verdringen elkaar in mijn hoofd,en ik heb geen kracht, geen verlangen ze op

te lossen, Ik zal ,die vragen niet oplossen!Vandaag zullen we elkaar niet zien, Toen we

gisteren ,scheidden, begonnen de wolken zichsamen te pakken en verhief zich een nevel. Ikzeide adat hetmorgen een slechte dag zouzijn; zij antwoordde niet; zij wilde niet tègenzichzelf zijn; voor haar was deze dag helderen klaar; en geen .enkele wolk verduisterde haargeluk.

„Ais het regent, zullen we elkaar niet ontmoe-ten," had; ze gezegd; „dan kom ik niet."

Ik dacht, dat 'zij den regen van vandaag nietopgemerkt had, maar .ondertusschen was zij nietgekomen.

Gisteren was ionze derde samenkomst, onzederde witte nacht... .

Maar wat maken vreugde en geluk een menschtoch mooi! Hoe warm wordt het hart door de lief-de! Het schijnt alsof je je heele eigen hart wilovergieten in een ander hart, alsof je wilt datalles vroolijk is, alles lachen .zal, en hoe aan-stekelijk is ,die vreugde! Gister was in haar woor-

DERDE NACHT 57

den zooveel teederheid, zooveel goedheid voor mijin haar hart. . . . Wat was zij lief voor me, hoevleide zij mij, hoe wekte zij mij op, en verteederdemijn hart! 0, wat een coquetterie uit geluk! Enik.... ik nam het alles voor goede munt aan, endacht .dat zij .... Maar mijn God, hoe iheb ik ,datook kunnen denken? Hoe heb ik zoo blind kun-nen ,zijn, terwijl alles al 't bezit van een ander is,alles niet het mijne, terwijl ten slotte zelf s haarteederheid, haar ;zong, haar liefde .... ja, haarliefde voor .mij, niets anders was dan nde blijd-schap over het spoedig ,samenzijn met dien ande-ren, het verlangen om ook mij haar geluk op tedringen. Toen hij niet kwam, toen wij te vergeefswachtten, toen. . . werd ‘ze verdrietig, toen werdze somber en verlegen en bedeesd; al haar be-wegingen, al haar woorden, waren niet zoo licht,:zoo speelsdh, zoo vroolijk meer. En, vreemd zijverdubbelde haar opmerkzaamheid voor mij, alsinstinctief verlangende, op mij over te brengenwat zij voor zich zelf wenschte, waarvoor zij zelfvreesde, als het niet zou gelukken. Hoe was zijverschrikt, toen zij begreep, dat ik haar lief had,en hoe /erbarmde zij zich over mijn arme liefde!Als wij ongelukkig zijn, voelen we krachtiger hetongeluk van anderen; het gevoel verslapt niet,maar wordt inniger .... ik ging tot haar met eenvol hart, en kon nauwelijks onze ,samenkomst af-wachten. Ik voelde niet wat ik thans zou onder-vinden; ik voorvoelde niet dat alles niet zóó maarzou eindigen. Zij straalde van blijdschap; zijwachtte antwoord. Het antwoord was hij zelf ; hijmoest komen, toesnellen op haar roep. Zij waseen heel uur vroeger ,dan ik gekomen. In den aan-vang lachte zij ,om alles, glimlachte zij om elk van

58 WITTE NACHTEN

mijn woorden. Ik had al willen beginnen te spre-ken, maar zweeg nu.

„Weet je, waarom ik zoo blij ben?"' zei ze.„Waarom ik zoo blij naar je kijk? Waarom ikvandaag zooveel van je thoud ?" „Nu?" vroeg ik,en mijn hart began te beven.

„Ik houd zooveel van je, omdat je niet verliefdop me bent geworden. Een ander in uw plaatsimmers, zou me niet met rust ,hebben gelaten, mealtijd achterna hebben geloopen, ach en wee heb-ben geklaagd, ziek geworden zijn van verliefd-held, maar U bent zoo goed!" Daarbij drukte zezóó vast mijn hand, dat ik het bijna uit-schreeuwde.

Zij begon te lachen.„Hemel, u is eerst een vriend!" begon ze na,

een minuut, heel ernstig. „Ja, God heeft me ugezonden. Wat zou .er van me geworden zijn, alsik u nu niet hij .me had gehad; ,en zoo onbaat-zuchtig! U houdt eerst echt van me: Als ik ge-trouwd zal zijn, 'zullen we meer dan broers vanelkaar houden; ik zal u haast net zoo liefhebbenals hem...."

Het werd .me vreeselijk droef te moede op ditoogenblik. Maar .toch bewoog er zich iets in mijnziel, gelijkend op een lach.

„Je bent van streek," 'zei ik; „je bent bangdat hij niet zal komen."

„God vergeev' het je," antwoordde izij. „Als ikniet zoo gelukkig zou izijn, zou Ik kunnen huilenom je wantrouwen ien je verwijten. Maar je hebtme aan het peinzen gebracht, en me lang, langlaten denken.

Maar dat zal ik je later wel zeggen. Maar nuwil ik je wel erkennen, ,dat je ide waarheid zegt.

DERDE NACHT 59

Ja, pik ben mezelf .eigenlijk niet; ik leef Iheelemaalin verwachting en het is me alsof ik alles te lichtvoel. Maar ilaten we daar .nu maar over op-

ouden. ..

Op dit ,00genblikwerden schreden hoorbaar,en in de duisternis verscheen iemand die ,ons tegemoet kwam, We begonnen allebei te beven, ,Enzij slaakte bijna een kreet. Ik liet haar hand los,en maakte ,een beweging alsof ik weg wilde gaan.Maar we hadden ons vergist: hij was het niet.

„Waarvoor ben j e bang? Waarom heb je mijnhand losgelaten?" zei ze, !de mijne weer nemende.„Wat zou het? We ,zullen hem samen ontmoeten.Ik wil dat hij !zal ,zien, hoe we van elkaarhouden."

