Download de publicatie (pdf, 417,99kB)
Transcript of Download de publicatie (pdf, 417,99kB)
Den Haag, 14 februari 2008
MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET
ONDERWIJS
© Copyright B&A Groep 2008.
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk,
fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de
uitgever.
B&A is gevestigd in Den Haag, Deventer, Amsterdam.
14-02-2008 08:57:00
COLOFON
Projectnummer: 25929/44509247
Auteurs: Ike Overdiep
Erwin van Rooijen
Diny Flierman
B&A Consulting bv
Prinses Margrietplantsoen 87
Postbus 829
2501 CV Den Haag
t 070 - 3029500
f 070 - 3029501
e-mail: [email protected]
http: www.bagroep.nl
3
INHOUDSOPGAVE
Managementsamenvatting 7
1 Inleiding, onderzoeksvragen en onderzoeksopzet 11
1.1 Context en aaneleiding 11
1.2 Begripsbepaling 12
1.3 Onderzoeksvragen 12
1.4 Onderzoeksopzet 13
1.4.1 Historisch onderzoek 13
1.4.2 Onderzoek bij scholen en instellingen 14
1.5 Leeswijzer 15
2 Historisch documentenonderzoek 17
2.1 Inleiding 17
2.2 Maatschappelijke verwachtingen onderwijs in de jaren ’50: peiljaar 1957 17
2.2.1 Algemene trends en onderwijs 17
2.2.2 Maatschappelijke ongelijkheid en emancipatie 20
2.2.3 Economie en arbeidsmarkt 20
2.3 Maatschappelijke verwachtingen onderwijs in de jaren ’70: peiljaar 1973 21
2.3.1 Algemene trends en onderwijs 21
2.3.2 Maatschappelijke ongelijkheid en emancipatie 23
2.3.3 Economie en arbeidsmarkt 24
2.4 Maatschappelijke verwachtingen onderwijs in de jaren ’80: peiljaar 1989 25
2.4.1 Maatschappelijke ongelijkheid en emancipatie 28
2.4.2 Economie en arbeidsmarkt 29
2.5 Maatschappelijke verwachtingen onderwijs begin 21ste eeuw: peiljaar 2007 30
2.5.1 Algemene trends en onderwijs 30
2.5.2 Maatschappelijke ongelijkheid en emancipatie 34
2.5.3 Economie en arbeidsmarkt 34
2.6 Beantwoording onderzoeksvragen 35
2.6.1 Maatschappelijke verwachtingen van 1957 tot 2007 – een kort kwantitatief
overzicht 35
2.6.2 De actoren en hun verwachtingen 36
2.6.3 Nieuwe taken en prioriteiten 38
2.6.4 Nieuwe (relaties met) maatschappelijke actoren 38
2.7 Conclusie 39
3 Onderzoek onder instellingen 41
3.1 Inleiding 41
3.2 Leeswijzer 41
3.3 Primair onderwijs 42
3.3.1 De invloed van ouders 42
3.3.2 Maatschappelijke organisaties 43
3.3.3 Maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs 44
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
4
3.3.4 Regionale overheden 44
3.3.5 Rijksoverheid en EU 44
3.3.6 Hoe gaan de scholen met deze verwachtingen om? 44
3.3.7 Wensen en adviezen 45
3.4 Voortgezet Onderwijs 46
3.4.1 Invloed van ouders 48
3.4.2 Maatschappelijke organisaties 48
3.4.3 Maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs 48
3.4.4 Regionale overheden 49
3.4.5 Rijksoverheid en EU 49
3.4.6 Hoe gaan de scholen met deze verwachtingen om? 49
3.4.7 Wensen en adviezen 50
3.5 BVE 51
3.5.1 Invloed van ouders en deelnemers 52
3.5.2 Maatschappelijke organisaties 52
3.5.3 Maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs 53
3.5.4 Regionale overheden 53
3.5.5 Rijksoverheid en EU 53
3.5.6 Hoe gaan de instellingen met deze verwachtingen om? 53
3.5.7 Wensen en adviezen 55
3.6 Hoger beroepsonderwijs 55
3.6.1 Invloed van ouders en studenten 56
3.6.2 Maatschappelijke organisaties 56
3.6.3 Maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs 57
3.6.4 Regionale overheden 57
3.6.5 Rijksoverheid en EU 57
3.6.6 Hoe gaan de instellingen met deze verwachtingen om? 57
3.6.7 Wensen en adviezen 58
3.7 Wetenschappelijk onderwijs 58
3.7.1 Ouders en studenten 59
3.7.2 Maatschappelijke organisaties 60
3.7.3 Maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs 60
3.7.4 Regionale overheden 60
3.7.5 Rijksoverheid en EU 60
3.7.6 Hoe gaan de instellingen met deze verwachtingen om? 61
3.7.7 Wensen en adviezen 61
3.8 Conclusies 62
3.8.1 Nieuwe taken en verantwoordelijkheden vanuit maatschappelijke
verwachtingen 62
3.8.2 Noodzaak (her)prioritering bestaande taken 63
3.8.3 Mogelijke prioritering volgens respondenten: centrale taak en
verantwoordelijkheid van docenten, netwerkvorming 64
3.8.4 Wat kan eventueel minder nadruk krijgen? 64
3.8.5 Dilemma’s 65
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
5
4 Conclusies 67
4.1 Inleiding 67
4.2 Uitkomsten en conclusies historisch onderzoek 67
4.2.1 Meer maatschappelijke verwachtingen, vooral in PO en VO 67
4.2.2 Actoren 67
4.2.3 Nieuwe taken en prioriteiten 68
4.2.4 Nieuwe (relaties met) maatschappelijke actoren 68
4.3 Uitkomsten en conclusies onderzoek onder instellingen 69
4.3.1 Noodzaak (her)prioritering bestaande taken 69
4.3.2 Kerntaken en netwerkvorming 70
4.3.3 Wat kan eventueel minder nadruk krijgen? 70
4.4 Centrale thema’s 70
4.4.1 Zijn onderwijsorganisaties klaar voor de 21e eeuw? 70
4.4.2 De ‘kerntaken’ van het onderwijs? 71
4.4.3 Kaders voor de rol van stakeholders 71
4.4.4 Verheldering rol van ouders en leerlingen 71
4.4.5 Netwerkvorming of integratie van voorzieningen 72
4.4.6 Middelen en grenzen, responsiviteit, outreaching en verantwoording 72
Bijlage: Historisch documentenonderzoek, scholenonderzoek, gespreksleidraad 73
7
MANAGEMENTSAMENVATTING
Aanleiding
Vanuit de maatschappij wordt met regelmaat druk uitgeoefend op
onderwijsinstellingen (= maatschappelijke verwachtingen) om een bijdrage te leveren
aan het verminderen of oplossen van maatschappelijke problemen. Als voorbereiding
op een advies dat de Onderwijsraad in 2008 over dit thema zal uitbrengen heeft B&A
een onderzoek uitgevoerd naar de vraag hoe onderwijsinstellingen in de verschillende
sectoren dergelijke maatschappelijke verwachtingen over hun bijdrage ervaren en hoe
zij daarmee omgaan.
Onderzoeksvragen en opzet onderzoek
Het onderzoek bestond uit twee deelonderzoeken:
1. een historisch documentenonderzoek met als vraag:
‘Wat waren (en zijn) de verwachtingen van de relevante maatschappelijke
actoren ten aanzien van de maatschappelijke opdracht van het onderwijs/de
school in respectievelijk de peiljaren 1957, 1973, 1989 en 2007?’
Om antwoord op deze vraag te vinden hebben we in overleg met de Onderwijsraad een
selectie gemaakt van relevante stakeholders binnen en buiten het onderwijs voor de
genoemde peiljaren. Vervolgens hebben we een quick scan uitgevoerd op de openbare
documenten van deze stakeholders. Dit levert een globaal en indicatief beeld op van de
(aard, intensiteit en vorm van) maatschappelijke verwachtingen die de afgelopen
decennia aan het onderwijs werden gesteld.
2. een onderzoek vanuit het perspectief van de scholen met als vraag:
‘Hoe ervaren scholen de maatschappelijke opdracht van het onderwijs/de school
en hoe gaan zij daarmee om?’
Hiertoe hebben wij gesproken met vertegenwoordigers uit alle sectoren van het
onderwijs. Bij de samenstelling van onze respondentengroep hebben we rekening
gehouden met de volgende spreidingsvariabelen:
- onderwijssector;
- vestigingsplaats (en de locatie daarbinnen/urbanisatiegraad);
- type respondent: bestuurders, locatiemanagers, schooldirecteuren.
Belangrijkste uitkomsten
Uit de quick scan van de documenten komt het beeld naar voren dat
onderwijsinstellingen , met name het primair onderwijs, gevolgd door het VO en het
MBO, sinds ’57 met een gestage groei van de maatschappelijke verwachtingen worden
geconfronteerd. Deze verwachtingen zijn diverser en onvoorspelbaarder geworden, tot
in de scholen zelf voelbaar. Uit het bronnenmateriaal wordt niet duidelijk dat dit tot
een herprioritering van taken leidt binnen de instellingen. De actoren van deze
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
8
verwachtingen geven meestal zelf niet aan tot welke herprioritering dit in het
onderwijs moet leiden. Op het oog kan dit gemakkelijk leiden tot het ‘stapelen’ van
verwachtingen.
Uit het instellingsonderzoek blijkt dat maatschappelijke verwachtingen vooral als druk
worden ervaren in het primair onderwijs (via mondiger en veeleisender ouders of juist
niet betrokken ouders). Ook in VO en BVE zorgen zij voor maatschappelijke druk. In het
voortgezet onderwijs speelt daarnaast ook een veelheid van maatschappelijke
invloeden een rol.
In de BVE-sector wordt de grotere druk vooral in verband gebracht met de
consequenties van het bestrijden van voortijdige schooluitval. De leerlingen blijven in
de school: de problemen dus ook. In deze sector wordt daarnaast gewezen op de
grotere verwachtingen en de diversiteit aan verwachtingen van het bedrijfsleven en de
vragen van schaalgrootte, verantwoordingslast en bureaucratie die mogelijk offensieve
oplossingen in de weg kunnen staan.
Ook het HBO en WO worden geconfronteerd met veranderingen in maatschappelijke
verwachtingen. Een grotere heterogeniteit van de studentenpopulatie, vraagstukken
van schaalgrootte en bureaucratie zijn ook hier aan de orde. Het vraagstuk van
rendement, onderwijskwaliteit en excellentie komt prominenter op de agenda. In deze
sectoren wordt de maatschappelijke druk echter niet als zeer groot of toenemend
ervaren.
Deze uitkomsten zijn overwegend in lijn met de indicaties uit het
documentenonderzoek.
Centrale thema’s
Op grond van de belangrijkste uitkomsten uit de beide deelonderzoeken dienen de
volgende centrale thema’s zich aan.
Zijn onderwijsorganisaties klaar voor de 21e eeuw?
De afgelopen 40 jaar hebben zich grote veranderingen binnen de samenleving
voltrokken.
Maar het ‘dag-, week-, en jaararrangement’ van het onderwijs is relatief weinig
veranderd sinds de jaren ’50. Mede hierdoor hebben onderwijsinstellingen de indruk
dat zij moeizaam pro-actief met maatschappelijke verwachtingen kunnen omgaan.
Er is bij onze respondenten duidelijk behoefte aan het ontwikkelen van een
middellange termijn visie over opvoeding, dagarrangementen en opvoedings- en
leerverantwoordelijkheden binnen de vierhoek gezin- onderwijs- maatschappelijke
omgeving en overheidsinteractie.
De ‘kerntaken’ van het onderwijs?
Door de toegenomen druk (met name in het primair onderwijs, gevolgd door het
voortgezet onderwijs en het MBO) wordt de vraag ‘waar de grens ligt’ voor het
onderwijs relevant. Ook veel onderwijsinstellingen stellen zich deze vraag. Relevant in
dit kader is dan ook een reflectie op de vraag of het gewenst en mogelijk is om de
‘kerntaken van het onderwijs’ af te bakenen, waar nodig te herdefiniëren en in
samenhang te beschrijven. Uit het onderzoek onder onderwijsinstellingen is gebleken
dat een dergelijke beschrijving alleen kansrijk is als gezorgd kan worden voor
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
9
voldoende draagvlak onder de verschillende actoren. In dat geval kan het immers de
druk op de instellingen daadwerkelijk verkleinen of hanteerbaar gemaakt worden.
Kaders voor de rol van stakeholders
Een toenemend aantal actoren zet hun verwachtingen over het onderwijs kracht bij
door te zoeken naar concrete samenwerkingsvormen en het beïnvloeden van curricula,
(maatschappelijke) stages, en specifieke projecten. Dit kan leiden tot het risico van
onvrijwillig stapelen van alle voorgestelde behoeftes en concrete opleidingsactiviteiten.
Ook hier is behoefte aan kaders, waarin scholen/instellingen in staat gesteld worden
verantwoord keuzes te maken, op basis van een bredere maatschappelijke consensus.
Hoe kunnen scholen meer in positie worden gebracht om deze algemene kaders
vervolgens zelf te hanteren en in te vullen?
Verheldering rol van ouders en leerlingen
Ouders en leerlingen vormen een specifieke groep stakeholders. Zij hebben aanzienlijke
invloed bij het verwoorden, importeren en zichtbaar maken van een groot aantal
verwachtingen die aan het onderwijs gesteld worden. Er kan dan ook gedacht worden
aan het ontwikkelen en verspreiden van strategieën waarmee het rendement van
participatie van ouders en leerlingen/studenten kan worden vergroot en de nadelen
kunnen worden verkleind. Met name binnen de sectoren PO en VO is behoefte aan
kennisontwikkeling over het ‘management van deze verwachtingen’.
Netwerkvorming of integratie van voorzieningen
Gemeentelijke overheden, hulpverleners, politie, justitie, woningbouwcorporaties - de
lijst van betrokkenen in een netwerk rond met name scholen in het PO/VO en ook het
MBO is in 2007 eindeloos uit te breiden. Onderwijsinstellingen vragen zich af hoe de
vaak toch vrijblijvende netwerkvorming omgezet kan worden naar meer structurele
bondgenootschappen.
Een verdergaand scenario is de integratie van onderwijs, welzijn, jeugdzorg en sport en
cultuurvoorzieningen in een (ook bestuurlijk geïntegreerd) centrum voor jeugd en
onderwijs. Onderdeel van een dergelijk centrum is het vormgeven van onderwijs. Dit
bredere centrum is in de toekomst op te vatten als een (arbeids)organisatie, waarbij de
factor onderwijs een belangrijke structurerende rol heeft.
Is een dergelijke integratie een wenkend perspectief om beter in dialoog te kunnen
over de maatschappelijke verwachtingen die worden gesteld aan het onderwijs?
Middelen en grenzen, responsiviteit en verantwoording
De responsiviteit van scholen en instellingen lijkt zich steeds verder en beter te
ontwikkelen.
Uit het scholenonderzoek blijkt dat deze grotere responsiviteit volgens onze
respondenten niet gepaard gaat met een grotere handelingsautonomie: er komen wel
steeds meer aanspraken, maar de middelen en condities om er aan tegemoet te komen
lijken buiten het bereik van de instellingen te blijven.
Daarnaast wordt veel druk ervaren van allerlei verantwoordingssystemen.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
10
Een heldere visie op deze problematiek en oplossingsrichtingen kan bijdragen aan het
doorbreken van een aantal ‘patstellingen’, zoals die worden ervaren door de
onderwijsinstellingen:
- grotere autonomie en achterblijvende middelen en condities;
- grotere verantwoordingsdruk en bureaucratisering versus de ruimte voor
onderwijsprofessionals en ouders/leerlingen. Hoe ziet de toekomstige sturing door
de overheid er uit en wat betekent dat voor de rol van bestuurders en managers in
het onderwijs?
11
1 INLEIDING, ONDERZOEKSVRAGEN EN ONDERZOEKSOPZET
1.1 CONTEXT EN AANELEIDING
Vanuit de maatschappij wordt met regelmaat druk uitgeoefend op
onderwijsinstellingen (= maatschappelijke verwachtingen) om een bijdrage te leveren
aan het verminderen of oplossen van maatschappelijke problemen. De afgelopen jaren
kwamen weer nieuwe onderwerpen op scholen en instellingen af: bestrijding van
overgewicht (ontbijt op school), meer aandacht voor veiligheid, het tegengaan van
alcoholmisbruik, het klimaatvraagstuk, dierenwelzijn. Als voorbereiding op een advies
dat de Onderwijsraad in 2008 over dit thema zal uitbrengen heeft B&A een onderzoek
uitgevoerd naar de vraag hoe onderwijsinstellingen in de verschillende sectoren
dergelijke maatschappelijke verwachtingen over hun bijdrage ervaren en hoe zij
daarmee omgaan.
Het adviestraject van de Onderwijsraad is erop gericht een onderbouwde beoordeling
te geven van de vaak gehoorde opvatting dat onderwijsinstellingen anno 2008 aan
steeds meer maatschappelijke verwachtingen moeten voldoen. Uitgangspunt bij zulke
opvattingen is dat scholen opereren binnen groter en complexer wordende netwerken
als gevolg van de veranderingen in de samenleving. De verwachtingen die de
verschillende ‘stakeholders’ van de scholen hebben zouden toenemen of van een
andere aard worden, met als gevolg dat de grens tussen de verantwoordelijkheid van
de onderwijsinstelling en de verantwoordelijkheid van andere maatschappelijke
actoren verschuift en mogelijk moeilijker getrokken kan worden.
De vraag die in het adviestraject van de Onderwijsraad centraal staat is de vraag in
hoeverre scholen deze toename en grensverschuivingen als probleem ervaren en of dat
inderdaad een toenemende druk voor ze oplevert. En als dat het geval zou zijn is een
volgende vraag of zij deze maatschappelijke verwachtingen kunnen inpassen binnen
het raam van hun kernactiviteiten.
Dezelfde thematiek is in 1999 onderwerp geweest van een studie van het Sociaal en
Cultureel Planbureau, “Scholen onder druk”1. In deze studie werd geanalyseerd welke
aanspraken de rijksoverheid, maatschappelijke organisaties, ouders en gemeenten
doen op scholen in het funderend onderwijs. Geconstateerd werd dat tegenover de
toename van (soms tegenstrijdige) verwachtingen een stagnatie plaatsvond in de
toerusting van de scholen (personeel, materieel en huisvesting), terwijl de condities
waaronder scholen moesten werken complexer zijn geworden. Deze combinatie
veroorzaakte druk op de scholen. De studie mondde uit in een model waarin de
verschillende verantwoordelijkheden van overheden (rijk en gemeente), scholen,
ouders en buitenschoolse instellingen duidelijker werd afgebakend.
1 Scholen onder druk, sociale en culturele studie 28, H.M Bronnemans-Helmers, 1999
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
12
In het voorliggende rapport leveren wij een aantal eerste empirische bouwstenen aan
over de ontwikkeling van de maatschappelijke verwachtingen aan het onderwijs. Ten
tweede hebben wij geanalyseerd hoe er binnen de onderwijsinstellingen met deze druk
wordt omgegaan. Op basis van de conclusies die wij hieraan verbinden, kan de
Onderwijsraad zijn adviestraject verder vormgeven.
1.2 BEGRIPSBEPALING
Maatschappelijke verwachtingen omschrijven wij in dit onderzoek als volgt:
- het gaat om maatschappelijke aanspraken waaraan het onderwijs gehoor zou
moeten geven, als bijdrage aan de oplossing van een maatschappelijk probleem;
- deze worden geformuleerd door partijen van zowel binnen als buiten het
onderwijs;
- soms worden zulke maatschappelijke verwachtingen vroeger of later omgezet in
formele taken en opdrachten. In dit onderzoek concentreren wij ons op de
aanspraken zoals die op het onderwijs worden gedaan, niet op formele (wettelijke)
taken en opdrachten die uiteindelijk het resultaat kunnen zijn van deze
verwachtingen.
1.3 ONDERZOEKSVRAGEN
Het onderzoek bestond uit twee deelonderzoeken:
(1) Historisch documentenonderzoek, met als vraag:
‘Wat waren (en zijn) de verwachtingen van de relevante maatschappelijke actoren
ten aanzien van de maatschappelijke opdracht van het onderwijs/de school in
respectievelijk de peiljaren 1957, 1973, 1989 en 2007?’
In het historisch documentenonderzoek hebben we gegevens verzameld over de stand
van de ontwikkelingen in de peiljaren 1957, 1973, 1989 en 2007 (en deels in de jaren
dicht daaromheen), waarbij de volgende onderzoeksvragen leidend waren:
- Welke actoren zijn binnen en buiten het onderwijs te identificeren?
- Welke verwachtingen respectievelijk welke herprioritering van verwachtingen
formuleren deze actoren?
(2) Onderzoek vanuit het perspectief van de scholen, met als vraag:
‘Hoe ervaren scholen de maatschappelijke opdracht van het onderwijs/de school en
hoe gaan zij daarmee om?’
In het contemporaine onderzoek hebben we een interviewronde gehouden onder
totaal 33 respondenten gespreid over alle onderwijssectoren, die we de volgende
vragen hebben voorgelegd:
- Welke nieuwe taken ziet u voor de instelling/school.
- Welke herprioritering van bestaande taken ziet u?
- Wie formuleert respectievelijk veroorzaakt deze?
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
13
- Welke prioritering van nieuwe taken respectievelijk herprioritering van bestaande
taken zou u zelf aanbrengen? Geef hierbij het gewicht aan vanuit de perspectieven
belang, urgentie en uitvoerbaarheid?
- Weegt de uitvoerbaarheid in het algemeen relatief zwaar?
- Welke bestaande taken kunnen minder accent krijgen?
1.4 ONDERZOEKSOPZET
1.4.1 Historisch onderzoek
We hebben het onderzoek opgezet als een ‘quick scan’. De Onderwijsraad heeft een
keuze gemaakt voor de vier genoemde peiljaren. Een quick scan van een aantal
documenten van relevante stakeholders zou een globaal en indicatief beeld moeten
opleveren van de (aard, intensiteit en vorm van) maatschappelijke verwachtingen die
de afgelopen decennia aan het onderwijs werden gesteld.
Dit historisch documentenonderzoek is gebaseerd op de volgende bronnen:
- de ledenbladen van de PC-Besturenraad en voorgangers;
- de ledenbladen van AOB en voorgangers;
- de ledenbladen van VNO/NCW en voorgangers;
- de thema’s genoemd in de persberichten van de begrotingen;
- de onderwijsbegrotingen in de peiljaren;
- de titels van rapporten van de RMO, KNAW, de SER;
- persberichten van LSVB, LAKS en JOB;
- ledenbladen van de MO-groep en voorgangers;
- onderwijsbladen in diverse jaren;
- de ledenbladen van de CNV/FNV/MKB en voorgangers;
- de ledenbladen van de ouderorganisaties en voorgangers (Ouders&Co, VOO);
- de thema’s genoemd in persberichten van de SVB, LAKS;
- de inhoudsopgaven van rapporten van de RMO, KNAW, de SER;
- de thema’s genoemd in verkiezingsprogramma’s van de grote partijen, CDA en
voorgangers, VVD, PvdA en D’66;
- de ledenbladen van vrouwenorganisaties en allochtonen organisaties (oa. Forum
en voorgangers);
- de bladen van een aantal kerkelijke organisaties, humanistisch verbond;
- bladen van de Europese beweging;
- een aantal welzijnsbladen.
In deze bronnen hebben we bij wijze van eerste scan (‘sleepnetmethode’) alle
maatschappelijke thema’s (geadresseerd als verwachtingen aan het onderwijs) per
peiljaar op een rij gezet. We hebben ons daarbij beperkt tot de verwachtingen vanuit
maatschappelijke organisaties en actoren, die buiten grenzen van de in die periode
erkende kerntaken lijken uit te gaan, en die niet louter de regelgeving vanuit de
overheid weerspiegelen.
Deze opsomming per peiljaar kent nog geen (inhoudelijke) weging van het betreffende
punt. Sommige punten komen meerdere keren voor, andere slechts een enkele. Om tot
een nadere duiding en weging te komen hebben we vervolgens in overleg met de
Onderwijsraad een aantal deskundigen – in hun kwaliteit van expert en opinion leader
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
14
voor kennis over het betreffende peiljaar – geconsulteerd door hen onze eerste
concept teksten voor te leggen en om reacties te vragen. De aanvullingen,
nuanceringen en correcties die deze consultaties hebben opgeleverd, hebben wij
meegenomen in de voorliggende rapportage. Tevens hebben wij uit de betreffende
jaren de onderwijsbegrotingen en de troonredes geanalyseerd om onze eerste
bevindingen uit de quick scan in de context van het overheidsbeleid te kunnen
plaatsen.
