.ego - Jaargang 8 - Editie 2
-
Upload
asset-sbit -
Category
Documents
-
view
231 -
download
0
description
Transcript of .ego - Jaargang 8 - Editie 2
Magaz i ne v oo r I n f o rma t i emanagemen t
Jaa r gang 8 - E d i t i e 2 - Ap r i l 2 0 09
IntervIew met Jan Kees de Jagerdownloaden goed voor muzIeKIndustrIe
KennIsmanagement bIJ de aId
software asset management
extra Katern: verslag lustrumsymposIum
INHO
UDSO
PGAV
E
Het semi-wetenschappelijke magazine .ego is een uitgave van studievereniging Asset | SBIT in samenwerking met alumnivereniging EKSBIT. Asset | SBIT is de Tilburgse vereniging voor studenten Information Management en andere geïnteresseerden in dit vakgebied. Het magazine wordt verspreid onder alle leden van Asset | SBIT en de alumnivereniging EKSBIT, de medewerkers van het departement Information Systems and Management aan de Universiteit van Tilburg en geïnteresseerden uit het bedrijfsleven.
RedactieadresAsset | SBITKamer E116t.a.v. redactie .egoPostbus 901535000 LE Tilburg[t] 013 – 466 2998[f] 013 – 466 3208[e] [email protected][i] www.asset-sbit.nl/ego
RedactieThijs van BeijsterveldJeroen BekkersXander BordeauxNiek MaasJoop ReijnhoudtGertjan ScholtenBas van SteenMaarten J. van StrienSander Vermeer
Grafisch OntwerpSBIT DsK.
VormgevingNiek MaasJos OverbeekJoop ReijnhoudtCas Schalkx
DrukDrukkerij Offset Service, Valkenswaard
Oplage1.000 exemplaren
CopyrightVoor overname van (delen van) artikelen dient schriftelijk toestemming te worden gevraagd aan de redactie. In de artikelen gedane uitspraken vallen onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende auteurs.
DE JAGER
47
SYMPOSIUMKATERN 35DOW
NLOA
DEN
5
Leren van het verleden: de toekomst van ict bij de belastingdienst 5
Xander Bordeaux & Ivo Kerkkamp
Telecom diensten, bundels en kanalen voor het MKB 9
Mathijs van der Goot
Perceptie van de kwaliteit van managementinformatie 13
Lenny van de Kerkhof & Wilco Brouwers
Software Asset Management: Beyond software license compliance 17
Thijs van Beijsterveld
Modellen voor projectoverdracht 21
Gert den Hertog
De waan van alledag 25
Leon Smulders
De opkomst en ondergang van Second Life 27
Harald Warmelink
Hoe minder kennis, hoe haastiger het vonnis 31
Jos Overbeek
Downloaden biedt kansen 35
Niek Maas & Bas van Steen
Project management: project manager’s tasks and responsibilities 38
Nicholas Blessing Mavengere
De mens als zwakste schakel in informatiebeveiliging 41
Mark Bergman
Projectbeschrijving Inkoopdossier bij Rijkswaterstaat 41
Sophie Verberne
Symposiumkatern 47
Innovating IT
COLOFON
REDACTIONEEL
JERO
ENbE
KKER
S
xANDERbORDEAUx
NIEK
MA
AS
bAS VAN STEEN
MAAR
TEN
J. VAN
ST
RIEN
SANDER VERMEER
Innovatie
Het thema van het jaarlijkse symposium was dit jaar ‘Surfing the fourth wave’. Tijdens
deze geslaagde dag, die onderdeel was van het vijfde lustrum van Asset | SBIT, werd door
wetenschappers en prominenten uit de politiek en het bedrijfsleven gekeken naar de vierde
periode in de toepassing van IT, onze toekomst dus. Na eerdere periodes die respectievelijk
gekenmerkt werden door (1) efficiëntieverbetering, (2) effectiviteitverbetering en (3)
ketenintegratie, staat ons een nieuwe periode te wachten waarin de gehele samenleving met
elkaar verbonden zal worden.
Na de lezingen waren er al sceptische geluiden te horen over de status van IT-toepassing binnen
het huidige bedrijfsleven, laat staan het aanbreken van een nieuwe periode. Toch heeft een
aantal van de aangedragen voorbeelden en theorieën mij doen beseffen dat deze periode er
wel degelijk aan komt.
Toen ik een week later naar Curaçao vloog, werd ik er steeds weer op gewezen hoe makkelijk
IT-ontwikkelingen het hebben gemaakt om je vanaf je vakantielocatie te verbinden met het
thuisfront en zelfs de werkvloer. Dit lijkt nu nog maar een kleine impact te hebben, maar het
lijkt mij dat de ‘fourth wave’ de laatste jaren in een stroomversnelling is geraakt.
Ook de economie is het laatste halfjaar in een stroomversnelling geraakt, een neerwaartse
welteverstaan. De economische crisis is een onderwerp dat menig (afgestudeerd) Information
Management-student blijft intrigeren. Het is makkelijk te stellen dat dit komt omdat de studie
en het werkgebied op een sterke manier gelieerd zijn aan de economie. Maar op dit moment
blijkt juist dat de verbintenis met economie voor elk vakgebied het geval is.
Toch wordt ons vakgebied bij uitstek gezien als de branche die in grote mate afhankelijk is van
investeringen die worden gedaan om innovatie mogelijk te maken. Omdat IT-innovaties door
veel managers als een luxe-product wordt gezien, wordt er op dit moment veelal bezuinigd op
dit gebied.
Ik zeg bewust veelal, omdat dit niet bij iedereen het geval is. Bepaalde organisaties zijn juist
van mening dat een crisis moeten worden gebruikt om te innoveren. Zij vinden dat juist nu
moet worden gekeken naar de efficiëntie van de bedrijfsprocessen. Over het algemeen lijkt
de vraag “innoveren of bezuinigen?” een redelijk slechte impact op ons vakgebied te hebben.
Toch geven mensen op hoge posities positieve prognoses. Bedenk bijvoorbeeld welke impact
veranderingen in het economische en financiële stelsel hebben op de informatiesystemen. Om
het over de audit-tak nog maar niet te spreken.
Voor iederen die zich in hun dagelijks leven over de vraag “innoveren of bezuinigen?” moeten
buigen, kan ik hier helaas niet het goede antwoord geven. Wel denk ik dat er in deze editie
van .ego een aantal artikelen staan die goed belichten welke rol IT in de huidige samenleving
speelt.
Hopelijk heb ik u nieuwsgierig gemaakt naar de volgende pagina’s. Vergeet daarbij zeker niet
het interview met staatssecretaris Jan Kees de Jager. U komt hem ook nog een keer tegen in het
speciale symposiumkatern, waarin verslag wordt gedaan van het symposium.
Namens de redactie,
Maarten J. van Strien
THIJS VAN bEIJSTERVELD
COLOFON
JOOP REIJN HOUDT
GERT
JAN
SCHO
L TE
N
Adve r ten t i e TopDesk
5.ego
Door : Xande r Bo rdeaux & I vo Ke rkkamp
Leren van het verLeden: de toekomst van ICt bIj de beLastIngdIenstA l s p o l i t i c u s wa s h i j a c t ie f i n de b e s t u r en va n d iver s e p o l i t ieke or ga n i s at ie s en a l s p en n i n g me e s t er va n het l a nde l i jke C DA bu r e au . A l s IC T ’er s t a r t t e h i j t i jden s z i jn s t udent ent i jd z i jn e i gen b e d r i j f j e wat h i j i n kor t e t i jd w i s t t e ont w i k ke len t o t e en suc c e s vo l le IC T - onder nem i n g. D e c ombi n at ie va n p o l i t ieke a mbit ie , onder nemer s ch ap en g r ond i ge IC T -ken n i s m a a k t hem u it er m at e ge s ch i k t om a l s s t a at s s e c r e t a r i s va n F i n a nc iën le id i n g t e geven a a n Ne derl a nd s g r o ot s t e en moge l i jk o ok de me e s t c omplexe IC T -or ga n i s at ie : de B e l a s t i n gd ien s t . A l le r e den du s vo or de . eg o - r e d ac t ie om e en i nt er v iew met Ja n K e e s de Jager a f t e nemen .
Jan Kees de JagerMr. drs. J.C. (Jan Kees) de Jager werd geboren op 10
februari 1969 te Kapelle (Zeeland). Hij studeerde
sociologische economie, bedrijfseconomie en Nederlands
recht. De Jager was mede-oprichter van Spectra Vision BV.
Hij was onder meer lid van het dagelijks bestuur en
penningmeester van het CDA, lid van het
Innovatieplatform, voorzitter van het platform voor
de ICT professional en bestuurslid van de ICT Office,
brancheorganisatie van ICT-, Telecom- en Office-bedrijven.
Mr. drs. J.C. de Jager werd op 22 februari 2007
benoemd tot staatssecretaris van Financiën.
De carrière van Jan Kees de JagerAls jonge ondernemer ontpopte Jan Kees de Jager zich op het
ondernemerschap. Met zijn onderneming wist hij in korte tijd een
belangrijke positie op te eisen in de markt van ICT-dienstverleners.
Zijn prestaties werden erkend door het ontvangen van de ICT
Personality prijs in 2006. De juryvoorzitter omschreef De Jager als
“een onvermoeibare promotor van innovatie in het MKB als bron van
economische groei” en noemde hem “een inspirerend rolmodel voor
andere ondernemers”.
Daarnaast was hij ook actief in besturen van diverse politieke
organisaties binnen het CDA. In juni 2000 werd De Jager op 31-jarige
leeftijd penningmeester van het landelijke CDA bureau. Premier
Balkenende had bij de vorming van zijn vierde kabinet het oog
laten vallen op deze jonge ambitieuze ICT-ondernemer De Jager. Zo
verruilde hij het penningmeesterschap van het CDA in voor de baan als
staatssecretaris van Financiën in februari 2007.
ICT-problemenVan oudsher beschikte de Belastingdienst over een moderne ICT-
architectuur en was het succesvol in het aantrekken en behouden
van ICT-kennis. De laatste paar jaar echter haalde de Belastingdienst
vaak het nieuws met problemen die werden toegeschreven aan ICT.
Problemen met de premie-inning voor uitkeringen, nieuwe systemen
voor toeslagen voor huur en kinderopvang en fouten bij digitaal
ingestuurde aangiften. Wat ligt er aan het falen van ICT ten grondslag,
is het een organisatorische kwestie of zijn het technologische
tekortkomingen?
“In beide genoemde oorzaken zit een kern van waarheid. Techniek
moet niet als sluitstuk worden gezien, maar al in een eerder stadium
betrokken worden bij beleidsontwikkelingen. We zien dat ICT nu
wel op procesniveau is georganiseerd, maar dat de architectuur daar
nog niet volledig op aangepast is. ICT is gewoon heel belangrijk.
Computers doen tegenwoordig het meeste werk. Mensenhanden doen
nog wel het ingewikkelde werk, maar veel minder werk dan vroeger.
De Belastingdienst is ook sterk veranderd in de loop der tijd. Er is een
toename geweest van het aantal belastingplichtigen van één naar
zo’n tien miljoen en de verwerking van acht miljoen toeslagen is erbij
gekomen. Ook is het aantal ondernemers ook sterk toegenomen van
100.000 naar één miljoen. Door die groei is ICT hard nodig om alle
aangiften te kunnen verwerken.”
Minister voor ICTDe Belastingdienst erkende de ICT-problemen, bood uit monde van
de staatssecretaris excuses aan en kondigde grote reorganisaties aan
bij het automatiseringscentrum. Eén van de maatregelen die De Jager
heeft getroffen, is de aanstelling van een CIO bij de Belastingdienst. De
6 .ego
1 XBRL of eXtensible Business Reporting Language is een open standaard om
financiële gegevens uit te wisselen via het internet.
CIO heeft ondermeer als taken meegekregen de ICT-hoofdstructuur te
analyseren, standaarden neer te zetten en een enterprise architectuur
in te voeren. Wij vroegen ons af of De Jager vindt dat een rijksbrede
CIO, ofwel een minister van ICT, niet noodzakelijk zou zijn om op
rijksbreed niveau afstemming te krijgen over één effectief ICT-beleid
om de doelen van het kabinet te bereiken.
“Nee, dat denk ik niet. Als ondernemer vond ik wel dat er een
minister voor zou moeten komen, maar als bewindspersoon zie ik
nu dat beleid en uitvoering dan te ver uit elkaar zouden komen te
staan. Daarom lijkt me een rijksbrede CIO niet gewenst. Beter is het
om op het hoogste organisatieniveau een verantwoordelijke voor ICT
te hebben. Bij de Belastingdienst zit de CIO nu dus in het landelijke
managementteam. Vanuit het hoogste niveau bij de Belastingdienst
moet ICT worden gedirigeerd en open standaarden worden opgelegd,
bijvoorbeeld het gebruik van XBRL1.”
“Je ziet ook dat bij andere ministeries met grote
uitvoeringsorganisaties zoals Defensie en UWV de ICT hoog in de
organisatie is ingebed. Er moet doorzettingsmacht zijn. Als het nodig is
moeten knopen snel en vakkundig doorgehakt kunnen worden.”
LegacyproblematiekDe Belastingdienst staat bekend als een organisatie met een
groot aantal legacy-systemen. We waren benieuwd in hoeverre de
aanwezigheid van grote getale legacy-systemen de innovatie van een
organisatie beperkt.
“De legacyproblematiek is enorm binnen de Belastingdienst. Een
‘grand design plan’ om dit met een big bang uit te faseren, is
onmogelijk. Je zult keuzes moeten maken op basis van prioriteiten en
onderscheid in de problematiek moeten kunnen definiëren.”
Jan Kees de Jager maakt onderscheid tussen stabiele en instabiele
applicaties. “De stabiele applicaties draaien al jaren probleemloos.
Deze hebben wat minder urgentie om opnieuw te worden gebouwd.
Door de legacy te ‘encapsulaten’ en er een ‘wrapper’ omheen te
bouwen, kunnen ze met behulp van webservices worden aangesloten
op de nieuwe architectuur”, aldus De Jager. “De instabiele applicaties
moeten eerder worden vervangen. Vaak zijn ze ook nog sterk
onderhevig aan veranderende wet- en regelgeving. Vandaar dat zij de
hoogste prioriteit krijgen. De applicaties dienen opnieuw gebouwd
te moeten worden met behulp van moderne technologieën als .Net
en Java, die ook moeten communiceren via webservices en een
busarchitectuur met andere applicaties.”
Ook de applicatie die de toeslagen verwerkt, beschouwt De Jager
als instabiel en heeft de hoogste prioriteit om veranderd te worden.
“Het toeslagensysteem moet worden omgebouwd naar een ‘event
Foto
graa
f: Im
re C
sany
(St
udio
Csa
ny)
.ego 7
Interview jan kees de jager
Portefeuille
“In formele zin ben ik als staatssecretaris van Financiën
verantwoordelijk voor het fiscale beleid (wetgeving) en
voor de belastingdienst. samen met de staatssecretaris
van economische Zaken ben ik verantwoordelijk voor het
verminderen van regeldruk lasten voor het bedrijfsleven.
daarnaast ben ik verantwoordelijk voor het muntwezen en
voor de dienst domeinen.”
Organisatieschema Belastingdienst
bron: www.minfin.nl
2 Wet Administratieve Lastenverlichting en Vereenvoudiging In Socialeverzekeringswetten (WALVIS)
3 http://www.allesis.it/
driven’ architectuur. Wanneer bijvoorbeeld het ‘event’ huwelijk wordt
aangegeven, moet de architectuur zo flexibel en gekoppeld zijn dat
consequenties met betrekking tot alle toeslagen meteen in één proces
verwerkt kunnen worden.”
Visie en veranderende politieke prioriteitenWij vroegen ons af in hoeverre de ICT en dan in dit geval die bij de
Belastingdienst last heeft van veranderende politieke prioriteiten.
De ene keer wil de Tweede Kamer zus, de andere keer weer zo en
natuurlijk het liefst zo snel mogelijk. Wat is uw visie, hoe denkt u hier
mee om te gaan?
“Je begint met beleid te vormen en wetgeving te maken. Processen
en de organisatie worden hierop ingericht en vervolgens wordt ICT
gebouwd om de processen en de organisatie te ondersteunen. De ICT
moet goed aansluiten op de processen en organisatie en die moet weer
goed aansluiten op het beleid en de wetgeving. Belangrijk is daarom
een goede visie te hebben waar naartoe gewerkt moet worden”, stelt
De Jager. “We moeten eerst alles goed op de rit hebben, pas dan
kunnen we nieuwe zaken invoeren. Daarom heb ik ook ‘nee’ gezegd
tegen de uitvoering van de kilometerheffing door de Belastingdienst.
Het is belangrijk om als bewindspersoon ‘nee’ te kunnen zeggen. De
politiek mag niet overvragen zoals in het verleden soms gebeurd is”,
aldus De Jager. Hij vindt dat bijvoorbeeld voor de invoering van een
nieuwe fiscale regeling eerst goed gesproken moet worden met de
wetgevers en beleidsmakers aan de ene kant en de medewerkers van
de Belastingdienst aan de andere kant. Zo worden de mensen van de
uitvoering vanaf het prille begin betrokken bij een verandering.
Ziet u al veranderingen optreden sinds uw benoeming? “Ja een
veranderende houding zie ik bijvoorbeeld in de Kamercommissie
Financiën. Oók zij hebben geleerd van de incidenten uit het verleden
en ‘nee’ zeggen wordt nu geaccepteerd zolang je dit goed kunt
onderbouwen. Juist de Belastingdienst heeft grote klappen gehad zoals
met WALVIS2. Ze steunen het beleid voor complexiteitsreductie. Het
bekende adagium is niet voor niets ‘garbage in, garbage out’ (GIGO).
Als de wetgeving onduidelijk is, wordt het voor de ICT ook onduidelijk.
Er is steeds meer een beter samenspel tussen wetgeving en ICT
zichtbaar.”
Leuker kunnen we het niet makenHet verminderen van de regeldruk, vereenvoudiging en innovatief
ondernemerschap zijn de speerpunten die Jan Kees de Jager bij
zijn aantreden heeft geformuleerd. “Het is van belang dat we weer
gaan redeneren vanuit vertrouwen. Redeneren vanuit wantrouwen
leidt alleen maar tot regels en procedures waar zowel de burger,
de ondernemer als uitvoeringsinstanties last van hebben.” De Jager
ziet een belangrijke plaats weggelegd voor risicomanagement bij het
verminderen van de regeldruk. “Regels moeten een doel hebben, een
risico dat zij afdekken. Neem bijvoorbeeld de digitale factuur. Het
versturen van digitale facturen is helemaal niet veel riskanter dan
het versturen van een gewone factuur per post. Wel moesten digitale
facturen aan allerlei extra regels en procedures voldoen. Omdat de
regels geen duidelijk doel dienden hebben wij ze onlangs afgeschaft.
Dat scheelt het bedrijfsleven veel tijd en geld.”
Ook het beter benutten van de gegevens die de overheid al van
de burgers heeft is een belangrijk ontwikkelpunt. “We printen en
verzenden nu formulieren naar de burger. De ingevulde formulieren
worden vervolgens in een ander systeem weer ingevoerd. Dat kan niet
langer. We starten dit jaar met een proef om aangiftes grotendeels
ingevuld naar de burger te sturen. De volgende stap is om ook
bankgegevens vast op te nemen, maar de systemen van veel banken
zijn helaas nog niet zover om dat mee te nemen. Maar het is een
mooie eerste stap.”
Ook het opzetten van een taxonomie en standaarden voor
gegevensuitwisseling noemt De Jager als belangrijke ontwikkelingen
om gegevensuitwisseling tussen overheidsinstanties te
vergemakkelijken. “Neem het begrip ‘loon’ dat afhankelijk van de
context vijf verschillende betekenissen kan hebben. De ene keer wordt
Wil je op de hoogte gehouden worden van de
werk zaamheden van de staatssecretar i s van F inanciën?
jan kees de jager schr i j f t regelmatig een persoonl i jke
n ieuwsbr ief over z i jn werk. je kunt je daar voor
aanmelden door een mai lt je te sturen naar
n ieuwsbr iefdejager@minf in.n l .
Interview jan kees de jager
hier ‘sv-loon’ bedoeld, op een ander moment bedoelen we het fiscaal
loon en in weer andere omstandigheden hebben we het over het
verzamelinkomen.”
Interesse in ICT-opleidingenIn Computable stond onlangs een artikel over de campagne van
ICT~Office “Alles is IT”3. De campagne moet middelbare scholieren
warm maken voor een carrière in de ICT. Onderdeel van de campagne
is “ICT’er voor de klas”. Ook onze staatssecretaris heeft een gastles
gegeven aan VWO-leerlingen. Wat zijn oorzaken en wat is de impact
van de dalende populariteit van ICT-opleidingen zoals Information
Management?
“Het gebrek aan belangstelling baart mij zorgen. ICT speelt juist een
steeds grotere rol in de samenleving. Het is de grootste enabler van
innovatie.” Hij prijst het initiatief voor de campagne van ICT~Office
en juist wijzelf als ICT’ers zouden ook onze opleidingen meer moeten
promoten, bijvoorbeeld op onze eigen middelbare school. “HBO en WO
ICT-ers hebben nog steeds een goed perspectief op de arbeidsmarkt”.
Wijzende op het gegeven van de concurrentie uit lagelonenlanden:
“Die landen zijn vaak geen concurrentie voor ICT-werk op dat niveau.
Een aantal zaken zoals de architectuur wil je dicht bij je eigen
organisatie houden en niet op afstand in een ander land.”
Ten slotteWij vroegen De Jager of het moeilijk is om als overheid bekwame
ICT’ers binnen te halen. “De dalende studentenaantallen op de ICT-
opleidingen vormen geen probleem bij de werving van nieuw ICT
talent binnen de Belastingdienst. “Er werken al veel goede ICT’ers bij
de Belastingdienst, veel mensen kiezen voor de uitdaging die werken
voor de overheid biedt. En zeker voor de starters is de overheid
financieel een zeer interessante werkgever. De overheid heeft ook
goede secundaire arbeidsvoorwaarden die vaak beter zijn dan die in
het bedrijfsleven.”
Jan Kees de Jager was dit jaar één van de sprekers op het symposium
Innovating IT. Hij mocht daar tevens de KUBBIK prijs in ontvangst
nemen voor zijn belang voor het vakgebied Informatiekunde. In het
symposiumkatern vanaf pagina 47 is hier meer over te lezen.
8 .ego
9.ego
Doo r : Ma th i j s v an de r Goo t
TELECOMDIENSTEN, -bUNDELS EN -K ANALEN VOOR HET MKbD e Ne derl a nd s e t e le c om m a rk t i s de l a at s t e ja r en s t erk ver a nder d . D e g r ot e t e le c omc r a sh u i t het b eg i n va n de 21e e euw l i jk t ver get en t e z i jn . E n kele g r o t e f u s ie s en over n a me s t u s s en t e le c omop er at or s hebb en de a fge lop en ja r en pl a at sgevonden . C onver gent ie va n t e le c om en I T i s é én va n de r e denen vo or dez e f u s ie s en over n a me s . D ez e c onver gent ie i s het s a men komen va n t e le c om- en I T - pr o duc t en . Vr o eger wa s het du ide l i jker wat t e le c om wa s , m a a r t egenwo or d ig i s de l i jn t u s s en t e le c om en I T - pr o duc t en s t e e d s vager.
Telecomoperators bieden steeds meer IT gerelateerde producten aan
en ondervinden hierdoor steeds meer concurrentie van IT gerelateerde
bedrijven, zoals Google en Microsoft. Het bij elkaar komen van
telecom- en IT-producten heeft ook voor nieuwe concurrenten gezorgd
voor telecomoperators, zoals de Voice over IP aanbieder Skype. Verder
hebben overheidsregulering en snelle technologische ontwikkelingen
ervoor gezorgd dat deze relatief competitieve telecomindustrie
lastig te overleven is. Alle partijen in de industrie zullen constant
hun marktpositie moeten herzien en nieuwe businessmodellen voor
telecomoperators zullen in beschouwing moeten worden genomen.
