Een onderzoek naar de bijdrage van UNICEF aan de aanpak...
Transcript of Een onderzoek naar de bijdrage van UNICEF aan de aanpak...
ANTON DE KOM UNIVERSITEIT VAN SURINAME
FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN
Een onderzoek naar de bijdrage van UNICEF aan de
aanpak van het probleem van voortijdige
schoolverlaters door de Surinaamse overheid
Thesis ter verkrijging van de graad van Bachelor of science in de Public Administration
Studierichting: Public Administration
Naam: Mistral van Lierop
Begeleider: Mr.M.Hubard MSc.
Paramaribo, juni 2017
Voorwoord Voor u ligt de thesis waarin wordt gekeken naar de bijdrage van UNICEF bij het beleid van MinoWC met
betrekking tot voortijdige schoolverlaters, de zo bekende drop-outs. Dit onderzoek dient ter afronding van
de studie Public Administration, specialisatie Internationale Betrekkingen, aan de Faculteit der
Maatschappijwetenschappen van de Anton de Kom Universiteit Suriname. Het doel van dit onderzoek is
om een bijdrage te leveren aan het terugdringen van voortijdige schoolverlaters.
Het proces van de dataverzameling verliep niet altijd even makkelijk, dit omdat ik ook te maken kreeg
met engelstalige literatuur die vertaald moest worden naar het Nederlands. Ik heb enkele interviews
kunnen afnemen en ben dan ook heel blij met de vlotte medewerking van de informanten. Slechts een
enkele keer ben ik door een kandidaat-informant verwezen naar een webpagina voor het vergaren van
informatie. Het verzamelen van data is dus redelijk vlot verlopen. Echter begon de uitdaging bij het
verwerken van de informatie.
De intrinsieke motivatie die mij heeft geïnspireerd om over dit onderwerp te schrijven is het feit dat er in
het begin van mijn studieperiode op de Anton de Kom Universiteit van Suriname, ik met een volle klas
met medestudenten begon en naarmate het jaar vorderde het aantal studenten significant afnam. Hierdoor
kwam de volgende vraag in mij op : Zijn de drop-outs de toekomst voor Suriname? Aangezien mijn
specialisatie Internationale Betrekkingen is, wilde ik graag weten welke bijdrage een internationale
organisatie geeft aan de aanpak van voortijdige schoolverlaters in Suriname.
Graag wil ik Mr.M.Hubard bedanken voor haar begeleiding, geduld en het vertrouwen dat zij in mij heeft
gehad. Ook gaat mijn dank uit naar het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, mevrouw
R.Leefland, Hoofd van de afdeling Onderzoek en Planning en mevrouw V.Narain. Verder bedank ik
mevrouw P.Hirasingh van UNICEF en meneer X. Voorts wil ik een ieder die op welke wijze dan ook, een
bijdrage ter ondersteuning voor het totstandkomen van deze thesis hebben geleverd, bedanken. Tenslotte
gaat een speciale dank uit naar mijn lieve moeder, mijn zoon, mijn broers, mijn vriend en mijn
hartsvriendin mw. Arachna Sardha, die mij tijdens deze jaren met alle liefde hebben ondersteund.
Paramaribo, juni 2017
Inhoudsopgave
LIJST VAN AFKORTINGEN 4
LIJST VAN FIGUREN 6
INLEIDING 7
HOOFDSTUK 1 THEORIEËN BINNEN DE INTERNATIONALE BETREKKINGEN 9
1.1 Ontstaan van theorieën door gebeurtenissen tussen landen 9
1.2 Liberalisme (A) 9
1.3 Realisme (B) 10
1.4 Sociaal Constructivisme (C) 11
HOOFDSTUK 2 DROP-OUTS IN HET ALGEMEEN 13
2.1 Het fenomeen drop-outs 13
2.2 Oorzaken van drop-outs 14
HOOFDSTUK 3 UNICEF IN SURINAME 18
3.1 Internationale Organisaties 18
3.2 Intergouvernementele Organisaties 20
3.4 Het ontstaan van de Internationale Organisatie UNICEF 21
3.4.1 De doelstellingen van UNICEF 21
3.5 Het Kinderrechten Verdrag van UNICEF 23
3.6 UNICEF als Internationale Organisatie in Suriname 24
HOOFDSTUK 4 MINOWC EN DE PROBLEMATIEK VAN VOORTIJDIGE SCHOOLVERLATERS 26
4.1 Onderwijs als prioriteit voor MinoWC 26
4.2 Het Onderwijsbeleid van MinoWC 30
4.3 MinoWC en Bureau Internationale Betrekkingen 36
4.4 De samenwerking tussen MinOWC en UNICEF 37
4.5 Drop outs in Suriname 38
HOOFDSTUK 5 ONDERZOEKSANALYSE 40
5.1 Methoden van onderzoek 40
5.2 Analyse van de onderzoeksresultaten 41
5.2.1 Het Sociaal Constructivisme en UNICEF 41
5.3 De samenwerking tussen UNICEF en MinoWC 41
5.4 Challenges voor het beleid van MinoWC 43
5.6 Onderzoekmethode Schoolmapping 2010 46
CONCLUSIE 48
AANBEVELINGEN 51
GERAADPLEEGDE LITERATUUR 54
PAPERS 55
WEBPAGINA’S 55
ORALE BRONNEN 58
BIJLAGE A ONDERWIJSSTATESTIEKEN EN GEGEVENS 59
BIJLAGE B KWALITATIEVE TOPIC LIJSTEN 69
BIJLAGE C SAMENVATTING KWALITATIEVE INTERVIEWS 73
4
Lijst van afkortingen A.C.T.O Amazon Cooperation Treaty Organization
CARICOM Caribische Gemeenschap (Carribean Community)
CES Caribbean Education Strategy
E.U. Europese Unie
ECD Early Childhood Development
EFA World Declaration on Education For All
FAO De voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties
GLO Gewoon Lager Onderwijs
IADB Inter-American Development Bank
IDB Islamic Development Bank
IGO Intergouvernementele Organisatie
ILO Internationale Arbeidsorganisatie
INGO Inter niet - gouvernementele Organisatie
IO Internationale Organisatie
ISESCO Islamic Educational, Scientific and Cultural Organization
MACOP MinoWC Adviescommissie van Ontwikkelingssamenwerking
MBO Middelbaar beroepsonderwijs
MDG’S Millenium Development Goals
MINOWC Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur
NEP Nationaal Onderwijs Congres
NGO Niet-Gouvernementele Organisatie
NOC Nationaal Onderwijs Congres
OAS Organization of American States
OIC Organization of Islamic Cooperation
OIS Onderwijs Informatie Systeem
PADF Pan American Development Foundation
PAHO Pan American Health Organization
SDG’S Sustainable Development Goals
SEP Surinaams Educatief Plan
SPO Sector Plan Onderwijs
5
ToR Terms of Reference
UNDAF United Nations Development Assistance Framework
UNDP United Nations Development Program
UNEP United Nations Environment Program
UNESCO United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization
UNFPA United Nations Family Planning Agency
UNICEF United Nations International Children’s Education Fund
USAID United States Agency for International Development
VN Verenigde Naties
VOJ Voortgezet Onderwijs op Juniorenniveau
VOS Voortgezet Onderwijs op Seniorenniveau
VVOB Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en
Technische Bijstand
6
Lijst van Figuren Fig.1 Doelstellingen van UNICEF
Fig.2 Sustainable Development Goals
Fig.3 Vier beleidsdocumenten van MinoWC
7
Inleiding “An investment in knowledge pays the best dividends”
-Benjamin Franklin-
Hiermee geeft Benjamin Franklin aan dat een geschoold volk een toegevoegde waarde heeft op een
draaiende economie. Het mandaat van The United Nations Children’s Fund (UNICEF), is het handhaven
en beschermen van kinderrechten en het land daarin te ondersteunen. UNICEF geeft op diverse manieren
ondersteuning aan MinoWC. Educatie is dus onmisbaar. Een wereldwijd belangrijk maatschappelijk
probleem is dat van voortijdige schoolverlaters oftewel schooldrop-outs. Voornamelijk gaat het om een
bepaalde leeftijdsgroep van kinderen, die de school eerder verlaat voordat de opleiding is afgerond.
Ook in Suriname heeft elk kind recht op onderwijs om zo de mogelijkheid te hebben zich te ontplooien.
Jammer genoeg profiteert niet elk kind van dit recht. In Suriname zijn er geen exacte statistieken van drop-
outs terug te vinden. Op deze manier kunnen de overheid en betrokken partijen niet in spelen op dit
probleem. Hiervoor moet men exact weten waarom een leerling de school voortijdig verlaat. Het
Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (MinoWC) registreert alleen het aantal inschrijvingen
zoals het aantal examenkandidaten van de basisschool (GLO) en de MULO (tana, 2016). Verder wordt er
geen (frequent) onderzoek gedaan naar het aantal voortijdige schoolverlaters oftewel drop-outs per jaar.
De overheid heeft een grote verantwoordelijkheid om het probleem drop-outs aan te pakken.
In de Grondwet van de Republiek Suriname is aangegeven dat de staat het recht van alle burgers op
onderwijs erkent en waarborgt. Het is de plicht van de staat om bij de uitvoering van haar onderwijsbeleid
het onderwijs te verplichten, duurzaam onderwijs te verzekeren en analfabetisme op te heffen.
Centrale onderzoeksvraag
Op grond van bovenstaande staat de volgende vraag centraal:“Wat is de bijdrage van UNICEF aan het
beleid van de overheid ten aanzien van de aanpak van de problematiek van voortijdige schoolverlaters in
Suriname?”
Relevantie van het onderzoek
Maatschappelijke relevantie
Middels dit thesisonderzoek is beoogd een beter inzicht te verschaffen over het probleemverschijnsel
“schooldrop-outs” waarbij de overheid van Suriname, de adviezen gegeven door Internationale
8
Organisaties op de juiste wijze toepast. Het zou kunnen dienen als maatschappelijke basis voor verder
diepgaand onderzoek naar de bijdrage van Intergouvernementele Organisaties bij voortijdige
schoolverlaters in Suriname en hoe zij verbetering kunnen helpen brengen. Dit onderzoek geeft inzicht
hoe belangrijk het is dat MinoWC ondersteunt wordt door UNICEF. Het ministerie kan bij het doornemen
van deze thesis herinnerd worden welke sociaal –en economische gevolgen dit probleem kan creëren of
reeds creëert voor de Surinaamse arbeidsmarkt.
Wetenschappelijke relevantie
De bevindingen in deze thesis zullen duidelijk maken hoe belangrijk de bijdrage van UNICEF aan de
Overheid van Suriname bij de aanpak van voortijdig schoolverlaters is. Er worden jaarlijks verschillende
pilot projecten uitgevoerd door UNICEF in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs,Wetenschap
en Cultuur ter verbetering van onderwijs in Suriname.
Methode van onderzoek
De methode die gebruikt is in deze studie is een gemengde aanpak gebaseerd op literatuur en interviews.
Tijdens de literatuurstudie zijn eerst naslagwerken en scripties geraadpleegd en informatie verkregen van
het MinoWC en UNICEF. Naast het lezen van relevante literatuur, zijn er ook websites bezocht met
betrekking tot het onderwerp. De statistieken van drop-outs in Suriname zijn vrijgegeven door MinoWC.
Voorts zijn en interviews afgenomen van drie respondenten van UNICEF en MinoWC.
Opbouw van de hoofdstukken
In Hoofdstuk 1 worden de theoretische raamwerken, zoals het fenomeen drop-outs geïntroduceerd. In
Hoofdstuk 2 zal gaan over de ontwikkeling van theorieën in de Internationale Betrekkingen. In hoofdstuk
3 zal UNICEF in Suriname worden belicht. In Hoofdstuk 4 Het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en
Cultuur in Suriname, en wordt een licht geworpen op haar beleid. Verder komt in Hoofdstuk 5 Methoden
van onderzoek aan de orde, wordt de methoden van onderzoek beschreven. In Hoofdstuk 6 wordt een
vergelijking tussen de theorie en het empirisch onderzoek gemaakt en hieruit voortvloeiende knelpunten
gepresenteerd. Tot slot van deze thesis volgt de Conclusie waarin het antwoord op de centrale
onderzoeksvraag wordt gegeven.
9
Hoofdstuk 1 Theorieën binnen de Internationale Betrekkingen
Inleiding
Dit hoofdstuk wordt benaderd vanuit een perspectief van Realisme, Liberalisme en het Sociaal
Constructivisme. Om de betrokkenheid tussen Internationale Organisaties (UNICEF) en Suriname te
verklaren zullen in dit hoofdstuk de theorieën Realisme, Liberalisme en het Sociaal Constructivisme
besproken worden.
1.1 Ontstaan van theorieën door gebeurtenissen tussen landen
Decennialang stellen mensen zich vragen over de manier waarop en waarom internationale gebeurtenissen
plaatsvinden. Vragen zoals ‘Waarom breekt een oorlog uit?’, ‘Waarom zijn sommige landen bondgenoten
en andere vijanden?’, ‘Waarom zijn sommige landen rijker dan andere?’ en ‘Waarom hebben sommige
landen veel meer te zeggen dan andere?’. We willen begrijpen waarom er zoveel verschillen tussen landen
bestaan en zoeken hiervoor naar een algemeen patroon dat kan dienen als ‘gids’ in verschillende
gebeurtenissen. Een dergelijke ‘gids’ is een theorie, een theorie die algemeen toegepast kan worden op
internationale gebeurtenissen (Goldstein, 2004, pp. 6-7).
Het Realisme en het Liberalisme zijn sinds de Koude Oorlog de theorieën die veruit de meeste aandacht
hebben gekregen. Maar aandacht wil niet zeggen dat ze van kritiek bespaard zijn gebleven
(www.ethesis.net). Een belangrijke theorie die zeker niet mag ontbreken, is het Constructivisme. Het
Constructivisme is ontstaan als reactie op de twee heersende stromingen. Het Constructivisme gaat deze
niet per definitie verwerpen maar gaat de gebeurtenissen anders verklaren (Kubalkova, 2001, pp. 3-5)
(www.ethesis.net). Echter zullen vanuit de drie meest bekende theorieën de samenwerking tussen
internationale organisaties bekeken worden n.l.: A) het Liberalisme, B) het Realisme en C) het Sociaal
Constructivisme.
1.2 Liberalisme (A)
John Locke (1632-1704) wordt als de belangrijkste grondlegger van het Liberalisme gezien. Het
Liberalisme is een politieke stroming die in de 18e eeuw tijdens de Verlichting is ontstaan. Het
voornaamste uitgangspunt van het liberalisme is het streven naar grote vrijheid van het individu op alle
terreinen van het (maatschappelijke) leven. De vrijheid die wordt nagestreefd heeft betrekking op de
politiek (burgerrechten), de economie (particulier bezit, vrije markt) en de culturele vrijheid. Binnen het
Liberalisme heeft de overheid, om de individuele vrijheid niet in de weg te staan, een terughoudende rol
10
waarbij het zich beperkt tot de kerntaken (Cliteur P, 1993, p.318 ). Het particuliere initiatief staat centraal.
Het Liberalisme doet daarom een sterk beroep op ieders eigen verantwoordelijkheid. Volgens de
liberale visie kan de mens zich op deze manier zo optimaal mogelijk ontplooien.
Liberalisten geloven in de verspreiding van de democratie en denken dat internationale economische
verdragen en internationale organisaties voor meer vrede zullen zorgen Liberalen zijn dus grote
voorstanders van de democratie en zij beweren dat democratische instituties en waarden zorgen voor
betere samenwerking tussen landen (www.joho.org). De liberale, of idealistische, school veronderstelt dat
staten ondanks hun belangenconflicten tot samenwerking kunnen komen op basis van consensus over de
noodzaak oorlog te vermijden (www.vu.nl).
1.3 Realisme (B)
Het Realisme veronderstelt dat staten fundamenteel incapabel zijn tot duurzame samenwerking en
permanente vrede, en dat de eeuwige strijd om overleving zal leiden tot een (tijdelijk, instabiel)
machtsevenwicht. Drie visies die het Realisme hanteert zijn:
Ten eerste dat de staten de belangrijkste autonome actoren zijn in internationale betrekkingen (de
‘state-centric’ assumptie).
Ten tweede dat staten handelen als rationele actoren die hun eigenbelang nastreven (de ‘unitary
rational-actor’ assumptie).
Ten derde dat staten handelen in een internationaal systeem dat geen centrale overheid erkent (de
‘anarchy’ assumptie) (Goldstein, 2004, pp. 72-73).
De meeste aanhangers van het Realisme hebben een conservatief wereldbeeld. Een conservatief
wereldbeeld waardeert het behouden van het status quo en probeert veranderingen in internationale
betrekkingen zoveel mogelijk te vermijden. Dit focust op de wetten van de machtspolitiek.
Realisten zullen altijd kiezen voor militaire sterkte boven internationale organisaties die niet-afdwingbare
verplichtingen opleggen. Staten zullen de belangrijkste actoren zijn, aangezien zij controle over legers en
wapens hebben. Staten zullen rationeel gebruik maken van hun macht om eigenbelang na te streven
(Russett, 2004, p. 26). Realisten zullen ook de nadruk leggen op het anarchistische karakter van het
internationale systeem. In een anarchie is er altijd dreiging van oorlog.
11
1.4 Sociaal Constructivisme (C)
Een meer recente theorie van internationale betrekkingen is het constructivisme, of ‘social
constructivism’. Het constructivisme is een poging tot positief alternatief voor de gebreken van de
bestaande theorieën van internationale betrekkingen. Het constructivisme gaat meer kijken naar de bredere
sociale context waarin de gebeurtenissen in internationale betrekkingen zich afspelen. In plaats van zoals
bij het realisme en het liberalisme te gaan kijken naar de belangen van de staten, gaan ze na waar deze
belangen vandaan komen. Constructivisten zullen de visie van realisten - dat staten eigenbelang nastreven
- niet ontkennen, maar ze zoeken naar de dieperliggende redenen van dat eigenbelang Waarom zijn
staatsbelangen zoals ze zijn? Voor constructivisten is alles een sociale constructie. De manier waarop aan
diplomatie gedaan wordt en waarop internationale organisaties werken, ligt niet vast maar is een sociale
constructie (Smith, 2001, pp. 49-52).
Constructivisten bekijken complexe culturen en gebeurtenissen als de oorzaken van een bepaald gedrag
bij staten in internationale en militaire kwesties. Ze zijn zeer geïnteresseerd in de manier waarop normen
staatsbelangen en gedrag beïnvloeden. Een goed voorbeeld hierbij is humanitaire hulp aan
ontwikkelingslanden. Vanuit de theorieën van internationale betrekkingen zoals het Realisme en het
Liberalisme is humanitaire hulp moeilijk te verklaren. Constructivisten kunnen hier beter een verklaring
voor geven. Normen en principes zoals mensenrechten en zelfbeschikkingsrecht zijn sinds de periode van
dekolonisatie gemeengoed geworden. Deze normen controleren de beslissingen van staten. In het geval
van humanitaire hulp worden regeringen dus niet gedreven door eigenbelang, maar eerder door normen
en waarden die we als universeel zijn gaan beschouwen. Dit betekent niet dat deze normen er altijd al zijn
geweest of voor altijd vastliggen (Kubalkova, 2001, pp. 22-23).
