Externe audit in het vzw-ziekenhuislib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/843/RUG01-002061843...bepaald...
Transcript of Externe audit in het vzw-ziekenhuislib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/061/843/RUG01-002061843...bepaald...
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2012-2013
Externe audit in het vzw-ziekenhuis
Competentie van het auditteam gepercipieerd door het financieel management,
een multiple case-study onderzoek
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in het Management en Beleid van de gezondheidszorg
Door Pattyn Valérie
Promotor: Prof. dr. Johan Christiaens
Xavier Walthoff-Borm
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2012-2013
Externe audit in het vzw-ziekenhuis
Competentie van het auditteam gepercipieerd door het financieel management,
een multiple case-study onderzoek
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in het Management en Beleid van de gezondheidszorg
Door Pattyn Valérie
Promotor: Prof. dr. Johan Christiaens
Xavier Walthoff-Borm
I
Abstract
In de ziekenhuiswereld is de controle van de jaarrekening door een commissaris
verplicht sinds de ziekenhuiswet van 1987, recent gewijzigd door de wet van 10 juli
2008. Het uitoefenen van deze externe auditfunctie vraagt een sterke competentie van
het auditteam, mede onder druk van maatschappelijke eisen tot professionele
competentie. Het concept ‘auditor competentie’ werd onderzocht in de for-profit
literatuur, waarbij componenten zoals kennis, ervaring, onafhankelijkheid en soft skills
werden onderscheiden. Dergelijke evidentie is nagenoeg onbestaande voor de
ziekenhuissector. Op basis van de bestaande evidentie werd een model van
componenten die bijdragen tot auditor competentie opgesteld. Aan de hand van een
multiple case-study onderzoek werd het concept auditor competentie exploratief
onderzocht in de ziekenhuissector. Door het afnemen van semi-gestructureerde
interviews werd het model getoetst bij het financieel management van drie West-
Vlaamse vzw-ziekenhuizen. De geformuleerde componenten werden grotendeels
bevestigd. Het bevraagde financieel management voegde de adviesmogelijkheid van het
team en het brede klantenbestand van het auditkantoor toe als componenten voor auditor
competentie. De financieel managers percipieerden zelf een sterke competentie bij het
externe auditteam, zijnde de commissaris en zijn teamleden. Hoewel de sectorkennis
van het auditteam matig was en sterker aanwezig was bij de commissaris en manager
van het team, werd verder een sterke ethische en onafhankelijke houding, een brede
adviesmogelijkheid en een sterk inlevingsvermogen bij het externe auditteam
gepercipieerd.
“Aantal woorden masterproef: 17.164 (exclusief bijlagen en literatuurlijst)”
II
Inhoudstafel
ABSTRACT .......................................................................................................... I
INHOUDSTAFEL .............................................................................................. II
WOORD VOORAF ........................................................................................... IV
INTRODUCTIE .................................................................................................. 1
THEORETISCHE ACHTERGROND ............................................................. 4
1 Externe audit in de ziekenhuiswereld .............................................................................................. 4
1.1 De externe audit in de for-profitsector ........................................................................................ 4
1.2 Nood aan controle in de non-profit sector ................................................................................... 5
1.3 Hervormingen en externe auditbepalingen in de non-profit wereld ............................................ 6
1.4 De complexiteit en specificiteit van de ziekenhuisboekhouding en - auditbepalingen ............... 8
De gelijkwaardigheidsproblematiek .................................................................................................... 8
Vergelijking tussen verschillende boekhoudkundige- en auditbepalingen .......................................... 9
Specifieke aandachtspunten bij de externe audit in de ziekenhuissector ........................................... 11
1.5 Auditproces en auditaanpak ...................................................................................................... 14
1.6 De toegevoegde waarde van de externe audit in de non-profit sector ....................................... 15
2 Competentie van de externe auditteamleden................................................................................. 17
2.1 Beschrijving van het externe auditteam .................................................................................... 17
2.2 Keuze van het externe auditteam .............................................................................................. 19
2.3 Relatie externe auditteam en geauditeerde ................................................................................ 20
2.4 Het concept ‘auditor competentie’ ............................................................................................ 21
Wat is competentie? ........................................................................................................................... 21
Wat is auditor competentie? .............................................................................................................. 23
Nadruk op competentie in de auditwereld ......................................................................................... 23
Essentiële componenten van auditor competentie ............................................................................. 24
Essentiële componenten voor auditor competentie: een model ......................................................... 32
CASE-STUDY ONDERZOEK ........................................................................ 33
III
1 Probleemstelling ............................................................................................................................... 33
2 Methodologie .................................................................................................................................... 33
2.1 Keuze methode ......................................................................................................................... 33
2.2 Case-beschrijving ...................................................................................................................... 34
2.3 Participanten ............................................................................................................................. 35
2.4 Case-study design ..................................................................................................................... 36
2.5 Case-study analyse .................................................................................................................... 36
2.6 Betrouwbaarheidsmaatregelen .................................................................................................. 36
3 Dataverzameling .............................................................................................................................. 37
3.1 Interviews bij het financieel management ................................................................................. 37
3.2 Interviews bij de managers van de auditteams .......................................................................... 43
RESULTATEN EN DISCUSSIE ..................................................................... 45
1 Resultaten financieel management ................................................................................................. 45
1.1 Keuze van het externe auditkantoor .......................................................................................... 45
1.2 Relatie tussen auditteam en financieel management ................................................................. 46
1.3 Perceptie van de competentie .................................................................................................... 47
2 Terugkoppeling resultaten .............................................................................................................. 53
CONCLUSIE ..................................................................................................... 55
LITERATUURLIJST ....................................................................................... 58
BIJLAGEN......................................................................................................... 64
LIJST VAN TABELLEN ................................................................................. 79
LIJST VAN FIGUREN ..................................................................................... 80
IV
Woord vooraf
Het was een echte ervaring om in de wereld van financieel managers, auditoren en
grootse kantoren te vertoeven. Vooraleer ik met de masteropleiding management en
beleid in de gezondheidszorg startte had ik immers geen voeling met de
boekhoudkundige wereld. Maar na het volgen van het vak non-profit accounting voelde
ik me wel aangesproken tot het vakgebied. Het was voor mij dan ook een enorme
uitdaging om externe audit in ziekenhuizen te nemen als masterproefonderwerp. Met
ups en downs ben ik uiteindelijk aan de eindmeet geraakt en kan ik wel tevreden zijn
met het eindresultaat. Tijdens het hele proces kreeg ik steun vanuit verschillende hoeken
en daarom wil ik hen bedanken. Eerst en vooral wil ik mijn promotor de Heer Johan
Christiaens bedanken voor de begeleiding. Verder wil ik de Heer Xavier Walthoff-Borm
bedanken voor de nieuwe invalshoeken wanneer ik even niet meer verder raakte. Ook
wil ik alle geïnterviewde personen van de West-Vlaamse ziekenhuizen en hun
auditmanagers bedanken voor de vele informatie die ze me aanboden om het onderzoek
grondig uit te voeren. Mijn ouders en vrienden verdienen ook een dankwoordje voor de
steun tijdens de stressvolle momenten bij het schrijven van de masterproef. Tenslotte
ook een ‘dankjewel’ aan Joyce en Lise die deze masterproef aandachtig hebben
doorgelezen om het geheel te finaliseren.
1
Introductie
Om een gedegen financiële of externe audit uit te voeren is de competentie van de
externe auditor een vereiste. Auditor competentie is immers een belangrijke indicator
voor auditkwaliteit en draagt bij tot het behalen van de auditobjectieven (Lee & Stone,
1995 en Schelker, 2012). In de academische literatuur met betrekking tot de for-
profitsector werd dit aspect onderzocht. Het onderzoek in de non-profit sector
daarentegen is schaars en met betrekking tot de ziekenhuissector nagenoeg onbestaande.
Aangezien de ziekenhuissector ook een belangrijke economische draagwijdte heeft
maar sterk verschillend is van de for-profit sector door haar specifieke wetgeving,
complexe financiering en maatschappelijke doelstellingen dringt een onderzoek naar de
auditor competentie zich op in deze sector. In deze masterproef wordt auditor
competentie onderzocht in de ziekenhuissector samen met de keuzecriteria voor een
bepaald extern auditkantoor en de relatie tussen financieel management en de auditor.
In de ziekenhuissector als in de for-profitsector vormt de externe of financiële audit een
belangrijk controlemechanisme. Deze controle wordt uitgevoerd door een externe
auditor1 en deze heeft als opdracht een oordeel te formuleren over de betrouwbaarheid
van de financiële resultaten (Christiaens & Vanhee, 2011). De ziekenhuissector is sinds
de wet op de ziekenhuizen van 1987, recent gewijzigd door de wet van 10 juli 2008,
onderworpen aan een externe audit door een beëdigd bedrijfsrevisor2. De wet van 2 mei
20023, betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk (vzw’s), de internationale
verenigingen zonder winstoogmerk (ivzw’s) en de stichtingen, beïnvloedde het vzw-
landschap op boekhoudkundig- en auditvlak (Verbruggen et al., 2011). Deze laatste
1 ‘De auditor is een algemene term voor de persoon die belast is met de uitvoering van
controleopdrachten‘ (Van Asbroeck en De Bock, 1986, blz. 145). In het kader van een financiële controle
spreekt men van de externe auditor. 2 De beëdigd bedrijfsrevisor of ook wel commissaris genoemd is de persoon die door de Algemene
Vergadering van het vzw-ziekenhuis het mandaat toegewezen krijgt voor het uitvoeren van de revisorale
opdracht.
3 Ook wel de ‘vzw-wet’ genoemd.
2
bepalingen waren ook van invloed op de bestaande vzw-ziekenhuizen4, hoewel een
sectorale regelgeving voor ziekenhuizen al aanwezig was.
Professionele competentie is meer dan ooit de eis van gebruikers van verschillende
soorten services, waaronder ook auditdiensten. Ten tweede blijkt het concept ‘auditor
competentie’ een ‘hot topic’ te zijn in de auditliteratuur naar aanleiding van de vele
boekhoudkundige- en fraude schandalen in de for-profit sector (Duff, 2004; Reheul,
Van Caneghem & Verbruggen, 2012). De competentie van de auditor draagt immers bij
tot auditkwaliteit (Schelker, 2012). En volgens Lee & Stone (1995) draagt deze ook bij
tot het bereiken van auditobjectieven. De componenten die bijdragen tot auditor
competentie in de for-profit auditliteratuur zijn: kennis (e.g. Bedard & Chi, 1993;
Bonner & Lewis, 1990; Cheetham & Chivers, 1993; Messier & Schneider, 1988 & Uyar
& Gungormus, 2011) en ervaring (Bonner & Lewis, 1990). Onafhankelijkheid en
deontologisch handelen dragen ook bij tot auditor competentie volgens Flint (2004) en
het Instituut der Bedrijfsrevisoren (IBR) (2008). Ook wordt er meer en meer aandacht
gevestigd op het belang van de soft skills bij de externe auditor. Verbruggen et al.
(2011) menen dat er aangaande de perceptie van de audit al heel wat werd onderzocht in
de for-profitsector, maar dat wetenschappelijke studies met betrekking tot audit in de
non-profitsector zeer schaars zijn.
Omwille van haar specifieke dienstverlening, complexe wetgeving, ingewikkelde
financieringsmethode, haar maatschappelijke doelstellingen en haar economische
draagwijdte vormt de ziekenhuissector een belangrijke setting om de competentie van
de externe auditor te toetsen. Deze sector valt onder de non-profit sector dat een
werkgelegenheid voorziet van 350.000 jobs en een omzet van 18 miljard euro
(Christiaens & Vanhee, 2011). Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de
algemene -, de universitaire - en de psychiatrische ziekenhuizen (Decoster, 2012). De
algemene ziekenhuizen staan in voor de acute en de chronische zorg van patiënten.
Volgens Belfius Bank (2012) zijn er momenteel 90 algemene ziekenhuizen, waarvan 61
met een privé statuut en 29 met een openbaar statuut. De algemene ziekenhuizen in de
4 De ziekenhuizen in de privésector hebben het statuut van een vereniging zonder winstoogmerk (vzw). In
deze ziekenhuizen ligt de beslissings- en beheersbevoegdheid bij een Raad van Bestuur (Van Dijck,
2013). Ziekenhuizen in België worden gekenmerkt door een complexe financiering, hier wordt verder op
ingegaan onder punt 1.4.
3
privésector hebben het statuut van een vereniging zonder winstoogmerk (vzw). In deze
masterproef wordt gefocust op het vzw-ziekenhuis.
In het deel ‘Theoretische achtergrond’ wordt de literatuur met betrekking tot de externe
audit in de ziekenhuissector beschreven. Vervolgens wordt gefocust op het concept
‘competentie van de externe auditteam leden‘ en de componenten die hiertoe bijdragen,
op basis waarvan een theoretisch model wordt geformuleerd. Daarnaast wordt een korte
zijsprong gemaakt naar de concepten ‘keuze van de externe auditor’ en de ‘relatie
tussen het externe auditteam en de geauditeerde’, want uit evidentie blijkt dat auditor
competentie een belangrijke rol speelt in deze twee aspecten. In het deel ‘Case-study
onderzoek’ wordt de methodologie en de aanpak van het onderzoek besproken. In het
onderzoek wordt ‘auditor competentie’ exploratief onderzocht aan de hand van het
geformuleerde model en wordt er gepeild naar de percepties rond de competentie van
het externe auditteam. De gepercipieerde competentie wordt verder teruggekoppeld naar
de managers van de auditteams. Verder worden in het onderdeel ‘Resultaten en
discussie’ de verzamelde gegevens besproken, vergeleken en getoetst aan de literatuur.
Tot slot volgt het deel ‘Conclusie’, waarin conclusies, implicaties voor theorie en
praktijk en beperkingen van het onderzoek worden besproken.
4
Theoretische achtergrond
1 Externe audit in de ziekenhuiswereld
In dit onderdeel wordt de externe audit in de ziekenhuissector grondig toegelicht. Zowel
de complexe wetgeving als de specificiteit van de ziekenhuisboekhouding worden
grondig besproken. Een dergelijk beeld is noodzakelijk om de werkcontext van het
externe auditteam in de ziekenhuissector te duiden.
1.1 De externe audit in de for-profitsector
Controle in de for-profitsector is een aloud verplicht gegeven. Door de scheiding tussen
bestuurders, die de verantwoordelijkheid dragen voor de boekhouding, en
aandeelhouders, waarvan hun belangen moeten beschermd worden, bleek de nood aan
een betrouwbare waarmerking van de jaarrekening (Kilesse & Vanstapel, 2004). Dit
proces van controle wordt aangeduid met de term ‘externe- of financiële audit’, waarbij
de bedrijfsrevisor5 nakijkt of de jaarrekening een getrouw beeld weergeeft van de
financiële positie van de onderneming en van de resultaten van het boekjaar (IBR,
2012a). Het Instituut der Bedrijfsrevisoren (IBR) heeft in België de taak om het toezicht
op het beroep van de bedrijfsrevisor te organiseren alsook de macht om beroepsnormen
uit te vaardigen (Kilesse & Vanstapel, 2004). Het IBR speelt sinds zijn ontstaan in 1953
een belangrijke rol in het bepalen van de functie van de bedrijfsrevisor. Sinds de wet
van 21 februari 1985 kan de bedrijfsrevisor, gemandateerd door de Algemene
Vergadering, in ondernemingen een financiële controle uitvoeren (Kilesse & Vanstapel,
2004 en Praet 2012). De commissaris wordt benoemd voor een hernieuwbare periode
van drie jaar (Declercq, 2004). Het IBR (2012b) en Kilesse & Vanstapel (2004)
onderscheiden volgende opdrachten voor de bedrijfsrevisor: wettelijk permanente -,
5 De bedrijfsrevisor is ingeschreven in het openbaar register van IBR. De bedrijfsrevisor is een
onafhankelijke en onpartijdige deskundige ten dienste van ondernemingen, publieke overheden en talrijke
organisaties uit de non-profitsector’ (IBR, 2012a). De bedrijfsrevisor wordt ook aangeduid met de term
‘commissaris’. Deze laatste term wordt verder gehanteerd in de uitwerking van de masterproef.
5
wettelijk niet-permanente - en contractuele opdrachten. Onder de wettelijke opdrachten
valt de revisorale opdracht. Onder wettelijke niet-permanente opdrachten valt onder
meer het beoordelen van boekhoudkundige documenten m.b.t. fusies. Contractuele
opdrachten omvatten bijvoorbeeld het verlenen van advies.
1.2 Nood aan controle in de non-profit sector
De non-profit sector, waarvan ziekenhuizen deel uitmaken, heeft een aanzienlijke reële
economische draagwijdte in België. Met een omzet van 18 miljard euro en een
werkgelegenheid van 350.000 jobs wordt dit volgens Christiaens & Vanhee (2011)
bevestigd. Door deze economische impact van de sector is er nood aan controle van de
non-profitinstellingen en hun activiteiten (Christiaens & Vanhee, 2011 en Kilesse &
Vanstapel, 2004). Sinds de vzw-wet van 2002 is een externe of financiële audit
verplicht voor zeer grote vzw’s, internationale vzw’s en stichtingen6 .
Bij dergelijke ontwikkelingen op wettelijk gebied wordt in het volgend stuk (1.3)
stilgestaan. Eerst worden de verschillende vormen van audit in de non-profit sector
aangehaald.
Naast de nood aan controle over de financiële prestaties van de non-profitorganisaties,
blijken er ook andere vormen van audit belangrijk te zijn. In de non-profitsector kan
men zich immers de vraag stellen of de jaarrekening en de waarmerking ervan wel zo
belangrijk zijn. De resultatenrekening van de non-profitorganisatie weerspiegelt immers
niet het ‘resultaat’ van de organisatie.
De overeenstemmings- of de rechtmatigheidsaudit gaat na of een organisatie de van
toepassing zijnde wetgeving en reglementering naleeft (Christiaens, 2004). Volgens
Christiaens & Vanhee (2011) dient een non-profitinstelling sterker te worden
gereguleerd doordat economische markten en prijsmechanismen ontbreken (in
tegenstelling tot de for-profitsector waar zelfregulering meer voor de hand ligt). De
operationele audit, ook wel ‘value-for-money audit’ genoemd, benadrukt het
systematisch nagaan van drie belangrijke aspecten: economy, efficiency en
6 Volgens art. 17, § 5 van de vzw-wet zijn verenigingen zeer groot wanneer ze aan twee van de volgende
drie criteria voldoen: gemiddeld 50 voltijds equivalente werknemers, 6.250.000 euro andere dan
uitzonderlijke ontvangsten (excl. BTW) en een balanstotaal van 3.125.000 euro
6
effectiveness. In de audit tracht men volgende vragen te beantwoorden: Werd dezelfde
input aangetrokken voor een goedkopere prijs (economy)? - Werd dezelfde output
bekomen met minder inputs (efficiency)? – In welke mate werden de doelstellingen van
de organisatie bereikt (effectiveness)? Deze laatste component, effectiviteit, is zeer
belangrijk in de non-profitwereld. Een combinatie van deze drie vormen wordt een
‘single audit’ of een ‘comprehensive audit’ genoemd. In deze masterproef wordt de
aandacht gevestigd op de externe of financiële audit. Maar door het toenemende belang
van de andere twee vormen van audit worden deze ook kort aangehaald en schematisch
voorgesteld in onderstaande tabel (tabel 1). Deze auditvormen vinden ook plaats in de
fot-profitsector.
Tabel 1: verschillende vormen van audit in de non-profitsector:
Bron: Christiaens, J. & Vanhee, C. (2011). Handboek non-profitsector accounting, p. 293.