Bundeling van producten en dienstenDe reactie van de telecomoperators op de convergentie van de
telecomindustrie in de business-to-consumer markt is de zogenaamde
‘triple play’ strategie. Triple play is het gecombineerde aanbod van
televisie, internet en telefonie in bundels. Bij de aanschaf van een
internetabonnement komt tegenwoordig de telefonie er voor een
kleine meerprijs bij en televisie wordt op steeds meer manieren
aangeboden in één bundel samen met internet. Eigenlijk is het
bundelen van diensten door convergentie logisch. De convergentie van
telecom- en IT-diensten zorgt er immers voor dat het bundelen meer
kostenefficiënt kan. Het principe van bundelen zorgt er daarnaast
ook voor dat het ontwikkelen van nieuwe geconvergeerde producten
en diensten makkelijker te rechtvaardigen is. De redenen voor een
telecomoperator voor het bundelen zijn simpel: stijgende omzet,
minder verlies van klanten en verbeterde marges. Verhoging van de
inkomsten kunnen worden gesplitst in de verhoging van het gemiddelde
tarief per gebruiker (ARPU) en een hoger aantal klanten.
De MKB-marktTriple play is de strategie voor de business-to-consumer markt voor
de telecomoperators. De corporate markt wordt echter anders
bediend, namelijk door gebruik te maken van een account manager.
De wensen van deze grote klanten worden doorgenomen om zo tot
een integrale telecomoplossing te komen. Echter, het operatingmodel
voor het MKB is nog grotendeels onduidelijk. Daarom heeft Nolan,
Norton & Co. een onderzoek geïnitieerd naar de gevolgen van de
convergentie van de telecomindustrie voor het MKB in Nederland.
De aanpak van dit segment is nog onduidelijk, terwijl er wel grote
mogelijkheden voor telecomoperators liggen. Er zijn ongeveer 700.000
MKB-bedrijven in Nederland en het MKB is verantwoordelijk voor 59%
van de totale werkgelegenheid. Het MKB heeft verder een omzet
van meer dan 700 miljard euro per jaar en telecom- en IT-diensten
worden steeds belangrijker voor het MKB, waardoor dit segment zeer
interessante groeimogelijkheden biedt. Telecomoperators worstelen
echter met de juiste benadering voor dit segment. De MKB-markt
kent een grote heterogeniteit tussen de verschillende bedrijven
en het lijkt onmogelijk om de markt op één bepaalde manier te
benaderen. Een account manager voor een MKB-klant is vaak te duur
voor een telecomoperator. De telecompropositie en verkoopkanalen
voor het MKB zijn anders dan voor de grote corporate bedrijven. De
verwachting is dat het MKB meer losse diensten afneemt en dit via een
IT-dienstverlener of een telecomdealer doet. Deze IT-dienstverlener
en telecomdealer brengen naar verwachting wel de telecom diensten
samen, maar bieden niet of nauwelijks integratie.
Het onderzoekEr is onderscheid gemaakt tussen drie deelgebieden in dit onderzoek:
(1) De behoefte aan het bundelen van producten en diensten.
Heeft het MKB behoefte aan een gebundelde telecomoplossing, of
prefereert het losse diensten over bundels? En wat zijn de redenen
hiervoor? (2) De scope van de geconvergeerde telecomproducten en
-diensten. Welke telecomproducten en -diensten gebruikt het MKB
en welke producteigenschappen worden belangrijk gevonden? (3) De
verschillende verkoopkanalen. Welke kanalen worden gebruikt door het
MKB en hoe tevreden is men hiermee? Met meer dan 700.000 bedrijven
is de MKB-markt te groot voor een enkel onderzoek. Het onderzoek
is daarom afgebakend. Er is alleen gekeken naar bedrijven uit de
provincies Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland (de Randstad) met
een bedrijfsgrootte tussen de 10 en 250 FTE. Verder is er gekeken naar
twee sectoren: zakelijke dienstverlening en de groot- en detailhandel.
In figuur 1 is de telecommarkt voor het MKB schematisch neergezet.
Het kader laat de afbakening zien van het onderzoek.
Telecom producten en dienstenHet actuele aanbod van de grote telecomoperators in Nederland is
geanalyseerd en geplaatst in vier productcategorieën: “Telefonie en
beeld”, “Toegang en connectiviteit”, “Hosting” en “Softwareservices”.
De “Telefonie en beeld”+ categorie bestaat uit alle producten en
diensten die gerelateerd zijn aan de transmissie van geluid en video.
Traditionele telecom producten, zoals vaste telefonie en mobiele
telefonie en de innovatieve producten zoals Voice over IP vallen in
deze categorie. De “Toegang en connectiviteit” categorie bestaat uit
producten en diensten die internet en data connectiviteit leveren.
Voorbeelden zijn DSL, kabel internet en VPN verbindingen. De
“Hosting” categorie bestaat uit remote hosting producten, zoals
online backup en online harde schijf ruimte. Deze diensten kunnen op
afstand worden benaderd en worden gehost in een datacentrum. Als
laatste, bestaat de “Softwareservices” categorie uit zowel offline als
online softwareproducten. Het productaanbod van telecomoperators
in deze categorie behelst bijvoorbeeld internetbeveiligingssoftware
en online CRM-systemen. In totaal zijn er 27 verschillende producten
en diensten in deze vier categorieën meegenomen in het onderzoek
en de diensten zijn uitgelegd door middel van de terminologie die de
telecomoperators zelf ook gebruiken.
VerkoopkanalenDe verschillende verkoopkanalen voor het MKB volgen eigenlijk uit de
‘lijnen’ van figuur 1 die bij de klant uitkomen. Het MKB kan via een
telecom- of een kabelbedrijf zijn telecomdiensten afnemen, of via
een derde partij. De verschillende verkoopkanalen worden uitgelegd
in tabel 1.
Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een online vragenlijst.
In totaal hebben er 97 bedrijven meegewerkt. De uitkomsten van
de vragenlijst zijn vanuit drie perspectieven geanalyseerd: (1) alle
respondenten, (2) kleinbedrijf tegenover middenbedrijf (omvang als
onderscheidende factor) en (3) zakelijke dienstverlening tegenover
groot- en detailhandel (branche als onderscheidende factor). Voor de
drie gebieden in dit onderzoek (bundelen, producten en diensten en
verkoopkanalen) kan het volgende worden geconcludeerd:
Bundelen
In de vragenlijst werd op een vijfpuntsschaal gevraagd naar (1)
de huidige mate van bundelen en (2) de geprefereerde mate van
bundelen. Figuur 2 laat de antwoorden van de respondenten zien.
Aan de linkerkant van het figuur staat de huidige mate van bundelen.
De rechterkant van het figuur laat de verandering zien in de mate
van bundelen. Er zijn drie mogelijkheden ten opzichte van de huidige
manier van bundelen, namelijk dat de respondent: (1) minder wil gaan
bundelen, (2) gelijk wil blijven of (3) meer wil gaan bundelen. De dikte
van de blokken in het figuur geeft het percentage van respondenten
weer met de corresponderende huidige mate van bundelen. Zo
Figuur 1: De telecommarkt
Tabel 1: De verkoopkanalen voor het MKB
10 .ego
is bijvoorbeeld het percentage van respondenten die hun huidige
manier van bundelen “in één bundel” hebben erg klein. Er zijn veel
mogelijkheden voor het bundelen van telecomdiensten in de MKB-
markt. 46% van de respondenten geeft aan meer te willen bundelen
(alle blauwe blokken), terwijl maar 11% meer richting losse diensten
wil (alle grijze blokken). De redenen voor het bundelen zijn uniform
voor de respondenten (zowel het grootte als branche perspectief).
De belangrijkste redenen zijn: “prijs”, “service en support” en
“bedrijfsrisico”. Bij bedrijfsrisico kan worden geconcludeerd dat het
MKB blijkbaar één betrouwbare partner prefereert.
Producten en diensten
Betrouwbaarheid is de meest belangrijke producteigenschap voor
telecomdiensten. Betrouwbaarheid is zelfs belangrijker dan prijs of
welke andere producteigenschap dan ook. Verder geeft het MKB aan
weinig interesse te hebben in nieuwe telecomproducten en diensten.
Deze lage interesse en het hoge belang van betrouwbaarheid lijkt
aan te geven dat telecom meer als nutsdiensten worden gezien.
De respondenten willen gewoon dat de telecom werkt, maar meer
onderzoek hiernaar is zeker nodig.
Verkoopkanalen
Uit het onderzoek blijkt dat de respondenten vast lijken te houden aan
de traditionele verkoopkanalen. Ze ontvangen dan wel verschillende
producten en diensten via verschillende kanalen, zoals telecomdealers
of lokale IT-leveranciers,
maar “traditionele”
telecomproducten en -diensten
worden nog steeds via een
telecomleverancier geleverd en
“traditionele” IT-producten via
een IT-leverancier. Verder zijn
de respondenten tevreden over
hun huidige verkoopkanaal.
ConclusieDe MKB markt laat een grote diversiteit zien in verkoopkanalen,
lijkt vast te zitten aan de traditionele verkoopkanalen, is tevreden
met dit kanaal en laat een lage interesse zien in nieuwe innovatieve
producten. Maar aan de andere kant: het MKB prefereert bundels
over losse diensten, zolang de gebundelde diensten een duidelijk
prijs-, service- en supportvoordeel bieden. Dit leidt tot de algemene
conclusie dat het voor telecomoperators lastig is om een geïntegreerde
en gebundelde telecomoplossing aan het MKB te bieden via een eigen
verkoopkanaal. Voor het merendeel van de telecomoperators is de
uitdaging daarom om betrouwbare diensten in gebundelde pakketten
aan te bieden via de verschillende bestaande verkoopkanalen. Vaak
zullen de verschillende kanalen partners zijn in de supply-chain,
zoals lokale telecomdealers en IT-dienstverleners. Het is belangrijk
voor een telecomoperator om “preferred supplier” te worden van
deze partners, die traditioneel de telecomoplossing leveren aan
het MKB. Het managen van deze verkoopkanalen en het aanbieden
van betrouwbare diensten zijn daarom kritieke succesfactoren voor
telecomoperators om succesvol te zijn in de MKB-markt.
Figuur 2: Bundeling-preferentie van het MKB
.ego 11
o v e r d e a u t e u r
mathijs van der goot studeerde in januari af aan de Universiteit van
tilburg. hij heeft zijn studie Information management afgerond met een
afstudeerstage bij nolan, norton & Co., een strategie-adviesbureau. dit
artikel is een samenvatting van zijn master thesis. het gehele rapport is te
vinden op www.nolannorton.com.
telecom in het mkb
Adve r ten t i e BDO
13.ego
PERCEPTIE VAN DE KWALITEIT VAN MANAGEMENTINFORMATIE
Doo r : L e n ny v a n d e Ke r k h o f & W i l co B r o u w e r s
D e me er derhe id va n ( m idde l )g r o t e or ga n i s at ie s he e f t e en E nt er pr i s e R e s ou r c e P l a n n i n g sys t e em ( E R P -sys t e em ) ge ï mplement e er d om b e d r i j f spr o c e s s en t e aut om at i s er en en me er i n for m at ie u i t de b e d r i j f sgegeven s t e ver z a melen . D it l ever t d a n o ok me e s t a l e en p o s i t ieve b i jd r age op vo or de or ga n i s at ie . E en vo l le d ig ge ï n s t a l le er d E R P -sys t e em bi n nen e en or ga n i s at ie i s e cht er n ie t de l a at s t e f a s e va n de a lgehe le i mplement at ie . Het i s va n b e l a n g d at or ga n i s at ie s n a de i n s t a l l at ie bl i j ven i nve s t er en i n het sys t e em .
Vaak is tachtig procent van de implementatie afgerond na installatie
en configuratie. Alleen zal met het niet volbrengen van de
laatste twintig procent van de implementatie, de organisatie niet
volledig kunnen profiteren van het ERP-systeem op het gebied van
managementinformatie.
BDO CampsObers IT Auditors & Consultants (BDO) merkt in de
praktijk dat managers niet optimaal gebruik maken van de informatie
die uit het ERP-systeem komt. Bij BDO bestaat het beeld dat de
managementinformatie uit deze systemen door managers wordt
beschouwd als onvolledig en/of onbetrouwbaar. Dit kan komen doordat
managers zich vaak niet bewust zijn van de informatiebehoefte die
zij hebben en daardoor problemen ondervinden met het bepalen
hiervan. Al spoedig na de implementatie van ERP-software blijkt dan
dat het systeem niet biedt wat de manager eigenlijk voor ogen had.
Soms komt het voor dat managers de informatie uit het systeem zelfs
ronduit als inadequaat bestempelen. Ze blijken vaak geen gebruik te
maken van de functionaliteiten die het ERP-systeem te bieden heeft
om deze managementinformatie alsnog uit te werken en creëren eigen
managementrapportages, al dan niet in combinatie met additionele
informatie (uit andere systemen).
BDO heeft bovenstaand beeld, welke ontstaan is op basis van haar
werkzaamheden, getoetst in de praktijk. Maken managers nu wel of
niet gebruik van de informatie uit het ERP-systeem en vinden zij deze
informatie adequaat? Daarbij is adequaat vertaald naar betrouwbaar en
volledig. In samenwerking met de Universiteit van Tilburg is onderzoek
gedaan naar dit onderwerp. De focus van leveranciers van ERP-
pakketten verschuift nog steeds richting midden en klein bedrijven,
welke de doelgroep is voor BDO. Dit onderzoek is dan ook uitgevoerd
onder midden en kleine productie- en handelsondernemingen.
Wat is adequate managementinformatie?In dit onderzoek is onderscheid gemaakt tussen financiële en niet-
financiële managementinformatie. Van beide wordt in organisaties
veelvuldig gebruik gemaakt, maar er bestaat steeds meer behoefte bij
accountants om de betrouwbaarheid van niet-financiële informatie te
toetsen omdat ook deze informatie wordt meegenomen in de jaarlijkse
controlewerkzaamheden. Door de introductie van het ERP-systeem
is het verzamelen van beide vormen van managementinformatie
makkelijker geworden, wat ook geldt voor het waarborgen
van de betrouwbaarheid. Daarbij is de kwaliteit van financiële
managementinformatie vaak beter gegarandeerd, omdat deze
Figuur 1: Omschrijving van de betrouwbaarheid van financiële informatie volgens NIVRA (2001)
14 .ego
informatie gedurende een langere periode wordt gebruikt en deze
vaak moet voldoen aan bepaalde wet- en regelgeving. Het vermoeden
bestaat dat financiële informatie meer betrouwbaar zal zijn dan
niet-financiële informatie. De betrouwbaarheid van niet-financiële
informatie is bovendien vaak moeilijker meetbaar en toetsbaar dan de
betrouwbaarheid van financiële informatie.
Voor het verder uitwerken van het kwaliteitsaspect betrouwbaarheid
is gebruik gemaakt van definities die de beroepsorganisatie voor
accountants, het Nederlands Instituut van Registeraccountants
(NIVRA), heeft opgesteld. De betrouwbaarheid van financiële
informatie is in het onderzoek nader omschreven in de volgende
vijf getrouwheidsaspecten: bestaan, volledigheid, rechten en
verplichtingen, tijdigheid en juistheid van de informatie (NIVRA, 2001).
De betrouwbaarheid van niet-financiële informatie is uitgewerkt in
de volgende drie getrouwheidsaspecten: exclusiviteit, integriteit en
controleerbaarheid van de informatie (NIVRA, 1995).
Aanpak van het onderzoekDoor middel van het afnemen van een elektronische enquête onder
(potentiële) klanten van BDO is een eerste stap gezet in het in kaart
brengen van de perceptie van de kwaliteit van managementinformatie.
Ongeveer tweederde van de respondenten is werkzaam in een
productiebedrijf en ongeveer eenderde is werkzaam in een
handelsonderneming. Daarnaast is onder de respondenten een grote
diversiteit aan ERP-systemen operationeel, variërend van SAP R/3 en
Baan tot zelf ontwikkelde maatwerkapplicaties die organisatiebreed
worden ingezet. Een enkeling maakte helemaal geen gebruik van
een geautomatiseerd informatiesysteem. Ongeveer de helft van de
respondenten is als manager werkzaam op de financiële afdelingen
van organisaties. De overige respondenten bevinden zich op
managementfuncties in diverse afdelingen.
Resultaten van het onderzoekUit het onderzoek blijkt dat de respondenten een hogere waardering
van de betrouwbaarheid en volledigheid van managementinformatie
hebben wanneer gebruik wordt gemaakt van een geautomatiseerd
informatiesysteem om deze te genereren. Meer specifiek
blijkt ook dat de perceptie van de betrouwbaarheid toeneemt
wanneer een ERP-systeem wordt gebruikt bij het genereren van
de managementinformatie. Uit het onderzoek blijkt verder dat
controllers een hogere mate van betrouwbaarheid geven aan hun
managementinformatie in vergelijking met de overige respondenten.
Dit ondersteunt de gedachte dat bij financiële managementinformatie
een hogere mate van betrouwbaarheid wordt vereist. Respondenten
maken gebruik van verschillende methodes om de mate van
betrouwbaarheid van managementinformatie vast te stellen. De meest
gebruikte methoden zijn periodieke controles en aansluitcontrole met
brongegevens. Als uit controles fouten blijken, geven de respondenten
aan dat zij de lagere mate van betrouwbaarheid meer accepteren
wanneer de oorzaak van de fout bekend is, dan wanneer deze oorzaak
niet bekend is.
b e n j e g e ï n t e r e s s e e r d i n e e n a f s t u d e e r o p d r a c h t b i n n e n b d o ? va n u i t d e p r a k t i j k k r i j g t i e d e r e s t a g i a i r e e e n
v a s t e b e g e l e i d e r t o e g e w e z e n d i e o n d e r s t e u n i n g b i e d t g e d u r e n d e d e a f s t u d e e r - o f s t a g e p e r i o d e . d a a r n a a s t
i s e r o o k d e m o g e l i j k h e i d o m d r i e t o t v i e r d a g e n a a n j e a f s t u d e r e n t e b e s t e d e n e n é é n t o t t w e e d a g e n i n
d e p r a k t i j k m e e t e l o p e n . n e e m v o o r m e e r i n f o r m a t i e c o n t a c t o p m e t ka r i n v a n L u i p e n v i a t e l e f o o n n u m m e r 0 2 0 - 5 4 3 210 0 o f r a a d p l e e g d e w e b s i t e w w w. b d o . n l / i t .
Figuur 2: Omschrijving van de betrouwbaarheid van niet-financiële informatie volgens NIVRA (1995)
15.ego
Bewerkingen op managementinformatieZoals eerder vermeld, ziet BDO in de praktijk vaak dat buiten het
ERP-systeem om aanvullende informatiebronnen en systemen worden
gebruikt om managementinformatie (die het ERP-systeem volgens de
klant niet kan leveren) op te stellen.
Om dit te peilen zijn de volgende vier stellingen voorgelegd en de
conclusie is dat het merendeel van de respondenten het met alle vier
stellingen “enigszins eens”, “eens” of “zeer mee eens” is:
⹅ Stelling 1: De betrouwbaarheid van managementinformatie
neemt toe als bij de totstandkoming gebruik gemaakt wordt van
een informatiesysteem.
⹅ Stelling 2: De betrouwbaarheid neemt toe als er bewerkingen
worden gedaan om tot de uiteindelijke managementinformatie
te komen.
⹅ Stelling 3: De betrouwbaarheid neemt toe als er informatie wordt
toegevoegd om tot de uiteindelijke managementinformatie te
komen.
⹅ Stelling 4: De betrouwbaarheid neemt toe als er gegevens
van externe bronnen worden toegevoegd aan de
managementinformatie.
In de praktijk blijkt echter dat de mate van betrouwbaarheid niet
toeneemt wanneer men extra bewerkingen uitvoert of (handmatig)
informatie toevoegt. Er is zelfs een risico op het afnemen van deze
betrouwbaarheid. Zeker als gebruik gemaakt wordt van een externe
bron, waarvan de betrouwbaarheid niet kan worden gewaarborgd.
Ondanks het feit dat de volledigheid van managementinformatie
toeneemt wanneer gebruik gemaakt wordt van een informatiesysteem,
blijkt uit het onderzoek wel dat meer respondenten informatie gaan
toevoegen wanneer ze gebruik maken van een informatiesysteem.
Uit het onderzoek is verder gebleken dat de perceptie van
betrouwbaarheid toeneemt wanneer men gebruik maakt van
vastgestelde procedures om extra informatie toe te voegen.
De meest voorkomende toegevoegde informatie is:
⹅ Verklaringen over verschillen of ontwikkelingen
⹅ Interne historische gegevens
⹅ Interne budgetinformatie
⹅ Interne planninginformatie
De respondenten vinden hun eigen managementinformatie redelijk
tot zeer betrouwbaar, ondanks het feit dat ze bewerkingen
uitvoeren of informatie toevoegen. Wel zijn ze het erover eens dat
deze betrouwbaarheid beter kan worden gewaarborgd wanneer er
procedures aanwezig zijn voor het uitvoeren van bewerkingen en
toevoegingen. De overtuiging van BDO blijft dat deze bewerkingen
en toevoegingen niet nodig horen te zijn als het informatiesysteem
of ERP-systeem beter aan zou sluiten bij de informatiebehoefte van
managers.
Tot slotMet de resultaten van dit onderzoek heeft BDO meer inzicht
gekregen in de beleving van kwaliteit van managementinformatie
door de manager en kunnen wij de manager meer bewust maken
van de mate van betrouwbaarheid en volledigheid van de eigen
managementinformatie. Daarnaast is duidelijk dat we bij klanten
alert moeten zijn op kwalitatief goede procedures voor bewerking
en informatietoevoeging, om zo het aantal managers dat zijn
managementinformatie als onbetrouwbaar ervaart te verkleinen.
Tenslotte kunnen we onze diensten op het gebied van het aansluiten
van ERP-systemen op de informatiebehoeften - en het daarmee
elimineren van nabewerking en toevoeging - beter afstemmen op de
beleving van de klant op dit gebied.
De intentie bestaat om meer inzicht te krijgen in enkele zaken
door middel van een vervolgonderzoek. Er zijn nog enkele vragen
onbeantwoord, zoals welke waarborgen gebruikt een manager om
betrouwbare managementinformatie te genereren, welke procedures
gebruikt hij/zij en waarom sluit het informatie systeem niet aan bij de
informatiebehoefte?
● N
IVR
A (1
995)
NIV
RA-
gesc
hrif
t 53
: Kw
alit
eits
oord
elen
ove
r in
form
atie
voor
zien
ing.
Am
ster
dam
: N
IVR
A.
● N
IVR
A (2
001)
Sam
enva
ttin
g ri
chtl
ijne
n vo
or d
e ac
coun
tant
scon
trol
e. A
mst
erda
m:
NIV
RA
. ●
o ve r d e a u t e u r s
L e n n y v a n d e ke r k h o f i s b i n n e n b d o w e r k z a a m a l s a d v i s e u r e n h e e f t i n
s a m e n w e r k i n g m e t W i l l e m v a n g r o e n e n d a a l ( U n i v e r s i t e i t v a n t i l b u r g ) h e t o n d e r z o e k
u i t g e v o e r d . vo o r v r a g e n o f i n f o r m a t i e o v e r d i t o n d e r w e r p k a n j e c o n t a c t o p n e m e n v i a
L e n n y.v a n . d e . ke r k h o f @ b d o . n l .
