Zijn lichtgewichtjes in het nadeel? - 100jaar...

10
Zijn lichtgewichtjes in het nadeel? Een pilot-study naar de leerprestaties op 8- jarige leeftijd van kinderen wier geboortegewicht tussen de 1.500 - 2.000 gram ligt. Verslag van een samenwerkingsprojekt tussen de Afdeling Physiologie en Pathologie van de pasgeborene aan het Wilhelmina Gasthuis te Amsterdam, hoofd destijds Prof. Dr. J. I. de Bruijne, en het Orthopedagogisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam Bij het Orthopedagogisch Instituut worden regelmatig kinderen aangemeld wier geboorte 'moeilijk' of 'erg langdurig' was geweest. Wij besloten daarom, kontakt op te nemen met het WG, afd. neona- tologie en de Vrouwenkliniek, hetgeen na een aantal besprekingen resulteerde in een plan voor onderzoek naar eventuele samenhang tussen enkele omschreven perinatale omstandigheden en leer- prestaties op 8- jarige leeftijd. Prof. de Bruijne verzocht eerst aandacht voor 'lichtgewichtjes' tussen 1.500 - 2.000 gram. Inderdaad blijkt bij het doornemen van omvangrijke litteratuur over laag geboortegewicht, bijna steeds prematuren, dat deze groep er nogal mager afkomt. Wanneer spreekt men in de litteratuur over pre- en over dysmatu- ritas? Maturitas is volgens Mitchell en Farr (1965) de optimale konditie van het foetus om geboren te worden, om aan de eisen en de stress van geboorteproces en buitenwereld te voldoen. Enkele definities van de World Health Organisation: Onder prematuritas of immaturitas verstaat men een zwanger- schapsduur van 266 dagen of minder (onder de 38 weken), gerekend vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie, of een inkomplete foetale ontwikkeling of nog niet gereed zijn voor de geboortestress of de stress van het postnatale leven. Onder dysmaturitas verstaat men: a een geboortegewicht onder het 10e deciel t.o.v. de zwangerschapsduur, been kind dat tekenen van overdragen-zijn vertoont. Er zijn auteurs die de mate van neurologische rijpheid als kriterium hanteren, dus onafhankelijk van gewicht (Saint-Anne Dargassies, 1977), maar de meeste auteurs leggen de scheidslijn bij 2.500 gram. Bij de lage geboortegewichten gebruikt men vaak de dichotomie: boven of onder de 1.500 gram. Drillien (1964) onderscheidt onder de 2.500 gram drie groepen: kinderen die à terme uit kleine moeders zijn geboren, 228

Transcript of Zijn lichtgewichtjes in het nadeel? - 100jaar...

Page 1: Zijn lichtgewichtjes in het nadeel? - 100jaar orthopedagogiek100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1979-08.pdf · Physiologie en Pathologie van de pasgeborene aan het Wilhelmina

Zijn lichtgewichtjes in het nadeel?

Een pilot-study naar de leerprestaties op 8- jarige leeftijd van kinderen wier geboortegewicht tussen de 1.500 - 2.000 gram ligt.

Verslag van een samenwerkingsprojekt tussen de Afdeling Physiologie en Pathologie van de pasgeborene aan het Wilhelmina Gasthuis te Amsterdam, hoofd destijds Prof. Dr. J. I. de Bruijne, en het Orthopedagogisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam

Bij het Orthopedagogisch Instituut worden regelmatig kinderen aangemeld wier geboorte 'moeilijk' of 'erg langdurig' was geweest. Wij besloten daarom, kontakt op te nemen met het WG, afd. neona- tologie en de Vrouwenkliniek, hetgeen na een aantal besprekingen resulteerde in een plan voor onderzoek naar eventuele samenhang tussen enkele omschreven perinatale omstandigheden en leer- prestaties op 8- jarige leeftijd. Prof. de Bruijne verzocht eerst aandacht voor 'lichtgewichtjes' tussen 1.500 - 2.000 gram. Inderdaad blijkt bij het doornemen van omvangrijke litteratuur over laag geboortegewicht, bijna steeds prematuren, dat deze groep er nogal mager afkomt. Wanneer spreekt men in de litteratuur over pre- en over dysmatu- ritas? Maturitas is volgens Mitchell en Farr (1965) de optimale konditie van het foetus om geboren te worden, om aan de eisen en de stress van geboorteproces en buitenwereld te voldoen.

