Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

32
This article was downloaded by: [Florida State University] On: 19 December 2014, At: 19:23 Publisher: Routledge Informa Ltd Registered in England and Wales Registered Number: 1072954 Registered office: Mortimer House, 37-41 Mortimer Street, London W1T 3JH, UK Bijdragen: International Journal for Philosophy and Theology Publication details, including instructions for authors and subscription information: http://www.tandfonline.com/loi/rjpt19 Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie Martijn Schrama a a Martijn Schrama O.S.A., geboren in 1944, is verbonden aan het Augustijns Instituut te Eindhoven en is lid van de redactie van het tijdschrift Augustiniana te Leuven. Hij publiceert over de spiritualiteit van Augustinus, het augustinisme en het laatmiddeleeuwse nominalisme. Hij werkt aan de vertaling van een aantal preken van Augustinus. Zijn meest recente publicatie is: Augustinus. De binnenkant van zijn denken. Zoetermeer, 1999, 265 p. Published online: 25 Jul 2013. To cite this article: Martijn Schrama (1999) Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie, Bijdragen: International Journal for Philosophy and Theology, 60:3, 249-278 To link to this article: http://dx.doi.org/10.1080/00062278.1999.10739736 PLEASE SCROLL DOWN FOR ARTICLE Taylor & Francis makes every effort to ensure the accuracy of all the information (the “Content”) contained in the publications on our platform. However, Taylor & Francis, our agents, and our licensors make no representations or warranties whatsoever as to the accuracy, completeness, or suitability for any purpose of the Content. Any opinions and views expressed in this publication are the opinions and views of the authors, and are not the views of or endorsed by Taylor & Francis. The accuracy of the

Transcript of Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Page 1: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

This article was downloaded by: [Florida State University]On: 19 December 2014, At: 19:23Publisher: RoutledgeInforma Ltd Registered in England and Wales Registered Number: 1072954Registered office: Mortimer House, 37-41 Mortimer Street, London W1T 3JH,UK

Bijdragen: International Journalfor Philosophy and TheologyPublication details, including instructions for authorsand subscription information:http://www.tandfonline.com/loi/rjpt19

Dertiende EeuwseProblematiek Inzake HetStatuut Van De TheologieMartijn Schramaa

a Martijn Schrama O.S.A., geboren in 1944, isverbonden aan het Augustijns Instituut te Eindhovenen is lid van de redactie van het tijdschriftAugustiniana te Leuven. Hij publiceert over despiritualiteit van Augustinus, het augustinisme enhet laatmiddeleeuwse nominalisme. Hij werkt aande vertaling van een aantal preken van Augustinus.Zijn meest recente publicatie is: Augustinus. Debinnenkant van zijn denken. Zoetermeer, 1999, 265p.Published online: 25 Jul 2013.

To cite this article: Martijn Schrama (1999) Dertiende Eeuwse Problematiek InzakeHet Statuut Van De Theologie, Bijdragen: International Journal for Philosophy andTheology, 60:3, 249-278

To link to this article: http://dx.doi.org/10.1080/00062278.1999.10739736

PLEASE SCROLL DOWN FOR ARTICLE

Taylor & Francis makes every effort to ensure the accuracy of all theinformation (the “Content”) contained in the publications on our platform.However, Taylor & Francis, our agents, and our licensors make norepresentations or warranties whatsoever as to the accuracy, completeness,or suitability for any purpose of the Content. Any opinions and viewsexpressed in this publication are the opinions and views of the authors, andare not the views of or endorsed by Taylor & Francis. The accuracy of the

Page 2: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Content should not be relied upon and should be independently verified withprimary sources of information. Taylor and Francis shall not be liable for anylosses, actions, claims, proceedings, demands, costs, expenses, damages,and other liabilities whatsoever or howsoever caused arising directly orindirectly in connection with, in relation to or arising out of the use of theContent.

This article may be used for research, teaching, and private study purposes.Any substantial or systematic reproduction, redistribution, reselling, loan,sub-licensing, systematic supply, or distribution in any form to anyone isexpressly forbidden. Terms & Conditions of access and use can be found athttp://www.tandfonline.com/page/terms-and-conditions

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 3: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Bijdragen, tijdschrift voor filosofie en theologie 60 (1999) 249-278

DERTIENDE EEUWSE PROBLEMATIEK INZAKE HET STATUUT VAN DE THEOLOGIE

MARTIJN SCHRAMA

Inleiding

In onze tijd is bet verschijnsel niet onbekend dat opeenvolgende vormen van theologie-beoefening grote verschillen vertonen. Modeme theologen zijn ermee vertrouwd geraakt. Niet aileen de theologische methode of de vormge­ving, ook de thematische belangstelling van theologen blijkt in de loop van de tijd te kunnen veranderen. Zo heeft men in deze eeuw binnen de katholieke theologie de ommezwaai kunnen meemaken van een neoscholastieke naar een existentiele opvatting van waarheid. De God-is-dood-theologie, de taalanalytische benadering van bet spreken over God, de thematische belangstelling voor het kwaad en voor de zin van het lijden volgden elkaar op. De christologische problematiek betreffende de verhouding tussen God en mens in Jesus van Nazareth legde een tijdlang bet denken over de Drievuldigheid lam, terwijl op het ogenblik reflecties over de godsleer moeten concurreren met die over de ecclesiologie. Of de theologie een wetenschap is die voldoet aan de wetenschapsnormen, is een vraag die al eeuwenlang actueel blijkt. Verschillen in benadering in de theologie kunnen ontstaan naar aanleiding van maatschappelijke veranderingen die hun weerslag hebben op bet denken en beleven van de gelovige mens. Zo was de genadestrijd in de 16e en 17e eeuw niet alleen een discussie tussen twee richtingen binnen de katholieke kerk of tussen twee confessies, maar tevens de theologische uitdrukking van een pro­blematiek die ontstond toen de West-Europese mens de wereld van de mecha­nica exploreerde en zijn visie op de machine ontwikkelde. In de loop van de dertiende eeuw komt de vraag op: Is theologische kennis een kennis van speculatieve of van practise he aard? De antwoorden van de afzon­derlijke theologen zijn in dit verband niet zo belangrijk. Hun visies tesamen genomen, suggereren een bodem waaruit een dergelijke vraag kon opkomen. In dit artikel wil ik de historische ontwikkeling van de vraagstelling verhelderen.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 4: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

250 Dertiende eeuwse problematiek

Daarbij zal ook duidelijk worden dat tegen bet eind van de 13e eeuw theologen van de Schola Augustiniana deze kwestie nuanceerden en toespitsten door zich af te vragen of de theologie bet zich wel kon permitteren de experientia en bet gebied der affecten buiten de theologische inleidingsleer te houden. Zij stelden zich die vraag vanuit bet bewustzijn dat de theologische inleidingsleer moge­lijkheden moest bi~den een pastorale theologie te ontwikkelen. Dit artikel is een voortzetting van mijn studie over de monastieke theologie die in 1996 in dit tijdschrift werd gepubliceerd.1 Terwijl ik toen aandacht vroeg voor andere vormen van theologiebeoefening dan de universitaire, wil ik nu laten zien dat de verdediging van bet affect die zich in de monastieke theologie manifesteerde, ook in de ontwikkeling van de universitaire, scholas­tieke theologie te ontdekken valt. Het is daar vooral een pastorale bewogen­heid die voor bet affect opkomt.

I. Van Heilige Schrift naar Sententieboek

De term theologia

Wanneer Finkenzeller beweert: die Frage, ob die Theologie ihrem Wesen nach spekulativ, praktisch oder kontemplativ ist, ist weitgehend ein Streit um Worte, denn aile Theologen des 13. und beginnenden 14. Jahrhunderts sind sich daruber einig, dass die Theologie zuniichst eine wissenschaftliche Erkenntnis ist, die auf den Gegebenheiten der Offenbarung aujbaut; kan men zich afvragen of zijn opmerking wel recht doet aan de worsteling van 13e eeuwse theologen om waar te maken dat theologische kennis wetenschappe­lijke kennis is van een bepaalde aard. Krebs had reeds een halve eeuw v66r Finkenzeller opgemerkt, dat deze zogenaamde woordenstrijd in feite de onderscheiden waardering voor de wil en bet verstand wilde uitdrukken: Was ein unsiiglich nichtsagendes Gepliinkel um zwei aristotelische termini zu sein scheint, ist vielmehr der Ausdruck zweier grundverschiedenen Auffassungen vom Wert der Seelenkriifte und der menschlichen Lebensaufgaben.2

Het antwoord van de verschillende 13e eeuwse theologen op deze kwestie laat een gevarieerde bekommemis zien om bet begrip wetenschappelijke kennis

1 M. Schrama, 'Theologia affectiva. Traces of monastic theology in the theological prolegomena of Giles of Rome'.- Bijdragen 57(1996)381-404.

2 J. Finkenzeller, Offenbarung und Theologie nach der Lehre des Johannes Duns Scotus. Miinster, 1961, p.263; E. Krebs, Theologie und Wissenschaft nach der Lehre der Hochscholastik. Miinster, 1912, p.68.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 5: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Martijn Schrama 251

niet geheel samen te doen vallen met de aristotelische opvatting ervan. Zo wordt in vele gevallen ter verheldering de term wijsheid ingevoerd. Boven­dien wil de theoloog door de eigen invulling van de termen practisch en spe­culatief zijn antwoord nuanceren. Wanneer Finkenzeller gelijk had, zouden genoemde begrippen in feite identiek zijn en moest de lading van de term practisch door die van de term speculatief worden gedekt.

Boethius (t524) telt mathematica, fysica en theologie onder de speculatieve wetenschappen, maar theologia duidt bij hem in feite, gelijk bij de antieke filo­sofen, de metafysica aan.3 Zoals voor Boethius betekent theologus voor de be­nedictijn Jean de Fecarnp (t1078), metafysicus.4 In de tijd van Benedictus waren lectio divina en sacra pagina aequivalente uitdrukkingen, die beide naar de Hei­lige Schrift wezen. Later gaat lectio divina het lezen van de Schrift aanduiden en krijgt sacra pagina meer de betekenis van de tekst van de Schrift inzoverre zij bestudeerd wordt.5 Abaelardus vervangt de term sacra pagina door theologia. Hij is de eerste theoloog die dit woord gebruikt in onze huidige betekenis.6 Er ontstaat in de 12e eeuw een theologie van kwesties die, naarrnate de tijd voort­schrijdt, steeds uitvoeriger worden behandeld. Zo zijn de kwesties van Robert van Melun (t1167) in zijn Quaestiones de divina pagina (1143-1148), vergele­ken met die van theologen uit de tijd van Thomas, nog tarnelijk surnrnier.7

Sacra doctrina, sacra scriptura, sacra pagina en theologische speculatie zijn lange tijd synoniemen. De term sacra doctrina of theologia slaat op onderricht en onderzoek naar aanleiding van de op schrift gestelde openbaring. Sacra doctrina duidt op God die de mensen leert. Zij gaat van lezing van de Schrift tot het oplossen van speculatieve problemen waarin de Schrift niet voorziet. Bij Alexander van Hales, Fishacre, Kilwardby en Albertus Magnus bijvoor­beeld, komen de termen sacra scriptura, theologia, scientia theologiae naast elkaar voor.s Maar in Thomas' Summa zijn de verschillende betekenissen

3 ••• cum tres sint speculativae partes ... In naturalibus igitur rationaliter, in rnathernaticis dis­ciplinaliter, in divinis intellectualiter versari oportet, De Trinitate, cap.2 (PL 64,1250).

4 J. Leclercq, Initiation aux auteurs monastiques du Moyen Age. Paris, 1963, p.99 (2e druk); Un rnaftre de Ia vie spirituelle au Xle siecle, Jean de Fecamp, ed. J. Leclerq et J. Bonnes. Paris, 1946, p.76-78.

s Leclercq, Initiation, p.71-72. 6 M. Chenu, La thiologie comme science au XIJ/e siecle. Paris, 1957, p.25 (3e ed). Behalve aan

bet werk: van Chenu, heb ik een aantal teksten ontleend aan U. Ktipf, Die Anfiinge der theologischen Wissenschaftstheorie im 13. Jahrhundert. Tiibingen, 1974.

