Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten...

112
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op het openbaar vervoer. Een verkennend onderzoek naar de rol van routineactiviteiten. Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (00603341) Bourgois Dafne Academiejaar 2010-2011 Promotor : Commissarissen : Prof. Dr. Lieven Pauwels Prof. Dr. Marc Cools Prof. Dr. Gert Vermeulen

Transcript of Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten...

Page 1: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

FACULTEIT

RECHTSGELEERDHEID

Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving

van adolescenten op het openbaar vervoer.

Een verkennend onderzoek naar de rol van

routineactiviteiten.

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de criminologische wetenschappen

door (00603341) Bourgois Dafne

Academiejaar 2010-2011

Promotor : Commissarissen :

Prof. Dr. Lieven Pauwels Prof. Dr. Marc Cools

Prof. Dr. Gert Vermeulen

Page 2: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

2

Trefwoorden:

Openbaar vervoer

Slachtofferschap

Onveiligheidsbeleving

Routineactiviteiten

Empirisch onderzoek

Page 3: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

3

Verklaring inzake toegankelijkheid van de

masterproef criminologische wetenschappen

Ondergetekende,

Bourgois Dafne (00603341)

geeft hierbij aan derden,

zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van

de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen,

[de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past)

om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een

elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar

verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden.

Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de

masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na

het titelblad.

Datum: 11/08/‟11

Handtekening:

Page 4: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

4

Voorwoord

Deze masterproef is tot stand gekomen met het oog op het behalen van de graad van Master in

de Criminologische wetenschappen aan de Universiteit van Gent. De interesse voor het

kwantitatieve onderzoek ontstond al in de tweede bachelor criminologische wetenschappen

tijdens het volgen van het keuzevak informatieverwerking in de criminologie. Deze interesse

is alleen maar gegroeid tijdens mijn stageperiode in 2010 bij de onderzoeksgroep SVA

(Sociale Veiligheidsanalyse) binnen de vakgroep strafrecht en criminologie. Dit academiejaar

heb ik er ook voor gekozen om de keuzevakken data-analyse en multivariate analyse bij te

wonen om de gebruikte methoden en analysetechnieken maximaal onder de knie te hebben.

Bij de verwezenlijking van deze masterproef hebben verschillende mensen mij bijgestaan.

Graag wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om een aantal van deze mensen te

bedanken. Eerst en vooral wil ik mijn promotor Prof. Dr. Lieven Pauwels bedanken voor zijn

begeleiding bij het opzetten van het empirisch onderzoek, het vertrouwen dat hij hierbij in mij

stelde en de feedbackmomenten waaruit ik enorm veel geleerd heb.

Een oprechte dank gaat ook uit naar de scholen die hun medewerking hebben verleend aan dit

onderzoek. De bereidheid tot medewerking was immers cruciaal voor de verwezenlijking van

deze masterproef. Deze dank geldt tevens ook voor de leerlingen die de enquêtes hebben

ingevuld en voor de studenten van het vak informatieverwerking die na de afnames hebben

geholpen bij het inputten van de gegevens.

De Lijn en in het bijzonder Tim Surmont, voormalig veiligheidscoördinator van De Lijn, wil

ik bedanken voor het bezorgen van het databestand met de gegevens van De Lijn.

Ten slotte wens ik mijn ouders te bedanken voor de steun op zowel moreel als financieel vlak.

Zonder hen was het niet gelukt om deze afgelopen vier jaar tot een goed einde te brengen en

te staan waar ik nu sta.

Page 5: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

5

Inhoudstabel

Voorwoord………………………………………………………………………………………………4

Inhoudsopgave…………………………………………………………………………………………..5

Lijst met afkortingen…………………………………………………………………………………….8

Lijst met figuren…………………………………………………………………………………………9

Lijst met tabellen………………………………………………………………………………………..9

Inleiding en probleemstelling………………………………………………………………………….10

Deel I. Literatuurstudie………………………………………………………………………………15

1. Victimologie en onveiligheidsbeleving……………………………………………………….15

1.1 Inleiding…………………………………………………………………………………..15

1.2 Korte geschiedenis………………………………………………………………………..15

1.2.1 Ontstaan victimologie……………………………………………………………15

1.2.2 Ontdekking onveiligheidsbeleving………………………………………………16

1.3 Multidimensionaal begrip onveiligheidsbeleving………………………………………...17

1.4 Vroeger onderzoek………………………………………………………………………..19

1.4.1 Vroeger onderzoek naar slachtofferschap………………………………………..19

1.4.2 Vroeger onderzoek naar onveiligheidsbeleving………………………………….20

2. De geïntegreerde routineactiviteiten- en levensstijltheorie als theoretisch raamwerk………..21

2.1 Inleiding…………………………………………………………………………………..21

2.2 Routineactiviteitentheorie………………………………………………………………...22

2.3 Levensstijltheorie…………………………………………………………………………23

2.4 Het geïntegreerd theoretisch raamwerk…………………………………………………...24

2.4.1 De rol van sociaal-demografische achtergrondkenmerken………………………26

2.4.2 De rol van de routineactiviteiten…………………………………………………28

2.4.2.1 Blootstelling aan potentiële daders…………………………………………..28

2.4.2.2 Aantrekkelijkheid potentiële slachtoffers……………………………………29

2.4.2.3 Bescherming van het doelwit………………………………………………..29

2.4.3 De rol van levensstijlrisico‟s……………………………………………………..30

2.4.4 De rol van slachtofferschap………………………………………………………31

2.5 Bedenkingen met betrekking tot het geïntegreerd theoretisch referentiekader…………...31

Page 6: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

6

Deel II. Empirisch onderzoek……………….……………………………………………………….33

3. Inleiding……………………………………………………………………………………….33

4. Data, methode en steekproef…………………………………………………………………..33

4.1 Data……………………………………………………………………………………….33

4.2 Methode…………………………………………………………………………………...34

4.3 Steekproef………………………………………………………………………………....36

4.3.1 Een bevraging in het secundair onderwijs……………………………………….36

4.3.2 Steekproefdesign en gerealiseerde steekproef in Gent…………………………...36

4.3.3 Selectieprocedure en participatieratio van scholen en afnamemodaliteit………..37

4.3.4 Participatieratio van jongeren en gehanteerde analysetechniek………………….39

4.3.5 Samenstelling van de Gentse steekproef…………………………………………40

5. Operationalisering……………………………………………………………………………..41

Deel III. Resultaten…………………………………………………………………………………...47

6. Beschrijvende analyse………………………………………………………………………...47

6.1 Inleiding…………………………………………………………………………………..47

6.2 Slachtofferschap…………………………………………………………………………..48

6.2.1 Verdeling slachtofferschap naar geslacht: grafiek……………………………….48

6.2.2 Ooit-prevalenties slachtofferschap opgesplitst naar geslacht……………………48

6.2.3 Slachtofferschap naar achtergrondkenmerken…………………………………...51

6.3 Onveiligheidsbeleving…………………………………………………………………….52

6.3.1 Affectieve dimensie……………………………………………………………...52

6.3.2 Expressieve dimensie…………………………………………………………….53

6.3.3 Cognitieve dimensie……………………………………………………………...54

6.3.4 Verschillen in onveiligheidsbeleving…………………………………………….55

6.3.5 Onveiligheidsbeleving naar achtergrondkenmerken …………………………….57

6.4 Verklarende mechanismen………………………………………………………………..58

6.4.1 Routineactiviteiten……………………………………………………………….58

6.4.2 Levensstijlrisico‟s………………………………………………………………..60

6.5 Besluit…………………………………………………………………………………….61

7. Verklarende analyse…………………………………………………………………………...63

7.1 Inleiding…………………………………………………………………………………..63

7.2 Verklaring individuele verschillen in slachtofferschap op het openbaar vervoer………...65

7.3 Verklaring individuele verschillen in onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer…..67

7.4 Verklaring individuele verschillen in de dimensies van onveiligheidsbeleving op het

openbaar vervoer………………………………………………………………………….69

Page 7: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

7

7.5 Besluit…………………………………………………………………………………….70

Deel IV. Algemeen besluit en kritische bedenkingen……………………………………………….73

Bibliografie……………………………………………………………………………………………80

Bijlagen………………………………………………………………………………………………..88

Bijlage 1: Vragenlijst……………………………………………………………………………..89

Bijlage 2: Introductiebrief……………………………………………………………………….101

Bijlage 3: Instructies voor de afnemer…………………………………………………………..103

Bijlage 4: Technische details, i.e. de betrouwbaarheidscoëfficiënten…………………………..104

Bijlage 5: Univariate beschrijvende statistieken………………………………………………...107

Bijlage 6: Overzicht tram- en buslijnen Gent…………………………………………………...108

Bijlage 7: Voorbereidende controle meervoudige lineaire regressieanalyse……………………109

Bijlage 8: Bloksgewijze regressieanalyses voor de verschillende dimensies van

onveiligheidsbeleving als afhankelijke variabelen………………………………………………111

Page 8: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

8

Lijst met afkortingen

Cf.: confer

DF: Degrees of Freedom (vrijheidsgraden)

Dr.: Doctor

Prof.: Professor

SES: Socio-economische status

SPSS: Statistical Products and Service Solutions

Std. Afw.: Standaardafwijking

Page 9: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

9

Lijst met figuren

Figuur 1: Classificatieschema voor het meten van onveiligheidsgevoelens………………….10

Figuur 2: „Lifestyle-Exposure‟ model………………………………………………………...11

Figuur 3: Toetsbaar conceptueel model………………………………………………………12

Figuur 4: Scores slachtofferschap bij jongens en meisjes…………………………………….13

Figuur 5: Verschillen in onveiligheidsbeleving voor de totale steekproef…………………...14

Figuur 6: Verschillen in onveiligheidsbeleving opgesplitst naar geslacht……………………15

Lijst met tabellen

Tabel 1: Samenvattende informatie schoolse bevraging……………………………………...16

Tabel 2: Samenstelling steekproef……………………………………………………………16

Tabel 3: Ooit-prevalenties slachtofferschap: jongens en meisjes vergeleken………………...18

Tabel 4: Gemiddelde z-scores slachtofferschap naar achtergrondkenmerken………………..19

Tabel 5: Antwoordscores enquêtevragen affectieve dimensie………………………………..20

Tabel 6: Antwoordscores enquêtevragen expressieve dimensie……………………………...21

Tabel 7: Antwoordscores enquêtevragen cognitieve dimensie……………………………….22

Tabel 8: Gemiddelde z-scores onveiligheidsbeleving naar achtergrondkenmerken………….23

Tabel 9: Univariate beschrijvende statistiek routineactiviteiten……………………………...24

Tabel 10: Univariate beschrijvende statistiek levensstijlrisico‟s……………………………..25

Tabel 11: Bloksgewijze regressieanalyse slachtofferschap op het openbaar vervoer………...26

Tabel 12: Bloksgewijze regressieanalyse onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer….27

Page 10: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

10

Inleiding

Het onderwerp van deze masterproef betreft slachtofferschap en onveiligheidsbeleving op het

openbaar vervoer. We voeren hierbij een verkennend onderzoek naar de rol van

routineactiviteiten. De keuze voor dit onderwerp omvat verschillende redenen. Eerst en vooral

kan slachtofferschap en onveiligheidsbeleving rekenen op ruime maatschappelijke, politieke

en media-aandacht. Hierin ligt tevens de maatschappelijke relevantie van deze studie.

Voornamelijk „onveiligheidsgevoelens‟ nemen de laatste jaren alsmaar vaker een prominente

plaats in op de maatschappelijke agenda (De Ruyver et al., 2003; Pleysier, 2008).

Onveiligheidsgevoelens kunnen namelijk een zodanige invloed hebben en het leven gaan

beheersen, zodat er van een normaal leven geen sprake meer kan zijn. Individuen gaan hun

gebruik van publieke en semipublieke ruimtes inperken wat kan leiden tot isolatie en

uitsluiting (Zedner, 1997). Onveiligheidsgevoelens hebben echter niet enkel een invloed op

het individueel niveau maar ook op het maatschappelijke niveau: het zet de kwaliteit van het

gemeenschapsleven onder druk, het versterkt sociale breuklijnen en het tast het

maatschappelijk vertrouwen aan (Cops, 2009). Verder is slachtofferschap van agressie op

openbaar vervoer een heel actueel thema waar we in het dagelijkse leven niet meer omheen

kunnen. Sinds de jaren negentig worden bovendien drie belangrijke ontwikkelingen

waargenomen: het aantal incidenten neemt toe, de incidenten zijn gemiddeld ernstiger, de

onveiligheidsgevoelens onder personeel en reizigers nemen toe (Hauber, 2001). Beruchte en

minder beruchte voorvallen worden dagelijks via de media onder de aandacht gebracht. De

hoeveelheid krantenartikels die men over deze fenomenen kan vinden, geven een indicatie

van de mogelijke ernst van het probleem: „Geweld op het openbaar vervoer blijft toenemen’

(De Morgen, 27 april 2011), ‘Onbekende beschiet lijnbus’ (De Standaard, 23 maart 2011),

‘Controleur De Lijn neergestoken in Antwerpen’ (De Morgen, 20 december 2010),’De Lijn

telt fors meer incidenten’ (De Standaard, 24 november 2008).

De keuze om hier een jonge doelgroep te bestuderen en bijgevolg onder de aandacht te

plaatsen kan eerst en vooral gemotiveerd worden omdat jongeren een groot deel van de

reizigerspopulatie uitmaken die gebruik maken van het openbaar vervoer. De redenen voor

gebruik zijn zowel de verplaatsing naar school als verplaatsing voor vrije tijd activiteiten. De

belangrijkste reden is echter omdat kwantitatief onderzoek naar slachtofferschap, vooral in

België, bij adolescenten schaars is (Burssens, 2004; Vynckier en Pauwels, 2010). In bestaand

Page 11: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

11

onderzoek vallen de jonge adolescenten uit de boot. Omtrent onveiligheidsbeleving bij

jongeren kunnen we hetzelfde vaststellen. Er zijn weinig onderzoeken die het bestuderen van

determinanten van onveiligheidsbeleving bij jongeren als hoofddoel hebben. Talrijke

nationale en internationale studies hebben zich gericht op het sociaal fenomeen van

onveiligheidsgevoelens en zijn (mogelijke) oorzaken, althans bij volwassen en slechts zeer

weinig studies hebben specifiek aandacht voor het onveiligheidsgevoel van kinderen en

adolescenten. Ook Vlaamse studies hebben deze beperking (Cops, 2009). Met de oprichting

van de veiligheidsmonitor in 1997 was er nochtans toenemende belangstelling voor onderzoek

naar slachtofferschap en onveiligheidsbeleving. De veiligheidsmonitor betreft een

telefonische enquête en richt zich tot de Belgische burger vanaf de leeftijd van vijftien jaar.

Jongeren zijn hier dus echter niet sterk vertegenwoordigd. Slechts 14.5% van het totaal aantal

respondenten in 2008 behoorde tot de leeftijdsgroep 14-25 jarigen (Van Den Bogaerde, Van

Den Steen en De Bie, 2008). Ook de veiligheidsmonitor richt zich dus vooral naar

volwassenen.

Sinds enkele jaren lijkt het thema zeer geleidelijk aan belang te winnen. Ook deze masterproef

beoogt een bijdrage te leveren tot het verklaren van individuele verschillen in slachtofferschap

en onveiligheidsbeleving bij adolescenten in de specifieke context van het openbaar vervoer,

door middel van het toetsen van de geïntegreerde routineactiviteiten- en levensstijltheorie.

Door na te gaan of de determinanten van slachtofferschap en onveiligheidsbeleving die

worden aangehaald in de literatuur ook specifiek gelden voor slachtofferschap en

onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer willen we aan deze studie een theoretische

relevantie koppelen.

Probleemstelling

Het doel van deze masterproef is tweeledig. Vooreerst is het de bedoeling om een zicht te

krijgen op de patronen van slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op het

openbaar vervoer. Op deze manier zal nagegaan worden hoe de beide fenomenen variëren

onder de adolescente reizigers. Vervolgens wordt ook nagegaan hoe de verklarende

mechanismen variëren in deze groep. Om deze doelstelling te bereiken werken we vanuit de

geïntegreerde routineactiviteiten- en levensstijltheorie (Cohen en Felson, 1979; Garofalo

1979). Deze wordt als overkoepelend theoretisch raamwerk doorheen de masterproef

Page 12: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

12

gebruikt. Tot slot bestaat het tweede doel van dit onderzoek erin om na te gaan in welke mate

de determinanten van de routineactiviteiten- en levensstijltheorie, individuele verschillen in

slachtofferschap en onveiligheidsbeleving bij adolescenten op het openbaar vervoer kunnen

verklaren.

Om een antwoord te kunnen bieden op deze vragen wordt een slachtofferenquête afgenomen.

In deze slachtofferenquête zal worden gepeild naar de ooit- en laatste jaarsprevalenties van

gewelds- en vermogensdelicten waarvan men reeds slachtoffer is geworden op het openbaar

vervoer. Verder wordt ook gevraagd naar de onveiligheidsgevoelens die de adolescenten

ervaren. Het antwoord op deze vraag moet ons een indicatie geven over hoe vaak men

onveiligheidsgevoelens ervaart, hoe groot men het risico inschat om slachtoffer te worden van

een delict op het openbaar vervoer en in welke mate men vermijdingsgedrag vertoont.

Omwille van de beperking in tijd en middelen wordt de setting van het onderzoek echter wel

beperkt tot de stad Gent en haar deelgemeenten en richten we ons op adolescenten die de

doelgroep van deze studie zullen uitmaken. De onderzoekspopulatie betreft dus jongeren uit

het secundair onderwijs, die in de stad Gent en haar deelgemeenten school lopen. De reden

hiervoor is omdat ze weinig het voorwerp uitmaken van onderzoek. Niet alle jongeren kunnen

echter bevraagd worden, vandaar dat er een representatief staal van middelbare scholieren

wordt genomen. Omwille van deze beperking in tijd en ruimte is het doel van het onderzoek

immers niet om te veralgemenen.

Onderzoeksvragen

Een eerste beschrijvende onderzoeksvraag is als volgt opgesteld: Hoe varieert

slachtofferschap op het openbaar vervoer bij de adolescente reizigers? Aan de hand van deze

vraag willen we te weten komen hoeveel jongeren daadwerkelijk slachtoffer zijn geworden en

van welk type delict in het bijzonder. De tweede beschrijvende onderzoeksvraag luidt als

volgt: Hoe varieert onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer bij de adolescente

reizigers? Het antwoord op deze vraag moet ons een indicatie geven over hoe vaak men

onveiligheidsgevoelens ervaart, hoe groot men het risico inschat om slachtoffer te worden van

een delict op het openbaar vervoer en in welke mate men vermijdingsgedrag vertoont. De

derde onderzoeksvraag: Hoe variëren de routineactiviteiten bij de adolescente reizigers? Met

routineactiviteiten bedoelen we de activiteiten van de reizigers op het openbaar vervoer,

Page 13: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

13

tijdens het uitoefenen van hun dagelijkse routines, die hen blootstellen aan risicovolle

situaties. Tenslotte stellen we ons de vraag hoe de levensstijlrisico‟s variëren bij adolescente

reizigers? Met levensstijlrisico bedoelen we de persoonlijke mate van blootstelling aan

criminogene situaties. Het beantwoorden van de beschrijvende onderzoeksvragen is

noodzakelijk vooraleer we slachtofferschap en onveiligheidsbeleving proberen te verklaren.

We dienen immers een volledig beeld te hebben van deze te onderzoeken fenomenen.

Vervolgens volgt een eerste verklarende onderzoeksvraag met name: In welke mate hebben

sociaal-demografische achtergrondkenmerken een effect op slachtofferschap? Een tweede

onderzoeksvraag is als volgt geformuleerd: In welke mate kunnen individuele verschillen in

slachtofferschap op het openbaar vervoer verklaard worden aan de hand van de

routineactiviteiten (blootstelling, aantrekkelijkheid en bescherming) en levensstijlrisico‟s?

Heel specifiek willen we hiermee nagaan of determinanten ter verklaring van slachtofferschap

die worden aangehaald in de literatuur ook gelden voor slachtofferschap op het openbaar

vervoer. Gelijkaardige onderzoeksvragen worden gesteld voor het fenomeen

onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer. Een derde verklarende onderzoeksvraag

klinkt bijgevolg als volgt: In welke mate hebben sociaal-demografische

achtergrondkenmerken een effect op onveiligheidsbeleving? Verder stellen we ons ook de

vraag in welke mate individuele verschillen in onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer

verklaard kunnen worden aan de hand van de routineactiviteiten en levensstijlrisico‟s? Een

vijfde en tevens ook laatste onderzoeksvraag luidt: In welke mate heeft slachtofferschap een

effect op individuele verschillen in onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer ongeacht

de sociaal-demografische achtergrondkenmerken, routineactiviteiten en levensstijlrisico‟s van

de respondent?

Structuur van de masterproef

Deze masterproef is opgedeeld in drie grote delen. Het eerste deel betreft een literatuurstudie

opgesplitst in twee hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk komt een stukje geschiedenis aan

bod omtrent de victimologie en de wetenschappelijke ontdekking van het concept

„onveiligheidsbeleving‟. Samen vormen deze twee fenomenen de grote hoofdthema‟s van

deze masterproef. Verder komen ook enkele bevindingen uit vroeger onderzoek bij jongeren

aan bod. In het tweede hoofdstuk wordt er uitgebreid over het theoretisch kader met name de

Page 14: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

14

geïntegreerde routineactiviteiten- en levensstijltheorie gesproken. Tevens wordt hier dieper

ingegaan op het conceptueel model dat de basis vormt voor het empirisch onderzoek. In het

tweede deel komt de totstandkoming van dit empirisch onderzoek aan bod. De nadruk ligt

hierbij op de aangewende methode, de samenstelling van de steekproef en de

operationalisering van de centrale concepten. In deel drie staan zowel de beschrijvende als de

verklarende resultaten van dit empirisch onderzoek centraal. Eindigen doen we in deel vier

met een algemeen besluit en enkele kritische bedenkingen. Hierbij worden tevens een aantal

aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek.

Page 15: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

15

Deel I: Literatuurstudie

1. Victimologie en onveiligheidsbeleving

1.1 Inleiding

Het valt moeilijk te ontkennen dat slachtofferschap en onveiligheidsgevoelens actuele thema‟s

zijn geworden in onze maatschappij. Berichten over stijgende onveiligheidsgevoelens zijn

namelijk al verschillende jaren niet meer weg te denken uit de media, politici verdringen

elkaar om zich te profileren met hun aanpak van dit onveiligheidsgevoel en ook in het huidige

veiligheidsbeleid is de veiligheidsbeleving minstens even belangrijk als de objectieve

veiligheid. Mede dankzij de opkomst van de slachtofferenquêtes einde jaren zestig, is er een

grote wetenschappelijke aandacht ontstaan voor dit fenomeen (Cops, 2009).

Slachtofferbevragingen hebben er bovendien voor gezorgd te komen tot een zelfstandige

criminologie (Ponsaers, 2006). Criminologen konden op deze manier onafhankelijk van de

informatie van politiële- en gerechtelijke instanties onderzoek voeren.

In de onderstaande paragrafen wordt eerst en vooral het ontstaan van de victimologie en de

wetenschappelijke ontdekking van het onveiligheidsgevoel geschetst. Vervolgens wordt ook

dieper ingegaan op het begrip „onveiligheidsgevoelens‟. Dit is noodzakelijk aangezien

vooralsnog geen eensgezindheid bestaat over de wijze waarop dit abstracte begrip dient te

worden gedefinieerd en geoperationaliseerd. Nadien geven we aan de hand van de literatuur

een overzicht van het beperkt aantal onderzoeken die zich hebben gericht op het

slachtofferschap en het onveiligheidsgevoel van jongeren in het algemeen en specifiek

toegespitst op de context van het openbaar vervoer. Tot slot gaan we dieper in op het

theoretisch raamwerk namelijk de geïntegreerde routineactiviteiten- en levensstijltheorie die

in deze studie gehanteerd zal worden.

1.2 Korte geschiedenis

1.2.1 Ontstaan victimologie

Onderzoek naar verklaringen van slachtofferschap deed, in vergelijking met studies naar

daderschap, pas laat zijn intrede. Reeds van voor de 19e eeuw had men bij het verklaren van

de omvang en de ontwikkeling van criminaliteit enkel aandacht voor de daders en werd de

Page 16: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

16

nadruk gelegd op de vraag waarom individuen delicten plegen. Het slachtoffer speelde in deze

verklaringen geen rol. Aandacht voor slachtoffers is immers van veel recentere datum, deze

kwam er tijdens de jaren ‟60-‟80 (Van Dijk et al., 2007; Hebberecht, 2006). Von Hentig

(1948), Mendelsohn (1956) en Wolfgang (1958) waren de eerste auteurs die in hun studies

aandacht schonken aan slachtoffers, waardoor zij vaak gezien worden als de grondleggers van

de victimologie. In het boek „The Criminal and his Victim‟ zette Hans Von Hentig zich in

1948 af tegen de criminologie die tot dan toe eenzijdig op de dader was gericht en waarbij het

slachtoffer een passieve rol kreeg toegewezen. Volgens Von Hentig moet men ook rekening

houden met het gegeven dat het slachtoffer in bepaalde situaties medeverantwoordelijk is

voor de totstandkoming van een delict door provocatie, instemming, etc. (Zedner, 2002). Het

slachtoffer kreeg zo een actieve rol toebedeeld die het ontstaan en de realisatie van de

criminele daad mee vormgeeft (Aertsen et al., 1993). Aan de hand van het gedrag en de

eigenschappen van individuen stelde hij vast dat sommigen een „victim prone‟ zijn en dus een

grotere kans lopen om slachtoffer te worden (Zedner, 2002). Van de term victimologie is in

dit boek echter nog geen sprake. Het was de Amerikaanse psychiater Frederick Wertham die

als eerste pleitte voor een aparte discipline waarin de bestudering van het slachtofferschap van

misdrijven centraal staat en de term „victimologie‟ in de mond nam (Van Dijk, Groenhuijsen

en Winkel, 2007).

De strafrechtsgeleerde Benjamin Mendelsohn publiceerde in 1956 een artikel waarmee hij

verder bouwde op het werk van Von Hentig. De focus in zijn publicatie ligt op de bijdrage

van het slachtoffer bij de totstandkoming van een delict. Hierbij onderscheidde hij

verschillende typologieën betreffende de mate van schuld dat aan de slachtoffers kan worden

toegeschreven. Slachtoffers worden ingedeeld in categorieën gaande van „het volledig

onschuldige slachtoffer‟ tot „het meest schuldige slachtoffer‟. Belangrijk om op te merken

hierbij is dat het niet de bedoeling was om de schuld bij de dader weg te nemen. Mendelsohn

dient hierdoor eveneens erkend te worden als grondlegger van de victimologie (Van Dijk,

Groenhuijsen en Winkel, 2007).

1.2.2 Ontdekking onveiligheidsgevoel

Het resultaat van de ontwikkeling van grootschalige slachtofferenquêtes is onder meer de

opkomst en de wetenschappelijke ontdekking van de onveiligheidsgevoelens. Analyses deden

inzien dat het onveiligheidsgevoel en de angst voor slachtofferschap bij de bevolking meer

verspreid waren en zijn dan criminaliteit zelf (Cops, 2009). Een nieuw onderzoeksdomein

Page 17: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

17

werd op deze manier in het leven geroepen. Ook in het publieke en politieke debat wordt het

steeds meer een hot topic (Lee, 2001). Onveiligheidsgevoelens kennen immers grote gevolgen

en kunnen leiden tot het aanpassen van de levensstijl en de dagelijkse routineactiviteiten.

Mensen die zich onveilig voelen zullen namelijk bepaalde plaatsen mijden of in het ergste

geval niet meer alleen de straat opgaan waardoor men volledig sociaal geïsoleerd raakt (Van

Wilsem, 1997). Zoals al vermeld in de inleiding blijven deze gevolgen echter niet beperkt tot

het individuele niveau maar onveiligheidsgevoelens kunnen ook het maatschappelijk niveau

aantasten. We zien bijvoorbeeld dat het openbaar vervoer een sociale ruimte is waar

interacties ontstaan en tot conflicten kunnen leiden of waar men een gevoel krijgt dat anderen

hen schade willen berokkenen (Blokland en Soenen, 2004). Dit gegeven kan leiden tot een

aantasting van het maatschappelijk vertrouwen.

1.3 Multidimensionaal begrip onveiligheidsbeleving

Het meten van gevoelens van onveiligheid is allesbehalve een makkelijke opgave. Het begrip

kan op vele manieren geoperationaliseerd worden. Begrippen zoals onveiligheidsgevoelens,

angst voor criminaliteit, slachtofferkans, onbehagen,…worden vaak door elkaar gebruikt. De

mate van onveiligheidsgevoelens hangt echter in belangrijke mate samen met de manier

waarop het concept gedefinieerd en gemeten wordt (Pleysier et al., 2003).

Verschillende auteurs, die zoeken naar geschikte operationaliseringen voor het meten van

onveiligheidsgevoelens, laten zich leiden door theoretische classificatieschema‟s (zie figuur

1). Men kijkt hierbij enerzijds naar het type of soort onveiligheidsgevoel. De meeste auteurs

onderscheiden drie dimensies: (1) de cognitieve dimensie: de risico-inschatting op

slachtofferschap van misdaad (cellen A en D uit figuur 1); (2) de affectieve dimensie: de

ervaren angst en/of meer algemene gevoelens van of bezorgdheden over onveiligheid (cellen

B en E); en (3) de expressieve dimensie: gedragsgebonden houdingen of maatregelen

genomen naar aanleiding van gevoelens van angst of onveiligheid (cellen C en F). Anderzijds

maakt men ook een onderscheid naar het referentieniveau waarop het onveiligheidsgevoel

betrekking heeft. Het kan gaan om persoonlijke betrokkenheid zoals de inschatting van het

risico om zelf slachtoffer te worden of om meer algemene, maatschappelijke gerichte

betrokkenheid bijvoorbeeld de perceptie van risico‟s op victimisatie in de buurt (De Groof,

2006).