Constructivisten leggen sterk de nadruk op deze normen en ideeën over internationale betrekkingen
(Goldstein, 2004, p. 142). Hiervoor gaan ze focussen op hoe mensen taal gebruiken in beleidsverklaringen,
toespraken en dergelijke. Ook regelgeving wordt cruciaal voor constructivisten. In plaats van aandacht te
hebben voor macht als vorm van militaire macht wordt er bij de constructivisten aandacht geschonken aan
de ‘power of ideas’ (Russett, 2004, p. 32). Militaire samenwerking tussen staten is volgens
constructivisten niet een ‘logisch’ gevolg van de structuur van het internationale systeem. Militaire
strategische situaties worden gekarakteriseerd door onderlinge wederkerige verwachtingen (Adler ,1997,
p.346).
12
De strategieën van actoren in het internationale systeem zijn dan ook gebaseerd op zowel het materiële,
als op onafhankelijke subjectieve overtuigingen, maar ook op de onderlinge verhoudingen die weer
gebaseerd zijn op gezamenlijke historische ervaringen, epistemologische criteria, verwachtingen over
juiste acties en, de meest belangrijke, het bestaan van of het gebrek aan onderling vertrouwen (Adler, E.
1997, p.346). De militaire strategie is gebaseerd op een onderlinge afhankelijke combinatie van
overtuigingen, materieel, kennis en de sociale communicatie (Adler, 1997, pp.319-363). Het
Constructivisme richt zich het probleem van de staat identiteiten, belangen, en hun oorsprong en
implicaties. Gebouwd identiteit fungeert als een drijvende kracht van dit concept, hoewel de precieze
redenen variëren (www.viva-read.nl).
De samenwerking tussen staten en internationale organisaties (IGO) wordt op de eerste plaats het best
beschreven door Theorie C: De theorie van het Sociaal Constructivisme geeft aan dat een bepaalde situatie
ontstaat vanuit bepaalde ideeën, een bepaald beeld van mensen, een bepaald beeld van de wereld en door
een oorzaak- gevolg effect. Met een bepaald beeld van mensen wordt bedoeld bijvoorbeeld hoe
betrouwbaar die persoon is en met een bepaald beeld van de wereld bijvoorbeeld hoe veilig de wereld is.
Vanuit dit soort achtergrond ideeën wordt er bijvoorbeeld oorlog gevoerd, vrede gesloten, verdragen
aangegaan, internationale/regionale/bilaterale samenwerking aangegaan et cetera. De ideeën staan achter
de identiteit van een Staat. De identiteit van de Staat (nationale organisaties/ internationale organisaties)
veranderd ook door historische gebeurtenissen in samenhang met recente ideeën. Ook diverse organisaties
opereren vanuit een bepaald idee. Kortom ideeën sturen de maatschappij.
13
Hoofdstuk 2 Drop-outs in het algemeen
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het begrip drop-outs oftewel voortijdige schoolverlaters nader belicht.Voorts
worden de oorzaken van drop-outs vanuit de theorie van Bronfenbrenner bekeken.
2.1 Het fenomeen drop-outs
Onder drop-outs vallen alle jongeren tot 23 jaar die hun schoolloopbaan beëindigen zonder
‘startkwalificatie’. Een startkwalificatie is een havo- of vwo-diploma, of een mbo-diploma op minimaal
niveau 2. Steeds meer jongeren investeren in hun toekomst door onderwijs te volgen en een diploma te
behalen. Dit om een waardevolle bijdrage te kunnen leveren op de arbeidsmarkt, in de maatschappij en de
huidige kenniseconomie. Echter zijn er ook veel jongeren die problematiek ondervinden tijdens hun
studieloopbaan. Met als gevolg dat zij stoppen met hun opleiding en geen startkwalificatie behalen. Een
startkwalificatie is van belang voor een beter toekomstperspectief op de arbeidsmarkt en in de
maatschappij (www.openaccess.leidenuniv.nl).
Als een student – om welke reden dan ook – afhaakt, zijn er geen winnaars maar enkel verliezers. Het
verlies kan bekeken worden vanuit verschillende perspectieven. Vanuit individueel perspectief betekent
het voor de student zelf een frustrerende ervaring die kan leiden tot schuldgevoelens en een negatief
zelfbeeld (Jones, 1990, p.157 ). Vanuit economisch perspectief betekent drop-out een financieel verlies
voor alle betrokken partijen: zowel voor de student en zijn ouders, als voor de onderwijsinstelling, de
overheid en dus ook onrechtstreeks de belastingbetalende gemeenschap (Stratton., 2005, p.2). Vanuit
maatschappelijk perspectief is het onrechtvaardig dat vooral sociaal zwakkeren minder doorstroomkansen
hebben (Deleeck, 1977, p.187).
De leerlingen van het primair, secundair en teritair niveau worden middels hun registratienummer met het
Onderwijs Informatie Systeem (OIS) gevolgd. Indien zo een leerling niet meer in het systeem te vinden
is, wordt deze leerling als drop-out geregistreerd, aldus het ministerie van Onderwijs, Wetenschap en
Cultuur.
Het begrip Drop-outs kan op 3 manieren gedefinieerd worden als:
* Drop-outs zijn voortijdige schoolverlaters, ze verlaten de school voordat ze een diploma gehaald hebben.
Hieronder wordt ook bedoeld de scholieren die een startkwalificatie hebben. Dat zijn bijvoorbeeld
14
scholieren die een havo- of vwo-opleiding hebben afgerond of een basisberoepsopleiding niveau twee
hebben gehaald. Hierbij wordt naar de leeftijd van 23 jaar gekeken (www.nidi.nl).
* Het kind of de jongere die de school zonder diploma eerder verlaat dan het vastgestelde tijdstip
(www.tana.sr)
* Proportion of pupils from a cohort enrolled in a given grade at a given school year who are no longer
enrolled in the following school year (www.unesco.org).
Het begrip Drop-outs kan het best omschreven worden als:
Studenten die aan een opleiding beginnen (en in beginsel beschikken over de capaciteiten om de
bijbehorende kwalificatie te behalen), maar vòòr het behalen van deze eindkwalificatie de opleiding
verlaten. Het betreft studenten op primair, secundair en teritair niveau (Riedewald & Ganzeboom, 2012,
p.5).
Naar mijn mening is de eerste definitie het best omschreven, omdat het duidelijk aangeeft wanneer iemand
een voortijdige schoolverlater is en ook het opleidingsniveau wordt aangehaald. Het is niet afgebakend
tot één (1) bepaald niveau en geeft duidelijk aan tot en met welke leeftijd een student als “student-kind”
wordt gezien. Bovenstaande definitie is een revue van de eerste definitie van Nidi.
Onderzoekers maken een verdeling op basis van wat na de drop-outbeslissing volgt. Een onderscheid kan
worden gemaakt op basis van het drop-outmotief; met enerzijds de ‘vrijwillige stakers’ (waaronder deze
die heroriënteren en van opleiding veranderen) en anderzijds de ‘gedwongen stakers’. Bij vrijwillige
stakers spelen motieven mee zoals de moeilijkheidsgraad, ontevredenheid over de onderwijsinstelling,
maar ook persoonlijke, sociale of financiële redenen. Bij gedwongen stakers gaat het vaak om
mislukkingen bij examens of gezondheidsredenen (www.irrodl.org).
2.2 Oorzaken van drop-outs
Volgens de Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog, Urie Bronfenbrenner, wordt de ontwikkeling van een
kind bepaald door gebeurtenissen tussen het opgroeiende kind en de omgeving. Bronfenbrenner
(www.psy.cmu.edu) heeft de ontwikkeling van het kind middels een bio-ecologisch systeem theorie
onderverdeeld in :
1. Het microniveau (persoonsgebonden factoren van de jongere en het gezin)
2. Het mesoniveau (de relatie tussen de school en de sociale omgeving van de jongere)
15
3. Het exosniveau (indirecte beïnvloeding van de werkplaats van de ouders)
4. Het macroniveau (ideologieën, de arbeidsmarkt)
5. Het chrono of tijdniveau ( oorlog, ouders die scheiden)
Het microniveau
Met persoonsgebonden factoren bedoeld Brofenbrenner de directe omgeving van het kind. De directe
omgeving bestaat onder andere uit het gezin, vrienden, de school, de omgeving, sportclubs, de kerk. Dit
systeem staat heel dicht bij de persoon omdat ze er vrijwel elke dag mee in aanmerking komen. Er wordt
actief omgegaan met de directe leefomgeving. De ervaring van de interactie met de directe leefomgeving
is voor ieder persoon anders, de omgeving wordt hierdoor verschillend ervaren door personen
(www.wordpress.com).
De directe omgeving kan ook van invloed zijn op het voortijdig schoolverlaten. Jongeren worden aan
verschillende factoren blootgesteld die het risico op uitval vergroten, bijvoorbeeld het hebben van een
andere etnische achtergrond, financiële zorgen of verslavingsproblemen (www.bvekennis.nl). Ook het
gezin kan een rol spelen, als het kind bijvoorbeeld in een onstabiel gezin opgroeit is de kans groter dat dit
kind de school eerder verlaat. Ouders of verzorgers spelen een cruciale rol in de stimulering van kinderen
om naar school te gaan. De mate van sociale en financiële ondersteuning is sterk afhankelijk van de
samenstelling van het gezin en de sociaal economische status. Uit het onderzoek Mi No Go Doro na Skoro
(2001) blijkt dat Surinaamse voortijdige schoolverlaters voornamelijk komen uit eenoudergezinnen,
waarbij –meestal- de moeder actief is in het informele circuit of laaggekwalificeerde arbeid verricht. De
vader is veelal uit beeld. Gebrek aan sociale en financiële van familie ondersteuning is onder andere één
van de redenen waarom een jongere afhaakt (www.tana.sr).
Naast factoren die per leerling verschillen, zijn er ook schoolfactoren waaraan de populatie leerlingen
wordt blootgesteld (www.bvekennis.nl). Schoolfactoren zoals de kwaliteit van de docenten, het
onderwijssysteem en de aantrekkelijkheid van de school. Voorts staat de jongere sterk onder invloed van
zijn leeftijdgenoten; de zogenoemde peer-pressure. Dit kan leiden tot gebruik van risico’s als alcohol en
drugs, waardoor het verzuim op de school toeneemt. Bij meisjes speelt een ander risico mee; het op jonge
leeftijd zwanger raken. De tienerzwangerschap leidt dan tot een noodgedwongen afhaken van de opleiding
(www.tana.sr).
16
Het mesoniveau
Hier gaat het volgens Bronfenbrenner over de relatie tussen de school en de sociale omgeving van het
kind. Het mesosysteem is de interactie tussen de andere onderdelen in het systeem. Als een ouder de regel
oplegt dat het kind naar school moet gaan, is dit een samenhang tussen twee onderdelen in het systeem.
Wanneer het gaat om positieve relaties tussen verschillende systemen, ondersteund dit de ontwikkeling
van het kind. De relatie van kinderen met de ouders heeft invloed op voortijdig schoolverlaten. Zowel
positieve als negatieve interacties tussen de ouders en het kind hebben invloed op de prestaties van het
kind op school.
Het mesoniveau heeft invloed op het gedrag, wanneer er iets gebeurt binnen dit systeem, dat invloed zal
hebben op het microsysteem. Bijvoorbeeld wanneer er thuis geen goed klimaat (financiële problemen,
gezondheidproblemen, gezinsconflicten of drugsgebruik) is, heeft dit invloed op de prestaties van het kind
op school (www.wordpress.com).
Het exosniveau
Het exossysteem bestaat uit formele en informele sociale structuren rond het gezin. Deze structuren
hebben vooral invloed op ouders en daarmee indirect ook op de kinderen. De belangrijkste sociale
structuren van het exossysteem zijn het werk en het sociale netwerk van de ouders, de buurt waarin het
gezin woont en de etnische en religieuze gemeenschap, waarvan het gezin deel uit maakt. Het werk van
de ouders hebben indirect invloed op de kinderen. Het gaat gepaard met de tijd die de ouders beschikbaar
kunnen stellen voor het kind en ook de aard van het werk bepalen de beïnvloeding ( eldering, 2006, pp.39-
40 ).
Het macroniveau
Bij het macrosysteem gaat het om de invloed van de maatschappij. Waarde, normen en wetgeving vallen
hieronder. De wetgeving en de normen en waarde beïnvloeden de ontwikkeling. Wanneer het kind
opgroeit met weinig regels en geen normen of waarde aangeleerd krijgt, ontwikkeld het kind zich anders
dan wanneer er regels zijn en de normen en waarde worden aangeleerd. Normen en waarde leren het kind
om sociaal te zijn, dit is belangrijk in de maatschappij. Religie heeft ook invloed op de ontwikkeling.
Religie heeft ook invloed op de ontwikkeling.
17
Dus het macrosysteem is te beschouwen als de culturele blauwdruk van de samenleving. De culturele of
religieuze ideologie komt tot uitdrukking in de macrostructuren zoals het economisch systeem, het
rechtssysteem, het systeem van sociale voorzieningen en het onderwijssysteem (eldering, 2006, pp.39-
40).
Sociaal economische factoren als armoede leiden tot de inzet van kinderen voor kinderarbeid. Kinderen
raken verstoken van onderwijs en verliezen hun concentratie waardoor zij uiteindelijk afhaken en een
bijdrage moeten leveren aan het huishoudinkomen. Met name wordt deze tendens ervaren in het
binnenland. De Inheemse- en Marrongemeenschappen leren de kinderen een aantal overlevingstechnieken
waardoor zij het idee hebben dat het aanleren van deze technieken als voldoende ervaart en men
onvoldoende bewust is van de waarde van educatie (www.tana.sr). Arbeidsmarkt gerelateerde factoren
kunnen ook van invloed zijn voor leerlingen om de school te eerder te verlaten. De aantrekkingskracht
van betaald werk kan ook een van de redenen zijn, waardoor een (minder daadkrachtige) student de school
eerder zal verlaten.
Het chrono of tijdniveau
Hier gaat het om de beïnvloeding van wereldgebeurtenissen (te denken aan oorlog, gebruik van de
anticonceptie pil) en de negatieve of positieve veranderingen die in het macro systeem plaatsvinden. Het
chronosysteem omvat de dimensie van tijd, de veranderingen die relationeel zijn tot het kind en zijn of
haar omgeving. Elementen binnen dit systeem kunnen zowel externe als interne gebeurtenissen
plaatsvinden. Extern, een overlijden in het gezin of ouders die gaan scheiden. Intern, de fysiologische
veranderingen die optreden bij het ouder worden van een kind. Als kinderen ouder worden, kunnen zij
verschillend reageren op veranderingen in de omgeving en bepalen hoe die verandering hen zal
beïnvloeden (www.dropoutprevention.org)
18
Hoofdstuk 3 UNICEF in Suriname
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het functioneren van de internationale organisatie UNICEF als deel
van de VN en de samenwerking die zij met Suriname onderhoudt.
3.1 Internationale Organisaties
Reeds vanaf de negentiende eeuw zijn ook publieke internationale organisaties als zelfstandige actoren in
het internationaal recht naar voren gekomen. Langzamerhand, vooral in de periode na 1945, zijn deze
Internationale Organisaties uitgegroeid tot samenwerkingsvormen waarbij staten, veelal onder behoud van
hun soevereiniteit en hun eigen beschikkingsbevoegdheid, in een georganiseerde, geïnstitutionaliseerde
rechtsverhouding traden om gezamenlijke belangen te behartigen. We onderscheiden deze
Intergouvernementele Organisaties in algemeen politieke (zoals de Verenigde Naties en de Europese
Unie) en functionele (zoals de Wereldgezondheidsorganisatie of de Voedsel- en Landbouworganisatie)
organisaties (www.asser.nl).
De eerste intergouvernementele verdragen zijn ontstaan in 1911 tijdens een eerste Opiumconferentie die
plaats vond in Den Haag, Nederland. Een jaar later, 1912, werd het Opium verdrag gesloten en was de
eerste stap naar Internationale samenwerking. De eerste officiële Internationale Organisatie was
Intergouvernementeel van aard en werd in 1919 opgericht onder de naam “Volkenbond”. Het doel van
deze Internationale Organisatie was gezamenlijk conflicten beheersen zonder over te gaan op oorlog. De
Volkenbond was een idee van het toenmalige staatshoofd van Amerika, Woodrow Wilson. De
Volkenbond had geen eigen leger en Amerika werd geen lid van de Volkenbond. De Volkenbond breidde
zich na enige tijd uit met Duitsland (1926) en de Sovjet-Unie (1934), maar zag Duitsland weer verdwijnen
in 1933. Japan (1933) en Italië (1937), de bondgenoten van de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog,
vertrokken ook (www.atlcom.nl).
Deze organisatie vervulde haar beoogde functie echter nauwelijks. Daarvoor zijn verschillende redenen
aan te wijzen, de belangrijkste zijnde dat de Volkenbond geen bindende besluiten kon opleggen en
daardoor in de praktijk machteloos stond bij conflicten. Op 20 april 1946 werd de Volkenbond officieel
opgeheven (Wouters, J. & Ryngaert, C.,2005, p.17).
Van 25 april tot 26 juni 1945, in de laatste weken van de Tweede Wereldoorlog, kwamen
vertegenwoordigers van 50 regeringen bijeen in San Francisco om het Handvest van de Verenigde Naties
19
op te stellen. De oprichting van de VN betekende een revolutie in het internationale systeem, omdat voor
het eerst de beslissingsbevoegdheid om tot oorlog over te gaan overgedragen werd aan een centraal orgaan.
In het geval van de VN heet dat orgaan de Veiligheidsraad. Deze Raad kan dwingende regels opstellen
om de vrede en veiligheid in de wereld te handhaven (Hoofdstuk VII van het Handvest) (www.atlcom.nl).
De term ‘Verenigde Naties’ werd voor het eerst gebruikt door de Amerikaanse president Franklin D.
Roosevelt. Dat was in 1942, toen de leiders van 26 landen verklaarden dat zij strijd zouden blijven leveren
tegen Duitsland, Japan en hun bondgenoten. President Roosevelt stelde voor dat er na de oorlog een
organisatie in het leven zou worden geroepen om de vrede te bewaren. Na de Eerste Wereldoorlog was
dit al eens geprobeerd door de oprichting van de Volkenbond (www.atlcom.nl). Oorlog is een der gevolgen
van de ontwikkeling van de internationale samenleving, te weten de toenemende onderlinge
afhankelijkheid en het besef dat veel problemen slechts door internationale samenwerking kunnen worden
opgelost.
Internationale Organisaties worden onderscheiden in:
Intergouvernementele organisaties (IGO's): Dit zijn publieke organisaties, waarvan de leden hoofdzakelijk
soevereine staten of andere intergouvernementele organisaties zijn. Voorbeelden zijn de Verenigde Naties,
Europese Unie. Zulke organisaties werken steeds op basis van een afgesloten verdrag en volgens het
principe van intergouvernementalisme, zodat dat tijdens de besluitvorming (meestal) unanimiteit vereist
is.