In bijlage 5.1 vindt u een uitgebreid overzicht van alle bronnen die we bekeken hebben
alsmede van de geconsulteerde deskundigen.
1.4.2 Onderzoek bij scholen en instellingen
De respondentengroep voor het onderzoek met vertegenwoordigers/betrokkenen van
onderwijsinstellingen hebben we in overleg met de Onderwijsraad samengesteld. Bij
de samenstelling hebben we rekening gehouden met de volgende
spreidingsvariabelen:
- onderwijssector;
- vestigingsplaats (en de locatie daarbinnen/urbanisatiegraad);
- type respondent: bestuurders, locatiemanagers, schooldirecteuren.
De uiteindelijke respondentengroep was als volgt gespreid over de verschillende
onderwijssectoren.
Primair onderwijs 10
Voortgezet Onderwijs 11
BVE 5
HBO 4
WO 3
Totaal 33
Gezien de kwalitatieve opzet van het onderzoek betreft het hier geen kwantitatief
representatieve steekproef. Om te komen tot voldoende ‘probleemrepresentativiteit’
van de respondentengroep hebben we bij de samenstelling nadrukkelijk rekening
gehouden met een zo groot mogelijke dekkingsgraad binnen de verschillende sectoren.
Om die reden hebben we naast individuele schooldirecteuren ook gesproken met
enkele bestuurders namens grote besturen en koepels, die vanuit hun
verantwoordelijkheid een veel groter aantal scholen (en dus ook grotere aantallen
leerlingen/deelnemers/studenten) representeren. Het beeld dat respondenten hebben
gegeven weerspiegelt daarmee sterker de opvattingen binnen de populatie als geheel
dan wanneer alleen individuele schooldirecteuren geïnterviewd zouden zijn (grotere
probleemrepresentativiteit). Voor een overzicht van de respondenten, inclusief hun
verantwoordelijkheden en de aantallen leerlingen, deelnemers en studenten die zij
representeren, zie bijlage 5.2.
Voor de gesprekken is in overleg met de Onderwijsraad een gespreksprotocol
opgesteld. Dit protocol vindt u in bijlage 5.3 bij deze rapportage.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
15
1.5 LEESWIJZER
De rest van deze rapportage is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 beschrijven wij de
bevindingen van ons historisch bronnenonderzoek. Zoals aangegeven in de
verantwoording, biedt dit hoofdstuk een impressie van de thema’s en discussies die in
elk van de peiljaren een rol speelden. In hoofdstuk 3 doen we verslag van de resultaten
van ons scholenonderzoek. Hoofdstuk 4 bevat de belangrijkste conclusies en
aanbevelingen. In de bijlagen bij deze rapportage vindt u het overzicht van
deskundigen die wij geconsulteerd hebben in het kader van ons historisch
documentenonderzoek, het overzicht van de respondenten die wij geïnterviewd
hebben in het kader van het scholenonderzoek en het gespreksprotocol dat wij in de
interviews gehanteerd hebben.
17
2 HISTORISCH DOCUMENTENONDERZOEK
2.1 INLEIDING
De vraag die in ons historisch onderzoek centraal stond luidde als volgt:
‘Wat waren (en zijn) de verwachtingen van de relevante maatschappelijke actoren
ten aanzien van de maatschappelijke opdracht van het onderwijs/de school in
respectievelijk de peiljaren 1957, 1973, 1989 en 2007?’
Daarbinnen stonden de volgende onderzoeksvragen centraal:
- Welke actoren zijn binnen en buiten het onderwijs te identificeren?
- Welke verwachtingen respectievelijk welke herprioritering van verwachtingen
formuleren deze actoren?
In dit hoofdstuk beschrijven we onze bevindingen over de respectievelijke peiljaren.
Zoals gezegd betreft dit niet meer dan een globale, indicatieve beschrijving. Hierbij
hanteren we het volgende ordeningskader:
• Algemene trends die van invloed zijn op het onderwijs: welke verschuivingen
treden op als gevolg van veranderende maatschappelijke verwachtingen van het
onderwijs in algemene zin?
• Maatschappelijke ongelijkheid, emancipatie: in hoeverre heeft of krijgt het
onderwijs een functie te vervullen bij het aanpakken van de maatschappelijke
ongelijkheden en emancipatie van groepen?
• Economie en arbeidsmarkt: Wat is de invloed die vanuit deze velden wordt
uitgeoefend op inhoud en aanpak van het onderwijs, en in het bijzonder op
toelevering aan de arbeidsmarkt (beroepskwalificaties)?
Het levert niet altijd een correct beeld op als we de maatschappelijke verwachtingen
geheel concentreren binnen het specifieke peiljaar dat is gekozen. Daarom analyseren
we ook – waar noodzakelijk - in vogelvlucht de jaren kort voor en kort na het peiljaar.
2.2 MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN ONDERWIJS IN DE JAREN ’50: PEILJAAR 1957
2.2.1 Algemene trends en onderwijs
Twaalf jaar na de tweede Wereldoorlog was het proces van wederopbouw grotendeels
afgerond. De bevolking was sterker gegroeid dan ooit tevoren of in de decennia nadien:
van 9 miljoen in 1945 naar 11 miljoen in het peiljaar 1957. De geboortegolf die de
babyboom generatie produceerde zorgde voor die snelle groei, ondanks emigratie uit
Nederland (waar tegenover stond dat in die periode in totaal 300.000 immigranten uit
voormalig Nederlands-Indië hierheen kwamen). De verzuiling, drie jaar eerder nog eens
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
18
bekrachtigd door het bisschoppelijk mandement, was in de jaren ’50 nog steeds een
dominante ordenende factor, ook in het onderwijs. Tegelijk kondigde het komende
proces van Europeanisering zich aan toen dat jaar het Verdrag van Rome werd
getekend. Nederland ging zich voorbereiden op een grotere oriëntatie op wat zich
buiten de landsgrenzen afspeelde, en daarbij zou ook het onderwijs een rol dienen te
spelen. Zoals in de troonrede van 1957 werd uitgesproken:
“Nauwere Europese samenwerking maakt het ons te meer tot plicht in eigen land
verhoudingen te scheppen, die Nederland in internationaal verband een goede en
sterke partner doen zijn.”
Maatschappelijke verwachtingen kwamen tot dan toe vooral via de kerk (verzuiling in
combinatie met vrijheid van onderwijs) en meer recentelijk via het expanderende
bedrijfsleven op het onderwijs af. De verwachtingen die de katholieke en protestantse
zuil – de kerken en de confessionele partijen – aan de scholen stelden betroffen met
name het overdragen en bewaken van de christelijke normen en waarden
(naastenliefde, verdraagzaamheid en verantwoordelijkheid) en de daarbij behorende
opvoeding. De school speelde in die visie nog steeds een belangrijke rol als drager van
de verzuiling. Onverkorte handhaving – en in het vervolgonderwijs ook uitbreiding -
van de financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs was daarvoor
een belangrijke randvoorwaarde. In het verkiezingsprogramma van de Anti-
revolutionaire partij (ARP) van vijf jaar eerder was dat duidelijk verwoord:
“De vrijheid van onderwijs en financiële gelijkstelling ten opzichte van de publieke
kassen van het bijzonder en het openbaar onderwijs dienen, zowel bij de te treffen
maatregelen als bij het bestuursbeleid, wat het lager onderwijs betreft strikt
gehandhaafd, en wat het middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs, het
nijverheidsonderwijs en het land- en tuinbouwonderwijs aangaat, krachtig bevorderd
te worden.”
Niet alleen het bijzonder onderwijs, ook de openbare instellingen zagen zich
geconfronteerd met de verwachting dat ze een aandeel zouden nemen in de opvoeding
van kinderen. Via schoolmaatschappelijk werk zou de buitenwereld directer de school
binnenkomen en vice versa. Maar ook in meer algemene zin moesten scholen hun
maatschappelijke verantwoordelijkheid meer nemen onder het motto ‘van instructie
naar vorming en opvoeding’. Langs die weg zouden de bekwaamheden van ieder kind
beter benut kunnen worden.
De maatschappelijke verwachtingen werden eerder in algemene zin geadresseerd dan
naar afzonderlijke onderwijssectoren, zoals blijkt uit tabellen 1 en 2.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
19
Tabel 1 Artikelen verwachtingen onderwijs 1957, algemeen, PO en VO
Algemeen (12) PO (4) VO (5)
Onderwijs: van instructie naar vorming en
opvoeding
Hervorming onderwijs gericht op
persoonlijke ontplooiing
Ontwikkelingsmogelijkheden jeugd:
Ieders bekwaamheden ten volle ontplooien
Opvoeding tot harmonieuze mens
Naastenliefde, verdraagzaamheid en
verantwoordelijkheid
Verzorgen christelijke opvoeding
Trainen kinderen in christelijke levensstijl en
levensdiscipline
Ouders verwaarlozen opvoedtaak
Invoeren schoolmaatschappelijk werk
Overgang naar werknemerschap
Technische ontwikkeling
Tekort onderwijzers
Inzetten reserve gehuwde onderwijzeressen
Dierenbescherming in de
winter
Vrijheid van onderwijs
strikt handhaven
Wettelijk regelen
kleuteronderwijs
Overdracht zorg van
sociaal labiele kinderen
overdragen naar passende
instellingen
Algemeen vormend
onderwijs
Overlading van het
onderwijs
Toenadering
bedrijfsleven en
onderwijs
Verbeteren overgang
scholier werknemer
Totale opvoeding
technische mens in
technische omgeving
Ook al in de jaren ’50 manifesteerde zich, zoals ook tabel 1 laat zien – in de slipstream
van de snelle groei van het aantal leerlingen – een lerarentekort, vooral in het primair
onderwijs. In de memorie van toelichting op de begroting van het departement van
onderwijs, kunsten en wetenschappen van 1958 werd aangegeven dat dit probleem
niet zo maar op te lossen zou zijn:
“De voorziening in de behoefte aan onderwijzers blijft de volle aandacht van de
minister houden. Ook al zijn, nu de eerste geslaagden van de leerkring voor het
onderwijs beschikbaar zijn gekomen, de vooruitzichten iets gunstiger dan het vorige
jaar, de situatie zal de eerste jaren nog verre van rooskleurig zijn.”
Tegen die achtergrond deed de Nederlandse Vereniging van Vrouwenbelangen de
aanbeveling om ‘de reserve’ aan gehuwde vrouwen met een onderwijsakte in te zetten
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
20
om dit probleem op te lossen. Deze groep had na hun huwelijk verplicht de
arbeidsmarkt moeten verlaten – gehuwde vrouwelijke ambtenaren kregen op
wettelijke gronden ontslag.
2.2.2 Maatschappelijke ongelijkheid en emancipatie
Vooral vanuit de politiek kwamen de eerste tekenen van toenemende verwachtingen
over de mogelijke bijdrage van het onderwijs aan gelijke(re) kansen en emancipatie.
Met name de PvdA zette in op het verwezenlijken van gelijke ontwikkelingskansen voor
jongeren via het onderwijs. De christelijke politieke partijen wilden een
beurzensysteem invoeren voor kinderen van minder vermogende ouders. Zij zetten
daarnaast in hun verkiezingsprogramma’s in op het wettelijk regelen van het
kleuteronderwijs op de agenda. Zo werd in het hierboven aangehaalde
verkiezingsprogramma van de ARP uit 1952 gesteld:
“Er kome een wet op het kleuteronderwijs tot stand, waarbij de vrijheid van het
bijzonder onderwijs wordt erkend en de financiële gelijkstelling met name ten
opzichte van de gemeentekas wordt vastgelegd.”
2.2.3 Economie en arbeidsmarkt
Vanuit het bedrijfsleven, dat door de wederopbouw sterke groei vertoonde, richten de
verwachtingen die aan het onderwijs werden gesteld zich vooral op een optimale
overgang van school naar toekomstig werknemerschap van de leerling, en het voldoen
aan de behoefte aan opgeleide technici en intensiveren van kennisuitwisseling en
onderzoek. Universiteiten en hogescholen speelden in dit proces een belangrijke rol.
Van de instellingen voor hoger onderwijs werd in toenemende mate verwacht, dat zij
zich instelden op de behoeften van het bedrijfsleven:
Tabel 2 Artikelen verwachtingen onderwijs 1957, MBO, HBO en WO
MBO (1) HBO (2) WO (5)
Belang opgeleide technici
voor bedrijfsleven
Hoger onderwijs instellen op
behoeften bedrijfsleven
Invoeren beurzenstelsel voor
kinderen van minder
vermogende ouders
Hoger onderwijs instellen behoeften
bedrijfsleven
Relatie onderwijs en bedrijfsleven
(onderzoek, kennisuitwisseling)
Afstemming onderwijs op
maatschappij
Vreedzame toepassing
atoomenergie
Invoeren beurzenstelsel voor
kinderen van minder vermogende
ouders
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
21
De memorie van toelichting op de begroting van het ‘departement van onderwijs,
kunsten en wetenschappen’ van 1958 meldt:
“Voor de spreiding van het technisch hoger onderwijs zal eerlang een afzonderlijke
commissie worden ingesteld. Laatstgenoemde commissie zal van advies dienen over
de vraag of een verdere spreiding van het technisch hoger onderwijs, mede in
verband met de eisen der industrialisatie, gewenst c.q. noodzakelijk is”.
In de onderwijsprogramma’s manifesteerde deze veranderende maatschappelijke
behoefte zich ondermeer in een toename van praktijkmethoden en bedrijfsbezoeken
aan bedrijven (een pleidooi van werkgeverszijde) om de overgang naar
werknemerschap te vergemakkelijken.
2.3 MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN ONDERWIJS IN DE JAREN ’70: PEILJAAR 1973
2.3.1 Algemene trends en onderwijs
De oliecrisis van 1973 markeerde de kwetsbaarheid en energieafhankelijkheid van
westerse landen – globalisering kreeg een gezicht. Het werd de inleiding tot de
neergang van de massa-industrie ook in Nederland, die later in dat decennium tot veel
langdurige werkloosheid zou leiden. In Limburg ging in 1973 de laatste mijn (de Emma)
dicht. De herstructurering van de Nederlandse economie was in volle gang. Voor de
toekomstige arbeidsmarkt zouden andere kwalificaties nodig worden dan tot dan toe
(dreiging kwalitatieve arbeidsmarkttekorten).
De verzuiling was niet langer het leidende beginsel. In plaats van het overdragen van
verzuilde waarden werd van het onderwijs verwacht dat meer aandacht zou worden
besteed aan zelfontplooiing en individualisering van alle leerlingen, een proces dat
zich met name in de jaren ’80 verder zou doorzetten. In de troonrede van 1973 werd
hierop gepreludeerd:
“Een beleid gericht op welzijn en op een actieve deelneming aan het maatschappelijk
leven vereist vernieuwing van onze onderwijsvoorzieningen.”
Het ging om de vermaatschappelijking van het onderwijs. De maatschappelijke
betrokkenheid en sociale vaardigheden van leerlingen dienden te worden
gestimuleerd, zodat jongeren door het onderwijs werden voorbereid op
maatschappelijke participatie. De in 1968 ingevoerde Mammoetwet bood de
institutionele context voor doorstroming van de leerling.
In toenemende mate werd een appèl op de onderwijsinstellingen gedaan om de
leerlingen/studenten voor te bereiden op het dragen van eigen verantwoordelijkheid
(zonder het vanzelfsprekende referentiekader van de zuilen uit de jaren ’50). Het geloof
in een samenleving, gekenmerkt door spreiding van macht, kennis en inkomen was een
belangrijke trend. Hierin moest het onderwijs een dragende rol spelen. Dit vertaalde
zich onder andere in een ‘constructieve onderwijspolitiek’ (in de visie van het
toenmalige kabinet Den Uyl), waarbij de staat geacht werd zich breder met de
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
22
inrichting van het onderwijsbestel bezig te houden dan louter administrerend en
financieel2.
“Onderwijsvernieuwing en daarop gericht onderwijsbeleid zijn belangrijke elementen
met betrekking tot de maatschappelijke verandering en dienen bij uitstek als politieke
opgaven te worden beschouwd. Zij dienen vooral te worden beoordeeld op grond van
hun bijdrage aan de gewenste ontwikkeling in de samenleving. Uitgangspunten voor
onderwijsbeleid dienen daarom dan ook uitdrukking te zijn van de veranderingen die
men in de samenleving noodzakelijk acht.”
Dit schrijven de ministers Van Kemenade (onderwijs en wetenschappen) en Trip
(wetenschapsbeleid) in de memorie van toelichting op de ontwerpbegroting voor
onderwijs en wetenschappen voor het jaar 1974.
Tabel 3 laat zien dat de maatschappelijke verwachtingen, net als in 1957, nog in
belangrijke mate in algemene zin werden geformuleerd, en minder vaak specifiek
gericht werden naar een afzonderlijke onderwijssector. Daarbij was de overheid zelf
een belangrijke speler bij het formuleren en adresseren van die verwachtingen.
Niettemin was het aanspreken van PO en VO aanzienlijk meer geworden in vergelijking
met de jaren '50. Net als van het MBO werd nu van het VO verwacht dat het jongeren
leerde omgaan met nieuwe technologie, die samenleving en economie ingrijpend
begon te veranderen.
Tabel 3 Artikelen verwachtingen onderwijs 1973, algemeen, PO en VO
Algemeen (20) PO (9) VO (9)
Vermindering sociale ongelijkheid door onderwijs
Vermaatschappelijking onderwijs
Onderwijsvernieuwing gericht op
maatschappelijke verandering (middenschool)
Sociale ongelijkheid
Ontwikkelen sociale vaardigheden ter verbetering
maatschappij
Ontwikkelen maatschappelijke betrokkenheid
Ontwikkelen sociaal bewustzijn
Ongelijkheid van onderwijskansen
Te weinig aandacht voor ontwikkeling andere dan
intellectuele en technische kwaliteiten
Ouderparticipatie
Kiezen na de basisschool
(mammoetwet)
Kleuter en lager onderwijs
worden wettelijk
basisschool
Democratisering
Invloed ouders op
schoolkeuze
Rol ouders in buitengewoon
onderwijs
Verkeerveiligheid
Klassenverkleining in
achterstandswijken
Ontwikkelen
middenschool tbv
vermaatschappelijking
en vermindering sociale
ongelijkheid
Democratisering
Belang ontwikkelings-
samenwerking
Voorbereiden jeugd op
actieve maatschappelijke
participatie
Emancipatie meisjes
Marie wordt wijzer
2 Ph. J. Idenburg, Naar een constructieve onderwijspolitiek. In: Pedagogische studiën (1970) (1-18)
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
23
Agressie
Sociale training onderwijzers
Ongelijkheid in zeggenschap
Democratisering
Verdere democratisering openbaar onderwijs
stimuleren
Instellen ouderraden
Bevorderen medebestuur onderwijsinstellingen
(medewerkers, leerlingen en ouders)
Externe democratisering
Ouderparticipatie
Individualisering onderwijs
Bestrijden werkeloosheid
Basisvorming
Onderwijs en informatietechnologie
Geestelijke weerbaarheid
Aanpakken taalachterstand
door verlaging leeftijd
kleuteronderwijs
Extra middelen kinderen in
achterstandssituaties
Invoering partiële
leerplicht voor 15-17
jarigen
Keuzevakken en
vakkenpakketten
Nieuwe technologie
2.3.2 Maatschappelijke ongelijkheid en emancipatie
Onderwijs was enerzijds het instrument bij uitstek om een bijdrage te leveren aan de
vermindering van sociale ongelijkheid. Anderzijds werd ook aangegeven dat
ongelijkheid ook door het onderwijssysteem werd bestendigd. Deze beide kanten
kwamen in de memorie van toelichting op de onderwijsbegroting van 1974 als volgt
samen:
“De samenleving wordt gekenmerkt door vele vormen van ongelijkheid, die aan het
ideaal van gelijkwaardigheid afbreuk doen. Er bestaan grote verschillen in bezit en
inkomen, ongelijke mogelijkheden tot sociale stijging, ongelijke ontwikkelings- en
uitingsmogelijkheden voor uiteenlopende menselijke kwaliteiten, maar bovenal
bestaat er ongelijkheid in zeggenschap, zelfs met betrekking tot de eigen leefsituatie.
Vele van deze vormen van sociale ongelijkheid worden mede door het
onderwijssysteem bestendigd en bevorderd.”
In dezelfde memorie van toelichting werd op basis hiervan vervolgens het volgende
uitgangspunt voor beleid verwoord, waarmee een duidelijke maatschappelijke
verwachting aan het onderwijs geadresseerd werd:
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
24
“De onderwijsstructuur en het onderwijsleerproces moeten zodanig zijn ingericht dat
meer recht kan worden gedaan aan de individuele verschillen in de
ontwikkelingsfasen, tempo en vormingsbehoeften. De mogelijkheid tot
gelijkwaardige ontplooiingskansen voor iedereen worden hierdoor vergroot.”
In het primair onderwijs werd de aandacht sterker gericht op het proces van kiezen na
de basisschool, en op de invloed van ouders op de schoolkeuze van hun kinderen. Voor
kinderen in achterstandssituaties werden extra middelen ingezet, zodat
klassenverkleining mogelijk werd. Taalachterstanden moesten worden aangepakt door
het verlagen van de leeftijd voor het kleuteronderwijs. Een andere specifieke doelgroep
binnen de onderwijsemancipatiebeweging waren de meisjes (‘Marie wordt wijzer’).
De door de Partij van de Arbeid bepleite middenschool was in het voortgezet onderwijs
een exponent van het concept van onderwijs dat bijdraagt aan het tegengaan van
sociale ongelijkheid.
Democratisering
Samenhangend met aandacht voor individuele ontplooiing en emancipatie kwam er
meer aandacht voor democratisering van de onderwijsinstellingen, waarvoor aan het
eind van de jaren ’60 de kiem was gelegd. Van onderwijsinstellingen werd meer en
meer verwacht dat ze ouders, leerkrachten en medewerkers zouden betrekken bij het
(mede)bestuur van onderwijsinstellingen, ook langs de weg van in te stellen
ouderraden en studentenraden. Ouderparticipatie kwam binnen de onderwijssectoren
hoog op de agenda te staan. Zo werd in het schoolblad van 1972 het ‘Urgentieprogram’
van de ABOP gepresenteerd, waarin gepleit werd voor een wettelijke basis van
leerlingeninvloed binnen de school:
“Het proces van de inschakeling van leerlingen in de regeling van schoolzaken gaat
voort na een wat stormachtige ontwikkeling in 1970/71. De ontwikkeling aan de
universiteiten is uiteraard van invloed op die in het voortgezet onderwijs. Het
hoofdbestuur ziet een geleidelijke ontwikkeling in de praktijk en acht het gewenst dat
in plaatselijke reglementen de invloed van leerlingen, allereerst in het voortgezet
onderwijs, een legale basis krijgt. De invloed van de ouders hangt sterk samen met de
beheersvorm van de scholen.”
Er was niet alleen sprake van maatschappelijke druk om tot democratisering binnen de
instellingen te komen. Deze instellingen gaven ook nadrukkelijker een plaats aan
maatschappelijke verwachtingen in eigen huis (ouders, leerlingen, medewerkers) .
2.3.3 Economie en arbeidsmarkt
Was in 1957 het vergemakkelijken van de overgang van scholier naar werknemer (in
het lbo) een duidelijke maatschappelijke verwachting, in de jaren ’70 werd eerder
verwacht dat jongeren gestimuleerd zouden worden langer naar school te gaan en zich
meer in het onderwijs te ontwikkelen. In de onderwijsbegroting van 1974 werd een
pleidooi gehouden voor onderwijs dat op zichzelf een meerwaarde zou opleveren,
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
25
naast het nut voor de samenleving in de vorm van gekwalificeerde arbeidskrachten en
betrokken burgers:
“Naar de mening van de ministers moet onderwijs niet alleen worden beschouwd als
een voorbereiding op een toekomstige maatschappelijke positie, maar ook als een
goed op zichzelf, dat genoten kan worden los van overwegingen die op
maatschappelijk nut zijn gericht.”
De arbeidsmarktdimensie was evenwel niet helemaal verdwenen als bron voor
maatschappelijke verwachtingen, zeker naar opleidingen die toe werken naar een
beroepskwalificatie. Zo zetten de politieke partijen de partiële leerplicht voor werkende
jongeren tussen 15 en 17 jaar op de agenda ter vergroting van hun maatschappelijke
weerbaarheid en werkgelegenheidskansen. Werkgevers spoorden van hun kant het
onderwijs vooral aan extra programma’s te ontwikkelen om aan de kwalitatieve
arbeidsmarkttekorten tegemoet te komen, onder andere door meer aansluiting te
zoeken bij de nieuwe technologie in het MBO. Over (beroeps)kwalificatie
verwachtingen voor HBO en WO zijn geen documenten opgespoord – het zou erop
kunnen wijzen dat in de aanspraken naar deze sectoren meer het accent werd gelegd
op de algemeen kwalificerende functie van dit onderwijs.