Page 18: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

18

Figuur 1: Classificatieschema voor het meten van onveiligheidsgevoelens

Type

Referentie-niveau Cognitief Affectief Expressief

Algemeen A B C

Risicoperceptie gericht

op de omgeving

Bezorgdheid over

misdaad in de

omgeving: gevoelens

van onveiligheid

(Houdingen t.o.v.)

gemeenschapsacties,

buurtwachten,

protesten

Persoonlijk D E F

Eigen risicoperceptie Angst voor

persoonlijke

victimisatie (en die van

significante anderen)

Beschermende en

ontwijkende

gedragingen

Gebaseerd op Ferraro en LaGrange (1987) en Tulloch (1998)

Het onderzoek naar onveiligheidsgevoelens, en dus ook de definiëring en operationalisering

ervan, wordt door verschillende paradigma‟s gestuurd (Elchardus, De Groof en Smits, 2005).

Onderzoek waarin de onveiligheidsgevoelens rechtstreeks gekoppeld worden aan misdaad en

letterlijk worden beschouwd als „fear of crime‟, behoren tot het rationalistische paradigma.

Onveiligheidsgevoelens worden beschouwd als een individuele, rationele (en relatief correcte)

inschatting van de kans op slachtofferschap en van de gevolgen ervan (Fattah, 1993; Ferraro,

1995). Volgens dit paradigma kunnen onveiligheidsgevoelens enkel gemeten worden aan de

hand van de affectieve dimensie op het persoonlijk niveau (cel E). Een voorwaarde hierbij is

dat een onderscheid gemaakt dient te worden naar verschillende delicten (De Groof, 2006).

Angst om slachtoffer te worden is namelijk volgens de aanhangers van dit paradigma

afhankelijk van het type misdaad (Ferraro, 1995). Ferraro en Lagrange (1987) zijn van

mening dat risicoperceptie een invloed heeft op de angstgevoelens en dat beide begrippen dus

niet door elkaar gebruikt mogen worden. Binnen dit paradigma is men het echter niet eens

over de rol van beschermende en preventieve gedragingen: volgens sommigen moeten deze

als een gevolg van de risicoperceptie worden beschouwd (Ferraro, 1995), volgens anderen

echter als een gevolg van angst (Fattah, 1993).

Binnen het symbolische paradigma wordt de expliciete verwijzing naar misdaad onterecht

geacht, aangezien onveiligheidsgevoelens echter ook nog andere oorzaken hebben die niet

gerelateerd zijn aan misdaad en slachtofferschap. Onveiligheidsgevoelens worden hier dan

Page 19: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

19

ook eerder in zijn algemeenheid beschouwd (cel B). Bovendien kunnen volgens dit paradigma

de risico-inschatting en de angst voor specifieke misdaden zowel oorzaak als gevolg zijn van

meer algemene gevoelens van angst en onbehagen (De Groof, 2006).

1.4 Vroeger onderzoek

1.4.1 Vroeger onderzoek naar slachtofferschap

Wat betreft het victimologisch onderzoek w as het wachten tot de jaren zeventig van de vorige

eeuw voordat het van de grond kwam. Klassieke studies kregen de kritiek dat ze de schuld

van het delict teveel bij het slachtoffer legden en de rol van het slachtoffer bij het tot stand

komen van een delict veel complexer moest zijn. Bovendien werd de empirische onderbouw

van deze studies betwijfeld. Het keerpunt kwam er met de invoering van nationale

slachtofferenquêtes. Deze hebben gezorgd voor een sterke impuls in het victimologisch

onderzoek (Wittebrood, 2007).

Jongeren kunnen vanzelfsprekend ook slachtoffer worden van misdrijven. Desondanks

vormde vooral de determinanten van slachtofferschap bij volwassenen het voorwerp van

onderzoek. Dankzij de inspanningen van het JOP (het Jeugd en Onderzoeksplatform) dat werd

opgericht in 2003, werd er meer aandacht besteed aan onderzoek naar slachtofferschap bij

jongeren. De doelstelling van deze Jop-monitor is om het bestaande jeugdonderzoek te

inventariseren en te synthetiseren en in een latere fase nieuw onderzoek uit te voeren via een

periodieke afname van een jeugdmonitor. Een recent onderzoek is dit van Cops en Op de

Beeck (2011) met als doel het dader- en slachtofferschap onder Brusselse scholieren in beeld

te brengen. Een belangrijke opmerking met betrekking tot slachtofferschap is dat dit niet

volledig los te denken is van daderschap. Ook in het onderzoek „Jongeren in Vlaanderen:

gemeten en geteld‟ (Goedseels, Vettenburg en Walgrave, 2000) als in het onderzoek

„Maatschappelijke participatie van jongeren‟ (Smits en Stevens, 2005) wordt vastgesteld dat

jongeren die zelf delicten plegen, een grotere kans hebben om zelf ook slachtoffer te worden

van een delict. Tot slot dienen we erop te wijzen dat specifiek onderzoek naar

slachtofferschap op het openbaar vervoer schaars is. Een studie die hier wel kort aandacht aan

besteed is deze van De Wree et al. (2006). Uit de resultaten van haar onderzoek bleek dat een

minderheid van de respondenten het afgelopen jaar geen slachtoffer zijn geworden van

(strafbare) feiten. Verder dienen we ook het artikel van Paterson et al. (2010) te vermelden.

De focus ligt hierbij op het verklaren van geweld en agressie op het openbaar vervoer.

Page 20: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

20

Resultaten van onderzoeken naar het verband tussen slachtofferschap en

achtergrondkenmerken, routineactiviteiten en levensstijlrisico‟s komen verder in het deel over

het theoretisch raamwerk aan bod.

1.4.2 Vroeger onderzoek naar onveiligheidsbeleving

Ondanks de recent zeer uitgebreide aandacht voor onveiligheidsgevoelens, blijkt dat het

onveiligheidsgevoel van jongeren slechts weinig het onderwerp van wetenschappelijk

onderzoek vormt (Hale, 1996; De Groof 2008). De reden hiervoor is dat jongeren vooral als

dader worden bestudeerd (Pauwels en Pleysier, 2007). Ze worden slechts zelden benaderd als

slachtoffers die eveneens angsten en onveiligheidsgevoelens ontwikkelen. Nochtans kan

worden verwacht dat onveiligheidsgevoelens, net zoals andere gevoelens, gedragingen en

attitudes, geleidelijk aan vorm krijgen doorheen het proces van opgroeien (Goodey, 1994).

Sinds enkele jaren kent de wetenschappelijke aandacht voor het onveiligheidsgevoel van

jongeren wel een opmars op internationaal en nationaal niveau (Cops, 2009). De eerste

federale slachtofferenquête die peilde naar de onveiligheidsbeleving van de bevolking, kwam

er in 1997 met de veiligheidsmonitor (Pauwels en Pleysier, 2003). Helaas vormen jongeren

hier maar een beperkt deel van de steekproef. Specifiek voor Vlaanderen kunnen we verder

nog een aantal studies vermelden. Een eerste is deze van De Groof (2008) die, aan de hand

van een secundaire analyse, determinanten van onveiligheidsgevoelens bij adolescenten onder

de loep nam. De Groof onderzocht het verband tussen het vrijetijdspatroon van jongeren en de

mate waarin ze zich onveilig voelen. Zij stelde vast dat adolescenten die frequenter tijd

buitenshuis spenderen en samenkomen met vrienden, zich veiliger voelen dan adolescenten

die dit in mindere mate doen. Dit buitenshuis vrijetijdspatroon zou hen op een bepaalde

manier in staat stellen het hoofd te bieden aan potentiële risico‟s en gevaren. Jongeren die

daarentegen een groot deel van hun vrije tijd doorbrengen met hun familie zijn vaak

overbeschermd waardoor ze niet opgewassen zijn tegen mogelijke gevaren en daardoor

sterkere gevoelens van onveiligheid ervaren. De tweede studie naar oorzaken en

determinanten van onveiligheid bij jongeren is afkomstig van Cops (2009). Dit werd gedaan

aan de hand van een secundaire analyse van de data van de JOP-monitor 1. Deze JOP-monitor

1 bevraagt jongeren vanaf 14 jaar tot 25 jaar. De belangrijkste resultaten die hier naar voor

komen zijn dat meisjes zich onveiliger voelen dan jongens. De sociaal-economische situatie

en onderwijsvorm hebben echter geen invloed op de onveiligheidsbeleving. Objectieve

(slachtoffer geweest zijn) en subjectieve (risico op het worden van slachtoffer) veiligheid

Page 21: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

21

blijken geen grote impact te hebben. Daderschap leidt tot een lager onveiligheidsgevoel

ondanks de stijging van de subjectieve veiligheid. Opvoedingsstijl speelt een belangrijke rol:

een sterkere band met de moeder en een goede opvolging door de ouders geven een hoger

veiligheidsgevoel. Verder zagen we ook een significante invloed van buurtinvloeden en

etnocentrische houding. Afsluitend concludeerde Cops (2009) dat jongeren zich onveiliger

voelen dan hun volwassen medeburgers. Tot slot dienen we het onderzoek van De Wree et al.

(2006) te vermelden. Zij richt zich in haar studie op de onveiligheidsgevoelens van individuen

specifiek op het openbaar vervoer. De resultaten zijn echter niet alleen van toepassing op

jongeren. De voornaamste conclusie die kon worden afgeleid uit de antwoorden van de

respondenten is dat er geen allesoverweldigend onveiligheidsgevoel heerst bij de reizigers.

2. De geïntegreerde routineactiviteiten- en levensstijltheorie als theoretisch

raamwerk

2.1 Inleiding

Een behoorlijk deel van de bevolking heeft te maken met ernstige of minder ernstige vormen

van criminaliteit. Niet iedereen heeft echter een even grote kans om slachtoffer te worden. De

vraag komt naar voor welke burgers een verhoogd risico hebben en hoe de individuele

verschillen in slachtofferschap verklaard kunnen worden. Einde jaren zeventig werden de

eerste theorieën geformuleerd om de kans op slachtofferschap te verklaren. Om de kans te

verklaren die burgers hebben om slachtoffer te worden van criminaliteit op het openbaar

vervoer, baseren we ons op de huidige theoretische inzichten en gaan we in dit hoofdstuk

dieper in op het theoretisch referentiekader van deze masterproef met name de geïntegreerde

routineactiviteiten- en levensstijltheorie.

In de verklarende victimologie zien we een verschuiving van de nadruk op individuele

(intrapersoonlijke) mechanismen, waaronder karakter, waarden, normen,… naar omgevings-

en situationele mechanismen. Men moet naast individuele mechanismen ook aandacht hebben

voor opportuniteiten, situaties, rationele keuzes, motieven, karakter van het slachtoffer en de

gelijkheden tussen dader en slachtoffer (Fattah, 2008). De vaststelling dat deze

gelegenheidsfactoren medebepalend zouden zijn voor victimisatie en gevoelens van

onveiligheid, leidde bijgevolg tot theorieën als de „routine activity‟-theory en „lifestyle-

exposure‟-theory (Garofalo, 1979). In onderstaand deel komt aan bod hoe de beide theorieën

Page 22: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

22

tot ontwikkeling zijn gekomen. Vervolgens stellen we aan de hand van sociaal-demografische

achtergrondkenmerken een slachtofferprofiel op en gaan we op deze manier na wie nu precies

een verhoogd risico heeft. Verder gaan we na hoe de verschillen in risico‟s verklaard kunnen

worden door de rol van de routineactiviteiten, levensstijlrisico‟s en individueel

slachtofferschap nader te bestuderen. Om af te sluiten formuleren we tenslotte ook nog enkele

bedenkingen omtrent deze geïntegreerde theorie.

2.2 De routineactiviteitentheorie

Een klassieke theorie die ten grondslag ligt en een verklaring biedt voor deze individuele

verschillen in slachtofferschap is de routineactiviteitentheorie ontwikkeld door Cohen en

Felson (1979). Deze theorie gaat er van uit dat een bepaalde situatie de gelegenheid vergroot

tot het plaatsvinden van een criminele gebeurtenis (Wittebrood, 2007). De

routineactiviteitentheorie werd oorspronkelijk geformuleerd om evoluties van criminaliteit

doorheen de tijd te verklaren (Meier en Miethe, 1993). In de jaren zestig van de vorige eeuw

stelde men in de Verenigde staten een sterke toename van criminaliteit vast, gecombineerd

met een afname van sociale problemen waaronder armoede, werkloosheid en sociale

ongelijkheid. In de reeds bestaande traditionele criminologische theorieën werd echter

verondersteld dat juist deze sociale problemen tot meer criminaliteit zouden leiden. Naar

aanleiding van deze paradox ontwikkelden Cohen en Felson (1979) de

routineactiviteitentheorie. Volgens de grondleggers moest de focus bij het verklaren van

criminaliteit minder liggen op de kenmerken van daders, maar meer op de omstandigheden

die er waren om criminaliteit te plegen. Volgens Cohen en Felson lagen de structurele

veranderingen in de routineactiviteiten van de burgers aan de basis van een groter aanbod aan

criminele gelegenheden waardoor de criminaliteit ging toenemen. Naast de gelegenheden die

waren toegenomen, merkten de auteurs ook op dat door sociale veranderingen in de

Amerikaanse samenleving de doelwitten aantrekkelijker waren geworden en minder goed

waren beschermd. Verder meenden de auteurs dat hun theorie vooral zou gelden voor

zogenoemde direct contact predatory crimes. Dit betekent delicten waarbij er sprake is van

direct fysiek contact tussen minimaal één dader en minimaal één persoon of object dat de

dader poogt mee te nemen of te beschadigen (Wittebrood, 2007).

De routineactiviteitentheorie werd begin jaren tachtig ook uitgewerkt op individueel niveau

door Cohen en enkele collega‟s. Hierbij wordt verondersteld dat de kans op slachtofferschap

afhankelijk is van de routineactiviteiten van individuen die hen of hun bezittingen in direct

Page 23: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

23

contact brengen met potentiële daders die door de afwezigheid van adequate bescherming in

de gelegenheid zijn een delict te plegen (Wittebrood, 2007). De mate waarin personen zich in

situaties bevinden die gelegenheid bieden tot het plaatsvinden van een misdrijf wordt bepaald

door hun dagelijkse activiteiten.

Samenvattend kunnen we stellen dat volgens de routineactiviteitentheorie de kans op een

misdrijf het grootst is bij „convergence in space and time of likely offenders, suitable targets

and the absence of capable guardians‟ (Sampson en Wooldredge, 1987).

2.3 De levensstijltheorie

De levensstijltheorie of „lifestyle-exposure‟-theorie werd voor het eerst geformuleerd in het

boek Victims of personal Crime: an Empirical Foundation for a Theory of Personal

Victimization (Hindelang, Gottfredson en Garofalo, 1978). Op basis van een empirisch

onderzoek kwamen de auteurs tot de bevinding dat vooral jongeren, mannen, etnische

minderheden, alleenstaanden en personen met een laag inkomen een verhoogd risico hadden

om slachtoffer te worden van criminaliteit. Met dit boek beoogden ze een verklaring te vinden

voor de samenhang tussen bepaalde demografische en sociale kenmerken van individuen en

de kans om slachtoffer te worden van criminaliteit.

Hindelang et al. (1978) kwamen hierbij tot de vaststelling dat individuen uiteenlopen in hun

levensstijlactiviteiten en zich daardoor in verschillende mate blootstellen aan risicovolle

situaties waarin criminaliteit kan plaatsvinden. Onder levensstijlactiviteiten worden hier

terugkerende routineactiviteiten verstaan in verband met werk, school en vrije tijd

(Wittebrood, 2007). Wanneer men zich dus vaker buitenshuis begeeft, wordt men vaker

blootgesteld aan potentiële daders en neemt het risico op slachtofferschap toe (Van Wilsem,

2001). De reden dat individuen verschillen in hun levensstijl is te wijten aan het feit dat

mensen zich aanpassen aan de rolverwachtingen en structurele beperkingen die aansluiten bij

hun demografische kenmerken (Meier en Miethe, 1993).

Page 24: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

24

In onderstaande figuur wordt het „lifestyle-exposure‟ model schematisch weergegeven.

Figuur 2: „Lifestyle-Exposure‟ model

Bron: Hindelang, M., Gottfredson, R. en Garofalo, J. (1978). Victims of Personal Crime: an Empirical

Foundation for a Theory of Personal Victimization. Cambridge: Ballinger Publishing Company

Tot slot kunnen we op basis van dit model een aantal conclusies afleiden. Eerst en vooral stelt

deze theorie dat wanneer men het risico op slachtofferschap verklaart aan de hand van

levensstijl-verschillen, dan zal de invloed van de demografische kenmerken afnemen bij deze

verklaring. Bovendien zullen personen met een risicovolle levensstijl een groter risico lopen

op slachtofferschap (Meier en Miethe, 1993).

2.4 Het geïntegreerd theoretisch raamwerk

Hoewel deze beide theorieën oorspronkelijk een andere dimensie van het fenomeen

slachtofferschap trachtten te verklaren, worden ze in het huidig onderzoek naar verklaringen

van slachtofferschap onderling geïntegreerd. De reden hiervoor is dat er namelijk sterke

overeenkomsten bestaan tussen deze twee traditionele theorieën omtrent slachtofferschap

(Meier en Miethe, 1993). Ze opteren namelijk beide voor een situationele kijk op

slachtofferschap door ervan uit te gaan dat bepaalde situaties een grotere gelegenheid bieden

voor het plaatsvinden van criminaliteit (Wittebrood, 2007). De dagelijkse routineactiviteiten

en levensstijl van individuen bepalen de blootstelling aan potentiële daders en creëren zo,

Demografische

kenmerken

- Leeftijd

- Geslacht

- Etniciteit

- Inkomen

- Burgerlijke

staat

- Opleiding

- Tewerkstelling

Rolverwach-

tingen

Structurele

beperkingen

- Economisch

- Familiaal

- Opleidings-

gebonden

- Legaal

Adaptaties:

Individueel

Subcultureel

Levensstijl:

- Beroeps-

activiteiten

- Ontspannin-

gsactiviteiten

Blootstelling

Persoonlijk

slachtoffersc

hap

Associaties

Page 25: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

25

volgens de beide theorieën, de basis voor een criminele opportuniteit (Meier en Miethe,

1993).

Het uitgangspunt van het onderzoek van deze masterproef betreft het conceptueel model zoals

weergegeven in figuur 3.

Figuur 3: Toetsbaar conceptueel model

Stelling 1: Sociaal-demografische achtergrondkenmerken van jongeren (geslacht, leeftijd en

schoolse vertraging) en hun gezin (immigratieachtergrond, eenoudergezin en lage SES)

hebben onafhankelijke duwende netto-effecten op frequenties van slachtofferschap van

jongeren op het openbaar vervoer, omdat deze verwijzen naar fysieke en sociale

kwetsbaarheid.

Stelling 2: De routineactiviteiten (blootstelling aan potentiële daders, aantrekkelijkheid van

potentiële slachtoffers en bescherming van het doelwit) hebben een sterk duwend netto-effect

op de frequentie van slachtofferschap van jongeren op het openbaar vervoer, los van de

sociaal-demografische achtergrondkenmerken. Personen die gebruik maken van risicolijnen,

op opportuniteitslijnen vaak waardevolle voorwerpen bij zich hebben en reizen met bus- of

tramlijnen met weinig bescherming aanwezig, hebben een grotere kans om slachtoffer te

worden op het openbaar vervoer.

Routineactiviteiten

Levensstijlrisico’s

Achtergrondkenmerken

Onveiligheidsbeleving

- Affectieve dimensie

- Expressieve dimensie

- Cognitieve dimensie

Slachtofferschap

Page 26: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

26

Stelling 3: Een risicovolle levensstijl heeft een sterk duwend netto-effect op de frequentie van

slachtofferschap van jongeren op het openbaar vervoer, los van de sociaal-demografische

achtergrondkenmerken en de routineactiviteiten.

Stelling 4: Sociaal-demografische achtergrondkenmerken van jongeren (geslacht, leeftijd en

schoolse vertraging) en hun gezin (immigratieachtergrond, eenoudergezin en lage SES)

hebben onafhankelijke duwende netto-effecten op de mate van onveiligheidsbeleving van

jongeren op het openbaar vervoer, omdat deze verwijzen naar fysieke en sociale

kwetsbaarheid.

Stelling 5: De routineactiviteiten (blootstelling aan potentiële daders, aantrekkelijkheid van

potentiële slachtoffers en bescherming van het doelwit) hebben een sterk duwend netto-effect

op de mate van onveiligheidsbeleving van jongeren op het openbaar vervoer, los van de

sociaal-demografische achtergrondkenmerken. Personen die gebruik maken van risicolijnen,

op opportuniteitslijnen vaak waardevolle voorwerpen bij zich hebben en reizen met bus- of

tramlijnen met weinig bescherming aanwezig, voelen zich onveiliger op het openbaar vervoer.

Stelling 6: Een risicovolle levensstijl heeft een sterk duwend netto-effect op de mate van

onveiligheidsbeleving van jongeren op het openbaar vervoer, los van de sociaal-

demografische achtergrondkenmerken en de routineactiviteiten.

Stelling 7: Slachtofferschap heeft een sterk duwend netto-effect op de mate van

onveiligheidsbeleving van jongeren op het openbaar vervoer, los van sociaal-demografische

achtergrondkenmerken, routineactiviteiten en levensstijlrisico‟s. Deze laatsten hebben

duwende netto-effecten, maar de introductie van slachtofferschap reduceert het effect van de

achtergrondkenmerken, routineactiviteiten en levensstijlrisico‟s.

2.4.1 De rol van sociaal-demografische achtergrondkenmerken

Uit onderzoek blijkt dat er een verband bestaat tussen de kans op slachtofferschap van

criminaliteit en enkele sociaal-demografische achtergrondkenmerken zoals leeftijd, geslacht,

sociaal-economische status en etniciteit (Wittebrood, 2007). Uiteraard gaat het hier niet om

een causaal verband (Bijleveld, 2005). Het zijn dus niet noodzakelijk verklarende factoren

aangezien ze geen directe invloed hebben op de kans op slachtofferschap. Uit onderzoek blijkt

echter wel dat niet iedereen hetzelfde risico loopt om slachtoffer te worden van criminaliteit

(Sampson en Lauritsen, 1990). Sociaal-demografische achtergrondkenmerken kunnen dus wel

Page 27: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

27

beschouwd worden als belangrijke voorspellers van de kans op slachtofferschap. Aan de hand

hiervan kan er een slachtofferprofiel worden opgesteld. Achtergrondkenmerken worden

verder ook opgenomen in statistische analyses als controlevariabelen.

Geslacht is een eerste belangrijke variabele. Uit onderzoeken die slachtofferschap bij jongeren

hebben bestudeerd, blijkt dat jongens veeleer dan meisjes slachtoffer worden van criminaliteit

(Rani en George, 2000). Wanneer men echter het type delict in beschouwing neemt, is deze

generalisering te algemeen. Mannen zijn namelijk vaker slachtoffer van geweldsdelicten zoals

bedreiging en agressie, terwijl vrouwen dan weer vaker het slachtoffer zijn van seksuele

delicten (Wittebrood, 2007; Cuyvers, 1988). Wat betreft de leeftijd blijken jongeren een

grotere kans te hebben om slachtoffer te worden in vergelijking met ouderen. Zowel met

gewelds- als diefstaldelicten komen zij vaker in aanraking dan anderen (Wittebrood, 2007).

Leeftijd wordt als een van de belangrijkste demografische voorspellers van slachtofferschap

gezien. Verschillende levensfasen gaan namelijk met verschillende routineactiviteiten gepaard

en deze routineactiviteiten zijn op hun beurt gerelateerd aan een bepaalde blootstelling aan

criminaliteit. Tussen de leeftijd van 20 tot 25 jaar zorgen onderwijs- en vooral

werkgerelateerde activiteiten en verplichtingen voor veranderende routineactiviteiten. Het

beginnen met een baan en het krijgen van een eigen familie zorgen ervoor dat het dagelijks

leven meer gesetteld raakt, wat over het algemeen gepaard gaat met een minder riskante

levensstijl en een daling van het slachtofferschapsrisico. De volgende grote verandering in de

dagelijkse activiteiten doet zich voor nadat de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt.

Mobiliteit en sociale contacten en daarmee ook de blootstelling aan potentiële daders daalt,

met een dalend slachtofferschapsrisico als gevolg (Averdijk, 2010). De kans om slachtoffer te

worden is ook gerelateerd aan etniciteit. Allochtonen worden vaker slachtoffer dan

autochtonen. Deze vaststelling geldt voor vrijwel alle vormen van criminaliteit. Een mogelijke

verklaring is het feit dat allochtonen vaak in stedelijk gebied wonen. Een vergelijking tussen

allochtone en autochtone stedelingen toonde namelijk aan dat allochtonen gemiddeld niet

vaker slachtoffer zijn van criminaliteit dan autochtonen. Tot slot geldt dat personen met een

lage sociaal-economische status ook vaker slachtoffer worden dan personen met een hoge

sociaal-economische status (Wittebrood, 2007).

Naast slachtofferschap blijkt ook de angst voor slachtofferschap te verschillen tussen de

bevolkingsgroepen. Uit de onderzoeken naar onveiligheidsbeleving bij adolescenten, die

weliswaar beperkt zijn, is gebleken dat achtergrondkenmerken een niet zo grote impact

hebben op de onveiligheidsgevoelens. Enkel geslacht blijkt in het meeste onderzoek een

Page 28: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

28

significante invloed uit te oefenen (De Groof, 2008; Cops, 2009). Vrouwen blijken zich vaker

onveiliger te voelen dan mannen. De verklaring die hiervoor wordt aangereikt door Goodey

(1997) is dat vrouwen worden verondersteld kwetsbaar en hulpeloos te zijn en daardoor

sneller onveiligheidsgevoelens ervaren. Dit in tegenstelling tot mannen die opgevoed zijn om

te beschermen, risico‟s te nemen en indien nodig, geweld te gebruiken. Jongens worden

„fearless men‟, meisjes worden „fearful women‟. De onbevreesdheid van jongens moet gezien

worden als „their necessary tool against being labelled a „girl‟, a „sissy‟ or a „poof‟. De

scholingsgraad zou echter geen effect uitoefenen op de onveiligheidgevoelens (De Groof,

2008; Cops, 2009). Jongeren in het TSO of BSO voelen zich niet (on)veiliger dan jongeren in

het ASO. Tenslotte blijken ook andere achtergrondkenmerken zoals leeftijd, sociaal-

economische status en etniciteit geen invloed uit te oefenen op de onveiligheidsbeleving

(Cops, 2009). Als laatste moeten we er nog even op wijzen dat onveiligheidsgevoelens niet

enkel kunnen verschillen van persoon tot persoon, maar ook naargelang de tijdsgeest. Dit

blijkt onder andere op basis van gegevens van de veiligheidsmonitor.

2.4.2 De rol van de routineactiviteiten

Verschillen in slachtofferschap en onveiligheidsbeleving tussen sociale groepen kunnen

vooral verklaard worden doordat zij verschillende routineactiviteiten hebben. In wat volgt

worden drie risicofactoren onderscheiden die verklaren waarom er verschillen bestaan in de

kans op slachtofferschap en de mate van onveiligheidsbeleving: (1) de mate waarin

individuen zijn blootgesteld aan (potentiële) daders, (2) de aantrekkelijkheid van individuen

en/of hun bezittingen, het betreft hier de symbolische of economische waarde die personen

hebben uit het oogpunt van de dader en (3) de mate waarin technische en sociale maatregelen

hen beschermen.

2.4.2.1 Blootstelling aan potentiële daders

De mate waarin individuen zich blootstellen aan potentiële daders is een eerste determinant en

is van belang voor de kans op slachtofferschap. Individuen die dagelijkse routineactiviteiten

hebben die hen aan meer potentiële daders blootstellen, hebben namelijk een verhoogd risico

om slachtoffer te worden (Wittebrood, 2007). Specifiek toegepast op het openbaar vervoer

luidt de stelling: naarmate er meer potentiële daders op een bus- of tramlijn aanwezig zijn,

neemt de kans op slachtofferschap toe. Op risicolijnen is het aanbod van mogelijke daders

groter dan op niet risicolijnen en dus eveneens de kans op slachtofferschap.

Page 29: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

29

Wat betreft onveiligheidsbeleving kunnen we vaststellen dat lijnen met een slechte reputatie,

waar vaak criminaliteit wordt gepleegd of vechtpartijen plaatsvinden, lijnen zijn die tot

mijdgedrag (kunnen) leiden. Individuen voelen zich niet op hun gemak, krijgen een

(verhoogd) onveiligheidsgevoel en ontwikkelen een (verhoogde) angst voor victimisatie.

Onveiligheidsgevoelens variëren ook naargelang het uur van de dag. ‟s Avonds het openbaar

vervoer nemen lijkt gevaarlijker dan overdag. Eerst en vooral is dit te verklaren doordat er

minder volk gebruik maakt van het openbaar vervoer op dat tijdstip en er dus bijgevolg

minder sociale controle is. Anderzijds wordt dit ook verklaard door te veronderstellen dat de

mensen die wel buitenkomen op dat tijdstip per definitie meer verdacht zijn. Men riskeert

meer de verkeerde mensen te ontmoeten wat leidt tot verhoogde onveiligheidsgevoelens

(Albers, Teller en Ponsaers, 2006).

2.4.2.2 Aantrekkelijkheid potentiële slachtoffers

Een tweede determinant is de aantrekkelijkheid van potentiële slachtoffers en/of hun

bezittingen. Het basisidee hierbij is dat, naargelang de bezittingen en persoonlijke kenmerken,

het ene potentiële slachtoffer meer aantrekkelijk is voor een dader dan het andere. Het

victimisatierisico neemt toe wanneer een persoon of zijn goederen waardevol zijn in de ogen

van potentiële daders (Meier en Miethe, 1993). Men heeft bijgevolg een grotere kans om

slachtoffer te worden van diefstaldelicten (Wittebrood, 2007; Meier en Miethe, 1993).

