DeHeerenvanSneek1

66
De 'Heeren' van Sneek De economische en politieke elite in Sneek tussen 1870 en 1910. Masterscriptie Sociaal Economische Geschiedenis Door J.J. Koopmans Student 1668560 Datum: 26-05-2009 Begeleiders: dr. R.F.J. Paping (1 e lezer) en prof. dr. P. Kooij (2 e lezer)

Transcript of DeHeerenvanSneek1

De 'Heeren' van Sneek De economische en politieke elite in Sneek tussen 1870 en 1910.

Masterscriptie Sociaal Economische Geschiedenis

Door J.J. Koopmans

Student 1668560

Datum: 26-05-2009

Begeleiders: dr. R.F.J. Paping (1e lezer) en prof. dr. P. Kooij (2

e lezer)

Inhoudsopgave

Inleiding ......................................................................................................................................... 3

Theorievorming en historiografie over elites ................................................................................... 4

De stad Sneek tussen 1870 en 1910................................................................................................. 6

De elite verdeeld naar beroepsgroep ............................................................................................... 8

De inkomens van de economische en politieke elite ...................................................................... 21

De godsdienstige overtuiging van de economische en politieke elite ............................................. 29

De afkomst van de economische en politieke elite in Sneek .......................................................... 42

De leeftijdsgroepen binnen de economische elite .......................................................................... 45

De woonplaatsen van de elite in de stad ....................................................................................... 46

Het politieke systeem in Sneek ..................................................................................................... 49

Afwisseling en overlapping van de economische en politieke elite ............................................... 50

Huwelijks- en familieverbanden binnen de elite ............................................................................ 54

Conclusies .................................................................................................................................... 60

Colofon......................................................................................................................................... 64

Literatuur: .................................................................................................................................... 64

3

Inleiding

De 95e Algemeene Vergadering en Congres van de Nederlandsche Maatschappij ter

Bevordering van de Nijverheid werd tussen 8 en 12 juli 1872 gehouden in Sneek.1 Op maandag 8

juli werden de de heerendirecteuren en afgevaardigden ontvangen met een muziekuitvoering in de

tuin van de buiten-sociëteit de Harmonie. De volgende dag begon het congres in de doopsgezinde

kerk in Sneek. Na afloop werden de 'heeren' verwacht voor een dejeuner en een bal in de lokalen

van sociëteit Amicitia, een matinee musicale in de buiten-sociëteit en een table de hôte in de hotels

de Wijnberg en de stad Munster. Voorts stonden op het programma de bezichtiging van enkele

fabrieken, landgoederen en boerderijen per rijtuig of stoomboot.

In verschillende studies is aandacht besteed aan de economische en politieke elite in steden

als Amsterdam, Groningen en Leeuwarden aan het eind van de negentiende eeuw.2 Deze steden

zijn allemaal de belangrijkste in hun provincie. De elite van middelgrote steden is echter

aanmerkelijk minder onderzocht. Uit het voorgaande programma blijkt wel dat er in en rond dit

soort steden, in de tweede helft van de negentiende eeuw ook allerhande economische

ontwikkelingen gaande waren. Dit moet zijn weerslag hebben gehad op de plaatselijke elite.

Daarom is in dit onderzoek gekozen om de economische en politieke elite van Sneek, een

middelgrote stad in het zuidwesten van Friesland, te onderzoeken.

De hoofdvraag van het onderzoek luidt: Hoe ontwikkelde de politieke en economische elite

in Sneek zich tussen 1870 en 1910 en hoe verhield zich dat tot de elite in provinciehoofdsteden als

Leeuwarden en Groningen? Aangezien het meeste eliteonderzoek is opgenomen in een uitgebreide

stadsgeschiedenis is een interessant aspect aan deze vraag of een stad valt te karakteriseren aan de

hand van zijn politieke en economische elite. Daarbij wordt aandacht besteed aan beroep, inkomen,

geloof, leeftijd, afkomst en huwelijksverbanden in deze elite.

Onder de economische elite zal iedereen worden verstaan die voor de inkomensbelasting

werd belast voor een inkomen van 4.000 gulden of meer.3 Dit bedrag is mede tot stand gekomen om

pragmatische beweegredenen. Was er gekozen voor een bedrag van 1.000 gulden of meer dan was

de groep te groot en zou iedere enigszins geslaagde burger in het onderzoek voorkomen, 8.000

gulden of meer was te hoog en zou de groep te klein maken. Aangezien maatschappelijke

veranderingen waarschijnlijk eerder hun intrede deden in de politieke dan in de economische elite,

is er ook voor gekozen de politieke elite bij het onderzoek te betrekken. Bovendien wordt hiermee

1 'Programma van de 95e algemeene vergadering en congres van de Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van

Nijverheid' in: Leeuwarder Courant, 2 juli 1872. 2 B. de Vries, Electoraat en elite : sociale structuur en sociale mobiliteit in Amsterdam 1850-1895 (Amsterdam 1986),

P. Kooij, Groningen 1870-1914 : sociale verandering en economische ontwikkeling in een regionaal centrum

(Groningen 1986) en R. van der Woude, Leeuwarden 1850-1914 : De modernisering van een provinciehoofdstad

(Leeuwarden 1994). 3 M.G.J. Duijvendak en J.J. De Jong, Eliteonderzoek: rijkdom, macht en status in het verleden (Zutphen 1993), 27.

4

onderscheid gemaakt tussen maatschappelijk aanzien en economische positie. De politieke elite

bestaat in dit onderzoek uit die burgers die deel uitmaken van de gemeenteraad, burgemeesters en

wethouders.

Voor de periode 1870-1910 is gekozen omdat in 1870 een steeds snellere verandering van de

Nederlandse economische structuur werd ingezet4 en in de periode rond 1910 de politieke

samenstelling ingrijpend veranderde.5 Bovendien is in vergelijkende studies weliswaar een

historischer eindjaartal gekozen, bijvoorbeeld door Kooij en van der Woude, maar zijn de ook daar

de statistieken slechts tot het jaar 1910 weergegeven.

De politieke en inkomens elite van Sneek (zoals hiervoor verwoord) is een overzichtelijke

groep die ik in zijn geheel wil doorlichten. Hierdoor kunnen eventuele onderlinge verschillen

duidelijk zichtbaar worden gemaakt. Ik maak daarbij primair gebruik van de belastinggegevens en

raadsverslagen over de jaren 1870 - 1910 en de bevolkingsregisters over de periodes 1860-1882 en

1882-1906 en 1906-1921.6

Theorievorming en historiografie over elites

Theorievorming ten aanzien van de samenstelling van elites en de veranderingen daarin is

relatief oud. Aan het eind van de negentiende eeuw, ontwikkelden V. Pareto, G. Mosca en R.

Michels belangrijke ideeën op dit terrein. Zij stelden zich de maatschappij voor als immer geleid

door elites, kleine homogene groepen van begaafden. Deze elites steunden niet alleen op bezit van

de productiemiddelen, maar konden hun positie ook baseren op een voorsprong in kennis. In de

door hen ontwikkelde ideeën worden homogene elites voortdurend vervangen door andere

homogene elites. Deze afwisseling kon plaats vinden ofwel door gestage infiltratie of door abrupte

omwenteling.7

Veel historische elitestudies hebben een specifieke groep, een elite, zoals de leden van de

stedelijke bestuurscolleges of de adel, tot onderwerp. Een belangrijke tendentie in de bestudering

van elites is het onderzoek naar fiscale of financiële elites. De rijkdom en de herkomst van het

vermogen bleek voor veel historici een inspirerend onderzoeksobject. Vaak wordt in dit onderzoek

de economische en de politieke elite strikt gescheiden gehouden.

Huibert Schijf deed in 1993 een onderzoek naar netwerken in het Nederlandse bedrijfsleven

aan het eind van de negentiende eeuw. Hij onderzocht wie de lijndragers waren die met hun

4 P. Kooij, Groningen 1870-1914, 29.

5 J.L. Van Zanden en A. van Riel, Nederland 1780-1914 : staat, instituties en economische ontwikkeling (Amsterdam

2000) 325, 363. 6 Gemeentearchief Sneek, Gemeentebestuur 1816-1911, Bevolking toegangsnummer 01.02.04, Bevolkingsregister

1861-1882 inventarisnummers 460-475, Bevolkingsregister 1882-1906 inventarisnummers 476-501,

Bevolkingsregister 1906-1921 inventarisnummers 502-513. 7 M. Duijvendak, Rooms, rijk of regentesk : elitevorming en machtsverhoudingen in oostelijk Noord-Brabant circa

1810 – 1914 (Utrecht 1989) 16, 17.

5

nevenfuncties het netwerk van personele verbindingen tussen ondernemingen vormden. Uit zijn

onderzoek bleek dat contacten in familie, vereniging of kerkgenootschap, een vertrouwdheid met

elkaars capaciteiten, die was ontstaan in een jarenlange samenwerking binnen dezelfde bedrijven,

meestal de doorslag gaven bij het coöpteren van een nieuwe functionaris. Deze wijze van

rekrutering droeg in het algemeen bij aan de handhaving van de cohesie binnen de financieel-

economische elite.8

Boudien de Vries deed onderzoek onder een financiële stadselite. Zij bestudeerde de

samenstelling van de groep kiesgerechtigden in Amsterdam tussen 1850 en 1895 en de

veranderingen daarbinnen als gevolg van het optreden van sociale mobiliteit. Volgens haar was het

aantal ondernemers en mensen werkzaam in de nijverheid groeiende in de stedelijke toplaag. De

elite was een voornamelijk oudere groep en zij woonden over het algemeen in het centrum van de

stad. Wat betreft de religie waren vooral doopsgezinden en waals hervormden

oververtegenwoordigd.9

Pim Kooij besteedde in zijn stadsgeschiedenis van Groningen tussen 1870 en 1914 ook

een aantal pagina's aan de economische en politieke elite in de stad. Hij analyseerde onder andere

de inkomens, de beroepen, de religie en de geboorteplaats van de verschillende elites. Verder heeft

hij aandacht besteed aan de onderlinge samenhang en afwisseling van oude en nieuwe elites in de

stad en de gemeenteraad. Hij constateerde dat de Groningse elite voornamelijk bestond uit niet te

jonge lieden, die emplooi hadden in de tertiaire sector. De topelite werd in Groningen gedomineerd

door de Leisure class. In de loop van de tijd werd dit aangevuld met nieuwe elite: fabrikanten,

industriëlen, moderne groothandelaren of winkeliers en hoogleraren. De oude geslachten wisten

zich echter goed te handhaven door zich aan de nieuwe situatie aan te passen en door in zaken te

gaan, waarbij het bankwezen hun voorkeur had. Een andere opvallende conclusie van Kooij is dat

nieuwkomers richting hebben gegeven aan het stedelijk bestuur en de stedelijke economie.10

Rolf van der Woude heeft voor Leeuwarden tussen 1850 en 1914 ongeveer hetzelfde gedaan.

Ook hij analyseert de elite aan de hand van inkomen en beroep. Volgens hem waren de rijken in

Leeuwarden tot 1900 vooral een klasse van renteniers. Na 1900 kwam hier door verschillende

oorzaken, die deels met migratie te maken hadden langzaam verandering in. De in eerste instantie

tamelijk homogene elite viel in toenemende mate uiteen in deelelites. Een deel van de traditionele

elite wist haar economische kracht en sociaal prestige te handhaven, maar verloor veel van haar

politieke invloed. Deze veranderingen voltrokken zich echter langzaam en waren rond 1910 nog

volop in ontwikkeling. Ook heeft hij een uitgebreide analyse gemaakt van de gemeenteraad. Hierin

8 H. Schijf, Netwerken van een financieel economische elite : Personele verbindingen in het Nederlands bedrijfsleven

aan het eind van de negentiende eeuw (Amsterdam 1993). 9 B. de Vries, Electoraat en elite, 66, 67.

10 P. Kooij, Groningen 1870-1914, 59, 79 en 80.

6

besteedde hij aandacht aan afkomst, geloof, beroep en inkomen. Hij concludeert onder andere dat

de Leeuwarder politieke elite tevens een inkomenselite was. Tot 1900 was een bovenmodaal

inkomen een voorwaarde om in de raad gekozen te worden. Rond 1870 werd de raad in

Leeuwarden voornamelijk nog door ambtenaren en mensen met een vrij beroep uitgemaakt, rond

1900 was het merendeel van de raadsleden afkomstig van beroepen gerelateerd aan handel en

industrie. 11

Enkele studies richten zich op de aspecten van het sociaal-politieke functioneren van lokale

of regionale elites. Buning beschreef in 1966 de ontwikkeling van de Drentse elite in de periode

1748 tot 1888. Hij constateerde daarbij een betrekkelijk gesloten sociale en politieke elite die haar

operatiebasis in Assen had. Hij gaat vervolgens na op welke wijze deze groep haar positie kon

verwerven en langdurig kon behouden en wat de omstandigheden waren waaronder zij uiteindelijk

deze positie verloor. Vooral de nationale politieke ontwikkelingen, de grondwetswijziging van 1848

en de uitbreiding van het kiesrecht in 1887 bleken het einde van de provinciale dominantie van de

Asser heren in te luiden. Een verschuiving ten gunste van de burgerij en de (grote) boerenstand trad

op.12

In dit onderzoek zal worden getracht deze onderzoeken met elkaar te combineren. Er is

daarbij gekozen om zowel de economische als de politieke elite in Sneek tussen 1870 en 1910 aan

een diepgaand onderzoek te onderwerpen. Op die manier kan er worden opgemaakt wie er op welk

moment de elite vormden in Sneek en waarop dat was gebaseerd. Belangrijke vraag daarin is of

voor Sneek dezelfde conclusies zijn te trekken als voor Groningen en Leeuwarden?

De stad Sneek tussen 1870 en 1910

Dat Sneek als locatie van het 95e Congres van nijverheid en fabrieken werd uitgekozen is

niet toevallig. De Sneker economie bloeide aan het eind van de negentiende eeuw op verschillende

gebieden. Uit het verslag van de Kamer van koophandel en fabrieken te Sneek van 1870 blijkt dat er

364 'fabrieken' waren ingeschreven waarvan er tien door stoom werden aangedreven.13

De

bedrijvigheid en de handel waren vooral gerelateerd aan de omliggende landbouwgebieden, Sneek

was onder andere het centrum van de Friese boterhandel. De handel was zeker niet alleen op de

regio georiënteerd, er werd ook handel gedreven met Frankrijk en Engeland. Daarnaast was de

omzet van koloniale waren groot in Sneek, meer dan de helft van het in Friesland gebruikte tabak

werd in Sneek verwerkt.

Het bedrijfsleven werd ondersteund door uitstekende verbindingen via verschillende

11 Van de Woude, Leeuwarden 1850-1914, 228, 352 12

L. Buning, Het Herenbolwerk : een politieke en sociale terreinverkenning in Drenthe (Assen 1966) 282-292. 13

'Sneek 14 april' in: Leeuwarder Courant, 16 april 1870.

7

waterwegen, waarmee zowel Groningen als Noord-Holland konden worden bereikt. Bovendien

stonden de Friese steden, Bolsward, Workum, Harlingen, Dokkum, Franeker, Leeuwarden en Sneek

in een dagelijkse vaarverbinding met elkaar. Het meeste goederentransport ging dan ook door

middel van beurtschepen. Uit het gemeenteverslag blijkt dat in 1870 28 grote en meer dan 100

kleinere vrachtschepen constant af en aan voeren. Deze infrastructuur werd nog verbeterd toen in

1885 de spoorlijn Leeuwarden-Stavoren in gebruik werd genomen. Deze spoorlijn was gekoppeld

aan de veerdienst Stavoren-Enkhuizen, die in verbinding stond met de treinverbinding Enkhuizen-

Amsterdam. In 1873 was al de verharde Macadam weg tussen Sneek en Bolsward in gebruik

genomen. In 1882 werd langs deze weg de tramverbinding Bolsward-Sneek geopend.

Aan het eind van de negentiende eeuw was er in Sneek sprake van een versnelde

industrialisatie. Dit kwam tot uitdrukking in het aantal fabrikanten. Het aantal kiezers van leden van

de kamer van koophandel nam van 174 in 1870 toe tot 293 in 1912.14

Bovendien steeg tussen de

beroepstelling van 1889 en 1909 het aantal werknemers per bedrijf.15

Afbeelding 1 (Sneek rond 1900. De bedrijvigheid in Sneek werd ondersteund door uitstekende

infrastructurele verbindingen via verschillende waterwegen.)

Deze toename van bedrijvigheid is ook terug te zien in de bevolking. De bevolking in de

stad groeide tussen 1870 en 1910 dan ook van negen- naar dertienduizend inwoners. In 1870 had

Sneek 9104 inwoners. Het was daarmee na Leeuwarden en Harlingen de derde stad van Friesland.

Vanaf 1890 streefde Sneek Harlingen qua inwonertal voorbij. In dat jaar had Sneek 11.472 inwoners

en Harlingen 10.120. In 1910 had Sneek 13.007 inwoners, Leeuwarden 36.522 en Harlingen 10.209

14 Gemeentearchief Sneek, Gemeentebestuur 1816-1911, Handel en verkeer, toe. 01.02.09, Naamlijsten betreffende

verkiezingen van leden voor de Kamer van Koophandel en Fabrieken, 1852 – 1914 inv. no. 1512,1513 en 2777. 15

Beroepstelling 1889-1909.

8

inwoners. 16

De elite verdeeld naar beroepsgroep

Om een beeld te krijgen van de elite is het nuttig deze in te delen naar beroepsgroepen. Het

beroep van de mensen in de politieke en economische elite zegt aan de ene kant iets over de mensen

die voorkwamen in de elite en tegelijkertijd iets over het karakter van de stad. Op deze manier valt

vast te stellen of Sneek een handelsstad, een havenstad, een bestuurlijk centrum of voornamelijk een

woonplaats was van de leisure class. De elite is in zes groepen ingedeeld: Ambtenaren: iedereen met

een baan bij de overheid, dus rechters, leraren en belastingontvangers. Vrije beroepen: iedereen met

een beroep als arts, notaris, advocaat of procureur. Handel en diensten zijn kooplieden en

winkeliers. Nijverheid en ambachten zijn de mensen met bedrijf, waarin iets geproduceerd werd.

Het ging dan voornamelijk om fabrikanten en ambachtslieden zoals molenaars, olieslagers,

zilversmeden en leerlooiers. De financiële sector bestaat uit alle mensen met een baan in het bank-

of verzekeringswezen. Tot slot is er nog een categorie zonder beroep (gepensioneerden en

weduwen) onderscheiden.

In 1870 maakten ambtenaren de grootste groep uit in de economische elite in Sneek uit. Het

gaat hier onder andere om drie rechters en een griffier. Het relatief grote aantal juristen kan worden

verklaard uit de aanwezigheid van een arrondissementsrechtbank in Sneek.17

Van deze groep

behoorden een aantal tot het patriciaat of de adel; zoals Sybrand van Haarsma Buma, Petrus van

Beijma en Marcus van Heloma.

Het gemeentehuis van de nabijgelegen gemeente Wymbritseradeel was ook gevestigd in

Sneek. Zowel de burgemeester en secretaris van deze gemeente mochten zich tot de economische

elite van de gemeente Sneek rekenen. Vreemd genoeg, maakte burgemeester Hamester Dijkstra van

Sneek geen deel uit van de economische elite. Dit hoeft niet te betekenen dat er in Wymbritseradeel

beter werd betaald, burgemeesters en wethouders hielden er in deze periode vaak ook andere banen

16

Gemeentearchief Sneek, Gemeentebestuur 1816-1911, Algemeen, toe. 01.02.01, Verslagen der toestand in de

gemeente 1850-1911, inv. 2887-2927. 17

Gemeente Sneek, Overheidsarchieven toegangsnummer 1.02.12, inventarisnummer 1580a Stukken betreffende

acties voor het behoud van de arrondissementsrechtbank te Sneek, 1828-1882.

Tabel 1 Beroepsgroepen in de economische elite van 1870 tot 1910 (%)

1870 1880 1890 1900 1910

Ambtenaren 24 11 8 8 14

Vrije beroepen 11 15 18 17 11

Handel diensten 18 27 28 22 28

Ambacht nijverheid 22 33 25 22 25

Financiele sector 7 5 6 7 9

Zonder beroep 18 9 15 25 14

N= 45 N = 55 N = 65 N = 60 N = 80

9

op na. Ook in de politieke elite waren ambtenaren goed vertegenwoordigd. Naast de burgemeester

van Sneek, ging het om een kantonrechter en een griffier.