Enkele definities van de World Health Organisation: Onder prematuritas of immaturitas verstaat men een zwanger- schapsduur van 266 dagen of minder (onder de 38 weken), gerekend vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie, of een inkomplete foetale ontwikkeling of nog niet gereed zijn voor de geboortestress of de stress van het postnatale leven. Onder dysmaturitas verstaat men: a een geboortegewicht onder het 10e deciel t.o.v. de zwangerschapsduur, been kind dat tekenen van overdragen-zijn vertoont.

Er zijn auteurs die de mate van neurologische rijpheid als kriterium hanteren, dus onafhankelijk van gewicht (Saint-Anne Dargassies, 1977), maar de meeste auteurs leggen de scheidslijn bij 2.500 gram. Bij de lage geboortegewichten gebruikt men vaak de dichotomie: boven of onder de 1.500 gram.

Drillien (1964) onderscheidt onder de 2.500 gram drie groepen: kinderen die à terme uit kleine moeders zijn geboren,

228

Page 2: Zijn lichtgewichtjes in het nadeel? - 100jaar orthopedagogiek100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1979-08.pdf · Physiologie en Pathologie van de pasgeborene aan het Wilhelmina

kinderen die na een korte zwangerschap zijn geboren, en kinderen die (bijna) à term geboren zijn, maar die te licht zijn door intra-uterien slechte voeding (dysmaturen, small-for-dates). De laatste groep heeft een slechtere prognose dan de andere twee.

Kelsey et al. (1976) onderzochten de taalverwerving van 45 vier- jarigen met (o.a.) een geboortegewicht tussen 1.500 - 2.000 gram bij een zwangerschapsduur van 37 - 42 weken (dysmaturen dus) en vergeleken die met kinderen van > 2.500 gram. In dit onderzoek werd géén signifikantie, wel trend, gevonden ten gunste van

2.500 gram. Auteurs wijten het niet vinden van signifikantie aan het feit dat deze dysmaturen uit de bovenste en middelste sociale laag stamden. Of de kontrolegroep al dan niet uit dezelfde sociale lagen stamt, wordt niet vermeld.

Neligan et al. (1976) vonden bij 400 kinderen, verdeeld in pre-, dysmaturen en kontrolekinderen, dat beide eerstgenoemden signifikant lager presteerden met 5, 6 en 7 jaar op intelligentietests, diverse zintuigtests en motoriekproeven. Ook hier lag de grens bij 2.500 gram.

Kalverboer (o.a. 1971) legt er nadruk op, dat kinderen met een laag geboortegewicht vaak neurologische tekorten hebben, waarvan de reperkussies zich op allerlei gebieden kunnen manifesteren. Ook De Bruijne schrijft dat te vroeg geborenen frekwent stoor- nissen in het centrale zenuwstelsel vertonen. Veel onderzoek heeft zich gekoncentreerd op intelligentie en leerprestaties, daarnaast op sociale en omgevingsfactoren. Ook werd gezocht naar de óórzaken van laag geboortegewicht. In de discussie worden een aantal auteurs hieromtrent geciteerd.

Motivering van De redenen voor het starten van dit onderzoek —nadat

iet pilot- Prof. de Bruijne zijn verlangen had geuit naar een benade ring van )nderzoek

deze kinderen — waren: 1 Het vroegtijdig leren herkennen van risico-kinderen i.v.m. preventie. 2 In aansluiting daaraan het zo mogelijk vaorkómen van maatschappelijke en pedagogisch.-didaktische deprivatie. 3 De noodzaak naar voren brengen van (ortho)pedagogische bigeleiding van risico-kinderen en hun ouders, indien mocht blijken dat (ook) deze groep verminderde leerprestaties vertoont.