1.3 Hervormingen en externe auditbepalingen in de
non-profit wereld
Sinds eind de jaren ‘80 zette zich een golf van boekhoudkundige- en controle
hervormingen in de non-profitsector door en dit in de richting van het
ondernemingsboekhouden en –auditen. Deze geleidelijke overgang waarbij onder
andere de externe auditfunctie werd geïntegreerd in de non-profitsector, kaderde in het
‘New Public Management’, waarbij managementtools uit het bedrijfsleven werden
overgenomen door de non-profitsector (Christiaens, 2004 en Verbruggen et al., 2011).
Financiële audit Overeenstemmingsaudit Operationele
audit
DOEL Betrouwbaarheid
financiële rapportering
nagaan
Overeenstemming met
regels, beleid en procedures
nagaan
- Wordt er gewerkt
met goedkope
inputs?
- Doelmatig gebruik
van materiaal en
mensen?
- Bereiken van de
vooropgestelde
doelstellingen?
WIE Extern Extern Extern – Intern
7
Verbruggen et al. (2011) stellen dat diverse gemeenschaps-, gewestelijke- en federale
wetgevingen reeds een vorm van controle over de jaarrekening toekenden aan onder
andere bedrijfsrevisoren. De vele hervormingen bestonden op zichzelf, weken sterk van
elkaar af en dit kwam de transparantie en het beleid niet ten goede (Christiaens &
Vanhee, 2011). De taak van de externe auditor werd op een gebrekkige en heterogene
manier opgevat volgens Christiaens & Vanhee (2011).
Uit een empirische studie van Christiaens, Vanhee, Verbruggen & Milis (2008) bleek
dat er de laatste 25 jaar 59 verschillende soorten regelgevingen in de verenigingssector
bestonden waarin een bepaalde vorm van controle op de jaarrekening werd toegewezen
aan de bedrijfsrevisor (Verbruggen et al., 2011). Zo ook bestond en bestaat er nog
steeds een sectorale regelgeving, op federaal niveau, voor ziekenhuizen. Artikel 86 van
de wet van 7 augustus 1987 op ziekenhuizen, gewijzigd door de wet van 10 juli 2008
betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, bepaalt dat ‘het
statutair bevoegd orgaan7 van het ziekenhuis een beëdigd bedrijfsrevisor moet
aanstellen die tot taak heeft de boekhouding en de jaarrekening van het ziekenhuis te
controleren’. Verder bepalen de artikels 86 tot 90 van de wet het inzagerecht van de
bedrijfsrevisor, de vorm van het auditverslag, dat het auditverslag bij de jaarrekening
moet worden gevoegd en tenslotte dat de bedrijfsrevisor verslag moet uitbrengen over
de controle van de centrale inning van de honoraria.
De voorgaande hervormingen vonden plaats naast de bestaande vzw-wet van 27 juni
1927 betreffende de boekhouding en de rapportering voor verenigingen. In deze wet
waren de verplichtingen voor de verenigingen zeer beperkt8 waardoor transparantie en
controle uitbleef (Christiaens & Vanhee, 2011). Maar de nieuwe vzw-wet van 2 mei
2002 zorgde voor modernisering en transparantie in de aanpak inzake boekhouding en
audit voor verenigingen en stichtingen. Sinds de invoering van die wet zijn grote9 en
zeer grote vzw’s en stichtingen verplicht om een volledige boekhouding te voeren en
zijn zeer grote vzw’s en stichtingen verplicht om een externe audit uit te voeren
7 Hiermee wordt de Algemene Vergadering van het ziekenhuis bedoeld.
8 De oorspronkelijke wetgeving verplichtte de vereniging slechts om de rekeningen van het afgelopen jaar
te laten goedkeuren door de Algemene Vergadering. Verder moest men ook de begroting voor het
volgende jaar voorleggen aan de Algemene Vergadering (Christiaens & Vanhee, 2011). 9 Volgens Art. 17, § 3 zijn verenigingen groot wanneer ze aan twee van volgende drie criteria voldoen:
≥ gemiddeld 5 voltijds equivalente werknemers, ≥ 250.000 euro andere dan uitzonderlijke ontvangsten
(exl. BTW) en een balanstotaal van ≥ 1.000.000 euro (Christiaens & Vanhee, 2011).
8
(Christiaens & Vanhee, 2011). Om de verenigingen en stichtingen de kans te geven om
de nieuwe regelgeving te implementeren werd voorzien in een overgangsperiode
waarbij de jaarrekeningen pas in 2007, voor het boekjaar 2006, moesten worden
neergelegd (Verbruggen et al., 2012). De jaarrekeningen voor grote en zeer grote
verenigingen en stichtingen moeten bij de Nationale bank van België (NBB) worden
neergelegd (Nationale Bank van België, 2013).
1.4 De complexiteit en specificiteit van de
ziekenhuisboekhouding en - auditbepalingen
De gelijkwaardigheidsproblematiek
Vzw-ziekenhuizen, zijnde zeer grote vzw’s, zijn in theorie zowel onderhevig aan de
bepalingen van de vzw-wet als aan die van de sectorale regelgever (ziekenhuiswet).
In de boekhoudliteratuur wordt dit aangeduid met de term
‘gelijkwaardigheidsproblematiek’. Hiermee wordt de problematiek benadrukt waarbij
de sectorale regelgeving al dan niet in de plaats kan komen van de algemeen
boekhoudkundige regeling van de vzw-wet (Christiaens & Vanhee, 2011). In de vzw-
wet, artikel 17, § 4, wordt de volgende oplossing aangeboden: ‘Zijn niet onderworpen
aan artikel 17, § 2 [bepalingen enkelvoudige boekhouding], noch aan artikel 17, § 3
[bepalingen volledige boekhouding]: verenigingen die wegens de aard van hun
hoofdactiviteit onderworpen zijn aan bijzondere, uit een wetgeving of een
overheidsreglementering voortvloeiende regels betreffende het houden van hun
boekhouding en betreffende hun jaarrekening, voor zover zij minstens gelijkwaardig
zijn aan die bepaald op grond van deze wet’. Christiaens & Vanhee (2011, p. 112)
duiden op volgende oplossing: ‘Het is de taak van het bestuursorgaan om op hun
verantwoordelijkheid en onder toezicht van de eventuele commissaris na te gaan of de
bijzondere boekhoudkundige verplichtingen waaraan zij onderworpen zijn, minstens
gelijkwaardig zijn aan die welke krachtens de wet van toepassing zijn’.
9
Het nagaan van de gelijkwaardigheid kan gebeuren aan de hand van aanwijzingen
geformuleerd door de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN)10
.
Gelijkwaardigheid is enkel vereist voor het voeren van de boekhouding en het opstellen
van de jaarrekening. Gelijkwaardigheid is niet vereist voor de rapportering en controle
van de boekhouding en jaarrekening (Christiaens en Vanhee, 2011).
Aangezien de bepalingen inzake neerlegging van de jaarrekening en controle van de
boekhouding en jaarrekening niet aan het gelijkwaardigheidsvraagstuk onderhevig zijn,
moeten vzw-ziekenhuizen (als zeer grote vzw’s) hun jaarrekening neerleggen bij de
NBB en moet hun jaarrekening gecontroleerd worden door een commissaris. Deze
externe auditbepaling is gelijkaardig met die van de ziekenhuiswet.
Tot op heden is dit probleem in de non-profitwereld niet opgelost, maar uit de praktijk
blijkt dat ziekenhuizen kiezen voor de bepalingen opgelegd door de sectorale
regelgeving. De sectorale regelgever, de Federale Overheidsdienst (FOD)
Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu is immers het
belangrijkste financierende en toezichthoudende orgaan voor ziekenhuizen.
Ziekenhuizen dienen immers een sterke rekenschap af te leggen aan deze instantie.
Volgens Verbruggen et al. (2012) dient de wetgever de verschillende sectorale
auditregelingen snel te harmoniseren rekening houdend met de bepalingen in de vzw-
wet van 2 mei 2002.
Vergelijking tussen verschillende boekhoudkundige- en
auditbepalingen
De wettelijke boekhoudkundige- en auditbepalingen voor vzw-ziekenhuizen verschillen
in beperkte mate van de bepalingen voor ondernemingen. Onderstaand schema geeft de
verschillen en gelijkenissen weer in de verschillende regelgevingen rond de soort
boekhouding, gebruikers van de jaarrekening, het model van de jaarrekening, de
bepalingen rond de externe audit en de bepalingen met betrekking tot de neerlegging
10
De CBN benadrukt in haar aanwijzingen dat het nagaan van de gelijkwaardigheid enkel vereist is voor
het voeren van de boekhouding en het opstellen van de jaarrekening en niet op het vlak van de
openbaarmaking en de controle van de boekhouding (Christiaens & Vanhee, 2011).
10
van de jaarrekening. In onderstaand schema (tabel 2) worden de verschillen tussen de
ziekenhuiswet en de vzw-wet ook geschetst.
Tabel 2: Verschillen in boekhoud-, audit- en rapporteringsbepalingen
Regelgeving voor
ondernemingen:
- wet m.b.t de
boekhouding van
ondernemingen (17
juli 1975)
- wet op de
vennootschappen (7
mei 1999)
- KB 30 januari 2001
tot uitvoering van het
wetboek van de
vennootschappen
Regelgeving voor
vzw’s, internationale
vzw’s en stichtingen :
- vzw – wet (2 mei
2002)
- KB 19 december 2003
betreffende de
boekhoudkundige
verplichtingen en de
openbaarmaking van
de jaarrekening van
vzw’s
- KB 26 juni 2006
betreffende vzw
boekhouding
Regelgeving voor
ziekenhuizen:
Ziekenhuis Wet (10
juli 2008)
KB 19 juni 2007
betreffende
ziekenhuisboek-
houding
Soort
boekhouding
Vermogensboek-
houding (wet 17 juli
1975)
Kleine vzw’s:
vereenvoudigde
boekhouding (KB 26
juni 2003)
Grote en zeer grote
vzw’s:
vermogensboekhouding
(KB 19 december 2003)
Ziekenhuisboek-
houding; dat sterk
gesteund is op de
boekhouding voor
ondernemingen (KB
19 juni 2007)
Gebruikers
van de
jaarrekening
Aandeelhouders,
beleggers, financiële
instellingen, enz.
Financierende en toezichthoudende overheid,
financiële instellingen, enz.
Bepalingen
voor het
model van de
jaarrekening
- de balans
- de resultatenrekening
- de toelichting
(KB 30 januari 2001)
Afhankelijk van de
grootte van de
onderneming wordt de
jaarrekening opgesteld
volgens verkort of
volledig schema.
Ook het opmaken van
de sociale balans is
afhankelijk van de
grootte van de
onderneming.
- de balans
- de resultatenrekening
- de toelichting
- de inventaris
- het rekeningen-stelsel
- de sociale balans
(KB 26 juni 2003)
- de balans
- de
resultatenrekening
- de toelichting
- de resultaten-
rekening per
definitieve
kostenplaats
- formaat voor de
aanvullende
inlichtingen die aan
de Nationale Bank
van België (NBB)
door de vzw moeten
worden verzonden
- de sociale balans
(KB 19 juni 2007)
11
Specifieke aandachtspunten bij de externe audit in de ziekenhuissector
De non-profitsector situeert zich in een andere context dan de ondernemingswereld en
stelt maatschappelijke doelstellingen voorop. De externe auditor moet op de hoogte zijn
van deze context en doelstellingen om een gerichte en adequate financiële audit te
kunnen uitvoeren. Kilesse & Vanstapel (2004) wijzen op enkele belangrijke kenmerken
van de non-profitsector die een indachtige externe audit vereisen.
Ten eerste zijn er verschillende externe gebruikers. Non-profitorganisaties kennen geen
beleggers of aandeelhouders zoals ondernemingen die kennen (Kilesse & Vanstapel,
2004) De externe gebruikers in non-profit instellingen richten zich op de prestaties en
de dienstverlening van de organisatie. Ten tweede blijkt dat non-profit instellingen nog
steeds vasthouden aan budgettaire boekhoudvormen, waardoor dit problemen oplevert
voor de financiële audit. De non-exchange transactions of de zogenaamde giften,
legaten en subsidies waarbij de verstrekker niets voor in de plaats krijgt, vormen een
derde belangrijk kenmerk van de non-profitsector die tot moeilijkheden kan leiden in de
externe audit. Inzake dergelijke transacties stellen er zich problemen op het vlak van
waardering en classificatie (Kilesse & Vanstapel, 2004). Vaak komt het voor in non-
profitorganisaties dat activa zoals gebouwen, bepaalde materialen, collecties, enz.,
worden geschonken, waardoor een passende waardering van het actief moeilijk wordt.
11
De Balanscentrale is een centrale bij de Nationale Bank van België, waar jaarrekeningen worden
neergelegd en vrij kunnen geraadpleegd worden.
Bepalingen
Externe Audit
Verplichte aanstelling
van een bedrijfsrevisor
voor de financiële
controle
Voor kleine en grote
vzw’s is de externe audit
niet verplicht
Voor zeer grote vzw’s is
een externe audit
verplicht
Verplichte aanstelling
van een
bedrijfsrevisor voor
de financiële controle
Bepalingen
Neerlegging
van de
jaarrekening
Verplichte neerlegging
bij de Nationale Bank
van België (NBB)
Kleine vzw’s: verplichte
neerlegging in de griffie
van de rechtbank van
koophandel
Grote en zeer grote
vzw’s: verplichte
neerlegging bij de
Balanscentrale11
Geen verplichte
neerlegging van de
jaarrekening voor
ziekenhuizen
12
Maar in de ziekenhuizen zijn specifieke elementen ook van invloed op de aanpak van de
externe audit:
het doel van de jaarrekening: ‘De jaarrekening van ziekenhuizen heeft
hoofdzakelijk de bedoeling om de financierende, toezichthoudende overheid
in staat te stellen de kostprijs van de dienstverlening van ziekenhuizen op te
volgen’ (Christiaens & Vanhee, 2011, p 197).
de onderdelen van de jaarrekening: Het K.B. van 19 juni 2007, betreffende
de ziekenhuisboekhouding, dat sterk gesteund is op de wettelijke
reglementering voor ondernemingen, bepaalt dat de jaarrekening bestaat uit
6 delen: de balans, de resultatenrekening, de toelichting, de
resultatenrekening per definitieve kostenplaats, het formaat voor de
aanvullende inlichtingen en de sociale balans.
de consolidatie van de ziekenhuisjaarrekening is niet geregeld. Christiaens
& Vanhee (2011, p.199) verduidelijken dit en stellen dat ‘de jaarrekening
van een ziekenhuis enkel de financiële situatie van het ziekenhuis zelf bevat
en geen oog heeft voor de financiële toestand van de organisaties waar het
ziekenhuis een belangrijke relatie mee onderhoudt of deel van uitmaakt.’
de financiering van het ziekenhuis: Ziekenhuizen in België worden
gekenmerkt door een complexe financiering vanuit het Budget Financiële
Middelen (BFM)12
, de honoraria, overeenkomsten met het Rijksinstituut
voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV), terugbetaling van
geneesmiddelen en vanuit het aandeel van de patiënt (Decoster, 2012 &
Schoonjans, 2012). De verdeling wordt schematisch aangetoond in volgende
figuur.
12
Het budget financiële middelen of BFM is een budget dat wordt toegekend door de FOD
Volksgezondheid. De ziekenhuizen krijgen telkens op 1 januari en 1 juli een budget van financiële
middelen toegekend. In dit budget worden verschillende onderdelen onderscheiden waaronder een
budget voor de financiering van het mandaat van de bedrijfsrevisor-commissaris, het zogenaamde
onderdeel B4 (Decoster, 2012 & Schoonjans, 2012).
13
Figuur 1: Financieringsbronnen van het ziekenhuis
Bron: Schoonjans, K. (2012). Ziekenhuisfinanciering: het budget financiële middelen. Gent:
Universiteit Gent, p. 4.
de inhaalbedragen: de berekeningswijze van het BFM zorgt ervoor dat er
tijdens een dienstjaar te veel of te weinig financiële middelen worden
toegekend (Trybou, 2012). Achteraf wordt een afrekening opgemaakt en
moet het teveel of het tekort ontvangen bedrag worden vereffend (Trybou,
2012). Het ziekenhuis moet dus ramingen van te verwachten bedragen
maken in hun boekhouding, dit proces is een moeilijke schatting. Uit de
praktijk blijkt dat dit proces sterk verschilt tussen het ene en andere
ziekenhuis, ook de manier waarop bedrijfsrevisoren met dit onderdeel
omgaan verschilt sterk.
het centraal inningssysteem: in ziekenhuizen worden de honoraria van artsen
geïnd via een centraal inningssysteem. De artsen worden dus niet
rechtstreeks uitbetaald voor geleverde prestaties maar worden nadat het
ziekenhuis de honoraria heeft geïnd, en verrekeningen inzake kosten voor
bijvoorbeeld de infrastructuur heeft gedaan, uitbetaald door het ziekenhuis.
In vele ziekenhuizen stellen artsen zich de vraag of deze inning wel correct
verloopt en correct wordt verrekend (Cornelis, persoonlijke communicatie,
2012 & Helsen, 2011).
BFM (38%)
Honoraria (41%)
overeenkomsten met RIZIV
(5%)
terugbetaling van
geneesmiddelen (15%)
aandeel patiënt (1%)
14
de investeringssubsidies: ziekenhuizen krijgen middelen voor het investeren
in hun gebouwen en nieuwbouw, de zogenaamde VIPA subsidies13
(Baeckelandt, 2012). In de ziekenhuissector en in de revisorenwereld bestaat
heel wat controverse hoe dit precies moet geboekt worden. Naast deze
subsidies bestaan nog tal van andere subsidies die andere karakteristieken
met betrekking tot de rechten en verplichtingen van de subsidie ontvangende
vzw stellen (Kilesse & Vanstapel, 2004).
Deze componenten, waarvan de meesten worden gekenmerkt door onduidelijkheid in de
regelgeving, maken deel uit van de vereiste sectorkennis van de externe auditor en
dragen bij tot de complexere aanpak van de externe audit in de ziekenhuissector.
1.5 Auditproces en auditaanpak
Beattie, Fearnley & Brandt (2000); Behn et al. (1997); Hellman (2006) en Power
(1995) geven aan dat zeer weinig veldwerk bestaat over het auditproces. Volgens
Beattie, Fearnley & Brandt (2000) creëert de theorie in de literatuur een abstracte
realiteit, een soort van ‘black box’, dat niet adequaat beschrijft wat er echt gebeurt. Dit
staat tegenover de vele evidentie die te vinden is over het controleoordeel van de
auditor. Hoewel de literatuur over het auditproces zeer schaars is, beschreven
Verbruggen et al. (2011) recentelijk in hun grootschalig onderzoek enkele percepties
over het auditproces in de verenigingssector, waarbij men vaststelt dat verenigingen
tevreden zijn over de externe auditdiensten. Om een auditproces op te zetten benoemt de
Algemene Vergadering van het ziekenhuis eerst en vooral een commissaris, voor een
hernieuwbare periode van drie jaar voor de uitvoering van de externe audit (Declercq,
2004 en Verbruggen et al., 2011). De Raad van Bestuur stelt een kandidaat-commissaris
voor (IBR, 2013). De werkgroep controle van de ziekenhuizen verdeelt het
controleproces in de gezondheidszorg onder in drie fases. Een eerste fase bestaat uit ‘de
diverse planningswerkzaamheden, het verzamelen van de relevante informatie, het
registreren van de interne controle en de evaluatie hiervan en, in het verlengde hiervan,
het opstellen van de controlebenadering en het werkprogramma’ (Helsen, 2011, p. 15).
13
VIPA: Vlaams infrastructuurfonds voor persoonsgebonden aangelegenheden en voorziet onder meer in
de financiering van zorg- en welzijnsinfrastructuur (Baeckelandt, 2012).
15
De tweede fase bestaat uit verschillende transactie- en interimcontroles.
En de laatste fase omvat de traditionele controle van de boekhouding en jaarrekening.