Afbeelding 2 (De Marktstraat in Sneek rond 1900 met op de voorgrond de Boterwaag en op de

achtergrond het gerechtsgebouw met daarnaast de tabaksfabriek van de weduwe Reinouts van

Haga)

In 1880 is het aantal ambtenaren in Sneek ten opzichte van 1870 gehalveerd. De bestaande

rechters en procureurs vertrokken naar provinciehoofdsteden, vier naar Leeuwarden en een naar

Assen. Waarschijnlijk kregen deze mensen promotie, of vreesden zij dat de

arrondissementsrechtbank in Sneek moest gaan sluiten, wat in 1882 ook definitief gebeurde. Na dat

jaar bleef alleen het kantongerecht over. Dat zorgde ervoor dat er nog drie juristen in Sneek in de

economische elite overbleven. De magistraten van Wymbritseradeel kozen in 1880 om onbekende

redenen Sneek niet langer als woonplaats.

Een deel van de vertrokken ambtenaren werd vervangen. Het aantal mensen in de

economische elite met een baan in het onderwijs steeg behoorlijk. Zo kwamen de conrector van het

gymnasium, van der Leij, directeur der H.B.S., Andreae en de docent van Braam de elite binnen.

Dit kan worden verklaard uit het feit dat in de jaren zeventig van de negentiende eeuw een Hogere

Burgerschool en een Gymnasium in Sneek werden opgericht.18

Nieuw in Sneek was ook de

gedeputeerde Marten Kingma Hzn. Deze oorspronkelijk uit Makkum afkomstige directeur van een

pottenbakkerij aldaar was tussen 1850 en 1898, onderbroken door een termijn in de Tweede Kamer,

18

J. Frieswijk, J. Huizinga, e.a., Geschiedenis van Friesland 1750-1995 (Amsterdam 1998) 195.

10

lid van de Provinciale en Gedeputeerde Staten van Friesland namens het kiesdistrict Sneek.

In de politieke elite wisten de ambtenaren zich in 1880 nog wel te handhaven. De vertrokken

juristen werden vervangen door een kantonrechter en een landmeter van het kadaster.

Afbeelding 3 (Marten Kingma was tussen tussen 1850 en 1895 lid van de Provinciale Staten van

Friesland.)

In 1890 en 1900 bevond het aantal ambtenaren in de Sneker economische elite zich op een

dieptepunt. Datzelfde gold ook voor de politieke elite. Er was nog slechts één kantonrechter in de

stad aanwezig en van de mensen werkzaam in het onderwijs wisten alleen de directeuren van het

gymnasium en de H.B.S. zich in de inkomenstop te handhaven.

In 1910 herstelde het aantal ambtenaren zich in de economische elite vooral door een

toename van mensen werkzaam in het gemeentelijke en provinciaal bestuur. Het hoge niveau van

1870 werd echter nooit weer gehaald. Twee leden van de economische elite waren Tweede

Kamerlid geweest, de reeds genoemde Marten Hzn. Kingma en de schoolopziener Hendrik Pollema

uit Sneek. Het aandeel van ambtenaren in de politieke elite kwam in 1910 zo toch weer op 20

procent. De beroepen van de ambtenaren in de gemeenteraad waren wel wezenlijk anders dan in

1870. Waren het toen vooral juristen, in 1910 ging het om een school- en een tramopzichter.

Het aantal mensen uit de economische elite dat werkzaam was in de handel en

dienstensector schommelde in de onderzochte periode tussen de 18 en de 28 procent. Het ging hier

voornamelijk om winkeliers en kooplieden in kleding en voedingsmiddelen. De handel in kleding

werd voor een groot deel bepaald door uit Mettingen afkomstige marskramers of 'lapkepoepen'.

Zowel de familie Stockmann, Lampe en Brenninkmeijer vestigden zich als manufacturier in Sneek.

In hoeverre het hier gaat om kooplieden of fabrikanten is moeilijk in te schatten. Zo speelden zij een

11

belangrijke rol in de productie van hun handelswaar en exploiteerde de familie Stockmann

bovendien het hotel 'de stad Munster'. In 1890 waren vijf van deze Duitse manufacturiers aanwezig

in de economische elite. De omvang van deze bedrijven kan worden opgemaakt uit het

arbeidsregister van de gemeente Sneek tussen 1890 en 1912. Zo werkten bij manufacturier

Stockmann tussen 1895 en 1907 in totaal 82 kinderen tussen de twaalf en zestien jaar.19

Afbeelding 4 (Het Hooghuis 1903, magazijn en kledingwinkel van Carl Gregor Stockmann aan de

Kruizebroederstraat in Sneek.)

In 1900 was het aantal Duitse manufacturiers in de groep ondernemers behoorlijk

teruggevallen. Dit betekende niet dat zij minder gingen verdienen. Veel vertrokken naar andere

steden om hun activiteiten uit te breiden of gingen met pensioen. Naast de kledinghandel bestond er

in Sneek een levendige wijnhandel. In de Sneker elite waren in alle jaren minimaal vier

wijnhandelaren aanwezig.

In 1910 is er voor het eerst een rijwielhandelaar tot de economische elite doorgedrongen.

Rijwielhandelaar J. Ezn. Smit was hoofdagent van Friesland voor La Perle, Rudge Wit-Worth,

Meteor en N.S.U. Motor- en gewone rijwielen en had vestigingen in Sneek en Leeuwarden. Smit

importeerde de rijwielen uit België, Frankrijk en Duitsland.20

Andere handelaren handelden in

brandstoffen, levensmiddelen en meubels.

19 Gemeentearchief Sneek, Gemeentebestuur 1816-1911 handel en verkeer, tgn: 01.02.09, Arbeidsregisters 1890-1906,

invn. 2939, 2940, 2941. 20

'J. Smit Ezn.', in: Leeuwarder Courant, 18 janauri 1904 en 27 augustus 1906.

12

Een belangrijk deel van de Sneker economische elite was werkzaam in de nijverheid of had

een ambachtelijk beroep. Producerend Sneek bestond tot 1890 voornamelijk uit personen met

economische activiteiten gerelateerd aan de landbouw. We zien onder deze ondernemers de

fabrikanten van landbouwproducten Johannes Halbertsma, Nammen Gerben Bouma, Nicolaas

Jurjan Wouda en leerlooier Jan ten Cate.21

De familieleden Hendrik en Lambertus Veen

exploiteerden samen een lijnolie en een chocoladefabriek. Daarnaast dreven zij handel in wijn en

koloniale waren.

De andere producenten in de economische elite zijn de directeur van de touwfabriek, twee

olieslagers, twee potten- en pannenfabrikanten en twee houtbewerkers. Uit de beroepstelling van

1889 blijkt dat het hier ging om betrekkelijk kleine familiebedrijfjes waar tussen de vijf en de

twintig personeelsleden werkten.22

Afbeelding 5 (De firma Veen handel in koloniale waren en cacao.)

Deze kleinschaligheid gold voor de economische elite, maar wil niet zeggen dat er in Sneek,

tussen 1870 en 1890 geen grotere fabrieken bestonden. De Duitse fabrikant Joachim Louwmans

richtte in 1865 een metaalwarenfabriek op. Hij kwam in 1870 niet in de economische elite voor,

maar zijn opvolger Hendrik Feites Pijttersen had in 1875 dertig en in 1885 honderd werknemers.

Tussen het jaar 1890 en 1900 kwam de industrialisatie in Sneek net als in de rest van

Nederland in een stroomversnelling. Dat blijkt onder andere uit het arbeidsregister van de gemeente

21 Nederlands Agronomisch Historisch Instituut, N.J. Wouda's meelfabriek N.V. Sneek 1818-1968 (Groningen 1968)

18. 22

Volkstellingen, Beroepstelling 1889 (Den Haag)

13

in deze periode. Hierin werd het totaal aantal werknemers tussen de twaalf en de zestien jaar per

bedrijf in een bepaalde periode aangegeven. Volgens dit register was de metaalwarenfabriek

Louwmans en co. van Hendrik Feites Pijttersen inderdaad de grootste fabriek. Hier werkten tussen

1890 en 1903 in totaal 96 kinderen van tussen de twaalf en de zestien jaar. Kachelfabrikant Jaarsma,

die zelf in 1895 naar Den Haag vertrok, had tussen 1894 en 1904 in totaal 69 kinderen in dienst.

Overigens vertrokken deze fabrieken in 1903 en 1904 uit Sneek naar Wenum en Hilversum. Bij

touwslagerij Lankhorst werkten in dezelfde periode 62 kinderen en bij houtfabrikant Klaas ter Horst

werkten, tussen 1893 en 1905, 51 kinderen.23

Volgens een schatting betrof dat ongeveer tien procent

van de medewerkers.24

Uit deze gegevens blijkt wel dat het hier niet langer ging om

familiebedrijven, maar dat er daadwerkelijk sprake was van fabrieken van enige omvang.

Afbeelding 6 (Enkele werknemers van de firma Klaas ter Horst bij een volgeladen zeilschip.)

Vanaf 1900 komen eigenaren van boterfabrieken de economische elite binnen. Het gaat dan

voornamelijk om de gebroeders Halbertsma. De boterfabrikanten Herrius en Hylke Halbertsma van

de in 1888 opgerichte fabriek ‘la Normandie’ (naar de nieuwe manier van boterverwerking aldaar)

vestigden zich in 1900 ook voor het eerst in de economische elite. Helemaal nieuw in de

economische elite was deze oorspronkelijk uit Grouw afkomstige familie niet.25

De vader van deze

broers, Johannes Halbertsma, was als boter- en kaashandelaar ook al in de economische elite

23

Gemeentearchief Sneek, Gemeentebestuur 1816-1911 handel en verkeer, tgn: 01.02.09, Arbeidsregisters 1890-1906,

invn. 2939, 2940, 2941. 24

M. Schroor, 'Het wel en wee van de firma Louwmans en co te Sneek' in: KVKontekst (nummer 3 1989) 12. 25

H. Halbertsma, Van Sneek naar Amersfoort (Utrecht 1992) 15.

14

aanwezig. Dat de Halbersma's zich met hun fabriek in de inkomenstop wisten te vestigen heeft alles

te maken met de geschiedenis van de landbouw. Aan het einde van de negentiende eeuw verplaatste

de boter- en kaasproductie zich van de boerderij naar de fabriek. Hoewel deze overgang in de

landbouwgeschiedenis een revolutionair karakter heeft, kwam de fabrieksmatige zuivelbereiding in

Friesland en de rest van Nederland moeizaam op gang.26

Pas aan het eind van de negentiende eeuw

ontstonden de eerste boterfabrieken. De speculatieve fabrieken, zoals die van Halbertsma namen

daarbij eerst een voorsprong op de coöperatief ingerichte fabrieken.

Afbeelding 7 (Vier broers Halbertsma, Hylke en Herrius-boter en kaasexport en zuivelfabriek;

Justus Johannes-medicus en Tjalling resident in Indië, in 1898.)

De industrialisatie was in 1910 definitief tot de economische elite doorgedrongen. In 1870

gaf geen van de bedrijfseigenaren aan een fabriek te bezitten. In 1910 lieten tien mensen in de

economische elite zich expliciet als fabrikant inschrijven. Dit ging met name om fabrikanten van

agrarische producten. Karst Gerben Bouma en A. Dekker bestuurden gezamenlijk Bouma's

meelfabriek en Yke Wouda was na de dood van zijn vader directeur van hun meelfabriek. Het aantal

directeuren van melkfabrieken bleef toenemen. Naast de gebroeders Halbertsma verdienen ook J.

Rinkes Borger en J. Hibma hun geld in de melk- kaas- en boterindustrie. J. Rinkes Borger was de

oprichter van één van de eerste twee Nederlandse Zuivelfabrieken in Leiden in 1879. Hibma was

sinds 1907 directeur van Koninklijke Nederlandse Maatschappij van Kaas en Roomboterfabrieken

op dat moment gevestigd in Sneek. Deze maatschappij was in 1882 in Amsterdam opgericht. Het

26

Tresoar Leeuwarden, Archief N.V. Koninklijke Nederlandsche Mij. van Kaas- en Roomboterfabrieken te Sneek,

toegangsnummer 92-09.

15

doel van de onderneming was het kopen en verkopen van melk, het produceren van roomboter en

kaas en het verhandelen van deze producten. Met gebruik van de beste vakkennis in Nederland

probeerde men uitstekende producten te maken. Deze werden onder gedeponeerde handelsmerken

zowel in binnen als buitenland verkocht. De maatschappij bezat in 1910 meerdere fabrieken

waaronder een in Sneek, Bolsward, Oosterlittens, Oudega en Wommels. De groep

fabrieksdirecteuren bestond verder uit: metaal-, werktuigen-, steen-, touw-, tabaks- en

kandijfabrikanten.

De vrije beroepsgroep in Sneek bestond voornamelijk uit artsen en notarissen. Deze groep

breidde zich tussen 1870 en 1890 behoorlijk uit. Het aantal doktoren steeg in die periode van twee

naar vijf. Nieuw daarbij was Gerben Bouma die een belangrijke stempel zou drukken op de

ontwikkeling van de gezondheidszorg in Sneek. Twee andere doktoren waren dermate op leeftijd

dat zij waarschijnlijk tussen 1880 en 1890 een stapje terug deden. Zo is het bekend dat Gerben

Bouma in 1884 de praktijk van Dorama overnam. In 1900 waren er daarom nog drie doktoren in de

economische elite. Bouma vertrok geregeld per koets om tot in de verste hoeken van de

Zuidwesthoek van Friesland op te treden als huisarts en chirurg. Nadat hij vergeefs trachtte de

hervormde gemeente te overtuigen een ziekenhuis te laten stichtten, kocht Bouma een pand aan de

Wijde Noorderhorne dat werd ingericht als ziekenhuis.27

In 1910 nam het aantal artsen in de Sneker

inkomenstop weer toe tot vijf. Dit kan waarschijnlijk worden verklaard uit de oprichting van het St.

Antonius ziekenhuis in Sneek in 1903. Ondanks pogingen van Bouma om een ziekenhuis op te

richten vanuit de gemeente of de hervormde kerk kreeg Sneek een katholiek ziekenhuis. Dit was te

danken aan de grondeigenaar en vrijgezel Edon Jans Hollander uit Goenga. Hij liet het rooms-

katholieke kerkbestuur in zijn gemeente na zijn dood in 1889 zijn gehele vermogen van 312.000

gulden na. Nadat van dit geld door de kerk de meest noodzakelijke dingen waren gedaan, zoals de

aflossing van de bouwschuld van de kerk, aanschaf van orgel en aanleg van het kerkhof bleef er

75.000 gulden over. Doordat pastoor Brouwer niet al het geld wilde besteden aan de eigen parochie,

werd besloten dit te gebruiken voor de bouw van het Sint Antonius Ziekenhuis in Sneek.28

27

W. Dooper, Sneek in de 20ste eeuw (Sneek 2006) 233. 28

Ibidem, 264.

16

Afbeelding 8 (Het Sint Antonius Ziekenhuis met tuin in Sneek op een ansichtkaart uit 1906.)

In het speculatieve bankwezen was ook een goede boterham te verdienen. In 1870 werd het

bankiersberoep voornamelijk nog als bijbaan uitgeoefend. Op dat moment wisten drie leden van de

economische elite hun geld in de financiële sector te verdienen. Al deze banken waren in handen

van de familie ten Cate. Voor sommigen was het een goed betaalde bijbaan. Zo was Willem Olivier

Brunings koopman, fabrikant en kassier. De firma Brunings en ten Cate was het enige

kassierskantoor in Friesland dat over genoeg vermogen beschikte om zonder hulp van de

Nederlandse Bank kredieten te kunnen verstrekken. Jan ten Cate van Gonggrijp beheerde eerst met

wethouder Anthonie Veen en later met burgemeester Minne Bakker van Wymbritseradeel een

spaarbank. Ook de zoon van procureur Stienstra zat in de bankzaken. Hij wist daardoor in 1890 tot

de elite door te dringen.

17

Afbeelding 9 (Koopman, kassier en tabaksfabrikant Willem Olivier Brunings in 1875.)

In 1910 was de financiële sector nog iets verder uitgebreid. Op dat moment waren er vijf

kassiers in Sneek actief. De belangrijkste banken waren de Ten Cate Fennema’s en Veen's bank. Uit

een overzicht uit 1911 blijkt dat de Ten Cate Fennema’s bank een omzet had van 368.000 gulden en

die van Egbert Veen 272.000 gulden. Bankierskantoor Egbert Veen en co. had daarnaast met 218.00

gulden het op vier na grootste vermogen van de Friese banken. In 1910 drong ook de eerste

werknemer door in de economische elite. Klaas van Hout was employee bij een

brandwaarborgmaatschappij.29

Negen tot vijfentwintig procent van de economische elite werd tussen 1870 en 1910

uitgemaakt door mensen zonder beroep. Het ging hier voornamelijk om mensen die in Sneek hun

vermogen hadden opgebouwd en daar ook bleven rentenieren. Een aantal van hen had nog een

behoorlijk inkomen. Hierbij valt te denken aan de grootgrondbezitter Jelle Douwes Bouma, die veel

pachtgeld ontving, maar ook aan de weduwe Reinouts van Haga die geld ontving van de door haar

man geëxploiteerde tabaksfabriek aan de Marktstraat. Ook de zeelieden, admiraal Schuijt Korver en

Sluijterman pensioneerden in Sneek.

In 1870 is de economische elite van Sneek ten opzichte van Leeuwarden en Groningen een

ondernemende elite. Daarbij moet wel aangetekend worden dat in het onderzoek naar Leeuwarden

29 D.C.J. van der Werf en Joh. de Vries, ‘De modernisering van de Friese economie’ in: Het platteland in een

veranderende wereld, red. van Herman Diederiks, J. Thomas Lindblad, Boudien de Vries (Hilversum 1994) 235-

255, 249.

18

en Groningen voor de economische elite een inkomenscriterium van 8.000 gulden per jaar is

gehanteerd. Aangezien deze groep in Sneek, in ieder geval tussen 1870 en 1900, niet groot genoeg

was vergelijken we dit met inkomens boven de 4.000 gulden. Wat daarbij onmiddellijk opvalt is dat

de zogenaamde leisure class van mensen zonder beroep in Leeuwarden en Groningen veel groter is

dan in Sneek. Dit is op verschillende manieren te verklaren. Allereerst hadden Leeuwarden en

Groningen een grotere aantrekkingskracht op de allerrijksten dan Sneek. Deze klasse wordt door

van der Woude en Kooij als een typische leisure class neergezet. Zij rentenierden op basis van

geërfd of opgebouwd vermogen graag in provinciehoofdsteden. Een ander reden is dat mensen tot

op zeer gevorderde leeftijd in het bevolkingsregister als koopman of ambachtsman werden

ingeschreven. Aangezien deze groep in de Sneker economische elite breder vertegenwoordigd was,

heeft dit een zichzelf versterkend effect. Hierover meer bij het hoofdstuk over de leeftijdsopbouw.

De grote aanwezigheid van mensen zonder beroep in Leeuwarden en Groningen gaat daar

met name ten koste van mensen die werkzaam waren in handel en industrie. Eén van de

verklaringen hiervoor is dat er in Leeuwarden en Groningen is gekozen voor de groep met

inkomens hoger dan 8.000 gulden. Aangezien veel handelaren en ambachtslieden ook in Sneek over

een inkomen tussen de 4.000 en 8.000 gulden beschikten zal deze groep in Leeuwarden en

Groningen iets ondervertegenwoordigd zijn in de economische elite. Een andere verklaring is dat in

Sneek een relatief groot percentage van de economische elite geld verdiende in de handel of de

industrie, terwijl er in Groningen en Leeuwarden meer renteniers en vrije beroepen waren.

