egeleidershandleiding water | basisonderwijs

44
1 Wateronderzoek 2 de en 3 de graad basisonderwijs Handleiding begeleider

Transcript of egeleidershandleiding water | basisonderwijs

Page 1: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

1

Wateronderzoek

2de en 3de graad basisonderwijs

Handleiding begeleider

Page 2: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

2

WAT

Water heeft een zeer grote invloed op planten, dieren en de mens: geen enkel wezen kan immers

zonder water!

Door de kinderen in de huid van een natuuronderzoeker te laten kruipen, komen ze te weten wat een

waterplas is en wie haar merkwaardige, soms wrede bewoners zijn.

OPZET

Het veldwerk spitst zich toe op het leven in en rond het water.

Dit zijn de thema’s waar rond we werken:

1. Hoe diep, hoe helder en hoe warm is het water?

2. Welke waterplanten houden van vochtige en natte voeten?

3. Welke waterdiertjes leven er in het water? Hoe noemen ze?

4. Hoe gezond is het water?

5. Wie eet wie op?

6. Hoe sterk is water? (enkele waterproefjes)

Op de eerste plaats willen we de kinderen het water en haar waterdiertjes laten beleven en ervaren.

Aan de hand van verschillende opdrachtjes en proefjes kunnen de andere thema’s aan bod komen.

De kinderen (onder)zoeken veel en proberen zelf hun antwoorden op de vragen te vinden. We willen

de kinderen zo zelfstandig mogelijk laten werken.

Het wateronderzoek onder onze begeleiding duurt 2 uur. Als je het veldwerk in eigen handen neemt,

kan je natuurlijk de tijdsduur verlengen. In het boekje ‘natuurtalenten: op zoek naar leven in het

water’ vind je meer achtergrondinformatie terug.

DOELSTELLINGEN

De kinderen leren

• het leven in en om de waterplas ontdekken

• plezier hebben in waterdiertjes vangen

• waarnemen o.a. ze ontdekken gelijkenissen en verschillen tussen de waterdiertjes

• verbanden zien

• zo zelfstandig mogelijk werken

• samenwerken met elkaar

• met enkele toestellen metingen doen

• …

Veldwerk: onderzoek in en rond het water

Page 3: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

3

MATERIAAL

Al het materiaal vind je terug in onze waterkoffer, op te halen bij natuur & avontuur.

De handleiding voor de begeleider en de opdrachtenkaarten kan je downloaden op onze website.

PLAATS

Onder begeleiding is de afspraakplaats natuur & avontuur.

Neem je het veldwerk in eigen handen, dan kan je naar de volgende plaatsen gaan (zie plan )

zuur voedselarm water

• diels diep

• spiegelaar

• zwemvijver

voedselrijk water

• kikkerkwartier

• blusput aan ‘t ateljee

• blusput aan P1 – P 7/8

Page 4: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

4

Page 5: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

5

WATER, BRON VAN LEVEN

Water is de bron van al het leven op aarde. Geen enkele plant, dier of mens kan zonder water. Weet

je, we bestaan zelf uit ongeveer 70 % water. Het water in ons lichaam zorgt voor het vervoer van

verschillende stoffen (o.a. zuurstof, suikers, mineralen en vitamines). Ook in een dierlijk lichaam of

in een plant speelt hetzelfde proces zich af.

Wat heb je nodig?

• krijtjes of papier en stiften

Wat doe je?

1. Teken, samen met de kinderen vele wolken op de grond.

In de grootste wolk schrijf je water.

2. Vraag aan de kinderen: “Aan wat doet water jou denken?”

Laat de kinderen ca 1 minuut zoveel mogelijk woorden rond de wolken neerschrijven.

3. Doe een korte nabespreking. Orden de woorden in thema’s en schrijf ze in de wolken neer.

Thema’s kunnen zijn: leven, oceanen en rivieren, neerslag, voedsel, de gedaanten van

water, hobby’s en ontspanning, …

DE REIS VAN HET WATER (DE WATERKRINGLOOP)

Wat verandert er aldoor en blijft toch hetzelfde? Dat is het water op onze planeet. Het is bijna even

oud als de aarde zelf. Het volgt steeds dezelfde cyclus. Wist je dat de dinosaurussen hetzelfde

water als jij dronken? Hoe kan dat? We vertellen het verhaal van een druppel water…

Wat heb je nodig?

• symboolkaarten (foto’s) waterkringloop

(zon – wolken – zee – bergen – regen – rivier – aarde)

Wat doe je?

1. Deel de symboolkaarten uit aan de kinderen.

2. Laat kinderen vertellen wat ze hierop zien.

Samen kan de groep het verhaal van water vertellen.

Water: inleiding

Page 6: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

6

Uitleg?

Hoe het allemaal begint…

De warmte van de zonnestralen doet planten, dieren en mensen zweten (transpireren) en doet het

water van de zeeën en meren verdampen. Waterdamp is lichter dan lucht, waardoor die opstijgt

naar onze dampkring (zeg maar: het deksel van onze aarde; door de dampkring kan het water niet

ontsnappen in de ruimte). Als de damp afkoelt, verandert (condenseert) hij in kleine druppeltjes

die wolken vormen. Wolken verplaatsen zich door de luchtstromingen

In de vorm van regen, sneeuw of hagel vallen ze weer op aarde. Water trekt de grond in. Een

gedeelte van dat water stroomt naar de rivieren, die op hun beurt uitmonden in de zee… En zo

begint de cyclus opnieuw.

Sinds het begin der tijden is het nog steeds hetzelfde water dat de cyclus doorloopt; het totale

volume is amper gewijzigd. De dinosaurussen dronken dus hetzelfde water als jij!

Page 7: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

7

OPDRACHT 1: HOE DIEP IS DE PLAS?

Elke plas water is verschillend van grootte en diepte. Sommige waterdiertjes kunnen enkel in diep

water leven. Anderen leven graag op het wateroppervlak of er juist onder.

Wat doen we?

• We meten de diepte van deze plas.

Wat heb je nodig?

• peilstok (= opplooibare lintmeter)

Hoe doe je het?

3. Steek de peilstok in het water totdat je de bodem raakt.

Tip: Het beginpunt is centimeter 1. Deze kant steek je het eerst in het water.

4. Meet en lees de centimeters af, van de bodem tot het wateroppervlakte.

5. Hoeveel centimeter diep is de waterplas?

Vragen?

1. Is de plas diep of ondiep? Wat vind je zelf?

2. Welke waterdieren leven graag in vrij diep water (zoet of zout)? Noem er twee.

zoet water: dolfijn, snoek, zalm, paling, rivierkreeft, zoetwatermossel

zout water: haai, dolfijn, walvis, inktvis, kwal, garnaal,…

Hoe diep, hoe helder en hoe warm is het water?

Page 8: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

8

OPDRACHT 2: HOE HELDER IS HET WATER?

Ruikt het water? Is het water troebel of helder? Zie je met je ogen de bodem van de plas?

Helder water is belangrijk voor roofvissen zoals de snoek. Zo ziet hij zijn prooi. Hij jaagt immers op

zicht. Is het water een groene soep of troebel, dan ziet de snoek niets. Hij kan nu niets vangen en hij zal

doodgaan.

Wat doen we?

• We onderzoeken de helderheid van het water.

• Dit doen we door de zichtdiepte van het water te meten.

Zichtdiepte wil zeggen: “Hoe diep kan jij in het water kijken?”

Wat heb je nodig?

• de helderheidsschijf, vastgemaakt aan een touw met knoopjes erin

Hoe doe je het?

1. Zoek een diep punt in het water.

2. De helderheidsschijf hangt aan een lang touw met knopen vast.

De afstand tussen 2 knopen is 10 cm.

Zit je halverwege tussen 2 knopen, dan is dit ….. cm lang? 5 cm

3. Laat de schijf langzaam in het water zakken. Zo vertroebel je het water niet door omgewoeld

zand.

Laat ze zakken totdat je de witte vlakken en de zwarte vlakken niet meer duidelijk kan zien. Deze

vlakken worden ‘grijs’. Op dit punt meet je de helderheid van het water of de zichtdiepte!

4. Haal nu de schijf naar boven. Tel het aantal knopen dat onder water is geweest.

Dit is de zichtdiepte. Hoeveel centimeter diep kan je zien?