In deze fase geeft de benoemde commissaris een verklaring over de jaarrekening op
basis van het werk van het externe auditteam. Zoals in de for-profitsector kan deze
verklaring vier verschillende vormen aannemen: een verklaring zonder voorbehoud, een
verklaring met voorbehoud, een afkeurende verklaring of een onthoudende verklaring
(IBR, 2012c). Aan de hand van een inzage in de verschillende neergelegde
jaarrekeningen van ziekenhuizen bij de Nationale Bank van België (NBB) blijkt dat het
verslag van de commissaris in een ziekenhuis meestal de vorm van een verklaring onder
voorbehoud aanneemt. Dit omwille van de complexe inschatting van de inhaalbedragen
(Cornelis, 2012). Dit oordeel wordt door de commissaris, eventueel bijgestaan door de
manager van het auditteam, voorgelegd op de Algemene Vergadering van de
desbetreffende organisatie.
Uit evidentie in de literatuur en volgens Cornelis (2012) verloopt het auditproces in
zowel de profit- als de ziekenhuissector gelijk, maar ligt de aanpak anders. De aanpak
van de auditor is in het ziekenhuis van een andere aard omwille van de
maatschappelijke doelstellingen van de organisatie en omwille van boekhoudkundig
specifieke elementen, beschreven onder 1.4.
Tenslotte moet een honorarium betaald worden voor het uitvoeren van de externe audit.
In de ziekenhuissector wordt de betaling van het mandaat gefinancierd door het budget
financiële middelen (BFM). Het onderdeel B4, dat voorziet in forfaitaire vergoedingen
voor bepaalde kosten, zorgt onder meer voor een vergoeding voor de bedrijfsrevisor
(Decoster, 2012). Deze vergoeding bedraagt 40 euro per erkend bed voor de algemene
ziekenhuizen (Decoster, 2012).
1.6 De toegevoegde waarde van de externe audit in
de non-profit sector
Zoals aangegeven heeft de externe audit in het algemeen als doel om de getrouwheid
van de jaarrekening te waarborgen, zodat de verschillende gebruikers erop kunnen
vertrouwen bij het nemen van beslissingen (Willekens, 2008). Naast deze wettelijke
16
opdracht groeit sinds de jaren negentig de nadruk op het creëren van een toegevoegde
waarde van de externe audit voor de klant (Hellman, 2006). Humphrey & Moizer
(1990) merkten in hun studie, waarbij ze externe auditoren interviewden omtrent hun
taak, dat de focus zich verplaatste van een regulerend en controlerend karakter naar een
nadruk op de service voor de klant. Beattie, Fearnley & Brandt (2000) zien een trend
waarbij management meer en meer op zoek is naar bijkomende steun en advies van de
externe auditor op het vlak van interne controle, sturing bij boekhoudtechnieken en
algemeen sector advies. De audit moet als nuttig of bruikbaar worden ervaren door de
klant. Hellman (2006) benoemt dit met de term ‘usefullness’. De externe auditor moet
met andere woorden responsief zijn voor de noden van de klant. Dit responsieve
karakter van de externe auditor is een belangrijke factor voor de klanttevredenheid
volgens Behn et al. (1997).
Ook in de non-profitsector blijkt deze service voor de klant belangrijk te zijn. Reheul,
Van Caneghem & Verbruggen (2012) en Verbruggen et al. (2011) duiden in hun
onderzoeken bij verschillende non-profit organisaties het belang aan van de
dienstverlening van de auditor.
Maar met betrekking tot de non-profit sector wijzen Reheul, Van Caneghem &
Verbruggen (2012) op een hoge kost (in termen van geld, energie en tijd) bij het
instellen van een externe audit in non-profit organisaties en duiden op de screening van
de financiële verslagen door een andere partij of overheid. Deze feiten lijken de
voordelen van een externe audit voor non-profit organisaties eerder te beperken volgens
Reheul, Van Caneghem & Verbruggen (2012). Maar de non-profit organisaties geven in
het grootschalige onderzoek van Verbruggen et al. (2011) weer dat de externe audit een
voordeel biedt voor: het verantwoorden van subsidies, het verstevigen van de
geloofwaardigheid naar stakeholders, het aanbieden van boekhoudkundig advies en het
verbeteren van de interne controle. Volgens Verbruggen et al. (2011) en Reheul, Van
Caneghem & Verbruggen (2012) zijn non-profit organisaties in België overtuigd van de
meerwaarde van de externe audit en zijn ze zeer tevreden over de geleverde auditdienst.
17
2 Competentie van de externe auditteamleden
In dit onderdeel wordt de competentie van het externe auditteam, zijnde de commissaris
en zijn teamleden onder de loep genomen. In deze context wordt een zijstap gemaakt
naar de concepten ‘keuzeproces voor een auditkantoor’ en de ‘auditor-auditee relatie’.
In de overweging om voor een bepaald auditkantoor te opteren speelt de competentie
van het auditkantoor immers een belangrijke rol. Uit recente auditliteratuur blijkt verder
ook dat de relatie tussen auditor en auditee bijdraagt tot de competentie van de auditor
(Power, 1995). In dit onderdeel worden de essentiële componenten die bijdragen tot
auditor competentie beschreven en schematisch voorgesteld in een model.
Het onderzoek van Verbruggen et al. (2011) 14
, het enige in zijn soort, met betrekking
tot perceptie van de auditor in de verenigingssector biedt sterke aanvullingen in deze
context.
2.1 Beschrijving van het externe auditteam
Een externe audit wordt door een team van auditoren uitgevoerd onder leiding van een
commissaris. De term auditor verwijst volgens de International Federation of
Accountants (IFAC) naar de persoon of personen die de audit uitvoeren. Volgens
Anderson, Giese & Booker (1970) is het auditteam triangulair van aard. De basis bestaat
uit de relatief ongetrainde en onervaren juniors, en alle hogere niveaus vormen een
kleiner deel van het team (Anderson, Giese & Booker, 1970). Ook Bamber (1983)
bevestigt dat een auditteam wordt gekenmerkt door een hiërarchische structuur en
verdeling van taken. Tan & Jamal (2001) onderscheiden in het auditteam de auditoren
of ‘managers’ die het werk reviewen, en de auditoren of ‘seniors’ die het
voorbereidingswerk uitvoeren. Herrbach (2001) maakt onderscheid tussen de
commissaris of ‘the principal or partner’ en de andere auditteam leden of ‘the agents’.
In de aanwezige auditkantoren in België blijkt veelal het onderscheid te worden
gemaakt tussen junior-, senior- en manager auditoren. De juniors zijn personen met
14
Verbruggen et al. (2011) selecteerden 1000 verenigingen/stichtingen en gingen na hoe zij de rol van de
commissaris-revisor percipieerden doordat de aanstelling in vele verenigingen en stichtingen verplicht is
geworden na de wet van 2 mei 2002.
18
weinig ervaring, de seniors zijn personen met al wat meer ervaring en bezitten een
bepaalde expertise en tenslotte onderscheidt men nog de managers, deze personen
hebben een specifieke expertise in de auditfunctie. Het doorgroeien van de ene functie
naar de andere is afhankelijk van de selectieprocedures binnen het auditkantoor. Figuur
2 duidt op het doorgroeiproces als auditor bij Deloitte België.
Figuur 2: Doorgroeiproces als auditor bij Deloitte België
Bron: Deloitte België
Bamber (1983) en Herrbach (2001) halen aan dat externe auditoren grotendeels hun
oordeel vormen op basis van de audit van ondergeschikten. In de praktijk kan dit
geïllustreerd worden aan de hand van het feit dat de commissaris zijn oordeel baseert op
het werk van de ondergeschikte auditoren (juniors, seniors en managers). De
commissaris die door het ziekenhuis wordt aangesteld heeft de leiding over het
auditteam en maakt het commissaris verslag op, maar komt bijna nooit op de werkvloer.
Deze persoon wordt in een Big 4 auditkantoor zoals Deloitte aangeduid met de term
‘partner’. In het grootschalige onderzoek bij 1000 Belgische verenigingen van
Verbruggen et al. (2011) was 88,49% van de respondenten tevreden over de prestaties
van hun externe auditteam.
In deze scriptie wordt de focus gelegd op de competentie van het volledige auditteam,
zijnde de commissaris en zijn teamleden.
19
2.2 Keuze van het externe auditteam
Vooraleer een auditproces kan opgezet worden moet een geschikt extern auditkantoor
worden gekozen. Beattie & Fearnley (1995) trachtten fundamentele aspecten van de
keuze voor een geschikte externe auditor te onthullen in de for-profitsector. Aan de
hand van een onderzoek bij Britse for-profit organisaties kwamen ze tot de vaststelling
dat er een significant verschil bestond in het keuzeproces naar een extern auditkantoor
tussen verschillende organisaties. In het algemeen zijn kennis, de werkrelatie, reputatie,
kwaliteit, ‘waar voor je geld’ krijgen en de mogelijkheid om non-audit services aan te
bieden de belangrijkste keuzecriteria. Addams & Allred (2002) halen competentie aan
als het belangrijkste criterium voor de keuze van een externe auditor. Stanny et al.
(2000) wijzen op het belang van de persoonlijkheid en de persoonlijke aandacht van de
externe auditor als keuzecriterium. Deze laatste onderzoekers leggen wel de nadruk op
het feit dat deze aspecten moeten kaderen binnen een professionele relatie. Verder blijkt
uit de auditliteratuur een toenemende nadruk op de non-audit services. Humphrey &
Moizer (1990) stellen dat de externe audit meer en meer aanzien wordt als een dienst
voor een klant dan een louter controlegebeuren. Zo wijzen Reheul, Van Caneghem &
Verbruggen, 2012, op de voordelen van de adviesverlening van het externe auditteam
voor het interne controlesysteem. Tenslotte speelt de prijs ook een niet onbelangrijk
gegeven, zoals blijkt uit het bovenstaande onderzoek van Beattie & Fearnley (1995).
Het enige onderzoek omtrent dit aspect in de non-profit wereld is het onderzoek van
Verbruggen et al. (2011). Verbruggen et al. (2011) peilden onder andere naar de
keuzecriteria voor een welbepaald auditkantoor in hun grootschalig onderzoek bij
verenigingen, waarbij competentie, deontologie, het honorarium, de relatie en de
praktische uitvoering als belangrijke keuzecriteria werden aangehaald. Hierbij werd
competentie niet verder gedefinieerd en werd geen onderscheid gemaakt tussen de
verschillende soorten verenigingen zoals vzw-ziekenhuizen.
Op basis van deze evidentie blijkt competentie een niet onbelangrijk gegeven te zijn als
keuzecriterium. Dit wordt ook verwacht in het case-study onderzoek bij ziekenhuizen,
samen met de criteria prijs/honorarium, de persoonlijke relatie en de
adviesmogelijkheid.
20
2.3 Relatie externe auditteam en geauditeerde
De relatie tussen beide partijen is van belang voor de auditkwaliteit volgens Richard
(2011); Beattie, Fearnley & Brandt (2000) en Power (1995). ‘A good audit requires
good relationships’ (Richard, 2011, p. 158). Volgens het kwalitatief onderzoek van
Richard (2011) blijkt dat zowel een duale relatie, professioneel en persoonlijk, als
vertrouwen de belangrijkste kenmerken zijn van een goede relatie tussen auditor en
auditee. Een relatie tussen auditor en auditee moet gebaseerd zijn op professionele
standaarden en worden aangevuld met een interpersoonlijke link die tot stand komt door
de frequentie van contacten, de wederzijdse diensten en de emotionele intensiteit die
ontstaat op welbepaalde momenten (Richard, 2011). Volgens haar moet de relatie
geherdefinieerd worden naar een ‘peers relationship’, een relatie waarbij de personen
zich zien als gelijken. Volgens Richard (2011) is een dergelijke relatie belangrijk voor
het welslagen van het auditproces. Volgens Beattie, Fearnley & Brandt (2000) is de
relatie een continu coöperatief proces om te komen tot een consensus waarbij
problemen worden geïdentificeerd en worden aangepakt op het moment wanneer ze
verschijnen. Ten tweede stellen ze dat er een duidelijke adviescomponent aanwezig is in
de interactie. Ook Richard (2011) haalt dit aan door te wijzen op het feit dat organisaties
naast een controleur ook een adviseur willen; een persoon waarmee ze kunnen praten en
aan wie ze raad kunnen vragen. Beattie, Fearnley & Brandt (2004) stellen in een verder
onderzoek dat het complexe, interactieve en beoordelende auditproces een hoog niveau
van interpersoonlijke vaardigheden vereist van de auditor. Power (1995) stelt zelfs dat
de competentie van de auditor niet zomaar kan worden aangenomen op basis van zijn
ervaring of kennis maar dat zijn competentie moet groeien vanuit de sociale processen
tijdens het auditproces. Hier draagt de relatie duidelijk bij tot de competentie van de
auditor.
Verbruggen et al. (2011) stellen in hun onderzoek in de verenigingssector vast dat een
goede relatie, een goed contact tussen commissaris en het management meer van belang
is dan het contact tussen management en de andere auditoren. Ook zij benadrukken de
professionele houding in de auditor-auditee relatie. In een ander onderzoek
onderzochten Reheul, Van Caneghem & Verbruggen (2012) auditor-performantie
21
percepties bij 1500 Belgische non-profit organisaties op een kwantitatieve manier.
Volgens dit onderzoek wordt de tevredenheid van de mensen van de non-
profitorganisatie gerelateerd aan de werkrelatie tussen de auditor en auditee.
Verbruggen et al. (2011) concludeerden dat verenigingen en stichtingen heel tevreden
zijn over de relatie met de bedrijfsrevisor. Deze schaarse auditliteratuur over non-
profitorganisaties haalt duidelijk het belang van de relatie tussen de twee partijen aan.
2.4 Het concept ‘auditor competentie’
Wat is competentie?
Competentie is een zeer breed begrip, volgens een online woordenboek (Encyclo,
2013): ‘een geïntegreerd geheel van kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes. Het is
het vermogen om beroepstaken die essentieel zijn voor een functie/rol adequaat te
verrichten’. In de Engelstalige literatuur bestaan twee begrippen voor competentie,
waarbij competence verwijst naar een werkgebonden concept en competency verwijst
naar een persoonsgebonden concept (Lievens, 2012). Schippman et al. (2000) stellen
dat er een terminologische verwarring heerst rond het begrip competentie. Uit de studie
van Schippman et al. (2000) bij wetenschappelijke onderzoekers werd geen consensus
gevonden over een standaarddefinitie. Volgens Schippman et al. (2000) staat dit in
contrast met het wetenschappelijk denken waarbij gepoogd wordt om te komen tot
toetsbare constructen. Cheetham & Chivers (1996) stelden een holistisch model voor
professionele competentie op. Ook volgens hen is competentie zeer moeilijk te
definiëren. ‘Competence, in any sphere of work, can be a difficult concept to pin down.
It is particular difficult when it relates to professional occupations where roles can be
complex and the knowledge and skills involved many and varied’ (Cheetham & Chivers,
1996, p. 20). In hun model trachten ze professionele competentie te conceptualiseren
(zie figuur 3). Aan de basis van het model staan de ‘core competenties’:
kennis/cognitieve competentie: het bezitten van de geschikte werk-
gerelateerde kennis en het vermogen om dit effectief te gebruiken
22
functionele competentie: het vermogen om een reeks van taken effectief uit
te voeren om zo specifieke uitkomsten te produceren
persoonlijke of gedragsmatige competentie: het vermogen om geschikte en
observeerbare gedragingen aan te nemen in werk-gerelateerde situaties
waarden/ethische competentie: het bezitten van geschikte persoonlijke en
professionele waarden en het vermogen om klare oordelen te vormen in
werk-gerelateerde situaties
Elk van deze bovenstaande competenties bestaan uit verschillende bestanddelen.
Bovenaan worden de metacompetenties vernoemd, zoals communicatie,
zelfontwikkeling, creativiteit, analyse en problemen oplossen. De meta-competenties, de
vier basis competenties en de verschillende bestanddelen interageren en creëren
specifieke uitkomsten (Cheetham & Chivers, 1996). Deze elementen kunnen
geobserveerd of gepercipieerd worden en de professionele competentie verklaren van
het individu (Cheetham & Chivers, 1996).
Figuur 3: Het model van professionele competentie
Bron: Cheetham, G., & Chivers, G. (1996). Towards a holistic model of professional competence.
Journal of Europian Industrial Training, p. 27.
23
Wat is auditor competentie?
Volgens Lee & Stone (1995, p. 1171) is competentie van de auditor: ‘A state of
expertise sufficient to achieve explicit audit objectives’. Om specifieke expertise of
competentie te verkrijgen in het auditen moet men verschillende stappen doorlopen en
groeit men dan van regelafhankelijkheid naar het afgaan op de eigen intuïtie door
ervaring (Lee & Stone, 1995). Volgens Lee & Stone (1995) houdt het laatste stadium of
de ‘expertise-stage’ een proces in waarvan opleiding, training en ervaring een essentieel
deel uit maken. Ook Bedard en Chi (1993) hebben getracht het auditen te
conceptualiseren in verschillende gelijkaardige fasen. Uit de auditliteratuur blijkt dat
een auditor met duidelijke competentie bijdraagt tot een kwaliteitsvolle audit, dit in
tegenstelling tot auditoren met minder competentie (Schelker, 2012). Verder verhogen
competente auditoren de betrouwbaarheid van hun uitgebrachte informatie (Schelker,
2012). In het onderzoek bij Belgische verenigingen van Verbruggen et al. (2011) wordt
de competentie van het auditteam aangehaald als determinant voor de tevredenheid van
de verenigingen. Het concept ‘competentie’ wordt in de studie van Verbruggen et al.
(2011) verder niet gedefinieerd. In de literatuur worden expertise en competentie vaak
als synoniemen gehanteerd.
Nadruk op competentie in de auditwereld
In alle sectoren neemt de nadruk op de competentie van de professional de laatste
decennia steeds toe. Hassall, Dunlop & Lewis (1996) stellen in hun onderzoek naar de
professionele competentie van de interne auditor, dat het huidige commerciële en
politieke klimaat alle professies dwingt om constant hun activiteitengebied opnieuw te
bekijken naar relevantie. Alle professies moeten zich de vraag stellen hoe zij zich
richten op de noden en verwachtingen van de gebruikers van hun diensten (Hassall,
Dunlop & Lewis, 1996). De gebruikers van verschillende soorten services, ook
auditservices, stellen meer dan ooit de eis tot professionele competentie. De auditwereld
werd verder de laatste decennia geterroriseerd door tal van fraudeschandalen waardoor
de vraag naar competente auditoren zich stelde (Duff, 2004; Palmer, Ziegenfuss &
Pinsker, 2004 en Reheul et al., 2012). De nieuwe regelgevingen en auditstandaarden
24
zouden het publieke vertrouwen moeten herwinnen volgens Palmer, Ziegenfuss &
Pinsker (2004). Maar Holm & Zaman (2012) stellen acht jaar later vast dat
auditkantoren nog steeds worden geconfronteerd met de druk om het vertrouwen in het
auditgebeuren te herstellen.
Essentiële componenten van auditor competentie
Omwille van de bestaande terminologische verwarring rond competentie (Schippman et
al., 2000) is het moeilijk om een eenduidige definitie te formuleren als uitgangspunt
voor het onderzoek. Door verschillende onderzoekers wordt gewezen op het belang van
kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes die nodig zijn om een bepaalde taak of
functie naar behoren uit te voeren (Cheetham & Chivers, 1996 en Lee & Stone, 1995).
Uitgaande van deze stelling werd in de auditliteratuur gezocht naar aspecten die nodig
zijn om de auditfunctie naar behoren uit te voeren. In die literatuur ligt de nadruk op
kennis, ervaring en onafhankelijkheid om de externe audittaak goed uit te voeren.
Daarnaast kunnen ook componenten worden onderscheiden die van invloed zijn op de
kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes van de externe auditor zoals het krijgen van
supervisie. Al deze aspecten worden samengebracht in een model dat later in het case-
study onderzoek wordt getoetst bij het financieel management van ziekenhuizen. Daar
wordt de vraag gesteld of dezelfde componenten deel uitmaken van auditor competentie
in de ziekenhuissector en of deze al dan niet gepercipieerd worden door het financieel
management.
