Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

96
Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs Een verkennend onderzoek Opdrachtgever: Onderwijsraad ECORYS Ruud van der Aa Arjan Uwland Sabine Descka Rotterdam, 21 juni 2007

Transcript of Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Page 1: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs

Een verkennend onderzoek

Opdrachtgever: Onderwijsraad

ECORYS

Ruud van der Aa

Arjan Uwland

Sabine Descka

Rotterdam, 21 juni 2007

Page 2: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)
Page 3: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

AA/CG EE15422rap

ECORYS Nederland BV

Postbus 4175

3006 AD Rotterdam

Watermanweg 44

3067 GG Rotterdam

T 010 453 88 00

F 010 453 07 68

E [email protected]

W www.ecorys.nl

K.v.K. nr. 24316726

ECORYS Arbeid & Sociaal Beleid

T 010 453 88 05

F 010 453 88 34

Page 4: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

AA/CG EE15422rap

Page 5: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

AA/CG EE15422rap

Inhoudsopgave

Voorwoord 9

Samenvatting 11

1 Inleiding 19 1.1 Achtergrond van het onderzoek 19 1.2 Doel en onderzoeksvragen 20

1.2.1 Onderzoeksdoel 20 1.2.2 Onderzoeksvragen 20

1.3 Onderzoeksaanpak 21 1.4 Leeswijzer 22

2 Analytisch kader 23 2.1 Inleiding 23 2.2 Directe en indirecte gevolgen 23 2.3 Opkomende kenniseconomieën? 24 2.4 Enkele definities 25

3 Opkomende economieën 27 3.1 Inleiding 27 3.2 China 27

3.2.1 Ontwikkeling op hoofdlijnen 27 3.2.2 Invloed van China op Nederland 29 3.2.3 Toekomstige ontwikkelingen 30

3.3 India 31 3.3.1 Ontwikkeling op hoofdlijnen 31 3.3.2 Invloed van India op Nederland 32 3.3.3 Toekomstige ontwikkelingen 33

3.4 Polen 33 3.4.1 Ontwikkeling op hoofdlijnen 33 3.4.2 Invloed van Polen op Nederland 35 3.4.3 Toekomstige ontwikkeling 35

3.5 Brazilië 36 3.5.1 Ontwikkeling op hoofdlijnen 36 3.5.2 Invloed van Brazilië op Nederland 37 3.5.3 Toekomstige ontwikkeling 38

3.6 Resumé 38

Page 6: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

AA/CG EE15422rap

4 Gevolgen van opkomende economieën op de Nederlandse arbeidsmarkt 41 4.1 Inleiding 41 4.2 Toetreding van buitenlandse werknemers op de Nederlandse arbeidsmarkt 41 4.3 Verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland 42

4.3.1 Outsourcing en offshoring 42 4.3.2 Omvang en gevolgen 42 4.3.3 Invloed op Nederlandse arbeidsmarkt 44 4.3.4 Toekomstige dominantie van China? 45

4.4 Reacties van bedrijven op verlies van arbeidsplaatsen 45 4.4.1 Sociaal plan 45 4.4.2 De rol van scholing in een sociaal plan 46 4.4.3 Proactief handelen 47

4.5 Reacties van multinationals op opkomende economieën 47 4.6 Veranderende vraag naar competenties 50

4.6.1 Gevolgen voor de vraag naar personeel 50 4.6.2 Internationale competenties 51 4.6.3 Verdwijnt de vraag naar sommige opleidingen? 51

4.7 Resumé 52

5 Effecten van opkomende economieën op het onderwijs 55 5.1 Inleiding 55 5.2 Mobiliteit van studenten 55

5.2.1 Primair en voortgezet onderwijs 56 5.2.2 Middelbaar beroepsonderwijs 56 5.2.3 Hoger onderwijs 56

5.3 Kenniswerkers in het hoger onderwijs 58 5.3.1 Buitenlandse kenniswerkers in het hoger onderwijs 58 5.3.2 Nederlandse kenniswerkers in het buitenland 59 5.3.3 Ontwikkelingen op de lange termijn 60

5.4 Het ontstaan van nieuwe onderwijsmarkten 60 5.4.1 Middelbaar beroepsonderwijs 60 5.4.2 Hoger onderwijs 61

5.5 Internationalisering van opleidingen 62 5.5.1 Middelbaar beroepsonderwijs 62 5.5.2 Hoger onderwijs 63 5.5.3 Opleidingen gericht op nieuwe markten 64

5.6 Resumé 64

6 Lessen uit andere landen 67 6.1 Inleiding 67 6.2 Verenigde Staten 67

6.2.1 Invloeden van de nieuw opkomende kenniseconomieën 67 6.2.2 Hoofdlijnen onderwijsbeleid 69

6.3 Verenigd Koninkrijk 70 6.3.1 Invloeden van de nieuw opkomende kenniseconomieën 71 6.3.2 Hoofdlijnen onderwijsbeleid 72

6.4 Finland 74

Page 7: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

AA/CG EE15422rap

6.4.1 Invloeden van de nieuw opkomende economieën 74 6.4.2 Hoofdlijnen van beleid 75

6.5 Resumé 77

7 Slotbeschouwing 81 7.1 Inleiding 81 7.2 Reflectie op de onderzochte landen 82 7.3 Type effecten 82 7.4 Lessen uit andere landen 86 7.5 Tot slot 87

Referenties 89

Geïnterviewde personen 95

Page 8: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)
Page 9: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 9

Voorwoord

Op verzoek van de Onderwijsraad heeft ECORYS zich met veel plezier verdiept in de

voorliggende studie naar de relatie tussen opkomende economieën en het Nederlandse

onderwijs. Gebruik makend van beschikbare data en interviews in Nederland en het

buitenland (VS, VK en Finland) hebben wij getracht de complexiteit van het onderwerp

inzichtelijk te maken. Of wij hierin geslaagd zijn, is aan de lezer om te beoordelen.

De studie maakt duidelijk dat er geen simpele verbanden bestaan tussen de

ontwikkelingen in opkomende economieën van Brazilië, India, China en Polen en het

Nederlandse onderwijs. De nauwe samenhang met andere ontwikkelingen zoals

automatisering en technologische vernieuwingen zijn in veel gevallen niet los te zien van

de concurrentie uit de opkomende economieën. In dit opzicht vormen de opkomende

economieën wel een extra complicerende factor in de relatie tussen onderwijs en

economie. Maar ook een factor die nieuwe kansen biedt!

De studie laat tevens zien dat ook andere Westerse economieën, zoals de Verenigde

Staten, het Verenigd Koninkrijk en Finland met de opkomende economieën te maken

hebben. In sommige gevallen kunnen we leren van de acties die daar in gang zijn gezet.

Tegelijkertijd zit het Nederlandse onderwijs niet stil. Op velerlei manieren speelt

internationalisering reeds een belangrijke rol in het Nederlandse onderwijs, mede

ingegeven door het streven om concurrerende nieuwe werknemers op te leiden.

Het onderzoek is uitgevoerd door een team van onderzoekers bestaande uit: Ruud van der

Aa (projectleider), Sabine Descka (thema referentielanden) en Arjan Uwland. Daarnaast

hebben de onderzoekers dankbaar gebruik gemaakt van de inzet van Margaret

Chotkowski voor de analyse van beschikbare literatuur.

De onderzoekers willen op deze plaats graag de geïnterviewden in binnen- en buitenland

(zie bijlage) bedanken voor hun bereidwillige medewerking.

Vanuit de Onderwijsraad is het onderzoek op kritische wijze begeleid door Simone

Löhner en Adrie van de Rest. Wij danken hen voor hun commentaar en suggesties,

waarvan wij hebben kunnen profiteren.

De onderzoekers

Page 10: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)
Page 11: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 11

Samenvatting

De Onderwijsraad heeft ECORYS gevraagd een verkennend onderzoek te doen naar de

effecten van opkomende economieën op het onderwijs in Nederland. In dit rapport vindt

u de resultaten van deze studie. In deze samenvatting bespreken wij de antwoorden op de

gestelde onderzoeksvragen:

Onderzoeksvraag 1

Wat is de stand van zaken, de demografische ontwikkeling en de prognose vanuit een sociaal-economisch

perspectief voor de situatie in China, India, Polen en Brazilië?

Vanaf het begin van de jaren negentig begon China, tot op dat moment in veel opzichten

een slapende reus, aan een indrukwekkende groeiperiode. Niet eerder in de recente

geschiedenis heeft een land over een langere periode dezelfde groeicijfers weten te

realiseren als China. In het kielzog van China laten ook andere Aziatische landen zoals

India een forse economische groei zien. De uitbreiding van de Europese Unie heeft voor

landen dichter bij huis, zoals Polen, een positief effect op de groei. De opkomst van deze

en andere economieën leidt tot een wereldwijde verschuiving van de economische

verhoudingen. China heeft zich al weten te ontwikkelen tot de derde handelsnatie van de

wereld.

Het is echter moeilijk om de specifieke invloed van individuele economieën als India en

Brazilië te onderscheiden binnen de macro-effecten. Hiervoor zijn de contacten met

Nederland nog te beperkt. China vormt hierop een uitzondering. De opkomst van de

economieën heeft netto een positief effect voor de Nederlandse economie. Er ontstaan

nieuwe afzetmarkten voor het Nederlandse bedrijfsleven en de import van goedkope

(Chinese) producten dempt de inflatie en verhoogt de koopkracht. Ook worden er banen

gecreëerd door de toegenomen handelsstromen die via Nederland verlopen.

Op microniveau kunnen er zich wel negatieve effecten voordoen, met name in sectoren

die worden geconfronteerd met verplaatsing van productie of waarin werknemers

concurrentie ondervinden van Oost-Europese werknemers. In 2004 kwamen er

70.000 migranten uit Midden- en Oost-Europa naar Nederland, voornamelijk voor

kortdurende vacatures. Het grootste deel van deze migranten is afkomstig uit Polen. De

verwachting is dat na het openstellen per 2007 van de grenzen voor werknemers uit Oost-

Europa de toestroom van migranten zal oplopen. Geredeneerd vanuit de economische

theorie is het aannemelijk dat stijging van het aantal arbeidsmigranten leidt tot een

verdringing van Nederlandse werknemers en een matigend effect heeft op de

loonontwikkeling in de genoemde sectoren.

Page 12: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 12

Onderzoeksvraag 2

Wat is de invloed van de ontwikkelingen in deze landen op het onderwijs in Nederland op korte en lange

termijn?

In het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen directe gevolgen voor het onderwijs en

indirecte gevolgen voor het onderwijs, die via de arbeidsmarkt lopen.

De directe effecten voor het onderwijs laten zich als volgt indelen:

• mobiliteit van studenten;

• mobiliteit van kenniswerkers;

• nieuwe afzetmarkten voor het onderwijs;

• aanpassingen in het curriculum.

We bespreken elk effect hier kort.

Mobiliteit van studenten

De sterke economische groei van de opkomende economieën leidt tot een toenemende

vraag naar onderwijs in de betreffende landen. Onder invloed van stijgende inkomens en

gebruikmaking van mobiliteitsprogramma’s wordt ook het volgen van onderwijs in het

buitenland voor meer mensen bereikbaar. Volgens cijfers van OCW studeerden in 2005

48.500 (standcijfer) buitenlandse studenten in Nederland. Dat betekent dat ongeveer

8 procent van de totale studentenpopulatie bestaat uit buitenlandse studenten. China is

met 5.000 studenten het grootste herkomstland.

Mobiliteit van kenniswerkers

De toegenomen globalisering heeft geleid tot meer internationalisering van het onderwijs.

In 2005 werd geschat dat ongeveer 20 procent van de kenniswerkers op Nederlandse

universiteiten van buitenlandse afkomst is. Op de technische universiteiten is het

percentage buitenlandse kenniswerkers nog hoger. Deze kenniswerkers vervullen

vacatures waarvoor zeer moeilijk Nederlandse kandidaten zijn te vinden. Vooralsnog zijn

China, India en Polen geen populaire bestemmingen voor Nederlandse kenniswerkers.

Nieuwe afzetmarkten voor het onderwijs

Nederlandse onderwijsinstellingen exporteren kennis en expertise met betrekking tot

(beroeps)onderwijs, bijvoorbeeld door het trainen van lokale trainers of door het

adviseren van lokale onderwijsinstellingen. Zowel in het hoger onderwijs (Platform for

International Education en Profound) als het mbo (Netwerk Internationaal Ondernemen in

het Beroepsonderwijs) zijn er sectorale samenwerkingsverbanden om het internationaal

onderwijs te bevorderen. Vooral hoger onderwijs wordt in toenemende mate gezien als

een product dat de Nederlandse instellingen winst kan opleveren. Door betrokkenen in het

veld wordt het gebrek aan herkenbaar toponderwijs in dit opzicht als een zwak punt

ervaren. De ontwikkeling van zogenaamde ‘centers of excellence’ zou hierin verbetering

kunnen brengen.

Aanpassingen in het curriculum

Door internationaal opererende bedrijven wordt steeds vaker gevraagd om specifieke

vaardigheden die leerlingen moeten beheersen om in een internationale omgeving te

werken. Vroeger gold dit vooral voor functies op hbo/wo-niveau, maar dit speelt meer en

Page 13: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 13

meer ook voor functies op mbo-niveau. Hoewel de relatie tussen opkomende economieën

en curriculum diffuus is, zijn er wel concrete aanwijzingen dat de toenemende inter-

nationalisering heeft geleid tot veranderingen in het curriculum in het mbo. Zo is er in

toenemende mate aandacht voor onderwerpen als EU-burgerschap, omgang met andere

culturen en communicatie. Daarnaast komt steeds meer nadruk te liggen op het leren van

vreemde talen. Hierbij gaat het niet alleen om de ‘klassieke’ vreemde talen als Engels,

Duits en Frans, maar steeds vaker ook om bijvoorbeeld Chinees, Arabisch en Portugees.

In het hoger onderwijs speelt internationalisering al langer. Al vele decennia gaan

studenten naar het buitenland voor hoger onderwijs en wordt er door docenten en

onderzoekers samengewerkt met buitenlandse collega’s. De laatste jaren veranderen

echter de traditionele verhoudingen. Zo gaan onderwijsinstellingen bijvoorbeeld in

toenemende mate samenwerkingsverbanden aan met buitenlandse partners, worden er

campussen in het buitenland opgezet en vindt ‘distance learning’ door ICT-toepassingen

steeds vaker plaats. Vroeger betrof internationalisering een apart aandachtspunt binnen

universiteiten. Nu is internationale samenwerking steeds meer een integraal onderdeel

van de kerntaken. Dit wordt ook steeds meer zichtbaar in het curriculum. Steeds meer

vakken worden in het Engels gegeven. Op een aantal universiteiten worden masters alleen

nog maar in het Engels gegeven.

Evenals in het mbo geldt voor het hoger onderwijs dat beleidsreacties met betrekking tot

internationalisering in de meeste gevallen niet specifiek op de opkomende economieën

zijn gericht, maar een veel bredere context kennen.

De indirecte effecten voor het onderwijs, die via de arbeidsmarkt tot stand komen zijn

achtereenvolgens:

• toetreding van Oost-Europese werknemers tot de Nederlandse arbeidsmarkt;

• verlies van werkgelegenheid als gevolg van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten;

• inhoudelijke veranderingen van werkgelegenheid als gevolg van verplaatsing van

bedrijfsactiviteiten.

Toetreding van Oost-Europese werknemers

Het aantal Polen dat de afgelopen jaren voor bepaalde tijd in Nederland heeft gewerkt, is

substantieel te noemen. In 2004 vulden 70.000 Polen ongeveer 100.000 vacatures op voor

kortdurende banen, drie keer zoveel als in 2000. De verwachting bestaat dat dit aantal met

de openstelling van de grenzen per 1 mei 2007 verder zal toenemen. De (voornamelijk

Poolse) migranten worden vooral ingezet in de bouw, land- en tuinbouw, transport en

binnenvaart. Wat de effecten zijn van de inzet van migranten is moeilijk aan te geven.

Geredeneerd vanuit de economische theorie is het aannemelijk dat stijging van het aantal

arbeidsmigranten tot verdringing van Nederlandse werknemers leidt en een matigend

effect heeft op de loonontwikkeling in de genoemde sectoren. Dit geldt vooral in periodes

van lage economische groei in Nederland. De effecten treffen vooral laag- en middelbaar

geschoolde werknemers.

Verlies van werkgelegenheid

De beschikbare gegevens wijzen erop dat het verplaatsen van werkzaamheden naar het

buitenland slechts beperkte invloed heeft op de werkgelegenheid in Nederland. Op basis

hiervan concluderen wij dat de opkomst van economieën als China, India en Polen niet of

Page 14: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 14

nauwelijks heeft geleid tot een hogere werkloosheid of tot een toename van verschui-

vingen tussen sectoren. Dit neemt overigens niet weg dat de sociale gevolgen als gevolg

van bedrijfsluitingen op microniveau vaak ingrijpend kunnen zijn.

Wat in de discussies vaak over het hoofd wordt gezien is dat de opkomst van nieuwe

economieën ook positieve effecten heeft voor de Nederlandse economie. Er ontstaan

nieuwe afzetmarkten voor het Nederlandse bedrijfsleven en de import van goedkope

producten dempt de inflatie en verhoogd de koopkracht.

Hoewel het algemene beeld is dat bedrijfsactiviteiten leiden tot verlies aan relatief laag

gekwalificeerde arbeid, bestaat er ook het beeld dat dit in toenemende mate ook zou

gelden voor hooggekwalificeerde arbeid. Dit beeld kunnen wij op basis van de

beschikbare gegevens ontkennen noch bevestigen. Verschillende studies komen tot

tegengestelde conclusies waar het gaat om het verplaatsen van R&D activiteiten.

Inhoudelijke veranderingen van werkgelegenheid

De inhoudelijke veranderingen in werkgelegenheid die een gevolg zijn van de

verplaatsing van bedrijfsactiviteiten of de concurrentie van opkomende economieën

hebben niet evident geleid tot het verdwijnen van bepaalde opleidingen. De samenhang

met andere processen, zoals in de technologie, maakt dat een dergelijke conclusie niet

simpelweg is te trekken. In samenhang hebben deze processen wel effect op de

kwalitatieve vraag naar personeel. Zo wordt in het bankwezen steeds meer waarde

gehecht aan communicatieve vaardigheden, servicegerichtheid en het kunnen omgaan

met culturele diversiteit. Dergelijke competenties zouden kunnen worden samengevat

onder de term ‘emotionele intelligentie’. Bij bedrijven als Philips en CORUS wordt door

de technologische ontwikkelingen (inhoudelijke) flexibiliteit steeds belangrijker.

Medewerkers moeten breed inzetbaar zijn en met hun competenties snel kunnen reageren

op veranderingen in de markt. Tot op zekere hoogte wordt een toenemende flexibiliteit

gerealiseerd door hoger opgeleide werknemers aan te nemen. Het werk voor lager

opgeleiden verdwijnt langzaam maar zeker bij de multinationals.

Niet alleen voor multinationals, maar ook voor veel bedrijven in het MKB geldt dat zij

steeds meer in een internationale omgeving opereren. Dit stelt nieuwe eisen aan de

werknemers, in de zin van talenkennis, interculturele vaardigheden en praktische

vaardigheden voor het onderhouden van contacten met het buitenland (zoals kennis van

wetgeving, zelfstandigheid, ondernemerschap et cetera).

Onderzoeksvraag 3:

Vergen deze ontwikkelingen een andere onderwijsinhoud of structuur van bepaalde onderwijssectoren?

De resultaten van ons onderzoek geven geen concrete aanwijzingen dat de opkomende

economieën sec redenen zijn voor aanpassingen in de onderwijsinhoud of structuur van

bepaalde onderwijssectoren. Ten eerste is dit niet aan de orde vanwege het feit dat het

verplaatsen van werkzaamheden naar het buitenland maar beperkte invloed heeft op de

werkgelegenheid in Nederland. De opkomst van economieën als China, India en Polen

heeft niet of nauwelijks geleid tot een hogere werkloosheid of tot een toename van

verschuivingen tussen sectoren. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat bepaalde

opleidingen onder invloed van de opkomende economieën minder gevraagd worden. Ten

Page 15: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 15

tweede kunnen de effecten van de opkomende economieën vrijwel niet los worden gezien

van andere processen en ontwikkelingen waar het onderwijs mee wordt geconfronteerd.

Hierbij moet worden gedacht aan zaken als automatisering en uiteenlopende vormen van

technologische vernieuwingen. Het samenspel van deze processen waaronder dat van de

opkomende economieën leidt wel tot een veranderende vraag naar competenties waar het

onderwijs zich rekenschap van moet geven bij de ontwikkeling van curricula.

Onderzoeksvraag 4

Hoe spelen verschillende actoren zoals overheden, het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen in op de

ontwikkelingen?

De reactie van onderwijsinstellingen is hiervoor reeds beschreven bij de beantwoording

van onderzoeksvraag 3. We beperken ons tot de overheid en het bedrijfsleven.

Overheid

Actoren uit overheid, onderwijs en het bedrijfsleven zijn actief in een omgeving waarin

vele verschillende ontwikkelingen plaatsvinden. Het is daarom in veel gevallen moeilijk

om de specifieke reactie van actoren op de opkomende economieën vast te stellen. Zo

heeft bijvoorbeeld de Europese Raad zich in 2000 in Lissabon ten doel gesteld om binnen

tien jaar de meest concurrerende economie in de wereld te zijn. Ook op het terrein van

onderwijs zijn doelen gesteld die in 2010 gehaald moeten zijn. De Nederlandse overheid

heeft diverse beleidsinitiatieven ontplooid om de positie van de Nederlandse economie te

versterken, zoals bijvoorbeeld het Innovatieplatform dat de innovatiekracht van

Nederland moet vergroten. Dit is een voorbeeld van algemene beleidsinitiatieven op

Europees en nationaal niveau, die niet specifiek gericht zijn op de opkomende

economieën, maar daar wel invloed op hebben.

Bedrijfsleven

Het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland is de afgelopen jaren sterk

toegenomen, vooral door grote internationaal georiënteerde bedrijven maar ook door

bedrijven in het MKB. De effecten op de arbeidsmarkt zijn tot op heden niet erg groot.

De gevolgen die zich voordoen raken vooral laagopgeleide werknemers. Ook de komst

van buitenlandse (vooral Poolse) werknemers naar Nederland kan mogelijk leiden tot

verdringing aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Deze negatieve effecten worden

echter op macroniveau ruimschoots gecompenseerd door de positieve effecten die handel

en migratie met zich mee brengen, waarbij wel gerealiseerd moet worden dat de positieve

effecten geleidelijker gaan en minder in het oog springen dan de negatieve effecten, zoals

bijvoorbeeld de sluiting van fabrieken. Wel kunnen er volgens het CPB beperkte

werkgelegenheidsverschuivingen tussen sectoren plaatsvinden en kunnen de lonen van

laagopgeleiden ‘iets gedrukt’ worden.

Diverse grote multinationals als ABN AMRO, Philips en ING scheppen kaders

waarbinnen werknemers continu de eigen inzetbaarheid kunnen vergroten. Er wordt niet

gewacht op het moment waarop een werknemer zijn baan verliest, maar in een zo vroeg

mogelijk stadium wordt gewerkt aan het vergroten van de inzetbaarheid, zodat

werknemers weerbaarder worden gemaakt voor veranderingen op de arbeidsmarkt.

Page 16: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 16

De opkomende economieën hebben weinig effect op de competenties die door bedrijven

van de werknemers worden gevraagd. Andere factoren zoals technologische

ontwikkelingen en internationalisering zijn daarvoor veel belangrijker.

Onderzoeksvraag 5

Hoe kunnen Nederland en Europa de concurrentie aan met de opkomende economieën in een sterk

globaliserende omgeving?

Deze onderzoeksvraag kent een zekere normatieve lading. Immers, er wordt impliciet

verondersteld dat Nederland en Europa de concurrentie met de opkomende economieën

aan zouden moeten gaan. Tot op zekere hoogte is dit waarschijnlijk het geval, maar

tegelijkertijd laat deze studie op diverse plaatsen zien dat er van directe concurrentie, met

evidente winnaars en verliezers, vooralsnog geen sprake lijkt te zijn. En het is nog maar

de vraag of dat in de toekomst het geval zal zijn. Dat neemt niet weg dat de Westerse

economieën alert moeten blijven op hun comparatieve voordeel ten opzichte van de

opkomende economieën, namelijk hun hoog opgeleide beroepsbevolking.

Meer in het algemeen kunnen wij ons vinden in de stelling van het CPB dat wat goed was

voor Nederland, vóór de opkomst van China, India en Polen, ook nu nog steeds goed is.

Beleid moet vooral gericht blijven op het nastreven van een hogere kwaliteit van het

Nederlandse onderwijs en onderzoek. Het CPB wijst er echter tegelijkertijd ook op dat

beleidspassiviteit niet is gewenst in het kader van de opkomende economieën. Door

economische groei van opkomende economieën ontstaan nieuwe afzetmarkten, ook voor

het onderwijs, die nieuwe mogelijkheden bieden. In deze studie hebben wij bovendien

laten zien dat de invloed van opkomende economieën niet los is te zien van andere

processen die de vraag naar onderwijs beïnvloeden, zoals automatisering en andere

technologische vernieuwingen. Hierdoor is in zijn algemeenheid sprake van een trend

naar hoger opgeleid personeel.

De opdracht aan het onderwijsveld is derhalve om aan deze trend tegemoet te komen. Ten

eerste door zoveel mogelijk jongeren te kwalificeren op een voldoende niveau (en dus zo

min mogelijk uitval). Ten tweede moet het onderwijsveld ook rekening houden met

allerlei kwalitatieve veranderingen die zich op de arbeidsmarkt voordoen, waardoor de

competenties waarvoor jongeren worden opgeleid aan erosie onderhevig zijn. In dit

opzicht wordt in de nieuwe economie een steeds groter beroep gedaan op emotionele

intelligentie (zelfstandigheid, communicatie) en inhoudelijke flexibiliteit om op

verandering in de markt snel en adequaat te kunnen reageren. Dit zijn geen nieuwe

inzichten in de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Hooguit dat hier nog eens de

urgentie wordt benadrukt.

In de onderzochte referentielanden (VS, VK en Finland) zijn vergelijkbare

ontwikkelingen gevonden:

• In de referentielanden wordt zowel op instellings- als regeringsniveau veel belang

toegekend aan samenwerkingsverbanden met partners in Zuid-Amerika, Midden -

Oosten en Verre Oosten.

• Aantrekken van toptalent wordt met overheidsregelingen gestimuleerd in landen als

VK en Finland. Hierbij is het mogelijk extra middelen voor onderzoek of hogere

salarissen te financieren.

Page 17: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 17

• Gerichte aanpassingen in het curriculum om buitenlandse studenten te kunnen

onderwijzen. Er zijn geen concrete aanwijzingen gevonden voor aanpassingen in het

curriculum als reactie op de opkomende economieën.

• Specifieke competenties waarop in de meeste landen voor de toekomst wordt ingezet

zijn leiderschap, ondernemerschap, innovatief vermogen, communicatie en

informatiestrategieën. Hierbij wordt overigens opgemerkt dat deze speerpunten in het

competentiebeleid geen exclusieve relatie hebben met de opkomende economieën,

maar meer in het algemeen dienen bij te dragen aan een versterking van de

concurrentiepositie.

• Meer samenwerking met het bedrijfsleven. Om te weten aan welke competenties het

bedrijfsleven specifiek behoefte heeft wordt de band met het bedrijfsleven

aangehaald. Dit is in ieder geval in het VK en Finland het streven. In Finland is de

verantwoordelijkheid voor de regionale arbeidsmarkt opgedragen aan universiteiten,

die contacten met werkgevers in de regio moeten stimuleren.

