Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam...

15
Een natuurlijke erfdochter Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich noemende en schrijvende W. Drucker', haar 'ologra- phische uiterste wil' in een verzegelde envelop aan notaris Jean C.G. Pollones in bewaring en krijgt zij het testament dat zij hem op 23 juli 1899 op dezelfde wijze in bewaring had gegeven terug. Het testament dat zij nu bij hem achterlaat, is - waarschijnlijk onbedoeld - in het archief van Pollones achtergebleven: haar volgende testament deponeert zij bij een andere notaris, kenne lijk zonder het eerdere testament op te vragen.1 Het is een bijzondere sensatie om een testament te openen van iemand die al zo lang overleden is. Men waant zich voor een moment een directe nabestaande van de erflaatster en omdat men als het ware inzage krijgt in wat geen geschiedenis geworden is, is het tegelijkertijd even alsof zij nog leeft. En in zekere zin is dat ook zo: het testament dat Wilhelmina Drucker haar notaris op 18 januari 1902 ter hand stelde, brengt haar tot leven. Het biedt een scherpe momentopname van haar leven: het laat zien welke za ken haar op dat moment zo ter harte gingen en welke mensen haar zo dierbaar waren dat zij in haar laatste wil moesten wor den bedacht, terwijl het in datgene wat zij naliet tegelijk een in dicatie geeft van de middelen waarover zij toen als 'particuliere' beschikte. Tegelijkertijd is dit testament vol van geschiedenis: van de geschiedenis van Wilhelmina Elisabeth Lensing die zich van jongs af aan Drucker noemde én van de geschiedenis van Wilhel mina Drucker die zich aan het eind van de jaren 1880 feministe ging noemen - geschiedenissen die in en door het geld ten nauw ste met elkaar verbonden zijn.

Transcript of Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam...

Page 1: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

Een natuurlijke erfdochter

Wilhelmina Drucker en het kapitaal

Myriam Everard

Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu­liere', 'zich noemende en schrijvende W. Drucker', haar 'ologra- phische uiterste wil' in een verzegelde envelop aan notaris Jean C.G. Pollones in bewaring en krijgt zij het testament dat zij hem op 23 juli 1899 op dezelfde wijze in bewaring had gegeven terug. Het testament dat zij nu bij hem achterlaat, is - waarschijnlijk onbedoeld - in het archief van Pollones achtergebleven: haar volgende testament deponeert zij bij een andere notaris, kenne­lijk zonder het eerdere testament op te vragen.1

Het is een bijzondere sensatie om een testament te openen van iemand die al zo lang overleden is. Men waant zich voor een moment een directe nabestaande van de erflaatster en omdat men als het ware inzage krijgt in wat geen geschiedenis geworden is, is het tegelijkertijd even alsof zij nog leeft. En in zekere zin is dat ook zo: het testament dat Wilhelmina Drucker haar notaris op 18 januari 1902 ter hand stelde, brengt haar tot leven. Het biedt een scherpe momentopname van haar leven: het laat zien welke za­ken haar op dat moment zo ter harte gingen en welke mensen haar zo dierbaar waren dat zij in haar laatste wil moesten wor­den bedacht, terwijl het in datgene wat zij naliet tegelijk een in­dicatie geeft van de middelen waarover zij toen als 'particuliere' beschikte. Tegelijkertijd is dit testament vol van geschiedenis: van de geschiedenis van Wilhelmina Elisabeth Lensing die zich van jongs af aan Drucker noemde én van de geschiedenis van Wilhel­mina Drucker die zich aan het eind van de jaren 1880 feministe ging noemen - geschiedenissen die in en door het geld ten nauw­ste met elkaar verbonden zijn.

Page 2: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

138 Geld & Goed

Een feministisch testament

Het testament dat Pollones 18 januari 1902 in ontvangst nam, blijkt Drucker op 17 januari geschreven te hebben. Dat tijdstip was niet willekeurig. Haar moeder, Constantia Lensing, met wie zij sinds haar jeugd één huishouding voerde, was een week tevo­ren overleden en omdat ook haar enige zuster, Louise Lensing, niet meer in leven was en zij geen andere wettelijke erfgenamen had, moest Drucker haar vorige testament, dat zij in 1899 na de afwikkeling van de nalatenschap van haar zuster had opgemaakt, herzien.

Met de vaststelling dat zij, Wilhelmina Elisabeth Lensing, zich altijd Drucker noemde en schreef, opent Drucker haar testament. Vervolgens maakt zij de wens kenbaar dat haar lijk verbrand wordt, dat de as daarna wordt bijgezet in het graf van haar zus­ter en dat 'op den deksteen van dat graf zal worden gebeiteld " W. Drucker" zonder m eer'. Tot executeur benoemt zij haar mede­redactrice van Evolutie Theodore Haver, aan wie zij 'de algeheele regeling van [haar] boedel' opdraagt. Daartoe behoorde ook haar fem inistische nalatenschap: met de opdracht een boek samen te stellen uit de artikelen die zij voor Evolutie schreef en dat bij Versluys uit te geven, laat zij Haver 500 gulden na.