Gelet op de grote overeenkomsten in het auditproces tussen for-profit- en
ziekenhuissector en gebaseerd op onderstaande evidentie worden bij de geformuleerde
componenten telkens twee hypotheses geformuleerd met betrekking tot auditor
competentie in de ziekenhuissector.
Kennis
Volgens Addams & Allred (2002); Bedard & Chi (1993); Bonner & Lewis (1990);
Messier & Schneider (1988) en Uyar & Gungormus (2011) moet de auditor over
voldoende kennis beschikken om zijn audittaak naar behoren uit te voeren. In de
25
literatuur vormt het begrip kennis een overkoepelend begrip voor de technische kennis
van de auditor, de specifieke kennis van de sector en de kennis van de klant. Het aspect
kennis draagt in belangrijke mate bij tot de competentie van de externe auditor.
Omwille van het belang van kennis wordt het model van kennisverwerving aangehaald.
Figuur 4: Model van kennisverwerving
Bron: Van Kuijck, J.R.H.J. (2000). Een pleidooi voor veldonderzoek in auditing. Maandblad voor
accountancy en bedrijfseconomie, p.449.
In dit model, ontwikkeld door Libby & Luft (1993), bepalen ervaring en het individueel
probleem oplossend vermogen het verkrijgen van kennis (Van Kuijck, 2000). Verder
bepalen individueel probleemoplossend vermogen en kennis de auditexpertise. De
ontwikkeling van deze kennis is een gradueel proces dat zich over verschillende jaren
spreidt en van beginnelingen experten maakt (Van Kuijck, 2000).
Beattie, Fearnley & Brandt (2004) stellen dat auditen een hoog niveau van technische
kennis vereist. Volgens Bonner & Lewis (1990) is algemene vakkennis noodzakelijk
om een goede expert performantie neer te zetten. Bovenstaande onderzoekers
verrichtten voornamelijk onderzoek naar de technische kennis dat kennis van
boekhouding, relevante wetgeving en auditprocedures inhoudt. Algemeen kan
technische kennis onderverdeeld worden in declaratieve en procedurele kennis
(Campbell, 1993 in Lievens, 2012 & Van Kuijck, 2000). Declaratieve kennis heeft
betrekking op kennis van feiten en definities zoals deze op de schoolbanken worden
gedoceerd. Procedurele kennis betreft de regels en stappen die noodzakelijk zijn om de
taken uit te voeren (Campbell, 1993 in Lievens, 2012). Volgens Van Kuicjk (2000)
26
moet de declaratieve kennis aanwezig zijn vooraleer procedurele kennis kan verkregen
worden. De procedurele kennis wordt verkregen tijdens de professionele carrière.
Verder is kennis van de welbepaalde sector ook essentieel voor een goede audit.
Specifieke kennis is volgens Lievens (2012) de kennis en vaardigheden die gebonden
zijn aan bepaalde sectoren. Zoals aangehaald onder 1.4 is de ziekenhuissector zeer
complex inzake financiering. Kilesse & Vanstapel (2004) stellen dat het meer dan
noodzakelijk is dat de auditor kennis heeft van de vzw-wetgeving, de
boekhoudwetgeving, de sociale- en fiscale wetgeving en de diverse
overheidsmaatregelen. Inzake subsidiëring in de ziekenhuissector zal de auditor zich
moeten informeren over de mechanismes van de subsidiëring, de types van subsidies en
de gekoppelde rechten en verplichtingen voor de subsidie ontvangende vzw (Kilesse &
Vanstapel, 2004). Volgens Verbruggen et al. (2012) is kennis m.b.t. de non-profitsector
nog niet voldoende aanwezig in de auditwereld. Volgens Verbruggen et al. (2012) kan
deze grote heterogeniteit in de regelgeving resulteren in bijkomende werklast voor en
onbegrip bij alle betrokken partijen zoals de auditoren. Uyar & Gungormus (2011)
daarentegen halen aan in hun onderzoek dat kennis m.b.t. ziekenhuisaccounting en
publieke sector accounting weinig tot niet vereist is door de ondervraagde auditoren.
Richard (2011) haalt aan dat inzicht hebben in de business en de noden van de cliënt,
een belangrijke vereiste is voor een auditor zodat een persoonlijke service kan geleverd
worden. Maar volgens Reheul, Van Caneghem & Verbruggen (2012) hebben
auditfirma’s nog onvoldoende inzicht in de werking en de verwachtingen van hun
cliënten, hoewel het hen meer voordelen zou kunnen opleveren.
Hypothese 1a: Het financieel management haalt kennis als belangrijke component van
auditor competentie aan.
Hypothese 1b: Het financieel management percipieert een sterke technische kennis, een
matige sectorkennis en beperkte kennis van de klant bij het externe auditteam.
Onafhankelijke- en ethische houding
Onafhankelijkheid van de auditor wordt gedefineerd als : ‘A state of mind in which the
auditor conducts the audit with integrity and honesty’ (Lee & Stone, 1995, p.1173).
27
Fearnley & Brandt (2004) benadrukken ook het belang van de integriteit van het werk
van de auditor. Bovenstaande onderzoekers benadrukken een eerlijke en betrouwbare
houding van de externe auditor, in samenhang met de sociale en ethisch opgelegde
normen. DeFond et al. (2002) definieert onafhankelijkheid van de commissaris als de
kans dat de commissaris een fout in de financiële rapporten rapporteert. Volgens
Dopuch et al. (2003) heeft de commissaris er belang bij om als onafhankelijk persoon
op te treden, op die manier moet hij niet vrezen om reputatie te verliezen.
Volgens Lee & Stone (1995) verhoogt auditor onafhankelijkheid de kans op een mening
die consistent is met de gegevens die worden geaudit.
De onafhankelijkheid van de externe auditor werd in vraag gesteld tijdens de talloze
schandalen in de auditwereld (Cooper & Neu, 2006). De onafhankelijkheid is sindsdien
een belangrijke pijler in de strenge beroepsethiek en plichtenleer waaraan de
bedrijfsrevisor onderworpen is. Dit wordt wereldwijd ondersteund en vereist een
voortdurende aandacht (Flint, 2004). Deze onafhankelijke houding of attitude draagt in
belangrijke mate bij tot auditor competentie.
Het IBR (2008) formuleerde normen inzake de onafhankelijkheid van de
bedrijfsrevisor, deze traden in werking op 29 juni 2008. ‘Zonder afbreuk te doen aan de
wettelijke en reglementaire bepalingen, moet de bedrijfsrevisor zich in alle
onafhankelijkheid kwijten van zijn mandaten die hem zijn toevertrouwd als
commissaris, zowel voor wat betreft de geestelijke als de schijnbare
onafhankelijkheid15
’ (IBR, 2008, p. 4). Het IBR stelt ook dat een bedrijfsrevisor geen
wettelijke controle mag uitvoeren in de gecontroleerde entiteit wanneer een bepaalde
relatie bestaat met die entiteit.
Tan & Jamal (2001) wijzen nog op een ander aspect van onafhankelijkheid of
objectiviteit, zij stellen dat de mogelijkheid om het werk van ondergeschikte auditoren
objectief te evalueren bijdraagt tot auditor competentie. Onafhankelijkheid richt zich
dus niet enkel naar de klant maar ook naar medewerkers toe volgens Tan & Jamal
15
Geestelijke onafhankelijkheid: ‘een morele houding waarbij alleen rekening wordt gehouden met de te
nemen beslissingen in het kader van de uitvoering van het mandaat’ (IBR, 2008, p. 4). Schijnbare
onafhankelijkheid: ‘het vermijden van feiten en situaties die van belang zijn dat een derde ertoe kunnen
brengen het vermogen van de bedrijfsrevisor om objectief te handelen, in twijfel te trekken’ (IBR, 2008,
p.4).
28
(2001). Ook betrouwbaar omgaan met verkregen gegevens hoort bij deze verantwoorde
ethische houding (Uyar & Gungormus, 2011).
Hypothese 2a: Het financieel management haalt een onafhankelijke en ethische houding
aan als component dat bijdraagt tot auditor competentie.
Hypothese 2b: Het financieel management percipieert een sterke onafhankelijke- en
ethische houding bij het externe auditteam.
Ervaring
Volgens Bonner & Lewis (1990) is ervaring een primaire determinant voor auditor
competentie. Er zijn drie onderliggende componenten aan werkervaring: de duur van de
ervaring, de aard van de ervaring en de interactiecomponent (Tesluk en Jacobs, 1998 in
Lievens, 2012). De aard van de ervaring verwijst naar de complexiteit van de taken
uitgevoerd in een bepaalde job. De interactiecomponent slaat op de densiteit en de
intensiteit van de ervaringen (Tesluk en Jacobs, 1998 in Lievens, 2012).
In de auditwereld wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de ervaring van
junior auditoren (pas afgestudeerde auditoren) en senior auditoren (auditoren die al
enkele jaren werkervaring hebben). Maar auditoren met hetzelfde aantal jaren ervaring
hebben daarom niet dezelfde expertise doordat eigen ervaringen en training andere
kennis en andere performantie teweegbrengen (Libby, 1989 in Bonner & Lewis, 1990).
Ashton, 1989 in Bonner & Lewis, 1990, vond zelfs dat het aantal jaren ervaring niet
correleert met het beoordelen van financiële fouten. Bonner & Lewis (1990) stellen
daarom dat ervaring een te nauwe parameter is voor auditor competentie. Ook Power
(1995) sluit hierbij aan en stelt dat men niet mag afgaan op het aantal jaren ervaring als
men de competentie van de auditor wil beoordelen. Volgens Messier & Schneider
(1988) is ervaring het sterkst gerelateerd aan competentie, welliswaar bij de interne
auditor.
Hypothese 3a: Het financieel management stelt dat ervaring bijdraagt tot auditor
competentie.
Hypothese 3b: Het financieel management percipieert voldoende ervaring bij de
commissaris en manager van het externe auditteam.
29
Soft skills
Volgens Juchno (2007) vormen de persoonlijke kwaliteiten (zoals eerlijkheid,
verantwoordelijkheid, enz.) samen met de interpersoonlijke vaardigheden (zoals
communicatie, onderhandelen, enz.) de soft skills. Soft skills worden ook wel
gedefinieerd als vakoverstijgende competenties. Deze kwaliteiten en vaardigheden
voegen waarde toe aan de audit activiteit en creëren opportuniteiten. Juchno (2007)
haalt als belangrijkste vaardigheid het communiceren van de auditor aan, waardoor
informatie gemakkelijker wordt verkregen en bijkomende inzichten sneller tot stand
komen. Naarmate de carrière van de auditor vordert hoe belangrijker de soft skills
worden (Juchno, 2007).
Ook andere onderzoekers halen het belang van soft skills aan. Uyar & Gugormus
(2011) stellen dat het werken in team een vereiste vaardigheid is voor een auditor en
bijdraagt tot een competente uitvoering van de audittaak. Beattie, Fearnley en Brandt
(2004); Palmer, Ziegenfuss & Pinsker (2004) en Uyar & Gungormus (2011) stellen
verder dat interpersoonlijke- en communicatievaardigheden belangrijke vaardigheden
zijn volgens ondervraagde auditoren.
Hypothese 4a: Het financieel management stelt dat soft skills zoals inlevingsvermogen
en communicatievaardigheden bijdragen tot de competentie van de externe auditor.
Hypothese 4b: Het financieel management percipieert voldoende soft skills bij de leden
van het externe auditteam.
De relatie
Power (1995) stelt dat de competentie van de auditor niet zomaar kan worden
aangenomen op basis van zijn ervaring of kennis maar dat zijn competentie moet
groeien vanuit de sociale processen tijdens het auditproces. Volgens Power (1995)
draagt de relatie bij tot de competentie van de externe auditor. Omwille van de
overzichtelijkheid werd het concept ‘relatie tussen externe auditteam en geauditeerde’
behandelt onder 2.3. Dit concept vormt immers ook een belangrijk onderdeel in het
kwalitatief onderzoek.
30
Hypothese 5a: Het financieel management meent dat de relatie tussen hen en het
auditteam bijdraagt tot de competentie van de auditoren.
Hypothese 5b: Het financieel management percipieert een goede relatie met het externe
auditteam.
Supervisie
Messier & Schneider (1988) formuleren dat supervisie krijgen bijdraagt tot de
competentie van de interne auditor. Onder supervisie moeten volgende drie aspecten
begrepen worden volgens Messier & Schneider (1988): het reviewen van
werkdocumenten en procedures, het plannen van het werk en het opmaken van een
systeem van gedefinieerde verantwoordelijkheden. Naar alle waarschijnlijkheid draagt
supervisie binnen het externe auditkantoor ook bij tot de competentie van de externe
auditor. Volgens Lievens (2012) ontwikkelen personeelsleden hun competentie door
effectieve contacten met meer ervaren personen binnen de organisatie. Lievens (2012)
maakt het onderscheid tussen een mentor en een coach. Een mentor is een uitstekend en
ervaren personeelslid dat drie belangrijke rollen vervult: de minder ervaren persoon
ondersteunen, de prestaties van de persoon vebetert en de carrière van de persoon
vooruithelpt (Lievens, 2002). Een coach daarentegen werkt samen met de persoon in
kwestie om hem te motiveren tot het ontwikkelen van zijn vaardigheden (Lievens,
2002).
Hypothese 6a: Het financieel management stelt dat supervisie bijdraagt tot auditor
competentie.
Hypothese 6b: Het financieel management percipieert voldoende supervisie binnen het
externe auditteam.
Continu bijscholen
Messier & Schneider (1988) en Uyar & Gungormus (2011) stellen dat continu
bijscholen essentieel is voor de competentie van de auditor.
Ook het IBR stelde een norm op met betrekking tot de bijscholing voor de auditor. ‘Elke
revisor moet gemiddeld per jaar tenminste 40 effectieve uren aan activiteiten besteden
31
die bijdragen tot zijn blijvende professionele ontwikkeling door het aanscherpen van
zijn beroepskennis’ (IBR, 2007). Volgens de IBR-norm moet de auditor zich
vervolmaken in de volgende drie vakgebieden: de controle, de plichtenleer en de
boekhouding. De auditor moet verder ook blijk geven van een adequate kennis in de
volgende vakgebieden: het recht, de fiscaliteit, de informatica, het management van
het communiceren, de bedrijfseconomie en de sociale vaardigheden (IBR, 2007).
Hypothese 7a: Het financieel management stelt dat continue bijscholing bijdraagt tot de
competentie van de externe auditor.
Hypothese 7b: Het financieel management percipieert dat er voldoende wordt
bijgeschoold binnen het externe auditteam.
Computer- en software vaardigheden
Auditoren moeten volgens Rezaee & Reinstein (1998) inspelen op de impact van
elektronische en technologische veranderingen op hun auditprocedures. Palmer,
Ziegenfuss & Pinsker (2004) halen computervaardigheden aan als noodzakelijk voor
beginnende auditoren. Naast de praktische computervaardigheden stellen Rezaee &
Reinstein (1998) ook de eis aan auditoren om een kritische kijk te hebben op de
beveiliging van elektronische data. Deze vaardigheid wordt steeds meer aanzien als een
noodzakelijke component van auditor competentie.
Hypothese 8a: Het financieel management stelt dat computer- en softwarevaardigheden
bijdragen tot de competentie van de externe auditor.
Hypothese 8b: Het financieel management percipieert voldoende computer- en
softwarevaardigheden bij het externe auditteam.
Interne auditor / interne controlesysteem
Externe auditoren vertrouwen dikwijls op andere professionals voor de controle van de
financiële verslagen van hun klanten (Haron et al., 2004). In grote organisaties
vertrouwen ze op het werk van de interne auditoren. Dit resulteert immers in
kostenbesparingen voor de klant (Haron et al., 2004). De competente uitvoering van de
audittaak door de externe auditoren is met andere woorden afhankelijk van het werk van
32
de interne auditor. Auditstandaarden leggen externe auditoren op om te bepalen in
welke mate ze kunnen vertrouwen op het werk van de interne auditor met als doel
zekerheid te verschaffen over de betrouwbaarheid van de financiële jaarrekening (Haron
et al., 2004).
Hypothese 9a: Het financieel management stelt dat het werk van de interne auditdienst
bijdraagt tot de competentie van de externe auditor.
Hypothese 9b: Het financieel management percipieert een goed uitgebouwde interne
auditdienst.
Essentiële componenten voor auditor competentie: een model
Bovenstaande evidentie kan schematisch als volgt worden voorgesteld:
Figuur 5: Essentiële componenten voor auditor competentie: een model
AUDITOR COMPETENTIE
Kennis Onafhankelijke
/ ethische houding
Ervaring
Relatie
Soft skills
Continue bijscholing
Supervisie
Computer-vaardig-
heden
Interne audit
33
Case-study onderzoek
1 Probleemstelling
Volgens Verbruggen et al. (2011) is onderzoek naar de perceptie van de audit in de non-
profit sector zeer schaars. En aangezien ook evidentie omtrent externe auditor
competentie in de ziekenhuissector zelfs onbestaande is, is het aangewezen dit aspect te
exploreren. De garantie van professionele competentie is meer dan ooit aanwezig door
de eis tot professionele competentie en door talloze fraudeschandalen (Duff, 2004;
Palmer, Ziegenfuss & Pinsker, 2004 en Reheul et al., 2012). De case-study
methodologie is een geschikte aanpak ter exploratie van dit concept.
Onderstaand multiple case-study tracht de leemte in de evidentie aan te vullen en een
antwoord te formuleren op de vraag hoe het financieel management de competentie van
het externe auditteam percipieert.
2 Methodologie
2.1 Keuze methode
Om de percepties van financieel managers omtrent de competentie van de leden van het
externe auditteam in ziekenhuizen te exploreren, is de case-study methode aangewezen.
Yin (2009) stelt dat deze methode geschikt is voor onderzoeksvragen die het waarom of
het hoe van een fenomeen nagaan, waarbij de onderzoeker geen controle kan uitoefenen
op de situatie of het fenomeen en waarbij het gaat om actuele situaties. De
onderzoeksvraag in deze masterproef voldoet aan bovenstaande criteria. De case-study
methodiek wordt in vele onderzoeksdomeinen gehanteerd, oorspronkelijk het
vaakst in sociologie en psychologie. Maar sinds kort wordt deze onderzoeksmethode
ook gevonden in de economische- en boekhoudliteratuur waarmee ook daar complexe,
sociale fenomenen worden onderzocht en beschreven (Yin, 2009). Een voorbeeld
34
daarvan is het case-study onderzoek omtrent de auditor-cliënt interactie van Hellman
(2006).
2.2 Case-beschrijving
Drie vzw-ziekenhuizen uit West-Vlaanderen vormen de cases van dit case-study
onderzoek. Het gaat om drie algemene ziekenhuizen waar zowel chronische als acute
zorg wordt verleend aan patiënten. Specifiek gaat het om een groot vzw-ziekenhuis dat
bestaat uit 1066 bedden verspreid over vier campussen (ziekenhuis 1), een middelgroot
vzw-ziekenhuis bestaande uit 476 bedden (ziekenhuis 2) en een klein vzw-ziekenhuis
met 224 bedden (ziekenhuis 3). In de drie ziekenhuizen wordt de dagelijkse leiding
opgenomen door een Algemeen Directeur. Verder heeft de Raad van Bestuur
beslissingsbevoegdheid over beleidsaangelegenheden. De Algemene Vergadering stelt
de commissaris aan.
Ziekenhuis 1 werkt samen met een lokaal auditkantoor en het auditteam dat bij hen over
de vloer komt bestaat uit twee commissarissen, een manager van het auditteam en een
4-tal junior en senior auditoren. De commissarissen komen enkel langs op de Algemene
Vergadering waar het auditverslag wordt voorgelegd (maand juni). De rest van het team
is bijna altijd aanwezig tijdens het effectieve auditproces.