Hoewel wij het succes van deze beleidsreacties niet hebben onderzocht. verdient het in

onze ogen aanbeveling om in ieder geval nader te bezien of meer structurele samen-

werkingsverbanden met buitenlandse onderwijsinstellingen kunnen bijdragen aan een

verbetering van de afzetmarkt van Nederlandse onderwijsproducten. Ook kan een

voorbeeld worden genomen aan Finland, dat met name in het hoger onderwijs de

samenwerking met het bedrijfsleven sterk intensiveert en daarmee alert kan reageren op

veranderingen in de vraag naar competenties.

Onderzoeksvraag 6

Wat zijn de mogelijkheden, bedreigingen en trends die zichtbaar zijn op basis van de beschrijving en analyse op

korte en lange termijn?

De mogelijkheden voor de Nederlandse economie moeten vooral gezocht worden in de

toegang tot en ontwikkeling van nieuwe afzetmarkten als gevolg van de opkomende

economieën. Het is lastig om deze mogelijkheden nader te specificeren, te meer daar de

creatie van banen in de regel een minder ingrijpend proces is dan het verlies van werk-

gelegenheid als gevolg van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten. In zijn algemeenheid en

in navolging van het voorgaande kan worden gesteld dat een hoger opleidingsniveau een

belangrijke voorwaarde is om van deze mogelijkheden te profiteren, echter wel met

aandacht voor de meer sociaal-normatieve competenties zoals die eerder zijn omschreven.

Of deze competenties als een comparatief voordeel kunnen worden aangemerkt, hangt af

van de sector en het betreffende product.

De bedreigingen bevinden zich vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het is een

gegeven dat het vooral de lager gekwalificeerde werknemers zijn die de meeste kans

hebben om negatieve effecten te ondervinden van bedrijfssluitingen of verplaatsing van

activiteiten. Ten opzichte van R&D-personeel is een voorbehoud op zijn plaats aangezien

de bestaande onderzoeksgegevens hier enigszins in tegenspraak lijken. Maar in navolging

van het voorgaande over banencreatie op basis van comparatieve voordelen lijkt het

onwaarschijnlijk dat op dit niveau op korte termijn grootschalige negatieve effecten zijn

te verwachten.

Page 18: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)
Page 19: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 19

1 Inleiding

1.1 Achtergrond van het onderzoek

De Chinese en Indiase economie zijn bezig met een opmerkelijke opmars. Vooral de

groeipercentages van China zijn spectaculair. Niet eerder in de geschiedenis kende een

land gedurende een langere periode een dergelijke sterke economische groei.

Globalisering is ee

n van de drijvend krachten achter de sterke economische groei van landen als China en

India1.

Globalisering is het proces van wereldwijde integratie, dat sinds het einde van de

20ste eeuw in hoog tempo de wereld om ons heen beïnvloedt en verandert2. Achter-

liggende krachten zijn onder meer het goedkoper worden van transport en vooral de

ontwikkeling van nieuwe communicatiemiddelen. Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat

grenzen vervagen en fysieke beperkingen verdwijnen. Globalisering heeft vele aspecten.

Het is een proces dat niet alleen economische, maar ook politieke, sociale en culturele

gevolgen heeft.

Berichtgeving in de media wekt de indruk dat er in het Westen met gemengde gevoelens

naar de opkomst van economieën in Azië en Oost-Europa wordt gekeken3. Aan de ene

kant biedt de economische vooruitgang ondernemers nieuwe afzetmogelijkheden en de

import van goedkope artikelen is positief voor de koopkracht in Westerse landen. Maar

aan de andere kant bestaat er bij velen ook angst voor veronderstelde negatieve effecten.

De opkomende economieën zouden de economische dominantie van het Westen kunnen

doorbreken4. Verplaatsing van werkzaamheden zou kunnen leiden tot hogere werkloos-

heid en lagere lonen. De honderdduizenden Chinese en Indiase ingenieurs die jaarlijks

afstuderen, zouden op termijn zelfs hoogwaardig werk van Westerse economieën over

kunnen nemen.

Ook binnen Europa zijn er verschillende ontwikkelingen gaande die invloed hebben op de

Nederlandse arbeidsmarkt. Door de toetreding van diverse Oost-Europese landen tot de

Europese Unie wordt het voor werknemers uit deze landen steeds eenvoudiger om in

Nederland aan het werk te gaan. Dit is reden om in deze studie ook aandacht te hebben

voor een land als Polen.

1 Friedman, T.L. (2006), The World is Flat: A Brief History of the Globalized World in the Twenty-first Century, Penguin

Books. 2 Zie voor definitie paragraaf 2.4.

3 Zie onder meer de Volkskrant 2007: Globalisering dicteert ook de Westerse lonen, NRC 2006: Westerse middenklasse

verliezer van globalisering. 4 Economist Intelligence Unit (2006), www.eiu.com.

Page 20: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 20

De vraag die voorligt, is wat de gevolgen zijn van de genoemde ontwikkelingen voor het

Nederlandse onderwijs. Gaan er bepaalde beroepen of functies verloren waarbij met het

opleiden van jongeren rekening gehouden zou moeten worden? Hoe reëel is nu eigenlijk

de ‘dreiging’ van de opkomende economieën? Waar en op welke manier zijn de gevolgen

voelbaar? Welke reacties worden hierop van het onderwijs verlangd? De Onderwijsraad

heeft ECORYS gevraagd een verkennend onderzoek te doen naar de effecten van

opkomende economieën op het onderwijs in Nederland. In dit rapport vindt u de

resultaten van onze studie.

1.2 Doel en onderzoeksvragen

1.2.1 Onderzoeksdoel

Het onderzoek heeft als doel:

Inventarisatie van mogelijke en feitelijke gevolgen van de opkomst van (nieuwe) kenniseconomieën

voor het onderwijs in Nederland.

Om dit onderzoeksdoel te realiseren is een aantal onderzoeksvragen geformuleerd.

1.2.2 Onderzoeksvragen

De Onderwijsraad heeft verzocht om beantwoording van de volgende onderzoeksvragen:

1. Wat is de stand van zaken, de demografische ontwikkeling en de prognose vanuit een

sociaal-economisch perspectief voor de situatie in:

• China;

• India;

• Polen;

• Brazilië.

2. Wat is de invloed van de ontwikkelingen in deze landen op het onderwijs in

Nederland en de EU op korte en lange termijn?

3. Vergen deze ontwikkelingen een andere onderwijsinhoud of structuur van bepaalde

onderwijssectoren?

4. Hoe spelen verschillende actoren zoals universiteiten, multinationals, overheden en

de EU in op de ontwikkelingen?

5. Hoe kunnen Nederland en Europa de concurrentie aan met de opkomende landen in

een sterk globaliserende omgeving?

6. Wat zijn de mogelijkheden, bedreigingen en trends die zichtbaar zijn op basis van de

beschrijving en analyse op korte en lange termijn?

Page 21: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 21

1.3 Onderzoeksaanpak

Beschrijvende studie

De onderzoeksvragen zijn over het algemeen breed geformuleerd en kunnen stuk voor

stuk onderwerp van diepgaand wetenschappelijk onderzoek zijn. Een uitputtende

beantwoording van alle vragen is daarom binnen de opzet van deze studie praktisch

onmogelijk. Dit onderzoek wil inzicht geven in de stand van zaken van de discussie in

wetenschap en van de beleidsontwikkeling zoals die naar voren komt uit bestaande

gegevens en op dit moment zichtbaar is bij bedrijven en onderwijsinstellingen.

Operationalisering van opkomende economieën

Opkomende economieën zijn een lastig af te bakenen groep. Wanneer de omvang van een

land als leidend wordt gezien, worden vaak de zogenaamde BRIC-landen (Brazilië,

Rusland, India en China) als de voorhoede van de opkomende economieën gezien.

Echter, wanneer minder selectief wordt gekeken, kunnen hier gemakkelijk tal van andere

landen (Vietnam, Filippijnen, Zuid-Korea, Indonesië en dergelijke) aan worden

toegevoegd.

In onze studie is ervoor gekozen om ons te concentreren op China, India, Polen en

Brazilië. Er is gekozen voor China en India vanwege de enorme omvang van de

bevolking en de sterke economische groei die beide landen op dit moment doormaken.

Voor Polen en Brazilië is gekozen omdat deze landen de grootste economieën zijn in

respectievelijk Oost-Europa en Zuid-Amerika.

Onderzoeksactiviteiten

Om de onderzoeksvragen te beantwoorden zijn de volgende onderzoeksactiviteiten

verricht:

• Desk research: Om de stand van zaken in de opkomende economieën in kaart te

brengen is uit diverse bronnen data verzameld met betrekking tot onder meer de

demografische ontwikkeling, economische gegevens en contacten met Nederland.

• Literatuurstudie: Om de consequenties van de sterke groei van de opkomende

economieën in kaart te brengen is een literatuurstudie verricht.

• Interviews: Met verschillende actoren uit voornamelijk het bedrijfsleven en het

onderwijs zijn interviews gehouden. Een aantal interviews waren oriënterend.

Daarnaast zijn verschillende interviews gehouden om in detail in beeld te brengen

wat de reacties zijn van overheid, bedrijven en onderwijsinstellingen op de

opkomende economieën. Een overzicht van de geïnterviewde personen is in de

bijlage opgenomen.

• Referentielanden: Om de Nederlandse situatie in perspectief te plaatsen zijn drie

referentielanden uitgekozen waar Nederland mee is vergeleken. Dit zijn: de

Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Finland. Naast een korte

literatuurstudie zijn per land drie deskundigen geïnterviewd.

Page 22: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 22

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt in hoofdstuk 2 het analytisch kader geschetst dat is gebruikt bij het

onderzoek. Ook worden enkele kernbegrippen omschreven. In hoofdstuk 3 wordt een

beschrijving gegeven van de stand van zaken in de vier landen met opkomende

economieën, die voor deze studie zijn bekeken. Van ieder land worden demografische en

economische cijfers gepresenteerd. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 een overzicht

gegeven van de effecten van de opkomende economieën op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de veranderende vraag naar

competenties. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de directe effecten van de opkomende

economieën op het Nederlandse onderwijs. Daarbij wordt onder meer aandacht gegeven

aan internationale mobiliteit in het onderwijs, het ontstaan van nieuwe markten en

opleidingen en internationalisering van het onderwijs. In hoofdstuk 6 worden drie

referentielanden beschreven: de Verenigde Staten, Finland en Groot-Brittannië. Hierin

wordt met name ingegaan op de beleidsreacties in het onderwijsveld. Hoofdstuk 7, tot

slot, bevat een slotbeschouwing.

Page 23: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 23

2 Analytisch kader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een analytisch kader geschetst dat gebruikt is bij de uitvoering van

het onderzoek. Het onderscheid tussen directe en indirecte, lange termijn gevolgen is

hierin leidend. Ook wordt een korte omschrijving gegeven van twee begrippen die voor

deze studie van belang zijn, namelijk ‘kenniseconomie’ en ‘globalisering’.

2.2 Directe en indirecte gevolgen

Om de effecten van de opkomende economieën op het Nederlandse onderwijs te kunnen

duiden, zijn we uitgegaan van een simpel analysekader (zie Figuur 2.1). Uitgangspunt

hierin is dat het onderwijs opleidt voor de arbeidsmarkt. Hierbij wordt verondersteld dat

het onderwijs deze functie pas goed kan vervullen wanneer het zich responsief opstelt

naar de veranderingen, die zich in de vraag naar opgeleid personeel voordoen. In ons

analysekader kunnen de opkomende economieën langs twee lijnen effect hebben op het

Nederlandse onderwijs, direct dan wel indirect. Hierbij wordt bewust geabstraheerd van

mogelijke wederzijdse interacties tussen de systemen van onderwijs en arbeid.

Figuur 2.1 Relaties tussen opkomende economieën, arbeidsmarkt en onderwijs

Onderwijs

Opkomendeeconomieën

Arbeidsmarkt

indirect

direct

OnderwijsOnderwijs

OpkomendeeconomieënOpkomendeeconomieën

ArbeidsmarktArbeidsmarkt

indirect

direct

Page 24: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 24

Indirecte gevolgen

Hoewel de opkomende economieën vaak in eerste instantie een (direct) effect hebben op

de arbeidsmarkt, is dit vanuit het onderwijssysteem te interpreteren als een indirect effect.

Immers, de arbeidsmarkt wordt geconfronteerd met bepaalde ontwikkelingen, die op hun

beurt en veelal pas na enige tijd een reactie van het onderwijs verlangen. Opkomende

economieën kunnen op verschillende manieren gevolgen hebben voor de Nederlandse

arbeidsmarkt. Zo is het mogelijk dat de vraag naar personeel verandert, doordat in

Nederland gevestigde bedrijven werkzaamheden verplaatsen naar andere landen. Het kan

hierbij gaan om routinematige en administratieve werkzaamheden, maar ook om

hoogwaardige arbeid, zoals research en development. Ook ondervinden sommige

bedrijfstakken in toenemende mate concurrentie van bedrijven uit de opkomende

economieën, met als mogelijk gevolg dat bepaalde werkzaamheden in Nederland niet

langer worden uitgevoerd. Voor andere Nederlandse bedrijven ontstaan juist nieuwe

markten die de export sterk kunnen aanwakkeren.

Al dit soort invloeden kunnen gevolgen hebben voor de vraag naar werknemers op de

arbeidsmarkt. Deze veranderende vraag kan zowel kwalitatieve als kwantitatieve aspecten

hebben. Bedrijven zouden kunnen gaan vragen om andere competenties, omdat bepaalde

werkzaamheden door outsourcing en offshoring in Nederland niet meer of juist wel

worden uitgevoerd. De betekenis van deze termen wordt verderop in dit hoofdstuk

uitgelegd. Ook is het goed denkbaar dat bepaalde taken niet meer in Nederland worden

uitgevoerd. De vraag naar werknemers met een opleiding gericht op de ‘verdwenen’ taak

of functie loopt dan terug. Structurele veranderingen op de arbeidsmarkt kunnen zo leiden

tot andere eisen aan het onderwijs. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op deze processen.

Directe gevolgen

De directe gevolgen van opkomende economieën op onderwijs(instellingen) heeft

bijvoorbeeld betrekking op de mobiliteit van mensen: de in- en uitstroom van studenten,

promovendi en docenten. Deze gevolgen zijn vaak al op de korte termijn merkbaar. Het

zal in veel gevallen bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat het curriculum wordt aangepast.

Ook andere wijzingen van de onderwijsinhoud en het ontstaan van nieuwe opleidingen

rekenen we tot de directe gevolgen. In hoofdstuk vijf wordt op deze directe gevolgen

nader ingegaan.

2.3 Opkomende kenniseconomieën?

Kennis als productiefactor

De omvang van de productie van een economie is in hoge mate afhankelijk van de

beschikbaarheid van productiefactoren. Productiefactoren zijn de elementen die productie

mogelijk maken. In de neoklassieke economie worden traditioneel drie productiefactoren

onderscheiden5: natuur, arbeid en kapitaal. Kennis, productiviteit, onderwijs en

intellectueel kapitaal worden alleen beschouwd als exogene factoren en vielen volgens de

theorie daarmee buiten het ‘systeem’ dat de economische groei verklaard. In het recente

debat over verklarende factoren voor economische groei wijzen verschillende economen

5 Sommige economen onderscheiden ‘ondernemerschap’ als vierde productiefactor.

Page 25: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 25

op de grote invloed van technologie (en de kennis waarop deze is gebaseerd). New

Growth Theory laat zien dat economische groei niet ontstaat uit het bijeenbrengen van

meer arbeid bij meer kapitaal, maar uit nieuwe en betere ideeën in de vorm van

technologische ontwikkeling. Kennis is een vierde productiefactor geworden in de

toonaangevende economie6. Het denken over onderwijs als investering is onder invloed

van Denison (1964) in de jaren zestig van de vorige eeuw tot ontwikkeling gekomen.

Denison toonde aan dat investeringen in machines en gebouwen niet meer dan 30 procent

van de economische groei verklaren. 70 Procent van economische groei komt voor uit

andere bronnen, die al snel werden benoemd als ‘onderwijs’ en ‘innovatiekracht’7. Het

begrip knowledge economy (kenniseconomie) in de zin van een knowledge-based

economy is in 1966 geïntroduceerd door Peter Drucker8. In algemene zin wordt een

kenniseconomie als volgt omschreven

Een kenniseconomie is een economie waarin een significant deel van de economische groei voortkomt

uit (technische) kennis.

In de onderzoeksvraag wordt doelend op onder meer China en India over opkomende

kenniseconomieën gesproken. Opkomende economieën zijn het absoluut, maar het is nog

te vroeg om ook over kenniseconomieën te spreken (zie onderstaande definitie van

kenniseconomie). De belangrijkste oorzaak van de sterke groei is dat arbeid in deze

landen goedkoop is, niet dat het om kenniseconomieën gaat. Hetzelfde geldt voor Polen

en Brazilië, alhoewel de economische groei in deze landen minder groot is. China

produceert bijvoorbeeld veel laagwaardige producten waar Nederland nauwelijks mee

concurreert. Gezien de enorme omvang van het land zijn de Chinese R&D-uitgaven wel

de op twee na hoogste in wereld, maar het effect daarvan is twijfelachtig. Het Chinese

aandeel in patenten is bijvoorbeeld nog steeds erg klein9. Op de economische kengetallen

van de genoemde landen wordt in het volgende hoofdstuk ingegaan.

2.4 Enkele definities

Naast de definitie van het begrip ‘kenniseconomie’ worden in deze rapportage nog enkele

andere begrippen veelvuldig gehanteerd die onderstaand kort worden omschreven. Het

gaat om de termen: globalisering, internationalisering (van onderwijs), ‘outsourcing’,

‘offshoring’ en ‘nearshoring’.

Definitie van globalisering:

Globalisering of mondialisering is een voortdurend proces van wereldwijde economische, politieke en

culturele integratie, met als centraal kenmerk een wereldwijde arbeidsdeling, waarbij productielijnen

over de wereld worden gespreid.

6 Romer, P.M. (1998), Economic growth The Concise Encyclopedia of Economics, Liberty Fund.

7 Denison, E. (1964), Measuring the contribution of education to economic growth, OECD, Paris (geciteerd in Ritzen (2007),

Kan Nederland onderwijs aan? Open brief aan de informateur. ESB, 12 januari 2007). 8 Drucker, P.F. (1969), The Age of Discontinuity.

9 CPB (2006), China and the Dutch Economy.

Page 26: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 26

Dit proces van integratie wordt mogelijk gemaakt doordat traditionele barrières in een

hoog tempo vervagen, vooral onder invloed van ontwikkelingen op het gebied van

vervoer en telecommunicatie. Werknemers, productiefactoren en afzetmarkten over de

hele wereld kunnen steeds makkelijker met elkaar worden verbonden. Globalisering

schept zo gunstige voorwaarden voor een sterke economische groei van China en India en

in mindere mate van Polen en Brazilië.

Definitie van Internationalisering (van onderwijs):

Institutionele afspraken gemaakt door overheden en onderwijsinstellingen die betrekking hebben op het

aanbieden van onderwijs in twee of meer landen10

.

Definitie van ‘outsourcing’:

Het door een in Nederland gevestigd bedrijf verplaatsen van bedrijfsactiviteiten buiten Nederland ter

vervanging van activiteiten in Nederland door het uitbesteden aan een derde partij of het doen van

directe buitenlandse investeringen11

.

Het gaat bij directe buitenlandse investeringen met name om vervangingsinvesteringen

van activiteiten, die in Nederland worden uitgevoerd en niet om uitbreidingsinvesteringen

op de buitenlandse markt. Wanneer deze investeringen in relatief nabije locaties

plaatsvindt (bijvoorbeeld in Oost-Europa), wordt ook wel gesproken van ‘nearshoring’.

Definitie van ‘offshoring’

Het uitbesteden of verplaatsen van arbeid naar lagelonenlanden.

10

Kritz, M.M. (2006), Globalisation and internationalisation of tertiary education, paper prepared for the international

symposium on international migration and development, UNDP. 11

Berenschot, (2004), Aard, omvang en effecten van verplaatsing bedrijfsactiviteiten, ministerie van Economische Zaken.

Page 27: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 27

3 Opkomende economieën

3.1 Inleiding

Wereldwijd zijn er verschillende landen die in de laatste decennia een sterke economische

groei hebben doorgemaakt. Zoals in hoofdstuk 1 beschreven, zijn er vele landen die onder

het kopje ‘opkomende economieën; gerangschikt kunnen worden. In overleg met de

Onderwijsraad is ervoor gekozen om een viertal van deze landen nader te bestuderen. In

dit hoofdstuk wordt een beschrijving op hoofdlijnen gegeven van de economische

ontwikkeling en de huidige stand van zaken van deze vier landen: China, India, Polen en

Brazilië.

3.2 China

3.2.1 Ontwikkeling op hoofdlijnen

Door een langdurige periode van sterke economische groei is de invloed van China op de

wereldeconomie de laatste jaren sterk toegenomen. Een belangrijke stimulans voor de

enorme groei die China doormaakt zijn de economische hervormingen in de jaren tachtig

geweest. De rol van de overheid in de Chinese economie werd langzaam maar zeker

beperkt ten gunste van de private sector. Ook richtte de economie zich steeds meer op het

buitenland, waardoor de export een drijvende kracht achter de Chinese groei werd12. Dit

heeft ertoe geleid dat China zich heeft ontwikkeld tot de op drie na grootste economie ter

wereld, achter de Verenigde Staten, Japan en Duitsland. In deze paragraaf wordt een

overzicht gegeven van de stand van zaken en de ontwikkeling van China.

Demografische gegevens

China heeft met afstand de grootste bevolking ter wereld met ruim 1,3 miljard inwoners

(zie tabel 3.1). De groei van de bevolking neemt echter sinds de jaren zeventig af en de

verwachting is dat ook omvang van de bevolking vanaf 2030 zal afnemen. Ruim

70 procent van de Chinese bevolking is tussen de 15 en 65 jaar oud.

12

OECD (2005), Economic survey of China.

Page 28: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 28

Tabel 3.1 Omvang Chinese bevolking

Jaar Omvang bevolking (x 1.000)

1990 1.155.305

1995 1.219.331

2000 1.273.979

2005 1.315.844

2010* 1.354.533

2015 1.392.980

* Prognoses.

Bron: UN World Population Prospects.

Economische gegevens

De Chinese economie in de afgelopen drie decennia is spectaculair gegroeid. In de

afgelopen jaren lag het groeitempo van de economie rond de 10 procent per jaar (zie

tabel 3.2). Geen enkel ander land kende een dergelijk hoog groeitempo over zo’n lange

periode. Naar omvang is de Chinese economie nu de vierde van de wereld, achter de

Verenigde Staten, Japan en Duitsland. Het gemiddeld inkomen is ook sterk gestegen. In

1980 was het gemiddeld inkomen per hoofd in China 5 procent van dat in Nederland, nu

bedraagt het 25 procent. Wel zijn de onderlinge verschillen in inkomen in China

toegenomen13.

Tabel 3.2 Bruto nationaal product 2001 - 2005 (US dollar)

2001 2002 2003 2004 2005

BNP, current prices 1.324.812

miljoen

1.453.837

miljoen

1.640.966

miljoen

1.931.642

miljoen

2.224.811

miljoen

Groei BNP 8,3% 9,1% 10,0% 10,1% 9,9%

BNP per capita 1.038 1.131 1.269 1.485 1.702

Bron: IMF. World Economic Outlook.

Handel

China heeft zich de laatste jaren ontwikkeld tot de op twee na grootste handelsnatie in de

wereld (na Duitsland en de VS)14. De sterke groei van de Chinese economie heeft ook de

handel met Nederland sterk vergroot (zie tabel 3.4). China is voor Nederland de vierde

leverancier van goederen en bijna 8 procent van de Nederlandse import komt vanuit

China. Geen enkel andere lidstaat van de Europese Unie kent zo’n hoog Chinees

invoeraandeel. Dit komt in belangrijke mate door de distributiefunctie die Nederland

vervult. Tweederde van de Chinese goederen dat Nederland binnenkomt wordt weer

uitgevoerd15. De export vanuit Nederland naar China is ook toegenomen, maar minder

sterk dan de import.

13

CPB (2005), De betekenis van China voor de Nederlandse economie. 14

www.WTO.org. 15

CPB (2005), De betekenis van China voor de Nederlandse economie.

Page 29: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 29

Tabel 3.3 Omvang van de Chinese handels relaties, export en import, 2001 – 2005 (x miljoen dollar)

2001 2002 2003 2004 2005

Export 266.098 325.596 438.228 593.326 761.999

Import 243.553 295.170 412.760 561.229 660.118

Bron: WTO International Trade Statistics.

Tabel 3.4 Handel tussen Nederland en China (x 1000 euro)

2000 2001 2002 2003 2004 2005

Import 6.917.341 8.844.553 8.929.490 10.630.519 14.531.850 19.056.383

Export 5.826.390 7.625.144 7.408.217 9.005.862 12.217.668 16.499.886

Bron: CBS Statline.

Beroepsbevolking en onderwijs

China kent een negenjarige leerplicht. Toch zijn er ruim 100 miljoen Chinezen boven de

15 jaar analfabeet, circa 10 procent van de bevolking16. China heeft meer dan 1.700

universiteiten en hogere onderwijsinstellingen, maar het opleidingsniveau van personeel

verschilt sterk per regio17. In de zeer grote steden is het over het algemeen geen probleem

universitair opgeleide mensen te vinden. Het is echter lastiger mensen aan te trekken met

een beroepsopleiding. Van de jongeren in China volgt op dit moment ongeveer

19 procent een tertiaire opleiding18. In absolute aantallen zijn de afgestudeerden van

tertiaire onderwijsinstellingen erg groot, maar als percentage van de totale bevolking is

het aantal hoger opgeleiden nog steeds erg klein in vergelijking met Westerse landen.

Ook wordt het niveau van veel van de Chinese onderwijsinstellingen betwijfeld. Veel

Chinese (en Indiase) afgestudeerde ingenieurs zijn lager gekwalificeerd dan ingenieurs uit

Europa en de Verenigde Staten19.

3.2.2 Invloed van China op Nederland

Door het Centraal Plan Bureau is onlangs een uitgebreide studie gedaan naar de betekenis

van China voor de Nederlandse economie20. In deze paragraaf wordt daarvan kort verslag

gedaan, zodat vervolgens kan worden ingegaan op de consequenties voor het Nederlandse

onderwijs. De sterke groei van de Chinese economie heeft volgens het CPB een positief

netto-effect op de Nederlandse economie. Invoer van goedkope Chinese producten heeft

de inflatie getemperd. In China zijn nieuwe afzetmarkten ontstaan voor Nederlandse

producten en de toegenomen handel heeft de sleutelpositie van Nederland als distributie-

land vergroot.

Het CPB schat dat de export naar nieuwe Chinese afzetmarkten circa 15.000 banen in

Nederland heeft gecreëerd. De meeste van deze banen zijn ontstaan in de sectoren

‘machines en instrumenten’ en ‘medische, precisie- en optische instrumenten’. In de

16

United Nations Statistics Division. 17

Economische voorlichtingsdienst, Ministerie van Economische Zaken. 18

Unesco Institute for Statistics, Education in China. 19

Gereffi G. and V. Wadhwa (2005), Framing the Engineering Outsourcing Debate. Placing the United States on a level

playing field with Ciina and India. 20

CPB (2006), China and the Dutch economy.

Page 30: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 30

logistieke sector in Nederland zijn door de handel met China in totaal circa 8.000 banen

ontstaan. De Chinese uitvoer op de wereldmarkten is meer aanvullend op de Nederlandse

uitvoer dan direct concurrerend. Producten die China produceert zijn voor Nederland

relatief onbelangrijk. Het werkgelegenheidseffect van de handel met China is volgens het

CPB dan ook beperkt. Er wordt door het CPB dan ook geconstateerd dat er geen

duidelijke invloed is van de opkomst van China in het bijzonder of globalisering in het

algemeen op de Nederlandse arbeidsmarkt en inkomensverdeling.