Als enig en universeel erfgename wijst Drucker de stad Am­sterdam aan. Zij verbindt aan haar erfenis wel een voorwaarde: van het geld dat zij Amsterdam nalaat, moet een fonds worden opgericht, het Louise- en Minafonds, dat meisjes in staat moet stellen een opleiding te volgen of een vak te leren. De meisjes die voor een uitkering in aanmerking komen moeten tenminste veer­tien jaar zijn, met goed gevolg de lagere school hebben doorlo­pen (Drucker stipuleert: een openbare lagere school) en naar het inzicht van hun onderwijzer(es) geschikt zijn voor het vak, ambt of bedrijf waarin zij zich willen bekwam en, of m oeten een eindexamendiploma van de hbs of vergelijkbaar diploma heb­ben behaald, terwijl het in alle gevallen alleen mag gaan om meis­jes wier ouders niet meer dan 2000 gulden per jaar verdienen. De uitkering is maximaal 300 gulden per jaar, voor een maximum van zes achtereenvolgende jaren. Het bestuur van het fonds, ten­slotte, moet door de gemeenteraad van Amsterdam worden be­noemd, met dien verstande dat er altijd 'minstens twee vrouwen' zitting in hebben.

Page 3: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

Everard Een natuurlijke erfdochter 139

Daarnaast is de erfenis nog belast met een aantal lijfrenten en legaten. Aan acht mensen kent Drucker voor het leven een jaar­lijkse uitkering toe: Christina Honing-Plaat (ƒ300), Cato Beyl- lonse-Peyra (ƒ300), Theodore Haver (ƒ300), Henriëtte Cohen (ƒ250), Grietje Romijn-Cohen (ƒ200), Sientje Dondorp (ƒ200), Anna Riecker (ƒ200,) en de weduwe Anna de Minjer (ƒ100). Voorts vermaakt zij, vrij van rechten, geld aan: Jacobus Johannes Lensing (ƒ8000), de kinderen van Helena Coesel-W assenaar (ƒ6000), het Kinderziekenhuis aan de Sarphatistraat (ƒ2000), het Burgerziekenhuis (ƒ2000), de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht (ƒ1000) en de Vereeniging "De Dageraad" (ƒ1000). Haar biblio­theek met boekenkasten en bijbehorend kam eram eublem ent legateert Drucker aan het Damesleesmuseum te Amsterdam, haar juwelen en andere roerende goederen aan Jacoba Rauwerda (een amethisten collier), de dochter van Hendrik Lodewijk Hendrik Drucker (het andere amethisten collier), Cato Beyllonse-Peyra (de armbanden en ringen), Christina Plaat-Honing (alle overige sie­raden, het lijfs- en huishoudlinnen, de kleren), Helena Coesel- Wassenaar (het huishoudzilver en kristal). Tenslotte moet Haver voor haar werkzaamheden uit de boedel een bedrag van 600 gulden worden uitgekeerd. Het bedrag dat na afgifte van ge­noemde legaten overblijft, vormt het kapitaal van het Louise- en Minafonds; van de rente moeten de opleidingen bekostigd wor­den, zij het dat voor de duur van het leven van de acht genoemde personen de lijfrenteverplichtingen daarvan nog in aftrek moe­ten worden gebracht.

Uit dit testament kan men een aantal dingen opmaken. Om te beginnen maakt het duidelijk dat Drucker in 1902 over een aan­zienlijk vermogen beschikte: alleen al voor de beschreven lega­ten, andere contanten en lijfrenten was een kapitaal van ruim 84.000 gulden nodig, terwijl er daarnaast nog geld voor het Louise- en Minafonds beschikbaar moet zijn geweest. De omvang daar­van is vooralsnog niet te schatten, maar voor een jaarlijkse uitke­ring van 300 gulden zou een kapitaal van zo'n 10.000 gulden nodig zijn geweest, dus als het fonds voor twee meisjes toerei­kend moest zijn - wat een minimum lijkt - dan zou Druckers vermogen minimaal op 100.000 gulden kunnen worden geschat.2 Naar hedendaagse maatstaven zou dat neerkomen op een ver­mogen van bijna 2,5 miljoen.3 Maar het testament leert ons ook

Page 4: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

140 Geld & Goed

meer over Drucker als feministe en bevat bovendien de nodige aanknopingspunten voor een herlezing van haar biografie.

Ziet men aan wie of wat Drucker in 1902 haar geld had willen nalaten, dan valt allereerst op, dat Drucker ervan uitgaat dat mét haar Evolutie zal ophouden te bestaan: voor een continuering van het blad laat zij althans geen geld na, terwijl het toch vanaf het begin door haar gefinancierd werd.4 En hoewel Drucker de Veree- niging voor Vrouwenkiesrecht een aanzienlijk legaat nalaat, is het ook niet in de eerste plaats de strijd om het vrouwenkiesrecht die zij geldelijk wil steunen. Het is de financiële zelfstandigheid van vrouwen die voor haar het zwaarste woog. Dat zij het geld voor het Louise- en Minafonds bij voorkeur aan de stad Amster­dam naliet, is daarbij niet zonder betekenis: zou deze haar nala­tenschap aanvaarden, dan zou de bevordering van de scholing van vrouwen tot beroepsarbeid het niveau van de particuliere belangenbehartiging overstijgen en overheidspolitiek worden.5

Degenen die met een lijfrente worden bedacht zijn, met uit­zondering van Anna de Minjer, Druckers toenmalige werkster, wier jaarlijkse uitkering is bedoeld als 'erkentenis voor de aan [Druckers] moeder op haar doodbed verstrekte hulp', allen le­den van de Vrije Vrouwenvereeniging (VVV).6 Deze uitverkie­zing verbaast niet: de VVV was tenslotte in 1889 door Drucker zelf opgericht en sindsdien ook onafgebroken door haar gepre­sideerd. Degenen die een legaat krijgen toebedeeld, hebben, be­halve de VVV-leden Beyllonse-Peyra en Plaat-Honing, voorzo­ver bekend géén directe relatie met de vrouwenbeweging. Bij nader onderzoek naar deze begunstigden blijkt ieder van hen echter wel een specifieke plaats te hebben in Druckers biografie.

