Drug Use Evaluation naar aanleiding van de gewijzigde ...€¦ · Eveneens wil ik mijn ouders...

75
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT FARMACEUTISCHE WETENSCHAPPEN Vakgroep Farmaceutische Zorg Apotheek Universitair Ziekenhuis Gent Academiejaar 2014-2015 Drug Use Evaluation naar aanleiding van de gewijzigde richtlijn rond het rationeel gebruik van protonpompinhibitoren Lisa GOESSENS Eerste master in de Farmaceutische Zorg Promotor Prof. dr. apr. A. Somers Commissarissen Dr. apr. E. Mehuys Prof. dr. H. Van Vlierberghe

Transcript of Drug Use Evaluation naar aanleiding van de gewijzigde ...€¦ · Eveneens wil ik mijn ouders...

  • UNIVERSITEIT GENT

    FACULTEIT FARMACEUTISCHE WETENSCHAPPEN

    Vakgroep Farmaceutische Zorg

    Apotheek Universitair Ziekenhuis Gent

    Academiejaar 2014-2015

    Drug Use Evaluation naar aanleiding van de gewijzigde

    richtlijn rond het rationeel gebruik van

    protonpompinhibitoren

    Lisa GOESSENS

    Eerste master in de Farmaceutische Zorg

    Promotor

    Prof. dr. apr. A. Somers

    Commissarissen

    Dr. apr. E. Mehuys

    Prof. dr. H. Van Vlierberghe

  • UNIVERSITEIT GENT

    FACULTEIT FARMACEUTISCHE WETENSCHAPPEN

    Vakgroep Farmaceutische Zorg

    Apotheek Universitair Ziekenhuis Gent

    Academiejaar 2014-2015

    Drug Use Evaluation naar aanleiding van de gewijzigde

    richtlijn rond het rationeel gebruik van

    protonpompinhibitoren

    Lisa GOESSENS

    Eerste master in de Farmaceutische Zorg

    Promotor

    Prof. dr. apr. A. Somers

    Commissarissen

    Dr. apr. E. Mehuys

    Prof. dr. H. Van Vlierberghe

  • AUTEURSRECHT

    “De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie

    beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik

    valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de

    verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van de resultaten uit deze

    masterproef.”

    30 april 2015

    Promotor Auteur

    Prof. dr. apr. Annemie Somers Lisa Goessens

  • SAMENVATTING Inleiding: Protonpompinhibitoren zijn maagzuurremmers die de laatste jaren een sterke

    opmars hebben doorgemaakt in het aantal voorschriften. Met het oog op correct gebruik

    werd binnen het UZ Gent de richtlijn voor indicatiestelling, keuze en dosis begin 2015

    herwerkt. Deze masterproef heeft als doel de invloed na te gaan van de implementatie van

    de recent gewijzigde richtlijn op het voorschrijfgedrag van artsen in het Universitair

    Ziekenhuis Gent.

    Methode: Er werden 2 patiëntenlijsten opgesteld van 2 onderzoeksperioden, 1 periode vόόr

    (2012) en een periode na (2015) het invoeren van de huidige richtlijn. Hierbij werd rekening

    gehouden met de algemene gegevens van de patiënt, de reden van opname en diagnose, de

    indicatie voor het opstarten van een PPI, het type gebruikte PPI met bijhorende dosis en

    frequentie, IV/PO toediening en switch, ziekenhuiskost en labowaarden van de patiënten.

    Deze 2 perioden werden via statistiek met elkaar vergeleken.

    Resultaten: Stress ulcus profylaxe, refluxoesofagitis en de preventie van ulcera door NSAID’s

    blijken de voornaamste indicaties te zijn waarvoor een PPI opgestart en verdergezet wordt in

    deze studie. Toch blijkt er voor de meeste patiënten (92,4%) geen indicatie voor PPI gebruik

    te zijn. Als type PPI wordt pantoprazole frequent voorgeschreven, gevolgd door omeprazole.

    Er blijken weinig verschillen te zijn tussen de evaluaties van beide periodes, behalve wat

    betreft het stoppen, hetgeen frequenter gebeurde na het wijzigen van de richtlijn (0,0%

    versus 5,7%, p-waarde 0,015). PPI’s worden nog vaak ongepast gebruikt. Zo wordt soms een

    te lage of te hoge dosis voorgeschreven, de toedieningsfrequentie blijkt meestal wel correct

    te zijn. Op IZ zien we dan weer dat er correcter gebruik wordt gemaakt van de PPI’s. Zoals de

    richtlijn aangeeft, worden PPI’s best oraal gegeven, dit is ook het geval voor het overgrote

    deel van de patiënten in deze studie. Een ander belangrijk probleem is de duur van het PPI

    gebruik. Zelden wordt de duur van de PPI therapie vermeld wat zijn gevolg heeft op de

    kostprijs en waardoor het risico op nevenwerkingen en interacties bestaat.

    Conclusie: Er is geen significant verschil te merken in PPI gebruik na implementatie van de

    gewijzigde richtlijn. De resultaten zijn dubbel: er zijn verbeteringen merkbaar ten opzichte

    van vroeger, maar toch is het PPI gebruik nog niet conform de richtlijn. In de toekomst zal

    getracht worden om de richtlijn voor gepast gebruik beter kenbaar te maken en op te volgen

    om de gevolgen van het onoordeelkundig gebruik van PPI’s te voorkomen.

  • DANKWOORD

    Graag wil ik hieronder een aantal mensen bedanken die hun steentje hebben bijgedragen tot

    het tot stand komen van deze masterproef.

    Te beginnen met de Universiteit Gent en de ziekenhuisapotheek van het Universitair

    Ziekenhuis Gent. Dankzij hen heb ik de kans gekregen een kijk te krijgen op het leven als

    ziekenhuisapotheker, met het oog op een manama ziekenhuisfarmacie.

    Ik bedank mijn promotor, Prof. dr. apr. Annemie Somers, voor het aanreiken van dit

    onderwerp, voor het mee opvolgen en nalezen van deze thesis.

    Speciale dank wil ik richten aan mijn begeleidster, Liesbeth Huys. Het was een fijne ervaring

    met haar samen te werken. Ze heeft me veel bijgeleerd en de werking van de

    ziekenhuisapotheek getoond. Bovendien was ik niet de enige die onder haar schouders viel.

    Ze begeleidde ook een andere thesisstudent, maar stond altijd voor ons beide klaar, zowel

    emotioneel als professioneel en gaf altijd goede raad. Ik vind het dan het ook

    bewonderenswaardig hoe ze haar drukke job weet te combineren met het begeleiden van 2

    thesis studenten. Ik wil haar dan ook uit de grond van mijn hart een welgemeende, dikke

    dankuwel zeggen!

    Eveneens wil ik mijn ouders bedanken voor het nalezen van dit werk en het controleren op

    spelling en grammatica. Ik dank hen, mijn broer en vriend ook vooral voor de steun tijdens

    het schrijven, voor de interesse die ze getoond hebben en om in mij te geloven.

    Als laatste nog een dankwoord aan alle werknemers van de ziekenhuisapotheek van het UZ

    Gent voor hun hulp en vriendelijkheid. Ook alle andere studenten die hun masterproef

    mochten uitoefenen in de ziekenhuisapotheek wil ik bedanken voor de leuke sfeer tijdens de

    voorbije maanden.

  • INHOUDSOPGAVE

    1. INLEIDING................................................................................................................................. 1

    1.1 VOORSCHRIJVEN VAN PROTONPOMPINHIBITOREN ..................................................................... 1

    1.2 RICHTLIJN OVER HET RATIONEEL GEBRUIK VAN PPI’S .................................................................. 4

    1.2.1 Huidige richtlijn ............................................................................................................ 4

    1.2.2 Wijzigingen ten opzichte van vorige richtlijn .................................................................. 5

    1.3 PROFIEL VAN PPI’S ......................................................................................................................... 6

    1.3.1 Werkingsmechanisme ................................................................................................... 6

    1.3.2 Effectiviteit ................................................................................................................... 7

    1.3.3 Veiligheid ..................................................................................................................... 8

    1.3.4 Kosten-baten .............................................................................................................. 11

    1.3.5 Oraal versus intraveneus ............................................................................................ 12

    1.4 VERDUIDELIJKING BELANGRIJKSTE INDICATIES ........................................................................... 13

    1.4.1 Stress ulcus profylaxe ................................................................................................. 13

    1.4.2 Zuursuppressie bij NSAID gebruik ................................................................................ 14

    1.4.3 PPI bij levercirrose ...................................................................................................... 15

    1.5 TERUGBETALING PPI’s ................................................................................................................. 15

    1.6 KRITIEK ZIEKE PATIËNTEN VERSUS NIET-KRITIEK ZIEKE PATIËNTEN ............................................ 17

    2. OBJECTIEVEN .......................................................................................................................... 18

    3. MATERIALEN & METHODEN .................................................................................................... 19

    3.1 LITERATUURSTUDIE ..................................................................................................................... 19

    3.2 RETROSPECTIEVE STUDIE ROND HET RATIONEEL GEBRUIK VAN PPI’S ....................................... 19

    3.2.1 Aanvraag Ethisch Comité ............................................................................................ 20

    3.2.2 Studie opzet ............................................................................................................... 20

    3.2.3 Opmaken van de patiëntenlijsten ............................................................................... 20

    3.2.4 Gemeten indicatoren .................................................................................................. 22

    4. RESULTATEN ........................................................................................................................... 23

    4.1 DEMOGRAFISCHE GEGEVENS ...................................................................................................... 23

    4.2 INDICATIE VOOR EEN PPI EN TYPE INGENOMEN PPI .................................................................. 26

    4.2.1 Indicatie voor een PPI ................................................................................................. 26

    4.2.2 Overzicht van de gebruikte protonpompinhibitor ........................................................ 27

    4.3 IS DE PPI CORRECT (DOSIS EN FREQUENTIE) GEBRUIKT? ............................................................ 30

    4.3.1 Correct gebruik van de thuismedicatie ........................................................................ 30

    4.3.2 Correct gebruik van de ontslagmedicatie ..................................................................... 31

  • 4.3.3 Correct gebruik medicatie op intensieve zorgen .......................................................... 32

    4.3.4 Toedieningsweg.......................................................................................................... 32

    4.4 HOELANG WORDT DE PPI GEBRUIKT? ......................................................................................... 34

    4.5 NEVENEFFECTEN EN INTERACTIES .............................................................................................. 35

    4.6 KOST ALS GEVOLG VAN HET ONOORDEELKUNDIG GEBRUIK VAN EEN PPI ................................ 35

    5. DISCUSSIE ............................................................................................................................... 37

    5.1 INDICATIE EN TYPE PPI ................................................................................................................ 37

    5.2 CORRECT GEBRUIK VAN DE PPI ................................................................................................... 38

    5.3 DUUR VAN HET PPI GRBUIK ........................................................................................................ 39

    5.4 NEVENEFFECTEN EN INTERACTIES .............................................................................................. 40

    5.4.1 Neveneffecten ............................................................................................................ 40

    5.4.2 Interacties .................................................................................................................. 40

    5.4.3 Boodschap.................................................................................................................. 41

    5.5 KOST ALS GEVOLG VAN HET ONOORDEELKUNDIG GEBRUIK VAN EEN PPI ................................ 41

    5.6 STERKTES EN BEPERKINGEN VAN DE STUDIE .............................................................................. 42

    5.7 VERGELIJKING VAN DE RESULTATEN MET DE LITERATUUR EN CONCLUSIE ............................... 42

    5.8 TOEKOMSTPERSPECTIEVEN ......................................................................................................... 44

    6. CONCLUSIES ........................................................................................................................... 46

    7. LITERATUURLIJST .................................................................................................................... 47

  • LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN

    BCFI: Belgisch Centrum voor Farmacotherapeutische Informatie

    BE: Natrium gebufferd esomeprazole

    CAP: Community-acquired pneumonia

    COGENT: Clopidogrel and Optimization of Gastrointestinal Events Trial

    COX: Cyclo-oxygenase

    DDD: Defined daily dose

    DUE: Drug use evaluation

    EPD: Elektronisch patiëntendossier

    FDA: Food and Drug Administration

    GI: Gastro-intestinaal

    GERD: Gastro-oesofagale refluxziekte

    HP: Helicobacter pylori

    H2RA: Histamine-2 receptor antagonisten

    IZ: Intensieve zorgen

    IV: Intraveneus

    MFC: Medisch-Farmaceutisch Comité

    MUE: Medication use evaluation

    NNT: Number needed to treat

    NSAID: Non-steroidal anti-inflammatory drugs (Niet-steroïdaal anti-inflammatoire

    geneesmiddelen)

    PO: Per oraal

    PPI: Protonpompinhibitoren

    RIZIV: Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering

    RR: Relatief risico

    SBP: Spontane bacteriële peritonitis

    UZ: Universitair ziekenhuis

  • 1

    1. INLEIDING

    1.1 VOORSCHRIJVEN VAN PROTONPOMPINHIBITOREN

    Deze masterproef behandelt een Drug Use Evaluation naar aanleiding van de gewijzigde

    richtlijn rond het rationeel gebruik van protonpompinhibitoren (PPI’s).