Enkele achter- Preventie vann leermoeilijkheden door tijdige onderkenning, opvang ;rond-ideeën van en begeleiding i5 belangrijk, omdat mogelijkheden van korrektie orthopedagogisch op schoolleeftijd zeer beperkt zijn. Deze kinderen, die als normaal en maatschappe- begaafd behandeld warden, staan door de verwachtingen van de lijk belang omgeving voortdurend onder stress. Van Meel (1971) vond bij zijn

Page 3: Zijn lichtgewichtjes in het nadeel? - 100jaar orthopedagogiek100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1979-08.pdf · Physiologie en Pathologie van de pasgeborene aan het Wilhelmina

onderzoek dat door stress de inhibitie (van verkeerde oplossingen) verlaat optreedt; daardoor wordt de interferentie verhoogd en de aandacht vernauwd, waardoor weer de informatiewinning ingeperkt wordt. Bovendien hebben kinderen met leermoeilijkheden een geringe uitsteltolerantie, waardoor zij a.h.w. aan een antwoord- dwang lijden; liever een fout antwoord dan geen. Kuiper (1973) stelt dat het individu kan dekompenseren als de draaglast de draagkracht overschrijdt. Niet alleen wordt in veel litteratuur melding gemaakt van het meer vóórkomen van laag geboortegewicht in de 'lagere' socio- ekonomische klassen, maar ook blijkt uit tal van publikaties dat hun kwetsbaarheid in maatschappelijk ongunstige omstandigheden het ontstaan van handicaps van allerlei aard bevordert (De Hirsch, Jansky & Langford (1966); Rider, Taback & Knobloch (1955); Douglas (1960); Papaevangelou et al. (1973).

Uitgangspunten en gang van zaken bij het onderzoek

Bij kinderen met geboortegewicht 1.500 - 2.000 gram wilden wij doen: een pedagogisch -didaktisch onderzoek en een onderzoek naar de neurologische toestand van deze kinderen op 8-jarige leeftijd. Deze leeftijd is gekozen omdat dan de egaliserende invloed van de school (door het landelijk leerplan) al duidelijk merkbaar is en omdat er leerprestaties te meten zijn. Door het W.G. werd een lijst samengesteld van 44 kinderen, in één jaar geboren, die enige tijd op de afdeling Physiologie en Pathologie van de Pasgeborenen hadden doorgebracht. De kinderen en hun ouders kregen het verzoek om medewerking aan het onder- zoek, welk verzoek vergezeld ging van een vragenlijst. Van het Orthopedagogisch Instituut zou Prof. Dr. B. J. J. Ansink het neurologisch onderzoek verrichten en schrijfster dezes het pedagogisch-didaktisch onderzoek alsmede de interviews met de moeders n.a.v. de vragenlijst, in een later stadium daarin bijgestaan door een studente in de orthopedagogiek, mevrouw O. Filius- Steelink. Hoewel men vanuit het Orthopedagogisch Instituut nog enkele andere selektiekriteria opperde, werd van pediatrische zijde er de voorkeur aan gegeven, alle kinderen van dat jaar die voldeden aan het gewichtskriterium, in het onderzoek te betrekken. Er kwamen helaas slechts 15 reacties binnen. Wegens omstandig- heden bleek het niet mogelijk de ouders alsnog te vragen met hun kinderen aan het onderzoek deel te nemen. Uit de terugontvangen vragenlijsten bleek al spoedig, dat een substantieel aantal van de 15 kinderen hetzij een buitengewone school bezocht, hetzij gedoubleerd dan wel een jaar langer op de kleuterschool doorgebracht had, waardoor het afnemen van klasse- gebonden leertoetsen weinig zinvol leek. Daarom werd besloten tot het vaststellen van het IQ middels de Primary Mental Abilities 2 - 4 van L. L. Thurstone en T. G. Thurstone, in de Nederlandse bewer- king van G. N. Kama (1972). Deze test meet het kognitieve

230

Page 4: Zijn lichtgewichtjes in het nadeel? - 100jaar orthopedagogiek100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1979-08.pdf · Physiologie en Pathologie van de pasgeborene aan het Wilhelmina

functioneren van kinderen van de 2e - 4e klas basisschool. Het is een groepstest, in 1971 geijkt op 2.837 Nederlandse leerlingen. De betrouwbaarheden zijn goed tot hoog, van de validiteit staan een aantal positieve gegevens ter beschikking.