7 Chenu, La thiologie, p.24; cfr. R. Martin, Oeuvres de Roben de Melun. Leuven, 1932-52. s J. de Ghellinck, 'Pagina et Sacra Pagina'.- Melanges A. Pelzer. Leuven, 1947, p.23-59; cfr.

Albertus Magnus, I Sent., dist.l, art.l.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 6: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

252 Dertiende eeuwse problematiek

onderscheiden. Het eerste artikel handelt over de doctrina sacra, de inhoude­lijkheid van de Schrift; artikel2-8 over de scientia, de theologische speculatie; artikel 9-10 over de exegese als uitleg van de sacra scriptura. 9

Theologie en filosofie

Voor het eerst sinds de antieke wijsbegeerte kon pas in de 13e eeuw de fllo­sofie zich zelfstandig opstellen. Daardoor was dienstbaarheid aan de theologie niet meer haar enige reden van bestaan.10 Het zelfverstaan van de fllosofen veranderde dan ook. Zij begonnen te vragen naar de reikwijdte van de theolo­gie in verhouding tot hun eigen bereik, want ook de filosofie pretendeerde in de goddelijke wereld een eigen kengebied te bezitten. Daardoor kon ze met de theologie zelfs concurreren. 11 Deze concurrentie dwong met name de theolo­gen theologie en fllosofie met elkaar te vergelijken, de theologie af te grenzen van de metafysica maar ook van de Heilige Schrift zelf. In de vraag naar het statuut van de theologie als wetenschap werd deze problematiek verzameld. 12

Het zou de moeite waard zijn te onderzoeken onder welke impuls deze ontwik­keling is begonnen. Ging, onder druk van de groeiende verspreiding van aristo­telische werken, het denken zich zelfstandiger en onafhankelijker van de Kerk opstellen? Het is waarschijnlijker dater in het Westen, onder invloed van maat­schappelijke veranderingen, een ander mensbeeld ontstond en een steeds gro­tere drang naar zelfstandig, niet kerkelijk begeleid denken, waarbij de heront­dekking van Aristoteles een welkome comcidentie was. Kopf schrijft deze ontwikkeling niet op de eerste plaats toe aan de toename van aristotelisch mate­riaal. Dit laatste gebeurde trouwens in verschillende etappen. Zo was reeds in de 12e eeuw het aristotelisch wetenschapsbegrip in het Westen bekend.n

Heilige Schrift en Liber Sententiarum

Aanvankelijk betekende de term sententia de uitspraak van een kerkvader over een Schrifttekst. Zijn mening kon als glosse dienen. Later werd de betekenis

9 Summa, I, q.1; Chenu, La theologie, p.42, 78-79. 10 J. de Ghellinck, Le mouvement theologique du XJ/e siecle. Brussel, 1948, p.94-95 (2e druk);

Ktipf, Die Anfiinge, p.23-24, 51. 11 A. Zimmermann, Ontologie oder Metaphysik? Die Diskussion iiber den Gegenstand der Meta­

physik im 13. und 14. Jahrhundert. Leiden, 1965. 12 Ktipf, Die Anfiinge, p.43, 69, 269. 13 Ktipf, Die Anfiinge, p.39 en 78; cfr. W. Ullmann, Medieval Foundations of Renaissance

Humanism. London, 1977, p.53-88.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 7: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Martijn Schrama 253

verbreed van interpretatie van de Heilige Schrift naar determinatio, de oplos­sing van een kwestie binnen bet onderricbt door de magister. Aldus mocbten met de auctoritates van de kerkvaders ook de magistralia van de magisters geciteerd worden. Zo ontstond een scbeiding tussen de speculatieve theologie waarin naar aanleiding van de Schrift werd gedisputeerd, en de verklarende theologie of exegese waarin de Schrifttekst zelf werd verbelderd. De specula­tieve theologie ging zicb ontwikkelen tot een wetenscbap in aristoteliscbe zin met grote nadruk op de logica, terwijl de exegese de geijkte methoden van de grammatica en de retorica bleef toepassen. 14

Een duidelijke structuur kreeg de bezinning over de theologie als weten­scbappelijke kennis pas in de tweede belft van de l3e eeuw. Volgens Kopf is de vervanging onder Alexander van Hales15 van de Heilige Schrift als leer­hoek voor theologiestudenten door bet Liber Sententiarum van Petrus Lom­bardus, van beslissende invloed geweest. Ook de drang om theologie en meta­fysiek van elkaar te onderscbeiden beeft bet statuut van de theologie mede bepaald.16 Zo omschreven Alexander van Hales en Robert Kilwardby17 dit onderscbeid in termen van goddelijke verlicbting en autonomie van de men­selijke rede. Duplex est modus scientiae: unus divina inspiratione, alius humana inventione. 18

Roger Bacon19 betreurde bet dat men de Schrift als textus de ore Dei en bet cursoriscbe commentaar daarop verliet ten gunste van de quaestiones. Hij kende een ongezonde invloed toe aan bet Liber Sententiarum dat hij slecbts

14 Chenu, La thiologie, p.25-26. 1s Alexander van Hales ( c.ll86-1245), doctor irrefragabilis, studeerde in Parijs, werd c.l220

magister in de theologie, trad in 1236 in de orde der minderbroeders, en bleef te Parijs doceren. Zijn Summa werd voltooid door Willem van Middleton en anderen, E. Gassmann, Metaphysik und Heils­geschichte. Eine theologische Untersuchung der Summa Halensis. Miinchen, 1964.

16 Kopf, Die Anfiinge, p.39, 78, 269. 17 Roberti Kilwardby De natura theologiae, ed. F. Stegmuller. Miinster, 1935. Kilwardby (tl279)

studeerde in Parijs, doceerde als dominicaan te Oxford. In 1261 werd hij aartsbisschop van Kantel­berg. In Oxford werd Aristoteles gemakkelijker aanvaard dan in Parijs, cfr. F. Van Steenberghen, La philosophie au Xllle siecle. Leuven, 1966.

18 Alexander van Hales, Summa, introd., q.l, cap.4, art. I ; Robert Kilwardby, Quaestiones in Librum Primum Sententiarum, q.7 (ed. J. Schneider. Miinchen, 1986, p.l8). Ook anderen werkten met dit onderscheid zoals Thomas van Aquino, Summa I, q.l, art. I : quod necessarium fuit ad huma­nam salutem, esse doctrinam quamdam secundum revelationem divinam praeter philosophicas dis­ciplinas quae ratione humana investigantur. Cfr Chenu, La thiologie, p.44, 51-52, 68 en Kopf, Die Anfiinge, p.43 en 170.

19 Bacon werd geboren in 1214. Hij doceerde in Parijs en Oxford. Kort na 1250 werd hij min­derbroeder. Hij voltooide in 1292, zijn laatste levensjaar, bet Compendium Studii Theologiae, cfr. Roger Bacon, Compendium of the Study of Theology, ed. T. Maloney. Leiden, 1988.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 8: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

254 Dertiende eeuwse problematiek

een Summa magistralis noemde.20 Ook Robert Grosseteste21 had, vanuit een geheel eigen opvatting over de wetenschappelijkheid van de theologie, bezwaren tegen een theologie van kwesties. Om de Schrifttekst te kunnen ver­helderen bepleitte hij een uiterst nauwkeurig exegetisch-patristisch onderzoek. Nimmer wilde hij komen tot speculaties over de articuli fidei zonder daarin eerst de tekst van de Heilige Schrift te betrekken.22

Men kan zich afvragen of niet juist de behoefte aan een wetenschappelijke fundering van de theologie - met als gevolg de constructie van principia die door de zaligen in bet hemelse vaderland geweten en door de gelovigen op aarde worden geloofd - ertoe geleid heeft de tekst van de Heilige Schrift tot articuli fidei samen te vatten. De speculatieve theologie zal vooral de articuli fidei als vertrekpunt nemen. De kwestie Utrum sacra doctrina sit scientia komt voor bet eerst rood 1240 aan de orde. Alexander van Hales stelt de vraag aldus: An modus sacrae scrip­turae sit artificialis vel scientialis.23 De termen artificialis en scientialis zijn bier synoniemen. Volgens Alexander verlangt wetenschappelijke kennis een rationele inspanning van de theoloog, wijsheid een affectieve. In Alexanders tijd krijgt vooral bet subject dat theologiseert aandacht. Latere theologen zul­len bij voorkeur bet object van de theologie beschouwen en met die instelling de inhoud van de theologie meer ken- en taalmatig benaderen. Hun belang­stelling blijkt uit de vraag naar de modi procedendi, de wegen waarlangs bet doel wordt bereikt. De theoloog moet met verschillende literaire genres reke­ning houden: narrativus, argumentativus, praeceptivus, promissivus.24

20 Blijkens een tekst daterend van 1267, cfr. A. Little, 'The Franciscan School at Oxford in the Thirteenth Century'.- Archivum Franciscanum Historicum 19(1926)808-809. Vijfentwintig jaar later, in 1292, komt Bacon er op terug in zijn Compendium Studii Theologiae: Quamvis autem prin­cipalis occupatio studii theologorum deberet esse circa textum sacrum, sciendum est, ut probatum est multipliciter in priori parte, tamen a quinquaginta annis theologi principaliter occupati sunt circa quaestiones, quod patet omnibus per tractatus et summas et honera equorum a muftis compo­sita. Non sic circa sacratissimum textum Dei. Propter quod proniores sunt theologi ad recipiendum tractatum de quaestionibus quam de textu. Et ideo volo deservire eis, primo in his quae magis dili­gunt, quaniam prima pars prudentiae est, eius cui loqueris aestimare personam (Maloney, p.48).

21 Robert Grosseteste (t1253) doceerde in Oxford. Hij werd minderbroeder en in 1235 bisschop van Lincoln.

22 For Grosseteste, what nature is to science, the Bible is to theology. The Bible and nothing else, R. Southern, Robert Grosseteste. The Growth of an English Mind in Medieval Europe. Oxford 1986, p.l73-174.

23 Summa, introd., q.1, cap. I, art.1; cfr. Chenu, La theologie, p.40. 24 Bijvoorbeeld: Cum non sit hie modus diversivus, diffinitivus et collectivus, sed narrativus tan­

tum, historicus, parabolicus et huiusmodi, qui non pertinent ad scientiam, Kilwardby, Quaestiones I Sent., q.7 (Schneider, p.l8); cfr. Chenu, La theologie, p.42-45.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 9: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Martijn Schrama 255

Ofschoon Bonaventura25 zich had gekeerd tegen het invoeren van Aristoteles' werken in de faculteit van theologie, door te verklaren dat Christus de enige Magister was, verdedigde hij als eerste uitdrukkelijk dat niet de Heilige Schrift maar het Sententieboek van Lombardus het onmiddellijke materiaal leverde waarmee de theoloog moest werken. Hij kwam tot deze opvatting, omdat de beoefening van de theologie een eigen modus procedendi vereiste, onderscheiden van die van de Heilige Schrift. 26

De opvatting over de methode van de theologie werd echter v66r hem nog sterk bepaald door de tekst waarmee de theoloog werkte, namelijk de Schrift. 27 Verbonden als de theologie met de Schrift was, bestond vanouds haar werkwijze uit de narratio.28 Daarom hielden voorgangers en tijdgenoten van Bonaventura de methode van de Schrift voor symbolicus et narrativus, en onderstreepten zij dat ook de theologische kennis zich in deze methode moest Iaten inkaderen. Theologie mocht niet uit louter rationeel onderzoek bestaan.29

Maar Bonaventura spreekt deze mening tegen. De Schrift als het woord van God is credibile ut credibile, terwijl in het Sententieboek de Schrift wordt gezien als credibile ut intelligibile. Door een subalternatio legt Bonaventura de verbinding tussen het werk van Lombardus en de Heilige Schrift. 30 Het

25 Bonaventura (tl274) schreef als minderbroeder zijn commentaar op Petrus Lombardus' Liber Sententiarum van 1250 tot 1254. Cfr. T. Soiron, Doctoris Seraphici S. Bonaventurae Prolegomena ad sacram theologiam. Bonn, 1932.