    PPI’s zijn geneesmiddelen die gebruikt worden voor de aanpak van maagklachten. Het is

    belangrijk maagklachten aan te pakken om de symptomen te verminderen, te doen

    verdwijnen en het heropduiken van symptomen te voorkomen. Ook is het van belang

    diagnostische tests uit te voeren om maligniteiten, oesofagitis, ulcus,… te kunnen opsporen

    (1).

    PPI’s zijn geneesmiddelen die als doel hebben de maagzuursecretie op de meest effectieve

    manier te remmen. De belangrijkste indicaties zijn gastro-oesofagale reflux (GERD) met of

    zonder oesofagitis, ulcusprofylaxe bij het gebruik van niet-steroïdale anti-inflammatoire

    farmaca (NSAID’s), stress ulcus profylaxe, maag- of duodenum ulcera, korte

    termijnsbehandeling bij Helicobacter pylori eradicatie, Zollinger-Ellison syndroom, Barrett

    oesofagus en ulcusbloedingen bij kritiek zieke patiënten (bijlage A, 2). Er bestaan

    verschillende moleculen: omeprazole, esomeprazole, lansoprazole, pantoprazole en

    rabeprazole waarbij er onderling geen klinisch significante verschillen zijn tussen de

    standaarddoses van deze producten (3,4,5). In het geval een PPI aangewezen is bij een

    bepaalde patiënt, denken veel artsen nog steeds dat hogere doseringen een beter effect

    geven. Dit is echter niet het geval, een hogere dosis zou geen beter effect hebben op het

    voorkomen van maagulcus bloedingen, maar voor de meeste indicaties is dit nog niet

    bestudeerd (6).

    PPI’s zijn veel gebruikte geneesmiddelen, dit omdat dyspepsie en GERD veel voorkomende

    aandoeningen zijn en de symptomen ervan verbeteren door PPI gebruik. Ze worden ook

    vaak voorgeschreven ter preventie van ulcera. Bovendien geven deze geneesmiddelen ook

    niet meteen ongewenste effecten waardoor de patiënt langer therapietrouw blijft (6,7,8).

    Het resultaat is dat deze geneesmiddelen te vaak worden voorgeschreven omdat ze het

    meest effectief zijn in het remmen van de maagzuursecretie en omdat ze een laag

    toxiciteitsprofiel bezitten (9,10). Uit studies blijkt dat 53 tot 69 % van de PPI-voorschriften

  • 2

    onoordeelkundig worden voorgeschreven (6). Khara et al. hebben een studie uitgevoerd

    waarin het voorschrijfgedrag van PPI’s werd geëvalueerd. Zij concludeerden dat meer dan de

    helft van de voorschriften gebaseerd waren op indicaties die niet werden aangetoond of dat

    er zelfs helemaal geen indicatie voor een PPI aanwezig was. Daarnaast kregen patiënten met

    een geschikte indicatie ook makkelijk een nieuw voorschrift zonder bijkomend onderzoek of

    een PPI nodig was (2). Het is dus van belang dat de voorschrijvende arts de voordelen versus

    de nadelen van PPI’s afweegt, maar ook de ernst van de ziekte versus de ernst van de

    mogelijke optredende bijwerkingen en interacties.

    Als behandeling bij patiënten jonger dan 55 jaar met refluxklachten zonder alarmerende

    symptomen (melena, aanhoudend braken, slikstoornissen en andere transitstoornissen,

    haematemesis, anemie, geelzucht, gewichtsverlies) wordt best gestart met niet-

    medicamenteuze therapie. Indien dit onvoldoende blijkt, kan een proeftherapie opgestart

    worden met een PPI. Patiënten ouder dan 55 die maagklachten vertonen voor de eerste

    maal, patiënten met ernstige refluxklachten en patiënten met alarmerende symptomen,

    moeten een arts consulteren (1). Hij kan dan opteren voor een ander geneesmiddel, te

    starten met een korte kuur PPI’s of overwegen om de therapie stop te zetten bij

    asymptomatische patiënten die een nieuw voorschrift wensen. Deze mogelijkheden kunnen

    bijdragen tot een daling van het onoordeelkundig voorschrijven van PPI’s.

    Ook in Denemarken werd recent een observationele studie uitgevoerd om het

    voorschrijfgedrag te beoordelen. Daaruit bleek dat er sinds 2001 een enorme toename was

    van voorschriften met een PPI. Men heeft verschillende mogelijkheden uitgeprobeerd om dit

    te reduceren. Zo veranderde men de terugbetalingsmodaliteiten, werd er meer informatie

    gegeven over de gevolgen van het onjuist behandelen met een PPI en werd er een richtlijn

    over het rationeel gebruik van PPI’s opgesteld. Helaas verminderde het aantal voorschriften

    niet door deze maatregelen, men zag enkel een wijziging in het voorschrijven van de

    verschillende PPI’s ten gevolge van de wijziging in het terugbetalingssysteem. Dit omdat de

    prijs de doorslag geeft om een bepaalde PPI te kiezen (7).

    Het onoordeelkundig voorschrijven van PPI’s vormt voornamelijk een gevaar voor de

    oudere populatie die vaak comorbiditeiten hebben, meer dan 1 geneesmiddel gebruiken en

    die ook een hoger risico hebben op bijwerkingen door hun gewijzigde farmacokinetiek en

  • 3

    farmacodynamiek. Verschillende studies tonen aan dat er bij oudere personen (> 65 jaar)

    vaak een PPI wordt opgestart om de “maaglast” van andere medicatie te behandelen,

    zonder dat deze bijwerking aanwezig is. We zien dus dat er ook hier vaak geen indicatie is en

    artsen te vaak de therapie onnodig verder zetten (11).

    In het ziekenhuis worden PPI’s vaak onnodig intraveneus toegediend. Zo toonde de

    retrospectieve studie van Perwaiz et al. aan dat er vaak onnodig gebruik wordt gemaakt van

    deze klasse geneesmiddelen, wat zijn gevolgen heeft op de hospitalisatiekosten (12). Deze

    bevindingen werden bevestigd in het artikel van Pang. Een PPI zou enkel intraveneus mogen

    toegediend worden bij patiënten die geen perorale medicatie kunnen innemen

    (geventilleerde patiënten, braken) en bij een bloedend maagulcus (13).

    Aangezien deze geneesmiddelen dus te veel worden voorgeschreven en ze bovendien ook

    redelijk duur zijn, worden richtlijnen over het rationeel gebruik opgesteld. Indien artsen zich

    aan deze richtlijnen zouden houden, zal dit uiteindelijk resulteren in een daling van de

    gezondheidskosten (9,10).

    In 2008 werd in Nederland een prospectieve studie bij gehospitaliseerde patiënten

    uitgevoerd naar aanleiding van een ingevoerde richtlijn, om na te gaan of deze richtlijn ertoe

    leidde dat er minder PPI’s werden voorgeschreven en dat PPI’s beter zouden gebruikt

    worden wat de indicatie betreft. De studie omvatte 2 perioden, één voor het invoeren van

    de richtlijn en één na, waarna beide perioden met elkaar vergeleken werden. Het resultaat

    was dat er minder patiënten startten met een PPI tijdens hospitalisatie, maar het

    voorschrijven volgens geschikte indicatie veranderde niet door deze richtlijn. Men heeft niet

    bestudeerd wat de mogelijke besparingen waren na introductie van de richtlijn en wat de

    kosten waren voor het opstellen van deze richtlijn (14).

    Deze studie van van Vliet et al. is een goed voorbeeld van wat het doel is van deze

    masterproef. Aangezien de richtlijn rond het rationeel gebruik van PPI’s recent gewijzigd is,

    zal er ook hier onderzoek worden gedaan naar de impact op het voorschrijfgedrag van PPI’s.

  • 4

    1.2 RICHTLIJN OVER HET RATIONEEL GEBRUIK VAN PPI’S

    1.2.1 Huidige richtlijn

    De gewijzigde richtlijn (zie bijlage A) behandelt het rationeel gebruik van PPI’s. Ze worden

    gebruikt voor profylaxe van stressulcera bij kritiek zieke patiënten met een aantal

    risicofactoren die terug te vinden zijn in de richtlijn in bijlage. Enkele voorbeelden van

    mogelijke risicofactoren zijn: mechanische ventilatieduur > 48 uur, voorgeschiedenis van

    maag- of duodenum-ulcera of gastro-intestinale bloeding, multipele traumata, hepatische of

    renale transplantatie, corticosteroïden of NSAID gebruik. Als formulariumproduct wordt

    pantoprazole intraveneus (IV) of per oraal (PO) ter beschikking gesteld. In geval van een

    maagsonde zal Losec® Mups (omeprazole) gebruikt worden.

    De richtlijn voor het oordeelkundig gebruik van PPI’s omvat daarnaast ook de indicaties

    met dosering en toedieningsvorm. Voor de dosering bij onderstaande indicaties wordt

    verwezen naar de richtlijn in bijlage A.

    Indicaties:

    1) Behandeling van gastro-oesofagale reflux gekenmerkt door typische (pyrosis, zure

    regurgitatie, branderig epigastrisch gevoel) en frequente ( ≥ 1/week) refluxklachten

    zonder endoscopisch bewijs van oesofagitis.

    2) Behandeling van refluxoesofagitis endoscopisch vastgesteld.

    3) Acute behandeling van gastro-duodenale ulcera.

    4) Preventie van gastro-duodenale ulcera bij een patiënt die NSAID’s inneemt met één

    van volgende risicofactoren: patiënten ouder dan 65 jaar, antecedenten van

    peptische ulcera, antecedenten van ulcus met complicaties (bloedingen/ perforaties),

    combinatie met corticosteroïden (dosis methylprednisolone ≥ 32 mg)/

    acteylsalicylzuur/ ander anti-aggregans of anti-coagulans.

    5) Behandeling van gastro-intestinale ulcera veroorzaakt door Helicobacter pylori (HP).

    In geval van HP eradicatie wordt de PPI gecombineerd met een antibioticum.

    6) Zollinger-Ellison syndroom waarbij een zeer hoge dagdosis, hoger dan de vermelde

    dosissen in bijlage, op advies van een gastro-enteroloog wordt voorgeschreven.

    Toedieningsvorm:

    PPI’s kunnen oraal, intraveneus of via een maagsonde worden toegediend aan de patiënt.

    Daarbij is het belangrijk te onthouden dat orale toediening de voorkeur heeft wegens de

  • 5

    zeer hoge biologische beschikbaarheid en dat IV toediening slechts gestart mag worden na

    endoscopie. IV toediening/ toediening via maagsonde is enkel geïndiceerd:

    1) Indien orale toediening niet mogelijk is omwille van chirurgische en/of medische

    redenen: braken of diarree, ernstige mucositis of gastro-enteritis, intubatie,

    bewustzijnsverlies, slikproblemen.