„Hoe we van elkaar houden!" riep ik uit. „ONástjenjka, Nástjenjka, dacht ik, wat heb je veelmet dit woord gezegd! Van zoo'n liefde, Nást-jenjka, kan het hart koud wonden, en dezielzwaar. Jouw ihand is koud, ,de mijne gloeiend alsvuur. Wat ben je blind, Nástj enjka! 0, hoe onver-dragelijk kan ,een igelukkig mensch ,soms zijn!Maar ik mag nietboos op je worden."

Eindelijk was mijn hart overvuld.„Hoor eens, Nástjenjka!" riep ik uit. „Weet

je wat ,er den heelen dag in me om is gegaan?"„Nu wat dan? Vertel het me gauw. Waarom

heb je het tot nog toe verzwegen?"„Ten eerste, Nástjenjka, toen ik gal ,die bood-

schappen voor je gedaan had, toen ik .den briefhad afgegeven, en bij je vrien.den ben geweest , . .toen ben ik naar huis gegaan en naar bed,"

„ Is dat alles?" 'onderbrak ze mij glimlachend.„Ja, bijnaalles," antwoordde ik, mij bedwin-

gend; want in mijn ,00gen welden al ,domme

60 WITTE NACHTEN

tranen op. „Ik werd wakker een uur voor onzesamenkomst, maar 't was me alsof ik :niet gesla-pen had. Ik weet niet wat- er met me was. Ikging heren om jou alles te vertellen. 't Was mealsof de tijd voor mij had stilgestaan, alsof ééngewaarwording, één gevoel mij van dien tijd afeeuwig bij moest blijven; alsof één minuut eeneeuwigheid moest voortduren; alsof het heeleleven voor mij was stilblijven staan. . . . Toen ikontwaakte, scheen 't mij dat leen melodie, vanouds bekend, vroeger ergens gehoord, een ver-geten, een zoete melodie, me weer in de herinne-ring kwam; dat .die melodie mijn gansche levenin mijn ziel weerklonken had, en nu eerst ...."

„Och, . mijn God, mijn God," onderbrakNástj enjka mij ; „hoe kwam dat allemaal ;zoo?Ik begrijp .er geen woord van!"

„Ach, Nástjenjka, ik wil je dien vreemden in-druk op teen iof andere manier weergeven,"begonik, met klagende stem, waarin nog hoop verborgenwas, maar heel zwak.

„Houd op, houd ,op!" riep oe uit. Ze had ineensalles vermoed, de slimmerd.

.Opeens werd ze buitengewoon spraakzaam,vroolijk en plagerig. Zij nam .mij onder den arm,lachte, wilde dat ik ook zou lachen. En elk som-ber woord van mij vond bij haar weerklank inzoo'n klankvollen, zoo'n langen lach.... Ik begonboos te worden; zij begon plotseling te koket-teeren.

„Luister eens," begon ize: „ik vind 't eigenlijkeen beetje verdrietig, dat je niet verliefd op mebent geworden. Begrijp me nu zoo'n menscheens!Maar toch, onbuigzame meneer, zal je niet kun-nen nalaten mij te prijzen, dat ik zoo. eenvoudig

DERDE NACHT 61

ben, ik heb 't je altijd •enaltijd gezegd, wat voordwaasheid er wel in mijn hoofd zit!"

„Luister, 't is elf uur schijnt 't," 'zei ik, toen deregelmatige slag van een klok van den verrenstadstoren weerklonk.

Zij bleef plotseling stilstaan, hield op metlachen en begon te .tellen.

„Ja, elf uur," izei ize ten slotte met schuchtereen onvaste stem,

Ik had idirect berouw, dat ik haar verschrikthad ,en haar had laten tellen .en vervloekte mezelf voor dien aanval van boosaardigheid. Hetwerd me .somber temoede om haar en ik wistniet hoe ik mijn zonde moest .boeten, Ik begonhaar te troosten, 'oorzaken voor zijn wegblijven,verschillende argumenten en bewijzen aan te voe-ren, Niemand kon men gemakkelijker bedriegendan haar iop dit ,00g'enblik en in ,deze omstandig-heden zou iedereen, welken troost ,00k, graagaanhooren ten heel 'blij zijn als ermaar ,een zweemvan ‘rechtvaardiging in was.

„'t Is misschien gek," begon ik mij meer enmeer warm makend ,en plezier krijgend in debuitengemeene klaarheid van mijn argumenten;„maar hij is nog niet kunnen komen, je hebt ookmij in ,een waan gebracht en meegesleept, Nást-j enj ka, 'zoodat ook ik 'de rekening van den tijdverloren heb. . . . Denk maar eens even na: hijheeft nauwelijks den brief kunnen ontvangen;gesteld, dat hij niet kan komen; gesteld, 'dat hijzal antwoorden, dan kan de brief er niet vroe-ger zijn dan morgen. Ik zal morgen izoo vroegmogelijk nog {eens naar hem toegaan en dan zalik je ,dadelijk bericht geven; veronderstel tenslotte 'duizend gebeurtelijkheden: hij was niet

62 WITTE NACHTEN

thuis, toen .de brief kwam en hij heeft hem mis-schien nog niet kunnen lezen. Dat kan toch im-mers allemaal gebeuren."

,,Ja, ja antwoordde Nástj enjka, „Daar hebik niet ieens aan gedadht, alles kan gebeuren!"ging zij voort, gretig ingaande op mijn woorden,maar in haar stem klonk een ,droevige dissonant,was eenandere, verregedachte verborgen, „Weetje wat je doet ? Je gaat morgen zoo vroeg moge-lijk en laat me ,direct weten, als er iets is. Je weettoch, waar ik woon?" En zij begon mij haar adreste herhalen.

Toen werd 'ze plotseling, zoo zacht, zoo be-deesd. Zij scheen aandachtig te luisteren naarwat ik tot haar sprak, maar toen ik mij met eenvraag naar haar toe wendde, zweeg 'ze, werd ver-legen en wendde haar hoofdje van mij af. Ik keekhaar in de ioogen en het was zoo: Zij weende.

„Is 't heusdh 4waar, heuseh? Och, wat ben jetoch :nag een kindje. Kom, kom!" Zij probeerde teglimlachen, weer tot rust te komen, maar haarkin beefde en 'haar borst bewoog zich snel op enneer.