Tot slot is een psychologische factor voor het bestaan van onveiligheidsgevoelens

voornamelijk de aantrekkelijkheid of de mate waarin een individu zichzelf of zijn bezittingen

als interessant doelwit voor criminaliteit beschouwt (Van der Wurff, 1989).

2.4.2.3 Bescherming van het doelwit

Een derde en laatste determinant die de kans op slachtofferschap en onveiligheidsbeleving

kan verklaren is de afwezigheid van geschikte bescherming. Door beschermingsmaatregelen

te nemen kan de kans op slachtofferschap evenwel worden beïnvloed. De aandacht gaat

hierbij uit naar enerzijds fysieke bescherming. Hierbij gaat het om voorzorgsmaatregelen die

door het potentiële slachtoffer zelf worden genomen met het oog op zelfbescherming. Een

voorbeeld hiervan is het dragen van een wapen wanneer men gebruik maakt van het openbaar

vervoer (Rodgers en Roberts, 1995). Anderzijds kan sociale bescherming de kans op

slachtofferschap ook verlagen. De aanwezigheid van politieagenten en lijnspotters evenals de

Page 30: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

30

informele sociale controle uitgeoefend door de burgers, kunnen potentiële daders afschrikken

en hen ontmoedigen om een delict te plegen.

Preventieve aanwezigheid van de politie, informele sociale controle van medereizigers,.. kan

ook de onveiligheidsgevoelens beïnvloeden. Het contact met medereizigers is bijvoorbeeld

heel belangrijk in het ontwikkelen van een veiligheidsgevoel. Men weet dat de anderen er zijn

en dat men op hen een beroep kan doen, mocht het ooit eens nodig zijn.

2.4.3 De rol van levensstijlrisico‟s

Eerst en vooral werd er een indirect verband tussen de slachtofferkans en het zelf misdrijven

gepleegd hebben, gevonden. Dit verband werd in het onderzoek van Singer (1981) duidelijk

aangetoond (Cuyvers, 1988). Ook uit het onderzoek „Jongeren in Vlaanderen: gemeten en

geteld‟ blijkt dat jongeren die zelf een delict plegen, een grotere kans hebben om zelf ook

slachtoffer te worden (Goedseels, Vettenburg en Walgrave, 2000). Er dient hierbij echter wel

opgemerkt te worden dat de samenhang tussen slachtofferschap en daderschap in feite een

schijnverband is. Niet het delinquent zijn zelf vergroot de kans op slachtofferschap, maar

doordat delinquenten een meer risicovolle levensstijl hebben, is hun kans op slachtofferschap

groter. Een andere verklaring voor het verband is dat specifieke aspecten van delinquent

gedrag van invloed zijn op de risicofactoren die de kans op slachtofferschap bepalen.

Delinquenten zijn individuen die bij uitstek zelf veel in aanraking komen met andere

delinquenten en zich bijgevolg in verhoogde mate blootstellen aan potentiële daders en aan

het risico op slachtofferschap (Wittebrood, 2007).

Vervolgens is het gebruik van alcohol en verdovende middelen ook een belangrijke indicator.

Overmatig gebruik van deze middelen zou leiden tot een verminderende zelfbeheersing en

een verminderd vermogen tot zelfbescherming waardoor individuen niet (meer) in staat zijn te

anticiperen op gevaarlijke situaties en deze te vermijden wat hun een aantrekkelijk doelwit

maakt (Wittebrood en Van Wilsem, 2000). Het gebruik van alcohol en drugs kan, net als het

plegen van delicten, ook gezien worden als een indicator van een criminele levensstijl die de

kans op slachtofferschap vergroten (Sampson en Lauritsen, 1990). In tegenstellingen tot deze

bevindingen vonden Wittebrood en Van Wilsem (2000) in hun onderzoek echter dat alcohol-

en drugsgebruik geen significante rol spelen.

Verder hebben jongeren die regelmatig ook ongestructureerd rondhanggedrag vertonen, een

verhoogde kans om slachtoffer te worden. Wie vaak de vrije tijd doorbrengt in een

Page 31: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

31

winkelcentrum, op straat, parkings, op parkjes, speelplein, in stations, aan bushaltes of op

café/feestjes, zal namelijk vaker blootgesteld zijn aan potentiële daders.

2.4.4 De rol van slachtofferschap

Over de invloed van slachtofferschap op de onveiligheidsbeleving bestaat geen

eensgezindheid. Terwijl sommige onderzoeken een sterk verband tussen slachtofferschap en

het onveiligheidsgevoel vonden, kwamen andere studies slechts tot een matig of zelfs niet-

bestaand verband (Hale, 1996).

Individuen die eerder slachtoffer zijn geweest, zullen logischerwijze hun kans om opnieuw

slachtoffer te worden hoger inschatten en zich bijgevolg angstiger voelen. De onderzoeken

bevestigen dat slachtoffers van criminaliteit zich vaker angstiger voelen dan niet-slachtoffers

(Van Wilsem, 1997; Bilsky en Wetzels, 1997). Andere studies vinden geen verband

(Hindelang et al., 1978).

Hieromtrent moeten we wijzen op de „fear of crime‟-paradox: diegene die rationeel gezien het

minste risico op slachtofferschap lopen, blijken zich het meest onveilig te voelen en

omgekeerd (Cops, 2009). Uit onderzoek is gebleken dat vrouwen en ouderen een relatief

geringe kans hebben om slachtoffer te worden, maar net deze twee bevolkingsgroepen voelen

zich het meest onveilig. Door deze vaststelling wordt vaak verondersteld dat

onveiligheidsbeleving „irrationeel‟ zou zijn. Een andere verklaring voor deze paradox is de

kwetsbaarheidstheorie. De verhoogde kwetsbaarheid van deze bevolkingsgroepen heeft als

gevolg dat de gevolgen van slachtofferschap bij hen groter zijn, wat hun angst rationeel maakt

(Elchardus en Smits, 2003).

2.5 Bedenkingen met betrekking tot het geïntegreerd theoretisch referentiekader

De geïntegreerde routineactiviteiten- en levensstijltheorie heeft positieve en negatieve kanten.

Een eerste positief punt is het feit dat de theorie niet enkel verschillen tussen individuen kan

verklaren, maar ook verklaringen voor verandering in slachtofferschapspatronen van

individuen over de tijd biedt (Averdijk, 2010). Kortom deze theorie is ook geschikt in

longitudinaal onderzoek. Verder heeft de theorie ook aandacht voor de omgeving, dit in

tegenstelling tot sommige theorieën die zich enkel focussen op individuele mechanismen.

Men moet echter naast individuele mechanismen ook aandacht hebben voor opportuniteiten,

Page 32: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

32

situaties, rationele keuzes, motieven en het karakter van het slachtoffer, zoals dit in deze

geïntegreerde theorie het geval is.

Anderzijds heeft de theorie ook negatieve kanten. Eerst en vooral wordt de rol van

achtergrondkenmerken verwaarloosd. Ze heeft enkel oog voor de omgeving en niet voor het

individu of mogelijke reacties op slachtofferschap. Ook houdt men geen rekening met het

gedrag van daders. Vooral de selectie van doelwitten door daders zou meer aandacht

behoeven.

Daarnaast zijn er maar al te vaak problemen met de operationalisering van de begrippen. In de

literatuur is er geen eenduidige definitie van de verschillende constructen te vinden. Er

worden nogal vaak gebruik gemaakt van indirecte indicatoren voor de risicofactoren die

verschillen van onderzoek tot onderzoek.

Dat er weinig aandacht wordt besteed aan de wederzijdse beïnvloeding van de verschillende

risicofactoren van criminaliteit is een volgend negatief punt (Bellair, 2002). Hiermee wordt de

onderlinge beïnvloeding van „blootstelling aan potentiële daders‟, „aantrekkelijkheid van

potentiële slachtoffers‟ en „de afwezigheid van bescherming van doelwitten‟ bedoeld.

Verder heeft onderzoek zich tot nu toe voornamelijk gericht op traditionele vormen van

criminaliteit zoals gewelds- en diefstaldelicten. Meer recente vormen van criminaliteit zoals

bijvoorbeeld internetcriminaliteit en mensenhandel blijven onderbelicht (Goodey, 2005). Tot

slot dient ook opgemerkt te worden dat er tot op heden ook weinig onderzoek in de

omgekeerde richting is gebeurd, namelijk naar het effect van slachtofferschap en

onveiligheidsbeleving op de routineactiviteiten. Hier in deze studie zal dit wel gebeuren wat

een grote meerwaarde inhoudt. We willen immers nagaan of de respondenten onder invloed

van slachtofferschap en onveiligheidsbeleving, hun routineactiviteiten gaan aanpassen.

De routineactiviteitentheorie zou bijgevolg volgens sommigen te simpel zijn en onvoldoende

opgewassen om een verklaring te bieden voor de individuele verschillen in slachtofferschap.

Page 33: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

33

Deel II: Empirisch onderzoek

3. Inleiding

Om de onderzoeksvragen die centraal staan in deze masterproef te kunnen beantwoorden, zijn

we aangewezen op de methode van victim survey. Deze methode biedt ons namelijk de

mogelijkheid om informatie te verzamelen op zowel het niveau van het individu als op het

niveau van de omgeving. Hierdoor zijn de resultaten van de contextuele toets bijgevolg voor

een groot deel afhankelijk van de datakwaliteit van de gegevens afkomstig uit de victim

survey.

In dit hoofdstuk wordt daarom eerst en vooral stilgestaan bij de manier waarop het empirisch

onderzoek tot stand kwam, de methode van victim survey en worden enkele algemene

kenmerken van de respondenten besproken. Door gebrek aan tijd zal de doelgroep en setting

afgebakend moeten worden wat verder wordt besproken bij de steekproef. Tot slot is het

noodzakelijk om de centrale concepten die doorheen deze masterproef aan bod zullen komen

te operationaliseren. Met andere woorden, ze meetbaar en waarneembaar maken.

4. Data, methode en steekproef

4.1 Data

In deze masterproef werd gebruikt gemaakt van twee verschillende databronnen. Enerzijds

werd er data van primaire aard verzameld via een victim survey in het kader van het

uitgevoerde empirisch onderzoek te Gent dat centraal staat in deze masterproef. Anderzijds

werd er gebruik gemaakt van de data van secundaire aard die door de vervoersmaatschappij

De Lijn ter beschikking werden gesteld.

Wat het empirisch onderzoek te Gent betreft, werden de data zelf vergaard via een

schriftelijke, klassikaal afgenomen vragenlijst aan de hand van een zogeheten self

administered questionnaire (Wilson en Sapsford, 2006). De vragenlijst werd ontwikkeld aan

de hand van een grondige literatuurstudie omtrent de fenomenen die in deze masterproef

centraal staan. De wetenschappelijke onderbouwing van de vragenlijst in een onderzoek is

namelijk van groot belang opdat ze zou zorgen voor de informatie die nodig is om de

opgestelde onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden (De Schampheleire, 1986).

Page 34: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

34

De data van De Lijn werden na contact met Tim Surmont, de veiligheidscoördinator van De

Lijn, en met de toestemming van de Directeur-Generaal verkregen. Hiervoor diende eerst een

confidentialiteitsdocument ondertekend te worden waarin werd verklaard dat deze gegevens

in alle vertrouwelijkheid zouden worden behandeld en niet zouden worden vrijgegeven. Deze

dataset bevat de gegevens van de meldingsfiches die de personeelsleden van de Lijn in de

regio Gent moeten invullen wanneer er een incident plaatsvond. Het betreft de gegevens van

het kalenderjaar 2010.

4.2 Methode

De data van dit empirisch onderzoek werden verzameld via de victim survey. In wat volgt zal

er worden stilgestaan bij de mogelijkheden en beperkingen van deze methode.

De victim survey is een onderzoek waarin (potentiële) slachtoffers door de onderzoeker

schriftelijk of mondeling worden ondervraagd over strafbare feiten waarvan ze in een

voorafgaande periode slachtoffer zijn geworden en waarin wordt gepeild naar de ervaren

onveiligheidsgevoelens. Er wordt gepeild naar de aard en frequentie van eventuele misdrijven

waarvan men slachtoffer is geworden. Daarnaast worden ook een aantal demografische,

sociaaleconomische en attitudevragen in de vragenlijst opgenomen, zodat bepaalde theorieën

getoetst kunnen worden.

Deze methode brengt uiteraard heel wat mogelijkheden met zich mee. Ze wordt beschouwd

als een goed alternatief voor onderzoek gebaseerd op officiële statistieken.

Slachtofferenquêtes leveren immers een beeld op van de onbekende, door politiediensten niet

geregistreerde criminaliteit, en werden daardoor een populair meetinstrument in de jaren

zestig. Verder maken slachtofferenquêtes het mogelijk om data te verzamelen op individueel

niveau, zodat deze data in verband kunnen worden gebracht met achtergrondkenmerken van

individuen waarover in officiële cijfers geen info voorhanden is. De studie van de enquêtes

laat eveneens toe om criminologische theorieën te testen en te herzien. Op microvlak wordt

het op die manier mogelijk om de relatie tussen routineactiviteiten/levensstijl en

slachtofferschap na te gaan. Slachtofferenquêtedata kunnen worden aangewend in

verkennende en hypothesetoetsende onderzoeken naar de individuele determinanten van

slachtofferschap en onveiligheidsbeleving. De aandacht voor contextuele analyses naar deze

fenomenen groeit bijgevolg de laatste jaren. Tot slot zijn slachtofferenquêtes waardevolle

Page 35: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

35

instrumenten voor de overheid om haar beleid te evalueren, te sturen en te ondersteunen

(Goethals, Ponsaers, Beyens, Pauwels en Devroe, 2002).

Ongeacht deze mogelijkheden van het meetinstrument, moeten er ook nog enkele

bedenkingen bij worden gemaakt. Zo is een paper and pencil-bevraging eveneens onderhevig

aan meetfouten. Dit zijn bronnen van ruis waardoor uiteindelijke onderzoeksresultaten

worden beïnvloed (Pauwels, 2007). Slachtofferenquêtes hebben bijvoorbeeld te kampen met

geheugenfouten. Respondenten vergeten vaak wat hen is overkomen wat leidt tot

onderschatting. Ook telescoping is een mogelijk type van geheugenfout wat leidt tot

overschatting. Feiten die voor of na de referentieperiode plaatsvonden worden hierbij toch

binnen de referentieperiode geplaatst (Goethals, Ponsaers, Beyens, Pauwels en Devroe, 2002).

Er dient ook rekening gehouden worden met het feit dat respondenten een vragenlijst ook niet

steeds naar waarheid invullen. Alsook voor vragen die peilen naar gevoelige informatie, zoals

slachtofferschap van seksueel geweld, bestaat het risico dat respondenten onvolledige of

onjuiste informatie geven, of zelfs deelname aan het onderzoek in zijn totaliteit weigeren

(Bijleveld, 2005). Verder wijzen we ook op item-nonrespons als mogelijke surveyfout. Er is

sprake van item-nonrespons als bepaalde respondenten, al dan niet per ongeluk, geen

antwoord geven op bepaalde vragen (Huisman, 1999). Wat betreft de meting van

onveiligheidsgevoelens via een enquête, dienen we rekening te houden met de problemen

omtrent de definiëring en operationalisering van het begrip (cf. supra). Tot slot zijn validiteit

en betrouwbaarheid voorwaarden voor een kwaliteitsvol survey-onderzoek. Bij validiteit gaat

het erom of men heeft gemeten wat men beoogde te meten terwijl het er bij betrouwbaarheid

om gaat of men die meting ook nauwkeurig heeft gedaan (Viswanathan, 2005). Beide

begrippen hangen overigens ook nauw met elkaar samen: betrouwbaarheid is namelijk een

noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor validiteit (Bijleveld, 2005). Bij het

opstellen van de vragenlijst in dit empirisch onderzoek is rekening gehouden met

aanbevelingen uit methodeonderzoek die hun bruikbaarheid bewezen hebben.

Samenvattend kunnen we stellen dat deze methode haar geschiktheid reeds heeft aangetoond

in het kader van verklarend slachtofferschap. Een voorwaarde hierbij is dat de resultaten ten

alle tijde kritisch geïnterpreteerd dienen te worden.

Page 36: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

36

4.3 Steekproef

4.3.1 Een bevraging in het secundair onderwijs

De slachtofferenquête (bijlage 1) werd uitgevoerd onder leerlingen uit scholen te Gent die

onderwijs aanbieden in het secundair onderwijs. In totaal werden 51 scholen aangeschreven

met de vraag of zij bereid waren hun toestemming te verlenen tot deelname aan dit

persoonlijk project. De onderzoekspopulatie betreft dus jongeren, zowel jongens als meisjes,

uit zowel de eerste, tweede als derde graad van het secundair onderwijs in België. Leerlingen

uit alle mogelijke studierichtingen (ASO, TSO, BSO, KSO, BUSO) zullen worden bevraagd

omtrent hun slachtofferschap, onveiligheidsbeleving, routineactiviteiten en levensstijl. Om de

jongeren die les volgen in het buitengewoon onderwijs op te nemen in het onderzoek, zullen

bijkomende inspanningen moeten geleverd worden, zoals het aanpassen van de vragenlijst aan

de capaciteit van deze groep en de enquêtes zullen persoonlijk worden afgenomen. In de

studie zullen de gegevens van respondenten die gebruik maken van het openbaar vervoer,

geanalyseerd worden. Respondenten die er geen gebruik van maken worden niet opgenomen

in de steekproef.

De keuze voor deze jonge doelgroep omvat verschillende redenen. Eerst en vooral omdat

kwantitatief onderzoek naar slachtofferschap en onveiligheidsbeleving bij adolescenten

schaars is (Burssens, 2004). In bestaand onderzoek vallen de jonge adolescenten uit de boot.

Studies naar determinanten van slachtofferschap bij jongeren zijn in Vlaanderen amper terug

te vinden. Verder maken jongeren een groot deel uit van de reizigerspopulatie die gebruik

maken van het openbaar vervoer wat hen dus een interessante onderzoekspopulatie maakt. De

redenen voor gebruik van het openbaar vervoer zijn zowel de verplaatsing naar school als

verplaatsing voor vrije tijd activiteiten.

4.3.2 Steekproefdesign en gerealiseerde steekproef in Gent

Het gerealiseerde onderzoek in deze masterproef betreft hier een cross-sectioneel onderzoek.

Hierbij worden afhankelijke en onafhankelijke variabelen bij respondenten op één tijdstip

gemeten. Dit in tegenstelling tot een longitudinaal design waarbij er op verschillende

momenten in de tijd waarnemingen plaatsvinden. Het longitudinale design zou volgens tal van

auteurs beter aansluiten bij een causale etiologische traditie (Pauwels, 2007). Het is echter zo

dat het cross-sectionele design bij de gestelde probleemstelling in deze masterproef past, met

Page 37: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

37

name het verklaren van individuele verschillen in frequenties van slachtofferschap en van de

ervaren onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer.

Het theoretisch bedoelde steekproefkader betreft dus adolescenten uit het secundair onderwijs

in de regio Gent. Wegens de beperking in de tijd was deze geografische begrenzing

noodzakelijk. Gent is een fusiegemeente bestaande uit de stad Gent en haar deelgemeenten.1

De uiteindelijke gerealiseerde steekproef zal uiteraard niet al de leerlingen uit het secundair

onderwijs in de regio Gent bevatten. Dit is te wijten aan het probleem van uitval. Uitval is de

verzamelterm voor al de situaties waarin onderzoekers een respondent graag in hun onderzoek

zouden willen betrekken, maar waar dit niet werkt (Bijleveld, 2005). Respondenten die les

volgen op een school die hun medewerking niet willen verlenen aan het onderzoek is hier een

voorbeeld van. Alsook leerlingen die afwezig zijn op het moment van afname op scholen die

wel hun medewerking verlenen, worden niet in de steekproef opgenomen. Afwezigheid kan te

wijten zijn aan ziekte, schorsing of spijbelen. Tenslotte zullen leerlingen die weigeren deel te

nemen aan het onderzoek ook niet tot de gerealiseerde steekproef behoren. Bij het

interpreteren van de resultaten moet men bijgevolg rekening houden met het feit dat uit de

steekproef net die personen uitvallen die dikwijls andere kenmerken hebben dan de niet-

uitvallers. Vaak zijn zij het meest interessant. Ondanks deze bedenkingen, zal de gerealiseerde

steekproef toch als representatief mogen worden beschouwd voor de leerlingen uit het

secundair onderwijs in de regio Gent.

4.3.3 Selectieprocedure en participatieratio van scholen en afnamemodaliteit

Op de site van onderwijs Vlaanderen2, een site van het Vlaams ministerie van onderwijs en

vorming, is een gedetailleerde lijst van de scholen die secundair onderwijs aanbieden in de

regio Gent terug te vinden. Begin november 2010 werden scholen gecontacteerd door middel

van een brief met daarin de vraag of ze bereid waren hun medewerking te verlenen aan het

onderzoek (bijlage 2). De brief werd medeondertekend door de promotor van het onderzoek.

In de brief werden de doelstellingen van het onderzoek bondig uiteengezet, vertrouwelijkheid

werd gegarandeerd, het wetenschappelijk karakter van de studie benadrukt, de belofte tot

feedback, de garantie dat de school zo weinig mogelijk ginder zou ondervinden van de

bevraging en er werd voorgesteld om de afname te laten gebeuren in een studie-uur om zo de

1 De deelgemeenten waar secundaire scholen gevestigd zijn en opgenomen in ons onderzoek zijn: Mariakerke,

Zwijnaarde, Sint-Denijs Westrem, Ledeberg, Gentbrugge, Oostakker, Sint-Amandsberg 2 http://www.ond.vlaanderen.be/

Page 38: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

38

participatie te maximaliseren. De scholen hadden tot 3 december 2010 tijd om te reageren.

Wanneer er voor deze periode geen respons kwam, werd persoonlijk contact met hen

opgenomen zoals aangekondigd in de introductiebrief.

Tabel 1: Samenvattende informatie schoolse bevraging

Schoolse bevraging eerste, tweede en derde graad secundair onderwijs – Regio Gent

Periode van afname: januari-februari 2011

Populatie schooladressen secundair onderwijs Gent + deelgemeenten: 51²

De schoolsteekproef: N=10

4 na versturen brief

6 na telefonische contactnames

Responsgraad op schoolniveau (%): 19.6

Steekproefgrootte jongeren uit Gent

Ingeleverde enquêtes: N= 1106

Bruikbare steekproef: N= 1031

Responsgraad steekproef (%): 93.2

² De analyse-eenheid is de locatie van het instituut en niet de naam van het instituut. Diverse instellingen hebben

immers meerdere afdelingen die door verschillende directies bestuurd worden. Om de zekerheid te vergroten dat

elke school een brief kreeg, werd een brief verstuurd naar elk adres waar secundair onderwijs werd aangeboden.

De informatie werd verkregen via de website van de Vlaamse Gemeenschap, 22/10/‟10

Het verkrijgen van de medewerking van de scholen bleek niet eenvoudig. Na het versturen

van de introductiebrief reageerden twaalf van de totale eenenvijftig scholen. Vier scholen

werden bereid gevonden om hun medewerking te verlenen, terwijl acht scholen niet wensten

mee te werken. Vanaf begin december werd er telefonisch contact opgenomen met de overige

schooldirecties om deze alsnog te overtuigen om mee te werken aan het onderzoek. Hierdoor

werden nog eens zes scholen overtuigd om mee te werken aan het onderzoek. Concluderend

kunnen we stellen dat weigering tot deelname samenhangt met gebiedskenmerken. Scholen in

grote steden worden namelijk overbevraagd en kunnen niet altijd op de vraag ingaan.

Persoonlijke contacten met de schooldirecties hebben er uiteindelijk voor gezorgd dat er in

totaal tien scholen van de eenenvijftig overtuigd werden om hun medewerking te verlenen.

De enquêtes werden in januari en februari over de verschillende scholen verdeeld. Er werden

twee afnamemodaliteiten voorzien. Enerzijds gebeurde de afname door de onderzoekster zelf,

Page 39: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

39

anderzijds door de school in eigen beheer. Indien de school de enquêtes in eigen beheer

wenste af te nemen, kreeg deze specifieke instructies mee voor de afname (bijlage 3). De

meeste scholen hadden de voorkeur de organisatie van de bevraging in eigen beheer te laten

uitvoeren. Bij twee scholen werden de enquêtes door de onderzoekster zelf afgenomen.

Enerzijds bij de school die het onderwijstype KSO aanbiedt aan de leerlingen, alsook bij de

bevraging van de leerlingen uit het buitengewoon onderwijs werd geopteerd voor een afname

door de onderzoekster zelf. Voor de afname van deze enquêtes werd telkens één volledige dag

uitgetrokken. Alle jongeren die op het moment van de afname aanwezig waren, werden

voorzien van een enquête en gevraagd of zij bereid waren deel te nemen aan het onderzoek.

Het principe van informed consent werd hier dus gehanteerd. De jongeren werden

geïnformeerd over de doelstelling van het onderzoek en hadden de mogelijkheid tot

weigering. Pertinente weigeringen kwamen echter zelden of niet voor.

4.3.4 Participatieratio van jongeren en gehanteerde analysetechniek

In totaal werden 1700 enquêtes verdeeld onder de deelnemende scholen. Hiervan zijn 1106

vragenlijsten ingevuld terugbezorgd waarvan er 75 echter niet bruikbaar waren. Redenen voor

deze uitval zijn: de vragenlijsten waren onvolledig ingevuld, ze bevatten nonsens-antwoorden,

de jongeren kwamen niet in aanmerking wegens te oude leeftijd. Er is bijgevolg sprake van

een hoge responsgraad (93.2%). De unit-non-respons (6.8%) heeft in dit onderzoek enkel

betrekking op die jongeren die een totaal onbruikbare enquête afleverden.

De enquêtes werden vervolgens ingebracht in een dataset. Met behulp van het statistisch

verwerkingsprogramma SPSS zullen alle analyses op deze data worden uitgevoerd. Eerst en

vooral zal er gebruik gemaakt worden van univariate en bivariate statistiek. Om de

beschrijvende onderzoeksvragen te beantwoorden, vragen we namelijk frequentietabellen op.

De verklarende onderzoekvragen daarentegen worden dan weer beantwoord aan de hand van

een meervoudige lineaire regressieanalyse. Meerbepaald de bloksgewijze regressieanalyse

lijkt ons hier de aangewezen analysetechniek om de hypothesen uit het conceptueel model te

toetsen. Deze procedure is niet meer dan een reeks regressieanalyses waarbij in elke stap een

nieuwe variabele wordt ingevoerd. Ze laat toe om elk statistisch model tegenover het

voorgaande af te wegen (Pauwels, 2009).

Page 40: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

40

4.3.5 Samenstelling van de Gentse steekproef

In tabel 2 zien we de samenstelling van de steekproef naar de achtergrondkenmerken:

geslacht, immigratieachtergrond, gezinsstructuur, leeftijd, SES, schoolse vertraging en

onderwijstype.

TABEL 2: Samenstelling steekproef

Achtergrondkenmerk Procent (absoluut aantal)

Geslacht

Jongens

Meisjes

43.3 (446)

56.7 (585)

Immigratieachtergrond

Beide ouders Belgische afkomst

Minstens 1 ouder immigrant

78.9 (810)

21.1 (217)

Gezinsstructuur

Eenoudergezin

Tweeoudergezin

10.5 (107)

89.5 (908)

Leeftijdsgroep

12-14

14+

41.7 (426)

58.3 (596)

SES gezin3

Lage SES gezin

Geen lage SES gezin

28.5 (291)

71.5 (731)

Schoolse vertraging

Geen vertraging

Minstens 1 jaar vertraging

78.4 (807)

21.6 (222)

Onderwijstype

ASO

TSO

BSO

KSO

BUSO

67.7 (697)

9.9 (102)

6.7 (69)

13.4 (138)

2.3 (24)

Als we dieper ingaan op de samenstelling van de steekproef zien we in tabel 2 dat meer

meisjes (56.7%) werden bevraagd dan jongens (43.3%). Het verschil bedraagt 13.4

percentagepunten. Bij 78.9% van de bevraagde jongeren zijn beide ouders van Belgische

afkomst. We hebben dus duidelijk te maken met een ondervertegenwoordiging van jongeren

uit een gezin met een immigratieachtergrond. Belangrijk om hierbij op te merken is dat

immigratieachtergrond niet gelijkstaat met het hebben van een andere nationaliteit. Veel jonge

adolescenten met een immigratieachtergrond hebben namelijk de Belgische nationaliteit,

aangezien ze hier geboren zijn. In Gent maakt 10.5% van de bevraagde jongeren deel uit van

3 Jongeren uit een gezin dat over geen auto beschikt en waarvan de ouders vaak spreken over een gebrek aan

geld.

Page 41: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

41

een eenoudergezin. 41.7% van de bevraagde jongeren is tussen de 12 en 14 jaar, 58.3% is

ouder dan 14. We zien verder dat 28.5% van de bevraagde jongeren in een gezin met een lage

SES woont. Dit is opmerkelijk hoog maar men moet hierbij echter de context van de stad in

rekening brengen als verklaring. 21.6% van de bevraagde jongeren hebben minstens één keer

een schooljaar moeten overdoen. Tot slot is het overgrote deel (67.7%) van de bevraagde

jongeren afkomstig uit het hoogste opleidingsniveau namelijk het ASO.

5. Operationalisering van de centrale begrippen

In dit deel wordt stil gestaan bij de centrale begrippen die in deze masterproef aan bod komen.

Het is aangewezen om de termen af te bakenen en ze te duiden in hun context aangezien de

termen een ruime betekenis hebben en niet direct waarneembaar of meetbaar zijn (Bijleveld,

2005). De constructen dienen geoperationaliseerd te worden om ze meetbaar te maken. Met

andere woorden het theoretisch, conceptueel model dient te worden vertaald in empirische

termen en relaties (Billiet, 1995). Als eerste wordt een woordje uitleg gegeven bij de

betekenis van de term slachtofferschap. Vervolgens wordt aangegeven wat we onder

onveiligheidsbeleving verstaan. De begrippen openbaar vervoer en adolescenten vereisen

verder ook enige uitleg. Ten slotte wordt de term “routine-activiteiten” afgebakend.