    2) Voor de behandeling van een bloedend ulcus met hoog risico op herbloeding (na

    endoscopische hemostase): tekenen van actieve bloeding tijdens de endoscopie,

    adherente klonter, visible vessel.

    Een endoscopie is nuttig omdat ze de kans op het heroptreden van een bloeding verkleint,

    ze de nood aan een eventuele ingreep kan verminderen en een daling biedt van de

    mortaliteit bij patiënten met bloedingen. Richtlijnen raden aan een endoscopie uit te voeren

    binnen de 24u na een bloeding in de bovenste GI tractus (15).

    Een endoscopie kan aangewezen zijn in geval van (16,17):

    - Patiënten die ouder zijn dan 50 jaar met refluxklachten voor de 1e maal.

    - Geen verbetering van de refluxklachten na een behandeling van 4 weken.

    - Alarmsymptomen: vermagering, dysfagie, odynofagie, ferriprieve anemie, braken,

    epigastrische massa, GI bloeding.

    - Endoscopische opvolging van Barrettmucosa.

    1.2.2 Wijzigingen ten opzichte van vorige richtlijn

    Ten opzichte van de vorige richtlijn die dateert van 2009 (bijlage B), hebben wijzigingen

    plaatsgevonden omtrent het type geneesmiddel, indicaties en het IV gebruik van PPI’s voor

    stressulcuspreventie. In de vorige richtlijn wordt ranitidine voorgesteld op basis van de

    bestaande literatuur. Bij de opmaak van de richtlijn in 2009 waren alleen histamine-2-

    receptor antagonisten (H2RA’s) geregistreerd voor stressulcuspreventie, dit in tegenstelling

    tot PPI’s. De richtlijn was gebaseerd op ASHP (American Society of Health-System

    Pharmacists) richtlijnen van 1999 (18). De richtlijn opgemaakt eind 2014 stelt PPI’s voor ter

    preventie van stressulcus. De aanpassing gebeurde op basis van data die aantoonden dat

    PPI’s effectiever zijn dan H2RA’s in de preventie van stressulcera. Als formulariumproduct

    werd pantoprazole voorgesteld omwille van het kleinste interactieprofiel. In de

    voorschrijverswerkgroep maag- en duodenumpathologie werd beslist dat alle PPI’s

  • 6

    therapeutisch substitueerbaar zijn (pantoprazole 20mg = omeprazole 20mg = esomeprazole

    20mg = rabeprazole 20mg).

    Indicaties zoals partiële hepatectomie, ruggenmerg verwonding en het gelijktijdig

    aanwezig zijn van 2 of meerdere risicofactoren (sepsis, verwachte ICU > 1 week, occulte

    bloeding ≥ 6 dagen) staan niet meer in de gewijzigde richtlijn. De huidige richtlijn omvat ook

    indicaties die voorheen niet vermeld waren, zoals patiënten met comorbiditeit en patiënten

    onder anti-aggregantia/anticoagulantia of NSAID’s. Wat de duur van de therapie betreft, is

    er bijgekomen dat de therapie moet stopgezet worden wanneer de risicofactoren wegvallen.

    De richtlijn opgemaakt in 2009, stelt dat IV toediening van PPI’s gerechtvaardigd is bij

    endoscopisch/radiologisch aangetoonde maag- en duodenumulcera, peptische oesofagitis

    (graad III of IV) en Zollinger-Ellison syndroom, wanneer een H2RA parenteraal

    ondoeltreffend is en inname van een orale PPI onmogelijk. De gewijzigde richtlijn laat deze

    indicaties weg en beschrijft wanneer IV toediening geïndiceerd is: chirurgische en/of

    medische redenen (zie hoger) en bloedend ulcus met hoog risico op herbloeding. De IV dosis

    die moet gegeven worden, is niet gewijzigd ten opzichte van de richtlijn van 2009. Verder

    houdt de gewijzigde richtlijn ook rekening met patiënten met een maagsonde, waarvoor

    Losec® Mups wordt toegediend en aandacht wordt gegeven aan mogelijke interacties. Aan

    de richtlijn van 2014 werd ook een rubriek toegevoegd waarin de indicaties, dosis en

    behandelingsduur wordt besproken voor het oordeelkundig gebruik van PPI’s bij de

    behandeling van gastro-oesofagale reflux, refluxoesofagitis, gastro-intestinale ulcera (al dan

    niet veroorzaakt door Helicobacter pylori), preventie van ulcera bij patiënten die een NSAID

    innemen en Zollinger-Ellison syndroom.

    1.3 PROFIEL VAN PPI’S

    1.3.1 Werkingsmechanisme

    PPI’s zijn lipofiele moleculen die inactief zijn in onze bloedsomloop omwille van de

    neutrale pH. Na absorptie gaan deze geneesmiddelen makkelijk doorheen het

    plasmamembraan en stapelen ze zich op in de secretoire canaliculi van de pariëtale cellen.

    Hier worden ze dan door de zure pH die er heerst, geprotoneerd en omgezet naar de actieve

    vorm. Deze actieve vorm reageert op haar beurt met de cysteine sulfhydrylgroep (via het

    vormen van een covalente binding) op de proton pomp, waardoor deze laatste geïnactiveerd

    wordt en er geen zure secretie meer optreedt (19).

  • 7

    Het werkingsmechanisme van deze geneesmiddelen berust dus op de irreversibele

    inhibitie van de protonpompen die zich bevinden op het celmembraan van de pariëtale

    maagcel. Hun werkingsduur bedraagt 24 à 48 uur, dit omdat de de novo synthese van de

    protonpomp de snelheidsbepalende stap is, in tegenstelling tot de halfwaardetijd die

    ongeveer 1 uur bedraagt. Bijgevolg volstaat 1 maal daagse toediening met een PPI (4,5).

    PPI’s oefenen hun werking enkel op actieve protonpompen uit. Een protonpomp wordt

    geactiveerd door de inname van voedsel, dit verklaart waarom een PPI best 15 à 30 min voor

    het ontbijt wordt ingenomen. Aangezien er de volledige nacht gevast is geweest, zullen er

    dan het grootst aantal protonpompen geactiveerd worden bij de inname van het ontbijt. Het

    is echter zo dat bij 1 maaltijd niet alle protonpompen samen geactiveerd worden. Omwille

    van deze reden en de korte T1/2 moeten er meerdere doses PPI’s toegediend worden om een

    maximaal zuurremmend effect te bereiken. Dit effect stelt zich ongeveer 1 week na inname

    van een PPI in. Indien de patiënt in kwestie een dubbele dosis van een PPI nodig heeft,

    wordt het beste effect bekomen met 2 keer per dag een PPI toe te dienen. Zo zullen meer

    protonpompen geremd worden dan wanneer een dubbele dosis van een PPI 1 keer per dag

    wordt toegediend (4,5).

    PPI’s zijn zuurgevoelige moleculen waardoor er dus steeds een maagsapresistente coating

    aanwezig is om te voorkomen dat ze in het maagzuur al geprotoneerd zouden worden en zo

    degradatieproducten vormen. Dit heeft als gevolg dat de capsules niet mogen geopend,

    geplet of gekauwd worden. PPI’s zijn prodrugs (zwakke basen) die geactiveerd worden door

    protonen in het zuur milieu van de pariëtale cel waardoor ze heel snel degraderen en minder

    opgenomen zullen worden omwille van de ionisatie. De prodrug is een chirale vorm (S en R

    enantiomeer) die door activatie omgezet wordt naar de achirale vorm. Er moet echter

    rekening gehouden worden met het feit dat het metabolisme van de enantiomeren

    verschillend is, zo zal S-omeprazole 3 keer trager gemetaboliseerd worden dan de R-vorm.

    Hetzelfde geldt voor pantoprazole (4,5,63).

    1.3.2 Effectiviteit

    Om de effectiviteit van PPI’s te bepalen, werden wereldwijd tal van studies uitgevoerd. Uit

    deze studies blijkt dat PPI’s effectiever zijn dan H2RA’s in hun werking om de

    maagzuursecretie te inhiberen. Alhazzani et al. (17) publiceerden een meta-analyse om de

  • 8

    effectiviteit en veiligheid van PPI’s versus H2RA’s te vergelijken in de preventie van gastro-

    intestinale (GI) bloedingen bij kritiek zieke patiënten. Zij concludeerden dat PPI’s effectiever

    zijn dan H2RA’s zonder het risico voor het ontwikkelen van een nosocomiale pneumonie,

    mortaliteit en verblijfsduur op intensieve zorgen te beïnvloeden. Het feit dat PPI’s geen

    invloed hebben op de mortaliteit kan verklaard worden door het feit dat mensen niet

    sterven door hemorrhagische complicaties, maar eerder door hun onderliggende

    aandoeningen (20). Ze stelden ook vast dat er geen verschil was tussen dosis en frequentie

    van toediening en tussen de toedieningsroute (17). Deze bevindingen werden voorheen al

    aangetoond: ook in de meta-analyse van Barkun et al. bleek dat PPI’s effectiever zijn dan

    H2RA’s in het voorkomen van gastro-intestinale bloedingen (20).

    Ook bij dyspepsie en andere motiliteitsstoornissen blijken PPI’s de symptomen beter te

    verhelpen dan H2RA’s (21). Vierenzestig procent van de patiënten hadden nog symptomen

    na de inname van een H2RA, in tegenstelling tot 42 % met een PPI, wat deze conclusie dus

    ondersteunt. Bovendien is de number needed to treat (NNT) voor PPI’s 4 à 5 patiënten. PPI’s

    zijn bovendien ook superieur op H2RA’s bij patiënten die een endoscopisch

    onderzoek/behandeling gehad hebben om het terug ontwikkelen van een bloeding te

    voorkomen (15).

    Een verklaring voor de superioriteit van PPI’s ligt in hun werkingsmechanisme. PPI’s

    blokkeren de volledige pathway van de zuursecretie via hun irreversibele inhibitie van de

    protonpompen en geven dus een sterke zuuronderdrukking. Dit is niet het geval bij H2RA’s,

    zij blokkeren maar 1 stap in de pathway van de zuursecretie, namelijk receptoren

    (5,9,13,22).

    1.3.3 Veiligheid

    1.3.3.1 Bijwerkingen

    Elk geneesmiddel, ook een PPI, heeft naast zijn werking ook bijwerkingen en interacties. De

    meest frequente nevenwerkingen zijn nausea, braken, diarree, hoofdpijn, abdominale pijn

    en huiderupties. Op lange termijn loopt de patiënt risico op een ijzer deficiëntie, vitamine

    B12 deficiëntie, magnesium deficiëntie, fractuur (van de heup, wervelkolom of de pols),

    interstitiële nefritis, rebound acidose, neoplasie en infecties (nosocomiaal, Community -

    Acquired Pneumonia, Clostridum difficile) (63).

  • 9

    Door de sterke zuuronderdrukking van PPI’s verkleint de kans op een bloeding, maar

    vergroot daarentegen wel de kans op het ontstaan van een infectie zoals bv. pneumonie,

    Clostridium difficile infectie. Dit komt omdat de verhoogde pH in de maag (die voorkomt uit

    de werking van zuurremmers zoals PPI’s) de microbiële groei bevordert wat op zijn beurt kan

    leiden tot een infectie. De cohort studie van MacLaren et al. bij kritiek zieke patiënten

    toonde aan dat PPI gebruik bij mechanisch geventileerde patiënten, het risico op een GI

    bloeding, pneumonie en Clostridium difficile infectie vergroot vergeleken met H2RA’s (23).

    De inname van PPI’s gaat ook gepaard met een verhoogd risico op heupfracturen, zeker bij

    risicopersonen (arthritis, diabetes, nierziekte, glucocorticoïden en alcohol-misbruik). Hoe

    langer het gebruik, hoe sterker de PPI en hoe hoger de dosis, hoe groter het risico. Het risico

    daalt echter wanneer de medicatie gestopt wordt. De oorzaak hiervan is dat PPI’s de

    calciumabsorptie verminderen en daardoor dus ook de botdensiteit (24).