„Ik denk over U," zei ze, na een minuut zwij-genk, „Je bent zoo ;goed, dat ik wel van, steen zoumoeten zijn, om dat niet te voelen. Weet je, waarik opeens aan dacht? Ik vergeleek jullie metelkaar. Waarom is hij U niet? Waarom is hij nietnet als U? Hij is slechter dan U, hoewel ik hemmeer liefheb,"

Ik, antwoordde niets, Ze scheen te wachten tot-dat ik iets zou izeggen,

„Natuurlijk begrijp ik hem misschien nog nietgoed en ken ik 'hem nog niet' heelemaal, Ik wasaltijd een beetje bang voor hem; hij wasaltijd

DERDE NACHT 63

zoo iernstig, zoo trotsch als 't ware, Ik weetnatuurlijk, (dat hij er alleen maar zoo uitziet, endat er in zijn (hart meer teederaheid gis, dan in 'tmijne, Ik herinner (mij, hoe hij naar mij keek, toenik, weet je wel, bij hem kwam met mijn 'bundeltje;maar toch acht ik hem misschien te veel en mis-schien passen we wel niet geheel bij elkaar,"

„Nee, Nástjenjka, nee! antwoordde ikDat beteekent, dat je hem meer dan alles op

de wereld liefhebt en veel meer dan je zelf,"„Dat kan wel zoo zijn!" 'antwoordde Nástjenjka

naïef, „Maar weet je, waar ik nu aan ,dacht? Ikzal nu niet over ;hérm spreken, maar zoo in 't alge-meen; ik heb er allang over gedacht, Waarom zijnwe toch niet als broeders onder elkaar? Waaromverzwijgt de beste mensch toch altií d iets vooreen ander. Waarom zegt men niet dadelijk rechtuit, wat er op het hart ligt, als je weet, dat jewoord niet verloren gaat. Nu ziet iedereen er uit,alsof hij somberder is dan inderdaad het geval is;het is, alsof allen vreezen hun gevoelens te kwet-sen, als 'ze ze zoo maar uitspreken. "

„Ach, Nástjenjka, gelijk heb je, Maar dit komtuit verschillende oorzaken voort," 'onderbrak ikhaar, zelf meer dan ooit op dit oogenblik mijn ge-voelens verbergende,

„Nee, nee antwoordde zij metdiep gevoel.„U bijv, bent niet als de anderen. Ik kan je niet.heelemaal zeggen, wat ik voel; maar het komt mijvoor, dat U bijv, nu, dat U nu, ja, U voor mij. ...

opoffert!" voegde zij er bedeesd aan toe, mijsteelsgewijze taankijkende, „Neem me maar nietkwalijk, als ik ,zoo spreek: ik ben maar een een-voudig meisje; ik heb nogmaar weinig gezien vande wereld en weet me soms niet goed uit te

64 WITTE NACHTEN

drukken," .zei ize met een .stem, bevend van .eenzeker verborgen gevoel en ondertusschen trach-tende te gl.imlaahen, „Maar ik wou je alleenmaar ,zeggen, dat ik je dankbaar ben, dat ik ditallemaal voel .... God moge 't je met geluk ver-gelden! Al wat j.e mij toen ;zoo verteld hebt vandien droomer, dat is heelemaal niet waar, ik wilzeggen, idat dat heelemaal niet op U slaat. Jewordt weer beter, een heel ander .mensoh, dan jej e zelf besdhreven hebt. En als je eens zult ver-liefd worden, danmoge God je geluk geven methaar. En voor haar zal ik maar niets wensahen, zijzal wel gelukkig met je zijn. Ik weet 't, ik ben zelfeen vrouw, en je moet mij gelooven, als ik zoo totje spreek .... "

Zij zweeg en drukte mijn hand. ik kon ook nietszeggen van ontroering. Eenige minuten gingenvoorbij.

„Hij zal zeker niet meer komen vandaag" zeize, 'haar hoofd ophef fend. „'t Is wat!" „Hij zalmorgen komen," zei ik, met overtuigende en vastestem.

„Ja! zei ze, weer opgevroolijkt ik zie 't nuzelf in, hij zal morgen eerst komen. Nu dan totziens! Tot morgen! Als 't regent, kom ik mis-schien niet, Maar overmorgen kom ik ,ongetwij-feld, wat er 'ook gebeure; zorg bepaald dat je hierbent; ik wil je .zien, .ik zal j:e alles vertellen."

En toen we afscheid namen, gaf ze mij de handen 'zei, mij vlak in de ,00gera ziende:

„Wij zullen immers van nu al altijd samen,zijn?"

0, -Nástjenjka, Nástjenjka! Als je wist hoe een-zaam ik nu ben!

Toen het neigen uur sloeg, kon ik niet meer in

DERDE NACHT 65

mijn kamer blijven zitten. Ik kleedde mij aan enging weg, ondanks het vochtigeweer. ik was er,en ging op onze bank zitten. Ik was haast haarzij straat ingegaan,maar ik schaamde mij en ikkeerde om, zonder naar de vensters te kijken engeen stap naar het huis gedaan hebbende.

Ik kwam thuis in een stemming zoo verdrietig,als 'k nog nooit beleefid had. Wat een vochtigsomber weer! Als 't goed weer was geweest, zouik daar den heelen nacht gewandeld hebben....Maar tot morgen, morgen! Morgen zal ze mijalles vertellen!

Maar ,een brief kwam er niet. Dat was ook heelbegrijpelijk: Zij waren reeds samen....

Witte Nachten 5

VIERDE NACHT

IJN God! Hoe en waarmee is dit allesgeëindigd!Ik kwam om negen uur. Zij was er al.Ik .zag haar al van verre. Zij stondevenals den ,eersten keer met haar

ellebogen op de leuning van de kade geleund enhoorde niet, dat ik naar haar toekwam.

„Nástj enjka!" riep ik haar toe, met geweldmijn ontroering onderdrukkende.

Zij keerde zich snel naar mij toe.„Nu zei ze vertel me gauw!"Ik keek haar aarzelend aan.„Nu,waar is de brief? Heb je den brief meege-

bracht?" herhaalde ze, met de hand de leuningvastgrijpende.