Het aantal mensen in overheidsdienst lag zowel in Sneek, Leeuwarden als Groningen in

1870 rond de twintig procent. Dat Sneek procentueel evenveel ambtenaren in de elite had als

Leeuwarden en Groningen kan deels verklaard worden uit het feit dat Sneek in 1870 de hoofdstad

was van een van de drie arrondissementen waar Friesland op dat moment in was verdeeld. Dit

arrondissement had een bevolking van 22.000 en het arrondissement Leeuwarden op dat moment

40.000.

Tabel 2 De economische elite naar beroepsgroepen 1870 (%)

1870 Sneek Leeuwarden Groningen

Ambtenaren 24 19 23

Vrije beroepen 11 13 12

Handel diensten 18 2 9

Ambacht nijverheid 22 4 6

Financiele sector 7 4 5

Zonder beroep 18 59 45

N = 45 N = 53 N = 65

19

In 1890 is deze positie iets veranderd. Het aantal ambtenaren is dan in Sneek drastisch

teruggevallen. De belangrijkste reden daarvoor was dat het arrondissement Sneek tussen 1870 en

1890 in meerder districten werd opgedeeld. Verschillende juristen en bestuurders, veelal afkomstig

uit de adel of het patriciaat, keerden Sneek in deze periode de rug toe. Volgens van der Woude

moest adel en patriciaat ook in Leeuwarden in de periode tussen 1870 en 1890 haar invloedrijke

positie op politiek vlak opgeven. In Sneek was het effect hiervan nog groter dan in Leeuwarden en

Groningen, omdat het vertrek van juristen en bestuurders maar voor een klein deel werd aangevuld

door andere ambtenaren. In alle drie de steden groeide het aantal mensen in de economische elite

die in overheidsdienst hun geld verdienden. Het aantal renteniers liep in Sneek in 1890 een beetje

terug. Deze groep bestond met name uit mensen die hun geld als koopman of handelaar in de stad

hadden verdiend. In Leeuwarden en Groningen daalde het aantal mensen zonder beroep tussen 1870

en 1890 veel sneller. Het lijkt er daarom op, dat er minder nieuwe aanwas was in de economische

elite van Sneek, omdat deze stad harder werd getroffen door de agrarische crisis dan Leeuwarden en

Groningen.

In 1910 wist het aantal ambtenaren in de inkomenstop van Sneek zich licht te herstellen door

meer gemeentelijke en provinciale bestuurders. In de andere steden viel het aantal ambtenaren terug

ten faveure van het aantal industriëlen. Het aantal ambachtslieden en mensen werkzaam in de

handel en diensten had in Sneek in 1890 al haar hoogtepunt bereikt, wat in 1910 werd geëvenaard.

Tabel 3 De economische elite naar beroepsgroepen 1890 (%)

Sneek Leeuwarden Groningen

Ambtenaren 8 22 26

Vrije beroepen 18 17 9

Handel diensten 28 13 14

Ambacht nijverheid 25 9 11

Financiele sector 6 7 4

Zonder beroep 15 33 35

N = 65 N = 92 N = 116

Tabel 4 De economische elite naar beroepsgroepen 1910 (%)

Sneek Leeuwarden Groningen

Ambtenaren 14 17 20

Vrije beroepen 11 15 12

Handel diensten 28 19 17

Ambacht nijverheid 25 20 16

Financiele sector 9 5 7

Zonder beroep 14 24 29

N = 80 N = 183 N = 164

20

In Leeuwarden en Groningen steeg het aantal mensen werkzaam in deze sectoren sneller. Ook in

Sneek nam het aantal mensen in deze sector met een salaris van 8.000 gulden of meer verder toe.

De financiële sector is vergeleken bij de andere steden ook goed in de economische elite aanwezig.

Ook in de politieke elite waren meer ambtenaren aanwezig in Leeuwarden dan in Sneek.

Ook de vrije beroepsgroep was daar veel sterker vertegenwoordigd in de raad. Doordat Leeuwarden

provinciehoofdstad was kende het meer ambtenaren en mensen met een vrij beroep. Veertig procent

van de raadsleden had daar in 1870 een achtergrond in het juridisch circuit. In Sneek lag dat

percentage op twintig procent. De Sneker raad kenmerkt zich vooral door een groot aantal mensen

met een ambachtelijk beroep en kooplieden.

In 1890 werd deze ontwikkeling nog duidelijker zichtbaar omdat Sneek toen ook nog een

deel van haar centrumfunctie en daarmee een aantal ambtenaren verloor. De lege plaatsen werden

voornamelijk opgevuld door mensen met een vrij beroep of zonder beroep. Het aantal politici met

een baan in de handel en dienstensector bleef in Sneek op de gehele periode op het hoge percentage

van 27 procent. Kooplieden waren in Sneek zowel bij de kiezers van de Kamer van Koophandel als

in de economische en politieke elite goed vertegenwoordigd. In Leeuwarden groeide deze groep

tussen 1890 en 1910 behoorlijk en viel het aantal ambtenaren later terug. Verder is opvallend dat

Sneek in vergelijking met Leeuwarden nog steeds een hoog percentage van de politieke elite werkte

in de ambachtelijke sector.

Sneek is aan de hand van de beroepsgroepen in de elite in de periode 1870-1910 te

karakteriseren als een stad die functioneerde als regionaal centrum voor een belangrijk deel van de

provincie. Dit gold zowel voor de verwerking en de verkoop van levensmiddelen (voedsel, kleding

en brandstof) als de opkomende industrie (touw-, boter-, metaal-, steen-, hout- en kandijfabrieken).

Daarnaast huisvestte Sneek verschillende artsen en vanaf 1903 een ziekenhuis. Met de

arrondissementsrechtbank, later het kantongerecht, verschillende notarissen en twee

gemeentehuizen in de stad manifesteerde zij zich ook op bestuurlijk en gerechtelijk gebied. Dit

klopt met het beeld van R. van der Woude dat de dynamische steden Sneek en Leeuwarden de

andere Friese steden in de tweede helft van de negentiende eeuw steeds meer overvleugelden.

Tabel 5 Beroepsgroepen in de politieke elite van Sneek en Leeuwarden

Sneek 1870 Sneek 1890 Sneek 1910

Ambtenaren 20 32 7 29 20 13

Vrije beroepen 7 26 13 40 13 22

Handel diensten 27 11 27 24 27 43

Ambacht nijverheid 40 11 33 5 33 22

7 0 7 0 7 0

Zonder beroep 0 21 13 5 0 0

N = 15 N = 19 N = 15 N = 21 N = 15 N = 23

Lwd.1870 Lwd. 1890 Lwd. 1911

Financiele sector

21

Sneek was voor Leeuwarden de enige belangrijke concurrent binnen Friesland.30

De inkomens van de economische en politieke elite

Het overzicht van de verschillende namen, geloofs- en beroepsgroepen krijgt een grotere

waarde als we ook kijken naar de inkomens. Het beroep dat een bepaalde persoon uitoefent zegt

niet alles over de status van een persoon in de elite. Zo zou het best het geval kunnen zijn dat een

ambachtsman meer verdient dan iemand met een vrij beroep. Om een goed overzicht te geven en

daarbij ook het vermogen mee te wegen is hierbij zowel gebruik gemaakt van de plaatselijke

hoofdelijke omslag31

als van de lijsten van hoogstaangeslagenen in de provincie Friesland. Een

belangrijke vraag die hier naar voren komt is dus: Hoe verhouden de verschillende beroepen zich

tot het inkomen en was inkomen ook bepalend bij de politieke elite?

Tabel 6 De economische elite verdeeld naar inkomen (%)

1870 1880 1890 1900 1910

4000 – 6000 67 56 55 58 49

6000-8000 9 18 29 20 16

8000-10.000 11 13 11 8 14

10.000 en meer 13 13 5 13 21

N = 45 N = 55 N = 65 N =60 N = 80

In 1870 waren er in Sneek zes mensen die 10.000 gulden of meer per jaar verdienden. Het

ging hier om grootgrondbezitter Jelle Douwes Bouma, president van de spaarbank Jan ten Cate van

Gonggrijp, procureur Mr. Bouwe Sjoerds Stienstra, koopman en kassier Willem Olivier Brunings,

burgemeester van Wymbritseradeel Mr. Minne Bakker en touwslager Auke Stam van Lankhorst.

Twee van deze mensen, namelijk de grootgrondbezitter Jelle Douwes Bouma en de procureur Mr.

Bouwe Sjoerds Stienstra, kwamen voor op de lijst van hoogstaangeslagenen in de provincie

Friesland.32

J.D. Bouma is de eerste Sneker op deze lijst, hij bezat grond in Oppenhuizen, Nijland,

Scharnegoutum en Sneek waarvoor hij voor 826 gulden werd aangeslagen. Voor zijn geschatte

inkomen van 18.000 gulden per jaar betaalde hij 72 gulden belasting. B.S. Stienstra neemt met in

totaal 800 gulden aan belasting de 89ste positie in op deze lijst. Deze Stienstra bezat grond in

Vrouwen Parochie, Birdaard, Heijum en Sneek waarvoor 582,75 gulden aan belasting moest

worden betaald. In Sneek betaalde hij voor zijn geschatte inkomen van 12.500 gulden een belasting

30

Vvan der Woude, Leeuwarden 1850-1914, 84. 31

‘De geschatte inkomens zijn ontleend aan het archief van de hoofdelijke omslag. De hoofdelijke omslag was

een belasting op het inkomen die gold voor zo goed als alle inkomsten. De belasting aanslag geeft een redelijk adequate

weerspiegeling van het werkelijke verdiende inkomen. De zorgvuldige procedure tot bezwaar en openbare inzage

zorgden hiervoor. Natuurlijk zullen inkomens gebaseerd op belastingbronnen vaak lager uitpakken dan het werkelijk

verdiende loon.’ R.F.J. Paping en R. van der Woude, 'Een stijve stad als Leeuwarden'? : intergenerationele

inkomensmobiliteit circa 1870-1904: een poging tot meting in : Tijdschrift voor sociale geschiedenis (1995)

429-455, 441. 32

Staatscourant, Lijst van hoogst aangeslagenen in de’s rijks directe belastingen in de provincie Friesland, 1870.

22

van 151 gulden en in het patent nog 64 gulden.

Afbeelding 10 (Kolfsport in Herensocieteit Amicitia in Sneek in 1872. Op de foto o.a.

wijnhandelaar Lambertus Veen, koopman en fabrikant Hendrik Veen, Notaris Jorritsma en

meelhandelaar Nammen Gerben Bouma, achter de bar Rien Agema sociëteitshouder)

De groep met een inkomen tussen de acht- en de tienduizend gulden bestaat uit vijf mensen.

Het zijn de wijnhandelaar Lambertus Veen, koopman Jan ter Horst, leerlooier Jan ten Cate, de arts

Pieter Risselada en de weduwe van burgemeester Teunis ten Cate. Vier mensen verdiend meer dan

zesduizend gulden, dit zijn de griffier Sijbrand van Haarsma Buma, notaris Christiaan Jorritsma,

textielhandelaar Dirk Bakker en de rechter Johan Willinge Prins. Drie kwart van de economische

elite verdienden tussen de vier- en de zesduizend gulden. Dat beroep, aanzien en inkomen hier niet

direct samenvallen blijkt wel uit het feit dat olieslager H. Fennema meer verdiende dan rechter

Bolman en wijnhandelaar Veen meer dan griffier S. van Haarsma Buma. Het gemiddelde inkomen

van de economische elite in Sneek lag in 1870 op 6.250 gulden.

Degene die het meest verdiende in de raad van 1870 is kassier Jan ten Cate van Gonggrijp

Tabel 7 De tien hoogste inkomens van Sneek in 1870 in guldens

Bouma, J.D. Grootgrondbezitter 18000

Gonggrijp, J. ten Cate van Pres. Spaarbank 13000

Stienstra, Mr. B.S. Procureur 12500

Brunings W.O. Koopman 12500

Bakker, mr. M. Burgemeester Wymbr. 12000

Lankhorst, A. Stam van Touwslager 10000

Cate, J. ten Leerlooijer 9200

Risselada, P. Heel en vroed-meester 9000

Veen, L. Wijnhandelaar 9000

Cate, wed. T. ten Weduwe / Burgemeester 8000

23

met een inkomen van 13.500 gulden per jaar. Eén raadslid verdiende tussen de 8.000 en de 1.000

gulden. Daarnaast zijn er vier leden die allen een inkomen tussen de 4.000 en de 5.000 gulden per

jaar verdienen. Vijf leden verdienden een bedrag tussen de 2.000 en de 4.000 gulden. Het gaat dan

om de burgemeester van Sneek, Mr. Rudolf Hamester Dijkstra, met 2.300, bakker Inne Fennema

2.500, leerlooier Hendrik Joustra 2.300, koopman Tjeerd van der Weerdt 3.000 en zeepzieder

Sijbrand Karst van der Meulen 3.000 gulden. Alle raadsleden, de burgemeester en wethouders

verdienden meer dan 1.000 gulden per jaar. Zilversmid J. Schijfsma verdiende het minst, 1.300

gulden per jaar. Het gemiddelde inkomen lag op 3.700 gulden per persoon.

In 1880 veranderde het beeld. Toen waren er zeven mensen met een inkomen boven de

10.000 gulden. De koopman en kassier Brunings zag zijn inkomen stijgen met 3.500 tot 16.000

gulden. Aangezien J.D. Bouma was overleden was Brunings op dat moment de best verdienende

Sneker. Stienstra was door zijn grondbezit de enige Sneker die voorkwam op de lijst van

hoogstaangeslagenen in de provincie.33

Er zijn drie nieuwe topinkomens in Sneek. Het gaat dan om

de koopman Gerard ter Horst, de koopman en olieslager Hendrik Veen en notaris Karsten de Jong

Rzn. Hendrik Veen zag zijn inkomen het hardst stijgen, van 4.000 naar 12.000 gulden per jaar.

Waarschijnlijk kwam deze stijging mede omdat zijn vader overleed. Ook de groep net onder de

10.000 is behoorlijk uitgebreid. Nieuwkomers in deze groep zijn: olieslager Hendrik Fennema,

gedeputeerde Marten Kingma, arts Klaas Dorama en wijnhandelaar Dirk Hesselink. Meelhandelaar

Nicolaas Wouda en groothandelaar Johannes Halbertsma wisten zich door een inkomensverbetering

van 30 procent ook in deze groep te vestigen. Kaashandelaar Franciscus Terwisscha van Scheltinga

was een van de weinigen in de elite waarvan het inkomen tussen 1870 en 1880 daalde. Door de

agrarische crisis daalden de prijzen van kaas in Sneek vanaf 1870 constant. Het gemiddelde

inkomen in de inkomenselite steeg van 6.250 naar 6.400 gulden.

In 1880 was notaris K. de Jong met 10.000 gulden per jaar de grootverdiener in de raad.

Naast hem waren nog drie andere leden van de economische elite in raad, burgemeester en

wethouders vertegenwoordigt. De middenklasse in de raad met inkomens tussen de 2.000 en de

4.000 gulden per jaar is een stuk groter geworden. Hier vinden wij de burgemeester, verschillende

kooplieden, een landmeter en een boekhandelaar. Zilversmid J. Schijfsma blijft met een inkomen

van 1.700 gulden het raadslid met het minste inkomen. Het gemiddelde inkomen in de raad steeg

van 3.700 naar 4.250 gulden.

In 1890 is een duidelijke achteruitgang van de topinkomens te ontwaren. Er zijn nog drie

mensen met een inkomen boven de 10.000 gulden. Het gaat dan om de touwslager W. Beckeringh

Lankhorst, de kassier G..J. ten Cate en de wijnhandelaar L. Veen.

33

Staatscourant, Lijst van hoogst aangeslagenen in de’s rijks directe belastingen in de provincie Friesland, 1880.

24

Afbeelding 11 (Kassier Gert Jan ten Cate met zijn vrouw Jeltsje Halbertsma en de kinderen Anton

en Hylkia)

Het inkomen van zijn neefje de koopman en olieslager Hendrik Veen viel terug van 12.000

naar 9.500 gulden. De rest van de inkomenstop vertrok uit Sneek of overleed. De agrarische

depressie bereikte eind jaren '80 begin jaren '90 haar hoogtepunt. Dat dit ook voor de elite geen

periode was om grote rijkdommen te vergaren blijkt wel uit het geringe aantal nieuwkomers in de

hoogste inkomensklasse. Net als in 1880 waren er zeven mensen met een inkomen tussen de 8.000

en de 10.000 gulden. Nieuw in deze groep waren de notaris Miedema, de touwslager N.J. Lankhorst

en de kassier E. Fennema ten Cate. Het aantal mensen met een inkomen tussen de 6.000 en de 8.000

gulden steeg van tien naar negentien. Dit waren voornamelijk mensen met een vrij beroep,

ondernemers en opkomende kooplieden. Opvallend is dat de (ex)gedeputeerde M. Kingma zijn

inkomen met 2.000 gulden achteruit zag gaan. Datzelfde gold voor olieslager Kingma, hij kwam in

1880 niet langer voor in de economische elite. In 1890 valt de superelite dus iets terug ten gunste

van de inkomens tussen de 6.000 en de 8.000 gulden. Het gemiddelde inkomen in de elite daalde

dan ook van 6.400 naar 6.000 gulden. Dit had geen invloed op de lijst van hoogstaangeslagenen in

Friesland, waarbij moet worden aangetekend dat deze werd uitgebreid van 97 naar 219.34

Op deze

lijst vinden we drie mensen uit Sneek terug. De houtmolenaar Teetse Gonggrijp betaalde in totaal

477 gulden belasting. Dit kwam voornamelijk door zijn grondbezit in Nijland en het feit dat hij in

Sneek voor zijn inkomen van 6.000 gulden voor 130 gulden werd belast en in het patent voor 67

gulden. Ook de koopman Durk Gorter stond op deze lijst. Alhoewel hij in Sneek werd aangeslagen

voor een inkomen van 4.500 gulden betaalde hij in totaal 461 gulden belasting. Hij had bezittingen

in Wommels en Baard en betaalde in Sneek meer dan 200 gulden patentbelasting. Ook Hendrik

Veen betaalde ondanks zijn inkomensachteruitgang 527 gulden belasting voor grondbezit, patent en

34

Staatscourant, Lijst van hoogst aangeslagenen in de’s rijks directe belastingen in de provincie Friesland, 1890.

25

personele belasting in Sneek. Hieruit blijkt dat de mensen met het hoogste inkomen niet

automatisch ook het meeste vermogen bezaten. Er komt echter niemand uit Sneek op deze lijst voor

die niet tot de inkomenstop van deze stad behoorde.

In de raad van 1890 heeft dokter Bouma met een inkomen van 6.300 gulden het hoogste

inkomen. In de politieke elite in Sneek deed zich hetzelfde voor als bij de topinkomens. De

superelite deed een stapje terug ten faveure van de klasse tussen de 4.000 en 8.000 gulden. Met

negen leden lag het zwaartepunt van de politieke elite in de inkomens tussen de 2.000 en de 4.000

gulden. Vijf verdienden meer en twee minder. Dit waren de boendermaker Camphuis met een

inkomen van 1.600 gulden en apotheker Steensma met een inkomen van 1.400 gulden. Het

gemiddelde inkomen in de raad viel dan ook terug naar 3.500 gulden.

De inkomenstop van het jaar 1900 levert weer een heel ander beeld op. Nu zijn er acht

mensen die meer dan 10.000 gulden verdienen. Nieuw zijn daarbij de gebroeders Halbertsma, van

de melkfabriek, die zich met een inkomen van 24.000 gulden per persoon van een belangrijke plaats

in de inkomenstop wisten te verzekeren. De koopman in koffie en thee Regnerus Visser, zag zijn

inkomen stijgen van 7.500 in 1890 naar 11.800 in 1900. Ook notaris Fennema deed goede zaken,

zijn inkomen steeg van 7.000 naar 11.000 gulden. Doordat Lambertus en Hendrik Veen beiden

overleden in de jaren '90 kwam de familie Veen voor het eerst niet in de superelite voor. Bij de

inkomens tussen de 8.000 en de 10.000 gulden valt op dat de wijnkoopman en koffiehuishouder

Visser, de arts Risselada en Yke Wouda van de meelfabriek goede zaken hebben gedaan. Hun

inkomen steeg respectievelijk met 1.000, 1.900 en 4.100 gulden. Doordat een aantal mensen in deze

groep overleden daalde hun aantal van zeven naar vijf. Ook het aantal mensen in de groep tussen de

6.000 en de 8.000 gulden daalde van negentien naar twaalf. Dit valt te verklaren uit het feit dat veel

mensen uit deze groep overleden of vertrokken. Grote inkomensdalingen komen nauwelijks voor.