    Door het langdurig gebruik van PPI’s kan er hypomagnesiëmie optreden met als meest

    voorkomende klachten apathie en misselijkheid, cerebrale/ neuromusculaire en cardiale

    klachten. Een mogelijke oplossing is dan de PPI te stoppen en/of magnesiumsupplementen

    in te nemen (25).

    Een 4e belangrijke bijwerking van hun langdurig gebruik is een vitamine B12 deficiëntie. De

    vrijstelling en de absorptie van vitamine B12 zijn afhankelijk van het maagzuur en de

    intrinsieke factor die beide door de pariëtale cellen van de maagwand aangemaakt worden.

    Indien vitamine B12 deficiëntie niet behandeld wordt, kan dit leiden tot dementie,

    neurologische schade, anemie en andere complicaties. Lam et al. zagen in een case-control

    studie een verband tussen PPI gebruik en vitamine B12 deficiëntie, hoewel tot op de dag van

    vandaag de medische gevolgen nog niet goed gekend of onderbouwd zijn. Uit al deze

    bijwerkingen kunnen we dus concluderen dat het noodzakelijk is de huidige richtlijn te

    volgen: een PPI enkel opstarten bij een duidelijke indicatie in de juiste dosering (26).

    1.3.3.2 Farmacokinetische interacties

    PPI’s worden meestal gebruikt voor een lange termijn waardoor het risico op interacties

    met andere geneesmiddelen die gelijktijdig worden ingenomen, groter wordt. Bij

    farmacokinetische interacties wordt de beschikbaarheid van het (slachtoffer)geneesmiddel

    beïnvloed door het (aanvallers)geneesmiddel met als gevolg een verandering van de

  • 10

    concentratie op het eindorgaan (27). Binnen de verschillende PPI’s blijken omeprazole en

    esomeprazole het grootste risico te vertonen op geneesmiddelen-interacties (door de hoge

    affiniteit voor het CYP leverenzym 2C19 en matige affiniteit voor 3A4). De interacties

    ontstaan door de verhoogde pH in de maag ten gevolge van de inname van een PPI,

    waardoor de oplosbaarheid van andere geneesmiddelen kan verminderen. Dit leidt tot een

    verminderde absorptie van bv. slecht wateroplosbare farmaca zoals ketoconazol (4,28,63).

    PPI’s worden geïnactiveerd in de lever hoofdzakelijk door de enzymen CYP2C19 en

    CYP3A4. Poor metabolizers van CYP2C19 (2 mutante allelen) metaboliseren de PPI’s trager

    en geven een sterkere respons op een standaarddosis dan de extensive metabolizers (13).

    Pantoprazole bv. wordt snel geabsorbeerd na orale inname, waarbij 2 à 3 uur na

    enkelvoudige inname, de maximale plasmaconcentratie bereikt wordt. Deze molecule heeft

    een lineaire kinetiek, zowel bij orale als IV toediening. Het verschil met andere PPI’s is dat

    pantoprazole snel geëlimineerd wordt en het dus niet zal accumuleren bij meervoudige

    toediening. Dit is tegenstrijdig met de lange werking van pantoprazole. Een verklaring

    daarvoor is het feit dat deze PPI sterk en lang bindt aan de proton pomp. Vele data hebben

    aangetoond dat er minder interacties zijn wanneer pantoprazole gecombineerd wordt met

    andere geneesmiddelen (22,29).

    Omeprazole, esomeprazole en in mindere mate ook pantoprazole zijn inhibitoren van

    CYP2C19. Hierdoor remmen ze de afbraak van andere geneesmiddelen (bv. fenytoïne) die

    door hetzelfde lever isoënzym worden afgebroken. Dit leidt tot een toename van de

    substraatconcentratie van deze geneesmiddelen. (28,63).

    1.3.3.3 Farmacodynamische interacties

    Bij farmacodynamische interacties treedt er geen wijziging op van de concentratie, maar

    wel van het effect dat versterkt of verzwakt kan worden door de concomitante inname van 2

    of meerdere geneesmiddelen (27). Een belangrijke interactie is deze tussen PPI’s en

    clopidogrel. Er zou een verminderde efficaciteit zijn van clopidogrel wanneer het

    gecombineerd wordt met omeprazole, dit wordt echter niet gezien met pantoprazole. Toch

    is er nog geen evidentie van een klinisch significante interactie door studies aangetoond.

    Clopidogrel wordt afgebroken door het leverenzym CYP2C19, waarvan omeprazole een

    inhibitor is, met als gevolg een lagere concentratie van de actieve metaboliet van

    clopidogrel. Bijgevolg is er minder inhibitie van de plaatjes aggregatie. De interactie tussen

  • 11

    clopidogrel en omeprazole/esomeprazole is het sterkst. Wanneer een patiënt dus meerdere

    geneesmiddelen tegelijk inneemt, is het aangeraden omwille van veiligheidsredenen een PPI

    te kiezen met een geringe kans op interacties en zwakke CYP2C19 inhibitie. Indien de arts

    beslist een PPI voor te schrijven bij een patiënt onder clopidogrel, moeten de voor- en

    nadelen afgewogen worden van de mogelijke gevolgen zowel cardiovasculair als gastro-

    intestinaal. Enkel wanneer de patiënt hoog risico loopt op een GI bloeding is toediening van

    een PPI verantwoord (25,28,30,31).

    1.3.4 Kosten-baten

    Vele studies hebben aangetoond dat PPI’s effectiever zijn om een gastro-intestinale

    bloeding te voorkomen dan H2RA’s. De vraag die zich stelt is of de kosten ook opwegen

    tegen de effectiviteit in de vergelijking van beide klassen geneesmiddelen, aangezien PPI’s

    toch duurder zijn dan H2RA’s. Hiervoor hebben Barkun et al. een studie uitgevoerd waarin

    de effectiviteit uitgedrukt wordt als de probabiliteit waarbij er geen complicatie optrad

    gedurende de periode dat de patiënt in het ziekenhuis verbleef. De kosten waren afhankelijk

    van het feit of er al dan niet een complicatie optrad tijdens de hospitalisatieduur.

    Complicaties verhogen de hospitalisatiekosten enorm. De uitkomst bedroeg de kost om een

    complicatie te kunnen voorkomen. Hun kosten-batenanalyse heeft aangetoond dat de

    gemiddelde kosten per patiënt lager zijn met een PPI dan met een H2RA en dat de kans op

    het ontwikkelen van een complicatie ook kleiner is wanneer PPI’s gebruikt worden dan

    H2RA’s. Dit bevestigt opnieuw dat een PPI toedienen beter is dan een H2RA (32).

    Ook in Australië zag men het aantal voorschriften met PPI’s gradueel toenemen met als

    gevolg ook de kosten voor de overheid. Er werd een observationele studie uitgevoerd om na

    te gaan hoe de gezondheidskosten konden verminderd worden. Hierbij werd rekening

    gehouden met de kosten van PPI gebruik, besparingskosten als men afstapte van een PPI

    (step-down therapie) bij asymptomatische GERD patiënten en het verschil in kosten tussen

    PPI gebruik met en zonder onderzoek. Zij concludeerden dat er verschillende mogelijkheden

    waren om de kosten door PPI’s te reduceren: door rekening te houden met andere

    bijdragende (risico)factoren, door de aanbevolen doseringsschema’s na te leven en door

    step-down therapie toe te passen bij asymptomatische GERD patiënten (33).

  • 12

    1.3.5 Oraal versus intraveneus

    PPI’s kunnen zowel oraal als intraveneus toegediend worden, daarbij is het van belang te

    onthouden dat oraal nog altijd de voorkeur heeft en IV enkel mag gegeven worden wanneer

    daar aanwijzing voor is (bv. slikproblemen, braken,…). De beslissing om IV een PPI toe te

    dienen is afhankelijk van de slikmogelijkheden van de patiënt, de maag motiliteit, intestinaal

    transport en permeabiliteit en de CYP activiteit (13). Ook omwille van de 10 maal hogere

    kostprijs heeft orale inname de voorkeur op IV (15,34). Dit volgt uit een prijsvergelijking op

    basis van de prijzen in het BCFI. Voor orale toediening zijn tabletten (gecoat), caps met

    pellets (gecoat) en tabletten met pellets (gecoat) op de markt (13,63).

    IV kan een PPI gebruikt worden ter preventie van heroptredende bloedingen bij

    risicopersonen of bij patiënten in afwachting van een endoscopie, om de signalen van een

    bloeding te versnellen (19). Studies tonen aan dat er geen verschil is tussen beide wat

    betreft het heroptreden van een bloeding, hoeveelheid bloed in een bloedtransfusie, nood

    aan een operatie en sterfte na endoscopische behandeling van risicovolle bloedende

    maagzweren. Daarenboven vond men ook dat orale inname de duur van ziekenhuisopname

    kan verkorten en bijgevolg dus ook de medische kosten die er mee verband houden (34). Het

    is echter ook zo dat orale PPI’s kosten-effectiever zijn dan PPI’s die IV worden toegediend,

    ondanks dat ze beiden toch 100% biologische beschikbaarheid hebben. Andere voordelen

    aan orale inname zijn: een gemakkelijke inname en kleiner risico op het ontwikkelen van een

    complicatie (35,36). Bij IV toediening kunnen ook heel wat nevenreacties optreden zoals

    oedeem, erythema, flebitis, inflammatie en thromboflebitis (15,37,38). Orale toediening

    heeft echter ook zijn nadelen: het instellen van hun werking verloopt traag, dit is het gevolg

    van het feit dat de meeste orale PPI’s enterisch gecoat zijn, waardoor hun absorptie

    vertraagd wordt. Dit werd opgelost door preparaten met onmiddellijke vrijstelling bestaande

    uit niet-enterisch gecoate PPI’s ter beschikking te stellen, een voorbeeld is het met natrium

    bicarbonaat gebufferde esomeprazole (BE), wat effectiever blijkt te zijn als IV pantoprazole.

    BE is dus een goed alternatief voor IV toediening van een PPI (36).

    Wat betreft het behouden van de maagpH is er weinig verschil tussen oraal en IV (19,34).

    De studie van Javid et al. toonde aan dat IV toediening en hoge orale dosissen van een PPI

    even effectief zijn om de zure secretie te onderdrukken. Ze toonden echter ook aan dat er

    geen verschil was in GI pH tussen de verschillende PPI’s onderling gegeven langs

  • 13

    verschillende routes (39). Bij patiënten met een bloeding bij een maagzweer kan frequente

    inname van een orale PPI de IV toedieningsroute dus vervangen.

    Wanneer het niet mogelijk is oraal een PPI in te nemen en men toch besluit IV een PPI te

    geven, is het aangeraden eerst een bolus van 80 mg te geven. Dit wordt gevolgd door een

    continue toediening van 8mg/u gedurende 3 dagen om een optimaal effect te bekomen,

    waarna uiteindelijk de therapie kan verder gezet worden met een orale PPI indien nodig en

    mogelijk (40). De bolus toediening geeft een snelle inhibitie van de zuursecretie, waarna de

    continue toediening een steady-state concentratie veroorzaakt (13). Dit werd bevestigd door

    de studie van van Rensburg et al. waarin dit regime toegepast werd met pantoprazole en

    waarbij de pH groter was dan 6 gedurende het grootste deel van de dag (84%) (22).

    1.4 VERDUIDELIJKING BELANGRIJKSTE INDICATIES

    1.4.1 Stress ulcus profylaxe

    Stress-gerelateerde mucosale schade aan de maag wordt omschreven als een breed

    spectrum van acute, erosieve, inflammatoire letsels in het bovenste gedeelte van het GI

    stelsel bij kritiek zieke patiënten. Het betreft oppervlakkige lesies, occulte bloedingen

    (hematemesis, bloed in aspiraat, melena) en klinisch belangrijke bloedingen (macroscopisch

    bloedverlies met hemodynamische weerslag en/of bloedtransfusie). De belangrijkste

    risicofactoren zijn mechanische ventilatie > 48 uur en coagulopathie. In kleine cohorte

    studies werden ook brandwonden en majeur trauma als bijkomende risicofactoren

    vastgesteld. Voor zuursuppressie bij deze patiënten kunnen PPI’s en H2RA’s gebruikt

    worden. Recent zijn een aantal studies uitgevoerd die de effectiviteit tussen deze 2 klassen

    vergeleken. Deze studies tonen aan dat PPI’s meer effectief zijn in preventie van klinisch

    belangrijke hoge GI bloedingen bij kritiek ziek geventileerde patiënten dan H2RA’s. Bij niet-

    kritiek zieke patiënten is het risico op bloeding extreem laag en is er geen plaats voor

    profylaxe (64).