Internationale niet-gouvernementele organisaties (INGO's): Dit zijn particuliere (private) organisaties,
waarvan de leden diverser van aard zijn: individuen, partijen, bedrijven of andere organisaties. Een
voorbeeld van een INGO is Amnesty International .
Een Internationale Organisatie wordt zoals eerder genoemd gekenmerkt door onder andere drie
belangrijke eigenschappen danwel Samenwerking, Staten en Rechtspersoonlijkheid. Door de jaren heen
zijn er diverse Internationale Organisaties door politieke ontwikkelingen ontstaan die zijn:
Mondiale/Universele/Open Organisaties (bijvoorbeeld de Verenigde Naties), Regionale Organisaties
(bijvoorbeeld Caricom), Bi-Regionale Organisaties (bijvoorbeeld Europeese Unie), Sub Regionale
Organisaties (bijvoorbeeld Amazon Cooperation Treaty Organization), Religieuze Organisaties
(bijvoorbeeld Offensive Junger Christen), Transnationale Organisaties (bijvoorbeeld Europeese Unie),
Niet-Universele/ Gesloten Organisaties (bijvoorbeeld The Organization of American States), Algemene
20
Organisaties (bijvoorbeeld The Organization of American States), Speciale of Functionele Organisaties
(bijvoorbeeld Internationaal Atoomagentschap), Zuiver Intergouvernementele Organisaties (Staat behoud
volledig Souvereiniteit bij samenwerking) en Supranationale Organisaties (bijvoorbeeld Verenigde
Naties). Resumerend kunnen Internationale Organisaties worden gedefinieerd als vormen van
samenwerking, gecreëerd onder Internationaal Publiekrecht en gebaseerd op een internationale
overeenkomst, waarbij ten minste één orgaan met een eigen wil in het leven wordt geroepen. Het is met
andere woorden een samenwerkingsverband tussen twee of meerdere Staten die een eigen
rechtspersoonlijkheid bezitten en van hieruit voortvloeit dat zo een Internationale Organisatie uit haar
eigen capaciteit kan handelen ( Bron: Colleges in het kader van het vak Internationale Organisaties, docent
mw.Ramkisoen).
3.2 Intergouvernementele Organisaties
De status van internationale organisaties en hun staf wordt in het algemeen bij verdrag vastgelegd. Met
een multilaterale overeenkomst leggen de lidstaten de algemene, onderlinge verplichtingen en de functie
en status van de organisatie en haar staf vast. Een internationale organisatie is een functionele entiteit die
anders dan een staat geen territoriale soevereiniteit bezit. Een organisatie zal zich daarom vestigen op het
grondgebied van een gaststaat. Met deze gaststaat zal over de zetel van de organisaties eveneens een
verdrag moeten worden gesloten. De bevoegdheid tot het sluiten van deze zetelovereenkomst berust in het
algemeen bij de betreffende internationale organisatie zelf. De internationale organisaties moeten kunnen
functioneren zonder eenzijdige inmenging van staten, in het bijzonder van de staat, waar de organisatie
zich heeft gevestigd. (www.uva.nl).
Een Intergouvernementele Organisatie (IGO) is een door twee of meer landen opgezette organisatie die
gemeenschappelijke belangen behartigt. Een IGO heeft internationale rechtspersoonlijkheid en kan
bijvoorbeeld verdragen sluiten. Afgevaardigden of vertegenwoordigers van de lidstaten hebben de
beslissingsmacht (www.decisio.nl). Intergouvernementele Organisaties hebben een objectieve
rechtspersoonlijkheid, zodat de rechtspersoonlijkheid van de organisatie werking heeft tegenover alle
staten en internationale organisaties(www.uva.nl).
UNICEF valt onder de Intergouvernementele Organisatie, omdat de organisatie middels een afgesloten
verdrag en volgens het principe van intergouvernementalisme opereert, zodat dat tijdens de
besluitvorming (meestal) unanimiteit vereist is ( Bron: Colleges in het kader van het vak Internationale
Organisaties, docent mw.Ramkisoen).
21
3.4 Het ontstaan van de Internationale Organisatie UNICEF
De oprichting van de United Nations Children's Fund heeft op 11 december 1946 plaatsgevonden. De
nood onder kinderen in Europa was vlak na de Tweede Wereldoorlog groot. De VN besloot toen een
speciaal noodfonds voor kinderen op te richten: United Nations Children’s Fund (UNICEF). In de eerste
jaren verstrekte UNICEF met name noodhulp in de vorm van het aankopen, distribueren en verzenden
van goederen. Tegelijkertijd werd de productie van deze goederen in Europese landen op de rails gezet,
zodat zij niet afhankelijk zouden worden van de hulp (www.isgeschiedenis.nl).
UNICEF kreeg in 1953 van de VN een blijvend mandaat en kon voortaan wereldwijd hulp bieden aan
kinderen die in armoede opgroeien.Ook in dit jaar veranderde de naam. United Nations International
Children’s Emergency Fund naar United Nations Children’s Fund. In de tijd dat UNICEF noodhulp gaf
aan Europese landen, van 1946 tot 1950, is de basis gelegd voor het huidige werk van UNICEF. Het is nu
een organisatie die werkt als een katalysator en veranderingen mogelijk maakt. Een organisatie die
concrete hulp biedt en ervoor zorgt dat mensen zelf betrokken zijn bij programma’s, zodat zij samen met
hun regeringen zelfstandig soortgelijke programma’s kunnen uitvoeren (www.isgeschiedenis.nl).
UNICEF ontwikkelde zich in die jaren tot een organisatie voor ontwikkelingssamenwerking, gericht op
hulp aan kinderen en hun moeders. In de jaren zestig veranderde de visie op ontwikkelingssamenwerking.
UNICEF begon hulp te bieden waarbij ook het gezin, de plaatselijke gemeenschap en de maatschappij
betrokken werden. En er kwam meer nadruk op onderwijs. Er werd samengewerkt met regeringen,
bijvoorbeeld door gezamenlijk meerjarenplannen te maken. Regeringen kregen daardoor zelf de
verantwoordelijkheid voor de programma’s (www.isgeschiedenis.nl).
3.4.1 De doelstellingen van UNICEF
Suriname is lid van de Verenigde Naties (VN) oftewel “United Nations” (UN). De Organisatie UNICEF
is een UN-Agency van de VN. Op basis van de behoefte in het land en een mandaat van de agency wordt
een UN-Agency gevestigd in een land. UNICEF focust zich voornamelijk op kinderrechten, waarbij het
zich richt op het handhaven en beschermen van kinderrechten en landen daarin te ondersteunen. Indien
de kinderrechten niet worden nageleefd, treft UNICEF geen maatregelen, maar zorgt UNICEF dat middels
onderzoekingen, survey en dataverzameling het probleem verduidelijkt wordt. UNICEF heeft als rol
technische en financiële ondersteuning. In de volgende paragraaf wordt er nader ingegaan op de
kinderrechten (Mw.Hirasingh, persoonelijke communicatie, gehouden op 6 oktober 2016).
22
De Verenigde Naties in Suriname, onder leiding van UNICEF, werkt onder andere aan de vermindering
van de ongelijkheid in het onderwijssysteem. In Suriname is 97 procent van de kinderen
ingeschreven op een basisschool, terwijl er grote verschillen bestaan tussen basisonderwijs van het
binnenland en die van Paramaribo (www.gov.sr).
1. UNICEF waarborgt de rechten van alle kinderen, zonder onderscheid te maken naar ras,
geloof, nationaliteit of politieke gezindheid.
2. UNICEF helpt in tal van landen de eerste levensbehoeften te vervullen, zodat kinderen zich
optimaal kunnen ontwikkelen tot gezonde en productieve volwassenen.
3. UNICEF werkt samen met nationale, provinciale en lokale overheden en andere
organisaties om hulp te bieden aan vrouwen en kinderen op het gebied van
gezondheidszorg, voeding, onderwijs, bescherming, schoon drinkwater en sanitaire
voorzieningen. Daarbij probeert UNICEF duurzame ontwikkeling, vrede en sociale
vooruitgang te bevorderen.
4. UNICEF promoot de gelijke rechten van vrouwen en meisjes.
5. UNICEF beschermt de meest kwetsbare kinderen, die getroffen zijn door oorlogen,
rampen, extreme armoede, geweld en uitbuiting.
6. De prioriteit van UNICEF ligt bij de armste landen en de armste bevolkingsgroepen.
7. UNICEF lobbyt wereldwijd bij regeringen en organisaties voor naleving van het Verdrag
voor de Rechten van het kind.
Fig. 1 De doelstellingen van UNICEF (Jaarverslag UNICEF Nederland, mei 2012)
In het jaar 2000 tot en met 2015 hebben lidlanden van de VN meegewerkt aan de Millennium Development
Goals (MDG’s) die veel steun aan vele kinderen, jongeren en hun families heeft verleend. Er werd enorme
vooruitgang geboekt waaronder in het verminderen van kindersterfgevallen, extreme armoede te
23
verminderen en voor meer mensen de toegang tot woningen met schoon drinkwater en voedzaam voedsel
mogelijk gemaakt (www.undp.org). Nochtans is de vooruitgang ongelijk op veel terreinen en in veel
landen is nog een lange weg te gaan met inbegrip het bevorderen van de inclusieve economische groei,
het beschermen van kinderen tegen geweld en het bestrijden van klimaatverandering niet voldoende
werden behandeld in MDG’s (www.undp.org). De Duurzame Ontwikkelingsdoelen voor 2030
(Sustainable Development Goals (SDG’s) van de Verenigde Naties moeten de Millenniumdoelen
(MDG's) opvolgen.
Fig 2. De Sustainable Development Goals
In tegenstelling tot de vorige Millenniumdoelen (MDG’s) gelden de SDG’s immers voor alle landen, waar
ook elke individuele burger zijn/haar steentje aan kan bijdragen. De wereldleiders hebben een cursus voor
de volgende era van menselijke ontwikkeling uitgevaardigd die voor zowel mensen als planeet
transformationeel is. Miljoenen werden geïmpliceerd in het bewerken van wat deze nieuwe duurzame
ontwikkelingsagenda is en de samenwerking zal bestaan uit diverse actoren zoals: overheden,
maatschappelijk middenveld, de privésector, academici, het V.N-systeem en betrokken individuen
(www.unric.org).
3.5 Het Kinderrechten Verdrag van UNICEF
De Verenigde Naties hebben in 1990 het Verdrag van de rechten van het kind in werking laten treden. Het
Verdrag dient als leidraad voor een ieder die ervoor moet helpen zorgen dat kinderen op de hele wereld
van de rechten die zij verdienen kunnen genieten. Resumerend zijn de rechten zoals het overleven,
gezondheidszorg en onderwijs, een zorgzame familie en omgeving, spelen en cultuur, bescherming tegen
misbruik van alle soorten terug te lezen in het verdrag. De rechten roepen verplichtingen en
verantwoordelijkheden op. Hierdoor wordt de kwetsbare natuur van het kind bevorderd en de sociale
De doelstellingen voor 2030 zijn gebaseerd op zes kernwaarden (www.unric.org):
1) Mensen - Toegang tot gezondheidszorg en onderwijs voor iedereen (ook vrouwen en meisjes)
2) Waardigheid - Einde aan armoede en tegengaan van ongelijkheid
3) Welvaart - Sterke economieën waar eenieder aan deelneemt
4) Gerechtigheid - Veilige en vredige samenlevingen met sterke instituten.
5) Samenwerken - Versterken van mondiale solidariteit en duurzame ontwikkeling
6) Planeet - Beschermen van ecosystemen voor alle samenlevingen en toekomstige generatie
24
verantwoordelijkheid biedt het kind bescherming en herkent de waarde van het kind als burger. Het kind
wordt gezien als volledig, waardevol, deelnemend lid van de maatschappij. De rechten van het kind
moeten, volgens dit verdrag, worden uitgevoerd zonder discriminatie van welke aard dan ook. Alle acties
en beleidsvormen moeten worden geleid voor de beste belangen van het kind waarbij gestreefd moet
worden naar de deelname van het kind. Verder moet er hierbij op gelet worden dat de acties gericht zijn
op de bevordering van het voortbestaan en de ontwikkeling van het kind (Kinderrechten Verdrag van
UNICEF, 2009, p 35.).
Ingevolge artikel 28 van het Kinderrechten Verdrag, wordt aangegeven dat elk kind recht heeft op
onderwijs. Basisonderwijs moet gratis en verplicht zijn voor ieder kind. Voorts moet de overheid ervoor
zorg dragen dat het voortgezet- en beroepsonderwijs voor elk kind toegankelijk is. Er staat ook beschreven
dat de overheid voortijdig schooluitval moet aanpakken rekening houdend met de kinderrechten en de
menselijke waardigheden. Krachtens artikel 29 van het Kinderrechten Verdrag heeft elk kind recht op
onderwijs dat als doel heeft de ontplooiing van het kind. Hierbij wordt gelet op het respect van
mensenrechten en voor de individuele culturele identiteit. Verder moet het onderwijs gericht zijn op de
waarden van het eigen land, zoals de waarden van andere landen en volken (Kinderrechten Verdrag van
UNICEF, 2009, p35.).
3.6 UNICEF als Internationale Organisatie in Suriname
De Verenigde Naties (VN) is in het jaar 1971 opgericht in Suriname tezamen met de Pan-American Health
Organization (PAHO). Suriname werd op 1 december 1975 toegelaten als 144ste lid van de Verenigde
Naties. De VN heeft momenteel vier organisaties/fondsen kantoren in Suriname gevestigd en die zijn
(sr.one.un.org, 2016):
Het VN-Kinderfonds (UNICEF-1994 in Suriname gevestigd)
De United Nations Development Program (UNDP)
Het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA)
De Pan American Health Organization/ World Health Organization (PAHO)
Een aantal andere VN-organisaties, fondsen en programma’s hebben lopende projecten en activiteiten in
Suriname. Die zijn als volgt:
De voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO)
De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO)
25
De gezamenlijke VN-programma over Hiv/aids (UNAIDS)
De educatieve, wetenschappelijke en culturele organisatie van Verenigde Naties (UNESCO)
Het milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP)
De Verenigde Naties entiteit voor gendergelijkheid en de Empowerment van vrouwen (VN-
vrouwen)
De VN heeft de regering van de Republiek Suriname en haar volk langer dan 40 jaar ondersteunt, door
middel van ontwikkelingshulp en technische samenwerking, eerbiediging van de rechten van de mens,
zoals het uiteengezet is in de Millenniumverklaring en het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor
ontwikkeling (MDG's). UNICEF en de overheid ontwikkelen samen op basis van een overeenkomst, een
vijf-jaren programma. Het programma wordt het samenwerkingsprogramma oftewel “country program”
genoemd. De vorige duurde van 2012 tot en met 2016. Het volgend (nieuw) programma van UNICEF
gaat van 2017 tot en met 2021 in met de overheid. Prioriteiten binnen dit programma worden op basis van
het beleid van de overheid bepaald, waarbij zowel de .overheid en UNICEF hun focusgebieden aangeven.
Voorts worden per jaar ruw geschat 20 tot 30 projecten uitgevoerd. Projecten van UNICEF (5 jaren) zijn
bijvoorbeeld “de Schoolmapping”, vijf tot zes directe projecten voor drop-outs, tien (10) indirecte
projecten met MinoWC middels bijvoorbeeld workshops voor leerkrachten. De trainingen, workshops,
discussies, onderzoekingen, surveys, consultants et cetera zijn een stimulans voor de overheid, waarbij
inzicht en kennis tot adequaat beleid kan leiden (Mw.Hirasingh, persoonelijke communicatie, gehouden
op 24 november 2016). De projecten die zijn uitgevoerd in samenwerking met UNICEF zijn alsvolgt: 1.
Child Friendly Schools – In-Service Teacher Training, 2. Continued professional support to capacity
strengthening of teachers in the interior of Suriname, 3. Increasing school performance through the
application of Computer Aided Learning, 4. Capacity building of the Research and Development Unit, 5.
Schoolmapping, 6. Strenghting of the schoolguidance department (Education for All report 2014, pp.18-
20).
26
Hoofdstuk 4 MinoWC en de problematiek van voortijdige schoolverlaters
Inleiding
Dit hoofdstuk zal over het beleid van MinoWC, de standpunten bij het bestrijden van drop-outs en over
de bestaande drop-out commissies gaan.
4.1 Onderwijs als prioriteit voor MinoWC
Het onderwijssysteem van Suriname is gecentraliseerd en wordt gecoördineerd, geleid en gereguleerd
door het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (MinoWC). Het ministerie is ook de grootste
financier van onderwijsdiensten (www.gov.sr).
Onderwijs is de basis voor de democratische ontwikkeling van de Surinaamse samenleving. Derhalve
dient onderwijs het belang van de democratie in even grote mate te beklemtonen als het nastreven van
excellente bekwaamheden. Door onderwijs centraal te stellen in het leven, wordt de nadruk gelegd op het
voortdurend leren. Daarvoor moet elk individu in de samenleving de ruimte krijgen om onderwijs te
genieten. Dit zal leiden tot een bijdrage aan zowel de eigen ontwikkeling als tot ontwikkeling van de
gemeenschap. Daarin zal de basis gelegd zijn voor de vitaliteit van deze samenleving (www.gov.sr).
Het onderwijs richt zich in grote lijnen op: de kwaliteit van input in gekwalificeerde leerkrachten, nieuwe
en aangepaste leermiddelen, fysieke voorzieningen, gezonde leer- en leefmilieu, wet en regelgeving; met
andere woorden een onderwijssysteem dat voldoet aan nationale - en internationale standaarden. En in
kwaliteit van het onderwijsproces en de procesbewaking: hanteren van de meest recente en effectieve
activerende didactiek, leeractiviteiten en evaluatiemodellen (verslagen, presentaties, repetities, examens
etcetera), die betrouwbaar en valide zijn. Ontwikkelen en bijbrengen van vaardigheden geënt op
communicatie, leiderschap, enz. - Voldoen aan kwaliteitseisen bij de output gericht op aansluiting op
vervolgonderwijs, behoefte op de arbeidsmarkt en optimaal functioneren in de maatschappij
(www.gov.sr).
Het Surinaams onderwijssysteem moet meer de kloof gaan dichten tussen het bestaand onderwijsaanbod
en de concrete behoeften van de arbeidsmarkt. Onderwijs moet bijdragen tot het ontwikkelen van een
maatschappij waarin mensen hun leven zelf kunnen vormgeven en in staat zijn samen te leven met
anderen, een maatschappij waarin burgers verantwoordelijkheid willen en kunnen nemen voor zichzelf en
hun omgeving. Om die betekenis van onderwijs te verduidelijken, worden vier functies van onderwijs
onderscheiden (Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012 – 2016, 2017, pp.87):
27
1. de kwalificatiefunctie voor het individu,
2. de socialisatiefunctie,
3. de selectie- en allocatiefunctie en ;
4. de kwalificatiefunctie voor de arbeidsmarkt.