In vergelijking met de relatieve hausse aan verwachtingen die meer algemeen aan het
onderwijs, en aan PO en VO werden gesteld (tabel 3), waren de aanspraken naar MBO,
HBO en WO echter beperkt, zoals tabel 4 illustreert.
Tabel 4 Artikelen verwachtingen onderwijs 1973, MBO, HBO en WO
MBO (5) HBO (3) WO (4)
Nieuwe technologie
Weerzin school belangrijke rol
bij werkende jongeren
Van werkende naar lerende
jongeren
Vergroten maatschappelijke
weerbaarheid werkende
jongeren door invoering
partiële leerplicht
Deelname lagere
inkomensklassen aan tertiair
onderwijs
Structuurverandering door
massaliteit tertiair onderwijs
Aansluiten HBO/WO
Deelname lagere
inkomensklassen aan tertiair
onderwijs
Structuurverandering door
massaliteit tertiair onderwijs
Aansluiten HBO/WO
2.4 MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN ONDERWIJS IN DE JAREN ’80: PEILJAAR 1989
Algemene trends en onderwijs
Na de internationale crisis van de beginjaren ’80 krabbelde ook in Nederland de
economische bedrijvigheid weer op. In 1989 telde Nederland ongeveer 15 miljoen
inwoners. Er waren nog steeds relatief veel werklozen (670.000), maar dat waren er
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
26
90.000 minder dan vier jaar eerder. De werkgelegenheid was in die vier jaar gegroeid
met zo’n 350.000. Vooral onder jongeren en onder de ruim 1 miljoen migranten (eerste
en tweede generatie – ze hoorden nu blijvend bij de Nederlandse economie,
arbeidsmarkt en dus ook het Nederlandse onderwijs) waren de
werkloosheidspercentages hoog.
De verschuivingen manifesteerden zich ook in nieuwe algemene maatschappelijke
trends (individualisering, internationalisering en multiculturalisering) die zich eind
jaren ’80 hadden gemanifesteerd en hun weerslag vonden in de verwachtingen die aan
het onderwijs werden gesteld.
Het leidde tot een intensivering en diversificatie van de verwachtingen die aan het
algemeen vormend onderwijs werden gesteld, zoals tabel 5 ook laat zien. Nog steeds
waren de algemene verwachtingen en aanspraken – die zich niet tot een bepaalde
sector beperkten – het veelvuldigst. Maar PO en VO werden inmiddels op allerlei
thema's en aandachtsvelden ook direct en afzonderlijk aangesproken. Omgaan met
computers werd in 1989 een thema voor het PO, en niet meer alleen voor VO, MBO en
vervolgopleidingen. En er werd veel verwacht van de bijdrage die PO en VO zouden
kunnen leveren aan emancipatie van meisjes en vrouwen, aan onderwijskansen voor
allochtonen, het tegengaan van een maatschappelijke tweedeling en participatie van
ouders in de school.
Tabel 5 Artikelen verwachtingen onderwijs 1989, algemeen, PO en VO
Algemeen (28) PO (18) VO (16)
Ontplooiing, emancipatie en algemene
vorming
Emancipatiebeleid (vrouwen en meisjes)
Ontplooiing etnische groepen
Tegengaan maatschappelijke tweedeling
Aanpakken opleidingsachterstanden
Onderwijsongelijkheid allochtone leerlingen
Betere beheersing Nederlands door culturele
minderheden/ door iedereen (d66)
Rekening houden met
plattelandsproblematiek
Garanderen bereikbaarheid onderwijs
Ongewenste intimiteiten
Signalering
kindermishandeling
Signalering seksueel
misbruik
Signalering incest
Vrouw en management
Kandidatenbank
vrouwelijke schoolleiders
Computeronderwijs
Roldoorbrekend
computeronderwijs
Ouderparticipatie
Overblijfregeling
Bevorderen gezond
Allochtonenbeleid in
onderwijs
Vredesonderwijs
Milieueducatie
Roldoorbrekend onderwijs
Emancipatie meisjes
Aktie kies exact
Meiden en technische
beroepen
Emancipatie in het
landbouwonderwijs
Vrouw en management
Krant in de klas
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
27
Seksueel geweld
Europa en onderwijs
Euthanasie
Spiritualiteit
Jodendom in godsdienstonderwijs
Levensbeschouwelijke vorming
Cultureel alfabetisme in Nederland
Klassenverkleining
School maakt eigen beleid
Medezeggenschap
Positief effect ouderparticipatie
Betrokkenheid buitenlandse ouders
Anti-rookmaatregel
Onderwijs runnen als een bedrijf
Informatica-onderwijs
Nieuwe media
Vrouwen en informatica
Onderwijs moet voorbereiden op beroeps-
en maatschappelijk leven
Deregulering vergroten van autonomie
scholen
gedrag
Levensbeschouwelijk
onderwijs
Ouderparticipatie
Natuur- en
milieueducatie
Verkeersonderwijs
Seksuele vorming
Leerlingvolgsysteem
Leed in de klas
Onderwijs aan
migrantenkinderen niet
effectief (OETC)
Verantwoordelijkheid voor
de toekomst
Randgroepjongerenwerk
Verminderen crimineel
gedrag jongeren
Voorkomen winkeldiefstal
Preventielessen tegen
kanker
Aidsvoorlichting
Deregulering en meer autonomie waren belangrijke trends voor de organisatie van veel
overheidsdiensten en door de overheid gefinancierde instellingen, en dus ook voor het
onderwijs. Hoewel deze ontwikkeling het meest expliciet werd bepleit door de liberale
partijen (de VVD en in iets mindere mate D’66) werd ook in het verkiezingsprogramma
van het CDA in 1989 hierover het volgende gesteld:
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
28
“De deregulering en autonomie van de scholen moet worden vergroot. De invloed en
omvang van het ministerie kunnen dan worden verminderd. Voorstellen die het
personeelsbeleid van instellingen raken, zullen globaler worden, zodat scholen meer
ruimte krijgen voor eigen beleid. Budgetbekostiging of formatiebudgettering worden
ingevoerd. Met inachtneming van de overheidstaak om de deugdelijkheid te
bewaken, krijgen scholen zoveel mogelijk ruimte het onderwijs inhoudelijk en
organisatorisch in te richten.”
De referentiekaders uit de tijd van de verzuiling (in 1957 nog effectief) waren vrijwel
verdwenen. De ambitieuze overheid van 1973 en volgende jaren had vooral meer
ruimte gemaakt voor instellingen en andere maatschappelijke spelers om het
onderwijs af te stemmen op wensen en behoeften van deze verschillende
betrokkenen. Tabel 6 illustreert dat in 1989 de verwachtingen vanuit de maatschappij
op een groot deelgebied diverser waren dan in de peiljaren daarvoor. Van het
voortgezet onderwijs werd verwacht dat het een bijdrage leverde aan
randgroepjongerenprojecten, vermindering van jeugdcriminaliteit, aandacht voor
culturele minderheden, vredesonderwijs, milieueducatie, aidsvoorlichting, ongewenste
intimiteiten. Van het PO dat kindermishandeling, seksueel misbruik en incest
gesignaleerd zouden worden, gezond gedrag bevorderd en leerlingvolgsystemen
ingevoerd.
Aan de andere kant kreeg in het overheidsbeleid en vanuit het bedrijfsleven de
(economische) kwalificatiefunctie van het onderwijs weer meer aandacht dan de
(cultuurpolitieke) nadruk op deling van macht, kennis en inkomen, die in de jaren
zeventig veel nadruk had gekregen (socialisatiefunctie)3. Onderwijskwaliteit werd nu
meer afgemeten aan kansen op de arbeidmarkt, die de jaren ervoor in het teken had
gestaan van aanzienlijke werkloosheid, met name onder jongeren.
2.4.1 Maatschappelijke ongelijkheid en emancipatie
Het bestrijden van onderwijsachterstand kwam hoog op de politieke agenda te staan.
waarbij het accent kwam te liggen op het aanpakken van de onderwijsongelijkheid van
allochtone leerlingen in vergelijking met autochtone leerlingen en in het tegengaan
van een maatschappelijke tweedeling. Etnische groepen moesten zich kunnen
ontplooien en de betrokkenheid van buitenlandse ouders bij het onderwijs werd
gestimuleerd. Was onderwijs in eigen taal en cultuur (OETC) daarvoor een geschikt
middel? De opvattingen en aanspraken op het onderwijs liepen uiteen. Het
verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid uit 1989 stelde dat deze aanpak
behouden diende te blijven en dat scholen moesten zorgen dat de kwaliteit en het
rendement gewaarborgd werden:
3 J.M.G. Leune, Onderwijs tussen economie en cultuur. In: Pedagogische studiën (1994) 5 (366-374)
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
29
“Doel van het onderwijs aan kinderen uit etnische groepen is hun integratie in de
Nederlandse samenleving te bevorderen onder behoud van hun cultureel
zelfbewustzijn. Handhaving van het onderwijs in eigen taal en cultuur (OETC) valt
ook onder het recht van etnische groepen om de eigen cultuur te beleven. Het
probleem van de sociale scheiding binnen het onderwijs wordt bestreden door een
kwalitatief beleid in de betrokken scholen.”
Er werden brede scholengemeenschappen gevormd die de grootschaligheid kregen
waarmee vergroting van autonomie gerealiseerd zou kunnen worden. Tegelijk moesten
zulke brede scholen een betere doorstroming garanderen en (beter) in staat zijn
onderwijsachterstanden aan te pakken.
De in de jaren ’70 ingezette trend van emancipatie van vrouwen en meisjes was in de
jaren ‘80 een centrale thematiek geworden, waarbij aanzienlijke verwachtingen aan
het onderwijs werden gesteld. De impulsen kwamen enerzijds vanuit de overheid,
anderzijds vanuit de omgeving van de instellingen. Opleiden en verhogen van het
aantal vrouwelijke managers in het onderwijs moesten ertoe leiden dat de
onderwijsomgeving beter in staat was deze doelstellingen geloofwaardig en
inspirerend uit te voeren. Meisjes werden in de jaren daarna ‘als een goede meid op
hun toekomst voorbereid’ via de ‘1990-maatregel’, waarin economische
zelfstandigheid voor vrouwen en meisjes verder zou worden vormgegeven. Vrouwen
en meisjes werden gestimuleerd om voor een technische opleiding en/of een technisch
beroep te kiezen (onder andere met de actie ‘Kies exact’).
2.4.2 Economie en arbeidsmarkt
De (toekomst op) de arbeidsmarkt was inmiddels weer een meer centrale trend
geworden waarop het onderwijs zich afgerekend wist. In de troonrede van 1987 gaf de
koningin aan dat het (beroeps)onderwijs daartoe een wederzijds commitment met het
bedrijfsleven (de Stichting van de Arbeid) aan het ontwikkelen was. Het ontwikkelen
van sectorscholen in het MBO was één van de uitdrukkingsvormen van deze
verwachtingen:
“Ook in de onderwijswereld wordt steeds meer aandacht gegeven aan de bestrijding
van de werkloosheid. Het overleg in de Stichting van de Arbeid met betrekking tot de
inspanningen voor de scholing van jongeren volwassenen heeft al veel tot stand
gebracht. Het benutten van de aanwezige onderwijsvoorzieningen en –ervaring zal
worden bevorderd. Het vormen van nieuwe sectorscholen in het middelbaar
beroepsonderwijs draagt daartoe bij.”
Beroepenoriëntatie en aansluiting bij bedrijfsleven en arbeidsmarkt komen weer
sterker op de voorgrond te staan. Zo werd in het verkiezingsprogramma van de VVD in
1989 gesteld:
“Om de aansluiting van het beroepsonderwijs aan de eisen van het bedrijfsleven
verder te bevorderen moet het beleid gericht op het betrekken van de beroepspraktijk
bij het opstellen en realiseren van leerplannen alsmede bij het formuleren van
exameneisen worden voortgezet.”
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
30
Internationalisering werd in toenemende mate een thema in het wetenschappelijk
onderwijs.
Tabel 6 laat zien dat voor het eerst meer artikelen/verwachtingen richting MBO
werden geuit dan naar HBO en WO. Hier was sprake van een trendbreuk ten opzichte
van de vorige peiljaren. Van MBO-instellingen werd enerzijds verwacht dat ze meer
aansluiting met het beroepsonderwijs zouden zoeken. Anderzijds dat ze hun
opleidingen zodanig vorm zouden geven dat samenhang en de nodige flexibiliteit
geleverd konden worden.
Tabel 6 Artikelen verwachtingen onderwijs 1989, MBO, HBO en WO
MBO (7) HBO (2) WO (3)
Versterking positie vrouwen
School en bedrijfsleven
Flexibilisering en samenhang
beroepsopleiding
Aansluiten beroepsonderwijs
op bedrijfsleven
Sectorvorming MBO
doorzetten
Samenhang versterken
Toekomst meisjes in het
leerlingwezen
Internationalisering
Gelijke kansen voor mannen
en vrouwen in hoger
onderwijs
Ontwikkeling wetenschap en
technologie
Internationalisering
Gelijke kansen voor mannen
en vrouwen in hoger
onderwijs
2.5 MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN ONDERWIJS BEGIN 21STE EEUW: PEILJAAR 2007
2.5.1 Algemene trends en onderwijs
Er zijn in dit peiljaar meer dan 16,3 miljoen inwoners in Nederland. Vrouwen
participeren veel meer dan daarvoor op de arbeidsmarkt en in het onderwijs op alle
niveaus. Het aantal tweeverdieners is drastisch toegenomen, het gemiddelde
opleidingsniveau eveneens. Inmiddels wonen zo’n 3 miljoen inwoners met een
buitenlandse achtergrond in Nederland: 1,6 miljoen niet-westerse allochtonen (Azië,
Afrika) en nog eens 1,4 miljoen Westerse allochtonen (Europa en voormalig
Nederlands-Indië). Het geloof in een samenleving, waarin het onderwijs erin slaagt al
die mensen en groepen gelijke kansen en ontplooiingsmogelijkheden te bieden via
brede onderwijsconcepten en -instituties, lijkt op z’n retour. Er wordt gepleit voor
differentiatie in het onderwijs, het aansluiten bij de verschillende beginsituaties waarin
kinderen het onderwijs betreden.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
31
Tabel 7 laat zien dat opnieuw de aantallen en soorten thema's die aan met name het
PO worden voorgelegd sterk zijn gestegen. Voor het eerst heeft het PO te maken met
het hoogst aantal aanspraken, dubbel zoveel als het onderwijs in het algemeen dat de
jaren daarvoor het meest werd aangesproken. Dit wijst erop dat met name het PO
wordt gezien als de sector die dient bij te dragen aan het corrigeren van
onderwijsachterstand en opvoedingselementen. Maar ook wordt verwacht dat gezorgd
wordt voor veiligheid op de school, aanpak van (cyber)pesten, vechten, ruzie en
agressie. Met veel tweeverdieners op de arbeidsmarkt – en de ambitie dat de
arbeidsparticipatie verder omhoog gaat - wordt meer verwacht van het bieden van
overblijffaciliteiten en dagopvang, dagarrangementen en een verlengde schooldag.
Daarnaast aandacht voor sport, bewegen, zwemmen aan de ene kant, techniek aan de
andere.
Het VO wordt aangesproken op terugdringen van uitval en een betere aansluiting bij
de arbeidsmarkt. Maar ook voor veiligheid, (digitaal) pesten, happy slapping en
alcoholgebruik op het schoolplein wordt van het VO aandacht gevraagd.
Tabel 7 Artikelen verwachtingen onderwijs 2007, algemeen, PO en VO
Algemeen (13) PO (29) VO (26)
Versterken positie
ouders
Ouderbetrokkenheid
Mondige ouders
Medezeggenschap
Stimuleren allochtone
bestuurders in onderwijs
Actief burgerschap en
integratie
Sociale cohesie
Meer kennis van elkaars
cultuur en
achtergronden
Verbeteren
onderwijspositie
openbaar onderwijs
Goed onderwijs kan
achterstandwijken en
typische grotestads-
Veiligheid
Cyberpesten
Pesten
Vechten
Preventie ruzie
Agressie
Geweld
Overblijven
Scholing overblijfkrachten
Brede school en dagarrangementen
Uitbouwen brede school om wijken
te versterken
Verlengde schooldag
Opvang
NSO/BSO
Veiligheid
Pesten
Digitaal pesten
Happy slapping
Alcoholproblematiek op het
schoolplein
Brede toegankelijkheid scholen
Gemengde scholen
Protocol internet- en gsm-
gebruik
Armoedeproblematiek
Schuldhulpverlening
Bevorderen gezondheid
Sport en onderwijs
Brede school
Kledingvoorschriften
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
32
problematiek
voorkomen
Kunst en cultuur
Kind centraal
Overdracht normen en
waarden
Smaaklessen
Ongezond seksueel
gedrag/verseksualisering
Botsende waarden (opgroeien in 2
culturen)
Aanpakken bewegingsachterstand
Alle kinderen leren zwemmen
Sport en onderwijs
Impuls georganiseerde sport
Ruimtevaart
Verbreding techniek
Innoveren verplichte eindtoets
Vroege signalering
Opvoedingsondersteuning tbv
vervullen ouderrol in onderwijs
Voorkomen segregatie
Acceptatieplicht onderwijs
Gemengde scholen
(hoofddoekjes/petjes)
Maatschappelijke stages
Europa en internationalisering
Samenhang onderwijs en
cultuur
Contact met Holocaust
overlevenden
Vraaggestuurd onderwijs
Terugdringen voortijdige
schoolverlaten
Halveren voortijdig schooluitval
Voorkomen uitval
Maatwerk diplomasysteem
VMBO
Kenniseconomie
Onderwijs en arbeidsmarkt
Aansluiten arbeidsmarkt
Maatschappelijke stages
Onderwijsinstellingen krijgen meer dan voorheen te maken met vragen en
standpunten over de kwaliteit van het onderwijs. Dat heeft ook te maken met de
positie die de school of onderwijsinstelling inmiddels is gaan innemen in de
samenleving. Kritiek wordt meer gehoord, ook binnen de school. Onderwijsinstellingen
hebben geleerd zich meer open te stellen voor alle vragen die op ze afkomen (zijn
responsiever geworden), en de interactie tussen onderwijsinstellingen en
maatschappelijke stakeholders is intensiever en dynamischer geworden.4
4 In dit kader spreekt A. Wierdsma in een recente publicatie over ‘dynamische stabiliteit’: het vermogen
van organisatieonderdelen om zelfstandig te reageren op nieuwe incidenten en ontwikkelingen in de
omgeving. (A. Wierdsma – De toegevoegde waarde van managementactiviteiten; In: P. Hettema en L.
Lenssen (red.), Van wie is het onderwijs? (2007)
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
33
De discussie anno 2007/2008, waarmee onderwijsinstellingen vooral in de publiciteit
en via de politiek te maken krijgen wordt sterk bepaald door de voorstanders en de
tegenstanders (onder meer verenigd in Beter Onderwijs Nederland) van ‘het nieuwe
Leren’ en ‘competentiegericht onderwijs’. Daarnaast wordt veel gesproken over
resultaten en mislukkingen van een aantal grote onderwijshervormingen van de tien
jaar ervoor: de basisvorming, de tweede fase (studiehuis), de totstandkoming van het
VMBO. Het leidt tot een brede maatschappelijke discussie over de onderwijskwaliteit
en (historische) reflectie op alle onderwijsvernieuwingen van de afgelopen jaren, in de
vorm van een parlementair onderzoek naar de onderwijsvernieuwingen (Commissie
Dijsselbloem), en de noodzaak van het ontwikkelen van een canon (Commissie Van
Oostrom).
De overheid heeft daarnaast de druk op de instellingen vergroot om te komen tot
drastische vermindering van de voortijdige uitval in het voortgezet onderwijs (‘aanval
op de uitval’). Een persbericht bij de OCW begroting 2008 spreekt vanuit de overheid
de volgende ambitie uit:
“In 2012 moet de schooluitval gehalveerd zijn tot 35.000 leerlingen per jaar. Het
voorkomen en bestrijden van schooluitval vraagt om een krachtige aanpak. Daarvoor
maakt OCW met gemeenten en scholen nieuwe prestatieafspraken.”
De snelle vergrijzing werpt schaduwen vooruit van grote toekomstige lerarentekorten,
waarop een antwoord moet komen (Commissie Rinnooy Kan). En de verstrakking van
de (handhaving van de) urennorm van 1040 verplichte lesuren per jaar in het
voortgezet onderwijs leidt tot (door het LAKS aangevoerde, en later door een aantal
scholen mede gedragen) protesten tegen deze door de overheid vastgelegde norm en
de consequenties op de scholen.
In lijn met het algemeen maatschappelijke debat valt op dat er veel aandacht is voor
het overdragen en aanleren van normen en waarden en burgerschapscompetenties.
Maatschappelijke stages, waarbij leerlingen de praktijk buiten de school of instelling in
gaan om zich voor te bereiden op burgerschap en een werkend bestaan, moeten
helpen deze doelstelling te bereiken:
“ In maatschappelijke stages kunnen leerlingen kennis maken met de maatschappij.
Ze kunnen stage lopen in instellingen als verzorgingshuizen en sportverenigingen.
Alle scholen in het voortgezet onderwijs krijgen vanaf 2007 extra geld voor
maatschappelijke stages van hun leerlingen.”
Medezeggenschap, het versterken van de positie van ouders, ouderbetrokkenheid en
mondigheid van ouders (die zich in toenemende mate als ‘maatschappelijke
stakeholder’ profileren) zijn in 2007 actuele thema’s waar het onderwijs in algemene
zin zich mee bezig dient te houden. Opvoedingsondersteuning, waarin het onderwijs
een rol heeft, moet ouders helpen om hun ouderrol thuis en in (relatie met) het
onderwijs te vervullen.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
34
2.5.2 Maatschappelijke ongelijkheid en emancipatie
Het persbericht op de OCW begroting 2006 opent als volgt:
“OCW werkt aan een slim, vaardig en creatief Nederland en draagt zo bij aan een
sterke economie én een hechte samenleving.”
In deze openingszin wordt als eerste een relatie gelegd tussen onderwijs en een sterke
economie (de beroepskwalificerende taak van het onderwijs), direct gevolgd door een
hechte samenleving (de sociaal-culturele taak). Het gaat er in dit peiljaar ook om
achterstanden gerichter aan te pakken en sociale cohesie te bevorderen.
Vanuit de overheid wordt verwacht en bevorderd dat brede scholen kunnen worden
uitgebouwd om de wijken te versterken. Het basisonderwijs moet in de wijk worden
verankerd en een afspiegeling zijn van de buurt (gemengde scholen). Deze gemengde
scholen en hun bijdrage aan de wijkaanpak van dit kabinet moeten enerzijds een
bijdrage leveren aan de bestrijding van achterstanden. Anderzijds bieden deze scholen
ook een mogelijkheid om opvoedingsondersteuning vorm te geven.
In dit kader valt op dat de overheid het primair onderwijs aanspreekt op de regie van
een andere organisatorische opzet van het basisonderwijs in relatie tot de naschoolse
opvang, zodat de arbeidsparticipatie van vrouwen (moeders) verder kan stijgen. Het
primair onderwijs is niet alleen als verwachting, maar nu ook wettelijk verplicht (als
vervolg op de motie Van Aartsen/Bos) tot het (doen)verzorgen van buitenschoolse
opvang. In het persbericht over de OCW begroting 2008 wordt aangegeven dat hiertoe
ook financiële faciliteiten beschikbaar worden gesteld:
“In het primair onderwijs zal het aantal brede scholen worden uitgebreid en komt er
meer aandacht voor taal en rekenen. Er wordt ook 29 miljoen euro extra
uitgetrokken om de wachtlijsten in de buitenschoolse opvang aan te pakken. Er
wordt 10 miljoen euro geïnvesteerd in de kwaliteit van het personeel in de
kinderopvang en de aansluiting op de arbeidsmarkt.”
2.5.3 Economie en arbeidsmarkt
Vanuit economie en arbeidsmarkt wordt een sterk appèl aan het onderwijs gedaan om
mee te helpen de kennismaatschappij en de ‘Lissabon-ambities’ te helpen bevorderen:
Nederland moet tot de top (gaan) behoren van de Europese kenniseconomie. Op het
onderwijs komen daarmee nieuwe aanspraken af, die zowel met de arbeidsmarkt als
met kennisproductie te maken hebben (zie ook tabel 8):
- Er komt meer aandacht voor het voorkomen van voortijdig uitval in het MBO; maar
ook wordt voor dit vraagstuk - in de documenten voor het eerst - aandacht
gevraagd in het HBO.