    Zuurremmende medicatie zoals PPI’s worden sterk aanbevolen op intensieve zorgen om

    verdere schade te voorkomen bij kritiek zieke patiënten. Dit zal uiteindelijk leiden tot een

    verminderde verblijfsduur op intensieve zorgen en verminderde behandelingskosten.

    Bloedingen ontstaan door het zure milieu in de maag waardoor de plaatjes aggregatie

    aangetast wordt en bij pH < 6 is dit zelfs helemaal verdwenen. Een optimale plaatjes

  • 14

    aggregatie vergt echter een neutrale pH waardoor een bloeding kan gestopt worden. Ook

    coagulatie speelt een belangrijke rol in de hemostase. Omwille van het zure milieu in de

    maag wordt pepsinogeen omgezet naar pepsine, wat op zijn beurt gevormde bloedklonters

    om een bloeding te stelpen, kan oplossen. Ook fibrinolyse is verhoogd in het zuur milieu van

    de maag waardoor het proces, waarbij de eerst gevormde bloedklonter die normaal

    versterkt wordt met fibrine, nu niet zal doorgaan. Wanneer we dus zuurremmers innemen,

    verhoogt de pH (>6) waardoor het stollingsproces genormaliseerd wordt. Bij patiënten met

    een acute maagzweer blijkt dat wanneer de pH boven 4 wordt gehouden, een bloeding van

    de maagmucosa kan voorkomen worden. Dit werd best bekomen met PPI’s (22).

    1.4.2 Zuursuppressie bij NSAID gebruik

    Niet-steroïdale anti-inflammatoire geneesmiddelen zijn geneesmiddelen die gebruikt

    worden om pijn te verlichten en inflammatie tegen te gaan. Deze geneesmiddelen zijn

    inhibitoren van de cyclo-oxygenase (COX) enzymen. COX 1 is verantwoordelijk voor de

    productie van de prostaglandines, moleculen die op hun beurt essentieel zijn voor het

    stimuleren van de mucusproductie. Hierdoor wordt de maagwand bedekt met een

    mucuslaag die bescherming biedt aan het maagzuur. Wanneer nu COX 1 geïnhibeerd wordt

    door NSAID’s, zijn er geen prostaglandines meer en bijgevolg ook geen mucuslaag. Het

    gevolg is dat het maagzuur het maagslijmvlies erodeert (4). De patiënt onder NSAID’s heeft

    dus een hoger risico op een GI complicatie, namelijk een 3 keer hoger relatief risico (RR) op

    het ontwikkelen van een ulcus dan een niet-NSAID gebruiker. Bij aspirine gebruik ligt het

    relatief risico 2,5 keer hoger. Wanneer een NSAID gecombineerd wordt met anticoagulantia,

    is het RR nog hoger, namelijk 13. Het grootste risico wordt vastgesteld bij piroxicam en

    ketorolac, een lager risico bij ibuprofen en COX-2 selectieve NSAID’s. Bij patiënten met een

    ulcusbloeding die een lage dosis aspirine nemen, dient het risico op een nieuwe bloeding

    versus het risico op een cardiovasculair probleem afgewogen te worden. Als deze lage dosis

    aspirine gecombineerd wordt met een PPI, is er een laag risico op een recidieve bloeding

    (65).

    De risicofactoren voor het ontwikkelen van GI complicaties bij NSAID’s werden reeds

    hoger (zie 1.2 richtlijn) vermeld. Het gebruik van een NSAID kan in deze gevallen best

    vermeden worden als preventieve maatregel. Men kan dan beter gebruik maken van

    pijnstillers zoals paracetamol, codeïne, tramadol,… Indien toch een NSAID noodzakelijk blijkt

  • 15

    te zijn bij een risicopatiënt, bestaan er verschillende mogelijkheden om het risico te

    beperken (ze nemen echter het risico niet volledig weg!): een COX-2 selectief NSAID kiezen

    of een klassiek NSAID combineren met misoprostol/ een H2RA of een PPI. Men moet hierbij

    rekening houden met het cardiovasculair risico van de NSAID in kwestie, dit is het geringst

    met naproxen. Het veiligst is dus altijd de dosis van de NSAID zo laag mogelijk te houden en

    de behandelingsduur te beperken (31,41,42,65).

    1.4.3 PPI bij levercirrose

    Patiënten met levercirrose (bv. door overmatig alcoholgebruik) hebben een groter risico

    op het ontwikkelen van een ulcus. Vandaar dat deze patiënten vaak PPI’s innemen. Hierdoor

    hebben ze wel een verhoogd risico op het ontstaan van bacteriële infecties zoals CAP,

    Clostridium difficile, bacteriële gastro-enteritis. Er zijn studies uitgevoerd die het verband

    tussen zuurremmende medicatie en het risico op het ontwikkelen van een spontane

    bacteriële peritonitis (SBP) bestudeerden bij gehospitaliseerde patiënten met levercirrose

    (66). SBP ontstaat wanneer een bacterie zich verplaatst van de darmen naar de

    mesenterische lymfeklieren. Dit wordt vergemakkelijkt door de verlaagde motiliteit,

    verhoogde intestinale permeabiliteit en de bacteriële overgroei die PPI’s veroorzaken. Deze

    bacteriën zullen op hun beurt makkelijker vermenigvuldigen wegens de verzwakte

    immuniteit bij cirrotische patiënten. Uit studies blijkt dat het risico op SBP 3 keer hoger is

    wanneer ze een PPI innemen. Het is echter wel afhankelijk hoe ver de cirrose gevorderd is.

    Bovendien hebben ze ook hier PPI’s vergeleken met H2RA’s waaruit volgt dat het risico op

    SBP met H2RA’s lager is omwille van de minder sterke zuursuppressie, wat er op duidt dat de

    graad van zuursuppressie een belangrijke risicofactor is voor SBP. Hoe minder

    zuursuppressie, hoe meer maagzuur, wat een belangrijke rol speelt bij de afweer tegen

    bacteriën in de maag en de dunne darm. Men hoopt in de toekomst studies te kunnen

    uitvoeren die het type PPI en de dosis kunnen bepalen met het minste risico op het

    ontwikkelen van een SBP (43,44,45,46). Door PPI’s rationeel te gebruiken, kan dus het risico

    op SBP verkleind worden. Hierbij is het van belang de indicatie te kennen, de duur van

    therapie zo kort mogelijk te houden en de dosis PPI zo laag mogelijk (66).

    1.5 TERUGBETALING PPI’s

    PPI’s zijn volgens het RIZIV opgenomen in hoofdstuk II wat hun terugbetaling betreft, dit

    wil zeggen “zonder voorafgaand akkoord van de adviserend geneesheer van de

  • 16

    verzekeringsinstelling, maar met a posteriori controle.” Het Comité voor de evaluatie van de

    Medische Praktijk heeft indicatoren ontwikkeld om het voorschrijven van geneesmiddelen

    uit hoofdstuk II te beoordelen. Deze indicatoren peilen naar het doelmatig voorschrijfgedrag

    (wetenschappelijk gefundeerd en kostenbewust voorschrijven). Voor elke indicator wordt

    een waarde berekend op basis van beschikbare gegevens over de voorschrijver in de

    Farmanet-databank. Om het voorschrijven van PPI’s te beoordelen werden 2 indicatoren

    ontwikkeld. Wanneer deze 2 drempelwaarden, die vastgelegd worden door de Dienst voor

    Geneeskundige Controle en Evaluatie, gelijktijdig overschreden worden, kan de

    voorschrijvende arts onder opvolging geplaatst worden (8).

    De 1e indicator voor PPI’s peilt naar de prevalentie van met PPI’s behandelde patiënten bij

    een bepaalde voorschrijver: 𝑝𝑎𝑡𝑖ë𝑛𝑡𝑒𝑛 𝑃𝑃𝐼

    𝑝𝑎𝑡𝑖ë𝑛𝑡𝑒𝑛 𝑅/ met patiënten PPI het aantal patiënten dat een PPI

    voorgeschreven krijgt en patiënten R/ het totaal aantal patiënten waaraan minstens 1

    geneesmiddel werd voorgeschreven. De 2e indicator peilt naar de gemiddelde

    behandelingsduur met een PPI: 𝐷𝐷𝐷 𝑃𝑃𝐼

    𝑃𝑎𝑡𝑖ë𝑛𝑡𝑒𝑛 𝑃𝑃𝐼 met DDD PPI het totaal aantal DDD (Defined

    Daily Dose) aan voorgeschreven PPI en patiënten PPI het totaal aantal patiënten waaraan

    een PPI werd voorgeschreven. Deze laatste indicator kan verhoogd worden door een

    sterkere PPI voor te schrijven. Wanneer een patiënt de arts consulteert voor een

    hernieuwingvoorschrift van een PPI, moet de arts telkens de mogelijkheid overwegen om de

    dosis te verminderen of de behandeling te onderbreken (8).

    In het BCFI vallen de PPI’s bovendien onder categorie B of C van terugbetaling. Categorie B

    bevat de therapeutisch belangrijke farmaceutische specialiteiten die grotendeels

    terugbetaald worden. Categorie C bevat de geneesmiddelen bestemd voor symptomatische

    behandeling, deze worden slechts gedeeltelijk terugbetaald in afnemende mate van C over

    Cs tot Cx. Het merendeel van de PPI’s wordt in het BCFI aangeduid met het symbool . Dit

    symbool staat voor een “generiek, kopie of originele specialiteit voldoende gedaald in prijs;

    geen supplement bij het remgeld en valt onder de categorie ‘goedkoop’.” Er zijn een klein

    aantal uitzonderingen (oa. Losec® Mups) die aangeduid worden met het symbool dat

    staat voor “originele specialiteit met supplement bij het remgeld, dus niet in de categorie

    ‘goedkoop’.” Het remgeld of het persoonlijk aandeel van de patiënt kent zijn limiet die we

    remgeldplafond noemen, deze bedraagt voor categorie B €11,80 of €14,70 voor grote

  • 17

    verpakkingen. Het remgeldplafond voor categorie C bedraagt €14,70 en er is geen plafond

    voor Cs en Cx. Deze prijzen gelden voor gewoon verzekerden. Wanneer er sprake is van een

    verhoogde tegemoetkoming bedraagt het remgeldplafond €7,80 voor categorie B en €9,70

    voor categorie B grote verpakkingen en categorie C (47).

    1.6 KRITIEK ZIEKE PATIËNTEN VERSUS NIET-KRITIEK ZIEKE PATIËNTEN

    Uit de literatuur volgt dat er een onderscheid dient gemaakt te worden in de behandeling

    met PPI’s wat betreft al dan niet kritiek zieke patiënten. Het spreekt voor zich dat kritiek

    zieke patiënten een hoger risico hebben op stress- en zuurgerelateerde problemen.

    Wanneer ze dan ook nog bepaalde risicofactoren bezitten zoals respiratoir falen,

    coagulopathie, lever- of nierfalen, Helicobacter pylori infectie, alcohol misbruik, corticoïden

    etc. vergroot het risico nog meer. In de meta-analyse van Alhazzani (48) bleek opnieuw dat

    PPI’s effectiever zijn dan H2RA’s om kritiek zieke patiënten te behandelen. Uiteraard is dit

    niet zonder risico aangezien deze patiënten gevoeliger zijn en dus een verhoogd risico

    hebben op het ontwikkelen van een hospital acquired pneumonia en Clostridium difficile

    infectie. Men mag ook niet vergeten dat bij kritiek zieke patiënten de mogelijkheid bestaat

    dat de patiënt clopidogrel neemt waardoor we waakzaam moeten zijn voor het concomitant

    gebruik met een PPI. Om een goede keuze te maken moet dus altijd eerst het risico op

    bloeding beoordeeld worden en mag profylaxe enkel opgestart worden bij hoog risico

    patiënten (48,49).