Deze functies grijpen op elkaar in en kunnen daarom niet zonder elkaar worden bekeken. Toch is een
volgorde aangebracht in deze vier functies. Het denken begint bij het individu en de kwalificatiefunctie
voor het individu gaat in deze visie dan ook voorop: een individu volgt onderwijs dat hem bewust maakt
van zijn talenten en deze ook ontwikkelt. Daarnaast wordt hij gevormd tot een burger die de weg weet in
een pluriforme, democratische samenleving (socialisatie) en wordt hij door het onderwijssysteem begeleid
(selectie en allocatie) om op een geschikte plaats op de arbeidsmarkt te komen (kwalificatie voor de
arbeidsmarkt). De functies beïnvloeden elkaar ook in de omgekeerde volgorde. De arbeidsmarkt bepaalt
welke eisen er worden gesteld aan werknemers. Daar worden de selectie- en allocatiecriteria aan
aangepast, die vervolgens bepalen hoe het onderwijs mensen vormt tot volwaardig burger (socialisatie)
en mensen helpt zich te ontplooien (kwalificatie voor het individu) (Ontwikkelingsplan Suriname in
transformatie 2012 – 2016, 2017, p.88).
Het onderwijssysteem moet stabiel genoeg zijn om de kwaliteit van het onderwijs te kunnen waarborgen
en flexibel genoeg om met maatschappelijke veranderingen om te kunnen gaan. De kwalificatiefunctie
Met de kwalificatiefunctie voor het individu wordt bedoeld dat onderwijs mensen in staat stelt te
functioneren in deze wereld. Onderwijs brengt het individu de kennis, vaardigheden en houdingen bij die
nodig zijn om je in de samenleving te handhaven, jezelf te ontwikkelen en in je levensonderhoud te
voorzien, zodat steun van de overheid of andere instituties niet noodzakelijk is. Binnen deze functie stelt
de Regering de volgende uitgangspunten centraal:
a. ieder individu heeft recht op een minimumniveau van onderwijs dat zoveel mogelijk
mensen in staat stelt zelfstandig en onafhankelijk hun leven in te richten en
b. mensen hebben verschillende talenten en capaciteiten en daarom moet er ruimte zijn voor
maatwerk in opleidingstempo en -niveau.
De selectie- en allocatiefunctie draagt ontegenzeglijk bij aan zelfontplooiing. Door leerlingen kennis te
laten maken met een verscheidenheid aan kennisgebieden, opvattingen en mensen zijn zij in staat om later
hun eigen keuzes te maken die bijdragen aan het door henzelf gekozen ontwikkelingspad. Het aanbod aan
keuzerichtingen wordt daarbij niet eenzijdig gedicteerd door de maatschappelijke vraag naar bepaalde
28
vaardigheden, maar biedt ook ruimte voor persoonlijke ontwikkeling. In de afgelopen decennia heeft in
het Surinaamse onderwijs een ontwikkeling plaatsgevonden die minder ruimte geeft voor individuele
verschillen in leertempo en leerniveau. De vele drop-outs en de zittenblijvers, de verschillende
breukvlakken tussen onderwijstypen, de ontbrekende professionaliseringsfunctie van leerkrachten,
afgebroken tussenwegen in het voortgezet onderwijs (VOJ en VOS) en het meestal dwingende advies van
de GLO-toets zorgen ervoor dat vroeg- en laatbloeiers en mensen die boven of beneden het gemiddelde
presteren weinig kansen krijgen om hun talenten optimaal te benutten en te ontwikkelen
(Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012 – 2016, 2017, p.88).
Het onderwijs draagt bij aan het overbrengen van kennis van de manier waarop mensen met elkaar kunnen
samenleven. Onderwijs moet mensen ervan bewust maken dat aan de wijze waarop wij met elkaar leven
op een bepaalde manier is vormgegeven en dat ieder individu een stuk vrijheid opgeeft om die
samenleving mogelijk te maken. Dat kinderen zich bewust worden van die verhouding tussen individu en
samenleving is een onderdeel van de socialisatiefunctie van het onderwijs. Socialisatie kan helpen bij de
aanpak van bepaalde problemen in het onderwijs, zoals ordeproblemen. Binnen de socialisatiefunctie stelt
de Regering de volgende uitgangspunten centraal:
a. de school is een belangrijke plek voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden;
b. onderwijs draagt bij aan burgerschapsvorming en maakt leerlingen bewust van
democratische normen en waarden; • onderwijs mag niet misbruikt worden om utopische
maatschappijveranderingen tot stand te brengen.
De kwalificatiefunctie voor de arbeidsmarkt houdt in dat het onderwijs mensen de kennis, vaardigheden
en houdingen bijbrengt die nodig zijn om een (bepaalde) positie op de arbeidsmarkt te verkrijgen of te
houden. De eisen die gesteld worden door de arbeidsmarkt bepalen daarom een deel van de inhoud van
het onderwijs. Binnen deze functie stelt de Regering de volgende uitgangspunten centraal:
a. opleidingen bereiden voor op werk met hoofd, hart of handen, waarbij de nadruk ligt op
respectievelijk cognitieve, sociale en ambachtelijke vaardigheden. Er is geen hiërarchie
tussen de categorieën. Wel zijn er binnen die categorieën niveauverschillen;
b. een kerncurriculum en de leerplicht (4 – 16 jaar) zijn noodzakelijk voor een minimum-
niveau van zelfredzaamheid op de arbeidsmarkt;
c. het onderwijs moet een brede basis bieden aan leerlingen en studenten;. • het ‘leven lang
leren’ is in eerste instantie een individuele verantwoordelijkheid of de
29
verantwoordelijkheid van werknemers en werkgevers onderling; • de terugdringing van het
ongediplomeerd schoolverlaten, zodat betere beroepskwalificaties worden gerealiseerd ten
behoeve van vervolgscholing of arbeidsmarkt;
d. Het verbeteren van de zorgkwaliteit in het onderwijs.
De Regering wenst in haar beleid accenten te leggen op drie belangrijke thema’s: stakeholders in
onderwijs, kwaliteit in onderwijs en professionalisering van het leraarschap. In het onderwijs zijn overheid
en onderwijsinstellingen niet de enige stakeholders. Van belang is dat docenten, ouders, leerlingen,
studenten, vakbonden hun betrokkenheid tonen als stakeholders. Zowel leerling als leraar, bijvoorbeeld,
moeten zich in hun rol inspannen om als volwaardig stakeholder te worden erkend. Deze wederkerige
relatie komt tot uitdrukking bij, onder andere, het feit dat ouders en kinderen een goede prestatie van de
school verlangen.
De overheid zal erop toezien dat de kwaliteit van het geleverde onderwijs is gewaarborgd. De
eindverantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit ligt uiteindelijk bij de overheid. Op elk niveau dienen
verantwoordelijkheden, informatie en bevoegdheden met elkaar in evenwicht te zijn. Een breed
onderwijsaanbod doet recht aan de diversiteit van leerlingen- en studentenpopulaties in ons land en zorgt
bovendien voor de gespecialiseerde arbeidskrachten, waaraan in onze complexe samenleving zoveel
behoefte is. De overheid zal onderwijsinstellingen aanspreken op behaalde onderwijsresultaten. Voor het
kwaliteitstoezicht op onderwijsinstellingen kiest de Regering voor een proportionele aanpak. Dat wil
zeggen dat de overheid zich in principe terughoudend opstelt, maar ingrijpt waar dat nodig is
(Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012 – 2016, 2017,p.88-90) .
De centrale doelstelling inzake de kwaliteit van het onderwijs is om de resultaten van de Surinaamse
leerlingen in de diverse opleidingsrichtingen in de pas te doen lopen met het landelijke gemiddelde. Het
gaat daarbij om relatief objectieve en gemakkelijk meetbare normen als het respecteren van de Surinaamse
wetgeving, het kwalificatieniveau van docenten en het niveau van schoolverlaters in vergelijking met hun
startniveau. Waar de overheid signalen krijgt dat deze normen worden geschonden of deze zelf constateert,
zal ingegrepen worden. Bij professionalisering van het leraarschap dient het vak van docent in alle
onderwijssoorten maatschappelijk gewaardeerd te worden. Daarbij hoort een adequate beloning. De
Regering ziet het docentschap als vakmanschap. (Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012 –
2016, 2017,p.90).
30
4.2 Het Onderwijsbeleid van MinoWC
Alvorens het beleid van MinoWC inzake het onderwijs wordt behandeld, zal er in het kort beleid in het
algemeen worden behandeld.
Beleid’ is afgeleid van het middeleeuwse, thans verouderde, werkwoord ‘beleiden.’ We herkennen daarin
gemakkelijk het nog steeds gangbare werkwoord ‘leiden’ in de betekenis van ‘doen’, ‘gaan’ of
‘aanvoeren.’ Tegenwoordig wordt het woord ‘beleid’ weer zeer vaak gebruikt. De term ‘beleid’ duidt
soms op de activiteiten van de Overheid, soms op de resultaten of effecten van die activiteiten. Soms duidt
de term ‘beleid’ een plan aan, soms het planmatige karakter van de activiteiten van de Overheid, soms het
van dat plan gewenste effect.
Een beleidstheorie is de basis van beleid. Een beleidstheorie omschrijft het probleem zo duidelijk mogelijk
en ze geeft aan wat er de oorzaken van zijn. De omschrijving van het probleem geeft al voor een deel aan
water de oplossing voor kan zijn. Een beleidstheorie geeft tot slot met een taakverdeling en een actieplan
aan hoe een instrument wordt ingezet. De onderverdeling van beleidstheorie: 1.Probleemdefinitie, 2.
Oorzaken van het probleem, 3. Verhouding tussen beïnvloedbare oorzaken en beschikbare instrumenten,
5.doelstelling en 6 plan van aanpak.Middels Beleidstheorie wordt gekeken naar:
Een inhoudelijke beschrijving van het beleidsinterventie en assumpties over de wijze waarop deze
bepaalde doelstellingen zal bereiken of effecten zal genereren
Een oordeel over wat er gedaan moet worden om deze doelstellingen te halen bij de uitvoering van
beleid
(Oosten, 2009, pp.88-89).
Volgens Oosten is beleid het werken aan de realisatie van doelstellingen, volgens een tijdsplanning en met
de inzet van bepaalde middelen. Met beleid geeft het openbaar bestuur richting aan maatschappelijke
ontwikkeling. Dat beleid doelgericht is, wil zeggen dat het ergens voor bedoeld is: overheidsoptreden
dient om een probleem op te lossen of om het te voorkomen. Overheidsoptreden verloopt volgens een
planning indien er wordt nagedacht over wanneer welke beleidsmaatregel genomen dient te worden.
Overeenstemming over de doelstelling en de instrumenten van beleid en een goede samenhang tussen
beleidsmaatregelen kunnen worden bereikt door het beleid stap voor Stap tot stand te brengen. Het
fasemodel van beleidsvorming geeft aan met welke stappen een beleidsproces wordt doorlopen. Met een
fasemodel van beleidsvorming worden in de totstandkoming van beleid vijf opeenvolgende stappen
31
onderscheiden: 1.Agendavorming, 2. Beleidsontwikkeling en besluitvorming, 3. Beleidsuitvoering, 4.
Beleidsevaluatie en 5. Toezicht ( Oosten, 2009, pp.74-75)
De fasen agendavorming , beleidsontwikkeling en besluitvorming vormen als het ware een trechter waarin
een brede stroom van mogelijke doelstellingen en maatregelen samengaat tot een dunne straal. Het begin
van een beleidsproces gaat dus van variatie tot selectie. De fase van beleidsuitvoering dient het verlengde
te zijn van het beleid zoals dat is ontwikkeld en goedgekeurd. In de fase van beleidsevaluatie staan de
effecten van het beleid centraal en dat kan reden geven om het beleid te veranderen of geheel te beeindigen.
In de fase toezicht staat de eigen werkwijze van het openbaar bestuur centraal ( Oosten, 2009, p.76).
Beleid: “Het bepalen van de meerwaarde (‘merit’) van datgene wat geëvalueerd wordt” (M. Scriven).
Beleid moet geëvalueerd worden aan de hand van een 4-tal punten om zodoende inzicht te kunnen krijgen
welke stappen verbeterd moeten worden om het beleid naar wens uit te kunnen voeren. De motieven om
beleid te evalueren zijn als volgt (www.kenniscentrumvlaamsesteden.be):
Beleidsplanning ondersteunen
Verbeteren van de uitvoering van het beleid en bijdragen tot institutionele ontwikkeling van de
betrokken organisaties
Het afleggen van verantwoording m.b.t. de resultaten van het beleid en de ingezette middelen
Beleidsleren: het antwoord op de vraag waarom en hoe beleid wel of niet geslaagd is.
Het onderwijs in ons land is gebaseerd op vier beleidsdocumenten (www.gov.sr):
Ad1) De Regeringsverklaring 2010 - 2015 : Kruispunt
Ad2) Het Sectorplan Onderwijs - SPO
Ad3) Het Ontwikkelingsplan Suriname in Transformatie 2012-2016
Ad4) Het Surinaams Educatief Plan – SEP
Fig 3. Vier beleidsdocumenten van MinOWC
Ad1) Onderwijs in de regeringsverklaring
Onderwijs is de basis voor de democratische ontwikkeling van de Surinaamse samenleving. Daarom dient
onderwijs het belang van democratie in even grote mate te beklemtonen als het nastreven van excellente
bekwaamheden. De basis zal daarin moeten zijn gelegd voor de vitaliteit van deze samenleving. Die
vitaliteit moet de grondtoon van het volkskarakter zijn, die ervoor zorgt dat er een decent society
32
functioneert, die de veerkracht bezit zich te handhaven en toepasselijk te zijn in democratische instellingen
in alle sectoren van staat en maatschappij (www.gov.sr).
Ad 2) Sectorplan Onderwijs
Het Sectorplan Onderwijs is opgebouwd op basis van contouren uit het SEP, dat middels een participatief
proces met stakeholders tot stand is gekomen en op 29 november 2002 op een Onderwijscongres werd
aangenomen. Bij de formulering van dit plan is niet alleen uitgegaan van de bestaande knelpunten in ons
onderwijs, maar is vooral rekening gehouden met regionale en internationale ontwikkelingen met
betrekking tot de sector (www.gov.sr). De sector onderwijs heeft in de afgelopen jaren een duidelijke
achteruitgang doorgemaakt en kan hierdoor niet optimaal bijdragen aan de nationale ontwikkeling.
De organisaties binnen de sector zijn niet gespaard gebleven van de verslechterde sociaaleconomische
situatie, en zowel binnen het ministerie als binnen het onderwijsveld zijn er ernstige problemen, die hun
invloed doen gelden op de bereikbaarheid of toegankelijkheid en de kwaliteit van het onderwijs. Kortom
het onderwijsaanbod in ons land voldoet heden ten dage kwalitatief en kwantitatief niet of onvoldoende
aan de eisen van deze tijd. De hervorming van het onderwijs wordt beschouwd als een belangrijke sleutel
om mensen klaar te maken, die het hoofd kunnen bieden aan de nieuwe eisen en uitdagingen van de 21e
eeuw (www.gov.sr).
In de Sector Plan Onderwijs wordt er ten eerste gekeken naar de sociale en macro-economische situatie
van Suriname en de plaats van de sector binnen de nationale economie. Er zijn aanwijzingen dat de
nationale economie koerst in de richting van stabiliteit; er zijn evenwel meer en nieuwe inspanningen van
blijvende aard vereist, om zaken als werkgelegenheid, inflatie, begrotingstekort en betalingsbalans tot
aanvaardbare proporties te brengen (www.gov.sr). Daarna is de huidige situatie omschreven en
vervolgens de knelpunten.
De volgende problemen en knelpunten komen vrijwel op alle onderwijsniveaus en - typen voor, zij het in
verschillende mate: Er is een verouderde en gebrekkige curricula inclusief didactische werkvormen,
gebrekkig systeem van toetsing van leerprestaties, doorstroming en selectie en verouderde en gebrekkige
leermiddelen. Ook geen adequate opleiding en voorbereiding van leerkrachten en gebrekkige her- en
bijscholing van leerkrachten. Verder is er onvoldoende supervisie door schoolleiding en inspectie en
onvoldoende bevoegde leerkrachten (binnenland, speciaal onderwijs, secundair onderwijs). Tenslotte
33
hoge percentages blijvenzitters en drop-outs, een geringe horizontale doorstroom mogelijkheden en er
sprake van genderongelijkheid (www.gov.sr).
De hervormingsprogramma's die in het SEP zijn gerubriceerd in een 5-tal sub-sectoren te weten
(www.gov.sr):
(1) Het pre-primair en primair onderwijs: basisonderwijs
(2) Het secundair onderwijs
(3) Het hoger onderwijs
(4) De fysieke infrastructuur
(5) De onderwijsadministratie.
De twee belangrijke projecten betreffen:
- het "Early Child Development (ECD)/ UNICEF project"
- het "Basic Education Improvement Project/ IDB"
Veranderingen van het basisonderwijs hebben ook implicaties voor het secundair en hoger onderwijs, die
overigens hun eigen specifieke knelpunten hebben. Bedoelde implicaties en knelpunten zijn waar mogelijk
ook vertaald in programma's en activiteiten. Elk programma en elke activiteit is in een matrix afgezet in
een tijdschema met vermelding van de betreffende verantwoordelijke instantie. De totale
financieringsbehoefte komt neer op ongeveer € 45.2 mln (www.gov.sr).
Het onderwijsaanbod in ons land heden ten dage kwalitatief en kwantitatief niet of onvoldoende aan de
eisen van onze tijd. Daarnaast zijn er ook andere indicaties dat het onderwijssysteem niet voldoende
aansluit op de Surinaamse behoeften en/of niet de plaats krijgt die het verdient: Er is duidelijk een dringend
gebrek aan voldoende hooggeschoold kader. Verder is er geen correlatie tussen het opleidingsniveau en
het niveau van tewerkstelling: VOJ-opgeleiden bekleden de meeste leidinggevende beroepen (27%),
terwijl Universitair opgeleiden, met 17%, de tweede plaats innemen. MBO-ers bekleden meer hogere
posten dan HBO-ers en er is gebrek aan technisch kader (www.gov.sr).
Onderwijshervorming
Bij de formulering van het onderwijsbeleid voor de komende jaren is niet alleen uitgegaan van de
knelpunten in het onderwijs, maar is er vooral rekening gehouden met regionale en internationale
ontwikkelingen met betrekking tot de sector. In dit kader is het beleid ontleend aan het Surinaams
34
Educatief Plan (SEP 2002) en is het mede gestoeld op de Caribbean Education Strategy (CES 1997) en
de World Declaration on Education for All (EFA 2002) (www.gov.sr).
Ad 4) Surinaams Educatief Plan 2004-2008
Een aanzet tot sectorbrede aanpak van ons onderwijs dateert van 1979, toen op verzoek van Suriname
door de Unesco, na een “fact finding mission” in 1978, het rapport “Prospects and Analysis” werd
uitgebracht. Op basis van dit rapport is in hetzelfde jaar het plan “Preparing for Change” opgesteld, dat
door verschillende omstandigheden niet in zijn geheel is uitgevoerd. Delen van dit plan worden op heden
nog uitgevoerd, zonder dat nog sprake is van een samenhangend programma (www.gov.sr).
Suriname heeft zich samen met 156 landen in 1990 in Jomtiem, Thailand onder supervisie van de
VN/Unesco een gecommitteerd om een basic-education strategy te ontwikkelen. Deze landen vonden en
vinden nog steeds dat er Basic-Education For All (B-EFA) een feit moet zijn in de respectievelijke landen.