Het gemiddelde inkomen in de economische elite steeg dan ook van 6.000 naar 6.700 gulden. Dat

was ook te merken aan het aantal Snekers dat voorkomt op de lijst van hoogstaangeslagenen van de

provincie Friesland. Kwamen daar in 1890 nog drie Snekers op voor, in 1900 waren dertien van de

Tabel 8 De tien hoogste inkomens van Sneek in 1890 in guldens

Beckeringh Lankhorst, W. Touwslager 13500

Veen L. Wijnhandelaar 10000

Cate, G.J. Ten Kassier 10000

Veen, H. Koopman en Olieslager 9500

Dorama dr. K. Med. dokter 9500

Fennema, E. ten Cate Kassier 9500

Lankhorst N.J. Touwslager 9000

Miedema, A. Notaris 9000

Fennema, H. sr. Olieslager 9000

Bakker, D.J. Geen beroep 8000

26

233 hoogstaangeslagenen woonachtig in Sneek.35

Deze groep bestond uit de acht Snekers met een

inkomen boven de 10.000 gulden en vijf mensen met lagere inkomens. Deze mensen kwamen op de

lijst doordat zij naast een behoorlijk inkomen veel patent en grondbelasting moesten betalen. Het

gaat hier om de artsen Dorama en Bouma, de houthandelaar Tjalling Gonggrijp, de koopman H.J.J.

Visser en de steenfabrikant Feenstra. Feenstra is met een inkomen van 5.500 gulden per jaar degene

met het laagste inkomen van de hoogstaangeslagenen in Sneek.

In de politieke elite van 1900 was de arts Risselada de enige met een inkomen boven de

8.000 gulden. Vijf mensen verdienden tussen de 4.000 en de 8.000 gulden. Het ging hier om

burgemeester Alma, procureur Paehlig, de kooplieden H.F. Pijttersen en Antonie Veen en wethouder

Fennema. Zeven van de zestien politici verdienden een inkomen tussen de 2.000 en de 4.000

gulden. Onder hen koopman de Vries, fabrikant Beekhuis en olieslager Kingma. Bakker Dokkum,

boendermaker Camphuis en de uit de koloniën teruggekeerde M. ten Cate verdienden een inkomen

tussen de 1.000 en de 2.000 gulden. Het gemiddelde inkomen steeg hiermee naar 4.000 gulden.

Afbeelding 12 (Een aantal leden van de Sneker economische elite in de tuin van de familie Wouda.

Zittend van links naar rechts: Wouda, Dirk Posthumus, Hendrika Beckeringh Lankhorst, Gerrit

Veen, Neeltje ter Horst Meihuizen, Klaas ter Horst, Auke Beckeringh Lankhorst, staand Maria

Aintoinneta Wouda, Jeltje Posthumus en Hilda Veen.)

Tussen 1900 en 1910 zag een grote groep het inkomen behoorlijk stijgen. Het aantal mensen met

een inkomen van meer dan 10.000 gulden steeg van acht naar zeventien. De bankier Enno Fennema

ten Cate zag zijn inkomen van 11.000 naar 19.000 gulden per jaar stijgen. Meelfabrikant Y. Wouda

35

Staatscourant, Lijst van hoogst aangeslagenen in de’s rijks directe belastingen in de provincie Friesland, 1900.

27

van 8.100 naar 15.000 en touwslager A. Beckeringh Lankhorst van 4.500 naar 15.000 gulden.

Waarschijnlijk namen deze zonen van ondernemers de zaak van hun vader of oom over.

Ook in de groep met een inkomen tussen de 8.000 en de 10.000 gulden is verandering

zichtbaar. Hun aantal steeg van vijf naar elf. Nieuw zijn onder andere de koopman en

metaalwarenfabrikant H.F. Pijttersen, burgemeester Tromp van Wymbritseradeel en de kassiers

Fontein en ten Cate. Opvallend is dat de manufacturiers tussen 1900 en 1910 goede zaken deden.

Het inkomen van Stockmann verdubbelde van 5.000 naar 10.000 gulden en dat van Lampe steeg

van 5.500 naar 8.000 gulden.

Afbeelding 13 (Bedrijvigheid rond het pakhuis van de meelfabriek van Yke Wouda rond 1900.)

De groep tussen de 6.000 en de 8.000 steeg van elf naar twaalf personen. Maar omdat veel

mensen uit deze groep tussen 1900 en 1910 overleden was er wel veel verandering. Van deze

Tabel 9 De tien hoogste inkomens van Sneek in 1910 in guldens

Halbertsma, He Boterfabrikant 27000

Halbertsma, Hy Boterfabrikant 27000

Fennema E. ten Cate Kassier 19000

Wouda, Y. Meelfabrikant 15000

Bekkeringh Lankhorst A. Touwslager 15000

Horst K. ter Steenfabr. Houthandel 13000

Jorritsma, W. wed. Zonder beroep 12000

Bouma, dr. G. Arts 12000

Feenstra, E. Steenfabrikant 12000

Posthumus dr. D.H. Arts 11000

28

groep maakten onder andere de rijwielhandelaar Smit, de confectiehandelaar Bervoets en

burgemeester de Hoop van Sneek deel uit. Het gemiddelde inkomen van de inkomenstop steeg van

6.700 naar 7.400 gulden. Het aantal Snekers in de lijst van hoogstaangeslagenen blijft dan ook

stijgen.36

In 1910 waren het er zestien van de 226. Dorama, ter Horst en G.J. Ten Cate kwamen om

uiteenlopende niet langer op deze lijst voor. Nieuw waren de reder de Jong, de artsen Posthumus en

Risselada en de burgemeesters van Sneek en Wymbritseradiel de Hoop en Tromp.

In 1910 is er een gat ontstaan tussen de topinkomens en de lagere inkomens in de raad. De

arts Bouma en de kooplieden Pijttersen en Visser verdienden allemaal meer dan 8.000 gulden.

Alleen burgemeester de Hoop had een inkomen tussen de 4.000 en de 8.000 gulden.

Schoolopzichter Zelverder, tramopzichter Bakker, Mr. Okma en de kooplieden Gorter en Huges

verdienen tussen 2.000 en de 4.000 gulden. Het aantal mensen met een inkomen tussen 1.000 en de

2.000 verdubbelde van drie naar zes. Onder hen een timmerman, een voorman en een banketbakker.

Alhoewel er nog steeds geen mensen in de raad zaten met een inkomen onder de 1.000 gulden werd

het aantal mensen met een inkomen onder de 2.000 gulden dus steeds groter. Dit kan komen door

politieke emancipatie van de middenklassen, maar het kan ook een gevolg zijn van de verzuiling.

Het gemiddelde inkomen in de politieke elite bleef door deze ontwikkelingen 4000 gulden.

In de raad van Groningen is de elite en superelite tussen 1870 en 1910 veel sterker

vertegenwoordigd dan in Sneek. Dit kan deels worden verklaard uit het feit dat er in Groningen

kwantitatief meer elite aanwezig was, maar ook uit het feit dat in Sneek kooplieden en winkeliers

een groter deel van de raad uitmaakten. Het lijkt erop dat in de Sneker raad naam,

geloofsgemeenschap en beroepsgroep belangrijker waren dan het inkomen. Mensen met een

inkomen lager dan 1.000 gulden per jaar kwamen echter ook in Sneek niet voor een politieke positie

in aanmerking.

Leeuwarden zit wat betreft de inkomens in de raad tussen Groningen en Sneek in. Ook daar

verdiende in tegenstelling tot in Sneek het grootste deel van de raadsleden meer dan 4.000 gulden

per jaar. De groep met een inkomen beneden de 4.000 gulden is echter aanmerkelijk groter dan in

Groningen. Het gemiddelde inkomen in de raad in Sneek ligt dus lager dan dat in Groningen en

Leeuwarden. Dit kan deels verklaard uit het feit dat de elite in Sneek kleiner was, maar het kan ook

dat het inkomen voor politieke invloed in Sneek minder bepalend was dan in deze steden.

De inkomens in Sneek lagen zowel in de economische als politieke elite iets lager dan in

Groningen en Leeuwarden. In procenten van de bevolking is er in Leeuwarden ongeveer zeven

procent meer superelite als in Sneek. Als we kijken naar de lijst van hoogstaangeslagenen tot 1900

zien we ook dat Sneek geen vestigingsplaats is voor de superrijken. Met de opkomende industrie in

de steenfabrieken, touwfabrieken, meelfabrieken en boterfabrieken en enkele bankiers rond 1900

36

Staatscourant, Lijst van hoogst aangeslagenen in de’s rijks directe belastingen in de provincie Friesland, 1910.

29

wisten echter steeds meer Snekers een plaats op deze lijst te veroveren. De elite van Sneek werd

vooral bepaald door mensen met een inkomen tussen de 4.000 en de 8.000 gulden per jaar. Toch

verviervoudigde, tussen 1870 en 1910, het aantal mensen met een inkomen boven de 8.000 gulden.

De godsdienstige overtuiging van de economische en politieke elite

Verschilt de godsdienstige overtuiging van de leden van de economische elite en de politieke elite

van die van de algemene bevolking? Komt hier verandering in de bestudeerde periode en is er bij de

elite iets terug te vinden van de politieke emancipatie van socialisten en gereformeerden aan het

begin van de twintigste eeuw? Deze vragen staan centraal in dit gedeelte.

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de Nederlands Hervormde gemeente in 1870 met 72

procent van de bevolking het grootst was in Sneek. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat bij de

economische elite deze groep ook goed vertegenwoordigd was. Hier was 60 procent Nederlands

Hervormd. De Nederlands Hervormden zijn relatief oververtegenwoordigd in beroepen bij de

overheid. Bijna alle rechters en daarmee ook alle adel en patriciaat was Nederlands Hervormd.

Uiteraard kwamen de hervormden verder in alle beroepsgroepen voor. De hervormde J. Kolff, was

de enige predikant, die zich tot de economische elite mocht rekenen.

De Rooms Katholieken zijn met zestien procent de tweede bevolkingsgroep in Sneek. Zij

maken dertien procent van de economische elite uit. Dat de katholieken redelijk vertegenwoordigd

zijn is met name te danken aan de Duitse manufacturiers Stockmann en Lampe. Daarnaast waren

enkele winkeliers en een notaris katholiek.

Met zeven procent maken de doopsgezinden de derde groep uit van de Sneker bevolking. In

de economische elite zijn zij echter met 27 procent behoorlijk oververtegenwoordigd. Het ging hier

met name om van oudsher bekende koopmansgeslachten als Veen, ten Cate, Hesselink en

Wouters.37

Deze waren actief in de handel in wijn en koloniale waren, de banksector en

37

C. Trompetter, Een grote familie : doopsgezinde elites in de Friese Zuidwesthoek 1600-1850 (Hilversum 2007), 85

Tabel 10 Kerkelijke Gezindte in Sneek in 1870 (%)

Sneek Totaal Ec. elite Po. elite

Nederlands Hervormd 72 60 60

Waals Hervormd

Remonstrants

Gereformeerd 3

Doopsgezind 7 27 33

Evangelisch Luth

Hersteld Luth

Rooms Katholiek 16 13 7

Nederlands Isr 1

Onbekend 1

N = 9104 N = 45 N = 15

30

ambachtelijke beroepen. De families Veen en Wouters waren oorspronkelijk afkomstig uit

Vlaanderen, maar hadden al in de achttiende eeuw een plaats in de doopsgezinde elite van de

zuidwesthoek weten te bemachtigen.38

Daarnaast waren enkele rechters en bestuurders

doopsgezind. Het betreft onder andere de burgemeester van Wymbritseradeel, Minne Bakker en zijn

secretaris Schelto Wijbenga.

De rest van de geloofsgroepen kwamen niet voor in de economische elite. Procentueel

gezien hadden zij wel recht op twee vertegenwoordigers, maar zoals ook in andere steden waren

Israëlieten en gereformeerden ondervertegenwoordigd.

In de raad, burgemeester en wethouders van 1870 zien we een soortgelijke verdeling. Zestig

procent was Nederlands Hervormd. Ook in de raad waren de meeste hervormden in dienst bij de

overheid. Dit gold voor de burgemeester, kantonrechter en een griffier. Dertig procent van de raad

was doopsgezind. Hieruit blijkt dat de doopsgezinden naast economische macht ook in de politieke

elite goed vertegenwoordigd waren. Drie van de vijf doopsgezinden in de raad behoorden niet tot de

economische elite. Dit zijn de leerlooier H. Joustra, bakker I.J. Fennema en zeepzieder S.K. van der

Meulen. Kaashandelaar F. Terwisscha van Scheltinga vertegenwoordigde de katholieken in de

raad.39

Andere geloofsgroepen zijn in de politiek niet aanwezig. De meeste liberalen waren

uiteraard Nederlands Hervormd of doopsgezind. De katholieke vertegenwoordiger kan worden

verklaard uit het aanzienlijke katholieke volksdeel in Sneek.

Tabel 11 Kerkelijke gezindte in Sneek in 1880 (%)

Sneek Totaal Ec. elite Po. elite

Nederlands Hervormd 73 67 58

Waals Hervormd 7

Remonstrants

Gereformeerd 3 2

Doopsgezind 6 13 28

Evangelisch Luth

Hersteld Luth

Rooms Katholiek 15 18

Nederlands Isr 1 7

Onbekend / anders / geen 1

N = 10486 N = 55 N = 15

Tien jaar later zijn kleine veranderingen zichtbaar in de kerkelijke gezindte van de inwoners

van Sneek. Het aandeel Nederlands Hervormden was nog steeds groeiende, nu bijna 73 procent. Dit

is ook het geval bij de economische elite, hier stegen zij van 62 naar 67 procent. Ook in de 'nieuwe'

beroepsgroep van leraar of directeur van H.B.S. of gymnasium werden alleen Nederlands

en 86.

38 Ibidem, 120-140.

39 'Kiesdistrict Sneek' in: Leeuwarder Courant, 7 mei 1871.

31

Hervormden benoemd. Met het vertrek en overlijden van enkele doopsgezinden waren alle

overheidsdienaren in de economische elite Nederlands Hervormd. Nieuw in de hervormde elite

waren de broers van der Heij, beiden fabrikant en de architect de heer Albert Breunissen Troost.

Het Rooms Katholieke aandeel in de Sneker bevolking daalde licht ten opzichte van 1870

met één procent. In de economische elite steeg aandeel katholieken van dertien naar achttien

procent. Het absolute aantal nam met vier toe. Het ging hier om twee artsen, een apotheker en de

koopman in koffie en thee, Regnerus Josephus Visser.

De opvallendste verandering doet zich voor bij de doopsgezinden. In de bevolking vallen zij

terug van zeven naar zes procent, maar in de economische elite vind een halvering plaats van

zesentwintig naar dertien procent. De koopman Wouters en alle doopsgezinde bestuurders, rechters

en advocaten vertrokken of overleden in deze periode. Nieuw in de doopsgezinde elite was alleen

de kassier Fontein uit Harlingen.

De andere geloven bezetten maar één van de drie plaatsen, die zij procentueel in de

economische elite zouden moeten innemen. Alleen de christelijk gereformeerde aardappelkoopman

Jongbloed wist een plaats in de elite te veroveren.

Ook in de politieke elite van 1880 bleven de Nederlands Hervormden met 58 procent in de

meerderheid. Vier van hen waren niet vertegenwoordigd in de economische elite; dit waren naast

burgemeester Jacob van Driessen, koopman J. Gorter, boekhandelaar H. Pijttersen en zilversmid

Schijfsma. De doopsgezinden wisten, ondanks hun dalende aandeel in de economische elite, een

stevige positie in de raad te houden. Zij waren met vier mensen aanwezig, waarvan twee nieuw,

namelijk de groothandelaar J. Halbertsma en koopman Durk Gorter. Katholieken zijn niet langer

aanwezig in de raad. Hun plaats wordt ingenomen door de Waalsch Hervormde landmeter Mulder

en de Nederlands Israëlitische winkelier Hermanus de Vries. Zowel Mulder als de Vries waren lid

van de liberale kiesvereniging in Sneek40

.

40

‘F.H.W. Mulder’ in: Leeuwarder Courant, 9 juni 1879.

32

Afbeelding 14 (De Wijde Burgstraat in Sneek rond 1900. In het midden het wijnpakhuis en de

woning van Johannes Gorter en aan de linkerkant de in 1880 gebouwde synagoge. De synagoge

maakte met haar drie minaretachtige torentjes een oriëntaalse indruk.)

Tabel 12 Kerkelijke gezindte in Sneek in 1890 (%)

Sneek Totaal Ec. elite Po. elite

Nederlands Hervormd 48 58 56

Waals Hervormd

Remonstrants

Gereformeerd 16 2

Doopsgezind 5 17 19

Evangelisch Luth 2

Hersteld Luth

Rooms Katholiek 15 20

Oud Rooms

Nederlands Isr 1 6

Portugees Isr

Onbekend / anders / geen 14 2 19

Totaal N = 11472 N = 65 N = 16

In de volkstelling van 1889 is het aantal Nederlands Hervormden in Sneek behoorlijk

teruggevallen. Dit had alles te maken met de doleantie van 1886 waarin een groep Gereformeerden

onder leiding van dominee Abraham Kuiper brak met de Hervormde kerk. Het aantal hervormden

daalde tussen 1880 en 1890 van 72 naar 48 procent en het aantal gereformeerden nam toe van drie

tot zestien procent. In de Sneker economische elite was veel minder van deze doleantie te merken.

Het aantal Hervormden viel daar licht terug van 67 naar 58 procent. De gereformeerden

profiteerden hier echter niet van, hun aantal bleef gelijk. Dat de doleantie minder effect had op de

elite is ook te verklaren. Armere mensen hadden meer redenen en frustraties om zich af te keren van

de moederkerk dan de hervormde elite.

Het aandeel van Rooms Katholieken in de bevolking bleef vijftien procent. In de

economische elite stegen zij van achttien naar twintig procent. Dit was met name te danken aan de

aanwas van kooplieden. De helft van de katholieken in de economische elite werd nog steeds

uitgemaakt door de Katholieke Duitse manufacturiers.

In de bevolking hadden de doopsgezinden nog een aandeel van vijf procent, in de elite steeg

hun aandeel weer van dertien naar zeventien procent. De meeste doopsgezinden kwamen nog steeds

van de familie Veen, Fennema en ten Cate. Zij hadden beroepen als notaris, bankier, koopman en

ambachtsman. Nieuw in de doopsgezinde elite waren Sjoerd Gorter, een zeepfabrikant en zijn broer

Durk Gorter een koopman.

33

De gereformeerden hadden nog steeds één vertegenwoordiger. Ondanks dat deze

geloofsgroep na 1889 onder de bevolking meer aanhang kreeg bleven zij flink

ondervertegenwoordigd in de economische elite. Van de 30 mensen in de stad die zichzelf

evangelisch luthers noemden hoorde één bij de economische elite. Het is de conrector van het

stedelijk gymnasium, dr. Kindermann geboren in Edam, maar waarschijnlijk oorspronkelijk van

Duitse origine. Uit deze uitzondering kunnen verder weinig conclusies worden getrokken.

Touwslager Auke Beckeringh Lankhorst was de eerste in de economische elite die aangaf tot geen

van de geloofsgemeenschappen te behoren. Hij was ook de jongste van de elite.

In de politieke elite van Sneek in 1890 blijft het aandeel Nederlands Hervormden op 60

procent. Nieuw zijn dan de boendermaker Camphuis,de apotheker Steensma en de artsen Scheepers

en Bouma. Meelhandelaar Bouma verdween uit de raad. Het aantal doopsgezinden in de raad bleef

staan op drie, maar met burgemeester Mr. D. Alma kreeg Sneek een doopsgezinde burgemeester.

Drie raadsleden gaven aan tot geen van de kerkgenootschappen te behoren. Het ging hier om

olieslager Kingma, hypotheekbewaarder Haga en L. de Waard. Geen van deze drie behoorden tot

de economische elite. Ook Hermanus de Vries zat weer in de raad. De vertegenwoordiging in de

politiek bestond dus uit Nederlands Hervormden, doopsgezinden, mensen zonder kerkgenootschap

en een Nederlands Israëliet.