    Voor niet-kritiek zieke patiënten bestaan er nog geen echte richtlijnen omtrent het gebruik

    van PPI’s, ze zijn echter wel nodig aangezien deze patiënten misschien NSAID’s gebruiken en

    dus een PPI innemen voor de GI ongewenste effecten tegen te gaan. Bovendien zal

    onoordeelkundig gebruik binnen deze klasse patiënten de gezondheidskosten vergroten en

    het risico op bijwerkingen. De studie van Bez et al. toonde aan dat meer dan de helft van de

    niet-kritiek zieke patiënten een PPI als profylaxe toegediend kreeg, waarvan 79% zelfs niet

    eens een risicofactor had dat het gebruik van een PPI zou kunnen rechtvaardigen. Bijgevolg

    duidt dit opnieuw op het feit dat de voorschrijvende arts een betere evaluatie van de patiënt

    moet maken zodat enkel voor een gerechtvaardigde indicatie een PPI zal worden

    voorgeschreven (50).

  • 18

    2. OBJECTIEVEN

    Protonpompinhibitoren zijn één van de meest voorgeschreven medicijnen van de laatste

    jaren omdat ze effectief zijn in het bestrijden van gastro-intestinale problemen en omdat ze

    tamelijk veilig zijn (9,10).

    In 2014 werd de richtlijn voor oordeelkundig voorschrijven van PPI’s in het UZ Gent

    gewijzigd en ter beschikking gesteld aan de artsen.

    Het doel van deze retrospectieve studie is te achterhalen wat de invloed is van de recent

    gewijzigde richtlijn op het voorschrijfgedrag van artsen. Er wordt een positieve invloed van

    de implementatie verwacht waardoor het opstarten van een PPI en het verder zetten van de

    therapie bij ontslag uit het ziekenhuis, enkel nog zal gebeuren wanneer er een duidelijke

    indicatie voor een PPI aanwezig is. Er zal gekeken worden naar de correctheid van het

    voorschrijven van de PPI (indicatie aanwezig of niet, juiste dosis en toedieningsfrequentie),

    de impact op het ziekenhuisbudget en de te vermijden kosten ten gevolge van het

    onoordeelkundig voorschrijven en gebruiken van een PPI, zowel in de periode voor als na de

    implementatie van de aangepaste richtlijn.

    Het onderzoek wordt verwezenlijkt via het maken van een Drug Use Evaluation (DUE) rond

    de gewijzigde richtlijn over het rationeel gebruik van PPI’s. De studie wordt uitgevoerd bij

    kritiek zieke en niet-kritiek zieke patiënten waarbij enkele indicatoren gemeten worden die

    indicatief kunnen zijn voor het voorschrijven van een PPI volgens indicatie: duur van de

    therapie, de dosis, het opsporen van relevante interacties, intraveneuze / perorale switch,…

    Deze gegevens worden verkregen uit het elektronisch patiëntendossier (EPD).

    Om de doelstellingen te bereiken worden 2 perioden met elkaar vergeleken: een eerste

    periode omvat patiënten die gehospitaliseerd zijn voor het verspreiden van de aangepaste

    richtlijn (in het jaar 2012). De tweede periode omvat een groep patiënten gehospitaliseerd

    na het verspreiden van de gewijzigde richtlijn (januari tot april 2015). Al deze patiënten

    staan op een PPI waarbij er via statistiek een vergelijking gemaakt wordt om te achterhalen

    wat de invloed van de aangepaste richtlijn is.

  • 19

    3. MATERIALEN & METHODEN

    3.1 LITERATUURSTUDIE

    Om een goed beeld te krijgen van de onderzoeksvraag en de probleemstelling, werd een

    literatuurstudie uitgevoerd. Zo kon het profiel van een protonpompinhibitor met zijn

    werking en nevenwerkingen bepaald worden. Er werd in de literatuur ook gezocht naar

    parameters die belangrijk zijn als indicator voor het voorschrijven van een PPI, zodat ze in

    deze retrospectieve studie konden bepaald worden. Hiervoor werd gebruik gemaakt van

    verschillende databanken, waaronder onder andere PubMed en Web of Science die

    geraadpleegd werden via de universiteitsbibliotheek van de Universiteit Gent.

    Om op een relevante manier informatie te verkrijgen rondom de achtergrond rond het

    voorschrijven van protonpompinhibitoren en hun werking, werden een aantal trefwoorden

    ingebracht in de databanken. Deze trefwoorden waren onder andere proton pomp

    inhibitoren, PPI, rationeel gebruik van PPI, werkingsmechanisme PPI, interacties PPI,

    kostprijs PPI, drug use evaluation, stress ulcus profylaxe, PPI en NSAID, kritiek zieke

    patiënten, gastro-oesofagale reflux,… Er werd vooral gezocht naar review artikels en meta-

    analyses in de periode 2010 – 2015. Oudere artikels werden buiten beschouwing gelaten,

    met uitzondering van een aantal artikels die dateren van 2008 – 2009.

    Naast de databanken werden ook andere bronnen geraadpleegd zoals het Belgisch

    Centrum voor Farmacotherapeutische Informatie (BCFI) en het Rijksinstituut voor ziekte- en

    invaliditeitsverzekering (RIZIV) om informatie te verkrijgen over de kostprijs en terugbetaling

    van PPI’s.

    Ook werden presentaties van sprekers, waaronder artsen en apothekers, gebruikt om een

    beter beeld te krijgen van de mogelijke indicaties waarvoor een PPI kan voorgeschreven

    worden. Deze omvatten maagzuursuppressie in de praktijk, PPI’s bij stress ulcus profylaxe,

    zuursuppressie bij patiënten op NSAID’s en het gebruik van PPI’s bij levercirrose.

    3.2 RETROSPECTIEVE STUDIE ROND HET RATIONEEL GEBRUIK VAN PPI’S

    Begin 2015 werd de richtlijn rond het rationeel gebruik van protonpompinhibitoren

    aangepast en bekend gemaakt aan de artsen via Intranet, nieuwsbrieven, mail… In dit

  • 20

    onderzoek wordt nagegaan of de implementatie van de aangepaste richtlijn een positieve

    invloed heeft op het voorschrijfgedrag van artsen wat PPI’s betreft.

    3.2.1 Aanvraag Ethisch Comité

    Gezien gegevens over patiënten werden verzameld, werd een aanvraag tot goedkeuring

    ingediend bij het Ethisch Comité. Gezien het een retrospectieve studie betreft zonder

    interventie bij de patiënt, was een Informed Consent niet nodig. De aanvraag werd

    goedgekeurd en het dossiernummer is 2015/0560.

    3.2.2 Studie opzet

    Het onderzoek naar het rationeel gebruik van PPI’s is een retrospectieve en

    monocentrische studie die zich enkel focust op de gehospitaliseerde patiënten in het UZ

    Gent. De willekeurig geselecteerde patiënten zijn zieke mannen en vrouwen (ouder dan 18)

    waarbij kinderen dus buiten beschouwing worden gelaten. Het omvat zowel therapeutische

    als epidemiologische onderzoeksgegevens.

    3.2.3 Opmaken van de patiëntenlijsten

    De invloed van de implementatie van de huidige richtlijn werd onderzocht door het PPI

    gebruik bij twee groepen van patiënten te vergelijken, namelijk de patiënten die een PPI

    kregen tussen januari 2012 – december 2012 enerzijds, en tussen januari 2015 – april 2015

    anderzijds. Beide patiëntengroepen werden dan via statistiek in SPSS vergeleken om te

    kijken wat de invloed was van de richtlijn op het voorschijven van PPI’s.

    De lijsten die gegenereerd werden, omvatten de algemene gegevens van de patiënt

    (leeftijd, geslacht, nationaliteit, datum van opname en ontslag, duur van hospitalisatie, start-

    en stopdatum van de PPI), de reden van opname (eventueel via spoed) en de diagnose met

    daarnaast ook de behandeling en de afkomst van de patiënt (thuis, doorverwezen van een

    ander ziekenhuis, rust- en verzorgingstehuis, andere instelling, transfer binnen het UZ Gent).

    Ook de reden voor het opstarten van een PPI, welke PPI gegeven wordt als thuismedicatie

    en ontslagmedicatie met controle van correcte dosis en toedieningsfrequentie en duur van

    de therapie (al dan niet vermeld) werden opgenomen in de lijsten. Bovendien omvatten de

    lijsten ook nog een IV PPI indien dit gegeven werd met op tijd een switch naar orale

    therapie, of de patiënt een PPI kreeg op intensieve zorgen als hij daar verbleven heeft en als

    laatste ook nog een aantal labo waarden (bacteriologie met onder andere Helicobacter pylori

  • 21

    en positieve hemocultuur, bloedwaarden, levertesten en nierklaring). Al deze gegevens

    werden opgezocht in het elektronisch patiëntendossier.

    Per afdeling van het UZ Gent werden 5 willekeurige patiënten geselecteerd en

    opgenomen in elke lijst, zowel van 2012 als van 2015, zodat elke lijst een gelijk aantal

    patiënten omvat. De afdelingen die onderzocht werden, waren algemene en hepatobiliare

    heelkunde, algemene inwendige ziekten, cardiologie, endocrinologie, gastro-enterologie,

    geriatrie, hartchirurgie, hematologie, locomotorische revalidatie, nefrologie, plastische

    heelkunde, pneumologie, reumatologie, revalidatiecentrum en urologie. Bepaalde

    afdelingen werden samengevoegd zoals medische oncologie met radiotherapie,

    neurochirugie met neurologie, gastro-intestinale heelkunde met thoracale en vasculaire

    heelkunde. Per samengevoegde afdeling werden ook willekeurig 5 patiënten opgenomen in

    elke lijst. De diensten van intensieve zorgen (chirurgie, inwendige, hartbewaking,

    brandwondencentrum en maternale) werden samen gegroepeerd en daarvan werden in

    totaal 15 patiënten opgenomen in elke lijst. Elke lijst bevat 105 patiënten zodat een totaal

    van 210 patiënten onderzocht werden in deze studie. Gezien de beperkte tijd voor het

    uitvoeren van deze DUE, werden enkel de belangrijkste afdelingen voor PPI gebruik in de

    studie opgenomen en de minder relevante buiten beschouwing gelaten.

    Beide patiëntengroepen werden geanalyseerd in het software programma IBM SPSS

    Statistics 21. In dit onderzoek was er geen sprake van gepaarde gegevens, enkel ongepaarde

    gegevens waarbij een onderscheid gemaakt werd tussen continue en categorische

    variabelen. Demografische gegevens worden voor continue variabelen (bv. leeftijd)

    weergegeven als gemiddelde ± standaarddeviatie (normale verdeling), voor categorische

    variabelen (bv. geslacht) worden deze gegevens weergegeven als percentages en

    frequenties. Verder werd er een ongepaarde T-test gebruikt bij normale verdeling van de

    waarden of een Mann-Whitney U test bij een niet-normale verdeling, voor nominale

    variabelen zoals de labowaarden en het berekenen van de ziekenhuiskost. Voor categorische

    variabelen zoals het type PPI werd aan de hand van kruistabellen, de Pearson Chi-Square-

    Test (X²) of de Fisher’s Exact Test gehanteerd. Elke uitgevoerde test was 2-zijdig waarbij er

    getoetst werd op het 5 % significantieniveau. Een P-waarde kleiner dan of gelijk aan 0,05

    werd al statistisch significant beschouwd.