De Chinese economische ontwikkeling is dus positief voor de Nederlandse economie,

waarbij wel moet worden opgemerkt dat de positieve effecten geleidelijker gaan en

minder in het oog springen dan de negatieve effecten, zoals bijvoorbeeld de sluiting van

een fabriek.

3.2.3 Toekomstige ontwikkelingen

Voor de komende jaren verwacht het CPB een voortzetting van de hierboven beschreven

trend: de handel tussen Nederland en China neemt verder toe, Nederland verstevigt zijn

positie als distributieland voor Chinese goederen en de invoer dempt de inflatie en

vergroot de koopkracht. Voor de komende vijftien jaar wordt voor China een gemiddelde

economische groei van 8 procent verwacht. In de landenpublicatie van het ministerie van

Economische Zaken wordt geschat dat het inkomen per hoofd van de bevolking zal

stijgen tot $ 2.780 in 2010 en tot $ 3.700 in 201521. Vanaf 2015 zal China tot de rijkere

middeninkomenlanden behoren. Economen van de investment bank Goldman Sachs

verwachten zelfs dat in 2050 China de VS passeert als grootste economie ter wereld22.

China is de grootste productiewerkplaats van de wereld, vooral door harder en langer te

werken, en concurreert vooral op de kostprijs, hoewel ook de kostprijs van Chinese arbeid

geleidelijk een opwaartse beweging maakt23. Om ook te veranderen in een diensten-

economie of zelfs in een innovatiecentrum zijn andere kwaliteiten nodig. Tot op heden

heeft China vooral geprofiteerd van ideeën van anderen in plaats van zelf met nieuwe

ideeën te komen24. De vraag of Chinese bedrijven in de toekomst op alle fronten de

concurrentie met Westerse landen aangaan is moeilijk te beantwoorden. Het grootste deel

van de Chinese export bestaat uit arbeidsintensieve producten die worden geproduceerd

door ongeschoolde arbeiders. Maar ook de export van meer hoogwaardige producten als

consumentenelektronica maakt een snelle groei door en het niveau van enkele individuele

universiteiten, zoals de universiteit van Peking, is goed25. Dit neemt niet weg dat het

comparatieve kostenvoordeel van China ligt bij de productie van laagwaardige

producten26. Volgens een studie van McKinsey zijn negen van de tien Chinese ingenieurs

niet geschikt om in multinationals te werken vanwege slechte communicatieve

vaardigheden, gebrek aan ‘teamwork skills’ en een te theoretische benadering27. Het CPB

21

www.evd.nl. 22

Goldman Sachs (2004), Global economics paper no. 112. 23

China verliest zijn naam als lagelonenparadijs, de Volkskrant 16-5-2007. 24

Bardhan, P. (2005), China, India superpower? Not so Fast! 25

Higher Education Supplement 2006, The Times. 26

CPB (2006), China and the Dutch economy. 27

Farrell, D. and Grant, A.J. (2005), China’s looming talent Shortage, McKinsey Quarterly.

Page 31: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 31

stelt mede daarom dat een sterke toename van hightech producten in de nabije toekomst

niet waarschijnlijk is, ook meer vanwege twijfels die er zijn over de kwaliteit van Chinese

opleidingen.

3.3 India

3.3.1 Ontwikkeling op hoofdlijnen

China en India worden vaak in één adem genoemd als het gaat over opkomende

economieën. De economische groei van India is echter minder spectaculair dan die van

China. In 1980 was de uitgangspositie van beide landen vrijwel gelijk, maar op dit

moment ligt India ver achter op China. Belangrijkste oorzaak is dat India een economisch

beleid heeft gevoerd dat veel minder dan dat van China op het buitenland was gericht 28.

Dat neemt niet weg dat India nu al vele jaren een economische groei kent van gemiddeld

ruim 5 procent per jaar. Daarmee behoort het land tot de snelst groeiende economieën ter

wereld.

Demografische gegevens

India is na China het land met de grootste bevolking in de wereld, ruim 1,1 miljard in

2005 (zie tabel 3.5). Gezien de ontwikkeling van de bevolking in beide landen is de

verwachting van de Verenigde Naties dat rond 2030 India een grotere bevolking kent dan

China.

Tabel 3.5 Omvang bevolking India

Jaar Omvang bevolking (x 1.000)

1990 849.415

1995 935.572

2000 1.021.084

2005 1.103.371

2010* 1.183.293

2015 1.260.366 * Prognoses.

Bron: UN World Population Prospects.

Economische gegevens

De Indiase economie vertoont een opmerkelijke paradox. Het land huisvest geavanceerde

high-tech en productieondernemingen, maar kent ook 400 miljoen analfabeten (36 % van

de bevolking) en een hoge werkloosheid. Net als China heeft India veel potentieel, maar

op dit moment leeft bijna een kwart van de bevolking nog onder de (nationale)

armoedegrens.

India is een veel gekozen bestemming voor offshoring en outsourcing (zie definities in

hoofdstuk 2). Volgens de landenpublicatie van het ministerie van Economische Zaken is

India niet alleen een favoriete bestemming voor offshoring geworden dankzij de lage

28

OECD (2002), Country report of India.

Page 32: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 32

loonkosten. Veel belangrijker vinden veel bedrijven de grote mate van flexibiliteit die de

Indiase bedrijven kenmerkt. Door het verleden van India als Britse kolonie is men

gewend aan contacten met het Westen. Ook de beschikbaarheid van gekwalificeerd

personeel, Engels als omgangstaal binnen de zakenwereld en de gunstige tijdszone spelen

een rol.

Tabel 3.6 Bruto nationaal produkt India 2001 - 2005 ( US dollar)

2001 2002 2003 2004 2005

BNP, current prices 474.097 miljoen 493.335 miljoen 575.330 miljoen 665.867 miljoen 775.410 miljoen

Groei BNP 4,1% 4,2% 7,2% 8,1% 8,3%

BNP per capita 467 477 547 623 713

Bron: IMF, World Economic Outlook.

Handel

De omvang van de Indiase handel is in de afgelopen jaren gestaag toegenomen (zie tabel

3.7). Wereldwijd gezien is India echter nog een kleine speler, met een bijdrage van

minder dan 1 procent van de totale wereldhandel29.

Tabel 3.7 Omvang van de Indiase handels relaties, export en import, 2001 – 2005 (x miljard dollar)

2001 2002 2003 2004 2005

Export 60,3 58,2 65,2 74,4 107,0

Import 45,6 45,4 52,7 57,0 79,2

Bron: EIU Country Data India.

De omvang van de handel met Nederland is vrij beperkt, alhoewel Nederland behoort tot

de tien belangrijkste handelspartners van India. De uitvoer naar India bedraagt slechts

0,2 procent van de totale Nederlandse export en ook de import vanuit India is minder dan

0,5 procent van de totale Nederlandse import.

Tabel 3.8 Handel tussen Nederland en India (x 1000 euro)

2001 2002 2003 2004 2005

Import 881.298 889.759 1.031.313 1.039.121 1.377.783

Export 537.383 511.409 547.208 771.090 888.230

Bron: CBS Statline.

3.3.2 Invloed van India op Nederland

De handel tussen India en Nederland is beperkt. Hetzelfde geldt voor de verplaatsing van

bedrijfsactiviteiten van Nederland naar India. Outsourcing van activiteiten naar India

heeft in de media veel aandacht gekregen30. Echter, de totale Nederlandse import van

diensten vanuit India is relatief beperkt (120 miljoen dollar in 2002) en zelfs kleiner dan

de import van diensten vanuit China (152 miljoen dollar in 2002). Waar voor China geldt

29

www.WTO.org. 30

Zie bijvoorbeeld Roel van Broekhoven (2002) Even India bellen..., tv-documentaire, zie www.vpro.nl.

Page 33: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 33

dat de sterke groei daar beperkte invloed heeft op de Nederlandse situatie, geldt dat dus

nog sterker voor India.

3.3.3 Toekomstige ontwikkelingen

Het is duidelijk dat India een groot potentieel heeft om (economisch) verder te groeien in

de komende jaren. India blijft interessant voor offshoring en outsourcing. Naar

verwachting zal ook R&D naar India blijven trekken31. Er liggen echter ook gevaren op

de loer. Rijsenbrij, voorzitter van het Platform Outsourcing Nederland voorspelt dat

outsourcing naar India zijn langste tijd heeft gehad en dat ‘nearsourcing’ (outsourcing

naar landen die dichterbij zijn, zoals Polen, Roemenië en Malta) de trend wordt32.

Anderen wijzen erop dat India nog steeds voor de immense taak staat om de armoede in

het land terug te dringen en dat er vele binnenlandse problemen moeten worden

aangepakt voordat India echt een toonaangevende speler op het wereldtoneel kan

worden33.

3.4 Polen

3.4.1 Ontwikkeling op hoofdlijnen

Van een geheel andere orde dan China en India is Polen. Polen is traditioneel een

migratieland. In de loop van de eeuwen zijn veel Polen naar het buitenland vertrokken.

Veel buitenlanders hebben zich in Polen gevestigd. Polen is in 2004 lid geworden van de

Europese Unie. Voor Polen gold net als voor de meeste andere nieuwe lidstaten een

communautaire overgangsregel. Deze maatregel hield in dat er gedurende een overgangs-

periode geen vrij verkeer van werknemers is. Voor een aantal sectoren konden Poolse

werknemers een tewerkstellingsvergunning krijgen. Het kabinet heeft per 1 mei 2007 de

grenzen geopend voor werknemers uit Polen en de andere landen uit Midden en Oost-

Europa die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden.

Demografische gegevens

Eind 2005 telde Polen ruim 38,5 miljoen inwoners. Sinds enige jaren loopt de omvang

van de Poolse bevolking licht terug. Naar verwachting van de VN zet deze trend zich

voort en zal er in 2030 een geschat inwonersaantal zijn van 35,7 miljoen34. Dit komt door

het lage geboortecijfer en de terugloop van immigratie.

31

Landenrapport India, Ministerie van Economische Zaken, www.evd.nl. 32

Outsourcing naar India heeft langste tijd gehad, de Volkskrant 17 september 2006. 33

Zie onder meer Bardhan (2005) en Friedman (2006). 34

UN World Population Prospects.

Page 34: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 34

Tabel 3.9 Omvang bevolking Polen

Jaar Omvang bevolking (x 1.000)

1990 38.111

1995 38.595

2000 38.649

2005 38.530

2010* 38.359

2015 38.110 * Prognoses.

Bron: UN World Population Prospects.

Economische gegevens

De Poolse economie stagneerde in 2005 ten opzichte van 2004 met een daling in de groei

van het bruto binnenlands product tot 3,2 procent (zie tabe3.10). De voorspellingen voor

de komende jaren gaan weer uit van een groei boven de 4 procent.

Tabel 3.10 Bruto nationaal product Polen 2001 - 2005 (US dollar)

2001 2002 2003 2004 2005

BNP, current

prices 190.332 miljoen 198.039 miljoen 216.539 miljoen 252.369 miljoen 300.533 miljoen

Groei BNP 1,1% 1,4% 3,8% 5,3% 3,2%

BNP per capita 4.975 5.179 5.668 6.609 7.875 Bron: IMF, World Economic Outlook.

Handel

De Poolse buitenlandse handel is in de periode 2001-2005 meer dan verdubbeld (zie tabel

3.11). Ook de handel met Nederland is sterk toegenomen. Nederland staat op de zevende

plaats van belangrijkste handelspartners van Polen35. Van de Nederlandse export in 2005

was ongeveer 1,4 procent bestemd voor Polen. De invoer uit Polen bedroeg 0,9 procent

van de totale Nederlandse invoer. In 2005 kwam 3,4 procent van de Poolse totale invoer

uit Nederland. In datzelfde jaar ging 4,2 procent van de Poolse export naar Nederland36.

Tabel 3.11 Omvang van de Poolse handels relaties, export en import, 2001 – 2005 (x miljoen dollar)

2001 2002 2003 2004 2005

Export 50,341 55,113 68,004 87,909 99,337

Import 36,134 41,01 53,577 73,792 88,255

Bron: WTO International Trade Statistics.

Tabel 3.12 Handel tussen Nederland en Polen (x 1000 euro)

2001 2002 2003 2004 2005

Import 1.548.609 1.587.774 1.657.768 1.967.912 2.109.127

Export 2.587.261 2.765.330 2.769.493 3.228.796 3.998.253

Bron: CBS Statline.

35

Polish Central Statistical Office, www.stat.gov.pl. 36

www.cbs.nl.

Page 35: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 35

3.4.2 Invloed van Polen op Nederland

De relatie tussen Polen en Nederland is vooral sinds het EU-lidmaatschap van Polen van

een volstrekt andere aard dan de relatie tussen Nederland en China en India. De contacten

tussen Nederland enerzijds en China en India anderzijds vinden vooral plaats in de vorm

van handel en verplaatsing van werkzaamheden. Deze contacten zijn er ook tussen

Nederland en Polen. Specifiek voor de Poolse situatie is echter de migratie van Poolse

werknemers naar Nederland. Deze migratie werd in eerste instantie beperkt door een

overgangsregime. In 2004 vulden 70.000 Polen ongeveer 100.000 vacatures op voor

kortdurende banen, drie keer zoveel als in 200037.

De migranten hebben een bijdrage geleverd aan het opvullen van vacatures die door

werkgevers niet met Nederlandse arbeidskrachten konden worden vervuld. De migranten

werden vooral ingezet in de sectoren bouw, land- en tuinbouw, transport en binnenvaart.

Wat de effecten zijn van de inzet van migranten is moeilijk aan te geven. Geredeneerd

vanuit de economische theorie is het aannemelijk dat stijging van het aantal arbeid-

migranten tot verdringing van Nederlandse werknemers leidt en een matigend effect op

de loonontwikkeling in de genoemde sectoren heeft. Dit geldt vooral in periodes van lage

economische groei in Nederland. De effecten treffen vooral laag- en middelbaar

geschoolde werknemers38.

3.4.3 Toekomstige ontwikkeling

Open grenzen voor werknemers uit MOE-landen

Het Kabinet heeft op 1 mei 2007 de grenzen geopend voor arbeidsmigranten uit alle

nieuwe EU-staten. ECORYS schat in een studie die in 2006 voor het ministerie van

Sociale Zaken en Werkgelegenheid is uitgevoerd dat volledig vrij verkeer van

werknemers leidt tot een toename van de toestroom van werknemers uit Midden- en

Oost-Europa. Het aantal Poolse ondernemers in Nederland is in 2006 al sterk toe-

genomen. Vorig jaar begonnen 3.350 Polen een eigen bedrijf, dat is 30 procent meer dan

in 2005. Zij vormen de grootste groep ondernemers van buitenlandse afkomst. Het

grootste deel is actief in de bouw39.

Nearshoring

Met betrekking tot outsourcing wordt vaak direct aan India en China gedacht. De

belangrijkste locatie die Nederlandse bedrijven kiezen voor het verplaatsen van

werkzaamheden is echter Midden- en Oost-Europa40. Er wordt dan ook wel gesproken

van ‘nearshoring’. Polen is daarbij een belangrijke vestigingsplaats. Grote voordelen van

Oost-Europa zijn de kleinere cultuurverschillen, de betere bereikbaarheid en het (vrijwel)

ontbreken van tijdsverschil41. Als de trend van het outsourcen van werkzaamheden

doorzet betekent dit ongetwijfeld dat ook de Nederlandse investeringen in Polen blijven

toenemen. In een recent artikel in ESB wordt geconstateerd dat er voor Nederland

37

CBS (2006), Meer tijdelijk werk door Poolse werknemers. 38

ECORYS (2006), Evaluatie werknemersverkeer MOE-landen. 39

Startersprofiel 2006, Kamer van Koophandel. 40

Zie onder meer Berenschot (2004), en Banen van Bucarest naar Bombay (CNV, 2006). 41

Interview ABN AMRO, CNV, www.zbu.nl (Nearshoring: meer zekerheid bij software outsourcing).

Page 36: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 36

aanwijzingen zijn dat de economische activiteiten zich sterker richten op nabije markten,

waardoor de aansluiting gemist dreigt te worden met regio’s met de sterkste dynamiek42.

3.5 Brazilië

3.5.1 Ontwikkeling op hoofdlijnen

Brazilië is het grootste land van Zuid-Amerika: qua oppervlakte, omvang van de

bevolking en omvang van de economie. Brazilië geldt als een van de snelst groeiende

‘opkomende markten’, samen met onder andere Rusland, India en China, de zogenaamde

BRIC-landen.

Demografische gegevens

De oorspronkelijke inwoners van Brazilië zijn de indianen. De huidige Braziliaanse

samenleving is echter gevormd door opeenvolgende immigratiegolven uit Europa en

Afrika. In 2005 was de omvang van de Braziliaanse bevolking ruim 186 miljoen. Door de

VN wordt geschat dat de omvang van de Braziliaanse bevolking zal groeien tot ruim

209 miljoen in 2015 (zie tabel 3.13).

Tabel 3.13 Omvang bevolking Brazilië

Jaar Omvang bevolking (x 1.000)

1990 149.394

1995 161.376

2000 173.858

2005 186.405

2010* 198.497

2015 209.401 * Prognoses.

Bron: UN World Population Prospects.

Economische gegevens

Brazilië is de grootste economie van Zuid-Amerika. Na forse crises aan het eind van de

jaren negentig heeft de Braziliaanse economie in de afgelopen jaren een krachtig herstel

laten zien. De laatste jaren groeit de economie fors. Het verschil tussen rijk en arm is

echter uitzonderlijk groot. Het binnenland en het noordoosten profiteren nauwelijks van

de vooruitgang. De inkomensongelijkheid is de grootste van alle nieuw-

geïndustrialiseerde landen43.

De Braziliaanse economie groeide in 2005 met 2,3 procent. Dit was vooral te danken aan

de buitenlandse vraag. In 2004 groeide de Braziliaanse economie met 4,9 procent. Voor

2006 zal ook de binnenlandse vraag een sterkere rol gaan spelen. De Economist

Intelligence Unit voorspelt voor 2006 een groei van 3,4 procent44.

42

Bergeijk, P. van, H. van Gorcum, Afstand en globalisering, In: ESB, 4 mei 2007. 43

www.evd.nl, landenpublicatie Brazilië. 44

www.eiu.com.

Page 37: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 37

Tabel 3.14 Bruto nationaal product Brazilië 2001 - 2005 ( US dollar)

2001 2002 2003 2004 2005

BNP, current

prices 510.384 miljoen 460.612 miljoen 505.535 miljoen 603.783 miljoen 792.683 miljoen

Groei BNP 1,3% 1,9% 0,5% 4,9% 2,3%

BNP per capita 2960 2611 2824 3325 4315

Bron: IMF, World Economic Outlook.

Handel

De Braziliaanse uitvoer bedroeg in 2005 118,3 miljard US dollar. Ten opzichte van 2004

is dat een stijging van 23 procent. In de periode 2000-2005 is de uitvoer ieder jaar

toegenomen. De invoer van buitenlandse producten is, na een daling in 2001 en 2002, elk

jaar weer toegenomen.

Brazilië is voor Nederland veruit de belangrijkste handelspartner in Zuid-Amerika. De

Nederlandse invoer uit Brazilië had in 2005 een waarde van 2,8 miljard euro. De

Nederlandse export naar Brazilië had in 2005 een waarde van 744,5 miljoen euro.

Tabel 3.15 Omvang van de Braziliaanse handels relaties, export en import, 2001 – 2005 (x miljard US dollar)

2002 2003 2004 2005

Uitvoer 60,3 73,1 96,5 118,3

Invoer 47,2 48,3 62,8 73,6

Saldo 13,1 24,8 33,7 44,7

Bron: EIU (2006) Country Profile Brazil.

Tabel 3.16 Handel tussen Nederland en Brazilië (x 1000 euro)

2001 2002 2003 2004 2005

Import 2.569.069 2.180.056 2.322.670 2.710.401 2.800.862

Export 801.762 725.493 575.073 638.451 746.820

Bron: CBS Statline.

3.5.2 Invloed van Brazilië op Nederland

Nederland is na de Verenigde Staten en Argentinië de derde hoofdbestemming van de

Braziliaanse exporten. Ook met betrekking tot de buitenlandse investeringen is Nederland

een belangrijke partner voor Brazilië. Nederland was in 2002 de grootste en in 2005 de

één na grootste investeerder (na de VS) in Brazilië. Omgekeerd zijn voor Nederland de

onderlinge handels- en investeringsstromingen met Brazilië verhoudingsgewijs van veel

minder belang. In 2005 was van de Nederlandse import 1,1 procent afkomstig uit Brazilië

en het Braziliaanse deel van de Nederlandse export was slecht 0,3 procent.

De handels- en investeringsstromen met Brazilië zijn dus relatief beperkt. Ook de

(studenten)migratie tussen Nederland en Brazilië is beperkt45. Voor een aantal sectoren

zijn de contacten met Brazilië ongetwijfeld van belang, maar de afzonderlijke impact van

45

Nuffic, Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland 2005.

Page 38: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 38

Brazilië op de totale economie is verwaarloosbaar. Brazilië maakt wel deel uit van een

beperkte groep landen die een groot potentieel heeft om een belangrijke rol in de

wereldeconomie te gaan spelen. Voor bedrijven en het onderwijs in Nederland geldt in

het algemeen dat het verstandig is om zich hier op in te stellen.

3.5.3 Toekomstige ontwikkeling

Investeringsbank Goldman Sachs voorspelt dat in 2050 de gezamenlijke economieën van

Brazilië, Rusland, India en China in termen van US dollar groter zullen zijn dan die van

de huidige G6. Goldman Sachs voorziet dat China en India wereldwijd de belangrijkste

leveranciers van producten en diensten zullen zijn en Brazilië en Rusland van grond-

stoffen. Brazilië heeft volgens Goldman Sachs alles om tot een grote economie uit te

groeien, namelijk: natuurlijke grondstoffen, menskracht, een goed klimaat, een gunstige

geografische ligging, een goede land-mens ratio en vrede. Op dit moment is Brazilië nog

de elfde economie van de wereld.

3.6 Resumé

In dit hoofdstuk is antwoord gegeven op de eerste onderzoeksvraag:

Wat is de stand van zaken, de demografische ontwikkeling en de prognose vanuit een sociaal-economisch

perspectief voor de situatie in China, India, Polen en Brazilië?

Vanaf het begin van de jaren negentig begon China, tot op dat moment in veel opzichten

een slapende reus, aan een indrukwekkende groeiperiode. Niet eerder in de recente

geschiedenis heeft een land over een langere periode dezelfde groeicijfers weten te

realiseren als China. In het kielzog van China laten ook andere Aziatische landen zoals

India een forse economische groei zien. De uitbreiding van de Europese Unie heeft voor

landen dichter bij huis, zoals Polen, een positief effect op de groei. De opkomst van deze

en andere economieën leidt tot een wereldwijde verschuiving van de economische

verhoudingen. China heeft zich al weten te ontwikkelen tot de derde economie

handelsnatie van de wereld.

De opkomst van deze economieën heeft netto een positief effect voor de Nederlandse

economie. Er ontstaan nieuwe afzetmarkten voor het Nederlandse bedrijfsleven en de

import van goedkope (Chinese) producten dempt de inflatie en verhoogt de koopkracht.

Ook worden er banen gecreëerd door de toegenomen handelsstromen die via Nederland

verlopen.

Op microniveau kunnen er zich negatieve effecten voordoen, met name in sectoren die

worden geconfronteerd met verplaatsing van productie of waarin werknemers

concurrentie ondervinden van Oost-Europese werknemers. In 2004 kwamen er

70.000 migranten uit Midden- en Oost-Europa naar Nederland, voornamelijk voor

kortdurende vacatures. Het grootste deel van deze migranten is afkomstig uit Polen. De

verwachting is dat na het openstellen per 2007 van de grenzen voor werknemers uit Oost-

Europa de toestroom van migranten zal oplopen. Tot op heden zijn deze arbeidsmigranten

Page 39: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 39

vooral werkzaam in relatief laagwaardige functies waarvoor weinig opleiding is vereist.

Geredeneerd vanuit de economische theorie is het aannemelijk dat stijging van het aantal

arbeidsmigranten leidt tot een verdringing van Nederlandse werknemers en een matigend

effect heeft op de loonontwikkeling in de genoemde sectoren.

Op macroniveau hebben de opkomende economieën een positief effect op de Nederlandse

economie. Het is echter moeilijk om de specifieke invloed van individuele economieën

als India en Brazilië te onderscheiden binnen de macro-effecten. Hiervoor zijn de

contacten met Nederland nog te beperkt. China vormt hierop een uitzondering.

Page 40: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)
Page 41: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 41

4 Gevolgen van opkomende economieën op de Nederlandse arbeidsmarkt

4.1 Inleiding

In hoofdstuk drie is een aantal gevolgen genoemd van de opkomende economieën op de

Nederlandse arbeidsmarkt. Zo is door het CPB berekend wat de invloed is van de handel

met China op de werkgelegenheid in de exporterende sectoren en de logistieke sector.

Veranderingen op de arbeidsmarkt kunnen op termijn gevolgen hebben voor het

onderwijs. Als bijvoorbeeld bepaalde sectoren en banen verdwijnen uit Nederland kan

daarmee ook de vraag naar bepaalde opleidingen wegvallen. Nieuwe trends en

ontwikkelingen kunnen er aan de andere kant toe leiden dat de vraag naar competenties

op de arbeidsmarkt wijzigt. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de gevolgen die de

opkomst van nieuwe economieën heeft op de Nederlandse arbeidsmarkt. Aan de volgende

gevolgen wordt aandacht besteed:

• buitenlandse werknemers op de Nederlandse arbeidsmarkt;

• verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland;

• veranderende vraag naar competenties.

Daar waar mogelijk wordt expliciet aandacht besteed aan de in hoofdstuk twee

beschreven landen. In sommige gevallen kunnen er echter alleen algemene uitspraken

worden gedaan en is het niet mogelijk gevolgen aan een opkomende economie toe te

schrijven. Het is in veel gevallen niet goed mogelijk om effecten van opkomende

economieën te scheiden van andere processen als automatisering en andere

technologische vernieuwingen.

4.2 Toetreding van buitenlandse werknemers op de Nederlandse arbeidsmarkt

Sinds 1 mei 2007 mogen inwoners van de nieuwe EU-landen Polen, Tsjechië, Slowakije,

Hongarije, Slovenië, Estland, Letland en Litouwen zonder speciale vergunning in elke

sector van de Nederlandse arbeidsmarkt aan het werk. Het grootste deel van de Oost-

Europese werknemers die de afgelopen jaren in reeds opengestelde sectoren werkten, was

Pools. In de meeste gevallen beschikten zij over een Duits paspoort (afkomstig uit

Silezië) waardoor in veel gevallen geen formele toetredingsbelemmering tot de

Nederlandse arbeidsmarkt bestond. De verwachting is dat dit ook in de komende jaren het

geval zal zijn46. De Polen doen vooral werk waarvoor in Nederland bijna niemand meer

46

ECORYS (2006), Evaluatie werknemersverkeer MOE-landen.

Page 42: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 42

voor te krijgen is47. In sectoren als de metaal en land- en tuinbouw is inzet van Oost-

Europese werknemers goed mogelijk. In andere sectoren met een (dreigend) personeels-

tekort is de inzet moeilijker. In de zorg bijvoorbeeld is het persoonlijk contact met de

klant te belangrijk om de communicatie in gebrekkig Duits of Nederlands te voeren48.

Na Polen is de grootste groep buitenlandse werknemers afkomstig uit China. Chinezen

zijn in Nederland vooral actief in de horeca en de zakelijke dienstverlening49.

Tabel 4.1 Geldig geworden werkvergunningen in Nederland, naar nationaliteit 2004-2006

2004 2005 2006

China 2.401 2.494 2.536

India 1.050 1.279 1.572

Polen 20.190 26.079 53.981

Brazilië 204 184 179

Totaal aantal vergunningen 44.113 46.114 74.056

Bron: IND, 2007.