Een feministisch sprookje

Het levensverhaal van Wilhelmina Drucker is in grote lijnen be­kend, al is die kennis veelal niet ontleend aan eigen onderzoek maar aan het verhaal dat ons sinds de jaren zestig in steeds weer nieuwe versies verteld wordt.7 Dat verhaal gaat als volgt. Wil­helmina Drucker werd op 30 september 1847 in Amsterdam ge­boren als tweede dochter van Constantia Lensing (1815-1902). Haar vader, de uit Frankfurt afkomstige rentenier Louis Drucker (1805-1884), die ook de vader van haar zusje Louise (1845-1898)

Page 5: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

Everard Een natuurlijke erfdochter 141

was, was niet met haar moeder getrouwd, zodat beide zusjes bij hun geboorte de naam van hun moeder kregen.8 Kort na de ge­boorte van zijn dochter Wilhelmina liet Louis Drucker Constantia Lensing in de steek. Daardoor werden zij en haar beide dochters tot een leven in armoede veroordeeld, maar door dag en nacht werken wist Constantia Lensing als naaister voor zichzelf en haar kinderen de kost te verdienen, en meer nog dan dat: zij kon haar beide dochters naar een particuliere school laten gaan. Louis Drucker, intussen, ging een verhouding aan met Thérèse Temme (1834-1904), een uit Duitsland afkomstige dienstbode die uit een eerdere verbintenis al een kind had, George David Temme (1855- 1878). Met deze George David trok zij in 1857 bij Louis Drucker in en baarde kort daarop opnieuw een kind, Hendrik Lodewijk Temme (1857-1917). Na deze zoon kreeg zij in de daaropvolgende tien jaar nog vier kinderen, die bij haar huwelijk met Louis Drucker in 1869 alle vijf werden geëcht.9 Deze standsverhoging viel hun halfbroer George David niet ten deel: op het moment dat het nieuwbakken gezin Drucker een buiten in Voorschoten betrok, werd hij bij een schoenmaker in de leer gedaan. In 1878 kwam hij treurig aan zijn eind: hij verdronk in de ringvaart te Watergraafsmeer.

De zusjes Lensing, die zich overigens van jongs af aan Drucker noemden, waren toen al lang en breed volwassen. De verbitte­ring over het onrecht waar zij als onechte kinderen mee te maken hadden gehad en het leed dat hun moeder was aangedaan, was evenwel nog steeds groot, en in 1885 publiceerden zij, onder het 'cryptische' pseudoniem G. & E. Prezcier, de sleutelroman George David over het gezin van Louis Drucker ('Ludwig Plucker').10 Dat zij daarin hadden onthuld dat George David Temme zelf­moord had gepleegd, en wel kort na een ontmoeting met zijn halfbroer Hendrik Lodewijk Drucker, zou de laatste, die op het moment van publicatie aan het begin van een veelbelovende aca­demische en politieke carrière stond, zeer hebben mishaagd. Hij probeerde daarom zoveel mogelijk exemplaren van het boek ter vernietiging op te kopen. Het boek vond (daardoor?) zoveel af­trek, dat al in 1886 een tweede druk volgde. In een voorwoord bij deze druk beschrijven de auteurs wat hen tot hun verbazing na de eerste druk overkomen was: de familie Drucker - want dat het om de familie Drucker ging wilden zij niet langer verhelen - had hun zwijggeld geboden. Dat aanbod hadden zij uiteraard als

Page 6: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

142 Geld & Goed

beledigend en geheel bezijden de zaak van de hand gewezen: ze waren geen afpersers!

Toen Wilhelmina Drucker twee jaar later in het radicaal-so- cialistische Groninger Weekblad een verhaal publiceerde, waarin zij allerlei sociale misstanden aan de kaak stelde, werd de redac­teur van het weekblad, Joan Nieuwenhuis, gewaar dat zijn ge­waardeerde medewerkster Wilhelmina Drucker en zijn 'edele' stadgenoot Hendrik Lodewijk Drucker sinds de publicatie van George David in onmin leefden. Door zijn bemiddeling werd die kwestie uiteindelijk in der minne geschikt - een schikking die, zo wordt een enkele maal voorzichtig verondersteld, mogelijk van financiële aard is geweest.11 Niet lang daarna brak Wilhelmina Drucker met de socialisten, richtte de VVV op en ontwikkelde zich tot de radicale feministe die zij de rest van haar leven zou blijven.

Dit melodramatisch-feministische sprookje houdt al bij eerste le­zing van het materiaal waarop het gebaseerd is geen stand. Om te beginnen gaat George David geenszins over een jongen die de last van zijn onwettige geboorte niet kan dragen en zich uit wan­hoop verdrinkt zonder dat zijn edele halfbroer dat nog kan te­genhouden, maar over een jongen die aanspraak maakt op zijn natuurlijke rechten als zoon van een vrouw die door list en be­drog uit de goot is geklommen en een voordelig huwelijk heeft weten te sluiten, vervolgens door zijn laffe halfbroer naar een afgelegen plek wordt gelokt, en daar door hem uit de weg wordt geruimd. Met de oude 'Plucker' wordt in de marge afgerekend: hij wordt afgeschilderd als een oude vrek, die tussen de bedrij­ven door de dochter van zijn huisbewaarster 'Gerritje Wallen­aar' bezwangert. Ook de veronderstelling dat het schrijven van deze roman het psychologische welzijn van de auteurs diende, of dat de anonieme publicatie ervan een belangeloze, maatschap­pijkritische functie had, lijkt er nogal naast. Over wie zij zijn en wat zij met de publicatie van dit boek beogen, laten de schrijf­sters voor de goede verstaander namelijk geen misverstand be­staan. Hun pseudoniem is wat dat betreft zo helder als glas: Prezcier (lees: Pressier) is niet alleen een ander woord voor Drucker - dat ook net iets ingewikkelder wordt gespeld dan het wordt uitgesproken - het geeft ook aan wat de auteurs met de publicatie voorhebben: pressen, afdwingen, opeisen.12 Hendrik

