Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

76
DEEL III Kleur in participatie: beleidsparticipatie met mensen in armoede met een migratieachtergrond

Transcript of Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

Page 1: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

81

DEEL III

Kleur in participatie: beleidsparticipatie met

mensen in armoede met een migratieachtergrond

Page 2: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

82

3. Beleidsparticipatie met mensen in armoede met een migratieachtergrond

3.1 Inleiding

De stem van mensen in armoede is ondervertegenwoordigd in het maatschappelijke debat, net als die van de minderheden. Mensen in armoede participeren minder aan het maatschappelijk leven. Het verhogen van participatie is daarom een kernopdracht in de armoedebestrijding. Armoedebestrijding wordt ook vandaag nog vaak caritatief aangepakt. Een caritatieve aanpak kan echter hooguit dringende noden verzachten. Zonder participatie van mensen in armoede verhoogt dit het risico op een paternalistische aanpak.

Participatie is een woord met veel betekenissen. Hieronder bespreken we een aantal van deze betekenissen in detail. Vervolgens maken we de stap naar de praktijk van basiswerkin-gen die participatieve trajecten opzetten. We staan stil bij het begrip basiswerk, bij wat dit betekent en bij het soort activiteiten die basiswerkingen opzetten.

Daarna bespreken we de rol van thematisch groepswerk in de armoedebestrijding vanuit een aantal vragen die sterk leefden in de ervaringsuitwisselingen (zie deel I). We kijken hierbij naar mensen in armoede als ‘actieve burgers’. Ook buigen we ons over de kwestie van het - al dan niet - benoemen van armoede in het groepswerk. Ten slotte volgt een methodisch hoofd-stuk over de dialoogmethode, waarbij we eveneens stilstaan bij de waarde van mogelijke alternatieven op deze methode.

Met uitzondering van het kader over ‘participatie’ hieronder, is dit deel grotendeels opge-bouwd vanuit de ervaringen van werkers en vrijwilligers aan de basis. De voorbeelden en toelichtingen komen uit de ondersteuning van de zes werkingen en uit de bespreking van thema’s in de ervaringsuitwisselingen (zie deel I).

Voor alle duidelijkheid: dit is noch een receptenboek, noch een praktische handleiding met allerlei gedetailleerde technieken. Er bestaan voldoende handboeken met methoden en tech-nieken en we verwijzen ook naar enkele van deze boeken.

Wel beschrijven we hier wat een aantal algemene modellen rond basiswerk en thematisch groepswerk kunnen betekenen voor werkingen met mensen in armoede met een migratie-achtergrond. We schetsten deze modellen om te inspireren, dialoog en reflectie op gang te brengen, te reflecteren...

In wat volgt kijken we eerst wie de agenda van het maatschappelijke debat bepaalt. Daarna focussen we op de verschillende betekenissen en invullingen van participatie.

Page 3: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

83

3.2 Visie op participatie 3.2.1 Armoedebestrijding: wie bepaalt de agenda?

Voor armoedebestrijding bestaan geen eenvoudige recepten omdat heel wat maatschap-pelijke processen een rol spelen. De samenleving zorgt voor een ongelijke verdeling van cultureel, sociaal, fysiek en psychologisch kapitaal. Het verhogen van die verschillende vormen van kapitaal door mensen te versterken, kan een belangrijke bijdrage leveren in de strijd tegen armoede. Tegelijkertijd moeten we ook de structuren en mechanismen in vraag stellen die aan de oorzaak liggen van deze ongelijke verdeling van kapitaal en van uitslui-tingsrisico’s.

Armoedebestrijding is mogelijk op meerdere niveaus: (1) op het microniveau (het ‘intermen-selijke’), (2) het mesoniveau (een buurt of een organisatie), en (3) het macroniveau (de hele samenleving – of iets beperkter ‘de wetgever’). Essentiële vragen daarbij zijn: Wie mag het ‘eigenaarschap’ van deze verandering opnemen? Wie bepaalt waarop wordt ingezet en hoe dit gebeurt? Zijn deze ‘eigenaars’ mensen in armoede (met een migratieachtergrond)? Of ligt de sturing voornamelijk bij niet-armen (al dan niet met een migratieachtergrond)?

Jans (2011) beschrijft twaalf strategische posities waarbinnen armoedebestrijders zich kunnen positioneren. Dit doet hij op basis van twee kernvragen: Wie bepaalt de agenda? En wat dient er te veranderen?

Hij stelt vast dat één strategische benadering overheerst, namelijk diegene waarbij niet-ar-men initiatieven nemen met het oog op aanpassing (of activering of zelfs assimilatie) van mensen in armoede. Bij de analyse van 25 sociaal-culturele praktijken binnen de armoe-

Figuur strategische oriëntaties (naar Jans 2011)

Wat dient er te veranderen?

Wie bepaalt de verandering?

ARMEN GEZAMENLIJK

Structuur

Organisatie

Individu

NIET-ARMEN

armen

niet-armen

activeringsbenadering

Page 4: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

84

debestrijding, vond hij er zestien (gedeeltelijk) gericht op activering. Andere sectoren - bijvoorbeeld de hulpverlening - zijn traditioneel nog meer gericht op activering.

Een meer evenwichtige mix van strategieën binnen de armoedebestrijding is wenselijk en noodzakelijk. Acties zonder sturing van mensen in armoede zijn vaak een lege doos, en kunnen zelfs de armoedeproblematiek nog verergeren. Wanneer mensen in armoede niet nauw betrokken zijn – en dus ‘object’ van verandering zijn – lopen ze risico op bijko-mende kwetsuren.

3.2.2 Wat verstaan we onder participatie?

Participatie en eigenaarschap van mensen in armoede is dus essentieel, maar wat verstaan we hieronder? Participatie is een veel gebruikte term. Iedereen lijkt het eens over het belang ervan. Toch is er weinig consensus over welke lading deze vlag moet dekken. Vaak wordt het verbonden met termen die even vaag zijn zoals ‘democratie’, ‘burgerschap’, ’emancipa-tie’, ‘inspraak’, ’activering’, ‘integratie’… Allemaal containerbegrippen die meerdere soms tegenstrijdige invullingen krijgen. Dat maakt het niet gemakkelijk om door de bomen het bos te zien. Daarom staan we hieronder stil bij onze kijk op ‘participatie’ en de link met armoe-debestrijding.

1 Grondrechten centraal

Onder participatie wordt vaak verstaan dat mensen actief (moeten) ‘bijdragen’ aan de samenleving en dat ze betrokken zijn op hoe de samenleving vorm krijgt. Een andere, meer elementaire betekenis gaat over participatie als deel uitmaken van de samenleving: ‘erbij horen’. In deze betekenis gaat participatie over ‘niet uitgesloten worden’ door bijvoorbeeld armoede of discriminatie. Deze betekenis van participatie herkennen we ook in de titel van de gezamenlijke visietekst van de ‘verenigingen waar armen het woord nemen’ uit 2010: “gewoon mens mogen zijn!”.

“ Heel belangrijk in de strijd tegen armoede is dat iedereen gelijkwaardig kan deelnemen aan de samenleving en dat we de samenleving in vraag stellen wanneer die gelijkwaar-digheid in het gedrang komt. […] Armoede betekent immers in de eerste plaats uitsluiting op verschillende vlakken. Het is het ontbreken van kansen en het niet mogen en kunnen meedoen, er niet bij horen.

Zowel ‘bijdragen’ als ‘erbij horen’ zijn essentieel in onze visie op participatie. Vaak komt het belang van ‘erbij horen’ echter onder druk te staan vanuit het individuele schulddenken. Erbij horen kan maar als je toegang hebt tot maatschappelijke goederen en diensten die een menswaardig leven mogelijk maken. Het gaat dan in de eerste plaats over de grondrechten

Page 5: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

85

zoals vastgelegd in onze grondwet: Het recht op onderwijs, arbeid, gezondheid, huisvesting, cultuur… We ijveren daarom voor toegang tot deze grondrechten voor iedereen.

‘Erbij horen’ gaat ook over de toegang tot onze landsgrenzen. De kwestie van mensen zonder wettig verblijf stelt onze samenleving in vraag.

Het feit dat mensen geen verblijfsrechten krijgen, maakt immers dat ze geen aanspraak kunnen maken op de sociale grondrechten. Deze opdeling in rechthebbende burgers en rechtelozen vloekt heel sterk met humanitaire principes en het aanvoelen van gerechtigheid. Ook zij willen “gewoon mens mogen zijn”. Zelfs de toegang tot de minimale rechten die ze hebben, wordt intussen verder bemoeilijkt, in de hoop hen te ontmoedigen.

2 Drie domeinen van participatie

Ook de domeinen waaraan mensen kunnen participeren zijn van belang. We onderscheiden drie domeinen van participatie: participatie aan de brede samenleving, aan de eigen werking en aan het beleid. Deze drie worden hieronder beurtelings kort besproken.

Participatie aan de samenleving (of maatschappelijke participatie) gaat over de deel-name aan publieke ruimten. Wat voor sommigen vanzelfsprekend is, is dat niet voor mensen in armoede. Het gaat onder meer om:

• Het deelnemen aan het dagdagelijkse leven: meebabbelen aan de schoolpoort, koffie drinken met buren in de straat, naar een culturele voor-stelling om de hoek gaan…;

• Participatie op de formele arbeidsmarkt, onderwijs, opleiding…;

• Betrokkenheid bij socio-culturele (zelf)organisaties, sportieve en recreatieve organisaties, sociaal-economische organisaties, vakbonden, lokale burgeriniti-atieven, vrijwilligerswerk…;

• Toegang tot rechten zoals studiebeurzen, het omniostatuut in de gezond-heidszorg… Door een gebrek aan informatie blijven mensen vaak verstoken van deze rechten.

Zowel het aspect ‘bijdragen’ als ‘erbij horen’ vinden we hier dus in terug.

Page 6: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

86

Participatie aan de werking (de vereniging, het project, de organisatie). Ook gebruikersparticipatie bevindt zich vaak op dit niveau. Vanuit het standpunt van de deelnemer is dit een vorm van participatie aan de civiele samenleving. Maar voor de verantwoordelijke(n) van de werking vergt dit een proces om participatie in de eigen werking te organiseren en mensen te laten meedenken en meedoen. Verbeke (1994) onderscheidt hierbij twee soorten van inbreng die mensen kunnen doen: sturen en uitvoeren.

• Sturen gaat over de mate waarin mensen mogen beslissen wat er in de werking gebeurt: Ondergaan ze de beslissingen passief (meedrijven), beslis-sen ze (mee) of zit de mate van sturing ergens tussen deze uitersten in?

• Uitvoeren gaat over participatie aan het ‘handelen’, het opnemen van taken, het meewerken aan oplossingen. Dit kan gaan van meehelpen tot en met leidinggeven.

Participatie kan hierbij beperkt worden tot een afgebakend thema of juist plaatsvin-den op meerdere terreinen, thema’s, taken of verantwoordelijkheden.

Met participatie aan het beleid bedoelen we het uitoefenen van invloed op het proces van beleidsvoering. Het gaat dan in de eerste plaats om het politieke beleid (van lokaal, tot Vlaams, over federaal tot internationaal). Het kan ook gaan om het beleid van (vaak dienstverlenende) organisaties waar mensen mee te maken hebben bij het uitoefenen van hun grondrechten. Voorbeelden zijn de VDAB, het CAW, de onderwijsinstellingen, de huisvestingsmaatschappij… Ook het beleid van commerci-ele bedrijven zoals energieleveranciers hoort in deze opsomming thuis.

Tenzij we zelf veel macht kunnen uitbouwen zijn we afhankelijk van de betrokken-heid die het beleid zelf wil creëren. Gelukkig is een overheid vaak vragende partij voor meer participatie van haar burgers. Zo wil het beleid doorgaans de kwaliteit van haar beslissingen en/of dienstverlening verbeteren. Soms dient participatie ook als legitimatie van beleid. De ruimte die mensen krijgen om te participeren kan dan uitgebreid of eerder minimaal zijn. Om het niveau te bepalen waarop mensen (mogen) participeren, wordt vaak gebruik gemaakt van onderstaande participatieladder. Edelenbos en Monnikhof (2001) onderscheiden vijf niveaus van toenemende betrokkenheid:

• Informeren: Het beleid houdt burgers op de hoogte van de beslissingen, zonder dat burgers zelf input kunnen leveren;

• Consulteren of raadplegen: De burger is een gesprekspartner, maar het beleid bepaalt zelf de richting. Wat er uit de consultatie komt, is niet bindend;

Page 7: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

87

• Adviseren: Burgers kunnen ideeën aandragen en problemen en oplossingen formuleren. Deze ideeën spelen een rol in de ontwikkeling van het beleid, maar de politiek kan er bij de uiteindelijke besluitvorming - al dan niet beargumenteerd - van afwijken;

• Coproduceren: Beleid en burgers komen samen een probleemagenda overeen en zoeken gezamenlijk naar oplossingen. De politiek verbindt zich om deze oplossin-gen te respecteren bij de uiteindelijke besluitvorming;

• Meebeslissen: De beleidsontwikkeling en besluitvorming wordt overgelaten aan (een geselecteerde groep van) burgers, waarbij het ambtelijk apparaat een adviserende rol vervult. De politiek neemt de resultaten over na toetsing aan de vooraf gestelde randvoorwaarden.

Figuur participatieladder

De drie participatiedomeinen (samenleving, werking, beleid) hangen uiteraard samen. Erva-ring met maatschappelijke participatie levert de inhoud voor het participeren aan het beleid. De participatie aan de werking biedt bovendien heel wat oefenmogelijkheden voor beleids-participatie. “Het verwerven van invloed op de sturing van het bestel begint namelijk bij het verwerven van invloed op de organisaties en verenigingen waarvan je lid bent” (Van den Eeckhaut, 2000). Beleidsparticipatie begint dus in zekere zin de dag dat iemand de vereniging binnenstapt om er samen met anderen een koffie te drinken.

Beleidsparticipatie begint de dag dat iemand de vereniging binnenstapt om er samen met anderen een koffie te drinken.

Meebeslissen

Coproduceren

Adviseren

Raadplegen

Informeren

Figuur participatieladder

Page 8: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

88

Zes criteria

De drie domeinen van participatie en hun onderlinge samenhang zitten ook vervat in de zes criteria, de fundamentele uitgangspunten van de ‘verenigin-gen waar armen het woord nemen’:

1. Armen verenigen zich; 2. Armen nemen het woord; 3. Maatschappelijke emancipatie van armen; 4. Maatschappelijke structuren veranderen; 5. Dialoog met de samenleving en met het beleid; 6. Armen blijven zoeken.

Deze criteria vormen één geheel. Je kan niet zomaar één criterium eruit halen als je structureel aan armoedebestrijding wil doen. Ze vormen de belangrijkste erkenningsvoorwaarde voor de verenigingen en een absolute voorwaarde voor subsidiëring door de Vlaamse overheid.

Toch zijn die criteria niet zomaar van bovenaf opgelegd. Ze werden geformu-leerd door de verenigingen als reactie op de vaak caritatieve benadering van mensen in armoede. De idee dat mensen in armoede zelf het woord nemen t.a.v. het beleid was - en is nog steeds in bepaalde situaties - tamelijk revolu-tionair. De erkenning van de ‘verenigingen waar armen het woord nemen’ is daarbij een belangrijke stap in het institutionaliseren van de participatie van mensen in armoede.

3 Bijdragen als voorwaarde om erbij te horen?

Zoals we eerder aangaven gaat het bij participatie zowel om ‘erbij horen’ als om ‘bijdragen’ aan de samenleving. De vraag is hoe die twee zich tot elkaar verhouden. Hieronder bekijken we dit van naderbij. We halen onze mosterd hiervoor bij Jacobs (2011) en bij Bouverne-De Bie en De Visscher (2008).

Vaak wordt gesteld dat mensen moeten bijdragen vooraleer ze volwaardig erbij horen in onze samenleving. Actief bijdragen aan de samenleving is echter moeilijk voor wie niet erkend wordt in zijn eigenheid en geen of moeilijk toegang heeft tot sociale grondrechten. Dat laatste wordt vaak over het hoofd gezien in de huidige debatten over rechten en plich-ten, over activering en integratie. Al te vaak is participatie een norm, een verplichting waar mensen aan moeten voldoen. Heel wat ‘bijdragen’ worden bovendien niet of onvoldoende

Page 9: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

89

erkend. Hetzij omdat de economische meerwaarde moeilijk te becijferen valt (bijvoorbeeld in geval van zorg voor het gezin) of omdat het over mensen zonder wettig verblijf gaat…

Instrumentele invulling

Deze invulling van participatie waarbij mensen moeten ‘bijdragen’ vooraleer ‘erbij te horen’, is ‘instrumenteel’. Participatie is dan een instrument om sociale problemen te voorkomen en/of te beheersen. De redenering gaat daarbij als volgt: Als mensen de juiste vaardigheden leren, kunnen problemen voorkomen worden. Wie niet ‘op de juiste manier’ participeert, moet een leerproces volgen. Participatie wordt zo een opvoedingsdoel. Onderwijs en sociaal werk worden in deze opvatting ingeschakeld om die doelen waar te maken. Zij moeten mensen helpen om de nodige kennis en inzichten te verwerven om mee te kunnen praten en beslissen. Om het bestaande samenlevingsmodel te beschermen is de integratie van burgers in de samenleving immers essentieel. Integratie betekent dan de aanpassing aan een systeem van gedeelde waarden en normen.

Bij beleidsparticipatie zien we ook vaak een instrumentele invulling. Hier dient participatie soms om het vooraf reeds uitgestippelde beleid te bevestigen en te legitimeren. Zo willen beleidsmakers een ruim draagvlak opbouwen. Vanuit de bekommernis om goed beleid te maken, worden beleidsmaatregelen aangepast aan de noden en behoeften van de betrokke-nen. Daar is uiteraard niets mis mee, integendeel.

Maar burgers moeten in deze invulling van participatie wel de nodige kennis en ervaring hebben om mee te kunnen praten over de voorliggende beleidsplannen. De beleidsimpact die ze hebben is vaak beperkt en betreft eerder bijzaken dan hoofdzaken. Wanneer parti-cipatie zo wordt ingevuld, werkt het veeleer disciplinerend: Mensen hebben niet de macht om mee de voorwaarden te bepalen waaronder zij maatschappelijk kunnen participeren. Participatie wordt tegelijkertijd ontdaan van zijn politieke kern omdat maatschappelijke tegenstellingen niet in vraag kunnen gesteld worden.

Principiële invulling

Tegenover een instrumentele invulling staat een principiële invulling van participatie. Een principiële benadering neemt participatie als uitgangspunt: “Participatie is een fundamenteel kenmerk van mensen als sociale wezens. Het betekent dat mensen doorheen interacties met andere mensen de samenleving op vele niveaus, op vele manieren en rond allerlei thema’s vorm geven” (Jacobs, 2011). Iedereen participeert, maar in verschillende mate en op verschil-lende manieren. Er is niet één ‘gepaste’ manier van participeren.

Deze tweede invulling gaat uit van de gelijkwaardigheid van burgers, los van hun achtergrond, afkomst of maatschappelijke positie. Werken aan mondigheid of emancipatie van mensen

Page 10: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

90

vertrekt hier van de erkenning van hun probleem- en oplossingsdeskundigheid. Het draait om het creëren van mogelijkheden opdat mensen hun stem kunnen laten horen. Centraal daarbij staat het leren omgaan met een diversiteit aan zienswijzen. Ieders inbreng wordt daarbij serieus genomen. Ook de feitelijke maatschappelijke ongelijkheden en uitsluitingen die participatie in de weg staan, vormen het voorwerp van debat. Participatie wordt daarbij niet ingezet om het uitgestippelde beleid te bevestigen, maar kan net een hefboom zijn om het bestaande samenlevingsmodel te veranderen. Het gaat in deze betekenis dan ook niet over bijzaken, maar over de kern van de zaak.

Mensen bepalen hier ook mee hoe ze willen participeren. Op methodisch vlak geeft dit dus ook extra uitdagingen en is er nood aan maatwerk. Formele adviesraden volstaan hier niet. Er is eerder een waaier nodig aan participatiekanalen, zodat mensen vanuit diverse vaardighe-den worden aangesproken.

Twee benaderingen gewikt en gewogen

De tegenstelling instrumenteel versus principieel is uiteraard nogal zwart-wit. Het gaat dan ook om theoretische concepten. Spreken van twee invullingen van participatie is sowieso een reductie van de realiteit, want de praktijk is veel genuanceerder dan deze tweedeling. Het gaat eerder over een continuüm met twee uitersten. Binnen dit spanningsveld is het belang-rijk om af en toe kritisch stil te staan bij de eigen positie en de betekenis die participatie krijgt.

Een instrumentele invulling van participatie is daarbij niet per definitie fout. Veel hangt af van wat mensen via participatie willen bereiken. Soms vereisen bepaalde beleidsbeslissingen effectief heel wat technische kennis. Vaak moet men ook snel beslissingen kunnen nemen, waardoor participatie onmogelijk meer kan zijn dan een eenmalig inspraakmoment. Inspraak in het lokaal sociaal beleid gebeurt vaak op deze manier.