4.3 Verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland

4.3.1 Outsourcing en offshoring

Een verschijnsel dat de afgelopen jaren veel aandacht heeft gekregen is ‘outsourcing’.

Outsourcing is het uitbesteden van taken die niet tot de kerntaken (core business) van een

bedrijf horen. Een specifieke, gelimiteerde functie die een bedrijf zelf uitvoerde wordt

door een ander bedrijf uitgevoerd waarna het resultaat weer in het bedrijfsproces wordt

geïntegreerd. Outsourcing kan plaatsvinden binnen Nederland, maar door globalisering

worden steeds vaker werkzaamheden naar het buitenland verplaatst. De verplaatsing van

werkzaamheden naar het buitenland kan ook plaatsvinden door ‘offshoring’. Offshoring

is het verplaatsen van een compleet bedrijf of vestiging naar het buitenland om

vervolgens op dezelfde wijze te blijven produceren; vaak tegen lagere kosten.

4.3.2 Omvang en gevolgen

In opdracht van het ministerie van Economische Zaken is in 2004 een studie verricht naar

de omvang van de verplaatsing van bedrijfsactiviteiten vanuit Nederland naar het

Buitenland50. Uit het onderzoek blijkt dat het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten al

geruime tijd plaatsvindt en in de toekomst zal blijven toenemen. Verplaatsing vindt

vooral plaats naar lagelonenlanden, het merendeel binnen Europa. De omvang van de

verplaatsing van activiteiten naar Azië is tot op heden lager dan naar andere landen

binnen Europa. Binnen Azië wordt vooral verplaatst naar China (16%) en India (11%).

47

Vooral het werk dat anders blijft liggen, Tubantia, 2 mei 2007. 48

Vooral het werk dat anders blijft liggen, Tubantia, 2 mei 2007. 49

Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), 2007. 50

Berenschot (2004), Aard, omvang en effecten van verplaatsen bedrijfsactiviteiten naar het buitenland.

Page 43: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 43

Recent onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam51 laat zien dat 27 procent van

de Nederlandse bedrijven in het verleden activiteiten hebben ge-offshored en dat

17 procent overweegt dat nog te gaan doen. Meer dan de helft van de bedrijven verliest

geen arbeidsplaatsen in Nederland als gevolg van productieverplaatsing. Gemiddeld

worden er 37,8 nieuwe arbeidsplaatsen gecreëerd op de offshorelocatie en gaan er

3,5 verloren in Nederland.

Sectoren

De omvang van de verplaatsingen verschilt sterk per sector en is sterk afhankelijk van het

type werk en het type bedrijf. De omvang van de verplaatsing is het grootst in de sectoren

metaal, machinebouw/elektra/transportmiddelen, textiel, meubel en ICT52. In diverse

sectoren neemt verplaatsing van ICT-activiteiten sinds 2003 sterk toe, bijvoorbeeld bij

banken en verzekeraars. Kostenbesparing is de belangrijkste reden voor de verplaatsing

van werkzaamheden, maar ook redenen als kennisverbreding, het behouden of vergroten

van de marktpositie in het buitenland of risicospreiding kunnen een rol spelen. Van de

bedrijven die activiteiten verplaatsen, doet meer dat de helft (58%) dit in eigen beheer.

Daarnaast besteedt 19 procent het verplaatsen volledig uit. Bij 23 procent van de

bedrijven is sprake van een combinatie.

Soort werkzaamheden

Met name grote en internationaal georiënteerde bedrijven verplaatsen vaker en meer

activiteiten naar het buitenland. Laaggeschoolde arbeidsintensieve productie is meestal de

activiteit die het eerst wordt verplaatst. Locatiegebonden activiteiten als maatwerk en

service blijven over, net als de regiefunctie. Ook hoogwaardige werkzaamheden blijken

inmiddels steeds meer concurrentie te ondervinden vanuit lagelonenlanden. Voorbeelden

daarvan zijn research & development of analytische werkzaamheden waarbij makkelijk

via internet kan worden gecommuniceerd. In theorie is het bijvoorbeeld mogelijk om de

analyse van medische scans in het buitenland te laten uitvoeren53. Sommige Amerikaanse

banken maken gebruikt van Indiase analisten voor het grovere massale rekenwerk54.

Verplaatsing van R&D?

Het is opmerkelijk dat verschillende studies tot tegengestelde conclusies komen waar het

gaat om het verplaatsen van R&D activiteiten. Volbeda55 stelt dat onder de onderzochte

bedrijven productontwikkeling (R&D, engineering en product design) de meest gekozen

functie is die Nederlandse bedrijven verplaatsen56. Anderen, waaronder het CPB57 en de

Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid stellen echter dat er geen sprake is

van substantiële outsourcing van R&D naar het buitenland. Volgens de AWT zijn

Nederlandse bedrijven niet bezig hun R&D-capaciteit in Nederland af te bouwen om

elders vergelijkbare activiteiten te starten; er is geen sprake van verplaatsing. Wel

51

Volberda H. (2006), Nederlandse bedrijven verplaatsen steeds meer hoogwaardig werk naar China en India, RSM Erasmus

Universiteit. 52

Berenschot (2004), Aard, omvang en effecten van verplaatsen bedrijfsactiviteiten naar het buitenland. 53

Interview ABN AMRO. 54

Wijzen uit het Oosten, Intermediair 27 februari 2003 . 55

Volberda (2006). 56

Motief lijkt te zijn dat het verplaatsen van kernactiviteiten goed is voor het vermogen van een bedrijf om innovatief te zijn.

Het wordt makkelijker om radicale innovaties te doen of om nieuwe producten en toepassingen te ontwikkelen. Bedrijven

kunnen de kennis die in het buitenland wordt opgedaan benutten in Nederland. 57

Gorter J. en M. Toet (2005), Verplaatsing vanuit Nederland – motieven, gevolgen en beleid, CPB.

Page 44: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 44

bouwen ze nieuwe R&D-capaciteit in andere landen op. Dat heeft vooral te maken met

marktkansen en acquisities. Ook verandert wat men in Nederland doet, vanwege

verschuivingen in taakverdeling en concentratie op segmenten van hoge toegevoegde

waarde (begin en einde van de productieketen)58.

4.3.3 Invloed op Nederlandse arbeidsmarkt

Door Berenschot (2004) wordt geschat dat er in de onderzochte 12 sectoren activiteiten

van circa 37.000 werknemers over een periode van drie jaar zijn verplaatst naar het

buitenland. Het netto-effect voor de werkgelegenheid ligt lager, omdat een deel van de

werknemers direct intern is herplaatst. Op basis van de studie kan worden geconcludeerd

dat in relatie tot het totale aantal ontslagen, de macro-economische effecten op de

werkgelegenheid beperkt zijn59. Het aandeel van het baanverlies als gevolg van het

verplaatsen van werkzaamheden naar het buitenland wordt door het FNV in de periode

2001-2004 geschat op circa 10 procent van het totaal aantal ontslagen60.

Ook op andere plaatsen zijn relatieverende geluiden te horen. De verplaatsing van

bedrijfsactiviteiten is slechts voor een klein deel verantwoordelijk voor het gebruikelijke

proces van baanvernietiging en -creatie op de Nederlandse arbeidsmarkt61. Verplaatsing

van bedrijfsactiviteiten maakt in een aantal gevallen deel uit van verdergaande saneringen

en reorganisaties. Daarbij kunnen banen verloren gaan, maar ontstaan vaak ook nieuwe

economische activiteiten en werkgelegenheid62. Daarnaast kunnen er ook diverse

positieve effecten zijn voor de Nederlandse economie. Een bekend voorbeeld is het

verplaatsen van ICT-activiteiten van de Verenigde Staten naar India. Hierdoor daalde

prijs van hardware, waardoor meer mensen zich een computer konden veroorloven. Dit

leidde vervolgens tot een toename van de vraag naar software met positieve gevolgen

voor de werkgelegenheid in de VS63.

Banencreatie en -verlies

Het is een misverstand om te veronderstellen dat er een vast aantal banen in de wereld is,

waardoor een toename in het ene land leidt tot een afname in een ander land64. Veel

belangrijker voor de werkgelegenheid in Nederland zijn institutionele factoren zoals het

arbeidsaanbod, de belastingdruk en arbeidsmarktinstituties (zoals ontslagrecht en sociale

zekerheid)65. Bovenstaande cijfers laten dan ook zien dat het verplaatsen van werk-

zaamheden naar het buitenland maar beperkte invloed heeft op de werkgelegenheid in

Nederland. Op basis van deze cijfers kan worden geconstateerd dat de opkomst van

58

AWT (2006), Bieden en binden – Internationalisering van R&D als beleidsuitdaging. 59

Onderzoek van EIM in 2006 maakt verder duidelijk dat productieverplaatsing naar het buitenland ook voor toeleveranciers

in het MKB gevolgen heeft. Het blijkt dat 44% van de toeleveranciers in de metaal-, de elektrotechnische en de

kunststofverwerkende industrie in de afgelopen drie jaar te maken heeft gehad met afnemers die hun productie hebben

verminderd of beëindigd na productieverplaatsing. Meestal leidde dat voor de toeleveranciers tot omzetverlies en bij 13%

van de toeleveranciers leidde dit ook tot verlies aan arbeidsplaatsen. 60

FNV (2005), Het verdwenen werk. 61

Interview CNV. 62

CNV (2006), Banen naar Bucarest en Bombay. 63

Dijk, van T (2004), Offshoring. 64

Kleinknecht, A. & J. ter Wengel (1998), 'The myth of economic globalization', in Cambridge Journal of Economics, Vol. 22:

637-647. 65

Interview CPB.

Page 45: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 45

economieën als China, India en Polen niet of nauwelijks heeft geleid tot een hogere

werkloosheid.

In een economie vindt altijd een ‘natuurlijk’ proces plaats van banencreatie en -verlies.

De banen die verloren gaan door verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland

vormen daar maar een beperkt deel van. Probleem is echter dat het banenverlies

schoksgewijs gaat, terwijl het ontstaan van nieuwe banen geleidelijk gaat. Daardoor

ontstaan er ‘gaten’ tussen het vertrek van werk en het ontstaan van nieuw werk66. Op

sectorniveau en zeker per bedrijf kan het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten daarom grote

sociaal-economische gevolgen hebben67.

4.3.4 Toekomstige dominantie van China?

Tot op heden is de invloed op de arbeidsmarkt dus gering. Maar bij sommigen blijft de

vrees bestaan dat in de toekomst de gevolgen veel groter en negatiever worden. Deze

gedachte wordt vooral gevoed vanuit de veronderstelling dat China in de toekomst niet

alleen een dominante leverancier zal zijn van laagwaardige producten, maar ook van

technisch hoogwaardige producten. Niet alleen laaggeschoolde werknemers zouden

moeten vrezen voor hun baan, maar ook banen van hooggeschoolde werknemers zouden

kunnen worden verplaatst.

Het CPB wijst erop dat deze opvatting voorbij gaat aan het feit dat landen goederen

uitvoeren om andere goederen te kunnen invoeren. Landen zullen zich daarbij

specialiseren in de productie van goederen en diensten waarvoor zij een comparatief

voordeel hebben; zij zullen goederen invoeren waarvoor zij een comparatief nadeel

hebben. China zal dus in de toekomst niet alle markten gaan domineren. Volgens het CPB

ligt China’s comparatieve voordeel bij technisch weinig geavanceerde productie, onder

meer doordat China een omvangrijke groep laaggeschoolde werknemers heeft en doordat

de Chinese beroepsbevolking relatief laaggeschoold is.

Dat neemt echter niet weg dat betere prestaties van China met betrekking tot de productie

van hoogwaardige goederen op bepaalde (deel)markten nadelige gevolgen voor

Nederland kunnen hebben. De Nederlandse economie moet in dat geval meer goederen

exporteren om de duurdere Chinese goederen te kunnen importeren68.

4.4 Reacties van bedrijven op verlies van arbeidsplaatsen

4.4.1 Sociaal plan

Voor bedrijven en in het bijzonder voor individuele werknemers kan het verplaatsen van

werkzaamheden naar het buitenland grote gevolgen hebben. Verplaatsing van bedrijfs-

activiteiten naar het buitenland gaat in veel gevallen gepaard met verlies van arbeids-

66

Interview FNV. 67

Interviews CNV en FNV. 68

CPB (2006), China and the Dutch economy.

Page 46: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 46

plaatsen in Nederland. Het is gebruikelijk bij een reorganisatie die gevolgen heeft voor de

werkgelegenheid, dat werkgever en vakbonden een sociaal plan overeenkomen.

Uitgangspunt van deze sociale plannen is normaliter ‘begeleiding van werk naar werk’.

Een sociaal plan bevat globaal vier onderdelen:

1. interne herplaatsing;

2. externe plaatsing;

3. eventueel om/bijscholing;

4. financieel vangnet.

Meestal wordt eerst geprobeerd om werknemers binnen het eigen bedrijf te herplaatsen.

Berenschot schat dat circa 25 procent van de werknemers die getroffen werden door

verplaatsing van werkzaamheden naar het buitenland intern werd herplaatst69. Voor het

grootste deel van werknemers geldt dus dat er binnen het bedrijf geen plaats meer is.

Externe plaatsing, vaak binnen dezelfde sector, is dan het alternatief. Indien nodig kunnen

werknemers worden bij- of omgeschoold. Tot slot worden er afspraken gemaakt over

financiële compensatie.

Bij grotere bedrijven wordt vaak een aparte afdeling of mobiliteitscentrum verantwoorde-

lijk voor de begeleiding van werk naar werk. Zo werken bijvoorbeeld ABN AMRO en

Philips met ‘employability centres’70. In deze centra wordt een ‘scan’ gemaakt van de

mobiliteit van een werknemer. Op basis van het profiel dat uit de scan komt en de

ambities van de werknemer wordt gekeken of aanvullende opleidingen nodig zijn. Vaak

wordt bij het extern plaatsen van werknemers samengewerkt met andere organisaties

zoals het CWI, UWV en outplacementbureaus.

4.4.2 De rol van scholing in een sociaal plan

In een sociaal plan worden doorgaans afspraken gemaakt over scholing. Het CNV

constateert echter dat veel werknemers weinig gebruik maken van de scholings-

mogelijkheden die een cao of sociaal plan biedt. Vooral vmbo’ers en mbo’ers lijken de

noodzaak van scholing niet in te zien. Ook ander recent onderzoek ondersteunt het beeld

dat lager opgeleide werknemers veel minder vaak aanvullende opleidingen volgen dan

hoger opgeleiden71. Een onderhandelaar van de CNV Bedrijvenbond heeft de ervaring dat

werknemers vaak de keuze maken voor het alternatief dat hen het meeste geld oplevert en

daardoor vaak afzien van bemiddeling of bijscholing. Het probleem daarbij kan zijn dat

zij hun eigen mogelijkheden om weer een baan te vinden overschatten72.

Scholingsfaciliteiten die bedrijven bieden zijn vaak vooral gericht op functie- en

bedrijfsgerichte mobiliteit van werknemers. Het gaat nauwelijks om het creëren van

mogelijkheden van werknemers om buiten de sector aan de slag te gaan73. Tijdens

69

Berenschot (2004), Aard, omvang en effecten van verplaatsen bedrijfsactiviteiten naar het buitenland. 70

Interview ABN AMRO. 71

OSA (2006), Deelname aan opleiding en cursus daalt bij lager opgeleiden en ouderen. 72

CNV (2006), Banen naar Bucarest en Bombay. 73

Interviews CNV en FNV.

Page 47: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 47

reorganisaties waarbij werkgelegenheid verloren gaat is het vaak wel mogelijk om

scholing te krijgen, gericht op werkzaamheden buiten het bedrijf of sector74.

4.4.3 Proactief handelen

Bij grotere bedrijven als bijvoorbeeld ABN AMRO, ING en Philips zijn sociale plannen

gebaseerd op een employabilitybeleid. Employabilitybeleid wordt gezien als een

belangrijk element om de inzetbaarheid van werknemers binnen het bedrijf en hun

weerbaarheid op de arbeidsmarkt te vergroten75. De genoemde bedrijven scheppen kaders

waarbinnen een continu aanpassingsproces mogelijk wordt. In de praktijk betekent dit dat

niet afgewacht wordt tot het moment waarop een werknemer zijn baan verliest, maar dat

in een zo vroeg mogelijk stadium gewerkt gaat worden aan het vergroten van de

mobiliteit van de werknemer. Onderdelen die vroeger in het kader van een ‘klassiek’

sociaal plan werden uitgevoerd worden nu naar voren gehaald. Werknemers worden zo

als het ware klaargemaakt voor verandering in de organisatie.

4.5 Reacties van multinationals op opkomende economieën

Ter illustratie van de reacties van het bedrijfsleven beschrijven we een aantal cases van

bedrijven die in de afgelopen jaren veel te maken hebben gehad met de opkomende

economieën. We beschrijven achtereenvolgens de situatie bij ABN AMRO, Philips en

Corus (voormalige Hoogovens). Daarnaast besteden we kort aandacht aan de situatie in

de mode en textiel, en de scheepsbouw.

ABN AMRO

Reorganisaties

In de periode 2002-2004 nam het aantal werknemers bij ABN AMRO in Nederland met ruim 4.000 af.

Die afname is het gevolg van reorganisaties, waarbij activiteiten geoutsourced zijn en in een aantal

gevallen naar andere landen zijn verplaatst. In de afgelopen jaren zijn bij ABN AMRO vooral IT-

activiteiten uitbesteed. In 2005 heeft ABN AMRO een servicecontract afgesloten met vijf bedrijven voor

wereldwijde IT-dienstverlening. Als gevolg van dit contract neemt de werkgelegenheid binnen de bank

verder af. Niet al het werk is naar het buitenland verplaatst. In Nederland kregen ongeveer 900 IT’ers

een nieuwe werkgever. Ongeveer 550 IT’ers verloren hun baan door offshoring naar India76

. Daarnaast

zal ABN AMRO op korte termijn besluiten of ook andere activiteiten, zoals het betalingsverkeer en de

krediet- en leningenadministratie, worden uitbesteed en/of verplaatst77

.

Mobiliteitscentrum

ABN AMRO heeft in 2002 een mobiliteitscentrum opgericht om werknemers, wiens baan vervalt door de

reorganisaties, aan een nieuwe baan te helpen. Door het mobiliteitscentrum wordt eerst gekeken of ze

in een andere functie binnen de bank aan de slag kunnen. Lukt dat niet dan komt een uitzendconcern in

74

Interview CNV. 75

CNV (2006) Banen naar Bucarest en Bombay. 76

CNV (2006) Banen naar Bucarest en Bombay. 77

Deze uitspraken zijn gedaan voor dat de mogelijk op handen zijnde overname van ABN AMRO bekend werd.

Page 48: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 48

beeld. Gedurende ongeveer 15 maanden wordt geprobeerd extern werk te vinden voor de werknemers.

Scholing speelt in deze fase een belangrijke rol. Door middel van een loopbaanscan wordt voor een

werknemer in kaart gebracht wat voor soort opleiding nuttig kan zijn. Ook worden banenmarkten

georganiseerd waar geïnteresseerde bedrijven in contact worden gebracht met overtollige werknemers

van de bank. Een relatief klein deel van de werknemers vond via het mobiliteitscentrum een baan. Door

zowel werkgever als door de bonden werd geconstateerd dat een aantal werknemers optimaal profiteert

van de financiële regelingen in het sociaal plan: nadat men eerst 18 maanden het salaris kreeg

doorbetaald en vervolgens 75 procent van de kantonrechterformule ontving, bleek men toch zelf een

baan te hebben gevonden78

.

Verandering gevraagde competenties

De onderkant van het functiegebouw verdwijnt langzaam maar zeker bij de bank. Ook lagere functies

als interieuronderhoud en kantinewerkzaamheden worden grotendeels uitbesteed. Een mbo-opleiding is

tegenwoordig vrijwel altijd minimaal vereist. De werkgelegenheid die blijft, is voornamelijk die van

medewerkers die klantencontacten onderhouden. Ook bij de interne diensten blijft er werk in Nederland

rond strategie, productspecialisaties, het testen van nieuwe applicaties en het beheer van de relatie met

de gecontracteerde IT-leveranciers.

De diverse reorganisaties hebben tot doel om de bank om te vormen van een productgericht bedrijf

naar een klantgericht bedrijf. Daarvoor worden andere competenties gevraagd, zoals klant- en

servicegerichtheid, creativiteit, communicatieve vaardigheden en netwerken. Kort samengevat is

‘emotionele intelligentie’ veel belangrijker geworden. ABN AMRO ziet dan ook graag dat hiervoor in de

opleiding meer aandacht komt. Er wordt nog een te groot gat ervaren met het onderwijs. Meer

samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven wordt daarom als noodzakelijk ervaren79

.

PHILIPS

Focus op kerntaken

Outsourcing is voor Philips van groot belang. De onderneming ziet het uitbesteden van niet-kerntaken

als een belangrijke manier om te kunnen overleven in een markt met hevige concurrentie. Philips

beschouwt R&D en marketing als de kerntaken waarmee zij zich kan onderscheiden. Grote delen van

de productie zijn in deze visie geen kerntaak en kunnen beter worden uitbesteed. Dat Philips echt werk

maakt van de kerntakenvisie en dus de niet-kerntaken uitbesteedt, wordt ook geïllustreerd door het feit

dat in de afgelopen drie jaar het aantal werknemers bij Philips Consumer Electronics van 29.000 naar

19.000 werknemers is gedaald; hetzij door vervreemdingen, hetzij door afbouw als gevolg van

reorganisaties.

Employability Centre

Om de negatieve gevolgen van het verlies aan werkgelegenheid te beperken wordt al zo vroeg mogelijk

actie ondernomen. Er wordt niet gewacht met activiteiten als advies, (individuele) begeleiding en

bijscholing tot iemand feitelijk zijn baan kwijt is, maar zodra duidelijk wordt dat er gereorganiseerd gaat

worden wordt actie ondernomen. Voorbereidende activiteiten op een sociaal plan worden zo ver

mogelijk naar voren gehaald.

78

Interview ABN AMRO. 79

Interview ABN AMRO.

Page 49: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 49

Philips heeft een Employability Centre dat onder meer tot doel heeft werknemers te stimuleren zelf de

verantwoordelijkheid te nemen om zich te ontwikkelen. Naast advies en (individuele) begeleiding wordt

een breed scala aan opleidingen en workshops aangeboden. Zo volgen momenteel een kleine 700

Philips-medewerkers een opleiding in het kader van het project Certificering vakmanschap (CV), een

landelijk scholingsproject waarin laaggeschoolden zich tot minimaal startkwalificatieniveau kunnen laten

bijscholen. Daarbij biedt Het Employability Centre de workshop ‘Leren Werkt!’ aan, die medewerkers

inzicht geeft in hun drijfveren om te willen leren. Maar ook vele andere opleidingen, die kunnen leiden

tot een nieuwe baan binnen of buiten Philips, zijn mogelijk .

Certificering Vakmanschap

Het project ‘Certificering Vakmanschap’ heeft veel geleerd van de opgedane ervaringen met het Philips

Werkgelegenheidsplan. Intern heeft CV het voordeel dat mensen breder inzetbaar zijn – op de eigen

werkplek en zo nodig ook elders. En extern vergroot het de kansen om werk te vinden én te houden.

Het project ‘Certificering Vakmanschap’ is bedoeld voor medewerk(st)ers in productie en logistieke

functies zónder vakdiploma. Deze mensen kunnen op kosten van Philips een branche-erkende

opleiding volgen. Bijvoorbeeld VAPRO (vakopleiding voor de procesindustrie). Deze VAPRO-

opleidingen worden aangeboden door ROC’s waarvan met sommige Philips ‘preferred supplier’-

contracten heeft afgesloten.

CORUS

Fusie met Tata steel

Voortgekomen uit een eerdere fusie in 1999 tussen Koninklijke Hoogovens en British Steel is Corus

sinds begin 2007 in handen van het Indiase bedrijf Tata Steel. De belangrijkste redenen die Tata Steel

noemt voor de overname van CORUS zijn: (1) vergroting van de productiecapaciteit, (2) toegang tot

een volwassen markt waarin kwalitatief hoogwaardige producten worden gevraagd en gemaakt, (3)

toegang tot hoogwaardige R&D-capaciteit die in India niet beschikbaar is

(zie: http://www.tatasteel.com/newsroom/corus-transcripts.asp).

Een belangrijke reden voor CORUS om met het Indiase bedrijf in zee te gaan, is dat de staalmarkt in

het Westen verzadigd is, de groeimarkten zitten in het Zuiden en Oosten van de wereld. Vooral in China

en India worden in hoog tempo nieuwe staalfabrieken geopend. Veel van deze fabrieken voldoen nog

niet aan de technische standaarden, maar dat verandert snel.

Verplaatsing van laagwaardige massaproductie naar het Oosten

Voor het werk bij CORUS in Nederland betekent de fusie dat er een verschuiving zal gaan plaatsvinden

van commodity products naar de opkomende economieën. Het produceren van grote massa’s staal

verschuift daarmee naar India en China, overigens zonder dat deze vorm van productie uit Nederland

en Europa zal verdwijnen. Het is nog steeds aanzienlijk duurder om staal te importeren dan om het zelf

te maken. Een vergelijkbare ontwikkeling is de verplaatsing van de productie van witgoederen naar

Oost-Europa. Op termijn zal de Nederlandse divisie van CORUS zich meer gaan richten op de

bovenkant van de markt waarop dure staalsoorten worden gevraagd, zoals allerlei speciale en

innovatieve staalproducten voor de automobielindustrie. Productontwikkeling en marktontwikkeling zijn

hierbij belangrijke trefwoorden, zeker in de wetenschap dat er steeds sneller nieuwe producten

ontwikkeld en gemaakt moeten worden.

Page 50: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 50

Toenemende vraag naar hoger opgeleiden

In het licht van differentiatie en specialisatie van productieprocessen voorziet CORUS voor de

vestigingen in Nederland een toenemende vraag naar hoger opgeleiden, vanaf mbo-niveau. Vooral

naar mts-ers bestaat grote vraag. Momenteel heeft ongeveer een kwart van het personeel bij CORUS

een hbo- of wo-diploma. Aangezien het reguliere onderwijs onvoldoende in staat is om de gewenste

hoeveelheden personeel te leveren, leidt CORUS zijn personeel voor een groot deel zelf op. Hierbij

gaat het vooral om werknemers die worden opgeleid tot mbo-niveau (bijvoorbeeld onderhoudsmonteurs

en procesoperators). Als een nadeel van het opleiden van eigen personeel ziet CORUS dat hiermee de

openheid van het bedrijf voor innovatieve ontwikkelingen van buiten het bedrijf mogelijk wordt geremd.

Dit speelt vooral op hbo- en wo-niveau, maar in enige mate ook op mbo-niveau.

Inhoudelijke flexibiliteit als belangrijkste competentie

Om overeind te blijven op een mondiale markt is de kwaliteit van het personeel doorslaggevend.

Inhoudelijke flexibiliteit is hiervoor cruciaal. Hierbij gaat het om het vermogen om snel en adequaat te

kunnen reageren op veranderingen in de vraag naar producten. “Je komt er niet langer met één

kunstje”. De toenemende vraag naar hoger opgeleiden hangt hiermee samen.

4.6 Veranderende vraag naar competenties

4.6.1 Gevolgen voor de vraag naar personeel

In de voorgaande paragrafen is vooral veel aandacht besteed aan kwantitatieve gevolgen

van opkomende economieën op de arbeidsmarkt. Dergelijke veranderingen kunnen op

termijn ook kwalitatieve gevolgen hebben voor het onderwijs. De gedachte is dat als

bepaalde werkzaamheden niet of nauwelijks meer in Nederland worden uitgevoerd, er

ook geen vraag meer zal zijn naar werknemers die zijn opgeleid voor dergelijk

werkzaamheden. In de interviews die gehouden zijn in het bedrijfsleven is gevraagd of en

zo ja op welke wijze, de opkomende economieën invloed hebben op de competenties die

van werknemers worden gevraagd.