Page 7: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

Everard Een natuurlijke erfdochter 143

Lodewijk Drucker was kennelijk zo'n goede verstaander, maar heeft mogelijk te weinig geboden. Die veronderstelling maakt de heruitgave van George David tot de volgende zet van de Prezciers, en inderdaad, alles wijst erop dat Wilhelmina Drucker en haar zuster er daarmee nog een schepje bovenop hebben willen doen. Was de eerste druk in Amsterdam verschenen, deze tweede druk, een 'volksuitgave', werd op de markt gebracht in Groningen, waar Hendrik Lodewijk Drucker niet alleen hoogleraar, maar inmid­dels ook gemeenteraadslid was, en in het voorwoord zetten zij hem nog eens met naam en toenaam onder druk.

Over de reactie van Hendrik Lodewijk Drucker op deze her­uitgave zijn wij niet ingelicht, maar de daaropvolgende actie van Wilhelmina Drucker, het verhaal 'Mammon, een kerstavond in het rijk Fantasio' dat in de loop van 1888 als feuilleton in het Gro­ninger Weekblad werd gepubliceerd, maakt duidelijk dat die reac­tie niet naar genoegen was.13 Hoofdpersoon in het verhaal is de schatrijke rechter Honorius, die herkenbaar en tot in detail is ge­modelleerd naar Hendrik Lodewijk Drucker: hij is getrouwd met een domineesdochter uit het dorp waarin hij opgroeide, hij is vader van een vijfjarig dochtertje en een jonger zoontje, hij is gemeenteraadslid en spant zich daarnaast nog voor allerlei goede doelen in.14 Het is niet uit mensenliefde dat Honorius zo'n groot weldoener is, maar uit wroeging: hij wil een schuld afkopen die al jaren op hem drukt, maar helpen doet dat niet. Op kerstavond wordt Honorius echter de kans op zielerust geboden: een voor eexa verschijnen hem zijn werkelijke schuldeisers, in wie wij George David Temme, de dochter van 'Gerritje Wallenaar' uit George David en Constantia Lensing en haar dochter Wilhelmina herkennen. Die houden hem voor wat hem te doen staat: hij moet de gigantische erfenis van zijn vader, die hij zich geheel heeft toegeëigend, delen met hen die daar op grond van hun natuur­lijke band met diezelfde vader ook recht op kunnen doen gelden. De exacte prijs voor zijn zielerust wordt hem zelfs voorgerekend, en wel door niemand minder dan moeder en dochter Lensing, die hem verschijnen als Justitia en Pax: ieder van de twee nog levende misdeelde partijen komt een zesde deel van zijn erfenis toe.

Het is 22 april 1888 als Wilhelmina Drucker deze onomwon­den eis op tafel legt. In het verhaal, dat tot in de zomer van 1888 doorloopt, gaat Honorius er niet op in en roept daarmee de eeu­

Page 8: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

144 Geld & Goed

wigdurende wraak van Nemesis, in wie Pax alias Wilhelmina Drucker is getransformeerd, over zich af. In werkelijkheid ko­men Wilhelmina en Hendrik Lodewijk nog in het voorjaar van 1888 tot een schikking, waarvan de inhoud evenwel niet is overge­leverd.15

Het verhaal van de arme maar fiere Wilhelmina Lensing die, hoe gebukt ze ook was gegaan onder haar buitenechtelijke afkomst, met gevaar voor eigen reputatie de dubbele moraal aan de kaak stelde en zodoende veranderde in de bewonderenswaardige fe­ministe Wilhelmina Drucker, is een sprookje gebleken. Toch is ook het verhaal dat zich nu op lijkt te dringen en waar eerdere onderzoeksters zo angstvallig omheen lijken te hebben geschre­ven - dat van de arme maar uitgekookte Wilhelmina Lensing, die de dubbele moraal ten eigen bate benutte en de reputatie van anderen zo effectief in diskrediet wist te brengen dat het haar lukte hen een aanzienlijke hoeveelheid geld af te persen - niet het verhaal waar we het nu mee moeten doen. Niet omdat een dergelijk verhaal moeilijk te verenigen zou zijn met de bewonde­renswaardige feministe die Drucker nadien werd, maar omdat er ook in dit verhaal elementen blijven die er niet bevredigend door worden verklaard. Zo'n element is bijvoorbeeld dat Constan- tia Lensing niet een, maar twee keer zwanger werd van Louis Drucker zonder dat hij met haar trouwde. Onverklaard blijft ook het feit dat de zusjes Lensing zich Drucker noemden, lang voor­dat dat als een feministische daad zou kunnen worden uitge­legd.16 En wat zou de betekenis zijn van de gespecificeerde eis waarmee Drucker in 1888 komt: waarom wilde zij een zesde deel van de erfenis van haar halfbroer en niet de helft, of een ronde som? Deze elementen vragen om een ander verhaal. Dat verhaal begint bij haar afkomst.