Instrumentele versus principiële benadering? Het is belangrijk af en toe stil te staan bij de eigen positie en de betekenis die participatie krijgt.

Page 11: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

91

Ook het opvoedingsdoel is niet per se fout. In het sociaal werk is het vaak nodig om mensen mondiger te maken om te functioneren in de samenleving. Soms wensen mensen gewoon vooruit te geraken in het leven en de nodige kennis en vaardigheden op te doen om te kunnen participeren aan de samenleving, zonder daarmee het bestel in vraag te willen stellen.

Een louter instrumentele benadering dreigt echter blind te zijn voor feitelijke onge-lijkheden die uitsluiting veroorzaken. De context waarin participatie plaatsvindt, is immers niet neutraal. We verkiezen daarom waar mogelijk een principiële invulling van participatie. Ze past bij een benadering van onderuit die nauw aansluit bij de leefwereld van mensen (in armoede). We onderschrijven ook de ethische grond-houding erachter. Deze invulling sluit ten slotte ook aan bij onze maatschappelijke analyse en onze positie in het armoededebat.

Goed om te weten

In het sociaal-cultureel werk is ‘maatschappelijke activering’ een kernfunctie. ‘Activering’ kan echter net als ‘participatie’ meerdere betekenissen hebben. Weil, Wildemeersch en Jansen (2005) maken een onderscheid tussen restrictieve en reflexieve activering. Restrictieve activering is vaak eerder moraliserend en disciplinerend: mensen worden aangepast aan de arbeids-markt of de samenleving. Reflexieve activering daarentegen stimuleert het in vraag stellen van uitsluiting en afhankelijkheidsverhoudingen. Socius, het steunpunt voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, maakt in zijn visie-tekst duidelijk de keuze voor de tweede vorm van activering (Cockx, 2008).

. 4 Vragen voor onze werking:

• Hoe verhouden ‘erbij horen’ en ‘bijdragen’ zich in onze werking?

• In welke mate kunnen we mensen ondersteunen om te participeren aan de drie domeinen van participatie? Zijn die domeinen in evenwicht in de werking? Op welk niveau mogen en kunnen mensen participeren?

• Welke participatie willen en kunnen we nastreven met onze werking? Is een prin-cipiële visie steeds haalbaar? Zo niet, hoe gaan we daarmee om?

Page 12: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

92

3.3. Armoedebestrijding van onderuit: betrekken van mensen in armoede3.3.1 Betrekken van mensen in armoede gaat niet vanzelf

“ In het begin was het ingewikkeld. We wisten niet meteen hoe dit aan te pakken. In eerste instantie hebben we met heel wat diensten en organisaties rond de tafel gezeten om onze strategie te bepalen. Zo zijn we op de piste van huisbezoeken en groepsbijeenkomsten gekomen (begeleidster Turkse Unie).

Een visie op participatie is meer dan een papieren document om in te kaderen. Ze komt maar concreet tot leven in de praktijk. Dan wordt ook duidelijk hoe moeilijk het is om de visie om te zetten in concreet handelen. Het betrekken van mensen in armoede is immers niet iets wat je even tussendoor doet of erbij neemt.

Een vertegenwoordigster van een migrantenfederatie vertelde ons heel kwetsbare mensen te willen betrekken, maar vreesde niet de tijd te hebben om hen dan ook daadwerkelijk te begeleiden. Om geen valse verwachtingen te creëren ondernam ze dan ook nog geen actie. Ze bleef wel zoeken naar mogelijkheden en middelen om iets op touw te zetten in de toekomst.

Wie wil werken mét mensen in armoede heeft meer nodig dan een gedragen visie. Je hebt ook nood aan doordachte doelen, aan inzetbare middelen, partnerschappen, instrumenten, tijd… Dit vraagt om een serieuze investering in man/vrouwkracht en middelen!

Diverse spelers aan zet

Verschillende organisaties trachten mensen in armoede met een migratie-achtergrond te betrekken. Enkele praktijkvoorbeelden vonden reeds hun weg naar eerdere publicaties, bijvoorbeeld de brochure 10 inspirerende praktijk-voorbeelden voor de aanpak van gekleurde armoede van het VMC (Peeters, 2008). Heel wat andere initiatieven blijven echter onder de radar.

In het project ‘Armoede Gekleurd’ betrokken we op emancipatie gerichte basiswerkingen (zie ook deel I). Vanuit verschillende ontstaansgeschiedenis-sen sluiten ze elk aan bij de leefwereld van mensen in armoede en/of van mensen met een migratieachtergrond.

Page 13: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

93

• Verschillende organisaties - met name de ‘verenigingen waar armen het woord nemen’ en de Welzijnsschakels - zijn opgericht met als doel armoede te bestrijden. Gaandeweg krijgen ze oog voor de diversiteit van armoede in hun basiswerking (bijvoorbeeld Welzijnsschakel Nevele). Sommige verenigingen bereiken al lang mensen met een migratieach-tergrond. Soms ook omdat ze een bredere werking hebben, gericht op integratie of dienstverlening (bijvoorbeeld Samen DiVers uit Oostende).

• Anderen hanteren van bij het begin een projectmatige insteek (bijvoor-beeld Samenlevingsopbouw). Ze combineren een wijkwerking met een specifieke armoedewerking. De werking van Arm in Arm ontstond in Antwerpen nadat er in de wijk een project liep rond overlast en toelei-ding van jongeren naar het vrijetijdsaanbod. Al snel bleek dat er meer aan de hand was. Diepe armoede bij de gezinnen lag aan de basis van veel andere problemen.

• Veel etnisch-culturele federaties werken aan de emancipatie van hun achterban. Ze vertolken de stem van mensen met een migratieachter-grond en zien de armoede toenemen. Vaak worden ze bewust van de armoedeproblematiek omdat ze reeds rond een grondrecht (bv onder-wijs, werk…) werken, of omdat ze vanuit individuele dienstverlening met armoede geconfronteerd worden (bijvoorbeeld het Platform Afrikaanse Gemeenschappen). Het kan ook via een project: een project rond huwelijksmigratie was voor de Turkse Unie aanleiding om een werking te starten rond armoede.

• Ook zijn er zelforganisaties van mensen met een migratieachtergrond die ontstonden vanuit (al dan niet religieus) vrijwillig engagement om iets te doen voor mensen in armoede. Vaak richten ze zich op onmiddellijke noodhulpverlening. Sommigen – zoals Ihsane - evolueren in een meer structurele richting door de ondersteuning van werkingen met meer ervaring in structureel werken.

• Andere zelforganisaties vertrekken vanuit een socio-culturele invalshoek. Ze besteden gaandeweg meer aandacht aan de uitsluiting waarmee hun achterban geconfronteerd wordt.

Page 14: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

94

De verschillende tradities, maar vooral ook de verschillende omkadering en beschikbare middelen, maken dat de aanpak soms erg verschilt tussen al deze actoren. Vrijwilligerswerkingen hebben een andere dynamiek dan werkingen die een beroepskracht kunnen inzetten. Je kan van hen niet verwachten dat ze op dezelfde manier met mensen in armoede aan beleids-participatie werken.

Voor ‘verenigingen waar armen het woord nemen’ die mensen met een migratieachtergrond willen betrekken is het een zoekproces. Hoe nieuwe groepen proberen te betrekken zonder de bestaande groep van mensen uit de generatiearmoede te verliezen? Doorgaans moet dat dan zonder dat er middelen bijkomen…

Heel wat verenigingen betrekken reeds mensen met een migratieachtergrond in vooral ontmoetings- of dienstverlenende activiteiten (zie ook deel II). Hen in het beleidswerk betrekken vanuit een bestaande groep is om meerdere redenen een serieuze een uitdaging. Met concurrentie en negatieve beeld-vorming tussen groepen, moet er rekening worden gehouden. Ook het feit dat mensen met een migratieachtergrond zich niet altijd herkennen in de situatie van mensen in generatiearmoede, speelt een rol.

In werkingen met een zeer divers publiek, zoals als Filet Divers en Vlos speelt bovendien een taalprobleem. Overeenkomsten tussen Urdu, Lingala en Rus-sisch zijn ver te zoeken. In die context is groepswerk moeilijk, tenzij mensen voldoende Nederlands spreken. Het is wel mogelijk met kleinere groepen te werken in de eigen taal, mits de begeleiding die taal kent. In samenwer-king met Apga werkte Filet Divers met een groep Spaanstalige Marokkaanse vrouwen een themawerking uit. Zoiets is uiteraard intensief en kan niet met elke groep in de basiswerking. In de Brusselse stedelijke context, met migranten die het Frans machtig zijn, slagen verenigingen er dan weer iets makkelijker in om groepswerk te doen.

Voor veel federaties en etnisch-culturele zelforganisaties betekent de confrontatie met de armoede binnen hun achterban of gemeenschappen eveneens een zoekproces, maar dan om andere redenen.

Veel zelforganisaties zijn ooit ontstaan als vriendengroepen. Ze bereiken niet altijd de meest kwetsbare groepen rechtstreeks in de vereniging. Het is niet realistisch om van deze organisaties te verwachten dat zij wél moeten

Page 15: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

95

kunnen wat het ‘regulier’ sociaal-cultureel werk (SCW) ook niet kan, name-lijk de meest kwetsbaren bereiken. Ondanks inspanningen “blijft het SCW in belangrijke mate een middenklassefenomeen” (Jans, 2011, p. 549). Bovendien zijn veel zelforganisaties en sociaal-culturele federaties nu al over-bevraagd (Van Dorsselaer, 2012).

Naarmate de armoede toeneemt, worden zelforganisaties hier echter meer en meer mee geconfronteerd. Verschillende zelforganisaties zijn nu al werkzaam rond een grondrecht. Zo doet bijvoorbeeld de Leerschakel uit het project van Internationaal Comité aan huistaakbegeleiding. Hoewel weinig zelforganisaties armoedebestrijding als hoofdactiviteit hebben, is het voor velen wel een belangrijk aandachtspunt, zo blijkt onder meer uit onderzoek door Thys (2011) bij Brusselse zelforganisaties.

3.3.2 Vertrekken vanuit bestaande praktijk of zelf op zoek?

Wil je mensen in armoede met een migratieachtergrond betrekken in een traject gericht op beleidsparticipatie? Dan kan je ervoor opteren om zelf op zoek te gaan naar mensen in armoede en een werking op te zetten met hen. Maar je kan ook samenwerken met een bestaande werking. Zowel Recht-Op als Apga kozen voor deze laatste optie. Ook het Afrikaans Platform en Internationaal Comité deden dit, zij het met zelforganisaties die al lid waren van de federatie. Vertrekken vanuit een bestaande praktijk heeft uiteraard een aantal voordelen. Het maakt dat je niet, of toch minder moet investeren in het zoeken naar mensen in armoede en in het uitbouwen van een aanbod om mensen aan de werking te binden. Vaak is er ook al een vertrouwenspersoon in de basiswerking. Veel tussenstappen om aan beleidsparticipatie te werken, hoeven dan niet meer genomen te worden. Voor etnisch-culturele federaties kan het bovendien een middel zijn om bestaande zelforganisaties te versterken of een nieuw elan te geven.

Mits goede coaching en omkadering biedt deze werkwijze zeker mogelijkheden. Toch is deze manier van werken niet altijd evident. Het vergt sterke trekkers in de basiswerking om mensen in armoede te begeleiden. Dit kan je niet verwachten van eender welke groep vrijwilligers.

“ We hebben in eerste instantie een vrouwengroep betrokken, maar dit hebben we losge-laten. Het vergt echt expertise om rond armoede te werken en dit kan je niet zomaar met vrijwilligers (begeleidster Turkse Unie).

Page 16: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

96

Bovendien hebben bestaande werkingen ook hun eigen logica. Die loopt niet altijd gelijk met de visie en doelen van de ondersteunende of samenwerkende partner. Soms gaat er al veel energie naar het rechthouden van een werking. Met hun bestaande activiteiten trekken wer-kingen bovendien een bepaald profiel aan van mensen. Er is op dat vlak een groot verschil of je (A) vertrekt van een bestaande vereniging waar zowel de activiteiten als de doelgroep al vastliggen, dan wel of je (B) zelf een groep kan samenstellen.

Gezien de gigantische uitdaging die armoede stelt bij mensen met een migratieachtergrond moeten we inzetten op meerdere sporen. We moeten er wel rekening mee houden dat de verschillende sporen soms tot andere resultaten leiden op het vlak van de kenmerken van de bereikte doelgroep en de opgezette activiteiten in het kader van armoedebestrijding. Een weloverwogen keuze is belangrijk.

3.4 Ingrediënten voor het basiswerk

De verschillen tussen werkingen, de complexiteit van armoede, en de verschillende profielen van mensen die in armoede leven, maken het onmogelijk om één zaligmakende aanpak naar voor te schuiven. Dit neemt niet weg dat een aantal principes wel voor meerdere groepen opgaat. Deze principes bewezen al eerder hun nut wanneer het om armoedebestrijding en participatie gaat. Verschillende basis- en groepswerkingen met mensen in armoede met een migratieachtergrond, bevestigden de relevantie van deze principes tijdens de ervaringsuit-wisselingen. De concrete invulling van de principes kan uiteraard wel verschillen per groep en per werking. Hieronder staan we stil bij deze principes. We maken daartoe in de eerste plaats een onderscheid tussen basiswerk en groepswerk. Die twee kunnen naadloos in elkaar overvloeien, maar het onderscheiden ervan, maakt het makkelijker om te observeren wat er gebeurt in die werkingen en hoe de voorwaarden ingevuld worden om te komen tot beleids-participatie. 3.4.1 Basiswerk : erbij horen als voorwaarde om bij te kunnen dragen

Mensen in armoede worden geconfronteerd met een kluwen aan problemen. Basiswerkingen spelen hierop in door een laagdrempelige werking uit te bouwen. Tegelijkertijd functioneren ze als een ‘schakel’ naar andere, meer gespecialiseerde diensten en hulpverleners.

De manier waarop medewerkers in veel basiswerkingen met mensen in armoede tewerk gaan, wordt daarom ook wel de ‘basisschakelmethodiek’ genoemd (Baert & Droogmans, 2009). Schakelen staat enerzijds voor het toeleiden naar de hulpverlening, en anderzijds voor het (opnieuw) leggen van verbindingen. In de eerste plaats verbinding met zichzelf. Veel mensen hebben een gekwetste binnenkant en hebben het gevoel geen greep meer te hebben op het eigen leven. Werken aan zelfvertrouwen is daarom uiterst belangrijk. Ook de

Page 17: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

97

verbinding met anderen en met de samenleving is essentieel opdat mensen ‘erbij mogen en kunnen horen’. Tenslotte betekent schakelen ook het openen van perspectieven of het verbinden met de toekomst.

Basiswerk is ook werken aan de ‘basis’. Het speelt in op basisnoden en –behoeften. Acute of urgente problemen worden er aangepakt. Maar even goed kunnen mensen er even tot rust komen en hun verhaal doen. Het vervullen van basisbehoeften is ook een voorwaarde om te kunnen participeren aan de samenleving.

Basiswerk is ook werken aan de ‘basis’. Mensen kunnen tot rust komen en hun verhaal doen.

Werken aan de ‘basis’ verwijst tegelijk ook naar de rechtstreekse betrokkenheid van de deelnemers. Werken aan de basis doe je mét mensen in armoede (en niet alleen vóór hen ). Werken mét mensen legt tevens het fundament om verdiepend te werken richting beleids-participatie en/of het opnemen van meer taken en verantwoordelijkheden binnen de eigen werking. Het maakt mogelijk dat mensen er niet alleen bijhoren, maar ook bij kunnen dragen, op hun eigen maat en vanuit hún talenten.

Page 18: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

98

Binnen de ervaringsuitwisseling was er consensus dat een sterke onder-steuning binnen het basiswerk meestal noodzakelijk is om de stap naar beleidsparticipatie te kunnen zetten. De meeste mensen in armoede (met of zonder migratieachtergrond) hebben weinig ervaring met beleidswerk. Enkel zij die hun rechten al goed kennen, weten hoe ze af te dwingen en bovendien de energie hebben om ervoor te vechten, kunnen zich rechtstreeks verenigen in functie van beleidsparticipatie. Voor de meeste mensen in armoede is dit niet evident.

Ter illustratie: een ’vereniging waar armen het woord nemen’ gaf ondersteuning aan een groep van voornamelijk hooggeschoolde migranten zonder wettig verblijf die zichzelf organi-seerden om hun situatie aan te klagen. Andere mensen zonder wettig verblijf in de werking waren welkom in de groep, maar zelfs met verdere ondersteuning door basiswerkers bleek voor hen participatie aan de zelforganisatie geen evidentie.

3.4.2 Principes achter het werken aan de basis

Hieronder zetten we een aantal essentiële principes van het basiswerk op een rij. De prin-cipes zijn niet specifiek voor het werken met mensen met een migratieachtergrond. Wel winnen ze aan belang naarmate mensen meer met uitsluiting geconfronteerd worden.

1 Een lage drempel

Basiswerkingen hebben per definitie een lage drempel. Die laagdrempeligheid wordt – waar dit mogelijk is - uitgestraald door de locatie waar mensen samenkomen. Ook in de keuze van activiteiten wordt vaak rekening gehouden met een laagdrempelige instap. Maar minstens zo belangrijk is het onthaal en de sfeer binnen een werking, waarin sociaal contact wordt mogelijk gemaakt en waar mensen zich ook kwetsbaar mogen opstellen. Cruciaal is de figuur

Sterke ondersteuning binnen het basiswerk is noodzakelijk om de stap naar beleidspartici-patie te kunnen zetten.

Page 19: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

99

van een vertrouwenspersoon. Doorgaans is dit een professionele of vrijwillige begeleider van een werking, bij wie mensen terecht kunnen met hun verhaal en met wie ze acute problemen kunnen bespreken.

De drempel kan echter nog lager. In verschillende werkingen wachten de begeleiders niet af tot mensen bij hen geraken. Ze gaan actief mensen zoeken en spreken hen persoonlijk aan op de plaatsen waar ze sowieso komen. Deze vindplaatsen kunnen variëren van de voedselbede-ling over de sociale kruidenier, de nachtwinkel, het buurtplein of zelfs het eigen thuismilieu.

“ De eerste maanden ging ik naar de rommelmarkt, naar nachtwinkels waar je goedkoop kan bellen, naar multiculturele feesten… Soms helpt het dat je eerst een setting leert kennen eer je je klaar voelt om mensen aan te spreken. Als je een nachtwinkel gebruikt als vindplaats moet je ook de eigenaar wel aanspreken… We zochten naar etnisch-cul-turele minderheden waarvan we vermoedden, na een of meerdere gesprekken, dat ze in armoede leven. Je moet er wel tijd en ruimte voor maken. Rondhangen is wel degelijk werken. Ook is het belangrijk een heel relationeel gesprek te voeren met mensen zonder mensen meteen doelgericht in je werking proberen te krijgen. Ik spreek mensen niet aan op armoede, maar probeer wel te zoeken naar wat hen bezig houdt, waar ze van wakker liggen (Begeleider Samenlevingsopbouw Antwerpen provincie).

2 Een integrale en krachtgerichte aanpak

Een louter probleemoplossende aanpak werkt niet voor mensen in armoede. Het ene pro-bleem lijkt nog maar net opgelost of er dient zich een nieuw probleem aan. Uiteraard is het belangrijk om soms snelle oplossingen te zoeken voor acute problemen, maar tegelijkertijd is er meer nodig. De complexiteit en de verwevenheid van uitsluiting maakt een integrale bena-dering noodzakelijk. Een integrale benadering heeft oog voor het hele verhaal van mensen en niet enkel het specifieke probleem dat zich op dat moment aandient. Integraal werken houdt tegelijk rekening met de binnenkant en de buitenkant van armoede.

Concreet betekent dit dat de tijd wordt genomen om mensen als persoon te erkennen en te luisteren naar wat ze te vertellen hebben. Wanneer mensen het gevoel hebben au sérieux te worden genomen, legt dit ook een belangrijke basis voor een wederzijds vertrouwen. Daar-door kunnen ook in de toekomst makkelijker stappen gezet worden.

Integraal werken betekent daarom dat we mensen als geheel benaderen: met oog voor hun problemen en kwetsuren, maar zonder hen hiertoe te herleiden. Een integrale benadering kijkt immers naar de krachten van mensen: de veerkracht om uit de situatie te geraken, de ervaringen die mensen hebben en hun talenten. Ook hun verwachtingen en wensen komen aan bod. Het actor-zijn van mensen krijgt zo een plaats.