- De (dreigende) tekorten op de arbeidsmarkt komen in de vorm van nieuwe
verwachtingen sterker het onderwijs binnen. Studie- en beroepskeuze moet meer
worden beïnvloed vanuit de (behoefte van de) samenleving. De tekorten in de
bèta- en technische studierichtingen en op de arbeidsmarkt worden aangepakt.
Het platform Bèta Techniek is hierbij een prominente speler en financier, waarmee
de onderwijssectoren te maken krijgen. In de documenten wordt aandacht
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
35
gevraagd voor de rol van technische wetenschappen in een innovatieve
samenleving. 2008 wordt benoemd als ‘Jaar van de Techniek’.
- Excellentie in het onderwijs wordt een punt van aandacht, met name in het WO.
Eind jaren ’80 kwam uit de documenten naar voren dat door stakeholders vooral
aanspraken werden gedaan op het WO op het gebied van internationalisering en
gelijke kansen. In 2007 is er aandacht voor ‘excellentie’ (= meer kansen voor
toptalent), onder meer noodzakelijk om de Lissabondoelstellingen te kunnen
realiseren.
- Voorbereiding op ondernemerschap is een ander thema dat op instellingen afkomt,
met name naar universiteiten, ook onder druk van ondernemersorganisaties en
overheid.
- Tenslotte wordt vanuit de samenleving een aantal kritische noten gekraakt over de
organisatie binnen het onderwijs. Deze passen in een breder vraagstuk dat
management en managementlagen in maatschappelijke organisaties ter discussie
stelt.
Tabel 8 Artikelen verwachtingen onderwijs 2007, MBO, HBO en WO
MBO (8) HBO (3) WO (5)
Respect
Burgerschapscompetenties
Terugdringen voortijdig
schoolverlaten
Veiligheid
Competentiegericht leren
MBO kweekvijver voor
vakmanschap
Onderwijs en arbeidsmarkt
Kwaliteitsslag
Kwaliteit onderwijs
Voorkomen uitval
Bureaucratisch
onderwijsmanagement
aanpakken
Excellente universiteiten
Rol technische
wetenschappen in innovatieve
samenleving
Bevorderen ondernemerschap
Meer aandacht
onderzoekstalent
Bureaucratisch
onderwijsmanagement
aanpakken
2.6 BEANTWOORDING ONDERZOEKSVRAGEN
2.6.1 Maatschappelijke verwachtingen van 1957 tot 2007 – een kort kwantitatief overzicht
In deze historische quick scan was de centrale vraag:
‘Wat waren (en zijn) de verwachtingen van de relevante maatschappelijke actoren ten
aanzien van de maatschappelijke opdracht van het onderwijs/de school in respectievelijk
de peiljaren 1957, 1973, 1989 en 2007?’
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
36
Uit ons documentenonderzoek komt kwantitatief het beeld naar voren dat per peiljaar
meer verwachtingen aan het onderwijs als totaal gesteld zijn sinds 1957. Destijds
bemiddelden kerk en zuilen de meeste aanspraken op het onderwijs. Dat gebeurde
binnen het kader van de vrijheid van onderwijs, die de overheid op afstand hield bij het
(mee)bepalen van de inhoudelijke aanspraken op het onderwijs. In de (peil)jaren
daarna is de rol van deze intermediairs afgenomen of verdwenen, en zijn er andere
spelers erbij gekomen. In 1973 met name de overheid, in de peiljaren daarna (onder
andere toen de overheid zich meer op afstand zette en andere stakeholders ruimte
bood voor invloed) werd het beeld steeds diverser.
Voor peiljaar 1957 vonden we in onze bronnen 29 publicaties die verwachtingen aan
het onderwijs presenteerden; ongeveer de helft daarvan was geadresseerd naar het
onderwijs in algemene zin, de andere helft naar de verschillende sectoren.
Tabel 9 laat zien dat in de (peil)jaren daarop het aantal aanspraken explosief steeg: 50
in 1973 (waarvan 38 naar onderwijs in het algemeen plus PO en VO), 74 in 1989
(waarvan 62 algemeen/PO/VO – voor het eerst meer verwachtingen aan PO en VO dan
algemeen), 84 in 2007 (waarvan 68 algemeen/PO/VO – het PO de meest aangesproken
sector).
Tabel 9: Aantallen publicaties in de verschillende peiljaren
Peiljaar Algemeen PO VO MBO HBO WO Totaal 1957 12 4 5 1 2 5 29 1973 20 9 9 5 3 4 50 1989 28 18 16 7 2 3 74 2007 13 29 26 8 3 5 84 Totaal 73 60 56 21 10 17 237
Vooral PO en VO zijn in de loop van die jaren veel meer direct object van
maatschappelijke verwachtingen geworden. De betrokkenheid van ouders en
leerlingen binnen deze instellingen, mede op basis van wettelijke regelingen, bracht de
maatschappelijke omgeving ook met meer nadruk de school in.
De aanspraken die specifiek op het MBO werden gedaan waren in verhouding gering in
het eerste peiljaar (1), maar stegen in de jaren nadien. Bezorgdheid over de voortijdige
uitval en een intensivering van de contacten en uitwisseling met het bedrijfsleven
zorgden voor deze stijging.
De aanspraken die specifiek op HBO en WO werden gedaan, naast hun rol in de
algemene onderwijsverwachtingen in die jaren, zijn verhoudingsgewijs veel stabieler
gebleven (jaarlijks tussen 2 en 5), waarbij het WO in elk peiljaar iets meer
verwachtingen vestigde dan het HBO.
2.6.2 De actoren en hun verwachtingen
Binnen de centrale vraag die ten grondslag ligt aan de quick scan kwamen twee
centrale subvragen nadrukkelijk in beeld:
- Welke actoren zijn binnen en buiten het onderwijs te identificeren?
- Welke verwachtingen respectievelijk welke herprioritering van verwachtingen
formuleren deze actoren?
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
37
In deze paragraaf gaan we op beide subvragen kort in.
Actoren
De actoren waarmee het onderwijs in 2007 veel te maken heeft zijn niet dezelfde van
vijftig jaar terug. Toen waren het vooral de kerken en de zuilen die verwachtringen
formuleerden en ook maatschappelijke vragen aan het onderwijs in zekere zin
kanaliseerden. De aard van die vragen was soms eerder behoudend (op bestendiging
van de verzuiling gericht) dan totaal nieuw. Wel valt op dat er zowel in de jaren ’50 als
in 2007 een pleidooi gevoerd wordt voor een bijdrage aan de opvoeding en de
overdracht van normen en waarden vanuit het onderwijs.
Maar de context veranderde na de jaren ‘50 ingrijpend. In grote lijnen zien we dat een
verzuilde samenleving met een dominant kostwinnersmodel eerst overging in een
samenleving waarin het onderwijs sterker door overheid en politiek werd benaderd als
mogelijk instrument en producent van verdeling van macht, kennis en inkomen. In de
jaren ’70 kwamen de meeste en meest duidelijke aanspraken in deze periode vanuit de
overheid, die tegelijk de basis legde voor betrokkenheid van andere stakeholders vanuit
een andere machtsverdeling binnen het onderwijs (democratisering en participatie).
De jaren ’80 Iaten zien hoe een meer individualiserende samenleving een groot aantal
nieuwe en actuele thema’s agendeert, deze keer minder vanuit één dominante actor.
Het worden er meer, ze bevinden zich dichterbij de scholen en instellingen (en deels
daarbinnen in de vorm van betrokken ouders en leerlingen/studenten). Van het
onderwijs wordt veel meer dan voordien een bijdrage verwacht aan verbetering van de
(toekomstige) perspectieven en positie van meisjes en vrouwen – ook in de vorm van
een eigen voorbeeldfunctie. Ook het bedrijfsleven ontwikkelt zich – in deze jaren van
langzaam weer groeiende werkgelegenheid - als een actor die zich richt op het
arbeidsmarktrendement van het (middelbaar) beroepsonderwijs. Met name PO en VO
worden daarbij meer aangesproken op een bijdrage aan het aanpakken en oplossen
van geconstateerde maatschappelijke problemen onder jongeren.
Het aantal actoren lijkt in de jaren nadien alleen maar te stijgen. In 2007 zijn ook de
wijk, de zorginstellingen en de media belangrijke actoren geworden waarmee
onderwijsinstellingen te maken hebben. Maatschappelijke wensen en problemen
leiden niet alleen tot verwachtingen over een bijdrage hieraan van
onderwijsinstellingen, ze komen ook met veel meer kracht de school en de instelling
binnen (via ouders die wel en juist niet betrokken zijn; via onveiligheid, agressie en
geweld die niet ophouden bij de poort of het schoolplein; via voorheen voortijdig
schoolverlatende leerlingen die nu gedwongen worden op school te blijven, daarmee
hun instellingen dwingend zich te verdiepen in opvoedings- en
burgerschapsvraagstukken voor hun eigen leerlingen, en daartoe netwerken in de
omgeving te organiseren).
Opvallend is dat in 2007 de verwachtingen niet meer alleen ‘verticaal’ (via een instituut
als de kerk, of via zuilen) naar het onderwijs komen. Er is ook sprake van horizontaal
geformuleerde verwachtingen in de omgeving van de school, via media en Internet;
bovendien zijn de actoren deels ook aanwezig in de instellingen zelf (met name ouders
en leerlingen).
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
38
2.6.3 Nieuwe taken en prioriteiten
Hoe gaan onderwijsinstellingen in de loop van de tijd om met de verwachtingen die op
hen afkomen? Het historisch onderzoek levert op die vraag maar beperkt inzicht. Het
valt op dat we geen publicaties zijn tegengekomen, die aangeven wat het onderwijs
‘minder’ zou kunnen of moeten doen tegenover de nieuwe maatschappelijke
verwachtingen die in de loop der tijd worden geformuleerd.
Duidelijk is dat in de vijftig jaar die onze peiljaren bestrijken de maatschappelijke
verwachtingen onvoorspelbaarder zijn geworden. Uit het bronnenmateriaal dat wij
bestudeerd hebben komt het beeld naar voren dat de maatschappelijke verwachtingen
(in toenemende mate) van alle kanten op het onderwijs afkomen. Bovendien zijn
recentelijk, (bijvoorbeeld als gevolg van de multiculturalisering van de samenleving), de
gestelde verwachtingen complexer geworden. De aanpak van achterstanden en
emancipatie is in 2007 minder eenduidig dan in 1973 of 1989.
Instellingen zijn ook van meer nabij aan te spreken door actoren, zo vertellen de
bronnen die wij hebben geraadpleegd. Door de deregulering en autonomievergroting
zijn de maatschappelijke actoren (met hun maatschappelijke verwachtingen) ook
dichter op de huid van de scholen komen te zitten. Dat lijkt een prioritering van wat
wel en wat niet zal worden gedaan moeilijker te maken dan voorheen. De indruk is dat
de in kwantiteit en variatie toegenomen aanspraken in 2007 niet erg tot
herprioritering te leiden, en meer tot het ‘stapelen’ van wensen.
Daar komt nog bij dat door het hogere tempo van maatschappelijke ontwikkelingen
van scholen en instellingen ook verwacht wordt dat ze steeds sneller met antwoorden
op de gestelde vragen komen en de daarbij benodigde responsiviteit ontwikkelen. De
toegenomen contacten met allerlei stakeholders in de naaste omgeving en de
ontwikkeling van internet draagt daar mede aan bij.
Zoals al aangegeven is in de loop der tijd ook sprake geweest van een toenemende
interne democratisering van onderwijsinstellingen. Van onderwijsinstellingen werd
vanaf de jaren zeventig meer dan voordien verwacht dat ze ouders, leerkrachten en
medewerkers betrekken bij het (mede)bestuur van de onderwijsinstellingen. Die
verwachtingen zijn de laatste twintig jaar omgezet in wetgeving en
instellingspraktijken, en kleuren in 2007 duidelijker de organisatie van elke instelling.
En dat is weer een bron van meer en snellere nieuwe verwachtingen waarop
gereageerd moet worden.
Samenvattend lijkt het aannemelijk dat het in de loop der tijd ingewikkelder is
geworden om te voldoen aan maatschappelijke verwachtingen en deze in te passen in
(de prioritering van) bestaande taken. De vraag over ‘grenzen’ die het onderwijs moet
stellen komt daarbij in beeld. Dit weerspiegelt zich ondermeer in de actuele discussie
over de kerntaken van het onderwijs en basiskwaliteit (o.a. tot uitdrukking komend in
de aandacht voor taal en rekenen vanaf PO tot en met HBO), de rol van
kennisoverdracht in relatie tot het aanleren van competenties en vaardigheden.
2.6.4 Nieuwe (relaties met) maatschappelijke actoren
De relatie tussen onderwijsinstellingen en een aantal maatschappelijke actoren (als
afzender van maatschappelijke verwachtingen) is veranderd van éénrichtingsverkeer in
tweerichtingsverkeer. Waar de verwachtingen in de jaren ’50 als het ware ‘top down’
via kerk en zuil aan het onderwijs werden geadresseerd, en in de jaren 1973
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
39
vergelijkbaar door overheid en politiek, zien we nu een ontwikkeling waarin scholen
steeds meer in dialoog met de verschillende stakeholders de maatschappelijke vragen
proberen te formuleren waarop het onderwijs een antwoord zou moeten bieden.
2.7 CONCLUSIE
Uit onze quick scan komt het beeld naar voren dat scholen en instellingen , met name
het primair onderwijs, gevolgd door het VO en het MBO sinds ’57 met een gestage
groei van de maatschappelijke verwachtingen worden geconfronteerd. Deze
verwachtingen zijn diverser, onvoorspelbaarder, tot in de scholen zelf voelbaar. Uit het
bronnenmateriaal wordt niet duidelijk dat dit tot een herprioritering van taken leidt
binnen de instellingen. De actoren van deze verwachtingen geven meestal zelf niet aan
tot welke herprioritering dit in het onderwijs moet leiden. Op het oog kan dit
gemakkelijk leiden tot het ‘stapelen’ van verwachtingen.
Al met al is het niet verwonderlijk dat deze ontwikkelingen leiden tot discussie over de
kerntaken en verantwoordelijkheden van het onderwijs, en over de vraag in hoeverre
deze onder druk komen te staan door de veranderende en op het eerste gezicht in
intensiteit, variatie en nabijheid toenemende maatschappelijke verwachtingen, die aan
het onderwijs gesteld worden.
Hoe percipiëren scholen zelf de maatschappelijke verwachtingen? Hoe gaan zij om met
de veranderingen in deze verwachtingen? Deze vragen staan centraal in het
contemporaine scholenonderzoek. De bevindingen hiervan worden in het volgende
hoofdstuk beschreven.
41
3 ONDERZOEK ONDER INSTELLINGEN
3.1 INLEIDING
Hoe ervaren onderwijsinstellingen in 2007 de maatschappelijke opdracht die ze
hebben te vervullen, en hoe gaan ze om met druk die vanuit stakeholders en
samenleving op ze afkomt? Om daar een nauwkeuriger beeld van te krijgen zijn
gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de instellingen. In totaal ging het om
33 bestuurders en/of leidinggevenden, verdeeld over primair onderwijs (10), voortgezet
onderwijs (11), BVE (5), HBO (4) en WO (3). Bij de keuze van deze gesprekspartners is
gezocht naar spreiding wat betreft de omvang van de instelling, de
vestigingsplaats/locatie (hogere of lagere urbanisatiegraad) en het type respondent
(bestuurders, locatiemanagers, directeuren) om daarmee ook een zo hoog mogelijke
‘dekkingsgraad’ te realiseren. In de gesprekken is nagegaan in welke vorm de
maatschappelijke opdracht aan - c.q. de maatschappelijke druk op - de instellingen zich
manifesteert. Waaruit bestaan deze verwachtingen in concreto en van welke partijen
zijn zij afkomstig?
- Via maatschappelijke organisaties buiten het onderwijs (werkgevers,
consumentenorganisaties etc.)?
- Via maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs (branche- en
besturenorganisaties)? Via gemeentelijke en regionale overheden? Via de
Rijksoverheid en/of de Europese Unie?
- Via ouders, leerlingen en studenten?
Vervolgens is aan de instellingen de vraag voorgelegd tot waar deze maatschappelijke
druk invloed heeft: Beperkt ze zich tot de instelling binnen de context van de omgeving
waarin ze functioneert? Of dringt ze door in de instellingsorganisatie, in de vrije ruimte
die instellingen ter beschikking hebben, dan wel (de meest vergaande beïnvloeding) in
de curricula?
3.2 LEESWIJZER
In dit hoofdstuk analyseren we eerst de situatie en ervaringen per onderwijssector. De
enige bron voor dit hoofdstuk zijn de indrukken en opvattingen die wij daarbij hebben
vernomen van onze respondenten.
Daarbij wordt per sector gerapporteerd over de invloed die de diverse stakeholders
uitoefenen op onderwijsinstellingen als het gaat om de maatschappelijke
verwachtingen: de ouders en leerlingen/studenten, maatschappelijke organisaties
buiten het onderwijs, de maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs en de
overheid: de gemeente, de rijksoverheid en de Europese overheid. Vervolgens
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
42
beschrijven we de wijze waarop de onderwijsinstellingen volgens eigen zeggen met de
ervaren maatschappelijke druk omgaan. Tenslotte is aan de verschillende
respondenten gevraagd naar wensen en adviezen met betrekking tot de vraag
waarover de maatschappelijke verwachtingen aan het onderwijs tenminste zouden
moeten gaan, om het debat over deze verwachtingen aan te scherpen of van
oplossingsrichtingen te voorzien.
In de kadertjes worden enkele citaten uit onze gesprekken gepresenteerd ter illustratie.
Het hoofdstuk wordt afgesloten met een aantal opvallende en sectordoorsnijdende
conclusies.
3.3 PRIMAIR ONDERWIJS
De meeste gesprekspartners onderkennen dat de druk op scholen vanuit de
samenleving toeneemt, en in behoorlijke mate. Ze zijn het er in het algemeen ook over
eens dat die ontwikkeling een weerspiegeling is van processen die in de samenleving
spelen. Daarom wijzen ze deze niet bij voorbaat af. Het is vooral de wijze waarop (en de
condities waaronder) het primair onderwijs bepaalde verantwoordelijkheden en taken
krijgt toegewezen, waar men problemen mee heeft. Met name wordt gewezen op de
gelijktijdigheid van eisen die aan het onderwijs gesteld worden langs verschillende
sporen: aan de ene kant meer aandacht besteden aan de kerntaken taal en rekenen
binnen het curriculum, aan de andere kant een dragende rol krijgen toegespeeld op het
terrein van buitenschoolse opvang (tot en met het regelen van dagarrangementen voor
individuele leerlingen) en opvoedingsprocessen. Scholen voelen zich hierbij niet
gesterkt door een consistente overheidsvisie of een algemene maatschappelijke
consensus: hoe deze spagaat moet worden aangepakt wordt in hun perceptie in hoge
mate overgelaten aan de scholen en hun besturen.
3.3.1 De invloed van ouders
Ouders zijn veel meer ‘aanwezig’ in de school dan in het verleden. En waar ze niet
aanwezig zijn (bij groepen allochtone leerlingen) is het de taak van de school dat proces
te keren en ze meer te betrekken.
De aanwezigheid strekt zich meer dan vroeger ook uit tot de primaire
onderwijsprocessen, het curriculum, de doorstroming en beoordeling en de
schoolorganisatie daaromheen. Dat werkt door naar de uitstraling van docenten en
hun professionaliteit.
Ouders zijn steeds meer aanwezig, steeds mondiger en kritischer. Keerzijde daarvan is
dat ouders steeds meer inspraak willen hebben over het onderwijsprogramma van hun
kind. Er komen steeds meer discussies over rapportcijfers, cito scores etc., waarmee
ouders het oneens zijn. De deskundigheid van leerkrachten wordt in twijfel getrokken.
Anderzijds wordt op scholen een toenemend beroep gedaan een grotere bijdrage te
leveren aan wat primair de taak van de ouders zou moeten zijn: opvoeden. Soms ook in
de vorm van betrokkenheid en sturing in de huiselijke situatie van leerlingen, in hun
functioneren op straat en in de buurt.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
43
Veel sociale stijgers zijn vanuit de grote stad naar A. verhuisd. Vervolgens wordt er ook
binnen A. veel verhuisd. Dat betekent dat veel schoolklassen niet stabiel zijn in hun
samenstelling. Veel basisscholen in A. zijn in de bovenbouw nog ‘wit’ en in de
onderbouw ‘zwart’. Deze laatste leerlingen brengen veel problemen mee de school in.
Een directeur van ‘buiten’ verzuchtte onlangs dat hij nog geen dag bezig was geweest
met onderwijs, maar vooral met echtscheidingen van ouders, met politie, justitie en
zorg.
Een derde element van de veranderende relatie tussen ouders en school is de
toenemende behoefte aan buitenschoolse opvang bij tweeverdieners en alleenstaande
opvoeders. Onze respondenten verschillen van opvatting over het principe. Sommigen
vinden dat buitenschoolse opvang en sluitende dagarrangementen voor leerlingen ten
onrechte op het bordje van de afzonderlijke scholen worden gelegd, ook via de
overheid in de vorm van de motie Bos/van Aartsen. Zij menen dat het hier om een
logistiek probleem gaat waarvoor ouders in eerste instantie verantwoordelijk dienen te
zijn en oplossingen dienen te vinden. Het is te gemakkelijk het bij de school te leggen,
en daarmee een deel van de opvoedingstaken impliciet over te hevelen naar het
onderwijs.
Anderen hebben er geen bezwaar tegen dat de school reageert op het maatschappelijk
verschijnsel van grotere arbeidsparticipatie, diversiteit van leefvormen en
achtergronden, en de behoefte aan overzienbare opvang buiten schooluren. Zij
bepleiten sluitende dagarrangementen voor leerlingen als een voorwaarde voor het
aanspreken van hun talenten, en om in te spelen op de verwachtingen die
verschillende ouders, kinderen en de samenleving als geheel hebben. Maar ook zij
vinden dat het organiseren daarvan niet de verantwoordelijkheid van de scholen alleen
kan en mag zijn.
De samenleving moet investeren in een stelsel dat ervoor zorgt dat de talenten van
kinderen worden aangesproken en dat kinderen niet op straat lopen. (...) Er wordt door
de politiek en door de samenleving niet in totaliteit gekeken naar de dagbesteding van
kinderen/jongeren, en hoe je daar als onderwijs- en opvoedingsverantwoordelijken op
moet inspelen om te zorgen dat kinderen en jongeren niet afhaken.
3.3.2 Maatschappelijke organisaties
Betrokkenen verschillen van mening over de mate waarin maatschappelijke
organisaties van buiten het onderwijs (zoals consumentenorganisaties,
milieuorganisaties) met hun opvattingen doordringen in wat er op de scholen gebeurt.
Sommigen merken daar nauwelijks iets van, anderen geven voorbeelden van een
zekere invloed. In dit opzicht wordt overigens nadrukkelijk gewezen op de rol van
‘beeldvorming’ en de rol die media kunnen spelen bij het vergroten van de druk via een
roep om extra inzet van scholen in allerlei richtingen. Deze druk voelen scholen met
name waar het gaat om ‘negatieve’ beelden: zoals vraagstukken van (on)veiligheid,
alcoholgebruik, teveel dikke kinderen. Een combinatie van een incident of een gerichte
lobby met veel media aandacht lijkt op veel scholen en hun besturen druk te leggen om
aandacht te besteden aan bepaalde vragen of om er tenminste voor te zorgen niet ‘uit
de toon’ te vallen..
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
44
3.3.3 Maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs
Maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs worden vooral gezien als
mogelijke medeoplossers van de toenemende druk die van buiten komt. Ze zouden
ervoor kunnen zorgen dat scholen op deelterreinen iets meer afgeschermd kunnen
worden, doordat deze organisaties afspraken maken en arrangementen initiëren.
Daarnaast zijn ze nuttig als overlegpartner vanuit het veld en om te zorgen dat scholen
met één mond naar buiten treden in maatschappelijke debatten.
3.3.4 Regionale overheden
Gemeenten oefenen hun invloed uit via hun regierol VVE of bij de totstandkoming van
brede scholen, als verantwoordelijke voor huisvesting van de school, en ook bij het
werken met dagarrangementen. Het werken met een lokaal educatieve agenda
verheldert volgens de scholen en schoolbesturen deze regierol en kan leiden tot
werkbare afspraken over de taakverdeling tussen verschillende partijen. Binnen de
scholen wordt de regionale overheid overigens meer gezien als die van controleur waar
je vooral verantwoording aan moet afleggen, dan als partner bij het zoeken naar
adequate antwoorden op wat er van buiten op de scholen afkomt.