„Nee ik heb geen brief!" zei ik ten slotte.„Is hij er nog niet geweest?"Zij verbleekte vreeselijk en keek mij langen

tijd onbewegelijk aan. Ik brak haar laatste hoop.„Nu, God zij met hem.," zei ze eindelijk met

gebroken stem; „God vergeve 't hem als hij mijin den steek laat."

Zijsloeg haar wogen neer, wilde daarna eenblik op mij werpen, maar dat vermocht ze niet.Nog eenigeminuten beheerschte zij hare ont-roering, maar plotseling keerde zij zich .om, leun-de weer op de balustrade en barstte in tranenuit.

„Kom nu, kom nu!" begon ik al, maar ik had,

VIERDE NACHT 67

haar aanziende, de kracht niet, verder te gaan,en wat had ik ,00k kunnen zeggen?

„Troost me niet!" zei ze weenende. „Spreekme niet van hem, spreek me niet van hem. Zegniet, dat hij nog zal komen, dat hij me niet zoowreed, zoo ionmensdhelijk van zich heeft gewor-pen, als hij gedaan heeft. Waarom, waarèm? Waser soms iets in ,dien brief, in dien ,ongelukkigenbrief .... "

Snikkend brak zij haar woorden af.Mijn hart brak me, toen ik haar zoo zag,„O, wat is dat onmenschelijk wreed!" begon ze

opnieuw.,, .En geen lettertje, geen lettertje! Had hij maar

geantwoord, dat hij me niet meer noodig heeft,dat hij van mij af wil zijn, maar nu geen regel indrie volle idagen! En wat makkelijk valt het hemeen arm meisje, •zonder bescherming, te vernede-ren, te beleedigen. Mijn eenige schuld is, dat ikhem liefheb. 0, wat heb ik diedrie dagen uitge-staan. Groote God, groote God! En te denken, datik de eerste maal zelf naar hem toe ben gegaan,mij voor hem vernederd heb, geweend heb, dat ikom, al was 't maar geen druppeltje liefde gesmeektheb. ... En na 'dat alles! Hoor eens!" begonzij, zich tot mij wendende. „Dat is niet zoo. Hetkan niet zoo zijn; 't is onnatuurlijk. Of jij, of ikheb me vergist. Misschien heeft hij den brief nietontvangen. Misschien weet hij tot nog toe vanniets.

Hoe is 't mogelijk, oordeel nu zelf, zeg nu zelfeens; 'verklaar 't mij; kan 't niet begrijpen!Hoe kan iemand zoo barbaarschgrof handelen alshij met mij gedaan heeft. Geen ènkel woord!Iedereen zou nog meer medelijden gehad hebben.

68 WITTE NACHTEN

Misschien heeft iemand hem iets verteld!" riepzij uit, zich tot mij wendend .... „Wat denkt Uer van?"

„Hoor, Nástj enjka, ik ga morgen uit jouw naamnaar hem toe."

„En dan?"„Ik zal hem alles vragen en hem alles ver-

tellen."„En :dan ? En dan?"„Jij moet hem dan een brief schrijven. Zeg

niet nee, Nástjenjka, zeg niet nee! Ik zal hem ertoebrengen, .je handelwijze te achten, hij zal allesweten, en als .... "

„Nee, nee!.zei ze nu is 't genoeg ge-weest. Geen woord, geenenkel woordje krijgthij meer van. mij. Ik heb hem niet meer lief ... .vergeten. . . . 'zal ik hem!"

Zij kon niet verder.„Wees, kalm, wees kalm! Ga hier zitten," zei

ik, haar naar ide bank leidende.„Maar ik bkin kalm. Toe nou, 't is .zoo. 't Zijn

maar tranen. 't Zal welopdrogen. Denk je soms,dat ik me verdoen zal, dat ik me .zaal verdrin-ken 'p"

Mijn hart was vol. Ik wou wat zeggen, maarik kon niet.

„Hoor eens ging zij voort, mij bij den armnemend. Zeg nu eens: Jij hardt niet 'zoo ge-handeld; jij zou haar, die zelf tot je gekomenwas, niet van je afgeworpen hebben, niet schaam-teloos gespot hebben met haar zwak, dom hart.Jij !zoudt haar gespaard hebben. Jij zoudt je heb-ben kunnen voorstellen, dat zij heel alleen was,dat ze niet op haar zelf heeft kunnen letten, datze niet heeft kunnen verhoeden .je lief te krijgen,

VIERDE NACHT 69

dat zij niet schuldig is; dat zij eigenlijk nietschuldig is, dat ze niets gedaan heeft. . . . 0, mijnGod...."

„Nástjenjka!" riep ik uit, ten slotte mijn ont-roering nietmeer meester zijnde. „Je martelt me,je wondt mijn hart, je vermoordt me. Nástjenjka!Ik kan nietmeer zwijgen. Ik moet nu eindelijkzeggen, wat er kookt in mijn hart. . "

Terwijl ik dat zei, was ik van de tank opge-staan. Zij greep mij bij mijn arm en keek me ver-baasd ,aan.

„Wat is er met je?" zei ze eindelijk.„Ik zal 't je zeggen!" zei ik op beslisten toon.

„Wat ik je nu .zal zeggen is alles ,dwaasheid,domheid, onmogelijk. Ik weet, dat 't nooit kangebeuren, maar ik kan niet zwijgen. In naam vanwat je nu lijdt, smeek ik je vooruit, vergeef't mij!"

„Wat is 't idan, wat is 't dan!" zei ze, ophou-dende met huilen, mij ,strak aanziende, terwijleen vreemde nieuwsgierigheid in haar verwonder-de ooggin glinsterde. „Wat is er met je."

„Het kan niet gebeuren, Nástjenjka, maar ikheb je lief! Dáár, nu heb ik alles gezegd," zei ik,een wanhopige beweging makende. „Nu zal jezelf inzien, of je zoo mag spreken met mij, alsdaar straks, of je mag luisteren naar wat ik je zalzeggen...."

„Is ,dat 't, is dat 't!" zei ze. „O ik wistal lang, ,dat je van me hield, maar ik dachtalleen, dat je zoo maar van me hiel,dt .... 0 God,o God!"