5. Dit is voor de kinderen die graag rekenen en nog meer willen weten.

We berekenen nu de lichtdiepte. Lichtdiepte betekent: “ Hoe ver kan het zonlicht in het water

doordringen?” Het zonlicht kan dieper gaan, dan het zicht van onze ogen.

De lichtdiepte reken je als volgt uit: lichtdiepte = 2 x zichtdiepte

Tot hoeveel centimeter diep kan het zonlicht in het water doordringen?

Page 9: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

9

Vragen (bij vraag 5)?

1. Voor wie of wat is het belangrijk dat zonlicht diep in het water kan schijnen?

Tip: Wie of wat heeft zonlicht nodig om te groeien?

2. Waar leven onderwaterplanten het liefst? In troebel of helder water?

Weet je ook waarom?

Tip voor de begeleider?

Deze meting kan je het best uitvoeren in een blusput of op het bruggetje aan het Kikkerkwartier.

Een ideale diepte is 1 meter of meer.

Even verduidelijken?

Wanneer je de helderheid van het water onderzoekt, meet je eigenlijk de zichtdiepte. De zichtdiepte

geeft aan hoe diep je in het water kan kijken. De lichtdiepte geeft weer hoe ver het licht in het water kan

doordringen. Dit is ongeveer 2 keer de zichtdiepte. Het licht moet immers tweemaal door het water

namelijk naar het voorwerp en weer terug naar je ogen.

Voor helderheid gelden de volgende normen (zie kader). Wanneer de plas minder dan 100 cm diep is,

kan je deze normen niet hanteren.

gemeten waarden helderheid

minder dan 50 cm

slecht

troebel

tussen 50 cm en 125 cm

matig

redelijk

meer dan 125 cm

goed

helder

Uitleg?

De helderheid van het water bepaalt hoe diep het zonlicht kan doordringen. In helder water kan het licht

dieper (zelfs tot op de bodem) doordringen. Hier profiteren de onderwaterplanten van. Zonlicht is

immers levensbelangrijk voor hun groei en hun zuurstofproductie. Onderwaterplanten kunnen alleen

daar groeien waar licht kan komen.

Wanneer het water troebel is of een dichte bedekking heeft (b.v. met drijfbladeren van waterlelie en gele

plomp), vind je geen of nauwelijks onderwaterplanten. Het is immers daaronder te donker voor andere

waterplanten. Minder onderwaterplanten betekent ook minder waterdiertjes.

Soms ziet het water eruit als een ‘groene soep’. Dit komt door de algen die zich snel vermenigvuldigen.

Dit gebeurt door een combinatie van veel zonlicht (warmte) en veel voedingsstoffen in het water.

De helderheid van het water varieert – gedurende het jaar – vaak onder invloed van de

weersomstandigheden (regenbuien, onweer, warmte,…). Maar ook de omgeving, vervuiling, de kwaliteit

van het grondwater beïnvloeden de helderheid.

Page 10: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

10

OPDRACHT 3: HOE WARM IS DE LUCHT EN HET WATER?

Zou het water warmer zijn dan de lucht? Voel eens? Wat denk je?

(Heel) koud water is goed voor de vissen en de andere waterdiertjes. Koud water is rijk aan

zuurstof. Net zoals de mens, hebben alle waterdiertjes zuurstof nodig om te kunnen leven.

In warm water zit er weinig zuurstof. Het water van een rivier, een beek of een plas kan in de zomer

zo warm zijn dat de vissen sterven.

Wat doen we?

• We meten de temperatuur van de lucht en het water.

Wat heb je nodig?

• de waterthermometer met anker en touw

Hoe doe je het?

1. We meten de temperatuur van de lucht.

Leg de thermometer in een schaduwplek op de grond.

Laat de thermometer daar een paar minuten liggen.

Lees nu de temperatuur af. Hoeveel graden is het?

2. Laat de thermometer in het water zakken.

Hou het touwtje van de thermometer vast of maak het vast.

Laat de thermometer een paar minuten in het water liggen.

Lees nu de temperatuur af. Hoeveel graden is het?

Uitleg?

Bijna geen enkel dier kan zonder zuurstof leven, zo ook bij de meeste waterdieren. Daarom is het

erg belangrijk dat er voldoende zuurstof in het water aanwezig is. Als dit niet het geval is, kan je

vast wel raden wat er gebeurt. Waterdieren kunnen dan niet meer ademen en gaan dood.

De temperatuur bepaalt hoeveel zuurstofdeeltjes in het water kunnen oplossen. Zo lost zuurstof

beter op in koud water dan in warm water. Dus: er zitten meer zuurstofdeeltjes in koud water.

Hoe warmer het water is, hoe minder zuurstofdeeltjes er zijn. Ze ‘ontsnappen’ immers uit het

water. Denk maar aan kokend water: je ziet vele luchtbelletjes borrelen; dit zijn de zuurstofdeeltjes.

Stromend water bevat meer zuurstof dan stilstaand water. Door alle geklots komt er meer zuurstof

in het water terecht. In stilstaand water zijn waterplanten belangrijk voor het dierenleven: deze

planten geven immers zuurstof aan het water af.

Page 11: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

11

OPDRACHT 4: WELKE WATERPLANT BEN IK?

Sommige planten en bomen zijn verzot op water. Ze houden van natte voeten, heel het jaar door of

enkel in de winter en de lente. Hun lievelingsplekjes zijn vochtige weilanden, drassige bossen,

oevers van beken en rivieren, vijvers en vennetjes.

Wat doen we?

• We kijken naar de verschillende planten in en rond de waterplas. Hoe zien ze er uit?

• We zoeken hun naam op.

Wat heb je nodig?

• determineerkaartjes planten

• zoekkaarten planten

• aanstiplijst ‘waterplanten’

Hoe doe je het?

1. Kijk goed rond de plas en in de plas.

Groeien er veel of weinig planten aan de oever?

Zijn er veel of weinig planten in het water?

2. Kijk nu goed naar de waterplanten.

Is het een boom of een plant?

Waar staan ze: in het water of aan de rand van het water?

Welke bloemkleur hebben ze?

Welke vorm heeft het blad?

3. Zoek ze tussen de determineerkaartjes of op de zoekkaart.

4. Duid ze aan op de aanstiplijst ‘waterplanten’. Neem hiervoor een eikeltje, een steentje of …

Vragen?

1. Zijn waterdieren belangrijk voor waterplanten? Ja of neen? Waarom denk je dit?

Tips voor de begeleider?

Deze opdracht is het meest interessant als je naar het Kikkerkwartier gaat. Hier vind je een grote

variatie aan waterplanten.

De determineerkaartjes kan je voor de jongere kinderen gebruiken, de zoekkaarten voor de oudere

kinderen. Op de achterkant van de determineerkaartjes staan nog kijk- en belevingsvraagjes over

de plant.

Welke waterplanten en bomen houden van natte voeten?

Page 12: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

12

Sta je aan het Kikkerkwartier? Zoek samen met de kinderen naar watermunt. Kneus blaadjes van

verschillende planten: zo komen de geuren vrij. Volg je neus en snuif totdat je de muntgeur ruikt.

Dit is overduidelijk watermunt. Je kan van dit plantje muntthee zetten.

Uitleg?

Waterplanten en waterdieren horen onlosmakelijk bij elkaar. Ieder heeft een taak. Ze zijn allemaal

afhankelijk van elkaar d.w.z. dat de één niet zonder de ander kan leven.

Waterplanten hebben als taak om suikers (= eten) te maken. Ze nemen wat mineralen uit de

bodem, een snuifje CO2 uit de lucht en gebruiken het zonlicht als energie. Als dessert maken ze

zuurstof.

Waterplanten bieden heel wat schuilplekjes. Zo zullen verschillende waterdiertjes zich verschuilen

opdat ze niet opgegeten worden. Maar de waterroofdieren spelen ook graag verstoppertje; zo

kunnen zij hun prooien besluipen en grijpen.

Sommige waterdieren lusten graag waterplanten (b.v. de poelslak). Andere waterdiertjes gaan juist

waterdiertjes opeten. Alle diertjes hebben zuurstof nodig om te leven.

