ernie.schouten@han › onderzoek › nieuws › succes-toets... · OPZET PRESENTATIE Algemene...
Transcript of ernie.schouten@han › onderzoek › nieuws › succes-toets... · OPZET PRESENTATIE Algemene...
HET MAKEN VAN MEERKEUZE VRAGEN
OPZET PRESENTATIE
Algemene informatie over meerkeuzevragen
Richtlijnen voor het maken van meerkeuzevragen
Checklist
Zelf vragen beoordelen
(Misschien) Zelf vragen maken
A. meer
B. keuze
C. vragen
SOORTEN MEERKEUZEVRAGEN
Juist - onjuist vragen (stelling-vragen)
Juist – onjuist - ? Vragen
Vragen met drie alternatieven
Vragen met vier alternatieven
Vragen met meer dan vier alternatieven
NIET ZO!
1. Willem van Oranje is in Delft vermoord.
2. Johan de Wit ontsnapte in een boekenkist uit slot Loevestein.
A. Stelling 1 is juist en stelling 2 is juist
B. Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
C. Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
D. Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is onjuist
1. Moeilijk twee samenhangende stellingen te construeren.
2. Er worden twee vragen gesteld, maar het levert toch maar 1 punt op.
3. Bij 1 stelling goed en 1 stelling fout krijgt de student 0 punten, dat
voelt onrechtvaardig.
4. Je weet niet welke stelling fout is beantwoord.
MEERKEUZEVRAGEN – ALGEMENE CONSTRUCTIETIPS
Correct, helder en direct Nederlands
Korte zinnen, bij voorkeur maximaal 10 woorden
Vermijd onnodig moeilijke woorden
Wat is je doel, wat wil je meten?
Formuleer eerst de vraag als open vraag
Formuleer dan het juiste antwoord, dan de afleiders
Maak na enige tijd de eigen vraag zelf en pas waar nodig aan
MEERKEUZEVRAGEN – OPBOUW
Stam Alleen wanneer nodig of onmisbaar
Altijd juist!
Mag niet te veel tijd kosten
Vraag Direct, doelgericht, kort en krachtig
Alternatieven 3, 4 of 5 alternatieven
MEERKEUZEVRAGEN – KWALITEITSEISEN
ROSERelevantie
Objectiviteit
Specificiteit
Efficiëntie
VRAAGNIVEAUS (BLOOM)
Kennis: kennisvragen zijn op te lossen door (directe)
herinnering of herkenning (‘Ik weet het.’)
Inzicht: inzichtvragen zijn op te lossen door het probleem
te reorganiseren en door zelfstandig denken (via
interpretatie, analyse, synthese, evaluatie) (‘Ik snap het.’)
Toepassen: toepassingsvragen zijn op te lossen door
een formule, wet, oplossingsprincipe of werkwijze toe te
passen op een nieuwe situatie (‘Ik kan het gebruiken.’)
RICHTLIJNEN
Hele item
De stam
De vraag
De alternatieven
HELE ITEM
Item sluit aan bij het doel en het niveau (A1 en A2)
Item richt zich op één feit of probleem (A3)
Item kan maar op één manier begrepen worden (A4)
Item mag geen strikvraag zijn (A5)
Item is niet via begrijpend lezen of logisch denken te beantwoorden
Items sluiten elkaar onderling uit (A7)
HELE ITEM
Niet:
Wat is een kenmerk van een koe?
A. Ze geeft meestal melk.*
B. Ze is altijd zwart en wit.
C. Ze heeft altijd horens.
D. Ze eet alleen gras.
Vermijd absolute of vage termen (A5):
Wel:
Tot welke diersoort behoort de koe?
A. Amfibieën
B. Knaagdieren
C. Reptielen
D. Zoogdieren*
DE STAM
Stam bestaat uit een inleidende tekst en/of een afbeelding
Stam is ALTIJD waar (B1)
Stam is kort en bondig (B2)
Gebruik alleen een stam als het item echt niet zonder kan….