Met elke moeder werd een gesprek gevoerd, waarbij geïnformeerd werd naar de volgende (sociale) gegevens:

beroep van de vader en van de moeder (event. voor het huwelijk); de leeftijd van de moeder bij de geboorte van dit kind; de pariteit; de woonomstandigheden tijdens deze geboorte en thans.

Aan de hand van de vragenlijst werd nader geïnformeerd naar de motorische en sociale ontwikkeling, de schoolvorderingen, naar eventuele traumata en ernstige ziekten. De indruk bestaat dat de moeders zich m.n. de motorische en sociale ontwikkeling niet goed wisten te herinneren: bijv. over de kleuter- school vaardigheden was men vrijwel uniform positief. Het neurologisch onderzoek omvatte: Het opnemen van de anamnese. Belangwekkende mededelingen over zaken die de ontwikkeling betroffen, zoals lang op de tenen lopen e.d. werden genoteerd. Bij het onderzoek werden systematisch het optisch en acoustisch sys- teem getest, vanaf de waarneming tot en met de gnosis. Enkele dominantie proefjes werden nagegaan. Taalhanteren werd beoordeeld uitsluitend in de acoustische sfeer. Hierbij werd op dysartrie gelet. Motoriek en reflexbeeld werden op de gebruikelijke wijze getest, zo ook de sensibiliteit, doch uitsluitend de vibratie zin, de vinger- gnosis en de stereognose. Lichaamsschema en ruimtelijke oriëntatie werden getest, onder meer met behulp van de optische localisatie op voorstelling. Gelet werd op de aanwezigheid van de componenten van het inhibitie -zwakte syndroom, zowel bij liet opnemen van de anamnese als tijdens het onderzoek. De figuur-achtergrond relatie werd bij alle kinderen nagegaan, evenals de optokinetische nystagmus.

Bij het inhibitiezwaktesyndroom (Ansink, 1974) kunnen zich de volgende symptomen voordoen: 1 koncentratiezwakte; 2 verhoogde afleidbaarheid; 3 stoornissen in de figuur-achtergrondrelatie; 4 slaapstoornissen; 5 choreatiforme bewegingsonrust en motorische onhandigheid; 6 verhoogde emotionele labiliteit; 7 relatiestoornissen en leermoeilijkheden; 8 inprentingsstoornissen.

231

Page 5: Zijn lichtgewichtjes in het nadeel? - 100jaar orthopedagogiek100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1979-08.pdf · Physiologie en Pathologie van de pasgeborene aan het Wilhelmina

I V VI VII VIII IX X XI

Er werd i.v.m. de verwerking, een neurologische score vastgesteld: G B P P +

neurologisch gaaf : 0 - 2 symptomen v.h. inhibitiezwaktesyndroom neurol. borderline : 2 - 4 symptomen v.h. inhibitiezwaktesyndroom neural. pathologie : 4 - 6 symptomen v.h. inhibitiezwaktesyndroom neurol. ernst. path. : > 6 symptomen v.h. inhibitiezwaktesyndroom

Uiteraard waren er ook andere neurologische afwijkingen die tot de kwalifikatie P of P konden leiden, zodat P of P + ook een combinatie van deze en het I.Z.S. kan zijn.

Resultaten

1 1.750 73 P

2 2.000 84 P

3 1.610 98 G

4 1370 62 P+

5 1.990 94 P+

6 1.960 102 P

7 1.720 76 P

8 1.530 80 G

9 1.630 110 G

10 1.900 73 P

11 1.850 78 P

12 1.880 96 P

13 1.580 88 P

14 1.640 103 P

15 1.850 86 P -l-

3+ 39" -' / -1 22 23 21 17 ^

37 37 23 18 26 17 36 23 25 19

2 33 —/-}- 1 32 +/-F- 1 40" —ir 3 33 ?/-I-- 3 -I- 39" —/-1- 1-t- 32 —/ 1 28 +/-F 1 28 ÷/± 1 34 ±./+ 1 34 +/-± 6 32 -I-/-{- 1 33 -F-/-{- 2 31 -!- /-I-- 1 32 —/-f-

typograaf ass.mach.zee kapitein schip ambtenaar zeeman? verw.monteur metselaar 'geen man' vetsmelter kantoorbed. scheermesslijp. Chem. industrie matroos/motordr. boekbinder metaalbew.