Page 20: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

100

“ Onlangs was er een voorstelling in het cultureel centrum ‘De Roma’. Met het omniostatuut kon je er korting krijgen. We hebben de groepsleden gemotiveerd om erheen te gaan, maar ze hebben zelf alles geregeld. Wij hebben enkel een flyer gegeven met uitleg erbij. Ik ben trots op hen en ook trots op mezelf dat ik het niet uit hun handen heb genomen (begeleidster Arm in Arm-vrouwen).

Ten slotte laat deze werkwijze toe om ‘meervoudig’ te kijken (zie deel II). Door naar mensen te kijken als competente actoren en hen te benaderen vanuit hun gehele mens-zijn, is het mogelijk om de verschillende identiteiten, rollen en contexten te zien, waarbinnen ze functioneren.

3 Solidaire begeleider(s)

Essentieel voor begeleiders in een basiswerking is hun houding. Door nabij, benaderbaar en betrouwbaar te zijn, door mensen au sérieux te nemen en te vertrekken vanuit hun krachten, voelen mensen zich erkend. Als dit met de nodige authenticiteit gebeurt, is ook het respect voor de (verschillende) culturele achtergrond gegarandeerd. Echte erkenning veronderstelt daarnaast een solidaire houding en een houding van verontwaardiging wanneer de grond-rechten van mensen geschonden worden.

Zo worden mensen in armoede partner in de strijd tegen armoede en kan er samen gezocht worden hoe dit onrecht aan te kaarten. Op die manier krijgen de verhalen en ervaringen van mensen in armoede een plaats binnen de armoedebestrijding. Gelijkwaardigheid is hierbij een belangrijk uitgangspunt.

“ De vrijwilligster sprak mensen aan met de boodschap: “Wij hebben jullie nodig, jullie ver-halen om hier iets mee te doen….” Mensen worden gevraagd om iets te betekenen en niet alleen om hulp te komen vragen (begeleider Recht-Op over vrijwilligster Ihsane).

Tegelijkertijd kan je de verschillen tussen mensen ook niet ontkennen. Veel mensen komen in de eerste plaats naar een werking om hulp te vragen. Vaak kennen ze de taal niet of beschik-ken ze niet over de nodige informatie om hun rechten te bekomen. Ze zoeken wel iemand die hen behandelt als gelijkwaardig, maar daarom niet gelijk hoeft te zijn. Het is voor hen een voordeel een competente begeleider te hebben die kan helpen met de administratie en zelf een goede kennis heeft van de grondrechten of een netwerk heeft van mensen die kunnen verder helpen.

“ Ze hebben respect voor mij omdat ik de rechten en plichten goed ken: “Hij weet wat hij doet en kan er met ons over spreken”. Ik sta in hun ogen op dezelfde hoogte als de mensen die hen discrimineren. Maar ik doe mijn best om niet boven hen te staan en hen te onder-steunen. Dat wordt geapprecieerd (begeleider Arm in Arm).

Page 21: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

101

De begeleider maakt kennis toegankelijk en neemt onnodige drempels weg. Daarbij hoeft hij of zij geen expert te zijn op alle terreinen. Ook het niet weten hoort erbij. Dan is het wel belangrijk om samen op zoek gaan naar een adequate oplossing.

Moet je dezelfde cultuur hebben?

Moet de begeleider dezelfde culturele achtergrond hebben als de mensen waarmee hij of zij werkt? Naar onze ervaring is het hebben van dezelfde culturele achtergrond een voordeel in het begin wanneer je een groep leert kennen. “Het geeft je een aantal maanden voorsprong omdat mensen je hierdoor net iets sneller in vertrouwen nemen” gaf iemand aan tijdens een ervaringsuitwisseling. Noodzakelijk is het echter niet. Belangrijker is het kunnen inzetten van een solidaire basishouding om zo te investeren in de relatie met mensen. In werkingen die met mensen uit verschillende cultu-ren en nationaliteiten werken, is het bovendien onmogelijk om steeds een begeleider te hebben met dezelfde culturele achtergrond. Wanneer iemand uit dezelfde cultuur en ook uit hetzelfde milieu komt, kan het zelfs negatief werken. Mensen durven dan niet alles te vertellen uit angst dat andere leden van de gemeenschap het te weten komen.

Belangrijker is het beschikken over een gemeenschappelijke taal. Veel nieuwkomers –en soms ook mensen die langer in het land zijn- kennen nog geen Nederlands (of Frans). Met handen en voeten communiceren lukt nog aardig voor een eerste contact. Ook met visuele ondersteuning (bv picto-grammen) kan je bepaalde boodschappen overbrengen. Om verder te gaan en meer integraal te werken is het echter belangrijk elkaar goed te begrijpen. Je kunt soms wel beroep doen op tolken (vaak vrienden of familie), maar die zijn niet altijd voorhanden. Vooral om gesprekken in groep te voeren is het nodig dat mensen op een redelijk niveau Nederlands kunnen of dat er een andere gemeenschappelijke taal voorhanden is. In het laatste geval is het een belangrijk voordeel dat minstens één begeleider de (moeder)taal spreekt van de groep. Tegelijkertijd is er ook wel een valkuil aan verbonden voor de begeleiding:

“ Mensen hebben veel behoefte aan te kunnen luchten: individueel maar ook in groep. Dat zijn echt therapeutische momenten en het kan in de moeder-taal. Gevoelens en beleving uitdrukken is moeilijk in een andere taal. Soms hebben mensen een enorme behoefte om hun verhaal te doen. Tijdens een huisbezoek deed een man de deur op slot om er zich van te verzekeren dat ik zou luisteren naar zijn verhaal. Doorverwijzen naar hulpverlening is dan

Page 22: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

102

ook moeilijk: cultuur, taal,… Het is vaak al moeilijk om autochtone armen toe te leiden tot de hulpverlening, maar deze groepen gaan zich vaak nog meer binden aan de werker (begeleider Arm in Arm – mannengroep).

Een goede ondersteuning en omkadering van de begeleiders is op zo’n momenten belangrijk.

3.4.3 Wat heb je te bieden?

“ De huisbezoeken in Genk hadden geen resultaat. Er was geen groepswerking aan gekop-peld zoals in Beringen. Ik ben overal één à twee keer langs geweest, maar mensen zien me dan niet genoeg om vertrouwen op te bouwen. Je kunt hooguit doorverwijzen, maar mensen moeten dan zelf stappen zetten naar de hulpverlening. En daar is de drempel te hoog voor, want mensen hebben schrik om zomaar in contact te treden met diensten voor opvoedingsondersteuning. In Beringen hebben we eerst veel besproken in groep en dan pas de stap gezet naar de hulpverlening (begeleidster Turkse Unie).

Met goede principes alleen kom je er niet. Je moet ook een aanbod hebben dat een meer-waarde vormt voor mensen in armoede (met een migratieachtergrond) en waardoor mensen binding ontwikkelen met de werking. Dat aanbod is best laagdrempelig zodat zoveel mogelijk mensen er gebruik van kunnen maken. Het moet ook kansen geven aan mensen om verder te geraken, en om mee te werken aan structurele oplossingen.

Het uitgebouwde aanbod bepaalt grotendeels ook het profiel van een werking. Dit is de uitstraling van je werking die ook van invloed is op welke mensen je aantrekt. Een nieuwe deelnemer of bezoeker voelt zich immers niet meteen verbonden met de werking. Hij of zij komt in de eerste plaats voor individuele noden, behoeften of verwachtingen. Het aanbod is dan ook zeer bepalend voor het soort binding. Kom je voor voedsel bij de sociale kruide-nier dan heb je andere verwachtingen dan wanneer je komt voor ontmoeting. Een werking waar de nadruk ligt op conversatiegroepen Nederlands trekt een ander publiek aan dan een werking met de nadruk op hulpverlening… We kunnen de rollen dus ook omdraaien: afhankelijk van de groep waarop je je richt, zal je minstens gedeeltelijk andere activiteiten ontwikkelen.

Over welke activiteiten gaat het hier zoal? Het palet aan activiteiten dat een basis(schakel)werking kan ontwikkelen is schier eindeloos. Kijken we echter naar de functies die deze activi-teiten vervullen voor mensen in armoede, dan kunnen we er met Baert en Droogmans (2009)

Page 23: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

103

een vijftal onderscheiden: ontmoeting, nuldelijnshulpverlening, ‘vrije tijd’ maken, vorming en belangenbehartiging.

We bekijken hieronder elk van deze functies in detail. De functie ‘vrije tijd’ maken, noemen we hieronder ‘ontspanning en vrije tijd’, omdat ontspanning niet noodzakelijk beperkt is tot afgebakende activiteiten in de vrije tijd. De functie nuldelijnshulpverlening noemen we hier-onder ‘individuele ondersteuning en dienstverlening’. We staan eerst stil bij ‘ontmoeting’ en ‘individuele ondersteuning en dienstverlening’ omdat het vaak de toegangspoort vormt voor mensen in armoede. Meestal vinden mensen in armoede de weg naar een vereniging vanuit een hulpvraag of vanuit een verlangen samen te zijn met anderen.

. 1 Ontmoeting

Heel wat activiteiten in basiswerkingen zijn in de eerste plaats gericht op ontmoeting. Denk maar aan de gezamenlijke maaltijd in veel werkingen, het bijpraten bij een tas koffie of thee of gewoon de informele samenkomst waarbij mensen elkaar verhalen vertellen over de voorbije week. Vaak gaat het om laagdrempelige activiteiten waar ook nieuwe bezoekers makkelijk aan kunnen deelnemen.

“ Bij ons is er nu iemand die zich eenzaam voelde en veel piekerde. Eerst wou ze niet komen maar nu vindt ze het tof dat ze haar problemen opzij kan zetten en mensen kan leren kennen. Voor nieuwkomers is het belangrijk dat ze mensen leren kennen buiten de kleine groep die ze al kennen. Mensen delen ook verhalen in de groep. Iemand vroeg nu ook om haar verhaal neer te schrijven (vrijwilligster Welzijnsschakel Kontich).

Ontmoeting is een belangrijke functie omdat het mensen uit hun isolement haalt. Door anderen te (leren) kennen, kunnen mensen verhalen en ervaringen delen waardoor hun moeilijke levenssituatie verteerbaarder wordt. Ontmoeting met anderen geeft mensen ook de mogelijkheid om hun sociaal kapitaal te verhogen.

Vaak ontmoeten mensen elkaar vanuit een gezamenlijk kenmerk zoals een gezamenlijke etnisch-culturele herkomst of een gelijkaardige sociaaleconomische positie. Samenkomen met sociaal gelijken biedt mensen de nodige emotionele ondersteuning om met dagdage-lijkse ervaringen en beslommeringen om te gaan. Dat mensen zich in elkaar herkennen maakt bovendien de communicatie makkelijker en biedt een zekere veiligheid. Deze vorm van ont-moeting wordt ook wel ‘bonding’ genoemd.

Veel organisaties werken daarnaast ook rond interculturele ontmoeting of ontmoeting tussen mensen in armoede en mensen die niet in armoede leven. In dat geval is er sprake van ‘brid-ging’. Dit is het samenbrengen van verschillende leefwerelden door het slaan van bruggen tussen mensen die op één of meerdere kenmerken verschillen van elkaar. Dat kan via een

Page 24: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

104

buurtfeest, een interculturele kooknamiddag, een gespreksgroep met diverse inwoners van een wijk, maar ook door een gesprek met een medewerker van een dienst die zijn werking komt toelichten.

Bonding en bridging Soenen (2006) baseert zich op Putnam om onderscheid te maken tussen ‘bonding’ en ‘bridging’. Volgens Putnam vormen sociale netwerken een basis voor sociale cohesie. Een sociaal netwerk bestaat zowel uit verbin-dende contacten (hechte banden met vrienden en familie die houvast en veiligheid bieden) als uit overbruggende contacten (lossere relaties met minder bekenden).

‘Bonding’ of verbondenheid gaat over het opbouwen van (groeps)identiteit binnen groepen. Duurzame relaties van intimiteit tussen ‘gelijken’ zorgen voor sociaal welbevinden en voor sociale steun. Deze verbondenheid moet ondersteund worden als een onderdeel van een dynamisch emancipatorisch proces. Gemeenschapsvorming op basis van homogeniteit is belangrijk voor het creëren van groepssolidariteit in het kader van de bestrijding van sociale isolatie en sociale onrechtvaardigheid. Homogene groepsvorming draagt wel het risico in zich dat anderen hierdoor uitgesloten worden. Soms kan het maken dat groepen zich isoleren en dat ‘bonding’ mensen zo reduceert tot hun maatschappelijke en/of etnische identiteit.

Er is daarom ook nood aan ‘bridging’ of groepsoverschrijdende contacten met openheid en vertrouwen in de bredere samenleving. Soenen (2006, p. 95) voegt hier gemeenschapsvorming op basis van herkenbaarheid of familiariteit aan toe, tussen mensen “die we van gezicht kennen omdat we ze regelmatig tegenkomen”. Deze herkenbaarheid bevorderen betekent moge-lijkheden tot contact creëren zodat mensen “indien ze dit aangenaam vinden of wanneer ze het nodig achten, elkaar kunnen aanspreken”.

Het gaat om het zoeken naar evenwicht tussen het vormen van je eigen (groeps)identiteit en tegelijkertijd openstaan voor andere opties. Gemeen-schap op basis van ambivalentie kan “individuen verrijken met nieuwe perspectieven, het kan mensen leermogelijkheden bieden met betrekking tot het omgaan met verschillen” (Soenen, 2006, p. 96).

Page 25: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

105

‘Bridging’ biedt heel wat kansen aan mensen in armoede. Vooral het leggen van relaties met mensen met een hogere maatschappelijke status biedt mogelijkheden om erop vooruit te gaan in het leven. Dit wordt hierom ook wel instrumentele vooruit-gang genoemd (Vandemoortele, 2014). Het biedt een toegang tot sociale netwerken die anders ontoegankelijk zouden blijven. Het vinden van werk of een huis, het vinden van de juiste advocaat of gewoon iemand die je verder kan helpen met een moeilijk probleem… Dat alles lukt nu eenmaal beter als je over een ruim en divers sociaal netwerk beschikt.

Ook in termen van interculturalisering is ‘bridging’ belangrijk. Mensen met een migra-tieachtergrond vergroten zo niet alleen hun netwerk maar kunnen ook het Nederlands aanscherpen. Voor autochtone mensen in armoede biedt ‘bridging’ kansen om andere culturen te leren kennen, andere wijzen van in het leven te staan… Bovendien is dit soort ‘bridging’ belangrijk om de strijd tegen structurele mechanismen van achterstelling gezamen-lijk te voeren.

“ Met gezamenlijke groepsbijeenkomsten bereidden we de actie van 17 oktober voor. De ‘verbredinggroep’ van Recht-Op deelde er samen met de groep van Ihsane flyers uit om te sensibiliseren rond de gedeelde ervaringen van uitsluiting. Op de flyers schreven we de noden en dromen die mensen hebben als het gaat over kinderopvang, Nederlandse lessen, betaalbare gezondheidszorg, inkomen… Het waren boodschappen die recht uit de mond van de mensen kwamen (begeleidster Recht-Op).

Deze vorm van ‘bridging’ kwam er niet van de ene op de andere dag. Recht-Op investeerde gedurende meerdere maanden sterk in de eigen groep rond beeldvorming t.a.v. van mensen van Marokkaanse origine. Deze vorm van ‘bridiging’ gaat zelden vanzelf. Verschillende groepen in de samenleving hebben immers vaak een negatief beeld van elkaar. Onderzoek van Motief (2012, p. 90-91) naar de wederzijdse beeldvorming van moslims en ‘autochtone’ armen toont dat negatieve beeldvorming evengoed speelt bij mensen in armoede als bij de middenklasse, maar er zijn wel nuanceverschillen.

“ De middenklassers waarmee we werkten hadden nauwelijks ervaringen met moslims. De bevraagde niet-moslims in armoede woonden samen met moslims in dezelfde wijken of woonblokken, waardoor ze veel meer contacten hebben met moslims. Daardoor is meer nuance mogelijk, maar tegelijk kunnen negatieve ervaringen het negatieve beeld net ver-sterken omdat het zo goed past binnen het dominante discours.

Het project van Recht-Op en Ihsane toont echter dat de nuance het haalt op de negatieve-beeldvorming, mits hier de tijd voor wordt genomen.

Page 26: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

106

Kritische noot

Ontmoeting mag zich niet beperken tot het in stand houden van bestaande patronen waardoor groepen zich afsluiten van de buitenwereld. Het is daarom belangrijk om ook ‘bridging’ na te streven.

Tegelijkertijd wezen veel werkers tijdens de ervaringsuitwisselingen op het belang van ‘bonding’, zeker voor mensen die al in een kwetsbare positie verkeren. ‘Bonding’ is nodig om als persoon sterker te worden. Daarom is het belangrijk dat dit erkend wordt. Je kunt niet eisen dat mensen altijd meteen gaan ‘bridgen’. In het activerings- en integratiediscours heeft men liefst niet dat mensen uit een kansengroep te veel ‘bonden’ met elkaar. Ook lokale overheden leggen in het kader van armoedebestrijding of integratie soms onrealistische doelstellingen op aan verenigingen. De verplichting om snel te ‘mixen’ is echter kortzichtig en gaat voorbij aan de kwetsbare positie waarin mensen zich bevinden. “Nochtans weet iedereen hoe lastig en vermoeiend het is om verbinding te leggen met wie verder van je afstaat. Toch wordt dit wel verwacht van wie niet zo sterk staat. Als je kwetsbaar bent in onze maat-schappij dan moet jij maar de nodige bruggen slaan” (Devisscher, 2012).

Vooral het leggen van verbindingen met mensen die maatschappelijk sterker staan vergt een kritische benadering. We mogen daarbij minstens verwach-ten dat ook zij moeite doen om te ‘bridgen’.

2 Individuele ondersteuning en dienstverlening

Volgens verschillende begeleiders van basiswerkingen is individuele ondersteuning onont-beerlijk om zeer kwetsbare mensen in armoede met een migratieachtergrond te bereiken. Heel wat ondersteuning gebeurt spontaan of tussen activiteiten door. Zowel andere deel-nemers als begeleiders kunnen hier een rol in spelen. Maar vooral van begeleiders mag verwacht worden dat ze een luisterend oor zijn om een verhaal in vertrouwen te vertellen. Soms moet een verhaal eerst ontrafeld worden vooraleer te zoeken naar oplossingen. Vervol-gens gaan sommige begeleiders - indien nodig - mee naar de hulpverlening, of ondersteunen ze mensen om zelf deze stappen te zetten wanneer ze hieraan toe zijn…

Baert en Droogmans (2009) spreken in dit verband ook van ‘nuldelijnshulpverlening’. Eerder dan zelf hulpverlening aan te bieden, zijn basiswerkingen vooral een opstap naar de hulp-

Page 27: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

107

verlening. Als er toch sprake is van hulpverlening heeft die een niet verplichtend karakter. Er wordt geen contract opgemaakt en mensen ‘moeten’ niets.

Soms is het nodig om toch een expliciet ondersteuningsaanbod te doen. Dat is met name zo wanneer de vraag voor ondersteuning groot is of wanneer ondersteuning een kernactiviteit is om kwetsbare groepen te kunnen betrekken. Bijvoorbeeld binnen de werking van ‘Arm in Arm’ heeft ondersteuning een vaste plaats met duidelijke uren waarop afspraken kunnen gemaakt worden.

Vaak gaat het daarbij om administratieve ondersteuning. Veel mensen zijn het Nederlands (of Frans) niet machtig. Begeleiders die dezelfde taal spreken, krijgen dan ook veel onder-steuningsvragen: om brieven te vertalen, om te telefoneren naar het ziekenhuis, de school, de huisvestingsmaatschappij… Veel brieven en documenten zijn immers ondoordringbaar, zelfs voor wie het Nederlands goed beheerst. Soms gaat het ook over facturen die mensen niet meer betaald krijgen. Maar ook los daarvan vinden veel mensen gewoon hun weg niet in de structuren van de hulpverlening en zijn ze onvoldoende op de hoogte van hun rechten en plichten.

“ Bij generatiearme Vlamingen is het vaak nodig om sterk te werken op het zelfvertrouwen. Maar bij de groepen die wij hier bereiken is er nog meer tekort aan kennis en speelt het taalprobleem. Ze kunnen echt niet zomaar naar de hulpverlening. Ze beseffen ook niet altijd het belang van papieren en formaliteiten. Soms moeten mensen nog leren doktersaf-spraken maken… (begeleider Arm in Arm).

Een dergelijke hulpverlening is uiteraard erg tijdrovend. Het biedt wel het voordeel dat begeleiders op die manier goed op de hoogte zijn van de uitsluitingsmechanismen die een rol spelen in concrete situaties. Die concrete ervaringen voeden zo ook het structureel

Begeleiders die dezelfde taal spreken, krijgen veel ondersteuningsvragen.

Page 28: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

108

werk. Bovendien kan de begeleiding mensen langs deze weg stimuleren om deel te nemen aan groepswerk.