Onze aarde draait in één jaar om de zon, en de maan draait op haar
beurt in iets minder dan een 'maand' om de aarde. Terwijl de maan om
de aarde draait, wordt steeds een andere zijde belicht. Daardoor zien we
de maan van gestalte veranderen. Staan zon en maan aan verschillende
kanten van de aarde, dan zien we de maan volledig verlicht. Staan zon
en maan aan de zelfde kant van de aarde, dan wordt voor ons de
'achterkant' van de maan verlicht, en is het nacht op de zijde van de
maan die naar ons is gekeerd. We zien dan dus geen maan, ook al staat
hij overdag hoog aan de hemel.
Op welke afbeelding staat de maan in het Eerste Kwartier?
A. B. C. D.
DE STAM
DE VRAAG
De vraag is kort en bondig gesteld.
De vraag richt zich direct op het doel.
De vraag bevat geen onnodig moeilijke woorden.
De vraag moet ook zonder de alternatieven te zien
beantwoord kunnen worden.
De vraag bevat geen valkuilen, instinkers of onduidelijkheden.
DE VRAAG
De visie van minister Heinsbroek op het Nederlands televisieaanbod
heeft veel aandacht gekregen.
Van welk ministerie was Heinsbroek minister?
A. Het ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
B. Het ministerie van Economische Zaken.*
C. Het ministerie van Sociale Zaken.
D. Het ministerie van Justitie.
Stel geen strikvraag:
DE ALTERNATIEVEN (1)
Er mag slechts één antwoord juist zijn (C1)
Er is géén discussie over het juiste antwoord (C2)
De alternatieven sluiten elkaar uit (C3)
De alternatieven zien er uniform uit (C4)
De alternatieven sluiten goed aan op stam en vraag (C6)
De alternatieven zijn logisch gerangschikt (C10)
De afleiders moeten óók logisch lijken (C5)
De alternatieven bevatten bij voorkeur niet dezelfde
woorden als de stam of de vraag (C7)
De alternatieven sluiten goed aan op stam en vraag (C11)
De alternatieven bevatten geen vage of absolute termen(C8)
‘Alle bovenstaande..’ of ‘Geen van bovenstaande’ mogen niet (C9)
DE ALTERNATIEVEN (2)
EEN PAAR VOORBEELDEN…..
HELE ITEM
Niet:
De viscositeit van een vloeistof:
A. neemt toe als de temperatuur van de vloeistof wordt verhoogd.
B. neemt toe als de temperatuur van de vloeistof wordt verlaagd.*
C. neemt toe als het soortelijk gewicht van de vloeistof afneemt.
D. neemt toe als het soortelijk gewicht van de vloeistof toeneemt.
Stel altijd een vraag:
HELE ITEM
Stel altijd een vraag:
Wel:
Waardoor neemt de viscositeit van een vloeistof toe?
A. Het neemt toe als de temperatuur van de vloeistof wordt verhoogd.
B. Het neemt toe als de temperatuur van de vloeistof wordt verlaagd.*
C. Het neemt toe als het soortelijk gewicht van de vloeistof afneemt.
D. Het neemt toe als het soortelijk gewicht van de vloeistof toeneemt.
HELE ITEM
Niet:
Welke programma gebruik je voor het bewerken van een gescande
afbeelding?
A. Een multimediaprogramma.
B. Een presentatieprogramma.
C. Een tekenprogramma.*
D. Een tekstverwerkingsprogramma.
Vermijd woorden als ‘je’ of ‘u’ (A4):
HELE ITEM
Vermijd woorden als ‘je’ of ‘u’ (A4):
Wel:
Welke programma wordt in het algemeen gebruikt voor het bewerken
van een gescande afbeelding?
A. Een multimediaprogramma.
B. Een presentatieprogramma.
C. Een tekenprogramma.*
D. Een tekstverwerkingsprogramma.
HELE ITEM
Niet:
Welk van onderstaande beweringen is NIET waar?
A. Mr. Pieter van Vollenhoven is lid van het koninklijk huis.
B. Prins Constantijn is geen lid van het koninklijk huis.*
C. Prinses Beatrix is lid van het koninklijk huis.
D. Prinses Irene is geen lid van het koninklijk huis.
Formuleer de vraag bij voorkeur positief en vermijd dubbele
ontkenningen (A7):
HELE ITEM
Formuleer de vraag bij voorkeur positief en vermijd dubbele
ontkenningen (A7):
Wel:
Wie van de onderstaande personen is GEEN lid van het koninklijk huis?
