Curr Basisonderwijs

download Curr Basisonderwijs

of 64

Transcript of Curr Basisonderwijs

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    1/64

    Ontwikkeling basisonderwijs Suriname

    Op weg naar een

    curriculum voor het basisonderwijs

    Curriculumraamwerk en leerlijnen

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    2/64

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    3/64

    Op weg naar een curriculum

    voor het basisonderwijsCurriculumraamwerk en leerlijnen

    September 2011

    Netherlands

    institute for

    curriculumdevelopment

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    4/64

    Verantwoording

    Dit is een publicatie van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling (Paramaribo,

    Suriname) in samenwerking met SLO (Netherlands institute for curriculum development).

    Auteurs Curriculumraamwerk: Monique Brown, Jeevan Sitaram, Pearl Doorson, John

    Koorndijk, Silvy Ritfeld, Haydee Ons, Yvonne Caprino.

    Auteurs Taal: Carol Overman-Bobson, Margo Kramp, Dayenne Zeefuik, Kamsini Pawirodimedjo-Kasto, Priscilla Williams, Agnes Ritfeld, Denise Smith, Ritha Lunes, Agnes Vonsee, Nesta Leckie,

    Seeta Jaipersaud, Xandra Renfrum, Lianda Bonapart, Cheryl Gefferie – Wouden, Antoinette

    Durham, Jetty Polanen.

    Auteurs Rekenen-wiskunde: Saida Lalmohamed, Reshma Ramlal, Evita Westmaas, Ewald

    Levens, Jetty Polanen, Louise Adensiba, Oesha Sookhlall, Stuart Peneux, Jurgen Wonopawiro.

    Auteurs OJW: Ireen Hildenberg-Dijksteel, Patricia Samsoedien, Soedesh Ramautar, Anne Wehl,

    Roekmienie Sewradj-Debipersad, Rozana Uiterloo-van Kust, Genevieve Mechliz, Ingrid Bottse,

    Glen Vrede, Evangeline Blackman-Dulder, Muriel Gilds-Muller, Daniëlle Hargain, Soenita

    Bholanath, Ingrid Lie Atjam, Fernando Stewart, Ingrid Venloo -Wekker, Anne Pierau, Dorothee

    Traag, met advies van Mildred Caprino.

    Auteurs KCE: Maarten Coutinho, Herman Snijders, Glenn Fung Loi, Yvonne Caprino, Ramon

    Williams, Helen Kamperveen-Lochem, Birte ten Hoopen, Marcel Balsemhof, Jetty Polanen.

    Auteurs Bewegingsonderwijs: Eric Aikman, Ingrid Overeem, Roel Belfor, Tessa Tjoe Ny, Mario

    Wijngaarde, Iwan Tseng.

    Auteurs vormingsgebieden: Usha Adhin, Hellen Hermelijn, Marian Mac Nack-Van Kats, Muriel

    Gilds-Muller, Juliette Tranadi, Silvy Ritfeld, met advies van Edith Elizee-Tilon.

    Auteurs SLO: Jan Berkvens, Mieke Smits, Anita Lek, Kees Buys, Sigrid Loenen, Marja van Graft,

     Anky Jacobse, Marco van Berkel, Wout Ottevanger.

    Informatie 

    SLO, Afdeling: O&A

    Postbus 2041, 7500 CA Enschede

    Nederland

    Telefoon (053) 4840 666

    Internet: www.slo.nl

    E-mail: o&[email protected]

    Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling

    Kaffiluddistraat 117-123

    Paramaribo, Suriname

    Tel. +597 463585

    Internet: www.gov.sr

    Kenmerk: O&A/6158/D/11-411

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    5/64

     

    Inhoud

    Afkortingen en Acroniemen 5 

    Voorwoord 7 

    1. Inleiding 9 

    1.1 Introductie 9 

    1.2 Het gehanteerde begrippenkader 9 

    1.3 Voor wie is dit document bedoeld? 10 

    1.4 Haalbaarheid 12 

    2. Curriculumraamwerk 13 

    2.1 Inleiding 13 

    2.2 Algemene beschrijving curriculum raamwerk 15 

    3. Leergebied taal 25 

    3.1 Inleiding 25 

    3.2 Procesverloop 25 

    4. Leergebied rekenen-wiskunde 31 

    4.1 Inleiding 31 

    4.2 Rekenen-wiskunde 31 

    4.3 Een nieuwe leerlijn 32 

    5. Leergebied OJW 35 

    5.1 Inleiding 35 

    5.2 Aardrijkskunde 35 

    5.3 Geschiedenis 36 

    5.4 Natuur en techniek 37 

    6. Leergebied kunst- en cultuureducatie 41 

    6.1 Inleiding 41 

    6.2 Wat is de bedoeling van kunst- en cultuureducatie? 41 

    6.3 Ontwikkeling van creativiteit 41 

    6.4 Binnenschoolse en buitenschoolse activiteiten 42 

    6.5 Doelen voor kunst- en cultuureducatie 42 

    6.6 Toelichting leerlijnen kunst- en cultuureducatie 42 

    7. Leergebied bewegingsonderwijs 47 

    7.1 Wat is de bedoeling van bewegingsonderwijs? 47 

    7.2 Waarom is bewegingsonderwijs belangrijk? 47 

    7.3 Naam van het vak 48 

    7.4 Zwemmen 48 

    7.5 Indeling van de leerlijnen binnen bewegingsonderwijs 48 

    8. Randvoorwaarden 51 

    8.1 Het belang van randvoorwaarden 51 

    8.2 Randvoorwaarden op korte en lange termijn 51 

    8.3 Randvoorwaarden vanuit de componenten 52 

    Referenties 57 

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    6/64

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    7/64

     

     5

    Afkortingen en Acroniemen

     AVO Algemeen Vormend Onderwijs

    BEIP Basic Education Improvement Project (IDB)

    CARICOM Caribbean Common Market

    EBGS Evangelische Broedergemeente Suriname

    ECD Early Childhood Development

    EFA Education For All

    GLO Gewoon Lager Onderwijs

    HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs

    ICT Informatie en Communicatie TechnologieIDB Inter-American Development Bank

    IMEAO Instituut voor Middelbaar Economisch en Administratief Onderwijs

    IMWO Instituut voor Maatschappijwetenschappelijk Onderzoek

    IOL Instituut voor de Opleiding van Leraren

    KO Kleuteronderwijs

    LBGO Lager Beroepsgericht Onderwijs

    MBO Middelbaar Beroepsonderwijs

    MinOV Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling

    NATIN Natuurtechnisch Instituut

    NGOs Niet Gouvernementele Organisaties

    OJW Oriëntatie op Jezelf en de WereldPCU Project Coordination Unit (BEIP)

    PI Pedologisch Instituut

    PLOS Ministerie van Planning en Ontwikkelingssamenwerking

    SEP Surinaams Educatief Plan

    SO Speciaal Onderwijs

    SPO II Sectorplan Onderwijs 2010-2014

    TVET Technical and Vocational Education and Training

    UNESCO United Nations Education, Scientific and Cultural Organization

    UNICEF United Nations Children’s Fund 

    VOJ Voortgezet Onderwijs op Juniorenniveau

    VOS Voortgezet Onderwijs op Seniorenniveau

    VVOB Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand

    VWO Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    8/64

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    9/64

     

     7

    Voorwoord

    Van september 2010 tot maart 2011 heeft een grote en brede groep vertegenwoordigers uit het

    onderwijsveld gewerkt aan het ontwikkelen van het curriculumraamwerk en de leerlijnen voor

    het toekomstige basisonderwijs. Netherlands Institute for Curriculum Development (SLO) heeft

    deze groep daar in opdracht van het Basic Education Improvement Project (BEIP) van het

    Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling (MinOV) bij begeleid. Het resultaat ligt nu voor u.

    Het was een voorrecht om met deze groep mensen te mogen werken aan het leggen van de

    fundamenten onder het toekomstige basisonderwijs. Met elkaar is inspirerend gewerkt, met de

    ontwikkeling van jonge burgers voor ogen.

    Wij willen iedereen bedanken voor de grote betrokkenheid en inspanning bij dit bijzondere

    project.

    Paramaribo, maart 2011.

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    10/64

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    11/64

     

     9

    1. Inleiding

    1.1 Introductie

    In het kader van het Basic Education Improvement Project  (BEIP) van het Ministerie van

    Onderwijs en Volksontwikkeling (MinOV) heeft SLO in 2010 de opdracht gekregen om een

    curriculumraamwerk en leerlijnen te ontwikkelen voor het toekomstige 11-jarige

    basisonderwijsprogramma van Suriname. Vanaf september 2010 tot maart 2011 heeft een grote

    groep betrokkenen uit het onderwijsveld onder begeleiding van SLO gewerkt aan zowel het

    curriculumraamwerk, als aan de leerlijnen.

    Het resultaat van deze geweldig intensieve inspanning ligt nu voor u. Het document begint met

    een weergave van het curriculumraamwerk met de daarbij behorende verantwoording. In het

    curriculumraamwerk wordt een onderscheid gemaakt tussen de leergebieden (vakken) en de

    vormingsgebieden (algemeen vormende competenties). De vormingsgebieden worden

    benoemd binnen de verantwoording voor het curriculumraamwerk. De leergebieden worden

    apart gepresenteerd. Elk leergebied begint met een verantwoording, gevolgd door een

    beknopte weergave van de leerlijnen voor dat leergebied. Deze beknopte weergave dient

    slechts om u een overzichtelijk beeld van de leerlijnen te geven. De uitgebreide leerlijnen zijn

    opgenomen in de bijlagen.

    Bij alle leerlijnen voor alle leergebieden worden luikjes vermeld. De luikjes hebben als doelinzicht te geven wat er met sommige leerdoelen bedoeld wordt en op welk niveau leerlingen

    bepaalde kennis, vaardigheden en attitudes moeten beheersen. Sommige luikjes worden

    gebruikt om interessante voorbeelden te laten zien van hoe het onderwijs bij een bepaald

    leerdoel er uit zou kunnen zien. Een beperkt aantal van deze luikjes is uitgewerkt in

    voorbeeldmateriaal, om u een beter beeld te geven van wat voor onderwijsopdrachten de

    ontwikkelaars van de leerlijnen voor ogen hebben.

    1.2 Het gehanteerde begrippenkader

    Het curriculumraamwerk vormt de basis onder het curriculum voor het basisonderwijs. Het geeft

    de visie, missie, algemene doelen en principes weer waarop het onderwijs gestoeld is. Het

    curriculumraamwerk doet uitspraken over de verwachte algemeen vormende competenties,

    weergegeven in vormingsgebieden, en de leergebieden die aan de orde komen in het

    onderwijs. Het raamwerk besteedt ook aandacht aan de onderwijsleeromgeving, ondersteuning

    en zorg, het pedagogisch-didactisch klimaat en de professionaliteit van de leerkracht. Tot slot

    dient een curriculum continu gevolgd en regelmatig geëvalueerd en bijgesteld te worden.

    Vormingsgebieden zijn de groepen van algemeen vormende competenties die men voor de

     jonge mens van belang vindt. Deze competenties dienen niet alleen aangeleerd, maar ook

    ervaren te worden. In het onderwijs dienen deze competenties dan ook door alle leerkrachten

    uitgedragen te worden. Leergebieden (voorheen vakken) bestaan uit domeinen en, in bepaalde

    gevallen, uit subdomeinen.