26 In Bonaventura, Sent., prol., q.2 is de modus procedendi van de theologie perscrutatorius et inquisitivus, niet revelativus, praeceptivus et orativus, zoals de Heilige Schrift zelf. Voor Bonaven­tura's meer spirituele opvatting van wetenschap, cfr. M. Schrarna, 'Ik geloof in de Heilige Geest. Sint Bonaventura en de zeven geestesgaven'.- Communio 18(1993)365-367.

27 Bijvoorbeeld: Theologicus modus est poeticus vel historialis vel parabolicus, ergo non est artificialis. Omnis modus artis et scientiae est per sermones manifestos. Modus sacrae scripturae est per sermones mysticos, ergo non est artificialis vel scientialis, Alexander van Hales, Summa, introd., q.l, cap.4, art.!, arg.l-3.

28 Hugo van Sint Victor spreekt in De sacramentis over de series narrationis die de loop van de messiaanse tijd aangeven, The Didaskalion of Hugh of Saint Victor, ed. J. Taylor. New York, 1961 (herdruk 1991), p.146-147. Cfr. M. Chenu, La theologie au Xl/e siecle. Paris, 1966, p.200-209 (2e druk).

29 Bonaventura haalt hun positie aan: Modus procedendi in parte scientiae debet esse uniformis modo totalis scientiae; sed modus procedendi in sacra scriptura est typicus et per modum narratio­nis, non inquisitionis; cum ergo liber iste pertineat ad sacram scripturam non debet procedere inqui­rendo, Sent., prol., q.2 obj.4; cfr. Chenu, La theologie, p.56.

30 Sicut a/ius modus certitudinis est in scientia superiori et inferiori, ita a/ius modus certitudinis est in sacra scriptura eta/ius in hoc libro [Petri Lombardi] et ideo a/ius modus procedendi, Sent., prol., q.2 ad 4. Cfr. J. Beumer, 'Thomas von Aquin zum Wesen der Theologie'.- Scholastik 30(1954)195; G. Tavard, Tranciency and Permanence. The Nature of Theology according to Saint Bonaventure. New York, 1954, p.135-140.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 10: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

256 Dertiende eeuwse problematiek

onderscheid tussen Schrift en Sententies ziet men in het verhalende karakter van de Schrift en het bewijzende karakter van de Sententies.

II. Theologie als wetenschappelijke kennis

Wetenschap en wijsheid

De scholastieke wetenschapstheorie berust op aristotelische fundamenten, die met behulp van augustijns gedachtegoed worden verbreed, omdat het weten­schapsbegrip van Augustinus de theologie meer ruimte gunt. In de vraag of theologie wetenschappelijke kennis is, wordt niet gezocht naar wetenschap als een systeem van vraagstelling, methode en kennis, maar naar een toestand van kennen en een bepaalde graad van zekerheid. Men bedient zich daarbij van een op Aristoteles teruggaande psychologie. Volgens deze psychologie zijn de actuele handelingen van de mens (operatio, actus secundus) gegrond op de bekwaamheden van de ziel (habitus, actus primus), die op hun beurt weer voortkomen uit de vermogens van de ziel (potentia animae).31

Tot de habitus van kennen behoren geloof, mening, wetenschap en inzicht. De ziel in haar gericht zijn op de waarheid kan in die betrokkenheid vijf ver­schillende akten voortbrengen: ars, scientia, prudentia, sapientia en intellec­tus. Hiervan is de wetenschap die habitus of houding, waardoor de mens in staat is tot bewijsvoering. Wetenschap is daarom een scientia argumenta­tiva.32 Het voorwerp van wetenschap moet van een algemene, noodzakelijke en onveranderlijke aard zijn, want wetenschap is inzicht in het wezen van een zaak of in haar wezenlijke verhoudingen. Het aristotelisch wetenschapsbegrip wil tot zekere kennis komen door de oorzaak te kennen. Voor Aristoteles is de zichtbare wereld de normale weg om de Eerste Oorzaak te achterhalen. De wetenschap bereikt haar voltooiing in de wijsheid als het kennen van de Eerste Oorzaak. Daarin immers komt het kennen van het onveranderlijke wezen van de dingen tot voltooiing. Aristoteles kent geen scheiding tussen het zichtbare en het onzichtbare, tussen het uiterlijke en het innerlijke. Zijn vertrekpunt in het kennen is de buitenwereld van de mens. Bij Augustinus zal dat echter de binnenwereld zijn.33

Voor Augustinus is wijsheid verbonden met de contemplatie van de eeu­wige, onzichtbare waarheden, de intelligibile werkelijkheid, waardoor de

31 Zie bijvoorbeeld Thomas van Aquino, Summa, la.IIae, q.57; Kopf, Die Anfiinge, p.271. 32 Aristoteles, Ethica Nicom. VI, 3; Kopf, Die Anfiinge, p.218. 33 Chenu, La theologie, p.92.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 11: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Martijn Schrama 257

mens toegang krijgt tot de zaligheid. Wetenschap houdt zich bezig met de voorbijgaande, zichtbare wereld. Alle wetenschappen vormen een propae­deuse om methodisch met de Schrifttekst te kunnen omgaan. Wetenschap en wijsheid verhouden zich als uti enfrui.34 Augustinus blijft met zijn denken over wetenschap binnen het kader van de intellectus fidei, het geloof dat naar verstaan reikt. 35

Wat Augustinus' antropologie onderscheidt in ratio superior (intellectus, sapientia) en ratio inferior (ratio, scientia) is binnen het denken van Aristo­teles een geheel. Aristoteles beschouwt de wereld niet als een regio dissimi­litudinis die het onderscheid tussen het eeuwige en het voorbijgaande tekent, maar als de enige weg om de Eerste Oorzaak te bereiken. In de 13e eeuw -in een steeds groter verlangen naar zekerheden gefundeerd in de zichtbare wereld -doet men daar zijn voordeel mee.36 Niet alleen de theoloog, maar met behulp van Aristoteles kan nu zelfs de filosoof beweren dat wetenschap voltooid wordt in wijsheid. Omdat de thomisten dit laatste onderstrepen, raken zij in discussie met de augustinisten die de interioriteit van de mens en zijn hang naar gelukzaligheid benadrukken, en ook dat de genade absolute gelding bezit, en dat de theologische antropologie voor heel het denken bepalend is. 37

Er was in de 13e eeuw een nieuw evangelisch elan ontstaan. Telkens zal soort­gelijk evangelisch vuur door een heroplevend augustinisme worden gevoed. Zo bracht in de 13e eeuw Kilwardby's Tabulae super Originalia Patrum38 tot stand wat in de 16e eeuw door de heruitgave van Augustinus' oeuvre werd bewerkt. Kilwardby had een grote kennis van Augustinus' werken. Hij was

34 Augustinus spreekt over uti enfrui in De Doctrina Christiana 1,4-5. Boek ll,7 handelt, in bet kader van de gaven van de Heilige Geest, over de wetenschap en de wijsheid. In De bono coniugali, c.9 rekent hij de wijsheid tot de goederen die om zichzelf nagestreefd moeten worden: Sane viden­dum est alia bona nobis deum dare, quae propter se ipsa expetenda sunt, sicut est sapientia, salus, amicitia; alia quae propter aliquid sunt necessaria, sicut doctrina, cibus, potus, somnus, coniugium, concubitus. Horum enim quaedam necessaria sunt propter sapientiam, sicut doctrina.

3S J. Beumer, Thomas von Aquin, p.210-214. 36 Voor een kort overzicht van de 13e eeuwse receptie van de aristotelische wetenschapsopvat­

ting, zie P. Prassel, Das Theologieverstandnis des Agidius Romanus. Frankfurt 1983, p.88-90. 37 Les augustiniens, plus mystiques apparemment, n'avaient pas su realiser /'unite spirituelle

d'une lime, dont l'acte premier de religion serait l'exercice meme de sa raison; avec saint Thomas /'immense curiosite de /'intelligence humaine devient acte religieux, bien mieux exercice de foi, Chenu, La theologie, p.100; cfr. p.97, 105-1{)6,

38 D. Callus, 'The 'Tabulae super Originalia Patrum' of Robert Kilwardby' .- Studia Mediaevalia in honorem R. Martin. Brugge, 1948, p.243-270.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 12: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

258 Dertiende eeuwse problematiek

een tegenstander van de visie van Thomas die Aristoteles in zijn geheel emstig wilde nemen om de discussie met zijn tijdgenoten te kunnen aangaan. Kil­wardby is te vergelijken met Bonaventura. Hij beschouwde Aristoteles als een reservoir om de lacunes in Augustin us aan te vullen. 39

Toen binnen de theologie de eisen van de aristotelische opvatting van weten­schappelijke kennis zich sterker deden gelden, hebben theologen zich op ver­schillende manieren daartegen gewapend. Sommigen stelden hoven de notie wetenschap die van wijsheid, een vorm van kennen die het affect inte­greerde.40 Anderen brachten de term wetenschap terug tot de betekenis zoals die door Augustinus werd omschreven. Geheel in de lijn van Augustinus verklaart bijvoorbeeld Odo Rigaldi41 , dat wetenschap in het algemeen iedere vorm van verstandelijke en zekere kennis is.42 Dat ook theologische kennis voor wetenschappelijk kon doorgaan, liet Willem van Auxerre43 reeds zien door de artikelen van het geloof als princi­pia te benoemen.44 Dat daarentegen de theologie helemaal geen wetenschap maar wijsheid moet heten, brengt de Summa Halensis naar voren. De theolo­gie is immers betrokken op de affecten. Zij is sapientia ut sapientia; metafy­sica is sapientia ut scientia; de overige wetenschappen zijn scientiae ut scien­tiae.45 Volgens Alexander hebben zowel de theologie als de metafysica God

39 Kilwardby, Quaestiones I Sent. (Schneider, p.55*-56*). 40 Alexander van Hales, Roland van Cremona, Albertus, Bonaventura (sapientia quae simul dicit

cognitionem et affectum, Sent., proem., q.3); cfr. Chenu, La thiologie, p.68, 93-96. 4 ' Odo Rigaldi werd in 1236 minderbroeder en doceerde in Parijs vanaf 1242. Hij stierf in 1275.

B. Pergamo, 'De quaestionibus ineditis Fr. Odonis Rigaldi, Fr. Guilelmi de Melitona et Cod. Vat.Lat. 782 circa naturam theologiae' .- Archivum Franciscanum Historicum 29( 1936)3-54, 308-354.

42 Si autem dicatur scientia communiter omnis intellectiva cognitio certa quae quidem non est virtus, hoc modo concedendum est quad theologia est scientia . .. quod theologia sit sapientia; nihil tamen prohibet earn dici scientiam extenso nomine scientia, Quaestiones, q.1 sol; cfr. Kopf, Die Anfiinge, p.153.

43 Willem van Auxerre (tl231), seculier, doceerde in Parijs. Zijn Summa Aurea dateert van v66r 1220. Hij maakte als een der eerste theologen gebruik van het toenmalige pas ontdekte aristotelische materiaal, Chenu, La thiologie, p.31-32.

44 Si in theologia non essent principia, non esset ars vel scientia ... Quanto autem maior est fides in aliquo, tanto citius et clarius videt huiusmodi rationes, quoniam fides est illuminatio mentis ad videndum deum et res divinas, et quanto magis illuminatur, tanto clarius videt anima, non tantum quod ita est sicut credit, sed quomodo ita est, et quare ita est ut credit, quod est intelligere, Summa Aurea, prol. (Paris, 1500). Cfr. J. Beumer, 'Die Theologie als intellectus fidei. Dargestellt an Hand der Lehre des Wilhelms von Auxerre und Petrus von Tarentasia'.- Scholastik 17(1942)32-49; J. HOOI, Articuli fidei. Eine begriffsgeschichtliche Arbeit. Freiburg, 1962.