Sommige werkingen bieden ook een materiële dienstverlening. Grote werkingen beschikken bijvoorbeeld over een restaurant, een wasmachine, de gelegenheid om je te douchen… Meer en meer werkingen beschikken noodgedwongen ook over een sociale kruidenier of een voed-selbedeling. Voor veel groepen (mét en zonder papieren) blijft dit helaas een noodzaak.

Hierbij mogen we niet vergeten dat mensen wél willen geholpen worden, maar ze willen geen medelijden. Het gevaar van een caritatieve benadering bestaat erin dat het mensen afhankelijk maakt en een verticale relatie installeert. Daarom is het respectvol organiseren van (materiële) hulpverlening bijzonder belangrijk. Het is sowieso beschamend om hulp te vragen, zeker als het gaat om voedsel (zie ook deel II: ‘noodhulp onder protest’).

Bovendien is het belangrijk om de lange termijn in het oog te houden en te streven naar structurele veranderingen. Hoezeer concrete problemen ook moeten aangepakt worden, een louter probleemoplossende aanpak volstaat niet omdat dit te weinig rekening houdt met de verwevenheid van uitsluitingen op verschillende levensdomeinen.

“ Soms is het belangrijker om eerst te luisteren en op termijn samen naar oplossingen te zoeken. Heel wat ouders zijn op zoek naar een luisterend oor (begeleidster Turkse Unie).

3 Ontspanning en vrije tijd

Iedereen heeft het nodig om af en toe eens de eigen zorgen en problemen los te laten. Hoe meer problemen mensen hebben, hoe belangrijker deze functie. Toch is vrije tijd niet evident voor mensen in armoede. Culturele activiteiten of activiteiten in de vrije tijd zijn vaak het eerste waar op bespaard wordt. Uitstappen zijn voor veel mensen dan ook niet haalbaar en behalve de kostprijs van de activiteit is het vaak ook moeilijk om ter plekke te geraken. Voor ouders is er de bijkomende drempel van de kinderopvang. Verder spelen ook culturele drempels (in de brede zin van het woord) een rol. De onbekendheid met dit soort activiteiten, maakt dat mensen zich er minder op hun gemak voelen.

Vaak organiseren basiswerkingen daarom aparte activiteiten in de vrije tijd: een uitstap, een culturele activiteit, sport en spel, een feest…. Door in groep deel te nemen aan het ‘reguliere vrijetijdsaanbod’ is de drempel lager. Nog een stap verder is het om binnen de werking zelf ‘cultuur’ te creëren.

“ De vereniging ‘Vrouwen van Albanese gewesten’ is nog jong en de vrouwen bevinden zich vaak in een zwakke positie. Ze zijn de oorlog ontvlucht, sommigen zijn zonder papieren, hebben gehandicapte kinderen… De vereniging is voor hen een plaats om eens niet over

Page 29: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

109

de problemen te moeten spreken. Samen met iemand van Vormingplus hebben ze nu een theatervoorstelling gemaakt over een fietstocht naar Albanië. Dat heeft de vereniging heel erg versterkt (begeleidster Internationaal Comité).

Meer nog dan ‘vrije tijd’ is de term ontspanning hier van belang. Ontspanning hoeft immers niet beperkt te zijn tot afgebakende activiteiten in de vrije tijd. Soms volgt het uit activiteiten die bijvoorbeeld in de eerste plaats gericht zijn op ontmoeting: het even kunnen loslaten van problemen door samen te zijn met mensen die je vertrouwt.

Het belang van ontspanning blijkt ook uit de vaak informele sfeer bij vergaderingen in veel basiswerkingen. In sommige werkingen start men met een maaltijd of staan er hapjes op tafel. Ontspanning kan trouwens ook ingebed zitten in het inhoudelijke luik van de vergadering. Zo maakte het Afrikaans Platform het thema ‘maatschappelijke dienstverle-ning’ bespreekbaar, door bij het begin van de vergadering een comédienne het thema te laten inleiden.

4 Vorming

Vorming is een breed begrip. Enerzijds denken we bij vorming aan cursussen en infomo-menten. Sommige basiswerkingen organiseren lessen Nederlands omdat er wachtlijsten zijn binnen het reguliere aanbod, omdat het niet op maat is van bepaalde groepen of omdat er gewoon geen aanbod is voor hen.

Zoals we eerder al beklemtoonden, is de nood aan informatie over de samenleving (diensten en voorzieningen, rechten en plichten….) erg hoog bij veel mensen met een migratieachter-grond. Vorming over de samenleving is daarom cruciaal, maar werkt vaak het best in een minder formeel kader:

“ We organiseerden een infoavond rond rusthuizen en zorg met een medewerkster van Thuiszorg. Het was een infoavond, maar tegelijkertijd hield ze het heel informeel en gezellig. Een vrouw wiens man was gestorven had geen uitkering. Dan hebben we haar uitgelegd wat ze moest doen ervoor. Door gewoon informeel rond de tafel te zitten komen die dingen los, ook al omdat er iemand bij is die de wet kent (vrijwilligster Tourikia – Inter-nationaal Comité).

Veel vorming gebeurt sowieso informeel. Vaak leren mensen daarenboven op een impliciete, haast onbewuste manier: ze leren nieuwe kennis en vaardigheden tijdens ontmoetingsmomenten, tijdens vrijetijdsactiviteiten, in een conversatiegroep Nederlands… Vooral activiteiten waar mensen actief aan kunnen bijdragen, hebben een bijzonder vor-mende functie. Een themawerking biedt daarom bijzonder leerrijke ervaringen, maar ook

Page 30: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

110

activiteiten gericht op cultuurcreatie of activiteiten waarbij mensen zelf bepaalde verant-woordelijkheden dragen, hebben dit potentieel.

Maar vorming gebeurt niet alleen maar in één richting, namelijk aan mensen in armoede of aan mensen met een migratieachtergrond. ‘Verenigingen waar armen het woord nemen’ geven ook vorming aan diensten, hulpverleners, scholen… Ze doen dat samen met mensen in armoede en op basis van hun ervaringskennis. Stilaan worden ook de eerste mensen met een migratieachtergrond betrokken op deze vormingen, mede vanuit een aantal werkingen betrokken in het project Armoede Gekleurd.

5 Belangenbehartiging / structureel werken

De functie belangenbehartiging slaat zowel op het behartigen van concrete dossiers en adviezen als op activiteiten gericht op een positieve beeldvorming van mensen in armoede (al dan niet met een migratieachtergrond). In de eerste plaats gaat het daarbij over collectieve belangen: maatregelen die een hele groep aanbelangen. Als die maatregelen ook duurzaam zijn en gericht zijn op andere gelijkaardige groepen (van mensen in armoede) spreken we van structurele maatregelen.

Belangenbehartiging kan gebeuren door begeleiders van mensen in armoede. Vanuit hun dagdagelijks contact met mensen in armoede, hebben ze de vinger aan de pols en zijn ze goed geplaatst om problemen te signaleren en te bemiddelen tussen instanties en mensen in de werking. Een stap verder is het inzetten op de rechtstreekse beleidsparticipatie van mensen in armoede. Daarbij nemen deelnemers van een werking zelf het woord over thema’s die hen aanbelangen. In de volgende hoofdstukken komen we uitgebreid terug op deze functie.

3.4.4 Een richting in het aanbod?

Hoe een aanbod vorm krijgt, is van veel factoren afhankelijk. Een interessante oefening bestaat erin om per activiteit in de werking te kijken welke functies expliciet vooropstaan en welke functies eerder impliciet worden opgenomen. Activiteiten kunnen daarbij op één bepaalde functie gericht zijn of op verschillende functies. Mits enige creativiteit is het trou-wens mogelijk om activiteiten te voorzien waarin verschillende functies sterk verweven zitten.

Bovendien zijn het doel en de visie achter activiteiten belangrijk. Functies hebben enerzijds een waarde op zichzelf. Er is bijvoorbeeld niets mis met ontmoeting om de ontmoeting. Maar anderzijds kan een werking er ook voor kiezen om verschillende functies te integreren vanuit een vooropgesteld doel. Dit geeft een focus aan de werking en het laat toe om gerichter te werken en activiteiten bewust in te zetten (of indien nodig te schrappen). Het kan ook een

Page 31: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

111

manier zijn om te werken in de richting van beleidsparticipatie. Zo vertelde een medewerk-ster van een vereniging uit Puurs dat ze er rond mobiliteit werken omdat dit op het platteland een groot probleem is. Veel mensen waren het ook niet gewoon om de trein te nemen. De werking organiseerde een uitstap naar de zoo (ontspanning en ontmoeting) waarbij mensen de treintabellen leerden lezen (ondersteuning en vorming). De ervaringen en ook de ervaren knelpunten stoffeerden het inhoudelijk dossier rond mobiliteit (belangenbehartiging). Dit was dan ook de belangrijkste focus. Op basis van het dossier werd uiteindelijk zelfs met de bevoegde minister een dialoog georganiseerd.

Hieronder stellen we deze verwevenheid van functies visueel voor. In de eerste tekening staan de functies elk op zich. In de tweede tekening zijn de functies verweven vanuit een welbepaald doel.

5 functies elk op zich

vorming

ontspanning

onder- steuning

belangen- behartiging

ontmoeting

vorming

ontspanning

onder- steuning

belangen- behartiging

ontmoeting

DOEL

5 functies verweven vanuit een doel

Hoe je het aanbod organiseert, bepaalt ook de mate waarin mensen kunnen participeren aan de werking. Wil je er voor iedereen zijn met een zo ruim mogelijke werking of wil je mensen gericht ondersteunen en kansen geven om mee sturing te geven aan de werking of - al dan niet samen - activiteiten te organiseren. In het tweede geval zal je meer in de diepte werken, maar ook met een beperktere groep.

Page 32: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

112

Nadenken over de richting van je werking Een mogelijkheid om na te denken over de richting van je werking en hierrond visie te ontwikkelen is het in groep bespreken van de werking aan de hand van een metafoor, bijvoorbeeld een boot:

Stel je werking voor als een boot.

• Bepaal zelf welke boot dat is: een roeiboot, een zeilboot, een tanker, een stoomboot, een containerschip, een kano…

• Wat gebeurt er op die boot? Wat doen de mensen op de boot?

• Waar situeer je jezelf (als werker of kernvrijwilliger) op die boot? Achter het roer, in de machinekamer, op het dek of in de mast of…?

• Waar zitten, werken, staan… mensen in armoede op de boot? Aan de roeiriemen, achter het roer, in het ruim (lekker warm), …?

• Waar situeer je eventuele collega’s, medevrijwilligers of de Raad van Bestuur?

• Op welk water vaar je: een zee, een rustige of juist kolkende rivier, of misschien zit je met je boot vast in het ijs…?

Wil je meer lezen over hoe een basiswerking vanuit verschillende activiteiten werkt aan armoedebestrijding bij zeer kwetsbare mensen? Lees dan: Baert, H. en Droogmans, A. (2009). Bind-kracht door Basisschakelmethodiek. Een Opstap in Armoedebestrijding. Leuven: LannooCampus.

Zoek je vooral een handige publicatie over het opzetten van een werking met mensen in armoede? Lees dan: Recht-Op vzw (2006). Van start gaan: een bundel met ervaringen over het starten van een werking met mensen in armoede. Borgerhout: Recht-op vzw. Deze bundel gaat in op praktische zaken, op het profiel van de werking, de taken van de bege-leiding, het groepsproces… Je kunt hem downloaden via www.netwerktegenarmoede.be/armoede-gekleurd

Page 33: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

113

3.5 Beleidswerk met mensen in armoede 3.5.1 Thematisch groepswerk

Individuele ervaringen zijn zeer waardevol. Maar structurele oplossingen in de strijd tegen armoede mogen niet louter afhankelijk zijn van individuele belangenbehartiging. Daarom is het belangrijk dat adviezen en aanbevelingen voortspruiten uit de ervaringen van meerdere mensen en dat die adviezen in groep worden afgetoetst.

De meest kwetsbare mensen hebben doorgaans ook de minste mogelijkheden om hun stem te laten horen. Opkomen voor je belangen en je stem laten horen, gaat makkelijker wanneer het samen met gelijkgezinden kan. Door ervaringen in groep te bespreken (en eventueel af te toetsen bij andere groepen) krijgen we een rijker beeld van de knelpunten waar mensen tegenaan lopen. Het verhoogt ook de kwaliteit van aanbevelingen en mogelijke oplossingen. Het komt ten slotte de representativiteit ten goede wanneer ook mensen die ver afstaan van de ‘algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving’ (zie armoededefinitie Jan Vranken in deel II) en die moeilijker bereikbaar en activeerbaar zijn, gehoord kunnen worden.

De rol van thematisch groepswerk binnen de structurele armoedebestrijding is vooral bekend van het werk van de ‘verenigingen waar armen het woord nemen’. Ze thematiseren een grondrecht in de diepte en doorheen meerdere sessies. Knelpunten die mensen ervaren worden opgelijst en oplossingen worden voorgesteld in dialoog met de betrokken instanties.

In de meeste verenigingen gebeurt dit groepswerk met ‘autochtone’ mensen, vaak uit de generatiearmoede. Verschillende basiswerkers gaven tijdens het project ‘Armoede Gekleurd’ aan dat thematisch groepswerk met ‘mensen in armoede met een migratieachtergrond’, op dezelfde principes gestoeld kan worden. Wel zijn er extra uitdagingen. Een drietal clusters van vragen kwamen naar boven:

• Kan je deze vorm van groepswerk doen met een zeer divers samengestelde groep?

• Hoe maak je dat mensen in groep structureel rond armoede willen werken?

• Moet je armoede benoemen bij mensen om ze te betrekken bij de armoedebestrijding? De eerste vraag werd vooral gesteld door werkingen met veel nieuwkomers van verschillende nationaliteiten. Groepswerk is niet evident wanneer mensen verschillende achtergronden en verblijfsstatuten hebben. Voor mensen zonder wettig verblijf maakt hun onzeker bestaan het soms ook moeilijk om zich langere tijd voor groepswerk te engageren. Nog moeilijker wordt het als er ook geen gemeenschappelijke taal voorhanden is. Voor het diepgaand bespreken

Page 34: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

114

van een grondrecht, is het belangrijk dat mensen elkaar goed verstaan. Met vallen en opstaan en veel geduld, slagen sommige werkingen (zoals Filet Divers en Samen DiVers) er toch in om in deze context aan groepswerk te doen:

“ We werken rond het thema ‘vrijwilligerswerk’ met de groep. Een basiskennis Nederlands is nodig voor de themawerking. Soms herhaal ik wel iets in bijvoorbeeld het Frans als dat een optie is. Voor mensen zonder wettig verblijf in de groep is het extra moeilijk. Ze verdwijnen soms: omdat ze plots werk vinden, omdat ze verhuizen,… Het is dan belangrijk om in de groep ook een aantal mensen te hebben die tamelijk goed Nederlands kunnen en een stabielere verblijfssituatie hebben. Zij gaan ook mee naar het overleg met instanties. Ik zou ook de anderen willen meepakken, maar dat gaat niet (begeleidster Samen DiVers).

De twee andere vragen hierboven, zijn voor alle groepen relevant. Ook wanneer het gaat om mensen met éénzelfde nationaliteit of taal. Ze gaan over de manier waarop werkin-gen kunnen inspelen op de motivatie van mensen. Hiervoor is het belangrijk om te weten waarom mensen zich engageren. We kunnen de vragen dan ook niet beantwoorden los van de context, de kenmerken van de deelnemers en het doel van een werking. Werkingen en doelgroepen verschillen immers erg. Er is dus niet één goed antwoord voor alle werkingen.

Wel kunnen we inspiratie putten uit een model dat is ontwikkeld vanuit een Europees onderzoek naar actief burgerschap (Stroobants e.a., 2001; Wildemeersch e.a., 2002). Actief burgerschap gaat over (maatschappelijk) engagement. Mensen engageren zich, onder meer via politiek engagement of vrijwilligerswerk, om een verschil te kunnen maken. Dat laatste is niet onbelangrijk. Vaak wordt naar mensen in armoede gekeken vanuit behoeftigheid. Dit kader - we spreken verder van de ‘participatiedriehoek’ - is een uitdaging om naar mensen in armoede te kijken als actieve burgers en wel vanuit een principiële invulling van participatie. ‘Erbij horen’ is daarbij minstens zo belangrijk als ‘bijdragen’.

‘Erbij horen’ is daarbij minstens zo belangrijk als ‘bijdragen’.

Page 35: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

115

3.5.2 Participatiedriehoek

De participatiedriehoek draait rond drie belangrijke voorwaarden waaraan moet voldaan worden opdat mensen zich engageren: het ontwikkelen van een vraag of verlangen (‘chal-lenge’), vermogen (‘capacity’) en verbondenheid (‘connection’). Samen vormen ze de kern van de definitie van actief burgerschap.

Actief burgerschap is een (leer)proces waarbij mensen uitgedaagd worden door persoonlijke of maatschappelijke thema’s (verlangen of vraag) en waarbij ze actorschap (vermogen) ontwikkelen om effectief een antwoord te kunnen bieden op die vraag en dit samen met en voor anderen in verbonden-heid met betrokken mensen, groepen en gemeenschappen (Stroobants e.a., 2011).

Belangrijk is dat het gaat om een leerproces. ‘Verlangen’, ‘vermogen’ en ‘verbondenheid’ zijn dynamisch en kunnen doorheen een groepsproces mettertijd een andere invulling krijgen. De drie voorwaarden beïnvloeden elkaar daarbij in grote mate.

Ook de context van de werking (visie, doelen, doelgroep, activiteiten…) bepaalt in grote mate de invulling van de drie voorwaarden. De context die we hier voor ogen hebben is er een van thematisch groepswerk met ‘mensen in armoede met een migratieachtergrond’ en in functie van structurele veranderingen. Ook de concrete lokale context, de specifieke groep, de bege-leiding en de kenmerken van de organisatie, spelen verder een rol.

Hieronder staan we per voorwaarde stil bij de belangrijkste bevindingen in de verschillende werkingen. We behandelen achtereenvolgens ‘verlangen’, ‘vermogen’ en ‘verbondenheid’. Ten slotte focussen we op de rol van een vierde element dat bij het werken met mensen in armoede zeer belangrijk is, namelijk ‘vertrouwen’.

ContextVerlangen

VermogenVerbondenheid

Page 36: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

116

1 Verlangen

Een eerste voorwaarde voor actief burgerschap is ‘verlangen’. Verlangen gaat over een uit-daging (bijvoorbeeld de ervaring van onrecht) die mensen aanzet tot het opnemen van een engagement of een verantwoordelijkheid. Mensen willen iets veranderen en willen zich hier-voor inzetten. Die verandering kan zowel in de persoonlijke sfeer liggen als in de samenleving. En die twee zijn best in evenwicht, want duurzaam maatschappelijk engagement heeft meer kans van slagen als ook de persoonlijke noden en verlangens aan bod kunnen komen.

In een context van armoede laat het dagdagelijks overleven meestal geen plaats voor verder maatschappelijk engagement (maar ook het beste maken van je leven is eigenlijk een vorm van engagement). De reden waarom mensen zich wenden tot een werking is vaak de nood aan onmiddellijke hulp. Zelden komen mensen een werking binnen om rechtstreeks aan beleidsparticipatie te doen.

“ Mensen komen voor individuele ondersteuning en voedselhulp. Individuele trajecten wegen zwaar door. Ook langdurig werken aan een onderwerp is niet vanzelfsprekend: mensen met een onzeker verblijfsstatuut blijven meestal geen twee jaar. Hoe dit waarma-ken is dan ook een zoekproces in onze werking (begeleider Filet Divers).

Om tot groepsvorming te komen moet de begeleiding sterk investeren in het individueel ondersteunen van mensen. Het is soms ook nodig om op korte termijn een verschil te kunnen maken en resultaten te boeken, wat niet evident is bij mensen met onzekere verblijfsstatuten.

Dat mensen vooral een oplossing willen voor hun situatie is natuurlijk niet alleen het geval bij mensen met onzekere verblijfstatuten. Wel is bij hen de situatie vaak zeer acuut. Maar mensen leven niet van brood alleen. In verschillende werkingen gaven mensen aan toch ook vooral gehoord te willen worden: ”Mensen hebben honger naar babbels” (begeleider Arm in Arm –mannengroep).

Dit verlangen komt soms pas na een tijd bovendrijven. Veel heeft ook te maken met de verwachtingen die gecreëerd worden vanuit het aanbod. Door bewust om te gaan met het aanbod kan je vaak andere noden ontdekken.

“ De vrijwilligers hebben nood aan ondersteuning om de stap te durven zetten om een specifiek aanbod te durven doen voor mensen met een migratieachtergrond. In Nevele [een werking met heel wat mensen zonder wettig verblijf] zien ze nu dat er meer mogelijk is door op deze groep in te zetten. Wat dan opvalt, is dat mensen wel degelijk de nood hebben om in gesprek te gaan over hun ervaringen en dat gaat over meer dan enkel de hulpvraag of de onmiddellijke noden (begeleidster Welzijnsschakels).