    Leerlijnen zijn zowel voor de competenties uit de vormingsgebieden, als voor de domeinen vande leergebieden uitgezet. Een leerlijn is een beredeneerde opbouw van tussendoelen en

    inhouden naar een einddoel (Strijker, 2010). De tussendoelen zijn geformuleerd voor de

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    12/64

     

     10

    onderbouw (groep 1-4) en de middenbouw (groep 5-8). De einddoelen gelden voor de gehele

    periode en staan vermeld voor de bovenbouw (groep 9-11). Het MinOV zal in de loop van 2011

    een besluit moeten nemen over de inrichting van de bovenbouw. Dat besluit heeft gevolgen

    voor de einddoelen. Daarom zijn de einddoelen voor de bovenbouw in concept beschreven.

    Deze einddoelen zullen op grond van de besluitvorming door MinOV later in 2011 herzien en

    vervolgens vastgesteld moeten worden.

    De opbouw van leerlijnen ziet er in de praktijk als volgt uit (figuur 1):

    Domein Onderbouw (1-4) Middenbouw (5-8) Bovenbouw (9-11)

    Kennis,

    vaardigheden,

    attitudes

    Tussendoel Tussendoel Einddoel

    Taal als intermediair

    Samenhang

    Figuur 1 Opbouw van een leerlijn

    Kennis, vaardigheden en attitudes (of houdingen) geven aan wat op het cognitief, vaardige en

    houdingenvlak verwacht wordt. Taal als intermediair besteedt aandacht aan het belang van taal

    voor het kunnen functioneren binnen de andere leergebieden en hoe de leeractiviteiten van

    andere leergebieden de taalvaardigheid versterken. De samenhang zoekt verbindingen met alle

    leergebieden, om een zo samenhangend mogelijk onderwijsprogramma te bewerkstelligen.

    1.3 Voor wie is dit document bedoeld?

    Het curriculumraamwerk en de leerlijnen zijn in eerste instantie ontworpen voor de volgende

    groepen gebruikers:

    1. methodeontwikkelaars

    2. medewerkers van ondersteunende en controlerende instanties

    3. medewerkers van lerarenopleidingen.

    1.3.1 Ontwikkelaars

    De leerlijnen zijn vooral geschreven voor de ontwikkelaars van methoden, de opleiders van

    leerkrachten en de begeleidende instanties van het onderwijs (inspectie, begeleiding,

    curriculumontwikkeling, onderzoek en planning). De ontwikkelaars steunen voor het ontwerpen

    van methoden en leeractiviteiten altijd op de instrumentele gebieden, i.e. taal,

    rekenen/wiskunde en de vormingsgebieden. Dat doen zij voor het vormgeven van de methoden

    en leeractiviteiten voor alle leergebieden (dus ook voor de leergebieden taal en

    rekenen/wiskunde zelf). De leerlijnen van de vormingsgebieden en de instrumentele zijde van

    taal en rekenen/wiskunde vormen dus de leidraad voor het niveau waarop de leeractiviteiten en

    de leerdoelen daarvan worden ontwikkeld. Concreet betekent dit, dat een ontwikkelaar zal

    kijken op welk niveau een leerling in de onderbouw bijvoorbeeld probleemoplossend moet

    functioneren, eventueel op welk rekenkundig niveau er dingen verwacht worden en hoe hij/zij

    dat onder woorden moet kunnen brengen (schriftelijk, mondeling), de opdracht moet kunnen

    begrijpen (luistervaardigheid, leesvaardigheid) en moet kunnen laten zien dat iets begrepen is

    door erover te kunnen schrijven of presenteren (schrijfvaardigheid, spreekvaardigheid).

    Daarbij is het overigens van belang te beseffen dat de strategieën voor bijvoorbeeld

    probleemoplossend kunnen denken in taal plaatsvinden, dus door taal ondersteund moeten

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    13/64

     

     11

    worden en tevens gebruikt worden taal te leren. Dit interne denken dat noodzakelijk is om deze

    strategieën uit te kunnen voeren wordt ook wel intraloog  genoemd en moet dus ondersteund

    worden door alle leerkrachten. Het zichtbaar maken van de strategieën tijdens het uitvoeren van

    de opdrachten en het presenteren in welke vorm dan ook, is een resultante van die intraloog .

    Voor de ontwikkelaars van methoden en leeractiviteiten is het van belang dat steeds gekeken

    worden wat  er van een leerling verwacht en verlangd kan wordt wat betreft de algemene

    vorming (vormingsgebieden), de rekenkundige vaardigheden (rekenen/ wiskunde) en de taal -

    en letterkundige vaardigheden (taal). De instrumentele gebieden zijn dus bepalend voor het

    niveau van de opdrachten zelf en het niveau waarop de leerling verwacht wordt te presteren.

     Als het zo omschreven wordt, hoeft dus alleen gecontroleerd te worden of er in de leerlijnen van

    alle leergebieden per bouw niet teveel/te weinig gevraagd/verlangd wordt van de leerlingen en

    welke onderdelen in samenhang kunnen worden aangeboden. Het is vervolgens aan de

    ontwikkelaars van methoden om daar mooie leeractiviteiten van te maken. Overigens geldt dat

    niet alle leeractiviteiten integraal kunnen worden aangeboden.Sommige onderdelen zijn zo leergebiedspecifiek, dat ze geïsoleerd moeten worden

    aangeboden. Andere onderdelen lenen zich goed voor een samenhangende activiteit.

    Dergelijke activiteiten worden geïntegreerde activiteiten genoemd. Een derde categorie

    activiteiten zijn de integrale activiteiten, waar de opdracht verschillende doelen uit verschillende

    leergebieden omvat. Tabel 1 geeft deze verschillende soorten niveaus van samenhang en

    mogelijkheden tot integratie weer.

    Tabel 1 Niveaus van integratie

    Niveau Leergebieden

    Geïsoleerd Vakspecifieke onderdelen

    Geïntegreerd 2 leergebieden

    Integraal Meerdere leergebieden

    1.3.2 Ondersteunende instanties

    Voor de onderwijsinspectie, afdeling begeleiding en afdeling curriculumontwikkeling zijn de

    leerlijnen vooral van belang voor controle en ondersteuning van het onderwijsproces op

    school/in het land, voor onderzoek en planning om dat te meten en voor curriculumontwikkeling

    om na te gaan of wijzigingen in de uitgangspunten of de methodes en professionaliteit van de

    leerkrachten nodig zijn.

    1.3.3 LerarenopleidingenDe opleidingsinstituten moeten de leerkrachten toerusten om met het curriculum te kunnen

    werken, doorwrocht te zijn van het belang van instrumentele gebieden voor het hele onderwijs

    en dat in samenhang binnen het hele onderwijs tot uiting te laten komen zonder dat de

    eigenheid van de specifieke leer- en vormingsgebieden verloren gaat.

    Hoewel de leerlijnen in eerste instantie bedoeld zijn voor ontwikkelaars van methoden en

    leeractiviteiten, de inspectie en de opleidingsinstituten, kunnen de leerlijnen ook door

    leerkrachten en teams op scholen gebruikt worden om zelf onderwijs in te richten en

    leeractiviteiten af te stemmen op de eigen groepen leerlingen.

    Pre-service en in-service scholing is nodig om wat beoogd wordt met deze

    onderwijsvernieuwing te implementeren.

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    14/64

     

     12

    1.4 Haalbaarheid

    Het curriculumraamwerk en de leerlijnen zijn uitgewerkt op basis van de ontwikkelingsrichting

    die in het Surinaams Educatief Plan (SEP) (MinOV, 2002b) en het Sectorplan Onderwijs II

    (SPOII) (MinOV, 2009a) is uitgewerkt. Verder is aangesloten bij het MinOV-PLOS-Progress

    project ‘Ik geloof in jou’ (MinOV, 2009b). SLO heeft ondersteund bij het vervaardigen van het

    curriculumraamwerk en de leerlijnen. Daarbij is gebruik gemaakt van moderne inzichten en

    voorbeelden uit toonaangevende landen op het gebied van onderwijs en

    curriculumontwikkeling. Hiervoor wordt verwezen naar het SLO rapport ‘Vergelijking van

    internationale curricula ten behoeve van de inrichting van het Surinaamse basisonderwijs’ (Vis,

    Berkvens, & Ottevanger, 2011).

    Door de ontwikkelgroepen voor zowel het curriculumraamwerk als voor de leerlijnen divers

    samen te stellen, is een curriculum ontwikkeld dat door de betrokkenen als haalbaar wordt

    beschouwd. Daarvoor dient wel aan randvoorwaarden voldaan te worden, welke in het laatste

    hoofdstuk van dit document worden benoemd. De ontwikkelgroepen bestonden uit

    curriculumontwikkelaars, opleiders, leerkrachten (KO, GLO, VOJ) van zowel de openbare alsbijzondere schoolbesturen, vertegenwoordigers van onderwijsorganisaties en NGOs.

    Om de kwaliteit van curriculumproducten te beschrijven, hanteert SLO vier criteria, welke in

    figuur 2 zijn weergegeven (Thijs en Van den Akker, 2009).

    Voor het curriculum voor het basisonderwijs geldt dat er sprake is van een relevant curriculum.

    Het curriculum is gebaseerd op de documenten en wensen van de overheid en internationaal

    toonaangevende inzichten met betrekking tot curriculumontwikkeling. Zo zijn de leergebieden

    taal, rekenen/wiskunde en algemeen vormende competenties versterkt, en is er meer aandacht

    gekomen voor de leergebieden kunst- en cultuureducatie en bewegingsonderwijs.

    Het leerplan is ook consistent. De vormingsgebieden zijn in samenhang met de early childhood

    education en basic lifeskills programma’s, en sluit aan bij de gender gelijkheidprincipes die de

    overheid heeft onderschreven (BIZA, 2006; Malmberg-Guicherit & Schmeitz, 2001; MinOV,

    1993; 2004a;). De vormingsgebieden worden voor zover mogelijk uitgewerkt binnen de

    leergebieden, waarvoor lineair opbouwende en concentrische leerlijnen zijn opgesteld. Dit

    betekent dat een leerlijn intern logisch is opgebouwd, maar ook dat een leerlijn steeds

    complexer wordt. De leerlijnen zijn op mogelijke samenhang met andere leergebieden zijn

    bekeken. De verwachte bruikbaarheid is hoog, daar de leerlijnen zijn uitgewerkt door

    vertegenwoordigers uit alle lagen van het onderwijs. De werkelijke bruikbaarheid zal gevolgd en

    geëvalueerd moeten worden om adequate aanpassingen te kunnen doen. Daarvoor is in het

    curriculumraamwerk dan ook ruimte opgenomen. Dit laatste geldt ook voor de effectiviteit. Deze

    zal de komende jaren gevolgd en geëvalueerd moeten worden.

    Figuur 2 Kwaliteitscriteria

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    15/64

     

     13

    2. Curriculumraamwerk

    2.1 Inleiding

    Het Surinaamse curriculum is ontwikkeld op grond van de officiële onderwijsvisie van de

    Surinaamse overheid, zoals weergegeven in het Surinaams Educatief Plan (MinOV, 2002b) en

    het Sectorplan Onderwijs 2010-2014 (MinOV, 2009a). Van oktober 2010 tot maart 2011 heeft

    een brede groep betrokkenen uit het onderwijsveld gewerkt aan het curriculumraamwerk en de

    leerlijnen voor het 11-jarige basisonderwijsprogramma. Het curriculumraamwerk vormt de basis

    voor de inrichting van het 11-jarige basisonderwijs. Het raamwerk beschrijft de visie, missie,

    algemene doelen en de principes waarop de indeling en inhoud van het onderwijs zijngebaseerd. Het geheel is ook richtinggevend voor de inrichting van de leeromgeving, de

    professionaliteit van de leerkrachten en de ondersteuning voor de leerlingen.