„Eerst was 't ,00k zoo maar, Nástjenjka, maarnu. .. . Ik ben nu net zoo als jij, toen jij naarhem toeging met je bundeltje, erger dan jij,

70 WITTE NACHTEN

Nástjenjka, want hij hield toen nog van niemanden jij wel!"

„Wat zeg je mij nu: Ik begrijp je nu heele-maal niet. Waaró.m, of eigenlijk niet waarom,waardóór ben je nu ,zoo, en zoo opeens.... Och,ik spreek dwaasheid! maar jij...."

En Nástjenjka raakte heelemaal in de war.Haar wangen ,gloeiden; zij sloeg haar oogen,neer.

„Watmoet ik doen, Nástjenjka, wat moet ikdoen! Ik ben scshuldig, ik heb van de omstandig-hoeden gebruik gemaakt.... of nee: ik ben niet•schuldig ik voel 't, ik weet 't, want mijn hartzegt me, dat ik gelijk heb, want ik kan je in nietsbeleedigen of vernederen. Ik was je hartevrienden ik ben 't nu nog, ik ben gebleven, die ik was.Ja de tranen stroomen mij uit de oogen, laat zestroomen, ze hinderen niemand ze zullen op-drogen, Nástjenjka!"

„Ga zitten, ga ,zitten!" zei ze mij naar de bankvoerend.

„Nee, Nástjenjka, ik ga niet zitten.Ik kan hier niet langer zijn, je mag mij niet

langer zien; ik zal alles zeggen en dan weggaan.Ik wil je alleen maar zeggen, dat je nooit hadtmogen weten, dat ik je liefheb. Ik zou mijn ge-heim bewaard hebben ik zou je nooit gekweldhebben met mijn egoïsme op dit oogenblik —maar ik kon het nu niet meer uithouden, je benter zelf over begonnen, 't is jouw schuld, jij bentvan alles de schuld en niet Ik. Je mag me niet vanj e we g j a'gen ! "

„Maar ik zal je niet van mij wegjagen, heuschniet!" zei ze, zooveel mogelijk haar ontroeringverbergende, het arme kind.

VIERDE NACHT 71

„Jaag jij mij niet weg? Maar ik zelfwilde vanje wegvluchten,

„Ik ga ook weg, maar eerst zal ik alles zeggen,want toen je daar sprak, kon ik 't niet uithouden,toen je daar huilde, toen de gedachte dat j e, datje.... ik zal 't maar zeggen. ... dat je liefdeversmaad werd, je martelde, toen voelde ik, toenmerkte lik, dat er in mijn hart zooveel liefde voorje was, zóó veel liefde, Nástjenj ka .... En hetwerd mij záó bitter te moede, dat ik je niet konhelpen met die liefde, dat het hart mij braken.... en ik kon niet meer zwijgen, ik móéstspreken, ik moest!"

„Ja, ja, spreek maar zoo met me, doe 't maar!"zei ze in onverklaarbare opgewondenheid, ,,Jevindt 'tmisschien vreemd, dat ik dit zoo zeg,maar spreek op.... ik zal je later alles zeggen!"

„Je hebt medelijden met mij, je hebt eenvoudigmedelijden met me, mijn lief meisje. Maar watgebeurd is, is gebeurd; wat je gezegd hebt, kanje niet terugnemen, niet waar? En nu weet jeook alles. Dat is nu het punt van uitgang. Nu isalles uitmuntend; luister nu maar. Toen je daarzat te huilen dacht ik bij mij zelf (och laat mijzeggen, wat ik {dacht) toen dacht ik (misschien is't niet mogelijk, wat ik dacht) , maar ik dacht datje.... hoe dan ook.... dat je hem niet meerliefhadt. Toen -- ik dacht daar gisteren en eer-gisteren al aan zou ik zóó doen, bepaald zóódoen, dat je mij lief zoudt krijgen,

Heb je niet zelf gezegd, Nástj enj ►ka, dat je mijal bijna liefhadt? En nu verder? Nu, dat is bijnaalles, wat ik je wilde zeggen. Nu blijft er nogalleen over te zeggen, hoe 't zou zijn geweest, alsje mij lief hadt gekregen meer niet! Hoor nu

72 WITTE NACHTEN

mijn hartsvriendin! (want dat ben je nog altijd!)Ik ben maar een arm, eenvoudig, onbeteekenendmensch maar ,dat wou ik eigenlijk niet zeggen,ik ben een beetje in de war ik zou je zóó liefgehad hebben, 'zóó van je gehouden hebben, dat,al zou je hem nog lief gehad hebben, ook in detoekomst, hem, dien ik niet ken, dat je 't dantoch niet zou bemerkt hebben; mijn liefde zou jenooit bezwaarlijk zijn geworden. Je zoudt alleengevoeld hebben elke minuut, dat er een dank-baar, dankbaar hart, een warm hart voor jeklopte, een hart dat.... 0, Nástjenjka, wat hebje met me gedaan!!"

„Huil niet, ik wil niet idat je huilt!" zei Nást-jenjka, snel van de bank opstaande. „Ga mee,sta ,op, ga met me mee. Huil niet, huil niet!" zeize, 'mijne tranen met haar zakdoek wegwisschen-de. „Ga nu maar mee. Ik zal j e misschien nogwat vertellen. Als hij mij nu in den steek heeftgelaten, als hij me nu vergeten heeft, hoewel ikhem nog liefheb (ik wil je niet bedriegen)....maar luister, antwoord mij; als ik bijv, van jewas gaan houden, d. w. z, als ik.... och, beste,beste! Als ik bedenk, als ik bedenk, wat ik jegedaan heb, toen ik spotte met je liefde, toen ikje prees, omdat je, niet verliefd op me was gewor-den. .. . 0 God, hoe heb ik 't niet voorzien! Watwas ik toen vreeselijk dom maar.... nu heb ikeen besluit genomen, ik zal je alles .zeggen...."