Een nieuw verhaal

Wilhelmina Drucker wordt op 30 september 1847 geboren als Wilhelmina Elisabeth Lensing op het adres Kattegat 6 in Amster­dam, waar haar moeder, Constantia Christina Lensing, en haar twee jaar eerder geboren zusje Louise Gerarda Elisabeth Lensing wonen.17 Haar vader, Louis Drucker, die ook de vader van Louise

Page 9: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

Everard Een natuurlijke erfdochter 145

was, woont en woonde ook eerder al elders. Op 12 november 1847 overlijdt op datzelfde Kattegat 6 de nog geen jaar oude Constantia Elisabeth Lensing, dochter van de oudste zuster van haar moeder, Elisabeth Lensing (1810-1878). Waar en eventueel ook met wie moeder en dochters Lensing de volgende paar jaar wonen is onbekend, maar als de gemeente Amsterdam in 1851 een bevolkingsregister aanlegt, wonen zij in de Leidsche Kruis­straat nummer 43, in een huis dat Louis Drucker een jaar eerder voor 1400 gulden heeft gekocht.18 Zij bewonen dat huis overi­gens niet in zijn geheel: het heeft nog twee andere woningen, die onderdak bieden aan een wisselende groep samenwonende on­gehuwde vrouwen en hun kinderen. In 1852 overlijdt de jongste zuster van Constantia Lensing, Maria Johanna Lensing (1818- 1852), moeder van een jong overleden dochter, Constantia Maria Lensing (1842-1844), en een zoon, Jacobus Constant Lensing (1845- ?). Maria Lensing woonde tot haar dood samen met haar moe­der, de weduwe Elisabeth Schoo (1785-1866), die nu, mét haar kleinzoon Jacobus, bij haar dochter Constantia in trekt. Niet veel later voegt ook de al genoemde Elisabeth Lensing zich bij dit huishouden. Elisabeth Lensing is dan naaister, een beroep dat haar zuster Constantia in 1858 ook blijkt te hebben opgenomen.19

Nu zou men kunnen denken dat dat laatste iets te maken had met de geboorte van Hendrik Lodewijk Temme in 1857, dat er, met andere woorden, door de komst van Thérèse Temme iets in de verhouding van Louis Drucker tot Constantia Lensing was veranderd. Toch lijkt hij zich jegens haar en haar beide dochters financieel altijd in zekere mate verplicht te hebben gevoeld. Een mogelijke aanwijzing daarvoor zijn de bezoeken die Wilhelmina Drucker als kind op gezette tijden aan haar vader bracht; de be­woordingen waarin zij zich die later herinnert en de context waarin zij die te berde brengt suggereren dat die bezoeken ten­minste mede door financiële afhankelijkheid waren ingegeven.20 Ook de particuliere school die beide meisjes Lensing bezocht zouden hebben doet, hoe hard Constantia Lensing ook mag heb­ben gewerkt, een externe geldbron vermoeden. Zeker is in elk geval dat Louis Drucker hen alle drie in zijn testament bedacht: 'aan Juffrouw C.C. Lensing te Amsterdam, of bij haar voorover­lijden aan hare beide dochters Louise en Mina' legateerde hij het huis aan de Leidsche Kruisstraat dat hij in 1850 had gekocht, ter­wijl hij voorts 'aan elk dier beide dochters eene inschrijving van

Page 10: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

146 Geld & Goed

Drie duizend Gulden nominaal op het Grootboek der drie per­cent nationale schuld, onder den last van vruchtgebruik ten bate van hare moeder tot aan haar overlijden' naliet.21 Eenzelfde re­geling trof hij voor 'Juffrouw Geertruida Wassenaar' en haar doch­ter: ook aan deze dochter legateerde hij 3000 gulden, onder de bepaling dat haar moeder het levenslange vruchtgebruik toe­kwam.22 Aan zijn wettige echtgenote liet hij het buiten in Voor­schoten en een bedrag van 50.000 gulden na. Zijn wettige kinde­ren erfden ieder 1.929.000 gulden.23

Hoe schetsmatig de familieachtergrond van Wilhelmina Drucker hier ook is weergegeven, duidelijk is wel dat ongehuwde moe­ders in de familie Lensing geen uitzondering waren.24 Duidelijk is ook dat Constantia Lensing en haar beide zusters daarbij op elkaar en hun moeder konden rekenen. Dit matriarchale patroon was in die tijd, toen nog zo'n 10 procent van de levendgeboren kinderen in Amsterdam 'onwettig' was, zeker niet kenmerkend voor de familie Lensing alleen.25 Ook vóór hun tijd waren derge­lijke netwerken van ongehuwde vrouwen en hun kinderen on­der bepaalde, armere lagen van de bevolking niet ongebruike­lijk. Dat betekende overigens niet dat er voor de verwekker van die kinderen geen rol was weggelegd, integendeel: ook zonder huwelijksakte kon de vader de naamgever van zijn kinderen zijn en ook zonder met de moeder van zijn kinderen getrouwd te zijn kon hij zich verplicht voelen of anders wel verplicht worden om aan het onderhoud van die kinderen bij te dragen.26 Met de in­voering van de code Napoléon in 1810 werd dit gebruik in zekere zin gelegaliseerd: natuurlijke kinderen die door de vader waren erkend, hadden het recht zijn naam te dragen, hadden recht op zijn verzorging en konden aanspraak maken op een deel van zijn nalatenschap - op een derde van wat hun wettige halfbroers en - zusters kregen, om precies te zijn. Deze bepalingen werden over­genomen in het Burgerlijk Wetboek van 1838, zij het dat het sinds­dien om een vrijwillige, niet meer door een 'vaderschapsactie' afdwingbare, wettelijk vastgelegde erkenning ging.27