    Het curriculumraamwerk is gevoed door een brede discussie over de doelstelling van het

    Surinaamse onderwijs, een breed onderzoek naar de inrichting van de 11-jarige basiscyclus en

    voornoemde documenten als het SEP, SPO, maar ook het boek ‘Ik geloof in Jou’ (MinOV,

    2009b). Een curriculumraamwerkgroep bestaande uit een brede vertegenwoordiging vanuit het

    onderwijsveld heeft al deze informatie, ondersteund door SLO, verwerkt tot het hierna volgende

    curriculumraamwerk. De werkgroep heeft zich daarbij laten inspireren door een breed scala aan

    internationaal bekende raamwerken, maar met name de raamwerken van Finland, Nieuw

    Zeeland, Schotland, Zwitserland, Kosovo, de Seychellen, Curaçao en Trinidad en Tobago.

    Het curriculumraamwerk is afgebeeld in figuur 3. Op grond van het raamwerk zijn vervolgens de

    leerlijnen (tussendoelen en einddoelen) voor de leergebieden bepaald.

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    16/64

     

     14

    Figuur 3 Curriculumraamwerk Surinaams basisonderwijs

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    17/64

     

     15

    2.2 Algemene beschrijving curriculum raamwerk

    2.2.1 De lerende

    De lerende, of jonge mens, staat in het curriculum centraal. De visie, missie, algemene doelen

    en uitgangspunten zijn erop gericht om de lerende zo goed mogelijk te helpen ontwikkelen. De

    vormings- en leergebieden geven aan welke kennis, vaardigheden en attitudes voor de jonge

    mens van belang zijn. De onderwijsleeromgeving, de professionele houding van de

    volwassenen om de jonge mens heen en de zorgstructuur moeten optimaal gericht zijn op zo

    het ondersteunen van het leerproces. De ervaringen en opbrengsten moeten de

    doorstroommogelijkheden van de jonge mens naar vervolgopleidingen en de arbeidsmarkt

    waarborgen. Tot slot dient het curriculum met regelmaat geëvalueerd te worden, zodat het

    curriculum bijgesteld kan worden om aan te blijven sluiten de behoeften van de lerende en de

    mogelijkheden van de jong mens in de maatschappij.

    2.2.2 Visie en missie

    De visie en missie zoals deze hier verwoord zijn, zijn gebaseerd op het SEP (MinOV, 2002), hetSPO 2010-2014 (2009a) en ‘Ik geloof in jou’ (MinOV, 2009b).

    Middels de visie op onderwijs beoogt het Surinaamse onderwijs jonge mensen op te leiden die:

      Creatief, onafhankelijk, kritisch en bewust handelen.

      Mondig, communicatief vaardig en vol zelfvertrouwen handelen.

      Initiatiefvol en ondernemend handelen.

      Gezins-, familie en gemeenschapsrelaties opbouwen, onderhouden en waarderen.

      Respectvol met anderen en de omgeving omgaan.

      De etnische, religieuze en andere diversiteiten in de samenleving respecteren en als bron

    van rijkdom waarderen.

      Als Surinamer en wereldburger bijdragen aan een gezonde en welvarende samenleving.

    In de missie is aangegeven dat de jonge mens in staat wordt gesteld zich harmonisch te

    ontwikkelen. Het harmonische kan gezien worden als de integratie van het zijn en het handelen.

    Het gaat dan niet alleen om het verzamelen van kennis, maar ook om het toepassen van wat

    leerlingen leren in een steeds complexere wereld.

    Met de visie, missie en de algemene doelen geeft het Ministerie van Onderwijs en

    Volksontwikkeling aan waarop het onderwijssysteem gericht is.

    We leven in een geglobaliseerde wereld, waarbij continu bezinning op onderwijs noodzakelijk is.

    Een kwalitatief hoogwaardig onderwijssysteem is een belangrijke pijler voor de nationale

    ontwikkeling en het kunnen aansluiten bij de internationale gemeenschap. Immers, goed

    opgeleide burgers zijn in staat middels persoonlijke groei een groeiende welvaart tot stand te

    brengen. Het onderwijs zal, om jonge mensen harmonisch te vormen die in onze maatschappijoptimaal kunnen functioneren, gelijke tred moeten houden met de dynamische veranderingen in

    de maatschappij en de rest van de wereld. Wij moeten ons er meer van bewust zijn dat wij deel

    uitmaken van de internationale gemeenschap, waarbinnen wij als individu, maar ook als

    samenleving moeten concurreren. Het onderwijs zal daarom mensen moeten voortbrengen die

    over de kennis, vaardigheden en attitudes beschikken om de global competition succesvol aan

    te kunnen.

    In dit kader is een wisselwerking tussen maatschappij en onderwijs van groot belang. Binnen de

    structuren van het onderwijs moet de mogelijkheid geboden worden om de stem van de

    samenleving te horen: ouders/verzorgers moeten bij het onderwijs betrokken zijn.

    Just as a house is not a home until the family who lives in it makes it one, so a curriculum

    framework may be little more than an empty shell without the ownership and commitment of the

    teachers, children and parents who live and work within it  (voorwoord curriculumraamwerk van

    de Seychellen).

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    18/64

     

     16

    2.2.3 Algemene doelen

    Het onderwijs stelt zich als doel jonge mensen te ondersteunen op de gebieden van:

      Taalvaardigheid waardoor ze effectief kunnen participeren in de maatschappij.

      Rekenvaardigheid en wiskundig inzicht om in het dagelijks leven en in de technologischewereld te kunnen functioneren.

      Kunstzinnige expressie.

      Een gezonde levensstijl en het kunnen nemen van overwogen beslissingen.

      Kritisch en probleemoplossend denken en handelen, met behulp van moderne

    technologieën.

      Begrip van sociale, culturele achtergronden en levensbeschouwelijke stromingen.

      Inzichten hoe duurzaam om te gaan met de natuurlijke hulpbronnen.

      Verantwoordelijk burgerschap.

      Effectief leren.

    2.2.4 Principes en uitgangspuntenDe uitgangspunten van het curriculum vallen uiteen in principes gericht op de

    persoonsontwikkeling en curriculumontwikkeling.

    Leerlingen moeten kansen krijgen om te groeien en te bloeien. Het is hierbij van belang dat

    leerlingen positief benaderd worden, voldoende aandacht krijgen, gestimuleerd worden en

    succeservaringen kunnen opdoen. Het curriculum biedt de mogelijkheid dat het unieke van elke

    leerling wordt herkend en het feit dat leerlingen verschillend leren met hun eigen tempo in acht

    genomen wordt. De verschillende leerstijlen zullen hierbij worden ingezet, rekening houdende

    met de verschillende interesses en ervaringen van alle leerlingen, ongeacht hun sexe, ras,

    geloofsovertuiging en sociale status.

    Het onderwijs is gebaseerd op het uitgangspunt dat ieder mens gerespecteerd wil worden om

    zijn eigenheid en deelgenoot wil zijn van een groter geheel. De leerlingen leren zich

    identificeren, relativeren, argumenteren, nuanceren en ontmoetingsgericht te leren. Het is van

    belang dat leerlingen hun eigenheid kennen, waaronder hun etniciteit, zich gewaardeerd weten

    om hun eigenheid en anderen waarderen om hun eigenheid. Leerlingen moeten leren

    respectvol om te gaan met verschillen die in de samenleving aanwezig zijn en kunnen

    verbondenheid creëren met de mensen die zij ontmoeten.

     Als het gaat om mens-zijn en de beste versie worden van jezelf, ben je nooit uitgeleerd. Dit

    curriculum richt zich op leren als een continu proces middels versterking van het

    probleemoplossend vermogen en creativiteit. Daarmee wordt bedoeld dat de opgedane kennis

    van een bepaald leergebied ook op andere gebieden en situaties van het dagelijks leventoegepast kunnen worden. Variëteit in het leren en beoefenen van methodologieën en evaluatie

    zal leerlingen in staat stellen de vaardigheden te ontwikkelen evenals hun zelfvertrouwen en

    zekerheid helpen opbouwen om optimaal te kunnen functioneren in de maatschappij.

    Het curriculum draagt eraan bij dat leerlingen met plezier leren, zodat leren een spannende

    ontdekkingstocht naar nieuwe kennis wordt. De meeste leerlingen leren spontaan, tijdens de

    bezigheden in hun vrije tijd: spel, sport, buitenactiviteiten, spelen op de computer en andere

    activiteiten die ze leuk vinden. Belangrijk is dat in het curriculum ruimte geboden wordt om met

    plezier te leren. De leerkracht en het leerklimaat spelen hierbij een belangrijke rol. Een prettige

    sfeer in de klas zal een positieve bijdrage leveren aan de motivatie en leerprestaties van

    leerlingen.

    Verschillen tussen leerlingen zijn een gegeven. Sommige leerlingen pikken sneller iets op,

    terwijl hun klasgenootjes meer tijd nodig hebben. Het ene kind kan goed overweg met abstracte

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    19/64

     

     17

    leerstof, terwijl het andere juist gediend is met een zeer concrete benadering. Op dergelijke

    verschillen moet de leerkracht in kunnen spelen, door adequate ondersteuning te bieden. De

    kwaliteit van het pedagogisch-didactisch handelen is hierbij van zeer groot belang. Het werken

    vanuit de belevingswereld van de leerlingen maakt daar deel van uit.

    Het is van belang dat er samenhang bestaat tussen leerinhouden. Een manier om samenhang

    te realiseren is het werken met leerlijnen binnen en tussen leergebieden. Door waar mogelijk

    leergebiedoverstijgend onderwijs aan te bieden, kan een leerling meer in samenhang leren en

    is er een logischer opbouw van de leerinhoud. Overlap wordt op die manier voorkomen.

    Niet alleen binnen het onderwijs zelf, maar ook tussen onderwijs en arbeidsmarkt, dient

    samenhang te zijn. Onvoldoende aansluiting bereidt jongeren slecht voor op de arbeidsmarkt.

    Er moet een continue afstemming zijn tussen onderwijs en de arbeidsmarkt om optimale

    inzetbaarheid en functioneren van de door het onderwijs afgeleverde studenten te waarborgen.

    Het onderwijs wordt aangeboden in de breedte en de diepte, daarmee wordt bedoeld dat deaangeboden leerinhouden een breed interesseveld dekken, maar dat uitdieping van bepaalde

    inhouden ook plaatsvindt. Daarbij kan worden aangesloten bij de interesses van het kind. De

    leerinhoud is concentrisch opgebouwd, wat wil zeggen dat leerstof gedurende de

    schoolloopbaan een toenemende moeilijkheidsgraad bezit.

    Samenvattend beoogt het onderwijs elk kind te stimuleren tot het benutten van zijn of haar

    talenten en te streven naar zo groot mogelijke progressie, zonder leerlingen te overvragen.

    Leerkrachten zijn actief bij dit proces betrokken: zij stimuleren en ondersteunen de leerlingen bij

    het optimaal leren ontwikkelen van hun talenten.

    2.2.5 Vormingsgebieden

    De algemeen vormende competenties zijn ondergebracht in zeven vormingsgebieden. Als er

    binnen het onderwijs gesproken wordt over vormingsgebieden, dan gaat het om het op een

    systematische wijze werken aan verandering van kennis en inzicht, vaardigheden en van

    attitude, waarbij het gevoel (affectie) een doorslaggevende rol speelt.

    Het gaat om (gespreks-)onderwerpen die dichtbij het kind/de lerende staan. Onder vorming

    wordt hierbij verstaan dat er een proces bij het kind op gang komt, waardoor het kind zichzelf en

    zijn/haar situatie beter leert verstaan, daarbij een kritische houding hanteert om uiteindelijk

    bewust om te gaan met de kansen en mogelijkheden in de samenleving. Vorming richt zich dus

    op de ontplooiing van de ‘totale’ mens. De inhoud van de vormingsgebieden wordt zoveel

    mogelijk aangeboden binnen de leergebieden.