En dan leven er nog schimmels en bacteriën in en rond het water. Zij ruimen voortdurend op. Zij

zorgen ervoor dat dode waterplanten en –dieren afgebroken worden tot heel kleine deeltjes.

Hiervoor hebben zij ook zuurstof nodig.

Page 13: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

13

AANSTIPLIJST WATERPLANTEN

Welke waterplanten zie je? Waar staan ze?

Duid ze aan in de tabel. Doe dit met een eikeltje, een steentje, een blaadje of … iets anders dat je

vindt.

Waar sta ik?

Ik ben

Dit heb ik gezien!

Ik ben een boom die van water houdt.

Mijn voeten staan altijd of meestal in het water.

zwarte els

schietwilg

boswilg

Ik ben een moerasplant.

Ik sta met mijn voeten meestal in het water,

maar niet als het lang droog blijft.

moeras-

vergeet-mij-nietje

watermunt

kattenstaart

bitterzoet

gewone wederik

gele lis

Aanstiplijst waterplanten

Page 14: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

14

gele dotterbloem

waterweegbree

waternavel

veenmos

Ik ben een oeverplant.

Ik sta met mijn voeten altijd onder water.

lisdodde

riet

Ik ben een drijvende plant.

Mijn wortels hangen in het water of zitten in de

bodem. Mijn bladeren drijven.

waterlelie

gele plomp

veenwortel

drijvend fonteinkruid

Ik ben een onderwaterplant.

Ik leef ondergedoken. Ik blijf helemaal onder

water.

vederkruid

sterrenkroos

Page 15: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

15

OPDRACHT 5: WELK ONGEWERVELD WATERDIERTJE BEN IK?

We gaan op safari in de waterplas. Wat wriemelt er in het water? We zien zwemmende, vretende,

parende waterdiertjes, rare snuiters met peddels en steekstaarten,… .

Ieder diertje heeft zijn eigen woonplaats of thuisplek. Schep daarom op verschillende plekjes in

het water. Waar denk jij dat je de meeste diertjes zal vinden?

Wat doen we?

• We gaan zo veel mogelijk waterdiertjes scheppen.

• We brengen ze op naam, enkel de waterdiertjes die we met het blote oog kunnen zien.

Wat heb je nodig?

• schepnetjes

• witte emmertjes

• doorzichtige bakken

• zeefjes

• loepenpotjes

• determineerkaartjes waterdiertjes

• zoekkaarten waterdiertjes

• zoeksleutel waterdiertjes

• aanstiplijst ‘waterdiertjes’

• symboolkaarten ‘ademwijze’ en ‘zwemwijze’ waterdiertjes

Hoe doe je het?

1. Neem een wit emmertje. Vul dit met helder water van de plas.

2. Schep op verschillende plaatsen in de plas. Als er iets wriemelt in het schepnetje, dan heb

je iets gevangen. Doe het waterdiertjes in je emmertje.

3. Bekijk het waterdiertje in een loepenpotje.

Zoek zijn naam op tussen de determineerkaartjes, de zoekkaart of de zoeksleutel.

4. Duid ze aan op de aanstiplijst ‘waterdiertjes’. Neem hiervoor een eikeltje, een steentje of …

iets anders dat je vindt.

Vragen?

1. Welke waterdiertjes komen het meest voor? Maak een top 3 of een top 5.

2. Welke waterdiertjes verstoppen zich goed?

Welke ongewervelde waterdiertjes leven in het water?

Page 16: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

16

Tips voor de begeleider?

Om succesvol waterdiertjes te scheppen:

• Sleep met lange, rustige halen je schepnet in het open water.

• Schep langs de oeverzone.

• Schep juist onder het wateroppervlak.

• Schep tussen de begroeiing van de waterplanten.

• Schep op de bodem.

• Neem drijvende waterplanten uit het water en ‘spoel’ ze in het emmertje

• Vind je takken in het water, ‘spoel’ ze in je emmertje’.

Om de waterdiertjes in het emmertje terug te vinden:

• Zorg ervoor dat het water in het emmertje helder (niet troebel) blijft.

• Laat enkele drijvende waterplanten in je emmertje zitten.

Je kan scheppen in 2 verschillende waterplassen en deze met elkaar vergelijken.

Je kan de groep in kleinere groepjes (4 of 5) verdelen met elk hun eigen (aquarium)bak. Hun

opdracht: ze nemen elk beestje onder de loep, brengen ze op naam en duiden het aan op de

aanstiplijst.

De determineerkaartjes kan je voor de jongere kinderen gebruiken, de zoekkaarten en de

zoeksleutels voor de oudere kinderen. Op de achterkant van de determineerkaartjes staan nog

kijk- en belevingsvraagjes over het waterdiertje.

Intermezzo’s?

Voor de jongere kinderen:

1. Laat de kinderen hun waterdiertjes volgens aantal poten ordenen.

(0 – 4 – 6 – of meer dan 6 poten)

2. Hoe ademt een waterdiertje? Laat de kinderen hun diertje gedurende een paar minuten

bekijken. Gebruik de verschillende (aquarium)bakken. Hang een de symboolkaart per bak.

• snorkel o.a. muggenlarve, staafwants, waterschorpioen, keverlarve,…

• luchtflessen (zoals een duiker) o.a. waterkever, duikerwants, waterspin, poelslak,…

• kieuwen (zoals de vissen) o.a. nimf waterjuffer, larve slijkvlieg, larve eendagsvlieg,…

3. Wat is de zwemwijze van het waterdiertje? Hoe beweegt het waterdiertje zich vooruit?

Laat de kinderen hun diertje gedurende een paar minuten bekijken. Gebruik de

verschillende (aquarium)bakken. Hang een de symboolkaart per bak.

• roeispanen o.a. schaatsenrijder, ruggenzwemmer, waterkever,…

• raketmotor o.a. larve ibel

• slangenbeweging o.a. bloedzuiger

Page 17: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

17

4. Als je meerdere (verschillende) waterkevers vindt: laat de kinderen ze observeren.

Wat zijn de verschillen en wat zijn de gelijkenissen? Kijk goed naar de ligging van de ogen,

de vorm van de rug (de dekschilden), de lengte, de poten,… .

5. Als afsluiter kan je ‘memory: zo groot, zo klein’ of ‘wie ben ik’ of ‘kwartet’ spelen. Zie

verder.

Voor de oudere kinderen:

1. Laat de kinderen de volgende waterdiertjes goed observeren en hun verschillen /

gelijkenissen ontdekken.

• een ruggenzwemmer (of bootsmannetje) en een schaatsenrijder

• een larve van een waterjuffer en een larve van een glazenmaker

• een watervlokreeft en een waterpissebed

• een poelslak en een posthoornslak

• een staafwants en een waterschorpioen

• een larve van een slijkvlieg en een larve van een ééndagsvlieg (haft)

2. Ga samen op ‘libellenjacht’.

Probeer eventueel met een schepnet een waterjuffer (een slanke libel) te vangen, zodat de

kinderen dit insect van dichtbij kunnen bekijken.

Observeer de vliegende en stilzittende libellen en waterjuffers.

• Hoe vliegen en jagen ze?

• Hoe vrijen ze? Kijk naar het paringswiel.

• Hoe kruipen de larven uit het water en veranderen ze in een volwassen vliegende libel?

In de maanden april en mei, op zonnige dagen, kan je heel mooi zien hoe de larven uit

het water kruipen en uit hun larvenhuid ontsnappen.

Na de observatie van de libellen kan je aan de hand van de foto’s de metamorfose van de

libel (viervlek) vertellen. Deze foto’s kan je ook uitdelen aan de groep.

3. Wie is mijn waterdiertje?

Laat de kinderen een identiteitsfiche van hun gevonden waterdiertje maken. Zie verder.

4. Hoe gezond is het water?

Bepaal samen met de kinderen de kwaliteit van het water. Zie verder.

5. Wie eet wie op?

Speel met de kinderen het voedselketenspel. Zie verder.

6. Ken je de waterdiertjes?

Rond af met de waterdiertjeskwis. Zie verder.

Page 18: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

18

DE METAMORFOSE VAN DE OEVERLIBEL

http://www.vandersluijs.net/images/libellen/index_libellen_juffers.html#

Page 19: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

19

Druk dit voor elk kind af. Zie volgende bladzijde.