2 huishoudster 2 inpakst./h.vr. 3 huishoudster BLO verkoopster 3 ?(pleegkind) 3 naaist. /huisvr. 2 huishoudster 2 ambtenares 3 fabr./huisvr. 2 huish. /huisvr. 2 kapst. ./huisvr. 3 modin./huisvr. * ,/ administr. ./h.vr. 2 huish./huisvr. 1 slagerij /h.vr.

* 1 = dovenschool

I II III IV V VI VII VIII IX X XI

aan het kind toegekend nummer

geboortegewicht in grammen

intelligentiequotiënt (IQ) neurologische kwalificatie

= leeftijd van de moeder bij dezer geboorte

pariteit; een -I- betekent een tweeling

= aantal weken zwangerschap; dysmaturitas is met " aangegeven

woonomstandigheden ten tijde van de geboorte en bij het onderzoek

= klasse Lagere School

beroep moeder beroep vader

A Nadere toelichting bij het pedagogisch -didaktisch onderzoek. De PMA 2 - 4 bestaat uit een aantal subtests, die ten dele ook schoolvaardigheden bevatten. De faktoranalyse onderscheidt vier gebieden: woordbetekenis, ruimtelijk inzicht, rede- en rekenkundig inzicht en snelheid van waarnemen. Bij het berekenen van de IQ's was de normgroep de Nederlandse ijkingsgroep van de PMA voor de 3e klas basisschool. Ike speciale normen voor LOM- en BLO-scholen zijn niet gebruikt, omdat een

eventuele leerachterstand wegens onvergelijkbaarheid niet duidelijk zou worden.

Page 6: Zijn lichtgewichtjes in het nadeel? - 100jaar orthopedagogiek100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1979-08.pdf · Physiologie en Pathologie van de pasgeborene aan het Wilhelmina

Met 8 jaar zit een kind met een gebruikelijke schoolloopbaan in de 3e klas, behalve zij die 'ongunstig' jarig zijn, dit is na 30 september. Van deze 15 kinderen zijn de no.'s 14 en 15 in december geboren en horen in de 2e klas thuis —hun IQ is gescoord volgens de ijkingsgroep van de 2e klas basisschool. Van het IQ is het gemid- delde 100 en de spreiding 15. Zes van de 15 kinderen zitten in de klas waar zij kwa leeftijd thuishoren; negen kinderen hebben zodanige stoornissen dat zij in het begin van hun schoolloopbaan zijn gestruikeld. Dit komt over- een met de gevonden IQ's; alleen kind 13 en kind 15 komen nèt boven de 85 uit. Kind 13 is op school voor doven, kind 15 is blijven zitten. Het 'gemiddelde' IQ van de 15 is 86,9.

B Wat de sociale gegevens betreft: de beroepen van de ouders vallen bijna steeds in de klasse geschoold tot half geschoold. Voor zover men uit het wonen iets kan afleiden: in de tabel is een duidelijke opwaartse mobiliteit te zien. Wie zich bij de geboorte van dit kind matig tot slecht gehuisvest vond, verwierf bijna steeds een betere woonakkommodatie. Er zijn geen bijzonder jonge of bijzonder oude moeders. Geen van de moeders verrichtte ten tijde van het onder- zoek betaalde arbeid, naar zij desgevraagd meedeelden, behalve de moeder van kind 8. Ondanks deze relatief gunstige gegevens moet men vrezen dat de in dit sociale stratum geboren lichtgewichtjes de uit de literatuur geciteerde nadelen ervaren.

c Er zijn enkele berekeningen uitgevoerd om na te gaan of er samen- hangen bestaan binnen dit beperkte materiaal. Binnen deze groep lichtgewichten is een scheiding gemaakt tussen de dysmaturen en prematuren. Er zijn dan 6 jongens en 6 meisjes prematuur.

gewicht geslacht IQ zw.sch.duur neurol. gegevens

gewicht geslacht 0,19 IQ 0,28 0,15 zw.sch.duur 0,60 0,43 0,40 neurol. gegevens 0,50 0,00 0,50 0,42

Vanaf .50 is er signifikantie bij 15.