45 Theologia igitur, quae perficit animam secundum affectionem movendo ad bonum per princi­pia timoris et amoris, proprie et principaliter est sapientia, Alexander van Hales, Summa, introd. q.1 cap.l.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 13: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Martijn Schrama 259

als eerste voorwerp van beschouwing. Daarom zijn beide wijsheid, maar de theologie is wijsheid in eigenlijke zin vanwege de affectieve verificatie.46 Ook voor Roland van Cremona47 is de theologie wijsheid, geen wetenschap of kunde. Veel auteurs, die spreken over de theologie als wijsheid, halen bij voorkeur Augustinus aan;48 terwijl zij, die de theologie als wetenschap in brede zin beschouwen, haar dikwijls in strikte zin wijsheid noemen.49 In feite pleit men met een beroep op Augustinus voor een breder wetenschapsbegrip dan het aristotelische. Volgens anderen, zoals Robert Kilwardby, is de theologie als wetenschap tevens wijsheid inzoverre zij tot doel heeft het affect voor te bereiden op, en het te doen ontvlammen in verlangen naar de overeenstemming met het hoog­ste Ware en in het beminnen van het hoogste Goede. so Er zijn volgens hem twee soorten doelen of vormen van gebruik wanneer het gaat om theologie als wetenschappelijke kennis. Finis enim sive utilitas scientiae est reparare vel affectum nostrum vel aspectum.51 Kilwardby verbindt de wijsheid met con­templatie.

De theologische inleidingsleer

Reeds Alexander van Hales formuleerde als inleiding op zijn theologie een reeks vragen. Spoedig daarop voerde rond 1240 Richard Fishacre52 het causa­schema in om dit geheel van vragen te ordenen. Robert Kilwardby nam deze ordening over.53

46 A/ius est TTUJdus scientiae qui est secundum comprehensionem veritatis per humanam ratio­nem, a/ius est TTUJdus scientiae secundum affectum pietatis per divinam traditionem, Summa, introd., q.1, cap.4, art.1 ad 2; ut cognitio secundum gustum, et ideo debet dici sapientia a sapore affectionis, ibidem, cap.1, crp.

47 Dominicaan, doceerde in Parijs en Toulouse, stierf in 1259. 48 Augustinus, De Trinitate 12,14,22; 12,15,25; 13,1,1; 14,1,3. 49 Albertus Magnus, John Peckham (sapientia est sapida scientia) en Petrus van Tarentasia,

Ktipf, Die Anfiinge, p.219. so Scientia ut sapientia intendens aTTWrem veri boni et cultum dei ... secunda habet praeparare

affectionem et accendere affectum in consensum summi veri per se et aTTUJrem summi boni, Quaest.2, art.1, cap.1, crp. (Robert Kilwardby, De Natura Theologiae, ed. F. Stegmtiller. Munster, 1935, p.29).

5I Kilwardby, Quaestiones I Sent., q.lO (Schneider, p.24). 52 Dominicaan, doceerde te Oxford van 1236 tot aan zijn dood in 1248. Naar zijn mening is de

theologie geen demonstratieve wetenschap: quod haec scientia vel scriptura non est deTTUJnstrativa nee decurrit a premissis ad conclusionem; non enim, ut dictum est, innititur rationi sed scriptoris auctoritate, Sent., prol., cfr. R. Long, 'The science of theology according to Richard Fishacre'. -Medieval Studies 34(1972)71-98.

53 Chenu, La theologie, p.45-46.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 14: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

260 Dertiende eeuwse problematiek

Het schema van de vier causae werd in de artes al sinds de 12e eeuw benut en was ontleend aan Aristoteles die het had samengesteld als een vragenlijst met oog op onderzoek van zaken welke in de Physica ter sprake werden gebracht. 54 Later werd het schema niet aileen toegepast op natuurproducten, maar ook op het cultuurproduct bij uitstek, de tekst van een geschrift. Van toen af ging men het mede gebruiken om het statuut van de wetenschap vorm te geven. Of de theologen het schema direct van de fllosofen ovemamen, of door bemiddeling van een andere discipline, is niet duidelijk. In tegenstelling tot de theologische bleven in de filosofische inleidingsleer de vragen naar het wetenschapskarakter, de eenheid en de noodzaak van de fllosofie buiten beschouwing. 55

In de tweede helft van de 13e eeuw was het reeds gewoonte, dat de theolo­gische inleidingsleer werd geordend volgens het causa-schema. Vele theo­logen behandelden achtereenvolgens het voorwerp van de theologie als de causa materia/is; het kenvermogen van de theoloog als de causa forma/is; de vrijheid van God en van de mens als de causa efficiens; en de liefde als de causafinalis.56 Ofschoon volgens Kopf hiermee meer de macht van het schema gemoeid was dan een eigen keuze tot ordening, bleek binnen de geijkte structuur wei een persoonlijk verschil in aandacht mogelijk. Zo Iaten enkelen de behandeling van sommige causae achterwege, veranderen anderen de volgorde van behandeling, of bepalen zij de inhoud van de causa-terminologie verschillend. Meestal werd de causa materia/is als object van de theologie het uitvoerigst behandeld, terwijl men onder de causa finalis het practische of speculatieve gehalte van de theologische kennis te berde bracht. Maar gelijkluidende termen dekken hier niet steeds dezelfde inhoud. Hoewel de opbouw van de theologische inleidingsleer per auteur verschilde, werd ze meestal wei gevat in het schema der vier oorzaken, zoals Bonaven­tura, Robert Kilwardby, Walter van Brugge, John Peckham en Aegidius Romanus Iaten zien. Richard Fishacre en Richardus Rufus voerden nieuwe thema's in. 57 Gewoonlijk werd de causa materia/is het meest uitvoerig behan­deld. Aegidius geeft daarvan een duidelijke getuigenis. Peckham behandelde

54 Aristoteles, Physica ll,3 (194b 23- 195a 3) en Analytica Posteriora ll,11 (194a 21-23). 55 Kopf, Die Anfiinge, p.69. 56 We vinden een derge1ijke opsomming bij Robert Kilwardby en Aegidius Romanus. Hendrik

van Gent geeft haar in omgekeerde volgorde, Kopf, Die Anfiinge, p.69, 276-285. 57 John Peckham, Parijs 1267; Aegidius Romanus, augustijner eremiet, Parijs 1276; Richardus

Rufus, minderbroeder, Oxford 1250; Walter van Brugge, Parijs 1266.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 15: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Martijn Schrama 261

vooral de causa forma/is. Petrus van Tarentasia en Walter van Brugge besteedden veel aandacht aan bet onderscheid tussen de causa efficiens en de causa finalis. Will em de Ia Mare ging op aile causae uitvoerig in. 58

Het doe/ van de theologie

Niet vanwege de confrontatie van bet kenbereik der theologie met dat der filo­sofie, maar binnen de discussie tussen monastieke en scholastieke theologie ontstond in de 13e eeuw de vraag naar bet doel van de theologie.59 Heeft de theologie een doel dat van contemplatieve of van actief-practische aard is? In de tweede helft van de 13e eeuw werd dit probleem binnen bet geijkte kader der causae ter sprake gebracht en koppelde men bet aan de kwestie of theolo­gie wetenschappelijke kennis voortbracht. Als theologie inderdaad wetenschap is, zo had men in een eerder stadium gevraagd, wat is dan bet onderscheid tussen theologische en andere weten­schappelijke kennis? Is de theologische kennis zeker? Is theologie als weten­schap een eenheid van kennis? Is haar doel zodanig dat theologie een prac­tisch of een speculatief we ten kan worden genoemd? Wat is bet voorwerp van de theologie, waar gaat ze over? Wat is haar methode? En over welke ver­mogens beschikt bet theologiserend subject om bet voorwerp van de theologie ter sprake te kunnen brengen? Deze vragen bingen samen met de eis van veri­ficatie van theologische uitspraken. Binnen deze ontwikkeling kwam bet theologisch denken tot een formulering van eigen opvattingen over wetenschap, kenleer en doel, waarbij bet steeds meer werd gedwongen gebruik te maken van aristotelische begrippen.60

V66r Hendrik van Gent61 was bet getal der thema's beperkt. Hendrik breidde bet aantal vragen en de behandeling ervan uit tot een uitvoerige, vooral kenkritische inleiding op de theologie. Waarschijnlijk gebeurde dit mede onder invloed van de veroordeling van bet heterodox aristotelisme in 1277. Sindsdien moest de theologie, meer dan tevoren, een eigen theologi­sche leer over kenbereik, wetenschap en doel ontwikkelen. Tegelijk groeide ook de aandacht voor de geloofsakt. De 14e eeuwse theologen tenslotte

ss Petrus van Tarentasia, dominicaan, Parijs 1259; Willem de Ia Mare, minderbroeder, Parijs 1274. Cfr. Kopf, Die Anfiinge, p.69-70.

S9 Voor bijvoorbee1d Aegidius Romanus (t1316) zie Schrama, 'Theo1ogia affectiva', p.392-395. 60 M. Schrama, Gabriel Biel en zijn leer over de Allerheiligste Drievuldigheid volgens het eerste

boek van zijn Collectorium. Miinchen, 1981, p.22-28. 6I Doceerde als seculier te Parijs vanaf 1275 en over1eed in 1293.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 16: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

262 Dertiende eeuwse problematiek

gaven deze systematische benadering in de proloog van hun commentaar op het Liber Sententiarum een vaste plaats.62

De vraag naar het speculatief of practisch gehalte van de theologie ging over de kwestie of de theologie aileen op het kenvermogen en de kennis een beroep deed of dat ze nog andere vermogens van de ziel aansprak. De behan­deling van de vraag naar het speculatief of practisch gehalte werd geordend ofwel onder de causa finalis, ofwel onder de vraag naar het wetenschapska­rakter van de theologie (Alexander van Hales, Peckham en Thomas in zijn Sententiecommentaar), ofwel onder de causa materia/is (Fishacre en Albertus in zijn Summa); ook vond zij helemaal ge'isoleerd plaats (Odo, Albertus in zijn Sententiecommentaar, Willem van Middleton, Petrus van Tarentasia, Willem de la Mare en Thomas in zijn Summa). Odo, Willem van Middleton, Fishacre, Albertus en Thomas maken een onder­scheid tussen het defmitieve en volkomen doel van de theologie dat ligt in de hemel als vaderland, en het tijdelijke en onvolkomen doel dat onderweg hier op aarde speelt. 63

Theologia als scientia practica

In de eerste helft van de 13e eeuw zijn de theologen van mening dat theolo­gie een practische wetenschap is. Zij leggen nadruk op het affectief gehalte van het theologiserend subject. De theologie heeft met een boven zichzelf uit­stijgende waarheid te doen, die zichzelf waarborgt door de affectieve krachten van de vreze en de liefde voor het goede aan te spreken. In de tweede helft van de 13e eeuw kreeg het uitwendig handelen of het ethisch gehalte van het theologiserend subject een sterkere nadruk. Slechts weinige theologen bleven wijzen op het affectief gehalte van het theologise­rend subject. Zo onderstreepte aanvankelijk Albertus het affectief karakter van de theologische wetenschap,64 en zijn leerling Ulrich van Straatsburg65

62 Schrama, Gabriel Biel, p.79-87, 106-108; Mo Schrama, 'La foi et la theologie dans le Prolo­gue du Commentaire des Sentences de Hugolin d'Orvieto (t1373)'o- Schwerpunkte und Wirkungen des Sentenzenkommentars Hugo/ins von Orvieto, hrsgo Wo Eckennanno Wiirzburg, 1990, po145-196o

63 Kopf, Die Anfange, po188, 203° 64

o 0 0 unum secundum pietatem cultus dei 0 0 0 alterum est finis intentionis et hie est coniungi intel­lectu et affectu et substantia cum eo quod colitur prout est finis beatificanso Et ideo ista scientia proprie est affectiva, id est veritatis, quoe non sequestratur a ratione boni, et ideo perficit et intel­lectum et affectum o o o quia intellectus ordinatur ad affectum ut ad finem, I Sent., dol, arto4 crpo

65 Dominicaan, studeerde van 1248 tot 1254 onder Albertus Magnus, lector in Straatsburg vanaf 1272 tot aan zijn dood in 1277 0

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 17: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Martijn Schrama 263

volgde hem daarin. Maar in zijn Summa sloot Albertus zich aan bij de fran­ciscanen die de verificatie van theologische uitspraken bepleitten en deze in het deugdzame handelen zagen. Ulrich evenwel bleef vasthouden aan de oudere mening: Cum sit deus ... non sufficienter cognoscitur sola specula­tione sine affectione, quia bonum quod non amatur nemo potest perfecte cog­noscere. Hij noemde theologische kennis een notitia affectiva secundum affectumfruitionis dei.66

Odo is van mening, dat de theologie omhoog voert, hoven de kennis uit. De theologie leidt naar het handelen en is dus practisch van aard.67 Willem van Middleton acht de theologie een practische kennis, omdat haar innerlijk doel de affectieve opname van de gedachte inhoudt. Haar uiterlijk doel is de ver­werkelijking van het innerlijke in het individuele, familiale en politieke leven. Kilwardby onderstreept het practische gehalte van de theologie. Zoals bij hem gaat ook bij Willem de la Mare de theologie op in ethiek.68

DI. Theologia atTectiva

Theoria en contemplatio

Om de vraag naar het practische en speculatieve gehalte van de theologie ver­der te kunnen verhelderen, moet gewezen worden op de term affectivus, die in de geschiedenis van de theologie aan de term practicus voorafgaat. Het niet­kenmatige gehalte van de theologie was in de 12e eeuw onder inspiratie van Bemardus van Clairvaux met de term affectivus bestempeld. 69 In de tweede helft van de 13e eeuw zal er een verschuiving van aandacht plaats vinden van affectivus naar practicus. De term practicus werd ontleend aan het begrippen­paar praxis en theoria, dat Aristoteles bezigde in het kader van de weten­schappelijke kennis. 70

De Griekse wijsgeer had kennis onderverdeeld in theoretische en practische kennis. Ten tijde van de invoering van de term practicus in het theologische dis­coors was er echter tussen monastieke en scholastieke theologen een discussie

66 Finis huius scientiae est notitia affectiva secundum affectum fruitionis dei, I Sent, tract.2, cap.4, zie Kopf, Die Anfange, p.202 en 204.