In bijlage 4 vindt de lezer de technische details, i.e. de betrouwbaarheidscoëfficiënten.

Achtergrondkenmerken

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen individuele kenmerken en structurele

achtergrondkenmerken van het gezin. Individuele achtergrondkenmerken zijn geslacht en

leeftijd. Geslacht is een dummy variabele die als 0 werd gecodeerd voor jongens en 1 voor de

meisjes. Leeftijd werd gemeten op basis van het geboortejaar van de respondent (leeftijd =

jaar van afname – geboortejaar). Structurele achtergrondkenmerken van het gezin zijn

immigratieachtergrond, lage SES gezin en gezinsstructuur. Immigratieachtergrond is een

dummy variabele die verwijst naar de immigratieachtergrond van de ouders. Er wordt een

onderscheid gemaakt tussen jongeren uit een gezin waarbij minstens één ouder niet afkomstig

is uit België en jongeren uit een gezin waarvan beide ouders van Belgische afkomst zijn. Lage

SES gezin is een dummy variabele die verwijst naar economische moeilijkheden in het gezin

van de jongere. Het gaat om een samengesteld construct op basis van een conjunctief

criterium, dat wil zeggen dat de respondent op basis van twee vragen in een risicocategorie

Page 42: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

42

dient te komen. De twee vragen hebben betrekking op autobezit (afwezigheid = risico-

indicator 1) en op de frequentie waarmee de jongere hoort zeggen dat er onvoldoende geld is

om noodzakelijke dingen te kopen (vanaf „af en toe‟ = risico-indicator 2). De variabele

gezinsstructuur werd gemeten door te vragen of de jongere in een gezin samenwoonde met

één of twee ouders of opvoeders. De variabele werd 0 voor een tweeoudergezin en 1 voor een

eenoudergezin gecodeerd. Tot slot werd gepeild naar de scholingsgraad en de schoolse

vertraging. Onder scholingsgraad verstaan we het type onderwijs dat de respondent volgt.

ASO wordt hierbij gezien als een hogere scholingsgraad dan TSO, BSO, KSO en BUSO. Er is

sprake van schoolse vertraging wanneer men ooit één of meerdere schooljaren heeft moeten

overdoen.

Slachtofferschap

Slachtofferschap op het openbaar vervoer wordt gemeten door te vragen naar twaalf

verschillende slachtoffer-items. We maken hierbij een onderscheid tussen enerzijds

geweldsdelicten en anderzijds eigendomsdelicten.

Met betrekking tot slachtofferschap van geweldsdelicten wordt nagegaan of men al is

uitgelachen, beledigd, voor gek gezet of over geroddeld geweest is (pesten); of men al te

maken heeft gehad met schelden of schreeuwen (verbale agressie); of men al bedreigd werd

met woorden (bedreiging zonder wapen); of men al bedreigd werd met een wapen (bedreiging

met wapen); of men al werd geslagen, geschopt of geduwd (fysieke agressie); of men al

opzettelijk verwond werd (opzettelijke verwonding); of men al werd lastig gevallen doordat

ze seksuele opmerkingen over hen maakten (seksuele intimidatie); of men al werd lastig

gevallen doordat ze hen aanraakten op intieme lichaamsdelen (aanranding).

Voor slachtofferschap van eigendomsdelicten wordt nagegaan of men al werd bestolen onder

bedreiging van woorden, een wapen of door middel van geweld (diefstal met bedreiging en/of

geweld); of men al werd bestolen zonder bedreiging of geweld (diefstal zonder bedreiging of

geweld); of spullen al werden vernield, beklad of besmeurd (vandalisme); of men al

gedwongen werd om iets af te geven (steaming).

De algemene slachtofferschapsschaal is een schaal die de algemene frequentie van

slachtofferschap meet gedurende de referentieperiode van de twaalf maanden voorafgaand

aan de bevraging. Het gaat om de optelsom van de twaalf bevraagde slachtofferschap-items.

Page 43: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

43

Onveiligheidsbeleving

Onveiligheidsbeleving wordt geoperationaliseerd door het onderscheiden van drie dimensies

van (on)veiligheid (De Groof, 2006). De affectieve dimensie omvat de ervaren angst en/of

meer algemene gevoelens van bezorgdheid over onveiligheid. Specifiek toegepast op het

openbaar vervoer, wordt er hiervoor nagegaan of het wel eens gebeurt dat men zich

onveilig/angstig voelt wanneer men het openbaar vervoer neemt, alsook of men zich

onveilig/angstig voelt aan de halte. Onder de expressieve dimensie verstaan we de

gedragsgebonden houdingen of maatregelen genomen naar aanleiding van gevoelens van

angst of onveiligheid. Om dit meetbaar te maken werden respondenten bevraagd naar hun

mijdgedrag. Eerst en vooral wordt er gepeild of men bepaalde lijnen mijdt, vervolgens of men

bepaalde haltes mijdt en tenslotte of men gebruik maken van het openbaar vervoer bij

duisternis vermijdt. De cognitieve dimensie tenslotte omvat de risico-inschatting op

slachtofferschap van criminaliteit. Er wordt nagegaan hoe groot men het risico inschat om

slachtoffer te worden op het openbaar vervoer van de twaalf verschillende bevraagde

slachtoffer-items.

Adolescenten

Een adolescent is iemand die nog niet volwassen is, maar ook geen kind meer kan worden

genoemd. De adolescentie wordt beschouwd als een overgangsperiode tussen de kindertijd en

de volwassenheid en kent dus een voorlopige fase (Van Welzenis, 2003).

We kunnen de adolescentie niet omschrijven als een vast omlijnde leeftijdsgrens. Maar over

het algemeen kan de leeftijd van 18 jaar als scharnierleeftijd beschouwd worden: de

meerderjarigheid begint, ook op strafrechtelijk vlak. Deze grens is echter niet absoluut. In

andere landen stelt men een andere leeftijd voorop om de grens van volwassenheid of

criminele verantwoordelijkheid te bepalen. Een benedengrens wordt in principe niet

gehanteerd (Walgrave, 1996). In deze masterproef wordt de adolescentie beschouwd als de

periode tussen twaalf en achttien jaar aangezien jongeren die school lopen in het secundair

onderwijs bevraagd zullen worden.

Openbaar vervoer in Gent

Onder de term openbaar vervoer verstaan we de vervoersmiddelen tram en bus van

vervoersmaatschappij De Lijn. Wat de tram betreft zijn er in Gent 4 stadslijnen, namelijk de

Page 44: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

44

lijnen 1, 4, 21 en 22. Deze lijnen rijden ook in deelgemeentes van Gent. Wat de bus betreft

zijn er in totaal 46 lijnen, waarvan 9 stadslijnen en 37 streeklijnen. Deze streeklijnen zijn

interstedelijke lijnen die niet alleen in Gent rijden maar ook in andere steden en gemeentes

haltes hebben (zie bijlage 6).

Routineactiviteiten

Bij de blootstelling aan potentiële daders op het openbaar vervoer wordt de focus gelegd op

risicolijnen. Deze risicolijnen worden geïdentificeerd aan de hand van een objectieve

indicator, namelijk de meldingsfiches ingevuld door de personeelsleden van De Lijn bij het

plaatsvinden van een incident. In totaal worden 13 risicolijnen geïdentificeerd. Vervolgens

wordt bij de respondenten gekeken naar het aantal risicolijnen waarvan men gebruik maakt.

Wie meerdere risicolijnen neemt wordt namelijk vaker blootgesteld aan gemotiveerde daders

en hebben daardoor een verhoogde kans om slachtoffer te worden (Wittebrood, 2007).

Aantrekkelijkheid potentiële slachtoffers is een samengestelde variabele die wordt gemeten

aan de hand van twee variabelen. Vooreerst wordt gevraagd of de reizigers tijdens de rit in het

bezit zijn van zichtbare waardevolle voorwerpen (bv. laptop, GSM, geld, juwelen…).

Naarmate de (verwachte) voldoening/waarde groter zal zijn, is het doelwit aantrekkelijker en

heeft men een grotere kans om slachtoffer te worden van diefstaldelicten (Wittebrood, 2007;

Meier en Miethe, 1993). Vervolgens wordt de frequentie van het gebruik van een lijn in

rekening gebracht. Lijnen die worden gebruikt door veel mensen bieden meer opportuniteit

(meer potentiele slachtoffers aanwezig) dan lijnen die niet veel worden gebruikt.

Bij bescherming van doelwitten kan het zowel om formele als om informele bescherming

gaan. Bij formele bescherming gaat het om de aanwezigheid van politieagenten, controleurs

en lijnspotters. Verder is ook de aanwezigheid van camerabewaking van belang en werd dus

ook dit bevraagd. Bij Informele bescherming gaat het daarentegen om voorzorgsmaatregelen

die door het potentiële slachtoffer zelf werden genomen met het oog op zelfbescherming. Dit

werd gemeten door te vragen of de respondenten tijdens de rit wapens of dergelijke bij zich

dragen (Tewksbury en Mustaine, 2003). Tenslotte wordt ook gekeken naar de informele

sociale controle die door de reizigers zelf wordt uitgeoefend. Dit werd gemeten aan de hand

van een aantal stellingen namelijk: „Ik hou een oogje in het zeil tijdens de tram- of busrit ook

al is dat mijn verantwoordelijkheid niet‟; ‟Ik hou een oogje in het zeil aan de halte ook al is

dat mijn verantwoordelijkheid niet‟; „Ik zal mensen die storend of probleemgedrag vertonen

Page 45: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

45

op het openbaar vervoer hierop aanspreken‟; „Wanneer ik bij gebruik van het openbaar

vervoer getuige ben van een feit waar iemand anders slachtoffer van wordt, kijk ik de andere

kant op‟; „Wanneer ik bij gebruik van het openbaar vervoer getuige ben van een feit waar

iemand anders slachtoffer van wordt, hoop ik dat iemand anders zal ingrijpen‟; „Wanneer ik

bij gebruik van het openbaar vervoer getuige ben van een feit waar iemand anders slachtoffer

van wordt, alarmeer ik de chauffeur, politie of een veiligheidsdienst‟; „Wanneer ik bij gebruik

van het openbaar vervoer getuige ben van een feit waar iemand anders slachtoffer van wordt,

kom ik tussen‟. Men diende op elke stelling te antwoorden op een vijf puntenschaal gaande

van „helemaal akkoord‟ tot „helemaal niet akkoord‟. Op basis van deze schaal wordt gekeken

naar de informele sociale controle (Reynald, 2009).

De samengestelde index is een optelsom van de zes bovengenoemde variabelen. Men kijkt of

er camera‟s, lijnspotters, controleurs, politieagenten, wapens aanwezig zijn op de lijnen

waarvan de respondenten gebruik maken en of er sprake is van informele sociale controle op

deze lijnen. Wanneer men dus een hoge score haalt op deze index, betekent dit dat men hoog

scoort op elk van deze dimensies afzonderlijk en dat men dus van een hoge bescherming kan

genieten op het openbaar vervoer.

Levensstijlrisico‟s

Blootstelling aan misdaad hangt ook deels af van de levensstijl die een individu zich aanmeet

en de activiteiten die daar mee gepaard gaan. Personen die door hun levensstijl geregeld in

contact komen met (potentiële) daders lopen een groter risico op slachtofferschap (Hindelang,

Gottfredson en Garofalo, 1978). Diegene die er zelf een deviante, risicovolle levensstijl op

nahouden, worden ook frequenter slachtoffer van criminaliteit (Jensen en Brownfield, 1986).

Het hebben van een risicovolle levensstijl vertaalt zich dan in ongestructureerd

rondhanggedrag, plegen van delicten, overmatig gebruik van alcohol en/of verdovende

middelen (Svensson en Pauwels, 2008). Mensen met een gevaarlijke levenswijze voelen zich

bovendien ook onveiliger dan anderen (Oppelaar en Wittebrood, 2006).

De variabele “levensstijlrisico‟s” is een gecombineerde gesommeerde schaal grotendeels naar

analogie van Wikström en Loeber (2000) en wordt gezien als een centrale overall indicator

voor de microsociale setting (Declerck en Pauwels, 2010). Het is met name een indicator voor

de mate van blootstelling aan criminogene situaties. De alledaagse routines (levensstijl)

bepalen aan welke settings men wordt blootgesteld. Bepaalde settings zullen leiden tot

Page 46: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

46

bepaalde situaties waar het risico op slachtofferschap en onveiligheidsbeleving groter is.

Concluderend kunnen we dus stellen dat sommige levensstijlen sneller leiden tot

slachtofferschap en onveiligheidsbeleving dan andere.

Het concept levensstijl kan opgesplitst worden in drie dimensies, namelijk in de waar-, wie-

en wat-dimensie (Wikström en Butterworth, 2006).

De waar-dimensie heeft betrekking op de mate waarin de respondenten ongestructureerd

rondhanggedrag vertonen. Hierbij wordt gevraagd hoeveel tijd men doorbrengt in een

winkelcentrum, op straat, parkings, parkjes, speelplein, in stations, aan bushaltes, op café en

feestjes (Osgood, Wilson, O‟Malley, Bachman en Johnston, 1996; Bernburg en Thorlindsson,

2001). Personen die vaker vrije tijd op publieke plaatsen doorbrengen, hebben een grotere

kans om slachtoffer te worden. De wie-dimensie heeft betrekking op de frequentie van het

eigen delinquent gedrag gedurende het laatste jaar op het openbaar vervoer. Delinquent

gedrag kan gezien worden als een risicovolle routineactiviteit en vergroot eveneens de kans

op slachtofferschap (Jensen en Brownfield, 1986; Wittebrood en Van Wilsem, 2000). Ten

slotte de wat-dimensie. Deze gaat vooral de consumptie van alcohol onder de loep nemen.

Overmatig gebruik van dit middel zou leiden tot een verminderende zelfbeheersing en een

verminderd vermogen tot zelfbescherming waardoor individuen niet (meer) in staat zijn te

anticiperen op gevaarlijke situaties en deze te vermijden wat hun een aantrekkelijk doelwit

maakt (Wittebrood en Van Wilsem, 2000).

De samengestelde variabele is de optelsom van de drie bovengenoemde variabelen. Men kijkt

of men zijn vrije tijd op straat doorbrengt, of men delinquent gedrag pleegt en of men vaak

dronken is. Wanneer men dus een hoge score haalt op de variabele lifestyle risk, betekent dit

dat men hoog scoort op elk van deze dimensies afzonderlijk en dat men dus veel wordt

blootgesteld aan criminogene situaties. Deze samengestelde variabele zegt meer over reële

levensstijlrisico‟s dan elke indicator afzonderlijk.

Page 47: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

47

Deel III: Resultaten

6. Beschrijvende analyse

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de beschrijvende onderzoeksvragen aan bod. Aan de hand van de

beschrijvende analyse willen we nagaan in welke mate er verschillen vast te stellen zijn in

slachtofferschap, onveiligheidsbeleving, de routineactiviteiten en in de levensstijlrisico‟s van

jonge adolescenten uit Gentse scholen. Eerst en vooral wordt slachtofferschap nader bekeken

aan de hand van de verdeling van slachtofferschap opgesplitst naar geslacht en de ooit-

prevalenties van de verschillende delicten. We bekijken de beschrijvende resultaten per

slachtofferschap-item en er wordt ingegaan op de verschillen tussen jongens en meisjes.

Vervolgens wordt de invloed van de achtergrondkenmerken op slachtofferschap nagegaan. In

een volgende paragraaf behandelen we de onveiligheidsbeleving van de jongeren. We geven

de beschrijvende resultaten per dimensie. Daarna zullen we kort stil staan bij de verschillen in

onveiligheidsbeleving voor de totale steekproef en naar geslacht, gevolgd door een bespreking

van de invloed van de achtergrondkenmerken op onveiligheidsbeleving. Tot slot wordt er kort

aandacht besteed aan de verdelingen van de verklarende mechanismen namelijk de

routineactiviteiten en de levensstijlrisico‟s bij de adolescente reizigers.

Ondanks dat dit onderzoek enkel representatief is voor Gent en haar deelgemeenten en

toegepast is op een specifieke setting met name het openbaar vervoer, zullen we toch de

resultaten proberen te vergelijken met eerder gehouden slachtofferenquêtes onder Vlaamse

jongeren.

De beschrijvende onderzoeksvragen luiden als volgt:

1) Hoe varieert slachtofferschap op het openbaar vervoer bij de adolescente reizigers?

2) Hoe varieert onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer bij de adolescente reizigers?

3) Hoe variëren de routineactiviteiten bij de adolescente reizigers? Met routineactiviteiten

bedoelen we de activiteiten van de reizigers op het openbaar vervoer, tijdens het uitoefenen

van hun dagelijkse routines, die hen blootstellen aan risicovolle situaties.

4) Hoe variëren de levensstijlrisico‟s bij adolescente reizigers? Met levensstijlrisico‟s

bedoelen we de persoonlijke mate van blootstelling aan criminogene situaties.

Page 48: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

48

6.2 Slachtofferschap

6.2.1 Verdeling slachtofferschap opgesplitst naar geslacht: grafiek

Figuur 4: Scores slachtofferschap bij jongens en meisjes

Slachtofferschap is bij de jongens en de meisjes op een gelijkaardige wijze verdeeld (figuur

4). In beide gevallen is er sprake van een rechts-asymmetrische verdeling. Veel jongeren zijn

dus nog nooit of zelden slachtoffer geweest. Slechts een beperkt aantal jongeren is al

slachtoffer geweest van een delict.

6.2.2 Ooit-prevalenties slachtofferschap opgesplitst naar geslacht

Aan de hand van de vragen die peilen naar ooit-prevalenties trachten we te beschrijven hoe

slachtofferschap varieert bij adolescente jongens en meisjes. Ooit-prevalenties geven weer of

personen ooit al eens slachtoffer zijn geweest van een bepaald delict. Slachtofferschap werd

in deze studie gemeten aan de hand van twaalf slachtofferschap-items zijnde: pestgedrag,

verbale agressie, bedreiging zonder geweld/wapen, bedreiging met geweld/wapen, fysieke

agressie, opzettelijke verwonding, seksuele intimidatie, aanranding, vandalisme, steaming,

diefstal zonder bedreiging/geweld en diefstal met geweld/bedreiging. De percentages die in de

onderstaande tabellen terug te vinden zijn, zijn berekend op de geldige waarden. We bekijken

dus de resultaten van de netto-steekproef. Om uitspraak te kunnen doen over de significantie

van de verschillen tussen beide groepen werd er gebruik gemaakt van de chi-kwadraat test.

Page 49: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

49

Tabel 3: Ooit-prevalenties slachtofferschap: jongens en meisjes vergeleken

Totaal (%-N) Jongens (%-N) Meisjes (%-N)

Geweldsdelicten

Pestgedrag

N

Ooit

Nooit

15.4 (158)

84.6 (866)

1024

13.3 (59)

86.7 (384)

443

17.0 (99)

83.0 (482)

581

Verbale agressie

N

Ooit

Nooit

12.5 (128)

87.5 (894)

1022

11.8 (52)

88.2 (390)

442

13.1 (76)

86.9 (504)

580

Bedreiging zonder

geweld/wapen*

N

Ooit

Nooit

7.1 (73)

92.9 (952)

1025

9.0 (40)

91.0 (404)

444

5.7 (33)

94.3 (548)

581

Bedreiging met

geweld/wapen*

N

Ooit

Nooit

2.0 (20)

98.0 (1003)

1023

3.2 (14)

96.8 (430)

444

1.0 (6)

99.0 (573)

579

Fysieke agressie

N

Ooit

Nooit

10.0 (102)

90.0 (922)

1024

10.4 (46)

89.6 (398)

444

9.7 (56)

90.3 (524)

580

Opzettelijke

verwonding

N

Ooit

Nooit

0.7 (7)

99.3 (1015)

1022

0.9 (4)

99.1 (440)

444

0.5 (3)

99.5 (575)

578

Seksuele

intimidatie***

N

Ooit

Nooit

17.2 (176)

82.8 (847)

1023

3.6 (16)

96.4 (428)

444

27.6 (160)

72.4 (419)

579

Aanranding**

N

Ooit

Nooit

5.3 (54)

94.7 (964)

1018

2.9 (13)

97.1 (428)

441

7.1 (41)

92.9 (536)

577

Eigendomsdelicten

Vandalisme

N

Ooit

Nooit

3.1 (32)

96.9 (989)

1021

3.6 (16)

96.4 (425)

441

2.8 (16)

97.2 (564)

580

Steaming

N

Ooit

Nooit

2.5 (26)

97.5 (996)

1022

2.7 (12)

97.3 (429)

441

2.4 (14)

97.6 (567)

581

Diefstal zonder

bedreiging/geweld*

N

Ooit

Nooit

2.9 (30)

97.1 (992)

1022

4.3 (19)

95.7 (425)

444

1.9 (11)

98.1 (567)

578

Diefstal met

geweld/bedreiging

N

Ooit

Nooit

1.0 (10)

99.0 (1012)

1022

1.6 (7)

98.4 (437)

444

0.5 (3)

99.5 (575)

578

De verschillen tussen jongens en meisjes zijn statistisch significant op het niveau *: p<0,05, **:

p<0,01, ***: p<0,001

N= aantal respondenten die de vraag beantwoord hebben

Page 50: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

50

Met betrekking tot de twaalf delicten die werden bevraagd (tabel 3), kan vooreerst worden

vastgesteld dat zowel bij de jongens als bij de meisjes het aandeel „nooit slachtoffer

geworden‟ telkens hoger is dan het aandeel „ooit slachtoffer geworden‟.

Het percentage jongens dat ooit al eens slachtoffer is geworden op het openbaar vervoer is

voor de meerderheid van de delicten groter in vergelijking met het percentage meisjes dat ooit

al eens slachtoffer is geworden. Uitzondering hierop zijn de delicten pestgedrag, verbale

agressie, seksuele intimidatie en aanranding. Deze resultaten vinden we ook terug bij het

onderzoek van Anjuli Van Damme (2010), maar dan in de context van de school.

Verder kan er worden vastgesteld dat beide groepen het minst ooit al slachtoffer zijn geweest

van het delict opzettelijke verwonding, 0.9% van de bevraagde jongens stelt ooit al eens

slachtoffer hiervan te zijn geweest, tegenover 0.5% van de meisjes. Jongens zijn daarentegen

het vaakst ooit al slachtoffer geweest van pestgedrag, namelijk 13.3% van de jongens. Meisjes

zijn het vaakst ooit al slachtoffer geweest van seksuele intimidatie, namelijk 27.6% van de

meisjes. Een ander veel voorkomend delict waarvan de jongens al slachtoffer zijn geweest, is

het delict verbale agressie (11.8%) en bij de meisjes pestgedrag (17.0%). Op de derde plaats

komt het delict fysieke agressie bij jongens (10.4%) en bij de meisjes het delict verbale

agressie (13.1%). Bedreiging zonder geweld/wapen komt voor de jongens op de vierde plaats

(9.0%), bij de meisjes geldt dit voor het delict fysieke agressie (9.7%). Op de vijfde plaats

komt diefstal zonder bedreiging/geweld voor de jongens (4.3%) en aanranding voor de

meisjes (7.1%). Vervolgens komt op de zesde plaats vandalisme voor de jongens (3.6%) en

bedreiging zonder geweld/wapen voor de meisjes (5.7%). Seksuele intimidatie wordt door

3.6% van de jongens gerapporteerd als ooit slachtoffer van geworden en komt hierdoor op de

zevende plaats, voor de meisjes is dit vandalisme (2.8%).

Er zijn dus verschillen waarneembaar tussen jongens en meisjes. Voor het delict seksuele

intimidatie (resp. 3.6% en 27.6%) is het verschil het grootst namelijk 24.0 percentagepunten.

Een verschil van 0.3 percentagepunten kan voor het delict steaming (resp. 2.7% en 2.4%)

worden vastgesteld en dit is tevens het kleinste verschil dat kan worden vastgesteld tussen

jongens en meisjes die ooit al eens slachtoffer zijn geworden van dergelijk delict.

Wat dit peilen naar de verschillen in slachtofferschap tussen jongens en meisjes betreft dienen

we echter een kanttekening te maken. Enkel voor de delicten bedreiging zonder

geweld/wapen, bedreiging met geweld/wapen, diefstal zonder bedreiging/geweld, seksuele

intimidatie en aanranding zijn de verschillen tussen jongens en meisjes significant. Dit

Page 51: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

51

betekent dat we voor deze delicten voldoende bewijs vinden dat de verschillen in

slachtofferschap niet aan het toeval te wijten zijn. Voor de eerste drie delicten geldt een

significantieniveau van 0,05. Voor seksuele intimidatie geldt een significantie op het niveau

0,01 en voor aanranding een significantie op het niveau 0,001.

6.2.3 Slachtofferschap naar achtergrondkenmerken

Tabel 4: Gemiddelde z-scores slachtofferschap naar achtergrondkenmerken

Gemiddelde

z-score

slachtoffer-

schap

N Eta Eta²

Geslacht*

Jongens

Meisjes

-0.09

0.07

438

568

0.077 0.006

Leeftijd***

12-14

14+

-0.15

0.11

418

581

0.124 0.015

Immigratieachtergrond

Nee

Ja

-0.03

0.08

791

211

0.043 0.002

SES gezin***

Hoog

Laag

-0.10

0.26

713

285

0.165 0.027

Gezinsstructuur

Eén ouder

Beide ouders

0.17

-0.02

103

887

0.057 0.003

Scholingsgraad***

ASO

BSO/TSO/KSO/BUSO

-0.12

0.27

686

319

0.183 0.033

*: p<0,05, **: p<0,01, ***: p<0,001

In tabel 4 worden de gemiddelde z-scores4 van slachtofferschap vergeleken op basis van de

achtergrondkenmerken. Tevens worden hierbij ook de eta- en eta²-waarden vermeld. Eta geeft

een indicatie van de mate van samenhang tussen de afhankelijke en de onafhankelijke

variabele. Eta² daarentegen kan het best vergeleken worden met R² (=de verklaarde variantie)

en geeft bijgevolg de proportie van de totale variantie van de afhankelijke variabele weer die

verklaard kan worden door de onafhankelijke variabele. Concluderend kunnen we dus stellen

dat op basis van een bivariate analyse zal worden nagegaan wat het effect is van

achtergrondkenmerken op slachtofferschap.

4 Z-scores zijn gestandaardiseerde scores (gemiddelde=0 & standaardafwijking=1).

Page 52: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

52

Aan de hand van tabel 4 kunnen we stellen dat er significante verschillen in gemiddelde z-

scores van slachtofferschap gevonden worden bij geslacht, leeftijd, SES gezin en

scholingsgraad. Meisjes, jongeren ouder dan 14 jaar, jongeren met een lage sociaal-

economische status en jongeren met een lagere scholingsgraad hebben hogere gemiddelde z-

scores en zijn dus al meer slachtoffer geworden in vergelijking met jongens, jongeren jonger

dan 14 jaar, jongeren met een hoge sociaal-economische status en jongeren met een hoge

scholingsgraad.

Wanneer we kijken naar eta, wordt de sterkste samenhang tussen slachtofferschap en de

bestudeerde achtergrondkenmerken gevonden bij de scholingsgraad (0.183). De zwakste

significante samenhang wordt dan weer gevonden voor geslacht (0.077).

Tot slot zien we dat eta² voor alle achtergrondkenmerken laag is. Dit wijst erop dat de

achtergrondkenmerken weinig van de variantie in slachtofferschap verklaren. De hoogste

waarde vinden we voor de scholingsgraad (0.033). Dit betekent dat 3.3% van de variantie in

slachtofferschap kan verklaard worden aan de hand van de variabele scholingsgraad.

6.3 Onveiligheidsbeleving

In deze paragraaf geven we de antwoordscores op de indicator van de affectieve, expressieve

en cognitieve dimensie van onveiligheidsbeleving weer. We werken hier niet met abstracte

concepten, maar met de vragen die werden gesteld in de enquête. Het voordeel hiervan is dat

de resultaten voor iedereen begrijpbaar zijn.

6.3.1 Affectieve dimensie

Tabel 5: Antwoordscores enquêtevragen affectieve dimensie

Vraag Antwoorden totale steekproef

Gebeurt het wel eens dat je je

onveilig/angstig voelt…? Procent (absolute aantallen tussen haakjes)

Altijd Vaak Soms Zelden Nooit Totaal

=N (100%)

Wanneer u het openbaar

vervoer neemt

2.0 (20) 6.9 (70) 29.5 (299) 34.7 (352) 27.0 (274) 1015

Aan de halte 2.6 (26) 9.6 (96) 26.4 (264) 33.5 (336) 27.9 (279) 1001

In tabel 5 wordt een overzicht gegeven van de antwoordscores op de vragen in verband met

de affectieve dimensie van de onveiligheidsbeleving. 27.0% zegt zich nooit onveilig te voelen

wanneer men het openbaar vervoer neemt. Een grote meerderheid namelijk 73.0% heeft zich

Page 53: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

53

dus wel als eens onveilig gevoeld, variërend van altijd tot zelden. De antwoordmogelijkheid

„altijd‟ is echter slechts door 2.0% van de bevraagde jongeren aangeduid. Ongeveer hetzelfde

percentage namelijk 27.9% zegt zich nooit onveilig te voelen aan de halte. Dit betekent dat

72.1% zich zelden, soms, vaak of altijd onveilig voelt aan de halte. Opmerkelijk is dat de

antwoordmogelijkheden „altijd‟ en „vaak‟ hogere frequenties kennen bij de vraag „gebeurt het

wel eens dat je je onveilig/angstig voelt aan de halte?‟ dan bij de vraag „gebeurt het wel eens

dat je je onveilig/angstig voelt wanneer u het openbaar vervoer neemt?‟, terwijl de

antwoordmogelijkheid „nooit‟ bij deze eerstgenoemde vraag door meer respondenten is

aangekruist dan bij de andere vraag.