W i l c o b r o u w e r s i s b i n n e n b d o w e r k z a a m a l s s e n i o r a d v i s e u r . h i j i s v o o r z i t t e r v a n e e n
e x p e r t i s e c e n t r u m v a n b d o o p h e t g e b i e d v a n m i c r o s o f t d y n a m i c s n a v i s i o n , e e n
v e e l g e b r u i k t e r P - s y s t e e m b i j k l a n t e n v a n b d o.
managementinformatie
Adve r ten t i e PwC
17.ego
By : Th i j s v an Be i j s t e r ve l d
SOFT WARE ASSET MANAGEMENT: bEYOND SOFT WARE LICENSE COMPLIANCEI n t he d ig i t a l e c onomy o f t o d ay, s o f t wa r e i s e s s ent i a l t o ever y or ga n i z at ion , l a r ge a nd sm a l l . P r o c e s s e s o f o r ga n i z at ion s a r e h i g h ly dep endent on a va r ie t y o f c r i t i c a l s o f t wa r e appl i c at ion s a nd or ga n i z at ion s i nve s t va s t a mou nt s o f money, on aver age one - f i f t h o f a n or ga n i z at ion ’s I T ex p end it u r e s , i nt o l i c en s e s for s o f t wa r e . T h i s r e l i a nc e on s o f t wa r e w i l l on ly c ont i nue t o g r ow i n t he ne a r f ut u r e . But su r pr i s i n g ly t he m ajor i t y o f o r ga n i z at ion s , i n pa r t i c u l a r sm a l l a nd me d iu m s i z e d or ga n i z at ion s , o f t en do not i nve s t c om men su r able e f for t s i nt o m a n ag i n g t he i r s o f t wa r e a s s et s , wh ich g o e s b eyond t e ch n ic a l c ont r o l a nd s t a nd a r d m a i nt en a nc e .
One of the main consequences of poor management of software
assets that organizations are facing is noncompliance with license
agreements. Software license compliance means in short that an
organization only uses software of which it has purchased a license and
therefore has the rights to use the corresponding software according
to the license agreement. Not being software license compliant can
expose the organization to severe extensive legal, financial and
operational implications, when caught in a software audit. In the
worst-case scenario an organization’s reputation can get damaged
badly (i.e. association with illegal software).
Software auditA software audit is nothing more than a very accurate check if an
organization’s software inventory matches the proof of purchases.
Often these software audits are initiated and performed by industry
watchdogs (like the BSA, FAST, SIIA) or software manufacturers. The
probability to be caught in a software audit has increased the last
few years, since a trend of a rising number of software audits has
been observed. It is expected that 40% of medium to large sized
organizations will face a software licensing audit this year. The
underlying reason for this increase in audits is that the software
vendors are looking for ways to generate additional revenue from
existing users to make up for reduced spending on new licenses. In the
frame an example is given about the potential fines an organization
faces if caught in a software audit.
Missed opportunitiesBesides the risks involved with poor management of software assets,
organizations inevitably will encounter missed opportunities, security
issues and additional costs. In today’s increasingly competitive business
environment it is becoming of strategic importance to keep software
costs in line and manage the risks associated with software assets,
while achieving maximum value from existing and future software
investments.
Software Asset ManagementA Software Asset Management (SAM) approach can mitigate the earlier
mentioned risks of improper management of software assets, but
goes beyond assuring software license compliance and can provide
additional benefits. The overall objective of SAM is applying good
corporate governance to an organization’s software assets, but can
be more precisely defined as managing, controlling and protecting an
organization’s software assets throughout their lifecycle, including
managing the risks and costs arising from the use of those software
assets. Software asset management is a complex process and involves
many parts of an organization, many technology tools and a set of
reliable business processes.
SAM principles and toolsThe principles of SAM are graphically presented in figure 1, in what
can also be called the desired end-state of SAM. Within SAM it is
crucial that an organization has a central ownership repository (grey
box in the figure) where detailed information is stored regarding all
its software assets and which is updated and maintained persistently
based on all changes captured by a range of (lifecycle) processes
t h e f a c t sm a n a g e m e n t o f s o f t w a r e a s s e t s i s i n s u f f i c i e n t l y
o r g a n i z e d i n 8 0 % o f a l l t h e o r g a n i z a t i o n s . a b o u t 7 0 % o f t h e o r g a n i z a t i o n s h a v e a 3 0 % d i s c r e p a n c y b e t w e e n t h e
p l a n n e d I t i n v e n t o r y a n d t h e i r a c t u a l I t i n v e n t o r y a n d o n a v e r a g e 10 t o 2 0 p e r c e n t m o r e s o f t w a r e i s d e p l o y e d t h a n
a c t u a l l y l e g a l l y i s o w n e d .
18 .ego
which are supported by a mixture of tools (i.e. discovery and metering
tools). This, to make it possible to reconcile the information stored
in the ownership repository with the information obtained by a
discovery tool. Reconciliation is one of the most important processes
concerning SAM. The main factors in the reconciliation process
involve: (1) Reconciling actual usage against the owned licenses (that
can be proven) to avoid penalties associated with licensing violations
(avoiding non software compliance), (2) reconciling software utilization
against assets owned to maximize utilization of the asset base and
(3) reconciling costs against budgets and forecasts. Precisely knowing
what software assets an organization has, where they are and how
they are used is the foundation of proper management of software
assets. But it should be stressed that SAM requires more than a tool to
be successful and often certain processes within organizations should
be redesigned and dedicated resources should be appointed until all
possible benefits can be fully realized.
Benefits of SAMThe proper management of software assets can result in many
potential benefits. These benefits go beyond the assurance of software
license compliance and the pro-active dealing with several risks
(legal, financial, operational, security breaches) that were mentioned
already in the beginning of this
article. One of the most important
benefits that can be obtained
with proper SAM is cost reduction,
by preventing overdeployment
of software (licenses), reduction
of support costs and obtaining a
better and stronger negotiating
position with respect to
software suppliers. Furthermore,
competitive advantage benefits can
be achieved with proper SAM, such
as better personnel motivation
and client satisfaction due to
having less IT problems and better
quality decisions can be made
regarding the procurement of new
applications, upgrades and extra
licenses.
Figure 1: SAM Principles
a n e x a m p l eI m a g i n e a n o r g a n i z a t i o n w i t h 4 0 0 c o m p u t e r s . a s a m p l e h a s b e e n d r a w n o f 2 0 0 c o m p u t e r s a n d i t t u r n e d o u t t h a t 5 0 o f t h e 2 0 0 c o m p u t e r s c o n t a i n e d i n c o r r e c t l y l i c e n s e d c o p y r i g h t e d p r o d u c t s . W h e n t h i s i s e x t e n d e d t o t h e t o t a l a m o u n t o f c o m p u t e r s i t c a n b e p r e d i c t e d t h a t a s m a n y a s 10 0 o f t h e t o t a l 4 0 0 s y s t e m s (o n e f o u r t h ) w i l l c o n t a i n c o p y r i g h t e d p r o d u c t s t h a t m a y e x p o s e t h e o r g a n i z a t i o n t o c o m p l i a n c e e n f o r c e m e n t a u d i t s . I t w a s f o u n d t h a t t h e r e w e r e o n a v e r a g e 3 i n c o r r e c t l y l i c e n s e d p r o d u c t s p e r c o m p u t e r (o f t h e 10 0 e a r l i e r m e n t i o n e d c o m p u t e r s ) , w h i c h g i v e s u s a n u m b e r o f 3 0 0 p o t e n t i a l c o p y r i g h t v i o l a t i o n s . t h i s n u m b e r h a s t o b e m u l t i p l i e d w i t h a p o t e n t i a l f i n e o f € 2 0 . 0 0 0 t o € 110 . 0 0 0 p e r c o p y r i g h t v i o l a t i o n ( t h a t i s p e r c o p y r i g h t b e i n g v i o l a t e d a n d n o t p e r i n s t a n c e o f t h e s a m e c o p y r i g h t b e i n g v i o l a t e d ) . t h e e x a m p l e i s c o n t i n u e d w i t h t h e € 2 0 . 0 0 0 f i n e p e r c o p y r i g h t v i o l a t i o n a n d i t i s a s s u m e d a n d e s t i m a t e d t h a t o f t h e 10 0 (c o m p u t e r s ) p o t e n t i a l v i o l a t i o n s , o n l y t w e n t y - f i v e a c t u a l c o p y r i g h t s w e r e i n v o l v e d . t h i s m e a n s t h a t t h e o r g a n i z a t i o n i s e x p o s e d t o a n a m o u n t o f € 5 0 0 . 0 0 0 i n f i n e s . t h e c o s t s o f a n o r g a n i z a t i o n’ s d o w n t i m e d u r i n g a n e n f o r c e m e n t a u d i t a r e n o t e v e n i n c l u d e d i n t h i s s u m . t h i s s u m i s c o m p a r e d w i t h t h e i n v e s t m e n t i n a s s e t m a n a g e m e n t d i s c o v e r y t o o l . s u c h a t o o l c o s t s a r o u n d € 3 0 p e r c o m p u t e r , w h i c h i m p l i e s a n i n v e s t m e n t o f € 12 . 0 0 0 t o p u t a p r e t t y s o l i d e n d t o p o t e n t i a l c o p y r i g h t v i o l a t i o n i s s u e s . F u r t h e r m o r e , t h e d i s c o v e r y t o o l i s a ( s t a r t o f a ) l o n g t e r m s o l u t i o n (o f c h a n g i n g p r o c e s s e s ) a s i t c a n p r o v i d e m o r e b e n e f i t s (c o s t c o n t r o l , c o s t s a v i n g s a n d c o m p e t i t i v e a d v a n t a g e) t h a n m e r e c o m p l i a n c e a s s u r a n c e .
19.ego
SAM at Dutch medium sized organizationsThe theory above and results out of various studies and investigations
were put to practice and validated by conducting interviews at seven
Dutch medium sized organizations. Subsequently, the information
obtained during all the interviews was analyzed by comparing it to
a SAM maturity model (combination of maturity model out of ISO
standard 19770-1 and the generic maturity model out of the CobiT
framework). After this it became clear that SAM can be considered
as an immature practice at (Dutch) medium sized organizations.
The overall average SAM maturity level was low (average score of
1.7 out of 5). In general there was a lack of documented processes
and procedures concerning SAM, a lack of (formal) responsibilities
regarding SAM and too much inconsistent tool usage occurred, where
often organizations relied primarily on (time-consuming) manual
operations. But the question remains what exactly causes this
observed immaturity of SAM at Dutch medium sized organizations.
Main cause oneEspecially Dutch small sized organizations underestimate the potential
risks that are associated with poor SAM severely and are often not
aware of the actual impact these risks potentially may have on the
operational management of the organization. In addition it has been
observed that there is a lack of awareness regarding the benefits that
can be achieved with proper SAM. Due to underestimation of these
two aspects naturally a limited amount of resources is put into the
management of software assets (SAM).
Main cause twoThe first main cause, low awareness contributes significantly to SAM
being of low priority, but other factors were identified as well. The
attitude and awareness of senior management regarding SAM plays
an important role in this as well, since the IT department is generally
occupied with what senior management perceives to be important.
Due to SAM being virtually not on senior management’s radar, it is
not strange that SAM is of low priority to the IT department as well.
Furthermore, the complexity and lack of transparency of software
license models and agreements is identified as a prime contribution as
well. Organizations are often discouraged to put sufficient resources
into the management of software assets, since the overall (wrongful)
believe is that enormous amounts of time and money are needed
to properly manage software assets and to be fully software license
compliant. Therefore, it comes as no surprise that organizations
perceive the management of software assets as being very time-
consuming. This is primarily correlated with the observed low maturity
level of SAM at the interviewed organizations, since a low SAM
maturity level is characterized by informal processes and inconsistent
tools usage, resulting in the need for many time-consuming manual
operations.
Final remarksAlthough it has become evident that Dutch medium sized organizations
still have a long way to go regarding SAM, a trend became apparent
during this research. Dutch medium sized organizations are in different
ways more and more aware that software assets are increasingly
important and critical for supporting the majority of their business
processes and in the end to execute their business properly. This was
primarily reflected in the intentions and willingness of the interviewed
organizations to improve and professionalize the management and
control of software assets in the near future. In future research
it should become apparent to what extent Dutch medium sized
organizations have lived up to these intentions.
software asset management
Figure 2: SAM does not exist in a vacuum, but is an important component in a larger practice called IT asset management (ITAM),
where hardware asset management is part of as well. ITAM again falls within the IT service management framework.
a b o u t t h e a u t h o r
thijs van beijsterveld msc. obtained his master degree in Information management
in december 2008 at tilburg University and currently works as an It auditor at the
system & Process assurance (sPa) department at PricewaterhouseCoopers (PwC).
this article is based on his master thesis about software asset management, which
he wrote as an intern at PwC (system & Process assurance department). therefore
his thesis can be considered as reference for all the presented judgements and
facts within this article. the complete master thesis can be obtained by sending an
e-mail to [email protected].
Adve r ten t i e M& I
21.ego
MODELLEN VOOR PROJECTOVERDRACHTDoo r : Ge r t den He r t o g
Met andere woorden: een goedlopend project, waarvan de resultaten
niet (goed) worden ingebed in de lijnorganisatie, heeft uiteindelijk
slechts een beperkte toegevoegde waarde. Het is daarom voor
een organisatie de moeite waard om te investeren in een goede
overdracht van de projectresultaten. Daarmee wordt voorkomen
dat het projectresultaat met de ontbinding van het projectteam
‘verdampt’. Dit artikel geeft enkele denkmodellen bij de overdracht
van projectresultaten aan de lijnorganisatie. Deze modellen geven
(meer) inzicht in het wat, wie, hoe en wanneer van deze overdracht.
Wat wordt er overgedragen vanuit het project naar de lijnorganisatie?
Wie draagt over en aan wie? Wie is verantwoordelijk voor een goede
overdracht? Welk overdrachtsproces wordt gevolgd? In welke fase van
het project speelt overdracht een rol? En, wanneer is de overdracht
klaar?
Eenvoudig projectmodelIn dit artikel hanteren we een eenvoudig projectmodel, zie figuur
1. Het gaat ons immers niet om het project zelf, maar om de
overdracht naar de lijnorganisatie. In de ontwikkelingsfase wordt het
projectresultaat gerealiseerd, getest en opgeleverd. Daarna volgt de
implementatie of invoering van het resultaat. Tegelijkertijd wordt het
projectresultaat in beheer genomen. Het projectresultaat kan variëren
van een automatiseringssysteem tot een organisatieverandering of een
opleidingsprogramma. De projectfasering wordt bewust in generieke
termen beschreven om de toepasbaarheid te vergroten.
Verder wordt verondersteld dat de projectorganisatie niet opgaat
of overgaat in de lijnorganisatie die het projectresultaat vervolgens
implementeert en beheert. Met andere woorden, het project komt
ten einde, de projectmanager wordt gedechargeerd en het team
wordt ontbonden. Vaak zijn bij het project veel externen betrokken.
Na het beëindigen van het project verlaten zij de organisatie, omdat
er geen reden is om deze (veelal dure) specialisten nog langer binnen
de organisatie te houden. In het geval dat de projectorganisatie tot
een nieuwe lijnorganisatie wordt omgevormd, is van overdracht in
feite geen sprake. De verantwoordelijkheid blijft in het team, dat een
permanente positie krijgt binnen de lijnorganisatie.
Overdracht en projectscopeDe projectscope wordt in de planningsfase vastgesteld door de
opdrachtgever. De scope wordt beschreven in het projectplan. In ons
eenvoudige projectmodel zijn in principe vier mogelijkheden, zie
figuur 2. De scope van het project wordt beperkt tot de ontwikkeling
van het resultaat, zie figuur 2 (a). In het geval van een systeem- of
productontwikkeling gaan aan de ontwikkeling nog andere fasen
vooraf, zoals de specificatiefase, de tendering- en selectiefase en
de concept- of ontwerpfase. Deze zijn omwille van de eenvoud in
de figuur weggelaten. Het gaat immers om de overdracht van het
ontwikkelde projectresultaat. In het geval van figuur 2 (a) valt de
verantwoordelijkheid voor de overdracht van het projectresultaat
naar implementatie en beheer buiten de scope van het project. De
lijnorganisatie zal in dit geval zelf moeten zorgen voor de invoering
van de projectresultaten in de organisatie en voor het in beheer
nemen ervan. Het zal duidelijk zijn dat dit model niet de meeste
kans op een succesvolle overdracht heeft. Het wordt beter als
de feitelijke overdracht van ontwikkeling naar implementatie en
beheer tot de scope van het project wordt gerekend, zie figuur 2
(b). Dat betekent dat de projectmanager verantwoordelijk is, dat
de ontwikkelde projectresultaten goed ‘landen’ bij de afdeling(en)
die de implementatie en het beheer verzorgen. Hij of zij krijgt niet
E en pr o je c t i s p er de f i n i t ie e i nd ig . D e r e su lt at en va n e en pr o je c t z i jn e cht er vo or l a n ge t i jd va n b e l a n g vo or de or ga n i s at ie va n de opd r acht gever. P r o je c t r e su lt at en d ie n ie t g o e d ‘ l a nden ’ i n de l i jnor ga n i s at ie z i jn ge en l a n g leven b e s chor en . D it a r t i ke l ga at over het over d r agen va n pr o je c t r e su lt at en a a n de l i jnor ga n i s at ie . E l ke l i jn m a n ager d ie d a a r me e t e m a ken he e f t geh ad , k a n b eve s t i gen d at de werke l i jke opbr en g s t va n e en pr o je c t pa s du ide l i jk wor dt ( l a n g ) n ad at over d r acht he e f t p l a at sgevonden .
Figuur 1: Schematische voorstelling van overdracht: van ontwikkeling naar implementatie en naar beheer
22 .ego
eerder decharge dan nadat deze overdracht heeft plaatsgevonden.
De overdracht van het projectresultaat krijgt een ander karakter
als de implementatie zelf ook tot de scope van het project behoort,
zie figuur 2 (c). De overdracht van ontwikkeling naar implementatie
vindt nu plaats onder verantwoordelijkheid van de projectmanager,
die bovendien verantwoordelijk is voor de implementatie van het
resultaat. De lijnorganisatie is verantwoordelijk voor het beheer. Er
vindt dus wel overdracht plaats naar de beheerorganisatie, maar niet
naar de implementatie-organisatie. Die is immers onderdeel van het
project. Tenslotte kan er voor worden gekozen om ook het beheer
tijdens de implementatie onderdeel van het project te maken, zie
figuur 2 (d). De projectmanager is dan verantwoordelijk voor het
inrichten van de beheerorganisatie en voor het uitvoeren van het
beheer, terwijl een ander onderdeel van hetzelfde project bezig is
met implementeren. Aan het eind van de implementatie vindt dan de
overdracht plaats naar het beheeronderdeel van de lijnorganisatie.
De vier opties van figuur 2 zijn in de praktijk alle mogelijk. Echter,
elke optie heeft voor- en nadelen. Dit artikel is niet bedoeld om daar
diep op in te gaan. Een grote projectscope waarin de implementatie
en zelfs een deel van het beheer is opgenomen (zie (c) en (d) in figuur
2) leidt tot een meer kansrijke overdracht naar de lijnorganisatie. Dat
heeft echter wel een prijskaartje: de projectorganisatie (waarvoor
veelal externen zijn ingehuurd) moet langer in stand worden
gehouden.
Competenties en verantwoordelijkhedenAls we nader inzoomen op de inhoud van wat door het project wordt
overgedragen, dan blijkt het object van de overdracht onder twee
noemers te vangen: competenties en verantwoordelijkheden (zie
figuur 3). Om maar met die laatste te beginnen, het is duidelijk dat
het eigenaarschap voor het projectresultaat in de lijnorganisatie
moet worden belegd. Denk bijvoorbeeld aan een systeem voor
bedrijfsvoering, dat onder verantwoordelijkheid komt van de IT-
afdeling. Daarnaast wordt de lijnorganisatie verantwoordelijk voor
de (contractuele) afspraken, die in het project zijn gemaakt. Denk
aan contracten met toeleveranciers, afspraken met lijnmanagers of
projectmedewerkers uit de lijnorganisatie.
De tweede noemer betreft de competenties. Tijdens de uitvoering van
het project wordt op allerlei manieren en over allerlei onderwerpen
kennis en ervaring opgedaan. Wellicht is ook het gedrag van
medewerkers onderdeel van de verandering. Het ‘gewicht’ van elk van
de componenten (kennis, vaardigheden en gedrag) zal van project tot
project verschillen. De manier van overdracht moet worden afgestemd
op de competentie, die moet worden overgedragen. In figuur 4 wordt
het verschil schematisch weergegeven. Kennis kan in de regel in
relatief korte tijd worden overgedragen vanuit het projectteam naar
de lijnorganisatie. Overdracht van kennis vindt plaats door middel van
opleiding, informatiebijeenkomsten, het lezen van documentatie en
Figuur 2: Toenemende projectverantwoordelijkheid: scope inclusief overdracht (b), implementatie (c) en beheer (d)
Figuur 3: Overdracht van project- naar lijnorganisatie betreft competenties en verantwoordelijkheden
23.ego
dergelijke. De kwaliteit van de overdracht kan ook relatief eenvoudig
en kort na de overdracht worden gemeten. Voor vaardigheden ligt dat
anders: de overdracht van vaardigheden kost in de regel meer tijd, de
kwaliteit ervan is moeilijker te meten en kan pas na verloop van tijd
worden vastgesteld. Bij overdracht van vaardigheden horen activiteiten
zoals inwerken, coachen en begeleiden. Projectteamleden en
medewerkers van de lijnorganisatie trekken langere tijd samen op als
‘meester’ en ‘gezel’ om de ervaring te delen. Verandering van gedrag
heeft een nog langere looptijd. Als hierin onvoldoende tijd en geld
wordt geïnvesteerd is de kans op terugval in oude gewoontes groot.
Daarmee zou het projectresultaat teniet worden gedaan. Overigens is
de overdracht van verantwoordelijkheden exclusief en de overdracht
van competenties inclusief. Daarmee wordt bedoeld dat na overdracht
van verantwoordelijkheden de overdragende partij of persoon niet
langer die verantwoordelijkheid draagt. Verantwoordelijkheden liggen
óf bij het project óf bij de lijnorganisatie. Dat is niet het geval met
competenties. Kennis en ervaring, die in het project is opgedaan,
verdwijnt niet uit het project als de overdracht naar de lijnorganisatie
heeft plaatsgevonden. Als de lijnorganisatie kennis en ervaring
opbouwt, betekent dat niet dat die bij de projectteamleden wordt
afgebouwd.
Een goede projectmanager zal zich ook realiseren dat kennis,
vaardigheden en gedrag te maken hebben met andersoortige
menselijke capaciteiten. Bij kennis gaat het vooral om weten, bij
vaardigheden om kunnen en bij gedrag om willen. Dat verschil bepaalt
ook de verschillende aanpak en activiteiten die nodig zijn voor een
effectieve overdracht. Zo zal een klassikale opleidingsbijeenkomst
niet veel effect hebben als het gaat om gedragsverandering. Hier
is ook samenwerking tussen projectmanager en lijnmanagers
onontbeerlijk. De lijnmanagers kennen hun medewerkers en kunnen
de projectmanager adviseren bij het kiezen van de overdrachtsaanpak
en –instrumenten. In de planningsfase van het project moeten
opdrachtgever en projectmanager al nadenken en besluiten over de
manier waarop de overdracht naar de lijnorganisatie zal plaatsvinden.
De aard van de competenties die moeten worden overgedragen
bepalen mede de noodzakelijke periode van ‘samen optrekken’. Als
ervaringen en gedrag onderdeel zijn van de overdracht, dan zullen
medewerkers uit de lijnorganisatie ruim voor het einde van het project
moeten worden betrokken. Als medewerkers zelfs onderdeel uitmaken
van de projectorganisatie, doen zij de kennis en vaardigheden ‘al
doende’ op. Met hun overgang van project- naar lijnorganisatie nemen
zij hun kennis en ervaring mee.