Een belangrijke conclusie die op basis van de interviews kan worden getrokken, is dat

voor de vraag naar competenties van werknemers andere factoren veel belangrijker zijn

dan alleen de opkomst van bepaalde economieën. ABN AMRO maakt op dit moment

bijvoorbeeld een ontwikkeling door waarbij het bedrijf verandert van een productgericht

bedrijf naar een klantgericht bedrijf. Om dat mogelijk te maken worden van de

medewerkers andere competenties gevraagd, zoals het kunnen omgaan met klanten,

communicatieve vaardigheden, servicegerichtheid en het kunnen omgaan met culturele

diversiteit. Samengevat kan worden gesteld dat emotionele intelligentie veel belangrijker

is geworden80.

Bij bedrijven als Philips en Corus wordt door technologische ontwikkelingen flexibiliteit

steeds belangrijker. Medewerkers moeten breed inzetbaar zijn. Ook een hoog opleidings-

niveau wordt steeds belangrijker. Alle respondenten geven aan dat tegenwoordig

80

Interview ABN AMRO.

Page 51: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 51

minimaal een mbo-diploma wordt gevraagd van werknemers. Het werk voor lager

opgeleiden verdwijnt langzaam maar zeker bij multinationals.

Schaap met vijf poten

Door één van de respondenten werd opgemerkt dat bedrijven in de ICT-sector op zoek

lijken te zijn naar het schaap met vijf poten. Werknemers dienen verstand te hebben van

technische, sociale én bedrijfskundige processen. Vroeger waren dit verschillende

vakken, tegenwoordig wordt het gecombineerd in één functie81.

Samengevat kan worden gesteld dat er steeds meer behoefte is aan flexibele, breed

inzetbare werknemers die goed opgeleid en communicatief vaardig zijn. Bij

multinationals neemt de vraag naar laagopgeleide werknemers die maar een beperkt

aantal taken kunnen uitvoeren snel af.

4.6.2 Internationale competenties

Niet alleen voor multinationals, maar ook voor veel bedrijven in het MKB geldt dat men

steeds meer in een internationale omgeving opereert. Ook dit stelt nieuwe eisen aan de

werknemers. Door CINOP is in 2004 een oriënterend onderzoek82 uitgevoerd naar

arbeids- en opleidingsmobiliteit in Europa. In deze studie wordt ook ingegaan op het

begrip ‘internationale competentie’, dat wil zeggen competenties die nodig zijn om in een

internationale omgeving te kunnen werken. De volgende dimensies worden in dit verband

genoemd:

1. kennis van vreemde talen;

2. interculturele vaardigheden;

3. praktische vaardigheden noodzakelijk voor contacten met het buitenland:

• enige kennis van de buitenlandse markt en relevant voor eigen beroep;

• enige kennis van Europese wetgeving;

• ICT-kennis en vaardigheden (e-mail / internet);

• flexibiliteit;

• zelfstandigheid;

• ondernemerschap;

• landenkennis.

4.6.3 Verdwijnt de vraag naar sommige opleidingen?

Eén van de vragen die tijdens de onderzoeksopzet is geformuleerd, is of de vraag naar

sommige (mbo-)opleidingen verdwijnt als gevolg van de verplaatsing van werkzaam-

heden naar opkomende economieën. Op de arbeidsmarkt is in de afgelopen decennia wel

een duidelijke trend te zien waarbij de maakindustrie uit Nederland is verdwenen. Toch is

er echter geen eenduidig antwoord te geven op de vraag of opleidingen zijn verdwenen

onder invloed van de opkomende economieën. Dit komt onder meer omdat er vele

ontwikkelingen gaande zijn op de arbeidsmarkt en in het bedrijfsleven. De belangrijkste

81

Interview FNV. 82

CINOP (2002) Kansen op de grens. Werkgever en internationale competentie.

Page 52: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 52

ontwikkeling in dit verband is waarschijnlijk de technologische vooruitgang. Als gevolg

van nieuwe technologische mogelijkheden zijn oude beroepen verdwenen en nieuwe

beroepen ontstaan. Dit gebeurde vaak in sectoren van waaruit ook werkzaamheden

werden verplaats naar het buitenland. We noemen twee voorbeelden:

Mode en textiel

In de mode en textielbranche werd circa twintig jaar geleden al begonnen met het verplaatsen van de

productie naar lagelonenlanden. Productie van kleding komt nauwelijks meer voor in Nederland.

Laaggeschoold werk is grotendeels verdwenen en er heeft een verschuiving plaatsgevonden naar

hooggeschoold werk met een hoge toegevoegde waarde. De rol van bedrijven in de sector is daardoor

sterk veranderd. De nadruk is komen te liggen op ontwerp, coördinatie en aansturing van de productie.

Het gaat hierbij om functies waarvoor een hoger opleidingsniveau is vereist. Deze trend is duidelijk

terug te zien in de instroom in de mbo-opleidingen. Er bestaan nog wel opleidingen op niveau 1 en 2,

maar het aantal leerlingen dat deze volgt is zeer beperkt. Het overgrote deel van de leerlingen volgt

opleidingen op niveau 3 en 4.

De ontwikkelingen in de sector hebben ook tot nieuwe functies en bijbehorende opleidingen geleid,

zoals de functie van productiecoördinator. Doordat het productiewerk in de sector overwegend in het

buitenland plaatsvindt heeft deze functie en de bijbehorende opleiding een duidelijk internationaal

karakter.

Scheepsbouw

De scheepsbouw is een sector die sterk wordt geconfronteerd met internationale concurrentie, vooral

vanuit China, maar in toenemende mate ook vanuit India. Een bekend verschijnsel is de productie van

casco’s (arbeidsintensief werk dan niet of nauwelijks kan worden geautomatiseerd) steeds vaker in

lagelonenlanden plaatsvindt, waarna de afbouw in Nederland gebeurt. Ook bij toeleveranciers in de

sector komt outsourcing op grote schaal voor. In de sector hebben bedrijven er voor gekozen zich te

specialiseren en zich te richten op specifieke niches, zoals baggerschepen, ferry’s of jachten. De

scheepsbouwers onderscheiden zich op de wereldmarkt door specialistische kennis en concurreren

vooral op kwaliteit. Er is volgens de VNSI83

echter geen eenduidig beeld te schetsen van de invloed die

deze ontwikkelingen hebben gehad op de opleidingen in de maritieme sector. Er dreigt een groot tekort

aan werknemers te ontstaan voor bijna alle opleidingsniveaus, dus ook voor werknemers met een

opleiding op mbo 2 en 3 niveau. Productiewerk zoals het bouwen van casco’s blijft namelijk ook in

Nederland plaatsvinden.

4.7 Resumé

Het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland is de afgelopen jaren sterk

toegenomen. Vooral grote en internationaal georiënteerde bedrijven verplaatsen

activiteiten naar het buitenland, maar dit gebeurd ook door bedrijven in het MKB. De

effecten op de arbeidsmarkt zijn tot op heden niet erg groot. De gevolgen die zich

voordoen raken vooral laagopgeleide werknemers. Ook de komst van buitenlandse

(vooral Poolse) werknemers naar Nederland kan mogelijk leiden tot verdringing aan de

83

Verenigde Nederlandse Scheepsbouwindustrie.

Page 53: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 53

onderkant van de arbeidsmarkt. Deze negatieve effecten worden echter op macroniveau

ruimschoots gecompenseerd door de positieve effecten die handel en migratie met zich

meebrengen, waarbij wel gerealiseerd moet worden dat de positieve effecten geleidelijker

gaan en minder in het oog springen dan de negatieve effecten, zoals bijvoorbeeld de

sluiting van fabrieken. Wel geeft het CPB aan dat er mogelijk beperkte

werkgelegenheidsverschuivingen tussen sectoren zullen plaatsvinden en dat de lonen van

laagopgeleiden iets gedrukt kunnen worden.

Diverse grote multinationals als ABN AMRO, Philips en ING scheppen kaders waar-

binnen werknemers continu de eigen inzetbaarheid kunnen vergroten. Er wordt niet

gewacht op het moment waarop een werknemer zijn baan verliest, maar al in een zo

vroeg mogelijk stadium wordt gewerkt aan het vergroten van de inzetbaarheid, zodat

werknemers weerbaarder worden gemaakt voor veranderingen op de arbeidsmarkt.

De opkomende economieën hebben weinig effect op de competenties die door bedrijven

van de werknemers worden gevraagd. Andere factoren zoals technologische

ontwikkelingen en internationalisering zijn daarvoor veel belangrijker.

Page 54: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)
Page 55: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 55

5 Effecten van opkomende economieën op het onderwijs

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is beschreven wat de gevolgen zijn van veranderingen op de arbeidsmarkt

voor het onderwijs in Nederland. De opkomende economieën kunnen echter niet alleen

via de arbeidsmarkt invloed hebben op het Nederlandse onderwijs, er zijn ook meer

directe effecten waar te nemen. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van deze

directe effecten. Onder directe effecten verstaan we bijvoorbeeld de toegenomen

internationale mobiliteit van mensen (in- en uitstroom van studenten, promovendi en

docenten) en de daarmee direct samenhangende veranderingen in het curriculum. Ook

opleidingen die gericht zijn op de opkomende nieuwe markten worden gerekend tot de

directe effecten. Deze gevolgen zijn vaak al op de korte termijn merkbaar. De volgende

effecten worden besproken:

• mobiliteit van studenten;

• mobiliteit van kenniswerkers;

• het ontstaan van nieuwe markten;

• internationalisering van opleidingen.

Het blijkt vaak niet mogelijk te zijn om de gevolgen van de opkomst van de vier in deze

studie bekeken landen te isoleren van andere ontwikkelingen, zoals internationalisering

en globalisering. Waar de concrete invloed van de vier landen wel zichtbaar is, wordt dit

vermeld, in andere gevallen worden meer algemene uitspraken gedaan.

5.2 Mobiliteit van studenten

De sterke economische groei van de opkomende economieën heeft tot gevolg dat in deze

landen ook de vraag naar goed onderwijs toeneemt. Daarnaast bieden hogere inkomens

aan een steeds groter wordende groep mensen de mogelijkheden om te investeren in

onderwijs. Ook het volgen van onderwijs in het buitenland wordt voor meer mensen

bereikbaar. Dit is een van de redenen dat de internationale mobiliteit in het onderwijs in

de afgelopen decennia sterk is toegenomen.

In deze paragraaf wordt een globaal overzicht gegeven van de internationale mobiliteit in

het onderwijs. Daarbij wordt geput uit diverse bronnen. Deze bronnen variëren in mate

van detail en hebben vaak betrekking op ongelijke periodes. Hierdoor is vergelijking van

data tussen verschillende jaren en landen soms niet goed mogelijk.

Page 56: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 56

5.2.1 Primair en voortgezet onderwijs

Binnen het primair en voortgezet onderwijs is vooral sprake van kortdurende uit-

wisselingsprojecten. Onderwijsinstellingen die uitwisselingsprojecten voor leerlingen

en/of docenten organiseren kunnen in veel gevallen aanspraak maken op beurs-

programma’s van het Europees Platform voor het Nederlands Onderwijs. De cijfers van

het Europees Platform geven daarom een goede indicatie van het aantal scholen dat

mobiliteitsprogramma’s organiseert.

In 2005 nam 5,4 procent van de scholen in het PO en 69,9 procent van de scholen in het

VO deel aan mobiliteitsprogramma’s84. Het gaat hierbij alleen om Europese

bestemmingen. Polen werd in 2005 bezocht door 1.287 leerlingen en 143 docenten.

Uitwisseling met landen buiten Europa komt niet of nauwelijks voor.

5.2.2 Middelbaar beroepsonderwijs

De meeste mobiliteit in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie loopt via de

programma’s Leonardo da Vinci en via een bilateraal uitwisselingsprogramma met

Duitsland (BAND). Aan Leonardo en BAND namen in 2005 2.589 leerlingen deel, dat is

0,55 procent van het totaal aantal mbo-leerlingen. Ook in deze programma’s gaat het

uitsluitend om Europese bestemmingen85.

5.2.3 Hoger onderwijs

In het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs beperkt de mobiliteit zich tot

kortdurende uitwisselingsprojecten binnen Europa. In het hoger onderwijs ligt dit anders.

De groei van economieën leidt niet alleen tot concurrentie tussen werkgevers voor de

beste werknemers, maar leidt ook tot toenemende concurrentie tussen instellingen die de

werknemers opleiden. De sterk toenemende vraag naar kwalitatief goed hoger onderwijs

neemt in opkomende economieën sterker toe dan de capaciteit om lokaal op te leiden.

Toenemende aantallen studenten volgden daarom de afgelopen jaren hoger onderwijs in

het buitenland86.

OECD en UNESCO schatten dat het totaal aantal studenten dat (een deel van) hun studie

in het buitenland volgt in de periode 1998 tot 2003 is toegenomen van 1,3 miljoen naar

2 miljoen87. De Verenigde Staten (28%), het Het Verenigd Koninkrijk (12%) en

Duitsland (11%) zijn de drie grootste ontvangers van studenten. China leverde in 2000

het grootste aantal buitenlandse studenten (126.519), gevolgd door Zuid-Korea en India

(66.621 zie tabel 4.1). Voor Chinese studenten zijn de Verenigde Staten, Japan en Het

Verenigd Koninkrijk de belangrijkste bestemmingen (zie tabel 4.2).

84

Nuffic (2005), Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland. 85

Ibid. 86

Kritz, M. (2006), Globalisation and internationalisation of tertiary education. 87

Ibid.

Page 57: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 57

Tabel 5.1 Belangrijkste landen van herkomst (2000)

Aantal Belangrijkste bestemmingen

China 126.519 VS, VK

India 66.621 VS, Australië

Polen 17.517 Duitsland, VS

Brazilië 17.127 VS, Duitsland

Nederland 11.768 België, VK

Bron: Kritz, M., (2006) Globalisation and internationalisation of tertiary education.

Tabel 5.2 Belangrijkste bestemmingen van Chinese studenten (2004)

Landen Aantal

Verenigde Staten 87.943

Japan 76.130

Verenigd Koninkrijk 47.738

Australië 28.309

Duitsland 25.284

Bron: Kritz, M. (2006), Globalisation and internationalisation of tertiary education.

Buitenlandse studenten in Nederland

In 2003 bedroeg de instroom van buitenlandse studenten in het Nederlandse hoger

(tertiair) onderwijs 20.531. 60 Procent was afkomstig uit Europa, 19 procent uit Noord-

Afrika en het Midden-Oosten, 7 procent uit Azië en 8 procent uit Zuid-Amerika. De

belangrijkste ‘sending coutries’ waren Duitsland, Marokko, België, Turkije en

Suriname88.

Volgens cijfers van het ministerie van OCW studeerden in 2005 48.500 (standcijfer)

buitenlandse studenten in Nederland. Dat betekent dat ongeveer 8 procent van de totale

studentenpopulatie bestaat uit buitenlandse studenten. China is het op een na grootste

herkomstland met 5.000 studenten89 (Duitsland is het grootste herkomstland). Het aantal

studievisa voor studenten uit China is de laatste twee jaar wel teruggelopen (zie tabel

4.3). De redenen voor deze afname liggen deels in China, deels in Nederland. In China is

de capaciteit van het eigen onderwijs toegenomen. In Nederland speelt ondermeer het

streven naar een heterogene samenstelling van de studentenpopulatie en de verhoging van

collegegelden een rol90.

Tabel 5.3 Afgegeven studievisa

2003 2004 2005

China 2.566 1.621 1.293

India 208 144 228

Brazilië - - -

Polen - - -

Bron: Internationale mobiliteit in het Onderwijs in Nederland (CINOP, Nuffic).

88

IIE (2003), Atlas of student mobility. 89

Nuffic (2005), kerncijfers internationalisering hoger onderwijs Nederland. 90

Ibid.

Page 58: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 58

Motieven van Chinese studenten om in het buitenland te studeren

Er zijn verschillende factoren van invloed op de beslissing van Chinese studenten om in het buitenland

te gaan studeren. In de eerste plaats speelt het aanbod, de kwaliteit en de reputatie van bepaalde

studies een belangrijke rol. Ook van belang is de mogelijkheid om de Engelse taal te leren en

communicatieve vaardigheden te kunnen ontwikkelen. Daarnaast worden ‘kennismaking met de

Westerse cultuur’, ‘mogelijkheden om een sociaal netwerk op te bouwen’ en ‘persoonlijke ontwikkeling’

genoemd als redenen om in het buitenland te gaan studeren 91

.

Tabel 5.4 laat zien dat het aantal Polen dat in Nederland diploma’s behaalt relatief nog

klein is, maar wel een duidelijk toeneemt. De groep studenten uit nieuwe EU landen

vormt echter nog steeds minder dan 10 procent op het totaal van EU-studenten.

Tabel 5.4 Diploma’s

02/03 03/04 04/05 05/06

China 2.078 3.376 3.903 3.855

India - - - -

Brazilië - - - -

Polen 299 471 649 901

Bron: Nuffic (2005), Internationale mobiliteit in het onderwijs in Nederland.

Nederlandse studenten in het buitenland

In 2005 studeerden er 17.500 Nederlandse studenten in het buitenland, waarvan

3.000 buiten de EU. Het Verenigd Koninkrijk en België zijn de belangrijkste

bestemmingen. Het aantal studenten dat naar China, India, Polen of Brazilië ging was

klein.

5.3 Kenniswerkers in het hoger onderwijs

5.3.1 Buitenlandse kenniswerkers in het hoger onderwijs

In opdracht van Nuffic is in 2005 een kwantitatief onderzoek92 gedaan naar het aantal

buitenlandse kenniswerkers in het hoger onderwijs in Nederland. In deze studie wordt

geschat dat ongeveer 20 procent (5.000 van de 25.500) van de kenniswerkers op

universiteiten van buitenlandse afkomst is. Van deze buitenlandse kenniswerkers in circa

60 procent AIO en 27 procent promovendus. Op de technische universiteiten is het

percentage buitenlandse kenniswerkers nog hoger: 32 procent van wetenschappelijk

personeels op technische universiteiten is afkomstig van buiten Nederland. Van de AIO

en PhD’s op deze universiteiten is zelfs 50 procent van buitenlandse afkomst.

91

Davey, G. (2005) Chinese students’ motivatons for studying abroad, International Journal of Private Education, 2005(2),

16 2. 92

Research voor Beleid (2005), De internationale mobiliteit van kenniswerkers in het hoger onderwijs: een kwantitatief

onderzoek.

Page 59: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 59

Het merendeel (61%) van de buitenlandse kenniswerkers is afkomstig uit Europa. Circa

26 procent is afkomstig uit Azië en Oceanië. Over het algemeen verblijven deze

kenniswerkers maar voor een korte periode in Nederland (2 tot 5 jaar).

Het aantrekken van buitenlandse promovendi heeft voor beide partijen voordelen. Er is

een tekort aan Nederlandse kandidaten voor de talrijke promotievacatures93. Buitenlandse

promovendi kunnen deze vacatures vervullen. De buitenlandse promovendi kunnen

gebruik maken van de kennis van en goede faciliteiten aan Nederlandse universiteiten en

ontvangen doorgaans hogere salarissen. Ook de landen waar de promovendi vandaan

komen, kunnen profiteren van de kennis die wordt opgedaan. Dat is een van de redenen

dat in het kader van Nederlandse ontwikkelingssamenwerking studenten uit 57 geselec-

teerde landen in staat zijn gesteld om onder bepaalde voorwaarden te promoveren via het

NFP-programma94. Doel van dit programma is het vergroten van de capaciteit van

ontwikkelende landen.

Wat precies de invloed is van buitenlandse kenniswerkers op het kennisarsenaal van

onderwijsinstellingen in Nederland is moeilijk aan te geven95. Positief is dat door deze

groep meer wetenschappelijk onderzoek kan worden verricht in Nederland. Maar door de

terugkeer bestaat het gevaar dat ook de kennis verdwijnt die deze jonge onderzoekers

hebben opgedaan uit het land. Uit een evaluatie van internationale samenwerking van

hoger onderwijsinstellingen blijkt dat er op de langere termijn alleen resultaten zijn als er

structurele relaties tot ontwikkeling komen96. Een voorbeeld hiervan is het ontstaan van

een netwerk van getalenteerde Chinezen die een band met Nederland hebben. In China is

inmiddels een alumniclub van Chinezen die in Nederland hebben gestudeerd97. Buiten-

landse studenten die in Nederland hebben gestudeerd kunnen daarnaast ook uitgroeien tot

goede ambassadeurs voor Nederland. Positieve mond-tot-mond-reclame van deze groep

is waarschijnlijk effectiever dan een campagne die door Nederlandse instellingen en/of

bedrijven wordt georganiseerd.

5.3.2 Nederlandse kenniswerkers in het buitenland

De uitgaande mobiliteit van Nederlandse kenniswerkers naar het buitenland is moeilijk te

meten. Uit de genoemde studie die in opdracht van Nuffic is uitgevoerd, blijkt dat circa

40 procent van de Nederlandse kenniswerkers in het hoger onderwijs in de laatste vijf jaar

minimaal een maand voor het werk in het buitenland is geweest. Het verblijf in het

buitenland was vaak voor een korte periode (minder dan een jaar). Werk als gastdocent

en/of gastonderzoeker zijn de belangrijkste redenen om naar het buitenland te gaan.

De Verenigde Staten zijn veruit de belangrijkste plaats van bestemming. Circa 39 procent

van de Nederlandse kenniswerkers die in het buitenland hebben gewerkt hadden de VS

als bestemming. Voor zowel China, India als Polen geldt dat ongeveer 2 procent van de

93

Winden, W. van, Nederlandse studenten willen niet meer promoveren, TU-Delta april 2004. 94

Netherlands Fellowship Programmes. 95

Research voor Beleid (2005), De internationale mobiliteit van kenniswerkers in het hoger onderwijs. 96

ECORYS (2005), Interim Evaluation of the Cooperation Programmes in Higher Education and Training. 97

Daar kwamen de Chinezen, de Volkskrant 17 februari 2007.

Page 60: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 60

Nederlandse kenniswerkers die de laatste vijf jaar minimaal een maand voor hun werk

naar het buitenland is geweest, deze landen als bestemming had98.

5.3.3 Ontwikkelingen op de lange termijn

Het is niet eenvoudig om in te schatten hoe op de langere termijn de ontwikkelingen

zullen zijn van de aantallen buitenlandse studenten. Als in de opkomende landen de

welvaart toeneemt, biedt dit aan meer studenten de mogelijkheid om in het buitenland te

gaan studeren. Daar staat tegenover dat het niveau en de capaciteit van het onderwijs in

de opkomende landen toeneemt, zodat de prikkel om in het buitenland te gaan studeren

afneemt. Ook de hbo-fraude heeft de aantrekkingskracht van het Nederlandse onderwijs

geen goed gedaan. Volgens Paepon heeft de kwestie er toe geleid dat er stagnatie is

opgetreden in de samenwerkingsverbanden tussen Nederlandse en buitenlandse

onderwijsinstellingen99. Het is echter van belang om jonge mensen uit de opkomende

economieën kennis te laten maken met de Nederlandse economie. Dit stimuleert

kennisuitwisseling en vergemakkelijkt het aangaan van handelsrelaties in de toekomst.

Na een explosieve aanwas eind jaren negentig neemt sinds kort de instroom van het aantal Chinese

studenten weer af. De redenen hiervoor liggen deels in China (capaciteitsvergroting en

kwaliteitsverhoging van het onderwijs binnen China), deels in Nederland (hardere toelatingseisen voor

buitenlanders, verhoging collegegelden, bureaucratische rompslomp bij visumaanvragen). Nederlandse

universiteiten moeten zich daarom veel meer inspannen om Chinese studenten binnen te halen. Vooral

voor een aantal technische faculteiten zijn de Chinese studenten interessant. De instroom van

Nederlandse studenten blijft achter, terwijl bedrijven die belangrijk zijn voor de Nederlandse

kenniseconomie wel behoefte hebben aan instroom van jong talent. Philips investeert daarom

bijvoorbeeld in beurzen om in Nederland buitenlanders te kunnen opleiden100

.

5.4 Het ontstaan van nieuwe onderwijsmarkten

In de vorige paragraaf werd al gesteld dat door de sterke economische groei die sommige

landen doormaken ook de vraag naar kwalitatief goed hoger onderwijs sterk toeneemt.

Dit heeft ondermeer tot gevolg dat studenten naar het buitenland trekken om daar

onderwijs te volgen. Diverse Nederlandse onderwijsinstellingen zien kansen in de

opkomende economieën en nemen initiatieven om ter plaatse onderwijs te bieden, zij het

nog wel op bescheiden schaal.

5.4.1 Middelbaar beroepsonderwijs

Toetreding op buitenlandse markten

Er zijn verschillende initiatieven om kennis en expertise met betrekking tot beroeps-

onderwijs commercieel uit te buiten in de opkomende economieën. Zo is op initiatief van

98

Research voor Beleid (2005), De internationale mobiliteit van kenniswerkers in het hoger onderwijs. 99

Interview Paepon. 100

Daar kwamen de Chinezen, de Volkskrant 17 februari 2007.

Page 61: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 61

de MBO Raad het Netwerk Internationaal Ondernemen in het Beroepsonderwijs (NIOB)

opgericht. Het ministerie van Economische Zaken ondersteunt het initiatief. Het NIOB

speelt in op de vraag naar kennis over onderwijs in de opkomende economieën. Het

netwerk spant zich in om internationaal ondernemen binnen de mbo-sector te bevorderen.

Daarnaast is het bevorderen van samenwerking tussen bedrijfsleven en beroepsonderwijs

op het gebied van internationaal ondernemen een van de doelstellingen van het NIOB.

Daarbij is het belangrijk het internationaal denken te bevorderen binnen zowel het

onderwijs als het bedrijfsleven101.

Nederlandse onderwijsinstellingen exporteren kennis en expertise met betrekking tot

beroepsonderwijs bijvoorbeeld door het trainen van lokale trainers of door het adviseren

van lokale onderwijsinstellingen. Zo wordt er door het Albeda College op dit moment een

‘Train-de-trainersprogramma’ ontwikkeld gericht op de opleiding van dokters-

assistenten102. Het zelf aanbieden van opleidingen op buitenlandse markten gebeurt

slechts op kleine schaal, vaak in samenwerking met een lokale partner.

Volgens de geïnterviewden zijn de kennis en expertise in het Nederlandse beroeps-

onderwijs om een aantal redenen interessant voor buitenlandse partners. De samen-

hangende kwalificatiestructuur in het mbo die ontwikkelingen op de arbeidsmarkt

nauwkeurig volgt wordt vaak als een sterk punt gezien. Er is ook veel interesse in de

praktijkcomponent in de opleidingen en de samenwerking met de sociale partners.

5.4.2 Hoger onderwijs

Kennis als commercieel product

Vooral hoger onderwijs wordt in toenemende mate gezien als een product dat

Nederlandse instellingen winst kan opleveren. Het belang van kennis voor nationale

economieën heeft van de kennis zelf een commercieel product gemaakt103. Samen-

werkingsverbanden in het Nederlands hoger onderwijs als het Platform for International

Education (PIE) en Profound stellen zich tot doel om door middel van onderwijs bij te

dragen aan de capaciteitsontwikkeling van ontwikkelingslanden en transitielanden.

Nederlandse onderwijsinstellingen concurreren daarbij steeds meer op de internationale

markt. De opkomst van nieuwe economische machten als China en India leidt in deze

landen tot een hogere vraag naar hoog opgeleiden dan de nationale instellingen

aankunnen. Het ministerie van OCW constateerde in 2004 dat Nederlandse instellingen in

toenemende mate inspelen op de vraag naar hoger onderwijs van deze en andere

landen104. Volgens OCW is de uitdaging om dit op zo’n manier te doen dat de

buitenlandse studenten een grotere meerwaarde kunnen hebben voor het Nederlandse

hoger onderwijs en de Nederlandse kenniseconomie.