6.3.2 Expressieve dimensie

Tabel 6: Antwoordscores enquêtevragen expressieve dimensie

Vraag Antwoorden totale steekproef

Gebeurt het wel eens…? Procent (absolute aantallen tussen haakjes)

Altijd Vaak Soms Zelden Nooit Totaal

=N (100%)

Dat je bepaalde bus- of

tramlijnen mijdt

1.3 (13) 6.0 (61) 16.0 (162) 18.5 (187) 58.2 (590) 1013

Dat je bepaalde haltes mijdt 2.0 (20) 5.9 (60) 16.6 (168) 18.9 (192) 56.6 (574) 1014

Dat je het openbaar vervoer

vermijdt als het donker is

9.4 (95) 17.3 (175) 19.3 (196) 16.1 (164) 37.9 (384) 1014

In tabel 6 wordt een overzicht gegeven van de antwoordscores op de vragen in verband met

de expressieve dimensie van de onveiligheidsbeleving. 58.2% zegt „nooit‟ bepaalde bus- of

tramlijnen te mijden. 18.5% doet dit zelden, 16.0% soms, 6.0% vaak en 1.3% altijd. Verder

zien we dat ruim de helft van de jongeren (56.6%) zegt „nooit‟ bepaalde haltes te mijden. Net

geen 50% doet dit dus wel, al is het wel maar zelden. Op de vraag of het wel eens gebeurt dat

men het openbaar vervoer vermijdt als het donker is, heeft 37.9% „nooit‟ geantwoord. Dit

betekent dat de meerderheid van de jongeren (62.1%) wel het openbaar vervoer vermijdt als

het donker is, variërend van zelden tot altijd.

Page 54: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

54

6.3.3 Cognitieve dimensie

Tabel 7: Antwoordscores enquêtevragen cognitieve dimensie

Vraag Antwoorden totale steekproef

Hoe groot denk je dat het risico is

om zelf slachtoffer te worden op het

openbaar vervoer van…?

Procent (absolute aantallen tussen haakjes)

Heel klein Klein Groot Heel groot Totaal

=N (100%)

Pestgedrag 29.1 (293) 48.0 (484) 19.8 (200) 3.1 (31) 1008

Verbale agressie 26.5 (268) 38.6 (391) 28.1 (285) 6.8 (69) 1013

Vandalisme 37.1 (375) 38.9 (394) 19.2 (194) 4.8 (49) 1012

Steaming 40.2 (393) 47.5 (465) 10.3 (101) 1.9 (19) 978

Bedreiging zonder geweld/wapen 34.1 (345) 40.6 (411) 21.1 (214) 4.2 (43) 1013

Bedreiging met geweld/wapen 49.7 (503) 39.3 (398) 8.7 (88) 2.3 (23) 1012

Diefstal zonder

bedreiging/geweld

30.6 (310) 35.5 (360) 25.4 (257) 8.5 (86) 1013

Diefstal met geweld of bedreiging 45.4 (460) 41.2 (418) 10.7 (109) 2.7 (27) 1014

Fysieke agressie 36.1 (366) 43.2 (438) 17.9 (182) 2.8 (28) 1014

Opzettelijke verwonding 46.4 (470) 40.7 (412) 10.1 (102) 2.8 (28) 1012

Seksuele intimidatie 44.0 (446) 37.1 (376) 13.7 (139) 5.1 (52) 1013

Aanranding 52.0 (526) 37.5 (380) 7.4 (75) 3.1 (31) 1012

Tabel 7 geeft de antwoordscores weer voor de totale steekproef van de enquêtevragen die

werden gesteld om te peilen naar de cognitieve dimensie van onveiligheidsbeleving. We

stellen vast dat de overgrote meerderheid (steeds meer dan 70 %) van de jongeren die de

vragen hebben beantwoord, denkt dat het risico om slachtoffer te worden van de verschillende

bevraagde delictsvormen „heel klein‟ of „klein‟ is. Uitzonderingen hierop zijn de

delictsvormen verbale agressie en diefstal zonder bedreiging/geweld. Voor verbale agressie en

diefstal zonder bedreiging/geweld bedraagt dit respectievelijk 65.1% (659) en 66.1% (670).

Met andere woorden 34.9% en 33.9% van de jongeren denkt dat het risico om slachtoffer te

worden van respectievelijk verbale agressie en diefstal zonder bedreiging/geweld „groot‟ of

„heel groot‟ is. Dit is opvallend veel in vergelijking met de andere delictsvormen. De laagste

frequenties op de antwoordmogelijkheden „groot‟ en „heel groot‟ vinden we terug bij

aanranding en bedreiging met geweld/wapen. Hier heeft respectievelijk slechts 10.5% en 11%

van de jongeren de voorgenoemde antwoordmogelijkheden aangekruist.

Page 55: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

55

6.3.4 Verschillen in onveiligheidsbeleving

Op onderstaande grafiek (figuur 5) zien we een weergave van de verschillen in

onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer voor de totale steekproef. We dienen hiervoor

eerst een nieuwe variabele aan te maken op basis van de standaardafwijking van de

onveiligheidsbelevingsschaal.5 Deze samenvoeging van waarden op een variabele tot een

kleiner geheel van waarden, bijvoorbeeld op basis van een spreidingsmaat zoals de

kwartielafstand of op basis van de standaardafwijking, leidt tot een eenvoudigere interpretatie

van data wat betreft de beschrijvende analyses. In essentie leidt dit echter wel tot

informatieverlies (Pauwels, 2009). Na de aanmaak van deze nieuwe variabele, krijgen we een

duidelijk beeld van de respondenten die „zeer lage onveiligheidsgevoelens‟, „lage

onveiligheidsgevoelens‟, „hoge onveiligheidsgevoelens‟ en „zeer hoge

onveiligheidsgevoelens‟ ervaren.

Figuur 5: Verschillen in onveiligheidsbeleving voor de totale steekproef

5 De standaardafwijking meet de spreiding door te kijken hoe ver de waarnemingen van hun gemiddelde zijn

verwijderd.

Legende: zeer laag: score < -1std. (score van 17-23 onveiligheidsbelevingschaal)

Laag: score tussen -1 std. En gemiddelde (score van 23-33)

Hoog: score tussen gemiddelde en +1 std. (score van 33-42)

Zeer hoog: score > +1 std. (score van 42-73)

Page 56: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

56

23,6

37,1

27,9

11,4 14,2

32,4

35,9

17,5

0

5

10

15

20

25

30

35

40

zeer laag laag hoog zeer hoog

Pe

rce

nta

ge

onveiligheidsbeleving

Onveiligheidsbeleving naar geslacht

Jongens

Meisjes

18.3% (168) van de bevraagde jongeren ervaart „zeer lage onveiligheidsgevoelens‟ op het

openbaar vervoer en 34.5% ervaart „lage onveiligheidsgevoelens. Ongeveer de helft van de

jongeren namelijk 47.2% (433) geeft aan hoge tot zeer hoge onveiligheidsgevoelens te hebben

op het openbaar vervoer. Een hoog percentage jongeren voelen zich dus angstig/onveilig

wanneer ze gebruik maken van het openbaar vervoer.

Figuur 6: Verschillen in onveiligheidsbeleving opgesplitst naar geslacht

Chi kwadraat: 22.501; Df: 3; Significantie: 0.000

Figuur 6 geeft een grafische weergave van de verschillen in onveiligheidsbeleving op het

openbaar vervoer opgesplitst naar geslacht. Bij deze opsplitsing zien we dat opvallend meer

meisjes dan jongens „hoge onveiligheidsgevoelens‟ en „zeer hoge onveiligheidsgevoelens‟

ervaren. Meer specifiek gaat het hier om 53.4% van de meisjes tegenover 39.3% van de

jongens. Het verschil bedraagt 14.1 percentagepunten. Meisjes voelen zich bijgevolg

onveiliger wanneer ze gebruik maken van het openbaar vervoer in vergelijking met de

jongens.

Legende: zeer laag: score < -1std. (score van 17-23 onveiligheidsbelevingschaal)

Laag: score tussen -1 std. En gemiddelde (score van 23-33)

Hoog: score tussen gemiddelde en +1 std. (score van 33-42)

Zeer hoog: score > +1 std. (score van 42-73)

Page 57: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

57

Bijkomend werd een Chi-kwadraattoets uitgevoerd om na te gaan of het verschil in

onveiligheidsbeleving tussen jongens en meisjes statistisch significant is. Uit deze toets blijkt

dat het verschil wel degelijk statistisch significant is (p=0.000). Concreet betekent dit dat de

kans 0 op 1000 is dat deze resultaten zouden worden bekomen, indien in de realiteit geen

verschil bestaat tussen geslacht en onveiligheidsbeleving. Er is dus wel degelijke sprake van

een verband tussen beide variabelen.

6.3.5 Onveiligheidsbeleving naar achtergrondkenmerken

Tabel 8: Gemiddelde z-scores onveiligheidsbeleving naar achtergrondkenmerken

Gemiddelde

z-score

onveiligheids

beleving

N Eta Eta²

Geslacht***

Jongens

Meisjes

-0.17

0.13

402

515

0.151 0.023

Leeftijd***

12-14

14+

-0.15

0.11

377

533

0.129 0.017

Immigratieachtergrond

Nee

Ja

0.02

-0.09

733

180

0.042 0.002

SES gezin**

Hoog

Laag

-0.05

0.14

654

256

0.085 0.007

Gezinsstructuur**

Eén ouder

Beide ouders

-0.04

0.28

811

91

0.096 0.009

Scholingsgraad*

ASO

BSO/TSO/KSO/BUSO

-0.06

0.12

621

295

0.081 0.006

*: p<0,05, **: p<0,01, ***: p<0,001

Wanneer we de gemiddelde z-scores van onveiligheidsbeleving bekijken in tabel 8, kan

vastgesteld worden dat er significante verschillen gevonden worden bij geslacht, leeftijd, SES

gezin, gezinsstructuur en scholingsgraad. Meisjes, jongeren ouder dan 14 jaar, jongeren met

een hoge sociaal-economische status, jongeren die deel uitmaken van een gezin met beide

ouders en jongeren met een lagere scholingsgraad hebben hogere gemiddelde z-scores en

voelen zich onveiliger in vergelijking met jongens, jongeren jonger dan 14 jaar, jongeren met

een lage sociaal-economische status, jongeren die deel uitmaken van een gezin met slechts

één ouder en jongeren met een hoge scholingsgraad.

Page 58: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

58

Wanneer we kijken naar eta, wordt de sterkste samenhang tussen onveiligheidsbeleving en de

bestudeerde achtergrondkenmerken gevonden bij geslacht (0.151). De zwakste significante

samenhang wordt dan weer gevonden voor de scholingsgraad (0.081). In het algemeen dient

te worden gesteld dat de samenhang tussen de achtergrondkenmerken en

onveiligheidsbeleving zwak is.

Tot slot zien we dat eta² voor alle achtergrondkenmerken laag is. Dit wijst erop dat de

achtergrondkenmerken weinig van de variantie in onveiligheidsbeleving verklaren. De

hoogste waarde vinden we voor geslacht (0.023). Dit betekent dat 2.3% van de variantie in

onveiligheidsbeleving kan verklaard worden aan de hand van de variabele geslacht.

6.4 Verklarende mechanismen

Vervolgens gaan we in deze paragraaf in op de beschrijvende resultaten met betrekking tot de

verklarende mechanismen. We hebben hierbij aandacht voor de routineactiviteiten en de

levensstijlrisico‟s. Bij de resultaten zal er ook een vergelijking worden gemaakt tussen de

jongens en meisjes. Om uitspraak te doen over de significantie maken we gebruik van de one

way anova of één-factor variantie-analyse. Men wil aan de hand van deze techniek nagaan of

subgroepen significant van elkaar verschillen. De spreiding van het te bestuderen kenmerk

dient wel gelijk verdeeld te zijn in de beide groepen. Dit kunnen we nagaan door het uitvoeren

van de Levene‟s test van gelijke varianties. Als de assumptie van gelijke varianties niet geldt

dan moeten we een andere toets uitvoeren om de signifiantie na te gaan. Bijvoorbeeld de chi-

kwadraat toets, deze is robuust tegen schendingen van de assumptie van gelijke varianties.

6.4.1 Routineactiviteiten

Met routineactiviteiten bedoelen we de activiteiten van de reizigers op het openbaar vervoer,

tijdens het uitoefenen van hun dagelijkse routines, die hen blootstellen aan risicovolle

situaties. We kijken hiervoor naar de mate van blootstelling aan potentiële daders, de

aantrekkelijkheid van potentiële slachtoffers en de mate van bescherming van het doelwit.

Page 59: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

59

Tabel 9: Univariate beschrijvende statistiek routineactiviteiten

N Minimum Maximum Gemiddelde Std. Afw.

Blootstelling*** Jongens 446 0 10 2.03 1.87

Meisjes 585 0 13 2.50 2.02

Totaal 1031 0 13 2.30 1.97

Aantrekkelijkheid Jongens 441 0 4 3.46 0.85

Meisjes 578 0 4 3.55 0.73

Totaal 1019 0 4 3.51 0.78

Bescherming Jongens 446 0 6 2.98 1.88

Meisjes 585 0 6 2.84 1.94

Totaal 1031 0 6 2.90 1.91

*: p<0,05, **: p<0,01, ***: p<0,001

* Blootstelling aan potentiële daders

Uit tabel 9 kunnen we afleiden dat zowel de jongens als de meisjes weinig gebruik maken van

risicolijnen. Gemiddeld maken de jongeren gebruik van ongeveer 2 à 3 risicolijnen. We

kunnen dus concluderen dat de grootste groep jongeren weinig worden blootgesteld aan

potentiële daders (dit kunnen we afleiden van het gemiddelde en de standaardafwijking).

De gemiddelde blootstelling ligt bij de meisjes iets hoger dan het gemiddelde bij de jongens.

Aangezien dit verschil in het gemiddelde significant is, kunnen we concluderen dat meisjes

iets meer gebruik maken van risicolijnen en bijgevolg meer worden blootgesteld aan

potentiële daders in vergelijking met de jongens.

*Aantrekkelijkheid van potentiële slachtoffers

In tabel 9 kunnen we zien dat er sprake is van een redelijk sterk gebruik van

opportuniteitslijnen en het bij hebben van zichtbare waardevolle voorwerpen op deze lijnen en

dit zowel bij de jongens als de meisjes. Vastgesteld kan dus worden dat bij de grootste groep

jongeren een sterke aantrekkelijkheid aanwezig is (dit kunnen we afleiden van het gemiddelde

en de standaardafwijking).

Het gemiddelde voor de aantrekkelijkheid ligt hoger bij de meisjes in vergelijking met het

gemiddelde bij de jongens. De gemiddelde waarden voor de jongens en de meisjes zijn hier

echter niet significant verschillend. We kunnen dus niet met zekerheid besluiten dat de

meisjes aantrekkelijkere potentiële slachtoffers vormen dan de jongens.

Page 60: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

60

* Bescherming van het doelwit

We kunnen afleiden uit tabel 9 dat er zowel bij de jongens als bij de meisjes sprake is van

noch een sterk, noch een zwakke mate van bescherming door controleurs, politieagenten,

lijnspotters, camera‟s, zelfbescherming en informele sociale controle op de lijnen. We kunnen

dus besluiten dat evenveel jongeren bescherming ervaren als jongeren die geen bescherming

ervaren (dit kunnen we afleiden van het gemiddelde en de standaardafwijking).

Verder zien we dat het gemiddelde van de jongens hier hoger ligt dan het gemiddelde van de

meisjes. De verschillen tussen de jongens en de meisjes zijn hier wederom niet significant.

6.4.2 Levensstijlrisico‟s

Tenslotte komt het verklarend mechanisme levensstijlrisico‟s aan bod. Levensstijlrisico‟s is

meer bepaald een indicator voor de blootstelling aan criminogene situaties bepaald door het

ongestructureerd rondhanggedrag, het eigen delinquent gedrag en de mate van alcoholgebruik

van de jongeren. Ook hier worden de levensstijlrisico‟s van de jongens en de meisjes

vergeleken.

Tabel 10: Univariate beschrijvende statistiek levensstijlrisico‟s

N Minimum Maximum Gemiddelde Std. Afw.

Jongens 417 0 3 1.29 0.91

Meisjes 537 0 3 1.31 0.94

Totaal 954 0 3 1.30 0.93

*: p<0,05, **: p<0,01, ***: p<0,001

Aan de hand van tabel 10 kan vastgesteld worden dat er zowel bij de jongens als bij de

meisjes sprake is van een relatief lage risicovolle levensstijl. We kunnen dus concluderen dat

slechts bij een beperkt aantal jongeren sprake is van een risicovolle levensstijl en dus maar

een beperkt aantal jongeren worden blootgesteld aan criminogene situaties (dit kunnen we

afleiden van het gemiddelde en de standaardafwijking).

De meisjes hebben echter een hoger gemiddelde voor risicovolle levensstijl dan de jongens.

Dit betekent dat meisjes meer worden blootgesteld aan criminogene situaties in vergelijking

met de jongens.

Page 61: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

61

6.5 Besluit

We vormen een algemeen besluit door een antwoord te bieden op de gestelde beschrijvende

onderzoeksvragen.

a) Hoe varieert slachtofferschap op het openbaar vervoer bij de adolescente reizigers?

Slachtofferschap werd in deze studie gemeten aan de hand van twaalf slachtofferschap-items.

We kunnen hierbij vaststellen dat de meerderheid van de jongeren nog nooit slachtoffer zijn

geworden van één van de bevraagde items. Dit resultaat ligt in de lijn van het onderzoek van

De Wree et al. (2006) waarin ze vond dat een overtuigende meerderheid geen slachtoffer werd

van een strafbaar feit het afgelopen jaar op het openbaar vervoer. Wanneer we kijken naar de

slachtoffer-items waarvan men ooit als eens slachtoffer is geworden, merken we op dat

seksuele intimidatie het item is dat de hoogste frequenties genereert, gevolgd door pestgedrag

op het openbaar vervoer. Opzettelijke verwonding daarentegen is het item waarvan men het

minst ooit al slachtoffer is geworden. Algemeen kunnen we concluderen dat slachtofferschap

van geweldsdelicten op het openbaar vervoer meer voorkomt dan slachtofferschap van

eigendomsdelicten.

Op basis van de gemiddelde z-scores van slachtofferschap kan vastgesteld worden dat vooral

meisjes, jongeren ouder dan 14 jaar, jongeren met een lage sociaal-economische status en

jongeren met een lagere scholingsgraad al slachtoffer zijn geworden op het openbaar vervoer.

b) Hoe varieert onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer bij de adolescente reizigers?

Wanneer we kijken naar de affectieve dimensie, stellen we vast dat een grote meerderheid van

de jongeren zich als een onveilig heeft gevoeld, variërend van zelden tot altijd, wanneer men

het openbaar vervoer neemt (73.0%) alsook aan de halte (72.1%). Wat betreft de expressieve

dimensie, geeft ruim de helft van de jongeren aan nooit bepaalde bus- of tramlijnen en

bepaalde haltes te mijden. Verder stellen we vast dat de meerderheid van de jongeren het

openbaar vervoer wel vermijdt als het donker is. Bij de cognitieve dimensie zien we tenslotte

dat het risico om slachtoffer te worden van verbale agressie op het openbaar vervoer door de

respondenten als het grootst wordt ingeschat. Het risico om slachtoffer te worden van

aanranding wordt daarentegen door beduidend meer respondenten als „klein‟ of „heel klein‟

gerapporteerd.

Page 62: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

62

Over het algemeen kunnen we vaststellen dat ongeveer de helft (47.2%) van de jongeren uit

de steekproef „hoge‟ tot „zeer hoge‟ onveiligheidsgevoelens blijkt te ondervinden. Dit is een

opvallend hoog percentage. Wanneer we de onveiligheidsgevoelens bekijken naar geslacht,

zien we dat meisjes zich onveiliger voelen dan jongens bij het gebruik maken van het

openbaar vervoer.

Op basis van de gemiddelde z-scores van onveiligheidsbeleving kan vastgesteld worden dat

vooral meisjes, jongeren ouder dan 14 jaar, jongeren met een hoge sociaal-economische

status, jongeren die deel uitmaken van een gezin met beide ouders en jongeren met een lagere

scholingsgraad zich onveilig voelen op het openbaar vervoer. In het onderzoek van de JOP-

monitor 1 (Cops, 2009) dat peilde naar onveiligheidsgevoelens in het algemeen, kwam

eveneens naar voor dat meisjes en jongeren met een lagere SES zich significant onveiliger

voelen. Voor leeftijd en scholingsgraad werden, in tegenstelling tot het onderzoek van deze

masterproef, geen significante resultaten gevonden.

c) Hoe variëren de routineactiviteiten bij de adolescente reizigers?

Wat de routineactiviteiten betreft, konden we eerst en vooral vaststellen dat er maar in

beperkte mate gebruik werd gemaakt van mogelijke risicolijnen door de adolescente reizigers.

Bijgevolg worden jongeren weinig blootgesteld aan potentiële daders. Verder zagen we dat ze

daarentegen wel sterk gebruik maken van opportuniteitslijnen en hierbij in het bezit zijn van

waardevolle voorwerpen. Dit zorgt ervoor dat de jongeren uit onze steekproef aantrekkelijke

potentiële slachtoffers zijn. Tot slot konden we opmerken dat er geen sprake is van een

uitgesproken hoge of lage bescherming van de doelwitten op de tram- en de buslijnen

waarvan deze jongeren gebruik maken.

d) Hoe variëren de levensstijlrisico’s bij de adolescente reizigers?

Uit de resultaten kwam naar voor dat de meerderheid van de jongeren er een lage risicovolle

levensstijl op nahoudt. Men vertoont weinig ongestructureerd rondhanggedrag, plegen weinig

delinquent gedrag en consumeren alcohol met mate. Algemeen kunnen we dus concluderen

dat de jongeren in deze steekproef slechts in beperkte mate worden blootgesteld aan

criminogene situaties.

Page 63: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

63

7. Verklarende analyse

7.1 Inleiding

In deze paragraaf zullen we vervolgens aan de hand van een multivariate regressieanalyse de

individuele spreiding van slachtofferschap en onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer

verklaren op basis van de centrale assumpties van de geïntegreerde routineactiviteiten- en

levensstijltheorie dat hier als theoretisch raamwerk wordt gebruikt. De klemtoon ligt hierbij

op het nagaan van de rol van de situationele risico‟s met name de mate van blootstelling aan

potentiële daders, de aantrekkelijkheid van potentiële slachtoffers, de mate van bescherming

van het doelwit en de levensstijlrisico‟s. Om de invloed en de verklaringskracht van deze

theoretische concepten te bestuderen, hanteren we het principe van de bloksgewijze invoeging

van de onafhankelijke variabelen, dit betekent dat de onafhankelijke variabelen stapsgewijs

worden toegevoegd. De volgorde is hier niet willekeurig. In een eerste stap wordt er telkens

gekeken naar de onafhankelijke effecten van de sociaal-demografische achtergrondkenmerken

(model 1). Hoewel achtergrondkenmerken geen causale invloed uitoefenen op

slachtofferschap en onveiligheidsbeleving, worden deze toch in de multivariate analyses

betrokken. De victim survey is namelijk geen toevalssteekproef en daarom dienen we te

controleren voor de effecten van achtergrondkenmerken om de netto-effecten van de andere

verklarende mechanismen te kennen (Pauwels, 2007). In een tweede stap worden vervolgens

de kenmerken van de routineactiviteiten toegevoegd (model 2). In model 3 worden de

levensstijlrisico‟s geïntroduceerd. Bij de verklaring van de individuele verschillen in

onveiligheidsbeleving is nog een extra model 4 toegevoegd met slachtofferschap op het

openbaar vervoer als onafhankelijke variabele.

Kort samengevat zullen we in dit hoofdstuk dieper ingaan op het empirisch toetsen van de

stellingen die we hebben afgeleid uit het opgestelde conceptueel model betreffende

slachtofferschap en onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer.6

Vooraleer we de analyses beginnen, dienen we eerst een controle op de multicollineariteit

(samenhang tussen onafhankelijke variabelen) uit te voeren.7 In dit geval blijkt uit de

voorbereidende controle dat er zich geen enkel probleem stelt (bijlage 7). In de tabellen zien

we ook de samenhang van de onafhankelijke variabelen met slachtofferschap en

6 Zie hoofdstuk 2, p.25

7 Indien de correlatie hoger is dan 0,8 dan heeft het geen nut om deze variabelen op te nemen in een analyse. Bij

een sterke samenhang kan men de variabelen immers statistisch nauwelijks of niet van elkaar onderscheiden.

Page 64: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

64

onveiligheidsbeleving. Dit is belangrijk aangezien de observatie van samenhang noodzakelijk

is om van causaliteit te spreken. Bij alle onafhankelijke variabelen blijkt er sprake te zijn van

samenhang.

De verklarende onderzoeksvragen zijn als volgt geformuleerd:

1) In welke mate hebben sociaal-demografische achtergrondkenmerken een effect op

slachtofferschap?

2) In welke mate kunnen individuele verschillen in slachtofferschap op het openbaar vervoer

verklaard worden aan de hand van de routineactiviteiten (blootstelling, aantrekkelijkheid en

bescherming) en levensstijlrisico‟s?

3) In welke mate hebben sociaal-demografische achtergrondkenmerken een effect op

onveiligheidsbeleving?

4) In welke mate kunnen individuele verschillen in onveiligheidsbeleving op het openbaar

vervoer verklaard worden aan de hand van de routineactiviteiten (blootstelling,

aantrekkelijkheid en bescherming) en levensstijlrisico‟s?

5) In welke mate heeft slachtofferschap een effect op individuele verschillen in

onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer ongeacht de sociaal-demografische

achtergrondkenmerken, routineactiviteiten (blootstelling, aantrekkelijkheid en bescherming)

en levensstijlrisico‟s van de respondent?

In wat volgt zullen de multivariate analyses worden gepresenteerd met slachtofferschap en de

mate van onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer als afhankelijke variabelen. Verder

staan we ook kort even stil bij de verschillende dimensies van onveiligheidsbeleving als

afhankelijke variabelen.

Page 65: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

65

7.2 Verklaring individuele verschillen in slachtofferschap op het openbaar vervoer

Tabel 11: Bloksgewijze regressieanalyse slachtofferschap op het openbaar vervoer

Onafhankelijke variabelen Model 1

Bèta-waarde

Model 2

Bèta-waarde

Model 3

Bèta-waarde

Achtergrondkenmerken

Geslacht

Leeftijd

Immigratieachtergrond

Gezinsstructuur

Lage SES gezin

Schoolse vertraging

0.049

0.106**

0.025

-0.008

0.118***

0.064(*)

0.039

0.074(*)

0.010

-0.010

0.111***

0.059

0.061*

-0.033

0.031

-0.016

0.085**

0.081*

Routine-activiteiten

Blootstelling potentiële daders

Aantrekkelijkheid slachtoffers

Bescherming doelwit

0.120**

0.003

-0.078*

0.081*

-0.053

-0.060(*)

Levensstijlrisico’s 0.318***

R² 0.049 0.072 0.151

Adj R² 0.043 0.063 0.142

Verandering in R² -- *** ***

N 907 907 907

(*): p<0.10, *: p<0,05, **: p<0,01, ***: p<0,001

Bèta=gestandaardiseerde richtingscoëfficiënt

In tabel 11 zien we dat het eerste model de effecten weergeeft van de achtergrondkenmerken

op slachtofferschap. Deze achtergrondkenmerken verklaren slechts in beperkte mate de

individuele verschillen in slachtofferschap op het openbaar vervoer. Dit kunnen we afleiden

van de waarde van de adjusted determinatiecoëfficiënt (adj. R²).8 De opgenomen

achtergrondkenmerken in onze analyse verklaren samen 4.3% van de variantie in

slachtofferschap op het openbaar vervoer (Adj. R²: 0.043). Zowel leeftijd (bèta: 0.106) als

lage SES gezin (bèta: 0.118) hebben een positief significant netto-effect op slachtofferschap.9

Dit betekent dat oudere jongeren en jongeren met een lage sociaal-economische status, een

hogere kans op slachtofferschap hebben. Alsook schoolse vertraging is significant maar niet

op het gangbare niveau (α=0.05) maar slechts op het niveau 0.10. We zien verder dat het

netto-effect van lage SES gezin groter is dan het netto-effect van leeftijd en schoolse

vertraging en dus de belangrijkste predictor is van slachtofferschap in dit model.

8 Adj. R² is een meer kritischere maat dan R² omdat het rekening houdt met het aantal onafhankelijke variabelen

en geeft de variantie in de afhankelijke variabele (Y) weer die door de onafhankelijke variabelen kan verklaard

worden. 9 Hiervoor kijken we naar de bèta-waarden. De bèta-waarden laten een vergelijking toe van de netto-effecten van

de onafhankelijke waarden. Netto-effecten met een absolute bèta-waarde kleiner dan 0.10 worden hier

beschouwd als inhoudelijk irrelevant, ongeacht het significantieniveau. De netto-effecten zijn dan immers

verwaarloosbaar klein.

Page 66: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

66

Na het invoegen van de routineactiviteiten (model 2) stijgt de verklarende kracht van het

model en deze stijging is significant. Adjusted R² bedraagt nu 0.063 wat betekent dat 6.3%

van de variantie in slachtofferschap kan verklaard worden door de achtergrondkenmerken en

de kenmerken van de routineactiviteiten. We kunnen dus concluderen dat de invoeging van de

routineactiviteiten een kleine meerwaarde biedt. Wat betreft de kenmerken van de

routineactiviteiten hebben de variabelen blootstelling (bèta: 0.120) en bescherming (bèta: -

0.078) significante netto-effecten, controlerend voor de sociaal-demografische

achtergrondkenmerken. Dit bevestigt ons vermoeden dat blootstelling aan potentiële daders en

bescherming van het doelwit effecten hebben op slachtofferschap. Het effect van bescherming

is hier echter verwaarloosbaar. Het sterkste netto-effect vinden we voor „blootstelling aan

potentiële daders‟ en vormt in dit model de belangrijkste predictor. Belangrijk eveneens is de

vaststelling dat het netto-effect van de achtergrondkenmerken, na de introductie van de

routineactiviteiten, achteruitgaat. Dit suggereert dat de routineactiviteiten modererende

variabelen zijn voor de effecten van achtergrondkenmerken.