Lagen en fasenEen complex en omvangrijk project kent in de regel een gelaagde
projectorganisatie: de projectmanager heeft een team van
projectleiders, die elk een projectteam aansturen. Een vergelijkbare
gelaagdheid kent de lijnorganisatie: medewerkers worden aangestuurd
door een teamleider, die zelf deel uitmaakt van het management
team van een afdeling en het hoofd van de afdeling rapporteert aan
de directie. Deze gelaagdheid is van belang voor de planning van de
overdracht van verantwoordelijkheden aan de lijnorganisatie. Figuur 5
illustreert dat voor een IT-project, waarin het beheer binnen de scope
van het project is belegd (conform (d) in figuur 2).
De overdracht vindt op drie niveaus plaats: op het hoogste niveau
tussen de projectmanager en het hoofd van de IT-afdeling, daaronder
tussen de projectleider beheer en de teamleider IT-beheer en
tenslotte tussen de (externe) projectteamleden en de medewerkers
van het IT beheerteam. Deze gelaagde overdracht biedt de
mogelijkheid om te faseren. Een dergelijke fasering is ook aan te
bevelen, om de overgang van project- naar lijnorganisatie niet als een
‘big bang’ te laten plaatsvinden.
In figuur 5 wordt een beproefd model daarvan weergegeven. De pijl
in het midden geeft aan dat de overdracht topdown plaatsvindt.
De overdracht van de projectmanager vindt eerst plaats, daarna
die van de projectleider, en daarna die van de projectteamleden.
Concreet betekent dat, dat de projectmanager ook als eerste kan
vertrekken. De aansturing van de projectorganisatie wordt tijdelijk
belegd bij het hoofd van de IT- afdeling (zie de stippellijnen in
figuur 5). Deze aansturing duurt totdat de projectleiders hebben
Figuur 4: Verschillende competenties vragen om verschillende overdrachtsduur
Figuur 5: Gefaseerde en gelaagde (top-down) overdracht van een ICT-project naar de lijnorganisatie
Projectoverdracht
24 .ego
overgedragen aan hun ‘counterparts’ in de
lijnorganisatie. Als laatste vertrekken de
externe projectteamleden, nadat ze hebben
overgedragen aan de medewerkers van
de IT-afdeling. Dit proces van gelaagde en
gefaseerde overdracht stelt speciale eisen aan
de managers in de lijnorganisatie. Immers,
zij krijgen tijdelijk de verantwoordelijkheid
voor de aansturing van een deel van de
projectorganisatie. Onder hun leiding
vindt verdere overdracht plaats, waarna
de projectleiders respectievelijk de
projectteamleden de organisatie verlaten.
Een dergelijk overdrachtsproces verhoogt
de slagingskans van een goede overdracht.
Vanzelfsprekend is dat dit alleen zal slagen
als de projectmanager en de lijnmanagers dit gezamenlijk plannen
en vormgeven. De opdrachtgever moet ook bereid zijn om de
projectmanager te detacheren op het moment dat de overdracht naar
de lijnorganisatie nog in volle gang is. De projectmanager moet bereid
zijn om niet ook daadwerkelijk over te dragen en los te laten.
Opdrachtgeverschap en participatieAl bij de start van een project worden keuzes gemaakt die uiteindelijk
de overdracht van het projectresultaat beïnvloeden. Het gaat dan
met name om het beleggen van het opdrachtgeverschap en de mate
van participatie van de lijnorganisatie in het project. Deze keuzes
worden (al dan niet expliciet) door het lijnmanagement gemaakt,
zelfs voordat de projectmanager in functie is. Het is niet om het
even waar het opdrachtgeverschap van een project wordt belegd.
De opdrachtgever accepteert namelijk het projectresultaat. In het
kader van overdracht is van belang dat de opdrachtgever helder is
over de scope van het project (zie de opties in figuur 2). Bovendien
zal de opdrachtgever zijn of haar lijnmanagers al in een vroeg stadium
moeten betrekken bij de planning van de overdracht. Als de overdracht
van het projectresultaat voor een groot deel zal plaatsvinden buiten
het verantwoordelijkheidsgebied van de opdrachtgever, dan moet het
opdrachtgeverschap worden heroverwogen.
De opdrachtgever moet een dusdanige positie in de lijnorganisatie
hebben dat hij of zij direct belang heeft bij een succesvolle overdracht
van het resultaat. In de regel zal dat zijn bij de directeur of één van de
directieleden (zie (a) in figuur 6), of één van de afdelingshoofden (zie
(b), (c) en (d) in figuur 6).
Ook de participatie van de lijnorganisatie in het project is van belang
in het licht van de (toekomstige) overdracht. Daarmee wordt bedoeld
welke medewerkers en/of leidinggevenden van de lijnorganisatie een
rol in het project krijgen. Bij een intensieve participatie van meerdere
afdelingen (zie (d) in figuur 6) zal de overdracht van competenties veel
meer ‘on the fly’ gebeuren en minder expliciet behoeven te worden
georganiseerd. Immers, als medewerkers van een afdeling fulltime
worden ingezet in het project, doen zij de kennis en ervaring op die
daarna in hun lijnorganisatie nodig is. Anderzijds, als er geen enkele
overlap is tussen project- en lijnorganisatie (zie (b) in figuur 6) zal
de overdracht daadwerkelijk moeten worden georganiseerd: lijn en
project moeten bij elkaar worden gebracht.
Al eerder is gesteld, dat participatie van de lijnorganisatie in het
project grote voordelen heeft voor de overdracht. Daarbij wordt wel
verondersteld dat medewerkers uit de lijnorganisatie die (tijdelijk)
onderdeel uitmaken van de projectorganisatie, terugkeren in de
lijnorganisatie nadat het project is afgerond. Het zal niet voor het
eerst zijn dat medewerkers na een leerzame projectrol een volgende
loopbaanstap maken buiten de eigen organisatie. De menselijke factor
blijft de minst voorspelbare, ook als het gaat om overdracht van
projectresultaten.
Projectoverdracht
Figuur 6: Voor de overdracht aan de lijnorganisatie is de positionering van het project van grote betekenis: opdrachtgeverschap en participatie
o ve r d e a u t e u rI r . g e r t d e n h e r t o g w e r k t e a c h t e r e e n v o l g e n s b i j F o k k e r , b a a n e n r a e t a l s p r o j e c t - e n p r o g r a m m a m a n a g e r e n i n d i v e r s e s e n i o r l i j n m a n a g e m e n t p o s i t i e s . h i j i s a l s p r i n c i p a l a d v i s e u r v e r b o n d e n a a n m & I / P a r t n e r s , e e n a d v i e s b u r e a u v o o r m a n a g e m e n t e n i n f o r m a t i e t e a m e r s f o o r t .
COLUMN
25.ego
DE WAAN VAN ALLEDAG
Jaren geleden, maar nog niet zo lang geleden dat het nu niet meer zou kunnen voorkomen, werd ik
door een hoge functionaris van een groot bedrijf meegelokt naar een kamer op de derde verdieping.
Hij haalde een sleutel tevoorschijn en maakte een zwaar slot open. We stonden in een duistere ruimte.
Toen ik eenmaal aan het schaarse licht gewend was, zag ik dat we in een kleine ruimte stonden van
circa vier bij vier meter.
“Hier bewaren we al het marktonderzoek”, zei mijn metgezel. Hij wees op een aantal archiefkasten die
tegen de wand stonden. “Hier staat alles wat we moeten weten over de markt. Alle gegevens van de
concurrentie zijn hier opgeslagen”, ging hij op fluistertoon verder. “Kijk, als ik die kast daar openmaak
dan weet je alles over concurrentieverhoudingen en als ik die kast open maak, ja die daar rechts, dan
weet je alles over imagoposities en zelfs over de werking van onze communicatie.”
We bleven even staan in de ruimte, vol verering voor de vlijt en deskundigheid die het mogelijk hadden
gemaakt dat zoveel belangrijke gegevens in één kamer bij elkaar gebracht waren. Toen ging alles weer
op slot en moesten wij verder in de waan van de alledag.
En zeg nu maar eens dat dit overdreven is. Bakken met informatie liggen in vr ijwel elk zichzelf
respecterend bedrijf in digitale vorm of nog ouderwets in hardcopy keurig gestapeld, keurig verzameld
te wachten totdat iemand het eens een keer bekijkt. Rapporten van een jaar oud worden amper
gelezen, trendcijfers worden amper geanalyseerd. We lezen liever de krant en vinden het makkelijker
om een marktonderzoeker het nog
eens op te laten zoeken. Cross
referencing, wat intelligenter
nadenken over segmentatie, komt
dan natuurlijk niet van de grond.
Dat blijven dromen die alleen op
congressen werkelijkheid worden.
Informatiemanagement is, meer
dan van geheugencapaciteit of
rekencapaciteit, afhankelijk van
de nieuwsgierigheid in een organisatie. Van een vast vertrouwen dat wanneer je intensief door
een onderzoek, zelfs door een tabellenboek gaat, meer leert dan van het bijwonen van een viertal
gesprekken bij kwalitatief onderzoek. Hoe je die nieuwsgierigheid, dat vertrouwen, kweekt? Door
te hameren op onderzoek, door onderzoek een centrale strategische rol te geven midden in het
beslissingsproces.
In plaats van het instandhouden van de achterkamer waar goedbedoelende ambtenaren informatie
verzamelen, moet je top-strategische denkers aannemen en die laten toveren met data. Dan kan al
dat slechte, dubieuze onderzoek dat marktonderzoekbureaus nog steeds ongestraft uitvoeren naar die
kamer op de derde verdieping, goed weggeborgen voor het oog van hen die de grens tussen goed en
kwaad wél kennen.
R a p p o r t e n v a n e e n j a a r o u d w o r d e n a m p e r g e l e z e n , t r e n d c i j f e r s
w o r d e n a m p e r g e a n a l y s e e r d . We l e z e n l i e v e r d e k r a n t e n
v i n d e n h e t m a k k e l i j k e r o m e e n m a r k t o n d e r z o e k e r h e t n o g e e n s o p
t e l a t e n z o e k e n .
Leon SmuldersLeon Smulders heeft zijn studie
Technische Bedrijfskunde afgerond aan
de Technische Universiteit Eindhoven
en is daarna jarenlang strategisch
manager geweest bij Arthur D.Little.
Sinds kort is hij Strategic Director bij
Business Fit-ality. Reageren kan via
Adve r ten t i e A r v i x
27.ego
Doo r : Ha r a l d Wa rme l i n k
DE OPKOMST EN ONDERGANG VAN SECOND LIFEVer mo e de l i jk i s S e c ond L i fe op d i t moment nog s t e e d s é én va n de b ekend s t e v i r t ue le wer e lden . Men ig le z er z a l de j ou r n a a l i t em s va n 2 0 0 7 her i n ner en , t o en S e c ond L i fe het n ieuws h a a lde met i nd r u k wek kende e c onom i s che c i j fe r s en verh a len over k i nder p or no . Men ig b e d r i j f , overhe id - en onder w i j s i n s t e l l i n g wer e ldw i jd h ad t o en a l met S e c ond L i fe ge ëx p er i ment e er d do or e en d r ie d i men s ion a le omgev i n g u i t t e b ouwen wa a r i n b i j vo orb e e ld pr o duc t en en d ien s t en wer den a a n geb o den . N ie t e l k ex p er i ment wa s suc c e s vo l . Het gevo lg : en ke le vo orlop er s z i jn i n m idde l s ge s t opt met S e c ond L i fe .
In dit artikel leg ik uit wat er met Second Life gebeurd is
de afgelopen drie jaar. Voordat ik duik in de ‘opkomst en
ondergang’ van Second Life, is het belangrijk om goed te
begrijpen waarom organisaties er überhaupt mee gingen
experimenteren.
Achter de schermenSecond Life is uiteraard niet uit de lucht komen vallen. Er
zijn veel meer virtuele werelden. Er is zelfs een geschiedenis
te construeren van virtuele werelden, die teruggaat tot
de jaren ‘70. In die tijd bouwde een aantal onderzoekers
in Groot-Brittannië de eerste tekstgebaseerde virtuele
werelden (Bartle, 2004). Tegenwoordig zijn virtuele werelden
grafisch een stuk r ijker en complexer geworden. Wat de
hedendaagse met de tekstgebaseerde virtuele werelden
verbindt, is uit te leggen door een drieledige definitie van
virtuele werelden te geven. In de eerste plaats zijn virtuele
werelden computergegenereerde gedeelde omgevingen,
waarin gebruikers in welke vorm dan ook elkaar kunnen
treffen. In de tweede plaats zijn ze persistent, ofwel ze
blijven continu bestaan zolang er belangstelling voor is. In
de derde plaats zijn ze door gebruikers gecreëerd, ofwel het
zijn juist de gebruikers die de omgeving invullen.
Sinds 1997 zijn virtuele werelden vr ijwel allemaal
driedimensionaal en audiovisueel van aard. Ze werden
initieel vooral ontwikkeld door de game-industr ie. De
populariteit van virtuele werelden is behoorlijk groot. Een
geregeld herhaalde census van 45 virtuele werelden geeft
aan dat de afgelopen 11 jaar de groei van het totaal aantal
actieve gebruikers bijna exponentieel was. In april 2008
trokken deze virtuele werelden zelfs rond de 16 miljoen
actieve gebruikers (Woodcock, 2008). Spelers brengen nu al
gemiddeld 22 uur per week door in virtuele werelden (Yee,
2006). Sommige onderzoekers voorzien zelfs 40 miljoen
virtuele wereld gebruikers in het jaar 2020 (Castronova,
2005). Als virtuele werelden inderdaad zo belangrijk
zijn voor menig persoon, dan is het geen wonder dat
bedrijven, overheid- en onderwijsinstellingen op z’n minst
geïnteresseerd zijn in virtuele werelden. Virtuele werelden
zouden in dat geval plaatsen zijn waar consumenten,
burgers en studenten zeer veel tijd in doorbrengen en daar
moeten organisaties logischerwijs bij zijn, indien ze willen
voortbestaan.
Onder virtuele werelden zijn de zogeheten Massively Multi-
Player Online Games (MMOG’s) zoals World of Warcraft en
EVE Online het populairst. Deze fictieve en fantasievolle
virtuele werelden zijn zeer complex van aard, gegeven de
representatie van een coherente wereld, het economische
systeem waarop ze gestoeld zijn en de sociaal-politieke
interactie die ze voortbrengen. MMOG’s kunnen zodoende
virtuele gamewerelden worden genoemd, aangezien ze
regels en doelen herbergen die gecreëerd zijn door een
ontwikkelaar binnen de game- of entertainmentindustr ie.
Een dergelijke virtuele gamewereld heeft een aantal regels
waar de gebruikers mee zullen moeten leren leven. Denk
aan regels van natuur (zwaartekracht, landschap), economie
(munteenheid, markten) en sociale orde (groeperingen,
gedragscontrole).
Belangrijker is echter het feit dat gebruikers door het
ontwerp van een virtuele gamewereld gedwongen worden
om samen te werken indien ze verder willen komen in
de virtuele wereld. Zodoende moeten gebruikers zich
continu organiseren. Zelforganisatie omvat het creëren en
onderhouden van expliciete en impliciete regels, normen
en een cultuur. Regels bepalen bijvoorbeeld toelating tot
de groep, sociaal gedrag, hoe discussies worden gevoerd en
hoe conflicten worden afgehandeld. Deze regels zijn juist
niet door ontwikkelaars gesteld, maar door spelers. Het
interessante is dat zelfs in een virtuele wereld dergelijke
sociale regels zulke serieuze vormen kunnen aannemen dat
dichotomieën tussen spelen en werken onder druk komen te
staan (Taylor, 2006).
Organisaties stappen in Organisaties ‘in real life’ – waaronder bedrijven – zijn
gefascineerd door de goed georganiseerde groepen die
populaire virtuele werelden tot stand weten te brengen.
Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste kunnen
zelforganiserende groepen van nut zijn binnen een fysieke
organisatie. Hier komen theorieën uit de wetenschappelijke
wereld van kennismanagement om de hoek kijken.
Kennismanagement zou als veld kunnen worden uitgebreid
om ook virtuele werelden te omvatten. Virtuele werelden
zouden vermoedelijk gebruikt kunnen worden als tool om
projectgroepen te faciliteren bij het opbouwen en delen van
kennis ten gunste van de organisatie. Sommige onderzoekers
hebben zodoende al gekeken hoe groepen functioneren in
virtuele gamewerelden, stellende dat dit profijtelijk zou
zijn voor fysieke organisaties (Reeves, Malone, & O’Driscoll,
2008). Ten tweede kunnen zelforganiserende groepen van
nut zijn buiten een fysieke organisatie, zodat de organisatie
sterkere banden kan opbouwen met zijn klanten ten behoeve
van handel, ‘branding’ of productinnovatie (Kim, Lyons, &
Cunningham, 2008). Beide argumenten ondersteunen het
idee dat een netwerkorganisatie beter in staat is te leren
en innoveren, in tegenstelling tot sterker gecontroleerde,
afgebakende en daarmee conservatievere organisaties.
Zodoende stapten in 2006 en 2007 organisaties massaal in
Second Life om te experimenteren met zelforganiserende
groepen in virtuele werelden. Second Life bestond toen
al enkele jaren, waarbij al een groep actieve gebruikers
zich had gevormd en georganiseerd. Deze groep ondervond
een ‘invasie’ van nieuwe gebruikers uit allerlei fysieke
organisaties. Tussen december 2006 en oktober 2007 meldde
geregeld zelfs een kleine miljoen nieuwe gebruikers zich aan
bij Second Life (Linden Lab, 2008).
Om aan te geven wat deze fysieke organisaties zoal deden,
passeren hier twee specifieke voorbeelden de revue. In
het derde kwartaal van 2007 begon Philips Design – het
designonderzoekscentrum van Philips – met Second Life te
experimenteren. Philips Design gebruikte de term ‘co-
creation’ (collaborative creation) heel nadrukkelijk om
zijn aanwezigheid en activiteiten te contextualiseren.
Daarmee stelde Philips Design dat gebruikers expliciet
betrokken zouden worden bij design- en innovatieprojecten,
gegeven hun kennis van en competenties in Second Life.
Het leek er zodoende op alsof de deuren van de Philips
Design organisatie wijd open werden gezet. Philips Design
organiseerde een aantal bijeenkomsten over lopende
projecten voor een geselecteerde groep gebruikers,
waar ik ook bij zat. Starwood Hotels is een tweede
voorbeeld van een organisatie die iets soortgelijks deed.
Deze multinationale hotelketen ging een stap verder en
liet een nieuw hotelconcept uitbouwen in Second Life.
Vervolgens werden Second Life gebruikers uitgenodigd om
het hotel te gaan testen en feedback te geven, zodat het
concept geëvalueerd kon worden voordat het in de fysieke
werkelijkheid werd uitgebouwd. Starwoord Hotels leek
hiermee te experimenteren met simulatie in een duidelijke
groepssetting, ook wel gaming/simulation genoemd (Geurts,
Duke, & Vermeulen, 2007).
Gebruikers verdwijnenDe groei van Second Life zette door. Second Life ging van
1,7 miljoen geregistreerde gebruikers in november 2006
naar maar liefst 13,5 miljoen gebruikers in april 2008. Het
daadwerkelijk gebruik bleek frappant genoeg achter te
lopen. De ontwikkelaar van Second Life – Linden Lab – bood
ook statistieken van actiefste gebruikers genaamd ‘premium
residents’. Deze groep gebruikers betaalde maandelijks
abonnementskosten om het recht te hebben een stuk virtueel
grond te bezitten.
Terwijl het totaal aantal gebruikers in de miljoenen liep,
bleek het aantal premium residents te stijgen van ruim
42.000 in november 2006 naar ruim 88.000 in april 2008.
De groei van premium residents bleef dus erg achter bij de
groei van het totaal aantal gebruikers. Sterker nog, in de
loop van 2007 zag Linden
Lab de groei sterk afnemen,
waarbij de groei van premium
residents zelfs negatief
werd (zie grafiek). Terwijl
het totaal aantal gebruikers
nog altijd toenam, liep het
aantal premium residents
steeds verder achter. Waar in
april 2006 nog 8,4% van het
totaal aantal gebruikers een
premium resident was, was
dat slechts 0,7% twee jaar
later. Met andere woorden,
sommige landbezitters gaven
28 .ego
● B
artl
e, R
. A
. (2
004)
. D
esig
ning
Vir
tual
Wor
lds.
Ber
kele
y: N
ew R
ider
s. ●
Cas
tron
ova,
E.
(200
5).
Synt
heti
c W
orld
s. T
he B
usin
ess
and
Cult
ure
of O
nlin
e G
ames
. ●
Geu
rts,
J.
L. A
., D
uke,
R.
D.,
& V
erm
eule
n, P
. A
. M
. (2
007)
. Po
licy
Gam
ing
for
Stra
tegy
and
Cha
nge.
● K
im,
H.
M.,
Lyo
ns,
K.,
& C
unni
ngha
m,
M.
A.
(200
8).
Ana
lysi
s of
Ven
ture
s in
Sec
ond
Life
. ●
Lin
den
Lab.
(20
08).
Eco
nom
ic S
tati
stic
s. W
hat
is S
econ
d Li
fe?
● L
udlo
w,
P.,
& W
alla
ce,
M.
(200
7).
The
Seco
nd L
ife
Her
ald.
● R
eeve
s, B
., M
alon
e, T
., &
O’D
risc
oll,
T.
(200
8).
Lead
ersh
ip’s
Onl
ine
Labs
. ●
Sco
tt,
W.
R. (
2008
). In
stit
utio
ns a
nd O
rgan
izat
ions
. ●
er de brui aan en de meeste mensen bleken na een vluchtige
blik in Second Life nooit meer terug te komen.
De hype begon af te vlakken. Second Life spelers waren
niet blij met de invasie van organisaties in hun domein. Hun
teleurstelling vond allereerst uiting in hun totale afwezigheid
bij de door de organisaties gebouwde omgevingen (Tateru
Nino, 2007). Daarnaast gaven spelers ook aan waarom ze
afwezig waren, stellende dat de fysieke organisaties niks
van Second Life als sociale entiteit begrepen (Ludlow &
Wallace, 2007). Ook de fysieke organisaties zelf waren niet
altijd gelukkig met de resultaten van hun experimenten.
De eerder beschreven experimenten van Philips Design en
Starwood Hotels zijn verdwenen, al is Philips Design wel op
een andere manier verder gegaan met Second Life. Andere
organisaties – waaronder ING, ABN-AMRO, Wells Fargo, AOL
en Pontiac – hebben vrij expliciet hun teleurstelling geuit
door investeringen te stoppen of te heroriënteren op andere
virtuele werelden.
Het is duidelijk dat sommige organisaties niet klaar waren
om Second Life sociologisch te bekijken. Deze conclusie is
ook toepasbaar op de hierboven genoemde voorbeelden van
Philips Design en Starwood Hotels. Toen gebruikers gevraagd
werden om producten te co-creëren voor Philips Design,
hadden dezelfde gebruikers al jaren aan co-creatie gedaan
in Second Life op een veel explicietere manier. Al zittend
in een virtuele stoel en kijkend naar een presentatie leken
zowel deze gebruikers als Philips Design te realiseren dat
dit niet co-creatie was in een virtuele wereld waarin alle
gebruikers veel explicieter een invulling kunnen geven aan
de gedeelde omgeving. Hetzelfde gold voor Starwood Hotels,
waarbij Second Life gebruikers gevraagd werden een nieuw
hotelconcept te ontwikkelen, terwijl ze dat eigenlijk al jaren
op een andere manier aan het doen waren (Ludlow & Wallace,
2007). De verschillen in regels tussen hoe de gebruikers het
zelf gedaan hadden en hoe fysieke organisaties dit besloten
te doen, bleken enorm.