67 ••• ordinotur ad sapientiam in qua est sapor et gustus in affectu ... Quoniam igitur theologia secundum suumfinem non sistit in pura cognitione, sed ulterius ordinot ad opus, ideo dicendum est quod haec scientia sit practica, Odo, Quaestiones, q.5 crp; Kopf, Die Anfange, p.202.

68 Kopf, Die Anfange, p.203-204. 69 Schrama, 'Theologia affectiva', p.386-390. 1o Aristoteles, Ethica Nicom. VI, I.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 18: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

264 Dertiende eeuwse problematiek

gaande over bet doel waarom en de wijze waarop theologie beoefend moest worden. In die discussie werd bet verschil betrokken tussen de contemplatieve en andere kerkelijke leefwijzen.71 Van Petrus Venerabilis werd gezegd dater in zijn beschouwend gebed (theoria) niets was dat hij verwaarloosde. Bernardus noemt bet Hooglied een theoreticus sermo, een contemplatieve tekst. Ook de termen theorica mystica en theorica studia betekenden de liefde tot bet beschou­wend gebed. 72

De samenhang van de theologische arbeid met bet dagelijkse Ieven van de theoloog vormde in de 13e eeuw een actueel probleem, dat bij voorkeur in de Disputationes de quolibet ter sprake werd gebracht. In dit verband behandelde men ook de geloofsakt. Pas sinds Hendrik van Gent vond een uitvoerige beschouwing over geloven haar plaats in de theologische inleidingsleer.73

Het begrip contemplativus werd in de 13e eeuw dus niet aileen gebruikt als vertaling van bet aristotelische theoreticus, maar ook om een religieuze levenshouding aan te geven. Contemplativus kon derhalve slaan op de religi­euze levenshouding die boger stond dan bet actieve bestaan in de wereld, maar kon ook slaan op speculatieve kennis in onderscheid van practische. 74

De spirituele benadering van de theologie door monastieke theologen, uitge­drukt in de term contemplatio, werd door bet veld winnen van de begrippen­paren theoria/praxis en scientia speculativalscientia practica langzamerhand verdrongen. Hierdoor verloor de inhoud van de begrippen contemplatie en speculatie allengs bet affectieve moment. De aandacht voor bet theologise­rend subject werd ingeruild ten gunste van de aandacht voor bet object van theologie. Het invoeren van bet begrippenpaar theorialpraxis verzwakte dus bet bewustzijn dat theologie, hoe streng methodisch zij ook te werk mocht gaan, toch vooral een reflectie moest zijn die door de homo spiritalis werd uit­gevoerd.75

71 J. Leclercq, Etudes sur /e vocabulaire monastique du Moyen Age. Roma, 1961; J. Leclercq, Initiation aux auteurs monastiques du Moyen Age. L'amour des /ettres et /e disir de Dieu. Paris, 1963 (2e druk).

72 Non relinquebat partem aliquam theoriae intactam, Leclercq, Initiation, p.98-99; cfr. L. Gougaud, 'La theoria dans Ia spiritualitc5 mc5dic5vale' .-Revue ascetique et mystique 3(1922)381-394.

73 K<>pf, Die Anfiinge, p.l73. De quodlibetale kwesties van die tijd Iaten een grote interesse zien in de verhouding tussen wil en verstand in de geloofsact, cfr. P. G1orieux, La litterature quodlibeti­que de /260 a 1320, 2 tom. Paris, 1925-1935.

74 Peckham oefent kritiek uit op de identificatie van contemplatief-actief met speculatief-prac­tisch, K<>pf, Die Anfiinge, p.195, 206.

75 C. Mayer, Augustins Lehre vom homo spiritalis.- Homo spiritalis. Festgabe L.Verheijen. Wiirzburg, 1987, p.3-60. M. Schrama, 'Studere debemus earn viriliter et humiliter. Theologia affec­tiva bei Hugolin von Orvieto (t1373)'.- Bijdragen 53(1992)135-151.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 19: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Martijn Schrama 265

Desondanks bleven binnen de 13e eeuwse theologische inleidingsleer termen als affectus en pietas lange tijd hun plaats behouden. Hoe in de beoefening van de theologie de verschuiving verliep van een affectieve contemplatie naar een weten dat van practische aard was, kan verduidelijkt worden aan de hand van uitspraken van enige theologen.

Theologie als prikkel van het affect

Volgens Roland van Cremona wekt bet geloven van een geloofsartikel affec­ten in bet hart op, waaruit weer nieuwe geloofsinzichten geboren kunnen wor­den. Alleen de fides formata, bet verwerkelijkte geloof dat zich in daden heeft uitgedrukt, beschikt over deze kracht. Alleen zij kan de waarheid van bet geloofsartikel door experientia76 verifieren.77 Theologie streeft niet aileen naar kennis, maar ook naar liefde voor bet gekende. Het theologisch object dat men wil kennen, is tegelijk bet object waarnaar men verlangt en dat men wil beminnen. De theologie komt tot voltooiing in bet affect, de liefdesaan­doening. Theologie is daarom wijsheid, geen wetenschap, want zij is geen effect van een demonstratie. 78

Door Alexander van Hales worden de affecten nader ontleed als vreze of afkeer van bet kwade (timor) en verlangen naar bet goede (amor).79 De theo­logie stimuleert deze affecten. De wetenschap wil de waarheid vatten met behulp van de menselijke rede, de theologie echter wil bet affect van de vroomheid prikkelen met behulp van de goddelijke overlevering.80

Ook zijn opvolger, Odo Rigaldi, benadrukt dat de theologie wil komen tot een eerbiedige en liefdevolle verbondenheid met God en wei om Hem te smaken.81 Theologie is de leer van de vroomheid. Zij moet op een haar eigen manier de affecten van de mens bewegen naar die zaken die heilzaam voor hem zijn. Het affect wordt op tweevoudige wijze bewogen, namelijk door vroomheid of goedheid en door leer of tucht. De leer brengt de mens van

76 Voor het begrip experientia, Schrama, 'Theologia affectiva', p.385. 77 Sine experientia enim non habetur ars vel scientia, Summa, prol., q.2. 78 Summa Magistri Rolandi, lib.3, q.2 crp. (ed. A. Cortesi. Bergamo, 1962). 79 Theologia quae perficit animam secundum affectum movendo ad bonum per principia timoris

et amoris, proprie et principaliter est sapientia, Summa, lntrod., q.l. 80 Alius est modus scientiae qui est secundum comprehensionem veritatis per humanam ratio­

nem; alius est modus scientiae secundum affectum pietatis per divinam traditionem, Summa, Introd., q.l, cap.4, art. I ad 2.

8l Huius autem sapor non est nisi in bene viventibus, et affectum bene dispositum habentibus, Sent., prol., cfr. Kopf, Die Anfiinge, p.258.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 20: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

266 Dertiende eeuwse problematiek

buitenaf in beweging, de vroomheid van binnenuit. De vroomheid beweegt het affect van binnenuit, zoals de psalmen dat doen tijdens het bidden. 82 Hier kan men spreken van een affectieve beaming van de theologische uitspraken. Odo wijst het gebruik van bewijzen in de theologie af. 83 Zo doet ook Fishacre. 84

Evenals Alexander en Odo noemt Willem van Middleton85 de affecten timor enamor. Theologie heeft een tweeledig doel: inwendig om in het innerlijk van de mens het affect op te wekken; uitwendig, om het handelen van de deugdzame mens naar de wereld toe te stimuleren. 86 Gelijk Odo is ook Guido Abbas87 van rnening, dat de theologie het affect doet ontvlarnmen tot een vrorne liefde jegens God. Aldus worden geloven en verlangen bijeen gehou­den. 88 Volgens Ulrich van Straatsburg is God het onderwerp van de theolo­gie inzoverre Hij het hoogste goed is. God wordt niet voldoende gekend door de speculatio aileen, zonder de affectio, orndat niernand het goede volmaakt kan kennen, indien het niet bernind wordt. 89 Het doel van de theologie is dan

82 Dicendum quod theologia est doctrina pietatis ... Oportet ergo quod habeat modum per quem possit moveri affectus in iis quae sunt ad salutem. Motivum autem affectus est duplex, scilicet pietas seu bonitas et disciplina quae coniungitur scientiae ... pietas est sicut movens interius, sed disciplina est sicut movens exterius. Ut ergo ex intimis moveatur pietatis affectus, est modus oratorius in psal­mis ... ut autem moveatur per disciplinam exterius, sunt alii ... praeceptorius ... revelatorius ... com­monitorius, Quaestiones, q.6 en q.lO, cfr. Chenu, La thiologie, p.4l.

83 Sed in theologia est modus artificialis secunda modo, quia est scientia secundum pietatem et ad informotionem affectus, ideo convenit ei modus procedendi ad hunc finem, et hie est praecepto­rius, revelatorius, historialis, parabolicus et consimiles, Quaestiones, q.6, crp. Si autem quaeratur utrum ad theologiam aliquomodo pertineat demonstratione, dicendum, quod ad theologiam theolo­gice procedentem non pertinet demonstrare. Ipsa enim habet fidem pro fundomento, Quaestiones, q.2, art.2. Cfr. L. Sileo, Teoria della scienza teologica. Quaestio de scientia theologiae di Odo Rigaldi e altri, testi inediti (1230-1250). Roma, 1984.

84 Hinc patet quod haec scientia vel scriptura non est demonstrativa nee decurrit a praemissis ad conclusionem. Non enim, ut dictum est, innititur rationi sed scriptoris auctoritati, Ktipf, Die Anfange, p.165-166.

85 Willem van Middleton of Melitona, minderbroeder, leerling van Alexander van Hales, stierf in 1257/60.

86 Finis intra qui est scire, quae traduntur in ea quia est ad commotionem affectus, sc. ad amo­rem vel timorem; similiter quantum adfinem extra, quia finis extra non est scire sed conformiter imi­tari, q.l5, cfr. Ktipf, Die Anfange, p.203.

87 Guy de I' Aumone, eerste cistercienzer die aan de universiteit van Parijs studeerde. Zijn Summa ontstond na 1256. Hij ondeent veel aan de Summa Halensis, P. Minges, 'De relatione inter prooe­mium Summae Alexandri Halensis et prooemium Summae Guidonis Abbatis' .- Archivum Francis­canum Historicum 6(1913)13-22;433-438.