    Zelfontplooi ingZelfontplooiing (Maslow, 1943) is een van de basisbehoeften van de mens en heeft te maken

    met life-long-learning . ‘Zelf’ slaat op het ik-gevoel en zelfontplooiing is een vorm van karakter-

    en persoonsontwikkeling. Dit heeft een positieve invloed op het zelfbeeld (= hoe je over jezelf

    denkt) en zelfvertrouwen van de leerling. Naarmate het kind vertrouwen heeft in eigen kunnen,

    neemt de ontwikkelings- en exploratiedrang toe. Door toe te komen aan zelfontplooiing leert het

    kind op den duur met behulp van zelfreflectie zijn/haar capaciteiten, vaardigheden en talenten

    te ontdekken en ten volle te ontplooien. Zelfreflectie in de schoolleeftijd is het proces van het

    observeren van anderen om het daarna ook (en beter) te kunnen doen (Kohnstamm, 2002).

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    20/64

     

     18

    Relaties

    Een stimulerend pedagogisch klimaat waarin leerlingen zich vrij kunnen ontwikkelen, houdt

    rekening met de behoeften van deze leerlingen. Stevens (2004) spreekt in dit verband over de

    basisbehoeften van leerlingen. De eerste basisbehoefte is de behoefte aan goede relaties,

    naast de behoefte aan competenties en autonomie. Relaties spelen een grote rol bij hoe een

    kind de school beleeft. Bij goede relaties denkt de leerling ‘ik voel me thuis op school!’

    Leerlingen hebben behoefte aan veiligheid en geborgenheid. Pas als een kind zich veilig voelt,

    zal het zijn omgeving durven te ontdekken en zich ontwikkelen. Respect voor jezelf en de

    ander, omgaan met het lichaam, gezond gedrag, basic life skills, omgaan met emoties en je

    inleven in de ander (empathie) zijn ook thema’s die vallen onder dit vormingsgebied. 

    Sociale vaardigheden

    Sociale vaardigheden hebben betrekking op het kunnen omgaan met anderen en het kunnen

    functioneren in een groep. Vaardigheden zoals je aanpassen aan de (sociale) regels van en

    voor de groep, eigen meningen en wensen naar voren brengen en je richten op wensen en

    plannen van anderen zijn belangrijk voor het functioneren met anderen. Deze vaardighedenhangen samen met zelfredzaamheid: het vermogen om je zonder hulp van anderen te ‘redden’.

    Leerlingen die sociaal vaardig zijn hebben in de praktijk meer zelfvertrouwen, kunnen beter

    omgaan met hun emoties en kunnen ze ook uiten. Ook zijn zij vaardiger in het voeren van

    gesprekken en het kunnen samenwerken. Samenwerken komt namelijk het best tot stand door

    middel van het in gesprek zijn met elkaar. Deze zogenaamde socio-constructivistische

    benadering gaat ervan uit dat in dialoog met elkaar de lerende de zone van de naaste

    ontwikkeling betreedt (Ng & Bereiter 1991; Vygotsky,1978). De zone van de naaste

    ontwikkeling is erop gebaseerd dat mensen uitgedaagd worden door opdrachten of activiteiten

    die net iets moeilijker zijn dan wat iemand al kan. Zo wordt leren uitdagend.

    Burgerschap

    Om leerlingen te laten opgroeien tot verantwoorde(lijke) burgers in de Surinaamse samenleving

    is het belangrijk hen ‘vaderlandsliefde’ bij te brengen en hen bewust te maken van de rol die zij

    kunnen spelen in de eigen leefsituatie/-omgeving, de Surinaamse maatschappij en de mondiale

    samenleving. De kennis- en vaardigheidsgebieden die onder burgerschap vallen hebben onder

    andere te maken met democratische beginselen, culturele en levensbeschouwelijke waarden

    en normen van de multiculturele samenleving en een actieve maatschappelijke betrokkenheid.

    Het burgerschap beperkt zich echter niet tot de Surinaamse samenleving. De Surinaamse

    leerling maakt ook deel uit van de Caricomgemeenschap en de wijdere wereld. Van

    Surinaamse burgers wordt ook een zekere mate van sociaaleconomisch bewustzijn verwacht;

    elke burger moet ondernemend zijn en moet leren budgetteren om zelfredzaam te zijn.

    Effectief lerenEffectief leren (De Corte, 1996) is een constructief, doelgericht en interactief proces van

    kennisverwerving, betekenisgeving en vaardigheidsontwikkeling. Constructief, omdat de

    leerlingen zelf hun vaardigheden opbouwen in interactie met de omgeving. Doelgericht, daar

    het succesvol leren mede bepaald wordt indien de leerlingen hun eigen doelen bepalen en

    kunnen nastreven. Interactief, daar leren niet slechts in het brein plaatsvindt, maar in

    voortdurende interactie met de sociale en culturele context onder andere door middel van

    cultuurspecifieke activiteiten. Effectief leren houdt ook in dat het zelfregulerend en dus

    individueel verschillend is met betrekking tot voorkennis, motivatie, leerstijl, verwerkingssnelheid

    en zelfkennis.

    Effectief leren is het resultaat van het cyclisch doorlopen van een leerproces. Voor effectief

    leren zijn minimaal vijf elementen van belang namelijk kennis en inzicht, vaardigheden, attitude

    en het lerend vermogen. Om inzicht te hebben in het leervermogen is het goed nadruk te

    leggen op het leren leren principe. Leren leren houdt in dat leerlingen verschillende

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    21/64

     

     19

    leerstrategieën en leervaardigheden aanleren. Hiermee kunnen zij dan zelf nieuwe

    leeractiviteiten ondernemen. De jonge mens moet leren hoe gericht vragen te stellen, hoe feiten

    van meningen kunnen worden onderscheiden, hoe informatie gevonden kan worden en hoe

    samen met anderen geleerd kan worden. Bij leren leren is ook kunnen plannen en kunnen

    reflecteren op de eigen aanpak van belang: Pas als een kind in staat is terug te blikken en aan

    kan geven wat het goed en wat het minder goed heeft gedaan, is het in staat tot zelfstandig

    leren. Aandacht voor deze meta-cognitieve vaardigheden is van groot belang voor het effectief

    kunnen leren.

    Informatie- en commun icat ietechnolog ie

    Het onderwijs moet ervoor zorgen dat wat leerlingen leren waardevol en bruikbaar is in een

    steeds complexere wereld. In de hedendaagse, complexe wereld spelen moderne digitale

    media en informatie- en communicatietechnologie (ICT) een belangrijke rol. Het kunnen

    gebruiken van ICT wordt steeds belangrijker voor onderwijs (zie ook: effectief leren) en een

    voorwaarde voor zelfstandig functioneren en participeren in de maatschappij en beroepswereld.

    Onderwijs zal dus aandacht moeten besteden aan kennis, inzichten, vaardigheden en attitudesrond ICT en media. Er is voor gekozen om ICT als vormingsgebied uit te werken. Deze keuze

    is gemaakt, omdat ICT doorsnijdend is voor alle leergebieden en vooral geïntegreerd zinvol is.

    Oplossings ger icht denken en handelen

    Indien leren leren vanaf de basisschool aandacht krijgt, leert het kind ook vanaf de eerste dag

    om zelfstandig te denken en zelf problemen op te lossen. Het kind moet erin gestimuleerd

    worden niet telkens aan de leerkracht te vragen ‘hoe moet ik het doen?’, maar het probleem zelf

    op te lossen. Een voorwaarde hiervoor is natuurlijk wel dat de leerkracht voor een goed en

    duidelijk kader zorgt. Indien leerlingen het probleem zelf proberen op te lossen, zijn zij erg

    betrokken bij de leerstof. Dat maakt hen nieuwsgierig en zo gaan zij op zoek naar nieuwe

    kennis. Een van de vaardigheden die elk schoolkind moet leren te ontwikkelen is creativiteit.

    Door het ontwikkelen van creatieve vaardigheden gaan leerlingen anders waarnemen en

    associatief en probleemoplossend denken, waardoor verbeeldingskracht ontstaat. Creatieve

    mensen kunnen flexibeler omgaan met verandering, lopen niet vast - omdat zij meerdere

    oplossingen zien- en zij zien kansen waar anderen die laten liggen. Door een beter inzicht in

    denken, willen en voelen zijn creatieve leerlingen ook flexibeler in het maken van keuzes en het

    komen tot oplossingen. Filosoferen met leerlingen (Rondhuis, 2001) stimuleert ook

    verschillende vormen van denken en redeneren. Bij het associatief denken leren leerlingen

    bijvoorbeeld perspectieven naast elkaar te leggen en verschillende voorstellingen met elkaar te

    verbinden.

    2.2.6 Leergebieden

    De leerlijnen zijn ontworpen op grond van de uitgangspunten zoals omschreven in hetcurriculumraamwerk. Het Nationaal leerplan voor het basisonderwijs in Suriname (2004b) is

    vergeleken met internationale curricula (zie de internationale curriculumvergelijking (Vis,

    Berkvens en Ottevanger, 2011).

    Het curriculum bestaat uit de volgende vijf leergebieden:

      Taal (Nederlands, Engels, Spaans)

      Rekenen/Wiskunde

      Oriëntatie op jezelf en de wereld (sociale vakken en natuuronderwijs)

      Kunst- en cultuureducatie

      Bewegingsonderwijs.

    Voor elk leergebied zijn einddoelen geformuleerd. Voor elk einddoel zijn tussendoelen uitgezet

    voor de onderbouw (groep 1-4), middenbouw (groep 5-8) en bovenbouwperiode (groep 9-11).

    De tussendoelen en einddoelen vormen samen met elkaar een doorlopende leerlijn. Een

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    22/64

     

     20

    dergelijke leerlijn is lineair, maar ook concentrisch opgebouwd. Dat wil zeggen dat leerinhouden

    (leerstof) in een logische volgorde in de tijd is uitgezet, maar ook dat deze concentrisch is, dus

    steeds ingewikkelder wordt. De tussendoelen van de verschillende leergebieden zijn ook op

    elkaar afgestemd, zodat ook tussen leergebieden samenhang ontstaat. Naast de inhoudelijke

    kennis, vaardigheden en attitudes, besteden de leergebieden expliciet aandacht aan het

    incorporeren van de vormingsgebieden.

    Beroepsoriëntatie is tussen haakjes bij de leergebieden opgenomen, en moet verder uitgewerkt

    worden op grond van de keuze die voor de inrichting van de bovenbouw gemaakt moet worden.

    2.2.7 OnderwijsleeromgevingEen goede onderwijsleeromgeving is essentieel om het leerproces van de lerende te

    ondersteunen. Op verschillende manieren kan er invulling gegeven worden aan het begrip de

    onderwijsleeromgeving . Wanneer er gesproken wordt over de leeromgeving, dan gaat het over

    het samenspel van alle maatregelen, materialen en begeleidingsvormen, die erop gericht zijn

    om bij de jonge mens leerprocessen op te roepen, te begeleiden, te sturen en op gang tehouden om de gewenste leerdoelen en zo optimaal mogelijke leeropbrengsten te bereiken.

    De leeromgeving is mede bepalend voor de leeropbrengsten. De leeromgeving moet krachtig  

    zijn. De kracht wordt zichtbaar gemaakt door een stimulerende sfeer, veiligheid, plezier,

    erkenning, tijd voor de individuele leerling, genegenheid, het geven van complimenten, het

    prijzen van de inspanning van de leerling, een luisterend oor bieden en positieve communicatie.

    Een krachtige leeromgeving beperkt zich niet alleen tot de schoolomgeving. Ook daarbuiten zijn

    veel mogelijkheden om te leren. Educatieve dagtochten, wandelingen rond de school en in de

    buurt of dorp, opdrachten in de omgeving van de school, et cetera zijn voorbeelden van het

    optimaal benutten van de bredere omgeving.