Maar… wat nu?In dit artikel heb ik kort een frappant conflict beschreven.
Het is een conflict dat plaatsvond in een virtuele wereld. Het
conflict was echter heel reëel. Het betrof twee partijen die
in de virtuele wereld kennelijk niet helemaal door één deur
konden. Aan de ene kant stonden de Second Life gebruikers
die allerlei groepen hadden gevormd en een gedeelde
geschiedenis hadden opgebouwd. Aan de andere kant stond
de fysieke tegenhanger. Ook zij hadden een gedeelde
geschiedenis. Zij hadden echter ervoor gekozen om de in de
fysieke werkelijkheid opgebouwde regels, normen en cultuur
te transplanteren naar de virtuele wereld. Dit botste met
de regels, normen en cultuur van de virtuele wereld, met de
beschreven ontwikkelingen tot gevolg.
second Life
● B
artl
e, R
. A
. (2
004)
. D
esig
ning
Vir
tual
Wor
lds.
Ber
kele
y: N
ew R
ider
s. ●
Cas
tron
ova,
E.
(200
5).
Synt
heti
c W
orld
s. T
he B
usin
ess
and
Cult
ure
of O
nlin
e G
ames
. ●
Geu
rts,
J.
L. A
., D
uke,
R.
D.,
& V
erm
eule
n, P
. A
. M
. (2
007)
. Po
licy
Gam
ing
for
Stra
tegy
and
Cha
nge.
● K
im,
H.
M.,
Lyo
ns,
K.,
& C
unni
ngha
m,
M.
A.
(200
8).
Ana
lysi
s of
Ven
ture
s in
Sec
ond
Life
. ●
Lin
den
Lab.
(20
08).
Eco
nom
ic S
tati
stic
s. W
hat
is S
econ
d Li
fe?
● L
udlo
w,
P.,
& W
alla
ce,
M.
(200
7).
The
Seco
nd L
ife
Her
ald.
● R
eeve
s, B
., M
alon
e, T
., &
O’D
risc
oll,
T.
(200
8).
Lead
ersh
ip’s
Onl
ine
Labs
. ●
Sco
tt,
W.
R. (
2008
). In
stit
utio
ns a
nd O
rgan
izat
ions
. ●
.ego 29
AFGE
STUD
EERD
EN
o v e r d e a u t e u r
harald Warmelink ma is promovendus
bij de afdeling Policy, organisation, Law
& gaming van de faculteit techniek,
bestuur en management van de tU delft.
hij onderzoekt daar organisatiegedrag in
virtuele werelden, zowel ontworpen door de
entertainmentindustrie als door bedrijven die
op zoek zijn naar nuttige toepassingen.
30 .ego
november 2008 - maart 2009P.J.H. Ligthart 3-7-2008
Universiteit van Tilburg
Evaluating a meta-model for interoperability
problem classification
Dr. M.A. Jeusfeld
M.H.G. Janssen 24-11-2008
Logica
Enterprise Intelligence
Dr. Ir. H.A.M. Daniëls
R.E.J. Gielleit 27-11-2008
Atos Consulting
ERP in 2015: toekomstscenario’s voor
dienstverlenende organisaties
Prof. Dr. Ing. J.T.M. van der Zee
G. Radstaake 27-11-2008
Universiteit van Tilburg
Business Metadata at Tilburg University
Dr. M.A. Jeusfeld
T.M.G.M. van Beijsterveld 8-12-2008
PricewaterhouseCoopers
Software Asset Management at medium sized
organizations
Prof. Dr. E.J.J. Beulen
J.J.D. Overbeek 19-12-2008
Vellekoop & Meesters
Kennismanagement bij de AID
Dr. M.T. Smits
Ö. Durmaz 23-12-2008
Ordina Enterprise Application Services
Kostenmodel IT-infrastructuur- &
beheersdiensten
Dr. B.A. Van De Walle
M.W. van der Goot 23-1-2009
Nolan, Norton & Co
Telecom services, bundles and channels. A
Survey on the preferences of the Dutch SME
Market
Drs. A.L.W. Hexspoor
S. Hakkenbroek 13-2-2009
Centric IT Solutions
Knowledge Management Systems in
humanitarian response
Dr. B.A. Van De Walle
W. van Gool 18-2-2009
M&I/Partners
E-dienstverlening bij wooncorporaties
Drs. A.L.W. Hexspoor
E.O. van Riel 2-3-2009
Van Puijenbroek Textiel
Inventarisatie van de kwaliteit van
managementinformatie
Dr. M.T. Smits
second Life
Waar het in feite dus om gaat, is wat in organisatiestudies
institutionalisering wordt genoemd (Scott, 2008).
Institutionalisering is niet veel anders dan een bewust en
onbewust proces waarin regels, normen en een cultuur
worden ontwikkeld in groepsverband. Kennelijk vindt er in
de virtuele wereld institutionalisering plaats, waar fysieke
organisaties meer kennis van moeten nemen willen ze in de
toekomst conflicten zoals die in Second Life plaatsvonden
vermijden of in ieder geval kunnen oplossen.
Einde Second Life, einde oefening? Nee. Allereerst is het
niet ‘einde Second Life’. Waarschijnlijk zijn de volhardende
gebruikers allang blij dat de hype eraf is onder bedrijven.
De hype is er misschien wel af, maar vele organisaties
zijn nog altijd gefascineerd door virtuele werelden. Ze
kijken naar andere oplossingen voor hun ideeën. Hoe
die organisatiesociologische bril er precies uitziet, is
nog onduidelijk. Zullen fysieke organisaties zich moeten
‘desorganiseren’ als ze in een virtuele wereld stappen? Of
zullen ze meer moeten leren netwerken? En wat betekent dit
dan voor de fysieke organisatie, wanneer de toepassing van
een virtuele wereld dan toch succesvol wordt? Blijken we dan
juist meer te spelen dan te werken? Wie weet…
31.ego
Doo r : J o s Ove rbeek
HOE MINDER KENNIS, HOE HA ASTIGER HET VONNISD e t i t e l va n d i t a r t i ke l b e t ekent d at gebr ek a a n ken n i s le idt t o t ondo or d acht e u i t spr a ken . Het i s du s va n b e l a n g om ve e l – o f i n ie der geva l vo ldo ende – ken n i s t e b ez i t t en wa n ne er ge degen u i t spr a ken ge d a a n mo et en wor den . K en n i s wor dt s t e e d s b e l a n g r i jker b i n nen or ga n i s at ie s . I T b ie dt moge l i jk he den om ken n i s ont w i k ke l i n g en -ver spr e id i n g t e onder s t eu nen . R e den geno eg vo or e en onder z o ek n a a r ho e ken n i sm a n agement t e ch n ieken i n c ombi n at ie met or ga n i s at or i s che m a at r ege len de pr e s t at ie s va n e en or ga n i s at ie k u n nen verb et er en .
Kennis en kennisontwikkelingOver de vraag wat kennis is, wordt al eeuwen gediscussieerd.
Zo kan kennis volgens de definities verschillen van “wat
men door studie en oefening geleerd heeft” (Van Dale) tot
een “dynamisch menselijk proces waarin de persoonlijke
overtuiging door toetsing ‘waarheid’ wordt” (Nonaka
en Takeuchi, 1995). Daarnaast kan onderscheid worden
gemaakt tussen data, informatie en kennis. Data zijn
ongestructureerde gegevens. Wanneer deze gestructureerd
wordt, ontstaat informatie. Interpretatie van deze informatie
leidt vervolgens tot kennis. In het onderzoek is gekozen om
kennis te definiëren als “het vermogen om informatie te
verwerken en toe te passen” (Overbeek, 2008).
In tegenstelling tot andere productiefactoren, zoals
natuurlijke hulpbronnen, neemt
kennis in waarde toe wanneer het
gebruikt wordt, het ontwikkelt
zich. Nonaka en Takeuchi (1995)
beschrijven een model van
kennisontwikkeling, het SECI model
(Figuur 1). Het model onderscheidt
impliciete (persoonsgebonden) van
expliciete kennis en individuele
van gedeelde kennis. Socialisatie
is kenniscreatie door het
overdragen van persoonsgebonden
kennis bij de ene naar de
andere persoon. Een voorbeeld
van socialisatie is on-the-job
training. Bij externalisatie wordt
persoonsgebonden kennis omgezet
in expliciete kennis in de vorm
van metaforen, analogieën,
concepten, hypothesen en
modellen. Hierdoor ontstaat dus
nieuwe expliciete kennis. Externalisatie vindt bijvoorbeeld
plaats door het uitschrijven van persoonsgebonden kennis,
om het op deze manier voor een grotere groep mensen
beschikbaar te maken. Combinatie is het proces waarbij
expliciete kennis wordt omgezet naar meer complexe sets
van expliciete kennis. Verschillende expliciete kennisbronnen
worden aan elkaar gekoppeld, zodat nieuwe complexe
expliciete kennis ontstaat. Combinatie kan gezien worden
als een herstructurering van de aanwezige kennis door
sortering, toevoeging combinatie en categorisering van
expliciete kennis, waaruit nieuwe kennis ontstaat. Bij
internalisatie gaat expliciete kennis onderdeel uitmaken
van persoonsgebonden kennis, waarmee de cirkel van
kennisconversie rond is. Handleidingen helpen mensen
expliciete kennis te internaliseren.
Kennismanagement: typen en niveausRichting geven aan kennisontwikkeling
is kennismanagement. Daarbij gaan
Oldenkamp en Boersma (2004)
uit van drie belangrijke typen
kennismanagement, welke nauw zijn
verbonden met de klantwaardetheorie
van Treacy en Wiersema (1995). Zij
stellen dat een organisatie in haar
keuze voor een strategie drie opties
heeft, zoals in figuur 3 te zien is.
Hergebruikmanagement voorkomt
dat zaken dubbel bedacht worden en
verbetert daarmee de efficiëntie.
Door innovatiemanagement toe te
passen kan snel nieuwe kennis worden
ontwikkeld, waarmee een organisatie
voorop kan blijven lopen op het
gebied van nieuwe producten en Figuur 1: SECI model voor kennisontwikkeling
Typen kennismanagementAls overheidsdienst is de AID gebonden aan budgetten. Om de in
jaarplannen gestelde aantallen controles te realiseren binnen het
budget, richt men zich van oudsher vooral op ‘operational excellence’
en hergebruik van kennis. Figuur 2 geeft dit weer in de bovenste laag.
Enkele ontwikkelingen zorgen er echter voor dat men opschuift naar
een meer op ‘customer intimacy’ gerichte organisatie.
De overheid wil dat inspectiediensten de lasten voor het bedrijfsleven
sterk verminderen. Besloten is dat een bedrijf vanuit de overheid
maximaal twee keer per jaar geïnspecteerd wordt. Men stelt de
bedrijven centraal in plaats van de wetgeving, zoals het voorheen
was. Dus niet op maandag een controleur voor bestrijdingsmiddelen en
dinsdag een controleur voor dierenwelzijn, maar op maandag beiden
tegelijk. Niet alleen tussen de verschillende inspectiediensten dient
afstemming te komen over de controlewerkzaamheden, ook binnen
de inspectiediensten maakt men de omslag van vakgebiedspecifiek
controleren (bijvoorbeeld meststoffen, rundvee, pluimvee en
dergelijke) naar bedrijfsbreed controleren (pluimveehouderijen, en
dergelijke). De omslag in controleren heeft ook gevolgen voor de
benodigde kennis bij controleurs. Waar de individuele kennis voorheen
gericht was op een specifiek vakgebied, moet deze nu gericht zijn
op bedrijfstypen. Een goed voorbeeld van samen met de klant aan
oplossingen werken is de ‘open normen’ aanpak. In plaats van strakke
richtlijnen op te stellen, kan de controleur nu zelf bepalen (binnen een
bepaalde marge uiteraard) wat wel en niet is toegestaan.
De fusie tussen drie onderdelen van LNV (AID, Voedsel- en
Warenautoriteit en Plantziektenkundige Dienst) is een andere
ontwikkeling. Bij de fusie staan ‘operational excellence’ en
‘customer intimacy’ centraal. Enerzijds wil men een efficiency
slag maken door dingen samen te doen in plaats van apart (denk
bijvoorbeeld aan de inzet van informatiesystemen) en anderzijds wil
men door samen te werken de bedrijfslast verminderen.
KennismanagementniveausDe verschillende kennismanagementniveaus (middelste laag
figuur 2) zijn niet als zodanig benoemd binnen de AID. Wel
is onderscheid te maken tussen de verschillende rollen. Het
langetermijnkennismanagement wordt bewaakt door de afdeling
Beleidsinteractie & Strategie. Op dit moment beschikt men echter
nog niet over specifieke doelen voor kennismanagement. Men stelt
vast wat er in de komende periode moet gaan gebeuren en gaat
vervolgens uit van voldoende aanwezige kennis. De vaktechnische
kerngroep is verantwoordelijk voor het bewaken van de aanwezige
kennis, het aantrekken van nieuwe kennis en de scholing van
nieuwe medewerkers. Op operationeel kennismanagementniveau
bepalen teamleiders welke controleurs worden ingezet bij controles,
afhankelijk van de kennis en competenties.
SECIDe SECI processen zijn op de verschillende niveaus van
kennismanagement duidelijk zichtbaar (onderste laag figuur 2).
Persoonsgebonden kennisuitwisseling vindt plaats in het teamoverleg
en tijdens controles, wanneer een controleur een collega om advies
vraagt. Externalisatie vindt plaats door werkinstructies op te
stellen per controletype. Wanneer vakspecialisten bij elkaar komen
tijdens het vaktechnisch kerngroep overleg worden geconstateerde
problemen vergeleken, waarna de werkinstructies worden aangepast.
Men komt dus tot nieuwe inzichten. Tot slot worden controleurs
jaarlijks bijgeschoold in het vak door de opleiding tot Buitengewoon
Opsporingsambtenaar (BOA) en enkele scholingsdagen, waar een
specifieke controle verder wordt uitgediept.
ConclusieVoor de twee verschillende typen kennismanagement zijn doelen
en activiteiten opgesteld per niveau en kennismanagementproces.
Hoofddoelen zijn voor ‘operational excellence’ het blijven verbeteren
van de uitvoering van het productieproces (door kennis zoveel mogelijk
her te gebruiken). Voor ‘customer intimacy’ zijn de hoofddoelen
het blijven verbeteren van het afstemmen van en inspelen op
klantbehoeften (flexibele inzet van kennis en kennisbronnen).
Wat betreft de inzet van kennismanagementtechnieken is een
kennisbank het meest geschikt voor hergebruik van kennis en voor
flexibiliteitsmanagement kunnen kennisatlassen van pas komen om
snel en efficiënt mensen te kunnen indelen voor bepaalde controles.
KENNISMANAGEMENT bIJ DE ALGEMENE INSPECTIEDIENSTBinnen de Algemene Inspectiedienst (AID) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) neemt het belang van kennis
toe. Recente ontwikkelingen leiden ertoe dat controleurs van de AID op een andere manier gaan werken en dat ze een ander soort kennis nodig
hebben. Om het huidige kennismanagementlandschap in kaart te brengen, is het hierboven beschreven raamwerk toegepast op de AID.
.ego32
Figuur 2: Kennismanagement bij de AID
diensten. Flexibiliteitsmanagement r icht zich op het flexibel
inzetten van kennis. Dus, wanneer op een bepaald gebied bij
een bepaalde klant veel kennis nodig is, kan de organisatie
makkelijk met mankracht schuiven. Een organisatie kan op
hooguit twee van de drie gebieden excelleren. Zij moet dus
een strategische keuze maken en kiest daarmee ook voor een
bepaald type kennismanagement.
Binnen een organisatie kan kennismanagement op
verschillende niveaus worden ingericht (Smits en De Moor,
2004). Langetermijnkennismanagement is vooral gericht
op de missie, de strategie en de langetermijndoelen van
de organisatie. De keuze voor het type kennismanagement
ligt dus op dit niveau. Kennisbeheer, ook wel maintenance
genoemd, is een activiteit die ervoor zorgt dat
kennisresources en (methoden en technieken voor)
ontwikkeling van kennisresources beschikbaar zijn.
Daarvoor is communicatie nodig met zowel het operationeel
kennismanagement als het langetermijnkennismanagement.
Operationeel kennismanagement betreft kennis die
nodig is om klant A, B, of C van producten en diensten
te voorzien. Het is hierbij uiteraard van belang te weten
welke klantwaarde in de organisatie gedefinieerd is.
Immers, flexibiliteit in kennis vergt een andere aanpak dan
hergebruik van kennis. Waar hergebruik van kennis gaat om
het opslaan van kennis en het standaardiseren van processen
zodat de kennis her te gebruiken is, moet bij flexibiliteit
kennis juist in kunnen springen op wensen van klanten.
Hiervoor is steeds wisselende kennis nodig aangezien de
processen ook iedere keer anders zijn.
Raamwerk voor kennismanagement Om vanuit bovengenoemde dimensies naar kennisontwikkeling
en kennismanagement te kijken is een raamwerk opgesteld
(Figuur 4). De doelen en activiteiten met betrekking
tot kennismanagement worden bepaald door het type
kennismanagement, de toepassing op verschillende niveaus
en de invulling van het SECI proces op deze niveaus. De
gedachte hierachter is dat een organisatie die zich r icht
op hergebruikmanagement, andere hoofddoelen stelt dan
een organisatie die zich r icht op innovatiemanagement.
Verschillende hoofddoelen zorgen er voor dat het
socialisatieproces op het niveau van kennisbeheer anders
wordt ingericht, waardoor andere subdoelen gelden. Vanuit
de doelen kan bepaald worden welke technieken worden
ingezet om deze te ondersteunen. Zo zijn er technieken
die zich vooral op socialisatie r ichten, zoals e-mail en
telefoon en technieken die zich r ichten op combinatie zoals
Wiki’s en documentmanagementsystemen met ‘slimme’
zoekfuncties. De inzet van technieken is vooral afhankelijk
van het type kennismanagement dat de organisatie hanteert.
Een organisatie die zich r icht op hergebruik van kennis zal
technieken inzetten die kennis vastleggen. Een klantgerichte
organisatie is meer gericht op het inzetten van de juiste
kennis bij de klant en wil daarom inzicht hebben in de
competenties en kennis van medewerkers. Een kennisatlas
kan in dat geval uitkomst bieden. Bij innovatiemanagement
is vooral het uitwisselen van (externe) kennis van belang.
Technieken, zoals videoconferencing die groepsessies
ondersteunen, bieden hierbij ondersteuning.
Concluderend worden kennis en kennismanagement steeds
belangrijker binnen organisaties. Zij willen kwaliteit in
plaats van een gehaast vonnis doordat de kennis ontbreekt.
Organisaties dienen daarom goed te bekijken wat kan worden
bereikt met de aanwezige kennis en hoe daar invulling aan
kan worden gegeven. Daarbij verdient kennismanagement een
aanpak over alle lagen in de organisatie, waarbij per laag
een andere aanpak vereist is.
Figuur 4: raamwerk voor
kennismanagement
• N
onak
a &
Tak
euch
i, “T
he k
now
ledg
e-cr
eati
ng c
ompa
ny”,
199
5 •
Old
enka
mp
& B
oers
ma,
“Tr
endo
nder
zoek
Ken
nism
anag
emen
t”,
2004
• T
reac
y &
Wie
rsem
a, “
The
disc
iplin
e of
m
arke
t le
ader
s”,
1995
• S
mit
s &
De
Moo
r, “
Effe
ctie
f ke
nnis
man
agem
ent
in k
enni
sint
ensi
eve
orga
nisa
ties
”, 2
004
• O
verb
eek,
“Ke
nnis
man
agem
ent
bij
de A
ID”,
200
8 •
.ego 33
over de auteur
jos overbeek is afgestudeerd als
Informatiekundige aan de Universiteit
van tilburg. dit artikel is gebaseerd op zijn
afstudeeronderzoek.
jos is werkzaam als adviseur bij
vellekoop & meesters te hoevelaken.
kennismanagement
Figuur 3: Typen kennismanagement en bijbehorende
klantwaarden
Adve r ten t i e TNO
PersoonlijkAnnelies Huygen was projectleider van het onderzoek. Zij is werkzaam
bij TNO en heeft zowel een juridische als economische achtergrond.
Na haar opleidingen rechten en economie is ze gepromoveerd op
de regulering van de elektriciteitssector. “Ik ben daarna werkzaam
geweest als advocaat en organisatieadviseur en ben in 2007 begonnen
bij TNO. Dit onderzoek is mijn eerste opdracht bij TNO en sluit perfect
aan bij mijn gecombineerde achtergrond.”
Aanleiding en aanbestedingDe muziek-, film- en gamesindustrieën zien al een aantal jaar de grote
toename van het digitaal delen van content. “Deze ontwikkeling zorgt
voor bedreigingen van de exploitatie van content maar biedt volgens
ons tegelijkertijd ook nieuwe kansen. De ondernemingen zien echter
een sterke terugloop van inkomsten die volgens hen hier het gevolg
van zouden zijn. De ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en Economische Zaken wilden samen met Justitie deze ontwikkeling
onderzoeken en vroegen een offerte aan bij verschillende bureau’s.
TNO Informatie- en Communicatietechnologie, SEO Economisch
Onderzoek en het IviR besloten samen te offreren. Aangezien elke
partij een eigen specialisatie had, die nodig was voor het goed
uitvoeren van het onderzoek, hebben we uiteindelijk besloten om
met zijn drieën samen te werken en het onderzoek gezamenlijk uit te
voeren. TNO heeft de kennis in huis over nieuwe businessmodellen,
SEO heeft expertise op het gebied van welvaartsanalyses en het IviR
kent het juridische kader.”
Opzet van het onderzoekHet doel van het onderzoek was het in kaart brengen van de
economische en culturele gevolgen van file sharing voor muziek,
film en games. File sharing omvat hier zowel het uploaden als het
downloaden van digitale content. “Om de effecten van file sharing op
de betaalde consumptie van muziek, films en games vast te stellen,
heeft het SEO een kosten-batenanalyse uitgevoerd. Dit hebben ze
gedaan door middel van een onderzoek onder 1500 Nederlandse
internetgebruikers. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met mensen
uit de drie verschillende sectoren. Deze resultaten zijn in een breder
perspectief geplaatst aan de hand van vergelijkbaar wetenschappelijk
onderzoek dat eerder uitgevoerd is. De effecten van onbetaald
downloaden op de aanschaf van betaalde content is moeilijk vast te
stellen. “De enquête bestond uit vragen als ‘Als je niet zou kunnen
downloaden, zou je dan meer kopen?’ en ‘Hoeveel zou je daarvoor
willen betalen?’. Met zulke vragen hebben we geprobeerd te bepalen
wat de betalingsbereidheid is onder Nederlandse downloaders.”
Naast de kosten-batenanalyse is ook het juridisch kader behandeld om
te kijken naar de huidige aanpak van file sharing. “We merkten dat de
bestrijding in Nederland en Europa zich nu vooral richt op activiteiten
35.ego
doWnLoaden bIedt kansen voor de mUZIekIndUstrIe
Door : N iek Maas & Ba s van S teen
A a n het b eg i n va n d i t ja a r publ i c e er de T NO, i n s a menwerk i n g met SE O E c onom i s ch O nder z o ek en het I n s t i t uut vo or I n for m at ier e cht ( Iv i R ), de r e su lt at en va n e en onder z o ek n a a r de e c onom i s che en c u l t u r e le gevo lgen va n f i l e sh a r i n g vo or mu z iek , f i l m en ga me s . E en onder z o ek n a a r de vo or de len va n dow n loaden vo or de welva a r t wa s er nog n ie t en het onder z o ek gen ie t d a a r om ve e l n at ion a le en i nt er n at ion a le a a nd acht . R e den vo or . eg o m aga z i ne om h ier over met pr o je c t le ider A n nel ie s Huygen e en i nt er e s s a nt ge spr ek t e vo er en b i j T NO I n for m at ie - en C om mu n ic at ie t e ch nolog ie i n D el f t .