In 2000 moesten de landen in Dakar, Senegal hun lang termijn plannen ter zake presenteren aan de
VN/Unesco. De meeste landen hebben dit plan niet kunnen presenteren en dus werd een hernieuwde
afspraak gemaakt om uiterlijk 2002 te voldoen aan voornoemd commitment (www.starnieuws.com).
Het Nationaal Educatief Plan - later hernoemd tot Surinaamse Educatief Plan (SEP) - geeft het kader aan
voor de educatieve hervormingen die noodzakelijk zijn voor ons land om te voldoen aan de eisen voor
economische en sociale transformatie. Als strategisch plan geeft het de ontwikkelingsrichting en intenties
aan voor ons onderwijs- en volksontwikkelingbestel voor de komende 15 tot 20 jaar, op grond waarvan
concrete uitvoeringsplannen zullen moeten worden ontwikkeld en geïmplementeerd. Hierdoor zal de
continuïteit en consistentie van het beleid beter gegarandeerd zijn (www.gov.sr).
Een belangrijk initiatief is terug te vinden in het MinoWC/IDB-rapport "Onderwijs in Suriname, stap
2000, Suriname ‘s Totaal Educatief Plan" een eerste voorontwerp, van maart 1989. Deze eerste versie,
waarin ook een uitgewerkt Meerjaren actieplan was opgenomen om de voorgestelde
onderwijsprogramma's te ontwikkelen, was bedoeld als discussiestuk voor een onderwijsconferentie. Dit
voornemen heeft om verschillende redenen geen uitvoering gehad (www.gov.sr).
In het kader van de ontwikkelingssamenwerking met Nederland zijn sinds 1989 ook diverse missies
vervuld om te geraken tot een nationaal plan. Een identificatiemissie (J.A. van Kemenade) heeft in 1989
in samenwerking met de Minov Adviescommissie van Ontwikkelingssamenwerking, de MACOP, een
reeks van 26 projectvoorstellen gedaan met een tijdsperspectief van 4 - 5 jaar. In diverse vervolgmissies
35
is gepoogd technische ondersteuning te geven ter voorbereiding en implementatie van geïdentificeerde
projecten (www.gov.sr).
In 1995 kwam het Raamprogramma Onderwijssamenwerking Minov/OC en W tot stand, waarin het "van
Kemenade-kader" als beleidskader werd gehandhaafd, terwijl een herprogrammering plaatsvond van een
aantal projecten. Een deel van de projecten is inmiddels voorbereid en uitgevoerd, terwijl een deel nog
moet worden aangepakt (www.gov.sr). Nadat eind 1998 een eerste stap was gezet door het MinoWC
middels indiening van een project "Basic Education" bij UNICEF, werd het streven om te geraken tot dit
strategisch plan duidelijk verwoord in de beleidsnota 2000 - 2005 van het MinoWC. Daar staat vermeld
dat het MinoWC de basis wil leggen voor de realisatie van kort-, middellang- en lange termijn
onderwijsbeleid voor de komende 15 à 20 jaar, dat duidelijk gestoeld is op een nationale en politieke visie
(www.gov.sr).
Het ministerie stelt het volgende in de voor dit doel opgestelde TOR (Terms of Reference):
"Teneinde het ontbreken van een platform of netwerk als instrument voor het betrekken van de grote scala
aan actoren bij het formuleren van een nieuw onderwijsbeleid op te vangen en in het licht van de reeds
bestaande behoefte aan een Nationaal Onderwijs Congres (NOC), heeft het MinoWC gemeend op de
kortst mogelijke termijn een NOC te organiseren waaraan sleutelfactoren uit het onderwijsveld en
verwante gebieden kunnen participeren, om aldus een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een
Nationaal Educatief Plan (NEP) (www.gov.sr).
Met het vooruitzicht op ontwikkeling van het menselijk kapitaal en de geconstateerde knelpunten zijn
voor Suriname de volgende doelen op macroniveau gesteld (www.gov.sr): a) een meer effectief en
efficiënt onderwijssysteem, b) een rechtvaardig onderwijssysteem, dat gelijke kansen biedt aan iedereen,
zowel in stad, district als binnenland, c) een internationaal concurrerende beroepsbevolking een
educatiesysteem dat diensten aanbiedt die voldoen aan vastgestelde kwaliteitsstandaarden. Het
onderwijssysteem zal effectief en efficiënt, rechtvaardig en internationaal concurrerend moeten worden,
onder een versterkt en modern management. Om deze doelen te realiseren zullen
hervormingsprogramma's worden uitgevoerd die gestoeld zijn op de volgende strategieën (www.gov.sr):
1. Verkleinen kenniskloof in het land en met andere landen
2. De school en klas maken tot focus van het educatiesysteem.
3. Onbelemmerde toegankelijkheid tot het scholenstelsel.
36
4. Verbeteren van onderwijsfinanciering, -structuur en -management
5. Versterken van regionale en internationale samenwerking.
4.3 MinoWC en Bureau Internationale Betrekkingen
Het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur initieert projecten en/of programma's. Deze worden
door MinoWC voorbereid en uitgevoerd. Middels ontwikkelingssamenwerking met diverse landen
worden vele projecten/programma's (mede) gefinanciërd door Internationale Organisaties en andere
Internationale samenwerkingspartners.
Het Bureau Internationale Betrekkingen (BIB) is verantwoordelijk voor het adviseren, coördineren en
stimuleren van het internationale beleid dat het onderwijs regardeert. Een belangrijk uitgangspunt in de
samenwerking is ownership en wederzijdse voordelen waaronder kennisoverdracht en het opdoen van
ervaring. Voor het nemen van een goede beslissing met betrekking tot het projectenbeleid, dient de leiding
van het MinoWC een volledig beeld te hebben van de onderwijsprojecten en de internationale relaties.
Hiervoor is het van eminent belang dat er een duidelijk overzicht moet zijn van de stand van zaken van
alle projecten/programma's en de overige internationale relaties met hun achtergronden (www.gov.sr).
Het Bureau Internationale Betrekkingen moet een helikopter view hebben met als gevolg een beter en
transparanter projectenbeleid. Verder is er dan ook een sterkere positie van MinoWC ten opzichte van de
donoren aangezien aangegeven kan worden wat er is, waarom en in welk kader een project wel/niet
gewenst is. Ownership ligt dan daadwerkelijk bij het MinoWC (www.gov.sr).
De Hoofdtaken van het Bureau Internationale betrekkingen, zijn het adviseren van de Minister van
Onderwijs en Volksontwikkeling en de Directeur van Onderwijs onder andere inzake:
Internationale samenwerking;
Deelname van Suriname aan internationale bijeenkomsten en conferenties. Ook het coördineren
van projecten die door internationale organisaties worden gefinancierd;
Het buitenlands beleid voorbereiden voor van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschap en
Cultuur. Deze afdeling is ook belast met het onderhouden en coördineren van de contacten van en
naar het buitenland waaronder bilaterale- en multilaterale relaties, met en van internationale
organisaties, vreemde mogendheden inzake conferenties, stages, seminars, congressen etc. m.b.t.
onderwijszaken en met de daarvoor in aanmerking komende afdelingen van andere ministeries,
instanties en organisaties.
37
Naast bovenstaande taken is de afdeling ook verantwoordelijk voor het verzamelen van internationale
informatie, die voor Suriname relevant is en het verspreiden hiervan in Suriname onder personen, diensten
en instellingen, die daarvoor in aanmerking komen. Verder verzorgt BIB informatie over Suriname aan
belangstellenden uit het buitenland. Tenslotte houdt BIB oezicht op rapportages en/of verslagen van
projecten, bijgewoonde trainingen, conferenties etc. gefinancierd door het buitenland (www.gov.sr).
In het kader van het MinoWC beleidsprogramma worden de nationale - en internationale betrekkingen
onderhouden door (www.gov.sr). Samenwerkingsovereenkomsten, culturele akkoorden,
uitwisselingsprogramma's met landen en Organisaties (Onder andere: België, Nederland, Frankrijk, Italië,
Denemarken, Europeese Unie), gemengde interdepartementale commissies waarin MinoWC samen met
andere ministeries participeert onder andere met Brazilië, India, Indonesië, Cuba, China, Japan,
Venezuela, World Social Summit Development. Ook onderhoud het ministerie samenwerkingsverbanden
met United Nations-Organisaties en met internationale organisaties
waaronder OIC, OAS, IADB en regionale organisaties / instellingen waaronder Caricom, Universiteiten
en Hogescholen, gemeenten, stedenbanden, scholenbanden, nationale Stichtingen en Niet-
Gouvernementele Organisaties (onder andere Stichting Projecta, Tana) en het bedrijfsleven. Verder
vinden er samenwerkingen met andere ministeries zoals met Binnenlandse Zaken in het kader
van Gender, het ministerie van Sociale Zaken in het kader van Early Child Development , het ministerie
van Regionale Ontwikkeling in het kader van decentralisatie.
4.4 De samenwerking tussen MinOWC en UNICEF
Suriname heeft zich gecommitteerd aan de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties.
Begin 2016 is een onderzoek van start gegaan naar het aantal drop-outs in samenwerking met UNICEF.
UNICEF helpt het onderzoek gedeeltelijk te financieren en geeft technisch advies bij het onderzoek.
De overheid met name MinoWC voert het onderzoek uit en de United Nation-Agency, UNICEF, geeft
technisch advies ten aanzien van bijvoorbeeld het onderzoeksvoorstel, methode van onderzoek en het
instrumentarium. Resumerend geeft UNICEF aan wat het onderzoek nodig heeft aan technische inzichten.
Overigens kan UNICEF niet vergeleken worden met een bankinstelling, maar een partner van de overheid.
Zij maakt geld over voor de overheid om vervolgens samen de uitvoering te doen. Internationale
Organisaties zoals UNICEF verlenen financiële assistentie gebaseerd op het principe van “cost sharing”.
Het eindresultaat zal middels een rapport aanbevolen worden aan de beleidsmakers die op hun beurt de
beleidsvoorstellen, voortgevloeid uit het onderzoek, tot zich zullen nemen en beslissen welke
38
daadwerkelijk uitgevoerd zullen worden. Het monitoringsorgaan is het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Voorts is UNICEF gevestigd in Suriname, die ervoor zorgt dat het land fondsen ontvangt.
In 2010 is er een rapport uitgebracht “Schoolmapping ten behoeve van planning en beleid in de Republiek
Suriname”, met als doel de noodzaak van achterliggende oorzaken, factoren en gevolgen van het fenomeen
van zittenblijvers en drop-outs beter in kaart te brengen. Dit was een samenwerking tussen MinoWC,
UNICEF en VVOB. Het onderzoek heeft zich beperkt tot Oost-Suriname met name het district
Marowijne en een deel van het district Sipaliwini. In dit onderzoek zijn er interviews gehouden met de
schoolhoofden, lokale gemeenschappen , leerkrachten en ouders. Uit het onderzoek blijkt dat redenen voor
het stoppen met school zijn: er is een gebrek aan leermiddelen, armoede, geen begeleiding en geen
participatie van de ouders, de leerlingen moeten helpen in het huishouden, helpen op het kostgrondje,
verhuizen van het binnenland naar Paramaribo, zwangerschap, het niet aansluiten van het curriculum.
Deze factoren van vroegtijdig schoolverlaten zijn naar voren gekomen na de interviews met de
schoolhoofden, ouders en leerkrachten (MinoWC Onderzoek en Planning 2010, 2016).
4.5 Drop outs in Suriname
In Suriname maken jongeren bijna een derde deel uit van de bevolking (www.unicef.nl). Bijna alle
kinderen gaan naar de basisschool, maar slechts de helft gaat naar of tot de middelbare school
(www.unicef.nl). In de Grondwet van de Republiek Suriname staat in artikel 39 de functie van het
onderwijs beschreven. Hierin is opgenomen dat de staat het recht van alle burgers op onderwijs erkent en
waarborgt. Ze bieden alle burgers gelijke kansen op scholing. Het is de plicht van de staat om bij de
uitvoering van haar onderwijsbeleid om het onderwijs te verplichten en vrij algemeen lager onderwijs en
duurzaam onderwijs te verzekeren en analfabetisme op te heffen. Daarnaast heeft het de plicht om in fasen
alle niveaus van onderwijs te verstrekken en het onderwijs op productieve en sociale behoeften van de
samenleving af te stemmen (www.wipo.int).
Er zijn verschillende definities van het begrip drop-outs. Het begrip drop-outs betekent volgens de United
Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO): Proportion of pupils from a
cohort enrolled in a given grade at a given school year who are no longer enrolled in the following school
year (www.unesco.org). De definitie vertaald naar het Nederlands is :“Het aantal leerlingen van een
bepaalde groep ingeschrevenen in een bepaald schooljaar, dat niet langer is ingeschreven in het volgende
schooljaar”. Het MinoWC, de afdeling Onderzoek en Planning, heeft uitgelegd dat zij zich terug kan
vinden in de UNESCO-definitie van drop-outs.
39
Hoofd van de afdeling Onderzoek en Planning, heeft medegedeeld dat er twee commissies zijn die zich
met de problematiek drop-outs bezighouden namelijk een interne commissie en een externe commissie.
De interne commissie drop-out is adviserend naar de directeur met betrekking tot de uitvoering van het
project drop-out. Een onderzoek die geleid wordt door de afdeling onderzoek en planning met UNICEF
als sponsors. De interne commissie werkt samen met de externe commissie en de afdeling Onderzoek en
Planning (Mw.Leefland, persoonlijke communicatie, 6 oktober 2016)
De externe (Interministeriële) commissie bestaat verder uit vertegenwoordigers van verschillende
ministeries waaronder het MinOWC, het ministerie van Justitie en Politie, het ministerie van Arbeid
(SAO), het ministerie van Sport en Jeugdzaken en het ministerie van Sociale Zaken. De commissie staat
onder leiding van het MinoWC. Dit landelijk drop-out onderzoek, wordt in samenwerking met UNICEF
uitgevoerd en is onderdeel van het United Nations Development Assistance Framework (UNDAF)
programma. Vanwege het feit dat de werkzaamheden nog in proces zijn, kon er geen uitgebreide
informatie verstrekt over drop-outs worden en het beleid die MinoWC toepast bij dit probleem.
40
Hoofdstuk 5 Onderzoeksanalyse Om te geraken tot het beantwoorden van de centrale vraagstelling zoals opgenomen in het eerste hoofdstuk
van dit onderzoek, is het van belang eerst antwoord te kunnen geven op de gestelde sub-vragen. De
beantwoording van de sub-vragen zal uiteindelijk leiden tot beantwoording van de centrale vraagstelling.
In dit kader is het van belang om de sub-vragen te beantwoorden en de onderzoeksresultaten aan de theorie
te toetsen.
5.1 Methoden van onderzoek
Deskreview oftewel literatuuronderzoek, het theoretisch raamwerk vloeit voort uit het literatuuronderzoek,
waarbij gebruik is gemaakt van academisch literatuur waaronder boeken en andere academische artikelen
(journalen). Tijdens de literatuurstudie zijn eerst naslagwerken, scripties geraadpleegd en informatie
verkregen door het MinoWC en UNICEF. Naast het lezen van relevante literatuur, zijn er ook websites
bezocht met betrekking tot het onderwerp. De statistieken van drop-outs in Suriname zijn vrijgegeven
door MinoWC. Naslagwerken waren niet ouder dan tien jaar en zijn van afkomstig uit betrouwbare
bronnen, zoals erkende universiteiten en bestaande overheidsinstanties.
Het literatuuronderzoek geeft deels antwoord op de volgende deelvragen
Wat is het beleid van de MinoWC ten aanzien van voortijdige schoolverlaters?
Wat is het beleid van betrokken Intergouvernementele Organisaties t.a.v. Drop-outs in Suriname
Ter verkrijging van informatie met betrekking tot dit onderwerp en voor het verkrijgen van een breder
inzicht hierin is het noodzakelijk geweest interviews te doen. Deze vorm van onderzoek geeft diepgaande
informatie over de achterliggende variabelen bij het drop-out fenomeen. De keus voor het verrichten van
kwalitatief onderzoek is gebaseerd op de mogelijkheid om door te kunnen vragen aan de respondenten.
Er zijn drie kwalitatieve interviews geweest. De respondenten van de kwalitatieve interviews zijn
vertegenwoordigers van de MinoWC en UNICEF. Er is tijdens de directe interviews gebruik gemaakt van
kwalitatieve topic lijsten waardoor de interviews semigestructureerde van aard zijn geweest. De volgende
drie topic lijsten zijn gebruikt:
Algemene Interview vragen omtrent Drop-outs;
Interview vragen omtrent MinoWC en Internationale Organisaties;
Interview vragen voor UNICEF.
41
De vragen die zijn opgenomen in de vragenlijst kunnen worden gecategoriseerd in hoofdaspecten, te
weten: MinoWC en drop-outs, MinoWC en UNICEF, MinoWC en beleid. De topic lijsten staan in Bijlage
B van deze thesis weergegeven. De interviews zijn gehouden met de volgende personen, te weten:
mevrouw Vidya Narain van MinoWC afdeling Onderzoek en Planning, persoonelijke
communicatie, gehouden op 19 september 2016
mevrouw Roberta Leefland Hoofd van de Afdeling Onderzoek en Planning, persoonelijke
communicatie, gehouden op 6 oktober 2016
mevrouw Priya Hirasingh van UNICEF, persoonelijke communicatie, gehouden op 24 november
2016
meneer X, persoonelijke communicatie, gehouden op 10 december 2016
Het kwalitatieve onderzoek geeft deels antwoord op de volgende deelvragen :
Wat is het beleid van de MinoWC ten aanzien van voortijdige schoolverlaters?
Wat is het beleid van betrokken Mondiale Intergouvernementele Organisaties ten aanzien van
Drop-outs in Suriname?
5.2 Analyse van de onderzoeksresultaten
5.2.1 Het Sociaal Constructivisme en UNICEF
Uit de drie eerder genoemde theorieën, die in hoofdstuk 1 zijn beschreven, past de theorie van het Sociaal
Constructivisme het best binnen dit onderzoek, omdat beleid wordt gemaakt op basis van een
probleem(en),vervolgens worden oplossingen geformuleerd. Wederzijds verwisselen UNICEF en
MinoWC bepaalde standpunten om zodoende beleid te kunnen formuleren. Oplossingen kunnen onder
andere gezien worden als “ideeën”. UNICEF opereert ook vanuit bepaalde ideeën om zodoende haar
doelen te bereiken zoals diverse problemen binnen het onderwijs te reduceren.
5.3 De samenwerking tussen UNICEF en MinoWC
Verwijzend naar paragraaf 3.4.1 is vermeld dat de Verenigde Naties (VN) de regering van de Republiek
Suriname en haar volk langer dan 40 jaar heeft ondersteunt, door middel van financiële steun,
ontwikkelingshulp en technische samenwerking, eerbiediging van de rechten van de mens. The United
Nations International Children’s Education Fund is een werkarm van de VN die er op toeziet dat de
rechten van een kind worden nageleefd. UNICEF houdt zich bezig met jongeren en is gevestigd in
42
Suriname, waardoor zij haar medewerking kan verlenen. Kinderen in Suriname hebben allemaal recht op
goed onderwijs en daar staat UNICEF achter (sr.one.un.org, 2016). Derhalve is ondersteuning van deze
Internationale Organisatie (UNICEF) van belang om te komen tot beleidsplannen en beleidsformuleringen
en zodoende het onderwijs daadwerkelijk te kunnen vernieuwen. Zonder onderzoek en dataverzameling,
kan de overheid geen conclusies trekken over de problemen en tekortkomingen van het onderwijssyteem.