    De leeromgeving is vooral krachtig wanneer ze voldoende ruimte laat voor zelfstandig leren en

    voldoende systematische begeleiding biedt. Ook moet de leerkracht goed inspelen op de

    leervoorkeuren van de verschillende leerlingen. De leeromgeving kan ook niet losgezien

    worden van het curriculum: het curriculum bepaalt welke activiteiten aangeboden worden en

    hoe de leeromgeving ingericht kan worden.

    Het curriculum geldt in principe voor een hele leerloopbaan. De onderwijsleeromgeving richt

    zich vooral op het klasse- en leerlingen- niveau en bepaalt hoe onderwijs en leren uiteindelijk

    wordt vormgegeven.

    Waar leerlingen onderwijs volgen in een krachtige leeromgeving is het veilige gevoel dat de

    leerlingen uitstralen zichtbaar, evenals het feit dat zij ervaren geaccepteerd te zijn: twee

    basisaspecten die nodig zijn om de kracht in de leerlingen om de wereld om hen heen te

    ontdekken wakker te roepen. Deze kracht zet ze aan tot zelf doen, zelf proberen en zelfproblemen oplossen en daardoor het verkrijgen van zelfvertrouwen.

    In een krachtige leeromgeving moet de leerkracht niet alles voordoen, voorzeggen en de te

    volgen route volledig uitstippelen. De krachtige leeromgeving moet de nieuwsgierigheid in het

    kind prikkelen waardoor het zelf wil ontdekken, ondersteund doordat de leerkracht gebruik

    maakt van activerende werkvormen, zelfstandig werken en samenwerkend leren. Er is ook

    ruimte voor themahoeken en er zijn mogelijkheden voor de leerlingen om te experimenteren.

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    23/64

     

     21

    Enkele criteria om te kunnen spreken van een krachtige leeromgeving zijn ondermeer: de

    omgeving moet de leerling nieuwsgierig maken, uitdagend zijn, mogelijkheden bieden om

    samen te werken, aanzetten tot meningsvorming (Krutu activerende didactiek), prikkelen door

    de leerlingen bepaalde informatie wel of niet aan te bieden.

    Om de beste resultaten te bereiken en de juiste persoonlijkheid te ontwikkelen zal er een

    evenwicht moeten zijn tussen alle vormen van leren welke in de klas gebruikt worden,

    waaronder zelfsturend leren, ontdekkend of ervarend leren, samenwerkend leren en klassikale

    instructie. Zo krijgt elke leerling de gelegenheid om zich actiever op te stellen, meer resultaat te

    boeken en dus meer te leren (Verloop & Lowyck, 2007).

    2.2.8 Leren en lesgeven/professionaliteit van de leerkrachtLeren is een verschijnsel van alledag en gebeurt bij alle leeftijden (life-long-learning). Dit begrip

    geeft aan dat wij gedurende ons gehele leven leren en kunnen veranderen. Het spreekt een

    optimisme uit over de mogelijkheden die de mens heeft om tot op hoge leeftijd te leren. 

    Leren manifesteert zich in veranderingen in menselijk gedrag en is niet beperkt tot leren in de

    schoolsituatie. In de schoolsituatie is leren gekoppeld aan lesgeven. In deze situatie speelt de

    professie van de leerkracht een belangrijke rol. De leerkracht moet voldoende kennis van de

    ontwikkelingsdomeinen hebben om te geraken tot het ontwikkelen van een krachtige en veilige

    leeromgeving waarbinnen leren voor elk kind in de klas mogelijk, inspirerend en plezierig is.

    Leren is een proces van kennisverwerving en kennisontwikkeling, dat in eerste instantie voor

    een belangrijk deel wordt gestuurd door de leerkracht en in mindere mate door de lerende.

    Vanuit de professie van de leerkracht wordt er aan gewerkt dat de sturing in steeds sterkere

    mate door de lerende zelf geschiedt. Leren is doelgericht en bouwt voort op eerder verworven

    kennis en vaardigheden en is sterk afhankelijk van de betekenis die de lerende er zelf

    aanhecht.

    Van Parreren (in Verloop & Lowyck, 2007) omschrijft leren als een verandering in het gedrag

    van de mens dat langdurig van aard is. Voorts onderscheidt hij vier hoofdvormen van leren:

    1. Het inzichtbevorderend leren

    2. Het leren van feitenkennis

    3. Het memoriseren

    4. Het dynamisch leren of te wel het leren leren.

    Leren is een constructief, cumulatief, doelgericht, gesitueerd, coöperatief en individueel

    verschillend proces. Het is eveneens een proces van kennisverwerving, betekenisgeving en van

    deskundigheidsontwikkeling. Lesgeven zorgt ervoor dat de leerkracht de lerende (de leerling)duidelijke en heldere voorstellingen aanbiedt waarmee de lerende zelfstandig bewerkingen

    uitvoert en het geleerde internaliseert.

    Lesgeven als didactisch handelen bestaat uit een lesvoorbereiding, een prestatie (de

    leeractiviteiten) en een evaluatie. De bij het lesgeven te gebruiken strategieën zijn vooraf

    vastgesteld en gebaseerd op geplande en ongeplande activiteiten.

    Elke leerkracht moet in staat zijn tot zelfsturing en reflectie.

    Wat zeker aan de orde komt bij dit onderdeel is de vraag hoe de leerkracht zichzelf en de kern

    van haar of zijn professie ziet. In het beroep van onderwijzen spelen zowel persoonlijke- als

    professionele aspecten een rol.

    De professionaliteit van de leerkracht is te meten aan de wijze waarop de leerkracht het beroep

    uitoefent. Coonen (2010) stelt dat een positief gerichte professie en de benodigde kennis

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    24/64

     

     22

    behulpzaam zijn voor het verzorgen van goed onderwijs. De werkzaamheden (het lesgeven)

    worden gedreven vanuit een houding waaruit het hoogst mogelijke resultaat, dus stimuleren van

    de talenten van de leerlingen, wordt nagestreefd.

    Verloop en Lowyck (2007) onderscheiden vier beroepsbeelden binnen de professionaliteit van

    leerkrachten:

      Kennisgerichte beroepsbeelden

      Persoonsgerichte beroepsbeelden

      Vaardigheidsgerichte beroepsbeelden

      Praktijkgerichte beroepsbeelden.

    Binnen het leren en lesgeven en de professie van de leerkracht is het belangrijk om als team te

    kunnen functioneren. Het samenwerken tussen leerkrachten ligt aan de basis van het behalen

    van de maximale leerresultaten voor elke leerling. Zoals eerder gezegd bouwt leren voort op

    eerder verworven kennis. Gedurende de looptijd van het basisonderwijs is elke leerling

    afhankelijk van de opeenvolging van leerkrachten. Voor de leerling zal consequent handelen

    van de leerkrachten het zelfvertrouwen vergroten en zo het nadenken over de toekomstversterken. De rol van het schoolhoofd is daarbij van essentieel belang. Hij of zij dient het team

    tot samenwerking te bewegen en de ontwikkeling van de jonge mens als belangrijkste

    gezamenlijke verantwoordelijkheid te zien van waaruit het onderwijs zo goed mogelijk vorm

    gegeven dient te worden.

    Gezien de veranderende wereld is bereidheid van de leerkracht tot permanente scholing op

    pedagogisch en didactisch gebied om het hoogst mogelijke resultaat bij de leerlingen te

    bereiken een vereiste.

    2.2.9 Zorgnetwerk

    Het zorgnetwerk ondersteunt de lerende wanneer nodig. De zorg vanuit het zorgnetwerk is

    gericht op inclusief onderwijs, wat wil zeggen dat alle handelingen erop gericht zijn leerlingen

    met ondersteuningsbehoeften zo veel mogelijk binnen het regulier onderwijs te faciliteren. Als

    dit toch niet mogelijk is, kan ondersteuning geboden worden binnen het speciaal onderwijs. De

    ondersteuning binnen het speciaal onderwijs dient gericht te zijn op zo spoedig mogelijke

    terugkeer van het kind naar het reguliere onderwijs. De doelstelling en daarbij behorende

    ondersteuning is afgestemd op de individuele behoefte van de leerling. Met extra ondersteuning

    kunnen veel leerlingen succesvol functioneren in het reguliere onderwijs. Daarvoor dienen

    leerkrachten in het reguliere onderwijs ondersteund te worden.

    2.2.10 Ervaringen en opbrengstenLeerlingen doen tijdens de leerprocessen in het onderwijs allerlei nieuwe ervaringen op. Deze

    ervaringen en leeropbrengsten moeten ten minste een weerslag zijn van de inhouden welkeonder ‘competent zijn’ worden genoemd en als einddoelen en inhouden bij de leergebieden zijn

    vermeld. De ervaringen en opbrengsten moeten de leerlingen een goede startpositie geven in

    het vervolgonderwijs of op de arbeidsmarkt.

    2.2.11 Implementatie, evaluatie en bijstellen

    De invoering van een nieuw curriculum gaat vaak gepaard met de nodige onvoorziene

    problemen. Het is belangrijk om deze problemen op een systematische manier in kaart te

    brengen en op grond daarvan het curriculum voortdurend bij te stellen. Het onderwijs wordt

    gecontroleerd door de Inspectie, welke door middel van regelmatige schoolinspecties input kan

    leveren voor aanpassingen aan het curriculum. Voorts kan verdere monitoring  door de

    afdelingen Onderzoek & Planning en Curriculumontwikkeling plaatsvinden, door de invoering

    van het nieuwe curriculum vergezeld te laten gaan met ondersteunend onderzoek op basis

    waarvan aanpassingen gedaan kunnen worden. Op die manier is er sprake van research-

    informed  curriculumontwikkeling.

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    25/64

     

     23

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    26/64

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    27/64

     25

    3. Leergebied taal

    3.1 Inleiding

    Leerlijnen formuleren en tussendoelen uitzetten voor taal betekent keuzes maken. Die keuzes

    dienen te worden verantwoord, zoveel mogelijk gebaseerd op wetenschappelijke inzichten en

    maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. De leerlijnen voor taal zijn uitgewerkt voor

    de Surinaamse context om recht te doen aan een ‘meer effectief en efficiënt onderwijssysteem,

    een rechtvaardig onderwijssysteem dat gelijke kansen biedt aan iedereen’. Maar de leerlijnen

    Taal zijn ook gericht op het creëren van ‘een internationaal concurrerende beroepsbevolking’

    (MinOV, 2009a).

    In de leerlijnen en tussendoelen is op landelijk niveau (macroniveau) beschreven wat  een

    leerling op een bepaald moment moet weten (kennis), kunnen (vaardigheden), willen (attitude)

    en vinden (opvattingen) op het gebied van taal. Het hoe, de pedagogisch didactische invulling,

    komt aan de orde op het moment dat er vertaalslagen naar de school (mesoniveau)- en de

    klassenpraktijk (microniveau) worden gemaakt.

    3.2 Procesverloop

    Op basis van diverse werksessies zijn er specifieke richtlijnen voor taal geformuleerd waaraan

    het nieuwe 11-jarige curriculum tenminste dient te voldoen volgens de taal- en

    onderwijsdeskundigen uit de verschillende onderwijssectoren van het lager- en voortgezetonderwijs. In het nieuwe curriculum is er aandacht voor:

      De integratie van lezen en schrijven.

      Meer samenhang binnen taal en de taalvaardigheden.

      Meer samenhang tussen taal en andere vak- en vormingsgebieden.

      Het leren van de schooltaal (het Nederlands).

      Engels (vanaf de middenbouw) en Spaans (vanaf de bovenbouw).