Ziekenhuis 2 werkt samen met een Big 416
auditkantoor. Het auditteam dat in
ziekenhuis 2 ter plaatse komt bestaat uit een commissaris, de manager van het auditteam
en een 4 à 5 tal junior en senior auditoren. De commissaris komt enkel langs op de
Algemene Vergadering waar het auditverslag wordt voorgelegd (maand juni). De
manager van het auditteam komt sporadisch langs tijdens het auditproces zelf.
Ziekenhuis 3 werkt samen met een middelgroot auditkantoor. Het externe auditteam in
dit ziekenhuis bestaat uit de commissaris, de manager van het auditteam en 1 à 2 junior
en senior auditoren. De commissaris komt enkel langs op de Algemene Vergadering
16
Met ‘de Big 4’ worden PWC, KPMG, Deloitte en Ernst & Young bedoeld. .
35
waar het auditverslag wordt voorgelegd (maand juni). De overige teamleden zijn
continu aanwezig tijdens het auditproces17
.
Er werd voor deze ziekenhuizen geopteerd omwille van de afstand. De namen van de
organisaties worden niet bekend gemaakt omwille van betrouwbaarheidsredenen.
Verder werd ervoor gekozen om slechts drie ziekenhuizen te selecteren door de korte
tijdspanne voor de uitwerking van de masterproef.
2.3 Participanten
De participanten van het case-study onderzoek waren in een eerste fase de financieel
directeurs van ziekenhuis 1 (persoon 1) en ziekenhuis 3 (persoon 3) en de financieel
beleidsmedewerker van ziekenhuis 2 (persoon 2). Deze drie respondenten zijn immers
nauw betrokken bij het auditgebeuren in het ziekenhuis waar ze tewerkgesteld zijn. Hun
taken zijn divers met betrekking tot de externe audit, zoals het plannen van de
verschillende afspraken met het auditkantoor, het voorbereiden van de meetings met de
auditteamleden, overleg plegen met de auditoren over ziekenhuisspecifieke
aangelegenheden, enz. Omwille van deze betrokkenheid werd op deze personen een
beroep gedaan om relevante informatie te verzamelen over de competentie van het
externe auditteam.
In een tweede fase werden de managers van het externe auditteam van de
desbetreffende ziekenhuizen geïnterviewd. Deze personen werden door de twee
financieel managers en door de financieel beleidsmedewerker aangeduid als
contactpersoon om de gegevens uit het onderzoek terug te koppelen. Aan hen werd de
vraag gesteld hoe men zorgt voor de gepercipieerde competentie en bijhorende
componenten. Deze participanten worden respectievelijk benoemd als manager
auditteam 1, manager auditteam 2 en manager auditteam 3.
17
Het onderscheid tussen de auditkantoren is gebaseerd op de onderverdeling van Declercq (2004). Zij
maakt in haar onderzoek een onderscheid tussen Big 4 auditkantoren (hierboven vernoemd), middelgrote
kantoren (zoals BDO) en kleine lokale kantoren.
36
2.4 Case-study design
Het design dat wordt gehanteerd in deze masterproef is een multiple case-study design
waarbij kwalitatieve informatie wordt verzameld omtrent de perceptie van de
competentie van het externe auditteam. Hierbij vormen de drie ziekenhuizen de cases en
is de perceptie van de competentie door het financieel management de focus. In
onderstaande figuur wordt het design schematisch voorgesteld.
Case: Ziekenhuis 1 Case: Ziekenhuis 2 Case: Ziekenhuis 3
Figuur 4: multiple case-study design
2.5 Case-study analyse
De verzamelde gegevens worden verder aan de hand van twee case-study technieken
volgens Yin (2009) geanalyseerd. De eerste techniek is het hanteren en toetsen van
theoretische hypotheses op basis van doorgenomen evidentie (terug te vinden onder 2.4
‘Het concept auditor competentie’). Een tweede gehanteerde strategie is het matchen
van patronen, waarbij de bekomen gegevens uit de drie cases worden vergeleken met
elkaar om op die manier verschillen en gelijkenissen vast te stellen.
2.6 Betrouwbaarheidsmaatregelen
Volgens Yin (2009) wordt de betrouwbaarheid van een multiple case-study onderzoek
verhoogt door het uitschrijven van een case-study protocol. Volgens Yin (2009) bevat
Perceptie van de
competentie
auditteam 1
Perceptie van de
competentie
auditteam 2
Perceptie van de
competentie
auditteam 3
Manager auditteam 1
(lokaal auditkantoor)
Manager auditteam 2
(big 4 auditkantoor)
Manager auditteam 3
(middelgroot auditkantoor)
Fase
1
Fase
2
37
een case study protocol de procedures en de algemene regels waaraan de onderzoeker
zich moet houden. Het protocol leidt de onderzoeker doorheen het
dataverzamelingsproces en houdt de onderzoeker gefocust op het doel (Yin, 2009). Dit
protocol bevindt zich in bijlage 1. Daarnaast worden de namen van de vzw-
ziekenhuizen en de verschillende respondenten niet vernoemd om de vertrouwelijkheid
van de informatie te bewaren. Verder werd er geopteerd voor data triangulatie om zo de
betrouwbaarheid van de gegevens te verhogen. Naast het afnemen van interviews
werden ook enkele relevante documenten ingekeken, zoals verslagen van meetings van
auditteams. Verder werden de verscheidene interviews nauwkeurig opgenomen,
getranscribeerd en in verschillende stappen geanalyseerd volgens de case-study analyse
techniek van Yin (2009), zie 2.5 ‘case-study analyse’. Tenslotte werd elke
geïnterviewde persoon een weerslag van het interview bezorgd om op die manier de
bekomen informatie te toetsen. De feedback werd opgenomen in de resultaten.
3 Dataverzameling
In oktober 2012 werd per brief en per mail formeel contact opgenomen met de
financieel directeurs van de drie ziekenhuizen. Deze brief bevindt zich in bijlage 2. Na
verdere telefonische contacten werd de toestemming tot medewerking verkregen door
de financieel directeurs van ziekenhuis 1 en 3. De financieel directeur van ziekenhuis 2
verwees door naar zijn financieel beleidsmedewerker. In februari 2013 werd gestart met
de interviews bij deze participanten. Deze participanten worden samen benoemd met de
term ‘financieel management’. Volgend daarop werd telefonisch contact opgenomen
met de managers van de auditteams zodat in maart 2013 de interviews bij die personen
werden afgenomen. Deze participanten worden benoemd met ‘managers auditteams’.
3.1 Interviews bij het financieel management
De interviews bij het financieel management waren semi-gestructureerd van aard en in
het interview werden volgende vijf delen onderscheiden: de achtergrond van de
geïnterviewde, de keuze van het externe auditkantoor, de uitvoering van de externe
38
audit, de relatie tussen auditor en auditee en de perceptie van de competentie.
Naast de perceptie van de competentie werden dus ook andere zaken bevraagd, op die
manier werd een volledig beeld verkregen van het externe auditgebeuren en de relatie
tussen beide partijen. Het laatste onderdeel omtrent auditor competentie was gebaseerd
op de verzamelde evidentie omtrent het concept. In dit onderdeel werden de financieel
managers bevraagd over het belang van de competentie-componenten voor het externe
auditteam in de ziekenhuissector (onder meer aan de hand van quotes). Vervolgens
werd nagegaan of die competenties al dan niet aanwezig zijn bij hun externe auditteam.
De vragen van het semi-gestructureerde interview bevinden zich in bijlage 3.
De interviews duurden minimum 50 minuten en maximum anderhalf uur en vonden
plaats in een vergaderruimte of het kantoor waar de geïnterviewde tewerkgesteld was.
De gekende en vertrouwde omgeving belemmert de geïnterviewde immers niet in het
geven van informatie volgens Yin (2009). Met toestemming van de geïnterviewde
personen werden deze interviews opgenomen en achteraf getranscribeerd.
In onderstaande tabellen worden de verzamelde gegevens schematisch weergegeven.
Aangezien de achtergrond van de geïnterviewde personen en het verloop van de externe
audit gelijklopend zijn worden deze aspecten niet aangehaald.
Tabel 3 geeft de verzamelde gegevens schematisch weer met betrekking tot het concept
‘keuze van de externe auditor’. In deze tabel worden de antwoorden geformuleerd op de
volgende open vraag ‘wat is de reden voor de keuze van het auditkantoor? (zie bijlage
3). In de kolom ‘subcategorie’ worden de benoemde keuzecriteria door het financieel
management weergegeven. Aangebrachte quotes van participanten vullen de
aangegeven keuzecriteria aan.
Tabel 3: Dataverzameling bij financieel management omtrent de keuze van de externe auditor
Categorie Subcategorie Quotes van participanten
Keuze van de externe
auditor
- kennis van de
ziekenhuissector
‘Het wordt als belangrijk ervaren dat er
een goede sectorkennis is binnen het
auditkantoor.’ (pers. 2)
‘Ziekenhuisboekhouding is heel specifiek,
het is iets helemaal anders dan bij een
commercieel bedrijf. Vandaar dat wij
eigenlijk in den beginne naar een
39
- aantal ziekenhuizen
in portefeuille
- reputatie in
ziekenhuissector
- prijs van het mandaat
- in staat tot het geven
van advies
- breedte van de kennis
bedrijfsrevisor zochten die zich daar ook in
specialiseerde en Meneer […] deed dat
ook.’ (pers. 3)
‘Het gaat voor een stuk over het feit dat zij
nog ziekenhuizen in portefeuille hebben.’
(pers. 3)
‘Ze hebben wel een zekere reputatie naar
ziekenhuizen toe, naar de sector toe’.
(pers. 2)
Uiteindelijk gaat het over een afweging in
de keuze tussen prijsaspecten.’ (pers.1)
‘Als wij iets juridisch of fiscaal van vraag
hebben dan vinden wij het belangrijk dat
wij bij hen kunnen aankloppen.’ (pers. 2)
‘De breedte van de kennis is heel
belangrijk, de kennis van een groot kantoor
is veel groter dan de kennis van een lokaal
kantoor’ (pers. 2)
Tabel 4 geeft de verzamelde gegevens schematisch weer met betrekking tot het concept
‘relatie externe auditteam en geauditeerde’. Deze gegevens vormen een antwoord op de
vragen: ‘Hoe omschrijft u de relatie met het externe auditteam ?’ En in hoeverre mag
deze relatie gaan?’ (zie bijlage 3). In de kolom ‘subcategorie’ worden de onderscheiden
aspecten van deze relatie door de drie financieel managers weergegeven. De
aangebrachte quotes van participanten verduidelijken de aspecten.
Tabel 4: Dataverzameling financieel management omtrent relatie externe auditteam en geauditeerde
Categorie Subcategorie Quotes van participanten
Relatie externe
auditteam en
geauditeerde
- omschrijving relatie
- balans tussen
menselijke en
technische aspect
‘Ik kan de relatie omschrijven als
vriendschappelijk [met de manager van het
auditteam]’ (pers. 3)
‘Uiteindelijk ligt de balans toch meer aan
de technische kant, hoe goed je die mensen
ook kent, hoe vertrouwelijk je er ook mee
omgaat’ (pers. 2) .
‘Het is niet een 90-10 verhaal maar eerder
een 60-40 verhaal. De relationele
component is belangrijk maar uiteindelijk is
de revisor een technieker’ (pers. 3).
40
- communicatie tijdens
auditproces
- bereikbaarheid
tijdens het jaar
- informeel als formeel
contact
- continuïteit van de
relatie
‘Als de auditoren hier zijn dan zitten zij
hier aan de overkant bij de financiële dienst
en daar is er een dagelijkse briefing’. (pers.
1)
‘Als we ergens met een vraag zitten dan kan
de telefoon genomen worden en kan het
probleem voorgelegd worden’. (pers. 2)
‘Ja toch wel, heel informeel mag er toch
ook wel eens contact zijn. Dan wordt er
eens over de sector gepraat of over
economische zaken of noem maar op. Maar
dat doet niets af van het feit dat het een
audit blijft’ (pers. 2).
‘…ook continuïteit is een belangrijk
element zoals een vast team waarop je kunt
rekenen. Maar in realiteit of in de praktijk
is dat meestal niet haalbaar’ (pers. 2).
Tabel 5 op de volgende pagina geeft schematisch de belangrijkste verzamelde gegevens
weer. In tegenstelling tot de voorgaande tabellen zijn de geformuleerde subcategorieën
grotendeels gebaseerd op evidentie uit de auditliteratuur. De laatste aangebrachte
subcategorieën zijn competentie componenten die als extra werden aangebracht door de
geïnterviewde financieel managers. De aangebrachte quotes van de participanten
bevestigen het belang van de componenten.
41
Tabel 5: Dataverzameling financieel management omtrent gepercipieerde competentie
Concept Subcategorie Quotes van participanten
Gepercipieerde
competentie
- sectorkennis
- technische kennis
- dossierkennis
- onafhankelijke- /
ethische houding
- ervaring
- soft skills
‘De revisor en de manager weten perfect
waarover ze spreken, die kennen de sector
tot en met, ze zijn ook bij veel andere
ziekenhuizen betrokken. Het zijn
doorwinterde mensen.’ (pers. 2)
‘Die jonge auditoren kennen hun theorie
perfect, maar ze moeten wat groeien hé, dat
is logisch.’ (pers. 2)
‘…die kennis rond het Budget Financiële
Middelen ontbreekt wat, wat mij betreft.
Maar voor de rest zijn wij heel tevreden’.
(pers. 3)
‘Als er grote kemels in onze boekhouding
zitten, dan halen ze die er wel uit.’ (pers. 3)
‘Een goede dossiervorming is van cruciaal
belang, omdat er dan een vlotte overgang
kan gebeuren van de ene revisor naar de
andere. En die dossiervorming is zeker
aanwezig’ (pers. 1).
Het IBR is de voornaamste toetssteen voor
de onafhankelijkheid’ (pers. 1)
‘Er is ergens een grens dat je als
management moet houden, zodat de
onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid
bewaard blijven’ (pers. 2)
Ook vertrouwen is een bewijs van
competentie, die mensen gaan niet uit de
biecht spreken over de ziekenhuizen, die
gaan geen concrete cijfers of iets dergelijke
gaan bekend maken.’ (pers. 2)
‘Qua ervaring heeft het hoofd van het team
veel ervaring, en dat is belangrijk. De
anderen van het team zijn jonger, die doen
meer de courante zaken’ (pers. 3).
‘Je moet uw hart kunnen luchten bij uw
revisor als dat nodig is. Als je uw hart lucht
over uw risico’s tegen uw financier dan zal
je meer betalen. Doe je dat aan uw revisor
dan ga je samen een actieplan opstellen en
de risico’s te lijf gaan. Dus de revisor moet
42
- continuïteit van de
relatie
- supervisie
- continue bijscholing
- computer- en
software-vaardigheden
- werk interne audit/
intern controlesysteem
- breed klantenbestand
- adviesmogelijkheid
een empathisch-risico-
inschattingsvermogen hebben.’ (pers. 1)
De ‘agenda audit planning meeting’ is een
document dat aantoont dat ze zich willen
inleven in ons ziekenhuis.’ (zie bijlage 4)
(pers.2)
‘Continuïteit is een belangrijk element,
zoals een vast team waarop je kunt rekenen.
Maar in de realiteit of de praktijk is dat
meestal niet haalbaar. Mensen die starten
in een auditkantoor zien dat meestal als een
springplank voor een carrière in de
privésector.’ (pers. 2)
‘… wat je ziet is dat de revisor in opleiding
of de jongste in rang de dingen vangt. Maar
ofdat dat nu grote of kleine organisaties
zijn, dat is overal hetzelfde, sowieso moet
de supervisie er zijn. (pers. 1)
‘Eigenlijk weten wij dat niet wat zij volgen
aan bijscholing, maar dat is wel een
aanvoelen want ze weten waarover ze
spreken. (pers. 2)
‘Zicht hebben op de verschillende software
is wel belangrijk, maar het is eerder
onmogelijk omdat allemaal te kennen.’
(pers. 2)
‘Het is uiteindelijk zo dat de interne audit
de aansturing doet voor de externe audit,
die dat eigenlijk coördineert.’ (pers. 3)
‘Uiteraard is de vertrouwdheid met de
omgeving van de ziekenhuizen van belang.
Maar anderzijds is het belangrijk dat de
revisor niet enkel ziekenhuizen heeft.’
(pers. 1)
‘… het is een soort van anker waarop je
beroep kan doen zoals juridische of fiscale
vragen.’ (pers. 2)
43
3.2 Interviews bij de managers van de auditteams
De interviews bij de managers van de auditteams waren kort en gestructureerd van aard.
De interviews duurden minimum 30 minuten en maximum 40 minuten. De
interviewvragen waren gebaseerd op de competentie-componenten die werden
gepercipieerd bij het bevraagde financieel management. Tabel 5 fungeerde met andere
woorden als basis voor de vraagopstelling. Aan de managers van de auditteams werd de
vraag gesteld hoe zij of hoe hun auditkantoor ervoor zorgen om aan de gepercipieerde
competentie te voldoen. Deze vragen werden een week op voorhand aan de managers
van het externe auditteam bezorgd. Twee van de interviews vonden plaats op het
kantoor waar de geïnterviewde tewerkgesteld was, het interview bij audit manager 1
gebeurde telefonisch omwille van de drukke agenda. De managers van de auditteams
weigerden om het gesprek te laten opnemen. De gestructureerde vragenlijst bevindt zich
in bijlage 5. Dit onderdeel van de masterproef werd weliswaar niet vooraf gegaan door
een literatuurstudie, maar werd beschouwd als een nuttige terugkoppeling.
In onderstaande tabel worden de verzamelde gegevens schematisch en kort
weergegeven. Ieder item dat werd bevraagd in het interview bevindt zich in de kolom
‘gepercipieerde competentie-componenten’. In de kolom ‘hoe zorgt het auditkantoor
voor deze competentie-gepercipieerde competentie-componenten. In bijlage 6 wordt een
uitgebreide tabel met extra aanvullingen van de geïnterviewde audit managers voorzien.
Tabel 6: Dataverzameling managers auditteams
Gepercipieerde competentie -
componenten
Hoe zorgt het auditkantoor voor deze
competentie-componenten?
Voldoende technische kennis
- Basisopleiding
- Specifieke opleidingen
- Training on the job
- Opzoeken specifieke documentatie
Matige sectorkennis - Aantal ziekenhuizen in portefeuille
- Mutualiteiten in portefeuille
- Aanwezige Cel ‘Healthcare’
- Jarenlange ervaring in de sector
- Opvolgen relevante wetgeving
- Opzoeken specifieke documentatie
44
- Opleiding
- Training on the job
- Vormgeven aan opleiding
- Meewerken aan publicaties
Voldoende dossierkennis
- Sterke risico-analyse
- Informele als formele contacten met de klant
- Gebruik maken van agenda’s – checklists
Voldoende onafhankelijke- /
ethische houding
- Opvolgen internationale normen
- Opvolgen IBR normen
- Opvolgen ethische normen auditkantoor
- Naleven beroepsgeheim
- Voldoende afstand nemen
- Specifieke auditsoftware
Ervaring in de
ziekenhuissector
- Opleiding
- Engagement van de externe auditor
- Waarborgen van continuïteit van de teamleden
Soft skills
(inlevingsvermogen,
communicatie, …)
- Opleiding
- Veel ter plaatse gaan bij klant
- Persoon van de klant
Supervisie
- Review van dossiers (met bijhorende sign-off)
- Voorzien van mentoren
- Formele evaluaties
- On the job training
- Voldoende teamoverleg
- Structuur van de organisatie
Continu bijscholen Voldoende opleiding
Continuïteit van het team Auditteam-planning afstemmen op die van vorige jaren
Computer- en software
vaardigheden
- Opleiding
- Persoonlijk engagement
Breed klantenbestand Aanbieden specialisaties
Adviesmogelijkheid - Grootte van het kantoor
- Vele specialisaties binnen het kantoor
- Ervaring
- Persoonlijke service
45
Resultaten en discussie
1 Resultaten financieel management
1.1 Keuze van het externe auditkantoor
Uit de interviews blijkt dat ziekenhuis 1 en 2 al een lange samenwerking hebben met
hun auditkantoor. Beiden werken al meer dan 10 jaar samen met respectievelijk een
lokaal en een Big 4 auditkantoor. Het derde ziekenhuis werkt sinds 4 jaar samen met
een middelgroot kantoor.