Uit deze berekeningen blijkt het volgende: 1 Er is een signifikante korrelatie tussen zwangerschapsduur en gewicht — behoeft geen toelichting. 2 Er is (net) een signifikante korrelatie tussen gewicht en neuro- logische gegevens, maar anders dan verwacht: hoe lichter het kind bij de geboorte was, hoe beter de neurologische toestand nu is. Bij het bekijken van de tabel zien we dat de (slechts 3) neurologisch

233

Page 7: Zijn lichtgewichtjes in het nadeel? - 100jaar orthopedagogiek100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1979-08.pdf · Physiologie en Pathologie van de pasgeborene aan het Wilhelmina

gave kinderen binnen deze — overigens nauwe —range een laag geboortegewicht hebben. 3 Er is een (net) signifikante koerelatie tussen neurologische gegevens en het IQ: het IQ is hoger naarmate de neurologische gegevens gunstiger waren.

In de litteratuur wordt laag geboortegewicht bezien a in verband met mogelijke ongunstige gevolgen voor de intelligen- tie en het gedrag; b tegen de achtergrond van de sociale laag (mogelijke oorzaken en gevolgen); c in het licht van schadelijke gevolgen voor de moeder/kind interaktië die door noodzakelijke koeveuze-verpleging slechts op gang komt, alsook de stress die de moeder van een kind met een laag geboortegewicht ervaart.

Sub a Eind vijftiger, begin zestiger jaren startte The Baltimore Study, waaruit tal van publikaties zijn voortgekomen. Woonomstandigheden, pariteit, zwart of tolank, inkomen, beroep worden gematched met een kontrolegroep. De kinderen vertoonden zowel met 8 - 10 als met 12 - 13 jaar een signifikant verschil in intellektuele prestaties ten gunste van de kontrolegroep. Dubbel zoveel lichtgewichtjes als kontrolekinderen hadden een IQ tussen 50 - 79. De groep 1.500 - 2.000 gram scoorde aanmerkelijk lager dan de groep 2.000 - 2.500 gram geboortegewicht. In deze studie werd geen signifikante relatie gevonden tussen laag geboortegewicht en sociale klasse, in tegenstelling tot tal van andere studies, o.a. Douglas, reeds in 1956. Marthander (1968) bericht dat zijn proefgroep met een geboorte- gewicht tussen 1.500 - 2.000 gram met 18 maanden hun full term leeftijdgenootjes had ingehaald wat betreft psychomotorische ontwikkeling. Lubchenko et al. (1963) daarentegen vonden nog duidelijke achter- stand met 10 jaar en te ernstiger naarmate het geboortegewicht lager was geweest. De achterstand betrof groei, sociale en emotionele ontwikkeling en leerprestaties bij de gemiddeld intelligente kinderen. In dit materiaal scoorde 42 %van de proefgroep (N — 60) onder het gemiddelde. Neurologische afwijkingen waren vaak oorzaak van veel wan-funktioneren. In ons onderzoek behoorde bijna geen der ouders tot het middelste of bovenste sociale stratum. Ook in ons onderzoek vonden wij van de 15 kinderen slechts 3 neurologisch gaaf. Er waren geen borderline-gevallen. Er is haast geen literatuur te vinden over de neurologische toestand van een populatie; toch imponee rt 80 % (ernstige) neurologische pathologie wel als heel hoog.