„Stil, ,Nástjenjka. ik ga weg, ,dáár. Ik ben jemaar tot een kwelling. Je hebt nu maar gewetens-wroeging, dat je me bespot hebt en ik wil niet,wil niet, dat je behalve je eigen ellende .... 't Iseigenlijk mijn schuld., Nástjenjka, maar vergeef't mij,"

VIERDE NACHT 73

„Luister nog even! Kan je ,wachteen?"„Watbedoel je?"„Ik houd van hem; maar dat zal voorbijgaan,

dat moet voorbijgaan, Het kan niet anders....het gaat al voorbij, ik voel 't. Misschien is 't van-daag nog allemaal af!geloopen, want ik haat hem,omdat hij mij versmaad heeft, terwijl jij hier inmijn verdriet gedeeld hebt, omdat jij mij nietvan je geworpen zoudt hebben, omdat jij meliefhebt en hij mij niet lief gehad heeft, en....en omdat ik jou liefheb... . Ja, ik heb je lief,zooals jij mij liefhebt, Ik heb 't je immers al eer-der gezegd.... Je hebt 't zelf ge{voelid. Ik hebje lief, omdat je :beter bent dan hij, omdat jedankbaarder bent dan hij, omdat, omdat hij...."

De ontroering van 't arme meisje was zoo sterkdat ze niet uit kon spreken, haar hoofd op mijnschouder legde, daarna tegen mijn borst en bitterbegon te huilen, Ik troostte haar, trachtte haar opte beuren, maar ze kon niet ophouden; steedshield ze mijn arm omklemd en sprak tusschenhaar tranen door,

„Wacht even, wacht even, 't zal dadelijk overzijn! Ik wil je zoggen.... je moet niet denkendat die tranen . . . dat het uit zwakheid is. Wachteven, 't zal wel overgaan."

Eindelijk hield ze op, wíschte haar tranen wegen we gingen op nieuw voort. Ik wilde weer ietszeggen, maar altijd vroeg ze me nog te wachten.We zwegen. Eindelijk was ze gekalmeerd en be-gon te spreken: „Kijk," zei ze, met zachte enbevende stem, maar waarin plotseling iets klonkwat me recht in mijn hart drong en me een zoetesmart gaf. „Denk niet dat ik onstandvastig enwispelturig ben; dat ik zoo gemakkelijk en gauw

74 WITTE NACHTEN

kan vergeten ,en veranderen. Ik heb hem een heeljaar liefgehad, en ik zweer 't voor God, dat 'k

nooit, nooit zelfs een ontrouwe gedachte gekoes-terd heb. Hij heeft me versmaad, hij heeft mebespat. God vergeev" 't hem! Maar hij heeft megetergd en mijn hart gekwetst. Ik.... ik heb 'mniet meer lief, omdat ik alleen kan liefhebben dat,wat groot van ziel is, wat rechtschapen is, wat mebegrijpt. Omdat ik zelf zoo ben, en hij mij nietwaard is. Nu, God moge ''t hem vergeven! Het iszoo beter, dan dat ík. later bedrogen zou zijn inmijn verwachtingen en te weten zou zijn gekomenwie hij eigenlijk is. Maar nu is 't uit. Maar mis-schien," ging ze voort, mijn hand drukkende,„was mijn heele liefde een zelfbedrog, een ver-beelding; :misschien is die ontstaan uit dwaasheid,ondeugendheid, omdat ik . onder de plak vangrootmoeder zat; misschien moet ik een anderliefhebben en niet hem, niet zoo'n man, eenander, die medelijden met me zou gehad hthbenen.... en.... Nu, 't is genoeg zoo," 'onderbrakNástjenjka zichzelf, hijgend van opwinding. „Ikwilde je zeggen dat, indien je, ofschoon ik hemliefheb, neen, lief gehad hèb -- indien. je nogzult zeggen, indien je voelt, dat je Heide zóógroat is, dat die ten slotte de vroegere uit mijnhart kan dringen, indien je erbarmen met mewilt hebben, indien je me niet alleen wilt latenmet mijn lot, zonder troost, zonder hoop, als jeme altijd wilt lieiihebben, zooals je me nu lief-hebt, dan zweer ik je dat mijn dankbaarheid ... .dat mijn liefde altijd de jouwe waardig zal zijn.Wil je me de hand genen?"

„Nástjenjka!" riep ik uit, hijgend van 't snik-ken, „Nástjenjka, o, Nástjenjka!"

VIERDE NACHT 75

„Nu genoeg, genoeg! Nu is 't heelemaal goed,"zei ze, zich nauwelijks btheerschend. „Nu hebbenwe alles gezegd, nietwaar? Nu ben jij gelukkig,en ik ook. Nu geen woord meer er over. Spaarme. Laten we over iets anders spreken, omGodswil!"

„Ja, ja, nu ben ik gelukkig. Ik.... Laten wijover wat anders spreken, gauw, gauw. Ik benklaar...."

Maar we wisten niet wat we zeggen moesten.We lachten, we huilden, we spraken duizendwoorden zonder verband of zin; nu eens liepenwe op 't trottoir, dan weer keerden we terug enstaken de straat over. Daarna stonden we stil engingen weer de kade op. We waren net alskinderen....

„Ik woon nu alleen, Nástjenjka," begon ik,,, ►maar morgen.... Maar je weet toch wel Nást-jenjka, dat ik arm ben? Ik heb heelemaal 1200roebel, maar dat is niets."

„Natuurlijk niet. En grootmoeder heeft eenpension. Zij kan dus voor zichzelve zorgen. We.moeten grootmoeder bij ons nemen."

„Natuurlijk, we moeten grootmoeder bij onsnemen.... Maar Matrjena... . ?"

„Och ja, en wij hebben nog Fj okla!"„Matrj ena is een goeie sloof. Maar zij heeft

één gebrek: zij heeft geen fantasie, Nástjenjka.Heelemaal geen fantasie, maar dat isniets,"

„Dat komt er niet op aan; ze kunnen aanelkaar gezelschap hebben. Maar je komt morgenbij ons,"

„Hè? Bij jullie? Goed, ik ben bereid!"„Ja, je hoort bij ons. Je weet wel, we hebben

een bovenverdieping; die staat leeg, We hadden

76 WITTE NACHTEN

een commensales, een oud, adellijk juffertje; zijis weggegaan; en grootmoeder, weet ik, wil eenj ongmensch hei*en. Ik zei; „waarom een j ong-mensch.?" En toen zei ze:

l

,Zoom aar. Ik ben aloud. Maar jemoet niet denken dat ik jou aanhem wil uithuwelijken". Maar ik vermoedde wel,dat het wel zoo was".