Louis Drucker heeft zijn dochters Lensing nooit wettelijk er­kend, maar in de praktijk lijken alle partijen daar toch naar ge­handeld te hebben: zijn dochters droegen van jongs af aan zijn naam en hij droeg bij aan de kosten van hun levensonderhoud en naar men mag aannemen ook van hun opleiding. Op het punt

Page 11: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

Everard Een natuurlijke erfdochter 147

van het erfrecht liet hij zich echter niet langer door die Napo­leontische praktijk leiden, al realiseerde hij zich kennelijk wel dat zijn dochters zouden kunnen menen daar toch aanspraak op te kunnen maken. In zijn testament nam hij namelijk de clausule op dat zij, mochten zij meer eisen dan hen was toebedeeld, het recht op hun legaat zouden verbeuren, in welk geval zijn oudste zoon Hendrik Lodewijk gerechtigd zou zijn dat een goede bestemming te geven.28

Zijn dochters hebben inderdaad gehandeld als de erkende natuurlijke kinderen die zij zich naar de praktijk ook konden voe­len: zij eisten hun 'natuurlijk' erfdeel, een derde van een kinds­deel - een zesde voor hen en een zesde voor de dochter van 'Gerritje Wallenaar' - en omdat zij daar onder het geldende bur­gerlijk recht wettelijk geen aanspraak meer op konden maken, eisten zij het van een van de wettige kinderen, Hendrik Lodewijk Drucker.29 Dit als afpersing begrijpen, zou inderdaad bezijden de zaak zijn. Hier was een oude, volkse rechtsopvatting in bot­sing geraakt met het nieuwe burgerlijk recht, waarin huwelijk, afstammingsrecht en bezitsbescherming nauwer dan voorheen met elkaar verbonden waren.30

Waarop Wilhelmina Drucker in de schikking met haar half­broer is uitgekomen, blijft onbekend, maar zou dat op een zesde deel van zijn erfdeel zijn geweest, dan zijn zij en haar zuster Louise in 1888 ruim 350.000 gulden rijker geworden. Dat er in dat geval in 1902 voor het Louise- en Minafonds - de naam is een daad op zichzelf - nog een flink kapitaal beschikbaar moet zijn geweest, is één. Iets anders is dat de overwinning die zij in 1888 op het patriarchale kapitaal behaalde haar zonder twijfel in staat heeft gesteld zich te ontwikkelen tot de radicale feministe die zij vanaf de oprichting van de VVV in 1889 zou worden.

Resteert de vier onbekende begunstigden een plaats in het ver­haal te geven. De dochter van 'Gerritje Wallenaar' is inmiddels te identificeren als Helena Wassenaar (1864-1927), dochter van Geertruida Wassenaar (1846-1919) die, net als Gerritje Wallenaar in George David, als jong meisje met haar moeder tot het huis­personeel van Louis Drucker behoorde. Zij trouwde later met Bartholomeus Coesel (1867-1904), met wie zij drie kinderen kreeg. Dat Drucker deze kinderen in 1902 geld wilde nalaten, moet be­tekenen dat zij in 1888 niet bij de schikking betrokken is geweest.

Page 12: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

148 Geld & Goed

Aan de dochter van Hendrik Lodewijk Drucker, Thérèse, heeft Drucker zich verplicht door haar in 1888 als dochter van Honorius ten tonele te voeren. Jacobus Johannes Lensing is de zoon van de enige broer van Constantia Lensing, Gerardus Johannes Lensing (1825-1898), die in het verhaal niet ter sprake is gekomen. Maar wie was Jacoba Rauwerda? Aangezien Drucker haar in haar tes­tament een adres meegeeft, is haar identiteit nog wel te achterha­len. Zij blijkt in 1835 of 1836 te zijn geboren als dochter van Jurretjen Rauwerda (1814-1877). Haar moeder, die gehuwd was met Bernard Weinthal (1804-1853), was tapster en woonde van tenminste 1851 tot aan haar dood in 1877 op de Nieuwezijds Voor­burgwal 227, het adres van 'Maison Weinthal', een van Amster­dams bekendste luxe-bordelen.31 Jacoba Rauwerda woonde daar al die jaren eveneens. Wie xvas Jacoba Rauwerda?

Het laatste verhaal over Wilhelmina Drucker is nog niet ge­schreven.

Noten

1 Gemeentearchief Amsterdam (GAA), notariële archieven (NA), aan­vulling 1896-1905, inv. nr. 667 [J.C.G. Pollones], nrs. 57: teruggaaf olografisch testament (18 januari 1902) en 58: depot olografisch tes­tament (18 januari 1902), mét olografisch testament.

2 Bij deze berekening ga ik uit van 10 procent successierechten (ver­schuldigd over de ƒ20.000 aan legaten) en een jaarlijkse rente- opbrengst van 3 procent (waaruit de ƒ 1850 aan lijfrenten en de uit­keringen van het fonds bekostigd zouden moeten worden), zie S.W. Verstegen, 'Een der dragelijkste middelen. De politieke discussies in de Tweede Kamer over de belasting op het recht van successie in de periode 1817-1878', in: W. Fritschy e.a. (red.), Doel en middel. As­pecten van financieel overheidsbeleid in de Nederlanden van de zestiende eeuw tot heden (Amsterdam 1995) 151-165.