3.3.5 Rijksoverheid en EU
Het Rijk en de Europese overheid staan voor de scholen in het primair onderwijs
tamelijk veraf als het gaat om het inbrengen van maatschappelijke ontwikkelingen en
druk in de school. Zij beschouwen de rijksoverheid ook niet als een bondgenoot voor
het bieden van faciliteiten en het actief bevorderen van effectieve
samenwerkingsvormen met instanties buiten de school (zoals het welzijnwerk of de
jeugdzorg) die hard nodig zijn. De rijksoverheid wordt in de eerste plaats gezien als de
instantie die de wetgeving en de allocatie van middelen bepaalt en verantwoording
vraagt over de geleverde prestaties van de scholen.
3.3.6 Hoe gaan de scholen met deze verwachtingen om?
In het belang van de kinderen is beperking in het gehoor geven aan alle verwachtingen
noodzakelijk. De eerste verantwoordelijkheid vindt men het zorgen voor een veilige
leeromgeving; daarbinnen is aandacht nodig voor taal en rekenen. Waar andere eisen
in het geding zijn is het vooral een kwestie van ‘niet achterover gaan zitten en wachten
wat er over je heen komt’. Want als je dat doet ‘is het alleen een kwestie van
overleven’.
Als je je niet naar buiten keert, dan lijkt het ook alsof alles maar over de schutting
wordt gegooid. In A. moeten alle directeuren verantwoording afleggen aan het CvB op
basis van afspraken die zijn afgeleid van het schoolplan.
Scholen geven aan steeds meer actief in gesprek te gaan met de omgeving en te
proberen naar buiten gericht te zijn. Daarbij maak je duidelijk dat niet alles kan en dat
er keuzes gemaakt zullen moeten worden. Niet omdat het om onredelijke of onbillijke
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
45
verwachtingen gaat, wel omdat ze binnen de bestaande structuur en faciliteiten niet
allemaal uitvoerbaar zijn. Zoals een andere respondent het formuleert: scholen hebben
nog een ander probleem, het onderwijs is niet gewend om ‘nee’ te zeggen.
Schoolleiders en leerkrachten moeten open staan voor dialoog, maar ook helder hun
grenzen aangeven. De school kan niet vraagstukken van alcohol, roken en te dik zijn
aanpakken en tegelijkertijd meer aandacht besteden aan reken- en taalonderwijs.
Schoolleiders en bestuurders geven aan dat een dergelijke oriëntatie een sterke
verandering impliceert van de functie van de schoolleider. Je gaat de buurt in en maakt
afspraken om als school in een netwerk te kunnen functioneren. Om dat voor elkaar te
krijgen zul je als directeur voor een gedeelte het primaire proces moeten verlaten, en
dit goed beleggen bij professionele leerkrachten.
Daarnaast moet je steeds in de gaten houden dat je als school niet in je eentje de
maatschappelijke verwachtingen zult kunnen waarmaken. Daarvoor is inzet van
andere partijen onmisbaar, en het is dus zaak juist daarin als school te investeren.
Ouders komen daarbij op het eerste plan. Eén van de scholen heeft de eigen oriëntatie
in een motto neergelegd: ‘de ouders als partner’.
Je kunt kinderen op school heel goed met conflicten leren omgaan, maar als buiten het
hek van de school letterlijk ‘het recht van de sterkste’ geldt, komen kinderen in een
spagaat. En die kan de school niet oplossen. De school is aanspreekbaar op het boeken
van resultaten in de ontwikkeling van kinderen. En op wat daarvoor nodig is.
Op de L-school (98 % allochtone kinderen) worden via Turkse en Marokkaanse
assistenten ouderbetrokkenheid praktisch alle ouders betrokken bij de school. Er is een
wachtlijst voor de Ouderraad. Waar nodig geeft de school ook opvoedingscursussen.
Maar altijd in het perspectief van de ontwikkelingskansen van het kind.
Een meerderheid van de gesproken scholen geeft aan dat het noodzakelijk is om tot
een onderlinge afweging van de verschillende maatschappelijke verwachtingen te
komen en hierover helder te communiceren met ‘de buitenwereld’. De verwachtingen
zijn te omvattend om ze allemaal waar te kunnen en willen maken.
Een minderheid van de respondenten wijst er op dat de meeste verwachtingen juist
uitstekend samen kunnen gaan met kerndoelen die de scholen hebben geformuleerd.
Het gaat er om die verbindingspunten te zoeken en te organiseren. Communicatie met
de ‘buitenwereld’ is ook voor deze respondenten een sleutel.
De A-scholen werken met ontwikkelingsgericht onderwijs. Dat is een waardevol
concept, zowel voor de ‘witte’ als voor de ‘zwarte’ A-scholen. De verbinding die scholen
moeten leggen bij het organiseren van dagarrangementen kunnen in het kader van
bredere talentontwikkeling worden geplaatst en kunnen zo ten goede komen aan
zowel zorgleerlingen als aan leerlingen die geen moeite hebben met de leerstof.
3.3.7 Wensen en adviezen
Er wordt door een aantal respondenten benadrukt dat het van belang is dat scholen in
het primair onderwijs in een ‘weerbaarder’ positie worden gebracht.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
46
Als allerlei maatschappelijke vragen op het bordje van de school worden gelegd, moet
de school omgekeerd ook meer vrijheid krijgen en nemen om zaken ‘terug te leggen’.
Dat moet in een direct debat met de omgeving van de school en door een duidelijker
kader dat de overheid stelt, waarin de grenzen van de verantwoordelijkheid van het
onderwijs worden omschreven en waarnaar ook wordt gehandeld.
Door andere betrokkenen wordt juist gepleit voor een bezinning op organisatievormen
die geschikter zijn om aan nieuwe maatschappelijke verwachtingen te voldoen dan de
huidige modellen.
Het huidige onderwijsstelsel is niet meer ingesteld op het tempo waarin de
samenleving verandert. Zo zijn de organisatie van het onderwijs, de roosters en
vakanties nog steeds afgestemd op een agrarische samenleving. Lange vakanties in de
zomer zodat de kinderen hun ouders konden helpen met de oogst. Nu zijn deze
vakanties voor werkende ouders vaak lastig te overbruggen en veel kinderen vervelen
zich in deze grote vakanties.
Samenwerking in de opvoeding ( zodat het kind in de driehoek school, ouders en straat
een goede dagbesteding heeft) is nodig. Het gaat om sluitende dagarrangementen
voor kinderen en om flexibiliteit in het onderwijs om in te kunnen spelen op de
verwachtingen van verschillende ouders en kinderen. De school hoeft daarbij niet
noodzakelijkerwijs de spin in het web te zijn, maar is er wel een belangrijke constante
factor in.
Als de maatschappij verandert is het logisch dat er andere eisen aan de school worden
gesteld, meent een andere geïnterviewde. Consequente sturingsmechanismen door de
rijksoverheid om scholen hiertoe in de gelegenheid te stellen zijn in dit kader dan ook
van groot belang.
De ruimte die scholen hebben om nu goed om te kunnen gaan met de
maatschappelijke verwachtingen is beperkt. Als je meer vraagt van scholen, leg de
verantwoordelijkheid en de financiën die ervoor nodig zijn dan ook bij die scholen, en
niet bij landelijke onderwijsondersteuners. Zet de ingezette tendens van
autonomieversterking van de onderwijsinstellingen, ook in het onderwijs dan ook
consequent door.
3.4 VOORTGEZET ONDERWIJS
Ook in het voortgezet onderwijs wordt de stelling breed gedeeld dat de verwachtingen
en druk vanuit de maatschappij op scholen zijn toegenomen. Sommige respondenten
vinden dat een logische ontwikkeling. De ‘normerende instituten’ van voorheen (kerk,
gezin, verenigingen) hebben invloed verloren – de school in het voortgezet onderwijs is
de enige institutie die in beginsel alle jongeren vanaf 12 jaar langs ziet komen. De
school is de meest belangrijke ‘vindplaats’ van jongeren, hun mogelijkheden en
problemen, aldus de overgrote meerderheid van de ondervraagde betrokkenen. En dus
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
47
worden daar, bij het ontbreken van andere algemene en structurerende verbanden,
ook de dringende maatschappelijke vragen meer neergelegd dan destijds.
Een enkeling meent dat ook vroeger de maatschappelijke verwachtingen die aan het
voortgezet onderwijs werden gesteld redelijk hoog waren. Het verschil met nu zit
vooral in de wijze waarop die verwachtingen de scholen worden binnengebracht:
“Steeds meer vragen worden door externe partijen de scholen binnengebracht; het
aanbod van APS en dergelijke neemt dan ook nog steeds enorm toe.”
De diversiteit in de maatschappelijke verwachtingen lijkt in het voortgezet onderwijs
zeer groot. Dat stelt scholen geregeld voor dilemma’s en ingewikkelde
keuzemomenten.
Moet de school zich bezighouden met het vraagstuk van de loverboys en hun
slachtoffers? Voor sommigen is het antwoord onomwonden ‘ja’. Moeten scholen hun
leerlingen wel of geen ontbijt aanbieden? Alcoholgebruik, veiligheid, gezond leven,
sociale vaardigheden, dagbrede opvang, burgerschapszin, flexibele en competente
werknemers afleveren: het zijn kwesties die door onze respondenten geregeld
aangegeven werden als vragen waar het voortgezet onderwijs een keuze in moet
maken. Hoe zijn zij te combineren met de 1040-uren norm, met goede leerresultaten
voor alle leerlingen, met het bieden van passend onderwijs voor alle leerlingen, ook
leerlingen met beperkingen?
In het voortgezet onderwijs vraagt men zich af waar de grens ligt en wie deze kan en
moet bepalen.
Waar ligt de grens?, vragen veel betrokkenen uit het voortgezet onderwijs zich af. Moet
de school zich bezighouden met het vraagstuk van de loverboys en hun slachtoffers? Is
de school verantwoordelijk voor de voor- en naschoolse opvang?
Veel vragen worden op het bordje van de scholen gelegd, terwijl een aantal van deze
vragen volgens onze respondenten niets of weinig met onderwijs en/of de
opvoedende taak van de school te maken heeft. Sommigen vinden het pure
gemakzucht om de scholen op te zadelen met alle maatschappelijke vragen waarop de
samenleving geen antwoord heeft. Een ander voorbeeld dat volgens betrokkenen over
de grens van de verantwoordelijkheid van de school gaat is het bestrijden van
overgewicht. “Onze school participeert wel in een activiteit om kinderen meer te laten
bewegen (‘run to be fit’), maar dat is op eigen initiatief”.
Daar staat de opvatting tegenover dat de vragen en verwachtingen die aan scholen
worden gesteld het tempo en het ritme van de maatschappelijke ontwikkeling en
problemen volgen; al die vragen zijn daarmee terecht en legitiem.
Het is de taak van de school om de vragen van de samenleving te volgen en daar ook
antwoorden op te formuleren. Problemen van leerlingen komen hoe dan ook op het
bordje van de school terecht, zeker in grootstedelijke gebieden. Erken dit dan ook
gewoon en lever daarbij de handvatten om de problemen in het onderwijs ook
daadwerkelijk aan te pakken.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
48
3.4.1 Invloed van ouders
Ouders lijken in het voortgezet onderwijs een minder prominente en eenduidige rol te
spelen als voortrekkers van maatschappelijke verwachtingen binnen het onderwijs dan
in het primair onderwijs. Wel wordt melding gemaakt van ontwikkelingen op
deelterreinen waarin ouders zich mondiger en kritischer tonen dan voorheen: “Dat zie
je bijvoorbeeld – ook aangejaagd door de beeldvorming in de media – op het gebied
van veiligheid. Ouders stellen steeds meer overdreven verwachtingen, soms tot in het
onredelijke. Dit leidt vervolgens weer tot taakverzwaring en toenemende belasting van
leerkrachten.”
Een schooldirecteur meldt dat ouders hoge verwachtingen van de school hebben, maar
dat die zich uitsluitend richten op de arbeidsmarktperspectieven en/of het kunnen
vermijden van een keuze voor het VMBO: “Een bredere vorm van ouderbetrokkenheid
is er niet.” Een ander meldt dat ouders steeds hogere eisen stellen aan de begeleiding
van hun kind en aan extra hulp. Ze kennen ook steeds beter de weg om die eisen te
realiseren.
Net als in het primair onderwijs signaleren docenten dat er in toenemende mate sprake
is van thuis- en gezinsproblemen bij jongeren. Dat heeft consequenties in de klas: “Van
docenten wordt (impliciet, maar toch) steeds meer verwacht dat ze er ‘in de marge’ van
alles bij gaan doen.”
3.4.2 Maatschappelijke organisaties
Voor de gesprekspartners is de rol van maatschappelijke organisaties bij het in de
scholen brengen van maatschappelijke verwachtingen niet uitgesproken. Er lijkt wel
meer dynamiek tussen deze organisaties en de scholen dan in het primair onderwijs.
Een enkeling stelt vast dat trends als ‘de maatschappelijke stage’, radicalisering en
overgewicht (De Commissie Rosenmöller) zich als vanzelf aan scholen aanbieden via
een stijgende groep stakeholders. Gesprekspartners geven aan dat scholen zich op dit
punt in een leerproces bevinden.
Ook maatschappelijke organisaties behoren meer en meer tot de stakeholders. Scholen
zullen daar meer (horizontale) verantwoording naar moeten gaan afleggen: ”De grote
opdracht is dat scholen een nieuw soort responsiviteit moeten gaan ontwikkelen om
met dit soort vragen om te gaan. Dat is een leerproces waar ze nu middenin zitten.
Scholen moeten voor zich zelf de balans zoeken en vinden in het omgaan met deze
verwachtingen in relatie tot hun primaire opdracht (en bijvoorbeeld aangeven hoeveel
aandacht zij besteden aan preventie tegen radicalisering, hoeveel procent zij besteden
aan taalonderwijs en taalverwerving, enz.)
3.4.3 Maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs
Maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs zijn in de interviews nauwelijks ter
sprake gekomen en lijken daarmee in het voortgezet onderwijs niet een zeer
prominente rol te spelen waar het gaat om de maatschappelijke verwachtingen aan
het onderwijs.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
49
3.4.4 Regionale overheden
Gemeenten oefenen druk uit in het kader van uitvalbestrijding en
rendementsverhoging in het voortgezet onderwijs: de ‘Aanval op de uitval’. Daarnaast
wordt gerapporteerd dat de contacten met ‘ketenpartners’ (waaronder gemeentelijke
en regionale diensten als jeugdzorg) steeds intensiever worden. In zekere zin is ‘Aanval
op de uitval’ in die samenwerking voor sommige VO-scholen (een aantal leerwegen in
het VMBO en het VSO) een complicerende factor. Omdat door maatschappelijke druk
een startkwalificatie gekenschetst wordt als minimaal MBO 2, worden de regionale
samenwerkings- en ketencontacten voor het VO extra zwaar belast: je moet niet alleen
zorgen dat de leerlingen met goed gevolg hun diploma halen, maar ook dat zij nog
weer doorstromen naar vervolgonderwijs.
Met de gemeente zijn er verder vooral contacten op het gebied van huisvesting. Ook in
die samenwerking loopt niet alles soepel vanuit de school gezien.
De gemeente verwacht dat de school ‘partner’ is in van alles en nog wat, maar reageert
zelf enorm traag. Zo wordt bijvoorbeeld van de school verwacht dat schoolpleinen
worden opengesteld als openbare speelruimte zonder dat de gemeente daar zelf
voldoende faciliteiten tegenover stelt.
3.4.5 Rijksoverheid en EU
Van verschillende kanten wordt geklaagd over het ‘hyperige en hijgerige’ van de
politiek, dat gemakkelijk leidt tot opportunisme waarop scholen dan moeten reageren.
Dat zou beter moeten kunnen. OCW moet helder aangeven wat ze wil voor minimaal
de tijdsspanne van een regeerperiode: transparant en standvastig beleid. OCW en
scholen moeten op die basis komen tot ‘echte deals’ op basis van realistische,
transparante en geoormerkte budgetten.
Van een andere kant wordt gewezen op de bureaucratische druk, waar de school
steeds meer onder gebukt gaat. Het afleggen van verantwoording aan de
gemeentelijke en rijksoverheid over verschillende doelen en budgetten is onderling niet
goed op elkaar afgestemd en is zeer tijdrovend, aldus onze respondenten. Dat geldt ook
voor ‘zorgleerlingen’, meldt een aantal respondenten: “Met name de bureaucratische
druk rond indicatie en herindicatie is een drama. In dit kader stelt ook het voortgezet
onderwijs steeds meer eisen aan ‘speciale kinderen’.”
3.4.6 Hoe gaan de scholen met deze verwachtingen om?
Net als bij een aantal respondenten in het primair onderwijs wordt vooral gezocht naar
verbindingen tussen de kerndoelen/ examenprogramma’s van het onderwijs en de
maatschappelijke afwegingen die op scholen afkomen. Zo wordt een schifting gemaakt
tussen wat zich wel laat inpassen (‘terechte verwachtingen’) en wat niet meer tot de
verantwoordelijkheid van de school gerekend kan worden.
Thema’s die wel binnen de grenzen van de verantwoordelijkheid van de school vallen
en waarmee de school zich dan ook wel bezig houdt zijn: alcohol & drugs en agressie &
radicalisering. Deze thema’s kunnen ook verwerkt worden binnen het
onderwijsprogramma.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
50
Hetzelfde geldt voor het verlagen van de schooluitval en verhogen van de uitstroom
van HAVO- en VWO-leerlingen: dat zijn terechte verwachtingen en daaraan probeert
de school zoveel mogelijk te voldoen, onder meer door te participeren in het concept
van de ‘schoolboulevard’, een doorlopende leerlijn op dezelfde locatie.
Aan de andere kant van de scheidslijn staan bij voorbeeld de verwachtingen die
plotseling op het schoolbordje worden gelegd, of als zodanig worden ervaren. Vaak
gaat het dan om verwachtingen die met een relatief grote mate van
vanzelfsprekendheid bij de scholen worden neergelegd zonder dat er aandacht is voor
de vraagstukken die zich bij de invulling van deze verwachtingen op schoolniveau
kunnen voordoen. Een school voor slechthorende leerlingen en voor leerlingen met
spraakproblemen vindt het vervelend als ze opeens technieklessen moet gaan
verzorgen in het kader van bètatechniek. Toch probeert ze daaraan tegemoet te
komen, al is het lastig. Maar het invoegen van het vak ‘burgerschapszin’ is een brug te
ver: dat heeft de school ‘opzij gezet’.
Het voldoen aan maatschappelijke verwachtingen is gemakkelijker als ze vanuit een
bepaalde onderwijsconceptie impliciet kunnen worden ‘opgenomen’ in dat concept.
Scholen die zich hierbij op een expliciete manier profileren, lijken daarbij minder te
worstelen met de vraag hoe zij moeten omgaan met verschillende maatschappelijke
verwachtingen. Hun onderwijsconcept biedt houvast bij de vraag hoe zij moeten
omgaan met de verwachtingen en aan welke verwachtingen zij kunnen en/of willen
voldoen.
Een VMBO-school heeft zich bijvoorbeeld met nadruk geprofileerd als brede school in
de wijk. Men werkt in dat kader bewust met het concept van competentiegericht leren
en het aanbieden van burgerschapsvaardigheden. Via onderwijsprojecten kan aan veel
maatschappelijke verwachtingen en contacten worden gewerkt omdat op zoek gegaan
wordt naar de elementen hierbinnen die kunnen leiden tot leermomenten of
competentieontwikkeling voor de leerlingen.
De brede school in de wijk werkt gekoppeld aan het onderwijsprogramma en
intersectoraal aan allerlei concrete projecten in de wijk. Daarbij wordt samengewerkt
met vele partners zoals het wijkbureau (de gemeente), de woningbouwcorporatie, een
welzijnsorganisatie, culturele instellingen, de NS. Een voorbeeld is het gezamenlijk
realiseren van een winkel in de wijk, met een aanbod van sportdagen, een bankje in het
park , het organiseren van verjaardagspartijtjes.
3.4.7 Wensen en adviezen
Vanuit het scholenveld wordt gepleit voor impulsen aan het debat dat een betere
verdeling van de lusten en lasten oplevert bij het formuleren van een antwoord op
maatschappelijke druk die de school inkomt.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
51
Voor wat hoort wat, de school kan en mag niet de enige zijn die de verantwoording
daadwerkelijk op zich neemt. Alleen via gelijkwaardige samenwerking en transparante
afspraken tussen allerlei betrokken partijen (overheden, ouders en hun organisaties,
maatschappelijke organisaties binnen en buiten het onderwijs) kan de druk worden
omgezet in heldere keuzes en een meer stabiele aanpak, die niet van hype naar hype
gaat.
3.5 BVE
Ook binnen de BVE sector dringen maatschappelijke verwachtingen sterker en sneller
door dan een generatie terug. Men wijst daarbij naar drie dominante bewegingen die
dit bevorderen:
• De verwachtingen van werkgevers, die duidelijker worden uitgesproken en
gecommuniceerd, en daarmee sterker in de opleiding doordringen.
• De ‘aanval op de uitval’, die maatschappelijke problemen diepgaand en continu de
opleiding in duwt (“je houdt als opleiding als het ware de problemen vast in de
opleiding, vroeger vielen deze jongeren gewoon uit en daarmee verdwenen ook de
problemen uit het gezichtsveld van het onderwijs”); dat grijpt ook diep in in
schoolorganisatie tot en met curricula.
• Het toenemen van ‘klantbewustzijn’ bij ouders en deelnemers, dat ertoe leidt dat
hogere en specifiekere eisen aan de opleiding worden gesteld
De instellingen ervaren dit wel als een verzwaring van de eisen die aan ze gesteld
worden, maar waarderen dat in het algemeen niet als negatief. Wel stuiten ze op
tegenspraken en spagaten, die het moeilijk maken de juiste antwoorden te
ontwikkelen.
Als kinderen/ouders iets willen, dan moet het onderwijs dat leveren. Het moet ‘leuk’
zijn, en tegelijkertijd moeten kinderen ook leren. Deze combinatie verhoudt zich niet
goed in een klant-productrelatie. Want leerlingen kunnen niet altijd de klant en
daarmee de koning zijn. Bij leren horen ook zaken die je op het eerste gezicht niet
bevallen.
Met name de stijgende disbalans tussen enerzijds hogere aanspraken vanuit de
samenleving, en anderzijds achterblijvende middelen en faciliteiten maakt het steeds
zwaarder om aan de uitgesproken verwachtingen te voldoen.
Druk wordt daarbij ervaren vanuit de media en Internet. Hoe is te voorkomen dat
instellingen te veel op safe gaan spelen en noodzakelijke, maar enigszins risicovolle
stappen niet durven zetten: ‘Als er iets gebeurt ligt het meteen op straat. Bij veel zaken
vraag je je af:’ zou dit ons verweten kunnen worden?’ Dat kan schadelijk zijn voor het
imago van de instelling en kan leiden tot extra voorzichtigheid.”
In algemene zin is ook opgemerkt dat het management van grote BVE-instellingen zich
in het defensief gedrongen voelt door maatschappelijke discussies over bureaucratie,
professionaliteit van leraren die hierdoor in het gedrang zou komen en de focus op de
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
52
nadelen van schaalgrootte. Deze ontwikkelingen zijn vaak juist de resultante van
maatschappelijke verwachtingen en de verantwoordingsplicht van de instellingen,
aldus onze respondenten. Een accentuering van de negatieve kant ervan belemmert
mogelijk een offensieve en instellingsbrede beantwoording van maatschappelijke
verwachtingen.
3.5.1 Invloed van ouders en deelnemers
Ook in de BVE, met name in stedelijke gebieden, brengen deelnemers en hun ouders de
actuele maatschappelijke vraagstukken de instelling in. Nu vaker de loopbaan van de
deelnemer het centrale element in de opleiding wordt, en niet de kale
onderwijsprestaties, wordt duidelijk “dat het aantal mensen in de samenleving dat
‘niet is aangesloten’ is toegenomen, zeker in grote steden. Ook het complex van
problemen waarmee deze mensen zitten is ingewikkelder en meer omvattend
geworden.”
Op alle niveaus stuiten docenten vaker op opvoedingstekorten en de noodzaak van
gedragstraining. Dat spoort vaak met de verwachtingen van de betrokken ouders, maar
stelt steeds sterker de vraag wie (instelling, ouders) voor welke opvoedingstaak
verantwoordelijk gesteld kan worden. Het (opnieuw) betrekken van ouders bij het
MBO-onderwijs zien we als tendens op meerdere ROC’s.