Mr. dr. Annelies Huygen studeerde rechten en economie en
is gepromoveerd op de regulering van de elektriciteitssec-
tor. Ze is werkzaam geweest als advocaat en organisatie-
adviseur, en in 2007 begonnen als onderzoekster bij TNO.
Annelies Huygen
i n t e r v i e w m e t
aan de upload-zijde. De strafrechtelijke handhaving richt zich op het
grootschalig uploaden van content en er is een terughoudendheid
ten opzichte van de individuele eindgebruiker. Hier probeert men
voornamelijk criminalisering te voorkomen. Verder is de rol van
tussenpersonen en instanties, zoals de internetproviders, tijdens het
onderzoek bekeken.”
“Tenslotte hebben we ons bij TNO vooral gericht op de veranderingen
die de komende jaren plaats moeten gaan vinden in de verschillende
sectoren. We hebben daarbij voornamelijk gekeken naar nieuwe
businessmodellen die toegepast kunnen worden, zodat de kansen die
file sharing biedt ook echt benut kunnen worden.”
Invloed op de sectorenDownloaden heeft een enorme invloed op de bedrijfstakken binnen
de entertainmentindustrie. “Om de maatschappelijke effecten van
file sharing goed in kaart te brengen hebben we gekeken naar de
omzetontwikkeling in de diverse mediasectoren. Hieruit bleek dat
de totale uitgaven aan muziek, films en games nagenoeg gelijk zijn
gebleven. De muziekindustrie kampt momenteel met een krimpende
markt en we zien ook dat de omzet hiervan bijna gehalveerd is. Per
jaar is er een maximaal omzetverlies van 100 miljoen euro voor de
producenten en uitgevers van muziekopnames. Het huren van films
is ook sterk gedaald, terwijl de verkoop ervan flink is gestegen.
Daarnaast is ook de verkoop van games explosief gestegen de
afgelopen jaren. File sharing heeft dus momenteel het meeste effect
op de muziekindustrie. Daarom hebben we ons hier voornamelijk op
gericht.”
Het is zeer aannemelijk dat een deel van het omzetverlies in de
muziekindustrie te wijten is aan file sharing. “In Nederland kennen we
een bijzonder juridisch systeem; je mag volgens de Nederlandse wet
muziek en films downloaden voor eigen gebruik. Daarnaast hebben we
in Nederland een zeer solide en goed breedband netwerk, waardoor
het downloaden ook nog eens erg snel gaat.” Een logische vraag is
daarom of Nederland een soort vrijstaat is voor downloaders? “Als
we het downloaden in Nederland vergelijken met andere landen,
kunnen we stellen dat we dat niet zijn. In de Verenigde Staten heeft
men een vijandige houding tegenover downloaders en worden er
processen tegen hen aangespannen. We zagen hier heel duidelijk dat
het downloaden dan enkele weken iets afnam maar daarna weer op
het oude niveau terug kwam. Als we in Nederland dezelfde vijandige
houding aan zouden nemen, zou niemand voor downloads willen
betalen. Dit is een gevoel wat de Nederlandse internetgebruiker heeft
ten aanzien van de aanpak van filesharing. Uit ons onderzoek bleek
dat de Nederlandse internetgebruiker juist wel wil betalen voor zijn
downloads. Er liggen dus kansen voor de muziekindustrie.”
36 .ego
BetalingsbereidDe Nederlander wil blijkbaar dus best betalen om muziek te
downloaden. “Uit onze enquête kwam naar voren dat Nederlanders
in totaal 200 miljoen euro overhebben om muziek te downloaden.
Deze betalingsbereidheid is vrij opmerkelijk en biedt dus zeer veel
mogelijkheden voor de muziekindustrie om het jaarlijkse omzetverlies
van 100 miljoen euro terug te verdienen. De industrie kan dit geld
alleen binnenhalen als ze overstappen op andere businessmodellen.
We zagen in deze sector alleen een felle auteursrechtenlobby, waarbij
alleen gehamerd werd op de schade die file sharing veroorzaakt. Op
dit moment wordt elke download in de industrie gezien als een gemiste
verkoop. File sharing is echter iets waarbij we op een ‘point of no
return’ zijn beland en het zal waarschijnlijk nooit gaan verdwijnen. Er
moet dus vooruit worden gekeken naar andere oplossingen.”
“Een goed voorbeeld van de betalingsbereidheid onder downloaders is
Monty Python die haar materiaal gratis beschikbaar stelt op YouTube,
uiteraard in ‘low quality’ formaat. Bij elk filmpje staat een link naar
de website van Amazon, waar de klant het materiaal origineel kan
aanschaffen. Sinds de lancering van deze website is de omzet van
Monty Python flink gestegen.”
Nieuwe businessmodellenDe oplossing voor de dalende inkomsten van muziek ligt volgens het
rapport dus in het adopteren van nieuwe businessmodellen. Huygen:
“Te denken valt hierbij aan modellen zoals iTunes, maar bijvoorbeeld
ook aan het 360-gradencontract. iTunes is een initiatief van Apple in
samenwerking met de muziekindustrie waarbij men betaalt voor een
download. Deze manier van werken, waarbij muziek dus verkocht
wordt als download, kan op veel manieren toegepast worden. Men
kan hierbij bijvoorbeeld denken aan abonnementen, waarbij men
per maand betaalt via een ‘flat fee’ constructie. In Nederland zijn er
vier miljoen mensen die downloaden. De 100 miljoen die de industrie
jaarlijks misloopt aan omzet wordt al ruimschoots goedgemaakt als
een deel van deze downloaders één euro per maand betaalt. Bij een
‘flat fee’ abonnement zou de gebruiker bijvoorbeeld alles kunnen
downloaden voor een vast bedrag per maand. Een ideale uitkomst
voor veel gezinnen, maar ook studenten. Een groot voordeel hiervan is
namelijk het gebruiksgemak, dan is er belangstelling voor.”
“Alleen de inkomsten uit de verkoop van muziek, zowel in de vorm
van CD’s als downloads, zullen niet genoeg opbrengst genereren
om de muziekindustrie op een gezond peil te houden. Het 360-
gradencontract is een manier om meerdere inkomstenbronnen te
erkennen en te benutten. De innovaties van de muziekindustrie
moeten zich dus uitstrekken over tal van andere markten. Te
denken valt aan nieuwe producten en diensten, zoals merchandise
en concerten. We merkten dat als er veel gedownload wordt, de
concerten veel beter bezocht worden. Tijdens deze concerten kun
je vervolgens weer allerlei merchandise verkopen, zoals T-shirts,
posters en andere artikelen met de naam van de artiest erop. Bij dat
contract krijgt de organisator ook alle inkomsten uit de concerten, de
Cd’s en de merchandise. Op dit gebied is de muziekindustrie eigenlijk
levendiger dan ooit.”
Om de toepassing van nieuwe businessmodellen succesvol te maken,
zullen eerst alle betrokken partijen op één lijn moeten komen.
Dit knelpunt zal het meeste tijd gaan kosten om op te lossen.
“Voor het ontwikkelen van een abonnement moeten meerdere
platenmaatschappijen gaan samenwerken. Men wil immers muziek
kunnen downloaden van alle artiesten. Hiervoor moeten deze
platenmaatschappijen wel gaan samenwerken. Een andere speler die
ook veel invloed heeft op het downloaden, is de internetprovider.
Deze providers verdienen momenteel veel geld aan het downloaden.
Het peer-to-peer verkeer is ongeveer 60% van het internetverkeer.
Alle mensen die nu veel downloaden, hebben vaak redelijk dure
internetabonnementen. Hiervoor hebben ze blijkbaar toch behoorlijk
wat over. Bij nieuwe businessmodellen zouden er bepaalde verdelingen
van de omzet kunnen komen, tussen internetproviders en de mensen
gaat die de inhoud maken.”
“Al met al zijn er dus enorm veel kansen voor de verschillende
sectoren, met name de muziekindustrie, om ook in de toekomst
rendabel te zijn. Dit ondanks, of misschien zelfs met name dankzij,
file sharing. File sharing biedt consumenten toegang tot een breed
scala aan cultuurproducten op een heel gemakkelijke manier. Een taak
voor de verschillende industrieën is dat ze hierop inspelen en zich
voorbereiden op de toekomst.”
omzetontwikkeling van deelmarkten binnen film- en video-, muziek- en
gamesindustrie (1986-2007) op basis van indexcijfers (1999 = 100)
.ego 37
Interview annelies huygen
38 .ego
By : N i c ho l a s B l e s s i n g Mavenge re
PROJECT MANAGEMENT: PROJECT MANAGER’S TASKS AND RESPONSIbILITIESP r o je c t m a n agement i s a dy n a m ic f ie ld a nd t her e i s c ont i nuou s c ont r ibut ion t o b e s t pr ac t i c e s . A lt houg h pr o je c t m a n agement h a s s ome at t r ibut e s t h at a r e dep endent on , f or i n s t a nc e , t he i ndu s t r y, env i r on ment a nd s o c io - e c onom ic f ac t or s , t her e a r e b e s t pr ac t i c e s t h at c a n b e t a i l or m ade t o su i t t he c ond it ion s a nd r u n a suc c e s s f u l pr o je c t . S ever a l pap er s h ave b e en w r it t en ab out pr o je c t m a n agement a nd f r om d i f fer ent p er sp e c t ive s , but t her e i s a lways a ne e d t o c ont i nuou s ly r ev iew ex i s t i n g l i t er at u r e a nd pr op o s e new d i men s ion s . T h i s i s b e c au s e o f t he ever - ch a n g i n g bu s i ne s s env i r on ment .
Project management operates in an environment broader
than that of the project itself. The project management
team must understand this broader context. Managing the
day-to-day activities of the project is necessary for success,
but not sufficient. Hence, project management techniques
also need to be continuously updated and upgraded in line
with the dynamic business environment. The aim of this
article is to highlight the duties and tasks of a project
manager in light of the described business environment.
The current financial crisis that has now evidently moved to the
real economy has caused a lot of problems for companies in different
sectors, which requires broad analysis from different perspectives to
generate a sustainable solution. Project management adapted to the
current environment also offers solutions and provides options for
actions that could be taken. Hence the motivation to research project
management is to develop and evolve the subject in relation to the
current global economic slowdown.
Project Management and Project SuccessProject management is the application of knowledge, skills, tools and
techniques to project activities in order to meet or exceed stakeholder
needs and expectations from a project. Meeting or exceeding
stakeholder needs and expectations invariably involves balancing
competing demands among:
⹅ Scope, time, cost, and quality;
⹅ Stakeholders with differing needs and expectations;
⹅ Identified requirements (needs) and unidentified requirements
(expectations).
From the above definition, it should be highlighted that project
stakeholders are the keynote and it is important to understand who
they are. Project stakeholders are individuals and organizations
who are actively involved in the project or whose interests may be
positively or negatively affected as a result of project execution or
successful completion. The project management team must identify
the stakeholders, determine what their needs and expectations
are and then manage and influence those expectations to ensure a
successful project (Duncan, 1996).
Baccarini (1999) defined project management as “the application of
knowledge, skills, tools and techniques to project activities in order to
meet or exceed stakeholder needs and expectations from a project.”
Munns and Bjeirmi (1996) defined project management as the process
of controlling the achievement of the project objectives, after noting
a project to be the achievement of a specific objective, which involves
a series of activities and tasks that consume resources. Several
researchers have tackled different aspects of project management.
They proposed different ways of handling the challenges of project
management with the common aim of success in a project. Several
authors define success in project management differently. However,
many authors consider success depending on the objectives of carrying
out the project. KPMG (2008) notes that the definition of project
success has evolved.
No interpretation of project success is provided by project
management literature. It is of great importance to set out the criteria
of evaluating project success at the beginning of the project. This
would aid in mapping how the project should proceed. Baccarini
(1999) identified two distinct components of project success,
namely project management success and product success. Project
management focuses on the project process and accomplishment of
project objectives, cost and time. Product success deals with the final
output of the project. In addition, Baccarini (1999) proposed the use
of the Logical Framework Method (LFM) to analyze and understand the
concepts of project management success and product success. LFM
uses a top-down approach to formulate a project objectives hierarchy.
A four level structure is identified in classifying the objectives,
namely: project goal, purpose, outputs and project inputs. In this
article we will not elaborate each in-depth, but it is important to note
their value in elaborating project success. Table 1 illustrates LFM with
an example.
Project Management ProcessesProject management is made up of processes, which are related and
interdependent - an action or failure to take action in one area will
usually affect other areas. The interactions may be clear and well
understood or subtle and uncertain. These interactions often require
trade-offs among project objectives - only sacrificing performance
in another may enhance performance in one area. Successful project
management requires actively managing these interactions. A process
is a series of actions leading to certain results. Project processes are
performed by people and generally fall into one of the two major
categories:
⹅ Project management processes are concerned with describing
and organizing the work of the project. scope, time, cost, and
quality;
⹅ Product-oriented processes are concerned with specifying and
creating the project product.
Project management processes can be organized into five groups of
one or more processes:
⹅ Initiating processes, recognizing that a project or phase should
begin and committing to do so;
⹅ Planning processes, devising and maintaining a workable scheme
to accomplish the business need that the project was undertaken
to address;
⹅ Executing processes, coordinating people and other resources to
carry out the plan;
⹅ Controlling processes, ensuring the monitoring and measuring
of the progress and taking corrective action when necessary to
meet the project objectives;
⹅ Closing processes, formalizing acceptance of the project and
bringing it to an orderly end.
Project Manager’s Tasks and ResponsibilitiesAfter having defined project success and project processes, we would
like to briefly analyze what it is that the different literature on project
management proposes what the project manager should do for the
success of the project. Munns and Bjeirmi (1996) noted that the
functions of project managers include elaborating the requirement
of work, establishing the extent of work, allocating and identifying
the resources required, planning the work to be done, monitoring the
progress of the work and adjusting deviations from the plan. There are
many variables and factors which affect the abilities to achieve project
objectives. The project manager should consider these. So it are the
project manager’s responsibilities to act on each of these factors.
Some of the factors as highlighted by Munns and Bjeirmi (1996), are:
setting a realistic goal, competition, client satisfaction, a definite goal,
profitability, third parties, market availability, the implementation
process and the perceived value of the project.
Project management
.ego 39
Table 1: LFM example for a University implementing a Course Management System Project
● Baccarini D (1999), The Logical Framework Method for Defining Project Success ● Bernhard S and Jonathan A (2008) Motivation in Project Management: The Project Manager’s Perspective ● Duncan W R (ed.) (1996), A guide to the project management body of knowledge ● Henderson
L.S (2008), The Impact of Project Manager’s Communication Competences: Validation and Extension of a Research Model for Virtuality, Satisfaction, and Productivity on project Teams ● KPMG (2008), Global IT Project Management Survey ● Morris P.W.G (2001) Updating the Project
Management Bodied of Knowledge ● Munns A.K and Bjeirmi B.F (1996), The role of project management in achieving project success ●
AGEN
DA
Best Practices in IT Management 2009
‘t Spant, Bussum
16 april 2009
www.ictevenementen.nl
Overheid & ICT 2009
Jaarbeurs, Utrecht
21 april 2009
www.e-overheid.nl
Vakbeurs Safety and Security
RAI, Amsterdam
21 april 2009
www.ictevenementen.nl
Social networking meets UC
MediaPlaza, Utrecht
14 mei 2009
www.mediaplaza.nl
Nationaal ICT Event
MediaPlaza, Utrecht
18 mei 2009
www.mediaplaza.nl
Managementskills voor de IT manager
Business Universiteit Nyenrode
19 t/m 23 mei 2009
www.automatiseringsgids.nl
Conferentie Compliance 2009
Mercure a/d Amstel Hotel, Amsterdam
26 mei 2009
www.ictevenementen.nl
Unified Communications
Intres, Hoevelaken
27 mei 2009
www.heliview.nl
Onderwijs & ICT 2009
Jaarbeurs, Utrecht
9 juni 2009
www.heliview.nl
Project management literature also elaborates about the importance
of communication and motivation expected from the project manager.
Henderson (2008) argues that the most important attribute in a project
manager are good communication skills. He further argues about the
ability to share information in written and spoken form would stand out
as the overall top skill required. Bernhard and Jonathan (2008) explain
the importance of motivation of the project manager for a successful
project, especially difficult and complex projects. The author worked
as a project coordinator at a certain university for a remote education
project. Communicating with different stakeholders of the project
– such as the project managers, the users and the project team – was
the most important task. In addition, the author had to monitor the
duties of each project member and motivate the team. In his research
on updating the project management bodies of knowledge, Morris (2001)
identified the most important topics that project managers should
know. These include the following, in order of priority: leadership, legal
awareness and procurement, safety, health and environment, life cycles,
purchasing, risk management, financial management, industrial relations
and scheduling, business case, project organization and testing, quality
management and teamwork, evaluation review and project management
plan.
ConclusionThe best project manager is one who can learn. Several tasks and
responsibilities of a project manager have been highlighted. However,
a project manager can only adequately master these by learning from
experience, from colleagues and competitors. In addition, it is also
important to appreciate that project management is a dynamic field
and there is vast improvement in best practices with the technological
advances. We conclude that the best project manager should keep
up to date with these advances and learn about new ways, duties and
responsibilities in project management.
Project management
a b o u t t h e a u t h o r
nicholas blessing mavengere is studying
International master in management of
Information technology . Currently, he is
doing his thesis research with the Center
for research on Information, Customer and
Innovation in Finland. he did his bachelor
in computer science and statistics at the
University of Zimbabwe, his home country.
.ego40
COLUMN
41.ego
Ing. Mark Bergman RE CISSP CISA is
halverwege 2008 als ZZP’er gestart.
Daarvoor werkte hij bijna vier jaar
bij KPMG. Hij houdt zich voornamelijk
bezig met IT audits, ethical hacking
en social engineering. Kijk voor meer
informatie op www.bergman.nl.
Door middel van ethical hacking wordt de kwaliteit van beveiligingsmaatregelen bij een klant getest
in opdracht van deze klant. Meestal weten slechts enkele medewerkers binnen het bedrijf dat er een
dergelijke test gaande is. Deze tests kunnen beperkt blijven tot IT. Echter bij opdrachten die ik in mijn
eigen praktijk uitvoer omvat de scope doelbewust vaak ook het fysieke pand en het bewustzijn op het
gebied van informatiebeveiliging van de medewerkers. Dat beveiliging in mijn optiek verder moet gaan
dan het inregelen van een aantal technische maatregelen in en rondom systemen licht ik graag toe aan
de hand van een voorbeeld. Dit voorbeeld gebruik ik ook veelvuldig bij presentaties en cursussen die ik
geef omtrent informatiebeveiliging en ethical hacking:
Al dr ie dagen lang zaten wij in een conference room buiten de beveiliging om onze ethical
hacking tests uit te voeren. We waren niet aangemeld en hadden ook geen badges. Wel liep
ik iedere keer als ik koffie ging halen ook even naar de beveiligingsbalie om te vragen of
de dienstdoende beveiliger ook iets wilde. Aan het einde van de derde dag vraag ik Bill,
de beveiliger, of ik even naar binnen mag omdat ik gisteravond tijdens een meeting mijn
laptopvoeding in een andere zaal heb laten liggen. Mijn hart klopt toch nog even in mijn keel,
nu sta ik binnen of worden we ‘gesnapt’. Maar vr ijwel direct gaat de deur open. Na nog wat
heen en weer gelopen te hebben bekijken we de offerte nog eens. De offerte spreekt over
gevoelige informatie in een tweede onderzoeksgebouw op de campus. Mijn collega verzucht
dat hij nog geen gebouw heeft gezien. Ik trek de stoute schoenen aan, loop naar Bill en ik
vraag hem waar gebouw twee is. Hij legt uit hoe ik daar kan komen. Vervolgens voeg ik hier
brutaal aan toe “Well, how do we get in there? Do we need special badges for that?” Hierop
zegt Bill: “I’ll give them a call, you’ll be fine.” We lopen naar gebouw twee en melden ons bij
de bewaking met de woorden: “Well, Bill should have called we were coming” en de deuren
zwiepen open. Ongeveer drie minuten later staan we voor vier papiercontainers met hoogst
gevoelige informatie waaronder personeelsdossiers van directie leden inclusief salar issen,
financial forecasts enzovoorts. Twee deuren verder bevinden zich twee noodstroom
voorzieningen. Met behulp van een stukje karton waren deze deuren in een oogwenk open.
Vervolgens kan ik daarbij nog trots melden dat we vijf dagen lang niet gepakt zijn en vr ij door alle
panden zijn gestruind. Alleen de serverruimte betreden is ons niet gelukt. Wel hebben wij vanuit onze
conference room zeer veel systemen van deze klant gehacked. Omdat het verkrijgen van administrator
rechten op systemen vaak niet als r isico wordt gezien door de directie, mogelijk door een gebrek aan
IT kennis, zijn wij op deze systemen op zoek gegaan naar gevoelige informatie om er voor te zorgen
dat ook mensen op directieniveau de door ons blootgelegde r isico’s zouden herkennen. Aangezien
het doorzoeken van een vijftigtal overgenomen machines tijd vergt, hebben we maar besloten al
deze machines te koppelen en een desktop search-tool alle gekoppelde netwerkschijven/systemen
te laten indexeren. Drie dagen later konden we
simpelweg zoeken naar de informatie die we zochten,
bijvoorbeeld een “Financial Forecast”. De resultaten
waren verbluffend en de r isico’s zijn onderkend en
geadresseerd door onze klant.
Hieruit blijkt maar weer dat ondernemingen vaak
kwetsbaar zijn op meerdere vlakken. Een gebrek aan sluitende technische maatregelen, maar vaak ook
cultuurproblemen zorgen ervoor dat een hacker vr ij eenvoudig logische of fysieke toegang kan krijgen.
Om problemen te voorkomen is het van belang niet alleen aandacht te besteden aan technische
beveiligingsmaatregelen (nieuwe firewalls en dergelijke) maar ook aan goede processen en een juiste
cultuur en houding van het personeel. Een cultuuromslag bewerkstelligen is vaak erg moeilijk. Daarom
kan het nuttig zijn een ethical hack, zowel fysiek als logisch, te laten uitvoeren en de resultaten te
gebruiken in een awareness programma.
DE MENS ALS zWAKSTE SCHAKEL IN
INFORMATIEbEVEILIGING
Mark Bergman
Ve r v o l g e n s k a n i k d a a r b i j n o g t r o t s m e l d e n d a t w e v i j f d a g e n
l a n g n i e t g e p a k t z i j n e n v r i j d o o r a l l e p a n d e n z i j n g e s t r u i n d .
Adve r ten t i e De lo i t te
rIjksWaterstaat
rijkswaterstaat is een onderdeel van het ministerie van verkeer en
Waterstaat en is verantwoordelijk voor het beheer van het net van
wegen en waterwegen in nederland. de missie van rijkswaterstaat luidt:
rijkswaterstaat is de uitvoeringsorganisatie die in opdracht van de
minister en de staatssecretaris van verkeer en Waterstaat de nationale
infrastructurele netwerken beheert en ontwikkelt.
Concreet betekent dit dat rWs de beheerder is van het nationale
rijkswegennetwerk (3260 km), het rijkswaterwegennetwerk (1686 km) en
het landelijke watersysteem (65.250 km2). dagelijks faciliteert rWs meer
dan 6 miljoen weggebruikers en duizenden scheepsbewegingen over
de hoofdvaarwegen. daarnaast wordt actief gewerkt om nederland
in de 21e eeuw te beschermen tegen de hogere zeespiegel en andere
effecten van de klimaatveranderingen.
om al deze taken goed uit te voeren is rWs georganiseerd in tien
regionale diensten en vijf landelijke diensten.