Om een beter inzicht te krijgen wat de samenwerking tussen UNICEF en MinoWC in houdt, zijn er
interviews van vier respondenten afgenomen. Alle vier hebben medegedeeld hoe de samenwerking
geschiedt en de aanleiding daarvan voorts is er verteld geworden welke bijdrage UNICEF aan MinoWC
geeft. De bijdrage van UNICEF is een ondersteuning op meerdere aspecten ten aanzien van de aanpak van
drop-outs.De interviews zijn opgenomen met toestemming van de respondenten. Deze zijn door een derde
objectieve persoon in een tekstbestand ingevoerd. Dit tekstbestand is geanalyseerd en gereduceerd. De
analyse heeft enkele kernwoorden of hoofdaspecten naar voren gebracht. In bijlage C is de een
samenvatting van de interviews geplaatst.
De hoofdaspecten of kernfuncties die duidelijk uit de drie interviews naar voren kwamen zijn:
UNICEF geeft technische ondersteuning aan MinoWC;
UNICEF geeft financiële ondersteuning aan MinoWC;
UNICEF geeft middels onderzoek/rapportages, aanbevelingen/beleidsvoorstellen voor het uit te
voeren beleid ten aanzien van de aanpak van drop-outs;
UNICEF kan via haar mandaat verandering helpen brengen in het onderwijsbeleid.
De verantwoordelijke voor de uitvoering van het beleid voor onderwijs is MinoWC (de overheid);
Voorts heeft (meneer X) in een kort gesprek, de vierde respondent, zijn mening gedeeld dat niet alle
schoolhoofden meewerken om hun statistieken en/of informatie over hun studenten aan MinoWC vrij te
geven. Een van de redenen kan zijn dat zij hun administratie niet nauwkeurig hebben bijgehouden. Verder
gaf de respondent ook aan dat beleidsmakers een verkeerde priority management hebben en zodoende
onbelangrijke zaken voortrekken. De beleidmakers zijn niet geinteresseerd in het optimaal uitvoeren van
beleid, ze kijken eerder naar hun eigen belang.
43
Vermeldenswaard is dat UNICEF haar bijdrage voor MinoWC zeer belangrijk is. Het voortraject dat
UNICEF ondersteunt, is in feite de basis om tot beleid te komen. Internationale Organisaties kunnen via
hun mandaat verandering helpen brengen in de onderwijssituatie. Nochtans ligt de verantwoordelijkheid
bij de overheid om de problematiek van drop-outs beter onder controle te krijgen.
5.4 Challenges voor het beleid van MinoWC
Het onderwijs richt zich op verschillende aspecten. Deze hebben in grote lijnen te maken met:
- Kwaliteit van input: gekwalificeerde leerkrachten, nieuwe en aangepaste leermiddelen, fysieke
voorzieningen, gezonde leer- en leefmilieu, wet en regelgeving; met andere woorden een
onderwijssysteem dat voldoet aan nationale - en internationale standaarden.
- Kwaliteit van het onderwijsproces en de procesbewaking: hanteren van de meest recente en effectieve
activerende didactiek, leeractiviteiten en evaluatiemodellen (verslagen, presentaties, repetities, examens
etcetera), die betrouwbaar en valide zijn. Ontwikkelen en bijbrengen van vaardigheden geënt op
communicatie, leiderschap, enz. Voldoen aan kwaliteitseisen bij de output gericht op aansluiting op
vervolgonderwijs, behoefte op de arbeidsmarkt en optimaal functioneren in de maatschappij (Memorie
toelichting op begroting MinoWC, 2017, pp.6-7). De beleidsactiviteiten staan opgesomd in de Memorie
van Toelichting op de Begroting van Dienstjaar 2017 vanaf bladzijde zes tot en met bladzijde zestien.
Volgens Henri Ori is de focus op onderwijsbeleid en de kerntaken van het ministerie zoek, een sprekend
voorbeeld wordt gevormd door wetsproducten het onderwijs rakende. Al geruime tijd worden
werkgroepen en deskundigen ingezet om ontbrekende danwel flankerende wetgevingsproducten te maken,
maar met het eindresultaat is geen goed garen te spinnen. Schrijnend is het voorbeeld van de Conceptwet
op het primair onderwijs. De opdracht is net als zoveel andere, in handen gelegd van consultants en weer
moet het ministerie betalen voor een onvoldoende doordacht (wetgevings) product. Ook een Nota van
Uitgangspunten voor het primair onderwijs ontbreekt. Allerlei ‘onderwijsvernieuwingen’ worden
opgepakt die een wettelijke grondslag missen. Dat is een bedenkelijke ontwikkeling waardoor de
legitimiteit van de doorgevoerde vernieuwingen discutabel wordt. Specifiek voor het onderwijsbeleid
speelt immers het legaliteitsbeginsel, dat essentiële regels met betrekking tot onderwijs juridisch moet
onderbouwen (www.dbsuriname.com).
Voorts geeft Henri aan dat dit punt van onderwijs fundamenteel van andere beleidsdomeinen verschilt.
Dit heeft in principe ook gevolgen voor het moment waarop adviezen worden ingewonnen. Daarnaast
44
heeft een gedragen overheidsbeleid behoefte aan een platform waar partijen samen zitten, informatie
uitwisselen en in dialoog treden met de overheid. Het uitwisselen van informatie, meningen en
argumentaties creëert vertrouwen tussen de overheid en de verschillende betrokkenen en geeft de overheid
of de middenveldorganisaties de kans om beleid toe te lichten. Doordat middenveldorganisaties binnen
het platform elkaars standpunten beter kennen, is het ook gemakkelijker om tot gemeenschappelijke
standpunten te komen (www.dbsuriname.com).
UNICEF en andere Internationale Organisaties zijn een grote steun voor wat betreft het financieren van
projecten die uiteindelijk ervoor zorgen dat er beleid kan worden gemaakt. Er zijn vele studies gedaan,
surveys gehouden, veel commentaar geleverd op knelpunten, veel beleidsvoorstellen gedaan et cetera,
maar uiteindelijk worden ze heel traag tot helemaal niet gerealiseerd. Het gaat er niet om, om de mooie
doelen in een keer te realiseren, maar het werkt beter als er stap voor stap naar toe wordt gewerkt. Dit ter
voorkoming dat bepaalde kleine, maar toch belangrijke issues over het hoofd worden gezien. Incrementele
aanpak ontbreekt hier. Volgens Henri Ori, beleidsadviseur op het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap
en Cultuur, heeft Suriname in de afgelopen zes (6) jaar, vier (4) ministers gehad op de post Onderwijs,
Wetenschappen en Cultuur (MinOWC).
Het Education for All Report 2010-2013 (www.unesco.org) geeft de knelpunten van MinoWC bij het uit
te voeren beleid aan:
“Although the Government is doing everything possible to reach the different educational goals in an
appropriate and efficiënt way, there seem to be some shortcommings in the implementation of various
activities. One of the shortcomings is unlocking of the interior. Reaching the hinterland of Suriname
remains a challenge for the Government. Also the change of ministers of education within this period has
caused some stagnation of some programmes and activities”.
Resumerend is dat er veel wissels van ministers zijn, frequente wisseling van directeuren en zwak
kaderbeleid. In de meeste beleidsdocumenten van onderwijs, wordt aangegeven dat er beleid zal worden
gevoerd vanuit bepaalde uitgangspunten. Echter, worden de meeste projecten niet of gedeeltelijk afgerond,
veelal wordt aangegeven dat vanwege bepaalde omstandigheden, het project/beleid niet doorgezet kan
worden. De omstandigheden die een stagnerende rol hebben bij de uitvoering, worden helaas niet concreet
aangegeven. Dit zou makkelijker zijn om niet in herhaling te treden.
45
Voorgenoemde schrijver geeft ook aan dat onderwijsbeleid tot stand komt voor co-creatie en co-productie
met het onderwijsveld. Kennelijk ontbreken deze structuren of zijn ze op hun best verwaarloosd. Deze
standpunten worden ingenomen na democratische consultaties van de mensen die ze naar voren brengen.
Dit kan via democratisch tot stand gekomen bestuursorganen of via andere vormen van inspraak en
consultatie. De visies van de middenveldorganisaties vertegenwoordigen dus steeds de mening van een
ruime doelgroep uit het onderwijs of de samenleving. Voorts ontbreken de maatschappelijke agenda over
onderwijsbeleid en de onderwijsonderzoekagenda met prioriteiten. De begrotingstekst van MinOWC voor
het dienstjaar 2017 is veel te vaag en weinig innovatief van aard en is op geen enkele wijze door
gecommuniceerd naar het onderwijsveld (www.dbsuriname.com).
Het onderwijsbeleid is niet zichtbaar en niet transparant voor de samenleving. De gedragenheid van
beleidsbeslissingen ontstaat door een continu proces van dialoog en consultatie met burgers en
belanghebbenden. Een enkel moment van consultatie, bijv. helemaal in het begin van het proces, is
onvoldoende om te spreken van een gedragen beleidsbeslissing (www.dbsuriname.com).
Aanvullend op de informatie van Henri, is vermeldenswaard dat de begroting van MinoWC voor het
dienstjaar 2017 (p.9) heel vaag over drop-outs is geschreven. Wat er ontbreekt, is beleid dat de focus legt
op de begeleiding van drop-outs en preventie beleid op dreigende schoolverlaters en professionele opvang
voor drop-outs.Uiteraard heeft niet elke leerling dezelfde reden om de school voortijdig verlaten, vandaar
de opvang en begeleiding noodzakelijk is. Een moderne school geeft nog niet de garantie dat er geen drop-
outs zullen zijn, daarvoor dient er nader onderzoek te worden gedaan naar onder andere de huissituaties
en of andere factoren die tot voortijdig schoolverlaten kunnen leiden. Voorts staat er ook niet aangegeven
welke wetten zonodig aangescherpt of ontworpen dienen te worden om het onderwijs meer vorm en
stabiliteit te garanderen.
Verder volgt een citaat uit het “Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012-2016” uit het stuk van
onderwijs: ”Bij professionalisering van het leraarschap dient het vak van docent in alle onderwijssoorten
maatschappelijk gewaardeerd te worden. Daarbij hoort een adequate beloning. De Regering ziet het
docentschap als vakmanschap”. Gezien dit niet wordt nageleefd, gebleken uit recente protestacties van de
Bond van Leraren, is er geen sprake van een stabiel beleid ten aanzien van onderwijs in Suriname. Deze
situatie heeft indirect ook een negatief effect op de leerlingen, het gevolg kan zijn dat leerlingen
gedemotiveerd en onzeker raken en dit kan weer leiden tot voortijdig de school verlaten om zodoende te
participeren in de arbeidsmarkt.
46
Tevens ontbreekt een breedvoerig plan van aanpak van de beleidsactiviteiten en ook ontbreekt er een
activiteitenkalender. Er is geen weergave over de status van de projecten/ activiteiten, met het resultaat
dat men makkelijk terug kan zien welke projecten voorkeur hebben en nagaan welke bugetten er nodig
zijn voor desbetreffende activiteit. Met een weergave kan de overheid duidelijk nagaan wat er is gedaan
(afgeronde projecten), welke nog in proces zijn en welk activiteiten nog moeten volgen. De stappen
kunnen op deze manier makkelijker en transparanter worden uitgevoerd. In de Begrotingstekst van
MinoWC dienstjaar 2017 zijn de activiteiten die ontplooid zijn, beknopt aangegeven.
5.6 Onderzoekmethode Schoolmapping 2010
In 2010 is een onderzoek naar de redenen van voortijdige schoolverlaters in het binnenland gedaan. In
paragraaf 4.4.1 zijn de oorzaken van dit probleem aangehaald. De citaat uit de schoolmapping report met
betrekking op de visie van de schoolleiders: “Schoolleiders vinden het moeilijk om met voorstellen te
komen voor het terugdringen van drop-puts. Volgens enkelen is een manier om wegblijvers aan te pakken:
communicatie en bewustwording van ouders en leerlingen en het bevorderen van ouderparticipatie” (
schoolmapping 2010 report, 2017, p.37). Ook ouders en de lokale gemeenschappen zijn aan het woord
gekomen.
Echter ontbreekt de stem van de leerlingen en die van de voortijdige schoolverlaters. De leerlingen kunnen
zelf aangeven wat zij verbeterd willen zien in het onderwijs en op die manier kan men ook achterhalen
welke leerlingen de school dreigen te verlaten. Verder zijn het de schoolverlaters die exact kunnen
aangeven omtrent welke redenen ze de school hebben verlaten. Hetzij om gedwongen omstandigheden of
uitzichzelf de school hebben gelaten. Voorts is het onderzoek afgebakend tot het binnenland, terwijl er
ook in Paramaribo sprake is van voortijdige schoolverlaters.
Door zelf met voortijdige schoolverlaters te praten, kan er meer duidelijkheid komen over wat de invloed
is van persoonlijke kenmerken, met de nadruk op de attitude, subjectieve norm, verwachtingen, waarde,
normatieve belief, motivatie en de ervaren controle over het gedrag, en omgevingsfactoren op de
problematiek in Suriname (Knigge, 2017, p.7). In de bijlage op bladzijde 64 staat in een krantenartikel uit
de dagblad “De Ware Tijd”, geschreven dat de doodgeschoten rover een drop-out van NATIN was. De
schoolleider heeft tot twee keer geprobeerd een gesprek met de ouders te hebben, waarvan de eerste keer
was gelukt. De schoolleider zou in dit geval samen met een psycholoog of deskundige meerdere
gesprekken met de student moeten houden.
47
Een tweede citaat uit het rapport met betrekking tot de aanpak van drop-outs: “Er moeten regelmatig in
samenwerking met andere sectoren opvoedingsprogramma’s/voorlichting gegeven worden die zich
richten op het belang (participatie in) het onderwijs, het voorkomen van tienerzwangerschappen, het
belang van het feit dat beide geslachten naar school gaan en deze ook afmaken. Voorts moeten er meer
ondersteunende diensten( zoals Inspectie, afdeling Begeleiding) ter plaatse aanwezig zijn. Schoolleiders
moeten meer autonomie krijgen ten aanzien van het managen van een school en hiermee ook meer
verantwoordelijkheid voor het onderwijs op hun school tonen. Huisbezoekjes of contactmet de ouders
door leerkrachten moeten meer en op continue basis gebeuren”( schoolmapping 2010 report, 2017, p.37).
Er zijn goede beleidsvoorstellen gegeven op basis van de redenen van voortijdig school verlaten,
voorstellen voor aanpak van drop-outs, maar geen echte preventiebeleid voor dreigende schoolverlaters.
Communicatie met de leerlingen en ouders is een goed voorstel, maar niet als ze in armoede verkeren.
Echter, zitten de problemen die leiden tot drop-outs dieper geworteld dan alleen te kijken en advies te
geven aan dit probleem.
48
Conclusie Het fenomeen voortijdig schoolverlaten is voor Suriname een groot probleem. Dit heeft vooral sociale en
economische gevolgen. Het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur coördineert en reguleert
het Onderwijssysteem in Suriname. De aanpak van drop-outs doet het Ministerie in samenwerking met
niet-gouvernementele organisaties, donoren en internationale organisaties.
In dit onderzoek is onderzocht wat de bijdrage is van UNICEF op het beleid dat MinoWC hanteert bij de
aanpak van de problematiek van voortijdige schoolverlaters.
In de Internationale Betrekkingen zijn er tal van organisaties met verschillende werkgebieden. De
internationale organisatie “UNICEF”, valt onder Intergouvernementele Organisaties.
Intergouvernementele Organisaties zijn publieke organisaties die hoofdzakelijk bestaan uit soevereine
staten, wat wilt zeggen dat zo een internationale organisatie het recht krijgt van een land om haar eigen
macht uit te oefenen binnen het desbetreffend land.
UNICEF ziet erop toe dat de Kinderrechten worden nageleefd, vandaar dat zij dan ook in het kader van
educatie het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur ondersteunt. UNICEF geeft technische en
financiële ondersteuning aan MinOWC. Het is van belang dat het rationeel gedeelte samen gaat met het
incrementeel gedeelte, zodat uitgestippeld beleid daadwerkelijk wordt uitgevoerd.
De vraag die centraal stond in dit onderzoek was:
“Wat is de bijdrage van UNICEF aan het beleid van de overheid ten aanzien van de aanpak van de
problematiek van voortijdige schoolverlaters in Suriname?”
MinoWC heeft geen specifiek beleid als het om drop-outs gaat. Door de jaren heen is het mis gegaan bij
het bijhouden van drop-out statistieken. Niet alle scholen waren/zijn bereid om mee te werken. Enkele
schoolhoofden zijn huiverig om hun statistieken en /of informatie over hun studenten aan MinoWC vrij
te geven, terwijl het onder andere ook nodig is als MinoWC de urgentie van het probleem moet
verantwoorden bij een Internationale Organisatie die uiteindelijk op basis hiervan haar hulp kan verlenen.
Beleid wordt aan de hand van de drop-out projecten gemaakt, en deze komen dankzij financieringshulp
van Internationale Organisaties tot stand. Suriname is lid van de Verenigde Naties (VN) oftewel “United
Nations” (UN). De Internationale Organisatie UNICEF is een UN-Agency van de VN. UNICEF geeft haar
ondersteuning ten aanzien van deze problematiek van drop-outs in Suriname.
49
Het mandaat van UNICEF is het handhaven en beschermen van kinderrechten en het land daarin te
ondersteunen. De overheid (MinoWC) voert het onderzoek uit en de UN-Agency geeft technisch advies
ten aanzien van het onderzoek. UNICEF is een partner van de overheid. Zij stelt fondsen beschikbaar en
geeft technische assistentie bij de uitvoering van plannen. Deze internationale organisatie speelt een
belangrijke rol bij het voortraject in het voorbereiden van een project. Kortom, zij is een
ontwikkelingspartner tevens adviserend orgaan in de eerste fase, waarna er beleid kan worden gemaakt.
Internationale organisaties hebben uiteindelijk geen zeggenschap bij het maken van Surinaams beleid en
kunnen ook geen druk uitoefenen in deze. Internationale Organisaties zijn slechts een adviserend,
controlerend en financierend orgaan, maar heel erg onmisbaar. Met de hulp van Internationale
Organisaties verloopt het proces voor het maken van beleid veel sneller en beter gestructureerd. Helaas
gaat het bij de uitvoering van het beleid moeizaam en of wordt het meestal aan de kant gelegd.
Verder hebben internationale organisaties meeste zeggenschap over het gedoneerd geld, want zij willen
erop toezien dat het geld op de juiste manier wordt gebruikt. De financiering geschiedt op basis van
bepaalde randvoorwaarden van UNICEF. Suriname is verplicht elke fase te rapporteren aan deze
internationale organisatie alvorens de afgeronde fase wordt gefinancierd.