Tabel 13 Kerkelijke gezindte in Sneek in 1900 (%)

Sneek Totaal Ec. elite Po. elite

Nederlands Hervormd 55 52 37

Waals Hervormd

Remonstrants

Chr geref. 12 3 6

Doopsgezind 6 25 31

Evangelisch Luth 2

Hersteld Luth

Rooms Katholiek 15 15 13

Oud Rooms

Nederlands Isr 1 6

Portugees Isr

Anders 1

Geen 9 3 6

Totaal N = 12075 N = 60 N = 16

Het aantal Hervormden in de bevolking steeg tussen 1890 en 1900 van 48 naar 55 procent.

Dit ging ten koste van het aantal gereformeerden en de mensen met een ander of geen geloof. Bij

de elite daalde het aantal Nederlands Hervormden verder van 58 naar 52 procent. Dit kan worden

verklaard uit het feit dat twaalf hervormden overleden en vijf uit de stad naar elders vertrokken.

Dat de daling niet groter uitviel kwam vooral door de weduwes of nieuwe aanwas.

Het aantal katholieken in de bevolking bleef vrij constant op vijftien procent. In de

34

economische elite zakten de katholieken af van twintig naar vijftien procent. Het was dus even

voorbij met de relatieve oververtegenwoordiging van deze groep. Dit kwam voornamelijk omdat

zes katholieken overleden of vertrokken. Nieuw waren de fabrikant Verwer en de zusters van

Bergen, weduwen van winkeliers.

Alhoewel de doopsgezinden nog steeds slechts vijf a zes procent van de bevolking

uitmaakten wisten zij hun aandeel in de economische elite weer op 25 procent te brengen. Onder

deze 'nieuwe' doopsgezinde elite zien we burgemeester Alma van Sneek. In 1890 viel hij met een

inkomen van 3900 gulden per jaar nog net onder de economische elite. Verder doen hier de

gebroeders Halbertsma hun intrede, ijzerhandelaar Haga en predikant Loosjes. Hij is de eerste

doopsgezinde predikant in de inkomenstop.

Voor de groep 'geen' telt waarschijnlijk weer dat dit een vertekend beeld geeft. Zoals we

hebben kunnen zien werden de geloven steeds nauwkeuriger geteld. De groep geen is in 1899 voor

het eerst zelfstandig in de telling opgenomen en kwam op negen procent. De bevolkingsregisters

zijn op dit gebied conservatiever. Slechts zelden werd iemand zijn geloof aangepast. In de

economische elite van Sneek zijn in 1900 dan ook alleen Auke Beckeringh Lankhorst, een van de

jongeren onder de elite en meester Klein afkomstig uit Amsterdam als niet gelovig in het

bevolkingsregister geregistreerd.

De gereformeerden zijn in 1900 met twee personen in de economische elite aanwezig.

Nieuw was hierbij de reder en koopman P. de Jong, afkomstig uit IJlst. De lutherse gemeenschap

werd vertegenwoordigd door de houthandelaar K. ter Horst. In de economische elite van 1900

waren geen Nederlands of Portugees Israëlieten aanwezig.

Raad, burgemeester en wethouders zijn in 1900 qua vertegenwoordigde geloofsgroepen het

meest gemêleerd tot dan toe. Maar liefst zes verschillende richtingen zijn vertegenwoordigd. De

Nederlands Hervormde vertegenwoordiging viel terug tot 37 procent. De meeste van hen hadden

vrije beroepen, werkten bij de overheid of waren kooplieden. Zilversmid Johannes Schijfsma was

tevens wethouder.

35

Afbeelding 15 (Raadslid, wethouder en zilversmid Johannes Schijfsma en zijn vrouw Anna

Katherina Campen tussen 1875 en 1900.)

Net als in de economische elite nam ook het aandeel van de doopsgezinden in de politieke elite toe.

Zij waren met liefst vijf personen aanwezig. Naast burgemeester Alma, wethouder Fennema, de

raadsleden ten Cate, Gorter en Veen. De joodse Hermanus de Vries behield zijn positie en

olieslager Kingma is in 1900 nog de enige in de raad die aangaf geen geloof te hebben. Zij maakten

allen deel uit van liberale kiesverenigingen. De eerste tekenen van de verzuiling waren ook

waarneembaar in de Sneker politiek. De conventionele partijen wisten in 1900 twee zetels in de

raad te bemachtigen. Van Rooms Katholieke zijde werden zowel, R.S.H. Visser. koopman in koffie

en thee als T.L. Dokkum, koopman in levensmiddelen, gekozen in de raad. De anti revolutionairen

werden vertegenwoordigd door touwslager en tassenmaker Tjerk Hendrik Wielinga. De opkomst

van de conventionelen in de lokale politiek valt te verklaren uit de uitbreiding van het kiesrecht in

1896, de oprichting van de Anti Revolutionaire Partij in 1878 en de oprichting van de Rooms

Katholieke Staatspartij in 1896.

36

Tabel 14 Kerkelijke gezindte in Sneek in 1910 (%)

Sneek Totaal Ec. elite Po. Elite

Nederlands Hervormd 51 49 40

Waals Hervormd

Remonstrants 4

Gereformeerd 18 1 20

Doopsgezind 5 25 13

Evangelisch Luth 6

Hersteld Luth

Rooms Katholiek 15 13 13

Oud Rooms

Nederlands Isr 1 1

Portugees Isr

Anders 3

Geen 7 8 6

Totaal N = 13007 N = 80 N = 15

In 1910 is 51 procent van de Sneker bevolking Nederlands Hervormd. Van de elite was in

datzelfde jaar 49 procent Nederlands Hervormd. In absolute aantallen was de Nederlands

Hervormde elite met acht toegenomen van 31 naar 39. Die nieuwe aanwas bestond uit

gepensioneerden zoals de oud kapitein der zee G.J. Sluijterman die terugkeerde naar zijn

geboorteplaats41

, de winkelier H. Zandstra42

, de notaris Gerbesma en de arts Risselada. De andere

geloven in de Sneker elite groeiden sneller, waardoor het aandeel van de hervormde gemeente in de

Sneker elite terugliep.

Het Rooms Katholieke aandeel in de Sneker bevolking blijft constant rond de vijftien

procent. In de economische elite van 1910 zijn de Rooms Katholieken met 12 procent

vertegenwoordigd. Zij wisten dus niet te profiteren van de terugloop van de Nederlands

Hervormden. Absoluut gezien steeg hun aantal met één. J. Bervoets, winkelier in huizenconfectie

vulde de bestaande Rooms Katholieke elite aan.

In aandeel van de bevolking bleven de doopsgezinden vrij stabiel rond de vijf procent. Hun

aandeel in de inkomenstop bleef met 25 procent ten opzichte van 1900 gelijk. Absoluut nam hun

aantal toe van vijftien tot twintig personen. Van die twintig verdienden zes hun geld in de financiële

sector en drie in de wijnhandel. Verder bestond de groep doopsgezinden uit een aantal kooplieden

en ondernemers, de burgemeester en de oud wethouder. Bij de doopsgezinde elite zijn de namen

Veen, ten Cate, Fennema, Hesselink en Haga vrijwel doorlopend aanwezig.

Daar waar uit de volkstelling blijkt dat het aantal mensen zonder geloof iets terugloopt, lijkt

dit in de elite allerminst het geval. Het aantal mensen dat aangeeft geen geloof te hebben stijgt van

twee naar zes. Nieuw zijn de kassier de Greve, directeur der H.B.S. van Nooten, apotheker Dokkum

41

'G.J. Sluijterman' in: Leeuwarder Courant, 18 juni 1912. 42

'Rechtszaken' in: Leeuwarder Courant, 21 oktober 1910.

37

en koopman-fabrikant Houwink.

Het aantal remonstranten in Sneek lag volgens de volkstelling op dertig personen wat nog

geen procent van de bevolking aangeeft. Hun aandeel in de elite steeg van nul naar drie personen.

Aangezien in één geval de vrouw als remonstrants staat ingeschreven behoort dertien procent van

de remonstranten tot de elite. Remonstrant was dus echt een elitegeloof. Omdat er in Sneek net als

in Leeuwarden geen remonstrantse kerk bestond waren deze mensen niet afkomstig uit Sneek zelf.

Het ging om inspecteur van belastingen Veldhorst, oorspronkelijk uit Moordrecht, oud-directeur van

een melkfabriek J. Rinkes Borger, afkomstig uit Den Haag en militiecommissaris Koopman,

afkomstig uit Amsterdam.

Afbeelding 16 (Wielersport in Sneek in 1898. Het ging hier voornamelijk om kinderen van in de

economische elite voorkomende personen. Op de foto o.a. Anna Hesselink, Jaap Risselada, Clara

Paehlig, Titia de Voogd, Anton ten Cate, Herman Paehlig en Tine Feenstra.)

Het gereformeerde volksdeel bleef met één persoon in de economische elite

ondervertegenwoordigd. De Nederlands Israëlieten namen hun positie in door de arts L. Hertzberger

afkomstig uit Eindhoven.

In de politieke elite is er in 1910 op geloofsgebied de interessantste ontwikkeling gaande.

Zes van de vijftien leden waren nog Nederlands Hervormd. De Hervormden werden niet langer

gedomineerd door de vrije beroepsgroep. De beroepen varieerden van timmerman tot arts. De

doopsgezinden raakten hun bevoorrechte positie op politiek terrein kwijt. Alleen burgemeester de

Hoop en koopman Gorter waren nog doopsgezind. Het is voor het eerst sinds 1870 dat belangrijke

38

doopsgezinde families als Veen, ten Cate, Fennema en Haga niet in de raad vertegenwoordigd

waren. Op aannemer Foeke de Wolf na waren alle hervormden en doopsgezinden lid van

bestaande liberale kiesverenigingen.43

Met de terugloop van het aantal doopsgezinden en

hervormden daalde het liberale aandeel in de raad. De evangelisch lutherse schoolopziener

Zelverder en Foeke de Wolf werden gekozen namens de vrijzinnig democratische partij.44

Taxateur

Elzer gaf aan geen geloof te hebben en was onafhankelijk kandidaat. De gereformeerden wisten

echter het beste van de partijvorming te profiteren en gingen van één naar drie vertegenwoordigers.

Dat waren mr. Okma, banketbakker Dwarshuis en aannemer Fedde Blok. Daarnaast wist de Anti

Revolutionaire Partij in 1909 Hendrikus Colijn namens het district Sneek in de Tweede Kamer te

krijgen. De Rooms Katholieken verdubbelden hun aantal van één naar twee vertegenwoordigers.

Uit deze tabel kan geconcludeerd worden dat de Hervormde Gemeenschap zich zowel in de

economische en politieke elite behoorlijk vertegenwoordigd zag. Vooral in de vrije beroepsgroep

wisten de Nederlands Hervormden een stevige positie op te bouwen. Dit gold met name voor banen

in de overheidssector, het onderwijs en bij de rechtbanken. Aan het eind van de onderzochte periode

was het echter voorbij met de hervormde hegemonie in beide elites. In de economische daalde het

aandeel hervormden van 60 procent in 1870 tot 48 procent in 1910. Dat kwam voornamelijk door

de groei van het aantal mensen wat aangaf geen geloof te hebben en de groei van het aantal

remonstranten, een hervormde elite afsplitsing. In de politieke elite liep het aantal hervormden nog

sterker terug, namelijk van 60 procent in 1870 naar 40 procent in 1910. Daar ging het ook deels ten

koste van mensen die aangaven geen geloof meer te hebben, maar ook de gereformeerden hadden in

1910 een behoorlijke positie in de raad opgebouwd.

43

'Gemeenteraadsverkiezingen' in: Leeuwarder Courant, 19 juni 1907. 44

'Gemeenteraadsverkiezingen (2)' in: Leeuwarder Courant, 1 juli 1909.

Tabel 15 De kerkelijke gezindte van de economische en politieke elite in Sneek.

Po. elite 1870 Po. elite 1890 Po. Elite 1910

Nederlands Hervormd 60 60 58 56 49 40

Doopsgezind 27 33 17 19 25 13

Rooms Katholiek 13 7 20 13 13

Gereformeerd 2 1 20

Anders 25 9 24

N = 45 N = 15 N = 65 N = 15 N = 80 N=15

Ec. elite 1870 Ec. elite 1890 Ec. elite 1910

39

Afbeelding 17 (De doopsgezinde kerk in Sneek rond 1900)

Doopsgezinden waren duidelijk oververtegenwoordigd in de raad en inkomenstop. Vier tot

vijf procent van de bevolking was doopsgezind maar in de economische elite lag hun aandeel wel

op twintig procent. De meeste van hen hadden beroepen in de handel en de financiële sector. Tot in

1910 de eerste sporen van de verzuiling in de raad haar intrede deden was dit ook het geval bij de

politieke elite. De Rooms Katholieken zijn noch over- noch ondervertegenwoordigd in de

economische elite van de stad Sneek. Tot 1900 werd de Rooms Katholieke inkomenselite vooral

uitgemaakt door uit Duitsland afkomstige manufacturiers. Vanaf 1900 wisten steeds meer

'autochtone' katholieken een plaats in de inkomenstop te bemachtigen. In de politieke elite waren de

katholieken zeker tot 1910 ondervertegenwoordigd. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het

liberale karakter van de raad waarin de voorkeur werd gegeven aan hervormden en doopsgezinden.

Voor gereformeerden en israelieten telt dat zij, op een enkele uitzondering na, geen deel uitmaakten

van de economische elite van Sneek. We mogen aannemen dat de gereformeerden in Sneek, net als

in de rest van Nederland, vooral een geloofsgroep waren van arbeiders en kleine middenstanders.

De israelitische gemeenschap was ook iets ondervertegenwoordigd, maar ook veel minder aanwezig

in de bevolking. In de politieke elite wisten zij zich in 1880 en 1890 wel vertegenwoordigd, al zal

deze persoon eerder om zijn beroep en liberale signatuur zijn gekozen dan om zijn israelitische

afkomst. Voor de politieke vertegenwoordiging van de gereformeerden geldt dat zij door de

toegenomen politieke emancipatie in 1910 behoorlijk zijn vertegenwoordigd in de raad. Zowel

voor de economische als de politieke elite geldt dat het aantal mensen dat aangeeft tot geen van de

geloofsgemeenschappen te behoren tot en met 1910 stijgt.

40

Tabel 16 De religie van de leden van de economische elite in Groningen en Sneek (%)

Gr. 1870 Sneek 1870 Gr. 1890 Sneek 1890 Gr. 1910 Sneek 1910

Nederlands Hervormd 88 60 58 58 51 49

Rooms Katholiek 5 13 9 20 6 13

Ned. Isrealitisch 4 1

Doopsgezind 7 27 7 17 3 25

Evangelisch luthers 1 2 2

Gereformeerd 1 2 2 1

Remonstrants 12 7 4

Geen 12 2 25 8

In de Groninger superelite van 1870 namen hervormden een veel sterkere positie in dan in

de economische elite van Sneek in 1870. De belangrijkste reden hiervoor is dat de Groningse elite

veel meer banen had bij de overheid. Overheidsbanen werden ook in Sneek vaak onder de

hervormde elite verdeeld. Onder fabrikanten, kooplieden en in de financiële sector waren met name

de doopsgezinden goed vertegenwoordigd.

In 1890 krijgen de hervormden in de Groninger economische elite een behoorlijke klap. Met

name remonstranten en mensen zonder geloof wisten hier van te profiteren. In Sneek was echter

geen remonstrantse kerk, waardoor alleen nieuwelingen bij dit kerkgenootschap waren aangesloten.

In beide steden wisten meer katholieken een plaats in de economische elite in te nemen. Vergeleken

met de bevolking namen zij een vergelijkbaar percentage in de elite in.

Uit het overzicht van 1910 blijkt dat de economische elite qua godsdienstige overtuiging in

Sneek iets conservatiever was dan die in Groningen. Daar had ondertussen een kwart van de

economische elite afscheid genomen van een godsdienstige overtuiging. In Sneek groeide dit aantal

tussen 1890 en 1910 ook vrij snel maar bleef het bij acht procent. Dit kan wellicht verklaard worden

uit het feit dat het aantal mensen met geen geloof in Sneek, volgens de bevolkingstellingen, afnam

in deze periode. Wat verder opvalt is dat het aantal doopsgezinden in de Groninger elite afnam tot

drie procent, terwijl dat in Sneek nog behoorlijk stijgende is. Doopsgezinden waren en bleven in de

Sneker elite een geloofsgroep van betekenis. In 1910 zijn de remonstranten voor het eerst in de

economische elite van Sneek aanwezig.

In Leeuwarden zien we wat betreft de geloofsgemeenschappen in de politieke elite een

zelfde beeld. Ook daar waren de rijkeren in meerdere mate bij de Nederlands Hervormde Kerk

aangesloten en doopsgezinden en remonstranten oververtegenwoordigd. Een verschil met

Leeuwarden op dit vlak is dat de katholieken daar ondervertegenwoordigd waren in de economische

elite terwijl daar in Sneek geen sprake van was. Dit kan verklaard worden uit het feit dat Sneek veel

rijke Rooms Katholieke immigranten kende. Voor gereformeerden geldt in Leeuwarden en Sneek

eenzelfde beeld.

41

Als we de Leeuwarder raad vergelijken met die van Sneek zien we dat ook daar Nederlands

Hervormden en doopsgezinden oververtegenwoordigd waren. Volgens van der Woude paste de

tolerante kerkelijke cultuur van de doopsgezinden goed bij de vrijzinnigheid van de hervormde

liberalen. Vergeleken met Leeuwarden waren de doopsgezinden in de Sneker politiek nog

nadrukkelijker aanwezig, maar net als in die stad nam hun aantal vanaf 1900 af. Katholieken en

gereformeerden waren ook in de Leeuwarden politiek ondervertegenwoordigd en het lijkt zelfs dat

de politieke emancipatie van deze geloven zich in Sneek sneller voltrok dan in Leeuwarden. Zo

telde de Sneker raad in 1910 twee katholieken en drie gereformeerden op een totaal van vijftien en

die van Leeuwarden twee katholieken en twee gereformeerden op een totaal van 23.45

Tabel 18 De politieke kleur van de gemeentebestuurders in Sneek en in Leeuwarden in 1900, 1910 (%)

Sneek 1900 Lwd. 1900 Sneek 1910 Lwd. 1910

Liberaal 80 74 47 65

Radicaal-vrijz. / democr. 0 13 13 4

Rooms-katholiek 13 9 13 9

Anti revolutionair 6 4 20 9

SDAP 0 0 0 13

N = 16 N = 23 N = 15 N = 23

Dat de katholieken en gereformeerden in 1910 beter vertegenwoordigd waren komt voort uit

de politieke ontwikkeling in beide steden. Uit de bovenstaande tabel blijkt wel dat de verzuiling en

de partijvorming in Leeuwarden eerder dan in Sneek op gang kwam. Tussen 1900 en 1910 vind er

in de Sneker politiek een behoorlijke omslag plaats waarbij het aandeel van radicalen, katholieken,

gereformeerden en arbeiders stijgt van 19 tot 53 procent. Vooral de gereformeerden wisten in Sneek

van de politieke ontwikkelingen te profiteren. Leeuwarden bleef tot 1917 een liberaal bolwerk,

maar hier had het socialisme wel meer aanhang dan in Sneek.

Wat betreft de geloofsgroepen vertoond de Sneker elite een gelijk beeld aan dat van

Leeuwarden en Groningen. Ook hier waren de hervormden, doopsgezinden en remonstranten goed

vertegenwoordigd. De doopsgezinde elite is in Sneek van oudsher nog sterker aanwezig dan in deze

beide andere steden. Vooral doordat Sneek goed lag bij de Duitse textielhandelaren wisten de

Rooms Katholieken in Sneek zich beter in de inkomenstop te handhaven dan in Leeuwarden en

45

Van der Woude, Leeuwarden 1850-1914, 230, 231.