A. Mr. Pieter van Vollenhoven
B. Prins Constantijn
C. Prinses Beatrix
D. Prinses Irene*
DE VRAAG
Niet:
Welk Europees land heeft de kleinste oppervlakte en
welke Europese stad heeft de meeste inwoners?
A. Liechtenstein en St. Petersburg
B. Monaco en Moskou
C. San Marino en Londen
D. Vaticaanstad en Istanbul
Vraag naar één feit of probleem (A4):
DE VRAAG
Vraag naar één feit of probleem (A4):
Wel:
Welk Europees land heeft de kleinste oppervlakte?
A. Monaco
B. Liechtenstein
C. San Marino
D. Vaticaanstad
DE VRAAG
Vraag naar één feit of probleem (A4):
Of:
Welke Europese stad heeft de meeste inwoners?
A. Istanbul
B. Londen
C. Moskou
D. St. Petersburg
DE ALTERNATIEVEN
Bij een ongeluk op een bouwplaats voert de Arbeidsinspectie
lik-op-stuk beleid uit.
Wat is het beleid bij een ongeluk op de bouwplaats?
A. De betrokken leidinggevende wordt op staande voet ontslagen.
B. De betrokken werknemer wordt op staande voet ontslagen.
C. Het betrokken bedrijf krijgt een geldboete opgelegd.
D. De betrokken werknemer wordt op staande voet ontslagen en het
betrokken bedrijf krijgt een geldboete opgelegd.
NU JULLIE! ITEMS BEOORDELEN….
VRAAG 1
Hoe moet een heftruck worden geparkeerd als deze tijdelijk niet
wordt gebruikt?
A. Met de contactsleutel in het contact.
B. Met de vorken naar beneden.
C. Op een plaats buiten de transportroute
D. Op een daarvoor vastgestelde plaats buiten de
transportroute, met de vorken plat op de grond en de
handrem aangetrokken.*
VRAAG 1
Als een heftruck tijdelijk niet wordt gebruikt, moet deze buiten
de transportroute worden geplaatst.
Aan welke eis moet bij het parkeren nog meer worden voldaan?
A. De handrem moet worden aangetrokken*.
B. De contactsleutel moet in het contact blijven.
C. De vorken moeten op werkhoogte worden gebracht.
D. De heftruck moet achterwaarts worden ingeparkeerd.
VRAAG 2
Wanneer spreekt men van een shock?
A. Als de patiënt een tekort aan zuurstofrijk circulerend bloed in
de bloedsomloop heeft.
B. Als er sprake is van bewusteloosheid en er een coma dreigt.
C. Als iemand controle verliest over de werking van het
zenuwgestel.
D. Als men niet meer reageert bij het noemen van de eigen
naam.
VRAAG 2
Wanneer spreekt men van een shock?
A. Als een patiënt bewusteloos raakt en een coma dreigt.
B. Als een patiënt uitval heeft van spierfunctie en hartfunctie.
C. Als een patiënt controle verliest over de werking van het
zenuwgestel.
D. Als een patiënt een tekort aan zuurstofrijk bloed in de
bloedsomloop heeft .*
VRAAG 3
De SMART-cyclus bestaat uit:
S = Specifiek, M = Meetbaar, A = Acceptabel, R = Realistisch
Waar staat de T voor?
A. Theoretisch onderbouwd
B. Tijdgebonden
C. Tijd- en contextgebonden
D. Typerend voor doelgroep
VRAAG 3
Doelen kunnen SMART geformuleerd worden. De eerste vier letters
staan voor: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel en Realistisch.
Waar staat de T voor?
A. Taakgericht
B. Tijdgebonden
C. Theoretisch onderbouwd
D. Typerend voor doelgroep
VRAAG 3
Doelen kunnen SMART geformuleerd worden.
S = Specifiek, M = Meetbaar, A = Acceptabel, R = Realistisch
Waar staat de T voor?
A. Taakgericht
B. Tijdgebonden
C. Theoretisch onderbouwd
D. Typerend voor doelgroep
NOG VRAGEN?
AANBOD….. VERVOLGACTIVITEITEN
HET MAKEN VAN MEERKEUZE VRAGEN
WERKWOORDEN ALS HULPMIDDEL