43.ego
E en IC T pr o je c t b i n nen de overhe id i s i n het ver le den n ie t a l t i jd even suc c e s vo l gewe e s t , m a a r D elo i t t e en R i jk swat er s t a at z i jn nu op de g o e de weg . I n 2 0 0 7 i s R i jk swat er s t a at b eg on nen met de i mplement at ie va n e en n ieuwe S A P mo du le , wa a rbi j de c ent r a le c o ör d i n at ie va n het pr o je c t i n h a nden i s va n D elo i t t e . E en mu lt id i s c ipl i n a i r pr o je c t t e a m onder s t eu nt de me dewerker s va n R i jk swat er s t a at t i jden s de i mplement at ie . Na a r ver wacht i n g z a l het pr o je c t i n 2 010 suc c e s vo l wor den a fger ond .
Oorsprong RijkswaterstaatRijkswaterstaat is een landelijke organisatie die onderdeel is van het
ministerie van Verkeer en Waterstaat (RWS). Aan het begin van de
21e eeuw ontstond de wens en de noodzaak om meer grip te krijgen
op de organisatie door de afzonderlijke onderdelen meer met elkaar
te verbinden, efficiënter te gaan werken door concentratie van
bepaalde werkprocessen en de productie te verhogen. In de periode
2003-2007 heeft er een reorganisatie plaatsgevonden waarbij RWS een
agentschap is geworden. Hierdoor is het mogelijk geworden dat RWS
nu opereert als een resultaatgerichte, bedrijfsmatige en klantgerichte
organisatie. Als onderdeel van deze reorganisatie is besloten om lokale
financiële systemen te vervangen door een centraal onderhouden
systeem: SAP. Deze reorganisatie heeft ertoe geleid dat processen
en systemen nu uniform en vereenvoudigd zijn en dat het aantal te
onderhouden systemen flink teruggebracht is.
Een volgende stap is om ook het verplichtingenbeheer (zie kader
verplichtingenbeheer) van de verschillende diensten beter op orde
te brengen door processen te uniformeren. Dit was nodig omdat
het verplichtingenbeheer van RWS al geruime tijd niet op orde was.
In 2006 was de Algemene Rekenkamer van mening dat de kwaliteit
van het financieel beheer in 2005 niet voldoende was en er dreigde
een bezwarenonderzoek. Om een centraal verplichtingenbeheer
te realiseren is besloten om gebruik te gaan maken van een
nieuwe module in SAP genaamd “Records Management for Public
Sector” (PSRM). Deze module biedt de mogelijkheid een digitaal
contractenregister bij te houden. Omdat het inkoopproces ook in
SAP geregistreerd wordt, is een één op één koppeling tussen het
juridische contract (het inkoopdossier) en de financiële verplichting
(de inkooporder) mogelijk. Voor deze implementatie is het project
“implementatie SAP inkoopdossier” gestart. RWS heeft onder andere
Deloitte gevraagd te ondersteunen bij deze implementatie.
Digitaal inkoopdossierDe belangrijkste doelen van het project zijn het op orde brengen
van het verplichtingenbeheer en het professionaliseren van het
inkoopproces. Daarnaast wordt er door de implementatie gestreefd
naar het verbeteren/uniformeren van het inkoopproces, het beter
vastleggen van managementinformatie en het centraliseren en
verbeteren van de ICT ondersteuning. Hierdoor wordt betere sturing op
het proces mogelijk. Een ander voordeel van een digitaal inkoopdossier
is dat contracten niet meer ‘in een kast’ liggen, maar vanuit elke
RWS computer op te zoeken zijn. Hierdoor kunnen medewerkers
onafhankelijk van hun fysieke locatie werken en is het makkelijker om
informatie te delen met collega’s.
PROJECTbESCHRIJVING INKOOPDOSSIER bIJ RIJKSWATERSTA AT
Doo r : S oph i e Ve rbe rne
Opzet projectBij de opzet van het project is gekozen om de diensten een
eigen projectteam op te laten zetten. Dit wordt ondersteund en
gecoördineerd door een centraal projectteam. Door de decentrale
projectteams worden de medewerkers in een vroeg stadium bij
de implementatie betrokken. Dat is belangrijk, want zij moeten
uiteindelijk met het digitale inkoopdossier gaan werken.
In het centrale projectteam zijn ongeveer negen medewerkers
van Deloitte fulltime bezig om te zorgen dat alle aspecten van de
implementatie goed verlopen. Dit centrale projectteam is opgedeeld in
aantal aspecten, te weten:
1. Implementatie begeleiding;
2. Conversie;
3. Techniek;
4. Functioneel;
5. Communicatie, Change & Opleidingen.
Elk aspect richt zich op een specifiek deel van de implementatie.
De aspecten conversie, functioneel en Communicatie, Change &
Opleidingen zullen hieronder verder worden toegelicht.
TijdlijnEen implementatie traject waar zoveel mensen bij betrokken zijn, is
natuurlijk niet in één of twee maanden geregeld. In 2005 is begonnen
met het opstellen van de architectuur van het project en het opstellen
van een programma van eisen. In 2007 zijn daarvan een acceptatie test
en een eerste pilot geweest. Vanaf toen zijn de diensten (gefaseerd)
begonnen met de implementatie. De hele implementatie van het
inkoopdossier duurt voor een dienst ruim een jaar. In januari 2009
is de laatste groep diensten begonnen met de voorbereiding van de
implementatie. Zij hopen dus eind 2009 de optimalisatie af te ronden.
In 2010 zal een centrale optimalisatie en waarschijnlijk de afronding
plaatsvinden.
De volledige implementatie is grofweg op te delen in vier fases:
1. Voorbereiding (ongeveer vier maanden);
2. Go live van de inkoopafdeling (éénn tot twee maanden);
3. Go live van de rest van de dienst (drie maanden);
4. Optimalisatie (vier maanden).
Tijdens de verschillende fases van het project wordt er aan
verschillende zaken gewerkt. Voor het aspect conversie wordt
veel werk verzet in de voorbereiding tot het live gaan van de
inkoopafdeling. Voor de opleidingen wordt veel werk gedaan net
voordat de dienst met het nieuwe systeem gaat werken.
Aspect functioneelIn de SAP module PSRM worden alle gedigitaliseerde contractstukken
opgeslagen en gegroepeerd per contract. Wanneer deze documenten
nog niet digitaal zijn, worden deze gescand en komen automatisch in
het juiste dossier terecht. Binnen deze dossiers kunnen koppelingen
gecreëerd worden met de al actieve modules binnen SAP, zoals de
inkoop- (financiële verplichting) en de projectmodule.
Het voorgaande contractregister van RWS (Consys) is bij het live
gaan van inkoopdossier geconverteerd naar SAP (zie hiervoor aspect
conversie). Relevante documenten, offertes en communicatie kunnen
daarmee worden opgeslagen in het inkoopdossier. Ook hier is er een
één op één koppeling met de inkooporder.
Een andere functionaliteit waarvan gebruik gemaakt wordt
binnen PSRM zijn circulaires: digitaal laten verlopen van interne
goedkeuringsstromen, bijvoorbeeld voor contractstukken. De
voordelen hiervan zijn: minder papieren documentstromen, een
aanzienlijk kortere doorlooptijd en een “audit-trail”. Dit laatste
betekent dat er altijd gekeken kan worden wie wat heeft gedaan
op welk tijdstip. Voorwaarde van het gebruik van circulaires is wel
dat alle betrokkenen in SAP werkzaam moeten zijn. Voor een goede
aansluiting van de PSRM module op de wensen van RWS is een goede
technische ondersteuning van groot belang. Teamleden van het aspect
functioneel zorgen voor deze ondersteuning. RWS is een van de eerste
Nederlandse instellingen die gebruik maakt van de nieuwe SAP module
PSRM. Om die reden heeft het team nauw contact met SAP over
mogelijke verbeteringen ten aanzien van de gebruiksvriendelijkheid.
verPLIChtIngenbeheer
volgens de ‘van dale’ is een verplichting: iets wat iemand moet doen. met verplichtingenbeheer wordt bedoeld dat een organisatie
een goede administratie bijhoudt van haar financiële verplichtingen. een financiële verplichting komt meestal voort uit een juridisch
contract met afspraken over de levering van diensten. deze verplichting is er dus al zodra het contract getekend is, ook al is de
levering van diensten pas in de toekomst. voor goed verplichtingenbeheer is het van belang om de verplichtingen tijdig vast te
leggen en na afloop de verplichting tijdig in de administratie af te wikkelen. een koppeling tussen het juridische contract en de
werkelijke financiële gevolgen (inkopen) maakt het verplichtingenbeheer overzichtelijker, waardoor het beter te controleren is. het
verplichtingenbeheer maakt dus inzichtelijk hoeveel geld er nu en in de toekomst nodig is. In combinatie met een budget is zichtbaar
hoeveel geld over is. hiermee geef je de organisatie inzicht in de financiële positie en de mate waarin je nog financieel kan bijsturen.
.ego44
Aspect ConversieBij de implementatie van een nieuw
systeem (SAP PSRM in dit geval), verdwijnt
er natuurlijk ook een systeem (Consys). De
gegevens die in Consys staan moeten ook
in SAP PSRM beschikbaar zijn, dus is een
dataconversie nodig. Gezien de omvang van
de data is handmatig omzetten geen optie.
Bovendien is handmatig omzetten van data
heel erg foutgevoelig. De data wordt daarom
(semi-) automatisch geconverteerd. Bij deze migratie wordt de data
ook aangepast naar een formaat waar SAP PSRM iets mee kan.
Het belangrijkste van de conversie is dat de gegevens uit Consys,
goed en volledig in het SAP PSRM komen. Maar ook is het belangrijk
dat er niet teveel gegevens in SAP PSRM komen. Het converteren van
gegevens die niet meer gebruikt worden is zinloos. Een groot deel van
de conversie bestaat uit het opschonen en verrijken van de gegevens
uit Consys. Met opschonen wordt bedoeld dat dubbele gegevens
verwijderd worden en dat onvolledige gegevens aangevuld worden.
Met verrijken van de data wordt bedoeld dat de gegevens aangevuld
worden met informatie die in Consys nog niet beschikbaar is, maar in
SAP PSRM wel noodzakelijk is. Om zeker te weten dat alle gegevens
goed in SAP PSRM terecht zijn gekomen, is een uitgebreide controle op
de geconverteerde data nodig. Hierna wordt de nieuwe functionaliteit
vrijgegeven en dan kan iedereen in SAP PSRM aan de slag en zal Consys
niet meer gebruikt worden.
Aspect Communicatie, Change & OpleidingenBij SAP implementaties wordt veel aandacht gegeven aan zaken als
procesinrichting, data en techniek. Meestal is het een nieuwe manier
van werken en uiteindelijke bepalen de medewerkers het succes, dit
wordt vaak vergeten. Hoe men met het systeem omgaat is essentieel
voor het resultaat. Gelukkig wordt tijdens dit project veel tijd en
aandacht besteed aan Communicatie, Change & Opleidingen.
Voor project ‘inkoopdossier’ betekent dit dat alle stakeholders
in kaart worden gebracht bij de verschillende diensten. Zo krijgt het
projectteam van de dienst een goed beeld van belangrijke personen
en groepen. Vervolgens wordt bepaald hoe de nieuwe werkwijze
en bijbehorende SAP ondersteuning eruit moet komen te zien. Het
is belangrijk dat alle stakeholders zich kunnen vinden in de nieuwe
situatie. Dit vergt veel afstemming, overleg en beslissingen van het
management. Nadat de nieuwe werkwijze is vastgesteld vindt een ‘Fit
Gap analyse’ plaats: wat is het verschil tussen de huidige en gewenste
situatie? Wat is de impact van dit verschil op de betrokken doelgroepen
en personen? Op deze manier wordt concreet wat de verandering voor
de dienst en hun medewerkers betekent in termen van communicatie,
training en instructie. Dit wordt samengevat in een communicatie-
en opleidingenplan. Zo wordt gewaarborgd dat alle stakeholders
worden geïnformeerd en betrokken, wat bijdraagt aan duidelijkheid,
betrokkenheid en draagvlak.
Omdat het trainen van mensen veel tijd kost, worden de medewerkers
door eigen collega’s getraind om met SAP PSRM te gaan werken.
Deze trainers worden op hun beurt weer opgeleid door leden van
het centrale projectteam. Zij krijgen een speciale ‘train-de-trainer’
opleiding. Daarin wordt niet alleen aandacht besteed aan de
functionaliteit van SAP, maar ook aan didactische aspecten. De trainers
weten uiteindelijk zoveel van SAP dat ze in de beginperiode ook als
lokale helpdesk kunnen fungeren om hun collega’s wegwijs te maken
in SAP.
Projectbeschrijving rijkswaterstaat
deLoItte
het project Inkoopdossier bij rWs is een groot en breed project. de werkzaamheden lopen uiteen van diep in de saP techniek tot het
begeleiden van medewerkers bij de verandering in hun werkzaamheden. het team van deloitte is dan ook samengesteld uit mensen
van verschillende disciplines. de teamleden die zich bezig houden met het aspect Conversie werken bij het team data Quality
& Integrity (dQI). dit team begeleidt klanten bij dataconversies, maar voert ook (statistische) data analyses uit. voor het aspect
Communicatie, Change & opleidingen heeft deloitte een afdeling human Capital advisory services. deze afdeling houdt zich bezig
met de mens- en organisatiekant van veranderingen: hoe integreer je people issues met je business strategie en zorg je dat een
project niet alleen technisch, maar ook voor de mensen een succes wordt? de mensen van het aspect Functioneel werken op de
deloitte afdeling enterprise applications. medewerkers van deze afdeling houden zich bezig met de implementatie van systemen .
o v e r d e a u t e u r
In juni 2007 is sophie als wiskundige afgestudeerd aan de
Universiteit van Utrecht. na een succesvolle afstudeerstage was
er de mogelijkheid om bij dQI aan de slag te gaan, waar ze zich
hoofdzakelijk bezighoudt met de betrouwbaarheid van data en
het uitvoeren van gegevensgerichte controles.
45.ego
Adve r ten t i e O f f se t
SymposiumkaternInnovating ITSurfing the Fourth Wave5 maart 2009
Verslagenkatern van het lustrumsymposium georganiseerd door Departement Informatiemanagement en Asset | SBIT
VOOR
WOO
RDINHOUDSOPGAVE
Innovating IT: Surfing the fourth wave
Studievereniging Asset | SBIT en de opleiding Informatiemanagement aan de Universiteit van Tilburg bestaan dit jaar 25 jaar. Daarom vond er op 5
maart 2009 een lustrumsymposium plaats met als titel ‘Innovating IT: Surfing the fourth wave’ en als thema de ‘toekomst van Informatie, Management
en IT’. Deze dag luisterden ruim tweehonderd deelnemers naar interessante lezingen van onder andere prof.dr. Venkatraman (Boston University) en
Staatssecretaris van Financiën mr. drs. De Jager. Laatstgenoemde kreeg op het einde van de dag de KUBBIK prijs uitgereikt voor zijn werk op het gebied
van IT. Naast het volgen van lezingen was er ook de mogelijkheid om deel te nemen aan een workshop.
De titel Innovating IT bevat een bepaalde dubbelzinnigheid. Enerzijds wordt IT gebruikt om nieuwe mogelijkheden vanuit de business te ondersteunen,
anderzijds is IT vaak de motor achter innovatie. Informatiemanagement op de Universiteit van Tilburg bestaat nu 25 jaar, maar hoe volwassen is de IT-
dienstverlening? En welke rol speelt serviceoriëntatie daarbij (in de toekomst)? IT overstijgt al lang de grenzen van de organisatie en in het aankomende
‘eco- tijdperk’ zal wellicht alles en iedereen met elkaar verbonden zijn. Tijdens deze dag werd aandacht besteed aan en gediscussieerd over al deze
gedachten en vragen.
In dit verslagenkatern leest u samenvattingen van de verschillende lezingen en krijgt u een korte impressie van de workshops en de uitreiking van de
KUBBIK prijs. Wilt u uitgebreid terugkijken op het symposium, dan verwijzen we u graag naar de website www.vijfmaart.nl. Hier vindt u onder andere een
fotoverslag van de dag en de presentaties van de lezingen.
We hopen dat de bezoekers een interessante en leerzame dag hebben gehad. Zelf hebben wij in ieder geval van zowel de organisatie van het symposium als
het symposium zelf veel geleerd. We hopen u volgend jaar weer te mogen begroeten op de Universiteit van Tilburg.
Henk Akkermans
Marten Buijs
Marcel Klaver
Jeffrey Kramer
Martin Smits
Hans Weigand
Han van der Zee
BIK moet nog veel leren 49
Prof. dr. ir. G.C. (Gert) Nielen
25 jaar bestuurlijke informatiekunde 49
Prof. dr. P.M.A. (Piet) Ribbers
IT Innovation – the CIO view 51
Dhr. F.M. (Eric) Sluis RA RE, Achmea
Workshop 52
KPN
Workshop 52
KPMG
Service Creation in the Long-Tail Marketplace 53
Jörg Niemöller, Ioannis Fikouras
IT innovation - Consultancy perspectief 54
Prof. dr. ing. J.T.M. (Han) van der Zee
Start thinking above the line 55
Prof. dr. N. Venkatraman
IT innovation - overheidsperspectief 57
Mr. drs. J.C. de Jager
Kubbik prijs 58
Dankwoord 59
INHOUDSOPGAVE
49.ego
bIK MOET NOG VEEL LERENPROF. DR. IR. G.C. (GERT) NIELENDe eerste spreker op het symposium Innovating IT werd
aangekondigd als de persoon die eigenlijk informatiekunde en
in het bijzonder de besturing en bestuurlijke informatiekunde
introduceerde toen het woord nog niet bestond. Gert Nielen
gaf 25 jaar geleden aan dat automatisering belangrijk is,
maar de informatie die daarmee gemoeid gaat wellicht
nog belangrijker. Hiermee gaf hij de contouren aan van
hetgeen dat later Bestuurlijke Informatiekunde (BIK) of
Informatiemanagement is gaan heten.
Tijdens de lezing vergelijkt Nielen de ontwikkeling van
de studie met de ontwikkeling van een mens. Als een
mensenkind 25 jaar wordt, verwacht je daar een zekere
volwassenheid van. Echter, wanneer je praat over een
fenomeen als BIK, blijkt dat volkomen anders te liggen.
Nog steeds worden er projecten gestart op het gebied
van automatisering die onhaalbaar blijken te zijn. Dat is
wat je noemt onvolwassenheid. Het wordt tijd dat we de
extreme zucht naar integratie, centralisatie, veiligheid,
reproduceerbaarheid en beheersbaarheid gaan afwegen tegen
maakbaarheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit.
Toen BIK werd geïntroduceerd, werd er gesproken over
rekenen en administreren. De accountants en economen
waren de basis van BIK. Nu is IT een almachtig en
alomtegenwoordig communicatiemiddel geworden tussen
mensen en machines, zowel in de werksfeer als pr ivé.
Een nieuwe academische discipline heeft ten minste 75 jaar
nodig om haar plek te vinden in de academische wereld.
Echter, het fenomeen Informatiekunde zal ongeveer 150 jaar
nodig hebben om een zekere r ijpheid en volwassenheid te
bereiken. Zo geeft bijvoorbeeld het besturen met computers
vandaag de dag duidelijke tekenen van onvolwassenheid.
Een wilde jeugd met de bijbehorende extreme creativiteit,
maar ook handen vol teleurstellingen. Falende automatische
piloten waar dan bovendien ook nog niemand op let. BIK
moet dus net als alle andere pubers, nog heel veel leren.
25 JA AR bESTUURLIJKE INFORMATIEKUNDEPROF. DR. P.M.A. (PIET) RIBBERS
In zijn lezing ging Piet Ribbers in op 25 jaar Bestuurlijke
Informatiekunde (BIK). De opleiding heeft in de afgelopen
25 jaar al veel benamingen gehad, maar de kern beperkt
zich tot BIK. Hierbij wordt er gekeken naar het domein
van informatie en wat je hierin met Information and
Communication Technology (ICT) kunt betekenen.
Wanneer je mensen opleidt die in dit vakgebied zullen gaan
werken heb je te maken met een vr ij groot gebied van de
onderneming. Het departement Informatiemanagement houdt
zich bezig met het opleiden van bruggenbouwers tussen twee
oevers. Aan de ene kant heeft deze brug te maken met de
ICT en aan de andere kant met de bedrijfsomgeving. Het
probleem met die brug is dat hij allerminst stabiel is. Dit
komt door het feit dat beide oevers niet stabiel zijn. Beide
oevers ontwikkelen zich razendsnel en staan voor allerlei
nieuwe uitdagingen.
Piet Ribbers gaf aan dat het belangrijk is om creatief te zijn
en niet te beperkt of bang te denken. ICT blijft veranderen
en zich ontwikkelen en er blijven nieuwe dingen komen die
nog niet bedacht zijn. Zo hebben hij en prof. dr. ing. J.T.M.
(Han) van der Zee in een interview met het Brabants Dagblad
aangegeven dat het wellicht mogelijk is om in de toekomst
de gedachten van een overledene te downloaden. Dat niet
iedereen het daar mee eens is, is terug te zien in een reactie
van iemand op het Internet:
“Het is alsof ik het gedachtegoed lees van een
verstrooide prof. Alleen al het feit dat hij en andere
collega’s denken dat mensen en m.n. hun brein,
te vergelijken zijn met “Dingen” uit het hierboven
genoemde citaat, doet mij huiveren. Worden dergelijke
infantielen losgelaten op onze studenten, de bloem van
de toekomst?”
Het is mogelijk dat dit een overschatting is, maar in
het verleden zijn er vele onderschattingen gedaan in de
ontwikkeling van ICT.
Adve r ten t i e KPN
De heer Eric Sluis is vanaf 2008 Group Information Officer
(GIO) van Achmea en tevens directievoorzitter van Achmea
IT. Dhr. Sluis formuleert de IT-strategie van Achmea als
“Business driven IT & IT driven as a business for IT driven
business”. Aan de hand van een groot aantal slides gaf dhr.
Sluis een goed overzicht van de uitdagingen voor Achmea en
hemzelf als hoogst verantwoordelijke om de inzet van IT in
goede banen te leiden.
Achmea is een grote speler in de financiële dienstverlening,
voortgekomen uit een fors aantal fusies. Vooral door
overname-activiteiten gedurende het laatste decennium is
Achmea de grootste of héél grote speler in de Nederlandse
pensioenmarkt, de zorgverzekeringenmarkt en de levens- en
schadeverzekeringenmarkt. Achmea is tevens een belangrijk
onderdeel van het Europese Eureko. De markten worden
gekenmerkt door beperkte groeimogelijkheden (er is feitelijk
sprake van verzadiging) waardoor Achmea alléén kan groeien
ten koste van concurrenten. Achmea moet daarom beter
presteren dan andere spelers en heeft haar strategische
pijlen gericht op krachtige distr ibutie in alle kanalen,
op operational excellence en kostenleiderschap en op
innovatieve waardeproposities.
IT speelt een uiterst belangrijke rol bij een informatie-
intensief bedrijf als Achmea. Alle producten, diensten,
distr ibutiekanalen en voortbrengingsprocessen zijn
doordrenkt met IT. Vanwege de (voor een deel nog
onverwerkte) fusies en overnames is het geheel aan IT
nog niet op één leest geschoeid: er valt nog heel veel te
rationaliseren en standaardiseren. Dhr. Sluis bestuurt de
inzet van IT daarom op een viertal gebieden:
⹅ toegevoegde business waarde door IT slim in te zetten;
⹅ betere bedrijfsvoering met nieuwe technologie
(innovatie) ;
⹅ kostenverlaging door het verlagen van complexiteit en
het saneren van applicatielandschappen;
⹅ kostenreductie door schaalvergroting.