3 Eén gulden in 1902 staat gelijk aan vroeg ƒ 23,55 in 1996. Met dank aan Michiel Offeringa (Nederlandsche Bank, Amsterdam).

4 Uit verschillende publicaties van en over Drucker wordt duidelijk dat de uitgaven van Evolutie de inkomsten altijd overtroffen; zie bijvoorbeeld Druckers uitspraak in een interview kort voor haar dood: '[Evolutie] heeft zichzelf nooit bedropen. Toen we begonnen kostte de oplaag per maand dertig gulden; nu tachtig', in: W. van Itallie-Van Embden, 'Wilhelmina Drucker, 1847-1925', NRC, 16 de­cember 1925, herdrukt in Wilhelmina Drucker en de schandaalroman George David (Amsterdam 1976) 115-120, aldaar 119.

Page 13: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

Everard Een natuurlijke erfdochter 149

5 Pas als Amsterdam deze erfenis niet zou willen aanvaarden, zou zij, onder dezelfde voorwaarden en lasten, de Nationale Vereeniging voor Vrouwenarbeid toevallen.

6 Dat zeg ik mogelijk te snel van Sientje Dondorp: zij komt, anders dan de andere erfgenamen, niet voor op de statiefoto die gemaakt werd toen de VVV in 1909 twintig jaar bestond, zie 'Feest der Vrije Vrouwenvereeniging', Het Leven 4 (1909) 1057-1058. Tot de vrou­wenbeweging behoorde zij in elk geval wel: in 1897 is zij op de eerste ledenlijst van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht te vin­den en in 1905 droeg zij bij aan het feestnummer t.g.v. het 122-jarig bestaan van Evolutie (4 oktober 1905).

7 Vooral Deanna (te Winkel-)van Hall heeft in haar publicaties aan dit verhaal gewerkt, zie haar Wilhelmina Drucker, de eerste vrije vrouw (Amsterdam 1968); idem, 'Voorwoord', in: Wilhelmina Drucker en de schandaalroman George David, 7-9; idem, 'Wilhelmina Elisabeth Lensing', Biografisch woordenboek van Nederland 2 (Amsterdam 1985) 348-350. Hedy d'Ancona vertelde Te Winkel-Van Hall nog eens en­thousiast in eigen woorden na in 'Wilhelmina Drucker (1847-1925)', in: Aukje Holtrop (red.), Vrouwen rond de eeuwwisseling (Amsterdam 1979) 62-77. Ook Fia Dieteren baseert zich voor het verhaal waar het hier om gaat vooral op Te Winkel-Van Hall, zie 'De geestelijke eenzaamheid van een radicaal-feministe. Wilhelmina Druckers ont­wikkeling tussen 1885 en 1898', De eerste feministische golf. Jaarboek voor vrouwengeschiedenis 6 (Nijmegen 1985) 78-100. Een serieuze bio­grafie van Drucker ontbreekt. Het wachten is op Marianne Braun, die zich heeft voorgenomen deze beschamende leemte in onze va­derlandse geschiedenis te vullen.

8 Hoewel Louis Drucker zonder twijfel van zijn geld leefde, lijkt het op grond van zijn talrijke financieel-economische publicaties pre­ciezer om hem als makelaar in geldtransacties of financier te ken­schetsen. Hij stamde bovendien zowel van vaders- als van moe­derszijde van families die al generaties lang in de geldhandel actief waren, en was dat in elk geval in zijn Frankfurtse tijd zelf ook, zie Alexander Dietz, Stammbuch der Frankfurter Juden. Geschichtliche Mitteilungen iiber die Frankfurter jüdischen Familien von 1349-1849, nebst einem Plane der Judengasse (Frankfurt 1907) 64 en 299-302.

9 Over het aantal voorechtelijke kinderen dat Louis Drucker bij Thérèse Temme verwekte, of althans bij zijn huwelijk met haar echtte bestaat onduidelijkheid. Voorzover uit de Amsterdamse geboorte­akten valt na te gaan, waren het er vijf; een zesde werd in 1877, ruim na het huwelijk van zijn ouders, geboren.

10 De kwalificatie 'cryptisch' is van Te Winkel-Van Hall in: Ria van Haaster, "'Dolle Mina" van toen', Het Vrije Volk, 7 februari 1970.

11 Dieteren, 'De geestelijke eenzaamheid', 81.12 De eer van dit inzicht gaat naar Fred Spier, die de naam Prezcier

ooit zó voor mij uitsprak, dat zij betekenis kreeg.

Page 14: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

150 Geld & Goed

13 Zie Gipsy [Wilhelmina Drucker], 'Mammon, een kerstavond in het rijk Fantasio', Groninger Weekblad 2, 20 (12 februari 1888J-2 43 (22 juli 1888).

14 Hendrik Lodewijk Drucker was in 1881 te Voorschoten, waar de familie Drucker sinds 1869 woonde, gehuwd met Wilhelmina Catha- rina Sabina de Koning, dochter van Anthony Johannes de Koning, predikant te Voorschoten, en Sabina Wilhelmina Hendrika Vogel; hun dochter, Thérèse Louise Drucker, was begin 1888 vijf jaar en had inderdaad een jonger broertje, Rudolf; haar jongste broertje, Willem Hendrik, een baby in 1888, komt niet in het verhaal voor (gegevens ontleend aan de verzamelingen van het Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag). Hun vader was sinds 1882 hoogleraar aan de universiteit van Groningen, sinds 1886 lid van de Groningse gemeenteraad, en bovendien in Groningen in tal van verenigingen actief, zie Gerrit Voerman, 'Hendrik Lodewijk Temme', Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland 5 (Amsterdam 1992) 287-290.