Page 37: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

117

Mensen komen naar de vereniging als individu met persoonlijke verhalen, problemen en noden. Ze zien niet automatisch de gemeenschappelijkheden of de structurele elementen van armoede. Mits er aandacht is voor het persoonlijke verhaal willen mensen vaak wel meestappen in een groepswerking. Het is daarbij belangrijk om het individuele verhaal te koppelen aan maatschappelijke knelpunten:

“ Het is een kwestie van lange adem en korte adem. Je moet op zoek gaan naar oplossin-gen voor de problemen van vandaag en tegelijkertijd ondersteuning en tijd geven om dat breder kader, het structurele, te zien. Als je dat volhoudt, werkt het wel (begeleider Arm in Arm- mannen).

Een gedeelde verontwaardiging is vaak een sterk vertrekpunt om structureel te werken. Om hierover in groep te praten, is daarnaast een gemeenschappelijke basis of verbindend thema van belang. Dat kan het migratieverhaal zijn, een specifiek grondrecht, maar ook het verlangen dat de kinderen het beter (zullen) hebben. Het is een drijfveer die we in zowat alle groepen tegenkomen. Als mensen hun eigen lot niet kunnen verbeteren, stellen ze hun hoop op de kinderen of de kleinkinderen.

“ Hun kinderen geven hen kracht. Iemand in de groep was zelfs bereid zijn kind naar Brugge te sturen voor een goede school (begeleider Arm in Arm-mannen).

En verlangen kan groeien. Activiteiten in de werking maken vaak een latent verlangen los. Wat mensen ooit hebben opgegeven kan plots opnieuw een streefdoel worden. Dat hoeft daarbij niet altijd over structurele veranderingen te gaan, het kan ook betrekking hebben op het persoonlijk leven.

“ Door de goede contacten met de bibliotheek hebben we nu ook voorleesmateriaal voor de kinderen in onze deelwerking het Clubhuis. En dat heeft succes! De jonge vrouwen die hier geboren zijn, lezen voor aan de kinderen. De kinderen zijn nu heel geïnteresseerd in de verhalen. Omdat de mama’s zien hoe het werkt en wat de kinderen hieraan hebben, willen ze nu zelf ook bijleren. Maar veel ervan zijn analfabeet, ook in het Arabisch. Daarom willen ze starten met Arabische lessen (vrijwilligster Tourikia – Internationaal Comité).

Bij het inspelen op het verlangen van mensen is het ten slotte van belang om rekening te houden met het perspectief dat mensen hebben om uit hun moeilijke situatie te geraken. Hier is soms ook een verschil tussen mensen in generatiearmoede enerzijds en nieuwe armen of mensen die relatief recent gemigreerd zijn, anderzijds. Mensen in generatiearmoede geloven vaak niet meer in de wederkerigheid van de samenleving. Zij worden vooral op hun plichten gewezen terwijl ze hun rechten niet kunnen uitoefenen. Nieuwe armen hebben vaak wel nog hoop. Die hoop mag je zeker niet afnemen, maar kan je vertalen in engagementen die mensen kunnen opnemen:

Page 38: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

118

“ In onze groep is er ook dat geloof. “Als wij maar de kans krijgen, zullen wij het maken. Dat anderen het niet hebben gemaakt, ligt aan hen”. Als werker heb je dan ook een job om op dat structurele te duiden. Dat hoeft niet te betekenen dat je de hoop opgeeft (begeleid-ster Pigment).

2 Vermogen

Een sterk verlangen op zich is niet genoeg. Mensen moeten zich ook in staat voelen om een engagement op te kunnen nemen. Een tweede belangrijke voorwaarde is daarom ‘vermo-gen’ of het gevoel greep te hebben op de uitdaging en actor te kunnen zijn. Het is datgene wat je nodig hebt om daadwerkelijk iets te kunnen veranderen: kennis, vaardigheden, ervaringen, strategieën of andere mogelijkheden waarover je beschikt. Evenzeer gaat het om de toegang die je hebt tot hulpbronnen, het netwerk waarin je je beweegt of de macht die je hebt om een verschil te maken in een gegeven situatie.

Vermogen opbouwen is bij mensen in armoede op het eerste zicht niet evident. Ze hebben minder middelen, meestal minder sterke netwerken en vaak ook minder kennis van de samenleving. Bij veel mensen ontbreekt het bovendien aan zelfvertrouwen. Zeker als ze lang-durig in armoede zitten. De opeenstapeling van negatieve ervaringen en de afhankelijkheid van anderen (of van de hulpverlening), maakt dat ze zich niet meer zien als een competente actor of als iemand met talenten.

“ Dit is niet gewoon een vereniging begeleiden. Mensen zijn hier echt kwetsbaar. Er is geen vertrouwen in leerkrachten, mensen staan geïsoleerd en hebben heel specifieke proble-men. Ook zelfvertrouwen ontbreekt. In groep werken we in de diepte vanuit één thema. Dat is confronterend. Je moet ook opletten dat je mensen niet kwetst, want door in de diepte te werken worden ze ook met zichzelf geconfronteerd. Soms blijven ze stil nadenken en voel je dat ze met vragen in hun hoofd zitten. Je moet voorzichtig zijn met de stappen

Een sterk verlangen is niet genoeg. Mensen moeten zich ook in staat voelen om iets te veranderen.

Page 39: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

119

die je onderneemt, met wat je zegt… Daarom vind ik het belangrijk dat ook medewerkers goed begeleid worden (begeleidster Turkse Unie).

Voorzichtig omgaan met de stappen die je zet, betekent in de eerste plaats werken op het ritme van de groep, luisteren naar wat de groep nodig heeft, en erkenning geven. Soms betekent het ook vertragen en moet je vooral in het groepsproces investeren, eerder dan in de inhoud van het thema.

De ene groep is de andere niet

Werken op het ritme van de groep kan maar als je de groep goed kent. Soms betekent het dat je sterk moet investeren in het groepsproces of in het geven van informatie. Andere groepen kunnen sneller vooruit, vooral als mensen hoger opgeleid zijn. Ook de aanpak van een themawerking is anders bij deze groepen.

“ We werkten met een heel visuele methode (prenten, pictogrammen…) in een paar Welzijnsschakels, maar dit is niet goed gelukt. De prenten waren eerder een hindernis om te praten, ook al omdat de groep van relatief hooggeschoolde nieuwkomers tamelijk goed Nederlands sprak. Het probleem van talige uitdrukking speelde hier dan ook niet zo hard (begeleidster Welzijnsschakels).

Het profiel van de groep is dus belangrijk. Het is niet realistisch om hoog- en laagopgeleide mensen langdurig samen in een themawerking te hebben. Voor de ene groep gaat het al snel te rap, voor de andere mag het allemaal wat meer vooruitgaan.

Een begeleider haalt het maximale uit de groep wanneer hij of zij in de groepsleden gelooft en het (zelf)vertrouwen stimuleert. Daarbij is het belangrijk om oog te hebben voor kwalitei-ten en talenten, en ook om leerkansen te zien en successen te benoemen.

“ Een deelneemster vertelde dat ze niet wist dat ze talenten had om dingen te organise-ren. Nog een andere deelneemster, die op het forum getuigde, vertelde dat ze eerst geen veranderingsvoorstellen kon formuleren t.a.v. de beleidsmakers. We zien nu dat diezelfde deelneemster heel actief deelneemt en ook het initiatief durft nemen om aan het woord te komen (begeleidster Turkse Unie).

Page 40: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

120

Het ontdekken van de eigen talenten doet het zelfvertrouwen toenemen, waardoor ook nieuwe leerervaringen gemakkelijker ‘binnenkomen’. Thematisch groepswerk vertrekt vanuit de ervaringen van mensen rond een grondrecht, maar gaandeweg komt ook nieuwe infor-matie aan bod in de groepssessies. Soms wordt een partnerorganisatie uitgenodigd om haar werking voor te stellen of om toelichting te geven bij de meer technische aspecten van een thema. Zonder het expliciet zo te noemen, zit er heel wat ‘vorming’ in het groepswerk.

Veel deelnemers ontdekken in de groepswerking ook voor het eerst dat de problemen waarmee ze kampen in grote mate te maken hebben met de manier waarop de samenleving georganiseerd is. Die structurele kijk werkt ontschuldigend (= neemt schuld weg) en biedt net ruimte om zelf ook stappen te zetten voor het verbeteren van de eigen situatie.

“ Voor heel wat mensen zijn de bijeenkomsten nuttig om de armoedesituatie te ‘ontladen’. De structurele benadering maakt het mogelijk om mensen individueel te empoweren. Soms is het gevoel van onrecht zo diep dat mensen eerst erkend moeten worden hierin om zelf stappen vooruit te kunnen zetten. Ze voelen zich ook niet alleen in hun situatie. Door de uitwisseling worden ze gestimuleerd om hun situatie aan te pakken. Er is veel enthousi-asme in de groep (begeleider Afrikaans Platform).

Werken aan ‘vermogen’ gaat ook verder dan het individuele niveau. Structureel werken is investeren in het vermogen van de groep als geheel om maatschappelijke verandering na te streven. Belangrijk daarbij is het geloof dat verandering kan. Door met de groep je stem te laten horen, kan je bijdragen tot een betere toegankelijkheid van voorzieningen of een ver-andering in de wetgeving. Dit is niet vanzelfsprekend voor mensen in armoede. Ook mensen die migreerden uit landen met ondemocratische regimes, geloven aanvankelijk vaak niet in de kracht van de dialoog. Pas na verloop van tijd zien ze de mogelijkheden hiervan. Sowieso komt het erop aan de verwachtingen realistisch te houden, op de lange termijn te denken en intussen kleine overwinningen te koesteren. En uiteraard is netwerking met andere groepen en organisaties belangrijk om grotere veranderingen mogelijk te maken.

3 Verbondenheid

“ Je kan hier praten over problemen. We kunnen met elkaar in gesprek gaan. Het maakt ons sterk dat we samen kunnen praten. Ik moet aan een spreuk denken bij deze groep: verbon-denheid geeft kracht (Welzijnsschakels, 2014, p.13).

Het beoefenen van actief burgerschap gebeurt in verbondenheid met anderen, maar ook in verbondenheid met een bepaalde visie, een organisatie, een gemeenschap, een cultuur of een geloof… Je engageren als actieve burger doe je in elk geval niet in je eentje. Engage-ment ontstaat wanneer anderen je nodig hebben en wanneer je je nuttig voelt en erkenning krijgt. Je deel voelen van een gemeenschap of een gemeenschappelijk project geeft zin aan

Page 41: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

121

het bestaan en biedt een sterke basis voor de eigen identiteit. Het netwerk dat je hierdoor opbouwt verhoogt bovendien het sociaal kapitaal (en beïnvloedt zo ook het ‘vermogen’). In een context van migratie kunnen de gedeelde achtergrond en de band met het land van her-komst hierbij een belangrijke rol spelen. Die band blijkt trouwens uit het feit dat verschillende zelforganisaties actief zijn in de ontwikkelingssamenwerking.

Wanneer het gaat over mensen in armoede, dan valt op dat ze vaak geïsoleerd leven en/of zich vooral in overlevingsnetwerken begeven. Het zijn netwerken met een beperkt sociaal kapitaal, zonder veel vertrouwen en met veel sociale controle. Ze vragen daarom ook veel energie van mensen. Maar vaak hebben deze geen keuze. Omdat ze de taal niet machtig zijn of in het algemeen weinig sociaal kapitaal hebben, zijn ze afhankelijk van anderen uit hun eigen gemeenschap. Mensen in armoede kunnen daarom veel winst halen uit een nieuw en krachtgericht netwerk.

Verbondenheid in een werking ontstaat omdat mensen zich herkennen in mekaars situa-tie en samen met lotgenoten ervaringen delen rond armoede, rond het overleven zonder verblijfsdocumenten… Ook een gezamenlijk verlangen kan aan de basis liggen van de groeps-verbondenheid: samen streven naar de oplossing van de situatie, samen Nederlands leren…

“ De groep wil signalen geven aan het beleid, maar we zien toch ook een interne dynamiek. Mensen bemoedigen mekaar er om ook beter Nederlands te leren en het respect en de tolerantie voor de opinie van anderen neemt toe (begeleider Afrikaans Platform).

Rond ‘plaats’ kan ook verbondenheid bestaan: het plein, de schoolpoort… In wijkgerichte werkingen is dit de bindende factor. Zo werkte de Buurtwinkel uit Brussel (zie deel I) met een zeer diverse groep een project uit rond netheid in de buurt. Ook in landelijke gebieden spelen de buurt of het dorp een belangrijke rol:

“ De mensen uit de groep van Izegem weten zich ook verbonden met de buurt. Als nieuwko-mer moeten ze tegen heel wat vooroordelen vechten. Zich inzetten voor een betere buurt samen met autochtone buurtbewoners, biedt hen de kans om zich vanuit hun sterkte te tonen en tegelijk hun sociaal netwerk in de buurt uit te breiden (begeleidster Wel-zijnsschakels).

Verbondenheid ontstaat ten slotte niet vanzelf in elke groep. Ook hier moet gewerkt worden op het eigen ritme van elke groep. Een themawerking verhoogt de verbondenheid tussen groepsleden. Om verbondenheid te creëren zijn echter ook informele momenten van belang: samen eten, op uitstap gaan met de groep… De stap van ‘ik’ naar ‘wij’ laat zich ook voelen in het groepswerk. Wanneer er verbondenheid is tussen de groepsleden, komen ze op voor elkaar. Ze hebben dan oog voor de uitsluiting van anderen en niet enkel voor de eigen uitslui-tingservaring. Zo worden de ervaringen bijna letterlijk gedeeld en ontstaat een hechte groep.

Page 42: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

122

Solidariteit in diversiteit

Verbondenheid heeft veel te maken met ‘solidariteit’. Een interdisciplinair onderzoeksteam uit verschillende Vlaamse universiteiten en hogescholen dat werkt rond diversiteit en gemeenschapsvorming, onderscheidt vier bronnen van solidariteit: wederzijdse afhankelijkheid, gedeelde waarden en normen, sociale strijd en ontmoeting (Jans, 2014). In de groepswerkingen met mensen in armoede, komen deze vier bronnen geregeld aan bod:

• Sociale Strijd: Structureel werken verbindt een groep. De groepsleden en de begeleiding gaan ervoor om gehoord te worden en adviezen op de beleidstafel te krijgen. Strijd is dan bijvoorbeeld de vraag voor een verstaanbare taal in brochures, voor een kostenbeleid op school, voor het recht op dringende medische hulp, het recht op kwaliteitsvol en betaalbaar wonen…;

• Gedeelde waarden en normen: Een gezamenlijke achtergrond en cultuur geven een sterke verbondenheid in verschillende werkingen. Hierin zit een belangrijk aspect van ‘bonding’: het is makkelijker soli-dariteit te voelen met gelijkgezinden;

• Ontmoeting: Wanneer mensen elkaar (en elkaars achtergronden) beter leren kennen, nemen ook de solidariteit en het begrip voor elkaar toe. Ontmoeting kan zowel om ‘bonding’ als ‘bridging’ gaan. Een mooi voorbeeld van dat laatste is het project van Recht-Op en Ihsane of de Welzijnsschakel uit Kontich;

• Onderlinge afhankelijkheid: Niet alleen hebben de groepsleden de begeleiding nodig voor individuele ondersteuning. Ook andersom heeft de begeleiding de ervaringen van de groep nodig om thema-tisch te kunnen werken. Als in de werking activiteiten georganiseerd worden (zoals een tentoonstelling, actie, theater…) zijn de groepsle-den sterk op elkaar aangewezen.

Voor meer info over solidariteit en het verband met diversiteit: zie www.solidariteitdiversiteit.be

Page 43: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

123

4 Een dynamisch partipatieprisma

Vanuit de ervaringen met mensen in armoede en meer specifiek vanuit het project willen we hier nog een vierde voorwaarde toevoegen: ‘vertrouwen’. Vertrouwen gaat over het vertrou-wen in de samenleving, de hulpverlening, de anderen, het eigen kunnen, de toekomst… Net dat is iets wat veel mensen in armoede ontberen.

Vertrouwen speelt uiteraard in alle groepen en tussen alle mensen een rol. Maar in de context van een themawerking met mensen in armoede is het cruciaal om aan ‘vertrouwen’ te werken. Zonder vertrouwen kom je niet aan de andere voorwaarden toe. Het is als het ware een extra dimensie, die diepte toevoegt aan de participatiedriehoek. Visueel uitgedrukt gaat het dan ook niet om een vierkant, maar om een prisma.

Figuur prisma

Vertrouwen ontstaat niet vanzelf, maar moet opgebouwd en onderhouden worden: het is een werkwoord! Vandaar dat we in de titel ook spreken van een dynamisch prisma. Ook de interactie met de andere drie voorwaarden van actief burgerschap, is dynamisch:

• Vertrouwen heeft een duidelijke link met verbondenheid. Het vindt zijn basis in de erkenning van mensen dat ze mogen zijn zoals ze zijn en dat ze ‘erbij horen’. De deelnemers aan een groepswerking hebben hun eigen ervaring. Door ze samen te brengen met anderen met een soortgelijke ervaring vinden ze erkenning voor hun ervaring. Zo zien ze dat ze er niet alleen voor staan.

• Vertrouwen maakt het ook mogelijk om problemen bespreekbaar te maken en te dromen over mogelijke oplossingen. Vertrouwen gaat dus over het durven vertel-len van het verlangen: vertrouwen dat je persoonlijke ervaring er mag zijn en er maatschappelijk toe doet.

ContextVerlangen

Vermogen

Vertrouwen

Verbondenheid

Page 44: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

124

• Erkenning maakt zelfvertrouwen mogelijk. Het gaat om het vertrouwen in het ei-gen kunnen en de mogelijkheid om iets te veranderen. Het ontschuldigt en maakt zo ruimte vrij om krachten naar boven te laten komen (vermogen). Vertrouwen is bovendien geloven dat er iets kan veranderen op maatschappelijk vlak en vervol-gens ook durven je verlangen om te zetten in engagement.

Vertrouwen is met name cruciaal in een groepswerking waar soms gevoelige thema’s bespro-ken worden. Vertrouwen in de groep begint dan ook met de veiligheid dat de ervaringen binnen de groep blijven.

“ Ze willen wel nieuwe vrouwen bij de werking, maar op dit moment is dat moeilijk. Als we een nieuw thema starten kan het weer. Als er te veel mix is, voelen mensen zich belem-merd om dingen te vertellen. Bij nieuwe leden doen we eerst ook een soort intake. Wij noemen dat “de douane passeren”. Anders kan ik de privacy van de groep niet bewaken. Het is al eens gebeurd dat er iemand dingen doorvertelt. Daarom hebben we ook regels opgesteld (begeleidster Arm in Arm-vrouwen).

Vertrouwen in de groep begint met de veiligheid dat de ervaringen binnen de groep blijven.

Naast het vertrouwen in de groepsleden, is ook het vertrouwen in de begeleiding cruciaal. Wanneer de begeleiding vanuit een solidaire houding een relatie kan opbouwen met mensen komt dit het groepswerk ten goede en durven mensen makkelijker hun ervaringen op tafel leggen. In de ervaringsuitwisselingen (zie deel I) kwam naar boven dat dit niet in elke werking evident is. Vertrouwen kan erg contextgebonden zijn. Omdat vrijwilligers vaak ingaan op concrete – al dan niet materiële - noden, bouwen ze heel wat vertrouwen op bij mensen in armoede. Vertrouwen in de hulp die mensen krijgen van iemand is echter niet noodzakelijk een goede basis om hun verhaal te durven vertellen.

“ Als we zelf groepsgesprekken willen voeren krijgen we als antwoord wat wij denken dat mensen in armoede wensen. Het is dan een ander soort vertrouwen: het vertrouwen in de vrijwilligers om dankzij hun inzet verder te kunnen leven. Maar hierdoor gaan mensen

Page 45: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

125

vooral ook gesprekken voeren in functie van die onmiddellijke noden. Nu voeren we ook gesprekken met mensen zonder papieren om na te denken over hun toekomst. Een extern iemand voert die gesprekken rond toekomstoriëntering en dat werkt beter. Niet alleen omdat die persoon de aanpak goed onder de knie heeft, maar ook omdat hij een andere rol heeft: mensen zijn er niet afhankelijk van (begeleider VLOS).

5 Lessen voor het groepswerk

De vier voorwaarden hierboven maken het mogelijk om te vertrekken vanuit de eigen leef-wereld van mensen en zo per groep een specifieke invulling te geven aan actief burgerschap. Het zijn vier kapstokken die toelaten om krachtgericht te werken en rekening te houden met culturele elementen, maar deze tegelijk ook te ‘de-culturaliseren’ (in betekenis van demy- stifiëren; zie ook deel II).

De context van de werking en vooral de rol van de begeleiding mag hierbij niet onderschat worden. De begeleiding faciliteert, luistert, ondersteunt, benoemt krachten en opent deuren. Daarmee bepaalt ze een groot deel van de groepsdynamiek.