Opvallend is dat MinoWC veel buitenlandse steun ontvangt, maar er bijna geen sprake is van werkelijke
vooruitgang wat het drop-out probleem betreft. Er is sprake van rationele aanpak voor educatie doelen, op
lang of korttermijn afspraken gesloten om die te realiseren, maar er ontbreekt aan een incrementele
aanpak. Er worden beleidsvoorstellen gedaan en daarna meteen geparkeerd.
Er zijn vele studies gedaan, surveys gehouden, veel beleidsvoorstellen gedaan et cetera, maar uiteindelijk
wordt weinig gerealiseerd. Opmerkelijk is dat projecten die een interministeriële aanpak vereisen niet erg
succesvol verlopen. Een hele grote uitdaging in het kader van deze thesis is de financiële participatie van
de overheid, welke bijdrage levert aan de projecten. Organisaties zoals UNICEF verlenen financiële
assistentie gebaseerd op het principe van “cost sharing”. Dit houdt in dat de overheid en de organisatie
voor een deel van de inkomsten moeten inkomen. Veel projecten ondervinden stagnatie, omdat er niet
voldoende financiële middelen van de zijde van de overheid ingezet kunnen worden. Dit kan het gevolg
zijn van onder andere door een verkeerde prioriteitstelling komen, waardoor er een tekort aan financiele
middelen ontstaat.
Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat UNICEF een bijzondere steun is voor de overheid van
Suriname en in het bijzonder voor drop-outs, een belangrijke rol spelen. Zonder onderzoek en
50
dataverzameling kan men geen beleidsplanning en beleidsformulering maken. Als de overheid optimale
samenwerking met de Internationale Organisaties duurzaam stimuleert en de bijdrage van hen
daadwerkelijk op een waardige wijze bij de uitvoering van het beleid toevoegd, wordt de uitvoering van
uitgetsippeld beleid resultaatgericht en gestructureerd (gerealiseerd).
51
Aanbevelingen De overheid moet extra aandacht besteden aan onderwijs en vooral fenomeen drop-outs. Om de economie
op gang te houden (opbrengstgericht) is een geschoold volk nodig. Hierbij moet de overheid invulling
geven aan de uitvoering van beleid. De bijdrage van Internationale Organisaties aan MinoWC is voor
drop-outs heel erg belangrijk om tot goed beleid te komen. Opmerkelijk is dat de uitvoering van beleid
meestal niet (optimaal) wordt gerealiseerd. Om deze bijdrage volledig te kunnen implementeren wordt het
volgende aanbevolen:
Bewustzijn gevolgen van de problematiek Drop-outs
De overheid zou meer aandacht moeten geven aan dit probleem. Niet alleen oplossingen proberen te
zoeken of profiteren van de bijdrage(s), maar deze ook stapsgewijs toepassen. Een ongeschoold volk heeft
geen toegevoegde waarde aan een goed draaiende economie. De overheid zou met de volgende vraag
rekening moeten houden:” Zijn de drop-outs van nu de toekomst voor Suriname?”
Tegengaan van Nepotisme
Met tegengaan van nepotisme wordt bedoeld dat er adequaat personeel op de juiste post wordt geplaatst.
Mensen die zich bezighouden met dit probleem en met kennis hier aanvulling kunnen geven. Er moet een
bewustwording komen dat mensen zonder adequate kennis en scholing bepaalde functies niet kunnen
bekleden.
Tegengaan van Corruptie
Het aanpassen en goedkeuren van wetten die corruptie tegen gaan. Het implementeren van checks and
balances in het overheid systeem. Overheidsprocessen moet transparant gemaakt worden, zodat corruptie
wordt tegen gegaan. Dit probleem vereist een top-down aanpak, waar de leiders van het land het goede
voorbeeld horen te geven.
- Duidelijkheid in Beleid
Er bestaat geen eenduidigheid in beleid als er wordt gekeken naar dat van de Surinaamse overheid.
Ontwikkelingsplannen moeten opgesteld worden waar doelstellingen geoperationaliseerd worden naar
prestatie indicatoren, per beleidsgebied, per ministerie, per minister, per ambtenaar gegeven over een
bepaalde periode van tijd. Duidelijkheid (met behulp van coördinatie) en verantwoordelijk is noodzakelijk
voor de uitvoering van beleid. De ambtenaar moet er van bewust zijn dat samenwerken de processen
52
vlotter doen verlopen. Wat ook onmisbaar zijn is adequate invulling geven van informatie, juiste
interventie mogelijkheden, verantwoordelijk omgaan met het budget, adequate competenties van directie
en personeel en dat men zich houdt aan gemaakte afspraken. Wat ondersteunend is bij afdeling/organisatie
is een visie. Een visie is opgebouwd uit de missie en principes. Met behulp van een heldere visie kunnen
acties gecoördineerd worden en beslissingen vereenvoudigd worden. Doelgerichtheid en prestatie
gerichtheid is primair.
- Cultureel-Mentale Verandering
Om goed bestuur tot stand te brengen is een bepaalde cultuuromslag nodig, een verandering in mentaliteit.
In Suriname is men huiverig data vrij te geven. Dit kan met privéredenen te maken hebben. Er moet ook
gebruik gemaakt worden van data voor “Policy ranking”. Dit wil zeggen dat men (beleidsmakers/-
uitvoerders) gestructureerd aan de slag moet gaan als het gaat om beleidsvoorstellen uitgeven en uitvoeren.
Men moet bewust zijn op basis waarvan men aangeeft om iets te doen (initial the problem), welke
resultaten wilt men zien? Hoe wordt het gemeten en natuurlijk na 5 jaar een evaluatie en impact van het
plan, over hetgeen wat wel en niet is gerealiseerd. De studenten van de Anton de Kom Universiteit van
Suriname kunnen ingezet worden als het gaat om dataverzameling en of andere projecten van de overheid.
Het is goedkoop en tevens een goede motivatie voor de studenten.
- Goed bestuur
De tools voorgoed bestuur zijn het sturen, het beheersen, het toezicht houden, verantwoording afleggen
en medezeggenschap. Het is een kwestie van transformeren, ruimtelijk denken en committeren. Het gaat
niet om permanente regels volgen, omdat elke afdeling/organisatie andere prioriteiten en budget heeft
maar dat er synergie is daarbij nodig. Voorgoed bestuur is een bepaalde cultuuromslag nodig, waarbij ons
IQ, EQ en CQ mede bepalend zijn. IQ-verstand en logica), EQ (passie en zingeving die men gebruikt met
kennis en planning die men bezit) en CQ (ontwikkelde inspiratie door de omgeving, welke de creativiteit
ontwikkeld die men aan de dag wil leggen en innovatie die een must is in het dagelijks leven /omgeving).
Duidelijkheid en verantwoordelijk uitvoeren zijn duurzaam. De ambtenaar moet er van bewust zijn dat
samenwerken de processen vlotter doen verlopen. Wat ook onmisbaar zijn is adequate invulling geven
van informatie, juiste interventie mogelijkheden, verantwoordelijk omgaan met het budget, adequate
competenties van directie en personeel en dat men zich houdt aan gemaakte afspraken. Wat ondersteunend
is bij afdeling/organisatie is een visie. Een visie is opgebouwd uit de missie en principes. Met behulp van
53
een heldere visie kunnen acties gecoördineerd worden en beslissingen vereenvoudig worden. Voorts is
het ook van belang dat de overheid een goed priority management toepast. Doelgerichtheid is namelijk de
“key”.
Kleine stappen
Alle Internationale hulp is belangrijk. De trainingen, workshops, discussies, onderzoekingen, surveys,
consultants et cetera zijn een stimulans voor de overheid, waarbij inzicht en kennis tot adequaat beleid
kan leiden. De kennis wordt overgedragen aan de Surinaamse ambtenaren, maar de grote vraag is: wat
doen wij er mee? Hoe gaan wij er mee om? Is het relevant voor ons? Ja alle informatie kan gebruikt
worden, maar het is de manier waarop met er mee omgaat. Wordt er daadwerkelijk werk van gemaakt? of
weet men niet waar te beginnen? Kan je het toeschrijven aan beperkte intellectuele capaciteiten?
Aangezien er vaker wordt gezegd dat het budget niet toereikend is aan de gewenste plannen, zal men stap
voor stap een beleidsprobleem moeten aanpakken. Er zal steeds structureel en strategisch een klein
onderdeel uit het beleidsprobleem aangepakt moeten worden, alvorens men het groot probleem wilt
oplossen. Deze aanpak van doelgericht focussen en consequente aanpak, zal meer motivatie aan de dag
leggen bij de uitvoerder. Waarom gemotiveerd? Omdat de mens-organisatie duidelijk, duurzaam en
doelgericht is. Het is prettiger als de aanpak van problemen verhelderend aangepakt kan worden. Mensen
houden van standvastigheid. Om beleidsproblemen aan te pakken zal men top down moeten beginnen, en
blijven focussen. Er zijn tal van goede methodes om beleid uit te voeren, maar dat is des Surinaamse
overheid. Voorbeelden van enkele methodes zijn DESTEP of Het S-7 model.
Kortom: Rationele aanpak moet gecombineerd worden met de incrementele aanpak en een
controlemechanisme. Dit kan het beste gebeuren met communicatie en sturing van kleine stappen. Het
controlemechanisme is de schakel tussen structuur, overzicht, transparantie en verantwoordelijkheid. De
incrementele aanpak is de basis van commitment, verantwoordelijkheid, integriteit, transparantie. De
overheid moet kijken naar het algemeen belang en beseffen dat Suriname veel potentie heeft om te groeien
tot een welvarend land .Ter ondersteuning van dit proces zal de bijdrage van Internationale Organisaties
onmisbaar zijn.
54
Geraadpleegde literatuur Brian, B ( 2005) ‘A Theory of Ecological Justice’, Routledge, London and New York
Claude (2003) ‘Swords into Plowshares’: The Problems and Progress of International
Organization”, 1971; H.G.
Schermers & N.M. Blokker, International Institutional Law: Unity With in Diversity
Cliteur, P.( 1993 ) ‘Filosofen van het klassiek liberalisme’. Kampen”: Kok Agora, België
Cranston, M.( 1957 ) ‘John Locke: A Biography. London’: Longmans
Deleeck (1977) ‘Fatale Remedies: Over de onbedoelde gevolgen van beleid en Kennis’,
Amterdam University Press”, Amsterdam
Goldstein, M.J ( 2004 ) ‘World War Ⅱ, Europe’, Lerner Publication Company, Minniapolis,
Goldstein, M.J ( 2004 ) ‘World War Ⅱ, Europe’, Lerner Publication Company, Minniapolis,
Johnes, (1990) ‘Leaving Early: Undergraduate Non-completion in Higher Education’,
Falmer Press, London
Nidi, 2008, ‘Democracies: Challenges to Societal Health”, Emerald Group Publishing Limited,
United Kingdom
Russett, B. ( 2004 ) ‘Hegemony and Democracy’, Routlegde, London and New York
Stratton, P. (2005) ‘Interacting Selves: Systemic Solutions for Personal and Professional development
in counselling and psychotherapy’, Routledge, London and New York
V. Kubalkova (2001) ‘Foreign Policy in a Constructed World’, M. E. Sharpe, New York
55
Adler, E. (1997), ‘Seizing the Middle Ground: Constructivism in World Politics’,
European Journal of International Relations
Lotty Eldering ( 2006 ) ‘Cultuur en Opvoeding, Interculturele pedagogiek vanuit
ecologisch perspectief’, Lemniscaat b.v. Rotterdam
Papers Regien Riedewald & Harry B.G. Ganzeboom, (2012) ‘Drop-out: A Waste Of Human Resources?’
Concept-onderzoeksvoorstel PhD Traject , ADEK Universiteit van Suriname / Vrije Universiteit
Amsterdam
Webpagina’s www.unicef.nl, geraadpleegd op 1 maart 2016
http://ac-journal.org/journal/vol5/iss3/special/jones.pdf, geraadpleegd op 8 maart 2016
http://dare.uva.nl/document/2/110102, geraadpleegd op 8 maart 2016
http://decisio.nl/wp-content/uploads/2014/11/economisch-impact-IGOs-Nederland1.pdf, geraadpleegd
op 8 maart 2016
http://nl.viva-read.com/article/soorten-van-de-internationale-betrekkingen-theorien, geraadpleegd op 8
maart 2016
http://unesdoc.unesco.org/images/0023/002300/230019E.pdf, geraadpleegd op 10 maart 2016
http://www.asser.nl/media/1581/h-2-internationale-rechtssubjecten-ige-dekker-en-nico-schrijver.pdf,
geraadpleegd op 10 maart 2016
http://www.atlcom.nl/, geraadpleegd op 13 maart 2016
56
http://www.educationcollege.info/nl/college-higher-education/other-higher-education/1002060965.html,
geraadpleegd op 2 april 2016
http://www.ethesis.net/koude_oorlog/koude_oorlog.htm, geraadpleegd op 2 april 2016
http://www.fsw.vu.nl/nl/Images/Oratie_Overbeek_tcm249-215569.pdf, geraadpleegd op 16 april 2016
http://www.gov.sr/media/176009/sectorplan_onderwijs_2004-2008_finaal_concept.pdf, geraadpleegd op
16 april 2016
http://www.gov.sr/ministerie-van-onderwijs-wetenschap-en-cultuur/over-minowc.aspx, geraadpleegd op
16 april 2016
http://www.gov.sr/ministerie-van-onderwijs-wetenschap-en-cultuur/over-minowc/diensten/bib.aspx,
geraadpleegd op 16 april 2016
http://www.harryganzeboom.nl/Surimob/phd%20research%20proposal%20final%20HG.pdf,
geraadpleegd op 18 april 2016
http://www.irrodl.org/index.php/irrodl/article/view/183/265, geraadpleegd op 18 april 2016
http://www.isgeschiedenis.nl/nieuws/geschiedenis-van-unicef/, geraadpleegd op 18 april 2016
http://www.kenniscentrumvlaamsesteden.be/2012, geraadpleegd op 3 mei 2016
http://www.sr.undp.org/content/suriname/en/home/post-2015.html, geraadpleegd op 3 mei 2016
http://www.uis.unesco.org/, geraadpleegd op 3 mei 2016
http://www.uis.unesco.org/Library/Documents/eiguide09-en.pdf, geraadpleegd op 3 mei 2016
http://www.unric.org/nl/sdg, geraadpleegd op 3 mei 2016
http://www.vliruos.be/media/6224585/15_voorstelling_vvob.pdf, geraadpleegd op 10 mei 2016
http://www.wipo.int/edocs/lexdocs/laws/nl/sr/sr002nl.pdf, geraadpleegd op 10 mei 2016
https://books.google.sr/books?id=ETAjtqxAZoYC&pg=PA40&lpg=PA40&dq=bronfenbrenner+theoreti
sch+systeem&source=bl&ots=79ElN6uTcJ&sig=lz1aXXts7BcQqmaviqQTgD1xNF4&hl=en&sa=X&v
57
ed=0ahUKEwiNgcSJj_PSAhVHJsAKHRKLAAEQ6AEIKjAC#v=onepage&q=bronfenbrenner%20theo
retisch%20systeem&f=false, geraadpleegd op 28 mei 2016
https://books.google.sr/books?id=OTWY7XnC-
R0C&pg=PA285&lpg=PA285&dq=beleid+overheid+stappen&source=bl&ots=MvU5f32T2T&sig=k-
h2oorqZq7DlJ7zPbNkTJdByNg&hl=en&sa=X&ved=0ahUKEwiGzf7q0PnSAhVN7GMKHaYXBHAQ
6AEIXTAJ#v=onepage&q=beleid%20overheid%20stappen&f=false, geraadpleegd op 28 mei 2016
https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/20025/scriptie%20dropout%20r%20poetoe.pdf?
sequence=3, geraadpleegd op 12 juni 2016
https://www.cbf.nl/Uploaded_files/Jaarverslagen/jaarverslag-2015-unicef-id-9254.7a5123.pdf
https://www.lannoo.be/sites/default/files/books/issuu/9789401421447.pdf
https://www.unicef.nl/files/unicef-jaarverslag-2015f.pdf, geraadpleegd op 12 juni 2016
https://www.unicef.nl/jaarverslag2013/wereld-voor-kinderen/wereldwijd-werken-voor-kinderen/vijf-
themas-een-geheel/suriname-aparte-aandacht-voor-jongeren-nieuw/# , geraadpleegd op 12 juni 2016
https://www.unicef.nl/nieuws/2013-02-18-nieuws-vanuit-de-binnenlanden-van-suriname, geraadpleegd
op 12 juni 2016
https://www.unicef.org/about/annualreport/files/Guyana_and_Suriname_2015_COAR.pdf, geraadpleegd
op 18 oktober 2016
http://www.dbsuriname.com/dbsuriname/index.php/het-onderwijs-gaat-moelijke-tijden-tegemoet/,
geraadpleegd op 30 maart 2017
http://www.dwtonline.com/laatste-nieuws/2017/04/03/doodgeschoten-rover-was-natin-student/,
geraadpleegd op 4 april 2017
58
Orale Bronnen Interview met mevrouw Vidya Narain van MinoWC afdeling Onderzoek en Planning persoonelijke
communicatie, gehouden op 19 september 2016
Interview met mevrouw Roberta Leefland van MinoWC Hoofd van de Afdeling Onderzoek en Planning
persoonelijke communicatie, gehouden op 6 oktober 2016
Interview met mevrouw Priya Hirasingh van UNICEF persoonelijke communicatie, gehouden op 24
november 2016
Interview met meneer X persoonelijke communicatie, gehouden op 10 december 2016
59
Bijlage A Onderwijsstatestieken en gegevens Enkele cijfers:
‘
(http://www.gov.sr/ministerie-van-onderwijs-wetenschap-en-cultuur/over-
minowc/onderwijs/beleid.aspx)
Tabel 1: Financieringsbehoefte Sectorprogramma Onderwijs
AANDACHTS
GEBIED
Jaar 1
(in €)
Jaar 2
(in €)
Jaar 3
(in €)
Jaar 4
(in €)
Jaar 5
(in €)
Totaal in € Aandeel
(%)
Basisonderwij
s
4.484.171 4.789.578 3.231.495 1.554.828 1.442.153 15.502.226 34%
Secundair
onderwijs
428.329 522.875 637.875 592.875 0 2.181.954 5%
7% van de totale bevolking heeft geen onderwijs genoten (Een overweldigende
meerderheid hiervan is vrouw)
Ongeveer eenderde van de bevolking van 5 jaar en ouder heeft slechts de basisschool
gevolgd. Het hoge aantal zittenblijvers in elk segment betekent een significant verlies van
kapitaal. Slechts 60% van de kinderen maakt namelijk de GLO inderdaad af.