In de laatste stap werden de variabele levensstijlrisico‟s geïntroduceerd in de analyse (model

3). Deze variabele heeft het sterkste rechtstreekse netto-effect (bèta:0.318) en reduceert verder

het effect van de routineactiviteiten. Hieruit kan afgeleid worden dat levensstijlrisico‟s dichter

staan bij de verklaring van individuele verschillen in slachtofferschap dan de overige

variabelen waarvoor gecontroleerd wordt. Dit effect is tevens positief wat betekent dat het

hebben van een risicovolle levensstijl, een grotere kans op slachtofferschap teweegbrengt. De

verklaringskracht van het globale model stijgt opnieuw significant en bedraagt 0.142.

Page 67: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

67

7.3 Verklaring individuele verschillen in onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer

Tabel 12: Bloksgewijze regressieanalyse onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer

Onafhankelijke variabelen Model 1

Bèta-waarde

Model 2

Bèta-waarde

Model 3

Bèta-waarde

Model 4

Bèta-waarde

Achtergrondkenmerken

Geslacht

Leeftijd

Immigratieachtergrond

Gezinsstructuur

Lage SES gezin

Schoolse vertraging

0.133***

0.171***

-0.046

0.053

0.060(*)

-0.044

0.129***

0.139***

-0.058

0.051

0.058

-0.049

0.134***

0.118**

-0.054

0.051

0.052

-0.045

0.118***

0.129**

-0.059(*)

0.052

0.037

-0.064

Routine-activiteiten

Blootstelling potentiële daders

Aantrekkelijkheid slachtoffers

Bescherming doelwit

0.049

0.099**

-0.006

0.040

0.087**

-0.001

0.019

0.099**

0.018

Levensstijlrisico’s 0.066(*) -0.006

Slachtofferschap 0.220***

R² 0.061 0.075 0.079 0.119

Adj R² 0.054 0.065 0.067 0.107

Verandering in R² -- ** (*) ***

N 822 822 822 822

(*): p<0.10, *: p<0,05, **: p<0,01, ***: p<0,001

Bèta=gestandaardiseerde richtingscoëfficiënt

De resultaten van de multivariate analyses met onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer

als afhankelijke variabele, worden weergegeven in tabel 12.

Uit model 1 blijkt dat de achtergrondkenmerken weinig van de geobserveerde variantie in

onveiligheidsbeleving kunnen verklaren (Adj. R²: 0.061). Enkel geslacht, leeftijd en lage SES

gezin hebben een substantieel significant netto-effect. Leeftijd komt hier als belangrijkste

predictor naar voor ter verklaring van individuele verschillen in de mate van

onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer.

Wanneer vervolgens de routineactiviteiten (model 2) geïntroduceerd worden, zien we een

significante toename in de verklaringskracht van het model (Adj. R²: 0.065). Deze toename is

echter gering. Daarnaast kan vastgesteld worden dat enkel de variabele „aantrekkelijkheid van

potentiële slachtoffers‟ een positief significant netto-effect heeft (bèta: 0.099). Dit effect is

echter niet substantieel groot. Het introduceren van de routineactiviteiten heeft ervoor gezorgd

dat het effect van de achtergrondkenmerken op onveiligheidsbeleving verzwakt, maar

geslacht en leeftijd blijven desondanks een inhoudelijk significant effect hebben. Het sterkste

Page 68: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

68

netto-effect wordt gevonden voor leeftijd (bèta: 0.139). Hoe ouder men is, hoe onveiliger men

zich voelt wanneer men gebruik maakt van het openbaar vervoer.

Uit model 3, dat de levensstijlrisico‟s in rekening brengt, blijkt dat de verklarende kracht van

het model opnieuw significant stijgt, dit echter in zeer beperkte mate (Adj. R²:0.067).

Levensstijlrisico‟s (bèta: 0.066) heeft een zwak netto-effect dat bovendien maar significant is

op het niveau 0.10. De introductie van deze variabele reduceert het effect van „de

aantrekkelijkheid van potentiële slachtoffers‟ en van het achtergrondkenmerk leeftijd.

Opmerkelijk is dat het effect van geslacht daarentegen toeneemt. Het geslacht van de jongeren

vormt in dit model 3 tevens ook de belangrijkste predictor (bèta: 0.134). Meisjes voelen zich

significant onveiliger dan de jongens wanneer ook de routineactiviteiten en de

levensstijlrisico‟s van de jongeren in rekening worden gebracht.

Het finale model (model 4) introduceert het individueel slachtofferschap op het openbaar

vervoer. De introductie van deze variabele zorgt ervoor dat het effect van levensstijlrisico‟s

geheel onsignificant wordt. Wanneer we kijken naar het netto-effect van leeftijd, zien we dat

de bèta-waarde is gestegen, net zoals de bèta-waarde van immigratieachtergrond die tevens

significant is geworden op het niveau van 0.10. Er bestaat dus hoogstwaarschijnlijk een direct

effect tussen deze onafhankelijke variabelen en de mate van onveiligheidsbeleving die

jongeren ervaren op het openbaar vervoer. Voor wat betreft de routineactiviteiten zien we dat

de bèta-waarde voor de variabele „aantrekkelijkheid van potentiële slachtoffers‟ is

toegenomen. Het effect van deze variabele op onveiligheidsbeleving is dus

hoogstwaarschijnlijk direct. Dit in tegenstelling tot de variabelen „blootstelling aan potentiële

daders‟ en „bescherming van het doelwit‟, deze hebben waarschijnlijk slechts een indirect

effect op het ervaren van onveiligheidsgevoelens op het openbaar vervoer. De effecten van de

routineactiviteiten zijn echter inhoudelijk te klein om een substantiële rol te spelen.

Individueel slachtofferschap heeft een zeer sterk, significant en duwend netto-effect en is

tevens de belangrijkste predictor voor onveiligheidsbeleving van jongeren op het openbaar

vervoer in het globale model (bèta: 0.220). De verklaringskracht van dit globale model is

significant toegenomen en bedraagt 0.107. 10.7% van de variantie in de mate van

onveiligheidsbeleving kan verklaard worden door het finale model. Hieruit kunnen we

concluderen dat individueel slachtofferschap de belangrijkste onafhankelijke variabele is in

het verklaren van de onveiligheidsbeleving van jongeren op het openbaar vervoer.

Page 69: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

69

7.4 Verklaring individuele verschillen in de dimensies van onveiligheidsbeleving op het

openbaar vervoer

Onveiligheidsbeleving kan opgesplitst worden in drie dimensies. De resultaten zijn mogelijk

verschillend. Ook voor de verschillende dimensies van onveiligheidsbeleving zullen we een

antwoord formuleren op de laatste drie verklarende onderzoeksvragen. In bijlage 8 kan de

lezer de bloksgewijze regressieanalyses voor de verschillende dimensies van

onveiligheidsbeleving als afhankelijke variabelen terugvinden.

Voor wat betreft de affectieve dimensie, zien we dat enkel geslacht, leeftijd, lage sociaal-

economische status van het gezin, aantrekkelijkheid van potentiële slachtoffers en

slachtofferschap op het openbaar vervoer significante netto-effecten hebben (model 4, bijlage

8.1). We stelden vast dat slachtofferschap een modererende variabele is voor het effect van

geslacht en lage SES gezin, maar niet voor de effecten van leeftijd en „aantrekkelijkheid van

potentiële slachtoffers‟. Slachtofferschap op het openbaar vervoer blijkt tenslotte ook de

belangrijkste predictor te zijn voor de ervaren angst en/of de meer algemene gevoelens van

bezorgdheid over onveiligheid op het openbaar vervoer.

Wanneer we kijken naar de expressieve dimensie, dan zien we in model 4 (bijlage 8.2) dat

enkel geslacht, immigratieachtergrond, „aantrekkelijkheid van potentiële slachtoffers‟ en

slachtofferschap op het openbaar vervoer een significante rol spelen bij de verklaring van

individuele verschillen in mijdgedrag. Opmerkelijk is dat geslacht de belangrijkste predictor

is in het globale model. De effecten van geslacht en immigratieachtergrond worden in lichte

mate gemodereerd door de toevoeging van de variabele slachtofferschap. Voor de variabele

„aantrekkelijkheid van potentiële slachtoffers‟ daarentegen stijgt het netto-effect significant na

toevoeging van de variabele slachtofferschap. Hoewel deze variabele waarschijnlijk een

rechtstreeks effect heeft, is ze inhoudelijk irrelevant om een rol te spelen.

Tot slot staan we nog even kort stil bij de resultaten betreffende de cognitieve dimensie. In het

globale model (model 4, bijlage 8.3) hebben zowel leeftijd, immigratieachtergrond, schoolse

vertraging, „aantrekkelijkheid van potentiële slachtoffers‟ en slachtofferschap een significant

netto-effect. Echter enkel leeftijd en slachtofferschap spelen een substantiële rol bij de

verklaring van individuele verschillen in risico-inschatting op slachtofferschap van

criminaliteit. Wanneer we de bèta-waarden uit model 3 vergelijken met het globale vierde

model, stellen we vast dat slachtofferschap hier geen modererende variabele is aangezien de

effecten van de hierboven opgesomde significante variabelen toenemen. Slachtofferschap is

Page 70: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

70

daarentegen wel een modererende variabele voor het effect van levensstijlrisico‟s. Dit effect

wordt immers geheel onsignificant in het globale model.

7.5 Besluit

We formuleren een algemeen besluit door een antwoord te bieden op de vooropgestelde

verklarende onderzoeksvragen.

a) In welke mate hebben sociaal-demografische achtergrondkenmerken een effect op

slachtofferschap?

Enkel de variabelen leeftijd, lage SES gezin en schoolse vertraging hebben positieve

significante netto-effecten op slachtofferschap op het openbaar vervoer. Nadat de kenmerken

van routineactiviteiten en de levensstijlrisico‟s in rekening worden gebracht, verdwijnt echter

de significantie van deze eerste variabele. Er ontstaat wel een positief significant verband

tussen de variabele geslacht en slachtofferschap. Op basis van de resultaten kunnen we besluit

dat achtergrondkenmerken wel degelijk een rol spelen bij het verklaren van individueel

slachtofferschap, maar deze rol mag niet overschat worden.

b) In welke mate kunnen individuele verschillen in slachtofferschap op het openbaar vervoer

verklaard worden aan de hand van de routineactiviteiten en levensstijlrisico’s?

Wat de routineactiviteiten betreft, blijkt dat blootstelling aan (potentiële) daders en de mate

van bescherming van het doelwit een significante invloed hebben op slachtofferschap op het

openbaar vervoer. De netto-effecten van deze variabelen zijn echter verwaarloosbaar klein

waardoor ze inhoudelijk irrelevant zijn. Levensstijlrisico daarentegen speelt wel een

belangrijke rol bij de verklaring van individueel slachtofferschap. Deze variabele heeft het

sterkste rechtstreekse netto-effect en kan dus worden beschouwd als de belangrijkste predictor

van slachtofferschap op het openbaar vervoer.

c) In welke mate hebben sociaal-demografische achtergrondkenmerken een effect op

onveiligheidsbeleving?

Wanneer we kijken naar de netto-effecten van de sociaal-demografische

achtergrondkenmerken die opgenomen zijn in onze analyse, merken we op dat leeftijd het

sterkst blijkt samen te hangen met onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer. Hoe ouder

Page 71: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

71

men is, hoe onveiliger men zich voelt. Alsook geslacht blijkt een positieve significante

invloed te hebben: meisjes voelen zich onveiliger dan de jongens. Dit is congruent met

bestaand empirisch onderzoek naar de onveiligheidsbeleving van jongeren (De Groof, 2008;

Cops, 2009; Van Damme, 2010). We dienen hierbij te vermelden dat het empirsich onderzoek

van Anjuli plaatsvond in een specifieke context namelijk de schoolcontext. Voor de specifieke

context van dit onderzoek namelijk het openbaar vervoer gelden dezelfde resultaten. Tenslotte

zien we dat ook immigratieachtergrond een significante invloed heeft op het

significantieniveau 0.10. Wat de overige achtergrondkenmerken betreft zijnde

gezinsstructuur, familiale SES en de schoolse vertraging, merken we op dat deze niet blijken

samen te hangen met onveiligheidsgevoelens van jongeren opgenomen in de analyses,

wanneer zowel de achtergrondkenmerken, de routineactiviteiten, levensstijlrisico‟s als eerder

slachtofferschap in de analyses zijn opgenomen.

We kunnen hier dus besluiten dat de achtergrondkenmerken een kleine rol spelen in de

verklaring van individuele verschillen in onveiligheidsbeleving wegens de beperkte

verklaringskracht.

d) In welke mate kunnen individuele verschillen in onveiligheidsbeleving op het openbaar

vervoer verklaard worden aan de hand van de routineactiviteiten en levensstijlrisico’s?

De routineactiviteiten en de levensstijlkenmerken hebben slechts in geringe mate een invloed

op de mate van onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer. Bij de routineactiviteiten

blijkt enkel de variabele „aantrekkelijkheid van potentiële slachtoffers‟ een significante

invloed te hebben. Levensstijlrisico is echter maar significant op het niveau 0.10, controlerend

voor de achtergrondkenmerken en de routineactiviteiten.

Concluderend kunnen we stellen dat de rol van routineactiviteiten en de levensstijlrisico‟s bij

de verklaring van individuele verschillen in onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer

verwaarloosbaar is.

e) In welke mate heeft slachtofferschap een effect op individuele verschillen in

onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer ongeacht de sociaal-demografische

achtergrondkenmerken, routineactiviteiten en levensstijlrisico’s van de respondent?

Uit de analyse konden we vaststellen dat individueel slachtofferschap op het openbaar vervoer

de sterkste positieve significante invloed heeft (bèta:0.220). De introductie van deze variabele

Page 72: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

72

in het globale model, zorgde voor een sterke significante toename in de verklaringskracht

(Adj. R²:0.107). Deze introductie zorgde er tevens voor dat de effecten van geslacht en

levensstijlrisico‟s gemodereerd werden door slachtofferschap. Het effect van

levensstijlrisico‟s werd bovendien geheel onsignificant. In tegenstelling tot wat we hadden

verwacht, namen de absolute bèta-waarden van de variabelen leeftijd, immigratieachtergrond

en „aantrekkelijkheid van potentiële slachtoffers‟ toe. Deze variabelen hebben waarschijnlijk

een direct effect op onveiligheidsbeleving.

Algemeen kunnen we besluiten dat individueel slachtofferschap op het openbaar vervoer de

belangrijkste determinant is bij de verklaring van individuele verschillen in

onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer. Wederom zien we dit resultaat terug in ander

onderzoek (Van Damme, 2010).

Page 73: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

73

Deel IV: Algemeen besluit en kritische

bedenkingen

Het opzet van deze studie was een zicht te krijgen op de patronen van slachtofferschap en

onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer. Bovendien wilden we nagaan in welke mate

de determinanten van de geïntegreerde routineactiviteiten- en levensstijltheorie, individuele

verschillen in slachtofferschap en onveiligheidsbeleving bij adolescenten op het openbaar

vervoer kunnen verklaren. Om een antwoord te kunnen bieden op de gestelde

onderzoeksvragen in deze masterproef, werd een empirisch onderzoek opgezet. Door middel

van een slachtofferenquête onder jongeren uit het secundair onderwijs in Gent en haar

deelgemeenten werden de nodige gegevens verzameld.

Uit de beschrijvende analyse is gebleken dat slachtofferschap op het openbaar vervoer een

probleem is dat zich ook in Gent voordoet. We dienen hierbij wel te vermelden dat bij de

twaalf bevraagde delicten het aandeel jongeren dat nog nooit slachtoffer is geworden telkens

groter is dan het aandeel jongeren dat ooit al eens slachtoffer is geworden. Seksuele

intimidatie en pestgedrag zijn de twee delicten waarvan men het meest rapporteert al ooit eens

slachtoffer te zijn geweest. Slachtofferschap van de meer ernstige geweldsvormen wordt dus

voorlopig nog weinig gerapporteerd. Tenslotte kunnen we stellen dat vooral meisjes, jongeren

ouder dan 14 jaar, jongeren met een lage sociaal-economische status en jongeren met een

lagere scholingsgraad al vaker slachtoffer zijn geworden op het openbaar vervoer.

Opmerkelijk is dat de helft van de jongeren zich onveilig voelt wanneer men gebruik maakt

van het openbaar vervoer. Een gelijkaardig resultaat kan worden gevonden in het onderzoek

van De Wree et al. (2006). Ook hier luidde de conclusie dat een erg grote groep van de

reizigers wel eens te kampen heeft met een gevoel van onveiligheid op het openbaar vervoer.

De jongeren vrezen het meest om slachtoffer te worden van verbale agressie en diefstal

zonder bedreiging/geweld. Een groot deel van de jongeren gaven aan, ten gevolge van deze

onveiligheidsgevoelens, hun gedrag aan te passen door bepaalde bus- en tramlijnen en haltes

te vermijden. Alsook het gebruik maken van het openbaar vervoer als het donker is wordt

door deze jongeren achterwege gelaten. Meisjes, jongeren ouder dan 14 jaar, jongeren met

een hoge sociaal-economische status, jongeren die deel uitmaken van een gezin met beide

Page 74: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

74

ouders en jongeren met een lagere scholingsgraad voelen zich het vaakst onveilig op het

openbaar vervoer.

In wat volgt willen we aan de hand van de evaluatie van stellingen uit het conceptueel model,

dat tijdens de verklarende analyses werd getoetst, conclusies trekken. Wegens beperking in

tijd en ruimte, gelden deze bevindingen enkel voor adolescenten uit het secundair onderwijs te

Gent. We kunnen de bevindingen dus niet veralgemenen.

Stelling 1: Sociaal-demografische achtergrondkenmerken van jongeren (geslacht, leeftijd, en

schoolse vertraging) en hun gezin (immigratieachtergrond, eenoudergezin en lage SES)

hebben onafhankelijke duwende netto-effecten op frequenties van slachtofferschap van

jongeren op het openbaar vervoer, omdat deze verwijzen naar fysieke en sociale

kwetsbaarheid.

Uit de empirische toets is gebleken dat individuele verschillen in slachtofferschap op het

openbaar vervoer wel degelijk voor een deel kunnen verklaard worden door bepaalde sociaal-

demografische achtergrondkenmerken. Meer specifiek zagen we dat de variabelen leeftijd,

lage SES gezin en schoolse vertraging significante duwende netto-effecten hebben en een rol

spelen in deze verklaring. De verklaringskracht van deze variabelen is echter zeer beperkt,

bijgevolg mag de rol van deze achtergrondkenmerken niet overschat worden.

Stelling 2: De routineactiviteiten (blootstelling aan potentiële daders, aantrekkelijkheid van

potentiële slachtoffers en bescherming van het doelwit) hebben een sterk duwend netto-effect

op de frequentie van slachtofferschap van jongeren op het openbaar vervoer, los van de

sociaal-demografische achtergrondkenmerken. Personen die gebruik maken van risicolijnen,

op opportuniteitslijnen vaak waardevolle voorwerpen bij zich hebben en reizen met bus- of

tramlijnen met weinig bescherming aanwezig, hebben een grotere kans om slachtoffer te

worden op het openbaar vervoer.

Wat deze stelling betreft kunnen we besluiten dat enkel de variabelen „blootstelling aan

potentiële daders‟ en „bescherming van het doelwit‟ significante netto-effecten hebben.

„Blootstelling aan potentiële daders‟ is tevens de belangrijkste predictor van slachtofferschap.

De routineactiviteiten reduceren de effecten van de achtergrondkenmerken leeftijd, lage SES

gezin en schoolse vertraging. De eerste twee variabelen blijven echter wel nog een significant

effect hebben. Dit betekent dat routineactiviteiten belangrijke mechanismen zijn in

Page 75: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

75

verhouding tot de sociaal-demografische achtergrondkenmerken, maar alleen zijn ze niet in

staat om de effecten van de achtergrondkenmerken weg te verklaren.

Stelling 3: Een risicovolle levensstijl heeft een sterk duwend netto-effect op de frequentie van

slachtofferschap van jongeren op het openbaar vervoer, los van de sociaal-demografische

achtergrondkenmerken en de routineactiviteiten.

Levensstijlrisico‟s hebben een sterk significant en positief netto-effect op slachtofferschap.

Het is tevens de belangrijkste predictor voor slachtofferschap wanneer ook de

achtergrondkenmerken en de routineactiviteiten in rekening worden gebracht. Dit betekent dat

de levensstijlrisico‟s van jongeren dichter staan bij de verklaring van de individuele

verschillen in slachtofferschap. Levensstijlrisico‟s reduceert de effecten van de

routineactiviteiten, lage SES gezin en leeftijd. Deze laatste wordt zelfs geheel onsignificant.

Geslacht en schoolse vertraging daarentegen krijgen een significant effect na toevoeging van

de levensstijlrisico‟s en hebben waarschijnlijk een direct effect op slachtofferschap.

Stelling 4: Sociaal-demografische achtergrondkenmerken van jongeren (geslacht, leeftijd,

schoolse vertraging) en hun gezin (immigratieachtergrond, eenoudergezin en lage SES)

hebben onafhankelijke duwende netto-effecten op de mate van onveiligheidsbeleving van

jongeren op het openbaar vervoer, omdat deze verwijzen naar fysieke en sociale

kwetsbaarheid.

Individuele verschillen in onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer worden in beperkte

mate verklaard door de sociaal-demografische achtergrondkenmerken van jongeren.

Wederom mag de rol van deze achtergrondkenmerken niet overschat worden. De netto-

effecten van geslacht, leeftijd en lage SES gezin zijn significant. Dit betekent dat deze drie

variabelen een rol spelen bij de verklaring van verschillen in onveiligheidsbeleving.

Stelling 5: De routineactiviteiten (blootstelling aan potentiële daders, aantrekkelijkheid van

potentiële slachtoffers en bescherming van het doelwit) hebben een sterk duwend netto-effect

op de mate van onveiligheidsbeleving van jongeren op het openbaar vervoer, los van de

sociaal-demografische achtergrondkenmerken. Personen die gebruik maken van risicolijnen,

op opportuniteitslijnen vaak waardevolle voorwerpen bij zich hebben en reizen met bus- of

tramlijnen met weinig bescherming aanwezig, voelen zich onveiliger op het openbaar vervoer.

Wat de routineactiviteiten betreft zien we dat enkel „aantrekkelijkheid van potentiële

slachtoffers‟ een significant netto-effect heeft, controlerend voor de sociaal-demografische

Page 76: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

76

achtergrondkenmerken. Dit effect is echter niet substantieel groot. Individuele verschillen in

onveiligheidsbeleving worden dus maar in beperkte mate verklaard door de

routineactiviteiten.

Stelling 6: Een risicovolle levensstijl heeft een sterk duwend netto-effect op de mate van

onveiligheidsbeleving van jongeren op het openbaar vervoer, los van de sociaal-

demografische achtergrondkenmerken en de routineactiviteiten.

Levensstijlrisico‟s heeft een significant effect maar dit effect is echter inhoudelijk te zwak om

een substantiële rol te spelen. De introductie van levensstijlrisico‟s als verklarende variabele

reduceert het effect van „de aantrekkelijkheid van potentiële slachtoffers‟ en leeftijd. De netto-

effecten van deze laatsten worden echter niet helemaal wegverklaard. Wanneer zowel de

sociaal-demografische achtergrondkenmerken, de routineactiviteiten en de levensstijlrisico‟s

in rekening worden gebracht, is geslacht de belangrijkste determinant bij de verklaring van de

individuele verschillen in onveiligheidsbeleving.

Stelling 7: Slachtofferschap heeft een sterk duwend netto-effect op de mate van

onveiligheidsbeleving van jongeren op het openbaar vervoer, los van sociaal-demografische

achtergrondkenmerken, routineactiviteiten en levensstijlrisico’s. Deze laatsten hebben

duwende netto-effecten, maar de introductie van slachtofferschap reduceert het effect van de

achtergrondkenmerken, routineactiviteiten en levensstijlrisico’s.

Uit de empirische toets is gebleken dat slachtofferschap op het openbaar vervoer wel degelijk

een sterk duwend netto-effect heeft op de onveiligheidsgevoelens van adolescente reizigers.

Wanneer zowel de sociaal-demografische achtergrondkenmerken, de routineactiviteiten, de

levensstijlrisico‟s en slachtofferschap in rekening worden gebracht, blijkt slachtofferschap

tevens de voornaamste predictor te zijn voor de onveiligheidsbeleving op het openbaar

vervoer. In tegenstelling tot wat de stelling vooropstelt, reduceert de introductie van deze

variabele echter niet alle effecten. Slachtofferschap blijkt enkel een modererende variabele te

zijn voor de effecten van geslacht en levensstijlrisico‟s. Deze laatste variabelen hebben slechts

een indirect effect op de onveiligheidsgevoelens die jongeren op het openbaar vervoer

ervaren. De significante netto-effecten van de variabelen leeftijd, immigratieachtergrond en

„aantrekkelijkheid van potentiële slachtoffers‟ nemen daarentegen toe. Deze variabelen

hebben waarschijnlijk een direct effect op de mate van onveiligheidsbeleving.

Page 77: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

77

Na zowel de beschrijvende en de verklarende onderzoeksvragen van een antwoord te hebben

voorzien, willen we afsluiten met enkele kritische bedenkingen en aanbevelingen voor verder

onderzoek.

De bedoeling van deze bijdrage was om het schaarse onderzoek naar slachtofferschap en

onveiligheidsbeleving van jongeren op het openbaar vervoer aan te vullen. Deze studie was

echter beperkt in tijd en ruimte en kan bijgevolg niet veralgemeend worden naar de Belgische

jongeren. Ondanks deze beperking hebben we met deze studie aangetoond dat

slachtofferschap en dan vooral onveiligheidsbeleving niet meer weg te denken zijn in onze

hedendaagse maatschappij.

Verder dient opgemerkt te worden dat deze studie slechts een partiële toets inhoudt. Enkel de

indicatoren van sociaal-demografische achtergrondkenmerken, routineactiviteiten,

levensstijlrisico‟s en slachtofferschap op het openbaar vervoer werden als mogelijke

verklarende mechanismen in de analyses opgenomen. Uit de resultaten van de empirische

toetsen is echter gebleken dat de individuele verschillen in zowel slachtofferschap als

onveiligheidsbeleving amper worden verklaard door de sleutelvariabelen in deze studie met

name de routineactiviteiten en de levensstijlrisico‟s. Levensstijlrisico‟s hebben wel meer

verklaringskracht dan de routineactiviteiten. Dit kunnen we verklaren doordat

levensstijlrisico‟s een meer directere meting is van blootstelling. We dienen dus te besluiten

dat er naast deze sleutelvariabelen nog andere verklarende variabelen moeten zijn. Om deze te

achterhalen zullen we concurrerende theorieën moeten vergelijken. Er dient wel opgemerkt te

worden dat slachtofferschap sowieso minder verklaarbaar is dan daderschap. Slachtoffers

kiezen er namelijk niet voor om slachtoffer te worden, terwijl daders hun slachtoffers wel

uitkiezen.

In deze studie hebben we wel een significant sterk effect van slachtofferschap op

onveiligheidsbeleving gevonden. In de literatuur wordt dit verband echter niet altijd

gevonden. Veel onderzoekers zijn van mening dat slachtofferschap geen rol speelt bij de

verklaring van onveiligheidsbeleving (Cf. Supra). We merken hier op dat het niet slecht is dat

er verschillende meningen zijn omtrent deze verklarende determinant. Zo blijft de discussie in

leven en vervalt men niet in een eenzijdig verklaringsmodel dat beweert alle

onveiligheidsbeleving te kunnen verklaren.

Page 78: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

78

Mijn inziens zijn er ook nog steeds te weinig longitudinale onderzoeken. Daardoor is het

moeilijk om trends in verband met slachtofferschap op het openbaar vervoer bij jongeren weer

te geven. De studie die in deze masterproef heeft plaatsgevonden zou over meerdere jaren

herhaald moeten worden. Ook zou men deze toets in verschillende settings moeten uitvoeren,

zodat we hiertussen ook een vergelijking kunnen maken.

We dienen ook kritisch te zijn betreffende de betrouwbaarheid en geldigheid van het

onderzoek. We kunnen niet met zekerheid weten of elke respondent zijn of haar vragenlijst

volledig eerlijk heeft ingevuld. Daarnaast waren er ook een aantal enquêtes die niet bruikbaar

waren voor dit onderzoek. Dus ook het probleem van uitval dienen we in het achterhoofd te

houden. Ook is er hier slechts gebruik gemaakt van één methode namelijk de survey bij jonge

adolescenten maar als we willen weten of deze resultaten betrouwbaar zijn, moet deze studie

gevalideerd worden aan de hand van andere methoden. Een alternatief hiervoor is

bijvoorbeeld het gebruik van politiecijfers om de meer ernstige vormen van slachtofferschap

in beeld te kunnen brengen.