234

Page 8: Zijn lichtgewichtjes in het nadeel? - 100jaar orthopedagogiek100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1979-08.pdf · Physiologie en Pathologie van de pasgeborene aan het Wilhelmina

Sub b Maatschappelijk gezien is laag geboortegewicht een zaak van de volksgezondheid geworden nu zoveel meer van deze kinderen in leven blijven. De Bruifine (1965) schrijft dat 7 %, van de bevallingen in Nederland vroeggeboorten zijn, met bijna steeds een laag geboortegewicht. Harmeling dc Jones (1968) zagen retrospectief vaak een laag geboortegewicht bij geretardeerden, geïnstitutionaliseerden en 'schooldropouts', bij kinderen met allerlei vormen van gedrags- afwijkingen en taalontwikkelingsstoornissen. Daarnaast is er een groeiend aantal onderzoeken (bijv. Knoblock &Pasamanick, 1966) dat armzalige voeding in moeders jeugd en slechte prenatale zorg als mede-veroorzakers van zowel laag geboortegewicht als minimal brain damage noemt. In India is onder bepaalde bevolkingsgroepen een vóórkomen van laag geboortegewicht van 31 °A gevonden. Kelsey et al (1976) onderzochten de taalverwerving bij dysmaturen tussen 1.500 - 2.000 gram, vergeleken met die van full term kinderei > 2.500 gram. Zij vonden geen signifikantie, wel trend, ten gunste van de laatsten en 'weten' dit aan het feit dat deze dysmaturen uit de bovenste en middelste sociale laag stamden.

Sub c Steeds meer publicaties ondermijnen de vroeger verkondigde mening dat 'het kindje goed beschermd in moeders buik zit, onbe- roerd door wat er in de buitenwereld gebeu rt ' (Stott, 1962). Uitvoerige etiologische studies toonden aan dat in ca. 50 °A van de vroeggeboorten en te laag geboortegewicht geen medische causa aangevoerd kon worden. Dit impliceert niet, zo schrijven Abram Blau et al. (1963) dat de oorzaak in de andere helft van de gevallen dus psychogeen of sociaal is. Laag geboortegewicht komt vaker voor bij primiparae, negerinnen, erg jonge vrouwen, vrouwen die eerder een doodgeboren kind, een miskraam of een prematuur hadden —alle groepen waarin men extra emotionele stress kan aannemen. In hun onderzoek vonden zij een statistisch signifikant verschil op hun ratingscales (betreffende de moederlijke attitude aangaande zwangerschap, vrouwelijkheid, psychische stabiliteit en sociale relaties) tusen een groep moeders van lichtgewichtjes en moeders van kinderen > 2.500 gram. Kaplan et al. (1960) noemen de akute emotionele stress voor de moeder wier kind te vroeg en te licht geboren wordt. De stress begin met de weeën en zet zich voort in de kraamkliniek, waar iedere vrouw een gevulde wieg naast zich heeft staan, terwijl háár kind in een glazen doos ligt die de grens markeert tussen leven en dood in hc goede geval, overleden is in het kwade geval. Schuld en schaamte in plaats van trots, 't gevoel een misbaksel te hebben geproduceerd, bezorgdheid en angst om wat er mis ging en nog gaat. Veelal weiden de moeders weggehouden van de koeveuze- afdeling — gelukkig is d:

235

Page 9: Zijn lichtgewichtjes in het nadeel? - 100jaar orthopedagogiek100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1979-08.pdf · Physiologie en Pathologie van de pasgeborene aan het Wilhelmina

mentaliteit ten deze aan het veranderen —. De vrouw komt thuis met lege handen en de omgeving reageert zelden adekwaat.

Auteurs noemen vier extra taken voor de moeder van een lichtgewichtje:

zich voorbereiden op de mogelijke dood van het kind; haar gevoel, gefaald te hebben een normaal kind te baren, hanterei als de baby blijft leven; het bemoederen van en een relatie leggen

met het kind; en ten slotte het leren omgaan met een lichtgewichtje, hetgeen

heel wat moeilijker en 'enger' is dan met een gewone baby.

Treffers (1977) schrijft: Onder mishandelde kinderen bevinden zich 25 tot 30 %prematuur geborenen; het percentage vroeggeborenen in de Westerse landen ligt tussen de 7 en 10. Men wijst bij verkla- ringspogingen vooral op de negatieve effekten van de (vroeger volstrekte) scheiding van moeder en kind op de ontwikkeling van de moeder/kind relatie. Preventieve maatregelen in de vorm van optimale begeleiding meteen na de bevalling is van groot belang voor de goede ontwikkeling van het kind.