  • 22

    3.2.4 Gemeten indicatoren

    Uit de lijst van patiënten onder een PPI werd gekeken naar patiënten die opgenomen en

    ontslagen werden met een PPI, waarbij de patiënt de PPI soms al van thuis innam op het

    moment van opname in het UZ Gent of waarbij de PPI opgestart werd gedurende de

    hospitalisatie. Er werd ook gecontroleerd of het opstarten van een PPI geschikt was bij

    opname en ontslag alsook of de correcte dosis en toedieningsfrequentie werd gehanteerd.

    Hiervoor werd rekening gehouden met de duur van de therapie en de indicatie waarvoor de

    PPI werd voorgeschreven. De gemiddelde duur van PPI gebruik werd nagegaan waarbij er

    sprake kon zijn van verlengde therapie. Bij deze patiënten werd dan ook onderzocht of er

    een reden was voor deze verlengde therapie toe te passen. Aangezien er ook financieel een

    verschil is tussen IV therapie en perorale PPI therapie, was de impact op ziekenhuiskost ook

    een belangrijk eindpunt. Daarvoor moet men bedacht zijn op de noodzaak van een PPI en de

    duur van de therapie. Hoe langer de therapie, hoe groter de ziekenhuiskost. Aan de inname

    van een PPI zijn uiteraard ook complicaties verbonden die in dit onderzoek niet uitgebreid

    bestudeerd werden.

  • 23

    4. RESULTATEN

    In deze retrospectieve studie zijn 210 patiënten geanalyseerd, gelijk verdeeld over 2

    studieperioden: 105 patiënten in het jaar 2012 (januari - december) en 105 patiënten in

    2015 (januari - april).

    4.1 DEMOGRAFISCHE GEGEVENS

    In onderstaande tabel worden de demografische gegevens van de bestudeerde patiënten

    weergegeven.

    Tabel 4.1: demografische gegevens van de bestudeerde patiënten

    DEMOGRAFISCHE GEGEVENS 2012

    N=105 (%) 2015

    N=105 (%) p-waarde

    Gemiddelde leeftijd in jaren: 57,4 ± 17,5 63,3 ± 15,9 0,011a

    Geslacht: man 50 (47,6 %) 52 (49,5%) 0,782b vrouw 55 (52,4%) 53 (50,5%)

    Nationaliteit: Belg 100 (95,2%) 101 (96,2%) 1c Nederlander 5 (4,8%) 4 (3,8%)

    Gemiddelde opnameduur (aantal dagen): 23,9 ± 44,0 27,4 ± 45,5 0,572a

    Opname via spoed? neen 90 (85,7%) 83 (79,0%) 0,205b ja 15 (14,3%) 22 (21,0%)

    Reden van opname/diagnose hart en bloedvaten 19 (18,1%) 20 (19,0%) pneumologie 10 (9,5%) 18 (17,1%) gastro-intestinaal stelsel 11 (10,5%) 8 (7,6%) neurologie 5 (4,8%) 5 (4,8%) nefrologie 6 (5,7%) 5 (4,8%) anemie/neutropenie 19 (18,1%) 12 (11,4%) orthopedie 7 (6,7%) 9 (8,6%) oncologie 9 (8,6%) 8 (7,6%) 0,382c ongeluk 3 (2,9%) 4 (3,8%) hepatologie 8 (7,6%) 2 (1,9%) urologie 0 (0,0%) 2 (1,9%) algemene malaise 1 (1,0%) 5 (4,8%) intoxicatie 1 (1,0%) 1 (1,0%) chirurgische ingreep 0 (0,0%) 2 (1,9%) psychiatrie 1 (1,0%) 0 (0,0%) endocrinologie 5 (4,8%) 4 (3,8%)

    Type behandeling: operatie 27 (25,7%) 26 (24,8%) medicamenteus 64 (61,0%) 65 (61,9%) onderzoeken 3 (2,9%) 2 (1,9%) 0,462c operatie + medicamenteus 8 (7,6%) 12 (11,4%) onderzoeken + medicamenteus 3 (2,9%) 0 (0,0%)

  • 24

    Tabel 4.1: demografische gegevens van de bestudeerde patiënten (vervolg)

    DEMOGRAFISCHE GEGEVENS 2012

    N=105 (%) 2015

    N=105 (%) p-waarde

    Afdeling: Algemene en hepatobiliaire heelkunde 5 (4,8%) 5 (4,8%) Algemene inwendige ziekten 5 (4,8%) 5 (4,8%) Brandwondencentrum 3 (2,9%) 3 (2,9%) Cardiologie 5 (4,8%) 5 (4,8%) Endocrinologie 5 (4,8%) 5 (4,8%) Gastro-enterologie 5 (4,8%) 5 (4,8%) Geriatrie 5 (4,8%) 5 (4,8%) Hematologie 5 (4,8%) 5 (4,8%) Gastro-intestinale heelkunde 2 (1,9%) 2 (1,9%) Thoracale en vasculaire heelkunde 3 (2,9%) 3 (2,9%) Locomotorische revalidatie 5 (4,8%) 5 (4,8%) 1c Revalidatiecentrum 5 (4,8%) 5 (4,8%) Medische oncologie 3 (2,9%) 3 (2,9%) Radiotherapie 2 (1,9%) 2 (1,9%) Nefrologie 5 (4,8%) 5 (4,8%) Neurochirurgie 2 (1,9%) 2 (1,9%) Neurologie 3 (2,9%) 3 (2,9%) Pneumologie 5 (4,8%) 5 (4,8%) Reumatologie 5 (4,8%) 5 (4,8%) Urologie 5 (4,8%) 5 (4,8%) Plastische heelkunde 5 (4,8%) 5 (4,8%) Hartchirurgie 5 (4,8%) 5 (4,8%) Intensieve zorg 12 (11,4%) 12 (11,4%)

    Afkomst: rust- en verzorgingstehuis 2 (1,9%) 2 (1,9%) ander ziekenhuis 9 (8,6%) 6 (5,7%) 0,870c thuis 67 (63,8%) 66 (62,9%) andere instelling 0 (0,0%) 0 (0,0%) transfer binnen het UZ Gent 27 (25,7%) 31 (29,5%)

    Transfer: N = 31 (%) N = 31 (%)

    hematologie 1 ( 3,2%) 0 (0,0%) orthopedie 4 (12,9%) 5 (16,1%) gastro-enterologie 2 (6,5%) 0 (0,0%) geriatrie 1 (3,2%) 0 (0,0%) intensieve zorg 22 (71,0%) 20 (64,5%) 0,537c reumatologie 0 (0,0%) 1 (3,2%) pneumologie 0 (0,0%) 1 (3,2%) stroke unit 0 (0,0%) 2 (6,5%) hartbewaking 0 (0,0%) 1 (3,2%) neurologie 1 (3,2%) 1 (3,2%)

    a: ongepaarde T-test b: Pearson Chi-Square-test (X

    2)

    c: Fisher’s Exact Test

    Uit tabel 4.1 volgt dat er een significant verschil (p-waarde 0,011) te zien is in gemiddelde

    leeftijd tussen de 2 studieperioden (57,4 ± 17,5 in 2012 versus 63,3 ± 15,9 in 2015). Het

  • 25

    geslacht is ongeveer gelijk verdeeld, zo zijn er telkens meer vrouwen dan mannen. In 2012

    zijn 5 vrouwen meer geanalyseerd, in 2015 is het verschil tussen beide geslachten slechts 1

    vrouw meer. Dit verschil is louter toevallig wegens de willekeurige selectie van patiënten en

    is niet significant. In deze studie hebben de patiënten 2 verschillende nationaliteiten: Belg of

    Nederlander. De meerderheid van de patiënten draagt de Belgische nationaliteit (100

    patiënten in 2012 en 101 patiënten in 2015).

    Er blijkt geen statistisch significant verschil te zijn in de gemiddelde opnameduur tussen de

    2 bestudeerde termijnen. In de eerste periode is de gemiddelde opnameduur 23,9 ± 44,0

    dagen en in de 2e periode bedraagt deze 27,4 ± 45,5. Uit de resulaten blijkt ook dat er 7

    patiënten meer via de spoeddienst worden opgenomen in 2015, maar dit is geen significant

    verschil. Als er naar de afkomst van de gehospitaliseerde patiënten wordt gekeken, zien we

    dat de meerderheid van de patiënten van thuis uit afkomstig is. Een klein aantal wordt

    doorverwezen vanuit een ander ziekenhuis en iets minder dan 1/6e van de patiënten komt

    van een andere afdeling binnen het UZ Gent. Deze overplaatsing vindt plaats tussen

    verschillende diensten: hematologie, orthopedie, gastro-enterologie, geriatrie,

    reumatologie, pneumologie, neurologie, stroke unit of hartbewaking, maar het overgrote

    deel van de geselecteerde patiënten kent een transfer van op intensieve zorgen. In totaal

    vinden we 31 patiënten in 2012 en 31 in 2015 met een transfer.

    De reden van opname is tussen de verschillende patiënten vrij uiteenlopend. Deze worden

    gegroepeerd in een aantal hoofdredenen/diagnosen. Uit de tabel volgt dat de meeste

    patiënten opgenomen worden voor cardiovasculaire problemen en vaatstoornissen zoals

    bloeddrukschommelingen, angor, ischemie, coronaire bypassoperatie, cordecompensatie

    etc. Ook pneumologische (pneumonie, COPD) en gastro-intestinale klachten (GI bloeding,

    dysfagie, maagzuurproblemen), anemie/neutropenie, oncologische problemen,

    orthopedische hinder en hepatologische problematiek (levercirrose en levertransplantatie)

    komen frequent voor als hoofddiagnose.

    Tijdens de hospitalisatie in het UZ Gent zijn er verschillende behandelingsmogelijkheden:

    het uitvoeren van onderzoeken, het ondergaan van een operatie of een medicamenteuze

    behandeling. Ook een combinatie van al deze behandelingen is mogelijk. Het merendeel van

    de patiënten heeft een medicamenteuze behandeling gekregen (61,0% en 61,9%), wat voor

  • 26

    3 patiënten in 2012 gecombineerd is met het uitoefenen van onderzoeken. Dit laatste is niet

    het geval in 2015. Respectievelijk 7,6% en 11,4% van de patiënten hebben een operatie

    ondergaan, gevolgd door een medicamenteuze behandeling. Ook het aantal uitgevoerde

    operaties ging gelijk op in beide periodes (1% verschil) waardoor er geen verschil is qua type

    behandeling in de onderzoeksperioden.

    4.2 INDICATIE VOOR EEN PPI EN TYPE INGENOMEN PPI

    4.2.1 Indicatie voor een PPI

    Het opstarten van een PPI is voor verschillende indicaties gerechtvaardigd. In tabel 4.2

    worden de redenen weergegeven waarom de patiënten in deze retrospectieve studie gestart

    zijn met een PPI.