101

www.mboraad.nl. 102

Interview Albeda College. 103

NRC, onderwijs als handelswaar, 2001. 104

OCW, internationaliseringsbrief hoger onderwjis, 2004.

Page 62: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 62

Profilering op kwaliteit

Om op een internationale markt voor hoger onderwijs met vele spelers de concurrentie

aan te kunnen is profilering van Nederlandse onderwijs van groot belang. In de in 2004

gepubliceerde internationaliseringsbrief hoger onderwijs van het ministerie van OCW

wordt onder meer vastgesteld dat de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs door

buitenlandse studenten in het algemeen als goed wordt beoordeeld. Maar ook wordt

geconcludeerd dat het gebrek aan herkenbaar toponderwijs als een zwak punt wordt

ervaren in de profilering van het Nederlands hoger onderwijs105. Belangrijke oorzaak

hiervoor ligt volgens OCW in het ontbreken van mogelijkheden voor selectie en

collegegelddifferentiatie.

Centres of excellence

Zowel de overheid als de onderwijsinstellingen nemen initiatieven om de profilering van

het Nederlands onderwijs te verbeteren. OCW geeft aan de ‘toppen te willen versterken

en zichtbaar te maken’. Hiertoe worden onder meer de vorming van ‘centres of

excellence’ gestimuleerd. Er wordt subsidie beschikbaar gesteld voor een beperkt aantal

internationaal georiënteerde bachelor- en masteropleidingen om uit te groeien tot

excellente, internationaal aansprekende opleidingen.

NESO

Ook wordt er een nieuwe communicatiestrategie ontwikkeld om Nederland als

‘kennisland’ te promoten en de ‘selling points’ van het Nederlandse onderwijs te

benadrukken. Waar mogelijk wordt samen opgetrokken met andere departementen, zoals

Economische Zaken, Landbouw en Buitenlandse Zaken. Nederland profileert zich op dit

moment in vijf landen met potentiële markten voor hoger onderwijs met behulp van

onderwijssteunpunten (Netherlands Educational Support Offices (NESO’s)). De steun-

punten houden zich bezig met de positionering van het Nederlands hoger onderwijs in de

betreffende landen. Het informeren van studenten over een studie in Nederland en het

faciliteren van samenwerkingsverbanden tussen universiteiten in de opkomende

economieën en hoger onderwijsinstellingen in Nederland zijn hierin belangrijke taken106.

Er zijn NESO’s in China, Taiwan, Mexico, Vietnam en Indonesië.

5.5 Internationalisering van opleidingen

5.5.1 Middelbaar beroepsonderwijs

Verandering van curriculum

Voor het middelbaar beroepsonderwijs in Nederland worden de eisen (kwalificaties) die

vanuit beroep en maatschappij aan leerlingen worden gesteld vertaald in een zogenaamde

kwalificatiestructuur. Ontwikkelingen in het bedrijfsleven en van beroepen moeten zo

doorwerken in de kwalificatiestructuur. Kenniscentra organiseren hiervoor overleg tussen

bedrijfsleven en onderwijs. Steeds vaker wordt door internationaal opererende bedrijven

gevraagd om specifieke vaardigheden die leerlingen moeten beheersen om in een

105

EIM, (2003),Kern van de kenniseconomie. 106

www.nuffic.nl.

Page 63: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 63

internationale omgeving te werken. Vroeger gold dit vooral voor ho-functies, maar dit

gaat nu ook steeds meer in het mbo spelen.

In 2008 wordt een nieuwe kwalificatiestructuur ingevoerd. Er zijn veel ontwikkelingen

die invloed hebben op de arbeidsmarkt en daardoor ook doorwerken in de kwalificatie-

structuur. Het is niet goed mogelijk om bepaalde veranderingen specifiek toe te schrijven

aan de opkomende economieën.

De toenemende internationalisering is echter wel duidelijk terug te zien in het curriculum

in het mbo. Er is in toenemende mate aandacht voor onderwerpen als EU-burgerschap,

omgang met andere culturen en communicatie. Ook vinden er meer uitwisselings-

projecten en buitenlandse stages plaats. Daarnaast komt steeds meer nadruk te liggen op

het leren van vreemde talen. Het gaat echter niet alleen meer om de ‘klassieke’ vreemde

talen als Engels, Duits en Frans, maar steeds vaker ook om bijvoorbeeld Chinees,

Arabisch en Portugees.

5.5.2 Hoger onderwijs

In het hoger onderwijs speelt internationalisering al langer dan in het mbo. Al vele

decennia gaan studenten naar het buitenland voor hoger onderwijs en wordt er door

docenten en onderzoekers samengewerkt met buitenlandse collega’s. De laatste jaren

veranderen echter de traditionele verhoudingen. Zo gaan onderwijsinstellingen

bijvoorbeeld in toenemende mate samenwerkingsverbanden aan met buitenlandse

partners, worden er campussen in het buitenland opgezet en vindt ‘distance learning’ door

ICT-toepassingen steeds vaker plaats107. Vroeger betrof internationalisering een apart

aandachtspunt binnen universiteiten. Nu is internationale samenwerking steeds meer een

integraal onderdeel van de kerntaken. Dit wordt ook steeds meer zichtbaar in het

curriculum. Steeds meer vakken worden in het Engels gegeven. Op een aantal

universiteiten, zoals in Delft, Wageningen en Eindhoven worden masters zelfs alleen nog

maar in het Engels gegeven. Daarnaast is er sprake van een verschuiving op de

Nederlandse markt voor internationaal onderwijs, waarbij de universiteiten marktaandeel

hebben verloren ten gunste van hogescholen en particuliere instellingen108.

Net als voor het middelbaar beroepsonderwijs geldt dus ook voor het hoger onderwijs dat

er veel gebeurd als reactie op globalisering en het toenemend belang van de kennis-

economie. Ook in het hoger onderwijs geldt echter dat beleidsreacties met betrekking tot

internationalisering in de meeste gevallen niet specifiek op de opkomende economieën

zijn gericht, maar een veel bredere context kennen.

Europa

De invloed van ‘Europa’ op het hoger onderwijs kan moeilijk meer worden onderschat,

vooral na de ondertekening van de Bologna-verklaring. De ondertekening van deze

verklaring is de start geweest van ingrijpende hervormingen in het Europees hoger

107

Kritz (2006), Globalisation and internalisation of tertiary education. 108

ECORYS, (2007), Evaluation of the international education programmes NPT and NFP managed by Nuffic, Rotterdam.

Page 64: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 64

onderwijs109. Een belangrijk onderdeel van deze verklaring is de verbetering van de

onderlinge vergelijkbaarheid van opleidingen en diploma’s. De verklaring heeft er toe

geleid dat in 2003 bij 92 procent van de geregistreerde opleidingen in Nederland een

omzetting naar de bachelor–masterstructuur heeft plaatsgevonden110.

5.5.3 Opleidingen gericht op nieuwe markten

Door de sterke economische groei in de opkomende landen ontstaan nieuwe afzetmarkten

en neemt het aantal Nederlandse bedrijven dat internationale contacten heeft toe. De

vraag naar medewerkers die beschikken over taalvaardigheden en die in staat zijn om in

een internationale omgeving te werken groeit daardoor. In het onderwijs wordt daar op

ingespeeld. Zo heeft het Albeda College in Rotterdam onlangs het Albeda Business

College opgericht, waar studenten Engelstalige opleidingen kunnen volgen. De

opleidingen zijn bedoeld om studenten voor te bereiden op werk in internationaal

opererende bedrijven111. Een voorbeeld van een dergelijke opleiding is de opleiding

International Business Emerging Markets, een opleiding waar studenten zich speciaal

kunnen richten op een van de drie groeimarkten: China en het Verre Oosten, Rusland en

Oost-Europa en Zuid-Amerika. Ook instellingen in het hoger onderwijs zijn met

dergelijke opleidingen gestart.

5.6 Resumé

Mobiliteit studenten

De internationale mobiliteit in het Nederlandse onderwijs is de laatste jaren toegenomen.

Het grootste deel van zowel de ingaande als uitgaande mobiliteit vindt plaats met andere

Europese landen. De absolute aantallen buitenlandse studenten uit China, India, Polen en

Brazilië zijn klein, zeker in verhouding tot het aantal studenten op Nederlandse onder-

wijsinstellingen. China was in 2005 met 5.000 studenten na Duitsland wel het grootste

land van herkomst. Het aantal studenten uit China is echter de laatste twee jaar terug-

gelopen. Het aantal Nederlandse studenten dat in opkomende economieën gaat studeren is

klein.

Mobiliteit kenniswerkers

Het aantal buitenlandse kenniswerkers dat werkzaam is bij Nederlandse hoger onderwijs-

instellingen is wel substantieel. Geschat wordt dat ruim 20 procent (5.000 van de 25.500)

van de kenniswerkers op universiteiten van buitenlandse afkomst is. Op technische

universiteiten is dit percentage nog hoger, namelijk 32 procent. Over de landen van

herkomst van buitenlandse kenniswerkers zijn geen cijfers beschikbaar. De uitgaande

mobiliteit van Nederlandse kenniswerkers naar opkomende economieën is klein.

109

OCW, (2004), Internationaliseringsbrief hoger onderwijs. 110

OCW, (2004), Kennis in kaart. 111

Interview Albeda.

Page 65: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 65

Nieuwe kansen in Nederland en in de opkomende economieën

Binnen het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs zijn diverse specifieke

reacties op de opkomende economieën te onderscheiden. Er zijn verschillende initiatieven

om kennis en expertise met betrekking tot beroepsonderwijs commercieel uit te buiten in

de opkomende economieën. Zo is op initiatief van het mbo het Netwerk Internationaal

Ondernemen in het Beroepsonderwijs (NIOB) op gericht. Het NIOB speelt in op de vraag

naar kennis over onderwijs in de opkomende economieën. Het netwerk spant zich in om

internationaal ondernemen binnen de mbo-sector te bevorderen. Ook zijn er onderwijs-

instellingen die in Nederland studies aanbieden die studenten voorbereiden op het werk in

een internationale omgeving. Sommige van deze studies zijn zelfs op een specifiek land

of een specifieke regio gericht.

Internationalisering

Naast de initiatieven die concreet op de opkomende economieën zijn gericht, is er binnen

het onderwijs steeds meer aandacht voor internationalisering in het algemeen. Dit is onder

meer zichtbaar in het curriculum. In het mbo is er in toenemende mate aandacht voor

onderwerpen als EU-burgerschap, omgang met andere culturen en vreemde talen. Ook

vinden meer uitwisselingsprojecten en buitenlandse stages plaats.

In het hoger onderwijs speelt internationalisering al langer dan in het mbo. Hoger

onderwijs wordt in toenemende mate gezien als een product dat het Nederlandse

bedrijfsleven winst kan opleveren. Het belang van kennis voor nationale economieën

heeft van de kennis zelf een commercieel product gemaakt. Onderwijsinstellingen

concurreren daarbij steeds meer op een internationale markt. De opkomst van nieuwe

economische machten als China en India leidt in deze landen tot een hogere vraag naar

hoog opgeleiden dan de nationale instellingen aankunnen. Het ministerie van OCW werkt

daarom samen met de onderwijsinstellingen aan een betere profilering van het

Nederlandse onderwijs. Het ministerie van OCW constateerde in 2004 dat Nederlandse

instellingen in toenemende mate inspelen op de vraag naar hoger onderwijs van deze en

andere landen.

Page 66: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)
Page 67: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 67

6 Lessen uit andere landen

6.1 Inleiding

Om de Nederlandse situatie en de reacties van de actoren daarbinnen in perspectief te

kunnen bezien, zijn drie referentielanden geselecteerd. De drie landen die zijn

geselecteerd zijn: de Verenigde Staten van Amerika (VS), het Verenigd Koninkrijk (VK)

en Finland. De keuze voor deze landen is op verschillende gronden gemaakt.

De VS zijn wereldwijd de leidende economie en beschikken over universiteiten die tot de

absolute wereldtop behoren. Deze universiteiten kennen een grote toestroom van en

belangstelling onder buitenlandse studenten. Ook maken Amerikaanse bedrijven veel

gebruik van outsourcing en offshoring. Engeland kent van oudsher een sterke positie in

het internationale (hoger) onderwijs, onder meer vanwege de contacten met voormalige

koloniën. In het World Economic Competiveness Report van het World Economic Forum

scoren de Scandinavische landen erg goed. Tegen deze achtergrond is Finland als derde

land gekozen, een land waar we ons graag aan spiegelen als lichtend voorbeeld voor goed

innovatiebeleid112. Naast desk research is in elk van deze drie landen een klein aantal

interviews gevoerd. Wat betreft de representativiteit van het empirische materiaal van de

interviews is enige bescheidenheid op zijn plaats, zeker waar het een omvangrijk land als

de VS betreft.

6.2 Verenigde Staten

De VS beschikken over een aantal topuniversiteiten die een grote toestroom kennen van

buitenlandse studenten, met name uit Azië. Daarnaast maken Amerikaanse bedrijven

volop gebruik van offshoring en outsourcing waarbij veel werk naar de nieuw opkomende

economieën wordt verplaatst. Het is daarom interessant om te zien welke maatregelen in

de VS worden genomen om deze positie te houden. Bij vergelijkingen met de VS moet

uiteraard rekening worden gehouden dat de VS vele malen groter zijn dan Nederland.

6.2.1 Invloeden van de nieuw opkomende kenniseconomieën

Volgens het U.S. Department of Education zijn van de opkomende economieën vooral

Brazilië, China, India, Mexico en Indonesië van belang voor de VS. Deze opkomende

economieën zijn voor het onderwijs van belang in termen van instroom van studenten in

het hoger onderwijs, samenwerking tussen Amerikaanse en buitenlandse universiteiten,

112

www.innovatieplatform.nl.

Page 68: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 68

internationale curriculumontwikkeling (wederzijdse erkenning van studiepunten) en de

effecten op de arbeidsmarkt als gevolg van arbeidsmigranten. Naast universiteiten kennen

de VS de meer regionaal georiënteerde colleges. De geïnterviewden zijn in het algemeen

van mening dat deze colleges weinig tot geen invloed van de nieuwe economieën onder-

vinden. Meer specifiek doen zich in de VS de volgende ontwikkelingen in het

(internationale) onderwijs voor.

Instroom van buitenlandse studenten

Het aantal buitenlandse studenten in de VS lijkt met een half miljoen uitzonderlijk groot,

maar is als percentage van het aandeel studerenden met 3,4 procent lager dan in

Nederland (3,9%)113.

Het aantal studenten en promovendi uit de nieuwe opkomende economieën (Brazilië,

China en India) is de laatste jaren gedaald. Echter, doordat het totaal aan studenten

wereldwijd stijgt en de laatste jaren meer studenten uit Europa en andere Aziatische

landen (bijvoorbeeld Indonesië) naar de VS komen, is dit effect niet voelbaar voor de

Amerikaanse onderwijsinstellingen. Als redenen voor de daling zijn in de interviews de

volgende zaken genoemd:

• de betere concurrentiepositie van Australië in de landen rond de Stille Oceaan;

• de stijgende kwaliteit en beschikbaarheid van onderwijsinstellingen in het land van

herkomst;

• het slechte veiligheidsimago van de VS. Ouders sturen hun kinderen liever naar

veiliger plaatsen.

Tabel 6.1 Herkomst van buitenlandse studenten in het hoger onderwijs in de VS, 2004-2006

Rank Land van herkomst 2004/05 2005/06 Totaal

buitenlandse

studenten (%) % Verandering

Afkomstig Wereld totaal 565.039 564.766 100 -0.05

1 India 80.466 76.503 13,5 -4.9

2 China 62.523 62.582 11,1 0.1

3 Korea, Republic of 53.358 58.847 10,4 10.3

4 Japan 42.215 38.712 6,9 -8.3

5 Canada 28.140 28.202 5,0 0.2

6 Taiwan 25.914 27.876 4,9 7.6

7 Mexico 13.063 13.931 2,5 6.6

8 Turkey 12.474 11.622 2,1 -6.8

9 Germany 8.640 8.829 1,6 2.2

10 Thailand 8.637 8.765 1,6 1.5

11 United Kingdom 8.236 8.274 1,5 0.5

12 Hong Kong 7.180 7.849 1,4 9.3

13 Indonesia 7.760 7.575 1,3 -2.4

14 Brazil 7.244 7.009 1,2 -3.2

15 Colombia 7.334 6.835 1,2 -6.8

Source: Open Doors 2006, Report on International Educational Exchange, Leading 20 Places of Origin, 2004/05 & 2005/06, IIE

network statistics.

113

Education digest 2006, UNESCO.

Page 69: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 69

6.2.2 Hoofdlijnen onderwijsbeleid

Het huidige onderwijsbeleid in de VS is gebaseerd op de laatste strategienota uit 2001 No

Child Left behind114. Daarnaast heeft het U.S. Department of Education in februari 2006

een nota gepubliceerd met de titel Strengthening Education- Meeting the Challenge of a

Changing World115. Daarin wordt onderwijs gezien als de motor van technologische

innovatie: ‘Innovation fuels the American quality of life, and innovation's wellspring is

education’. Wiskunde en natuurwetenschappen worden hiervoor als cruciaal gezien.

Daarnaast wordt erop aangedrongen dat het onderwijs meer tegemoet komt aan de

toenemende behoefte van het bedrijfsleven aan ‘problem solving skills’: ‘Employers

increasingly seek workers with pocket protector skills - practical problem-solvers across

the world fluent in today’s technology’. Om concreet actie te ondernemen op deze

uitdagingen is het American Competitiveness Initiative tot stand gekomen116. Dit initiatief

“will keep America the most innovative and competitive economy in the world”.

Belangrijke elementen hierin zijn: belastingfaciliteit (R&D tax credit) voor bedrijven die

in onderzoek en ontwikkeling investeren, federale steun voor toponderzoek, en

bevordering van onderwijs in wiskunde en natuurwetenschappen. Meer concrete acties

zijn:

• A National Math Panel of experts to empirically evaluate the effectiveness of various approaches to

teaching math, thereby creating a scientific research base to improve math instruction and guide the Math

Now programs;

• Math Now for Elementary School Students, a program to promote scientifically based research and

promising practices to improve math instruction and prepare students for more rigorous math courses in

later grades;

• Math Now for Middle School Students to diagnose the deficiencies of students who lack math proficiency

and provide intensive scientifically based interventions to enable them to take and pass algebra;

• Evaluation of Federal Science, Technology, Engineering and Math (STEM) programs to optimize the

federal investment in elementary and secondary math and science programs;

• Expanded Advanced Placement (AP) Incentive Program with the goal of training 70,000 additional AP and

International Baccalaureate (IB) math, science and critical language teachers; drastically increasing the

number of students taking AP-IB courses, and tripling the number of students passing AP-IB tests to

700,000 by 2012;

• Adjunct Teacher Corps to encourage 30,000 professionals to become adjunct high school teachers in math

and science by 2015; and

• Science Assessments added to NCLB Accountability to ensure students are learning the necessary

content and skills to be successful in the 21st century workforce.

114

US department of Education Strategic plan 2002-2007 “No child left behind”. 115

US department of Education, Strengthening Education for the 21rst century- Meeting the Challenge of a Changing World,

2006. 116

The American Competitiveness Initiative: A Conitinued Commitment to Leading the World in Innovation, februari 2006.

Page 70: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 70

Aanvullend wordt ingezet op kwalificatieontwikkeling van werknemers door middel van

‘career advancement accounts’, die de toegang tot training en opleiding moeten

bevorderen. Tevens is het voor de onderhavige studie van belang om te wijzen op de

‘Comprehensive Immigration Reform’ die het voor buitenlands toptalent makkelijker

moet maken om in de VS te komen werken117.

In de genoemde beleidsnota’s worden de nieuw opkomende economieën niet expliciet als

uitdaging genoemd. Het is meer de wereldeconomie en de positie van de VS daarin, die

richting geven aan het beleid.

De meeste Amerikaanse hoger onderwijsinstellingen ervaren veel concurrentie van elkaar

om studenten te werven. Het aandeel buitenlandse studenten is bij de meeste instellingen

echter laag. Alleen de topuniversiteiten zoals MIT of Harvard concurreren wereldwijd en

hebben daarom meer aanleiding om te anticiperen op internationale trends en

globalisering118.

Een aantal universiteiten is bezig met het opbouwen van internationale samenwerkings-

verbanden. De intensiteit verschilt sterk per universiteit en staat. California is een

voorbeeld van een staat die actief bezig is om een internationaal samenwerkingsverband

van ongeveer 30 onderwijsinstellingen in de Pacific regio met een gemeenschappelijk

curriculum op te bouwen119. De top (privé) universiteiten in de VS hebben door hun

internationale studenten al relaties met Europese en Aziatische universiteiten om

internationale programma’s te kunnen aanbieden120. In een speciaal subsidieprogramma

heeft het US Department of Education recentelijk 15 universiteiten geselecteerd waar

ondersteuning voor het opbouwen van samenwerkingsverbanden wordt gegeven. Ball

university is hier een voorbeeld van. De universiteit werkt samen met twee universiteiten

in Brazilië door lessen via elektronische middelen aan alle drie de universiteiten aan te

bieden121.

6.3 Verenigd Koninkrijk

Het Verenigd Koninkrijk heeft van oudsher een sterke positie in het internationale (hoger)

onderwijs en kent volgens de UNESCO Education Digest 2006 een hoog aandeel

buitenlandse studenten (13,5%), onder meer vanwege de contacten met voormalige

koloniën, waaronder India. Onderwijsinstellingen bedienen naast de nationale onderwijs-

markt een groot aantal landen door export van onderwijs. De economie wordt gekenmerkt

door sterke structurele veranderingen met verliezen in de industrie veroorzaakt door de

opkomst van de nieuw opkomende landen122.

117

Http://www.ed.gov/about/inits/ed/competitiveness/index.html?src=pb. 118

Interview Harvard university graduate school en Ball State University. 119

Interview US department of Education. 120

Idem. 121

Interview US department of Education en Ball State University. 122

Clark T. (2006), OECD Thematic Review of Tertiary Education, Country report: United Kingdom.

Page 71: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 71

6.3.1 Invloeden van de nieuw opkomende kenniseconomieën

In de interviews zijn voor het Verenigd Koninkrijk uiteenlopende ontwikkelingen

genoemd die direct of indirect verband houden met de opkomst van nieuwe economieën:

• dalende instroom van buitenlandse studenten;

• veranderende export van onderwijs;

• hoge werkloosheid van laagopgeleiden als gevolg van verliezen in de industrie en

verplaatsing van werkzaamheden;

• een verandering van competenties en nieuwe eisen aan de beroepsbevolking;

Op drie hoofdtrends wordt onderstaand nader ingegaan.

Een dalende instroom van buitenlandse studenten

Het promoten van het Britse onderwijs in het buitenland is nadrukkelijk onderwerp van

overheidsbeleid. Het White Paper on recruiting international students uit 2003 is

hiervoor exemplarisch. Hierin werd de ambitie uitgesproken om tot 2005 50.000 extra

studenten uit niet-EU-lidstaten aan te trekken 123. Wij beschikken niet over informatie om

te beoordelen of het onderwijs in deze ambitie is geslaagd. Er zijn evenwel aanwijzingen

dat de markt voor onderwijs op dit moment aan het verzadigen is. Terwijl in het verleden

het aantal buitenlandse studenten jaarlijks met 13 tot 23 procent groeide, werd in het

studiejaar 2004/2005 nog slechts een groei gerealiseerd van 3 procent. Voor 2006/2007

wordt voor het eerst zelfs een negatieve groei verwacht124. Redenen voor deze

ontwikkeling zijn125:

• Dat het voor meer studenten (aantrekkelijker en) goedkoper is om in eigen land te

studeren. Dit geldt met name voor China waar in de laatste jaren veel nationale of

zusterinstellingen van buitenlandse universiteiten zijn opgericht.

• Meer buitenlandse studenten trekken naar andere Europese landen waar geen

studiegeld hoeft te worden betaald en bovendien steeds vaker ook opleidingen in het

Engels worden verzorgd.

• Meer studenten besluiten om in een ander EU-land waar de kosten voor

levensonderhoud lager zijn te studeren.

• Sinds de uitbreiding van de EU worden studenten uit de nieuwe lidstaten nu als EU-

studenten meegeteld, terwijl deze voorheen als niet-EU-studenten werden gezien.

Veranderende export van onderwijs

Het Verenigd Koninkrijk heeft een lange traditie in het exporteren van onderwijs. Hierbij

gaat het om het verzorgen van korter en langer lopende academische studies die met

erkende diploma’s worden afgesloten. Afstandsonderwijs, in combinatie met lokale

ondersteuning door docenten en examinering ter plaatse vormen hiervan veelal onderdeel.

Betrokken onderwijsinstellingen schatten in dat deze markt nog steeds groeiende is. De

voormalige Britse Koloniën blijven een belangrijke markt, maar ook samenwerking met

China (in casu met de universiteit van Beijing) is sterk in ontwikkeling.

123

White paper (2003), on recruiting international students. 124

UKCOSA student survey, universities UK, SCOP geciteerd in Clark,T. OECD Thematic Review of Tertiary Education,

Country report: United Kingdom, May 2006. 125

Clark,T. (2006).

Page 72: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 72

Een recente ontwikkeling is dat Britse experts naar het buitenland gaan om daar het

onderwijs te helpen verbeteren c.q. op te bouwen. China is daarvan een goed voorbeeld.

Bij betrokkenen bestaat de verwachting dat deze behoefte aan ondersteuning van

tijdelijke aard is.

Gevolgen van outsourcing en offshoring

In het Verenigd Koninkrijk voltrekt zich een structurele verandering van het

onderwijssysteem van een industriegeoriënteerde naar een meer op technologie en

diensten georiënteerd opleidingensysteem. Tevens is er een beweging naar een grotere

nadruk op ‘intermediate skill’s’, mede als gevolg van als gevolg van dalende werk-

gelegenheid in de industrie door outsourcing en offshoring van werkzaamheden naar

China en India. Het relatief hoge loonniveau voor laagopgeleiden in het VK zorgt ervoor

dat veel industrieel werk verdwijnt naar de nieuwe opkomende economieën. Om werk-

loosheid in de toekomst te voorkomen is het noodzakelijk om de employability van

laagopgeleiden te verhogen en deze personen meer communicatievaardigheden te leren.

Met name van bedrijven in het VK wordt verwacht dat ze via de nieuw opgerichte

Employers Councils (zie verder op) duidelijk aangeven welke kwalificaties en

competenties ze van toekomstige werknemers verwachten126.

6.3.2 Hoofdlijnen onderwijsbeleid

Door de traditioneel sterke oriëntatie op industriële productie ervaart de Britse economie

expliciet de gevolgen van de nieuwe opkomende economieën en hiermee een noodzaak

om hierop te anticiperen. De verwachting bestaat dat de opkomst van de nieuwe

economieën verlies van industriële werkgelegenheid zal betekenen. Het belang van de

dienstensector zal toenemen. Deze transformatie impliceert een groter beroep op

“intermediate skills” (beroepsonderwijs). Volgens een recent strategisch onderzoek van

de treasury presteert het Britse onderwijssysteem juist in dit segment echter matig127. Om

de economische ontwikkelingen het hoofd te bieden wordt ingezet op twee belangrijke

beleidslijnen: ten eerste het verhogen van het algehele opleidingsniveau van de bevolking

en ten tweede het veranderen van de kerncompetenties in het onderwijs. Wat dit laatste

betreft wordt veel waarde gehecht aan creatief ondernemerschap, talenkennis en ICT-

kennis128. Specifieke maatregelen hieraan moeten bijdragen zijn:

• De Lambert Review 2003129 voor het Britse hoger onderwijs concludeert dat er een

mismatch bestaat tussen de behoeftes van het bedrijfsleven en de opleidingen die op

universiteiten worden aangeboden. Het advies is om een strategische dialoog tussen

bedrijven en universiteiten over de benodigde competenties te stimuleren.