Sneek 1870 Sneek 1890 Sneek 1910

Nederlands Hervormd 60 66 56 62 40 48

Doopsgezind 33 10 19 24 13 9

Rooms Katholiek 7 5 0 5 13 9

Gereformeerd 0 0 0 0 20 9

Anders 0 19 25 9 24 25

N = 15 N = 21 N = 16 N = 21 N = 15 N = 23

Tabel 17 De kerkelijke gezindheid van de politieke elite verdeeld over tijdsvakken in Leeuwarden en Sneek

Lwd. 1870 Lwd. 1890 Lwd. 1910

42

Groningen.

De afkomst van de economische en politieke elite in Sneek

Van de economische elite in 1870 waren er 24 van de 45 geboren in Sneek. Zij waren over

alle beroepsgroepen verdeeld en allen doopsgezind of hervormd. Acht mensen kwamen uit ander

plaatsen in Friesland (excl. Leeuwarden). Vijf van hen hadden beroepen gerelateerd aan de

landbouw en drie hadden een vrij beroep. In de economische elite treffen we vier Leeuwarders aan.

Het ging om drie rechters en een arts. Er kwamen ook vier mensen vanuit andere delen van

Nederland, dit betrof een weduwe, een koopman, een predikant en een admiraal. Daarnaast kwamen

er nog twee manufacturiers uit Mettingen. De politieke vertegenwoordiging levert een ander beeld

op. Hier kwamen er zes uit Sneek, vijf uit andere plaatsen in Friesland en een uit Utrecht. Dat de

mensen van buiten Sneek goed vertegenwoordigd waren in de politieke top komt vooral omdat zij

goed vertegenwoordigd waren in de vrij beroepen.

In 1880 zijn de Sneker nog steeds goed vertegenwoordigd nu waren het er 30 van de 55.

Onder hen drie nieuwe katholieken waaronder twee artsen. Van de bovenste twintig inkomens was

zelfs 65 procent afkomstig uit Sneek. Dertien mensen kwamen uit andere plaatsen in de provincie.

Zij waren nog steeds goed vertegenwoordigd in de vrije beroepen en in de agrarische sector. Er

kwamen vijf mensen vanuit andere delen van het land, dit waren naast de weduwe van de koopman,

de admiraal een nieuwe conrector, rechter en architect. Drie mensen waren nog uit Leeuwarden

afkomstig, dit waren twee artsen en een rechter. Het aantal Duitse manufacturiers uit Mettingen nam

toe van twee naar vier. In 1880 was de helft van het aantal raadsleden uit Sneek afkomstig, vijf

kwamen uit andere plaatsen in de provincie en een uit Haarlem.

In 1890 is het aandeel Snekers in de economische elite het grootst. Het gaat nu om 38 van de

65 personen. De groep van mensen uit andere plaatsen in Friesland daalt van dertien naar twaalf.

Het aantal Leeuwarders bleef dalen, alleen de twee artsen bleven over. Acht mensen kwamen vanuit

andere delen van het land. Nieuw in deze groep waren een weduwe van een steenslager, een kassier,

Tabel 19 afkomst van de economische elite 1870-1910 (%)

Jaartal 1870 1880 1890 1900 1910

Uit Sneek 53 55 58 53 55

Uit ander plaatsen Fr. 18 24 18 17 19

Leeuwarden 9 5 3 2 1

Buiten Friesland 9 9 12 20 20

Onbekend 7 0 0 2 1

Mettingen 0 4 8 7 4

Totaal N = 45 N = 55 N = 65 N = 60 N = 80

43

een apotheker en een rijksontvanger. De groep uit Mettingen werd uitgebreid met een persoon.

In 1900 was nog 53 procent van de economische elite in Sneek geboren. Absoluut betekende

dit een afname van 38 naar 32 personen. Dit kwam vooral omdat een behoorlijk deel van de Snekers

overleed. Van de top tien van inkomens maakten zij echter 80 procent uit. De groep van mensen uit

andere plaatsen in Friesland daalde tussen 1880 en 1900 van 24 naar zeventien procent van de

economische elite. Dit kwam omdat deze groep het hardst werd getroffen door de agrarische crisis.

Veel mensen in deze groep verdienden hun geld met aan de landbouw gerelateerde beroepen en

door de agrarische crisis was er tussen 1880 en 1900 geen nieuwe aanwas binnen deze groep. In

1900 was er nog een arts afkomstig uit Leeuwarden. De groep vanuit andere plaatsen in het land

steeg daarentegen van twaalf naar twintig procent. Wat opvalt aan deze groep is dat die op een

enkele uitzondering na bestaat uit mensen met een vrij beroep. Vier mensen waren nog uit

Mettingen afkomstig. Dit kwam deels doordat er een aantal vertrokken en deels dat de tweede

generatie in Sneek geborenen de onderneming overnamen.

In 1910 was 55 procent van de economische elite geboren in Sneek. Absoluut een toename

van twaalf personen. Deze groep bestond nog steeds voornamelijk uit kooplieden, fabrikanten en

bankiers. Vijftien mensen waren afkomstig uit andere plaatsen in Friesland. Van deze vijftien

werkten zes in de vrije beroepssector, vier werkten in de handel, een was fabrikant en de anderen

werkten als notaris of in de financiële sector. Uit Leeuwarden kwam nog een winkelier. Het

percentage vanuit andere delen van het land bleef op twintig procent. Hun aantal steeg van twaalf

naar zestien. Van de vijf nieuwelingen hadden drie een vrij beroep en waren twee winkelier. Uit

Mettingen kwamen nog drie textielhandelaren.

44

Het grootste gedeelte van de economische elite was geboren in de twee andere grote Friese

steden, Leeuwarden en Harlingen. Verder valt vooral op dat de geboortesteden van de mensen in de

economische elite over heel het land gespreid waren. De verbindingen Friesland en Noord-Holland

waren het grootst, respectievelijk zes en vijf steden. In 1900 steeg het aantal mensen dat in een

andere stad geboren was procentueel het snelst, wat werd doorgezet in 1910.

Alhoewel de elite in Sneek tussen 1870 en 1910 flink groeide, van 45 naar 80 en geen van

de mensen uit de elite van 1870 nog voorkomt in de elite van 1910 bleef het aantal mensen dat in

Sneek geboren was meer dan vijftig procent van de elite uitmaken. Zij waren over de hele periode

vooral goed vertegenwoordigd in de handel, industrie en de banksector. De mensen van andere

plaatsen in Friesland hadden vaak aan de landbouw gerelateerde of vrije beroepen. Voor mensen

afkomstig uit Leeuwarden of uit andere delen van het land blijkt een enorme

oververtegenwoordiging in de vrije beroepen.

Vergeleken bij Leeuwarden valt op dat het aantal mensen in de economische elite in Sneek

geboren constanter was en op een hoger niveau lag. In Leeuwarden schommelde het percentage

tussen de 58 en de 35 procent.46

Dat kwam voornamelijk omdat het aantal mensen uit andere delen

en steden in Friesland in Leeuwarden hoger lag dan dat in Sneek. Leeuwarden had een iets grotere

aantrekkingskracht op immigranten uit de provincie dan Sneek. Voor beide steden geld wel dat de

immigranten uit verschillende plaatsen uit de provincie afkomstig waren. Voor wat betreft de

immigranten uit de rest van het land vertonen Leeuwarden en Sneek weinig verschil. Het aantal

46

Van der Woude, Leeuwarden 1850-1914, 339.

Tabel 20 steden van herkomst economische elite

Steden 1870 1880 1890 1900 1910

Leeuwarden 4 3 2 1 1

Rotterdam 1 0

Groningen 4 2

Franeker 1

Utrecht 1 1 1

Harlingen 2 1 2 2

Rijssen 1

Edam 1 1

Hoorn 1 1

Nijmegen 1 1 1

Vlissingen 1

Dokkum 1 1 1

Eindhoven 1

Sittard 1

Brielle 1

Ijlst 1 1

Workum 1

Zaandam 1

Amsterdam 2 2

Den Helder 1

45

buitenlanders lag in Sneek in het algemeen hoger dan in Leeuwarden. Een opmerkelijk verschil is

dat van der Woude voor Leeuwarden constateert dat er weinig verschil te ontdekken is tussen de

beroepskarakteristiek van de gehele inkomenstop en die van de immigranten. Dit ligt in Sneek

beduidend anders, de groep van buiten Sneek was oververtegenwoordigd in de vrije beroepen.

Kooij schrijft voor Groningen in dit verband dat veel nieuwkomers richting gegeven hebben aan de

het stedelijk bestuur en de stedelijke economie.47

Voor het stedelijk bestuur was dit in Sneek ook het

geval, gezien de aard van hun beroepen kan er echter moeilijk worden gesteld dat de nieuwkomers

richting hebben gegeven aan de stedelijke economie.

De leeftijdsgroepen binnen de economische elite

Uit deze tabel kan worden afgeleid dat de economische elite van Sneek een gemiddeld

oudere groep was. De gemiddelde leeftijd lag tussen de vijftig en en de zestig jaar. De groep 'rijken'

van onder de veertig schommelt tussen de vijf en de dertien procent. In 1890 was deze groep het

grootst. Het ging toen vooral om zonen van ondernemers of jonge beoefenaars van vrije beroepen.

De groep tussen de veertig en de zestig maakte tussen 1870 en 1910 de helft van de economische

elite uit. In deze groep vinden we dan ook een brede vertegenwoordiging van de beroepsbevolking.

De groep tussen de 70 en de 100 werd vooral bepaald door weduwes en gepensioneerden.

Rolf van der Woude beschrijft de rijken in Leeuwarden als een typische leisure class.48

Omdat veel mensen met hun oude beroep in het bevolkingsregister werden aangegeven betrekken

we hierbij ook de leeftijdsopbouw van de elite. In 1870 was 35 procent van de elite in Sneek zestig

jaar of ouder, in Leeuwarden had in datzelfde jaar 59 procent van de elite geen beroep. Dit verschil

is waarschijnlijk te verklaren uit het feit dat de Friese adel in Leeuwarden veel meer dan in Sneek

vertegenwoordigd was in de inkomenstop. Zij waren een typische leisure klas en de meerderheid

van hen rentenierde. Ook het oude patriciaat was in Sneek veel minder vertegenwoordigd. Volgens

van der Woude droeg het nieuwe patriciaat, waaronder veel bankiers en mensen uit de handel en

47

Kooij, Groningen 1870-1914, 54. 48

Van der Woude, Leeuwarden 1850-1914, 335.

Tabel 21 De leeftijdsopbouw van de elite 1870-1910 (%)

Jaartal 1870 1880 1890 1900 1910

Tussen 20 en 30 0 4 2 0 1

Tussen 30 en 40 9 9 11 5 9

Tussen 40 en 50 26 22 28 30 26

Tussen 50 en 60 32 25 18 23 33

Tussen 60 en 70 26 25 28 18 18

Tussen 70 en 80 4 15 8 18 6

Tussen 80 en 90 4 0 6 3 8

Tussen 90 en 100 0 0 0 2 0

Totaal N = 45 N = 55 N = 65 N = 60 N = 80

46

nijverheid veel minder de kenmerken van een financieel vrijgestelde klasse.

Net als in Amsterdam, Groningen en Leeuwarden was de economische elite van Sneek

gemiddeld een oude groep.49

Op zich is dat ook niet verwonderlijk. Zowel geërfd als verworven

inkomen of vermogen zal meestal pas op relatief oudere leeftijd verkregen kunnen worden. Ook

neemt in de loop der jaren voor telgen uit rijke geslachten de kans op een erfenis toe, waardoor zij

zelf, in plaats van hun vaders of ooms, tot de elite gaan behoren.

Afbeelding 18 (Een diner in societeit Amicitia met onder andere Dirk Hesselink(wijnkoper), dhr.

Fontein, dhr. Anthonie ten Cate, Zittend van links naar rechts: Mevr. Bouma-Beekhuis (echtgenote

dr. Bouma), Mevr. Niemijer, d.s. Niemeijer, dhr. Klaas ter Horst (houthandelaar), dhr. F.H.Pijttersen

(werktuigen), dhr. Feenstra (kalkovens)heer onbekend, mevr. N. ter Horst-Meihuizen.)

De woonplaatsen van de elite in de stad

De woonplaats van de elite kan beter per straat dan per wijk aangegeven worden. De

indeling van de wijken veranderde tussen 1870 en 1910 regelmatig. Bovendien liep één straat soms

door verschillende wijken en kan men zich bij de straten een duidelijker beeld vormen. In dit

onderzoek is de stad onderverdeeld in acht verschillende straten en gebieden.

De Marktstraat was het bestuurlijk centrum van de stad, hier waren de gemeentehuizen van

Sneek en Wymbritseradeel, het gerechtsgebouw en de boterwaag gevestigd. Het Kleinzand was een

straat met grote panden, die aan weerskanten van de oude stadsgracht waren gesitueerd. Het

Grootzand ligt aan de gracht in het verlengde van het Kleinzand. Aan het Grootzand woonden veel

kooplieden, handelaren en winkeliers. Ook de Singel lag aan de gracht, hier stonden veel grote

panden. De Oosterdijk is vanouds de winkelstraat van Sneek. Verder is er nog een categorie andere

49

De Vries, Electoraat en elite, 51; P. Kooij, Groningen 1870-1914, 46; Van der Woude, Leeuwarden 1850-1914, 333.

47

straten in het centrum en buiten het centrum.50

In 1870 woonden zestien van 45 leden van de elite aan het Kleinzand. Zeven mensen

woonden aan de Singel. In deze straat was onder anderen de meelfabriek van N.G. Bouma

gevestigd. Aan de Marktstraat woonden gemeentesecretaris Haga, procureur Feenstra Kuiper en

boekhandelaar van Druten. Ook de andere leden van de elite zochten een plaatsje in het centrum

van de stad, zij woonden aan de Leeuwenburg, de wijde en de nauwe Noorderhorne en de

Burgstraat. Zeven mensen woonden buiten de poort van de stad. Ook van de politici woonden vijf

op het Kleinzand, waaronder burgemeester Hamester Dijkstra. De Wijde Noorderhorne was ook in

trek daar woonden de leerlooiers ten Cate en Joustra en griffier van Beijma. Vier anderen woonden

verspreid over andere plaatsen in het centrum en twee buiten de stad.

Afbeelding 19 (interieur van een woonkamer aan het Kleinzand in 1903.)

Ook in 1880 bleef het Kleinzand in trek bij de economische elite, achttien van de 50

personen woonden hier. Het aantal mensen uit de elite dat aan het Grootzand woonde steeg van drie

naar acht. De toename bestond voornamelijk uit mensen met een vrij beroep en ook de gebroeders

Lampe woonden hier. Het aantal mensen buiten het centrum steeg van zeven naar elf. De

raadsleden en bestuurders woonden in 1880 vooral in het centrum van de stad. Burgemeester van

Driessen en rechter Reitsma woonden aan de Marktstraat, de kooplieden Schijfsma en de Vries aan

het Grootzand. Het Kleinzand was iets minder in trek, daar woonde alleen nog groothandelaar

Halbertsma.

Rond 1890 zien we een verschuiving van het Kleinzand naar andere straten in het centrum.

Er woonden toen nog tien mensen uit de economische elite aan deze straat. Dertien waren

50

J. Westerhof, Sneek veranderd gezicht 1900-1980 (Sneek 1981).

48

vertrokken of overleden en vijf waren nieuw. Vooral het Hoogend, een straat aan de gracht die

uitloopt op de waterpoort, kwam meer in de belangstelling. Hier woonden de molenaar Gonggrijp,

de koopman Gorter, de kassier Fontein en touwslager Auke Beckeringh Lankhorst. Door de

toename van het aantal winkeliers werd ook de Oosterdijk populairder. In 1890 was het Grootzand

het meest in trek bij de raad en B en W. Vier van de leden woonden hier. Opvallend is dat geen van

de politici nog langer aan de Marktstraat woonden. De nieuwe burgemeester Alma kocht een huis

aan de Singel.

Van 1880 tot 1900 bleef de Singel in populariteit toenemen. In deze straat woonden in 1900

acht mensen uit de economische elite. Het ging hier voornamelijk om vrije beroepen zoals

burgemeester Alma, procureur Paehlig en dominee Loosjes. In 1900 waren voor de politici de

Singel en het Grootzand nog het meest in trek. Naast burgemeester Alma woonden ook koopman

Pijttersen en procureur Paehlig aan de Singel. De kooplieden Visser en Veen woonden beide aan de

Stationsstraat.

Afbeelding 20 (Het buitenhuis van de Gerrit Jan te Cate en Jeltsje Halbertsma in het dorp

Scharnegoutum vlakbij Sneek.)

In 1910 is duidelijk een geheel andere verdeling van straten te zien. Het merendeel van de

economische elite woonde in andere straten in het centrum en buiten het centrum. Zo was het

gebied rond het nieuwe ziekenhuis en het station volop in ontwikkeling. Aan de Stationsstraat en

Stationsweg verrezen grote nieuwe huizen waar een deel van de elite een plaatsje wist te veroveren.

49

De politici bleven in het centrum van de stad wonen, echter wel verspreid over meerdere straten.

Zoals ook in Amsterdam woonde de elite ten opzichte van de rest van de bevolking relatief

veel in het centrum van de stad.51

Daar stonden de grootste statige huizen en was de meeste

bedrijvigheid. Met de groei van de stad ging ook de elite zich meer over de verschillende straten

verdelen. Bedrijvigheid vestigde zich steeds meer op plaatsen net buiten de stad. Opvallend is dat

ook de bestuurders en raadsleden ongeacht het inkomen vaak in het centrum van de stad woonden.

Het politieke systeem in Sneek

Tussen 1870 en 1910 groeide het aantal kiesgerechtigden van 450 naar 1070. De grootste

verandering in het aantal kiesgerechtigden deed zich voor in de periode tussen 1890 en 1910. Voor

de verkiezingen van de gemeenteraad van 1881 mochten 531 mensen hun stem uitbrengen, bij die

van 1889, 843 mensen en bij de verkiezingen van 8 juli 1907 waren 1070 kiezers uitgenodigd.52

De

kiesprocedure werkte in Sneek als volgt: Leden van de gemeenteraad werden eens in de vier jaar

ge- of herkozen. Zodra een lid aftrad werd ook direct een nieuw lid gekozen. Er vonden dus

regelmatig verkiezingen plaats waarbij een of meerdere kandidaten gekozen konden worden.

Daarbij mochten de stemgerechtigden vaak twee stemmen uitbrengen. Iedere kandidaat had in feite

een meerderheid van stemmen behalen.

Het systeem waarbij de kiezers in het uiterste geval vijf nieuwe kandidaten mochten kiezen

heeft een belangrijk aandeel gehad in de liberale dominantie tot die tijd. Het grootste gedeelte van

de kiesgerechtigden was Nederlands Hervormd of doopsgezind en liberaal.53

Deze vrijgezinde en

orthodoxe Nederlands Hervormden en doopsgezinden verschilden op geloofsgebied misschien van

standpunt, politiek gezien waren zij aangesloten bij liberale kiesverenigingen. Door de gebroken

verkiezingen was het voor minderheidsgroepen als katholieken en gereformeerden moeilijk een

kandidaat in de raad te krijgen. Dat blijkt ook wel uit het feit dat de enige Katholieke

vertegenwoordiger van voor 1889, F. Terwisscha van Scheltinga bij zijn verkiezing in 1870 nog

51

De Vries, Electoraat en elite, 62. 52

Gemeentearchief Sneek, Gemeentebestuur 1816-1911 Verkiezingen, tgn: 01.02.02, Stukken betreffende de

verkiezing van leden voor de Raad, 1851 - 1917, invn. 417. 53

J.H. Verhage, Hervormde gemeente en gemeentepolitiek : aspecten van confessionele verzuiling in Sneek 1865-

1890, 36.