      Meertaligheid en respect voor alle talen die in Suriname worden gesproken.

    Vanuit deze richtlijnen is de taalgroep aan de slag gegaan met het formuleren van leerlijnen en

    tussendoelen voor de onderbouw (4-8 jaar), middenbouw (8-12) en de bovenbouw (12-15)

    zoals onderscheiden in het 11-jarig curriculum. Pendelend tussen praktijkervaringen (van de

    actoren uit de verschillende onderwijsvelden en ondersteuningsinstellingen) en de interventies

    van de taalexpert, is er een indeling van tussendoelen voor taal ontstaan. Belangrijk

    uitgangspunt daarbij is geweest dat taal vakspecifiek is (taal als doel), maar ook

    vakoverstijgend (taal als instrument om te leren, te communiceren en zich te uiten). Daarnaast

    is er bij de formulering van de taaldoelen steeds rekening gehouden met

    ontwikkelingspsychologische, leerpsychologische en sociaal-cultureel psychologische

    uitgangspunten. Tabel 2 geeft de indeling en onderverdeling voor taal als vak, intermediair en

    NT2/meertaligheid weer.

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    28/64

     

     26

    Tabel 2 Indeling voor het leergebied taal

    Taal als vak Taal als intermediair NT2/meertaligheid

    Taalsysteemkennis

    Taalvaardigheden luisteren,

    Spreken, lezen, schrijven en

    Taalbeschouwing

    Taalattitude

    Te communiceren

    Te conceptualiseren

    De emoties te uiten

    Zich cultureel te uiten

    NT1

    NT2 

    3.2.1 Taal als vakHet ontwikkelen van taal en taalvaardigheden begint vanaf de geboorte en gaat het leven lang

    door. Het begint met de klankontwikkeling en het opbouwen van een woordenschat. Die

    woordenschat vormt de basis voor de totale taalontwikkeling en de mondelinge en schriftelijk

    taalvaardigheden. Hoe groter de woordenschat en hoe beter leerlingen kunnen formuleren, des

    te beter zullen leerlingen kunnen leren, kunnen communiceren en zich kunnen uitdrukken. Hoe

    goed de taal wordt ontwikkeld is sterk afhankelijk van de omgeving waarin het kind opgroeit,

    speelt, sport en vrienden ontmoet. Voor het leren van de taal voor de alledaagse communicatie(Dagelijks Algemeen Taalgebruik: DAT) is er in de eigen omgeving (indien er voldoende

    taalaanbod is) meestal voldoende gelegenheid de taal te verwerven en te ontwikkelen en een

    woordenschat op te bouwen die toereikend is. Voor het opbouwen van de schooltaal, (Cognitief

     Academisch Taalgebruik: CAT) is de alledaagse omgeving echter niet zonder meer toereikend.

    Voor het opbouwen van de specifieke schooltaal en schoolse taalvaardigheden zijn de

    leerlingen in de regel afhankelijk van het aanbod op school, de instructiekwaliteit en de

    taalvaardigheid van de leerkracht en het niveau van de medeleerlingen ( peers).

    Tabel 3 geeft de relatie tussen milieu, ervaringen en taalontwikkeling weer. Afhankelijk van het

    (sociale) milieu en de opleidingsachtergrond van de ouders krijgen leerlingen meer of minder

    taal (woorden) mee die alvast aansluit op de zogenoemde schooltaal. Om de taalvaardigheden

    luisteren, spreken, lezen en schrijven zelfstandig verder te kunnen ontwikkelen en te kunnen

    toepassen in de schoolloopbaan en beroepssituaties is het leren van procedures, strategieën,

    of probleemoplossend vermogen nodig. Om recht te doen aan de samenhang tussen specifieke

    taalvaardigheid en daaraan gekoppelde specifieke procedure is er in de leerlijnen voor gekozen

    de strategieën per vaardigheid te noemen.

    Tabel 3 Relatie tussen milieu, ervaringen en taalontwikkeling

    Omgeving/milieu Mate van ervaringen Taalontwikkeling

    Middenklasse kinderen Veel Veel

    Kinderen in afgelegen

    gebieden

    Veel Weinig

    Kinderen uit zwak sociaal

    milieu

    Weinig Weinig

     Anderstalige kinderen uit

    middenklasse

    Veel Veel (in eigen taal)

     Anderstalige kinderen uit zwak

    sociaal milieu

    Weinig Weinig (in eigen taal)

    3.2.2 Taal als intermediairTaal is niet alleen een vak op school, maar is ook vakoverstijgend. Met andere woorden: om

    taal als instrument in het onderwijs en de samenleving te kunnen gebruiken dient de inhoud van

    taal als vak op alle aspecten op een hoog niveau ontwikkeld te zijn. Anders kan taal een

    struikelblok vormen voor het conceptualiseren, het communiceren en het zich sociaal encultureel uiten. Dat zou dan geen recht doen aan een rechtvaardig onderwijssysteem dat gelijke

    kansen biedt aan iedereen. En ook niet aan het verkleinen van de kenniskloof in het land en

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    29/64

     

     27

    met andere landen (MinOV, 2009a). Juist in een curriculum waarin meer ruimte is voor actief en

    sociaal leren wordt taal nog belangrijker als instrument. Immers, het denken zichtbaar maken

    voor elkaar en kunnen delen met elkaar vraagt veel interactie en een hoge taalvaardigheid.

    Omdat taal een belangrijk instrument voor is (vervolg)onderwijs, voor kansen op de

    arbeidsmarkt - in een kennisgerichte economie - en voor de sociale cohesie, is er een aparte

    leerlijn voor taal als intermediair geformuleerd. De Nederlandse taal is in Suriname de

    schooltaal, dus voorwaardelijk voor het leren en de ontwikkeling van leerlingen.

    Binnen taal als vak wordt een belangrijke basis gelegd, echter het ontwikkelen van taal gebeurt

    niet alleen bij Nederlands maar tijdens alle leer- en vormende activiteiten die leerlingen

    ondernemen (Vygotsky, 1978). Dus taal is niet alleen de verantwoordelijkheid van de leraar

    Nederlands maar van alle leraren. Zoals hierboven al is aangegeven heeft taal als intermediair

    verschillende functies. Die functies hangen sterk samen met de uitgangspunten in het

    curriculumraamwerk.

    Taal is intermediair om te communiceren in de samenleving en om op school mondig, en

    sociaal vaardig te kunnen handelen en elkaar te leren verstaan (sociale cohesie, burgerschap).

    Maar ook om het leren van en met elkaar mogelijk te maken.Taal als intermediair is om te conceptualiseren (kennisgericht en vormingsgericht), om emoties

    te uiten (zelfontplooiing, zelfregulering, relaties/socialisatie) en zich sociaal en cultureel te uiten.

    3.2.3 NT2 en Meertaligheid

    NT1/2

    De Nederlandse taal is niet zonder meer de moedertaal van alle Surinaamse kinderen, maar

    het is wel de schooltaal. In de Surinaamse samenleving is de Nederlandse taal als algemene

    taal afgesproken en bij wet vastgelegd (officiële handelingen en documenten zijn in het

    Nederlands). Echter, het Nederlands is voor veel Surinaamse kinderen niet de moedertaal, dus

    niet de eerste taal (NT1: Nederlands als eerste taal). Het Nederlands is voor velen de tweede

    taal (NT2), soms zelfs de derde of de vierde taal. Dit betekent dat er in het onderwijs een extra

    inspanning moet worden geleverd om alle kinderen voor het Nederlands op een vergelijkbaar

    niveau te krijgen. Immers, de Nederlandse taal mag geen struikelblok zijn voor het leren en

    ontwikkelen van kinderen. Maar het leren van een tweede taal gaat niet vanzelf. Vanwege de

    meertalige situatie en dat Nederlands niet vanzelfsprekend de moedertaal is, is er in het 11-jarig

    basiscurriculum een aparte lijn opgenomen voor Nederlands als tweede taal (NT2). De doelen

    die daarin geformuleerd zijn, zijn niet zozeer ontwikkelingsgericht maar eerder

    inspanningsgericht. Dat wil zeggen dat voor kinderen met een taalachterstand wat Nederlands

    betreft ernaar gestreefd moet worden om de taal vaardig te worden.

    Meertal igheid

    De samenleving is multicultureel en meertalig. Je eigen taal en je eigen cultuur is geen jas die je uitdoet. Het bepaalt mede je identiteit en dat is ook het uitgangspunt op school. Op een

    goede manier benut, bieden al die talen en culturen dus een grote rijkdom voor het leren en

    ontwikkelen van iedereen. Die kansen kunnen, meer dan nu het geval is, benut worden.

    Daarom is er een aparte leerlijn voor meertaligheid opgenomen. Er worden meer dan 20

    verschillende talen gesproken die te verdelen zijn over zes groepen. De talen zijn sociaal en

    cultureel belangrijk. Om respect te kunnen opbrengen voor de eigen en andermans taal, is het

    belangrijk kennis te nemen van elkaars talen en je eigen taal te willen delen met anderen.

    Bovendien kunnen de eigen talen als steuntaal worden gebruikt om het Nederlands (beter) te

    leren. Het Sranan is de taal die door veel Surinamers wordt gesproken (lingua franca). Deze

    taal wordt ook wel als tweede taal gebruikt op de radio en de televisie om berichten voor een

    groter publiek toegankelijk te maken.

    Binnen de context van de school is het niet mogelijk aan alle talen evenveel aandacht te

    besteden. Sommige talen, zoals Engels en Spaans, zijn ook talen die in de

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    30/64

     

     28

    basisonderwijsperiode worden gegeven. Om de doorgaande leerlijn beter te waarborgen en

    kansen die er in het basisonderwijs al liggen niet onbenut te laten, is er met name voor Engels

    (vanaf de middenbouw) al een begin gemaakt van een aparte leerlijn. Voor Spaans begint de

    aparte leerlijn in de bovenbouw.

    Tabel 4 geeft een samenvatting van de leerlijnen voor taal weer.

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    31/64

     

     29

    Tabel 4 Samenvatting leerlijnen voor taal 

    Taal Onderbouw Middenbouw Bovenbouw

    Taal als vak

    -Taalsysteem

    -Taalvaardigheden

    -attitude

    Beheersen het Nederlands op klank, woord en zinsniveau

    qua vorm en betekenis en kunnen het Nederlands

    toepassen in mondelinge en schriftelijke opdrachten op

    hun niveau in vooraf bepaalde schoolse situaties.

    Lezen 10 boeken.

    Beheersen het Nederlandse taalsysteem en

    kunnen mondeling en schriftelijk toepassen in alle

    voorkomende situaties op school (zowel vooraf

    geconstrueerde als zelfbedachte

    opdrachten/onderzoekjes).

    Lezen 30 boeken die op school worden gebruikt

    (tijdens geschiedenislessen bijvoorbeeld) en uit de

    Surinaamse en Nederlandse literatuur.

    Beheersen en beschouwen het taalsysteem en

    kunnen het mondeling en schriftelijk in allerlei

    situaties binnen en buiten school toepassen.

    Kunnen zelfstandig beoordelen welke taal in

    welke situatie past.

    Lezen 30 boeken uit de Surinaamse,

    Nederlandse, wereldlijke literatuur.

    Taal als intermediair om

    -te communiceren

    -te conceptualiseren

    -emoties te uiten

    -cultuur

    Individueel en groepsgericht mondeling en schriftelijk

    kunnen uitdrukken.

    Kunnen opgebouwde schoolse kennis en eigen ervaringen

    mondeling verwoorden.

    Emoties uiten, herkennen, erkennen en benoemen.

    Kunnen culturele uitingen begrijpen.

    Kunnen respect opbrengen voor eigen en andermans taal

    en cultuur.