Ouders hebben verwachtingen dat scholen opvoeden. Met name bij allochtone ouders
is er vaak de verwachting dat het kind ‘van de school is’ zodra het daar een voet binnen
zet. Met een toenemend beroep op de ‘opvoedende taak’ van de opleiding worstelen
veel docenten.
Deze ontwikkelingen leiden er ook toe dat de instellingen intensiever gaan
samenwerken met een netwerk van deskundigen, de hulpverlening en andere
stakeholders. Er is samenwerking met woningcorporaties (t.b.v zwervende jongeren,
elders tienermoeders), met het CWI (zoeken naar beroepspraktijkvormingsplaatsen
BPV-plaatsen), met bedrijven die docenten leveren. De BVE instellingen geven aan dat
zij aan deze verwachtingen moeten en willen voldoen, zolang zij in directe relatie met
een (meer succesvolle) onderwijsloopbaan van deelnemers kunnen worden gebracht.
3.5.2 Maatschappelijke organisaties
Voor de BVE sector is de invloed vanuit werkgevers een – gezochte – vorm van het
binnenhalen van maatschappelijke verwachtingen. Die invloed is ook formeel geborgd,
in de vorm van betrokkenheid bij de wettelijke curricula. Er lijkt in tijden van krapte op
de arbeidsmarkt een duidelijk verschil op te treden tussen de verwachtingen van
individuele grotere bedrijven (die aangeven dat ook algemene en
burgerschapscompetenties in het onderwijs een plaats moeten hebben) en kleinere
bedrijven (die het liefst direct operationeel inzetbare werknemers afgeleverd willen
zien door de mbo-opleidingen).
Naast werkgevers en arbeidsmarkt organisaties (zoals brancheorganisaties), speelt ook
de buurt/wijk een sterkere rol dan voorheen, bijvoorbeeld in de vorm van een netwerk
brede school.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
53
3.5.3 Maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs
Er is niet veel verwezen naar de invloed van maatschappelijke organisaties binnen het
onderwijs bij het adresseren van maatschappelijke verwachtingen aan de school. De
branche- en besturenorganisaties hebben niet veel invloed in de opleiding. Wel wordt
geoordeeld dat de MBO Raad terecht een steeds belangrijker rol speelt in de contacten
met de rijksoverheid. Deze raad zou de consequenties van de geschetste
ontwikkelingen helder in beeld moeten brengen voor de hele BVE-sector en zich op
grond hiervan moeten inzetten voor meer en meer samenhangende faciliteiten voor de
BVE-sector.
3.5.4 Regionale overheden
De gemeentelijke overheid en de regio zijn met name betrokken bij de ring ‘school en
omgeving’. Een respondent meldt dat gemeentelijk beleid zichtbaar wordt op de
educatie en op niveau 1 en 2 van de mbo-opleidingen: bij het tegengaan van voortijdig
schoolverlaten, de regionale meld- en coördinatiefuncties (RMC) . De ervaringen
hiermee wisselen.
Gemeenten trekken vooral aan de doelstelling ‘jongeren uit de bakken van het CWI te
houden’. De effectiviteit van die gemeentelijke inzet is niet altijd optimaal: “Er zijn veel
organisaties betrokken en veel ambtenaren, waardoor niet altijd duidelijk is wie wat
doet (bijvoorbeeld in het kader van RMC). Soms leidt dat tot complexe situaties, waarbij
langs elkaar heen gewerkt wordt. Een eenduidiger beleid en aansturing van de
gemeente zou hierbij kunnen helpen.”
3.5.5 Rijksoverheid en EU
De Rijksoverheid stelt de wettelijke kaders en regelt de bekostiging en vraagt
verantwoording. De Rijksoverheid wordt overigens vooral als ‘volgend’ ervaren in de
hierboven genoemde processen. Wel geven opleidingen aan te worden geconfronteerd
met op rijksniveau genomen beslissingen die op hun beleid grote invloed hebben (als
voorbeelden worden genoemd: de 18-jarigen maatregel bij de verlengde leerplicht; het
beleid rond de AKA’s, dat vaak als lapwerk wordt ervaren).
3.5.6 Hoe gaan de instellingen met deze verwachtingen om?
De BVE-instellingen vragen zich af hoe ver ze kunnen en moeten ingaan op wat er
vanuit de samenleving op ze af komt – waar ligt de grens? Het feit dat het onderwijs
per definitie al sterk verbonden is (of: moet zijn) met wat er in de samenleving gaande
is, maakt dat veel verwachtingen in beginsel binnen de grenzen kunnen vallen. Maar
niettemin worden die grenzen gemarkeerd of zijn ze onderwerp van discussie,
tenminste daar waar het gaat om de opvoedende/ en zorgrol van een ROC.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
54
Zeker oudere docenten, die gekozen hebben voor een ‘vak’ en de bijbehorende
didactiek, worstelen met het toenemend beroep dat op de instelling wordt gedaan in
de rol van medeopvoeder. In teams is dit onderwerp van gesprek. Het is niet zo dat de
school dit verzet per definitie accepteert, maar je moet met elkaar wel de grenzen
vaststellen.
Er is nu een flink vangnet om de school gebouwd:
- zorgadviesteam dat multidisciplinair is samengesteld en waar mensen elkaar nu echt
kennen, zodat het werkt;
- orthopedagogen (met name voor niveau 1 en 2);
- individuele coaches voor leerlingen die zijn ingehuurd uit het agogisch werk;
- individuele trajecten voor deelnemers die uitvallen, en die lopen totdat zij weer zijn
ingestroomd in een andere opleiding.
Daarmee is de grens wel bereikt. De core business is en blijft onderwijs.
De gesproken ROC’s zijn unaniem van mening dat het ingaan op maatschappelijke
verwachtingen van de kant van de arbeidsmarkt manifest en terecht is. Het BVE
onderwijs moet niet alleen opleiden voor een diploma, maar vooral voor een baan. Dat
vraagt om nauwe samenwerking in branchegerichte, maar ook wijkgerichte
netwerken. Eén van de instellingen participeert in een netwerk brede school (met
woningcorporaties, een basisschool, de welzijnsvoorzieningen en de naschoolse
opvang). Deelnemers die in opleiding zijn als onderwijsassistent helpen de naschoolse
opvang vormgeven.
Om beter zichtbaar te zijn, en tegelijk de deelnemers een bredere praktijkervaring te
laten opdoen, manifesteren opleidingen zich ook nadrukkelijker met voorzieningen
voor de omgeving waarin ze actief zijn.
De opleiding runt ook een restaurantje, gerund door leerlingen van niveau 1 en 2, waar
mensen uit de buurt een lunch kunnen gebruiken. Het is een erkend leerbedrijf en het
loopt storm:er komen zeer veel bewoners.
Gezien de achtergronden van deelnemers komen hier en daar onorthodoxe
samenwerkingsrelaties tot stand, los van bestaande faciliteiten en regelingen. Maar
zodra die initiatieven een zekere schaal en effectiviteit bereiken doemt het vraagstuk
van de continuïteit, de organisatie, de financiering op. Uiteindelijk ervaart men slechts
een beperkte bewegingsruimte bij op dit vlak ondernemende instellingen /partners.
Door ons college is een veelvoud van samenwerking aangegaan. Met
woningcorporaties ten behoeve van huisvesting van (semi) zwervende jongeren, met
verslavingszorg, met schuldhulpverlening. Deze samenwerking verloopt in de regel
succesvol. Het is echter altijd een probleem wanneer er een zeker schaaleffect optreedt
vanwege succes. Wie betaalt het dan? Hoe zit het met de verkokerde aansturing? Je
komt dan altijd met capaciteitsproblemen te zitten. Het lijkt er niet op dat er een
vervolg komt vanuit de politiek op ‘Operatie JONG’; het beleid van de minister van
jeugd en gezin is er niet op gericht de school de rol te geven van ‘ de spin in het web’.
Dat is wel nodig om met succes aan de loopbanen van de jongeren te werken.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
55
3.5.7 Wensen en adviezen
BVE-instellingen hebben geaccepteerd (en waarderen het ook positief) dat ook
opvoedkundige taken bij de instelling terecht komen. De volgende zaken zijn van
belang, om instellingen ook in de gelegenheid te stellen met succes een bijdrage aan
deze opvoeding te leveren:
• Ouders moeten óók opvoeden; deze verwachting moet vanuit de maatschappij
duidelijk op het bordje van ouders worden neergelegd.
• De school heeft bondgenoten nodig. Deze worden nu allemaal verkokerd
aangestuurd. Het kost tijd om elkaar te leren kennen en te respecteren om
werkelijk met elkaar inhoud te geven aan deze relaties. De bestuurlijke context (=
verkokering) en de financiële context (te weinig investeringen) maken het
opbouwen van bondgenootschappen extra moeilijk.
• Het dilemma tussen de verbreding en verdieping van de (pedagogische) inzet van
BVE-instellingen enerzijds en de noodzakelijke aandacht die anderzijds moet
worden besteed (en resultaten behaald) aan de kerntaken van het MBO: het
afleveren van goede beroepsbeoefenaren en doorstroom naar het HBO realiseren.
• Het spanningsveld tussen de complexiteit van de opgave waarvoor BVE-
instellingen zich gesteld weten en het noodzakelijke management om deze
opgaven aan te sturen ten opzichte van het debat over bureaucratie en
verantwoordingslast.
3.6 HOGER BEROEPSONDERWIJS
Ook in het hoger beroepsonderwijs ziet men de druk vanuit de samenleving toenemen.
Dat uit zich enerzijds in een intensivering en verfijning van verantwoording (zowel
horizontaal als verticaal) naar de samenleving en stakeholders. Anderzijds signaleren
betrokkenen ook in het HBO dat maatschappelijke verwachtingen zich direct binnen de
opleidingen manifesteren en om antwoorden vragen.
Vanuit de instellingen wordt dit niet als een groot probleem gezien, het hoort bij de
inzet die hogescholen zelf meer en meer kiezen. Het hoort ook bij de verschuivende
instroom van studenten, die het gevolg is van veranderingen in de samenleving en van
de beleidsmatige en politieke wens om meer hoger opgeleiden in Nederland te krijgen.
De maatschappelijke verwachtingen die aan het hoger onderwijs gesteld worden
verschuiven, en worden breder. Voor een groot deel hangt dit samen met de nieuwe
(samenstelling van de) populatie studenten (veel ‘nieuwe Nederlanders’). Veel meer
dan een aantal jaren geleden ‘haalt de hogeschool de samenleving naar binnen’. Dat is
op zich ook een logische en wenselijke ontwikkeling.
Niet het feit dat meer verantwoording moet worden afgelegd, maar de diversiteit van
de verschillende verantwoordingslijnen en het gegeven dat het nooit genoeg lijkt leidt
ertoe dat ‘de druk wel eens doorslaat’. Ook publiciteit is daarbij een drukfactor waarop
gereageerd moet worden: “De verantwoordingsplicht van hogescholen schiet wel eens
door in het onredelijke. Voorbeelden hiervan zijn de discussies over de rekentoets op de
PABO’s en het slechte imago van verpleegkundigen. Op basis van zeer gekleurde
beeldvorming verwacht men van hogescholen dat ze zich hierover verantwoorden. Van
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
56
de PABO’s wordt dan verwacht dat ze de rekenproblemen even snel oplossen, terwijl
deze problematiek natuurlijk teruggaat tot het primair onderwijs.”
Het verwijt dat het HBO te veel bureaucratie produceert wordt vanuit de instellingen
niet gedeeld. Zij zien het als een effect van de opgeschroefde verantwoordingsplicht.
Dat gaat automatisch gepaard met toenemende bureaucratisering: “Dan is het
onterecht om vervolgens het verwijt van te veel bureaucratie te krijgen.”
3.6.1 Invloed van ouders en studenten
Veel maatschappelijke verwachtingen komen binnen via de studenten en hun
achtergronden. Studenten zijn de afgelopen jaren ook steeds kritischer geworden over
de opleiding die ze volgen. Ze zijn daarin minder maatschappelijk geëngageerd dan
vroegere lichtingen en meer gericht op het directe eigen belang. Deze conclusie baseert
men onder meer op de toenemende moeite die het kost om jongeren in studenten- en
medezeggenschapsraden te krijgen.
Hier dient zich dus een paradox aan: terwijl van de hogeschool als organisatie steeds
meer maatschappelijk engagement verwacht wordt, worden studenten steeds minder
maatschappelijk geëngageerd en steeds individualistischer.
Ook in het HBO is sprake van een tendens dat ouders van studenten ‘terug zijn van
weggeweest’ als vertolker van verwachtingen en maatschappelijke eisen aan het
onderwijs. Van verschillende kanten wordt de herintrede van ouders als betrokken
categorie gemeld. Studenten blijven weer langer thuis wonen en ouders zijn ook weer
meer financieel betrokken: “Sinds een jaar of drie komen ouders van HBO-studenten
weer nadrukkelijker in beeld als ‘stakeholder’. De verbondenheid van ouders met hun
studerende kinderen neemt weer toe en daarmee nemen ook de verwachtingen die
ouders hebben van de hogescholen toe. Dat is te merken aan de grote opkomst bij
informatieavonden voor ouders. Ouders vragen steeds meer informatie over van alles
en nog wat, nadrukkelijk ook over huisvesting.” Ook hier geldt dit niet voor alle ouders:
”Allochtone ouders zijn moeilijk tot niet bereikbaar.”
Vanuit één opleiding wordt erop gewezen dat een groep stakeholders waaraan de
hogeschool in groeiende mate verantwoording aflegt bestaat uit de eigen
afgestudeerde studenten.
3.6.2 Maatschappelijke organisaties
Werkgevers en instellingen waar HBO-gediplomeerden hun werk vinden zijn
vertegenwoordigd in werkveldcommissies en langs die weg in staat signalen uit de
samenleving door te geven en te laten doorwerken in curricula en werkwijzen.
Meerdere geïnterviewden stellen vast dat het bedrijfsleven vooral verwachtingen op
korte termijn en voor de arbeidsmarkt van vandaag formuleert. Dat levert extra druk
op: “De hogeschool leidt bewust op voor de arbeidsmarkt van over 5 jaar en later. Het
bedrijfsleven is zich dat te weinig bewust en kan haar vragen ook niet op het goede
niveau articuleren. Het ziet het hoger beroepsonderwijs te veel als een leverancier van
kant en klaar producten.”
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
57
Een voorbeeld van directe beïnvloeding van de contacten met stakeholders en mogelijk
de inhoud van curricula is de promotie van het thema ‘ondernemerschap’: “Vanuit het
MKB wordt duidelijk de verwachting geventileerd dat het HBO opleidt tot
ondernemerschap en/of aandacht besteedt aan ‘ondernemerschapscompetenties’,
zeker ook bij de doelgroep van allochtone studenten. In dit kader is de hogeschool ook
in toenemende mate in dialoog met zelforganisaties.”
3.6.3 Maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs
Maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs zijn in de gevoerde gesprekken
niet genoemd als incentive voor vergrote maatschappelijke verwachtingen van het
HBO.
3.6.4 Regionale overheden
Grootstedelijke HBO’s ervaren de gemeente en deelraden soms als de belangrijkste
actoren die nieuwe verwachtingen adresseren aan de hogeschool. Men vindt het wel
een probleem dat dergelijke verwachtingen tamelijk impliciet en politiek geformuleerd
blijven en daarmee niet eenvoudig zijn te honoreren (als voorbeeld wordt gerefereerd
aan de claims dat het HBO meer zou moeten bijdragen aan diversiteitsbeleid).
Daarnaast participeren regionale overheden en –diensten in samenwerkingsverbanden
waar ook de hogeschool in participeert (ketenpartners). Van een intensieve
samenwerking met de gemeentelijke overheid, waarin de maatschappelijke
verwachtingen rechtstreeks worden geuit naar het hoger beroepsonderwijs, lijkt geen
sprake te zijn.
3.6.5 Rijksoverheid en EU
De Rijksoverheid komt vooral in beeld in haar bijdragen aan de verantwoordingsdruk
en de daarmee samenhangende administratieve lastendruk: “Er wordt nu te veel
geaudit en geaccrediteerd op proces en te weinig op output. Ook de (personele)
kwaliteit bij OCW is hierbij een probleem. De professionaliseringsslag die wel heeft
plaatsgevonden in het HBO-veld is bij OCW duidelijk achtergebleven, waardoor OCW
gewoon geen gelijkwaardige partner meer is.” Een andere geïnterviewde: “Op zich is
het goed dat hogescholen zich (zowel verticaal als horizontaal) moeten verantwoorden,
maar soms slaat de sturing door OCW te ver door, met name waar het gaat om het
leveren van kerngetallen e.d.”
3.6.6 Hoe gaan de instellingen met deze verwachtingen om?
HBO-instelllingen stellen vast dat het omgaan met maatschappelijke verwachtingen
over het algemeen in de praktijk eenvoudiger lijkt dan in andere onderwijssectoren.
Onze gesprekspartners geven aan dat dit gedeeltelijk wordt veroorzaakt doordat
selectie zijn werk heeft gedaan: niet alle jongeren volgen een hbo-opleiding. Een hbo-
opleiding bevindt zich flink boven het niveau van een startkwalificatie. Een flink deel is
aan het werk of is op een andere manier dan via een hbo-opleiding betrokken in de
samenleving.
Ook zijn er in het HBO (meer) mogelijkheden om aandacht te besteden aan de
verschillende verwachtingen. De reguliere opleidingsprogramma’s bieden hiervoor
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
58
ruimte. Ook bestaat er de mogelijkheid via specifieke lectoraten met de verwachtingen
om te gaan.
Thema’s die in het primair en voortgezet onderwijs aan de orde zijn in de context van
de discussie over maatschappelijke verwachtingen – zoals overgewicht, radicalisering,
agressie – worden door de hogescholen niet als aparte extra thema’s opgepakt, maar
zitten vaak (of worden ) vervat in de opleidingsprogramma’s en/of lectoraten.
Niettemin loopt men ook tegen tegenspraken aan, waar maatschappelijke
verwachtingen strijdig lijken met de uitgangspunten die de instelling wil hanteren, en
dit niet binnen de onderwijsprogrammering kan worden ‘opgelost’.
Op het gebied van veiligheid en agressie kwam er op de instelling discussie over de
vraag of op een bepaalde locatie van de hogeschool veiligheidspoortjes bij de ingang
geplaatst moesten worden, terwijl dat – hoewel er aanleiding toe was – op gespannen
voet staat met de visie op de hogeschool als ‘open en toegankelijk’.
3.6.7 Wensen en adviezen
Er wordt door de geïnterviewden gewezen op bepaalde risico’s en op kansen die
samenhangen met de toename van aan het HBO gestelde maatschappelijke
verwachtingen. Een visie op deze risico’s en de mogelijkheden wordt van groot belang
geacht:
• Je ziet dat er door een toename van de verwachtingen een grotere focus komt
te liggen op de ‘softe kanten’ van het onderwijs en dat veel docenten dit als
een toenemende druk ervaren. Veel docenten hebben het gevoel dat ze door
deze ontwikkelingen steeds meer moeten ‘inleveren op het curriculum’. Dat
geldt met name voor docenten in de ‘hardere vakken’ en in het bijzonder voor
de oudere docenten. Het lijkt van belang te zoeken naar oplossingen om deze
ongewilde effecten te neutraliseren.
• Anderzijds wordt erop gewezen dat juist het HBO, gezien zijn specifieke
kenmerken en oriëntaties, in staat zou moeten zijn te voldoen aan de
verschillende maatschappelijke verwachtingen die op de sector afkomen: “Al
met al komen de kerntaken van het HBO niet onder druk te staan door de
toegenomen maatschappelijke verwachtingen, omdat alle thema’s direct in
onderwijsprogramma’s en/of lectoraten vervat kunnen worden.” Er liggen juist
volop kansen voor het HBO.
3.7 WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS
Binnen het Wetenschappelijk Onderwijs lijkt geen sprake van zware maatschappelijke
druk op grond van (overtrokken) maatschappelijke verwachtingen waaraan de
instellingen zouden moeten doen. Een aantal jaren is vanuit de politiek veel nadruk
gelegd op het behalen van (kwantitatieve) rendementen, gestimuleerd door een
diplomagerichte financiering. Maar er lijkt een tegenbeweging op gang te komen
waarin selectie en bindende studieadviezen weer meer ‘mogen’, en waarin de vraag
dominanter wordt of studenten tijdens de studie wel voldoende uitgedaagd worden,
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
59
en de lat voldoende hoog gelegd wordt. Internationalisering die ook meer buitenlandse
studenten hierheen brengt is een duidelijke incentive in die verschuiving van
prioriteiten.
Naast de kerntaken Onderwijs en Onderzoek wordt van verschillende kanten gewezen
op vernieuwing en uitbreiding van de maatschappelijk gerichte activiteiten die
universiteiten zouden moeten (gaan) vervullen, in reactie op toenemende behoeften en
verwachtingen:
• maatschappelijke dienstverlening, waarin het leveren van een bijdrage aan
‘levenslang leren na de initiële opleiding’ in belang gaat toenemen;
maatschappelijke dienstverlening is in feite alles dat de universiteit kan doen
en bieden na het behalen van de startkwalificatie.
• onderzoek voor de community, waarin kennisvermeerdering voor de directe
omgeving en de stakeholders daarin centraal staat.
Het voldoen aan die nieuwe verwachtingen stelt eisen aan de organisatie en
schaalgrootte van wetenschappelijk onderwijs, geeft een aantal betrokkenen aan.
Kleinschaligheid is wezenlijk voor een concept waarin de universiteit werkt voor en
samen met de locale community waartoe ze behoort: jij kent de mensen en de mensen
kennen jou. De context van het nieuwe universitair leren is bepalend, en een centraal
thema daarin is ‘kennen en gekend worden’. De organisatie van het hoger onderwijs
moet worden aangepast aan de zich ontwikkelende kennissamenleving. Daarbij past
geen industriële organisatie meer, 600 mensen is het maximum.
Ook in deze onderwijssector komen maatschappelijke verwachtingen in de eerste
plaats binnen via de studenten en hun heterogene achtergronden (ook wat
nationaliteit betreft). Daarnaast zijn initiatieven van overheidswege (Rijk en EU) als
Lissabon-strategie, bevordering kenniseconomie en economische clusterbenaderingen
belangrijke voertuigen voor maatschappelijke verwachtingen.
3.7.1 Ouders en studenten
Men constateert dat studenten in het WO (en hun ouders) steeds prestatiegerichter
worden. Dat is één van de redenen waarom het wenselijk is ruimte te bieden voor meer
diversificatie, zowel tussen HBO en WO als binnen de master-opleidingen. Dat is niet
alleen een uiting van individualisering. Een geïnterviewde stelt vast dat studenten een
groeiende behoefte etaleren dat hun studie aansluit op maatschappelijke vragen.
Een andere benadrukt dat universiteiten in 2007 meer moeten zijn dan
kennisoverdrager.
Universiteiten hebben ook een vormende rol. Studenten zijn geen ‘klanten’, zij zijn ook
niet de koning, soms weten wij het beter dan studenten. Dat spreekt ook bij studenten
weer meer aan. Zij verwachten dat van de universiteit. De onze geeft daar onder
andere invulling aan door in het curriculum voor alle studenten twee verplichte vakken
wijsbegeerte aan te bieden, waarbij de wetenschap meer in den brede vanuit het
perspectief van de wetenschapsfilosofie wordt beschouwd.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
60
Ook op het niveau van de universiteit speelt de vraag hoe opvoeding en vorming wordt
verdeeld tussen ouders enerzijds en opleiding anderzijds. De vraag wordt opgeworpen
of een grotere financiële betrokkenheid van ouders bij de studie geen onderdeel van
nieuwe opvoedingsarrangementen zou dienen te zijn. Dat zou een breuk betekenen
met de gedachte dat studenten hun studie(keuze) onafhankelijk van de ouders zouden
moeten kunnen realiseren: “Veel studenten hebben nu 10 tot 15 uur bijbanen in de
week. Dat is ook een reden waarom een verhoging van de studielast moeilijk is.
Eigenlijk is dat vreemd bij de vorming van een academicus. Een grotere financiële
verantwoordelijkheid van de ouders - in combinatie met een voorziening voor die
ouders waarvoor deze verantwoordelijkheid te groot is - kan ook weer bijdragen aan de
verhoging van de kwaliteit van het onderwijs.”