Tabel 22 De verdeling van de economische elite over de straten in Sneek

1870 1880 1890 1900 1910

Grootzand 3 8 6 4 6

Marktstraat 3 4 5 7 8

Singel 6 4 6 8 7

Oosterdijk 2 3 6 5 5

Kleinzand 16 18 10 9 12

Ander Centr. 8 7 19 15 23

Buiten Centrum 7 11 13 12 19

50

aangesloten was bij de liberale kiesvereniging ‘Burgerplicht’. Toen de katholieken in 1871 besloten

een eigen kiesvereniging op te richten namelijk ‘Gelijk recht’ en Terwisscha van Scheltinga naar

deze vereniging overstapte, werd hij niet opnieuw gekozen. Vooraanstaande katholieke immigranten

als Carl Gregor Stockmann en Alexander Brenninkmeijer deden wel mee aan de verkiezingen maar

wisten nooit een meerderheid van stemmen te krijgen. Zij leverden wel een politieke bijdrage als

bestuurders van de Friesche Bond.54

Het duurde daarom tot 1890 alvorens er weer een katholiek in

de raad plaats mocht nemen. De verdubbeling van het aantal kiesgerechtigden en de samenwerking

tussen gereformeerden en katholieken hebben ervoor gezorgd dat het liberale bolwerk na 1900

geleidelijk plaats moest inruimen. In 1910 was het aantal gereformeerden en katholieken in de

politieke elite gegroeid tot 33 procent.

Een voorbeeld van verkiezingen in Sneek zijn de gemeenteraadsverkiezing van 8 juli 1899. Bij deze

verkiezing waren 843 kiesgerechtigden en konden vijf nieuwe leden voor de gemeenteraad worden

gekozen. Op de liberale kandidaat P. Fennema werden 578 stemmen uitgebracht, op de katholiek

R.S.H. Visser 544, de liberaal H.F. Pijttersen 510 en de liberaal Beekhuis 481. Tussen de liberaal

Knook 395 stemmen en de anti revolutionair T.H. Wielinga 374 stemmen vond een maand later een

herstemming plaats die werd gewonnen door T.H. Wielinga.

Afwisseling en overlapping van de economische en politieke elite

Volgens de theorieën van V. Pareto, G. Mosca en R. Michels was er sprake van homogene elites

die voortdurend werden vervangen door andere homogene elites. Deze afwisseling kon plaatsvinden

ofwel door gestage infiltratie of door abrupte omwenteling. Deze elites steunden niet alleen op bezit

van productiemiddelen, maar konden hun positie ook baseren op voorsprong in kennis. De

belangrijkste vraag in dit hoofdstuk is dan ook: Klopt deze theorie ook voor Sneek tussen 1870 en

1910?

54

W.R. Casparie, H. Lampe en J. B. M. Westerman, Hoe wij groeiden : gedenkboek 1882-1932, 135-136.

51

Uit deze tabel blijkt dat er wel enige continuïteit bestond onder de politieke elite.

Een aantal mensen wisten een behoorlijke periode in de politiek vertegenwoordigd te zijn. De

meeste hiervan tien tot twintig jaar, maar de fabrikant Pijttersen en de koopman Gorter hielden het

zelfs meer dan dertig jaar vol. Opvallend is dat van de groep politici die langer dan tien jaar in het

stadsbestuur zat het grootste gedeelte behoorde tot de economische elite. Alleen Camphuis en de

Vries vormen hier een uitzondering op. Mensen met een lager inkomen behoorden vaker tot de

passanten in de politieke elite.

Dat er enige continuïteit aanwezig was wil niet zeggen dat Sneek geen dynamische politieke

elite kende, iedere tien jaar werd namelijk meer dan de helft van de politieke elite vervangen. Alleen

1890 vormde hierop een uitzondering. Dat was tegelijkertijd ook het jaar met de meeste overlapping

tussen economische en politieke elite. Verreweg het merendeel van de politieke elite hield het niet

langer dan tien jaar vol. Onder familie zijn vader tot zoon verbanden gerekend.

Uit deze tabel blijkt dat er overlapping bestond tussen de economische en politieke elite. De

1870 1880 1890 1900 1910

X X

X X X X jr.

X X X X

X X X X

Gorter, J. (Koopman) X X X

Gorter, D. (Koopman) X X X X

Vries, H.S. (Koopman) X X

X X

Alma Mr. D. (Burgemeester) X X

X X

Visser, R.S.H. (Koopman) X X

X sr. X jr. X jr.

X jr. X

Tabel 23 Overzicht politieke elite met meerdere raadsperiodes

H. Joustra (Leerlooier)

J. Schijfsma (Zilversmid)

H. Kingma Jzn. (Olieslager)

Pijttersen, H.F. (Fabrikant)

Beekhuis, J.J. (Fabrikant)

Camphuis Th. (Zeemleerfabr.)

Bouma, ... (Meelfabr., arts)

Driessen van J. (Burg. Koopman)

Tabel 24 Opvolging politieke elite

Nieuw Vorige raad Familie

1880 73 20 7

1890 56 38 6

1900 44 56 0

1910 67 27 6

Tabel 25 overlapping Politieke en economische elite (%)

Jaar Po. elite die tevens deel uitmaken van ec. Elite

1870 40

1880 33

1890 25

1900 56

1910 20

52

economische elite wist in deze gehele periode een behoorlijk stevige positie te behouden in de

politiek. Uit een korte inventarisatie van standpunten rond verschillende kwesties in de steekjaren is

echter niet gebleken dat zij daarbij een eenduidig machtsblok vormden in de gemeenteraad.55

Voor

1900 lijken vooral de belangen van de beroepsgroepen een doorslaggevende rol te hebben gespeeld.

Zo trokken de ambachtslieden H. Kingma, H. Joustra en S.K. van der Meulen vaak gelijk op in de

raad van 1870. Hetzelfde gold voor de rechters Bergsma, Beijma en Feenstra Kuiper en de

kooplieden Schijfsma, Fennema, Scheltinga en van der Weerdt . De koop- en handelslieden waren

vaak in de meerderheid in de raad en zagen hun belangen daardoor goed verdedigd. De raad was

daardoor eerder geneigd aan de belangen van de kooplieden tegemoet te komen dan aan belangen

van industriëlen. Dit heeft waarschijnlijk ook invloed gehad op het besluit van de

metaalwarenfabriek Louwmans en de kachelfabriek Jaarsma om in resp. 1903 en 1904 naar Bedum

en Hilversum te vertrekken.56

Naast financiële en logistieke redenen vonden zij dat de raad niet

genoeg tegemoet kwam aan de wensen van de fabrikant.57

In 1910 komt ook het sociale aspect aan

de orde in de raad als er moet worden gestemd over de verhoging van het schoolgeld. De

meerderheid van de raad gaat hier mee akkoord, maar de heren Gorter, Dwarshuis, Zelverder, de

Wolff, Brouwer en Elzer stemden tegen. Zij maakten allemaal geen deel uit van de economische

elite.

De afwisseling van de economische elite

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat Sneek beschikte over een dynamische economische elite. Iedere

tien jaar werd minimaal 47 procent van de elite vervangen door nieuwe elite. Aangezien deze

percentages moeilijk gestaag zijn te noemen gaat het hier duidelijk om een abrupte afwisseling. In

het overgangsjaar 1880 was zelfs 74 procent van de elite nieuw, in de jaren daarna stagneerde dit

een beetje, maar het dieptepunt in 1900 lag nog altijd op 47 procent. De stelling van Pareto dat de

elite continu werd opgevolgd door een nieuwe elite gold dus ook voor Sneek.

55

Gemeentearchief Sneek, Gemeentebestuur 1816-1911, Algemeen, toe. 01.02.01, Verslagen van het verhandelde in

de gemeenteraad, inv. 2833-2873. 56

M. Schroor, 'Het wel en wee van de firma Louwmans en co te Sneek' in: KVKontekst (nummer 3 1989) 12. 57

‘Uit de provincie’ in: Leeuwarder Courant, 30 oktober 1903.

Tabel 26 Afwisseling elite t.o.v. 10 jaar

1880 1890 1900 1910

Nieuw 74 54 47 56

Bestaand 36 46 53 44

N = 55 N = 65 N = 60 N = 80

53

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de sector handel en diensten en de ambtenaren de meest

dynamische groepen waren in de economische elite. Bij hen is het aantal nieuwe personen

gemiddeld vele malen groter dan de bestaande groep. Dat kan worden verklaard uit het feit dat

kooplieden en ambtenaren vaak niet aan de stad waar zij werken gebonden zijn, en dat het als

koopman of ambtenaar het makkelijkst was om promotie te maken. De groepen financieel, vrije

beroepen en geen beroep laten een heel wisselend beeld zien. Aangezien dokters en notarissen zich

vaak langer dan tien jaar in één stad vestigen is het logisch dat deze groep een evenwichtiger beeld

vertoont dan de ambtenaren. De beroepsgroep ambacht en nijverheid had de evenwichtigste

spreiding tussen oude en nieuwe elite. Ambachtelijke bedrijven stonden dan ook vaak langer dan

tien jaar in de stad. Bij deze groep vond ook de meeste opvolging plaats tussen vader en zoon.

Om een antwoord te geven op de vraag in hoeverre het hier een homogene elite betrof, volgt

hieronder een vergelijking tussen de beroepsgroepen en plaatsen van herkomst van de nieuwe en de

gehele elite.

Zowel in de bestaande als de nieuwe economische elite waren de beroepsgroepen ambacht en

nijverheid en handel en diensten het best vertegenwoordigd. Voor ambtenaren gold dat zij een groot

verloop hadden in de stad. In de andere beroepsgroepen was er weinig verschil tussen oude en

bestaande elite.

Tabel27 Economische elite bestaand en nieuw t.o.v. 10 jaar ervoor (%)

Oud 1880 Nieuw 1880 Oud 1890 Nieuw 1890 Oud 1900 Nieuw 1900 Oud 1910 Nieuw 1910

Ambacht / nijverheid 18 15 13 12 10 12 16 9

Vrij beroep 6 9 9 9 14 3 3 8

Ambtenaren 2 9 5 3 2 6 3 11

Handel en diensten 7 20 11 17 10 12 9 19

Financieel 5 0 1 5 5 2 4 5

Geen beroep 2 7 7 8 13 12 9 5

N = 55 N = 55 N = 65 N = 65 N = 60 N = 60 N = 80 N = 80

Tabel 28 De nieuwe elite naar beroepsgroep

Jaar 1880 1890 1900 1910

Ambacht / nijverheid 25 23 25 16

Vrij beroep 16 17 7 13

Ambtenaren 16 6 14 20

Handel en diensten 31 31 25 33

Financieel 0 9 4 9

Geen beroep 13 14 25 9

N = 32 N = 35 N = 28 N =45

54

Net als in de bestaande economische elite was het grootste deel van de nieuwe elite uit Sneek

afkomstig. Het aandeel uit Leeuwarden nam gedurende de tijd alleen maar af terwijl de groep van

buiten Friesland uit andere plaatsen in Nederland groeide.

Uit dit onderzoek naar de nieuwe elite in Sneek kan geconcludeerd worden dat de stelling

van Pareto, Mosca en Michels opgaat voor Sneek in de periode 1870-1910. Er was inderdaad sprake

van een elite die weliswaar continu werd vervangen door een nieuwe elite, maar deze nieuwe elite

week naar afkomst en beroepssamenstelling weinig af van de bestaande elite.

Huwelijks- en familieverbanden binnen de elite

Aan de hand van huwelijks- en familieverbanden valt vast te stellen hoe dynamisch de elite

in Sneek was. Was de elite een gesloten groep of was hier sprake van een open verband, waarin

iedereen kon opklimmen? Pim Kooij spreekt over de raad in Groningen over verschillende

dynastieën uit zowel adellijk bestuurlijke kringen als uit het bedrijfsleven.58

Door de top tien

inkomens en de politieke elite te onderzoeken zal blijken in hoeverre dat het geval was in Sneek.

In stamboom één is de grote verwevenheid aangegeven tussen enkele hervormde families in

de economische en politieke elite in Sneek. Vier van deze mensen zaten één of meerder periodes in

de raad en of b. en w. en twaalf maakten deel uit van de top van de economische elite. Bij zes

fabrikanten, bankiers of handelaren ging de zaak over van vader op zoon. De touwfabriek van

Lankhorst zorgde zo voor drie generaties in de inkomenselite.

58

Kooij, Groningen 1870-1914, 61.

Tabel 29 afkomst van de nieuwe elite 1880-1910 (%)

Jaartal 1880 1890 1900 1910

Uit Sneek 51 69 54 47

30 17 18 25

Leeuwarden 0 0 0 2

13 11 29 24

6 3 9 2

Totaal N = 32 N = 35 N = 28 N = 45

Anders Fr. (Excl. Lwd.)

Buiten Friesland (excl Met)

Mettingen

55

Teetse Gonggrijp

Minke Ten Cate

Burgemeester (elite 1860)

Jan ten Cate van GonggrijpAntonia Beckeringh

President spaarbank

(elite 1870)

Auke Stam van LankhorstAgnietta Beckeringh

Touwfabrikant

(elite 1870)

Nicolaas Jurjan van

LankhorstHendrikjen Stam

Touwslager (elite 1860)

Geertje Stam

Jan Jacobs Droge

Tietje Stam

Roelof Gorter

Wijnhandelaar

(elite 1870)

Akke Droge

Nammen Gerben Bouma

Meelhandelaar(elite 1880-1890)

Johannes GorterTitia Veen

Wijnhandelaar

(elite 1890)

Willem Beckeringh Lankhorst

Antonia ten CateTouwfabrikant

Elite 1890

Gerben BoumaWildina Christina Beekhuis

Arts

(elite 1890-1910)

Lysbert Bouma

Nicolaas Jurjen Wouda

Meelhandelaar (elite 1870-1880)

Yke WoudaTita Lucia Pijttersen

Meelhandelaar

(elite 1900-1910)

Nicolaas Jurjan Lankhorst

Aagjen BakkerTouwfabrikant

(elite 1890)

Dirk Jetzes BakkerSjoerdtje Napjus

Textielhandelaar

(elite 1870)

Lykle Jetzes Bakker

Doetje Johannes Ouendag

Jetze Bakker

Aaltje ten Brink

Doetje Bakker

Epeus FeenstraSteenfabrikant

(elite 1900-1910)

Akke StamChristiaan Paehlig

Procureur

(elite 1900)

Auke Beckeringh Lankhorst

Henriette JanssenTouwfabrikant

(elite 1890-1910)

Stamboom 1 (De verwevenheid tussen vier raadsleden en twaalf mensen uit de economische elite)

Verbindingen met pijlen geven rechtstreekse vader kind relaties aan / zijwaartse verbindingen

zonder pijlen zijn broer / zus relaties en verbindingen zonder pijlen van boven naar onder betekenen

andere familierelaties.

Zonen en dochters van hervormde fabrikanten en handelaren zochten elkaar duidelijk op. Zo

trouwde de dochter van koopman Veen met de zoon van koopman Gorter en de dochter van

meelhandelaar Bouma met de meelhandelaar Wouda. Ook hun kinderen trouwden weer met

dochters van hervormde fabrikanten. Huwelijken met katholieken en gereformeerden kwamen in

deze families niet voor. Voor rijke doopsgezinde families als ten Cate en Veen werd echter een

uitzondering gemaakt.

1. Auke Stam van Lankhorst was de neef van Geertje Stam, Tietje Stam en Akke Stam die via

hun huwelijk ook allemaal banden hadden met leden van de Sneker elite.

56

Minne Bakker

Burgemeester Wymbr.(elite 1870)

Jacob van Driessen

Janneke GaastraBurgemeester Sneek

(elite 1880)

Henrik JoustraTetje Gaastra

Leerlooier / raadslid

(elite 1870-1880)

Meinte Joustra

Geesjen Bakker

Jan Mimnes BakkerAaltje Joustra

Burgemeester Dokkum

Roelof van DriessenNeeltje Meihuizen

Koopman / raadslid

(elite 1870-1890)

Stamboom 2 (Bakker, Joustra, Gaastra en van Driessen)

In stamboom 2 zijn de familieverbanden tussen twee hervormde raadsleden, één burgemeester en

één lid van de toptien van de economische elite weergegeven. Hieruit blijkt dat het raadslid Hendrik

Joustra zowel een neef was van de in de inkomenstop voorkomende Minne Bakker als een

aangetrouwde neef van burgemeester Jacob van Driessen.

De familie ten Cate

De bankiersfamilie ten Cate was een belangrijke spil in het elite netwerk van Sneek tussen 1870 en

1910. Dat blijkt wel uit het feit dat in dit schema vier mensen deel uitmaakten van de raad en negen

tot de top van de economische elite behoorden. Deze dynastie begon bij burgemeester, leerlooier en

bankier Steven Teunis ten Cate. Uit het schema blijkt dat de familie ten Cate vooral huwelijken

sloot met andere succesvolle doopsgezinde families als Halbertsma, Gorter en Tuymelaar. Sybe

Tuymelaar was een houthandelaar en bankier uit Heerenveen. De aanwezigheid van de dochter van

de hervormde Hendrik Feites Pijttersen toont aan dat er niet strikt alleen tussen doopsgezinden

57

onder elkaar getrouwd werd.

Afbeelding 21 Leden van de Families Halbertsma, Pijttersen en ten Cate voor het Familiehotel in

PaterswoldeVlnr.staand 2-Herrius Halbertsma, 5- Gerrit Jan ten Cate, zittend 8-Tetje van Galen-

Halbertsma, 11- Anna Margaretha Halbertsma-Pyttersen, 13-Jeltje ten Cate-Halbertsma.

Stamboom 3 (De doopsgezinde families ten Cate, Gorter en Halbersma waren aan elkaar gelieerd)

Herrius Halbertsma

Margaretha Strootman

Boterfabrikant

(elite 1900-1910)

Steven Teunis ten Cate

Johanna van Delden

Burgemeester

Jan ten Cate

Popke Siebes Tuymelaar

Leerlooier burgemeester

(elite 1870)

Teunis ten Cate

Antje Siebes Tuymelaar

Kassier

Willem Olivier Brunings

Grietje Siebes Tuymelaar

Kassier

(elite 1870-1880)

Hinke ten Cate

Gosse Jans Gorter

Koopman

Gerrit Jan ten Cate

Jeltsje Halbertsma

Kassier

(elite 1890-1910)

Johannes

Halbertsma

Hylkia Kingma

Boterfabrikant /

Hylke Halbertsma

Anna Margaretha

Pijttersen

Boterfabrikant

Hendrik Feites

Pijttersen

Johanna Francijntje

ten Cate

Durk Gorter

Antje Holkema

Koopman / raadslid

58

In stamboom 4 is de structuur van de doopsgezinde families Fennema te zien. Hieruit blijkt dat de

olieslager Hendrik Fennema en bankier Isaac ten Cate Fennema neven waren van het raadslid en

bakker Inne Jentjes Fennema. Verder valt de grote verwevenheid met de familie ten Cate op. Zo

trouwde Isaac ten Cate Fennema, wiens moeder ook al een ver familielid van de ten Cates was, met

de dochter van Steven Teunis ten Cate. De familie ten Cate Fennema verhuisde een tijdje naar

Nijmegen, maar keerden vrij snel terug naar Sneek. De burgemeester van Sneek Dirk Alma,

geboren in Amsterdam, trouwde met de zuster van Enno ten Cate Fennema en kwam op die manier

in Sneek terecht.

Inne Hendriks Fennema

Trijntje Izaks ten Cate

Hendrik Fennema

Olieslager

(elite 1870-1890)

Isaac ten Cate Fennema

Evadina ten Cate

Steven Teunis ten Cate

Johanna van Delden

Burgemeester Sneek

(elite 1860)

Enno ten Cate Fennema

Alida Cornelia Henriette Sickinga

Bankier(elite 1890-1910)

Hesterina ten Cate Fennema

Dirk Alma

Burgemeester Sneek(elite 1890-1910)

Inne Jentjes Fennema

Trijntje Pieters de Jong

Bakker / raadslid

(elite 1890)

Pieter Fennema

Antje Innes Rinkes

Ambtenaar / raadslid(elite 1910)

Jentje Hendriks Fennema

Aaltje Folkers Kuipers

Stamboom 4 (de familie Fennema)

De eveneens doopsgezinde familie Veen, vooral actief in de handel in wijn en koloniale was

op verschillende manieren gelieerd aan andere families in de elite. In dit schema staan één raadslid

en vier mensen in de toptien van de economische elite. Hieruit blijkt dat de economische elite van

buiten de stad ook vaak een partner zocht binnen de elite in de stad. Zo trouwde procureur en

59

raadslid Piter Feenstra Kuiper afkomstig uit Bolsward met Fenna Veen. Zij was de zuster van

Lambertus Veen en de tante van Hendrik Veen. De uit Leeuwarden afkomstige arts Klaas Dorama

trouwde met de zuster van houthandelaar Gerrit Hendrik ter Horst. Het ging in deze gevallen om

elite van hetzelfde geloof, niet van dezelfde beroepsgroep. Antonie Veen haalde met zijn huwelijken

zelfs twee keer de banden met de rest van de economische elite aan. Hij trouwde zowel met de

dochter van koopman en kassier Willem Olivier Brunings als met het nichtje van Hendrik Feites

Pijttersen. Het valt aan te nemen dat ook bij katholieken vaak huwelijkskandidaten werden gezocht

binnen de economische elite. Zo was de koopman Regnerus Visser getrouwd met Maria

Brenninkmeijer.