88 Sed divina scientia non solum illuminet intellectum ad cognitionem veritatis, sed etiam injlammat affectum ad amorem pietatis secundum divinam traditionem, Summa, naar Chenu, La thiologie, p.41.

89 lpsum autem subjectum, cum sit Deus, inquantum est summum bonum ... non sufficienter cog­noscitur sola speculatione sine affectione, quia bonum quod non amatur, nemo potest perfecte cog­noscere, I Sent., tract.2, cap.4 (ed. J. Daguillon. Paris 1930, p.36).

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 21: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Martijn Schrama 267

ook het verwerven van affectvolle kennis waarmee eens God genoten kan worden.90

Affect en effect

We zagen dat Odo ontkende, dat het doel van de theologie zich beperkt tot het inlichten van het verstand. Theologie heeft in laatste instantie de vervolma­king van het affect tot doel. Daarom ligt de theologie in de lijn van de wijs­heid, waarin smaak en proeven een rol spelen.91 Maar Odo wil de inwendig­heid van het affect uitdrukkelijk verbinden met de uitwendigheid van de omgeving van het subject dat theologiseert. Hij benadrukt de vrucht die de kennis moet opleveren, het effect van de affectieve kennis.92 De verschuiving van kennis verbonden met de inwendigheid van het affect, naar kennis verbonden met de veruitwendiging in het handelen, kan te maken hebben met een groeiend wantrouwen ten opzichte van het subjectieve moment van het affect. Blijkbaar is in deze tijd de categorie van het affec­tieve, gebonden aan het subject, geen betrouwbare grootheid meer. Daarom moet het affect worden gewaarborgd door werken die iedereen kan zien. Het affect wordt aan het effect ondergeschikt gemaakt. Het affect dreigt te ver­schrompelen tot een stemming die men slechts met behulp van het effect kan toetsen. De praxis gaat fungeren als verificatie van de waarheid van de geloofsbewe­ringen. Perfectio theologiae in operatione est. Zo zelfs, dat allengs de praxis het doel van de theologie wordt. Scrutamur non, ut sciamus, sed ut boni fia­mus.93 Lag volgens de eerste franciscaanse auteurs de verificatie van theolo­gische uitspraken in de affectieve toeeigening, reeds vroeg verleggen hun onmiddellijke opvolgers het affectieve moment van de binnenkant van het subject naar de buitenkant van het handelen. De theologen wenden dus hun belangstelling af van het affectieve en richten zich naar het practische. Bij de meerderheid der theologen heeft de theologie vanaf dan tot doel te bewerken dat de mens een deugdzame mens wordt. Zo onderstreepte de latere Albertus ut boni fiamus, en verlegde hij daarmee bet doel van de theologie naar de

90 Zie hierboven voetnoot 66. 9t Intentio theologiae non sistit solum in informatione intellectus, sed ulterius ordinatur ad per­

fectionem affectus, ordinatur ad sapientiam in qua est sapor et gustus in affectu, Quaestio 5 ad 3-5; cfr. Kopf, Die Anfiinge, p.202.

92 Non sistit in pura cognitione sed ulterius ordinat ad opus, ideo dicendum quod haec scientia sit practica, Quaestio 5 crp., cfr. Kopf, Die Anfiinge, p.202.

93 Kopf, Die Anfiinge, p.l99.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 22: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

268 Dertiende eeuwse problematiek

deugdzaamheid van de mens. De jonge Albertus daarentegen - die overigens een der eersten is om de vraag naar het practische gehalte van de theologie uitdrukkelijk te stellen - houdt in zijn Sententiecommentaar de theologie noch voor speculatief, noch voor practisch, maar voor affectief.94

Voor John Peckham zijn er drie doelen die het noodzakelijke karakter van de theologie uitmaken: het verkrijgen van kennis van de waarheid, het goed han­delen en de godsverering. Maar het voomaamste doel is het goede handelen.95

Daarom is de theologische kennis niet touter speculatief noch touter practisch van aard, maar ligt ze in het midden, omdat ze zowel het verstand als de wil en het affect tegemoet komt.96 Robert Kilwardby heeft eenzelfde inzicht: de theologische kennis is deels van speculatieve aard inzoverre zij het inzicht hervormt, deels van practische inzoverre zij de liefde hervormt. Toch behoort de theologie als moraal tot de practische kennis.97

Willem de la Mare voegt aan de discussie het aspect van de wet toe. Omdat de theologie fungeert als een geheel van geboden en verboden is ze van prac­tische aard: ze zegt hoe het moet. De Schrift is de wet bij uitstek. Theologie is geen echte wetenschappelijke kennis, maar een uitleg van de Schrift als Wet.98 Bij Willem de la Mare wordt de theologie voltooid in de ethiek.

Voorlopige samenvatting

In de 12e eeuw vindt er een ontwikkeling plaats in de beoefening van de theo­logie. Daardoor krijgt de term theologia een technische betekenis. Deze toe­spitsing ontstaat mede doordat de theologische reflectie zowel geconfronteerd wordt met een zich verzelfstandigende filosofie waarmee zij moet concurre­ren, alsook met parallel lopende veranderingen in de belevingswereld die zij

94 Veritatis autem quae secundum pietatem est sunt duo: non quaeritur cognitio ad veritatem per inte/lectum tantum, sed per affectum et substantiam et ideo non est inte/lectiva, sed affectiva, quia intellectus ordinatur ad affectum ut adfinem, I Sent., art.4, crp. Cfr. Agnitionem veritatis quae secun­dum pietatem est, Tit 1,1.

95 Principalis enim intentio est movere affectum hominis ad bonum, I Sent., q.2, art. I, cfr. Kopf, Die Anfiinge, p.l66.

96 Theologia igitur nee est habitus pure speculativus nee pure practicus, sed inter utrumque medium, sc. sapientia ... quicquid est animae humanae necessarium tam secundum intellectum quam secundum affectum, principaliter tamen inter practicas debet computari, I Sent., q.5.

rn Kopf, Die Anfiinge, p.l54. 98 Caritas sicut perfectio propinqua acquirenda per legem, vita aeterna sicut perfectio ultima

acquirenda per legem, Quaestio 5, art. I crp; Quod theologia cum sit lex, et omnis lex practica est, quod theologia est scientia practica, quia omnis lex aliquod opus praecipit, Quaestio 2 crp. Cfr. Kopf, Die Anfiinge, p.l94, 204.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 23: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Martijn Schrama 269

moet interpreteren. De theoloog zal een steeds duidelijker verantwoording moeten afleggen van zijn methode. Dit proces loopt uit op veranderingen in de theologische werkwijze. Zo wordt de Heilige Schrift als handboek voor de theologiestudent vervangen door het Liber Sententiarum. Door deze ontwikkeling in de theologische methode verschuift tevens de plaats van de Heilige Schrift binnen de theologie. Een methode die uitgaat van een heilshistorische chronologie en voltooiing, gepresenteerd door de tekst van de Heilige Schrift zelf, vindt het cursorisch lezen van de Schrift belangrijk. Een methode die thematisering en thematische overzichtelijkheid nastreeft, zal aan de heilshistorische chronologie van de Schrift minder aan­dacht schenken. Oat blijkt onder andere uit het curriculum van de 13e eeuwse theologiestudent. Tijdens zijn universitaire opleiding wordt de student gedu­rende een jaar ingeleid in de Schrift, en gedurende twee jaar in het Liber Sen­tentiarum. De rest van zijn opleiding besteedt hij aan het leren disputeren.

De doorwerking van neoplatoons-aristotelisch gedachtegoed in het West­Europese denken bracht een eigen opvatting over wetenschappelijke kennis tot stand. Het disciplinaire karakter van de theologie moest door haar beoefe­naars verdedigd worden tegen de aanspraken van de filosofen die aantrekke­lijke criteria hanteerden ontleend aan Aristoteles. Met deze methodische ver­andering liep een verandering van het waarheidsideaal parallel. Inzake de waarheid streefde men ernaar, via logische bewerkingen van de tekst, de zekerheid te bevestigen in eenzinnigheid, in plaats van haar, via grammaticale bewerkingen, te bevestigen in meerzinnigheid. Men koesterde een waarheidsopvatting die zich sterk liet bepalen door de relatie tussen oorzaak en gevolg. Onder invloed hiervan zou het theologisch redeneren zich gaan bezighouden met conclusies getrokken uit de optelsom van bevestigende en ontkennende proposities. De iuridische procesgang had hiervoor model gestaan. In de iuridische bewijsvoering speelde de zekerheid van oorzaak en gevolg een grote rol, en werd de methodi~che afweging van het voor en tegen reeds toegepast. De theologie zou vanaf de helft van de 12e eeuw een dergelijke praktijk overnemen. Inzicht verwerven in een eenzinnige oorzakelijkheid geeft de mogelijkheid met de zekerheid ook het geluk van de waarheid in handen te krijgen. Het hoogste geluk wordt verworven door inzicht in de hoogste oorzakelijkheid, waarbij God als de Eerste en Hoogste Oorzaak fungeert. De theologische wetenschap ontwikkelt zich tot dienstbaarheid aan inzichten in de hoogste oorzakelijkheid die tevens inzichten in de hoogste noodzakelijkheid willen zijn.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 24: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

270 Dertiende eeuwse problematiek

Door haar noodzakelijke aard is de oorzakelijkheid eenzinnig geworden. De impuls die invloed uitoefent in de sfeer van bet oorzakelijkheidsdenken is een andere dan de impuls die in de sfeer ligt van bet denken dat rekening houdt met analoge werkelijkheden. In de laatste was ruimte voor meerzinnigheid en tweerichtingsverkeer. Want in bet gebied van de analoge werkelijkheden gold een waarheidsopvatting die de eeuwige waarheid zag oplichten in de contin­gente geschiedenis van bet heil en in bet persoonlijke verhaal van de mens. Daar gold dat de voorlopige en eindige werkelijkheid afhankelijk is en teken is van de eeuwige en uiteindelijke werkelijkheid waarnaar de voorlopige stre­vend op weg is.

De theologen dienden de eigenheid en bet verheven karakter van de theologie te handhaven. V andaar dat ze een speciale aandacht hadden voor bet object waarover werd nagedacht en voor de methode waarmee de reflectie gebeurde. Binnen dit proces, waarin theologie zowel wetenschap als wijsheid werd genoemd, werkten de universitaire beoefenaars van de theologie in de loop van de 13e eeuw een theologische inleidingsleer uit waarin allerlei vragen inzake subject, object, doel en methode van de theologie verzameld werden. Bij de vraag naar bet statuut van de theologie speelden totaal verschillende gebieden een rol: de twee lev ens staten die er in de Kerk bestonden, en een aantal opvattingen over wetenschap. In de Kerk waren twee wijzen van leven bekend: de actieve en de contemplatieve. De contemplatie als hoogste wijze van leven werd- onder invloed van een aristotelisch kenmodel- getrokken binnen de sfeer van bet kenvermogen en de kenactiviteit van bet subject. Daarmee kregen kenvermogen en kenactiviteit veel aandacht terwijl de belangstelling voor bet willen en verlangen afnam. Met name dat deel van bet willen, dat gevoelig is voor aandoeningen, bleek binnen bet nieuwe kenmodel onbetrouwbaar te zijn geworden. Dat valt af te lezen aan de neiging van een aantal theologen om de echtheid van het inwendige affect door middel van het .uitwendige effect te verifieren. Zij beschouwden de theologie als een scientia practica. Het verlangen naar verificatie was op zichzelf al een aanpassing aan de nieuwe wetenschapseisen. De experientia, aanvankelijk gesitueerd in bet persoonlijke en gevoelsmatige, werd verlengd met objectieve ervaringen die iedereen moest kunnen controle­ren. Ofschoon theologen uiteraard steeds over hun eigen experientia konden beschikken, namen zij haar niet meer in hun theologische methode op. Van de innerlijke experientia waren aileen de uiterlijke vruchten belangrijk. Men kon optellen hoeveel en welke verdiensten de aandoening had opgele­verd. In de geschiedenis van bet godsdienstig denken en beleven, zien we wel