In hun keuzeproces voor een welbepaald auditkantoor beklemtoonden de drie
ziekenhuizen grotendeels gelijkaardige keuzecriteria. Een eerste belangrijke
keuzecriterium is de kennis van de sector volgens het geïnterviewde financieel
management. Beattie & Fearnley (1995) halen het belang van sectorkennis in hun studie
naar keuzecriteria voor een welbepaald auditkantoor ook aan. Het aantal ziekenhuizen
in portefeuille en de reputatie van het auditkantoor zijn volgens het geïnterviewde
financieel management belangrijke parameters voor de specialisatie in de
ziekenhuiswereld. De sectorkennis zorgt er volgens hen voor dat bepaalde problemen of
situaties kunnen afgetoetst worden binnen een ruimer kader. Zoals in de auditevidentie
wordt aangetoond (Beattie & Fearnley, 1995 & Verbruggen et al., 2011) draait de keuze
voor een bepaald auditkantoor ook om geld in de bevraagde ziekenhuizen. Het ene
ziekenhuis is bereid meer te betalen voor de externe audit dan het andere ziekenhuis,
afhankelijk van subjectieve prijsoverwegingen, de financiering in het BFM en de
aanwezigheid van een interne auditdienst binnen het ziekenhuis. Deze laatste dienst
moet immers ook gefinancierd worden. Enkel persoon 1 haalt deze overweging aan
omdat enkel daar een interne auditdienst aanwezig is. Persoon 3 haalt aan dat Big 4
auditkantoren een te hoog bedrag eisen voor het auditmandaat, maar persoon 2
daarentegen stelt dat de brede en specialistisch kennis van hun Big 4 auditkantoor de
hoge prijs van het mandaat compenseert. Tenslotte speelt de ondersteuning en de
46
adviesmogelijkheid van het auditkantoor op het vlak van juridische, fiscale en
boekhoudkundige aspecten een rol volgens de geïnterviewde personen, dit in
tegenstelling tot Reheul, Van Caneghem & Verbruggen (2012) die vooral duiden op
advies voor het interne controlesysteem. Een dergelijk intern controlesysteem is immers
in twee van de drie bevraagde ziekenhuizen (2 en 3) niet aanwezig.
De gestelde hypothese (p. 18) kan grotendeels bevestigd worden. De drie bevraagde
personen leggen de nadruk op sectorkennis, de prijs en de adviesmogelijkheid in het
keuzeproces. De bevraagde financieel managers zijn op zoek naar competentie op het
vlak van sectorkennis en adviesmogelijkheid. De persoonlijke service blijkt geen
keuzecriterium te zijn in tegenstelling tot het onderzoek van Stanny et al. (2000) en
Verbruggen et al. (2011). Het belang van praktische uitvoering, dat in het onderzoek
van Verbruggen et al. (2011) wordt aangehaald als criterium werd niet vernoemd door
de geïnterviewde personen. Tot slot blijkt geen verband merkbaar tussen de grootte van
het ziekenhuis en de grootte van het auditkantoor.
1.2 Relatie tussen auditteam en financieel
management
De vraag werd gesteld hoe de financieel managers hun relatie met de auditoren van het
team beschrijven. Bij alle drie werd vooral gewezen op een nauw en goed contact met
de manager van het auditteam. Eén van de financieel managers beschreef zijn relatie
zelfs als vriendschappelijk met de manager van het auditteam. Een goede relatie
bevordert de samenwerking en maakt de audit aangenaam en kwaliteitsvol volgens het
geïnterviewde financieel management. Deze stelling bevestigt het onderzoek van
Richard (2011); Beattie, Fearnley & Brandt (2000) en Power (1995) rond de link tussen
de relatie en auditkwaliteit. Zoals Richard (2011) en Verbruggen et al. (2011) aanhalen
moet een relatie tussen auditor en auditee gebaseerd zijn op professionele standaarden
en worden aangevuld met een interpersoonlijke link. Deze stelling werd onderzocht aan
de hand van de quote:‘de technische component is belangrijker dan de relationele of
menselijke component’. Volgens de geïnterviewde personen moet er inderdaad een
47
balans zijn tussen de technische en de relationele component binnen elke relatie met een
lid van het auditteam. Maar het overwicht moet zich situeren op technisch vlak.
Tijdens de effectieve uitvoering van de externe audit wordt vaak samengezeten met de
teamleden om bepaalde topics te bespreken. ‘Ze lopen als het ware de deur plat van
elkaars kantoor’ wanneer de werkplaatsen naast elkaar gevestigd zijn. De contacten zijn
met andere woorden veelvuldiger in kleine ziekenhuizen met één campus, zoals
ziekenhuis 2 en 3. In ziekenhuis 1 worden er meer formele meetings gehouden om
overleg te houden dan in de andere ziekenhuizen. Tijdens het jaar, buiten het effectieve
auditproces, zijn de commissaris als de manager snel bereikbaar en toegankelijk voor
bepaalde vragen over fiscale en juridische aangelegenheden, dit wordt als een belangrijk
pluspunt ervaren. Dit bevestigt de conclusie uit het onderzoek van Verbruggen et al.
(2011) waarbij een persoonlijk contact met de commissaris als belangrijk werd aanzien.
Naast het formele contact met betrekking tot de audit werd hen de vraag gesteld of men
te vinden is voor uitstapjes of etentjes met de auditoren. Hierover blijken de meningen
verdeeld te zijn.
Naast de contacten in de relatie wijzen twee financieel managers ook op het belang van
de continuïteit van de relatie. Vooral bij de grote kantoren (auditkantoor 2 en 3) wordt
een snelle rotatie van auditoren vastgesteld en volgens persoon 2 komt dit de relatie niet
altijd ten goede. Het ontbreken van een vast team kan leiden tot mogelijke frustraties,
want het herhalen van zaken die eigen zijn aan de sector maken het vervelend volgens
persoon 2. Meestal is de manager van het auditteam wel een aantal jaren op rij dezelfde
persoon.
1.3 Perceptie van de competentie
Dit resultatendeel met betrekking tot de competentie van het auditteam vormt de focus
van deze scriptie. In grote lijnen wordt een sterke competentie van de leden van het
auditteam gepercipieerd.
Zoals Bedard & Chi (1993); Bonner & Lewis (1990); Messier & Schneider (1988) en
Uyar & Gungormus (2011) aangeven, benadrukken ook de financieel directeurs en de
48
financieel beleidsmedewerker het belang van kennis. Volgens hen is de sectorkennis of
de vertrouwdheid met de ziekenhuisomgeving essentieel voor de competentie van een
auditor. De sectorkennis wordt in de drie cases voldoende gepercipieerd bij de managers
en commissarissen van het auditteam, doordat deze personen bij veel andere
ziekenhuizen zijn betrokken en er een ruime expertise hebben opgebouwd. De andere
leden van het team, die meestal jonger zijn, missen belangrijke sectorkennis, aangaande
de wetgeving en specifieke boekhoudkundige aspecten zoals BFM, volgens de
geïnterviewde personen. Persoon 3 daarentegen merkt zelfs een zwakke sectorkennis
met betrekking tot het BFM op, zowel bij de manager van het auditteam als bij de
andere teamleden. Door de specificiteit van de regelgevingen en de boekhoudkundige
elementen is dit een min of meer logisch resultaat. Hierdoor wordt de matige
ziekenhuissector kennis bij externe auditoren in het onderzoek van Verbruggen et al.
(2012) bevestigd. In de drie cases brengt dit soms de nodige frustraties met zich mee bij
het financieel management.
Zoals verwacht is de technische kennis een onbetwist aanwezig gegeven bij de leden
van het auditteam. Volgens de financieel directeurs en de beleidsmedewerker is ieder lid
van het auditteam in staat om algemene aspecten uit de jaarrekening naar getrouwheid
na te gaan (zoals kredietaflossingen, afschrijvingen, enz.).
Tenslotte draagt een goede dossiervorming van de klant bij tot een competente
uitvoering van de audittaak volgens de geïnterviewde personen. Op die manier wordt
volgens hen voorzien in een degelijke overgang van het dossier tussen de ene naar de
andere auditor. Dit aspect kwam niet naar boven in de geraadpleegde literatuur (e.g.
Richard, 2011 en Reheul, Van Caneghem & Verbruggen, 2012). In de drie cases wordt
een sterke dossiervorming waargenomen bij de leden van het externe auditteam.
De geïnterviewde personen stellen dat onafhankelijkheid getuigt van een competente
uitvoering van de audittaak. Deze onafhankelijke houding percipiëren ze duidelijk bij
het auditteam. De drie geïnterviewde personen merken dat de onafhankelijkheid sterk
benadrukt en continu opgevolgd wordt door het auditkantoor aan de hand van onder
meer normen uitgevaardigd door het IBR. Persoon 1 en persoon 2 halen verder aan dat
onafhankelijkheid een taak is voor beide partijen, beide partijen moeten immers de
grens van onafhankelijkheid bewaken.
49
Volgens de geïnterviewde personen is het belangrijk dat de externe auditoren op een
vertrouwelijke manier omgaan met de doorgenomen informatie. Dit belang wordt ook
aangehaald in studies van Beattie, Fearnley & Brandt (2004), Lee & Stone (1995) en
Uyar & Gungormus (2011). Zowel met informatie uit de organisatie als met informatie
die ze hebben verkregen uit vorige opdrachten bij andere organisaties moet verantwoord
mee omgegaan worden. Het bevraagde financieel management merkt deze
verantwoorde ethische houding duidelijk op bij de auditteamleden.
Vooral ervaring bij de manager en de commissaris van het auditteam is een belangrijke
voorwaarde voor competentie volgens het financieel management. De aanwezige
ervaring bij de commissaris en de manager van het team zorgt voor een kritische kijk op
de zaken. Bij jonge, pas afgestudeerde teamleden zorgt het gebrek aan ervaring voor het
niet stellen van kritische en doordachte vragen volgens de geïnterviewde personen.
Maar enkel op ervaring afgaan als parameter voor competentie is niet correct volgens
hen, dit bevestigt de studie van Bonner & Lewis (1990).
De term ‘soft skills’ klonk de bevraagde personen niet bekend in de oren. Na een
heldere duiding van het begrip, wezen de finaniceel managers op het belang van een
goed inlevingsvermogen bij de externe auditor. Voeling hebben met wat er gebeurt in
een ziekenhuis is een essentiële vaardigheid volgens hen. Hoe sterker het
inlevingsvermogen hoe beter ze zich kunnen terugvinden in bepaalde wijzen van
boekingen, dit halen persoon 2 en 3 aan. Volgens persoon 1 moet de externe auditor een
‘empatisch-risico-inschattingsvermogen’ bezitten waarbij de persoon zich inleeft in de
situatie en tegelijk oog heeft voor de objectieve risico’s van de organisatie. Volgens
persoon 2 duidt een sterke aanwezigheid van inlevingsvermogen op een mate van
betrokkenheid. Het externe auditteam in ziekenhuis 2 voorziet in deze soft skill door het
afnemen van een ‘agenda audit planning meeting’ (zie bijlage 4) volgens persoon 2.
Inlevingsvermogen is zowel informeel (via gesprekken en telefonische contacten) als
formeel (via gestructureerde vragenlijsten en documenten) aanwezig bij de
auditteamleden. Persoon 1 stelt dat de externe auditor een luisterend oor moet kunnen
bieden voor bepaalde problemen of aangelegenheden waarmee het financieel
management wordt geconfronteerd. Deze soft skill neemt persoon 1 duidelijk waar in
zijn relatie met de manager van het auditteam. Volgens de geïnterviewde personen zijn
50
de communicatievaardigheden bij de teamleden zeker aanwezig, zowel tussen de
teamleden onderling als tussen hen en het financieel management. De teamleden
voldoen aan de eis van Palmer, Ziegenfuss & Pinsker (2004) en Uyar & Gungormus
(2011) om voldoende interpersoonlijke- en communicatievaardigheden te bezitten.
De relatie wordt door de geïnterviewde personen niet benoemd als een component voor
auditor competentie, wat tegenstellend is aan de stelling van Power die de relatie
benoemt als determinant voor competentie (1995). Weliswaar is een goede relatie wel
een pluspunt en bevordert ze de samenwerking tussen auditteam en auditee.
De continuïteit van de relatie daarentegen vormt wel een belangrijke component voor de
competentie. De drie geïnterviewde personen benadrukken sterk dat een jaarlijks vast
team bijdraagt tot een competente uitvoering van de externe audit. In het Big 4
auditkantoor slaagt men er niet in om jaarlijks een vast auditteam naar organisaties te
sturen. Dit vormt voor de financieel beleidsmedewerker van de tweede case het grootste
frustratiepunt. Het is frustrerend en vervelend volgens hen om telkens opnieuw de
werking van de organisatie en zijn specificiteit te expliceren. Dit werd reeds aangehaald
onder ‘de relatie tussen extern auditteam en geauditeerde’.
Het is vanzelfsprekend dat toezicht nodig is van de oversten op de leden van het
auditteam vindt het financieel management. Perceptie over dit aspect is moeilijk te
beschrijven aangezien de bevraagde personen geen zicht hebben op mogelijke
supervisie of opvolging binnen het auditkantoor. Maar men neemt aan dat dit aanwezig
is. De deelaspecten van supervisie die door Messier & Schneider (1988) worden
aangehaald zoals het reviewen van werkdocumenten en procedures, het plannen van het
werk en het opmaken van een systeem van gedefinieerde verantwoordelijkheden,
werden niet vernoemd in de interviews.
Ook op het vlak van bijscholingen heeft het financieel management geen zicht op het
aantal en het soort bijscholingen er al dan niet worden gevolgd door de leden van het
externe auditteam. Maar men voelt aan dat er sterk wordt bijgeschoold omdat ze weten
waarover ze spreken en zicht hebben op de laatste ontwikkelingen binnen het auditen en
de ziekenhuissector. Continue bijscholing is in iedere sector van belang en draagt
51
vanzelfsprekend bij tot de competentie van de auditor. De bevraagde personen gaan uit
van de IBR norm, waarbij men minimum 40u bijscholing moet volgen.
Volgens het bevraagde financieel management van de drie ziekenhuizen is het
onmogelijk voor externe auditoren om te kunnen werken met alle
softwareprogramma’s. Er worden immers diverse soorten softwareprogramma’s (zoals
facturatie, doktersadministratie, enz.) gehanteerd in de ziekenhuissector. Persoon 1 stelt
dat het de taak is van het ziekenhuis om de externe auditoren wegwijs te maken in de
werking en het gebruik van de verschillende softwareprogramma’s. Het werken met de
computer op zich wordt als vanzelfsprekend aanzien en wijst tegenwoordig niet meer op
competentie stellen de financieel managers unaniem. Deze laatste stelling strookt met de
eis van Palmer, Ziegenfuss & Pinsker (2004).
Een interne auditdienst is slechts in één van de drie cases aanwezig waardoor de
geformuleerde hypothese niet onderzocht kan worden. Enkel in de eerste case, in het
grootste ziekenhuis, wordt door de financieel directeur aangegeven dat de interne audit
een belangrijk deel van de externe audit voorbereiding uitvoert.
Naast de benoemde determinanten voor competentie, die ook in de literatuur werden
aangehaald, benadrukt het bevraagde financieel management de breedte van het
klantenbestand aan als determinant. Het auditkantoor moet zowel voldoende
ziekenhuizen in portefeuille bezitten als voldoende organisaties binnen de for-
profitwereld. Op die manier kan informatie ingewonnen worden over algemene
ontwikkelingen en specifieke trends in de eigen sector. Tenslotte vormt de mogelijkheid
tot advisering en ondersteuning op het vlak van juridische en fiscale aangelegenheden
ook een belangrijke component die bijdraagt tot competentie. Deze component is sneller
terug te vinden bij grote auditkantoren omwille van hun sterke interne subspecialisaties.
Tot slot wordt in tabel 7 een antwoord gegeven op de getoetste hypotheses.
52
Tabel 7: Bevestiging hypotheses
Hypotheses Bevestigd?
Hypothese 1a: Het financieel management haalt kennis als belangrijke
component van auditor competentie aan.
Hypothese 1b: Het financieel management percipieert:
- een sterke technische kennis,
- een matige sectorkennis,
- beperkte kennis van de klant bij het externe auditteam
Hypothese 2a: Het financieel management haalt een onafhankelijke en
ethische houding aan als component dat bijdraagt tot auditor competentie.
Hypothese 2b: Het financieel management percipieert een sterke
onafhankelijke- en ethische houding bij het externe auditteam.
Hypothese 3a: Het financieel management stelt dat ervaring bijdraagt tot
auditorcompetentie.
Hypothese 3b: Het financieel management percipieert voldoende ervaring bij
de commissaris en manager van het externe auditteam.
Hypothese 4a: Het financieel management stelt dat soft skills zoals
inlevingsvermogen en communicatievaardigheden bijdragen tot de
competentie van de externe auditor.
Hypothese 4b: Het financieel management percipieert voldoende soft skills
bij de leden van het externe auditteam.
Hypothese 5a: Het financieel management meent dat de relatie tussen hen en
het auditteam bijdraagt tot de competentie van de auditoren.
Hypothese 5b: Het financieel management percipieert een goede relatie met
het externe auditteam.
Hypothese 6a: Het financieel management stelt dat supervisie bijdraagt tot
auditor competentie.
Hypothese 6b: Het financieel management percipieert voldoende supervisie
binnen het externe auditteam.
Hypothese 7a: Het financieel management stelt dat continue bijscholing
bijdraagt tot de competentie van de externe auditor.
JA
JA
JA
NEE
JA
JA
JA
JA
JA
JA
NEE
JA
JA
JA/NEE
JA
JA/NEE
53
Hypothese 7b: Het financieel management percipieert dat er voldoende
wordt bijgeschoold binnen het externe auditteam.
Hypothese 8a: Het financieel management stelt dat computer- en
softwarevaardigheden bijdragen tot de competentie van de externe auditor.
Hypothese 8b: Het financieel management percipieert voldoende computer-
en softwarevaardigheden bij het externe auditteam.
Hypothese 9a: Het financieel management stelt dat het werk van de interne
auditdienst bijdraagt tot de competentie van de externe auditor.
Hypothese 9b: Het financieel management percipieert een goed uitgebouwde
interne auditdienst.
JA
JA
JA/NEE
JA/NEE
2 Terugkoppeling resultaten
Hoe voorziet het auditteam in de gepercipieerde competentie? Volgens de managers van
de auditteams wordt voorzien in de meest essentiële competentie, namelijk voldoende
technische kennis, door een gedegen basisopleiding van academisch niveau aangevuld
door specifieke opleidingen. Deze laatste opleidingen kunnen georganiseerd zijn in het
auditkantoor. In big 4- als middelgrote kantoren worden opleidingsprogramma’s op
maat uitgeschreven voor de verschillende externe auditoren. Buiten het auditkantoor
worden ook opleidingen gevolgd, georganiseerd door het IBR, the European Academy
for taxes, economics and law18
, enz. Deze specifieke opleidingen moeten ofwel
toegespitst zijn op de ziekenhuiswereld of aandacht schenken aan de algemene aspecten
in de auditwereld (zoals wetgeving, normen, enz.) volgens de geïnterviewde auditoren
om op die manier steeds specialist als generalist te zijn. Volgens de geïnterviewde
auditoren moet men steeds zicht hebben op alle ontwikkelingen in de auditwereld.