Door het uitvoeren van een theorietoets, zijn een aantal mogelijke oorzaken van

slachtofferschap en onveiligheidsbeleving in deze studie naar voor gekomen. Aan de hand van

deze bevindingen kunnen we de resultaten doortrekken en een link leggen met preventie. Om

in te werken op de fenomenen slachtofferschap en onveiligheidsbeleving, dienen we te weten

welke variabelen een causale rol spelen bij de verklaring van individuele verschillen van deze

fenomenen. Preventiestrategieën dienen vervolgens deze variabelen centraal te plaatsen in hun

initiatieven om de beide fenomenen te voorkomen of te reduceren. Aan bepaalde oorzaken

zoals sociaal-demografische achtergrondkenmerken, kan niets gewijzigd worden. Er kunnen

daarentegen wel maatregelen genomen worden op het vlak van de routineactiviteiten op het

openbaar vervoer en de levensstijlrisico‟s van de jongeren. Wat de blootstelling aan potentiële

daders betreft, kan De Lijn eventueel in samenwerking met andere partners zich focussen op

de risicolijnen en zorgen voor een hogere veiligheid op deze lijnen. Hetzelfde geldt voor de

opportuniteitslijnen. De jongeren kunnen tevens worden aangespoord om zo weinig mogelijk

waardevolle voorwerpen zichtbaar bij te hebben waardoor ze een minder aantrekkelijk

slachtoffer vormen voor potentiële daders. Tenslotte kan De Lijn ook meer initiatieven nemen

wat betreft de bescherming van de reizigers: meer camera‟s plaatsen, meer controleurs,

politieagenten en lijnspotters inzetten. Ook de medereizigers moeten zoveel mogelijk worden

aangespoord om informele sociale controle uit te oefenen wanneer men gebruik maakt van het

Page 79: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

79

openbaar vervoer. Het is ook noodzakelijk om preventieprojecten op te zetten die jongeren

aanzetten om minder ongestructureerd gedrag te vertonen, minder delinquent gedrag te plegen

en het alcoholverbruik in te perken. Wanneer men het slachtofferschap op het openbaar

vervoer weet te reduceren, zal dit ook de onveiligheidsgevoelens van de jongeren ten goede

komen.

Afsluitend kunnen we stellen dat dit onderzoek een meerwaarde biedt doordat een algemeen

victimisatiemodel getoetst werd in een specifieke setting met name die van het openbaar

vervoer. Doordat routineactiviteiten maar een beperkte verklaringskracht hebben, dienen we

dus te concluderen dat we risicolijnen niet mogen stigmatiseren als uitsluitend gevaarlijk. Er

spelen namelijk nog andere variabelen een rol bij het voospellen van de kans op

slachtofferschap.

Page 80: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

80

Bibliografie

AERTSEN, I., CHRISTIANSEN, S., GOETHALS, J., HUTSEBAUT, F., MEYVIS, W. en

PETERS, T. (1993). De achterkant van de criminaliteit: over victimologie, slachtofferhulp en

strafrechtsbedeling. Antwerpen: Kluwer Rechtswetenschappen.

ALBERS, C., TELLER, M. en PONSAERS, P. (2006). Algemeen verslag over

onveiligheidsgevoelens: luisteren naar mensen over onveiligheid. Brussel: Koning

Boudewijnstichting.

AVERDIJK, M. (2010). Individuals’ victimization patterns over time. (Diss. Doct. Faculteit

Rechtsgeleerdheid). Amsterdam: Vrije Universiteit.

BELLAIR, P.E. (2002). Informal Surveillance and Street Crime: a Complex Relationship.

Criminology, 38, 137-169.

BERNBURG, J.G. en THORLINDSSON, T. (2001). Routine activities in social context: A

closer at the role of opportunity in deviant behavior. Justice Quarterly, 18, 543-567.

BIJLEVELD, C.C.J.H. (2005). Methoden en technieken van onderzoek in de criminologie.

Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

BILLIET, J. (1995). Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek: ontwerp en

dataverzameling. Leuven: Acco.

BILSKY, W. en WETZELS, P. (1997). On the Relationship between Criminal Victimization

and Fear of Crime. Psychology, Crime and Law, 3, 309-318.

BLOKLAND, T. en SOENEN, R. (2004). Veilig met de tram: een etnografisch perspectief op

veiligheid in het openbaar vervoer. B&M: Tijdschrift voor beleid, politiek en maatschappij,

31, 173-185.

BURSSENS, D. (2004). Jeugd en delinquentie. Over daders, slachtoffers, preventive en

aanpak. In BURSSENS, D., DE GROOF, S., HUYSMANS, H., SINNAEVE, I., STEVENS,

F., VAN NUFFEL, K., VETTENBURG, N., ELCHARDUS, M., WALGRAVE, L. en DE

BIE, M. (Eds.), Jeugdonderzoek belicht. Voorlopig syntheserapport van wetenschappelijk

onderzoek naar Vlaamse kinderen en jongeren (2000-2004) (pp. 105-118). Onuitgegeven

onderzoeksrapport, K.U. Leuven, VUB en UGent.

Page 81: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

81

COHEN, L.E. en FELSON, M. (1979). Social change and crime rate trends. A routine activity

approach. American Sociological Review, 44, 588-608.

COPS, D. (2009). Onveiligheidsgevoelens van jongeren onderzocht. In VETTENBURG, N.,

DEKLERCK, J. en SIONGERS, J. (eds.), Jongeren binnenstebuiten. Thema’s uit het

jongerenleven onderzocht (pp. 77-103). Leuven: Acco.

COPS, D. en OP DE BEECK, H. (2011). Dader- en slachtofferschap onder Brusselse

scholieren. In VETTENBURG, N., ELCHARDUS, M. en PUT, J. (eds.), Jong in Brussel:

bevindingen uit de JOP-monitor Brussel (pp.297-328). Leuven: Acco.

CUYVERS, G. (1988). Slachtoffers van misdrijven. Leuven: Acco.

DECLERCK, N. en PAUWELS, L. (2010). Individu, omgeving en de verklaring van

jeugdcrimineel gedrag: een toets in twee stedelijke settings. Antwerpen: Maklu.

DE GROOF, S. (2006). Het (on)grijpbare onveiligheidsgevoel. Een exploratie van de

structuur binnen het onveiligheidsconcept van mannen en vrouwen. Tijdschrift voor

criminologie, 48, 19-34.

DE GROOF, S. (2008). And my mama said… The (relative) parental influence on fear of

crime among adolescent girls and boys. Youth and society, 39, 267-293.

DE RUYVER, B., ENHUS, E., HOSTE, J., PAUWELS, L., PIETERS, T., PONSAERS, P. en

VANDER BEKEN, T. (2003). Bibliografische synthese: algemeen verslag over de

onveiligheid. Gent: Universiteit Gent

DE SCHAMPHELEIRE, W. (1986). De techniek van de enquête: een inleiding. Leuven:

Acco.

DE WREE, E., VERMEULEN, G. en CHRISTIANS, J. (2006). (Strafbare) overlast door

jongerengroepen in het kader van het openbaar vervoer. Antwerpen: Maklu.

ELCHARDUS, M., DE GROOF, S. en SMITS, W. (2005). Rationele angst of collectieve

voorstelling van onbehagen. Een vergelijking van twee paradigma‟s ter verklaring van

onveiligheidsgevoelens. Mens en Maatschappij, 80 (1), 48-68.

Page 82: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

82

ELCHARDUS, M. en SMITS, W. (2003). Bedreigd, kwetsbaar en hulpeloos:

onveiligheidsgevoel in Vlaanderen 1998-2002. In LEMAÎTRE, J. en VAN GEEL, H. (eds.),

Vlaanderen gepeild! (pp. 99-136). Brussel: Administratie Planning en Statistiek.

FATTAH, E.A. (1993). Research on fear of crime: Some common conceptual and

measurement problems. In BILSKY, W., PFEIFFER, C. en WETZELS, P. (eds.), Fear of

crime and criminal victimization (pp. 45-70). Stuttgart: Enke.

FATTAH, E.A. (2008). The rational choice/opportunity perspectives as a vehicle for

integrating criminological and victimological theories. In CLARKE, R.V. en FELSON, M.

(eds.), Routine activity and rational choice (pp. 225-258). New Brunswick (N.

J.): Transaction books.

FERRARO, K.F. (1995). Fear of crime: Interpreting victimization risk. Albany: State

University of New York Press.

FERRARO, K.F. en LAGRANGE, R. (1987). The Measurement of Fear of Crime.

Sociological Inquiry, 57, 70-101.

GAROFALO, J. (1979). Victimization and the fear of crime. Journal of research in crime and

delinquency, 16, 80-97.

GOEDSEELS, E., VETTENBURG, N. en WALGRAVE, L. (2000). Delinquentie. In DE

WITTE, H., HOOGE, J. en WALGRAVE, L. (eds.), Jongeren in Vlaanderen: gemeten en

geteld. 12- tot 18-jarigen over hun leefwereld en toekomst (pp. 253-282). Leuven:

Universitaire Pers Leuven.

GOETHALS, J., PONSAERS, P., BEYENS, K., PAUWELS, L. en DEVROE, E. (2002).

Criminografisch onderzoek in België. In BEYENS, K., GOETHALS, J., PONSAERS, P. en

VERVAEKE, G. (eds.), Criminologie in actie: handboek criminologisch onderzoek (pp. 137-

188). Brussel: Politeia.

GOODEY, J. (1997). Boys don‟t cry. Masculinities, fear of crime and fearlessness. British

Journal of Criminology, 37, 401-418.

GOODEY, J. (2005). Victims and Victimology: Research, Policy and Practice. Harlow:

Pearson Longman.

Page 83: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

83

HALE, C. (1996). Fear of Crime: a Review of the Literature. International Review of

Victimology, 4 (2), 79-152.

HAUBER, A. (2001). Openbaar vervoer: reizigers, agressie en onveiligheid. Justitiële

verkenningen, 27, 110-118.

HEBBERECHT, P. (2006). Over de aandacht voor het slachtoffer in de criminologie. Van een

progressieve emancipatorische bezorgdheid tot een neoliberale actuariële bekommernis. In

BALCAEN, A. e.a. (eds.), Update in de criminologie: Het slachtoffer van criminaliteit:

tussen perceptie en realiteit? (pp. 3-21). Mechelen: Kluwer.

HINDELANG, M.J., GOTTFREDSON, M.R. en GAROFALO, J. (1978). Victims of personal

crime: an empirical foundation for a theory of personal victimization. Cambridge: Ballinger

Publishing Company.

HUISMAN, J.M.E. (1999). Item-nonresponse: occurrence, causes and imputation of missing

answers to test items. Leiden: DSWO Press.

JENSEN, G.F. en BROWNFIELD, D. (1986). Gender, lifestyles and victimization: beyond

routine activity. Violence and Victims, 1, 85-99.

LEE, M. (2001). The enesis of „Fear of Crime‟. Theoretical Criminology, 5 (4), 467-485.

MEIER, R.F. en MIETHE, T.D. (1993). Understanding Theories of Criminal Victimization.

Crime and Justice, 17, 459-499.

MENDELSOHN, B. (1956). Une nouvelle branche de la science bio-psycho-sociale:

Victimologie. Revue Internationale de Criminologie et de Police Technique, 10-31.

OPPELAAR, J. en WITTEBROOD, K. (2006). Angstige burgers? De determinanten van

gevoelens van onveiligheid onderzocht. Den Haag: Sociaal en cultureel planbureau.

OSGOOD, D.W., WILSON, J.K., O‟MALLEY, P.M., BACHMAN, J.G. en JOHNSTON,

L.D. (1996). Routine activities and individual deviant behavior. American Sociological

Review, 61, 635-655.

Page 84: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

84

PATERSON, N., MOREAU, P., VERMEULEN, G. en COOLS, M. (2010). Explaining

Violence and Aggression on Public Transport. Literature on Typology and Etiology Applied.

In COOLS, M., DE RUYVER, B., EASTON, M., PAUWELS, L., PONSAERS, P., VANDE

WALLE, G., VANDER BEKEN, T., VANDER LAENEN, F., VERMEULEN, G.,

VYNCKIER, G. (eds), Governance of Security Research Papers Series III, New Empirical

Data, Theories and Analyses on Security, Societal Problems and Citizens’ Perceptions (pp.

263-285). Antwerpen: Maklu.

PAUWELS, L. (2007). Buurtinvloeden en jeugddelinquentie. Een toets van de sociale

desorganisatietheorie. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

PAUWELS, L. (2009). Toegepaste kwantitatieve data-analyse voor criminologen. Leuven:

Acco.

PAUWELS, L. en PLEYSIER, S. (2003). Cross-culturele betrouwbaarheid in structurele

vergelijkingsmodellen. Implicaties bij de meting van „onveiligheidsgevoelens‟ in de

Belgische veiligheidsmonitor. Tijdschrift voor Criminologie, 45 (3), 234-253.

PLEYSIER, S. (2008). ‘Angst voor criminaliteit’ onderzocht. De brede schemerzone tussen

alledaagse realiteit en irrationeel fantoom. Leuven: Auteur.

PLEYSIER, S., WYSEUR, L., VERVAEKE, G. en GOETHALS, J. (2003). Het

onveiligheidsgevoel geëvalueerd. Criminaliteit als goede leermeester of slechte raadgever.

Samenleving en Politiek, 10 (8), 32-39.

PONSAERS, P. (2006). Het slachtoffer en de criminologie: afscheid van een stiefvader. In

Vakgroep Strafrecht en Criminologie (eds.), Update in de Criminologie (pp. 23-40).

Mechelen: Kluwer.

RANI, G. en GEORGE, T. (2000). Victimization among middle and high school students: a

multilevel analysis. The High school journal, 84, 48-57.

REYNALD, D.M. (2009). Guardianship in action: A theoretical & empirical elaboration of

the routine activity concept. (Diss. Doct. Faculty of law). Amsterdam: Vrije Universiteit.

RODGERS, K. en ROBERTS, G. (1995). Women‟s non-spousal multiple victimization: A

test of the routine activities theory. Canadian Journal of Criminology, 37, 363-391.

Page 85: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

85

SAMPSON, R.J. en LAURITSEN, J.L. (1990). Deviant lifestyles, proximity to crime and the

offender-victim link in personal violence. Journal of research in crime and delinquency, 27,

110-139.

SAMPSON, R.J. en WOOLDREDGE, J.D. (1987). Linking the Micro- and Macro-level

dimensions of lifestyleroutine activity and opportunity models of predatory victimization.

Journal of quantitative criminology, 3, 371-393.

SINGER, S. (1981). Homogeneous victim-offender populations: a review and some research

implications. The Journal of Criminal law and Criminology, 72, 779-788.

SMITS, W. en STEVENS, F. (2005). Maatschappelijke participatie van jongeren: bewegen

in de sociale, vrijetijds- en culturele ruimte; samenvatting en beleidsaanbevelingen. Gent:

Universiteit Gent. Steunpunt recreatief Vlaanderen.

SVENSSON, R. en PAUWELS, L. (2008). Is a Risky Lifestyle always Risky? The interaction

between individual Propensity and Lifestyle risk in adolescent offending. Crime and

Delinquency, 1-19.

TEWKSBURY, R. en MUSTAINE, E.E. (2003). College students‟ lifestyles and self-

protective behaviors. Further considerations of the guardianship concept in routine activity

theory. Criminal justice and behavior, 30, 302-327.

TULLOCH, M. (1998). Quantitative review. In TULLOCH, J., LUPTON, D., BLOOD, W.,

TULLOCH, M., JENNETT, C. en ENDERS, M. (eds.), Fear of Crime. Volume 1: Audit of the

literature and community programs (pp. 7-28). Canberra: National Campaign against

Violence and Crime Unit, Attorney-General‟s Department.

VAN DAMME, A. (2010). Onveiligheidsbeleving en slachtofferschap van geweld op school.

Masterproef Criminologische Wetenschappen, Gent: Universiteit Gent.

VAN DEN BOGAERDE, E., VAN DEN STEEN, I. en DE BIE, A. (2008).

Veiligheidsmonitor 2008. Brussel: Algemene Directie Operationele Ondersteuning Federale

Politie.

VAN DER WURFF, A. (1989). Woordenboek van de psychologie: termen, theorieën en

verschijnselen. Amsterdam: Bakker.

Page 86: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

86

VAN DIJK, J.J.M., GROENHUIJSEN, M.S. en WINKEL, F.W. (2007). Victimologie:

voorgeschiedenis en stand van zaken. Justitiële verkenningen, 33 (3), 9-29.

VAN WELZENIS, I. (2003). Jeugddelinquentie: wat verstaan we eronder, waar komt het

vandaan en wat doen we eraan?. Mechelen: Kluwer.

VAN WILSEM, J. (1997). Slachtofferschap en onveiligheidsgevoelens. In WITTEBROOD,

K., MICHON, J. en TER VOERT, M. (eds.), Nederlanders over criminaliteit en

rechtshandhaving (pp. 55-66). Deventer: Gouda Quint.

VAN WILSEM, J. (2001). Verschillen in slachtofferschap van criminaliteit tussen 27 landen:

een toetsing van sociologische verklaringen op macro-niveau. Tijdschrift voor criminologie,

43, 158-180.

VISWANATHAN, M. (2005). Measurement error and research design. Thousand Oaks:

Sage.

VON HENTIG, H. (1948). The Criminal and his Victim: Studies in the Sociobiology of

Crime. New Haven: Yale University Press.

VYNCKIER, G. en PAUWELS, L. (2010), Exploring the role of exposure to offending and

deviant lifestyles in explaining offending, victimisation and the strength of the association

between offending and victimization. In COOLS, M., DE RUYVER, B., EASTON, M.,

PAUWELS, L., PONSAERS, P., VANDE WALLE, G., VANDER BEKEN, T., VANDER

LAENEN, F., VERMEULEN, G., VYNCKIER, G. (eds), Governance of Security Research

Papers Series III, New Empirical Data, Theories and Analyses on Security, Societal Problems

and Citizens’ Perceptions (pp. 61-84). Antwerpen: Maklu.

WALGRAVE, L. (1996). Jeugdcriminologie: op zoek naar een omschrijving. In

WALGRAVE, L. (ed.), Confronterende jongeren (pp. 15-32). Leuven: Universitaire Pers.

WIKSTRÖM, P-O. H. en BUTTERWORTH, D.A. (2006). Adolescent crime: Individuals

differences and lifestyles. Cullompton: Willan Publishing.

WIKSTRÖM, P-O. H. en LOEBER, R. (2000). Do disadvantaged neighbourhoods cause

well-adjusted children to become adolescent delinquents? A study of male juvenile serious

offending, individual risk and protective factors, and neighbourhood context. Criminology,

38, 1109-1142.

Page 87: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

87

WILSON, M. en SAPSFORD, R. (2006). Asking questions. In SAPSFORD, R. en JUPP, V.

(eds.), Data collection and analysis (pp. 93-123). Thousand Oaks, Sage Publication.

WITTEBROOD, K. (2007). Slachtoffers van criminaliteit: een inleiding in de victimologie.

Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.

WITTEBROOD, K. en VAN WILSEM, J. (2000). Jongeren en geweld: de relatie tussen

slachtofferschap, daderschap en leefstijl. Sociale wetenschappen, 43(3), 59-71.

WOLFGANG, M.E. (1958). Patterns in Criminal Homicide. Philadelphia: University of

Pennsylvania Press.

ZEDNER, L. (1997). Victims. In MAGUIRE, M., MORGAN, R. en REINER, R. (eds.), The

Oxford Handbook of Criminology Second Edition (pp. 577-612). Oxford: Clarendon Press.

ZEDNER, L. (2002). Victims. In MAGUIRE, M., MORGAN, R. en REINER, R. (eds.), The

Oxford Handbook of Criminology Second Edition (pp. 419-456). Oxford: Clarendon Press.

Page 88: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

88

Bijlagen

Bijlage 1: Vragenlijst

Bijlage 2: Introductiebrief

Bijlage 3: Instructies voor de afnemer

Bijlage 4: technische details, i.e. de betrouwbaarheidscoëfficiënten

Bijlage 5: Univariate beschrijvende statistieken

Bijlage 6: Overzicht tram- en buslijnen Gent

Bijlage 7: Voorbereidende controle meervoudige lineaire regressieanalyse

Bijlage 8: Bloksgewijze regressieanalyses voor de verschillende dimensies van

onveiligheidsbeleving als afhankelijke variabelen

Page 89: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

89

Vragenlijst

scholierenonderzoek

Dafne Bourgois

Prof. dr. Lieven Pauwels

“Onveiligheid en onveiligheidsbeleving

op tram en bus”

Bijlage 1

Page 90: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

90

Lees eerst even dit

Beste jongens en meisjes,

Als laatstejaarsstudente aan de Universiteit van Gent doe ik in het kader van mijn eindwerk

een onderzoek naar onveiligheidsbeleving en ervaring met geweld en diefstal op tram en bus.

Alle gegevens worden anoniem verwerkt. Je hoeft nergens je naam invullen, wij kunnen dus

niet achterhalen wie je bent. Niemand van je omgeving (leerkrachten, andere leerlingen) krijgt

jouw vragenlijst te zien. Zo kan jij in alle eerlijkheid de vragen invullen. Alle enquêtes zullen

achteraf persoonlijk door mij worden verwerkt tot grafieken en tabellen.

Alvast bedankt voor je medewerking!

Dafne Bourgois Prof. dr. Lieven Pauwels

Studente Universiteit Gent Promotor onderzoek

Instructies

Plaats steeds een kruisje in het vakje dat het best bij jou past of vul in op de

stippellijn. Geef telkens één antwoord, tenzij anders vermeld.

Het is belangrijk dat je alle vragen zo eerlijk mogelijk beantwoordt. Er zijn geen

goede of foute antwoorden. Als je denkt dat de voorgedrukte antwoorden geen van

alle van toepassing zijn, neem dan het antwoord dat er het meest op lijkt. Het is

belangrijk dat je de vragenlijst zo volledig mogelijk invult.

De vragenlijst dien je persoonlijk in te vullen. Overleg dus niet met je buur.

Indien je een antwoord wilt verbeteren, maak dan het foutief aangekruiste hokje

volledig zwart en kruis het hokje van jouw keuze aan.

Wat verstaan wij onder openbaar vervoer?

Onder de term openbaar vervoer verstaan we enkel de vervoersmiddelen tram en bus van

vervoersmaatschappij De Lijn en dus niet de trein.

OPGELET: Elke bladzijde bevat zowel vragen op de voor- als de

achterkant!

Veel plezier met het invullen van de vragenlijst!

Page 91: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

91

Vooraleer we er aan beginnen, stellen we je deze inleidende vraag

Heb jij OOIT al gebruik gemaakt van het openbaar vervoer?

Einde enquête

Ga verder met de enquête

Hoe dikwijls maak je gebruik van het openbaar vervoer?

wekelijks

Achtergrondkenmerken

We beginnen deze enquête met enkele eenvoudige vragen over jezelf en over de situatie bij jou

thuis.

1.1 Ik ben een:

1.2 In welk jaar ben je geboren? 19………. (vul in op de stippellijn)

1.3 Wie wonen er bij jou thuis? (je mag meerdere hokjes aankruisen)

1.4 In welk land ben je geboren?

1.5 Wat is het geboorteland van je vader?

Page 92: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

92

1.6 Wat is het geboorteland van je moeder?

1.7 Heeft je vader/verzorger momenteel betaald werk?

1.8 Heeft je moeder/verzorgster momenteel betaald werk?

1.9 Beschikt het gezin waarvan je deel uitmaakt over een eigen auto?

1.10 Hoe vaak hoor jij je ouder(s)/ verzorger(s) zeggen dat er te weinig geld is om

dingen te kopen die echt nodig zijn?

1.11 Welk type onderwijs volg je?

ASO

1.12 Heb je ooit een schooljaar moeten overdoen?

Page 93: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

93

Gebruik van bus en/of tram

Nu volgt een reeks vragen over jou reisgedrag op de bussen en/of trams.

2.1 Welk(e) bus- en/of tramlijn(en) neem je het meest? (je mag meerdere hokjes

aankruisen)

Tram

Lijn 1: Evergem Brielken- Gent Flanders Expo

Lijn 4: Gentbrugge Moscou – Gent Sint-Pieters

Lijn 21: Melle leeuw – Gent Zwijnaardebrug

Lijn 22: Gentbrugge DC – Gent Zwijnaardebrug

Bus

Lijn 3: Gentbrugge Meersemdries – Mariakerke

Post

Lijn 5: Gent Van Beverenplein – Universitair

Ziekenhuis – Zwijnaarde Hekers

Lijn 6: Gent Watersportbaan – Mariakerke Post

Lijn 8: Gent Blaarmeersen – Gent Zuid

Lijn 9: Mariakerke Driesdreef – Gentbrugge

Groeningewijk

Lijn 14: Gent – Drongen – Deinze

Lijn 15: Gent – Drongen – Nevele – Tielt

Lijn 16: Gent – Drongen – Nevele – Deinze

Lijn 17: Drongen Station – Oostakker P+R

Lijn 18: Merendree – Drongen Luchteren –

Oostakker P+R

Lijn 20: Gentbrugge Groeningewijk – Melle –

Oosterzele

Lijn 27: Gent – Heusden – Wetteren –

Dendermonde

Lijn 28: Gent – Melle – Wetteren – Dendermonde

Lijn 34: Wetteren – Gent – Sint-Martems-Latem –

De Pinte/Sint-Martens-Leerne

Lijn 35: Lokeren – Beervelde – Gent – Sint-

Martems-Latem – De Pinte/Sint-Martens-Leerne

Lijn 36: (Hamme) – Zele – Gent – Sint-Martens-

Latem – De Pinte/Sint-Martens-Leerne

Lijn 38: Sint-Amandsberg Achtendries – Gent

Blaarmeersen

Lijn 39: Oostakker Dorp – Gent Blaarmeersen

Bus

Lijn 41: Gent Blaarmeersen – Merelbeke

Kwenenbos

Lijn 43: Gent Blaarmeersen – Melle Caritas

Lijn 44: Gent – Nazareth – Oudenaarde

Lijn 45: Wetteren – Bavegem – Zottegem

Lijn 46: Wetteren – Oosterzele – Zottegem

Lijn 47: Gent UZ – Gavere – Oudenaarde

Lijn 48: Gent – Gavere – Zottegem

Lijn 49: Gent – Herzele – Geraardsbergen

Lijn 52: Baaigem – Merelbeke – Gent – Assenede –

Boekhoute

Lijn 53: Gent Zuid – Ertvelde – Bassevelde

Lijn 54: Melle – Merelbeke – Gent – Evergem

Doornzele

Lijn 55: Gent – Zelzate

Lijn 55s: Gent – Zelzate (sneldienst)

Lijn 57: Gent – Watervliet

Lijn 58: Gent – Eeklo – Brugge

Lijn 65: Gent Handelsmarkt – Zomergem – Ursel

Lijn 67: Gent Handelsmarkt – Zomergem –

Waarschoot – Eeklo

Lijn 69: Waarschoot – Gent

Lijn 70: Oostakker – Gent – Zwijnaarde

Lijn 71: Oostakker – Gent – Nazareth

Lijn 72: Oostakker – Gent – Merelbeke Molenhoek

Lijn 73: Gent – Oostakker – Zelzate

Lijn 74: Gent – Zaffelare – Lokeren

Lijn 76: De Pinte – Gent – Lochristi – Wachtebeke

Lijn 77: Beervelde – Gent – Deinze

Lijn 78: Lokeren – Gent – De Pinte – Zevergem

Lijn 94: Gent – Melle – Oordegem – Impe – Erpe

Vijfhuizen – Aalst

Lijn 96: Gent – Melle – Oordegem – Erpe

Vijfhuizen – Aalst

Page 94: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

94

2.2 Hoelang maak je al gebruik van de bus- of tramlijn dat je het meest gebruikt?

0 tot 6 maand 3 jaar tot 3,5 jaar

6 maand tot 1 jaar 3,5 jaar tot 4 jaar

1 jaar tot 1,5 jaar 4 jaar tot 4,5 jaar

1,5 jaar tot 2 jaar 4,5 jaar tot 5 jaar

2 jaar tot 2,5 jaar 5 jaar tot 5,5 jaar

2,5 jaar tot 3 jaar 5,5 jaar tot 6 jaar

meer dan 6 jaar

2.3 Wanneer neem jij het openbaar vervoer het meest?

Van thuis naar school en terug

2.4 Ik reis meestal?

2.5 Is er zichtbaar camerabewaking aanwezig op de lijn die jij het meest neemt?

Altijd Vaak Soms Zelden Nooit

2.5 Hoe vaak… (kruis het vakje aan dat het beste bij jou past)

Altijd Vaak Soms Zelden Nooit

…heb je zichtbare waardevolle voorwerpen

(laptop, GSM, geld, juwelen…) bij wanneer je

gebruik maakt van het openbaar vervoer?

…heb je een wapen (mes, stok,…) bij wanneer je

gebruik maakt van het openbaar vervoer?

…zie je controleurs op de bussen/trams waarvan

jij gebruik maakt?

…zie je lijnspotters op de bussen/trams waarvan

jij gebruik maakt?

…zie je politieagenten op de bussen/trams

waarvan jij gebruik maakt?

Page 95: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

95

2.6 De volgende uitspraken kunnen meer of minder voor jou kloppen. Kruis het

vakje aan dat het beste bij jou past.

Helemaal

akkoord

Akkoord Onbeslist Niet

akkoord

Helemaal

niet

akkoord

1. Ik hou een oogje in het zeil tijdens de tram- of

busrit ook al is dat mijn verantwoordelijkheid

niet.

2. Ik hou een oogje in het zeil aan de halte ook al

is dat mijn verantwoordelijkheid niet.

3. Ik zal mensen die storend of probleemgedrag

vertonen op het openbaar vervoer hierop

aanspreken.

4. Wanneer ik op het openbaar vervoer getuige

ben van een feit waar iemand anders slachtoffer

van wordt, kijk ik de andere kant op.

5. Wanneer ik op het openbaar vervoer getuige

ben van een feit waar iemand anders slachtoffer

van wordt, hoop ik dat iemand anders zal

ingrijpen.

6. Wanneer ik op openbaar vervoer getuige ben

van een feit waar iemand anders slachtoffer van

wordt, alarmeer ik de chauffeur, politie of een

veiligheidsdienst.

7. Wanneer ik op het openbaar vervoer getuige

ben van een feit waar iemand anders slachtoffer

van wordt, kom ik tussen.

Vrije tijd

Hierna volgen een aantal vragen over wat je doet in je vrije tijd. Met vrije tijd bedoelen we de

tijd die je niet doorbrengt op school en ook niet onderweg van en naar school.