    Individueel en groepsgericht mondeling en

    schriftelijk kunnen uitdrukken en adequaat

    reageren.

    Informatie uit verschillende bronnen voor

    werkstukken kunnen combineren.

    Emoties gecontroleerd onder woorden brengen en

    adequaat reageren op onverwachte emotionele

    situaties binnen school.

    Kunnen culturele uitingen begrijpen en met

    respect erover praten in verschillende situaties

    (ook in andere leer- en vormingsgebieden).

    Individueel en sociaal adequaat communiceren

    in allerlei situaties binnen en buiten school.

    Kunnen informatie uit verschillende bronnen

    mondeling en schriftelijk combineren.

    Emoties kunnen uiten in situaties binnen en

    buiten school gecontroleerd reageren op

    emoties van anderen (kanaliseren).

    Kunnen culturele uitingen erkennen en er

    respect voor opbrengen in allerlei situaties op

    school en daarbuiten.

    NT2 Beheersen binnen 1 jaar noodzakelijke niveau van het

    Nederlands.

    Beheersen 1 jaar na binnenkomst de Nederlandse

    taal die nodig is om school te volgen en

    opdrachten uit te voeren.

    Idem.

    Meertaligheid Beheersen alledaagse woorden in het Sranan en Engels

    en alle op school aanwezige talen. Kunnen deze woorden

    gebruiken in eenvoudige situaties (jezelf voorstellen,

    begroeten, tellen, liedjes).

    Beheersen het Engels voor eenvoudige dialogen:

    bijvoorbeeld kennismaking waarbij wordt begroet en

    voorgesteld en waarbij gevraagd wordt wie de ander is

    waarop een antwoord moet volgen.

    Vervolg woordenschatopbouw Sranan en Engels

    en voorkomende talen op school.

    Voor het Engels is er expliciete aandacht voor het

    taalsysteem en voor alle taalvaardigheden in

    eenvoudige alledaagse situaties.

    Engels:

    Conversaties in alledaagse situaties kunnen

    voeren. Intensievere aandacht voor het

    taalsysteem en alle taalvaardigheden.

    Spaans:

    In beperkt aantal alledaagse situaties mondeling

    kunnen uitdrukken. Schriftelijk een korte tekst

    kunnen produceren (half A4).

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    32/64

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    33/64

     

     31

    4. Leergebied rekenen-wiskunde

    4.1 Inleiding

    Het is de bedoeling dat de leerlingen binnen het vak rekenen-wiskunde beter worden toegerust

    met vaardigheden die nodig zijn voor een effectiever functioneren in de maatschappij.

    Rekenen is altijd een zorgenkind geweest in het onderwijs. De toetsresultaten van de leerlingen

    op de basisscholen en de VOJ-scholen zijn door een complex van factoren niet optimaal. Het

    gaat onder andere om de volgende factoren, zoals benoemd in het tussentijds verslag

    deelproject in opdracht van het IOL (Levens et al., 2009):

      Organisatorische factoren – klassengrootte, weinig leermiddelen.  Sociaal-economische factoren – slechte huisvesting, slechte woonomgeving waardoor er

    onvoldoende ruimte en elektriciteit is om te studeren, zwakke sociale contacten, et cetera.

      Factoren ten aanzien van het vak rekenen-wiskunde – de leerkrachten zijn onvoldoende

    toegerust om het vak optimaal te geven, de leerstof wordt snel op een abstract niveau

    aangeboden, sommige onderwerpen worden te uitgebreid behandeld, enzovoorts.

    De globaliserende samenleving vraagt om het op hoog niveau beheersen van moderne

    rekenen-wiskunde vaardigheden. Deze leerlijnen pogen daar invulling aan te geven.

    4.2 Rekenen-wiskunde

    In het curriculum is overeenkomstig het onderwijsleerplan gekozen voor de nieuwe aanduiding‘rekenen-wiskunde’ in plaats van het traditionele ‘rekenen’. Er is gekozen voor rekenen-

    wiskunde, omdat het herschreven curriculum beoogt het wiskundig denken van leerlingen te

    stimuleren en omdat bepaalde wiskundige onderwerpen zoals meten, meetkunde en tabellen

    en grafieken, meer aandacht krijgen.

    Bovendien zal het curriculum inhoudelijk naadloos aansluiting hebben op het vervolgonderwijs.

    Binnen het reken-wiskundeonderwijs wordt er bijzondere aandacht besteed aan de integratie

    van rekenen-wiskunde in andere vakken. Voorts zijn er verbanden gelegd met andere

    leergebieden zoals bijvoorbeeld bij economie (rekenen met procenten), bij de beeldende

    vakken (verhoudingen), en bij aardrijkskunde (rekenen met schaal). Decimale getallen worden

    bijvoorbeeld gebruikt bij sportprestaties, inhoudsmaten bij recepten en meten bij

    natuuronderwijs.

    Binnen de leerlijnen voor rekenen-wiskunde hebben diverse domeinen een vernieuwde invulling

    gekregen. Voor het domein meetkunde bijvoorbeeld, zijn voor de onderbouw de onderwerpen

    oriëntatie in de ruimte en construeren van belang, terwijl in de midden- en bovenbouw de

    nadruk meer ligt op redeneren en verklaren van meetkundige verschijnselen. Op deze wijze is

    er veel aandacht voor een doorgaande leerlijn zodat er een evenwichtig curriculum ontstaat.

    Evenzo maken leerlingen in de onderbouw kennis met breuken, in de middenbouw leren zij

    rekenen met breuken en in de bovenbouw leren zij hun breukenkennis toepassen bij algebra en

    bedrijfsrekenen.

    Daarnaast zijn een aantal onderwerpen uit het voortgezet onderwijs getransformeerd naar eind

    middenbouw, zoals eenvoudige vergelijkingen, verzamelingen, oriëntatie op natuurlijke getallenen wiskundige beweringen.

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    34/64

     

     32

    Een nieuw element is het gebruik van de rekenmachine die in groep 8 wordt geïntroduceerd.

    Werken met de rekenmachine kan de leerling onder meer extra inzicht geven in de

    getalstructuur.

    Om een indicatie te geven van vernieuwde didactiek, zijn bij de leerlijnen voorbeeldmatig

    uitwerkingen gegeven in de vorm van toelichtingen ('luikjes') en lesactiviteiten.

    4.3 Een nieuwe leerlijn

    In de nieuwe leerlijnen is aandacht besteed aan verschillende methoden voor de

    hoofdbewerkingen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen:

      Hoofdrekenen, wat betekent rekenen naast elkaar

      Handig rekenen

      Cijferen, wat betekent rekenen onder elkaar

      Schattend rekenen

    Bij het leerproces worden hulpmiddelen gebruikt zoals schema’s en getallenlijnen.  

    Voorts worden die vier hoofdbewerkingen uitgevoerd met:  Gehele getallen

      Breuken

      Decimale getallen

    In tabel 5 is een overzicht gegeven van de domeinen waarvoor de leerlijnen zijn ontwikkeld.

    Tabel 5 Overzicht van de domeinen in de onder- midden- en bovenbouw

    Domeinen Onderbouw

    Eind groep 4

    Middenbouw

    Eind groep 8

    Bovenbouw

    Eind groep 11

    Getalbegrip Getalbegrip Getalbegrip

    Bewerkingen Bewerkingen Bewerkingen

    Meten Meten Meten

    Meetkunde Meetkunde Goniometrie

    Breuken Breuken Machtsverheffen

    Verhoudingen Statistiek

    Tabellen en grafieken 1e en 2

    e graads

    vergelijkingen en

    functies

    Verzamelingen Coördinaten

    Procenten Vectoren

    Schaal Gelijkvormigheid

    Schattend rekenen Cirkels en lijnen

    Geld rekenen Afbeeldingen

    De rekenmachine Goederenhandel

    Tabel 6 geeft een samenvatting van de leerlijnen voor rekenen-wiskunde

    .

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    35/64

     

     33

    Tabel 6 Samenvatting leerlijnen rekenen-wiskunde

    Rekenen-Wiskunde Onderbouw Middenbouw Bovenbouw

    Rekenen-Wiskunde als

    vak

    Beheersen van de basisbewerkingen met

    gehele getallen tot en met 100, waarbij

    optellen en aftrekken tot en met 20

    geautomatiseerd is en de leerlingen de tafels

    van 2 t/m 5 en de tafel van 10 uit het hoofd(van buiten) moeten kennen. Hierbij wordt

    voortgebouwd op de kennis van de leerlingen

    waarvan de basis gelegd is in groep 1 en 2,

    zoals het tellen van 1 t/m 10, het cijferdansen

    en het tellen van hoeveelheden tot en met 10.

    Kennismaking met breuken, geldrekenen,

    meten en meetkunde.

    Uitgaan van concrete, praktische

    voorstellingen van zaken waarbij de nadruk

    gelegd wordt op het verkrijgen van inzicht en

    op het leren om de reken-wiskundetaal te

    gebruiken.

    Beheersen van de tafels van 2 t/m 10 en van het naast

    elkaar en onder elkaar rekenen met hele getallen.

    Beheersen van de structuur en samenhang van

    aantallen, hele getallen tot en met 1.000.000, decimale

    getallen, eenvoudige breuken, procenten enverhoudingen. Het kunnen rekenen hiermee in

    praktische situaties.

    Uitgaan van concrete, praktische voorstellingen van

    zaken waarbij de nadruk weer ligt op het verkrijgen

    van inzicht en het verder leren gebruiken van de

    reken-wiskundetaal.

    Leren praktische reken-wiskundige problemen op te

    lossen, te redeneren en leren hoe reken-wiskunde

    problemen aangepakt kunnen worden en waar de

    aanknopingspunten liggen. Het leren controleren en

    beoordelen van oplossingen en het leren beheersen

    van het oplosproces.

    Eenvoudige problemen met betrekking tot meten en

    meetkunde leren oplossen en leren de rekenmachine

    met inzicht te gebruiken (groep 8). Leren gebruiken

    van schaal in praktische situaties en kennismakingmet eenvoudige statistiek (tabellen en grafieken).

    Schattend rekenen en geldrekenen (Surinaams geld

    en vreemd geld). Oriëntatie op verzamelingen,

    wiskundige beweringen en eenvoudige vergelijkingen.

    Bijbrengen van basale kennis, inzichten en

    vaardigheden om tot de oplossing van

    eenvoudige bedrijfseconomische

    vraagstukken (kostprijsberekeningen,

    facturen opmaken) te komen. Beheersenvan probleemoplossende vaardigheden en

    strategieën op dat gebied.

    Toepassen van reken-wiskundige kennis

    en vaardigheden binnen andere

    vakgebieden zoals natuurkunde,

    aardrijkskunde en economie.

    Gebruiken van reken-wiskundige kennis

    binnen wiskundige domeinen zoals eerste-

    en tweedegraadsfuncties, vlakke

    meetkunde (stelling van Pythagoras), en

    goniometrie.

    Het bevorderen van zelfstandig leren door

    het geven van zoekopdrachten aan de

    leerlingen (individueel en in

    groepsverband) die ze zowel schriftelijk als

    mondeling verwerken.

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    36/64

     

     34

    Taal als intermediair om

    - te communiceren

    - te conceptualiseren

    - emoties te uiten

    Verkenning en eigen maken van de reken-

    wiskundetaal vanuit concrete situaties,

    rekening houdend met de moedertaal van de

    leerlingen.

    Individueel en in groepen de taal gebruiken om

    reken-wiskunde problemen mondeling en met

    pen en papier op te lossen, waarbijbegripsvorming tot stand komt door te praten.

    Emoties uiten bij het verkennen van

    grootheden (de kortste of langste in een groep

    zijn), en geld (5 stuivers is evenveel als 1

    kwartje).