De begeleiding onderhandelt ook met de groepsleden over verschillende aspecten. Wanneer bijvoorbeeld een thema gekozen moet worden, houdt ze rekening met het verlangen van mensen, maar ook met de - al dan niet - recente ervaringen die er zijn in de groep (vermo-gen). Het thema moet de groep ook kunnen verbinden en er moet voldoende vertrouwen zijn tussen de groepsleden om het te bespreken. Bovendien moet het concreet genoeg zijn en moeten partners gevonden kunnen worden om maatschappelijk een verschil te kunnen maken (vermogen).

Hieronder geven we nog eens aan hoe de begeleiding concreet kan inspelen op de voorwaarden van actief burgerschap:

• Vertrouwen: Geef erkenning aan mensen. Zorg dat je zelf betrouw-baar bent in je handelen. Vertrek daarbij zo veel mogelijk vanuit gelijkwaardigheid. Durf ook na te denken over rollen die je opneemt en de verwachtingen die mensen hebben daardoor. Maak ook goede afspraken met de groep over veiligheid. Dit kan betekenen dat niet in alle groepsfasen nieuwe deelnemers kunnen aansluiten.

Page 46: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

126

• Verlangen: Neem het verlangen van mensen au sérieux. Ga het gesprek aan en kijk voorbij de eerste noden. Durf verwonderd te zijn, maar ook verontwaardigd wanneer rechten geschonden worden. Speel in op het verlangen door het te vertalen in engagementen die mensen kunnen opnemen (bijvoorbeeld binnen de eigen groep of werking). Houd ten slotte rekening met het perspectief dat mensen hebben om uit de situatie te geraken.

• Vermogen: Erken mensen in wie ze zijn. Benoem krachten en talenten. Heb oog voor leerkansen en breng nieuwe dingen aan. Dat kan door het aanbrengen van nieuwe informatie of het uitnodigen van dien-sten, andere verenigingen… Doe dit steeds op het ritme van de groep. Benoem structurele mechanismen en bekijk samen met de groep hoe de werking een rol kan spelen in het nastreven van maatschappelijke verandering. Werk in kleine en realistische stappen. Benoem succes-sen en doe aan netwerking met andere groepen en organisaties om verandering mogelijk te maken.

• Verbondenheid: Vertrek van wat mensen gemeenschappelijk hebben en benoem dat ook. Werk aan de groepssfeer door positieve ervarin-gen binnen te brengen. Tijd voor ontspanning tussen het themawerk door is belangrijk. Zorg dat ervaringen gedeeld kunnen worden en werk van daaruit aan een gemeenschappelijk doel.

3.5.3 Themawerk rond armoede: benoem je het?

Een voorbeeld van een dynamische invulling van het participatieprisma vinden we ook als het gaat over armoede benoemen. In de ervaringsuitwisselingen (zie deel I) was er een consensus over de noodzaak om armoede te thematiseren. Door het niet benoemen van armoede, kunnen problemen immers onbespreekbaar blijven. Het taboe moet doorbroken worden, anders blijft ook het beleid doof voor de problemen!

Toch was er heel wat discussie over de voorwaarden om armoede te benoemen bij mensen in armoede. Vaak hoorden we dat mensen met een migratieachtergrond hier niet mee willen geassocieerd worden. Sommigen gaven aan dat het mensen uit hun kracht zou halen. Niet enkel mensen met een migratieachtergrond, maar ook veel ‘autochtone’ mensen in armoede,

Page 47: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

127

horen het woord liever niet. “Vroeger noemden groepsleden zichzelf de kansgemisten. Van het woord (kans)armoede wilden ze niet meteen weten”, vertelde iemand van Recht-Op. Vaak benoemen mensen hun situatie eerder als sociale uitsluiting of hebben ze het over concrete (financiële) problemen.

Of we het woord ’armoede’ of ‘sociale uitsluiting’ of nog een ander woord gebruiken in indivi-duele contacten met mensen is in de eerste plaats een semantische keuze. Waar het om gaat, is dat armoede bespreekbaar wordt: niet zozeer het woord op zich, maar wel het kluwen aan problemen dat uitsluiting met zich meebrengt.

Maar in een context van armoedebestrijding waarbij mensen in groep het woord nemen om vanuit hun ervaringen knelpunten en oplossingen naar voor te schuiven, is het wel belangrijk om als groep rond een gedeelde analyse te werken van wat uitsluiting is. De schuldvraag, de verschillende levensdomeinen waarop armoede ingrijpt, de grondrechtenbenadering en andere aspecten van armoede komen dan op een bepaald moment aan bod. Zeker wanneer een groep diepgaand en langere tijd rond een thema werkt om de samenhang tussen de ervaren knelpunten in beeld te krijgen, is dit onvermijdelijk. Wel kan dit alleen maar indien er voldoende vertrou-wen is en mensen zich in die analyse herkennen.

Die herkenning hoeft niet noodzakelijk volledig op de eigen situatie te slaan. Mensen kunnen ook uit solidariteit met andere groepsleden – of gewoon omdat ze zich goed voelen in de groep - de strijd mee aangaan tegen armoede (verbondenheid). Het benoemen van de eigen armoede en de invloed ervan op het eigen leven, is dan ook geen doel op zich. Het gaat er vooral om dat de ervaringskennis van mensen in armoede ook bij het beleid en de hulpver-lening geraakt en dat mensen in armoede op verschillende maatschappelijke niveaus hun stem kunnen laten horen (vermogen). Wie zelf in armoede leeft, kan beter aangeven welke (beleidsmatige) oplossingen wel en niet zullen werken. Of mensen in dit proces al dan niet over de eigen armoede spreken, is een keuze die ze zelf kunnen maken.

Het benoemen van armoede of uitsluiting moet voor de groepsleden ook ‘empowerend’ en ontschuldigend werken: “ik ben niet alleen in deze situatie en het ligt niet allemaal aan mezelf”. Dat is een eerste belangrijke stap om mensen individueel en in groep te versterken om opnieuw hun stem te laten horen en rond grondrechten te werken. Het benoemen mag nooit mensen van hun perspectief op vooruitgang beroven. Het mag mensen evenmin het gevoel geven dat ze zelf schuld hebben aan hun situatie (vermogen en verlangen). Bij het benoemen van armoede spreken we trouwens ook liever van ‘mensen in armoede’ (lees= in een situatie van armoede) dan van ‘armen’. Het eerste verwijst naar een (structurele) situatie, het laatste naar een individu. De connotatie van individuele schuld is dan nooit ver weg.

Page 48: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

128

Daarom is het zo belangrijk om armoede of sociale uitsluiting te benaderen vanuit een rechtenbenadering en een structureel-maatschappelijke bril om samen de strijd aan te gaan tegen uitsluiting. Dat kan door te benoemen wat er moet veranderen om de toegankelijkheid van diensten te verbeteren, door actie te voeren voor kwalitatieve en betaalbare woningen, door discriminatie aan te klagen…

Vanuit die analyse kiezen de meeste verenigingen waar armen het woord nemen er wel voor om armoede in groep te benoemen. Door het in groep over armoede te hebben zien mensen het als iets waar ze collectief tegen vechten (verlangen). De mannengroep van Arm in Arm neemt hierom expliciet het woord ‘armoede’ in de mond. Het is een element dat hen verenigt tegen het onrecht dat ze ervaren. In de vrouwengroep van Arm in Arm, in de Turkse Unie en het Afrikaans Platform wordt armoede eveneens besproken met het oog op structu-reel werken. Recht-Op hecht hier ook veel belang aan in de samenwerking met Ihsane. Van bij het begin was het een belangrijk item.

Uiteraard herkennen niet alle groepen zich in een structurele analyse als het over hun eigen situatie gaat. Sommige groepen voelen zich niet in de eerste plaats uitgesloten en hebben nog een sterke hoop om vooruit te geraken. Deze groepen hebben soms wel baat bij een actie rond een specifiek grondrecht, maar hoeven daarom armoede niet als dusdanig te benoemen. Welzijnsschakels kiest er daarom voor om niet per se armoede te benoemen in de groepen, maar wel te focussen op de grondrechten. De (veeleer hooggeschoolde) nieuw-komers in de drie betrokken Welzijnsschakels, willen dan ook in de eerste plaats Nederlands leren om zo deel te kunnen nemen aan de samenleving.

Ook dat is diversiteit: groepen verschillen en methodes evenzeer. Belangrijk is niet dát elke groep armoede benoemt. Wel belangrijk is dat het kán benoemd worden door groepen die hierrond een proces willen en kunnen afleggen. Zo komt armoede bij mensen met een migratieachtergrond op de maatschappelijke agenda en kan bij het formuleren van oplossingen rekening gehouden worden met hun leefwereld. Want ondanks de alarmerende cijfers is er nauwelijks een maatschappelijk debat over de armoede bij mensen met een migratieachtergrond. Wellicht heeft dit ook te maken met de alomtegenwoordigheid van het culturele schuldmodel (zie deel II) en de vooroordelen die hiermee gepaard gaan.

Uiteraard moeten we vermijden om vooroordelen te versterken. Er zullen dan ook nog heel wat debatten volgen over juiste beeldvorming. “De vraag is echter hoe lang we dit kunnen volhouden en in verhullende termen over kinderarmoede en stedelijke armoede spreken. De vraag is vooral of we dit moeten volhouden […]. Wil men echter een maatschappelijke strijd tegen armoede voeren en een emancipatiestrijd binnen de etnisch-culturele gemeenschap-pen stimuleren, dan is het wenselijk en noodzakelijk om de schending van fundamentele sociale rechten van mensen met een migratieachtergrond expliciet te problematiseren”

Page 49: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

129

(Geldof, 2013, p.48-49). En dit graag met participatie van mensen in armoede zelf, want dat biedt de beste garantie om de juiste probleemanalyse te maken en gepaste oplossingen naar voor te schuiven.

3.6 Stappen in het dialoogproces

Hierboven behandelden we de verschillende aspecten van het thematisch groepswerk vooral procesmatig. Hieronder focussen we op de methodische kant van de zaak. Welke stappen zijn er nodig om tot een beleidsdossier te komen en daarover in dialoog te gaan met beleidsverantwoordelijken? In deze laatste paragrafen ligt het accent op de dialoog naar de buitenwereld en op de manier waarop werkingen tot beleidsadviezen kunnen komen. We putten hierbij niet enkel uit de ervaringen binnen het project ‘Armoede Gekleurd’, maar ook uit de praktijk van de ‘verenigingen waar armen het woord nemen’.

3.6.1 Beleidswerk

In het begin van dit derde deel stonden we al kort stil bij de term ‘beleidsparticipatie’. Beleidsparticipatie kan slaan op het politieke bestuur van een grondgebied, maar ook op het functioneren van diensten of instellingen zoals het cultuurcentrum, de huisvestingsmaat-schappij, de school, het CAW, het OCMW…

Veel praktijken van beleidsparticipatie starten vanuit ervaringen op dit niveau van diensten en instellingen. Het politieke niveau komt meestal pas later in beeld. Pas nadat uit bespre-kingen blijkt dat het politieke niveau een belangrijke wetgevende en coördinerende rol speelt die mee het functioneren van diensten bepaalt, komen er adviezen t.a.v. het poli-tieke bestuur.

Voor veel mensen in armoede met een migratieachtergrond geldt in elk geval dat ze niet goed terecht kunnen bij veel diensten omwille van het taalprobleem. Ook schaamte speelt soms een rol als het over hulpverlening gaat. Vaak zijn ze ook niet goed op de hoogte van welke diensten er zijn of van wat bepaalde diensten te bieden hebben…

Het is daarom belangrijk om mensen in armoede en diensten in een positieve sfeer met elkaar in contact te brengen. Het biedt diensten de mogelijkheid om hun dienstverlening verder bekend te maken. Bovendien verlaagt het de drempel en zorgt het voor een extra toeleiding van mensen naar de dienst. Voor mensen in armoede betekent het een extra dienst waar ze terecht kunnen voor specifieke hulpvragen of biedt het extra mogelijkheden om maatschappelijk te participeren. Deze vorm van netwerking is bijzonder belangrijk in de armoedebestrijding.

Page 50: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

130

Toeleiding lukt vaak echter niet omdat er heel wat drempels spelen. Omdat het aanbod van een dienst niet is aangepast. Omdat regels, wetten en procedures in de weg staan. Of omdat de houding of aanpak van hulpverleners, leerkrachten… niet werkt en net de drempels verhoogt. Hulpverleners hanteren bovendien nog erg vaak het cultureel schuldmodel in de relatie met mensen met een migratieachtergrond (zie deel II). Veel diensten zijn dan ook niet toegankelijk en dan is toeleiden weinig zinvol. Integendeel, het zorgt enkel voor bijkomende frustraties.

Willen we de drempels naar toegankelijkheid wegwerken, dan moet er in dialoog met mensen in armoede (met een migratieachtergrond) naar oplossingen gezocht worden. We bekijken hieronder hoe mensen in armoede daarbij beleidsadvies kunnen uitbrengen volgens een manier die veel gebruikt wordt in de ‘verenigingen waar armen het woord nemen’. Ver-volgens vergelijken we deze methode met andere manieren om beleidsadvies uit te brengen. We baseren ons hierbij voornamelijk op een artikel van Diane Moras (2000) die dit schreef vanuit haar praktijkervaring in de Antwerpse ‘verenigingen waar armen het woord nemen’.

3.6.2 De dialoogmethode

“ We komen om de twee weken samen en hebben de voorbije jaren gewerkt rond het thema maatschappelijke dienstverlening. We zijn gestart met een kaart van Borgerhout. We hebben daarbij alle diensten gefotografeerd en op de kaart gezet en we hebben iedereen bevraagd wat ze ervan kennen. Op die manier hebben we ook de verschillende drempels in kaart gebracht. De groep is intussen al een aantal keer naar buiten gekomen: op 17 oktober [de dag van verzet tegen armoede en uitsluiting] en op een studiedag rond gekleurde armoede en hulpverlening. Daar blijkt dat mensen durven spreken als de randvoorwaarden vervuld zijn: een goede voorbereiding, werken met tolk…. Voor hen was dit een heel positieve ervaring die ook versterkend werkt: “Als het me lukt om voor 30 hulpverleners te spreken moet het me ook lukken om mijn dossier te verdedigen voor het OCMW”, zei één van de vrouwen (begeleidster Arm in Arm- vrouwen).

De dialoogmethode is een vorm van thematisch groepswerk met mensen in armoede. Ze vertrekt in feite vanuit dezelfde principes en voorwaarden als het participatieprisma, maar bouwt erop voort. De methode is uitermate geschikt om ervaringskennis op te bouwen. Ze bestaat in essentie uit drie stappen:

1. Mensen in armoede leggen in groep hun ervaringen samen over een vooraf gekozen grondrecht. Ze gaan in eigen groep op zoek naar de samenhang tussen de door hen ervaren knelpunten.

2. De groep pleegt vervolgens overleg met partners uit private en publieke diensten, instellingen, andere verenigingen die al rond het thema hebben

Page 51: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

131

gewerkt… Deze kunnen vanuit hun specifieke deskundigheid de ervaringen van de groep aanvullen waardoor de groep realistische veranderingsvoorstellen kan formuleren.

3. De groep gaat ten slotte in overleg met beleidsinstanties die een verande-ring kunnen betekenen voor de knelpunten waar mensen in armoede mee te maken hebben. Het gaat hier dus niet om individuele belangenbehartiging, maar wel om structurele veranderingen die een voordeel opleveren voor alle mensen in armoede.

Deze stappen kunnen bestaan uit meerdere overleggen. Tussentijds is het vaak nodig om een stap terug te zetten en de conclusies uit een volgende stap terug te koppelen om zo tot nieuwe voorstellen te komen…

De methode vergt een goede planning en een lange termijnperspectief. Kennis opbouwen over armoede (bij mensen met een migratieachtergrond) en vervolgens het beleid beïnvloe-den, doe je niet in één twee drie. Je bent al snel een jaar bezig om een thema in de diepte te behandelen met een groep en hierover de dialoog aan te gaan. Bovendien voorzie je best af en toe rustpauzes. Een groep heeft immers ook nood aan ontspanning.

Cruciaal is een min of meer vaste groep of minstens een vaste kern.

Cruciaal is een min of meer vaste groep of minstens een vaste kern. Als begeleider maak je best afspraken over de frequentie van samenkomsten (bijvoorbeeld tweewekelijks), de taken (begeleiding, verslaggeving, vertaling indien nodig), de voorbereiding van de sessies…

Indien goed aangepakt, biedt de dialoogmethode heel wat garanties voor een sterke betrok-kenheid en diepgang van het advies. Dat wil zeggen dat de groep moet kunnen groeien en voldoende veiligheid en vertrouwen moet bieden voor alle deelnemers. Alleen zo kunnen ook de niet voor de hand liggende knelpunten en oorzaken op tafel komen. Het thema moet

Page 52: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

132

de deelnemers ook aanspreken en ze moeten voldoende recente en concrete ervaringen hebben ermee. Een thema moet tenslotte goed afgebakend worden zodat het beheersbaar en concreet is. Die afbakening is vaak een bijzondere uitdaging gezien de vervlochtenheid van levensdomeinen en de vele bevoegdheden die met armoede te maken hebben.

Wat de dialoog sterk kenmerkt, is het moment waarop de groep komt tot verandervoor-stellen: “Het is dit accent dat zo specifiek is voor de inbreng van armen in de dialoog. Indien armen niet betrokken worden bij het formuleren van veranderingsvoorstellen komt men vaak tot halve waarheden en halve oplossingen, waar armen niet echt beter van worden of waarvan men de draagwijdte in negatieve zin onderschat” (Moras, 2000, p. 70).

De meerwaarde van de adviezen is verder afhankelijk van de diversiteit aan ervaringen in de groep en de tijd die men neemt om de dialoog te voeren. Om afroming (= enkel verder gaan met de sterksten) te voorkomen is het noodzakelijk de themawerking voldoende tijd te geven en het proces te bewaken.

Praktisch: de dialoogmethode in een notendop

Hoe verloopt de dialoogmethode praktisch? Waar moet je op letten? We baseren ons hier op onze eigen ervaringen en een publicatie van Recht-Op: Van klager tot drager.

Hieronder presenteren we de verschillende stappen met telkens aandachts-punten erbij. De volgorde van de stappen is niet in steen gebeiteld. Er zijn vele varianten mogelijk. Voor wie er de eerste keer aan begint, kan dit over-zicht echter een goed houvast bieden.

Wat de dialoog sterk kenmerkt, is het moment waarop de groep komt tot verandervoorstellen.

Page 53: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

133

1. Themakeuze en afbakening

Hoor wat de groep bezig houdt. Overloop eventueel de grondrechten (zie deel II). Laat mensen een eerste keuze maken. Werk vervolgens eventueel met een top drie. Probeer in elk geval de grootste gemene deler te vinden voor zo veel mogelijk groepsleden om tot een keuze te komen. Overweeg ook andere argumenten met de groep: Welke recente ervaringen hebben we hiermee? Welke kansen biedt het? Welke resultaten zijn realistisch?

Soms kan het hierbij gebeuren dat niet iedereen wil meestappen in het thema en dat door de themakeuze de groep van samenstelling verandert. Eenmaal het thema (bijvoorbeeld ‘werk’) gekozen, moet dit nog verder afge-bakend worden (bijvoorbeeld ‘werk en anderstaligheid’).

2. Uitwisselen en samenbrengen van ervaringen en knelpunten (fase ‘in eigen groep’)

Start met het verzamelen van de ervaringen van mensen (eventueel in meer-dere sessies). Kader ze in een ruimer perspectief. Breng pas daarna nieuwe info aan, niet van bij het begin. Let erop dat ook de ‘zwijgers’ aan bod komen. Door eerst in eigen groep stil te staan bij de ervaringen voelen mensen zich sterker om in een latere fase de dialoog aan te gaan met anderen, met dien-sten, met het beleid.

3. Verbreden en verruimen van ervaringen (fase ‘overleg met partners’)

Zoek partners die de kennis van de groep kunnen verruimen en die in dialoog willen gaan over de ervaringen van de groep. Dit kunnen ook andere vereni-gingen of basiswerkingen zijn met mensen in armoede die al rond dit thema werkten. De partners weten vaak ook wie voor welke oplossing verantwoor-delijk is. Ze weten vaak met welke vraag je naar welke beleidsinstantie kan stappen. Ook als begeleider informeer je je inhoudelijk in deze fase!

4. Uitwerken van verandervoorstellen

Het uitwerken van verandervoorstellen met mensen in armoede is een schar-niermoment. Vanuit meestal negatieve ervaringen wordt de stap gezet naar

Page 54: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

134

het nadenken over oplossingen. Het is belangrijk dat deze stap ook echt mét mensen in armoede gebeurt. Zij kunnen het best inschatten welke oplossin-gen werken en welke niet. Leg de verzamelde informatie uit de vorige fases samen. Durf als begeleider met de groep in overleg te gaan over welke maat-regelen realistisch zijn.