„Och Nástjenjka!"En we begonnen allebei te lachen.„Maar kom nu, waar woon je? Dat ben ik ver-

geten,"„Bij de K.sche brug, In 't huis van Baran-

niekof. 1)„Is dat 'zoo'n groot huis?"„Ja, ",„Ja, ik ken het, zoo'n mooi huis. Maar je moet

toch maar verhuizen, en "gauw hij ons komen."„Morgen, Nástjenjka, morgen. Ik moet nog

wat kamerhuur betalen, maar dat is niets, Ikkrijg gauw mijn salaris."

„En ik ga misschien lessen geven. Ik ga ietsleeren en dan lessen geven."

„Dat is uitmuntend. En ik krijg gauw eengratificatie, Nástjenjka."

„En zoo zal je dan morgen onze commen-saal zijn?"

„En ,dan zullen we naar de „Barbier van Sevil-la" gaan; die geven ze weer gauw",

„Ja," zei Nástjenjka lachende. „Of neen, lieverniet naar de „Barbier", maar naar iets anders,"

,.,Goed, ,dan wat anders. Zeker, dat is beter,daar had Ik niet aan gedacht."

1) De Russische huizen hebben meestal geen huisnum-mer, maar worden aangeduid door den naam van denbezitter.

VIERDE NACHT 77

Terwijl we zoo spraken, liepen wij beiden . alsin een nevel, als wisten we zelf niet wat er metons gebeurde. Nu eens stonden we stil, en blevenlang staan praten Lop één plek, dan weer gingenwe loopen, en liepen God weet waarheen, Enweer lachen, en weer huilen. . . .

Nu eens wilde Nástjenjka popeens naar huis,en durfde ik haar niet tegenhouden, en wilde totvlak bij haar huis met haar meegaan; we begavenons dan op weg, en binnen een kwartier bevondenwij ons opeens weer op de kade bij onze bank —clan weer zuchtte ze, en biggelde opnieuw eentraantje langs haar wang; dan wend ik bang, danwerd 't mij koud om 't hart. . . . maar dan ,drukteze opnieuw mijn arm en voerde me weer mee, enpraatte en babbelde... .

„Maar nu is 't tijd, nu moet ik naar huis; ikdenk dat het al heel laat is," zei Nástjenjka tenslotte. „We zijn nu kinderachtig genoeg geweest."

„Ja, Nástjenjka, maar ik zal nu toch niet sla-pen; ik ga nog niet naar huis,"

„Ik heb oak geen slaap; maar breng mij clan. "

„Graag,"„Maar nu vast naar huis."„{Zeker, zeker.",,Heusch? Want we moeten toch ééns thuis-

komen!",Heus -dh," antwoordde ik lachend.„Nu kom dan!"„Kom,"„Kijk eens naar ,den hemel, Nástjenjka, kijk

eens, morgen zal het een verrukkelijke dag zijn.Wat een blauwe hemel! Wat een maan! Kijk, diegele wolk gaat 't nu bedekken. Kijk, kijk! Neen,hij is er langs gegaan, Kijk nu!"

78 WITTE NACHTEN

Maar Nástjenjka keek niet naar de wolk. Zestond daar zwijgend, als aan den grond genageld.Ze werd plotseling bang en drongzich vast tegenmij aan; haar arm beefde in den mijne. Ik keekhaar aan, Nog vaster drukte ze mijn arm. Op ditoogenblik ging ons een jonge man voorbij. Hijbleef op eens staan, keek strak naar ions, en deedtoen weer eenige sdhreden, Het hart beefde me...

„Nástj ,enjka," zei ik fluisterend, „wie is dat,Nástjenjka?"

„Hij is het," antwoordde ze zacht, nog dichter,nog angstiger zich tegen mij aandrukkend.

Ik hield me nauwelijks staande.„Nástjenjka, Nástjenjka, ben jij het?" hoorden

we een stem achter ons. En op hetzelfde oogen-blik deed de jonge man enkele stappen naarons toe,

Mijn God, wat een kreet! Hoe begon ze opeenste sidderen! Hoe rukte zij zich op eens uit mijnarm en vloog hem tegemoet! Ik stond hen aan tekijken, als door 'den bliksem getroffen. Maarnauwelijks had zij hem de hand gegeven, nauwe-lijks was zij in zij n armen gevallen, toen zij zichop eens weer tot mij keerde, als de wind, als debliksem zoo snel, op mij afkwam, en voor ik totbezinning kon komen, mij met beide armen ommijn hals viel, en mij vast en vurig kuste. Toensnelde ze weer, zonder een woord te zeggen,naar hem toe, greep zijn arm en voerde hemmet zich.

Ik bleef hun lang achterna staren. Eindelijkwaren ze uit mijn oogen verdwenen.

DE OCHTEND

IJN nachten eindigden 's ochtends.'t Was een slechte dag, De regen vielen kletterde melankoliek tegen deruiten. In mijn kamer was het don-ker, op de binnenplaats grauw.

Ik had een pijnlijk, dof gevoel in mijn hoofd.De koorts sloop mij langs de leden.„Een brief voor je, vadertje, met de stads-

post, een besteller heeft 'm gebracht," hoorde ikde stem van Matrjena over mij heen.

„Een brief! Van wie?" riep ik uit, van mijnbed springende.

„Ik weet 't niet, vadertje, kijk maar eens,misschien staat 't binnen in!"

Ik brak het zegel: de brief was van haar!„O vergeef me, vergeef me schreef Nást-

jenjka. Op mijn knieën smeek ik 't je: ver-geef mij.

Ik heb jou en mij zelf bedrogen. Het was eendroom, een fantasie, Ik heb gekwijnd om je van-daag, vergeef me, vergeef me!

Beschuldig mij niet, want ik ben in niets ver-anderd tegenover jou: ik heb gezegd, dat ik jezal liefhebben, en ik heb je nog lief, ja meer dandat. 0, God, als ik jullie allebei tegelijk konliefhebben! 0, als jij hèm was,"

„O, als jij hèm was!" vloog het door mijnhoofd., Ik herinnerde mij je woorden, Nástjenjka!