3.7.2 Maatschappelijke organisaties
Maatschappelijke organisaties spelen in het Hoger Onderwijs een beperkte rol bij het
formuleren of binnenbrengen van maatschappelijke veranderingen. Bedrijven laten
hun stem wel horen, maar lijken vooral geketend door korte termijn perspectieven: “Ze
zijn te veel gefocust op de korte termijn, de afgestudeerden van nu. Terwijl
universiteiten (net als hogescholen) per definitie opleiden voor de maatschappij en de
arbeidsmarkt van de toekomst.”
Van de community als geheel, waarin de universiteit functioneert, wordt voor de
toekomst meer verwacht als het gaat om oriëntaties en het beantwoorden van
maatschappelijke vragen. Er wordt daarbij aangegeven dat het vooral de taak is van de
universiteiten om hierin ‘outreachend’ te zijn: zij kunnen eisen stellen door zelf het
initiatief te nemen in de contacten met de maatschappelijke organisaties.
3.7.3 Maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs
Maatschappelijke organisaties binnen het onderwijs zijn in de gevoerde gesprekken
niet genoemd als incentive voor vergrote maatschappelijke verwachtingen van het
WO.
3.7.4 Regionale overheden
Deze spelen alleen een rol als onderdeel van de omgeving waarin de universiteit
functioneert. Universiteiten geven aan dat hier in de toekomst meer mogelijkheden
liggen, ook voor kennisvalorisatie. Het zijn niet vaak de overheden die hierbij op de
universiteiten afstappen: universiteiten spelen daarbij een initiërende rol. De
schaalgrootte speelt hierbij wellicht een rol: kennen en gekend worden is wezenlijk.
3.7.5 Rijksoverheid en EU
Meer dan andere onderwijssectoren ondervinden universiteiten prikkels vanuit Europa
en andere continenten. Lissabon-doelstellingen, uitwisselingsprogramma’s en de
internationale communities van vakgenoten die wetenschappelijk onderzoek
beoordelen spelen een belangrijke rol bij het kiezen van nieuwe oriëntatiepunten voor
onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Universiteiten geven aan deze ontwikkeling
als positief te beschouwen. Deze kan ook een impuls geven aan de verhoging van de
kwaliteit van het Nederlandse wetenschappelijk onderzoek en onderwijs.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
61
De Rijksoverheid is vooral een speler via stimuleringsprogramma’s.
3.7.6 Hoe gaan de instellingen met deze verwachtingen om?
Ook in het wetenschappelijk onderwijs leidt het omgaan met maatschappelijke
verwachtingen niet tot grote dilemma’s, lijkt het. Er lijkt eerder sprake van
‘afwachtendheid’ waar het gaat om maatschappelijke verwachtingen aan het
wetenschappelijk onderwijs. Eén respondent meldt dat het initiatief voor het leggen
van contacten met de samenleving vooral van de instelling is uitgegaan, ook met het
oog op het indirect financiële belang dat er op termijn voor de instelling aan verbonden
is.
Onze universiteit heeft de laatste 10 jaar zijn wetenschappelijk onderzoek meer in de
etalage gezet en beter georganiseerd. Dat heeft geleid tot een toenemende en gezonde
belangstelling van bedrijven en de overheid. Het is ook mede van belang met het oog
op de derde geldstroom.
Profilering van de instelling is een achterliggende overweging voor het opzoeken van
maatschappelijke verwachtingen, en er vorm aan proberen te geven waar ze nog niet
zijn geformuleerd. Eén van de respondenten geeft aan dat de betreffende nieuwe
academie zich in zijn geheel probeert te profileren door maatschappelijke inbedding.
Het concept dat daarbij gehanteerd wordt is sterk gericht op ‘onderzoek voor de
community’ in plaats van de wereld te beschouwen vanuit een ivoren toren. Daarin is
ook nadrukkelijk plaats voor bijdragen aan ‘morele groei’ van de studenten. Het
wetenschappelijk onderwijs wordt hier ingezet voor verdergaande doelstellingen dan
het aanbieden van een ‘cognitief stapelinstrument’. De instelling biedt zich daarbij aan
als ontrafelaar en stroomlijner van nog niet uitgesproken maatschappelijke
verwachtingen in de omgeving.
In M. lukt dat naar tevredenheid. Zo wordt de instelling gevraagd mee te werken aan
de ontwikkeling van een sociale beleidsvisie van de gemeente en een visie op
wonen/zorg en welzijn: welke vragen heeft de samenleving en wat betekent dat voor
de koers van o.a. de gemeente. In die zin gaat de ‘kennisvalorisatie’ in de regio heel
goed.
3.7.7 Wensen en adviezen
Vanuit het veld van het wetenschappelijk onderwijs klinken de volgende pleidooien
door:
• Er zou erkenning moeten komen voor het feit dat educatie en de bijdrage van het
Hoger Onderwijs daaraan twee wezenlijke elementen bevat: cognitie en
‘vorming/opvoeding’. En bij de productie van wetenschappelijke kennis zou meer
aandacht moeten komen voor de vraag “knowledge for what”.
• Er wordt gepleit voor het ontwikkelen van een lange termijn visie op de
vormgeving van opvoeding en opleiding van jonge mensen. Hoe positioneren we
daarin de overheid, onderwijsinstellingen en ouders? Vanuit zo’n kader zou beter
afgebakend kunnen worden waar de grenzen liggen van de
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
62
taken/verantwoordelijkheden van het (hoger) onderwijs, en waar anderen
verantwoordelijk zijn.
• Universiteiten moeten studenten opleiden tot wereldburgers, het nationale niveau
is te beperkt als kader. Met die constatering komen internationale stakeholders
meer in beeld – het zou ook de basis moeten vormen voor nieuwe vormen van
accreditatie.
De schaalkwestie in het hoger onderwijs wordt een essentieel en met prioriteit op te
lossen vraagstuk. In een kennissamenleving passen geen organisatiemodellen meer die
zijn afgeleid van industriële (fordistische) voorbeelden.
3.8 CONCLUSIES
3.8.1 Nieuwe taken en verantwoordelijkheden vanuit maatschappelijke verwachtingen
Maatschappelijke verwachtingen, die kunnen leiden tot nieuwe taken en (herbezinning
op) verantwoordelijkheden worden vooral als druk ervaren in het primair onderwijs (via
mondiger en veeleisender ouders of juist niet betrokken ouders). Ook in VO en BVE
zorgen ze voor druk en het opnieuw afbakenen van grenzen. In het primair onderwijs
zijn ouders, naast de leerlingen, de voornaamste inbrengers van de maatschappelijke
verwachtingen in het onderwijs. In het voortgezet onderwijs zijn ouders ook van grote
invloed, maar speelt daarnaast ook een veelheid van maatschappelijke invloeden een
rol.
Betrokkenen in deze sectoren stellen vast dat van het onderwijs meer en meer
verwacht wordt dat het zal ‘compenseren’ wat op andere vlakken in de samenleving
niet goed gaat of is gegaan (zoals vraagstukken van veiligheid, overgewicht, etc.) In het
primair en voortgezet onderwijs lijken scholen met name geconfronteerd te worden
met een aantal dominante maatschappelijke ontwikkelingen op het sociaal-
economische vlak, te weten:
• een toenemende heterogeniteit van leerlingen en hun ouders: aan de ene kant
steeds mondiger en hoger opgeleide ouders en aan de andere kant problemen met
het betrekken van groepen ouders als er problemen zijn met de kinderen in het
onderwijs;
• een toenemend aantal tweeverdieners, waardoor ouders minder tijd hebben voor
de opvoeding van hun kinderen en niet meer als vanzelfsprekend de
dagarrangementen voor hun kinderen kunnen ‘vullen’.
In de BVE-sector wordt de grotere druk vooral in verband gebracht met de
consequenties van het bestrijden van voortijdige schooluitval. De leerlingen blijven in
de school: de problemen dus ook. In deze sector wordt daarnaast gewezen op de
grotere verwachtingen en de diversiteit aan verwachtingen van het bedrijfsleven en de
vragen van schaalgrootte, verantwoordingslast en bureaucratie die mogelijk offensieve
oplossingen in de weg kunnen staan.
Ook het HBO en WO worden geconfronteerd met veranderingen in maatschappelijke
verwachtingen. Een grotere heterogeniteit van de studentenpopulatie, vraagstukken
van schaalgrootte en bureaucratie zijn ook hier aan de orde. De ouders komen meer
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
63
dan de laatste decennia in deze onderwijssectoren weer ‘terug’ in beeld. Het vraagstuk
van rendement en onderwijskwaliteit komt prominenter op de agenda naast of in
plaats van het vraagstuk van de studeerbaarheid. In deze sectoren wordt de
maatschappelijke druk echter niet als zeer groot of toenemend ervaren. Eerder nemen
instellingen zelf initiatieven om meer aansluiting te zoeken bij maatschappelijke
ontwikkelingen en behoeften, die niet vanzelf doordringen in de curricula en
onderzoeksprojecten. Het feit dat de studenten al veel selecties achter de rug hebben
in onderwijssectoren waarin al deze vragen prominenter aan de orde zijn en niet meer
leerplichtig zijn wordt door betrokkenen mede als verklaring aangegeven voor deze
afwijkende positie in het onderwijsveld.
3.8.2 Noodzaak (her)prioritering bestaande taken
Een eerste thematiek die zich breed heeft aangediend binnen diverse sectoren en
instellingen is de vraag hoe de verantwoordelijkheden voor de opvoeding zijn verdeeld
of moeten worden toebedeeld aan onderwijsinstellingen enerzijds en aan ouders en
mogelijke andere instanties anderzijds. Ook binnen HBO en WO is deze vraag in belang
toegenomen; daar hoeft ze evenwel niet te leiden tot herprioritering van
verantwoordelijkheden. Binnen de overige sectoren wordt vrijwel nergens betwist dat
(her)prioritering van verantwoordelijkheden binnen het onderwijs op dit vlak
noodzakelijk en wenselijk is. Maar er is nog nauwelijks een gemeenschappelijk
gedragen beeld over de mogelijke en wenselijke verhouding tussen de bijdrage van
ouders, zorg- en welzijnsinstellingen en het onderwijs. De ‘traditionele’ antwoorden
vanuit de verschillende zuilen van het onderwijssysteem voldoen niet meer. Veelvuldig
wordt opgemerkt dat het zaak is nieuwe grenzen te trekken, waarbij uiteindelijk de
onderwijsdoelstellingen een doorslaggevende rol dienen te spelen.
Het uitblijven van een breed gedragen positiebepaling leidt tot druk en onzekerheid bij
de professionals. Er is behoefte aan een maatschappelijk debat over de vraag hoe in de
toekomst heldere grenzen kunnen worden getrokken en verantwoordelijkheden
kunnen worden toegedeeld. Een lange termijn visie van waaruit ook de overheid
verantwoordelijkheden bij het onderwijs neerlegt of juist weghaalt kan de druk
verminderen, aldus de opvatting van veel respondenten. Met name de onduidelijkheid
veroorzaakt de druk, geven zij aan, omdat deze ook veel ruimte laat voor ‘de waan van
de dag’.
Een tweede heroriëntatie in een zich ontwikkelende kennissamenleving vindt haar
basis in de toenemende mondigheid en ‘klantbewustheid’ van ouders en
leerlingen/studenten, die tevens de voornaamste dragers/binnenbrengers van
uiteenlopende maatschappelijke verwachtingen zijn. Uit de reacties van betrokkenen
komt naar voren dat onderwijsinstellingen daar niet vanzelf goed mee om kunnen
gaan. Dit vergt gezamenlijke leerprocessen, waaraan ‘gaandeweg’ prioriteit gegeven
wordt. Een centrale vraag daarbij gaat opnieuw over de grenzen die getrokken dienen
te worden: in hoeverre is het nuttig en reëel om tegemoet te komen aan de soms
paradoxale eisen die ouders en leerlingen stellen (b.v. het moet leuk zijn en
arbeidsmarkt relevant, hoge kwaliteit maar ook tijd genoeg voor bijbanen)? Het debat
met ouders en leerlingen moet gevoerd worden, waarbij verschillende geïnterviewden
aangeven dat een ‘cliëntalisme’ voor de vorming van jonge leerlingen niet leidt tot de
meest optimale prestaties.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
64
3.8.3 Mogelijke prioritering volgens respondenten: centrale taak en verantwoordelijkheid van docenten, netwerkvorming
Prioriteit heeft de hernieuwde afbakening en formulering van de kerntaken van het
onderwijs. Maar wat zijn die kerntaken? Een aantal partijen geeft aan dat het
antwoord op deze vraag mede afhankelijk is van (de responsiviteit van) de scholen in
relatie tot de maatschappelijke ontwikkelingen. Deze nopen tot een andere organisatie
van het onderwijs, waarin de ‘arbeidsorganisatie’ van het onderwijs ook radicaal moet
veranderen: er zullen in de naaste toekomst niet alleen docenten zijn die zorgen voor
kennisoverdracht en competentieontwikkelingen die aansluiting hebben bij
maatschappelijke ontwikkelingen, maar die docenten zullen zich daarnaast intensiever
moeten bezighouden met persoonlijke begeleiding en groei. De groei van de
‘opvoedingstaken’ die het onderwijs krijgt toegewezen (ook via overheidsinitiatieven
als “Aanval op de uitval”, motie Van Aartsen/Bos, commissie Rosenmöller, aanpak
radicalisering) kan steeds meer gaan botsen met (het gevoel van) professionaliteit van
docenten die hun ‘vak’ zien marginaliseren. Betrokkenen vragen zich af hoe dit
probleem op langere termijn aan te pakken is?
De meeste betrokkenen geven aan heel ver te willen gaan met netwerkvorming en
samenwerking met de omgeving om de leerprestaties van hun leerlingen te kunnen
verhogen (inclusief samenwerking met werkgevers/bedrijfsleven,
woningbouwcorporaties, politie, brandweer, hulpverleners). Men geeft tegelijkertijd
aan dat dit veld zeer complex en verkokerd is georganiseerd: “we coördineren ons te
barsten”. Is het mogelijk hier op langere termijn verandering in aan te brengen? Is er
een grens aan de productiviteit van de samenwerking?
3.8.4 Wat kan eventueel minder nadruk krijgen?
Van diverse kanten zijn vraagtekens geplaatst bij de stapeling van
verantwoordingslijnen, waarmee onderwijsinstellingen zich de laatste jaren
geconfronteerd zien. Naast de formele vormen van horizontale en verticale
verantwoording ontwikkelt zich ook een gamma aan samenwerkingsvormen en media
aandacht, die hun eigen behoefte aan verantwoording en communicatie genereren.
Geopperd is dat de vermeende bureaucratisering binnen instellingen mede het gevolg
zou kunnen zijn van die verantwoordingshausse? Met name in de sectoren waar de
schaalgrootte de afgelopen decennia flink is toegenomen (in de BVE sector en het
HBO), wordt aangegeven dat de maatschappelijke druk op onderwijsmanagement en
onderwijsbestuurders groot is. Zij voelen zich ‘in de hoek gezet’, met het risico dat
lange termijnbeleid uitblijft.
Daarnaast is de vraag opgeworpen of het proces van deregulering en
autonomieversterking nog verder doorgezet moet worden. Verschillende betrokkenen
geven aan dat verdergaande stappen op dit pad impliceert dat besturen van
onderwijsorganisaties sterker moeten worden aangesproken op hun beleidsvoerend
vermogen en mogen worden afgerekend op de (inhoudelijke) prestaties die zij leveren.
In relatie met de beeldvorming over ‘de bureaucratisering’ geven zij aan dat er veel
rechtstreeks naar scholen gaat, met als risico dat de overheid (juist vanwege
schaalproblemen) zich met teveel details bemoeit. Men wijst daarbij ook naar het
overleg van (CAO)partijen in de sectoren, die mogelijk in hun autonomie worden
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
65
beperkt door het eenzijdig ‘toerekenen’ van gelden door OCW aan de aanpak van de
lerarentekorten (in reactie op de Commissie Rinnooy-Kan). Een consequente lijn wordt
gemist en verlangd.
3.8.5 Dilemma’s
Scholen en instellingen weten nog nauwelijks antwoorden te vinden op de vraag hoe
om te gaan met de invloed van media, Internet en politieke hypes. Uit praktisch alle
sectoren wordt gemeld dat dit tot risicomijdend gedrag als norm kan leiden bij het
beantwoorden van maatschappelijke verwachtingen. Eigen initiatief als antwoord op
druk vanuit de media en de politiek is geen gemeengoed, zo lijkt het.
De rol van de Rijksoverheid is daarnaast een dilemma, waarin op langere termijn
duidelijkheid verschaft zal moeten worden. Opvallend is dat de meeste respondenten
de overheid vooral noemen waar het gaat om een stakeholder die zaken ‘verwacht’ van
het onderwijs. Men beschouwt de overheid niet als ‘bemiddelaar’ en weger van de
verschillende (deel)belangen die zich opstelt als partij ‘boven de anderen’ of
scheidsrechter in het debat van de maatschappelijke verwachtingen, maar als speler
met eigen verwachtingen en belangen.
67
4 CONCLUSIES
4.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk trekken we de voornaamste conclusies op grond van de uitkomsten
van het quick scan bronnenonderzoek (4.2) en de bevindingen van het
instellingsonderzoek (4.3). In paragraaf 4.4 zetten we de centrale thema’s, zoals die
zich in het onderzoek hebben aangediend, nog eens op een rij.
4.2 UITKOMSTEN EN CONCLUSIES HISTORISCH ONDERZOEK
4.2.1 Meer maatschappelijke verwachtingen, vooral in PO en VO
Uit ons historisch onderzoek (hoofdstuk 2) komt naar voren dat tussen peiljaar 1 (1957)
en peiljaar 4 (2007) vooral PO en VO veel meer direct object van maatschappelijke
verwachtingen geworden. De betrokkenheid van ouders en leerlingen binnen deze
instellingen, mede op basis van wettelijke regelingen, bracht de maatschappelijke
omgeving ook met meer nadruk de school in.
De aanspraken die specifiek op het MBO werden gedaan waren in verhouding gering in
1957 (1), maar stegen in de jaren nadien. Bezorgdheid over de voortijdige uitval en een
intensivering van de contacten en uitwisseling met het bedrijfsleven zorgden voor deze
stijging.
De aanspraken die specifiek op HBO en WO werden gedaan, naast hun rol in de
algemene onderwijsverwachtingen in die jaren, zijn verhoudingsgewijs veel stabieler
gebleven (jaarlijks tussen 2 en 5), waarbij het WO in elk peiljaar iets meer
verwachtingen vestigde dan het HBO.
4.2.2 Actoren
De actoren waarmee het onderwijs in 2007 veel te maken heeft zijn niet dezelfde van
vijftig jaar terug. In grote lijnen zien we dat een verzuilde samenleving met een
dominant kostwinnersmodel eerst overging in een samenleving waarin het onderwijs
sterker door overheid en politiek werd benaderd als mogelijk instrument en producent
van verdeling van macht, kennis en inkomen. In de jaren ’70 kwamen de meeste en
meest duidelijke aanspraken in deze periode vanuit de overheid, die tegelijk de basis
legde voor betrokkenheid van andere stakeholders vanuit een andere machtsverdeling
binnen het onderwijs (democratisering en participatie).
De jaren ’80 Iaten zien hoe een meer individualiserende samenleving een groot aantal
nieuwe en actuele thema’s agendeert, deze keer minder vanuit één dominante actor.
Het worden er meer, ze bevinden zich dichterbij de scholen en instellingen (en deels
daarbinnen in de vorm van betrokken ouders en leerlingen/studenten).
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
68
Het aantal actoren lijkt in de jaren nadien alleen maar te stijgen. In 2007 zijn ook de
wijk, de zorginstellingen en de media belangrijke actoren geworden waarmee
onderwijsinstellingen te rekenen hebben. Maatschappelijke wensen en problemen
leiden niet alleen tot verwachtingen over een bijdrage hieraan van
onderwijsinstellingen, ze komen ook met veel meer kracht de school en de instelling
binnen.
Tenslotte zien we dat in 2007 de verwachtingen niet meer alleen ‘verticaal’ (via een
institutie als de kerk, of via zuilen of de politiek) naar het onderwijs komen. Er is ook
sprake van horizontaal geformuleerde verwachtingen in de omgeving van de school,
via media en Internet; bovendien zijn de actoren deels ook aanwezig in de instellingen
zelf (met name ouders en leerlingen).
4.2.3 Nieuwe taken en prioriteiten
Duidelijk is dat in de vijftig jaar die onze peiljaren bestrijken de maatschappelijke
verwachtingen onvoorspelbaarder zijn geworden; ze komen van alle kanten op het
onderwijs af.
Instellingen zijn ook van meer nabij aan te spreken door actoren. Door de deregulering
en autonomievergroting zijn de maatschappelijke actoren (met hun maatschappelijke
verwachtingen) ook dichter op de huid komen te zitten.
De indruk is dat de in kwantiteit en variatie toegenomen aanspraken niet erg tot
herprioritering leiden, maar meer tot het ‘stapelen’ van wensen.
Daar komt nog bij dat door het hogere tempo van maatschappelijke ontwikkelingen
van scholen en instellingen ook verwacht wordt dat ze steeds sneller met antwoorden
op de gestelde vragen komen en de daarbij benodigde responsiviteit ontwikkelen.
Samenvattend lijkt het aannemelijk dat het in 2007 ingewikkelder is om te voldoen aan
maatschappelijke verwachtingen en deze in te passen in (de prioritering van)
bestaande taken dan in eerdere peiljaren. De vraag over ‘grenzen’ die het onderwijs
moet stellen komt daarbij in beeld.
4.2.4 Nieuwe (relaties met) maatschappelijke actoren
De relatie tussen onderwijsinstellingen en een aantal maatschappelijke actoren (als
afzender van maatschappelijke verwachtingen) is veranderd van éénrichtingsverkeer in
tweerichtingsverkeer. Waar de verwachtingen in de jaren ’50 als het ware ‘top down’
via kerk en zuil aan het onderwijs werden geadresseerd, en in de jaren 1973
vergelijkbaar door overheid en politiek, zien we nu een ontwikkeling waarin scholen
steeds meer in dialoog met de verschillende stakeholders de maatschappelijke vragen
proberen te formuleren waarop het onderwijs een antwoord zou moeten bieden.
Al met al is het niet verwonderlijk dat de geschetste ontwikkelingen leiden tot discussie
over de kerntaken en verantwoordelijkheden van het onderwijs, en over de vraag in
hoeverre deze onder druk komen te staan door de veranderende en op het eerste
gezicht in intensiteit, variatie en nabijheid toenemende maatschappelijke
verwachtingen, die aan het onderwijs gesteld worden.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
69
4.3 UITKOMSTEN EN CONCLUSIES ONDERZOEK ONDER INSTELLINGEN
De uitkomsten van ons onderzoek bij instellingen sporen in belangrijke mate met de
bevindingen uit het historisch onderzoek. De respondenten constateren in
meerderheid dat de verwachtingen vanuit de samenleving in intensiteit en wat betreft
tempo, urgentie en media-aandacht zijn toegenomen.
Maatschappelijke verwachtingen, die kunnen leiden tot nieuwe taken en (herbezinning
op) verantwoordelijkheden worden vooral als druk ervaren in het primair onderwijs (via
mondiger en veeleisender ouders of juist niet betrokken ouders). Ook in VO en BVE
zorgen ze voor druk en een discussie over het opnieuw afbakenen van grenzen. In het
voortgezet onderwijs zijn ouders ook van grote invloed, maar speelt daarnaast ook een
veelheid van maatschappelijke invloeden een rol.
In de BVE-sector wordt de grotere druk vooral in verband gebracht met de
consequenties van het bestrijden van voortijdige schooluitval. De leerlingen blijven in
de school: de problemen dus ook. In deze sector wordt daarnaast gewezen op de
grotere verwachtingen en de diversiteit aan verwachtingen van het bedrijfsleven en de
vragen van schaalgrootte, verantwoordingslast en bureaucratie die mogelijk offensieve
oplossingen in de weg kunnen staan.
Ook het HBO en WO worden geconfronteerd met veranderingen in maatschappelijke
verwachtingen. Een grotere heterogeniteit van de studentenpopulatie, vraagstukken
van schaalgrootte en bureaucratie zijn ook hier aan de orde. Het vraagstuk van
rendement, onderwijskwaliteit en excellentie komt prominenter op de agenda. In deze
sectoren wordt de maatschappelijke druk echter niet als zeer groot of toenemend
ervaren.
4.3.1 Noodzaak (her)prioritering bestaande taken
Een eerste thematiek die zich breed heeft aangediend binnen diverse sectoren en
instellingen is de vraag hoe de verantwoordelijkheden voor de opvoeding zijn verdeeld
of moeten worden toebedeeld aan onderwijsinstellingen enerzijds en aan ouders en
mogelijke andere instanties anderzijds. Ook binnen HBO en WO is deze vraag in belang
toegenomen; daar hoeft ze evenwel niet te leiden tot herprioritering van
verantwoordelijkheden.