    Tabel 4.2: indicatie voor een PPI

    INDICATIE VOOR EEN PPI 2012

    N=105 (%) 2015

    N=105 (%) p-waarde

    brandwonden (>35% lichaamsoppervlakte) 3 (2,9%) 1 (1,0%) hepatisch coma (graad IV hepatische encefalopathie) 0 (0,0%) 1 (1,0%) levertransplantatie tijdens opname 1 (1,0%) 1 (1,0%) multipele trauma 2 (1,9%) 0 (0,0%) niertransplantatie tijdens opname 2 (1,9%) 2 (1,9%) sepsis / septische shock 2 (1,9%) 2 (1,9%) Barrett 1 (1,0%) 1 (1,0%) complicatie op ulcer (bloeding/perforatie) 1 (1,0%) 0 (0,0%) dyspepsie 0 (0,0%) 1 (1,0%) erosieve oesofagitis / erosief slokdarmlijden 1 (1,0%) 0 (0,0%) gastritis 1 (1,0%) 2 (1,9%) gastro-intestinale bloeding/perforatie 2 (1,9%) 1 (1,0%) gastro-oesofagale reflux 1 (1,0%) 0 (0,0%) hiatus hernia 3 (2,9%) 4 (3,8%) oesofagitis 5 (4,8%) 3 (2,9%) 0,940a preventie recidief ulcus pepticum (maagzweer) 1 (1,0%) 4 (3,8%) preventie ulcera door NSAID’s 7 (6,7%) 5 (4,8%) pyrosis / zuurbranden 1 (1,0%) 0 (0,0%) refluxoesofagitis 8 (7,6%) 6 (5,7%) partiële gastrectomie met behoud antrum 0 (0,0%) 1 (1,0%) stress ulcus profylaxe 14 (13,3%) 10 (9,5%) ulcus pepticum (maagzweer) 2 (1,9%) 1 (1,0%) Zollinger-Ellison syndroom 1 (1,0%) 0 (0,0%) geen indicatie in medische voorgeschiedenis voor opstart PPI thuis 34 (32,4%) 43 (41,0%) geen indicatie voor opstart in het ziekenhuis 8 (7,6%) 12 (11,4%) Barrett + refluxoesofagitis 1 (1,0%) 1 (1,0%) gastritis + refluxoesofagitis 1 (1,0%) 0 (0,0%) Barrett + ulcus pepticum 1 (1,0%) 0 (0,0%) bloeding 1 (1,0%) 0 (0,0%) preventie GERD Mallory Weis

    0 (0,0%) 0 (0,0%)

    1 (1,0%) 1 (1,0%)

  • 27

    Tabel 4.2: indicatie voor een PPI (vervolg)

    INDICATIE VOOR EEN PPI

    2012 N=105 (%)

    2015 N=105 (%)

    p-waarde

    maagtubulatie 0 (0,0%) 1 (1,0%) 0,940a a: Fisher’s Exact Test

    Uit de tabel volgt dat de meest voorkomende reden voor het starten van een PPI, stress

    ulcus profylaxe is (13,3% en 9,5%). Deze profylaxe wordt vooral toegepast op de dienst

    intensieve zorgen. De 2e meest voorkomende indicatie is refluxoesofagitis (7,6% en 5,7%),

    gevold door de preventie van ulcera door NSAID’s (6,7% en 4,8%). We zien ook dat

    oesofagitis en hiatus hernia veel voorkomende oorzaken zijn voor het opstarten van een PPI

    (respectievelijk 7,7% en 6,7%). In de eerste studieperiode zijn er 3 patiënten die lijden aan

    meerdere aandoeningen waarvoor een PPI gegeven wordt: gastritis en refluxoesofagitis,

    Barrett en een maagzweer, refluxoesofagitis en Barrett. In de tabel merken we ook dat maar

    liefst 40,0% van de patiënten in 2012 en 52,4% van de patiënten in 2015 geen indicatie

    hebben voor hun PPI, zowel wanneer deze thuis opgestart wordt, als in het ziekenhuis.

    Tabel 4.3: Is de indicatie voor de PPI correct?

    CORRECTE INDICATIE? 2012

    N=105 (%) 2015

    N=105 (%) p-waarde

    ja 63 (60,0%) 50 (47,6%)

    neen, geen indicatie PPI opstart thuis 34 (32,4%) 43 (41,0%) 0,188a

    nee, geen indicatie PPI opstart ziekenhuis 8 (7,6%) 12 (11,4%) a: Pearson Chi-Square-test (X²)

    Wat betreft het opstarten zonder indicatie is het verschil tussen beide periodes ook

    merkbaar in patiënten waarbij de PPI opgestart is tijdens hun hospitalisatie in het ziekenhuis,

    zonder gegronde indicatie. Voor 7,6% van de patiënten in 2012 is er geen reden om een PPI

    kuur te starten, na het invoeren van de aangepaste richtlijn is dit percentage vergroot tot

    11,4%. Toch is er geen sprake van een statistisch significant verschil (p-waarde 0,188) tussen

    beide periodes. We zien in de helft van de gevallen een correcte indicatie voor het opstarten

    van een PPI, namelijk 60,0% in 2012 en 47,6% in 2015. In totaal is er dus bij 40,0% van de

    patiënten in 2012 geen indicatie en bij 52,4% in 2015 ook niet, maar dit duidt op geen

    significant verschil.

    4.2.2 Overzicht van de gebruikte protonpompinhibitor

    Voor een overzicht van de gebruikte PPI verwijzen we naar tabel 4.4.

    4.2.2.1 Thuismedicatie

    Vóór de implementatie van de richtlijn in 2012 staat 75,2% van de bestudeerde patiënten

    al op een PPI thuis voordat ze opgenomen worden in het UZ Gent. Voor de overige patiënten

  • 28

    heeft men de PPI therapie pas opgestart tijdens de hospitalisatie. De meest voorgeschreven

    PPI als thuismedicatie is pantoprazole (63,3%), gevolgd door omeprazole (32,9%). Twee

    patiënten staan op esomeprazole en 1 patiënt neemt een H2RA in, namelijk ranitidine. Dit is

    geen uitzondering, aangezien volgens de richtlijn in die periode, ook een H2RA

    gerechtvaardigd was. Er is geen significant verschil wanneer we dit vergelijken met de 2e

    periode, na het invoeren van de aangepaste richtlijn. Toen is voor 24 patiënten een PPI

    opgestart tijdens hun hospitalisatie en staan 81 patiënten al op een PPI thuis. Ook in deze

    periode is pantoprazole opnieuw de meest voorgeschreven PPI, met een iets hoger aandeel

    dan in 2012 (67,9%). Andere PPI’s die gebruikt worden, zijn omeprazole (24,7%),

    esomeprazole (6,2%) en lansoprazole (1,2%). Onder de patiënten die omeprazole nemen,

    staat er 1 patiënt op de merknaam Losec® Mups dat via een maagsonde wordt toegediend.

    4.2.2.2 Ontslagmedicatie

    Bij het ontslaan van patiënten uit het ziekenhuis stopt geen enkele patiënt de inname van

    de PPI in de eerste onderzoekstermijn. Tweeënvijftig patiënten krijgen een PPI mee naar

    huis als ontslagmedicatie, zonder dat er een datum vermeld wordt wanneer de patiënt in

    kwestie, de inname van zijn PPI moet stoppen. Van alle patiënten die een PPI als

    ontslagmedicatie meekrijgen, is in de helft van de gevallen de onderhoudsbehandeling

    gerechtvaardigd (50,5%). Vergeleken met de 2e studieperiode merken we een statistisch

    significant verschil: 5,7% van de patiënten beëindigt de PPI therapie in het UZ. De helft van

    de patiënten met een PPI als ontslagmedicatie, weet opnieuw niet wanneer hun PPI therapie

    moet beëindigd worden. In tegenstelling tot 2012, zijn er nu toch 2 patiënten die een

    stopdatum voor hun PPI vermeld krijgen. Wat de gerechtvaardigdheid van een

    onderhoudsbehandeling betreft, zien we dat dit nu maar voor 40% gerechtvaardigd is, wat

    een daling betekent ten opzichte van 2012.

    Er is een statistisch significant verschil met de 1e studieperiode wanneer we kijken naar het

    type PPI dat als ontslagmedicatie gegeven wordt (p-waarde 0,002). In 2012 krijgt 62,9% van

    de patiënten pantoprazole toegediend, in 2015 bedraagt dit 79,8% wat een stijging van

    16,9% betekent. Omeprazole is de 2e PPI die het vaakst voorgeschreven wordt, maar die een

    daling (9,5%) kent van 2012 naar 2015 toe. Onder deze patiënten gebruikt 1 patiënt Losec®

    Mups in 2012 tegenover 4 patiënten in 2015. Dit is conform de huidige richtlijn die

    pantoprazole als 1e keuze PPI weergeeft gezien pantoprazole behoort tot het

  • 29

    ziekenhuisformularium. Het is dus logisch dat er in 2015 een daling te zien is in voorschriften

    van omeprazole met als gevolg een minieme stijging van pantoprazole voorschriften. Drie

    patiënten in 2012 en twee in 2015 hebben esomeprazole toegediend gekregen, lansoprazole

    is enkel in 2015 gebruikt. In de periode januari – april 2015 is er bovendien 1 patiënt die een

    combinatie van PPI’s inneemt, omeprazole gecombineerd met pantoprazole. Dit is echter

    niet het geval in 2012. Bovendien valt het ook op dat in 2012 alle patiënten een PPI mee

    naar huis krijgen, in tegenstelling tot 2015 waar 6 patiënten het ziekenhuis verlaten zonder

    een PPI.

    4.2.2.3 Medicatie op intensieve zorgen

    In 2012 hebben 32 patiënten tijdens hun hospitalisatie een periode op de dienst intensieve

    zorgen verbleven. Zeventien patiënten hebben daar pantoprazole gekregen en de overige

    patiënten ranitidine, dit is normaal gezien de richtlijn van toen die stelt dat er op IZ toen

    ranitidine moest toegediend worden. Dit verschilt significant met de 2e studieperiode. Toen

    hebben 31 patiënten op IZ gelegen en is er geen ranitidine meer toegediend. Pantoprazole is

    de meest gegeven PPI op IZ (volledig volgens de huidige richtlijn), toch is er nog een klein

    aandeel aan omeprazole (16,1%), inclusief Losec® Mups bij 3 patiënten met een maagsonde

    (enkel in 2015) terug te vinden. De richtlijn van 2012 stelt dat op IZ omeprazole suspensie

    moest toegediend worden, in 2015 is dit Losec® Mups geworden.

    Tabel 4.4: type PPI thuis, bij ontslag en op IZ

    TYPE PROTONPOMPINHIBITOR 2012 2015 p-waarde

    PPI als thuismedicatie? N=105 (%) N=105 (%)

    ja 79 (75,2%) 81 (77,1%) 0,746a neen, PPI opgestart in het ziekenhuis 26 (24,8%) 24 (22,9%)

    Type thuismedicatie N=79 (%) N=81 (%)

    esomeprazole 2 (2,5%) 5 (6,2%) lansoprazole 0 (0,0%) 1 (1,2%) omeprazole 26 (32,9%) 20 (24,7%) 0,321b pantoprazole 50 (63,3%) 55 (67,9%) rabeprazole 0 (0,0%) 0 (0,0%) ranitidine 1 (1,3%) 0 (0,0%)

    Ontslagmedicatie N=105 (%) N=105 (%)

    PPI gestopt in het ziekenhuis 0 (0,0%) 6 (5,7%) ontslagmedicatie zonder stopdatum PPI 52 (49,5%) 55 (52,4) 0,015b ontslagmedicatie met stopdatum PPI 0 (0,0%) 2 (1,9%) verderzetting is gerechtvaardigd (onderhoudsbehandeling) 53 (50,5%) 42 (40,0%)

    Type ontslagmedicatie N=105 (%) N=99 (%)

    esomeprazole 3 (2,9%) 2 (2,0%) lansoprazole 0 (0,0%) 1 (1,0%) 0,002b omeprazole 27 (25,7) 16 (16,2)

  • 30

    Tabel 4.4: type PPI thuis, bij ontslag en op IZ (vervolg)

    TYPE PROTONPOMPINHIBITOR 2012 2015 p-waarde

    pantoprazole 66 (62,9%) 79 (79,8%) rabeprazole 0 (0,0%) 0 (0,0%) 0,002b ranitidine 9 (8,6%) 0 (0,0%) omeprazole + pantoprazole 0 (0,0%) 1 (1,0%)

    Medicatie op intensieve zorgen N=32 (%) N=31 (%)

    esomeprazole 0 (0,0%) 0 (0,0%) lansoprazole 0 (0,0%) 0 (0,0%) omeprazole 0 (0,0%) 5 (16,1%) p

  • 31

    foute dosis voorgeschreven. Dit is meestal te wijten aan het feit dat de patiënt eigenlijk geen

    indicatie heeft voor een PPI. Slechts bij 6 patiënten over heel de studie is er sprake van een

    echte foutieve thuisdosis (te hoog of te laag). Wanneer we de toedieningsfrequentie

    bekijken, valt een analoog profiel op. Meer dan de helft van de patiënten neemt de PPI in

    met een verkeerde frequentie, te wijten aan het ontbreken van een indicatie voor het

    nemen van een PPI. Enkel bij 3 geval