De kinderen zoeken hun lievelingswaterdiertje uit. Ze zetten dit in een loepenpotje en observeren het.

Verduidelijken?

• Tot welke familie behoor ik?

De zoekkaart of de zoeksleutel zoetwaterdieren maken al een opdeling: wormen, weekdieren,

spinnen, insecten (libellen (glazenmakers en waterjuffers), wantsen, kevers, …)

• Wat eet ik graag en wie zijn mijn vijanden?

Gebruik hiervoor de tabel ‘eetgewoonten van waterdieren’.

Identiteitsfiche (kaart) waterdiertjes

Page 20: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

20

IDENTITEITSKAART/FICHE WATERDIERTJE

Wat is mijn naam? Tot welke familie of stam behoor ik?

Geef mij een bijnaam (dit is een eigen verzonnen naam die goed bij mij past).

Waar leef ik?

0 op de bodem 0 tussen de planten

0 op het water 0 juist onder het wateroppervlakte

0 op een vis of slak

Aantal poten 0 geen 0 1 0 2 0 4 0 6 0 8 0 meer dan 8

Hoe adem ik?

0 via kieuwen 0 af en toe happen

0 via luchtbel of ‘duikfles’ 0 via een ‘snorkel’

0 anders: ………………………..

Hoe zwem ik?

0 ik heb roeispanen 0 ik beweeg zoals een slang

0 op mijn zij 0 op mijn rug

0 ik kruip 0 anders: ………………………..

Welke opvallende kenmerken heb ik?

Ik eet graag… Dit zijn mijn vijanden...

Tekening mij. Gebruik de achterzijde van dit blad.

Page 21: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

21

AANSTIPLIJST ONGEWERVELDE WATERDIERTJES

Welke ongewervelde waterdiertjes heb je gevonden? Zoek hun naam op.

Ongewervelde dieren zijn dieren zonder ruggengraat en beenderen. 2 diertjes op deze lijst zijn

gewerveld. Weet jij welke?

Duid de diertjes aan in de tabel. Doe dit met een eikeltje, een steentje, een blaadje of … iets anders

dat je vindt.

Ik ben

Die heb ik gezien!

Ik ben

Die heb ik gezien!

poelslak

nimf van een

waterjuffer (slank)

posthoornslak

nimf van een

glazenmaker (dik)

schijfhoornslak

slijkvlieglarve

erwtenmossel

nimf van een haft

(= eendagsvlieg)

zwanenmossel

keverlarve

bloedzuiger

geelgerande watertor

larve pluimmug

schrijvertje

larve vedermug of

dansmug

kokerjuffer met koker

Aanstiplijst ongewervelde waterdiertjes

Page 22: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

22

larve steekmug

waterschorpioen

zoetwaterpissebed

staafwants

zoetwatervlokreeft

ruggenzwemmer (of

bootsmannetje

watermijt

duikerwants

waterspin

schaatsenrijder

kikkervisje

vijverloper

salamandervisje

schaatsenrijder

Page 23: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

23

EXTRA OPDRACHT: WELKE VIS OF AMFIBIE BEN IK?

Naast talrijke ongewervelde diertjes, leven ook vissen en amfibieën in het water. Het kan zijn dat jij

één van deze diertjes hebt gevangen.

Vissen kunnen nooit zonder water. Amfibieën komen op het land, maar hebben altijd een vochtige

omgeving nodig. Hun eitjes leggen ze altijd in het water.

Weet jij wat een amfibie is? Vertel!

Wat doen we?

• We zoeken de naam op van de vis die we hebben gevangen.

• We zoeken op welke amfibie we hebben gevangen.

Wat heb je nodig?

• veldgids ‘zoetwatervissen’

• zoekkaart ‘amfibieën’

• veldgids ‘amfibieën’

Hoe doe je het?

1. Observeer de vis, de kikker of de salamander goed.

2. Blader in de veldgidsen en kijk goed. Lijkt de tekening op het dier dat je gevangen hebt?

3. Of neem de zoekkaart en begin bij START. Door ja/nee-vragen op te lossen kom je tot het

antwoord.

Vragen?

1. Wat is het verschil tussen een vis en een kikkervisje?

2. Wat is het verschil tussen een salamandervisje en een kikkervisje?

3. Welke verschillen zie je tussen het kikkervisje en de volwassen kikker?

4. Hoe ademt een kikker (in het water)?

Welke andere gewervelde dieren leven in en op het water?

Page 24: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

24

Tips voor de begeleider?

Er zijn verschillende praktische veldgidsen van amfibieën in de koffer, die nog wat uitleg geven. Het

boek ‘Kikkers en padden’ geeft je nog fijne achtergrondinformatie mee over o.a. de bouw van een

kikker, het verschil tussen een kikker en een pad, de verschillende soorten kikkers, de levenscyclus

van een kikker en pad, hun levenswijze en hun voedsel, waarom kwaken ze… .

Intermezzo’s

1. Heb je kikkerdril en kikkervisjes gevonden (voorjaar)?

Laat de kinderen de kikkerdril voelen en de kikkervisjes observeren. Laat ze de verschillende

stadia van de kikkervisjes zoeken. Bespreek samen de levenscyclus van de kikker.

Eventueel kan je ook met de foto’s werken.

2. Heb je een kikker en een pad gevangen?

Onderzoek samen wat het verschil tussen een kikker en een pad is? Deze diertjes zitten

echter in stress. Hou ze dus niet te lang vast, zodat ze kunnen bekomen. Te veel stress kan

tot hun dood leiden.

3. Heb je een salamandervisje en een kikkervisje geschept?

Zoek samen naar de verschillen en de gelijkenissen.

Salamandervisjes lijken precies op draakjes. In de eerste

stadia hebben ze uitwendige kieuwen in hun nek.

Uitleg?

Amfibieën zijn gewervelde dieren. Amfibie komt van het Griekse woord amfibios, dat betekent

dubbelleven. Amfibieën (zoals padden, kikkers, watersalamanders) maken de metamorfose

(gedaanteverwisseling) van het leven in het water naar leven op de aarde: van kieuwen naar longen.

Amfibieën zijn koudbloedige dieren. Ze kunnen niet zelf hun temperatuur (zoals bij de mens)

regelen. Hierdoor hebben ze weinig zuurstof nodig. Zo ademen ze voornamelijk via de huid, die

rijkelijk voorzien is van bloedvaatjes, en via de slijmhuid van de mondholte. Er is ook

longademhaling, maar deze is niet echt krachtig. De larven ademen via uitwendige kieuwen: dunne

huidslipjes, waar het bloed doorheen stroomt.

Levenscyclus kikker

In het voorjaar (afhankelijk van temperatuur) komt de kikker uit haar winterslaap. Ze legt kikkerdril in

het water. Na enkele dagen komt er een kikkervisje uit. Die leeft als een vis in het water. Een andere

naam voor kikkervisje is dikkopje. Het heeft een dikke kop en een staartje waar hij mee zwemt. Na

nog een paar dagen beginnen zijn pootjes te groeien en de staart wordt kleiner! Eerst komen de

achterpootjes, daarna de voorpootjes. Dan kan het kikkertje niet meer in het water leven en kruipt ie

op de kant. De achterpootjes zijn sterke springpoten geworden. Ook het voedsel verandert nu: van

planten en wat dierlijke resten in het water naar het vangen van insecten.

Page 25: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

25

Marjolein Spitteler

Dit zijn de verschillen tussen padden en kikkers.

Padden Kikkers

Pad is ‘s nachts actief Kikker is overdag actief

Leggen eitjes in een streng Leggen eitjes in een hoopje

Hebben korte, dikke achter pootjes Hebben lange achterpoten

Maken korte hupjes / kruipen Maken grote sprongen

Leeft op het land, maar heeft wel water nodig Leeft in en bij het water

Kleine of geen zwemvliezen Zwemvliezen tussen de tenen

Drogere, bobbelige huid Vochtige, slijmerige huid

Ronde snuit Iets spitsere snuit

Bolvormige ogen waarmee ze s nachts Rust ‘s nachts

goed kunnen zien

Paddendril Kikkerdril

Dit zijn hun gelijkenissen: het zijn amfibieën (en zijn dus koudbloedig), ze hebben grote ogen, ze

houden een winterslaap, ze hebben allebei een kleverige tong waarmee ze insecten vangen, ze

leggen allebei eitjes die zich op eenzelfde wijze tot kikker / pad ontwikkelen.