• In het 2004 Prebudget report130 werd de ontwikkeling van nieuwe competenties als

strategisch langetermijndoel gedefinieerd. Het hierop volgende onafhankelijk

onderzoek concludeert dat het Verenigd Koninkrijk het zich -gegeven de concurrentie

126

DfES (2003), 21th Century Skills: Realising our potential. 127

Beaven, R. ed.al (2005), Alternative Skills Scenarios to 2020 for the UK Economy, A report for the Sector Skills

Development Agency, as a contribution to the Leitch Review of Skills, Cambridge Econnometrics, Warwick Institute for

Employment Research. 128

Interview Hackney Learning trust. See also: Skills in the global economy (2004), HM Treasury, Department for education

and Skills, Department for Work and Pensions en Department for technology and industry 129

Lambert, (2003), Lambert Review of business-university collaboration, HM Stationary office. 130

Pre-budget report (2004), HM treasury, London; wwww.hm-tresury.gov.uk.

Page 73: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 73

met andere landen- niet kan permitteren dat studenten een opleiding volgen die

uiteindelijk geen baan zal opleveren131. In het rapport wordt geadviseerd de invloed

van werkgevers op de inhoud van het onderwijs te versterken door het oprichten van

sector skills bodies. De overheid moet daarnaast zorgen voor een algehele verhoging

van het onderwijsniveau132.

• In het middelbaar beroepsonderwijs (vocational education) worden de leerinhouden

van de in totaal 14 sectoren in drie stappen aangepast. De eerste 4 sectoren (techniek,

bouw, media en communicatie en gezondheidszorg en sociale verzorging) gaan in

2008 met een nieuw curriculum van start waarin ondernemerschap, creatief denken

en andere basisvaardigheden centraal staan. In 2015 moet het hervormingsproces zijn

afgerond.

Naast deze algemene beleidsontwikkelingen zijn er met betrekking tot de aspecten van

het onderhavige onderzoek een aantal specifieke initiatieven te noemen.

Instroom studenten en samenwerking met buitenlandse universiteiten

Het overheidsbeleid met betrekking tot het aantrekken van internationale studenten is

voor het laatst in het 2003 White Paper uiteen gezet. Een aantal initiatieven is in gang

gezet om de relaties met China, India, Brazilië en Mexico te versterken133.

Recentelijk is er veel vooruitgang geboekt in het aangaan van relaties op onderwijsterrein

met China. Deze relatie is geformaliseerd met een serie van Memoranda of

Understanding en er zijn jaarlijkse bijeenkomsten van beide regeringen. Tussen China en

het VK bestaan inmiddels meer dan 160 partnerships134. Een gezamenlijke notitie van de

Britse treasury en het Chinese ministerie voor Financiën concludeert dat de toenemende

globalisering en de nieuwe opkomende economieën voor beide landen economisch

interessant zijn. De uitdagingen betekenen concreet dat werknemers in beide landen

nieuwe vaardigheden moeten ontwikkelen en dat industrieën zich zullen moeten aan-

passen. Voor de Britse overheid betekent dat onder andere dat deze de bevolking in staat

moet stellen vaardigheden op te doen en te verbeteren. Kenmerken van een competitieve

economie zijn een vaardige beroepsbevolking en een flexibel werkgelegenheids-

potentieel135.

Met India bestaat een 5 jaar durend programma om de samenwerking tussen

universiteiten te verbeteren door scholarships, voor PhD. postdoctoraal onderzoek.

Met India wordt ook gestreefd naar meer samenwerking op het terrein van het

beroepsonderwijs136.

131

Leitch S. (2006), The Leitch review of skills: Prosperity for all in the global economy, London HM treasury

www.hmtreasury.gov.uk/independent-reviews/leitch-review, gov.uk. 132

Ibid. 133

White paper 2003 on recruiting international students. 134

Clark,T. (2006). 135

Statement HM treasury and Ministry of Finance People’s republic of China, Responding to Global Economic Challenges,

UK and China, October 2005. 136

Clark,T. (2006).

Page 74: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 74

Daarnaast beziet het Ministerie de mogelijkheden tot samenwerking met Zuid-Amerika,

in het bijzonder Mexico en Brazilië en met het Midden-Oosten (bijvoorbeeld Saudi-

Arabië), die de laatste jaren de kwaliteit van het onderwijs sterk hebben verbeterd.137

Aantrekken van talent en arbeidsmigratie

In het White Paper The future of Higher Education138 heeft de Britse regering een meer

flexibelere financieringsstrategie voor de betaling van academisch (onderwijs en

wetenschappelijk) personeel besproken voor die gevallen waar duidelijk is dat het Britse

beloningssysteem het aantrekken van goed buitenlands personeel belemmerd139. Dit geldt

met name voor de sectoren ICT/computing, ‘business related subjects’, medische

beroepen, exacte wetenschappen en ingenieurs. Hiervoor zijn extra middelen beschikbaar

gesteld140. Het nieuwe immigratiebeleid ondersteunt dit proces door soepelere

immigratievoorwaarden voor buitenlanders met een ‘masters degree’ en voor

verschillende technisch opgeleide buitenlandse werknemers. Het tekort aan arbeids-

krachten in de technologische sector is inmiddels goed opgevuld door arbeidskracht uit

India141.

6.4 Finland

Aanleiding voor de keuze voor Finland is dat het land zowel in het World Economic

Competiveness Report als in de door de OECD uitgevoerde PISA-studie een top

concurrentiepositie heeft. Het is daarom interessant om te bezien hoe de Finse overheid

deze positie denkt te behouden in tijden van globalisering en de sterke groei van nieuw

opkomende economieën.

6.4.1 Invloeden van de nieuw opkomende economieën

Landen die een rol spelen voor de Finse economie zijn China, Zuid-Korea en India. De

snelle uitbreiding van de economieën daar maakt samenwerking noodzakelijk met name

op het terrein van visuele technologie 142. De overheid anticipeert niet direct via beleid op

de gevolgen van de nieuw opkomende economieën, maar de gevolgen zijn zeer

herkenbaar. Hieronder worden een aantal specifieke gevolgen kort beschreven.

Instroom van studenten

2,5 Procent van alle studenten in Finland zijn internationale studenten (UNESCO 2004).

Het aandeel is echter sinds 1998 met 50 procent gestegen. Het grootste aandeel

buitenlandse studenten komt uit de centraal en Oost-Europese landen143.

137

Interview Hackney Learning trust. 138

The future of higher Education, White Paper, 2003. 139

Recruitment and retention of staff in UK higher education 2001. 140

Clark,T. (2006). 141

Ibid. 142

Interview Directie Hoger onderwijs, ministerie van onderwijs (Finland). 143

Jortikka en Zirra (2005), geciteerd in Mukkala, K., J. Ritsilä en E. Suosara (2006) OECD/IMHE- Supporting the contribution

of higher education to regional development- Selfevaluation report of the Jyväskylä region in Finland.

Page 75: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 75

Internationale samenwerking

Finse universiteiten zijn pas sinds kort op internationalisering gericht en werken pas sinds

kort samen met instellingen in andere landen. De curricula zijn aangepast aan Europese

standaards, wat onder andere ook betekent dat universiteiten nu ook opleidingen in het

Engels verzorgen, maar nog niet aan internationale standaards. De culturele afstand

tussen Finse en Aziatische landen is groot mede vanwege de hoge taalbarrières144.

Arbeidsmigratie

De arbeidsmigratie is laag in Finland, maar met name ‘knowledge workers’ in Finland

zijn gewend om voor enkele jaren in het buitenland te werken145.

Outsourcing en offshoring

De Finse ervaring is dat ook onderzoekswerk op hoog niveau in de laatste jaren wordt

verplaatst naar India en Zuid-Korea. De Finse overheid is hier bedacht op en bevorderd

daarom verdere specialisering en intensivering van het onderzoek en het opbouwen van

onderzoeksnetwerken door subsidieprogramma’s en door hierop te letten bij het maken

van afspraken met universiteiten (prestatiecontracten)146.

Verandering van competenties

Hoge werkloosheid, de verandering van het werk zelf en het feit dat er noch immigratie

noch investeringen voor R&D het land binnen stromen worden genoemd als aanleiding

voor veranderingen in competenties van de beroepsbevolking. Voor de toekomst is een

meer innovatieve bevolking noodzakelijk. De lage lonen sector staat onder druk van off-

shoring activiteiten en de productie wordt steeds gedifferentieerder waarbij producten

door globale samenwerking ontstaan en landen met elkaar in concurrentie staan 147.

6.4.2 Hoofdlijnen van beleid

In het rapport van het Prime Ministers Office (2005) worden voor het onderwijs de

volgende aanbevelingen gedaan:

• Taalkennis, sociale interactievaardigheden, wiskunde en leervaardigheden moeten

worden versterkt.

• Het onderwijssysteem moet de snelle integratie in de beroepsbevolking bevorderen

door modules of kortere studieperioden.

• Het herkennen dat het Finse potentieel aan talent dat van een klein land is. Op den

duur zal dit niet voldoende zijn om aan de behoefde van Finland te voldoen148.

Specifiek als een reactie op de nieuw opkomende economieën op onderwijsgebied zijn de

volgende initiatieven te noemen:

• Onderwijsinstellingen krijgen extra middelen voor het promoten van Fins onderwijs

in het buitenland en het ontwikkelen van Engelstalige programma’s. In contracten

144

Interview Directie Hoger onderwijs, ministerie van onderwijs (Finland). 145

Interview Economic institute for the future, ETLA. 146

Interview Directie Hoger onderwijs, ministerie van onderwijs (Finland). 147

Making Finland a leading country in innovation, Final report of the Competetive-Innovation Environment Development

Programme, Sitra- Finnish Fund for Research and Development (2005). 148

Ibid.

Page 76: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 76

met universiteiten worden afspraken gemaakt over het aandeel buitenlandse

studenten149.

• Het ministerie geeft daarnaast subsidies voor het opbouwen van samenwerkings-

verbanden op technologisch gebied met andere landen. In eerste instantie voor

samenwerkingsverbanden met India, Rusland, China en Korea, maar in de toekomst

mogelijk ook voor samenwerking met Brazilië150.

• Om buitenlands talent aan te trekken kunnen universiteiten verzoeken indienen bij de

Academia. Deze heeft FIDIPRO (the Finland Distinguished Professor funding

programme) in het leven geroepen151. Met dit programma kunnen extra middelen

beschikbaar worden gesteld en hogere salarissen voor toponderzoekers of

onderwijzers buiten de nationale salarisschalen om worden betaald. De universiteit

moet wel aantonen dat de kennis van de aan te trekken persoon noodzakelijk is voor

de ontwikkeling van de regio en deze niet in Finland beschikbaar is.

• Het uitbreiden van het onderwijssysteem voor meer onderzoekers. Hiervoor zijn

eerste initiatieven ingediend van universiteiten die het onderscheid tussen onderwijs

en onderzoek hebben opgeheven. Een voorbeeld hiervan is het Laurea Polytechnic.

Laurea heeft ongeveer twintig geïntegreerde programma’s met tachtig stageadressen.

Het doel is ‘research and development’ te onderwijzen. Studenten nemen als

collega’s in het onderzoeksproces deel, waarbij onderwijzend personeel hen

begeleidt152.

• Om in de internationale concurrentie de voorsprong te houden moet de

beroepsbevolking verder specialiseren. Twee werkgroepen hebben in 2006

geadviseerd Finse universiteiten te laten fuseren tot regionale kenniscentra naar het

voorbeeld van Amerikaanse campusuniversiteiten153.

• Migranten uit de nieuwe opkomende economieën en in het bijzonder uit de Oost-

Europese landen kunnen worden ingezet voor diensten in de gezondheidszorg en het

openbaar vervoer. In deze functies zullen migranten in elk geval een minimum aan

communicatiekennis nodig hebben. Training in talen naar Engels en Nederlands

voorbeeld is daarom een overweging. Feitelijk zijn er echter op dit moment nog geen

instellingen of infrastructuur om in de behoeftes van migranten te voorzien zoals

taalscholen en woonbeleid154.

• Ten slotte is een doel de verhoging van het algehele onderwijsniveau en de

talenkennis. Met scholen worden prestatiecontracten afgesloten waarin wordt

afgesproken om te streven naar 100 procent van de studenten met een vwo-diploma.

Daarnaast worden met onderwijsinstellingen afspraken gemaakt over het verbeteren

van de talenkennis155.

149

Interview Directie Hoger onderwijs, ministerie van onderwijs (Finland). 150

Idem. 151

Interview Economic institute for the future, ETLA. 152

Interview Polytechnics Applied sciences; see also: wwww.laurea.fi proposal to become a regional development centre of

expertise 2006-2007, www.kka.fi. 153

Interview Economic institute for the future, ETLA. 154

Idem. 155

Idem.

Page 77: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 77

6.5 Resumé

Samenvattend kan worden gezegd dat van alle referentielanden de opkomst van de

nieuwe economieën nog het minst een rol speelt in de VS. Respondenten waren het over

het erover eens dat de nieuwe economieën geen aanleiding zijn voor verandering van de

economie of het hoger onderwijs afgezien van de zich steeds voltrekkende aanpassings-

processen in een concurrerende economie. Hoewel de link tussen de nieuw opkomende

economieën met aanpassingen in het onderwijs niet wordt gelegd, zijn er wel een aantal

trends zoals internationalisering in het hoger onderwijs, een teruggang van de instroom

van studenten uit de nieuw opkomende economieën en de vrees voor het vertrekken van

goed personeel die zich toch voordoen en waaraan instellingen zich aanpassen.

Het Verenigd Koninkrijk neemt sinds 2002 uiteenlopende maatregelen om op de

gevolgen van de nieuw opkomende economieën te anticiperen. Samenwerking met

buitenlandse instellingen en het veranderen van de nationale opleidingsstructuur, zowel

inhoudelijk als in aantallen, zijn speerpunten van de hervormingen. Een aantal

strategische keuzes gebaseerd op een grondige evaluatie van het bestaande onderwijs-

systeem hebben ertoe geleidt dat de nadruk van de hervormingen ligt bij het middelbaar

beroepsonderwijs (intermediate skills), maar ook op de verhoging van het algehele

opleidingsniveau.

Uitgangspunt van het Finse onderwijsbeleid is het behouden van de hoge concurrentie-

positie van de Finse economie. De opkomst van de nieuwe economieën heeft niet primair

de aandacht maar de gevolgen zijn wel uitgangspunten die ook voor de Finse economie

gelden. Maatregelen die hierbij aansluiten zijn het bevorderen van de instroom van

buitenlandse studenten door Engelstalige programma’s, het ondersteunen van samen-

werkingsverbanden met opkomende economieën, meer aandacht voor talenkennis en het

verhogen van het algehele onderwijsniveau.

Naar thema gegroepeerd, zijn de volgende directe en indirecte effecten van opkomende

economieën op het onderwijs te herkennen:

Instroom studenten

In alle landen wordt geprobeerd de uitwisseling van studenten en het aandeel

buitenlandse studenten te bevorderen. De VS en het Verenigd Koninkrijk zien een

teruggang van het aandeel buitenlandse studenten. In Finland stijgt het aandeel

buitenlandse studenten. Terwijl in de VS de teruggang van studenten uit de nieuw

opkomende economieën wordt gecompenseerd door een hogere instroom van andere

studenten gaat men in het Verenigd koninkrijk uit van een zich verzadigende markt voor

onderwijsproducten.

Samenwerking

In alle referentielanden bestaan samenwerkingsverbanden met China en India dan wel op

instellingenniveau of op regeringsniveau. Samenwerkingsverbanden met Zuid-Amerika

(Mexico en Brazilië) en in het Verenigd Koninkrijk ook met het Midden-Oosten (Saudi-

Arabië) zijn in opbouw.

Page 78: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 78

Export van onderwijs

Van de onderzochte referentielanden is alleen het in Verenigd Koninkrijk sprake van

‘commodificering’ van het onderwijs. In deze sector voelt men de trend van een

afnemend aandeel buitenlandse studenten sterk. De reden is dat zij goedkoper onderwijs

kunnen genieten in eigen land, waar inmiddels veel universiteiten bestaan die ook een

goed onderwijsniveau hebben bereikt.

Aantrekken talent

In het Verenigd Koninkrijk en Finland bestaan overheidsregelingen voor het aantrekken

van toptalent. Hierbij is het mogelijk extra middelen voor onderzoek of hogere salarissen

te financieren.

Curriculum

De opkomst van nieuwe economieën zijn niet eenvoudig in verband te brengen met

veranderingen in het curriculum, behalve daar waar het directe aanpassingen betreft om

buitenlandse studenten te kunnen onderwijzen.

De wisselwerking tussen arbeidsmarkt en onderwijs is complex. Elk van de onderzochte

landen heeft zo zijn eigen wijze van hervormingen in kwalificatiestructuren, waarbij de

toekomstige concurrentiepositie een belangrijke rol speelt. Specifieke competenties

waarop voor de toekomst wordt ingezet zijn leiderschap, ondernemerschap, innovatief

vermogen en communicatie en informatiestrategieën (zie ook hieronder).

In elk van de onderzochte landen gaat men ervan uit dat de arbeidsmarkt sterk zal

veranderen en dat daarom ook de competenties veranderen. In het Verenigd Koninkrijk

en Finland bestaat de mening dat men hierop moet anticiperen in het onderwijs. Met

name de volgende aspecten zijn interessant.

Verandering van de vraag naar competenties

In alle referentielanden wordt ervan uitgegaan dat nieuwe competenties van belang zijn.

Om te weten welke competenties dit zijn wordt de band met het bedrijfsleven (verder)

aangehaald. Het VK is hiervan een goed voorbeeld. In Finland is de verantwoordelijkheid

voor de regionale arbeidsmarkt opgedragen aan universiteiten die contacten met

werkgevers in de regio moeten stimuleren. In de VS zijn onderwijsinstellingen vrij om

(met behulp van subsidies) het onderwijs aan nieuwe uitdagingen aan te passen.

Arbeidsmigratie/outsourcing en offshoring

In het hoger onderwijs is internationale migratie en samenwerking een feit en ook voor

hoger opgeleiden is internationaal werken de regel. In de VS en het VK wordt immigratie

van hoogopgeleiden vergemakkelijkt. Op middelbaar niveau verwacht men in alle landen

echter een veel sterkere regionale oriëntatie. Verder verdient het de aanbeveling om door

empirisch onderzoek van migratiestromen meer inzicht in de arbeidsmarkt te verkrijgen

omdat migratie zich concentreert in specifieke segmenten en soms maar tijdelijk

voordoet. Hetzelfde geldt voor outsourcing en offshoring. Deze activiteiten zijn sterk

afhankelijk van de ontwikkeling van de internationale markten. De gevolgen hiervan voor

het onderwijs zijn dan ook uiterst moeilijk vast te stellen.

Page 79: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 79

Page 80: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)
Page 81: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 81

7 Slotbeschouwing

7.1 Inleiding

Wekelijks, zo niet dagelijks, staan er berichten in de krant waarin met ‘ontzag en

bewondering’, maar toch vaak ook met ‘angst en beven’, wordt geschreven over de

economische krachten die zich in de nieuwe opkomende economieën, vooral in Azië,

ontwikkelen. De berichten ademen niet zelden een sfeer van ‘dreiging’ voor de Westerse

economieën, slechts sporadisch worden kansen belicht. Bovendien is de ‘dreiging’ van

karakter aan het veranderen. Daar waar in het verleden landen als China, Taiwan, Korea

vooral bekend stonden om hun goedkope massaproductie, met een vaak matige kwaliteit,

hebben deze landen zich ontwikkeld tot volwaardige economieën die ook in kwalitatief

opzicht een geduchte concurrent zijn. Anders gesteld, de genoemde landen hebben zich

ontwikkeld van een traditionele arbeidseconomie, vooral concurrerend op lage loon-

kosten, naar kenniseconomieën waarin (ook) hoogwaardige product- en marktontwik-

keling een belangrijke rol spelen. Terwijl de Westerse economieën zich eerst relatief

veilig waanden in de veronderstelling dat het alleen laagwaardige arbeid was die zich

naar het (verre) oosten verplaatste, wordt nu ook duidelijk dat zij op hun

kerncomptententie, namelijk hun relatief hoog opgeleide beroepsbevolking, worden

beconcurreerd. Belangrijke industrieën en multinationals zouden zelfs in toenemende

mate overwegen om hun ontwikkelactiviteiten (R&D) naar de opkomende economieën te

verplaatsen. Tot zover langs enkele hoofdlijnen een parafrasering van de discussie over

opkomende (kennis)economieën.

Krantenberichten spreken de waarheid, maar vaak niet de hele waarheid. Onze studie laat

zien dat de genoemde processen zich inderdaad voltrekken. Over de mate waarin dit

gebeurt en hoe de processen er inhoudelijk uitzien, is veel minder bekend. Gaat het alleen

om opkomende economieën of zijn het inderdaad kenniseconomieën? De vraag dringt

zich op wat de genoemde processen voor Nederland betekenen, in het bijzonder in relatie

tot de arbeidsmarkt en het onderwijs. In deze verkennende studie is een poging gedaan

om in de veelheid en veelsoortigheid van berichtgeving en informatie enige orde te

scheppen en hieruit conclusies te trekken voor het Nederlandse onderwijs.

In overleg met de Onderwijsraad is ervoor gekozen om als representanten van de

opkomende economieën te kijken naar Brazilië, India, China en Polen. Polen wordt in de

regel niet als een opkomende economie getypeerd, maar is voor de situatie in Nederland

wel degelijk een interessante casus om in de discussie te betrekken. Om de relatie tussen

de opkomende economieën en Nederland in enig perspectief te kunnen bezien, is in deze

studie tevens gekeken naar de effecten en reacties in een drietal referentielanden,

namelijk de Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Finland.

Page 82: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 82

7.2 Reflectie op de onderzochte landen

Van de onderzochte landen worden Brazilië, India en China, vaak samen met Rusland, in

één adem genoemd als het gaat om de opkomende economieën. Voor Polen geldt dit in

sommige opzichten ook, zij het dat de Poolse economie een marginale speler op het

wereldtoneel is. Wat deze landen in ieder geval met elkaar gemeen hebben is hun goed-

kope arbeid. Dat is tot op heden hun belangrijkste concurrentiekracht. China produceert

bijvoorbeeld veel laagwaardige producten waar Nederland nauwelijks mee concurreert.

Onverlet hun specialistische kennis op sommige deelmarkten is het nu nog te vroeg om

de genoemde landen als opkomende kenniseconomie te typeren. Daarvoor heeft

(hoogwaardige) kennis tot op heden in het economisch proces onvoldoende substantie,

wat niet uitsluit dat dit in de toekomst wel het geval kan worden.

Voor zover de omvang van een economie een indicatie is voor mogelijke effecten, geldt

dit vooral voor China en India. Brazilië is voor Nederland in dit opzicht minder relevant.

De handels- en investeringsstromen met Brazilië zijn relatief beperkt. Ook de (studenten)-

migratie tussen beide landen is beperkt. Brazilië maakt wel deel uit van een beperkte

groep landen met een groot groeipotentieel.

Polen is vooral interessant vanwege de geografische nabijheid. Het is daarmee een

aantrekkelijke vestigingsplaats voor Nederlandse bedrijven die dicht bij huis op zoek zijn

naar goedkope arbeid. Uit de literatuur blijkt dat Nederlandse bedrijven zich met hun

economische activiteiten in veel gevallen sterker richten op nabije markten

(‘nearsourcing’) dan op de opkomende economieën in Azië. Met de openstelling van de

grenzen per 1 mei 2007 is Polen bovendien een interessante casus voor wat betreft de

immigratie van nieuwe werknemers.

7.3 Type effecten

In deze studie is onderscheid gemaakt tussen directe effecten voor het onderwijs en

indirecte effecten als gevolg van de opkomende economieën. Directe effecten hebben

hoofdzakelijk betrekking op mobiliteit van studenten en docenten, zowel vanuit de

opkomende economieën naar Nederland als omgekeerd, en op aanpassingen in het

curriculum die hiermee samen kunnen hangen. Indirecte effecten (voor het onderwijs)

lopen via de arbeidsmarkt, waarop als gevolg van de opkomende economieën de vraag

naar (toekomstig) personeel verandert, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin.

Gevolgen voor de arbeidsmarkt

De belangrijkste gevolgen van opkomende economieën op de Nederlandse arbeidsmarkt

zijn:

• Toetreding van Oost-Europese werknemers tot de Nederlandse arbeidsmarkt.

• Verlies van werkgelegenheid als gevolg van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten.

• Inhoudelijke veranderingen van werkgelegenheid als gevolg van verplaatsing van

bedrijfsactiviteiten.

Page 83: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 83

Toetreding van Oost-Europese werknemers

Het aantal Polen dat de afgelopen jaren voor bepaalde tijd in Nederland heeft gewerkt, is

substantieel te noemen. In 2004 vulden 70.000 Polen ongeveer 100.000 vacatures op voor

kortdurende banen, drie keer zoveel als in 2000. De verwachting bestaat dat dit aantal met

de openstelling van de grenzen per 1 mei 2007 verder zal toenemen. De Polen doen

vooral werk waarvoor in Nederland “bijna niemand meer te krijgen is”. De migranten

worden vooral ingezet in de bouw, land- en tuinbouw, transport en binnenvaart. Wat de

effecten zijn van de inzet van migranten is moeilijk aan te geven. Geredeneerd vanuit de

economische theorie is het aannemelijk dat stijging van het aantal arbeidsmigranten tot

verdringing van Nederlandse werknemers leidt en een matigend effect heeft op de

loonontwikkeling in de genoemde sectoren. Dit geldt vooral in periodes van lage

economische groei in Nederland. De effecten treffen vooral laag- en middelbaar

geschoolde werknemers. Tegelijkertijd kan men zich afvragen of er van verdringing

sprake kan zijn wanneer bepaalde vacatures structureel onvervuld blijven.

Verlies van werkgelegenheid

De beschikbare gegevens wijzen erop dat het verplaatsen van werkzaamheden naar het

buitenland maar beperkte invloed heeft op de werkgelegenheid in Nederland. Op basis

van deze cijfers concluderen wij dan ook dat de opkomst van economieën als China, India

en Polen niet of nauwelijks heeft geleid tot een hogere werkloosheid of tot een toename

van verschuivingen tussen sectoren. Dit neemt overigens niet weg dat de sociale gevolgen

als gevolg van bedrijfsluitingen op microniveau vaak ingrijpend zijn.

Wat in de discussies vaak over het hoofd wordt gezien is dat de opkomst van nieuwe

economieën ook positieve effecten heeft voor de Nederlandse economie. Er ontstaan

nieuwe afzetmarkten voor het Nederlandse bedrijfsleven en de import van goedkope

producten dempt de inflatie en verhoogd de koopkracht. Ook worden er banen gecreëerd

door de toegenomen handelsstromen die via Nederland verlopen. Dit is echter veel meer

een geleidelijk proces dat minder scherp in beeld is en daardoor in de discussies vaak

minder aandacht krijgt.

Hoewel het algemene beeld is dat bedrijfsactiviteiten leiden tot verlies aan relatief laag

gekwalificeerde arbeid, bestaat er ook het beeld dat dit in toenemende mate ook zou

gelden voor hooggekwalificeerde arbeid. Dit beeld kunnen wij op basis van de

beschikbare gegevens ontkennen noch bevestigen. Verschillende studies komen tot

tegengestelde conclusies waar het gaat om het verplaatsen van R&D activiteiten. Daar

waar onderzoek van de Erasmus Universiteit concludeert dat productontwikkeling (R&D,

engineering en product design) de meest voorkomende functie is die Nederlandse

bedrijven verplaatsen, concluderen het CPB en de Adviesraad voor Wetenschaps- en

Technologiebeleid dat er geen sprake is van substantiële outsourcing van R&D naar het

buitenland. Wel constateren de laatst genoemde organisaties dat sommige Nederlandse

bedrijven wel R&D-activiteiten in het buitenland ondernemen, maar dat het hierbij gaat

om nieuwe activiteiten die aanvullend zijn op de Nederlandse R&D-activiteiten en deze

derhalve niet vervangen.