Hendrik Willems Veen

Trijntje Theunis ten Cate

Lambertus VeenRinske van Altena

Wijnhandelaar

Fenna VeenPiter Feenstra Kuiper

Procureur

(elite 1870)

Hendrik Veen

Helena Noteboom Adema

Koloniale waren

Hillgegonda Veen

Gerrit Hendrik Ter Horst

Houtfabrikant (elite 1880)

Jan Gerrit ter HorstWelmoedina van Zandbergen

Houtfabrikant

(elite 1870)

Leeuwkje ter Horst

Klaas Dorama

Arts(elite 1880-1900)

Egbert VeenDebora Johanna van Gelder

Kassier(elite 1900-1910)

Antonie VeenElske Brunings

Hillegonda Maria Pijttersen

Antonia de Keijzer(elite 1900)

Willem Olivier Brunings

Gepke Sap

Klaas ter Horst

Neeltje MeihuizenHoutfabrikant

(elite 1900-1910)

Stamboom 5 (de familie Veen)

Uit dit onderzoek van de top tien inkomens en de politieke elite blijkt wel dat er ontzettend

veel familieverbanden tussen de economische en de politieke elite in Sneek aanwezig waren. Van de

vijftig mensen in de toptien van de economische elite tussen 1870 en 1910 hadden 28, via henzelf

60

of via hun vrouw, familiebanden met andere leden van de toptien. Negen hadden geen

familiebanden met mensen in de toptien maar wel met andere mensen in de economische elite. Dit

wil niet zeggen dat er sprake was van een statisch geheel. Regelmatig werd de top aangevuld met

nieuwe familieleden.

Ook in de politieke elite waren familieverbanden bijna vanzelfsprekend. Van de 41

raadsleden die zelf in Sneek geboren waren of waarvan de vrouw in Sneek geboren was, hadden

negen geen familiebanden met mensen in de economische toptien en of in de politiek. Verreweg het

grootste deel van de raadsleden had dus banden met de economische top-elite en veel raadsleden

waren aan elkaar verwant. Bij de raadsleden Bouma, Fennema en Schijfsma was er sprake van

opvolging van vader op zoon. Daarbij moet worden aangetekend dat directe familieleden niet bij

elkaar in de raad mochten zitten.

Van adellijke dynastieën was dus in de Sneker elite geen sprake. Er waren echter wel een

aantal families die doorlopend een stevige positie vertegenwoordigden in zowel de economische als

de politieke elite. Deze groep werd versterkt en klein gehouden doordat men huwelijken aanging

met mensen met een vergelijkbaar inkomen. Geloofsaspecten speelden daarbij wel een rol, maar

huwelijken tussen rijke doopsgezinden en hervormden kwamen relatief vaak voor. Het ging dus om

een gesloten elite waarbij de economische positie voor een groot deel door afkomst werd bepaald.

Conclusies

Sneek was tussen 1870 en 1910 een bloeiende en levende stad. Dat kwam ook tot

uitdrukking in de economische elite van de stad. Deze nam, met een geringe inflatie, tussen 1870 en

1910 toe van 45 naar 80 personen. Het aantal Snekers op de lijst van hoogstaangeslagenen in de

provincie Friesland nam in deze periode toe van twee naar zestien personen.

Zowel de inkomens elite als de politieke elite werd in Sneek voor een belangrijk deel

uitgemaakt door ambtenaren en mensen met een vrij beroep. Het gaat daarbij voornamelijk om

bestuurders, rechters, artsen en leraren. Hieruit kan een zekere verzorgende functie van Sneek voor

de regio worden opgemaakt. Tot 1882 had de stad een arrondissementsrechtbank en vanaf de jaren

zeventig het enige kantongerecht, H.B.S. en Gymnasium in de regio. Ook voor de artsen en

aanwezige apothekers gold dat hun werkgebied zich uitstrekte over de hele regio. Na enkele

pogingen in de jaren tachtig van de negentiende eeuw kreeg Sneek vanaf 1903 een professioneel

ziekenhuis. Voor de bestuurders geldt dat zowel het gemeentehuis van Sneek als dat van

buurgemeente Wymbritseradeel in de stad gevestigd waren. Het aantal mensen met een vrij beroep

lag echter tien procent lager dan dat in de provinciehoofdsteden Leeuwarden en Groningen. Op

basis van deze gegevens kunnen we Sneek dus typeren als een middelregionaal centrum.

Naast de vrije beroepsgroepen speelden handelaren, winkeliers, bankiers en fabrikanten een

61

belangrijke rol in zowel de economische als de politieke elite. Dit waren vooral fabrikanten en

handelaren in producten gerelateerd aan de landbouw. Daarbij valt te denken aan de twee

meelfabrieken, de leerlooierijen en de melkfabrieken. De industrie in Sneek bestond uit een

touwfabriek, een kandijfabriek, een metaalfabriek en steenfabrieken. De handel in bouwmaterialen

als hout, steen en metaal en de daarbij behorende potten, pannen en gereedschapsfabrikanten waren

een belangrijke pijler voor de Sneker economie.

De industrialisatie in deze fabrieken is ook in de elite terug te zien. In 1870 ging het met

name om familiebedrijfjes met hoogstens 10 tot 15 medewerkers. De meeste mensen in de

economische elite beschouwde zichzelf eerder als ambachtsman dan als fabrikant. In 1910 is dit

beeld veranderd, tien mensen in de economische elite noemden zich fabrikant en het aantal

werknemers per bedrijf nam toe. Dat komt ook tot uitdrukking in de inkomens en vermogens. Het

aantal hoogstaangeslagenen van de provincie Friesland uit de industriële sector van Sneek werd

tussen 1880 en 1910 verzesvoudigd.

Daarnaast bestond er een uitgebreide kledingindustrie in Sneek. Niet alleen de Duitse

manufacturiers, maar ook veel Sneker winkeliers verdienden hun geld in deze sector. De kooplieden

in Sneek verdienden vooral met de handel in wijn, koffie, thee, brandstoffen en koloniale waren.

Ten slotte was er een groep mensen die hun geld in de financiële sector verdienden. Met de

fabricage van en handel in levensbehoeften (kleding, voedsel en brandstoffen), een opkomende

industrie en een behoorlijke financiële sector manifesteerde Sneek zich duidelijk als de tweede stad

in de provincie Friesland na Leeuwarden.

Net als in de bevolking was de Nederlands Hervormde geloofsgroep zowel in de politieke

als economische elite dominant aanwezig. De percentages hiervan schommelde tussen de 60 en 70

procent. De Nederlands Hervormden waren vooral oververtegenwoordigd in de vrije

beroepsgroepen, ook alle adel en patriciaat behoorde tot deze geloofsgroep. Doopsgezinden

maakten in Sneek vier a vijf procent van de bevolking uit maar wisten zowel in de economische als

de politieke elite van de stad gemiddeld twintig procent van de plaatsen in te nemen. Een groot deel

van deze elites werd uitgemaakt door de families ten Cate, Veen en Fennema. Zij waren vooral

werkzaam in de handel, banksector en de ambachtelijke beroepen. In de politiek waren de

doopsgezinden goed vertegenwoordigd omdat hun vrije geloofsinvulling goed aansloot bij de

liberale principes. De katholieken waren in tegenstelling tot Leeuwarden en Groningen niet

ondervertegenwoordigd in de economische elite. Dit kwam voornamelijk door de succesvolle

Duitse manufacturiers als Stockmann, Lampe en Brenninkmeijer.

Politiek gezien hadden de katholieken, zeker in de negentiende eeuw weinig invloed. De

gereformeerden waren zowel in de economische als in de politieke elite ondervertegenwoordigd. De

politieke ondervertegenwoordiging van katholieken en gereformeerden kwam voornamelijk voort

62

uit het systeem met gelaagde verkiezingen. Met de opkomst van de politieke emancipatie en

uitbreiding van het aantal kiesgerechtigden aan het begin van de twintigste wisten zij toch enige

plaatsen in de raad te veroveren. Van een rijke joodse gemeenschap in Sneek was ook geen sprake.

Alleen de koopman Hermannus de Vries en de arts Hertzberger kwamen in de elite voor. Voorzover

er remonstranten waren in Sneek behoorden zij voor een groot deel tot de economische elite. Er was

echter geen remonstrantse kerk, waardoor zij vooral van buiten kwamen. Het aandeel van mensen

zonder geloof groeide in de economische elite van 1890 tot 1910. In de politieke elite was het aantal

mensen zonder geloof in 1890 het hoogst waarna het terugliep. In 1910 was alleen het Sociaal

Democratische raadslid niet gelovig. Zoals al eerder is gesteld wisten vooral de gereformeerden van

de politieke emancipatie te profiteren.

Aan de hand van de inkomens blijkt dat Sneek geen vestigingsplaats was voor de

superrijken. Een rijke adel zoals in Leeuwarden en Groningen bestond er niet. De elite van Sneek

werd vooral bepaald door mensen met een inkomen tussen de 4.000 en de 8.000 gulden per jaar.

Toch was er een groep ondernemers die een behoorlijk inkomen wisten te verdienen. Zij zaten

voornamelijk in het bankwezen, de handel en de industrie. Ook een aantal mensen met een vrij

beroep wisten inkomens hoger dan 8.000 gulden te vergaren. Het ging hier vaak niet alleen om

eigen vergaard inkomen en of vermogen. Veel van deze mensen hadden familie in de eerdere elite.

In de politieke elite werd een bovengemiddeld inkomen verdiend. Het aantal mensen met een

inkomen van onder de 2.000 gulden steeg echter gedurende deze periode. Het lijkt daarom dat

beroepsgroep, geloofsrichting en familieverbanden belangrijker waren om een politieke positie te

verkrijgen dan inkomen. In vergelijking met Leeuwarden en Groningen emancipeerden mensen met

een lager inkomen en geloof sneller in de Sneker politiek. Daarbij geldt wel dat er ook in Sneek

voor mensen met een inkomen onder de 1.000 gulden per jaar geen plaats was in de raad.

Zowel de politieke als de economische elite in Sneek werden regelmatig afgewisseld door

een nieuwe elite. Deze nieuwe elite week echter naar beroepssamenstelling en afkomst weinig af

van de bestaande elite. Het idee, van Pareto, Mosca en Michels, dat homogene elites voortdurend

werden vervangen door vergelijkbare homogene elites lijkt van toepassing op Sneek in deze

periode. De economische elite wist gedurende de hele periode een stevige positie te bewaren in de

plaatselijke politiek. De percentages schommelen tussen het hoogtepunt van 56 procent in 1900 tot

20 procent in 1910. Uit een steekproef van onderwerpen is echter niet gebleken dat de economische

elite een eenduidig machtsblok vormde in het politieke proces. De belangenafwegingen in de raad

werden vaker per beroepsgroep gemaakt dan per inkomensklasse.

Familie- en huwelijksverbanden waren binnen de Sneker elite vanzelfsprekend. Van de

economische top en de politieke elite afkomstig uit Sneek was 75 procent familie van elkaar. Van

adelijke dynastieën was geen sprake. Er waren echter wel een aantal families die doorlopend een

63

stevige positie vertegenwoordigden in zowel de economische als de politieke elite. Deze groep werd

versterkt, maar ook klein gehouden doordat men huwelijken aanging met mensen met een

vergelijkbaar inkomen.

Zowel de politieke als de economische elite was voor een groot deel in Sneek geboren. Voor

de mensen van buiten Sneek geldt dat zij oververtegenwoordigd waren in de vrije beroepen.

Daarnaast kende Sneek een groot aantal succesvolle manufacturiers uit het Duitse textielgebied. Zij

wisten zich echter niet in de politieke elite van Sneek te vestigen. Op bestuurlijk politiek niveau

speelden mensen van buiten Sneek, maar binnen Nederland, een belangrijke rol door hun grote

tegenwoordigheid in de vrije beroepssector. De ontwikkelingen op economisch gebied werden voor

het grootste gedeelte bepaald door mensen die in Sneek geboren waren.

Net als in Groningen en Leeuwarden is de elite gemiddeld een oudere groep, voornamelijk

tussen de 50 en de 60 jaar. Het kostte dus enige tijd een goed inkomen op te bouwen en of de zaken

van vader of oom over te nemen. De elite woonde net als die in Amsterdam voor het grootste

gedeelte in de binnenstad, vooral het Grootzand, Kleinzand, Marktstraat, Hoogend en Singel waren

daarbij populair. Rond 1910 zochten veel fabrikanten een plaatsje iets buiten de stad of verhuisden

naar andere straten in het centrum.

In de algemene historische literatuur die tot nu over deze periode in Friesland is verschenen,

lijkt de rol van Sneek bij gebrek aan voldoende onderzoek verwaarloosd.59

Uit dit onderzoek is in

ieder geval gebleken dat er in de stad een succesvolle elite aanwezig was, die in tal van

verschillende bedrijfstakken hun geld wisten te verdienen. Dit gold niet alleen op economisch maar

ook op verzorgend en bestuurlijk gebied. Daaruit kan worden aangenomen dat Sneek een

belangrijke motor was achter de economische ontwikkeling in Friesland en het Noorden van

Nederland. De elite van Sneek was kleiner dan die van Leeuwarden en Groningen, maar had een

eigen en veelzijdig karakter.

© Jelle Jan Koopmans

59

J. Frieswijk, J. Huizinga, e.a., Geschiedenis van Friesland 1750-1995 (Amsterdam 1998) en Y.B. Kuiper en J.

Rijpkema, Religie en Socialisme : Friesland in de negentiende eeuw (Leeuwarden 1982).

64

Colofon

De rechten van het fotomateriaal berusten bij de volgende instellingen:

Afbeelding: 1, 2, 4, 6-21 zijn afkomstig uit de collectie van het Fries Scheepvaartmuseum in Sneek

Afbeelding 3 is afkomstig van de website: http://www.parlementenpolitiek.nl

Afbeelding 5 is afkomstig van de website: http://www.geheugenvannederland.nl

Literatuur:

Buning, L., Het Herenbolwerk : politieke en sociale terreinverkenning in Drenthe 1748-1888

(Assen 1966).

Camijn, A.J.W., Een eeuw vol bedrijvigheid : de industrialisatie van Nederland 1814-1914 (Utrecht

1987).

Dooper, W., Sneek in de 20e eeuw (Sneek 2006).

Duijvendak, M.G.J. en Jong, J.J. de, Eliteonderzoek: rijkdom, macht en status in het verleden

(Zutphen 1993).

Duijvendak M.G.J., Rooms, rijk of regentesk, : Elitevorming en machtsverhoudingen in oostelijk

Noord-Brabant circa 1810-1914 (Utrecht 1989).

Duijvendak M.G..J. en Kooij, P., Sociale geschiedenis : theorie en thema’s (Assen 1992).

Frieswijk, J., Huizinga J., e.a., Geschiedenis van Friesland 1750-1995 (Amsterdam 1998).

Halbertsma, H., Van Sneek naar Amersfoort (Utrecht 1992).

Japenga, F.J., Sneek in de achttiende eeuw (Bolsward 1977).

Kuiper, Y.B. en Rijpkema, J., Religie en Socialisme : Friesland in de negentiende eeuw

(Leeuwarden 1982).

Kooij, P., Groningen 1870-1914 : sociale verandering en economische ontwikkeling in een

regionaal centrum (Groningen 1986)

Lucardie, P., Nederland Stromenland : Een geschiedenis van politieke stromingen (Assen 2007).

Nederlands Agronomisch Historisch Instituut, N.J. Wouda's meelfabriek N.V. Sneek 1818-1968

(Groningen 1968).

Paping, R.F.J. en Woude, R. van der, 'Een stijve stad als Leeuwarden'? : intergenerationele

inkomensmobiliteit circa 1870-1904: een poging tot meting in’: Tijdschrift voor sociale

geschiedenis (1995) 429-455.

Schijf, H., Netwerken van een financieel-economische elite : Personele verbindingen in het

65

Nederlandse bedrijfsleven aan het eind van de negentiende eeuw ( Amsterdam 1993).

Schroor, M., 'Het wel en wee van de firma Louwmans en co te Sneek' in: KVKontekst (nummer 3

1989)

Trompetter, C., Een grote familie : doopsgezinde elites in de Friese Zuidwesthoek 1600-1850

(Hilversum 2007).

Verhage, J.H., Hervormde gemeente en gemeentepolitiek : aspecten van confessionele verzuiling in

Sneek 1865-1890 (Amsterdam 1990).

Vries, B. de, Electoraat en elite : sociale structuur en sociale mobiliteit in Amsterdam 1850-1895

(Amsterdam 1986).

Vries, H. de, Landbouw en bevolking tijdens de agrarische depressie in Friesland 1878-1895

(Wageningen 1971).

Werf, D.C.J. van der, en Vries J. de, ‘De mondernisering van de Friese economie’ in: Het platteland

in een veranderende wereld, red. van Herman Diederiks, J. Thomas Lindblad, Boudien de Vries

(Hilversum 1994) 235-255, 249.

Woude, R. van der, Leeuwarden 1850-1914 : De modernisering van een provinciehoofdstad

(Leeuwarden 1994).

Zanden, J.L. en Riel, A. van, Nederland 1780-1914 : staat, instituties en economische ontwikkeling

(Amsterdam 2000).

Archieven

Gemeentearchief Sneek:

Gemeentebestuur 1816-1911

Algemeen toegangsnummer 01.02.01

Verslagen der toestand in de gemeente 1850-1911, inventarisnummers 2887-2927.

Verslagen van het verhandelde in de gemeenteraad, 1868-1911, 2833-2873.

Verkiezingen toegangsnummer 01.02.02

Stukken betreffende de verkiezing van leden voor de Raad, 1851 – 1917 inventarisnummer 417.

Bevolking toegangsnummer 01.02.04:

Bevolkingsregister 1861-1882 inventarisnummers 460-475.

Bevolkingsregister 1882-1906 inventarisnummers 476-501.

Bevolkingsregister 1906-1921 inventarisnummers 502-513.

Belastingen toegansnummer 01.02.05

Kohieren van de hoofdelijke omslag 1854-1911 inventarisnummers 628, 631, 641, 650 en 669.

Handel en verkeer, toegangsnummer 01.02.09

Naamlijsten betreffende verkiezingen van leden voor de Kamer van Koophandel en Fabrieken,

66

1852 – 1914 inventarisnummers 1512,1513 en 2777.

Arbeidsregisters 1890-1906, inventarisnummers 2939-2941.

Tresoar;

Societeit Amicitia te Sneek, toegangsnummer 180-27

Notulen 1877-1946, inventarisnummer 01.

Artikelen

'Programma van de 95e algemeene vergadering en congres van de Nederlandse Maatschappij ter

Bevordering van Nijverheid' in: Leeuwarder Courant, 2 juli 1872.

'Sneek 14 april' in: Leeuwarder Courant, 16 april 1870.

‘J. Smit Ezn’ in: Leeuwarder Courant, 18 januari 1904 en 27 augustus 1906.

‘F.H.W. Mulder’ in: Leeuwarder Courant, 9 juni 1879.

'G.J. Sluijterman' in: Leeuwarder Courant, 18 juni 1912.

'Rechtszaken' in: Leeuwarder Courant, 21 oktober 1910.

'Gemeenteraadsverkiezingen' in: Leeuwarder Courant, 19 juni 1907.

'Gemeenteraadsverkiezingen (2)' in: Leeuwarder Courant, 1 juli 1909.

‘Uit de provincie’ in: Leeuwarder Courant, 30 oktober 1903.

Url:

http://www.volkstellingen.nl geraadpleegd 25-04-2008.

Volkstellingen, 1869-1909.

Beroepstelling 1889-1909.