Training on the job vormt een derde aspect dat zorgt voor voldoende technische kennis.
Verder vormt het aantal ziekenhuizen en het aantal mutualiteiten in het klantenbestand
een belangrijke factor om te voorzien in voldoende sectorkennis. Hierdoor krijgt men
zicht op de financieringsstromen en de werking in de ziekenhuizen en andere
18
European Academy for taxes, economics and law is een academie in Berlijn die zich specialiseert in
conferenties, seminaries en workshops rond economische topics zoals audit, financiering, enz. (The
European Academy for taxes, economics and law, 2013)
54
instellingen. Daarnaast zijn opleidingen specifiek gericht op de ziekenhuissector nodig
om over voldoende sectorkennis te beschikken.
Ervaring wordt opgebouwd door de kwantitatieve factor aantal jaren, maar om een
ervaren auditor te zijn benadrukken de bevraagde auditoren opleiding, engagement van
de auditor en een goede opvolging door andere auditoren. Het is belangrijk dat jonge
auditoren gestimuleerd worden om zich op alle aspecten van de audit te gaan toespitsen
om zo snel ervaren te zijn.
De bevraagde auditoren wijzen ook sterk op de attitude van de auditor om te voorzien in
een gedegen competentie. Het is belangrijk dat de auditor zich engageert om bepaalde
documentatie op te zoeken om zaken te verhelderen en om op de hoogte te blijven van
bepaalde wetgeving. Ook op interpersoonlijk vlak is het essentieel dat de auditor zich
inzet om een goed contact te onderhouden met het financieel management van een
organisatie, om zo vlot en helder zicht te krijgen op mogelijke risico’s, veranderingen
en noden van de klant. Op die manier is een persoonlijke service en sterke
ondersteuning mogelijk volgens de geïnterviewde managers van de auditteams.
Binnen het auditkantoor worden verder sterke stimulansen uitgestuurd om het ethisch en
onafhankelijk handelen te waarborgen, door onder meer het opstellen en het waarborgen
van een ethische code, het investeren in opleiding en in specifieke beveiligde software.
Daarnaast investeren auditkantoren, vooral het Big 4 auditkantoor, sterk in de evaluatie
en opvolging van hun mensen door het organiseren van specifieke meetings19
Een vast team is essentieel voor het bevraagde financieel management van het
ziekenhuis. De managers van het auditteams bevestigen dit belang. In de lokale en
middelgrote auditkantoren tracht men de planning van het auditgebeuren af te stemmen
op de planning van vorige jaren, om op die manier continuïteit te garanderen. Maar de
managers van auditteam 1 en 3 halen aan dat continuïteit van de teamleden soms niet
kan gerealiseerd worden door de groei van het kantoor. De manager van auditteam 2
haalt aan dat continuïteit van teamleden in hun big 4 auditkantoor zeer moeilijk is om te
realiseren. Maar ziet deze mogelijke frustratie van het financieel management als een
voordeel, namelijk dat een snelle rotatie van teamleden steeds een frisse en kritische
kijk biedt op de zaken binnen de organisatie.
19
In het big 4 auditkanoor worden ‘clustermeetings’ en ‘partnermeetings’ opgezet waarbij wordt
samengezeten met alle managers en partners om de performantie van de juniors en seniors te beoordelen.
55
Conclusie
De uitvoering van de externe audittaak waarbij de financiële resultaten naar
getrouwheid worden beoordeeld vraagt een sterke competentie van ieder lid van het
auditteam. De gebruikers van verschillende soorten services, ook auditservices, stellen
immers meer dan ooit de eis tot professionele competentie. Ten tweede wordt de
auditwereld de laatste decennia geterroriseerd door tal van fraudeschandalen waardoor
de vraag naar competente auditoren zich ook stelt. Dit concept van auditor competentie
werd onderzocht in de for-profit auditliteratuur maar is nagenoeg onbestaande voor de
ziekenhuissector.
Deze masterproef beschreef theoretisch het concept ‘auditor competentie’ en zijn
componenten en dit werd weergegeven in een model. Dit theoretisch model werd
getoetst in de praktijk aan de hand van een multiple case-study onderzoek. In dit case-
study onderzoek werden drie West-Vlaamse ziekenhuizen als cases geselecteerd,
waarbij het financieel management van elk ziekenhuis werd geïnterviewd omtrent hun
perceptie van competentie bij het externe auditteam, zijnde de revisor en zijn teamleden.
In het onderzoek werd het geformuleerde model van auditor competentie grotendeels
bevestigd, waarbij de nadruk vooral werd gevestigd op sectorkennis. De component
relatie daarentegen werd meer aanzien als een meerwaarde dan een component van
competentie. De continuïteit van de relatie, niet de relatie op zich, draagt wel bij tot
auditor competentie. In de interviews werden de adviesmogelijkheid van het team en
het klantenbestand van het auditkantoor toegevoegd als componenten die bijdragen tot
auditor competentie. In het algemeen wordt een sterke competentie gepercipieerd bij het
externe auditteam. Maar volgens de financieel managers moet het logische onderscheid
gemaakt worden tussen de competentie van juniors, seniors, managers en
commissarissen, waarbij de commissaris en de manager van het team een sterkere
competentie neerzetten door een degelijke sectorkennis en ruime ervaring. In zowel case
1, 2 en 3 nemen de financieel managers een zwakke sectorkennis waar bij jonge
auditoren, wat soms kan leiden tot frustraties. De ervaring wordt sterker gepercipieerd
bij de commissaris en manager van het team waardoor een kritische kijk wordt
vastgesteld bij deze personen. Technische kennis, dossiervorming van de klant,
56
onafhankelijkheid, inlevingsvermogen, communicatievaardigheden, ethische houding
en adviesmogelijkheid wordt door het financieel management voldoende gepercipieerd
bij de leden van het externe auditteam. De financieel managers hebben weliswaar geen
zicht op de supervisie en bijscholing binnen de auditteams maar de aanwezigheid van
deze aspecten wordt duidelijk ervaren. Computervaardigheden zijn vanzelfsprekend en
het werk van de interne auditor als component van competentie kon niet onderzocht
worden aangezien dit slechts in één case aanwezig was.
De beperkte continuïteit van de relatie, vooral bij het Big 4 auditkantoor, en de matige
sectorkennis bij verschillende teamleden vormen frustratiepunten bij het financieel
management van de drie ziekenhuizen. Uit de terugkoppeling naar de managers van de
auditteams bleek dat bijscholing, persoonlijk engagement, supervisie binnen het
auditkantoor en het opvolgen van de normen bijdragen tot een competent auditteam.
Naast de twee centrale onderzoeksvragen rond auditor competentie, werd een goede
relatie waargenomen tussen het financieel management en het auditteam, vooral met de
manager van het auditteam. Deze relatie wordt gekenmerkt door een professioneel
karakter met een interpersoonlijke link. Verder zijn de externe auditteamleden steeds
bereikbaar en toegankelijk voor vragen. Het keuzeproces voor een welbepaald
auditkantoor wordt gedreven door de zoektocht naar competentie en verder bepaald
door de prijs van het mandaat en de adviesmogelijkheid.
Opvallend in de resultaten was de sterke relatie tussen het financieel management en de
manager van het auditteam in de drie cases. Daarnaast zijn geen opmerkelijke
verschillen merkbaar tussen de drie cases hoewel deze door verschillende auditkantoren
worden geauditeerd.
Deze resultaten impliceren een verdere investering in ziekenhuisspecifieke opleidingen
voor auditkantoren. Verder lijkt het leveren van een vast auditteam een must voor ieder
auditkantoor. Op theoretisch vlak vormt deze masterproef een eerste aanzet tot het
exploreren van het concept ‘auditor competentie’ in de ziekenhuiswereld. Dit onderzoek
werd weliswaar sterk gestuurd door de bestaande auditliteratuur uit de for-profitsector
wat het explorerende karakter misschien op de achtergrond stelt. Omwille van de
explorerende insteek werden de geformuleerde competentie componenten enkel getoetst
maar werd er niet dieper op ingegaan.
57
Tot slot kunnen volgende beperkingen worden geformuleerd. Eerst en vooral is dit
onderzoek te kleinschalig om een uitspraak te doen over de perceptie van auditor
competentie in de volledige Belgische ziekenhuiswereld. Verder zijn de resultaten
gebaseerd op interviews en slechts enkele documenten, waardoor datatriangulatie
nauwelijks werd bereikt. Vooral de managers van het auditteam respecteren de
confidentialiteit van hun dossiers en laten relevante documenten niet zien. Bij het
financieel management van ziekenhuizen ligt deze drempel tot het openbaar maken van
deze dossiers of documenten veel lager. Daarnaast werden de gegevens verzameld in
een drukke periode voor de managers van de auditteams waardoor eventueel grondige
en diepgaande informatie uitbleef.
Deze masterproef, waarbij een sterke auditor competentie wordt vastgesteld, vormt in
ieder geval een aanvulling op het grootschalige onderzoek van Verbruggen et al. (2011)
dat een sterke tevredenheid over de externe audit vaststelde in de Belgische
verenigingssector. Dit laatste onderzoek ageerde als een belangrijke basis voor het
uitwerken van deze masterproef.
58
Literatuurlijst
Addams, L., & Allred, A. (2002). Why the fastest-growing companies hire and fire their
auditors. The CPA Journal, 62-63.
Anderson, H., Giese, J., & Booker, J. (1970). Propositions about auditing. The
accounting review, 524-531.
Baeckelandt, W. (2012). Investeringssubsidiëring. Gent: Universiteit Gent.
Bamber, M. (1983). Expert judgement in the audit team: a source reliability approach.
Journal of accounting research, 396-412.
Beattie, V., & Fearnley, S. (1995). The importance of audit firm characteristics and the
drivers of auditor change in UK listed companies. Accounting and business
research, 227-239.
Beattie, V., Fearnley, S., & Brandt, R. (2000). Behind the audit report: a descriptive
study of discussions and negotiations between auditors and directors.
International journal of auditing, 177-202.
Beattie, V., Fearnley, S., & Brandt, R. (2004). A Grounded Theory model of auditor-
client negotiations. International journal of auditing, 1-19.
Bedard, J., & Chi, M.-T. (1993). Expertise in auditing. Auditing: a journal of practice
and theory, 21-45.
Behn, B.K., Carcello, J.V., Hermanson, D.R. & Hermanson, R.H. (1997). The
determinants of audit client satisfaction among clients of Big 6 firms.
Accounting Horizons, 11(1), 7-24.
Belfius. (2012). Nieuwe sectoranalyse van de algemene ziekenhuizen in België. Brussel:
Belfius Bank NV.
Bonner, S.E., & Lewis, B.L. (1990). Determinants of auditor expertise. Journal of
accounting research, 28, 1-20.
59
Cheetham, G., & Chivers, G. (1996). Towards a holistic model of professional
competence. Journal of Europian Industrial Training, 20-30.
Christiaens, J. (2004). De privé- en publieke audit: welke verschillen, welke trends? In
A. Vanstapel, & F. Kilesse, Externe audit in de publieke sector (pp. 93-112).
Brugge: Die Keure.
Christiaens, J. (2005). Audit in privé- en publieke sector: welke verschillen? Audit,
control & governance, 3-5.
Christiaens, J. & Vanhee, C. (2011). Handboek non-profitsector accounting. Brugge:
Die Keure.
Christiaens, J., Vanhee, C., Verbruggen, S., & Milis, K. (2008). Verenigingen en
stichtingen: vergelijkend en empirisch onderzoek van de boekhoudregelingen.
Brugge: Die Keure.
Cooper, D.J. & Neu, D. (2006). Auditor and audit independence in an age of financial
scandals. Managerial Auditing Journal, 12, 1-15.
Cornelis, L. (2012). Persoonlijke communicatie.
De Beelde, I. (2002). Financiële audit. Gent: Academia Press.
Declerq, A. (2004). De onafhankelijkheid van de externe auditor. Gent: Universiteit
Gent.
Decoster, C. (2012). Ziekenhuiswet, KB van 10-07-2008 houdende coördinatie van de
wet betreffende de ziekenhuizen en andere vormen van verzorging. In C.
Decoster, Cursus Medische en paramedische wetgeving (pp. 1-25). Gent:
Universiteit Gent.
DeFond, M.L., Raghunandan, K. & Subramanyam, K.R. (2002). Do non-audit service
fees impair auditor independence? Evidence from going concern audit opinions.
Journal of Accounting Research, 40(4), 1247-1274.
60
Dopuch, N., King, R.R. & Schwartz, R. (2003). Independence in appearance and in fact:
an experimental investigation. Contemporary Accounting Research, 20(1), 79-
114.
Duff, A. (2004). AUDITQUAL: Dimensions of audit quality. Edinburgh: Institute of
chartered accountants of Scotland.
Encyclo. (2013). Competentie. Opgehaald 10 december, 2012
http://www.encyclo.nl/begrip/competentie
Flint, D. (2004). Philosophy and principles of auditing: an introduction. Houndmills:
The Macmillan Press LTD.
Haron, H., Chambers, A., Ramsi, R. en Ismail, I. (2004). The reliance of external
auditors on internal auditors. Managerial Auditing Journal, 19(9), 1148-1159.
Hassall, T., Dunlop, A. & Lewis, S. (1996). Internal audit education: exploring
professional competence. Managerial Auditing Journal, 28-36.
Hellman, N. (2006). Auditor-client interaction and client usefulness - A Swedish case
study. International journal of auditing, 99-124.
Helsen, R. (2011). Controlegids voor de ziekenhuisinstellingen. Opgehaald 24 oktober,
2012,
http://www.ibrire.be/nl/publicaties/afgesloten_reeksen/ibr_studies/Documents/
Controle/Controlegids voor de ziekenhuisinstellingen.pdf
Herrbach, O. (2001). Audit quality, auditor behaviour and the psychological contract.
The European Accounting Review, 10(4), 787-802.
Holm, C., & Zaman, M. (2012). Regulating audit quality: restoring trust and legitimacy.
Accounting Forum, 36, 51-61.
Humphrey, C., & Moizer, P. (1990). From techniques to ideologies: an alternative
perspective on the audit function. Critical perspectives on accounting, 217-238.
IBR. (2007). Norm inzake permanente vorming. Brussel: Instituut der Bedrijfsrevisoren.
61
IBR. (2008). Normen van het instituut der bedrijfsrevisoren inzake bepaalde aspecten
verbonden met de onafhankelijkheid van de commissaris. Brussel: IBR.
IBR. (2012a). Wat is een bedrijfsrevisor? Opgehaald 5 november, 2012, http://www.ibr-
ire.be/nl/het_beroep/de_bedrijfsrevisor/wat_is_een_bedrijfsrevisor
/Pages/default.aspx
IBR. (2012b). Wettelijke opdrachten. Opgehaald 27 april, 2012, http://www.ibr-
ire.be/nl/het_beroep/de_bedrijfsrevisor/wettelijke_opdrachten/Pages/default.asp
x
IBR. (2012c). Audit van de jaarrekening. Opgehaald 18 maart, 2012, van
http://www.ibr-
ire.be/nl/het_beroep/de_bedrijfsrevisor/audit_van_de_jaarrekening/Pages/default
.aspx
IBR. (2013). Audit van de jaarrekening. Opgehaald 2 mei, 2013, van http://www.ibr-
ire.be/nl/het_beroep/de_bedrijfsrevisor/audit_van_de_jaarrekening/Pages/default
.aspx
Juchno, M. (2007). Soft Skills in Auditing. Opgehaald 5 februari, 2013, http://isaca-
det.com/presentations/20070418%20Auditing_Soft_Skills.pdf
Kilesse, A., & Vanstapel, F. (2004). Externe audit in de publieke sector - l'audit externe
dans le secteur public. Brugge: die Keure.
Lee, T., & Stone, M; (1995). Competence and independence: the congenial twins of
auditing. Journal of Business Finance & Accounting, 1169-1177.
Lievens, F. (2012). Human Resources Management. Leuven: LannooCampus.
Messier, W., & Schneider, A. (1988). A hierarchical approach to the external auditor's
evaluation of the internal auditing function. Contemporary accounting research,
337-353.
Moizer, P. (1991). Independence. Current issues in auditing, 34-46.
62
Nationale Bank van België. (2013). Belgische verenigingen en stichtingen. Opgehaald
18 maart, 2013, van
http://www.nbb.be/pub/03_00_00_00_00/03_05_00_00_00/03_05_01_00_00/03
_05_01_02_00/03_05_01_02_10.htm?l=nl
Palmer, K.N., Ziegenfuss, D.E. & Pinsker, R.E. (2004). International knowledge, skills
and abilities of auditors/accountants: evidence from recent competency studies.
Managerial Auditing Journal, 19(7), 889-896.
Power, M. (1995). Auditing, expertise and the sociology of technique. Critical
perspectives on accounting, 317-339.
Praet, E. (2012). Niet-naleving van de externe audit in vzw's. Gent: Universiteit Gent.
Reheul, A-M., Van Caneghem, T., & Verbruggen, S. (2012) Auditor performance,
client satisfaction and client loyalty: evidence from Belgian non-profits.
International Journal of auditing, 1-20.
Rezaee, Z. & Reinstein, A. (1998). The impact of emerging information technology on
auditing. Managerial Auditing Journal, 13(8), 465-471.
Schelker, M. (2012). Auditor expertise: evidence from the public sector. Economics
Lettres, 432-435.
Schippman, J.S., Ash, R.A., Battista, M., Carr, L., Eyde, L.D., Hesketh, B., Kehoe, J.,
Pearlman, K., Prien, E.P. & Sanchez, J.I. (2000). The practice of competency
modeling. Personnel Psychology, 53, 703-740.
Schoonjans, K. (2012). Ziekenhuisfinanciering: het budget financiële middelen. Gent:
Universiteit Gent.
Stanny, E., Anderson, S., & Nowak, L. (2000). Contributing factors in the selection and
retention of local accounting firms. National Public Accountant, 19-21.
Tan, H-T., & Jamal, K. (2001). Do auditors objectively evaluate their subordinates’
work? The accounting review, 76(1), 99-110.
63
Trybou, J. (2012). Financiële analyse van de jaarrekening in de gezondheidszorg. Gent:
Universiteit Gent.
Uyar, A., & Gungormus, A. H. (2011). Professional knwoledge and skills required for
accounting majors who intend to become auditors: perceptions of external
auditors. Business and Economics Research Journal, 33-49.
Van Asbroeck, R., & De Bock, P. (1986). Zoeklicht op de commissaris-revisor.
Antwerpen: Kluwer.
Van Dijck, D. (2013). Gezondheidseconomie. Gent: Universiteit Gent.
Verbruggen, S., Reheul, A.-M., Van Caneghem, T., Dierick, J., Christiaens, J., &
Vanhee, C. (2011). Het bedrijfsrevisoraat in de verenigingssector. Antwerpen:
Maklu.
Verbruggen, S., Christiaens, J., Dierick, J., Reheul, A.-M., Van Caneghem, T., &
Vanhee, C. (2012). De toegevoegde waarde van de audit in de non-profitsector.
Tax audit & accountancy, 17-20.
Willekens, M. (2008). De toegevoegde waarde van de audit. Brussel: Die Keure.
64
Bijlagen
Bijlage 1: Case-study protocol……………………………………………………. 65
Bijlage 2: Brief aan financieel management ziekenhuizen……………………….. 68
Bijlage 3: Semi-gestructureerd interview financieel management ……………….69
Bijlage 4: Agenda audit planning meeting ………………………………………. 71
Bijlage 5: Gestructureerd interview externe auditoren …………………………... 73
Bijlage 6: Data verzameling managers auditteams………………………………..75
65
Bijlage 1: Case-study protocol
Het gebruik en het opstellen van een case study protocol is volgens Yin (2009)
noodzakelijk voor de case-study onderzoeker. Dat protocol is meer dan een vragenlijst.