Vooral de twee laatste gebieden vereisen nogal wat discussie
in de Achmea organisatie. Immers, ieder op zichzelf staand
“label” (Interpolis, FBTO, AGIS, Zilveren Kruis, …) is niet
ontevreden met haar eigen IT. Maar voor schaalvergroting
en complexiteitsreductie is vergaande samenwerking door
de labels een absolute voorwaarde. Dhr Sluis vervult daarin
als GIO (Group Information Officer) een belangrijke rol en
verklaart deze rol door het acroniem GIO te vertalen in GSO:
Group Synergy Officer.
Dhr. Sluis ging tijdens zijn presentatie vervolgens in
op de aansluiting van de steeds veranderende Achmea-
oranisatiestructuren en meer stabiele enterprise
(informatie-) architecturen. In zijn overtuiging is een ideale
business en IT alignment uitsluitend met een evolutionaire
aanpak te realiseren. En daar is Achmea thans druk mee
bezig.
Aan een diepgaande behandeling van de vele powerpoint
slides kwam dhr. Sluis niet toe, waardoor het einde van
zijn presentatie een wat hink-stap-sprong karakter kreeg,
hetgeen de uiteindelijke boodschap gelukkig geen geweld
aan deed: Achmea is als financiële speler op een fors aantal
terreinen een zeer informatie-intensief concern en gebruikt
“business driven IT”. De IT Supply organisatie is dermate
belangrijk en omvangrijk, dat deze als een op zich zelf
staande business beschouwd én gemanaged dient te worden
(“IT driven as a business”). Door het belang van IT is het
beoogde resultaat (het nieuwe Achmea) uiteindelijk een
“IT driven business”. Een mooie uitdaging die op een zeer
heldere en overtuigende wijze werd neergezet door een
welbespraakte GIO.
IT INNOVATION – THE CIO VIEWDHR. F.M. (ERIC) SLuIS RA RE, ACHMEA
.ego 51
52 .ego
Na een korte introductie en het laten zien van het
programma voor de komende 100 minuten ging de workshop
van start met het krachtige “jasje uit, we gaan aan het
werk”. De vraagstelling van de workshop die deze dag
uitgevoerd ging worden moet in het perspectief van KPN
Zakelijke Markt (ZM) geplaatst worden en de groep van 21
personen werd de vraag gesteld “hoe KPN ZM het beste kan
transformeren naar hét servicebedrijf op 10 oktober 2010”.
Hierbij is het van belang om een oplossing te formuleren die
rekening houdt met de processen, de organisatie en de IT
van KPN ZM. Als voorbeeld wordt Agfa Foto gegeven die op
een gegeven moment is gaan omschakelen van de analoge
fotografie naar de digitale fotografie als gevolg van de
technologische ontwikkelingen in de markt. Daarnaast wordt
het verhaal kracht bijgezet met wat imposante cijfers; zo
heeft KPN 34 miljoen klantrelaties, 64 ‘factuurstraten’, 3,2
miljard euro omzet en 5500 medewerkers (slechts een greep
uit de gepresenteerde cijfers).
De uitwerking vond plaats in drie groepen die snel gevormd
werden waarbij voornamelijk oplossingen gecreëerd
werden waarbij één contactpersoon voor de klant en één
infrastructuur voor alle producten centraal stonden. Omdat
de groep grotendeels bestond uit studenten werden de
presentaties uitgevoerd met de nodige humor en lijkt KPN er
in de toekomst niet aan te ontkomen om één ‘Piet’ voor al
haar klanten aan te nemen; als contactpersoon en dé man die
alles weet.
Deze workshop heeft op een speelse wijze laten zien
welke problemen KPN op dit moment tegenkomt bij het
opereren in de zakelijke markt en welke filosofie zij hier in
hanteert. Daarnaast heeft KPN een mogelijkheid gehad om
de studenten te laten zien waar KPN (zij het in grote lijnen)
mee bezig is en dat er mogelijkheden zijn voor de IM-
studenten om bij KPN aan de slag te gaan. Een ‘niet storen
hier wordt gewerkt’-kaart voor aan de deur en een handige
marker moeten dit waarschijnlijk onderstrepen.
WORKSHOPKPN
WORKSHOPKPMG
Naast de mainstream kon tijdens het ochtendprogramma
gekozen worden voor de workshop van KPMG.
Zowel studenten als ex-studenten, in totaal 26
symposiumdeelnemers, hadden voor deze optie gekozen. De
workshop was gericht op studenten, maar dat weerhield het
grootste gedeelte van de aanwezigen niet om mee te doen.
Na een uitgebreide voorlichting over KPMG zelf en mogelijke
carr ièremogelijkheden binnen de onderneming, kon de
workshop echt van start gaan. Onder leiding van Rob
Fijneman werd gesproken over de vraag: “hoe overleeft
de IT functie de economische crisis?” Met deze vraag werd
geworsteld door middel van een casus over Venice B.V..
In vier groepen werd gesproken over de voor- en nadelen
van outsourcing, het waarderen van ICT en welke modellen
hiervoor gebruikt kunnen worden en consequenties voor de
jaarrekeningcontrole. Resultaten van de onderlinge discussie
werden gepresenteerd en besproken.
Deelnemers, die na de workshop behoefte hadden aan meer
informatie over carr ièremogelijkheden of de hoofdvraag,
werden uitgenodigd om te mailen met de recruitment
adviseur Teddy Haen of met de heer Fijneman.
Hoewel de workshop gericht was op studenten en daarom
voor overige aanwezigen het eerste deel van de workshop
over KPMG zelf iets te lang was, was de workshop toch
een geslaagde onderbreking geweest van het mainstream
programma.
SERVICE CREATION IN THE LONG-TAIL JöRG NIEMöLLER, IOANNIS FIKOuRAS, ERICSSON CORPORATE RESEARCH
Aangezien dr. Fikouras kort voor het symposium verhinderd
bleek te zijn, werd de presentatie verzorgd door zijn collega
Jörg Niemöller, werkzaam in het Ericsson Research groep
in Aken. De onderzoeksgebieden van Ericsson Research
zijn Personal Networking, Cooperative Cars en Service
Composition.
De telecomindustr ie is bijzonder interessant vanuit IT-
perspectief. Enerzijds dwingt de vooruitgang in de IT tot
drastische transformaties in de business, anderzijds hebben
de ontwikkelingen in de mobiele netwerken een grote invloed
op de IT en wat mensen daar de komende jaren van merken.
Dhr. Niemöller begon na de introductie van het bedrijf uit
te leggen wat de “long tail” is. Het gaat hierbij om het
uitbaten van de 80% aan weinig gevraagde diensten. In de al
behoorlijk verzadigde telecom-markt is groei alleen mogelijk
door nieuwe diensten. Als je in staat bent de 80% aan weinig
gevraagde diensten tegen een lage prijs te leveren, ligt daar
een aantrekkelijk business model. Uiteraard moeten deze
diensten ook snel ontwikkeld kunnen worden omdat je te
maken hebt met een heel dynamische markt. Voorbeelden
van betrekkelijk weinig gevraagde diensten zijn het maken
van video-calls en SMS-voting.
Op dat moment komt service-oriëntatie om de hoek kijken.
Dit is een breed gedragen ontwikkeling in de IT waarbij het
gaat om het eenvoudig kunnen gebruiken van wereldwijd
(via internet) beschikbare software componenten. Deze
componenten worden services genoemd, worden op een
standaard-manier beschreven en op een standaard-manier
aangeroepen. Maar de grootste kracht van service-
oriëntatie is de flexibele service compositie. Een service
compositie is een service die zelf samengesteld is uit een
aantal elementaire services. Bijvoorbeeld een combinatie
van een GPS-service en een weerbericht-service om
een gepersonaliseerd weerbericht te geven. Voor het
samenstellen van service composities wordt gebruik gemaakt
van verschillende technieken die als belangrijk doel hebben
het ontwerp maar ook de evolutie zo efficiënt mogelijk te
maken. Anno 2009, het lustrumjaar, is dit nog volop een
actief onderzoeksterrein. Dhr. Niemöller gaf een schets
van de aanpak van Ericsson waarbij gebruik wordt gemaakt
van service skeletons en service templates. Bij dit nogal
technische deel van het verhaal verloor de spreker enigszins
zijn publiek, met name toen hij met termen als SIP, AJAX en
JBI ging slingeren.
Desondanks een interessant verhaal. Wat goed naar voren
kwam is dat bij innovatie economische en technische
aspecten elkaar wederzijds beïnvloeden. Dit kan het net
opgerichte instituut ERISS meenemen. Verder is duidelijk
dat service-oriëntatie op allerlei manieren een belangrijke
factor gaat worden.
.ego 53
IT INNOVATION - CONSULTANCY PERSPECTIEFPROF. DR. ING. J.T.M. (HAN) VAN DER ZEE
Van der Zee beschrijft in zijn lezing de rol van de consultant
in relatie tot ‘the fourth wave’ in informatietechnologie.
Een organisatie-adviseur vormt een brug tussen economie
en IT. Sluis beschreef eerder de business-zijde van de brug,
terwijl Niemoëller de technische kansen en ontwikkelingen
aan bod liet komen. De rol van de consultant is het
vertalen van de informatiebehoeften van de business,
met de nieuwste technische mogelijkheden in ogenschouw
nemend, naar concrete door te voeren veranderingen in
organisatiestructuur of te implementeren systemen.
Voordat de vierde golf aan de beurt is, laat van der Zee eerst
de eerdere drie de revue passeren. Het begint met ‘data
processing’: enorme gecentraliseerde machines met geringe
rekencapaciteit die data verwerkten. Op dat moment was
niemand zich ervan bewust dat informatieverwerking later
zo’n vlucht zou nemen. Ken Olson (1977) dacht dat niemand
thuis een computer zou willen hebben en Bill Gates (1981)
was in de veronderstelling dat 640 KB geheugen genoeg zou
zijn.
Met de komst van de ‘personal computer’ werden
processen, zowel primair als secundair, anders ingericht.
Informatieverwerking gebeurde vanaf nu decentraal, waarbij
gebruikers zelf applicaties konden ‘maken’ zoals bijvoorbeeld
een spreadsheet.
Met de derde golf kwamen we in het netwerktijdperk
terecht. Alle processen, ook tussen verschillende
organisaties, werden met elkaar verbonden en
informatiestromen moesten op elkaar worden afgestemd.
Een consultant hielp organisaties de vertaalslag te maken
van handmatige, losse processen, naar computergestuurde,
geautomatiseerde processen en hoe deze in te passen in een
nieuwe organisatiestructuur. Het netwerk moest zo worden
ingericht waardoor producten kwalitatief beter konden zijn
en processen sneller en goedkoper konden verlopen om de
concurrentie voor te blijven.
Nu bevinden we ons volgens van der Zee in de vierde golf,
de zogenaamde ‘eco-era’. Alles gaat op de automatische
piloot en IT is in de hele maatschappij verweven. Iedereen
komt ermee in aanraking, of hij of zij dat nu wil of niet.
Alles en iedereen is met elkaar verbonden en kan zodoende
communiceren, informatie delen en samenwerken. Van der
Zee noemt drie ontwikkelingen die ten grondslag liggen
aan de ‘eco-era’. Ten eerste is er de industr ialisatie van
service providers. In plaats van concrete producten leveren
zij nu enkel diensten, waarbij deze diensten steeds verder
worden geautomatiseerd. Daarnaast speelt het concept
van de Service Oriented Architecture (SOA) een grote rol.
Het internet koppelt allerlei componenten op een flexibele
manier aan elkaar. Ten slotte het feit dat niemand iets meer
alleen kan. Het participeren in samenwerkingsverbanden en
netwerken is een must.
Van der Zee noemt enkele praktijktoepassingen van de
vierde golf. Zo is er het ‘lifevest’ bij het golfen dat allerlei
lichaamseigenschappen meet en zo kan bepalen of de
slagtechniek optimaal is en sensoren in huis die ‘voelen’
wie er over de vloer loopt en zo met lichtjes de te lopen
route kunnen aangeven. In de huidige wereld is nu zo enorm
veel informatie dat deze goed gefilterd en gemanaged
moet worden. Iedereen bevindt zich in een digitaal aura
en is ‘traceable’ en ‘trackable’. We zijn allemaal ‘devices’
geworden in een wereldwijd netwerk.
54 .ego
The statement of the David J. McGrath Jr. Professor of
Management at Boston University, professor Venkatraman
is very clear; “Successful companies fail because they trap
themselves in their core competencies. You should not take
the business as a given fact and use IT as the response,
because the future will be driven by technology.”
Venkatraman points out that IT is everywhere and that the
future has even more in store. The next generation will take
the possibilities of technology for granted. If you look at
the possibilities we have nowadays, such as Nike shoes with
computers that track your running performance wirelessly,
we have to start thinking about IT beyond processes, re-
engineering of processes and process management. You have
to remain thinking about the business versus IT dimension
but you also need to think about the innovation vs.
implementation dimension. Therefore you should step away
from functional silos and start looking for ways to enable
cross-functional communication.
The alignment modelIn the 1980’s, before the alignment model, strategy and
organizational structure were given, the only thing IT
could do was to respond to that. They tr ied to do that as
efficiently and effectively as possible. Venkatraman and
Henderson observed that when a function (such as IT)
influences both internal and external matters they obtain
a strategic importance. In 1993 this led to the notion that,
next to the responsive IT function, a strategic component
should be added. This component should be parallel to the
business strategy, pursuing alignment between these two.
The transformative role of ITWith his transformation logic, created in 1994, Venkatraman
challenged senior management to look beyond internal
efficiency (localized exploitation and internal integration),
to focus beyond business process redesign, and look at the
redefinition of the business scope and the redesign of the
business network (i.e. look outside the company). When
you look at Apple for instance, they proudly state on their
products that they are designed in California and made in
China. The redefinition of their business scope is focusing on
design; the redesign of their business network is producing in
China. This business transformation is made possible by IT.
Alignment 2.0The new alignment model focuses on two axis; the strategy
focus, in innovation or implementation, and the leadership
responsibility for business management or IT management.
This translates into four, equally important, quadrants (see
figure 1).
The Cost center is where the IT specialist manages the core
IT function, the one that does not influence the business
strategy. It is important to manage this core IT function, but
it should be focused on cost efficiency, by using for instance
sourcing partners. The Profit center is responsible for the
IT support of today’s business function. Business managers
here have to select IT projects using business cases. This is
where the first alignment model historically has worked. The
Growth center should think of the pervasiveness of IT and
what that will br ing us the coming twenty years. You cannot
innovate, unless you understand the role of technology.
Business managers should make the case for rebuilding the
business model. The Investment center is far less obvious.
Strategy is about recognizing a weak signal before your
competitors do and respond to that. IT managers should
allow for experimenting on how technology can shape the
business scope and redesign the business network. So IT
strategy can enable the (future) business strategy.
The alignment 2.0 model implies that just as business
and IT are not tradeoffs, neither are implementation and
innovation. The marketplace of centers below the line
(see figure 1) has matured and is readily available through
IT vendors and service suppliers. Managers need to start
thinking above the line and also focus on the future by
paying attention to the role of IT in innovation. There will be
one in the very near future.
START THINKING AbOVE THE LINEPROF. DR. N. VENKATRAMAN
Figure 1: Alignment model 2.0 (Venkatraman, 2009)
.ego 55
Adve r ten t i e KPMG
IT INNOVATION - OVERHEIDSPERSPECTIEF
De lezing van heer De Jager begon met een terugblik op 25
jaar geleden, het tijdperk van de ‘matrixprinter’ en ‘5 ¼
inch floppies’. Een tijdperk dat eigenlijk nog niet zo heel
veel achter ons ligt. Deze ontwikkeling heeft de Jager tijdens
zijn tijd als ICT-ondernemer van zeer dichtbij meegemaakt,
in 1992 was zijn eigen onderneming namelijk al bezig met het
ontwikkelen van IT-toepassingen.
Vanaf 1994 kwam deze ontwikkeling in een stroomversnelling.
Oorzaak daarvan was de opkomst van het Internet, een
nieuwe innovatieve technologie die een scala aan nieuwe
mogelijkheden bood. De IT ontwikkeling van vóór deze tijd
was eigenlijk een voortzetting van de industr iële revolutie,
namelijk het verbeteren van bestaande processen door
middel van nieuwe technologie. De golf van IT-ontwikkeling
die volgde met de komst van het Internet was daadwerkelijk
innovatie: het realiseren van nieuwe concepten en
bedrijfsmodellen die zonder IT niet mogelijk waren geweest.
Maar het realiseren van nieuwe bedrijfsmodellen en IT-
toepassingen is niet alleen weggelegd voor bedrijven. Ook
de overheid heeft de afgelopen jaren nadrukkelijk gebruik
gemaakt van innovatieve technologie. Tevens probeert de
overheid het innovatief vermogen van ondernemers optimaal
te ontwikkelen. Een voorbeeld daarvan is de octrooibox,
welke toegankelijker is gemaakt voor zowel het MKB als
softwareontwikkelaars. Software kwam voorheen niet
in aanmerking voor een octrooi. Vreemd eigenlijk, want
software vormt juist een bron van innovatie, aldus de Jager.
“Innovatie en creativiteit zijn daarom ook kernwaarden
die ontzettend belangrijk zijn. De motor van de
Nederlandse economie wordt gevormd door het
innoverend vermogen van ondernemers.”
Het laatste deel van de lezing behandelde de huidige
ontwikkelingen bij de Belastingdienst, en vereenvoudiging
van wet- en regelgeving. De Jager schetste een beeld van
de problematiek bij een organisatie als de Belastingdienst.
Het is een organisatie die tussen burger en overheid staat,
middenin een politieke dynamische omgeving waarin jaar
op jaar ingewikkelde wetgeving wordt bedacht. De legacy
van 30 jaar aan applicaties maakt het niet eenvoudig om in
een korte tijd nieuwe, en vaak complexe (zoals toeslagen),
wetgeving correct te implementeren bij de Belastingdienst.
Om deze omgeving beheersbaar te maken zet de Jager
daarom sterk in op vereenvoudiging, iets wat een andere
manier van denken vereist. Het vereist een nieuwe,
pragmatischere aanpak als het aankomt op het ontwikkelen
van regelgeving. Het uiteindelijke doel daarvan is het
leven van zowel ondernemingen als de burger, en de
Belastingdienst zelf, eenvoudiger te maken. Recente
voorbeelden hiervan zijn onder andere het schrappen van
regels met betrekking tot digitale facturen en de voor-
ingevulde-belastingaangifte voor particulieren.
Deze lezing sloot zeer goed aan bij het thema. Het
overheidsperspectief op “Innovating IT” sloot de dag op een
inhoudelijk interessante manier af.
MR. DRS. J.C. DE JAGER
.ego 57
KUbbIK PRIJSuITGEREIKT AAN: MR. DRS. J.C. DE JAGER
De KUBBIK prijs wordt sinds 1994 toegekend aan een persoon die zich in Nederland of Vlaanderen buitengewoon verdienstelijk
heeft gemaakt op het vakgebied van de informatiekunde. Kandidaten voor de prijs zijn afkomstig uit het bedrijfsleven of
de universitaire wereld. Voor kandidaten uit het bedrijfsleven kijkt de jury naar het innovatieve karakter van werkwijzen
en systemen die door toedoen van de betrokken persoon zijn gerealiseerd. Voor kandidaten uit de academische wereld
beoordeelt de jury het belang of de bijdrage van de persoon als wetenschapper aan het vakgebied. In de toekenning van de
prijs wordt een balans nagestreefd tussen Vlaanderen en Nederland.
Staatssecretaris van Financiën Jan Kees de Jager ontving de KUBBIK prijs omdat hij gedurende zijn loopbaan het belang
van informatie- en communicatietechnologie (ICT) met succes zichtbaar heeft gemaakt op diverse fronten. Hij toonde zich
binnen het in 2003 opgerichte Innovatieplatform een actief pleitbezorger van informatietechnologie, waardoor duidelijk is
geworden dat IT een spilfunctie vervult voor innovatie in Nederland. Ook is de Jager lid van het strategisch ICT-overleg van
het Ministerie van Economische Zaken. In 2007 werd hij door ICT-Office verkozen tot ICT-personality van het jaar, vooral
wegens zijn bijdrage aan het plaatsen van ICT op de nationale agenda in de vorm van ICT als Innovatie-as. Bovendien was
de jury onder de indruk van De Jagers aanpak van de IT-problemen bij de Belastingdienst. Tenslotte boekte De Jager succes
als IT ondernemer met ISM e-Company: het bedrijf staat op nummer 5 van de Fast 50, de ranglijst van de snelst groeiende
technologiebedrijven van Nederland.
De Jager zei zelf dat hij erg verrast en blij was met de prijs. “Door de economische crisis en huidige functie als
staatssecretaris ontvang ik niet veel prijzen meer” gaf de Jager met enige ironie aan. Speciaal was de prijs voor hem, omdat
hij deze kreeg voor het werk dat hij niet alleen nu doet voor het Ministerie van Financiën inzake de Belastingdienst, maar ook
voor wat hij daarvoor deed als ICT ondernemer.
De vaste jury van de KUBBIK prijs 2009 bestaat uit prof. dr. Th. Bemelmans (TU Eindhoven), prof. dr. ir. J.L.G. Dietz RI
(TU Delft), prof. dr. R. A. Meersman (Vrije Universiteit Brussel), drs. J.W. Pauw (Partner Ernst & Young Advisory) en werd
voorgezeten door prof. dr. P.M.A. Ribbers (Universiteit van Tilburg).
58 .ego
COLOFON
59.ego
RedactieadresUniversiteit van TilburgKamer E116t.a.v. SymposiumcommissiePostbus 901535000 LE TilburgTel: 013 466 2998Fax: 013 466 3208E-mail: [email protected]: www.vijfmaart.nl
RedactieMarten BuijsMarcel KlaverJeffrey KramerHans WeigandHan van der Zee
Grafisch OntwerpSBIT DsK.
VormgevingNiek Maas
Foto’sJeffrey KramerJohan Meijer
CopyrightVoor overname van (delen van) artikelen dient schriftelijk toestemming te worden gevraagd aan de redactie. In de artikelen gedane uitspraken vallen onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende auteurs.
Dit verslagenkatern is een uitgave van studievereniging Asset | SBIT en het departement Informatiemanagement van de Universiteit van Tilburg. Dit verslag wordt uitgegeven ter aanvulling op het symposium ‘Innovating IT: Surfing the fourth wave’ gehouden op vijf maart 2009.
DANKWOORDSyMPOSIuMCOMMISSIE 2009
Vele maanden werk hebben er gezeten in de voorbereiding van deze ene dag. Zonder medewerking van een aantal mensen,
bedrijven en andere instanties was het voor ons niet mogelijk geweest deze dag neer te zetten. Daarom willen wij deze
bedanken voor hun hulp bij het neerzetten van dit geslaagde symposium.
Allereerst willen wij alle sprekers en de workshopgevers bedanken voor hun inhoudelijke bijdrage aan dit symposium.
Dit alles gebeurde onder de deskundige leiding van onze dagvoorzitter Piet Ribbers. Ook van essentieel belang waren de
bedrijven die zowel inhoudelijk als financieel een bijdrage geleverd hebben waardoor dit symposium voor een breed publiek
toegankelijk was.
Natuurlijk moeten we ook het congresbureau, de medewerkers van het AVC en de universiteit, maar ook de catering niet
vergeten. Tot slot willen we natuurlijk alle vr ijwilligers bedanken die gedurende de dag zelf ervoor gezorgd hebben dat alles
soepel verliep. Zonder jullie hulp was het niet mogelijk geweest!
Rest ons niets meer dan de commissie van volgend jaar succes te wensen en hopelijk ook u als betrokkene bij het symposium
volgend jaar weer te mogen begroeten!
Adve r ten t i e She l l