Page 26: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

26

EXTRA OPDRACHT: WELKE EEND (OF WATERVOGEL) BEN IK?

Ook verschillende vogels houden van water. Reigers zitten dikwijls aan onze vennen. Ze kunnen

zich urenlang stilhouden… totdat ze een smakelijke kikker kunnen happen.

Daarnaast zie je veel eenden op onze vennen. De bekendste is onze wilde eend. Aan hun

vederdracht kan je duidelijk zien wie het mannetje en wie het vrouwtje is. In het voorjaar, als je

langs de oevers loopt, kan je een broedende eend tegenkomen. Ssst, niets zeggen of doen... loop

gewoon stilletjes terug.

Wat doen we?

• We observeren de eenden en andere watervogels.

• We zoeken de naam van de eend (of de watervogel op).

Wat heb je nodig?

• verrekijker

• zoekkaart ‘eenden en andere watervogels’

Hoe doe je het?

1. Door stil te zijn kan je de watervogels rustig bekijken.

Hoe zwemmen ze? Hoe zoeken ze naar voedsel? De één doet al gekker dan de ander.

De wilde eend behoort tot de grondeleenden, ook wel zwemeenden genoemd. Deze eenden

staan vaak met hun kop onder water te zoeken naar voedsel (grondelen).

2. Weet je welke eend of watervogel je ziet? Neen, gebruik de zoekkaart. Zoek de naam op.

Vragen?

1. Welke eend is het mannetje? Dit noemen we een woerd. Welke eend is het vrouwtje?

Waarom verschillen ze van kleur?

De woerd heeft opvallende kleuren: een glanzende groene kop en een witte halsring, paars

tot blauwgroen kleurige spiegels in de vleugels en gekrulde zwarte veren aan de staart.

Tijdens de zomerrui echter is het verenkleed van het mannetje in schutkleuren gehuld.

Alleen aan de groengele kleur van de snavel kan je zien dat het

een mannetje is; vrouwtjes hebben een bruinoranje snavel.

Het vrouwtje heeft een bruin gespikkeld verenkleed, naast paars tot blauwgroen kleurige

spiegels in de vleugels. Dit is echte camouflage, waardoor ze niet opvalt als ze broedt.

2. Mocht je een veer vinden, neem ze mee en bekijk ze goed.

Laat een druppel water op de veer vallen. Wat zie je? Wat merk je op?

Je ziet dat de druppel wegglijdt. Veren (voornamelijk donsveren en dekveren) isoleren en

stoten water af.

Page 27: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

27

OPDRACHT 6: HOE GEZOND IS HET WATER?

Het aantal verschillende soorten waterdiertjes én de meest speciale waterdiertjes bepalen hoe

gezond of hoe ziek het water is. Laten we eens kijken.

Wat doen we?

• We onderzoeken hoe gezond het water is met de hulp van de gevonden waterdiertjes.

Wat heb je nodig?

• de aanstiplijst ‘waterdiertjes’, aangeduid (ingevuld)

• de tabel ‘waterkwaliteit’

Hoe doe je het?

1. Neem de aanstiplijst ‘waterdiertjes’. Hoeveel verschillende soorten heb je gevonden?

2. Wat is het meest speciale waterdiertje dat je hebt gevonden?

Welke is het meest voor vervuiling gevoelige diertje dat we hebben gevangen?

Vragen?

1. Welke waterkwaliteit heeft deze waterplas dan? Is ze gezond of vervuild?

Tips voor de begeleider?

Deze opdracht doe je best samen in groep.

Uitleg?

Diertjes die kunnen ‘snorkelen’ (b.v. een muggenlarve, een staafwants) kunnen in vervuild water

leven. Diertjes die de zuurstof uit het water halen (b.v. nimf van waterjuffer, slijkvlieglarve) hebben

nood aan gezond water.

In het algemeen kan je zeggen:

• Hoe beter de kwaliteit van het water (hoe zuiverder), hoe meer verschillende dieren erin

kunnen leven.

• Dieren die in water van slechte kwaliteit (onzuiver water) heel veel voorkomen, zullen in

gezond water minder talrijk aanwezig zijn.

Hoe gezond (of ziek) is het water?

Page 28: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

28

Page 29: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

29

OPDRACHT 7: WIE EET WIE OP?

Het is moord en doodslag onder de kleine waterbeestjes. De één jaagt, de ander verstopt zich of

slaat op de vlucht. Het is voortdurend eten en gegeten worden.

Wat heb je nodig?

• tabel ‘eetgewoonten van de waterdieren’

Hoe doe je het?

1. Geef aan ieder kind een waterdiertje in een loepenpotje (ofwel een kaartje van een

waterdiertje – zie afbeeldingen determineerkaartjes of memoryspel).

2. Laat elk kind opzoeken wie de prooi(en) en de vijand(en) van zijn waterdiertje zijn.

3. Leg vervolgens enkele begrippen uit: wat is een voedselketen? wat is een voedselweb?

4. Vraag aan de kinderen om nu 1 of meerdere voedselketens te maken. Wie eet wie op?

Tip: Deel eventueel de kinderen in kleine groepjes op.

5. Als dit lukt, bouw samen een levende voedselweb op met de gevonden waterdiertjes.

Als ze prooi en vijand zijn, houden de kinderen elkaar vast aan de schouders of aan de

handen

Tip: Dit kan soms chaotisch zijn. I.p.v. dat de kinderen elkaar vasthouden, kunnen ze het

web opbouwen door de diertjes te verbinden met stokken. Zo krijgen ze een beter visueel

overzicht.

Tip: Sommige diertjes zullen slechts waterplanten eten: deze kinderen staan met hun

voeten aan de rand van de waterplas of houden een emmer vast waar waterplanten in

zitten.

6. Leg de volgende situaties voor aan de kinderen:

1. In de waterplas zet iemand een snoek uit. Deze vis is een ‘superroofdier’. Wat

gebeurt er met het voedselweb?

2. Door het warme weer, groeien de algen heel snel. Op korte tijd is de waterplas een

groene soep geworden. Wat gebeurt er met de andere waterplanten en de

waterdiertjes?

7. Nu de groep een voedselweb heeft opgebouwd, kan je afsluiten met het woord

‘levensgemeenschap’. Wat wil dit zeggen?

Wie eet wie op?

Page 30: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

30

Uitleg?

Elk dier heeft een ander menu. Er bestaan in grote lijnen 5 verschillende menu’s:

• Dit waterdiertje eet voornamelijk dood materiaal (bladeren en takken die vallen in de

waterplas, waterplanten die afsterven, dieren die doodgaan) op. Hij is een afvaleter (of

detrivoor) zoals de zoetwaterpissebed.

• Dit waterdiertje is een vegetariër: hij is gek op algen en waterplanten. Hij is een planteneter

(of herbivoor) zoals de haftenlarve en de posthoornslak.

• Dit waterdiertje is verzot op andere (water)dieren. Hij is een vleeseter (of een carnivoor)

zoals de gevreesde geelgerande watertor (carnivoor 1ste orde en 2de orde)

• Dit diertje leeft van de levenssappen (zoals bloed) van andere dieren zoals de bloedzuiger.

Hij is een parasiet.

• Dit diertje eet alles graag, zowel algen en waterplanten als waterdiertjes. Hij is een alleseter

(of een omnivoor).

Je kan op een rij zetten wiet wat eet. Bijvoorbeeld: algen worden opgegeten door muggenlarven;

kikkers eten graag muggenlarven; een reiger eet op zijn beurt graag kikkers. Dit noemen we een

voedselketen.

Natuurlijk leven van elke soort niet evenveel diertjes. Veel waterdiertjes leven aan de basis en

zullen altijd opgegeten worden. Slechts enkele (water)dieren leven aan de top en zullen zelden of

nooit ‘gepakt’ worden. In ons voorbeeld ‘alg – muggenlarve – kikker – reiger’ zal duidelijk zijn dat

er heel veel algen moeten zijn om alle muggenlarven te voeden. Om alle kikkers te voeden moeten

er veel muggenlarven zijn. Om de reigers te voeden, zullen er genoeg kikkers moeten zijn. Als je

deze aantallen in beeld brengt, krijg je een soort toren, de voedselpiramide.