5. Dialoog met de oplossingsactoren (fase ‘overleg met de beleidsinstanties’)

Hier toets je de verandervoorstellen aan de beleidsmogelijkheden en de ‘goodwill’ van het beleid. Het helpt om het beleid van bij het begin te betrek-ken en te informeren over het themawerk in groep. Bereid de dialoog goed voor in de groep. Als je deze dialoog samen met partners voert, zorg dan dat de eigen boodschap van de groep niet verloren gaat.

6. Neerschrijven van bevindingen en proces

Neergeschreven aanbevelingen zijn ruim verspreidbaar. Sommige aanbeve-lingen kan je niet op het lokale niveau realiseren en moeten meegenomen worden naar het Vlaams, Brussels of federaal beleid door partners (bijvoor-beeld het Netwerk tegen Armoede of het Minderhedenforum). Dan is het handig als de aanbevelingen uitgeschreven staan. Door ook het groepsproces te beschrijven, koester je de resultaten van de groep. Voor de groep is het dan een tastbare beloning.

7. Actie

Tenzij je de lat heel erg laag hebt gelegd, zijn de knelpunten meestal niet opgelost na een eerste beleidscontact. Kom daarom naar buiten met het dossier. Heb je een sterke boodschap en een goed uitgewerkt dossier, vraag dan ook persaandacht. Informeer de bredere bevolking zodat het draagvlak voor de maatregelen toeneemt. ‘Actie’ kan verschillende vormen aannemen: een tentoonstelling, infomoment, sensibiliseringsactie, manifestatie…

8. Opvolging van het thema

Ook bij een actie stopt het niet altijd. Soms moet je vanuit de werking advies-raden of specifieke overleggen bijwonen om je punt te maken (en vaak meer

Page 55: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

135

dan ééns). Vergeet dan niet mensen uit de groep te betrekken. Dat kan zowel rechtstreeks in de vergaderingen als via terugkoppeling achteraf. Omdat opvolging vaak heel intensief is, kan je waar mogelijk afspraken maken met (lokale) partnerorganisaties of lokale en bovenlokale netwerken om je bood-schap mee op te volgen.

9. Afsluiting en evaluatie

Stoppen doe je wanneer er een aantal belangrijke resultaten bereikt zijn of wanneer verdere resultaten niet meteen realistisch zijn. Het kan ook nodig zijn te stoppen wanneer er geen tijd meer is voor een verdere opvolging omdat de prioriteiten elders liggen. De groep is soms ook gewoon toe aan iets nieuws. Het loont om met de groep het proces te evalueren op het vlak van groepsgebeuren, resultaten en inhouden van het thema.

3.6.3 Verschillende wijzen van beleidsadvies gewikt en gewogen

Vanuit de dialoogmethode wordt heel wat kennis opgebouwd over armoede. Van Robaeys e.a. (2005) zien in de manier waarop ervaringskennis van mensen in armoede wordt ingezet in beleidsaanbevelingen, een vorm van opbouwen van cultureel kapitaal (zie ook deel II). Die opbouw van die ervaringskennis in de werking vergt heel wat tijd en energie. De dialoog-methode is dan ook een intensieve methode die te hoog gegrepen is zonder middelen voor professionele ondersteuning en begeleiding. Ze is echter geen overbodige luxe om kennis op te bouwen over armoede bij mensen met een migratieachtergrond. Daarom zijn extra inves-teringen nodig in middelen om de dialoogmethode met deze groepen mogelijk te maken.

Ervaringskennis van mensen in armoede wordt ingezet in beleidsaanbevelingen.

Page 56: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

136

Tegelijkertijd is het soms nodig om op andere methoden in te zetten. Omdat het beleid soms snel advies nodig heeft voor de plannen die het ontwikkelt; of omdat je als werking signalen wil geven rond een bepaald thema dat plots aan de orde is. De geduldige opbouw van erva-ringskennis is dan jammer genoeg niet altijd mogelijk.

Bovendien lenen niet alle situaties zich even vlot tot groepswerk. Zoals we reeds aangaven is een gedeelde taal noodzakelijk voor de dialoogmethode en speelt ook de onzekerheid waarin sommige subgroepen vertoeven. Onderduiken, verhuizen en verdwijnen horen bij het leven zonder papieren. Het opnemen van een langdurig engagement in het thematisch groepswerk is dan uitgesloten.

Andere vormen van advies mogen dus niet uitgesloten worden. Ze kunnen een aanvulling vormen op de dialoogmethode of een alternatief zijn als de dialoogmethode niet mogelijk is in een bepaalde context. Moras (2000) noemt drie andere wijzen van beleidsadvies en duidt de voorwaarden aan waaraan deze moeten voldoen:

Adviezen die à la carte door het beleid gevraagd worden over een specifiek thema. De overheid heeft haar eigen tempo en wacht niet steeds op de adviezen van vereni-gingen of basiswerkingen. Diensten en instellingen, maar ook de (lokale) overheden zijn zelf vaak bezig met zaken die effect hebben voor de armoedebestrijding. Ze verlan-gen feedback op het voor hen gepaste moment. De lokale beleidsverantwoordelijken formuleren dan zelf een vraag en leggen deze voor aan een werking met mensen in armoede. Deze adviezen zijn vaak minder diepgaand dan bij een echte dialoog omdat het proces veel korter is. Een vraag van de overheid is bovendien niet noodzakelijk een prioriteit die de groep zelf naar voor schuift. Enkel indien er genoeg ervaringen zijn in de groep en het thema er voldoende leeft, kunnen adviezen met voldoende kwaliteit worden geleverd op middellange termijn. Een voorwaarde is dat het een duidelijke en concrete vraag betreft met informatie over de context en het doel van de vraag. Eventuele nota’s moeten ook in mensentaal opgesteld zijn. À la carte is hoe dan ook niet à la minute.

Adviezen waarvoor het beleid een beroep wenst te doen op ervaringsdeskundigen. Ervaringsdeskundigen zijn mensen uit de generatiearmoede die hun ‘binnenkant’ (zie deel II) met de nodige begeleiding al ten dele verwerkt hebben. Ze zijn sterker geworden en kunnen daardoor beter uit eigen ervaring putten om anderen te helpen. Adviezen van ervaringsdeskundigen zijn afhankelijk van de eigen ervaringen met de materie en de mate waarin de ervaringsdeskundige de nodige afstand kan nemen van de eigen ervaring en kan relativeren. Belangrijk is dat hij of zij voldoende voeling heeft met een groep mensen in armoede zodat de bevindingen kunnen getoetst worden aan hun ervaringen. Uiteraard moet er in adviesraden en dergelijke wel op gelet worden dat mensen niet als excuustruus of ‘alibi ali’ worden behandeld.

Page 57: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

137

We merken op dat deze voorwaarden in feite geldig zijn in alle gevallen waar er sprake is van vertegenwoordiging van een groep door een individu. Dus ook als het gaat om adviesvragen aan één specifieke persoon met een migratieachtergrond over de gebrui-ken en gewoonten of wensen en noden van de groep die hij of zij ‘vertegenwoordigt’.

Adviezen waarvoor het beleid een beroep doet op professionele werkers of kernvrij-willigers die een groepstraject aangaan met mensen in armoede en/of hen proces-matig begeleiden. Vaak wordt deze vorm van adviseren ook ‘signaleren’ genoemd. Werkers of kernvrijwilligers kunnen op hun beurt snel advies bieden, maar die advie-zen zijn vaak minder diepgaand. Het gevaar is dat er te veel wordt uitgegaan van de eigen veronderstellingen. Belangrijk is dat werkers voldoende ervaring hebben in het werken met mensen in armoede in een setting waar vertrouwen is tussen beiden. Ook de solidaire positie is hier belangrijk. Werkers moeten oprecht kwaad kunnen zijn om het onrecht dat mensen in armoede overkomt.

Moras (2000, p. 80) besluit “dat elk van deze adviesvormen onder eigen voorwaarden ook een eigen waarde kan hebben. We moeten dus nooit zomaar neen zeggen, maar ook niet altijd ja. Het cruciale verschil ligt hem in de betrokkenheid van de armen zelf en dus ook in de diepgang van het advies. Dat zal zich allicht ook laten gevoelen in de waardevolheid en het sociaal effect van de beslissingen. Omdat elk niveau van beleidsadvies zich in verschil-lende vormen laat gieten - hoe lang werkt een groep rond een bepaald thema, hoe groot is de groep, hoe groot is het aandeel van eigen ervaringen, hoe heeft de werker zijn adviezen getoetst…- kan de kwaliteit ook telkens vergroot worden mits het nodige geduld. De dialogi-sche grondhouding zou altijd in de adviezen herkenbaar moeten zijn”.

Dat kennis opgebouwd uit de dialoog met mensen in armoede kan worden aangevuld met andere kennis, betwijfelt wellicht niemand. Er is echter niet bij al deze methoden nog sprake van (beleids)participatie. Het gebrek aan middelen en tijd voor een geduldige ervaringsop-bouw maakt het niet eenvoudig te besluiten wanneer we ‘ja’ dan wel ‘nee’ moeten zeggen tegen een bepaalde aanpak. Er zal wellicht altijd een zeker spanningsveld zijn… Dat span-ningsveld bespreekbaar maken in de groep en de dialoog aangaan over het mandaat van een mogelijke vertegenwoordiging, is dan een eerste belangrijke stap…

Page 58: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

138

Meer lezen:

• De uitgave Van klager tot drager van Recht-0p bevat vanaf p. 53 een uitgebreide uitleg over de dialoogmethode met veel praktische tips. Je kan de uitgave downloaden via www.netwerktegenarmoede.be/armoede-gekleurd

• Een minder gedetailleerde, maar nog steeds uitgebreide uitleg van de dialoogmethode biedt de Participatiehefboom: Methodes uit de participatiekoffer die Samenlevingsopbouw Vlaanderen en het Netwerk tegen Armoede opmaakten in 2005. Je kunt het down-loaden via www.netwerktegenarmoede.be/armoede-gekleurd

• Wie op zoek is naar concrete vergadertechnieken hanteerbaar binnen de dialoogmethode kan een kijkje nemen in de Participa-tiehefboom: handvatten. Je kunt het eveneens downloaden via www.netwerktegenarmoede.be/armoede-gekleurd

• Wil je in de eerste plaats meer weten over hoe beleidsbeïn-vloeding werkt en hoe je daar strategisch mee moet omgaan, dan is deze publicatie van Samenlevingsopbouw interessant: Met hoge heren kersen eten. Beleidsbeïnvloeding in de praktijk (auteur: Viaene, S., 2012 en uitgever: Politeia). Deze is helaas niet downloadbaar.

Page 59: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

139

3.7 Conclusie

We stonden uitgebreid stil bij hoe beleidsparticipatie van mensen in armoede met een migratieachtergrond vorm kan krijgen. De combinatie van een basiswerking met een sterke groepswerking is daarbij cruciaal. ‘Erbij horen’ is hier de basis om ‘bij te kunnen dragen’. ‘Bij-dragen’ behandelden we vanuit het participatieprisma en in de context van het thematisch werken met mensen in armoede. We eindigden met een slotbeschouwing over de dialoog-methode en een aantal mogelijke alternatieven. Het participatieprisma laat veel methodes toe. Maar om aan kennisopbouw en beleidsadvisering te doen rond armoede, is de dialoog-methode - waar mogelijk - te verkiezen.

We hopen hiermee werkingen te inspireren om zelf stappen te zetten in het versterken van de beleidsparticipatie van mensen in armoede met een migratieachtergrond. Maar we beseffen ook dat dit voor vrijwilligerswerkingen vaak niet mogelijk is, althans niet volgens alle stappen van de dialoogmethode. Vaak flirten vrijwilligers met een migratieachtergrond trouwens zelf met de armoedegrens, wat het voor hen extra moeilijk maakt om zich voor dergelijke intensieve processen in te zetten. Toch hopen we dat de dialoogmethode - ook in werkingen die het niet meteen kunnen opnemen - in elk geval kan inspireren. Zo kunnen de principes achter de dialoogmethode aanzetten tot het uitwerken van participatiemethoden op maat van mensen in armoede.

Tegelijkertijd blijven we - hopelijk samen met u - vragende partij voor de erkenning van armoede bij mensen met een migratieachtergrond en het inzetten van de nodige middelen om beleidsparticipatie vanuit een sterke betrokkenheid en diepgang mogelijk te maken, zeker ook met de meest kwetsbare mensen.

Page 60: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

CASE 5: Welzijnsschakels: lokale actie op maat van elke groep

Welzijnsschakels vzw is een landelijke ‘vereniging waar armen het woord nemen’ met meer dan 150 lokale vrijwilligersgroepen. Mensen mét en zonder armoede-ervaring ontmoeten er mekaar. De lokale groepen organiseren uiteenlopende activiteiten gericht op het bestrijden van armoede en uitsluiting. Noodhulpverlening en gezamenlijke sociaal-culturele activi-teiten, maar ook sensibiliserende activiteiten en dialoog over maatschappelijke thema’s horen daarbij.

Meer en meer groepen bereiken intussen ook mensen met een migratieachtergrond. Vaak gaat het om een (super)divers publiek. Welzijnsschakels investeert daarom in haar visie omtrent interculturaliseren. De organisatie wil de leefwereld van mensen met een migra-tiegeschiedenis verbinden met de bestaande praktijken van groepen en van vrijwilligers. Ze doet dit vanuit de ervaringen van de lokale groepen: Op welke manier geven deze groepen al vorm aan diversiteit? Op welke grenzen botsen vrijwilligers? Welke ondersteuning hebben zij nodig? Hoe kunnen ze inspelen op de noden van mensen zonder wettig verblijf?

Lokale groepen zijn voor veel mensen bovendien een oefenplaats voor de Nederlandse taal. Voor sommigen is dit zelfs de enige plek waar dit kan. Oefenen gebeurt vaak op een informele manier: in gespreksmomenten of tijdens socio-culturele activiteiten. Het biedt mogelijkheden om mensen uit verschillende culturen en achtergronden met elkaar te verbinden.

Tegelijk wil Welzijnsschakels een stem geven aan mensen in armoede met een migratieach-tergrond. Het project ‘Armoede Gekleurd’ bood de kans om die uitdaging aan te gaan in drie lokale groepen:

• Welzijnsschakel Askovi in Izegem, een werking met nieuwkomers, waaronder ook mensen zonder wettig verblijf;

• De Schakel Kontich die zowel nieuwkomers als (generatie)arme Belgen bereikt. Samen vormen ze een (h)echte groep met veel interactie;

• Welzijnsschakel Nevele, een gemengde groep, maar met minder contact tussen mensen in generatiearmoede en nieuwkomers. Vrijwilligers zoeken een gepast aanbod voor beide groepen, want nieuwkomers nemen niet deel aan bepaalde activiteiten.

140

Page 61: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

141

Om te weten wat er leeft in de groepen en hoe ze met diversiteit omgaan, voerde een mede-werker van Welzijnsschakels verkennende gesprekken. Een formele vragenlijst werd al gauw losgelaten om een informeler gesprek te voeren. De nood van nieuwkomers om in gesprek te gaan over hun ervaringen – ook los van de onmiddellijke noden - was immers groot. Het helpt dan dat een extern iemand de gesprekken leidt, omdat mensen zo geen verwachtin-gen hebben naar onmiddellijke hulp. Tegelijk gaven de gesprekken ook aan hoe belangrijk vrijwilligers zijn. Ze gaan in op concrete noden (materiële noden of de nood aan informatie) en bouwen zo vertrouwen op.

In deze gesprekken kwamen ook heel wat signalen over armoede en uitsluiting naar boven. En dit op verschillende vlakken: huisvesting, werk, onderwijs, gezondheidszorg, het misbruik van advocaten, het ontbreken van een netwerk, spanning en stress...

In Welzijnsschakel Nevele viel bovendien op dat er bij nieuwkomers heel wat vooroordelen leven t.a.v. ‘autochtone’ mensen in (generatie)armoede. Veel nieuwkomers zijn hoogopge-leid. Vaak denken ze dat alle problemen opgelost zijn eenmaal hun papieren in orde zijn. Ze zien niet altijd de andere mechanismen die armoede in stand houden.

Na de verkennende gesprekken koos Welzijnsschakels ervoor om in samenwerking met de vormingsorganisatie Motief drie parallelle sessies te voeren in de drie groepen. Die sessies gingen over wat mensen bezighoudt en waar hun noden en interesses liggen.

Tijdens deze gespreksmomenten kwam de eigen situatie op de verschillende levensdomei-nen aan bod en stonden de groepen stil bij de vraag: “Wat zou je doen als je burgemeester bent?” De vraag liet toe de stap te zetten van de eigen bekommernissen naar gedeelde knel-punten. Zo werden verschillende wegen verkend om lokaal actie te ondernemen of in dialoog te gaan. De krachten van de deelnemers stonden hierbij centraal. Het waren bovendien verbindende gesprekken die de toenadering tussen nieuwkomers en mensen in generatiear-moede mogelijk maken. Een eigen traject in drie groepen

Na de parallelle sessies liepen de groepen een traject op hun eigen maat en ritme.

• Nederlands bijleren bleek in de drie groepen een belangrijke behoefte. Het biedt kansen op werk en vergemakkelijkt verdere integratie. Vooral in Nevele leefde heel sterk de vraag naar de mogelijkheid om Nederlands te kunnen spreken in groep. Er werd in eerste instantie breder uitgenodigd en een maandelijkse praatgroep gehouden. Die bijeenkom-sten liepen goed maar aangezien vrijwilligers zich niet blijvend konden engageren, is de continuïteit niet gegarandeerd.

141

Page 62: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

• In de Schakel Kontich ging de groep intussen in gesprek met het OCMW om knelpunten te signaleren. Ook zijn er contacten met het lokaal bestuur om klantgerichter te werken. In 2015 wil de groep - met zowel nieuwkomers als mensen van Belgische afkomst – een tentoonstelling organiseren in het kader van de Week van de Amateurkunsten. Dit biedt hen de kans om creatief samen naar buiten komen en hun stem te laten horen. Ver-halen van de groepsleden worden in beeld gebracht op de tentoonstelling samen met een kaart van Kontich, die werd ingekleurd door de deelnemers volgens hun noden en wensen. Een wens is bijvoorbeeld meer groen en meer ruimte voor de kinderen.

• Ook in Izegem vormde de begeleiding van Motief een goede basis voor een verder traject. In samenwerking met studenten van de Kortrijkse hogeschool VIVES en een Welzijnsschakel uit Ingelmunster organiseerden ze in juni 2014 een gespreksavond met politici uit heel West-Vlaanderen. Het gesprek ging onder meer over gezondheid, onderwijs en de situatie van mensen zonder papieren. Voor de groep was dit een heel waardevol moment. Verschillende politici waren aanwezig. Ook een aantal bekende koppen. De werking heeft intussen het potentieel voor een langduriger groepswerk, maar door de reeds sterk bevraagde draagkracht van de vrijwilligers is dat niet altijd mogelijk. De acute problemen die het leven zonder wettig verblijf met zich meebrengen, krijgen logischerwijs voorrang.

Voor Welzijnsschakels vzw was dit alles in elk geval een leerrijke oefening in het werken met mensen een migratieachtergrond. Veel aandachtspunten in de aanpak zijn vergelijkbaar met die in een beginnende ‘autochtone’ groep mensen in armoede. Het voeren van authentieke gesprekken met mensen is er zo één. Soms betekent dit het loslaten van de voorbereide methode. In de drie projecten bleek bovendien het belang van vrijwilligers, maar ook de nood aan professionele ondersteuning voor die vrijwilligers om samen langere projecten aan te kunnen vatten.

Meer weten: contacteer Hanne Geukens: [email protected] Website: www.welzijnsschakels.be

142

We werkten op maat van elke groep en stelden de krachten van mensen centraal.

Page 63: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

143

CASE 6: Internationaal Comité: versterken van zelforganisaties om armoede aan te pakken

Internationaal Comité (IC) is een erkende etnisch-culturele federatie van zelforganisaties in Vlaanderen en Brussel. Door de zeer diverse samenstelling van de aangesloten organisaties vertegenwoordigt de federatie verenigingen van heel veel verschillende nationaliteiten, culturen en etnieën. IC merkt net als andere federaties en verenigingen een stijgende armoedeproblematiek bij de eigen achterban. Meerdere factoren spelen daarbij een rol: dis-criminatie en racisme, een moeilijkere toegang tot dienstverlening, taalachterstand, gebrek aan informatie over rechten, sociaaleconomische achterstand…

Voor het project ‘Armoede Gekleurd’ engageerde de Oost-Vlaamse afdeling zich om het werken rond armoede en uitsluiting te verkennen binnen drie aangesloten vrijwilligersorga-nisaties: Tourikia, de Vrouwen van Albanese Gewesten en de Leerschakel. Van bij de aanvang was het doel om de drie zelforganisaties in het algemeen en meer specifiek in het opnemen van beleidsparticipatie te versterken.