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 25: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Martijn Schrama 271

meer gebeuren dat persoonlijke inspiratie door objectiverende reflecties tot een plicht gemaakt worden voor iedereen. Door haar objectiverende reflecties raakte de theologie juist op bet methodisch vlak ontdaan van spontanei"teit en genadevolle gevoelens. De theoloog hoefde zich over de affectvolle ver­schijnselen alleen nog maar te bUigen. De theologische methode vereiste niet meer dat hij zelf over een of andere experientia beschikte of in bet betoog zijn persoonlijke ervaringen tot uitdrukking zou brengen. Men kan bet idealiseren van dit proces van objectivering beschouwen als een van de oorzaken waar­door theologie en spiritualiteit uiteen moesten gaan.99

Kennen en willen

Maar zover is bet nog niet. De meeste theologen uit de tweede helft van de 13e eeuw deden toch nog pogingen om in hun theologie kennen en willen bij elkaar te houden. Zij zochten de voor hun tijd modeme wetenschapsopvatting af te zwakken door bet begrip wijsheid te handhaven. De term wijsheid had bet voordeel dat de connotatie contemplatief behouden bleef en dat er geen al te grote nadruk op bet wetenschappelijke kennen werd gelegd. De wijsheid stond immers open voor bet affectieve. In 1277 wist de veroordeling van bet heterodox aristotelisme de dreiging te bezweren van de pretentie van noodzakelijkheid die kennen en redeneren bezaten. Het aldenkend vermogen van een wereldziel en bet noodzakelijk­heidsdenken van een neoplatoons-aristotelische metafysiek die zelfs de vrij­heid van Gods scheppingsmacht uitschakelden, werden nu op hun beurt uit­geschakeld. Als reactie op de veroordeling van 1277 richtten de theologen hun aandacht voortaan op de vrije wil, niet alleen die van God, maar ook die van de mens. Tegen bet eind van de 13e eeuw ontstond de vraag of de wil of bet verstand bet belangrijkste vermogen van de mens was. 100 Dit probleem werd mede bepalend voor de theologische inleidingsleer. Zo vroeg in 1293 Jacobus van Viterbo: Bestaat geluk vooral in de werking van het verstand of in de werking van de wil? 101

99 Het samengaan van experientia en theologische reflectie vindt men bijvoorbeeld in Hadewijchs visioenen, M. Schrama, 'Affect en theologie in Hadewijchs Zevende Visioen'.- Communio 22(1997)232-242.

100 H. Heimsoeth, De oorsprong van de westerse metafysica, vert. J. van den Brink. Utrecht, 1965, p.282-293; zie ook hierboven voetnoot 73.

10 1 Deze augustijner eremiet doceerde van 1293 tot 1300 te Parijs. Hij stierf in 1307/08. Utrum beatitudo principalius consistit in actu intellectus quam in actu voluntatis, Disputatio prima de quo­libet, q.8.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 26: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

272 Dertiende eeuwse problematiek

Men kan Jacobus' aandacht voor wil en verstand eenvoudigweg verklaren vanuit de genoemde discussie over het primaatschap van wil of verstand. Maar omdat het hier om een theoloog gaat die lid was van een jonge religi­euze Orde waarin de theologische traditie nog ontwikkeld moest worden, kun­nen er ook andere oorzaken hebben meegespeeld.

Dejonge Orde der Augustijnen Eremieten

In 1244 waren verschillende groepen eremieten in Toscane op last van de paus tot een nieuwe religieuze Orde geiinieerd. In 1256 werd deze jonge Orde door een tweede unie met nog andere eremietengroepen aanzienlijk uitgebreid.102

De Orde zag zich na de jaren van het tweede concilie van Lyon (1274) genood­zaakt haar identiteit te versterken, omdat tijdens het concilie even de opheffmg van de Orde dreigde.103 Van een verzameling kluizenaars met een beperkte opleiding moest zij zich gaan ontwikkelen tot een slagvaardige intemationale gemeenschap metals opdracht in de grote steden van West-Europa pastorale zorg uit te oefenen. 104 Ze moest zich staande zien te houden naast de Domini­canen- en Franciscanenorde: bewegingen die reeds in het begin van de eeuw vanwege hun stichters een duidelijke structuur en identiteit hadden meegekre­gen en die in het theologisch concert allanger hun partij meebliezen. In de jaren na Lyon IT werd door de Augustijnen Eremieten dan ook hard gewerkt aan een identiteit die strookte met hun nieuwe opdracht en die toch hun oorsprong niet geheel deed vergeten. Hun nieuwe Constituties legden een grote nadruk op de studie van de Schrift en van de theologie.105 Om tot een zekere gemeenschappelijkheid in de theologie-beoefening van de ordebroe­ders te komen, werd in 1287 tijdens het Generaal Kapittel te Florence bepaald dat iedere docerende theoloog de lijnen zou volgen die in de geschriften van Aegidius Romanus, haar eerste universitaire theoloog, waren uitgezet. Bovendien werd de identiteit van de Augustijnen Rremieten versterkt door de ontwikkeling van een eigen ordesvisie op de figuur van Augustinus. 106 Het

102 M. Schrama, 'Van Augustinus tot augustijnen eremieten. De overlevering van Augustinus' Regel'.- Zeven eeuwen Augustijnen. Gent, 1996, p.19-29.

IOJ E. Esteban, 'Testimonium concilii Lugdunensis an.1274 de existentia OESA ante concilium Lateranum IV an.1215'.- Analecta Augustiniana 4(1911-12)345-346.

104 Volgens de opdracht in de pauselijke bulle Licet ecc/esiae catholicae van 9 april 1256. 105 Constitutiones cap.36 (p.ll0-122); cap.40, nr.433 (p.l39), ed. I. Aramburu Cendoya, Las pri­

mitivas Constituciones de los Agustinas. Valladolid, 1966. 106 E. Saak, 'Quilibet christianus. Saints in society in the sermons of Jordan of Quedlinburg

OESA'.- Models of holiness in medieval sermons. Louvain-la-Neuve, 1996, p.317-338.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 27: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Martijn Schrama 273

Praeceptum van Augustinus, de oudst bewaarde monnikenregel van bet Wes­ten, was at eeuwenlang door talrijke religieuze groeperingen aanvaard. De Reguliere Kanunniken volgden haar, zo ook de Augustijnen Eremieten. Maar na 1274 begonnen deze laatsten heel bewust Augustinus voor zichzelf op te eisen, zozeer dat zij de overige augustijnse groeperingen Augustinus' vader­schap betwistten. Zij beschouwden hem niet atleen ats degene die ooit een Regel voor religieuzen had geschreven, maar bovendien ats de eigenlijke stichter van hun Orde en de inspirator van aile denken en doen dat binnen hun Orde geschiedde. Zij wilden in hun activiteiten zich voorat Iaten inspireren door Augustinus' leven en geschriften.107 Daarom gingen zij Augustinus' integrate oeuvre lezen om zo hun kennis van diens denken niet atleen uit flo­rilegia te hoeven putten.1os Tot dan toe was Augustinus' denken voor aile theologen van de Kerk van bet Westen in zekere zin maatgevend, ofschoon men veelat slechts via florilegia zijn denken benaderde.HJ9 De Augustijnen Eremieten ruilden bewust de flori­legia in voor de integrate tekst van Augustinus' oeuvre. In dat kader werkten ze ook aan systemen met behulp waarvan men gemakkelijker tot zijn talrijke geschriften toegang kreeg. 110 Ze trachtten Augustinus' manier van theologise­ren en zijn wijze van pastoraal tot de hunne te maken, juist om zo een identi­teit te verkrijgen die respect afdwong. Dit proces werd voltooid met hun over­winning op de Reguliere Kannuniken in de strijd om bet in Pavia bewaarde stoffelijk overschot van de kerkvader. 111

V anuit hun visie op de figuur van Augustin us kreeg de theologie-beoefening binnen de Orde der Augustijnen Eremieten een eigen kleur. De Orde moest

107 Sic ergo apparet quod beatus Augustinus dux, magister, caput et pater fuit heremitarum, Nicolaus de Alexandria (tl338 of later), Sermo de beato Augustino, ed. B. Rano, 'Los dos primeras obras conocidas sobre el origen de Ia Orden Agustiniana' .- Analecta Augustiniana 45(1982)373. Sic enim fecit beatissimus pater noster Augustinus qui debet esse omnis nostrae actionis exemplar et regula, qui quando ad fratres ad eremum non transivit, in monasterio episcopii residens in congre­gatione quidem vixit et mundo evangelizavit ... in studio solitarie vixit meditans in lege Domini die ac nocte, Jordanus de Saxonia (t1380), Liber Vitasfratrum 1,11, ed. R. Arbesmann-W. Hiimpfner, New York, 1943, p.36.

108 D. Trapp, 'Augustinian theology of the 14th century'.- Augustiniana 6(1956)146-274. 109 E. Dekkers, 'Quelques notes sur des florileges augustiniens anciens et medievaux'.- Collec­

tanea Augustiniana. Melanges T. van Bavel. Leuven, 1990, p.27-44. 11o Bijvoorbeeld bet Milleloquium Veritatis S. Augustini van Bartholomeus Carusi;bisschop van

Urbino (t1350), met 15.000 citaten samengebracht onder 1000 titels. 111 K. Elm, 'Augustinus Canonicus - Augustinus Erernita. A Quattrocento cause celebre'

- Christianity and Renaissance. Image and religious imagination in the Quattrocento. Syracuse (NY), 1990, p.83-107; A. de Meijer, 'Saint Augustine and the conversation with the child on the shore. The history behind the legend'.- Augustinian Heritage 39(1993)21-34.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 28: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

274 Dertiende eeuwse problematiek

een theologie ontwikkelen die afgestemd was op haar opdracht: zij diende in de steden pastorale zorg uit te oefenen.ln die tijd hield dat in: predikaties ver­zorgen, onderricht geven en via bet biechtgesprek geestelijke begeleiding en bijstand verlenen.m Om deze pastorale activiteiten op niveau te kunnen uit­oefenen, werden er in de Orde studiehuizen opgericht. En opdat deze goed functioneerden en kwalitatief hoge resultaten afwierpen, werden er broeders aangewezen die hun opleiding moesten voltooien aan een van de Europese universiteiten. 113

Theologia affectiva

Wanneer we terugkeren naar de eerder aangehaalde kwestie van Jacobus van Viterbo, dan vinden we in zijn antwoord een aantal trekken die een pastorale benadering van de theologie mogelijk maken. Overigens memoreerde Jacobus ook in zijn preken op Augustinusfeesten diens pastorale inzet. 114

Op de vraag waarin bet geluk van de mens bestaat, antwoordt Jacobus dat mensen pas gelukkig worden wanneer zij hun uiteindelijke bestemming berei­ken. Zij worden door God naar Hem toe getrokken, omdat de vereniging met God bet beste is dat hun kan overkomen. Is bet nu zo dat God mensen vooral in bet hoofd aanspreekt of veeleer in bet hart; in hun verstandelijke vermo­gens of in hun verlangen? In ieder geval zal geluk slechts in vrijheid kunnen worden verworven. De mens kan bet geluk niet als bet resultaat van een nood­zakelijk proces opgedrongen krijgen. Geluk heeft dus vooral te maken met vrijheid- en die ligt in de wil. Minder met noodzakelijkheid- en die wordt door bet denken aangewezen. Door welk vermogen is de mens dus in staat gelukkig te worden? Is gelukkig worden een kwestie van verenigd worden met God in liefde, of moet men

112 [According to Jordanus de Saxonia] Augustine and the augustinianfriars were the source and model of holiness, the city of God, and as such had the pastoral mission of converting society. Based on this augustinian model, all christians were to be saints, the adopted children of God, effected by grace and signified either by taking religious vows, or by a life of penitence ... by following God's commandments, Saak, Quilibet christianus, p.335-336.

113 E. Ypma, La formation des professeurs chez les Ermites de Saint Augustin de 1256 a 1354. Paris, 1956; idem, 'Les cursores chez 1es Augustins'.- Recherches de theologie ancienne et medii­vale 26(1959)137-144.