Welk waterdiertje eet de ander op? Sommige zijn planteneters en zullen alleen algen en

waterplanten eten. Andere zijn echte rovers die wel veel verschillende waterdiertjes eten. Als je

hiervan een beeld zou vormen en pijlen tussen de verschillende waterdiertjes zou trekken, dan

ontstaat er een voedselweb.

Alle planten en dieren in het water leven er met elkaar maar ook van elkaar. De één kan niet zonder

de ander. Waterplanten zuiveren het water, brengen zuurstof in het water, zorgen voor diverse

schuilplaatsen en … is voedsel. Waterplanten vormen de basis van de voedselketen.

Waterplanten sterven ook af; zij worden opgeruimd door de afvaleters. Planteneters zorgen ervoor

dat er geen overwoekering van planten komt. Op hun beurt worden zij verorberd door de

vleeseters. Grote vleeseters zijn dol op kleine vleeseters. Kortom: overbevolking door één

bepaalde soort wordt vermeden. Zo vormen ze samen een levensgemeenschap, waardoor alles in

een dynamisch evenwicht kan blijven. Als er ook maar één schakel ontbreekt, wordt alles

ontregeld. Dit kan grote gevolgen hebben. Bijvoorbeeld: vervuiling van het water doordat mensen

afvalwater lozen. Denk aan het proefje met zeepwater (zie verder).

Page 31: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

31

Water heeft bepaalde krachten of eigenschappen. Met eenvoudige proefjes kan je het begrip

‘oppervlaktespanning’ aanbrengen. Zo krijg je een antwoord op de vraag ‘hoe kunnen dieren op het

wateroppervlakte lopen’. Deze proefjes richten zich eerder naar een oudere leeftijd (10-12 jaar).

Proefje 1 en proefje 2 (het spel waterdeeltjes) kan je zeker doen met een jongere leeftijd. Deze

proefjes drukken uit hoe sterk water is.

Er zijn verschillende waterdiertjes geschept. Vestig de aandacht op de diertjes die op het water leven

(o.a. de schaatsenrijder, de vijverloper,… ). Stel de volgende vragen:

• “Hoe doen ze het?

• “Kan jij op het water lopen?”

Er is blijkbaar iets speciaals met het diertje en/of het water aan de hand. Welk geheim draagt dit

diertje met zich mee? We zoeken het uit met de volgende proefjes.

PROEF 1: DRUPPELS OP PLASTIC OF GLAZEN PLAAT

Wat heb je nodig?

• plastic (of glazen) plaat

• spuitjes

Hoe doe je het?

De kinderen maken druppels op de plaat. Door het hellen en het hol maken van de plaat maak je 1

grote waterdruppel. Trek de aandacht van de kinderen op het moment van de samensmeltende

druppels.

Vraag:

“ Kan je van deze grote druppel water opnieuw kleinere waterdruppeltjes maken? Hoe doe je dit?”

Besluit?

Water houdt van water.

Tip:

Voor de jongere kinderen kan je het proefje als volgt besluiten:

Als waterdruppeltjes elkaar zien, worden ze hevig verliefd op elkaar: ze willen voor altijd samen

blijven. Is het dan gemakkelijk om ze los te trekken?

Of: waterdruppels worden naar elkaar toegetrokken als magneten. Demonstreer het met

magneetjes (= de verschillende waterdruppeltjes). Kan je ze gemakkelijk uit elkaar trekken?

Hoe sterk is water? Enkele waterproefjes …

Page 32: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

32

PROEF 2: DE KRACHT VAN WATER

Wat heb je nodig?

• pot met gaasverband over de opening

• kan met water

Hoe doe je het?

Vraag: “Kan je het water door het gaas heen in de pot gieten?”

Iemand van de groep doet het…: het water kan door het gaas.

Vraag: “Als we nu de pot helemaal omdraaien… loopt het water er dan uit of niet?”

Iemand anders van de groep doet het…:eerst loopt wat water door het verbandgaas, maar al vlug stopt

het en blijft het water hangen.

Besluit?

Water houdt van water. Het is een niet te onderschatten kracht.

Wat meer achtergrond:

Luchtdruk is zeker niet de hoofdoorzaak van het blijven hangen van het water. De proef lukt immers ook

als er in de omgedraaide pot een stevige luchtbel zit!

Eigenlijk is het een combinatie van:

• een klein drukverschil tussen de atmosfeer en de lucht in de pot die ontstaat door een klein

verlies aan water vlak na het omdraaien;

• de cohesiekracht van water – ‘water houdt van water’ (proef 1).

Dit fenomeen kan je best vergelijken met een groep mensen die samen door een smalle deur wil. Als de

mensen zo van elkaar “houden” dat ze elkaar arm in arm vasthouden, dan raak je onmogelijk door de

deuropening of de druk moet wel erg groot zijn.

Varianten?

Speel het spelletje ‘waterdeeltjes’ met de jongere kinderen.

Vorm met een groepje kinderen een grote keten van waterdeeltjes die heel sterk aan elkaar vasthangen:

de kinderen haken zich in elkaar vast. De andere kinderen proberen deze keten te doorbreken. Dit zal

niet (of zeer moeilijk) lukken.

Maak opnieuw met een groepje een keten van waterdeeltjes. De waterdeeltjes hangen nu niet zo sterk

aan elkaar vast: de kinderen geven elkaar een hand. De andere kinderen proberen deze keten te

doorbreken. Dit zal nu veel gemakkelijker gaan.

Dit fenomeen zie je terug als de kinderen hun glazen tot op de rand zouden vullen: het water staat dan

bol.

Uitleg:

Water bestaat uit zeer kleine deeltjes, mini-mini waterddruppeltjes, die aan elkaar vasthangen. Soms

hangen ze heel dicht bij elkaar, wat maakt dat waterdiertjes op het water kunnen lopen. Soms hangen

de waterdeeltjes verder uit elkaar. Dit gebeurt wanneer het water vervuild is (b.v. zeepwater). De

waterdiertjes kunnen nu niet meer op het water lopen, ze zinken en ze verdrinken.

Page 33: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

33

PROEF 3: EEN GLAS VOLLER DAN VOLLER DOEN

Wat heb je nodig?

• een glas of een potjesloep

• een kan water of een fles water

Hoe doe je het?

Iemand vult het glas met water tot aan de rand. Kan het nog hoger? Jawel, met een spuitje kan je

nog véél meer water in het glas doen.

Vraag: “Wat zie je?” Het water komt bol te staan.

Besluit?

Water houdt van water. Het wateroppervlak kan bol te komen staan dankzij de

oppervlaktespanning (= een gevolg van de cohesiekracht van water).

Vraag: “Zou door die oppervlaktespanning waterdiertjes op het water kunnen lopen?”

PROEF 4: DUIMSPIJKERPROEF

Wat heb je nodig?

• enkele droge duimspijkers zonder gat en plastic hoesje

• kommetje met water

Hoe doe je het?

Vraag: “Is de duimspijker lichter of zwaarder dan water?” Iemand neemt de duimspijker en laat

deze in het kommetje water vallen. De duimspijker zinkt onmiddellijk. De duimspijker is duidelijk

zwaarder dan water, het drijft niet!

Nu doen we iets waardoor de duimspijker wel kan drijven op het water!

Neem een duimspijker en legt deze met zijn ‘hoofdje’ voorzichtig op het wateroppervlak. De

duimspijker blijft drijven.

Besluit?

Watermoleculen vormen een vlies aan de oppervlakte. Hierdoor kan de duimspijker op het water

blijven drijven. Hierdoor kunnen eveneens waterdiertjes zoals de schaatsenrijder op het water

lopen.

Nog een opmerking:

Een duimspijker drijft niet zoals een kurk of een stuk hout want hij komt helemaal niet in het water!

Pluk je hem voorzichtig weer van het wateroppervlak dan merk je dat die duimspijker helemaal niet

nat is. De duimspijkers drijven dus niet, maar liggen echt op het water. Je merkt duidelijk het

‘putje’ dat ze in het wateroppervlak duwen.

Page 34: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

34

Uitleg ‘wat is oppervlaktespanning’:

Elke soort (materiaal, voorwerp,…) heeft haar eigen gewicht bij eenzelfde hoeveelheid.