Het protocol verhoogt de betrouwbaarheid (reliability) van het case study onderzoek,
het leidt de onderzoeker doorheen het dataverzamelingsproces en houdt de onderzoeker
gefocust op het doel (Yin, 2009).
Yin (2009) stelt dat het case study protocol volgende onderdelen moet bevatten: een
overzicht van het project van de studie – veldprocedures – ‘de case-study questions’ –
een richtlijn voor de finale case study.
CASE STUDY PROTOCOL
Overzicht van het studie project
- Achtergrondinformatie (situatie en context van het onderzoek):
Het case study onderzoek wil een aanvulling bieden in de auditliteratuur,
specifiek mbt audit in de ziekenhuiswereld. Dit onderzoek wordt tevens
ook uitgevoerd tot het behalen van het diploma master in het beleid en
management in de gezondheidszorg.
- Belangrijke onderzoekselementen:
Het auditproces van 3 vzw ziekenhuizen uit Zuid-West-Vlaanderen
worden onder de loep genomen. Daar wordt nagegaan wat de vereiste
competenties zijn voor de externe auditor, waarbij er wordt vanuit
gegaan dat de competenties toch in zekere zin verschillen van de vereiste
competenties voor de profitsector.
- Relevante artikels/documentatie:
Externe audit in de publieke sector (Kilesse & Vanstapel, 2004)
Handboek non-profitsector accounting (Christiaens & Vanhee, 2011)
Auditor-client interaction and client usefulness (Hellman, 2006)
A hierarchical approach to the external auditor’s evaluation… (Messier
& Schneider, 1988)
Interview L.Cornelis (bedrijfsrevisor Ernst & Young)
IBR databank
66
Het bedrijfsrevisoraat in de verenigingensector (Verbruggen et al., 2011)
Artikels van Beattie et al.
Veldprocedures
- Indachtig zijn dat je zelf geen controle hebt over de data collectie omgeving
- Als onderzoeker aanpassen aan de geïnterviewde en aan zijn antwoorden en
informatie, daarop kunnen inspelen
- Toegang tot de onderzoeksomgeving wordt verkregen via schriftelijk contact
met vraag tot medewerking, gevolgd door telefoontje tot regeling afspraak
voor interview
- Tijdens het veldonderzoek wordt voldoende materiaal voorzien zoals een
dictafoon, schrijfgerief, cursusblok, bedanking,…
- Opmaken van een datacollectie programma:
oktober/november 2012: vraag tot medewerking
begin februari 2013: interviews in de 3 ziekenhuizen
maart 2013: interview auditfirma’s
- Privacymaatregelen nemen in het verwerken van de gegevens
opstellen informed consent formulier voor iedere
geïnterviewde
Case-study questions
- ‘general orientation of questions’ (soort van reminders m.b.t. de info die
moet verzameld worden):
externe audit aanpak in ziekenhuizen?
nodige competenties voor de externe auditor in ziekenhuizen?
hoe stellen audit firma’s hun auditoren in staat om
competenties voor de ziekenhuiswereld te verwerven?
- Level 1 questions (de vragen die expliciet worden gesteld aan de
geïnterviewde)
Zie semi-gestructureerd interview financieel management
- Level 2 questions (welke vragen moeten voor jou als onderzoeker moeten
worden beantwoord)
Zie ‘general orientation of questions’
67
- Level 3 questions (als onderzoeker zich de vraag stellen of de
antwoordpatronen verschillen tussen de verschillende cases of ziekenhuizen
en waarom?)
zijn er verschillen?
zijn er gelijkenissen?
Richtlijn voor de finale case-study
- Hoe rapporteer ik de verzamelde gegevens?
beschrijven van de cases
beschrijven van de partcipanten
de aanpak van de interviews weergeven
schematisch weergeven van de bevraagde onderdelen met
bijhorende quotes van participanten
68
Bijlage 2: Brief aan financieel management ziekenhuizen
Onderwerp: studie naar de externe audit in ziekenhuizen
Geachte heer/mevrouw,
In het kader van een academische studie naar de externe audit in de ziekenhuissector, ben ik zo vrij u
opnieuw te contacteren omtrent uw medewerking. In de lente had ik u hieromtrent eerder aangesproken.
De literatuurstudie is inmiddels afgerond en het onderzoeksopzet is afgebakend. Mijn data wil ik
verzamelen aan de hand van veldonderzoek waarbij verschillende financiële managers geïnterviewd
worden. Hierbij reken ik nog steeds op uw medewerking.
Het interview zou maximaal een uur van uw tijd in beslag nemen en handelt over de verplichte controle
van de jaarrekening door een auditor. Daarbij zou ik tevens officiële documenten zoals de jaarrekening,
auditverslagen en andere relevante documenten willen doornemen.
De informatie wordt strikt vertrouwelijk behouden en zal naar de regels van de privacy worden verwerkt
in het onderzoek.
De interviews worden gepland in de maand februari van volgend kalenderjaar.
Langs deze weg wou ik u op de hoogte brengen van de evolutie van het onderzoek en vragen uw
bereidwilligheid per kerende te willen bevestigen.
Uitkijkende naar onze ontmoeting en hopende op een positief antwoord,
Met beleefde groet, Valérie Pattyn
Pattyn Valérie
Trappistenweg 26
8978 Watou
BELGIË
contact
Valérie Pattyn
date
08-10-2012
phone
T +32 474 24 54 23
69
Bijlage 3: Semi-gestructureerd interview financieel management
ACHTERGROND
- Identificatiegegevens
- Wat is uw functie binnen het ziekenhuis? (Welke taken voert u uit binnen het
ziekenhuis?)
- Werkt u al lang in het ziekenhuis? (eventueel duiden van de doorlopen
‘carrière’ binnen het ziekenhuis)
- Met wie werkt u het nauwst samen?
KEUZE EXTERNE AUDIT
- De controle door een bedrijfsrevisor is al lange tijd verplicht (sinds 1987),
werkt u dan ook al lange tijd samen met hetzelfde kantoor / dezelfde
persoon?
- Wat is de reden voor de keuze voor dat auditkantoor / die auditor?
UITVOERING EXTERNE AUDIT
- Hoe verloopt het auditproces chronologisch? (wanneer zijn de eerste
contacten met de externe auditor tot aan het definitieve eindverslag )
- Wat is uw taak binnen het auditproces?
- Wie is allemaal betrokken bij de uitvoering van de audit? En hoe wordt het
auditcomité, de interne auditdienst (als die aanwezig zijn in het ziekenhuis)
erbij betrokken?
- Wat verwacht u / het management van het externe auditteam?
- Hoe verloopt de communicatie tussen beide partijen tijdens dit proces?
- Voorziet het externe auditteam in de uitvoering van de wettelijke
opdrachten?
70
DE RELATIE MET DE EXTERNE AUDITOR
- Hoe omschrijft u uw relatie met het externe auditteam?
- In hoeverre mag de relatie gaan?
- Zijn er soms frustraties? Zo ja, welke?
PERCEPTIE VAN DE COMPETENTIE
- ‘De auditor moet kennis hebben over het auditen en kennis hebben over de
organisatie’. (Wat denkt u over deze quote?)
- Hoe onafhankelijk gaat het externe auditteam tewerk binnen uw ziekenhuis?
Is dit een belangrijke component die bijdraagt tot competentie volgens u?
- ‘Ervaring’ wordt gezien als een belangrijke component die bijdraagt tot de
competentie van de externe auditor. Wat denkt u hierover? En hoe is dit bij
de externe auditteam van uw ziekenhuis?
- ‘Continu bijscholen en het krijgen van instructies en supervisie dragen ook
bij tot de competentie van de externe auditor.’ Wat denkt u hierover? En hoe
is dit bij het externe auditteam van uw ziekenhuis?
- ‘Het is belangrijk dat een externe auditor zich kan inleven in de wereld van
het ziekenhuis’. Wat denkt u over deze quote? Is dit van toepassing bij het
externe auditteam van uw ziekenhuis?
- ‘De technische component is belangrijker dan de relationele, menselijke
component’. Wat denkt u over deze quote?
- Zijn computervaardigheden en softwarevaardigheden belangrijk bij het
externe auditteam? Is dit aanwezig bij jullie extern auditteam?
- ‘De interne auditdienst verricht veel voorbereidend werk voor het externe
auditteam en is dus afhankelijk van dit werk.’ Wat denkt u over deze quote?
- Welke competenties vindt u verder essentieel bij een externe auditor in het
ziekenhuis? En zijn deze aanwezig bij uw externe auditor?
71
Bijlage 4: Agenda Audit Planning Meeting
72
Bron: ‘agenda audit planning meeting’, ziekenhuis 2
73
Bijlage 5: Gestructureerd interview externe auditoren
- De werking en boekhouding van de welzijns- en gezondheidssector is vrij specifiek.
Hoe zorgt u ervoor/ uw kantoor ervoor om vertrouwd te zijn met de omgeving van de
ziekenhuizen? (= voldoende sectorkennis)
- ‘Maar anderzijds is het belangrijk dat de revisor niet enkel ziekenhuizen heeft..’ :
deze quote wordt aangehaald door een financieel manager. Deze financieel manager
vindt het dus belangrijk dat er een brede portefeuille / een breed klantenbestand is. Wat
is de strategie van het kantoor m.b.t. het aantal en soort klanten? Vindt u het ook
belangrijk om naast sectorspecialisatie andere sectoren in de portefeuille te hebben?
Hoeveel ziekenhuizen heeft u in de portfolio?
- Hoe stelt u zichzelf / uw kantoor zich in staat om voldoende audit- en
boekhoudkundige kennis op te doen (technische kennis)? Zijn er interne- en / ook
externe opleidingen?
- ‘Naast de wettelijk opdracht is het ook belangrijk dat de revisor advies kan verlenen
en voor de nodige ondersteuning kan zorgen.’ Deze adviesverlening kadert binnen de
non-audit services. Hoe stelt u zichzelf / uw kantoor zich daartoe in staat?
- Ervaring hebben is een belangrijke determinant die de competentie van een auditor
bepaalt. Men ziet vooral voldoende ervaring bij de seniors, bij de managers van het
team. De jongere auditoren hebben dan wel de kennis maar missen de ervaring, zij
nemen dan ook eerder de routinematige aspecten voor hun rekening. Deelt u die
mening? Hoe zorgt u ervoor dat de juniors groeien in hun rol als auditor en een
succesvolle promotie kunnen maken naar senior? Welke ondersteuning biedt het
kantoor?
- ‘ Rond oktober / november plannen we een meeting met de revisoren en dan hebben zij
een hele vragenlijst met zich mee. Het zijn vragen m.b.t. ‘wat gebeurt er allemaal, zijn
er veranderingen gebeurd in de organisatie,…’ Stelt u als auditor of uw kantoor ook
zo’n vragenlijst of checklist op? En uit welke vragen bestaat deze checklist en hoe
verloopt dit gesprek? Met andere woorden, hoe zorgt u ervoor dat u / uw kantoor
betrokken bent/is tot de klant?
74
- Een sterk inlevingsvermogen wordt als essentieel aanzien. Het is een vaardigheid die
voor een accountant (wat eerder technisch profiel) niet altijd vanzelfsprekend is. Heeft u
of het kantoor hiervoor oog? In welke mate komen ‘soft skills’ aan bod in interne- en /
of externe opleidingen?
- Hoe zorgt u er voor / uw kantoor ervoor om zich voldoende onafhankelijk op te
stellen?
- ‘Vertrouwen, dat is aanwezig bij onze revisor, die mensen gaan niet uit de biecht
spreken over de ziekenhuizen, die gaan geen concrete cijfers of bepaalde toestanden
gaan bekend maken’. Deze quote haalt het ethisch handelen binnen de organisatie
aan,. Hoe zorgt u / uw kantoor daarvoor?
- Continue bijscholing wordt als essentieel ervaren om competent te zijn in de
ziekenhuiswereld. Volgt u bijscholingen rond het auditgebeuren in ziekenhuizen?
Worden er vaak bijscholingen opgezet door uw auditkantoor?
- Hoe zorgt u / uw kantoor ervoor dat er voldoende supervisie is binnen het kantoor
voor de jonge revisoren of de revisoren in opleiding? Hoeveel contactmomenten zijn er
(zoals evaluatiegesprekken, functioneringsgesprekken,..) ?
- Continuïteit van de relatie of van het team wordt als belangrijk aanzien door de
financieel managers, maar is blijkbaar niet altijd haalbaar in grote kantoren. Hoe gaat
uw kantoor daarmee om?
75
Bijlage 6: Dataverzameling managers auditteams
Categorie Subcategorie Aanvullingen / opmerkingen
door de managers van de
auditteams
Voldoende
boekhoudkundige- en
auditkennis
- Basisopleiding
- Specifieke opleidingen
- Training on the
job
- Opzoeken specifieke
documentatie
De basisopleiding is van academisch
niveau.
Zowel externe als interne opleidingen en
zowel auditspecifieke als brede
opleidingen zijn belangrijk.
Matige sectorkennis - Aantal ziekenhuizen in
portefeuille
- Mutualiteiten in
portefeuille
- Aanwezige Cel
‘Healthcare’
- Jarenlange ervaring in
de sector
- Opvolgen relevante
wetgeving
- Opzoeken specifieke
documentatie
- Opleiding
- Training on the job
- Vormgeven aan
opleiding
- Meewerken aan
publicaties
Men bouwt een sterke sectorkennis op
als er veel ziekenhuizen in portefeuille
zijn, dit geldt niet enkel voor het
uitoefenen van de commissarisfunctie
maar ook voor consultancy, enz.
Wanneer er ook mutualiteiten in
portefeuille zitten kan alles beter
gekaderd worden.
Het opvolgen van de federale en
Vlaamse wetgeving als het Belgisch
staatsblad zijn belangrijk om de sector
goed te blijven kennen.
Voldoende
dossierkennis
- Sterke risico-analyse
Het onderscheid moet gemaakt worden
tussen nieuwe en lopende dossiers. Bij
nieuwe klanten wordt extra aandacht
geschonken aan het opbouwen van
voldoende dossierkennis.
76
- Informele als formele
contacten met de klant
- Gebruik maken van
agenda’s - checklists
Een continu proces van vragen stellen
‘hoe het in de organisatie er aan toe
gaat’ is essentieel. Dit kan zowel
formeel als informeel.
De manager van auditteam 2 en zijn
teamleden maken gebruik van een
‘agenda audit planning meeting’ (bijlage
4) waarin verschillende zaken over de
organisatie worden bevraagd. Dit zorgt
ervoor dat de auditoren voldoende
kunnen anticiperen tijdens de audit.
Voldoende
onafhankelijkheid
- Opvolgen
internationale normen
- Opvolgen IBR normen
- Opleiding
- Opvolgen ethische
normen auditkantoor
- Naleven
beroepsgeheim
-Voldoende afstand
nemen
- Specifieke
auditsoftware
Opvolgen van normen zoals de ISA,
ISQC,… zijn erg belangrijk.20
Het opvolgen van de vooropgestelde
normen door het IBR en het
auditkantoor worden sterk benadrukt en
gecontroleerd binnen het auditteam en
auditkantoor.
In auditkantoor 2 is er een verplichte
opleiding voor nieuwe en ervaren
medewerkers inzake ethisch gedrag.
Familieleden van auditleden mogen
geen ‘keypersons zijn in de
gecontroleerde entiteiten.
In auditkantoor 2 is een ‘code van ethiek
en professioneel gedrag’ opgezet dat
moet worden toegepast.
De confidentialiteit van het
controledossier wordt gewaarborgd door
het gebruik van performante audit
ondersteunende software, dit gebeurt in
auditkantoor 2.
Ervaring in de
ziekenhuissector
- Opleiding
Zoals in de literatuur wordt een
onderscheid gemaakt tussen auditoren
20
ISA staat voor International Standards on Auditing en ISQC staat voor International Standard on
Quality Control. Deze internationale standaarden zijn opgesteld door de International Federation of
Accountants (IFAC) en door de International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB).
77
- Engagement van de
externe auditor
- Waarborgen van
continuïteit van de
teamleden
met minder en meer ervaring.
De ervaring bij de managers van het
team wordt voorzien doordat de
continuïteit van die teamleden voor een
ziekenhuis wordt gewaarborgd.
Soft skills
(inlevingsvermogen,
communicatie, …)
- Opleiding
- Veel ter plaatse gaan
bij klant
- Persoon van de klant
Soft skills worden meer en meer
benadrukt in de basisopleiding. Ook
binnen het kantoor worden opleidingen
voorzien, vaak individueel van aard.
Deze interne opleidingen worden vaak
opgezet na evaluatie bij de klant.
Voldoende contact versterkt de
communicatie, het begrip, het
inlevingsvermogen, enz.
De persoon van de klant is een sterke
beïnvloedende factor op de soft skills
van de audit teamleden.
Supervisie
- Review van dossiers
(met bijhorende sign-
off)
- Voorzien van
mentoren
- Formele evaluaties
- On the job training
- Voldoende
teamoverleg
- Structuur van de
organisatie
Dossiers worden bekeken of gereviewd
door de andere teamleden. Eze dossiers
worden tenslotte getekend (sign-off)
wanneer deze doorgenomen zijn.
In auditkantoor 2 worden er
‘clustermeetings’ en ‘partnermeetings’
gehouden waarin de auditoren formeel
worden geëvalueerd.
Een relatief vlakke organisatiestructuur
zoals bij een lokaal auditkantoor
(auditkantoor 1) zorgt voor informele en
betere supervisies en evaluaties.
Continu bijscholen Voldoende opleiding
Dit vormt de hoeksteen van competentie
volgens de bevraagde managers van de
auditteams.
In het big 4 auditkantoor wordt vanaf
seniorniveau jaarlijks een internationale
opleiding gevolgd, naast de andere
opleidingen. In hetzelfde auditkantoor
wordt er een op maat uitgewerkt
opleidingsprogramma voorzien.
78
Continuïteit van het
team
Auditteam-planning
afstemmen op die van
vorige jaren
Vaak niet mogelijk in zowel Big 4
kantoren als middelgrote kantoren door
groei van het kantoor. In kleine lokale
kantoren wordt dit sterk gewaarborgd.
Volgens de manager van auditteam 2
biedt een snelle rotatie daarentegen een
frisse en kritische kijk.
Computer- en software
vaardigheden
- Opleiding
- Persoonlijk
engagement
Breed klantenbestand Aanbieden specialisaties Door de ziekenhuissector worden
referenties uit zowel de profit- als de
non-profit sector opgevraagd.
Adviesmogelijkheid
(non-audit services)
- Grootte van het
kantoor
- Vele specialisaties
binnen het kantoor
- Ervaring
- Persoonlijke service
Volgens de manager van auditteam 2
kan in een groot auditkantoor beroep
worden gedaan op vele specialisaties.
Advies en ondersteuning kan in een
bepaalde sector gegeven worden als er
in de sector voldoende kennis is
opgebouwd
79
Lijst van tabellen
Tabel 1: verschillende vormen van audit in de non-profitsector: ..................................... 6
Tabel 2: Verschillen in boekhoud-, audit- en rapporteringsbepalingen ......................... 10
Tabel 3: Dataverzameling bij financieel management omtrent de keuze van
de externe auditor ........................................................................................................... 38
Tabel 4: Dataverzameling financieel management omtrent relatie
externe auditteam en geauditeerde ................................................................................. 39
Tabel 5: Dataverzameling financieel management omtrent gepercipieerde competentie
........................................................................................................................................ 41
Tabel 6: Dataverzameling managers auditteams ............................................................ 43
Tabel 7: Bevestiging hypotheses .................................................................................... 52
80
Lijst van figuren
Figuur 1: Financieringsbronnen van het ziekenhuis ....................................................... 13
Figuur 2: Doorgroeiproces als auditor bij Deloitte België ............................................. 18
Figuur 3: Het model van professionele competentie ...................................................... 22
Figuur 4: Model van kennisverwerving.......................................................................... 25
Figuur 5: Essentiële componenten voor auditor competentie: een model ...................... 32