Het uitblijven van een breed gedragen positiebepaling leidt tot druk en onzekerheid bij
de professionals. Er is behoefte aan een maatschappelijk debat over de vraag of en hoe
in de toekomst heldere grenzen kunnen worden getrokken en verantwoordelijkheden
kunnen worden toegedeeld.
Een tweede herorientatie in een zich ontwikkelende kennissamenleving vindt haar
basis in de toenemende mondigheid en ‘klantbewustheid’ van ouders en
leerlingen/studenten, die tevens de voornaamste dragers/binnenbrengers van
uiteenlopende maatschappelijke verwachtingen zijn. Het debat met ouders en
leerlingen moet gevoerd worden, waarbij verschillende geïnterviewden aangeven dat
een ‘cliëntalisme’ voor de vorming van jonge leerlingen niet leidt tot de meest optimale
prestaties.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
70
4.3.2 Kerntaken en netwerkvorming
Prioriteit heeft de hernieuwde afbakening en formulering van de kerntaken van het
onderwijs. Maar wat zijn die kerntaken? Een aantal partijen geeft aan dat het
antwoord op deze vraag mede afhankelijk is van (de responsiviteit van) de scholen in
relatie tot de maatschappelijke ontwikkelingen.
Een grotere concentratie op de kerntaken is mogelijk door een stevig netwerk om de
school dat zich met andere opvoedings-, zorg- en welzijnsvragen bezighoudt. De
meeste betrokkenen uit het onderwijs geven aan heel ver te willen gaan met
netwerkvorming en samenwerking met de omgeving om de leerprestaties van hun
leerlingen te kunnen verhogen (inclusief samenwerking met werkgevers/bedrijfsleven,
woningbouwcorporaties, politie, brandweer, hulpverleners). Maar wie voert de regie en
wie stelt grenzen aan de mogelijke vrijblijvendheid van deze netwerkwerken?
4.3.3 Wat kan eventueel minder nadruk krijgen?
Gewezen is op de stapeling van verantwoordingslijnen, waarmee onderwijsinstellingen
zich de laatste jaren geconfronteerd zien. Naast de formele vormen van horizontale en
verticale verantwoording ontwikkelt zich ook een gamma aan samenwerkingsvormen
en media-aandacht, die hun eigen behoefte aan verantwoording en communicatie
genereren.
Respondenten werpen ook de vraag op of het proces van deregulering en
autonomieversterking nog verder doorgezet moet worden. Verschillende betrokkenen
geven aan dat verdergaande stappen op dit pad impliceren dat besturen van
onderwijsorganisaties sterker moeten worden aangesproken op hun beleidsvoerend
vermogen en mogen worden afgerekend op de (inhoudelijke) prestaties die zij leveren.
4.4 CENTRALE THEMA’S
4.4.1 Zijn onderwijsorganisaties klaar voor de 21e eeuw?
Hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 beschrijven grote veranderingen binnen de samenleving:
- Tweeverdieners en een toenemend aantal eenoudergezinnen.
- Groot aantal migranten/ tweede en derde generatie migrantenkinderen.
- Tweerichtingsverkeer tussen onderwijs en maatschappelijke omgeving (in de wijk,
zorg- en welzijnsinstellingen, politie, bedrijven, etc) in een netwerk zonder
duidelijke regie.
Maar het ‘dag-, week-, en jaararrangement’ van het onderwijs is relatief weinig
veranderd sinds de jaren ’50. Mede hierdoor hebben onderwijsinstellingen de indruk
dat zij moeizaam pro-actief met maatschappelijke verwachtingen kunnen omgaan.
Er is bij onze respondenten duidelijk behoefte aan het ontwikkelen van een
middellange termijn visie over opvoeding, dagarrangementen en opvoedings- en
leerverantwoordelijkheden binnen de vierhoek gezin-onderwijs-zorg/welzijn/bedrijven
in de omgeving en overheidsinteractie.
Een analyse van de vraag hoe de dagarrangementen van leerlingen/ deelnemers en
studenten er nu uitzien kan hieraan bijdragen. Welke rol kunnen of moeten de
onderwijsinstelling van de 21e eeuw hierin spelen met het oog op een optimale
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
71
talentontwikkeling van leerlingen en studenten? Hierbij zijn twee (samenhangende)
vragen aan de orde:
- een vraag van meer principiële aard: hoever gaan de
opvoedingsverantwoordelijkheden van het onderwijs in relatie tot die van
anderen (met name ouders)?
- een vraag van meer praktische aard: hoe kan het onderwijs bijdragen aan
sluitende en aantrekkelijke dagarrangementen voor leerlingen/studenten?
4.4.2 De ‘kerntaken’ van het onderwijs?
In combinatie met 4.4.1 dringt de vraag zich op of het gewenst en mogelijk is om
(gezamenlijk met de betrokken stakeholders) de ‘kerntaken van het onderwijs’ af te
bakenen, waar nodig te herdefiniëren en in samenhang te beschrijven. Uit het
onderzoek onder onderwijsinstellingen is gebleken dat een dergelijke beschrijving
alleen kansrijk is als gezorgd kan worden voor voldoende draagvlak onder de
verschillende actoren. In dat geval kan het immers de druk op de instellingen
daadwerkelijk verkleinen of hanteerbaar gemaakt worden.
4.4.3 Kaders voor de rol van stakeholders
Werkgevers, andere maatschappelijke organisaties en vervolgopleidingen zetten hun
verwachtingen over het onderwijs vooral kracht bij door te zoeken naar concrete
samenwerkingsvormen en het beïnvloeden van curricula, (maatschappelijke) stages, en
specifieke projecten.
Het historisch onderzoek laat zien dat dit vooral in PO, VO en MBO heeft geleid tot een
sterke stijging van de aanspraken. In hun reacties (zie hoofdstuk 3) melden instellingen
dat zij deze aanspraken passend in deze tijd vinden. Het risico van onvrijwillig stapelen
van alle voorgestelde behoeftes en concrete opleidingsactiviteiten vinden zij
tegelijkertijd moeilijk hanteerbaar. Ook hier is behoefte aan kaders, waarin
scholen/instellingen in staat gesteld worden verantwoord keuzes te maken, op basis
van een bredere maatschappelijke consensus.
4.4.4 Verheldering rol van ouders en leerlingen
Ouders en leerlingen vormen een specifieke groep stakeholders, zoals is gesignaleerd in
de voorafgaande hoofdstukken. Zij hebben aanzienlijke invloed bij het verwoorden,
importeren en zichtbaar maken van een groot aantal verwachtingen die aan het
onderwijs gesteld worden. Mondigheid en hoge eisen aan de ene kant (soms met het
risico van cliëntalisme), geringe betrokkenheid en communicatie met andere groepen
ouders ter andere zijde.
In dit kader kan gedacht worden aan het ontwikkelen en verspreiden van strategieën
waarmee het rendement van participatie van ouders en leerlingen/studenten kan
worden vergroot en de nadelen kunnen worden verkleind. Met name binnen de
sectoren PO en VO is behoefte aan kennisontwikkeling over het ‘management van deze
verwachtingen’.
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
72
4.4.5 Netwerkvorming of integratie van voorzieningen
Gemeentelijke overheden, hulpverleners, politie, justitie, woningbouwcorporaties - de
lijst van mogelijk betrokkenen in een netwerk rond met name scholen in het PO/VO en
ook het MBO is in 2007 eindeloos uit te breiden. Scholen en instellingen spreken een
sterke behoefte uit dat ze bij het organiseren van samenwerking en netwerken meer
bondgenoten krijgen in de aanpak van de problemen en het benutten van
mogelijkheden die zich voordoen. Dat is veel meer dan alleen partners die wel willen
overleggen en afstemmen.
Een verdergaand scenario is de integratie van onderwijs, welzijn, jeugdzorg en sport en
cultuurvoorzieningen in een (ook bestuurlijk geïntegreerd) centrum voor jeugd en
onderwijs. Onderdeel van een dergelijk centrum is het vormgeven van onderwijs. Dit
bredere centrum is in de toekomst op te vatten als een (arbeids)organisatie; waarbij de
factor onderwijs een belangrijke structurerende rol heeft. Dit scenario vereist een visie
op de samenhang die verder gaat dan een visie op de dagarrangementen, zoals
genoemd onder 4.4.1. Het vereist tevens een visie op de investeringen en samenloop of
intensivering van financiële stromen in een dergelijk systeem.
4.4.6 Middelen en grenzen, responsiviteit, outreaching en verantwoording
De responsiviteit van scholen en instellingen lijkt zich steeds verder en beter te
ontwikkelen. Daarmee zijn ze bereikbaarder en sneller beschikbaar om actief te
reageren op nieuwe maatschappelijke verwachtingen, die zoals gezegd uit steeds meer
verschillende richtingen komen en ook een steeds onvoorspelbaarder karakter krijgen.
Instellingen geven aan dat zij zich minder overvallen voelen en onder druk gezet,
wanneer ze zelf actief de dialoog aangaan over de maatschappelijke verwachtingen
met actoren.
Vooral vanuit leiding en management wordt aangegeven dat deze grotere
responsiviteit niet gepaard gaat met een grotere handelingsautonomie. Er komen wel
steeds meer aanspraken, maar de middelen en condities om er aan tegemoet te komen
lijken buiten het bereik van de instellingen te blijven. De bandbreedte waarbinnen
scholen adequaat kunnen reageren op de maatschappelijke verwachtingen wordt
daarmee dus relatief kleiner.
Daarnaast wordt veel druk ervaren van allerlei verantwoordingssystemen, die mogelijk
ook bureaucratische tendensen in de organisaties versterken, en daarmee het
management verder weg houden van bijdragen aan het ontwikkelen van
toekomstgerichte beleidsstrategieën, waar onderwijsprofessionals en
ouders/leerlingen samen baat bij hebben.
Een heldere visie op deze problematiek en oplossingsrichtingen kan bijdragen aan het
doorbreken van een aantal ‘patstellingen’, zoals die worden ervaren door de
onderwijsinstellingen:
- grotere autonomie en achterblijvende middelen en condities;
- grotere verantwoordingsdruk en bureaucratisering versus de ruimte voor
onderwijsprofessionals en ouders/leerlingen. Hoe ziet de toekomstige wijze van
sturing en verantwoording vragen door de overheid er uit en wat betekent dat voor
de rol van bestuurders en managers in het onderwijs?
73
BIJLAGE: HISTORISCH DOCUMENTENONDERZOEK, SCHOLENONDERZOEK, GESPREKSLEIDRAAD
Historisch documentenonderzoek
Bronnen
1957:
- Weekblad van de A.M.V.O. Weekblad van de algemene vereniging van leraren bij
het voorbereidend hoger- en middelbaar onderwijs
- Weekblad van de A.M.V.O Weekblad HBS
- Het schoolblad: orgaan van de Nederlandse onderwijzersvereniging, aangesloten
bij de algemene Nederlandse onderwijzers federatie
- Ad Fontes, cultureel maandblad voor het christelijk onderwijs, vijfde jaargang,
uitgeverij Born, NV, Assen/Amsterdam
- De onderneming
- De katholieke werkgever
- De Nederlandse industrie
- KNAW: overzicht titels
- SER: overzicht adviezen en inhoudsopgave
- Katholiek sociaal tijdschrift
- Sociale Zorg, tijdschrift gewijd aan de sociale bijstand
- Vrouwenbelangen, Nederlandse Vereniging voor vrouwenbelangen
- Volksonderwijs, orgaan van de vereniging volksonderwijs
- Rijksbegroting 1957
- Persberichten begroting ministerie van onderwijs en wetenschappen
- Verkiezingsprogramma’s 1956 (1957 was geen verkiezingsjaar voor Tweede
Kamerverkiezingen) ARP/KVP/VVD/PVDA
1973:
- Inkom, besturenraad protestant/christelijke onderwijs
- Het schoolblad, weekblad van de Algemene Bond Onderwijzend Personeel
- De vakbeweging, tijdschrift voor het NVV
- De onderneming, tijdschrift van de VNO
- Werkgever, blad van VNO
- Trefpunt, tijdschrift van het ministerie van CRM, ministerie van welzijn
- KNAW: overzicht titels en inhoudsopgave
- SER: overzicht adviezen en inhoudsopgave
- Sociaal bestek, tijdschrift voor de vereniging van directeuren van overheidsorganen
voor sociale arbeid
- Inzicht, VOO
- Op Zicht, tijdschrift ter orientatie op samenlevingsvraagstukken
- Nimo bulletin, tijdschrift voor opbouwwerk sociale planning en sociale Aktie
- Vrouwen en hun belangen, Nederlandse Vereniging voor vrouwenbelangen
- Rijksbegroting 1973
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
74
- Persberichten begroting ministerie van onderwijs en wetenschappen
- Verkiezingsprogramma’s 1971 (1973 was geen verkiezingsjaar voor Tweede
Kamerverkiezingen) ARP/CHU/KVP, PVDA/D66/PPR, VVD
1989:
- Inkom, informatie en kommentaar voor school en bestuur: maandblad voor het
protestants christelijk onderwijs/ vereniging besturenraad PC onderwijs
- Het schoolblad, weekblad van de Algemene Bond Onderwijzend Personeel
- NGL weekblad, 21e jaargang (Nederlands genootschap van leraren)
- Didaktief, onderzoeksmagazine voor de schoolpraktijk, maandblad
- Op Maat (V)SO, jaargang 6.
- Op Maat BaO, jaargang 4
- Op Maat VO, jaargang 2
- De werkgever, blad van VNO
- De ondernemer, blad van VNO
- Ondernemersvisie, magazine voor midden en kleinbedrijf
- Trefpunt tijdschrift van het ministerie van CRM, ministerie van welzijn
- KNAW: overzicht titels en inhoudsopgave
- SER: overzicht adviezen en inhoudsopgave
- Emancipatieraad: jaarverslag
- VOG: persberichten
- LSVB: persberichten
- LAKS: persberichten
- Het Kader, uitgave voor het kader van de Abva Kabo
- Nederlandse katholieke oudervereninging NKO Kontakt
- NKO- nieuwsbrief
- Sociaal bestek (tijdschrift voor gemeentelijke sociale dienst)
- FNV-magazine
- Aaneen, vakbondsblad Abva Kabo
- Nederlands tijdschrift voor opvoeding, vorming en onderwijs. Orgaan van NVO.
Nederlandse vereniging van pedagogen, onderwijskundigeren en andragogen
- OPCOnderwijs en ouders, ouderraad pc onderwijs
- Tijdschrift voor de sociale sector
- Inzicht, VOO
- Comenius, wetenschappelijk tijdschrift voor democratisering van opvoeding,
onderwijs, vorming en hulpverlening
- Voorwerk, tijdschrift voor godsdienstige vorming in school of kerk
- Ter herkenning, tijdschrift voor christenen en joden
- Rekenschap humanistisch tijdschrift voor wetenschap en cultuur
- Tijdschrift voor onderzoek naar etnische minderheden in de Nederlandse
samenleving
- Vrouwenbelangen, Nederlandse vereniging voor vrouwenbelangen
- Vrouwen, maandblad van de Nederlandse vrouwenbeweging
- Europa in beweging, verenigingsblad Europese beweging in Nederland
- Rijksbegroting 1989
- Persberichten begroting ministerie van onderwijs en wetenschappen
- Verkiezingsprogramma’s 1989 CDA, PVDA, VVD, D66
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
75
2007:
- SBM, maandblad voor schoolbestuur en management uitgave van Vereniging
besturenraad PC onderwijs
- Het onderwijsblad, tijdschrift van algemene onderwijsbond
- Onderwijsmagazine Inzicht, VOO
- Ondernemen! Ondernemen! maandblad van MKB-Nederland
- Forum, blad van VNO/NCW
- Aaneen, vakbondsblad van de Abva Kabo
- Dus, het magazine van FNV bondgenoten
- Migrantenstudies, tijdschrift voor migratie en etnische studies
- Jeugd en co
- Kennis, verdiepingstijdschrift van jeugd en co
- De Humanist, onafhankelijk opinietijdschrift
- Themablad Vrouwenbelangen, vereniging voor vrouwenbelangen, vrouwenarbeid
en gelijk burgerschap
- Ouders & COO magazine, ,
- TSS, tijdschrift voor sociale vraagstukken
- Pedagogiek, wetenschappelijk forum voor opvoeding, onderwijs en vorming
- KNAW: overzicht titels en inhoudsopgave
- SER: overzicht adviezen en inhoudsopgave
- RMO: overzicht titels en inhoudsopgave
- MO-groep: publicaties, persberichten
- LSVB: persberichten
- LAKS: persberichten
- JOB: persberichten
- Rijksbegroting 2007
- persberichten begroting 2007 minister OCW
- verkiezingsprogramma 2006 (2007 was geen verkiezingsjaar voor Tweede
Kamerverkiezingen) CDA, PVDA/VVD/D66
Geconsulteerde deskundigen/opinionleaders
Dhr. drs. F. Brekelmans - AOB
Mw. drs. R. Bronneman - SCP
Prof. Dr. J.H.G.I. Giesbers - Emeritus Hoogleraar Universiteit Nijmegen
Dhr. dr. P. Jungbluth - ITS
Prof.dr. J. Leune - Emeritus Hoogleraar Erasmus Universiteit Rotterdam
Prof. dr. W. Meijnen - Uiniversiteit van Amsterdam
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
76
Scholenonderzoek
Respondenten
Primair onderwijs
Dhr. P. van Adrichem Algemeen directeur St. Katholiek Onderwijs Pijnacker;
4 scholen; 1500 leerlingen
Dhr. H. Blume Was Algemeen directeur van 4 scholen Stichting Prot.
Chr. Onderwijs Utrecht; 900 leerlingen
Is momenteel voorzitter van de schoolleiders van de
Onderwijsbond CNV.
Dhr. J. Berens Directeur ‘t Blokhuus, 1 school; 260 leerlingen
Dhr. J. de Bruin Algemeen directeur KS Fectio, 12 scholen,
3033 leerlingen
Mw. T. Meijer Algemeen directeur Stichting Openbaar Primair
Onderwijs Utrecht, 32 scholen, 8000 leerlingen
Mw. L. Ter Meer Directeur basisschool Stichting Panta Rhei, 1 school;
166 leerlingen
Dhr. R. de Moor Schoolleider, Stichting Proceon; 210 leerlingen
Dhr. F. van de Poll Directeur Nutsschool M.M. Boldingh; 1 school;
500 leerlingen
Mw. N. Roek Adjunct directeur/groepsleerkracht De Weerklank;
1 school met 4 locaties; 330 leerlingen
Dhr. I. Roosjen Algemeen Directeur De Weerklank; 1 school met
4 locaties; 330 leerlingen
Voortgezet onderwijs
Dhr. W. Balsma Schoolleider Vrije School Den Haag; 1 school;
583 leerlingen; Stichting Vrije Scholen Z-W Nederland
3 VO scholen.
Dhr. H. van Blijswijk Bestuurder van 49 PO en SBAO scholen, 11 VO scholen,
30.000 leerlingen
Dhr. C. van Dalen Bestuurder Interconfessionele Scholengroep
Westland, 8 locaties, 4500 leerlingen?
Dhr. B. Engbers Directeur VaderRijn College; 1 school; 700 leerlingen.
VaderRijn College is onderdeel van NUOVO, NUOVO
heeft 11 scholen met 4000 leerlingen
Dhr. W. Littooij Voorzitter Raad van Bestuur CVO; 7 scholen met
41 locaties; 20.970 leerlingen
Dhr. A. van Ommeren Voorzitter Centrale Directie Bonhoeffer College;
6 locaties; 4000 leerlingen
Dhr. R. Rigter Bovenschools manager Amsterdamse Stichting voor
Katholiek Onderwijs (ASKO), 30 scholen, ruim 9000
leerlingen
Dhr. S. Slagter Voorzitter VO Raad
Dhr. E. van der Veer Directeur Vathorst College; 1 school, 184 leerlingen?
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
77
Mw. S. Walvisch Lid College van Bestuur Almeerse ScholenGroep; 50 PO
scholen, 4 VO scholen, 17.200 leerlingen
Mw.A. Zandbergen Rector Lauwers College; 4 locaties, 2100 leerlingen?
BVE
Dhr. P. Boekhoud Voorzitter College van Bestuur Albeda College Rotterdam,
50 locaties, 25.000 deelnemers
Mw. A. Konincks Stafmedewerker domein Mens en Maatschappij ROC
Mondriaan; 6500 studenten
Mw. J. Leenhouts Voorzitter College van Bestuur ROC Mondriaan; 27
opleidingsclusters; 18.000 studenten
Mw. C. Reijmerink Directeur Onderwijs, Mondriaan Onderwijsgroep;
1 school, 2 vestigingen; 3300 leerlingen
Mw. T. Wubs Voorzitter Werkmaatschappij Zorg, Welzijn, Kunst/
Cultuur/ Amusement, Sport; ROC Amsterdam;
5 scholen; 5500 leerlingen
HBO
Dhr. W. Boomkamp Vice- voorzitter College van Bestuur Saxion Hogescholen,
3 locaties; ongeveer 20.000 studenten
Dhr. P. Breebaart Voorzitter College van Bestuur Haagse Hogeschool,
17.500 studenten
Dhr. J. Knigge Algemeen Directeur Hogeschool Amsterdam;
7 domeinen; 35.000 studenten
Dhr. L. Labruyère Vice- voorzitter College van Bestuur INHOLLAND;
16 scholen; 32000 studenten
WO
Dhr. H. Adriaansens Rector Roosevelt Academy, College, 600 studenten
Mw. R. van Dam Vice Rector Magnificus College van Bestuur
Universiteit van Leiden; 18.000 studenten
Dhr. A. van der Duyn Schouten Rector Magnificus Universiteit van Tilburg;
11.000 studenten
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
78
Gespreksleidraad
Achtergrondgegevens
- Functie en betrokkenheid van respondent;
- Relevante informatie over organisatie waar respondent werkt.
Maatschappelijke verwachtingen aan het onderwijs
Algemeen
- Deelt u de observatie/herkent u het beeld dat scholen aan steeds meer
maatschappelijke verwachtingen moeten voldoen?
- Denkt u dat dit meer is dan de afgelopen decennia?
Zo ja:
- Waaruit blijkt dat?
- Hoe waardeert u dat in het algemeen? (goed, logisch, slecht, schadelijk?)
- Wat denkt u dat hiervan de oorzaak is?
Meer specifiek
Met het analysekader (de matrix) op tafel):
- Kunt u aangeven welke actoren (overheid, ouders, maatschappelijke stakeholders)
welke verwachtingen adresseren aan het onderwijs (uw sector, uw school)?
- Hoe worden deze actoren door u gewaardeerd (‘gewogen’)?
- Op welke domeinen van de schoolorganisatie richten deze verwachtingen zich
(onderwijskundig, pedadogisch, organisatorisch)?
Oordeel
- Wat vindt u van de verschillende verwachtingen? (één voor één de genoemde
verwachtingen langslopen)
• Is het logisch/wenselijk dat deze verwachtingen aan het onderwijs (uw
sector/uw school) gesteld worden?
• Hoe worden deze verwachtingen door het onderwijs (uw sector/uw
school) ervaren en gewaardeerd? Zijn er in dit opzicht ook tegenstrijdige
verwachtingen?
• Kunnen de scholen dit verwachtingspatroon aan?
• Komen de (door u gepercipieerde) kerntaken van het onderwijs hiermee
onder druk te staan? Of passen deze verwachtingen juist binnen de
kerntaken van het onderwijs? Wat zijn wat u betreft de kerntaken van het
onderwijs?
• Zijn er nog maatschappelijke verwachtingen die (nu nog) niet aan het
onderwijs gesteld worden, maar die naar uw oordeel eigenlijk wel aan het
onderwijs gesteld zouden moeten worden. Zo ja: welke en waarom?
Praktijk
- Hoe gaat het onderwijs (uw sector/uw school) met deze verwachtingen om?
• Aan welke verwachtingen probeert u tegemoet komen? Waarom? Hoe
doet u dat dan? Lukt dat ook? (wat wel en wat niet en waarom niet?)
• Aan welke verwachtingen wilt u niet tegemoet komen? Waarom niet?
B&A CONSULTING BV MAATSCHAPPELIJKE VERWACHTINGEN AAN HET ONDERWIJS
79
Voorwaarden en behoeften
- Aan welke voorwaarden heeft het onderwijs (uw sector, uw school) behoefte om
op een adequate manier met de verschillende maatschappelijke behoeften om te
gaan?
- Wat kunnen/moeten de verschillende partijen (overheid en andere stakeholders)
doen/bieden of juist niet doen?