Zo weegt een zak pluimen niet evenveel als een zak papier. Een zak water weegt niet evenveel als

een zak stenen.We zeggen dat elke stof een eigen soortelijk gewicht heeft.

Als er iets op het water zit, dat zwaarder weegt dan water, zou het in feite moeten zinken. Maar dit

gebeurt niet… Zo kan een boot varen, zo kan een mens drijven en zo kan een schaatsenrijder

lopen op het water.

Hoe kan dit nu? Een voorwerp, een mens of een dier duwt het water naar beneden. Het water duwt

hen naar boven met juist dezelfde kracht.

Dit noemen we oppervlaktespanning. De bovenste laag van het water is gespannen, de andere

waterdeeltjes zwerven rond. Je kan het je voorstellen als een sterk vlies dat op het water ligt.

Een voorwerp waarvan het zware volume over een klein oppervlak (b.v. een steen) verdeeld is,

zinkt wel. Daarom strekken waterdiertjes hun poten goed uit. Zo verdelen ze hun gewicht naar alle

kanten.

PROEF 5: VERVUILING IN HET WATER

Wat heb je nodig?

• kommetje water met duimspijkers (= de schaatsenrijders) (vorige proef)

• een kan water of een fles water

• afwasmiddel

Hoe doe je het?

Iemand maakt afwaswater en giet dit water in het kommetje met de duimspijkers.

Vraag: “Wat gebeurt er?” De duimspijkers zinken.

Vraag: “Hoe kan dit? Water heeft toch een sterke kracht?”

Besluit?

Zeep (= vervuild water) verbreekt (vermindert) de oppervlaktespanning. (Zeep zorgt ervoor dat

water zich gemakkelijk gaat hechten aan vuil dan aan elkaar.) De waterdiertjes kunnen niet meer

over het water lopen en zullen verdrinken.

Vervuild water veroorzaakt een ramp. Alles raakt uit evenwicht. Voedselwebben vallen uiteen.

Page 35: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

35

Deze spelletjes en de quiz kan je spelen als opwarmer of als verwerking van het wateronderzoek.

WIE BEN IK?

Materiaal

• 30 kaarten ‘wie ben ik’

• elastiekjes

Opstelling

De groep vormt een kring.

Doel van het spel

Dit spel kan je als opwarmer gebruiken bij het werken met de waterkoffer. De deelnemers maken

op een speelse wijze kennis met het leven in en rond de poel.

Aantal spelers

Dit spel kan je spelen met 2 tot 25 spelers. Voor een vlot spelverloop raden we echter aan om de

groepen te verdelen tot maximum 10 personen.

Spelverloop

Er zijn 3 categorieën van moeilijkheidsgraad. Er zijn 10 kaarten per moeilijkheidsgraad.

We geven ze weer met sterren: = gemakkelijk, = moeilijk.

Bij grotere groepen kan je eventueel twee categorieën samen nemen.

Elke speler plaatst een elastiek rond zijn hoofd. De spelbegeleider bevestigt bij iedereen een

kaartje achter de elastiek. Het kaartje moet met de foto naar de groep toe geplaatst worden.

Door vragen te stellen aan de groep, probeert iedereen te achterhalen welke foto op z’n hoofd

staat. Na drie vragen mag iedereen een eerste gok wagen. Indien iemand correct geraden heeft,

mag deze de kenmerken op de achterzijde voorlezen aan de groep. De rest van de groep speelt

door tot iedereen zijn foto geraden heeft.

Tip: Indien het raden te moeilijk is, mag de persoon een tip van de groep vragen.

Spelletjes en quiz

Page 36: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

36

KWARTET

Materiaal

• 44 kaarten (waterdieren en waterplanten), die 11 kwartette vormen

Elk kwartet is samengesteld volgens soort of levenscyclus.

Opstelling

Verdeel eventueel de groep in kleinere groepjes (4 à 5 personen).

Doel van het spel

Op een speelse wijze verwerken de deelnemers het wateronderzoek en hun hierbij opgedane

waarnemingen en ervaringen.

Aantal spelers

Dit spel kan je spelen met min. 4 tot max. 20 personen.

Spelverloop ‘individueel kwartet’

Verdeel de kaarten onder de spelers. Om de beurt vraagt een deelnemer aan een medespeler of hij

een bepaalde kaart heeft. Als de gok juist is, krijgt de vragende speler de kaart. Hij mag vervolgens

een nieuwe gok wagen. Bij een foute gok is de bevraagde speler aan de beurt. Er mogen enkel

kaarten van een kwartet gevraagd worden, indien de speler zelf al een kaart van deze kwartet heeft.

Het doel van het spel is om zoveel mogelijk kwartetten te maken per deelnemer.

Variante 1 ‘levend kwartet in groep’

Afhankelijk van de grootte van de groep, gebruik je alle kwartetten of een deel ervan.

Verdeel de groep in enkele kleinere groepen of ‘kampen’. Elke deelnemer krijgt nu een kaart. Om

de beurt vraagt de ene groep aan de andere of deze een bepaalde kaart heeft. Indien correct

gegokt, verplaatst de persoon met de geraden kaart naar de groep die het juist had. Deze groep

mag nog een gok wagen. Bij een foute gok is de groep die bevraagd werd aan de beurt. Er mogen

enkel kaarten van een kwartet gevraagd worden, indien er binnen die groep al iemand is met een

kaart van deze kwartet. Het doel van het spel is om zoveel mogelijk kwartetten te maken per groep.

Tip: Kwartetten kan lang duren, beperk dus de tijd tot 5 à 10 minuten.

Variante 2 ‘kenmerken verzamelen’

Verdeel de groep in kleinere groepen of ‘kampen’. Elke deelnemer krijgt nu een of twee kaarten. De

spelleider noemt een bepaald kenmerk, waarop de groep beslist welke deelnemers een kaart

hebben met dat kenmerk. Deze deelnemers vormen een aparte groep. Daarna controleert de

spelleider of deze spelers het correct hebben en wordt de groep herenigd.

Hieronder vind je een aantal mogelijke kenmerken en de bijhorende oplossingen.

Page 37: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

37

Tip: Dit kan eveneens individueel gespeeld worden.

Kenmerken en oplossingen

Kenmerk: ik heb geen poten

• waterlelie

• gele plomp

• lisdodde

• riet

• ei

• kikkerdril

• kikkervisje (1e stadium)

• poelslak

• posthoornslak

• schijfhoornslak

• erwtenmossel

• platworm

• bloedzuiger

• waterregenworm

• slingerworm

Kenmerk: ik kan enkel in het water leven (en

nooit op het land)

• waterlelie

• gele plomp

• lisdodde

• riet

• kikkerdril

• kikkervisje (1ste en 2de stadium)

• erwtenmossel

• platworm

• bloedzuiger

• slingerworm

• kokerjuffer

• nimf van een waterjuffer

• nimf van een glazenmaker

• larve van een slijkvlieg

• waterschorpioen

• ruggenzwemmer

• staafwants

Kenmerk: ik heb twee poten

• eend

• reiger

• kikkervisje (2e stadium)

• jong

Kenmerk: ik adem door een adembuis

(dit is een soort snorkel, een langwerpige buis

achteraan het lichaam)

• waterschorpioen

• staafwants

Kenmerk: ik heb vier poten

• kikker

• groene kikker

• bruine kikker

• gewone pad

• salamander

Kenmerk: ik heb kieuwen

• kikkervisje (1e stadium)

• kokerjuffer

• nimf van een waterjuffer

• nimf van een glazenmaker

• larve van een slijkvlieg

Kenmerk: ik heb zes poten

• schaatsenrijder

• waterschorpioen

Kenmerk: ik heb segmenten (dit zijn ringen op

het lichaam)

• platworm

Page 38: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

38

• ruggenzwemmer

• staafwants

• kokerjuffer

• nimf van een waterjuffer

• nimf van een glazenmaker

• larve van een slijkvlieg

• grote keizerlibel

• oeverlibel

• bruine glazenmaker

• viervlek

• nimf

• bloedzuiger

• waterregenworm

• slingerworm

• kokerjuffer

• nimf van een waterjuffer

• nimf van een glazenmaker

• larve van een slijkvlieg

• grote keizerlibel

• oeverlibel

• bruine glazenmaker

• viervlek

Kenmerk: ik heb facetogen (dit zijn heel veel

kleine oogjes samen die de ogen vormen)

• kokerjuffer

• waterjuffernimf

• glazenmakernimf

• slijkvlieglarve

• grote keizerlibel

• oeverlibel

• bruine glazenmaker

• viervlek

• nimf

• imago

Kenmerk: ik leef in een huisje (een schelp of

een koker)

• poelslak

• posthoornslak

• schijfhoornslak

• erwtenmossel

• kokerjuffer

Page 39: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

39

MEMORY ‘ZO KLEIN, ZO GROOT’

Vele larven en nimfen leven in hun eerste jaren in het water. Vanaf het moment dat ze volwassen

worden, verandert hun uiterlijk en kruipen of lopen ze dikwijls uit het water. Hun leefgebied kan

eveneens veranderen.