15 Joan A. Nieuwenhuis, Uit den tijd der voortrekkers (Amsterdam 1927) 116.

16 Gedocumenteerd is dat Louise Lensing in 1871 met haar zuster en haar moeder onder de naam 'L. Drucker en Co' een lingeriezaak begon, zie Te Winkel-Van Hall, Wilhelmina Drucker, 7. De eerste ver­melding van deze zaak is overigens al te vinden in het Algemeen adresboek der stad Amsterdam, voor de jaren 1870-1871 (Amsterdam 1870) 91.

17 Deze en volgende gegevens zijn, tenzij anders aangegeven, ontleend aan de registers van de burgerlijke stand en het bevolkingsregister van de gemeente Amsterdam, zoals aanwezig in het GAA.

18GAA, NA, inv. nr. 21591 [RE. Stiffrij], nrs. 65: procesverbaal van veiling (15 april 1850) en 77: kwitantie (30 april 1850).

19 Algemeen adresboek der stad Amsterdam, voor de jaren 1858-1859 (Am­sterdam 1858) 176.

20 Zie Van Itallie-Van Emden, 'Wilhelmina Drucker', 116, waar Drucker haar herinnering onmiddellijk laat volgen door de mededeling dat haar vader onvoorstelbaar rijk maar ook onvoorstelbaar gierig was, en W. Drucker, 'Een persoonlijke uiting', Evolutie 13, 14 (11 oktober 1905) 105-106, aldaar 106. Dat die bezoeken ook nog na 1857 door zouden zijn gegaan, is een veronderstelling die gesteund wordt door de gedetailleerde kennis van het huishouden van Louis Drucker en Thérèse Temme die uit George David spreekt.

21 Citaat uit het olografisch testament (8 november 1882) van Louis Drucker in de beschrijving van zijn boedel, zie Rijksarchief Zuid- Holland (RAZH) Den Haag, NA Voorschoten, inv. nr. 68 [D.K.J. Schoor], nr. 664: boedelscheiding (22 november 1884), [3],

22 Ibidem.23 Idem, [2-3] en [49],

Page 15: Een natuurlijke erfdochter - Wilhelmina Drucker · Wilhelmina Drucker en het kapitaal Myriam Everard Op 18 januari 1902 geeft Wilhelmina Elisabeth Lensing, 'particu liere', 'zich

Everard Een natuurlijke erfdochter 151

24 Constantia Lensing en haar beide zusters hadden nog een nichtje, Theresia Antonia Lensing (1809-1836), die in de jaren 1830 onge­huwd moeder van drie kinderen werd.

25 Statistiek der bevolking van Amsterdam tot 1921. Mededeelingen van het Bureau van Statistiek der Gemeente Amsterdam nr. 67 (Amsterdam 1923) 137; Monique Stavenuiter en Jeannette Dorsman, Nooit gehuwd, maar niet alleen. Vrijgezelle vrouwen uit de arbeidende klasse in de tweede helft van de negentiende eeuw (Hilversum 1993) 104-122.

26 In de marge van mijn onderzoek naar het milieu van eind-achttiende- eeuwse Amsterdamse lollepotten stuitte ik al op dit patroon, zie Myriam Everard, Ziel en zinnen. Liefde en lust tussen vrouwen in de tweede helft van de achttiende eeuw (Groningen 1994) 136 e.v. In het onderzoek naar Amsterdamse Lensings dat ik voor dit artikel ver­richtte, stuitte ik opnieuw meermalen op kinderen die de naam van hun vader droegen zonder dat deze met hun moeder was getrouwd.

27 Zie J. Kok, Langs verboden wegen. De achtergronden van buitenechte­lijke geboorten in Noord-Holland 1812-1914 (Hilversum 1991) 52; Selma L. Sevenhuijsen, De orde van het vaderschap. Politieke debatten over on­gehuwd moederschap, afstamming en het huwelijk in Nederland 1870- 1900 (Amsterdam 1987) 19-21, 30-34.

28 RAZH, NA Voorschoten, inv. nr. 68, nr. 664, [4].29 Op de vraag waarom zij hem en niet een van de andere wettige

kinderen kozen, zijn allerlei antwoorden denkbaar: hij was als oudste zoon degene die bij de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader de familie vertegenwoordigde, hij was de enige die een naam te verliezen had, en misschien was hij gezien zijn geprononceerde sociale geweten ook de enige die moreel aanspreekbaar was.

30 Bestaan en inhoud van wat ik hier als oude, volkse rechtsopvatting aanduid, zijn louter langs inductieve weg bepaald maar vinden - onverwacht maar niet toevallig - steun in een latere publicatie van Drucker over het onderzoek naar het vaderschap, zie [Wilhelmina Drucker], 'Niet in het familieverband', Evolutie 3, 46 (12 februari 1896) 361-364, aldaar 362. Voor een vergelijkbare interpretatie van de kwestie tussen Drucker en haar halfbroer zie Joan A. Nieuwen­huis, Een halve eeuw onder socialisten. Bijdrage tot de geschiedenis van het socialisme in Nederland (Zeist 1928) 76.

31 J.F. van Slobbe, Bijdrage tot de geschiedenis en de bestrijding der prosti­tutie te Amsterdam (Amsterdam 1937) 70 et passim.