Een derde van de bevolking heeft als hoogste opleidingsniveau VOJ
11% van de bevolking heeft onderwijs gevolgd tot het middelbaar niveau onderwijs (MBO,
Kweekschool, VOS)
4% van de bevolking heeft een HBO of Universitair opleidingsniveau
Er is een grote kloof tussen de onderwijskansen geboden aan stads-, districts-, en
binnenlandbewoners
De schattingen zijn dat de percentages zittenblijvers en drop-outs in het binnenland rond de
50% zijn
60
Hoger
onderwijs
248.000 408.000 1.020.000 1.000.000 1.000.000 3.676.000 8%
Infrastructuur 3.785.833 4.500.083 3.200.083 2.091.750 2.091.750 15.669.500 35%
Herstructureri
ng
3.240.902 827.267 787.267 620.600 579.000 6.055.035 13%
Onvoorzien
(5%)
609.362 552.390 443.836 293.003 255.645 2.154.236 5%
TOTAAL 12.796.597 11.600.193 9.320.556 6.153.056 5.368.548 45.238.950 100%
In % 28% 26% 21% 14% 12% 100%
61
Activiteitenmatix voor onderwijshervorming
ACTIVITEITENMATRIX voor ONDERWIJSHERVORMING
Algemeen doel: in 2015 moeten alle kinderen, jongens en meisjes, toegang hebben tot kwalitatief
hoogstaand onderwijs, zal het onderwijs- en opleidingsstelsel in staat zijn zich gemakkelijk aan te passen
aan de veranderende wereld van arbeid, en zal levenslang leren worden bevorderd.
Subdoel Maatregelen Indicatoren Ministerie
Instantie
3
Een meer
effectief en
efficiënt
onderwijssysteem
3.1
Modernisering en
verbetering van de fysieke
infrastructuur Minov en
onderwijsinstellingen en
de organisatie en het
management van MINOV
en scholen
a) 68 basisscholen gerenoveerd eind 2008
b) 4 kantooreenheden Minov gerenoveerd
in 2010
c) Jaarlijks 10 scholen op secundair en
tertiair niveau gerenoveerd
d) 6 nieuwe en 12 dienstwoningen per
2008 gebouwd
e) Collegezalen IOL, scheikundelab en
auditorium, toerismetrainingscentrum,
studentenhuis, resource learning center en
internaten gebouwd en ingericht in 2008
f) 50 beveiligde computerlocalen gebouwd
en ingericht per 2008
g) Informatiesysteem/netwerk van Minov
operationeel en personeel getraind in 2008
h) Directoraat Onderwijs geherstructureerd
in 2008
i) Beslissingsbevoegdheid
gedecentraliseerd naar schoolniveau in
2008
j) Schoolleiders en Minov-functionarissen
OW MINOV
DNA
62
getraind in management, leiderschap en
speciale topics eind 2010
k) Reglement voor autonomie scholen
operationeel in 2008
L)Vernieuwde onderwijswet-geving
afgekondigd in 2007
63
Landelijke dropout cijfers per niveau 2010 -2014
Noot:
- voor Vos kan het dropout cijfer nog niet berekend worden om de data nog niet compleet is.
- Data over 2015 kan nog niet berekend worden, dat 2016 nog niet volledig.
(Vrijgegeven door MinOWC)
GLO VOJ
Aantallen % Aantallen %
2010 8689 10.0 7888 22.8
2011 7015 8.2 6965 19.9
2012 6398 7.3 6590 18.0
2013 6328 7.2 8066 21.4
2014 7017 8.0 7343 18.6
64
65
Krantenartikel uit: “Times of Suriname
Sozavo en Unicef initiëren onderzoek naar ontwikkelingsdoelen
10/11/2016 Times of Suriname
Het ministerie van Sociale Zaken (Sozavo) en Volkshuisvesting en het kinderfonds van de Verenigde
Naties (Unicef) implementeren volegnd jaar het Multiple Indicator Survey 6 (Mics 6) in Suriname Foto:
MInisterie van Sozavo
PARAMARIBO - In de tweede helft van 2017 implementeren het ministerie van Sociale Zaken
(Sozavo) en Volkshuisvesting en het kinderfonds van de Verenigde Naties (Unicef) het Multiple
Indicator Survey 6 (Mics 6) in Suriname, een Internationaal huishoudonderzoek dat is ontwikkeld door
Unicef. Dit schrijft het Sozavo donderdag in een persbericht.
Dit onderzoek moet onder meer inzicht verschaffen in de ontwikkeling van de duurzame
ontwikkelingsdoelen (SGD's) en de voortgang monitoren van de gezondheid van jonge kinderen,
toegang tot veilig drinkwater en sanitair, onderwijs, vroege kinderontwikkeling (ECD), bescherming,
toegang tot media en gebruik van informatie en technologie.
Nadat de samenwerkingsovereenkomst is getekend, zal een commissie worden samengesteld van
vertegenwoordigers van verschillende ministeries en andere belanghebbenden, die zal erop moeten
toezien dat het onderzoek goed wordt voorbereid en vlot verloopt.
66
In 2010 is het laatste Mics onderzoek in Suriname uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn in 2013
gepresenteerd. Die zijn ook gebruikt voor de rapportage voor Millenniumdoelen. Suriname is een van de
eerste landen in de regio dat het Mics 6 programma zal uitvoert.
67
Krantenartikel uit:” Nieuws uit Nederland”
UNICEF boekt vooruitgang in binnenland van Suriname
18 februari 2013 | 48 reacties | Maatschappij | Nieuws uit Nederland | Uitgelicht
UNICEF Nederland steunt sinds 2008 een programma in het binnenland van Suriname. Sinds dat jaar is
er veel vooruitgang geboekt op verschillende gebieden, meldt de organisatie vandaag in een persbericht.
Steeds meer kinderen worden ingeënt. Daarnaast worden jonge ouders nu meer begeleid. Op het gebied
van hiv en aids is er een belangrijke vooruitgang geboekt. Zo heeft bijna driekwart van de meisjes tussen
15 en 24 jaar nu een hiv-test gedaan. In 2008 was dit nog minder dan de helft.
Het verbeteren van de wetgeving voor kinderen blijft voor UNICEF een doel met een hoge prioriteit.
Het verbeteren van deze wetgeving voor een betere bescherming van kinderen is niet eenvoudig. Dit
komt door de politieke onzekerheid, een gebrek aan consensus in het parlement en een gebrekkige
coördinatie. Hierdoor is er nog geen wet voor betere kinderopvang doorgevoerd en is er nog geen
wetgeving voor een Kinderombudsman. Naast training van ambtenaren en de politie staat intensieve
lobby daarom hoog op de agenda van UNICEF.
De resultaten voor het onderwijs, waarbij UNICEF een van de belangrijkste overheidspartners is, zijn
eveneens bemoedigend. Bijna 90 procent van alle kinderen in de binnenlanden gaat nu naar de
basisschool. Het percentage ondervoede kinderen onder de vijf jaar is licht gestegen. UNICEF gaat
daarom extra aandacht besteden aan het promoten van borstvoeding, onder meer door beleidsonderzoek
te steunen.
68
Krantenartikel uit:”De Ware Tijd”
DOODGESCHOTEN ROVER WAS NATIN-STUDENT
03/04/2017 12:55 - Van onze redactie
PARAMARIBO - De jongeman die zondagochtend is doodgeschoten door een bareigenaar aan de
Kankantriestraat is de 21-jarige Natin-student, Deffery Zaalman. Vanwege zijn langdurig en veelvuldig
verzuim stond hij genoteerd als drop-out.
De krant verneemt via bronnen dat hij alleen het eerste kwartaal de school heeft bezocht. In november
verviel Zaalman, die eerder een diploma van de Lagere Technische school (LTS) heeft behaald, in het
zijn oude patroon en verzuimde opnieuw.
De schoolleiding heeft toen een gesprek met de ouders aangevraagd. Zijn vader is vervolgens
verschenen voor een gesprek. Toen Zaalman niet meer op school verscheen, heeft de school opnieuw
geprobeerd in contact te treden met de ouders, maar ze kon hen niet bereiken.
69
Bijlage B Kwalitatieve topic lijsten Algemene Interview vragen omtrent Drop-outs:
MinoWC
Welke definitie voor drop-outs hanteert MinoWC?
Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van Drop-outs?
Wat zijn de gevolgen voor de voortijdige verlater zelf , gezin en Suriname?
(Effecten voor de maatschappij, economie, criminaliteit et cetera?)
Op welke wijze /middels welk systeem houden jullie de drop-out status bij?
Wat is de bijdrage van de de NGO’s aan het beleid van de overheid ten aanzien van de aanpak van
de problematiek van voortijdige schoolverlaters in Suriname?
Welke mensen( achtergrond/vrijwilligers et cetera) zijn aangetrokken om aan projecten samen te
werken betreft problematiek drop-outs?
Met welke actoren werkt MINOWC samen/heeft MINOWC-contact om voortijdig schoolverlaten
tegen te gaan?
Wisselen de actoren waarmee wordt samengewerkt regelmatig? Zo ja, waarom?
Kunt u beschrijven wat de taak van MinOWC is bij het bestrijden van drop-outs?
Kunt u beschrijven wat de standpunten van MinoWC zijn bij het bestrijden van drop-outs? Zijn er
verschillen waarneembaar bij de verschillende ngo’s/actoren? Zo ja, welke?
Kunt u beschrijven wat de doelstellingen zijn van het voortijdig schoolverlaten voorlopig beleid?
Onderschrijft uw organisatie deze doelstellingen? Zo nee, waarom niet?
Komen de doelstellingen van de verschillende samenwerkingspartners overeen met de
doelstellingen van voortijdig schoolverlaten? Welke wel, welke misschien ook niet? Waaraan
merkt u dat?
Brengt iedere actor zijn standpunten naar voren? Zo nee, waarom niet en hoe wordt daar door
actoren op gereageerd?
Zou u knelpunten kunnen omschrijven waardoor ngo’s/actoren geen overeenstemming kunnen
bereiken? Hoe lost u deze knelpunten op samen met de ngo’s/ actoren?
Is MINOWC afhankelijk van andere actoren om uw doelstellingen voor voortijdig schoolverlaten
te bereiken? Zo ja, hoe komt dat? Hoe ervaart het MINOWC dat?
Van welke actoren is MINOWC afhankelijk voor het bereiken van haar doelstellingen?
70
Is er een gezamenlijk plan van aanpak om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan? Zo ja, kunt u
dit plan omschrijven?
Zijn er overlegstructuren/initiatieven waarin verschillende Ngo’s samenwerken om drop-outs
tegen te gaan? Zo ja, welke? Neemt MINOWC hieraan ook deel?
Kunt u beschrijven hoe de verantwoordelijkheden bij gezamenlijke acties verdeeld worden?
Komen de actoren hun verantwoordelijkheden na? Welke wel, welke niet en zo nee, hoe wordt
hier door andere actoren op gereageerd?
Is het Surinaams onderwijs geregeld middels wetten? Zo ja, welke? Worden deze nageleefd?
Ja/nee, zo nee waarom niet?
Worden de projectsamenwerkingen middels wetten uitgevoerd? Zo ja, Welke?
Is /zijn er speciale afdelingen/groepen op MINOWC die zich bezighouden met drop-outs?
Er is een nieuwe commissie ingesteld,
Hoe heet het
Wat houdt het in
Wat is jullie doelstelling
Wat is jullie beleidsraamwerk?
Met wie werken jullie samen?
Waarom was het nodig deze commissie op te richten?
Wat kan verbeterd worden bij de aanpak van dit probleem?
Wat zijn de obstakels waarmee de overheid te kampen heeft als het gaat om het aanpakken van
drop-outs?
Zijn er volgens MinoWC oplossingsmodellen (schets) om drop-outs te reduceren?
Interview vragen omtrent MinoWC en Internationale Organisaties
Kunt u beschrijven wat de taak van MinoWC is bij het bestrijden van drop-outs?
Kunt u beschrijven wat de standpunten van MinOWC zijn bij het bestrijden van drop-outs? Zijn
er verschillen waarneembaar bij de verschillende internationale actoren? Zo ja, welke?
Kunt u beschrijven wat de doelstellingen zijn van het voortijdig schoolverlaten beleid?
Onderschrijft MinoWC deze doelstellingen? Zo nee, waarom niet?
71
Brengt iedere Internationale organisatie zijn standpunten naar voren? Of doet MinOwc elke keer
een voorstel/verzoek? (Hoe geschiedt de samenwerking van begin tot eind tussen MinoWC en
IO’S?
Zou u knelpunten kunnen omschrijven waardoor Internationale Organisaties geen
overeenstemming kunnen bereiken? Hoe lost u deze knelpunten op samen met de IO’s?
Met welke Internationale actoren en of Internationale samenwerkingspartners werkt MINOWC
samen/heeft MINOWC contact om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan?
Is MINOWC afhankelijk van deze Internationale actoren om uw doelstellingen voor voortijdig
schoolverlaten te bereiken? Zo ja, hoe komt dat? Hoe ervaart het MINOWC dat?
Zijn er actieve samenwerkingen met Internationale Organisaties die dit problematiek aanpakken?
Zo ja, welke? (En het begin tot akkoord samenwerken met IO’S en instanties)
Welke projecten zijn er gehouden omtrent dit probleem?
Wat kan verbeterd worden bij de aanpak van dit probleem?
Wat zijn de obstakels waarmee de overheid te kampen heeft als het gaat om het aanpakken van
drop-outs?
Verloopt de samenwerking vlot tussen MinoWC en IO’S? Zo nee, hoe komt het?
Wat is de bijdrage van de Internationale organisaties aan het beleid van de overheid ten aanzien
van de aanpak van de problematiek van voortijdige schoolverlaters in Suriname?
Is /zijn er speciale afdelingen/groepen op MINOWC die zich bezighouden met voortijdige
schoolverlaters?
Wanneer MINOWC afhankelijk is van Internationale actoren, waardoor wordt die afhankelijkheid
dan veroorzaakt? (Eventueel doorvragen in termen van status, kennis, geld, macht)
Ervaart MINOWC deze afhankelijkheden als belemmeringen? Hoe gaat MINOWC hiermee om?
Is er een gezamenlijk plan van aanpak om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan? Zo ja, kunt u
een schets geven van het plan?
Komen de Internationale actoren hun verantwoordelijkheden na?
Worden de Internationale projectsamenwerkingen middels wetten uitgevoerd? Zo ja, Welke?
Wat zijn Sterke en (Knelpunten) zwakke punten van de samenwerking tussen MinoWC en
Internationale actoren
Oplossingen voor betere samenwerking tussen MinoWC en Io’s?
72
Knelpunten bij het uitvoeren van beleid van aanpak drop-outs
Oplossingen bij de uitvoering van het beleid t.a.v. drop-outs
Interview vragen voor UNICEF
1. Kunt u in het kort vertellen over de geschiedenis van Unicef m.b.t. het vestigen in Suriname
2. Ongeveer hoeveel projecten heeft Unicef kunnen realiseren in Suriname?
3. Wat is de rol van Unicef bij de aanpak ten aanzien van Drop-outs in Suriname?
4. Heeft Unicef bemoeienis bij het maken van beleid als het gaat om Drop-outs?
5. Hoe geschiedt de samenwerking? Wordt Unicef benaderd voor hulp door MinOWC? Of
omgekeerd?
6. Wat houdt deze samenwerking in?
7. Heeft Unicef een goede samenwerking met het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur?
8. Kunt u in het kort vertellen over het onderzoek dat nu gaande is tussen Unicef en MinOWC?
73
Bijlage C Samenvatting Kwalitatieve Interviews MinoWC afdeling Onderzoek en Planning, heeft uitgelegd dat de afdeling zich terug kan vinden in de
definitie van UNESCO als het over Drop-outs gaat. De leerlingen van het primair, secundair en tertiair
niveau worden middels hun registratienummer met het OIS-Systeem gevolgd. Indien zo een leerling niet
meer te vinden is in het systeem, wordt deze leerling dan gezien als een drop-out.
Hoofd van de afdeling Onderzoek en Planning, heeft medegedeeld dat er twee commissies zijn die zich
met de problematiek drop-outs bezighouden namelijk een interne commissie en een externe commissie.
De interne commissie drop out is adviserend naar de directeur met betrekking tot de uitvoering van het
project drop-out. Een onderzoek die geleid wordt door de afdeling onderzoek en planning met UNICEF
als sponsors. Voorts geeft UNICEF technisch advies inzake het uitbrengen van de rapportages en
beleidsvoorstellen.
De interne commissie werkt samen met de externe commissies (ten aanzien van de externe commissie) en
de afdeling Onderzoek en Planning.
De externe (Interministeriële) commissie bestaat verder uit vertegenwoordigers van verschillende
ministeries waaronder Ashna Khelawan- Mohanlal van het MinOWC, Marsha van Halen van het
ministerie van Justitie en Politie, Joyce Lapar van het ministerie van Arbeid (SAO), Dwight Wandi van
het ministerie van Sport en Jeugdzaken en Rebekka Brown-Kortram van het ministerie van Sociale Zaken.
De commissie staat onder leiding van het MinOWC. Dit drop-out project wordt in samenwerking met
UNICEF uitgevoerd en is onderdeel van het UNDAF-programma. De werkzaamheden zijn in proces.
Vanwege het feit dat de werkzaamheden nog in proces zijn, kon er geen uitgebreide informatie worden
verstrekt over Drop-outs en het beleid die MinoWC toepast bij dit probleem.
UNICEF
Suriname is lid van de Verenigde Naties. De Organisatie UNICEF is een UN-Agency. Op basis van de
behoefte in het land en een mandaat van de Agency wordt een UN-Agency gevestigd in een land. UNICEF
haar “Corebusiness” is Kinderrechten. UNICEF haar mandaat is het handhaven en beschermen van
kinderrechten en het land daarin te ondersteunen. Indien de kinderrechten niet worden nageleefd, treft
UNICEF geen maatregelen, maar zorgt UNICEF dat middels onderzoekingen, surveys en dataverzameling
het probleem verduidelijkt wordt. UNICEF heeft als rol technische en financiële ondersteuning.
74
De overheid/MinOWC voert het onderzoek uit en de UN-Agency geeft technisch advies ten aanzien van
bijvoorbeeld het onderzoeksvoorstel, methode van onderzoek en instrumentarium. Kortom UNICEF geeft
aan wat het onderzoek nodig heeft. Verder is UNICEF geen bank, maar een partner van de overheid. Zij
maakt geld over voor de overheid om vervolgens samen de uitvoering te doen. Het monitoringsorgaan is
het ministerie van Buitenlandse Zaken. Suriname heeft een UNICEF dat ervoor zorgt dat het land fondsen
ontvangt. Suriname behoort tot de “Upper Middle Income Country”, dus heeft geen UNICEF die
programma’s uitvoert voor andere landen. Dat zijn meer de landen met een High Income Status.
UNICEF en de overheid ontwikkelen samen op basis van een overeenkomst, een vijf-jaren programma.
Zo een programma wordt het samenwerkingsprogramma ofwel country program genoemd. De vorige was
van 2012-2016. Volgend jaar gaat UNICEF van 2017-2021 een nieuw programma in met de overheid.
Prioriteiten binnen dit programma worden op basis van de prioriteiten en het beleid van de overheid
bepaald. De overheid geeft haar focusgebieden aan. Maar ook UNICEF geeft haar focusgebieden aan. Per
jaar worden ruw geschat 20 tot 30 projecten uitgevoerd. Projecten van UNICEF (5jaren) zijn bijvoorbeeld
“de Schoolmapping 2008”, 5-6 directe projecten voor drop-outs, 10 indirecte projecten met MinOWC
middels bijvoorbeeld workshops voor leerkrachten.