Beschouwing Daar het materiaal dus erg klein gebleven is, kunnen geen geldige konklusies getrokken worden. Wel gaan de resultaten van ons onderzoek duidelijk in dezelfde richting van veel onderzoek bij kinderen met een geboortegewicht < 1.500 gram, n.l.: I een laag gemiddeld IQ; 60 % van de onderzochte kinderen kan op de LS niet mee; II veel neurologische pathologie. Slechts 20 % van de onderzochte kinderen is neurologisch gaaf; III 'lage' socio -ekonomische klasse — overigens is dit vooral het deel van de Amsterdamse bevolking dat het WG frekwenteert voor bevallingen; IV een verrassende korrelatie tussen laag geboo rtegewicht binnen deze gewichtsklasse en gunstige neurologische toestand. Dit is niet in overeenstemming met de litteratuur.

Hebben we toevallig de slechtsten van de groep gekregen? Bij een response-rate van 34 % (15 van de 44) kan men zich afvragen wie er wel gekomen zijn: die ouders dig ongerust de ontwikkeling van hun kind gadeslaan? Of hebben juist deze ouders verstek laten gaan omdat er toch al zoveel naar hun kind gekeken wordt: maatschappelijk werk, kleuterburo, schoolarts, specialisten, etc. Een dergelijk onderzoek, maar met veel meer kinderen is thans gaande wederom in samenwerking met het WG. Inmiddels is een onderzoek uitgevoerd naar de neurologische toestand en leer- prestaties van 55 kinderen, geboren in het WG in de vrouwenkliniek onder verschillende perinatale omstandigheden. De resultaten zullen binnenkort gepubliceerd worden.

Page 10: Zijn lichtgewichtjes in het nadeel? - 100jaar orthopedagogiek100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1979-08.pdf · Physiologie en Pathologie van de pasgeborene aan het Wilhelmina

Samenvatting Het Orthopedagogisch Instituut en het Wilhelmina Gasthuis, beide van de Universiteit van Amsterdam, hebben samengewerkt in een pilot-study naar de neurologische toestand van de leerprestatie van 8-jarigen, wier geboortegewicht tussen 1.500 - 2.000 gram ligt. Uit de schaarse literatuur over deze gewichtsklasse blijkt dat deze kinderen intellektueel, sociaal en emotioneel ten achter blijven bij full term leeftijdgenoten met een geboortegewicht van > 2.500 gram. Kinderen met een laag geboortegewicht uit de ekonomisch- sociaal lagere klassen hebben extra kans op nadelige gevolgen. Voorts is litteratuur aangehaald betreffende stress voor de moeder door laag geboortegewicht van haar kind. Van de 15 kinderen die wij onderzochten (12 prematuren, 3 dys- maturen) bleken er slechts 3 neurologisch gaaf te zijn; 12 kinderen vertoonden (ernstige) neurologische pathologie. Op het gebied van het leren zagen we dat 60 °A van de kinderen een zodanige leer- achterstand heeft, dat de 3e klas van de lagere school niet bereikt is. De socio-ekonomische klasse is die van (half)geschoolde arbeiders. Uit berekeningen komt o.a. naar voren dat er een (net) signifikante korrelatie is tussen neurologische gegevens en IQ: hoe beter de neurologische toestand, hoe hoger het IQ. Onze bevindingen zijn in overeenstemming met de ruim geciteerde litteratuur, behalve de (net) signifikante relatie tussen geboorte- gewicht en neurologische gegevens, in die zin, dat de neurologische toestand van nu beter is naarmate het gewicht (binnen deze gewichtsklasse) lager is. Gezien de geringe omvang van de proef- groep kunnen overigens weinig geldige konklusies getrokken worden. Het onderzoek wordt voortgezet met een grotere steekproef en ook met andere perinatale omstandigheden.

Adres van de schrijver: Universiteit van Amsterdam, Orthopedagogisch Instituut, Keizersgracht 395 - 397.