    Leerlingen kunnen in de verschillende

    moedertalen tellen, waarbij de uitspraak soms

    kan leiden tot verschillende interpretaties.

    Voortzetting van het eigen maken van de reken-

    wiskundetaal (1 2/5 pizza betekent 1 hele pizza en nog

    2 stukken van 1/5 pizza). Leren om

    oplossingsstrategieën samen te bespreken en te

    beoordelen, en om deze schriftelijk vast te leggen.

    Omgekeerd, leren om reken-wiskundige problemen

    die verwerkt zijn in teksten om te zetten (te 'vertalen')in reken-wiskundetaal en deze met behulp van een

    schema of een berekening op te lossen.

    Emoties uiten bij het omrekenen van

    Surinaams geld naar euro's (voor 9 SRD krijg je maar

    2 euro), en bij het ervaren dat je thuis in de vertrouwde

    omgeving meetkunde (zoals rechthoekige tegels, het

    verschil tussen rechthoeken en vierkanten) kunt

    herkennen.

    Cultuur en meertaligheid De leerkracht moet ervan uitgaan dat de

    schooltaal voor de meeste leerlingen geen

    moedertaal is en dus als tweede en soms zelfs

    als derde taal gebruikt wordt.

    De leerkracht moet ervan uitgaan dat de meeste

    leerlingen nu vaak tweetalig zijn (moedertaal en

    schooltaal).

    Cultuur:

    Je hebt een Hindoestaanse tien gekregen en ze

    bedoelen daarmee een 3.

    De leerkracht moet ervan uitgaan dat er

    nog altijd leerlingen zijn die de schooltaal

    niet optimaal beheersen.

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    37/64

     

     35

    5. Leergebied OJW

    5.1 Inleiding

    Het leergebied Oriëntatie op Jezelf en de Wereld (OJW) bestaat uit de domeinen

    aardrijkskunde, geschiedenis en natuuronderwijs. Vanuit deze drie dimensies is de wereld om

    de jonge mens heen goed te ervaren, te ontdekken en te beschrijven. Voor de duidelijkheid zijn

    deze drie domeinen los van elkaar beschreven. In het leermateriaal dat ontwikkeld moet

    worden, zullen deze drie domeinen, waar mogelijk, in samenhang gepresenteerd worden.

    5.2 Aardrijkskunde

    5.2.1 Wat houdt aardrijkskunde in?

     Aardrijkskunde draagt bij aan de vorming van jonge mensen tot kritische en verantwoordelijke

    burgers door ze systematisch kennis, inzicht en vaardigheden te laten verwerven waarmee zij

    zich een menig kunnen vormen over de dynamische lokale, regionale en mondiale

    verscheidenheid.

    5.2.2 Waarom aardrijkskunde?

    De leerlingen doen kennis en vaardigheden op die ze in staat stellen beter te participeren en te

    functioneren in de lokale, nationale en internationale gemeenschap waarin ze wonen en

    werken. Aardrijkskunde heeft als object van studie de aarde als woonplaats van mensen en de mens als

    bewoner van de aarde. Aardrijkskunde gaat over gebieden en verschijnselen.

    Bij aardrijkskunde als activiteit vormen leerlingen zich een beeld over de inrichting van gebieden

    en over verschijnselen op aarde. Dat gebeurt direct: door middel van eigen waarnemingen; of

    indirect: met behulp van teksten, kaarten, kaartbeelden, GIS en foto’s. Als resultaat van die

    activiteiten beschrijven de leerlingen de werelden vanuit de traditie en de samenleving waar het

    individu deel van uitmaakt.

    5.2.3 Hoe is aardrijkskunde gestructureerd?Het domein aardrijkskunde helpt leerlingen de ruimtelijke omgeving waarin zij leven te

    verkennen en te begrijpen en ze vertrouwd te maken met de variaties in de ruimtelijke

    omgeving en het ruimtegebruik, zoals die in hun omgeving en in de rest van de wereld

    voorkomen. Daarbij staan drie basisvragen centraal: Wat?, Waar? en Waarom daar? Vanuit

    deze vragen doen leerlingen onderzoek. Ze onderzoeken aardrijkskundige vragen en

    problemen door eigen waarneming in het veld en diverse soorten bronnen (zoals kaarten,

    foto's, bodemmonsters) te raadplegen. Ze interpreteren de verzamelde gegevens waarmee ze

    antwoord geven op en een meningen vormen over de vragen en problemen.

    Tabel 7 (zie pagina 40) geeft de samenvatting van de leerlijnen voor aardrijkskunde weer.

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    38/64

     

     36

    5.3 Geschiedenis

    5.3.1 Wat houdt geschiedenis in?Geschiedenis draagt bij aan het beschrijven, begrijpen en kritisch analyseren van de historie

    van Suriname en de wereld en de structuur van onze samenleving en die van daarbuiten met

    de voornaamste gebeurtenissen uit die samenlevingen. Begrip van de historische

    gebeurtenissen kan gebruikt worden in het ontleden van nieuwe en concrete situaties en

    relaties te leggen met het verleden. Daarnaast helpt geschiedenis bij het ontwikkelen van een

    nationaal bewustzijn en een universeel solidariteitsgevoel met alle onderdrukten in de wereld in

    hun emancipatiestreven.

    5.3.2 Waarom het vak Geschiedenis in het onderwijs?  Om creatief, onafhankelijk, kritisch en bewust te leren handelen.

      Om mondig, communicatief vaardig en vol zelfvertrouwen te leren handelen.

      Om initiatiefvol en ondernemend te leren handelen.

      Om te leren respect voor zichzelf en anderen op te brengen.  Om het nationaal bewustzijn, het sociaal –economische bewustzijn en het respecteren van

    democratische beginselen te ontwikkelen.

      Om wereldburgerschap (besef van de wereld) te ontwikkelen.

      Om respect op te leren brengen voor religieuze en culturele uitingen.

      Om gevoel voor verantwoordelijkheid, rechtvaardigheid en integriteit te leren.

      Om zich harmonisch te ontwikkelen om optimaal te functioneren, met aandacht voor

    elementaire levensvaardigheden, gericht op actieve maatschappelijke deelname,

    beroepsuitoefening, economische onafhankelijkheid en optimale maatschappelijke

    verantwoordelijkheid.

      Om kritisch en probleemoplossend te denken en handelen, met behulp van moderne

    technologieën.

      Bestaansverheldering.

    Het vak geschiedenis draagt bij aan de vorming van kritische burgers binnen de samenleving.

    Waarden zijn diep gewortelde overtuigingen, over wat belangrijk is om na te streven. Deze

    waarden worden tot uiting gebracht middels denken en handelen van mensen. De hieronder

    opgesomde waarden houden verband en ondersteunen collectieve doelen.

    Leerlingen worden gestimuleerd en bemoedigd om het volgende te waarderen:

      Excellentie (het nastreven van het allerbeste).

      Leergierigheid, vindingrijk en onderzoekend zijn (kritisch, reflecterend en creatief zijn).

      Ambivalentie.

      Diversiteit, vanwege de multiculturele samenleving en culturele erfenis.

      Gelijkwaardigheid (middels sociale rechtvaardigheid).  Sociale betrokkenheid binnen de gemeenschap (in algemeen belang).

      Bewustwording, waardering en verduurzaming van het ecologisch systeem (zorg dragen

    voor het milieu).

      Integer zijn (eerlijkheid, verantwoordelijkheid, ethische zin, zelfrespect, respect voor

    anderen en mensenrechten).

    5.3.3 Hoe is het vak Geschiedenis gestructureerd?

    In het geschiedenisonderwijs wordt bij de onderwijsleeractiviteiten gebruik gemaakt van de

    volgende middelen en didactische fenomenen:

      Bronnen en vraagstelling

      Feiten en objectiviteit

      Inleving en standplaatsgebondenheid

      Oorzaken en gevolgen

  • 8/20/2019 Curr Basisonderwijs

    39/64

     

     37

      Verandering, continuïteit en discontinuïteit

      Interpretatie.

    Tabel 8 (zie pagina 41) geeft de samenvatting van de leerlijnen voor geschiedenis weer.

    5.4 Natuur en techniek

    5.4.1 Waarom het vak natuur en techniek in het onderwijs?Het leerplan stelt zich tot doel inzicht te verschaffen in de verschijnselen en problemen die

    voorkomen in de leefomgeving van kinderen. De kinderen leren dat ze in de wisselwerking die

    bestaat tussen mens en milieu bijdragen aan de bevordering van een duurzame samenleving.

    Hierbij leren ze keuzes maken voor duurzaam handelen, waarbij ze de bereidheid vertonen om

    op een rechtvaardige en verantwoordelijke manier met het milieu om te gaan. Tevens leren ze

    relaties aangaan met anderen waarbij ze respect voor zichzelf en anderen kunnen opbrengen.

    Wetenschap en technologie en daarmee de maatschappij ontwikkelen zich zo snel dat een

    bepaald stuk feitenkennis slechts gedurende korte tijd toepasbaar is. Nieuwe problemenvereisen nieuwe kennis en inzichten die op dat moment ontwikkeld moeten worden en vragen

    om een kritische en creatieve denk- en werkwijze van kinderen.

    Natuur en techniek kunnen we onderverdelen in natuurwetenschappen, gezondheid en welzijn

    (basic life skills) en technologie. Bij het onderdeel natuurwetenschappen ontwikkelen ze hun

    interesses in en kennis van het leven, het materiaal en de psychische wereld. Het stelt

    leerlingen in staat belangrijke vaardigheden te ontwikkelen om creatief en inventief te zijn en

    volwassenen te verrassen met hun kennis.

    Met gezondheid en welzijn wordt beoogd kennis, vaardigheden en houdingen te ontwikkelen

    waardoor leerlingen mentaal, emotioneel, sociaal en psychisch weerbaar zijn, nu en in de

    toekomst.

    Bij technologie leren leerlingen bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen

    de werking, de vorm en het gebruik. Het stelt leerlingen in staat om ontwerpen voor technische

    problemen te ontwikkelen, deze te gebruiken en te evalueren.

    5.4.2 Hoe is het vak natuur en techniek gestructureerd?

    Op speelse manier komen leerlingen in aanraking met relevante concepten die betrekking

    hebben op planten, mensen, dieren, voorwerpen en verschijnselen in hun omgeving. Om de

    leerlingen de dingen in hun omgeving te laten waarderen en respecteren, en om hen er inzicht

    en samenhang in te laten ontwikkelen worden onderwerpen op systematische wijze onder hun

    aandacht gebracht. Daarbij wordt gebruik gemaakt van verschillende onderwijsleerstrategieën:

    onderzoeken, ontwerpen en keuzes maken, waardoor leerlingen verschillende denk- en

    werkwijzen toe passen.Vaardigheden die hierdoor worden ontwikkeld zijn onder andere kritisch denken, keuzes

    maken, observeren, oplossingen bedenken, schriftelijk en mondeling communiceren,

    voorspellen, experimenten opzetten en uitvoeren, resultaten interpreteren en overzichtelijk

    maken, conclusies trekken en verslag uitbrengen. Leerlingen kunnen op verschillende manieren

    onderzoek uitvoeren: beschrijvend, vergelijkend en experimenteel. De denk- en werkwijzen die

    ze daarbij ontwikkelen zijn onder meer vorm-functie denken, ecologisch denken, evolutionair

    denken, systeemdenken en causaal denken. Ze leren informatie verzamelen uit bronnen,

    observaties en metingen uit experimenten, die ze vervolgens (ook mathematisch en

    rekenkundig) verwerken tot mondelinge en/of schriftelijke producten en/of presentaties.

    Tabel 9 (zie pagina 42) geeft de samenvatting van de leerlijnen voor natuur en techn