„God weet, wat ik voor jou zou gedaan heb-

80 WITTE NACHTEN

ben. Ik weet dat 't je -zwaar en somber te moedeI's. Ik heb je beleedigd, maar jij weet, of je eenbeleediging lang onthoudt, Os je liefhebt. En jijhebt mij lief."

„Ik dank je, ja, í dank je voor die liefde.Want in mijn herinnering is dit gebleven als

een zoete droom, die je je nog lang herinnert nahet ontwaken; want ik zal mij eeuwig het oogen-blik herinneren, toen je mij zoo broederlijk jehart geopend hebt ,en zoo grootmoedig mijn ver-slagen hart aangenomen hebt, om 't te bewaken,te genezen. Als je mij vergeeft, dan zal in mij deherinnering aan jou verheven worden door eengevoel van dankbaarheid, dat nooit uit mijn zielzal gewisoht worden,

Ik zal die herinnering bewaren, haar trouw-blijven; anders zou ik mijn eigen hart ontrouwworden. Mijn hart is trouw; deed het mij nietnog gisteren terugkeeren tot hem, aan wiep ikvoor eeuwig behoorde?.

Wij zullen 'elkaar nog ontmoeten. Je zult bijons komen en ons niet ontwijken, je zult altijdmijn vriend, mijn broer zijn. En als je mij zultzien, zal je mij de hand geven, niet?

Dat zal je doen, je hebt mij vergiffenis ge-schonken, niet waar? Je hebt mij lief, z o o a l svroeger?

0, heb me lief, verlaat mij niet, want ik hebje nu zoo lief, want ik ben je liefde waardig,want ik verdien die.... mijn lieve, lieve vriend.Volgende week trouw ik met hem.

Hij heeft me nog altijd lief, hij had me nooitvergeten. Wees niet boos, dat ik je over hemgeschreven heb. Maar wij -willen met ons beidenbij je komen; je zult van hem gaan houden niet

DE OCHTEND 81

waar? Vergeef me! Vergeet mij niet en blijfhouden van je

Nástj enj ka,Ik las en herlas dien brief; de tranen spron-

gen mij uit de oogen. Eindelijk viel de brief opden grond en ik bedekte mijn gezicht met dehanden,

„Liefje, vadertje!" begon Matrjena 1) .„Wat is er oude?"„Ik fieb alle spinraggen van het plafond ge-

haald; nu kan je trouwen; verzoek nu maargasten, want nu.... "

Ik keek Matrjena aan; ze was een vlugge, nogjeugdige oude-vrouw; ik weet niet hoe 't kwam,maar opeens leken mij haar oogen dof, zag ikhaar gezicht vol rimpels, was ze gebogen, ver-schrompeld ... Ik weet niet hoe 't kwam, maaropeens was mijn kamer ook verouderd, net alsde oude-vrouw. De vloer en de muren verbleek-ten van kleur, alles werd grauw, Overal zag ikspinraggen, ik weet niet, hoe 't kwam, maar toenik door het venster keek, leek het mij of het huisaan den overkant ook verschrompelde en ver-grauwde, dat het witsel op de zuiltjes afschilfer-de en verkorrelde, dat de gordijnen zwart wer-den en verrafelden, dat de muren, van donker-geele helle kleur, grauw werden,

Verborg een zonnestraal, even van achter eenwolk uitschietende, zich weer achter een regen-wolk en werd alles weer duister in mijn ,00gen?af misschien gleed langs mijn oogen het ganscheperspectief van mijn toekomst, onheilspellenden somber, en zag ik mij zooals ik nu ben . na

1) Het Russische heeft: „mijn Zwaluwtje!" Vert.

Witte Nachten 6

82 WITTE NACHTEN

vijftien jaar, oud geworden, in de zelfde kamer,even eenzaam, met dezelfde Matrjena, die er naal die jaren niet schranderder op geworden is.

Maar dat ik je beleediging niet zou vergeten,Nástjenjka, dat ik, als een donkere wolk, jehelder vlekkeloos geluk zou verduisteren, dat ikdoor bittere verwijten den weemoed in je hartzou brengen, dat ik, het zou doen lijden doorgeheime wroeging, dat ik het smartelijk zou doenkloppen op het oogenblik van zaligheid; dat íkal was 't maar één van de teere bloemen zou be-smetten, die je in je zwarte krullen vlocht, toenje met hem naar het altaar zou gaan - .... O,nooit Nástjenjka, nooit! Onbewolkt zij je hemel;helder en rustig je lieve glimlach en wees geze-gend voor het oogenblik van zaligheid en geluk,dat je een ander, eenzaam, dankbaar hart ge-geven hebt!

Mijn God, een heele minuut van zaligheid! Isdat soms weinig, zelfs voor een heel mensohen-leven?

56

66

79

INHOUD

Blz.

EERSTE NACHT 5

TWEEDE NACHT 21

DE GESCHIEDENIS VAN NASTJENJKA .... 42

DERDE NACHT

VIERDE NACHT

DE OCHTEND

Wat wil de WERELDBIBLIOTHEEKELK WAT WILS ELK HET BESTE

Wij willen de kracht, de levensvreugde, degeestelijke kultuur van ons volk verhoogen.

Wij willen kunst en kennis, inzicht en weten-schap brengen aan allen die naar verrijking vangemoed en geest streven, en bovenal aan allendie in dit streven gefnuikt of belemmerd wordendoor de materieele oorzaken.

Wij willen bij allen die gedachteloos voortleven .

in een moeilijk maatschappelijk bestaan, de liefdedoen ontwaken tot een hooger leven door zelf-ontwikkeling.

Wij willen opvoeden tot vrij, zelfstandig voelenen denken.

Wij willen alien den toegang openen tot „hetBoek", tot de „Universiteit onzer dagen".

Wij willen alien de gelegenheid bieden zichlangzaam maar zeker te omringen met een steedsaangroeienden geestelijken schat, waaruit zij altijdnieuwe levenskracht en frisschen levensmoedkunnen putten.

Wij willen het Boek brengen aan heel ons volk.

VRAAGT ONS GRATIS VERKRIJGBAAR„NIEUWSJE", DAT U ALLE GEWENSCHTE

INLICHTINGEN GEEFT. e