Inhoudelijke veranderingen van werkgelegenheid

De genoemde veranderingen kunnen op termijn ook kwalitatieve gevolgen hebben voor

de vraag naar personeel en daarmee uiteindelijk voor de inrichting van het Nederlandse

Page 84: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 84

onderwijs. Uit de interviews met een aantal Nederlandse multinationals komt naar voren

dat de vraag naar competenties door meer factoren wordt bepaald dan alleen de

concurrentie van de opkomende economieën. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de

ontwikkeling van een productgericht bedrijf naar een klantgericht bedrijf (ABN AMRO).

Om dat mogelijk te maken worden van de medewerkers andere competenties gevraagd,

zoals het kunnen omgaan met klanten, communicatieve vaardigheden, servicegerichtheid

en het kunnen omgaan met culturele diversiteit. Dergelijke competenties zouden kunnen

worden samengevat onder de term ‘emotionele intelligentie’. Men zou met enige

voorzichtigheid kunnen stellen dat in de moderne economie technisch-instrumentele

vaardigheden relatief minder belangrijk worden ten behoeve van meer sociaal-normatieve

vaardigheden. Medewerkers moeten breed inzetbaar zijn en met hun competenties snel

kunnen reageren op veranderingen in de markt. Tot op zekere hoogte wordt dit

gerealiseerd door hoger opgeleide werknemers aan te nemen.

Niet alleen voor multinationals, maar ook voor veel bedrijven in het MKB geldt dat zij

steeds meer in een internationale omgeving opereren. Dit stelt nieuwe eisen aan de

werknemers, in de zin van talenkennis, interculturele vaardigheden en praktische

vaardigheden voor het onderhouden van contacten met het buitenland (zoals kennis van

wetgeving, zelfstandigheid, ondernemerschap en dergelijke).

De inhoudelijke veranderingen in werkgelegenheid die een gevolg zijn van de

verplaatsing van bedrijfsactiviteiten of de concurrentie van opkomende economieën

hebben niet evident geleid tot het verdwijnen van bepaalde opleidingen. De samenhang

met andere processen, zoals in de technologie, maakt dat een dergelijke conclusie niet

simpelweg is te trekken. Hooguit zou kunnen worden geconcludeerd dat als gevolg van

een samenspel van factoren, waarvan globalisering er een is, sommige beroepen zijn

verdwenen, maar ook nieuwe beroepen zijn ontstaan.

Effecten op het onderwijs

Naast de genoemde effecten op de arbeidsmarkt, zijn er ook meer directe effecten voor

het onderwijs. Deze hebben betrekking op:

• mobiliteit van studenten;

• mobiliteit van kenniswerkers;

• nieuwe afzetmarkten voor het onderwijs;

• aanpassingen in het curriculum.

Mobiliteit van studenten

De sterke economische groei van de opkomende economieën leidt tot een toenemende

vraag naar onderwijs in de betreffende landen. Onder invloed van stijgende inkomens en

gebruikmaking van mobiliteitsprogramma’s wordt ook het volgen van onderwijs in het

buitenland voor meer mensen bereikbaar. Volgens cijfers van OCW studeerden in 2005

48.500 (standcijfer) buitenlandse studenten in Nederland. Dat betekent dat ongeveer

8 procent van de totale studentenpopulatie bestaat uit buitenlandse studenten. China is na

Duitsland het grootste herkomstland met 5.000 studenten.

Mobiliteit van kenniswerkers

De toegenomen globalisering heeft geleid tot meer internationalisering van het onderwijs.

In 2005 werd geschat dat ongeveer 20 procent van de kenniswerkers op Nederlandse

Page 85: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 85

universiteiten van buitenlandse afkomst is. Van deze buitenlandse kenniswerkers in circa

60 procent AIO en 27 procent promovendus. Op de technische universiteiten is het

percentage buitenlandse kenniswerkers nog hoger. Evenals eerder in relatie tot Oost-

Europese werknemers, kan ook hier worden gesteld dat de buitenlandse promovendi

vacatures vervullen waarvoor zeer moeilijk Nederlandse kandidaten zijn te vinden. Zij

verrichten onderzoek dat anders waarschijnlijk niet uitgevoerd zou worden. Vooralsnog

zijn China, India en Polen geen populaire bestemmingen voor Nederlandse kennis-

werkers.

Nieuwe afzetmarkten voor het onderwijs

Het belang van kennis voor nationale economieën heeft van de kennis zelf een

commercieel product gemaakt. Nederlandse onderwijsinstellingen exporteren kennis en

expertise met betrekking tot (beroeps)onderwijs, bijvoorbeeld door het trainen van lokale

trainers of door het adviseren van lokale onderwijsinstellingen. Zowel in het hoger

onderwijs (Platform for International Education en Profound) als het mbo (Netwerk

Internationaal Ondernemen in het Beroepsonderwijs) zijn er sectorale samenwerkings-

verbanden om het internationaal onderwijs te bevorderen. Vooral hoger onderwijs wordt

in toenemende mate gezien als een product dat de Nederlandse instellingen winst kan

opleveren. Om de concurrentie met buitenlandse onderwijsinstellingen aan te kunnen is

profilering van het Nederlandse onderwijs van belang. Door betrokkenen in het veld

wordt het gebrek aan herkenbaar toponderwijs in dit opzicht als een zwak punt ervaren.

De ontwikkeling van zogenaamde ‘centres of excellence’ zou hierin verbetering kunnen

brengen. Deze zou dan ook tot uitdrukking moeten komen in de nieuwe communicatie-

strategie, die in ontwikkeling is om Nederland als ‘kennisland’ te promoten. Daarnaast

timmert Nederland aan de weg met behulp van zogenaamde onderwijssteunpunten

(Netherlands Educational Support Offices (NESO’s)), die het informeren van studenten

over een studie in Nederland en het faciliteren van samenwerkingsverbanden tussen

universiteiten in de opkomende economieën en hoger onderwijsinstellingen in Nederland

als belangrijke taken hebben. Er zijn momenteel NESO’s in China, Taiwan, Mexico,

Vietnam en Indonesië.

Aanpassingen in het curriculum

Zoals hiervoor reeds opgemerkt, wordt door internationaal opererende bedrijven steeds

vaker gevraagd om specifieke vaardigheden die leerlingen moeten beheersen om in een

internationale omgeving te werken. Vroeger gold dit vooral voor functies op hbo/wo-

niveau, maar dit speelt meer en meer ook voor functies op mbo-niveau. Hoewel de relatie

tussen opkomende economieën en curriculum diffuus is, zijn er wel concrete aan-

wijzingen dat de toenemende internationalisering heeft geleid tot veranderingen in het

curriculum in het mbo. Zo is er in toenemende mate aandacht voor onderwerpen als EU-

burgerschap, omgang met andere culturen en communicatie. Ook vinden er meer

uitwisselingsprojecten en buitenlandse stages plaats. Daarnaast komt steeds meer nadruk

te liggen op het leren van vreemde talen. Hierbij gaat het niet alleen om de ‘klassieke’

vreemde talen als Engels, Duits en Frans, maar steeds vaker ook om bijvoorbeeld

Chinees, Arabisch en Portugees. Sommige ROC’s (zie bijvoorbeeld het Albeda Business

College in Rotterdam). zijn zelfs gestart met Engelstalige opleidingen die leerlingen

moeten voorbereiden op een baan bij een internationaal operend bedrijf

Page 86: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 86

In het hoger onderwijs speelt internationalisering al langer. Al vele decennia gaan

studenten naar het buitenland voor hoger onderwijs en wordt er door docenten en

onderzoekers samengewerkt met buitenlandse collega’s. De laatste jaren veranderen

echter de traditionele verhoudingen. Zo gaan onderwijsinstellingen bijvoorbeeld in

toenemende mate samenwerkingsverbanden aan met buitenlandse partners, worden er

campussen in het buitenland opgezet en vindt ‘distance learning’ door ICT-toepassingen

steeds vaker plaats. Vroeger betrof internationalisering een apart aandachtspunt binnen

universiteiten. Nu is internationale samenwerking steeds meer een integraal onderdeel

van de kerntaken. Dit wordt ook steeds meer zichtbaar in het curriculum. Steeds meer

vakken worden in het Engels gegeven. Op een aantal universiteiten, zoals in Delft,

Wageningen en Eindhoven worden masters zelfs alleen nog maar in het Engels gegeven.

Net als voor het middelbaar beroepsonderwijs geldt dus ook voor het hoger onderwijs dat

er veel gebeurt als reactie op globalisering en het toenemend belang van de kennis-

economie. Ook in het hoger onderwijs geldt echter dat beleidsreacties met betrekking tot

internationalisering in de meeste gevallen niet specifiek op de opkomende economieën

zijn gericht, maar een veel bredere context kennen.

7.4 Lessen uit andere landen

In onze studie is voor een drietal referentielanden (Verenigde Staten, Verenigd

Koninkrijk en Finland) nagegaan welke reacties daar genomen zijn in relatie tot de

opkomende economieën. Evenals voor Nederland kan worden geconcludeerd dat ook in

deze landen, met de VS voorop, de opkomende economieën geen aanleiding zijn

(geweest) voor specifieke beleidsreacties in het onderwijs.

Hoewel de link tussen de nieuw opkomende economieën met aanpassingen in het

onderwijs niet wordt gelegd, is er wel een aantal trends c.q. risico’s waar de onderwijs-

instellingen in deze landen mee worden geconfronteerd. Hierbij gaat het om toenemende

internationalisering in het hoger onderwijs, een teruggang van de instroom van studenten

uit de nieuw opkomende economieën en de vrees voor het vertrekken van goed personeel

Het Verenigd Koninkrijk neemt sinds 2002 uiteenlopende maatregelen om op de gevolgen

van de nieuw opkomende economieën te anticiperen. Samenwerking met buitenlandse

instellingen en het veranderen van de nationale opleidingsstructuur, zowel inhoudelijk als

in aantallen, zijn speerpunten van de hervormingen. Een aantal strategische keuzes

gebaseerd op een grondige evaluatie van het bestaande onderwijssysteem hebben ertoe

geleid dat de nadruk van de hervormingen ligt bij het middelbaar beroepsonderwijs

(intermediate skills), maar ook op de verhoging van het algehele opleidingsniveau.

Uitgangspunt van het Finse onderwijsbeleid is het behouden van de hoge concurrentie-

positie van de Finse economie. De opkomst van de nieuwe economieën heeft niet primair

de aandacht maar de gevolgen zijn wel uitgangspunten die ook voor de Finse economie

gelden. Maatregelen die hierbij aansluiten zijn het bevorderen van de instroom van

buitenlandse studenten door Engelstalige programma’s, het ondersteunen van samen-

werkingsverbanden met opkomende economieën, meer aandacht voor talenkennis en het

verhogen van het algehele onderwijsniveau van de (beroeps)bevolking.

Page 87: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 87

Naar thema gegroepeerd, zijn in de referentielanden de volgende directe en indirecte

effecten van opkomende economieën op het onderwijs en daarmee samenhangende

beleidsreacties te herkennen:

• Dalende instroom van buitenlandse studenten in de VS en het VK, die in het VK

wordt toegeschreven aan een zich verzadigende markt. Een van de redenen is de

toegenomen kwaliteit van het onderwijs in het buitenland, waar het volgen van

onderwijs bovendien aanzienlijk goedkoper is. In Finland is juist sprake van een

stijgende instroom van buitenlandse studenten.

• In de referentielanden wordt zowel op instellings- als regeringsniveau veel belang

toegekend aan samenwerkingsverbanden met partners in Zuid-Amerika, Midden –

Oosten en Verre Oosten.

• Aantrekken van toptalent wordt met overheidsregelingen gestimuleerd in landen als

het VK en Finland. Hierbij is het mogelijk extra middelen voor onderzoek of hogere

salarissen te financieren.

• Gerichte aanpassingen in het curriculum om buitenlandse studenten te kunnen

onderwijzen. Er zijn geen concrete aanwijzingen gevonden voor aanpassingen in het

curriculum als reactie op de opkomende economieën.

• Specifieke competenties waarop in de meeste landen voor de toekomst wordt ingezet

zijn leiderschap, ondernemerschap, innovatief vermogen, communicatie en

informatiestrategieën. Hierbij wordt overigens opgemerkt dat deze speerpunten in het

competentiebeleid geen exclusieve relatie hebben met de opkomende economieën,

maar meer in het algemeen dienen bij te dragen aan een versterking van de

concurrentiepositie.

• Meer samenwerking met het bedrijfsleven. Om te weten aan welke competenties het

bedrijfsleven specifiek behoefte heeft wordt de band met het bedrijfsleven

aangehaald. Dit is in ieder geval in het VK en Finland het streven. In Finland is de

verantwoordelijkheid voor de regionale arbeidsmarkt opgedragen aan universiteiten,

die contacten met werkgevers in de regio moeten stimuleren.

7.5 Tot slot

In deze studie is geconstateerd dat de directe en indirecte gevolgen van de economische

groei van China, India, Polen en Brazilië op de Nederlandse arbeidsmarkt en het

onderwijs beperkt zijn. Ingrijpende wijzigingen in onderwijsinhoud of –structuur als

reactie op de opkomende economieën lijken dan ook niet nodig. Het CPB stelt met

betrekking tot de opkomst van China:

De Chinese economische ontwikkeling geeft geen aanleiding tot een substantiële wijziging van het

(economisch) beleid. Wat gewenst beleid was voordat China zich opende voor de buitenwereld, is ook

nu nog gewenst beleid voor Nederland156

.

Ruimer gesteld, wat goed was voor Nederland voor de opkomst van China, India en

Polen is ook nu nog steeds goed. Beleid moet vooral gericht blijven op het nastreven van

een hogere kwaliteit van het Nederlandse onderwijs en onderzoek. Het CPB wijst er

156

CPB (2006), Macro economische verkenningen: speciale onderwerpen.

Page 88: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 88

echter tegelijkertijd ook op dat beleidspassiviteit niet is gewenst in het kader van de

opkomende economieën. Door economische groei van opkomende economieën ontstaan

nieuwe afzetmarkten, ook voor het onderwijs, die nieuwe mogelijkheden bieden. In deze

studie hebben wij bovendien laten zien dat de invloed van opkomende economieën niet

los te zien is van andere processen die de vraag naar onderwijs beïnvloeden, zoals

automatisering en andere technologische vernieuwingen. Hierdoor is in zijn algemeen-

heid sprake van een toenemende vraag naar hoger opgeleid personeel.

De opdracht aan het onderwijsveld is derhalve om aan deze trend tegemoet te komen. Ten

eerste door zoveel mogelijk jongeren te kwalificeren op een voldoende niveau (en dus zo

min mogelijk uitval). Ten tweede moet het onderwijsveld ook rekening houden met

allerlei kwalitatieve veranderingen die zich op de arbeidsmarkt voordoen, waardoor de

competenties waarvoor jongeren worden opgeleid aan erosie onderhevig zijn. In dit

opzicht wordt in de nieuwe economie een steeds groter beroep gedaan op emotionele

intelligentie (zelfstandigheid, communicatie) en inhoudelijke flexibiliteit om op

verandering in de markt snel en adequaat te kunnen reageren. Dit zijn geen totaal nieuwe

inzichten in de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt.

Het voorgaande betekent niet dat alle laaggekwalificeerde beroepen uit Nederland zullen

verdwijnen, voor een deel niet vanwege het simpele feit dat voor een groot aantal

beroepen geldt dat het per definitie niet mogelijk is om deze te verplaatsen, zogenaamde

‘verankerde beroepen’. Het gaat hierbij vooral om beroepen in de dienstverlening. Aan

kappers, schoonmakers en verpleegsters blijft altijd behoefte bestaan. Friedman spreekt in

dit verband over ‘untouchables’. ‘Untouchables’ zijn werknemers waarvan het beroep

niet kan worden ge-outsourced (naar het buitenland)

Vooral laagopgeleide werknemers in deze sectoren zullen meer moeite hebben om een

nieuwe baan te vinden en zullen mogelijk werk moeten zoeken in andere sectoren, bij

voorkeur in sectoren waarin het werk niet kan worden verplaats. Hierdoor ontstaat er

mogelijk behoefte aan her- en omscholingsprogramma’s. Voor het onderwijsveld kan hier

een uitdaging liggen om in voorkomende gevallen nauw betrokken te zijn bij het

opstellen en implementeren van sociale plannen waar scholing aan de orde is.

Page 89: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 89

Referenties

Literatuur

Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (2006), Bieden en Binden:

Internationalisering van R&D als beleidsuitdaging.

Antenbrink, P. et al. (2005), Nederlands onderwijs en onderzoek in internationaal

perspectief, CPB document 88, CPB.

Aravind, A., (2006), India’s Growth Paradox, Time Asia.

Bardhan, P., (2005), China, India Superpower? Not so Fast!, YaleGlobal.

Berenschot, (2004), Aard, omvang en effecten van verplaatsing bedrijfsactiviteiten,

ministerie van Economische Zaken.

Berger, J.H.J. (2003), Kern van de kenniseconomie: een sterkte-zwakte analyse van vier

opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs, EIM.

Bergeijk, P. van, H. van Gorcum, (2007), Afstand en globalisering, ESB.

Biermans, M.L. en J.Poort, (2007), Industrie in beweging, SEO.

Braaksma, R.M.(2006), Productieverplaatsing en toelevering, EIM.

Cornet, M., et al. (2006), Successful knowledge policies, CPB memorandum 158.

CPB (2002), De pijlers onder de kenniseconomie- Opties voor institutionele vernieuwing,

hoofdstuk 3: Onderwijs: het opbouwen van menselijk kapitaal.

Davey, G. (2005), Chinese students’ motivations for studying abroad, University of

Chester.

Denison, E. (1964), Measuring the contribution of education to economic growth.

Drucker, P. (1992), The Age of Discontinuity.

ECORYS (2007), Evaluation of the international education programmes NPT and NFP

managed by Nuffic, Rotterdam.

Page 90: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 90

ECORYS (2006), Evaluatie werknemersverkeer MOE-landen, Rotterdam.

ECORYS (2005), Interim evaluation of the cooperation programmes in higher education

and training between the European Union and Canada and between the European Union

and the United States of America, Rotterdam.

Friedman, T.L. (2005), The World is Flat: A Brief History of the Globalized World in the

Twenty-first Century, Penguin Books.

Gereffi, G. en V. Wadhwa (2005), Framing the Engineering Outsourcing Debate:

Placing the United States on a level playing field with China and India, Duke Universty.

Gorter J. en M. Toet (2005), Verplaatsing vanuit Nederland – motieven, gevolgen en

beleid, CPB.

Grijpstra, D. en B.J. Buiskool (2005), De internationale mobiliteit van kenniswerkers in

het hoger onderwijs: een kwantitatief onderzoek, Research voor Beleid.

Goldman Sachs (2004), Global economics paper no. 112.

IIE (2003), Atlas of student mobility.

Jacobs, B. (2004), Keuze voor Kenniseconomie heeft een prijs, Het Financieel Dagblad.

Jong, J.A. de (2006), Banen naar Bucarest en Bombay.

Kleinknecht, A. & J. ter Wengel (1998), ‘The myth of economic globalization’, in

Cambridge Journal of Economics, Vol. 22: 637-647.

Kritz, M. (2006), Globalisation and internationalisation of tertiary education, paper

prepared for the international symposium on international migration and development,

UNDP.

Ministerie van Economische Zaken, (2002), Closing the gap, innovation lecture 2002.

Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (2006), ‘Met de kop boven het

maïsveld’, reactie van het kabinet op het rapport Leren excelleren, talenten maken het

verschil.

Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (2004), Kennis in kaart.

Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (2004), Koers op kwaliteit,

Internationaliseringbrief hoger onderwijs.

Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen (2001), Onderwijs voor

wereldburgers.

Page 91: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 91

Mutthirulandi, R. (2003), Globalisation and Education: Need for a curriculum for

lifelong learning programs, Boloji.

Nuffic (2005), Internationale mobiliteit in het onderwijs in Nederland.

Noailly, J. et al. (2005), Scarcity of science and engineering students in the Netherlands

CPB document 92.

OECD CERI Schooling for tomorrow phase three 2006-2007, The Dutch contribution

Sharing knowledge for innovation.

OECD (2006), Economic survey of Brazil.

OECD (2005), Economic survey of China.

OECD (2002), Country report of India.

Rabobank (2006), Nederland in een grenzeloze wereld: globalisering in perspectief.

Ranshuijsen, E. en H. Sormani, (2002), Kansen op de grens, werkgever en internationale

competentie, CINOP.

Romer, P.M. (1998), Economic growth The Concise Encyclopedia of Economics, Liberty

Fund.

Ritzen, J.M.M., (2007) ‘Kan Nederland onderwijs aan?’, ESB.

Suyker, W. en H. de Groot, (editors) (2006), China and the Dutch economy: Stylised facts

and prospects, CPB Document.

Tissen, prof. Dr. R.J., et al. (1998), Op weg naar Nederland Kennisland, universiteit

Nijenrode, KPMG.

Versantvoort, M.C. et al. (2006), Evaluatie werknemersverkeer MOE-landen, ECORYS.

Volberda, H. (2006), Nederlandse bedrijven verplaatsen steeds meer hoogwaardig werk

naar China en India, Erasmus Strategic Renewal Centre, Rotterdam.

Velde, D.W. te, (2005), Globalisation and education, What do the trade, investment and

migration literature tell us?, Overseas Development department, London, UK.

VSNU (2006), Internationale samenwerking Nederlandse universiteiten, Hoofdlijnen.

Page 92: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 92

Krantenartikelen

China verliest zijn naam als lagelonenparadijs, de Volkskrant 16-5-2007.

Daar kwamen de Chinezen, de Volkskrant 17 februari 2007.

Globalisering dicteert ook de Westerse lonen, de Volkskrant 2007.

Het roer moet nu om, Hollanders / De volgende Bill Gates is een Chinees, NRC 27 april

2006.

Nederland aan kop met uitbesteden, NRC 31 oktober 2006.

Onderwijs als handelswaar, NRC 20 januari 2001.

‘Ons moment in de zon is aangebroken’, de Volkskrant 16 december 2006.

Outsourcing naar India heeft langste tijd gehad, de Volkskrant 17 september 2006.

Westerse middenklasse verliezer van globalisering, NRC 2006.

Websites

www.cbs.nl

www.eiu.com

www.evd.nl

www.imf.org

www.innovatieplatform.nl

www.mboraad.nl

www.minbuza.nl

www.nuffic.nl

www.rabobank.nl

www.stat.gov.pl

www.unstats.un.org

www.wto.org

Literatuur referentielanden

Clark,T. OECD Thematic Review of Tertiary Education, Country report: United

Kingdom, May 2006.

DfES (2003) 21th Century Skills: Realising our potential.

Lambert, 2003, Lambert Review of business-university collaboration, HM Stationary

office.

Laurea Polytechnics Applied sciences, wwww.laurea.fi proposal to become a regional

development centre of expertise 2006-2007, www.kka.fi.

Page 93: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 93

Making Finland a leading country in innovation, Final report of the Competetive-

Innovation Environment Development Programme, Sitra- Finnish Fund for Research and

Development (2005).

Skills in the global economy (2004) HM Treasury, Department for education and Skills,

Department for Work and Pensions en Department for technology and industry.

Recruitment and retention of staff in UK higher education 2001.

SET for success, The supply of people with science, technology, engineering and

mathematics skills, The report of the Sir Gareth Roberts Review, April 2002.

Spending review 2002, HRM treasury.

Jortikka en Zirra, 2005, geciteerd in Mukkala, K., J. Ritsilä en E. Suosara (2006)

OECD/IMHE- Supporting the contribution of higher education to regional development-

Self-evaluation report of the Jyväskylä region in Finland.

The future of higher Education, White Paper, 2003.

The Leitch review of skills: Prosperity for all in the global economy, London HM

treasury www.hm-treasury.gov.uk/independent-reviews/leitch-review, gov.uk S. Leitch,

(2006).

Treasury budget nota 2002.

US department of Education Strategic plan 2002-2007 No child left behind.

Education digest 2006 UNESCO.

US Department for Education, Strengthening Education- Meeting the Challenge of a

Changing World.

UKCOSA student survey, universities UK, SCOP geciteerd in Clark,T. OECD Thematic

Review of Tertiary Education, Country report: United Kingdom, May 2006.

2004 Pre-budget report, HM treasury, London; wwww.hm-tresury.gov.uk.

White paper 2003 on recruiting international students.

Page 94: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)
Page 95: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 95

Geïnterviewde personen

Dhr. Ruud Baarda, senior adviseur, COLO

Mw. Anna J.M. Bakker, directeur Paepon

Dhr. W.J.M. Berentsen, beleidsadviseur arbeidsmarkt en onderwijs, FME-CWM

Dhr. Marc David Brand, programmaleider, Hiteq

Dhr. R. Charlier, directeur personeelszaken, ABN AMRO Nederland

Dhr. Ronald Cloosterman, expertisecentrum Lift

Mw. Metje Jantje Groenenveld, programmaleider, Hiteq

Dhr. Pieter ’t Hart, adjunct-directeur, VNSI

Dhr. G.J.Haveman, Directeur Human Resources, CORUS

Mw. Van Hees, beleidsadviseur internationalisering, VSNU

Dhr. Jan Hol, Vice President Communication, Océ

Dhr. J.A. de Jong, onderzoeker, CNV Vakcentrale

Mw. C. Kiburg, vakbondsbestuurder ICT-sector, FNV Bondgenoten

Dhr. J. Nelis, manager opleidingsinitiatieven, Philips

Mw. Irene van Oostveen, beleidsadviseur CNV

Dhr. Polzin, beleidsadviseur internationalisering, MBO-raad

Mw. Joke Schel, manager international affairs, Albeda College

Dhr. Will Seignette, senior adviseur, COLO

Dhr. Wim Suyker, CPB

Mw. Wanker, beleidsadviseur internationalisering, HBO-raad

Tabel B.1 Interviewpartners Finland

Name Functie Reden

Pekka Ylä-Anttila Directeur ETLA - The Research

Institute of the Finnish Economy

Lid commissie voor de toekomst

voor het hoger onderwijs

Outi Kallioinen Development Director Polytecnics

Laurea University of Applied

Sciences

8000 students at Helsinki

Metropolitan Area

Markku Mattila

Director higher education,

Ministerie voor onderwijs

Finns onderwijsbeleid

Page 96: Download de publicatie (pdf, 462,69kB)

Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs 96

Tabel B.2 Interviewpartners Verenigd Koninkrijk

Name Functie Reden

Rob Wye Director of Strategy and Communications at the

Learning and Skills Council

Bezig met toekomst Britse

onderwijs

Dr Marcus Powell

Labour Market Adviser

Cambridge Education

Een van de grootste hoger

onderwijsinstellingen in het VK dat

onderwijs exporteert

Sir Mike Tomlinson Director Hackney Learning Trust Hoofd parlementaire commissie

voor beroepsonderwijs 2004 en ex-

lid House of Lords

Tabel B.3 Interviewpartners VS

Name Functie Reden

Frank Frankfort Educational advisor grants and

scholarships US Department of

Education

Expert VS onderwijsbeleid

Prof. Dr. W. Norton Grubb Professor education department

University of Berkely

Paper over toekomst van het

onderwijs voor de OECD

geschreven

Juliana Guequeta Harvard University, Graduate

school of Education

John Motlock Ball state University Bezig met het oprichten van een

samenwerkingsverband met

Brazilië