Materiaal

• 24 kaarten (20 x 20 cm)

Doel van het spel

Met dit spel zoeken de deelnemers uit welke larve bij welk volwassen dier hoort. Dit spel is een

goede afsluiter van het wateronderzoek.

Aantal spelers

Dit spel speel je met heel de groep ofwel in de kleine onderzoeksgroepjes wanneer de kinderen het

wateronderzoek willen afronden.

Spelverloop

Iedereen krijgt een memorykaart. Ze zoeken elkaar op en proberen een duo te vormen: de één is de

larve, de ander is het volwassen waterdiertje.

Variante

Je kan het natuurlijk ook spelen op de meest bekende manier. Alle kaarten worden omgekeerd op

de grond gelegd. Per beurt mag iemand 2 kaarten omdraaien. Als ze een duo vormen, mag de

speler nog een beurt. Zo niet, is het volgende kind aan de beurt.

Oplossingen

• Salamandervisje

• Kikkervisje

• Nimf waterjuffer

• Nimf glazenmaker (2x)

• Kokerjuffer

• Slijkvlieglarve

• Keverlarve (geelgerande watertor) (2x)

• Ééndagsvlieg of haft

• Ruggenzwemmer of bootsmannetje

• Steekmuggenlarve

• Visje

• Vedermuglarve

• Larve langpootmug

Page 40: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

40

Page 41: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

41

WATERKWIS

Materiaal

• antwoorddruppels (blokjes) met A, B en C

• de kwisvragen

• eventueel een fluitje

Opstelling

Verdeel de groep in 4 of 5 kleinere groepjes.

Doel van het spel

De kinderen hebben de waterdiertjes onderzocht. Deze kwis test hun waarnemingsvermogen en

hun kennis. Het is een goede afsluiter van het wateronderzoek.

Aantal spelers

Dit speel je met heel de groep.

Spelverloop

Stel telkens een vraag en geef de antwoordmogelijkheden (a, b of c). Per groep steken ze hun

antwoorddruppel omhoog. Elk juist antwoord, levert één punt op.

Tip: Wanneer de kinderen het diertje niet onmiddellijk kunnen voorstellen, toon dan de foto (van

de determineerkaartjes) of nog beter het diertje in levende lijve. Zo kunnen ze het diertje goed

bekijken. Je kan ook werken met de zoekkaart.

Variante

Zoek 3 bomen uit die de antwoordmogelijkheden a, b of c voorstellen. Elk groepje staat achter een

afgesproken lijn. Per vraag spreken ze af wie gaat lopen naar de boom met de juiste

antwoordmogelijkheid; elk groepje stelt zich best in een rij op.

Stel telkens een vraag en geef de antwoordmogelijkheden. Elk groepje overlegt kort. Bij het

fluitsignaal loopt de renner van elk groepje naar de juiste antwoordboom.

Page 42: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

42

Kwisvragen

1. Dit weekdiertje woont in een schelp. De schelp bestaat uit twee delen, die als een scharnier

van een deur open en dicht kunnen. De schelp is vrij plat en niet als een spiraal gedraaid.

a) posthoornslak

b) zoetwatermossel

c) poelslak

2. Dit waterdiertje zwemt altijd op zijn rug. Van de zes poten zijn de achterste poten heel lang.

Hij gebruikt ze als roeispanen.

a) bootsmannetje (wordt inderdaad ook ruggenzwemmer genoemd)

b) zoetwatervlokreeft

c) keverlarve

3. Van de zes poten van dit diertje zijn de voorste twee tangvormig! Het lijkt daardoor op een

landdiertje, waarnaar het ook vernoemd is.

a) libellenlarve

b) zoetwaterpissebed

c) waterschorpioen

4. De voortbeweging van dit diertje lijkt op die van een rups. Als het zwemt, lijkt het op een

slangenbeweging. Het heeft twee zuignapjes. Met zijn zuigmond zit het diertje vast op

vissen of waterslakken.

a) bloedzuiger

b) platvorm

c) muggenlarve

5. Dit waterdiertje is een weekdier met een opgerolde, spiraalvormige schelp. De schelp

wordt maar een vingernagel dik.

a) erwtenmossel

b) posthoornslak

c) schijfhoornslak

6. Spinnen hebben acht poten. Dit diertje heeft er meer en behoort tot de familie van de

kreeftachtigen. Het lichaam van dit diertje is gebogen. Het zwemt zijwaarts.

a) (water)vlokreeft

b) zoetwaterpissebed

c) slijkvlieglarve

Page 43: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

43

7. Dit diertje lijkt wel op een wandelende tak. Hij heeft een lange adembuis, een soort van

snorkel, die hij tegen het wateroppervlak houdt. Hij heeft zes poten, waarvan de twee

voorste poten klein en tangvormig zijn.

a) waterschorpioen

b) staafwants

c) schaatsenrijder

8. De huidskleur van dit waterdiertje loop uiteen van felgroen tot zwartbruin. Het heeft geen

wratten op de huid en springt van de ene vijver naar de andere vijver.

a) salamander

b) pad

c) kikker

9. Het leven van dit diertje speelt zich af op het wateroppervlak. Met zijn lange poten loopt hij

over het water en voelt hij of er bijvoorbeeld een vlieg is gevallen. Zo ja, dan rent hij erop af

en peuzelt hem op.

a) bootsmannetje (of ruggenzwemmer)

b) schaatsenrijder

c) schrijvertje

10. Dit diertje woont in een als een spiraal gedraaide schelp. Dit huisje eindigt in een spitse

punt. De kleur van de schelp is egaal en er lopen geen donkere banden over de schelp.

a) poelslak

b) posthoornslak

c) schijfhoornslak

11. Dit diertje is enorm vraatzuchtig. Het lust graag kikkervisjes. Hij heeft een platte kop met

twee grote tangen, zijn kaken. Staat hij op uitkijk, dan houdt hij zijn achterlijf tegen het

wateroppervlak zodat hij kan ademen.

a) waterkeverlarve

b) muggenlarve

c) slijkvlieglarve

12. Ook dit diertje is vernoemd naar een landdier. Op het land tref je dit diertje in vochtige

hoekjes aan. Het behoort tot de familie van de kreeftachtigen. Het heeft meer dan acht

poten en scharrelt graag op de bodem van de waterplas.

a) (water)vlokreeft

b) larve van een haft (of eendagsvlieg)

c) zoetwaterpissebed

Page 44: egeleidershandleiding water | basisonderwijs

44

13. Dit diertje kom je zowel in als buiten het water tegen. Springen kan hij niet echt, maar wel

klimmen en lopen als de beste. Hij heeft vier poten en een wratachtige huid en geen staart.

a) kikker

b) pad

c) salamander

14. Dit diertje heeft zes poten en een korte stekelige staart. Hij is breed van gestalte. Het is een

echte roofdier. Met zijn vangmasker, een verlengde onderlip, vangt hij alles binnen zijn

bereik.

a) waterjufferlarve

b) libellenlarve

c) haftenlarve (larve van een eendagsvlieg)

15. Dit diertje zie je pas als het beweegt tussen dode stengels, blaadjes en steentjes. Logisch,

het heeft een zelfgemaakt huisje van dit materiaal en voelt zich daarom veilig.

a) kokerjuffer

b) schijfhoornslak

c) libellenlarve

Bron: http://www.ontwerpatelier.nl/digitaleopleidingsschool/binnen/uploads/152/vragen_onderwaterdieren.doc