3.1 Hoe vaak breng jij je vrije tijd door… ? (kruis het vakje aan dat het best bij je past)

Nooit Weinig Vaak Heel vaak

1. In een winkelcentrum

2. Op straat, parkings

3. Op parkjes, speelplein

4. In stations, aan bushaltes

5. Op café/feestjes

Page 96: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

96

3.2 Heb je ooit alcoholhoudende dranken (bier, wijn, breezers,…) gedronken?

ga verder met 3.3

Hoe vaak het afgelopen jaar?

keer

-10 keer

3.3 Heb je ooit wiet (marihuana) of hasj gerookt (joint)?

ga verder met de volgende vraag

Hoe vaak het afgelopen jaar?

-10 keer keer

Onveiligheid op bus en/of tram

De volgende vragen gaan over dingen die jou ooit zijn overkomen op de bus en of de tram.

Werd jij OOIT al eens op het openbaar vervoer door

reizigers…

Hoe vaak heb je dit

de afgelopen 12

maanden

meegemaakt?

Op welke bus- of

tramlijn gebeurde

dit feit de laatste

keer?

1. … gepest doordat ze jou

bijvoorbeeld uitlachten,

beledigden, voor gek gezet hebben

of over jou roddelden?

Nee

Ja: zie ook

0 keer

1 keer

2 à 3 keer

meer dan 3 keer

…………………..

2. … uitgescholden of werd er al

tegen jou geschreeuwd?

Nee

Ja: zie ook

0 keer

1 keer

2 à 3 keer

meer dan 3 keer

……………………

3. … lastig gevallen doordat ze

spullen van jou hebben vernield,

beklad of besmeurd?

Nee

Ja: zie ook

0 keer

1 keer

2 à 3 keer

meer dan 3 keer

……………………

4. … gedwongen om iets dat van

jou was (GSM, I-pod, drankje,

geld,…) af te geven?

Nee

Ja: zie ook

0 keer

1 keer

2 à 3 keer

meer dan 3 keer

……………………

Page 97: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

97

Werd jij OOIT al eens op het openbaar vervoer door

reizigers…

Hoe vaak heb je dit

de afgelopen 12

maanden

meegemaakt?

Op welke bus- of

tramlijn gebeurde

dit feit de laatste

keer?

5. … met woorden bedreigd

doordat ze zeiden jou iets aan te

zullen doen?

Nee

Ja: zie ook

0 keer

1 keer

2 à 3 keer

meer dan 3 keer

……………………

6. … bedreigd met een wapen

(stok, zakmes,…)?

Nee

Ja: zie ook

0 keer

1 keer

2 à 3 keer

meer dan 3 keer

……………………

7. … bestolen doordat ze geld of

andere zaken van jou hebben

afgenomen zonder gebruik te

maken van bedreiging of geweld?

Nee

Ja: zie ook

0 keer

1 keer

2 à 3 keer

meer dan 3 keer

……………………

8. … bestolen doordat ze geld of

andere zaken van jou hebben

afgenomen onder bedreiging (met

woorden of een wapen) of door

gebruik te maken van geweld?

Nee

Ja: zie ook

0 keer

1 keer

2 à 3 keer

meer dan 3 keer

……………………

9. … geschopt, geslagen of geduwd

zonder dat jij dit eerst had

gedaan?

Nee

Ja: zie ook

0 keer

1 keer

2 à 3 keer

meer dan 3 keer

……………………

10. … opzettelijk verwond met een

mes of een ander voorwerp?

Nee

Ja: zie ook

0 keer

1 keer

2 à 3 keer

meer dan 3 keer

……………………

11. … lastig gevallen doordat ze

seksuele opmerkingen over jou

maakten?

Nee

Ja: zie ook

0 keer

1 keer

2 à 3 keer

meer dan 3 keer

……………………

12. … lastig gevallen doordat ze

jou aanraakten op intieme

lichaamsdelen?

Nee

Ja: zie ook

0 keer

1 keer

2 à 3 keer

meer dan 3 keer

……………………

Page 98: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

98

Bijna iedereen heeft ooit wel eens zelf één of meerdere regels overtreden. We vragen ons af

hoe dat bij jou zit. We herinneren je eraan dat deze vragenlijst anoniem is. Gelieve dus zo

eerlijk mogelijk te antwoorden.

Heb je OOIT zelf al op het openbaar vervoer…

Hoe vaak de afgelopen 12

maanden?

1.… iemand gepest door hem/haar

uit te lachen, te beledigen, voor

gek te zetten of over te roddelen?

Nee

0 keer 1 keer

2 à 3 keer meer dan 3 keer

2. … tegen iemand gescholden of

geschreeuwd?

Nee

0 keer 1 keer

2 à 3 keer meer dan 3 keer

3. … iemand zijn/haar spullen

vernield, beklad of besmeurd?

Nee

0 keer 1 keer

2 à 3 keer meer dan 3 keer

4. … iemand gedwongen zijn/haar

spullen (GSM, I-pod, drankje,

geld,…) af te geven?

Nee

0 keer 1 keer

2 à 3 keer meer dan 3 keer

5. … iemand bedreigd met

woorden?

Nee

0 keer 1 keer

2 à 3 keer meer dan 3 keer

6. … iemand bedreigd met een

wapen (stok, zakmes,…)?

Nee

0 keer 1 keer

2 à 3 keer meer dan 3 keer

7. … iemand bestolen zonder

gebruik te maken van bedreiging

of geweld?

Nee

0 keer 1 keer

2 à 3 keer meer dan 3 keer

8. … iemand bestolen onder

bedreiging of door gebruik te

maken van geweld?

Nee

0 keer 1 keer

2 à 3 keer meer dan 3 keer

9. … iemand geschopt, geslagen of

geduwd?

Nee

0 keer 1 keer

2 à 3 keer meer dan 3 keer

10. … iemand opzettelijk verwond

met een mes of ander voorwerp?

Nee

0 keer 1 keer

2 à 3 keer meer dan 3 keer

11. … iemand lastig gevallen door

seksuele opmerkingen over

hem/haar te maken?

Nee

0 keer 1 keer

2 à 3 keer meer dan 3 keer

12. … iemand lastig gevallen door

hem/haar aan te raken op intieme

lichaamsdelen?

Nee

0 keer 1 keer

2 à 3 keer meer dan 3 keer

Page 99: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

99

Onveiligheidsbeleving op bus en/of tram

Tenslotte volgen hier nog enkele vragen over hoe veilig of onveilig jij je voelt wanneer je de

bus of tram neemt.

5.1 Gebeurt het wel eens dat u zich angstig voelt… ? (kruis het vakje aan dat het beste

bij jou past)

Altijd Vaak Soms Zelden Nooit

1. Wanneer u het openbaar vervoer neemt

2. Aan de halte

5.2 Gebeurt het wel eens…? (kruis het vakje aan dat het beste bij jou past)

Altijd Vaak Soms Zelden Nooit

1. Dat je bepaalde bus- of tramlijnen mijdt

2. Dat je bepaalde haltes mijdt

3. Dat je openbaar vervoer als het donker is vermijdt

5.3 Hoe groot denk je dat het risico is om zelf slachtoffer te worden op het openbaar

vervoer van…? (Kruis het vakje aan dat het beste bij jou past)

heel klein klein groot heel groot

1 Pestgedrag

2 Verbale agressie

3 Vandalisme

4 Steaming

5 Bedreiging zonder geweld/wapen

6 Bedreiging met geweld/wapen

7 Diefstal zonder bedreiging/ geweld

8 Diefstal met geweld of bedreiging

9 Fysieke agressie

10 Opzettelijke verwonding

11 Seksuele intimidatie

12 Aanranding

Page 100: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

100

Tot slot

Kijk nog even na of je alle vragen hebt beantwoord en of je nergens een voor- of achterkant

van een bladzijde bent vergeten invullen.

Bedankt voor het invullen van de vragenlijst!

Page 101: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

101

Vakgroep Strafrecht en criminologie

Geachte heer,

Ik richt dit schrijven tot u, als schoolhoofd, met een bijzonder verzoek. Als studente Master in de

Criminologische wetenschappen aan de universiteit van Gent voer ik in het kader van mijn

Masterproef een onderzoek naar slachtofferschap en onveiligheidsbeleving op het openbaar vervoer bij

adolescente reizigers. Met mijn onderzoek wil ik de patronen van deze fenomenen in kaart brengen en

op zoek gaan naar de determinanten van slachtofferschap en onveiligheidsbeleving door deze te linken

aan de dagelijkse activiteiten van de adolescenten.

Voor mijn Masterproef streef ik ernaar jongeren uit het secundair onderwijs, die in de gemeente Gent

school lopen, te bevragen. Uit budgettaire overwegingen hoop ik de beoogde doelgroep te kunnen

bereiken via een klassikale bevraging met schriftelijke vragenlijst. Hiervoor ben ik afhankelijk van de

bereidwilligheid tot medewerking van schooldirecties. Daarom richt ik mij met dit schrijven tot alle in

Gent gelegen scholen die onderwijs aanbieden aan leerlingen in het secundair onderwijs. Om een

correcte analyse te kunnen maken is immers een grote steekproef vereist.

Deze vragenlijst zal door mezelf worden afgenomen (of kan ook eventueel in eigen beheer worden

afgenomen) en volledig anoniem worden verwerkt. Bovendien garandeer ik volledige confidentialiteit

zowel tegenover de school als de leerlingen. De afname zal maximaal één lesuur in beslag nemen en

kan eventueel worden afgenomen tijdens een studie-uur. De wetenschappelijke opbouw, de uitvoering

en de verwerking van het onderzoek wordt gesuperviseerd door mijn promotor aan de universiteit van

Gent, Prof. Dr. Lieven Pauwels.

Bent u bereid uw toestemming te verlenen tot deelname aan dit persoonlijk project? In ruil voor uw

medewerking kan u, indien gewenst, een exemplaar bekomen van mijn onderzoek.

De praktische uitvoering van het onderzoek is gepland in 2011, in theorie vanaf midden februari. Mag

ik u daarvoor om organisatorische redenen vragen om mij te informeren hoe u hier tegenover staat

voor 3 december 2010? Rond deze periode neem ik zelf even contact met u op wanneer ik nog geen

Naam

Naam school

Adres + nr.

Gemeente

uw kenmerk contactpersoon

ons kenmerk e-mail [email protected] [email protected] (promotor)

datum 29/10/2010 tel. en fax T +32 9 264 68 37 F +32 9 264 69 88

Bijlage 2

Page 102: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

102

respons zou ontvangen hebben. Indien u nog verdere vragen hebt, aarzel niet om contact met mij op te

nemen. Uw medewerking is van het grootste belang voor het welslagen van dit project.

Hopend op een positief gevolg dank ik u bij voorbaat,

Hoogachtige groet,

Bourgois Dafne

Kattedoornstraat 12

9700 Oudenaarde

Tel: 09/384.11.20

GSM: 0473/73.99.05

e-mail: [email protected]

Prof. Dr. Lieven Pauwels

Research Unit on Social Analysis of Security

(SVA)

Dept. of Criminal Law and Criminology

Ghent University

Universiteitstraat 4

9000 Gent

Belgium

Tel: ++32 (0)9/ 264 68 37

Mail: [email protected]

Page 103: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

103

Instructies voor de afnemer

Geachte meneer/mevrouw,

Als laatstejaarsstudente in de Criminologische Wetenschappen aan de Universiteit van Gent doe ik in

het kader van mijn eindwerk een onderzoek naar onveiligheidsbeleving en ervaring met geweld en

diefstal op het openbaar vervoer. Het is belangrijk dat het onderzoek correct verloopt, vandaar de

opgestelde instructies voor de afnemer.

- U begint met te vragen ‘Wie heeft OOIT al gebruik gemaakt van bus en/of tram?’. Enkel

deze leerlingen dienen een enquête in te vullen aangezien jongeren die nog nooit gebruik

gemaakt hebben van de bus of tram niet worden opgenomen in het onderzoek.

- U houdt best een blanco exemplaar van de enquête bij, zo kunt u vlot vragen beantwoorden

indien deze zich voordoen.

- Gelieve bij aanvang de leerlingen er nog eens op attent te maken dat de enquête volledig

anoniem is. Ze moeten nergens hun naam invullen en niemand van hun omgeving zal de

vragenlijsten te zien krijgen.

- De enquête is recto verso geprint. U wijst de leerlingen hier best nog eens op zowel bij de

aanvang van de enquête als bij het afgeven.

- Verdere instructies staan vermeld op bladzijde 2 van de vragenlijst. Het is niet nodig deze

allemaal te overlopen, maar u kunt de leerlingen er wel op attenderen dat ze deze zelf moeten

doornemen alvorens de vragen in te vullen.

Er kunnen een aantal vragen rijzen bij de leerlingen over de inhoud van de vragenlijst. Gelieve de

leerlingen vooraf mee te delen dat ze steeds vragen kunnen stellen. Normaal gezien is alles uit de

vragenlijst makkelijk te verstaan. De vragen moeten letterlijk geïnterpreteerd worden, waardoor u

leerlingen die iets niet begrijpen zeker zal kunnen helpen.

De enquête kan afgenomen worden tijdens één lesuur (50min.). De enquêtes worden nadien best

collectief opgehaald en in een doos gestopt.

Dank bij voorbaat,

Studente Criminologische Wetenschappen, Universiteit Gent

[email protected]

GSM: 0473/739905

Bijlage 3

Page 104: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

104

Bijlage 4

4.1 Cronbach’s alpha van schaalconstructen en andere indexen

Schaalconstruct Gebruikte items ALPH

A-

waarde

Slachtofferschap Pestgedrag

Verbale agressie

Vandalisme

Steaming

Bedreiging zonder geweld/wapen

Bedreiging met geweld/wapen

Diefstal zonder bedreiging/geweld

Diefstal met geweld/bedreiging

Fysieke agressie

Opzettelijke verwonding

Seksuele intimidatie

Aanranding

/

Onveiligheidsbeleving 0.907

Affectieve dimensie Wanneer u het openbaar vervoer neemt

Aan de halte

0.842

Expressieve dimensie Dat je bepaalde bus- of tramlijnen mijdt

Dat je bepaalde haltes mijdt

Dat je openbaar vervoer als het donker is vermijdt

0.739

Cognitieve dimensie Pestgedrag

Verbale agressie

Vandalisme

Steaming

Bedreiging zonder geweld/wapen

Bedreiging met geweld/wapen

Diefstal zonder bedreiging/geweld

Diefstal met geweld/bedreiging

Fysieke agressie

Opzettelijke verwonding

Seksuele intimidatie

Aanranding

0.936

Informele sociale

controle

5-punten schaal (Helemaal akkoord tot helemaal niet

akkoord)

Ik hou een oogje in het zeil tijdens de tram- of busrit

ook al is dat mijn verantwoordelijkheid niet.

Ik hou een oogje in het zeil aan de halte ook al is dat

mijn verantwoordelijkheid niet.

Ik zal mensen die storend of probleemgedrag vertonen

op het openbaar vervoer hierop aanspreken.

Wanneer ik op het openbaar vervoer getuige ben van

een feit waar iemand anders slachtoffer van wordt,

kijk ik de andere kant op.

Wanneer ik op het openbaar vervoer getuige ben van

een feit waar iemand anders slachtoffer van wordt,

hoop ik dat iemand anders zal ingrijpen.

0.673

Page 105: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

105

Wanneer ik op het openbaar vervoer getuige ben van

een feit waar iemand anders slachtoffer van wordt,

alarmeer ik de chauffeur, politie of een

veiligheidsdienst.

Wanneer ik op het openbaar vervoer getuige ben van

een feit waar iemand anders slachtoffer van wordt,

kom ik tussen.

Index bescherming

doelwit

Lijnspotter

Wapen

Camera

Politieagenten

Controleur

Informele sociale controle

/

Levensstijlindex Gesommeerde indicator situationele risico‟s

Delinquentieschaal Pestgedrag

Verbale agressie

Vandalisme

Steaming

Bedreiging zonder geweld/wapen

Bedreiging met geweld/wapen

Diefstal zonder bedreiging/geweld

Diefstal met geweld/bedreiging

Fysieke agressie

Opzettelijke verwonding

Seksuele intimidatie

Aanranding

0.686

Ongestructureerd

rondhanggedragindex

Antwoordmogelijkheden: nooit, weinig, vaak en heel

vaak

Hoe vaak breng jij je vrije tijd door…?

In een winkelcentrum

Op straat, parking

Op parkjes, speelplein

In stations, aan bushaltes

Op café/feestjes

/

Indicator levensstijl Optelsom van scores van 3 hercodeerde variabelen:

Ongestructureerd rondhanggedrag (vrije tijd op straat)

+

Delinquent gedrag +

Vaak alcohol gebruiken

Methoden van hercodering van afzonderlijke

variabelen:

Laagste helft = 0

Hoogste helft = 1

/

Page 106: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

106

4.2 Operationalisatie sociaal-structurele achtergrondkenmerken

Construct Sociaal-structurele achtergrondkenmerken

Geslacht Jongen=0 Meisje=1

Leeftijd Jaar afname – geboortejaar

Immigratieachtergrond Geen achtergrond van immigratie= beide biologische ouders van

Belgische afkomst (0)

Achtergrond van immigratie= minstens één van beide biologische

ouders van niet-Belgische afkomst (1)

Lage SES gezin Conjunctief criterium: Geen auto in het gezin + minstens af en toe

horen zeggen dat er geen geld genoeg is om noodzakelijke dingen te

kopen

Codering: 0= geen deprivatie; 1= deprivatie

Gezinsstructuur Jongere vormt gezin met één ouder, zonder partner van vader,

zonder partner van moeder. Als de jongere gescheiden ouders heeft,

doch deze ouder woont samen met partner, is dit geen

eenoudergezin.

Codering: 0= eenoudergezin; 1= tweeoudergezin

Scholingsgraad ASO = hoogste opleidingsniveau = 1

BSO/TSO/KSO/BUSO = laagste opleidingsniveau= 0

Schoolse vertraging Minstens een keer blijven zitten

Page 107: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

107

Bijlage 5

5.1 Univariate beschrijvende statistiek

N Minimum Maximum Gemiddelde Standaard-

Afwijking

Geslacht 1031 0 1 0.57 0.50

Leeftijd 1022 12 18 14.77 1.73

Immigratieachtergrond 1027 0 1 0.21 0.41

Gezinsstructuur 1015 0 1 0.11 0.31

Lage SES gezin 1022 0 1 0.28 0.45

Scholingsgraad 1030 0 1 0.68 0.47

Schoolse vertraging 1029 0 2 0.26 0.52

Slachtofferschap 1006 0 11 0.79 1.34

Delinquentieschaal 1007 0 12 0.44 1.04

Affectieve dimensie 996 2 10 4.47 1.89

Expressieve dimensie 1009 3 15 5.95 2.82

Cognitieve dimensie 943 12 48 22.04 7.44

Onveiligheidsbeleving 917 17 73 32.41 9.73

Informele sociale

controle

1027 7 34 20.21 4.31

Blootstelling 1031 0 13 2.30 1.97

Aantrekkelijkheid 1019 0 4 3.51 0.78

Bescherming (index) 1031 0 6 2.90 1.91

Levensstijl 954 0 3 1.30 0.93

Page 108: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

108

Bijlage 6

Schema: Lijnen

Tram

□ Lijn 1: Evergem Brielken- Gent Flanders Expo (1)

□ Lijn 4: Gentbrugge Moscou – Gent Sint-Pieters (2)

□ Lijn 21: Melle leeuw – Gent Zwijnaardebrug (3)

□ Lijn 22: Gentbrugge DC – Gent Zwijnaardebrug (4)

Bus

□ Lijn 3: Gentbrugge Meersemdries – Mariakerke

Post (5)

□ Lijn 5: Gent Van Beverenplein – Universitair

Ziekenhuis – Zwijnaarde Hekers (6)

□ Lijn 6: Gent Watersportbaan – Mariakerke Post (7)

□ Lijn 8: Gent Blaarmeersen – Gent Zuid (8)

□ Lijn 9: Mariakerke Driesdreef – Gentbrugge

Groeningewijk (9)

□ Lijn 14: Gent – Drongen – Deinze (10)

□ Lijn 15: Gent – Drongen – Nevele – Tielt (11)

□ Lijn 16: Gent – Drongen – Nevele – Deinze (12)

□ Lijn 17: Drongen Station – Oostakker P+R (13)

□ Lijn 18: Merendree – Drongen Luchteren –

Oostakker P+R (14)

□ Lijn 20: Gentbrugge Groeningewijk – Melle –

Oosterzele (15)

□ Lijn 27: Gent – Heusden – Wetteren –

Dendermonde (16)

□ Lijn 28: Gent – Melle – Wetteren – Dendermonde

(17)

□ Lijn 34: Wetteren – Gent – Sint-Martems-Latem –

De Pinte/Sint-Martens-Leerne (18)

□ Lijn 35: Lokeren – Beervelde – Gent – Sint-

Martems-Latem – De Pinte/Sint-Martens-Leerne (19)

□ Lijn 36: (Hamme) – Zele – Gent – Sint-Martens-

Latem – De Pinte/Sint-Martens-Leerne (20)

□ Lijn 38: Sint-Amandsberg Achtendries – Gent

Blaarmeersen (21)

□ Lijn 39: Oostakker Dorp – Gent Blaarmeersen (22)

Bus

□ Lijn 41: Gent Blaarmeersen – Merelbeke

Kwenenbos (23)

□ Lijn 43: Gent Blaarmeersen – Melle Caritas (24)

□ Lijn 44: Gent – Nazareth – Oudenaarde (25)

□ Lijn 45: Wetteren – Bavegem – Zottegem (26)

□ Lijn 46: Wetteren – Oosterzele – Zottegem (27)

□ Lijn 47: Gent UZ – Gavere – Oudenaarde (28)

□ Lijn 48: Gent – Gavere – Zottegem (29)

□ Lijn 49: Gent – Herzele – Geraardsbergen (30)

□ Lijn 52: Baaigem – Merelbeke – Gent – Assenede –

Boekhoute (31)

□ Lijn 53: Gent Zuid – Ertvelde – Bassevelde (32)

□ Lijn 54: Melle – Merelbeke – Gent – Evergem

Doornzele (33)

□ Lijn 55: Gent – Zelzate (34)

□ Lijn 55s: Gent – Zelzate (sneldienst) (35)

□ Lijn 57: Gent – Watervliet (36)

□ Lijn 58: Gent – Eeklo – Brugge (37)

□ Lijn 65: Gent Handelsmarkt – Zomergem – Ursel

(38)

□ Lijn 67: Gent Handelsmarkt – Zomergem –

Waarschoot – Eeklo (39)

□ Lijn 69: Waarschoot – Gent (40)

□ Lijn 70: Oostakker – Gent – Zwijnaarde (41)

□ Lijn 71: Oostakker – Gent – Nazareth (42)

□ Lijn 72: Oostakker – Gent – Merelbeke Molenhoek

(43)

□ Lijn 73: Gent – Oostakker – Zelzate (44)

□ Lijn 74: Gent – Zaffelare – Lokeren (45)

□ Lijn 76: De Pinte – Gent – Lochristi – Wachtebeke

(46)

□ Lijn 77: Beervelde – Gent – Deinze (47)

□ Lijn 78: Lokeren – Gent – De Pinte – Zevergem

(48)

□ Lijn 94: Gent – Melle – Oordegem – Impe – Erpe

Vijfhuizen – Aalst (49)

□ Lijn 96: Gent – Melle – Oordegem – Erpe

Vijfhuizen – Aalst (50)

Page 109: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

Bijlage 7

7.1 Correlatiematrix achtergrondkenmerken

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13

Geslacht (1) 1

Leeftijd (2) 0.124** 1

Immigratieachtergrond

(3)

0.047 0.040 1

Gezinsstructuur (4) 0.100** 0.164** -0.003 1

Lage SES gezin (5) 0.141** 0.125** 0.178** 0.175** 1

Onderwijstype (6) -0.290** -0.530** -0.188** -0.199** -0.278** 1

Schoolse vertraging (7) 0.129** 0.467** 0.211** 0.164** 0.193** -0.524** 1

Slachtofferschap (8) 0.077* 0.146** 0.043 0.057 0.165** -0.183** 0.144** 1

Delinquentieschaal (9) -0.089** 0.044 0.137** 0.009 0.109** -0.077* 0.099** 0.409** 1

Affectieve dimensie (10) 0.268** 0.161** 0.015 0.118** 0.167** -0.132** 0.120** 0.211** 0.031 1

Expressieve dimensie

(11)

0.229** 0.057 0.089** 0.077* 0.075* -0.049 0.053 0.190** 0.047 0.532** 1

Cognitieve dimensie (12) 0.052 0.170** -0.084** 0.060 0.051 -0.060 0.031 0.221** 0.091** 0.303** 0.319** 1

Onveiligheidsbeleving

(13)

0.151** 0.175** -0.042 0.096** 0.085* -0.081* 0.058 0.256** 0.071* 0.586** 0.641** 0.918** 1

Page 110: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

110

7.2 Correlatiematrix verklarende mechanismen

1 2 3 4 5 6 7 8 9

Slachtofferschap (1) 1

Affectieve dimensie

(2)

0.211** 1

Expressieve dimensie

(3)

0.190** 0.532** 1

Cognitieve dimensie

(4)

0.221** 0.303** 0.319** 1

Onveiligheidsbeleving

(5)

0.256** 0.586** 0.641** 0.918** 1

Risicolijnen (6) 0.184** 0.126** 0.073* 0.084** 0.114** 1

Opportuniteitslijnen

(7)

0.065* 0.103** 0.059 0.096** 0.123** 0.357** 1

Beschermingsindex (8) -0.101** -0.054 -0.046 0.013 -0.030 -0.216** 0.030 1

Levensstijl (9) 0.332** 0.112** 0.052 0.144** 0.151** 0.282** 0.279** -0.095** 1

Page 111: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

Bijlage 8

8.1 Bloksgewijze regressieanalyse affectieve dimensie onveiligheidsbeleving

Onafhankelijke variabelen Model 1

Bèta-waarde

Model 2

Bèta-waarde

Model 3

Bèta-waarde

Model 4

Bèta-waarde

Achtergrondkenmerken

Geslacht

Leeftijd

Immigratieachtergrond

Gezinsstructuur

Lage SES gezin

Schoolse vertraging

0.244***

0.091*

0.000

0.055(*)

0.132***

0.011

0.242***

0.074*

-0.004

0.053

0.132***

0.008

0.245***

0.060

-0.001

0.052

0.128***

0.011

0.234***

0.068(*)

-0.007

0.053

0.115***

-0.003

Routine-activiteiten

Blootstelling potentiële daders

Aantrekkelijkheid slachtoffers

Afwezigheid bescherming

0.016

0.070*

-0.030

0.011

0.063(*)

-0.027

-0.003

0.073*

-0.016

Levensstijl 0.042 -0.008

Slachtofferschap 0.153***

R² 0.114 0.121 0.122 0.142

Adj R² 0.108 0.112 0.112 0.131

Verandering in R² -- (*) -- ***

N 886 886 886 886

(*): p<0.10, *: p<0,05, **: p<0,01, ***: p<0,001

Bèta=gestandaardiseerde richtingscoëfficiënt

8.2 Bloksgewijze regressieanalyse expressieve dimensie onveiligheidsbeleving

Onafhankelijke variabelen Model 1

Bèta-waarde

Model 2

Bèta-waarde

Model 3

Bèta-waarde

Model 4

Bèta-waarde

Achtergrondkenmerken

Geslacht

Leeftijd

Immigratieachtergrond

Gezinsstructuur

Lage SES gezin

Schoolse vertraging

0.218***

0.017

0.067*

0.037

0.028

-0.003

0.215***

0.005

0.067(*)

0.035

0.028

-0.004

0.217***

-0.006

0.069*

0.034

0.025

-0.001

0.207***

-0.001

0.063(*)

0.036

0.011

-0.014

Routine-activiteiten

Blootstelling potentiële daders

Aantrekkelijkheid slachtoffers

Afwezigheid bescherming

0.003

0.065(*)

-0.037

-0.001

0.059(*)

-0.035

-0.015

0.068(*)

-0.024

Levensstijl 0.033 -0.021

Slachtofferschap 0.170***

R² 0.061 0.066 0.067 0.092

Adj R² 0.055 0.057 0.057 0.080

Verandering in R² -- -- -- ***

N 897 897 897 897

(*): p<0.10, *: p<0,05, **: p<0,01, ***: p<0,001

Bèta=gestandaardiseerde richtingscoëfficiënt

Page 112: Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/786/843/RUG01-001786843...Slachtofferschap en onveiligheidsbeleving van adolescenten op

112

8.3 Bloksgewijze regressieanalyse cognitieve dimensie onveiligheidsbeleving

Onafhankelijke variabelen Model 1

Bèta-waarde

Model 2

Bèta-waarde

Model 3

Bèta-waarde

Model 4

Bèta-waarde

Achtergrondkenmerken

Geslacht

Leeftijd

Immigratieachtergrond

Gezinsstructuur

Lage SES gezin

Schoolse vertraging

0.031

0.195***

-0.079*

0.030

0.036

-0.058

0.028

0.165***

-0.093**

0.028

0.032

-0.060

0.033

0.144***

-0.090*

0.027

0.027

-0.056

0.020

0.150***

-0.093**

0.030

0.013

-0.071(*)

Routine-activiteiten

Blootstelling potentiële daders

Aantrekkelijkheid slachtoffers

Afwezigheid bescherming

0.061

0.065(*)

0.033

0.052

0.053

0.038

0.036

0.062(*)

0.051

Levensstijl 0.064(*) 0.002

Slachtofferschap 0.198***

R² 0.044 0.053 0.057 0.090

Adj R² 0.037 0.043 0.045 0.078

Verandering in R² -- * (*) ***

N 844 844 844 844

(*): p<0.10, *: p<0,05, **: p<0,01, ***: p<0,001

Bèta=gestandaardiseerde richtingscoëfficiënt