114 "First, his knowledge of the sciences; secondly, his guidance of souls. For he was an out­standing teacher; he played his part as pastor", Sennones lacobi Viterbiensis, MS Vat. Fondo Cap.di S.Pietro, D 213, cc.122-124, Enge1se vertaling in B. Rano, Augustinian origins, charism and spirituality. Villanova (PA), 1994, p.223. Deze1fde visie op de kerkvader vindt men bij de augustijn Augustinus de Ancona (tl328), ibidem, p.231-232.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 29: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Martijn Schrama 275

gelukkig worden eerder zien als God schouwen met bet verstand? In bet laat­ste geval wordt God vooral begrepen als W aarheid. En daartoe heeft de mens aileen toegang door middel van zijn kenvermogen. Maar indien God voor de mens op de eerste plaats goed en aantrekkelijk is, zal Hij met name door de liefde en bet verlangen worden ervaren. In deze laatste visie is de wil bet belangrijkste vermogen van de mens geworden.115

Ondanks bet feit dat na 1277 de aandacht van de meeste theologen naar bet willen verschuift, blijven de getuigenissen van een persoonlijke experientia toch methodisch uit bet scholastieke jargon geweerd. Theologische specula­ties ontberen de affectvolle ondertoon van voorgaande tijden. Hun taal mont uit in affectloze objectivering.116 Tegenover deze benadering blijkt Jacobus' theologische positie, zoals ook die van zijn voorganger Aegidius Romanus, een eigen pastorale kleur te bezitten: Aegidius, Jacobus, Thomas van Straats­burg117 en alle andere theologen van de Schola Augustiniana zien de theolo­gie als een scientia affectiva. Hiermee pogen ze de benaming van de theolo­gie als een scientia practica te nuanceren. Zij geven er de voorkeur aan om de kenact van de theoloog opnieuw met de term scientia affectiva aan te dui­den.118 Het is een bewuste poging bet affectieve te herwaarderen binnen bet kader van een pastorale benadering die teruggaat op Augustinus' visie. 119

Reeds Aegidius Romanus, wiens theologie-opvatting model stond voor de theologen van de Schola Augustiniana, beschouwde de theologische kennis en als speculatief en als praktisch van aard, maar vooral als affectief, want bet begrip affectivus omvatte beide andere. Terwijl de meeste theologen van zijn tijd ertoe neigden de theologie te zien als een praktische wetenschap -Thomas van Aquino had een voorkeur voor bet speculatieve karakter van de theologie- bleef Aegidius haar 'affectief' noemen, omdat bet voomaamste doel van de theologie de dilectio is; daaraan zijn de speculatio en bona ope­ratio ondergeschikt. Aegidius zag binnen de theologie een hierarchie van

m Jacobus de Viterbio, Disputatio prima de quolibet, q.8, ed. E. Ypma, Wiirzburg, 1968, p.l12-127.

116 M. Hubert, 'L'humour de saint Thomas d'Aquin en face de Ia scolastique'.- 1274. Annie charniere. Mutations et continuites. Paris, 1977, p.725-731.

117 Gestorven in 1357, van 1343 tot 1357 prior-generaal van de Augustijnenorde. Voordien doceerde hij in Straatsburg en Parijs. Zijn Lectura super 4 libros sententiarum, meer pastoraal dan speculatief, werd door de theologen van zijn tijd veelvuldig geciteerd.

118 A. Zumkeller, Theology and History of the Augustinian School in the Middle Ages. Villanova (PA), 1996, p.23-24.

119 T. van Bavel, Augustinus over het apostolaat. Leuven, 1992, p.7-18; M. Schrama, Augusti­nus. De binnenkant van zijn denken. Zoetermeer, 1999, p.99-117.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 30: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

276 Dertiende eeuwse problematiek

doelstellingen. Uiteindelijk moeten aile doelstellingen, zowel bet denken als het doen, gericht zijn op de goddelijke liefde. Dit is Aegidius' pastorale oplossing van bet probleem van de verificatie van bet geloof en van de zekerheidsvraag. Want bet is aileen de goddelijke liefde die aile zekerheid verschaft en die zelf steeds voor haar waarheid garant staat. V oor de mens is deze goddelijke liefde nooit los te verkrijgen: zij is altijd ge'incarneerd in de wereld der mensen.120

Voorwaarden voor een pastorale theologie

Het is kenmerkend voor de met Aegidius begonnen Schola Augustiniana, dat haar theologen God zien als Degene die tegelijk bet verstand en bet hart van de mens raakt, en de mens genadevol in staat stelt tot denken en tot ethisch handelen. Daardoor is gewaarborgd dat de theologie een discipline is die God aileen maar ter sprake wil brengen inzoverre Hij een genadevolle relatie met de mens heeft. Bovendien boeden haar theologen zich ervoor in zulke termen te spreken, dat er een kloof gesuggereerd wordt tussen bet natuurlijke bereik der mensen en de bovennatuurlijke wereld van bet goddelijke. Daarmee ont­kennen ze tevens een op zich staande eigenmachtige natuurlijke wereld. De relatie tussen God en mens wordt niet verbroken. En door evenmin kennen en verlangen van elkaar te scheiden, voorkomen ze dat er een mensbeeld ontstaat waarin desintegratie optreedt.. Het sleutelwoord van de relatie tussen God en mens is bij deze theologen dan ook niet kennis of handelen maar liefde, en wei de affectieve liefde van God voor de mens, de caritas infusa. Het is de godde­lijke liefde, die zich in menselijke liefde openbaart. God doet de mens aan. In haar beschrijving van de doelstelling van de theologie wil de Schola Augustiniana duidelijk maken dat theologisch discours en woordgebruik zelf voorwaarden dienen te scheppen om de affectvolle en daarom onlosmakelijke verbondenheid van God en mens te waarborgen. Zij is zich ervan bewust dat men die band onherroepelijk uit het oog verliest wanneer de theoloog zich aan de bekoring zou overgeven te achterhalen hoe God in zichzelf is. De aard van de Godsrelatie wordt volgens haar visie slechts gewaarborgd door het ter sprake brengen van Gods liefde die in bet mensenhart wordt uitgestort door de Heilige Geest als Gods gave (Rom 5,5). Omdat ze zich bewust is van de grenzen van de theologie tracht ze een methode te ontwerpen - niet in affectloze negaties, maar in affectvolle affmnaties - die

120 Schrama, 'Theologia affectiva', p.395-403.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 31: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

Martijn Schrama 277

uitgaat van de gelovige mens zelf als vertrekpunt van beschouwingen over de godsrelatie. Men ziet dat tegen bet einde van de 13e en in bet begin van de 14e eeuw de theologia affectiva in de Schola Augustiniana de volgende kenmerken draagt: 1. Geloven is de act waarin een mens zijn verhouding tot God beleeft. De

theologie kan daarom niet spreken over God als God, wei over God in zijn openbaringsrelatie tot de mens die tevens een heilsrelatie is. De verhou­ding van God tot de mens wordt getekend door liefde en vriendschap. Liefde is bet sleutelwoord dat toegang geeft tot de Heilige Schrift: zoals liefde de Heilige Schrift samenvat, zo kenmerkt ze ook de theologie.

2. Uitgaande van de liefde, heeft de theologia affectiva een grote belangstel­ling voor de psychologie van de genade. Daarin spelen de affecten een grote rol. De interactie tussen God en mens kan niet zonder aandoeningen ervaren worden, noch zonder aandoeningen aan een adequate reflectie worden onderworpen.

3. Hoe volledig de openbaring ook mag zijn, ze kan zonder goddelijke hulp door bet menselijke verstand niet adequaat worden opgenomen. Daarom heeft bet verstand goddelijke verlichting nodig. De goddelijke verlichting is genade die zich op bet vlak van bet kennen afspeelt, onderscheiden van de affecten als genade die zich op bet vlak van bet willen afspeelt.

Besluit

Door haar uitgangspunten toont de theologia affectiva een bewogenheid die zich bewust wil onderscheiden van andere vormen van 13e eeuwse scholas­tieke theologie. Deze bewogenheid aileen maar te kenmerken als een over­blijfsel van de monastieke theologie, zoals ik in een eerdere bijdrage deed, 121

is te weinig. De theologia affectiva werd immers ontwikkeld aan de universi­teit en bleef wetenschappelijk van aard. Sommige auteurs spreken in dit ver­band bij latere vormen van theologie-beoefening, van vroomheidstheologie. 122

Maar aan deze term kleeft bet bezwaar dat ze de indruk geeft de verkondiging tot religieuzen en vromen te beperken. Aegidius Romanus, Jacobus van Viterbo, Thomas van Straatsburg en de andere theologen in de Schola Augustiniana wilden in hun bewuste navolging

121 Schrama, 'Theologia affectiva', p.403. 122 B. Hamm, Frommigkeitstheologie am Anfang des 16. Jahrhunderts. Studien zu Johannes

von Paltz und seinem Umkreis. Tiibingen, 1982; idem, 'Von der Gottesliebe des Mittelalters zum Glauben Luthers. Ein Beitrag zur Buszgeschichte' .- Lutherjahrbuch 65( 1998) 19-44.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014

Page 32: Dertiende Eeuwse Problematiek Inzake Het Statuut Van De Theologie

278 Dertiende eeuwse problematiek

van Augustinus als pastor voorwaarden scbeppen voor een pastorale theolo­gie. Zij wisten daarvoor bij niemand beter te rade te gaan dan bij de kerkva­der zelf. Daarbij lieten zij zicb tevens inspireren door de monastieke theologie die voor de affecten een grote aandacbt had. Ik kies voor de term pastorale theologie, niet voor vroomheidstheologie, omdat bedoelde theologie als poging vooruitliep op initiatieven in de 15e eeuw, vooral in Duitsland. Deze initiatieven werden gestimuleerd door een bepaling van bet concilie van Bazel dat bet gelovige volk uitvoerig moest worden onderricht in de sacramenten.I23 Onder pastorale theologie versta ik bier een theologie-beoefening die op de prediking was afgestemd. Men wilde de theologie aan de universiteit zo doce­ren dat ze de student in staat stelde pastoraal uit te oefenen onder bet kerkvolk door predikatie. Binnen deze ontwikkeling zal de preek als practiscbe oefe­ning in de theologie op den duur zelfs bet becommentarieren van bet Liber Sententiarum gaan vervangen.I24

Summary

Thirteenth-century problems towards the Statute of Theology

In this supplement to his study of monastic theology published in Bijdragen 57(1996)381-404 Martijn Schrama demonstrates how in the development of the scholastic theology of the 13th century interest for the affect diminishes. However, where the affective moment is stimulated anew by the theologians of the Schola Augustiniana, it serves to emphasize the pastoral aspect of theology, in oppositition to the dogmatic aspect of the discipline.

Martijn Schrama O.S.A., geboren in 1944, is verbonden aan het Augustijns Instituut te Eind­hoven en is lid van de redactie van het tijdschrift Augustiniana te Leuven. Hij publiceert over de spiritualiteit van Augustinus, het augustinisme en het laatmiddeleeuwse nominalisme. Hij werkt aan de vertaling van een aantal preken van Augustinus. Zijn meest recente publicatie is: Augustinus. De binnenkant van zijn denken. Zoetermeer, 1999, 265 p. Adres: Marienhage, Augustijnendreef 15, 5611 CS Eindhoven.

123 Conc.Basil., 1439, sessio 15, J. Mansi, Sacrorum conciliorum nova col/ectio. Firenze, l759vv, tom.39, p.75; F. Oediger, Uber die Bildung der Geistlichen im spiiten Mittelalter. Leiden, 1953, p.98-99. In de l5e eeuw werden in Duitsland leerstoelen voor predikers opgericht te Erfurt, Mainz, Straatsburg, Frankfurt, Worms, Wiirzburg en Bamberg, E. Kleineidam, Universitas Studii Erjfordensis. Uberblick iiber die Geschichte der Universitiit Erfurt im Mittelalter. Leipzig, 1969, Bd.2, p.ll9-l28.

124 E. Kleineidam, 'Die Bedeutung der Augustiner-eremiten fiir die Universitiit Erfurt im Mittel­alter und in der Reformationszeit'.- Scientia Augustiniana. Festschrift A. Zumkel/er. Wiirzburg, 1975, p.395-422.

Dow

nloa

ded

by [

Flor

ida

Stat

e U

nive

rsity

] at

19:

23 1

9 D

ecem

ber

2014