• Tourikia is een zelforganisatie uit Temse met twee deelwerkingen: een sociaal-culturele vrouwenwerking met activiteiten gericht op bewegen, samen koken, uitstappen… Daar-naast is er ‘het clubhuis’ en alle activiteiten daarrond. In het clubhuis leren kinderen van verschillende nationaliteiten spelenderwijs Nederlands. Ook de moeders worden betrok-ken. De twee trekkers van de vereniging merkten op dat een deel van de nieuwe mensen die ze bereiken via de kinderwerking verdere ondersteuning kunnen gebruiken. Vooral in het clubhuis is de armoedeproblematiek duidelijk aanwezig.

• Vrouwen van Albanese Gewesten uit Sint-Niklaas is een relatief recente zelforganisatie. Ze richten zich vooral op sociaal-culturele activiteiten. De deelneemsters kampen vaak zelf met armoede: De vrouwen zijn vaak laaggeschoold, sommigen hebben kinderen met een handicap… De vereniging ontplooit activiteiten rond de opvoeding van de kinderen en rond de eigen taal en culturele identiteit. Maar de vereniging is er in de eerste plaats om de moeilijke situatie even te vergeten.

• De Leerschakel organiseert huiswerkbegeleiding en informatieavonden voor ouders in Zele. De werking bereikt voornamelijk kinderen met Turkse roots. De vereniging stapte mee in het project Armoede Gekleurd om hun positie ten opzichte van het schoolbeleid te versterken vanuit hun ervaringen en die van de bereikte ouders.

143

Page 64: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

Verloop van het traject

Het project Armoede Gekleurd liet Internationaal Comité toe om extra tijd vrij te maken voor de ondersteuning van de drie groepen. De zelforganisaties kregen elk een bescheiden jaarbedrag om de kosten van de bijkomende activiteiten te dekken. Bij aanvang kozen de drie verenigingen ‘onderwijs en opvoeding’ als gemeenschappelijk thema. Er werden drie gemeenschappelijke bijeenkomsten vastgelegd per jaar voor de opvolging en de uitwisse-ling tussen de projecten. Het zwaartepunt lag echter bij de uitwerking binnen elke lokale zelforganisatie.

Voor Tourikia was het project een aanleiding om een nieuwe manier van werken uit te pro-beren. Tourikia startte een leesproject gericht op taalstimulering met ouders en kinderen. Dat is niet evident gezien sommige ouders analfabeet zijn. Bovendien hadden heel wat mensen negatieve ervaringen met de bibliotheek. Meer dan een decennium geleden was er een conflict tussen de bibliotheek en enkele jongeren. Omdat ze ‘kabaal’ maakten werd het hen verboden om nog in de bibliotheek te komen. Ook recent hadden sommige ouders vooral negatieve ervaringen: omdat ze het uitleensysteem onvoldoende kenden, werden ze vooral geconfronteerd met boetes.

Bij de start van het project wilde Tourikia dan ook werken aan de relatie met de bibliotheek. De kinderen in het clubhuis lazen immers weinig. Intussen organiseerde Tourikia met onder-steuning van IC al infoavonden in de bibliotheek voor de vrouwenwerking. Hierdoor groeide stilaan de band tussen het personeel van de bibliotheek en de vrouwen. Tourikia deed ook een uitstap naar de bibliotheek met de moeders van de kinderen van het clubhuis. Voor sommigen was het de eerste keer dat ze een bibliotheek van binnen zagen. Ze ontdekten er boeken in andere talen. Ja, zelfs de Koran kan je er vinden… Vervolgens namen de kinderen en hun moeders deel aan een verteldag in de bibliotheek. De deelnemers van het clubhuis werden dus enerzijds gestimuleerd om naar de bibliotheek te gaan, en tegelijkertijd werden de drempels in beeld gebracht die mensen ervaren als ze naar de bibliotheek willen trekken.

De samenwerking begint intussen te renderen. Zo heeft de bibliotheek op advies van Touri-kia tweetalige voorleesboeken aangekocht. Nog belangrijker is een vertelkoffer met boeken uit de bibliotheek die over en weer gaat naar het clubhuis. Die koffer is intussen een succes. Jonge vrouwen lezen er voor aan de kinderen. Kinderen lezen ook voor aan de moeders die soms analfabeet zijn. Bij oudere vrouwen groeit daardoor het verlangen om terug de taal te studeren, te starten met het Arabisch. Meteen in het Nederlands is voor hen een te grote drempel gezien er eerst nog alfabetisering in de eigen taal nodig is.

In Zele ging IC voor dit project oorspronkelijk in zee met de zelforganisatie de Oase. Binnen de looptijd van het project kende de Oase echter een moeilijke tijd wat hun interne organi-satie betreft. Uiteindelijk besloten enkele kernvrijwilligers een nieuwe, gelijkaardige vzw te

144

Page 65: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

145

starten. De nieuw gelanceerde Leerschakel vzw nam de opdracht binnen het project over. De klemtoon lag op het organiseren van info- en gespreksavonden met ouders over het schoolbeleid, het verloop van een oudercontact, het Belgische onderwijslandschap… Verder investeerde de werking in dialoog met het Lokaal Overlegplatform, een adviesorgaan voor het onderwijs in Zele.

De Albanese vrouwen in Sint-Niklaas voerden van bij de start van het project gesprekken over de eigen taal, met name over de rol van de moedertaal in de opvoeding van hun kinde-ren. Tegelijkertijd waren de vrouwen letterlijk en figuurlijk op zoek naar hun identiteit. Tijdens het project bood Vormingplus Waas en Dender aan om samen een theaterstuk te maken. Een medewerker van Vormingplus had net tevoren een fietsreis gemaakt naar Albanië en Kosovo. De ervaringen van de vrouwen en de fietsreis vormden de basis voor het theaterproject Besa - Besë. Poëzie, muziek en dans werden afgewisseld met beelden van de fietsreis. Zo kwam het eigen recente verleden op een positieve manier aan bod. Dit bood de groep de kans om te groeien als vereniging. Het verhoogde de binding en het vertrouwen tussen de groepsle-den. Ook moeilijkere problemen rond de communicatie met de school en de problemen met taalachterstand voor hun kinderen, kunnen nu makkelijker besproken worden.

In 2014 organiseerde IC een gemeenschappelijke dag om de voorlopige resultaten van het project voor te stellen aan een breder publiek van sociale actoren uit het Waasland. Met het einde van het project in zicht hoopt IC de werkingen verder te kunnen ondersteunen in het kader van hun beleidsparticipatie op lokaal niveau.

Meer weten: contacteer Macarena Gomez: [email protected] Website: www.icvzw.be

145

Samen met lokale partners legden de organisaties een traject af om rond armoede te werken.

Page 66: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

Alcock, P. (1993). Understanding Poverty. London: Palgrave Macmillan.

ANP (2013). Steeds meer Belgen naar de voedselbanken. In De Morgen 17/03/2013, gedownload op 14/08/2014 van www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1597937/2013/03/17/Steeds-meer-Belgen-naar-de-voedselbanken.dhtml.

Baert, H. & Droogmans, A. (2009). Bind-kracht door Basisschakelmethodiek. Een Opstap in Armoedebestrijding. Leuven: LannooCampus.

Bhutani, S. (2013). Culturalisering, discriminatie, een ondoordacht migratiebeleid en de kracht van zelforganisaties. In TerZake Magazine, Cahier Armoede bij Etnisch-culturele Minderheden, maart 2013 (pp. 41-45). Brussel: Samenlevingsopbouw Vlaanderen & De Wakkere Burger.

Blommaert, J. (2011). Links van de Kerk: De Linkerzijde en de Multiculturele Samenleving. E-book Kifkif. Downloadbaar via www.kifkif.be/actua/links-van-de-kerk-de-linkerzij-de-en-de-multiculturele-samenleving.

Blommaert, J. (2011). De Heruitvinding van de Samenleving. Berchem: Epo.

Boujddaini, J. & Salmi, O. (2001). Een contextuele kijk op het werken met allochtone gezin-nen. In Balans: Tijdschrift voor Agogisch Werk, juni 2001 (21), 5-6.

Bourdieu, P. (1986). The forms of capital. In J.G. Richardson (Ed.). Handbook of Theory and Research in the Sociology of Education, New York: Greenwald Press.

Bouverne-De Bie, M. & De Visscher, S. (2008). Participatie: Een sleutelbegrip in de samen-levingsopbouw. In A. Desmet e.a. (Eds.). Handboek Samenlevingsopbouw in Vlaanderen (pp.23-40). Brugge: Die Keure.

Brusselse Welzijnsraad (2012). Bruggenbouwers Werken aan Toegankelijkheid. Brussel: BWR.

Bylemans, L. (2012). De Rol van landelijke Verenigingen van etnisch-culturele Minderheden inzake sociaal Beleid in Antwerpen. Masterscriptie. Antwerpen: Universiteit Antwerpen.

Literatuurlijst

146

Page 67: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

147

Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding (2012). Diversiteitsbarometer Werk. Brussel: Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding.

Charkaoui, N. (2008). Opinie: Schrap de Term Allochtone Gemeenschap. In De Standaard 12/06/2008, gedownload op 13/08/2014 van www.standaard.be/cnt/6j1t1c2i.

Coene, J. & Raeymaeckers, P. (2011). Getekend op verschillende domeinen: Deprivatie bij personen van buitenlandse herkomst. In D. Dierckx, J. Vranken, J. Coene & A. Van Haarlem (Eds.). Armoede en sociale Uitsluiting: Jaarboek 2011 (pp. 199-213). Leuven: Acco.

Cockx, F. (2008). Ons Gedacht! Maatschappelijke Activering en sociaal-cultureel Volwas-senenwerk. Brussel: Socius.

Devisscher, K. (2012) Verslag debat tijdens studiedag ‘Samen of liever apart’ op 21 juni 2012. Downloadbaar via: www.oost-vlaanderen.be/docs/nl/4n/10385minderheden_verslag_debatii_samenapart.pdf.

Devriendt, C. & Benhaddou, M. (2014). Rapport Wonen en etnisch-culturele Minderheden. Brussel: Minderhedenforum.

Dierckx, D. (2001). Moeder, Waarvan Leven Wij? Over Armoede in België. Leuven: Cera Foundation.

Dierckx, D., Geerts, A. & Van Dam, S. (2013). De Teloorgang van Thouiza? Een Verkenning van de Oplossingsstrategieën van Personen van buitenlandse Herkomst in Armoede. Antwerpen: OASeS Universiteit Antwerpen.

Driessens, K. & Geldof, D. (2009). Individu en/of structuur? Of Wat Wil het sociaal Werk Aanpakken? Digitale publicatie voor Canon sociaal Werk: www.canonsociaalwerk.be/essays/Driessens%20Geldof%20-%20Individu%20en%20of%20structuur.pdf.

Driessens, K. & Van Regenmortel, T. (2006). Bind-Kracht in Armoede. Leefwereld en Hulpver-lening (boek 1). Leuven: LannooCampus.

147

Page 68: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

Edelenbos, J. & Monnikhof, R. (2001). Lokale interactieve Beleidsvorming: Een vergelijkend Onderzoek naar de Consequenties van interactieve Beleidsvorming voor het Functioneren van de lokale Democratie. Utrecht: Lemma.

Federaal Migratiecentrum (2014). Jaarverslag Migratie 2013. Brussel: auteur.

Geenen, G. & Corveleyn, J. (2010). Helpende Handen: Gehechtheid bij kwetsbare Ouders en Kinderen. Leuven: LannooCampus.

Geldof, D. (2013). Superdiversiteit: Hoe Migratie onze Samenleving Verandert. Leuven: Acco.

Hoffman, E. (2009). Interculturele Gespreksvoering: Theorie en Praktijk van het Topoimodel. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum.

Houben, G. (2011). Gegoede allochtonen vluchten weg uit ‘zwarte’ scholen. In Het Belang van Limburg 30/11/2011, gedownload op 13/08/2014 van www.hbvl.be/cnt/aid1073534/gegoede-allochtonen-vluchten-weg-uit-zwarte-scholen.

Interfederaal Gelijkekansencentrum (2013). Jaarverslag Discriminatie/Diversiteit 2013: Tijd voor een interfederaal Actieplan tegen Racisme. Brussel: Interfederaal Centrum voor Gelijke Kansen en Bestrijding van Discriminatie en Racisme.

Jacobs, M. (2011). Denkkader Participatie: Over de Plaats en de Betekenis van Participatie binnen de Sector Samenlevingsopbouw. Brussel: Samenlevingsopbouw Vlaanderen.

Jans, M. (2011). Sociaal-cultureel werk in strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. In F. Cockx, H. De Blende, G. Gehre, G. Van den Eeckhaut & G. Verschelden (Eds.). Wissels: Hand-boek voor sociaal-cultureel Werken met Volwassenen (pp. 538 – 573). Gent: Academia Press.

Jans, M. (2014). Solidariteit in Superdiversiteit. Paper gepresteerd op conferentie ‘Solidari-teit in Superdiversiteit’ van 1 april 2014. Downloadbaar via www.solidariteitdiversiteit.be/uploads/docs/bib/diegem_d411.pdf.

Janssen, P. (2004). De beleidsparticipatie van etnisch-culturele minderheden en armen vergeleken. In J. Vranken, K. De Boyser & D. Dierckx (Eds.). Armoede en Sociale Uitsluiting: Jaarboek 2004 (pp. 401-411). Leuven: Acco.

Janssen, P. & Peeters, E. (2008). Aanbevelingen voor de Aanpak van Gekleurde Armoede: Verslagboek Seminarie Gekleurde Armoede 28 februari 2008, Overijse. Brussel: Vlaams Min-derhedencentrum en Vlaamse overheid, departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, afdeling Welzijn en Samenleving.

148

Page 69: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

149

Keygnaert, I. (2005). Participatiehefboom: Methodes. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, cel Lokaal Sociaal Beleid.

Ledoux, C. (2013). Opinie: Armoede is geen keuze, maar een zware, erfelijke ziekte. In De Morgen 24/06/2013, gedownload op 13/08/2014 van www.demorgen.be/binnenland/armoede-is-geen-keuze-maar-een-zware-erfelijke-ziekte-a1657160/.

Levrau, F., Nouwen W. & Clycq, N. (2011). De onderwijspositie en –segregatie naar herkomst. In D. Dierckx, J. Vranken, J. Coene & A. Van Haarlem (Eds.). Armoede en sociale Uitsluiting: Jaarboek 2011 (pp. 239-262). Leuven: Acco.

Lleshi, B. (2013). De socio-economische oorzaken van armoede zijn taboe. In TerZake Maga-zine, Cahier Armoede bij Etnisch-culturele Minderheden, maart 2013 (pp. 11-15). Brussel: Samenlevingsopbouw Vlaanderen & De Wakkere Burger.

LLeshi, B. (2014). De Neoliberale Strafstaat. Berchem: Epo.

Mathijssen, C. (2014). Samen Eten Werkt: Een Blauwdruk voor coöperatieve Dorpsrestau-rants als Hefboom in de Strijd tegen sociale Uitsluiting op het Platteland. Leuven: Cera, gedownload op 13/08/2014 van www.coopburo.be/info-en-onderzoek/blauwdruk-coopera-tieve-dorpsrestaurants.

Minderhedenforum (2014). Interne visietekst: Armoede bij Mensen met een Migratieachter-grond. Brussel: Minderhedenforum.

Moras, D. (2001). Beleidsparticipatie van armen: Communicatie, consultatie, dialoog? In Alert, 27(3&4), 68-80.

Motief (2012). Buren zoals We Ze (niet) Kennen. Moslims en Niet-moslims Onderaan de Ladder. Antwerpen: Motief.

Mullainathan, S. & Shaffir, E. (2013). Schaarste: Hoe Gebrek aan Tijd en Geld ons Gedrag Bepalen. Amsterdam: Maven Publishing.

Nicaise, I. (1996). Poverty and human Capital. Proefschrift aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Doctor in de Economische Wetenschappen. Leuven: KU Leuven Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen.

Nicaise, I., Schokaert, I., Wets, J. & Debosser, T. (2011). Armoede zonder papieren. In D. Dierckx, J. Vranken, J. Coene & A. Van Haarlem (Eds.). Armoede en sociale Uitsluiting: Jaar-boek 2011 (pp. 381-396). Leuven: Acco.

149

Page 70: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

Noppe, J. (2014). Vlaamse Armoedemonitor 2014. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering. Downloadbaar via www4.vlaanderen.be/dar/svr/afbeeldingennieuwtjes/welzijn/bijlagen/2014-07-01-armoedemonitor2014.pdf.

OR.C.A. vzw (2012). Jaarverslag 2012. Brussel: OR.C.A. Downloadbaar via www.orcasite.be/userfiles/file/OR_C_A_%20jaarverslag%202012%20NL(1).pdf.

Peeters, E. (2008). 10 inspirerende Praktijkvoorbeelden voor de Aanpak van gekleurde Armoede. Brussel: Vlaams Minderhedencentrum en Vlaamse Overheid, Ministerie van Welzijn, Gezondheid en Gezin.

Recht-Op vzw (2004). Van Klager tot Drager: Over het Participatieproces en de Hulpverlening. Antwerpen: Recht-Op vzw.

Recht-Op vzw (2006). Van Start Gaan: Een Bundel met Ervaringen over het Starten van een Werking met Mensen in Armoede. Borgerhout: Recht-Op vzw, downloadbaar via www.net-werktegenarmoede.be/dossiers/armoede-gekleurd.

Renard, H. & De Ceulaer, J. (2014). De 25 machtigste en invloedrijkste allochtone landgeno-ten. In Knack 22/01/2014.

Samenlevingsopbouw Brussel, Pigment vzw e.a. (2012). Memorandum Juni 2012 Dringende Medische Hulp voor Mensen zonder wettig Verblijf. Waar Knelt het Schoentje? Brussel: Karen De Clercq.

Sempels, Q. & Ketelslegers, B. (2014). De Aanwezigheid en Betrokkenheid van Personen van Buitenlandse Herkomst in de Verenigingen waar Armen het Woord Nemen. Brussel: Netwerk tegen Armoede. Downloadbaar via www.netwerktegenarmoede.be/documents/Onder-zoek-personen-buitenlandse-herkomst-in-de-verenigingen.pdf.

Socius (2011). Sociaal-cultureel Werk: Het Vuur aan de Participatielont. Brussel: Socius.

Soenen, R. (2006). Het Kleine Ontmoeten: Over het Sociale Karakter van de Stad. Ant-werpen: Garant.

Stroobants, V., Celis, R., Snick, A., Wildemeersch, D. (2001). Actief burgerschap: Een leerpro-ces. In: Sociale Interventie, 4, 13-22.

Thys, R. (2011). De mobilisatie van etnische verenigingen rond armoede in Brussel. In D. Dierckx, J. Vranken, J. Coene & A. Van Haarlem (Eds.). Armoede en sociale Uitsluiting: Jaar-boek 2011 (pp. 199-213). Leuven: Acco.

150

Page 71: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

151

Thys, R., De Raedemaeker, W. & Vranken, J. (2004). Bruggen over woelig Water: Is het Moge-lijk om uit de Generatie-armoede te Geraken? Leuven: Acco.

Van Dam, S. & Dierckx, D. (2013). De Verkleuring van armoede. In TerZake Magazine, Cahier Armoede bij Etnisch-culturele Minderheden, maart 2013 (pp. 5-10). Brussel: Samenlevingsop-bouw Vlaanderen & De Wakkere Burger.

Vandemoortele, I. (2014). Cocreatie met kwetsbare groepen. Focus op Cultuur en Vrije tijd. Brussel: Flora vzw. Downloadbaar via www.florainfo.be/IMG/pdf/brochure_t_klikt_basse_qualit.pdf.

Van den Eeckhaut, G. (2000). Verenigingen waarin armen zelf het woord hebben: Over parti-cipatie van armen aan het beleid in hun eigen organisaties. Vorming 16 (2), 87-105.

Van Dorsselaer, I. (2012). Smalle Schouders, zware Lasten: Verwachten we te veel van het interculturele Middenveld? Brussel: publicatie op initiatief van de 13 etnisch-culturele federa-ties, FOV, Minderhedenforum en de Verenigde Verenigingen. Downloadbaar via www.fov.be/ecf/download/Smalle_schouders_zware_lasten.pdf.

Van Haarlem, A., Coene, J. & Lusyne, P. (2011). De superdiversiteit van armoede en sociale uitsluiting. In D. Dierckx, J. Vranken, J. Coene & A. Van Haarlem (Eds.). Armoede en sociale Uitsluiting: Jaarboek 2011 (pp. 177-198). Leuven: Acco.

Van Haarlem, A., Coene, J. & Thévenot, C. (2013). Armoede vanuit een dynamisch perspec-tief. In D. Dierckx, J. Coene, A. Van Haarlem en P. Raeymaeckers (Eds.). Armoede en sociale Uitsluiting: Jaarboek 2013 (pp. 67-84). Leuven: Acco.

Van Regenmortel, T. (2002). Empowerment en maatzorg: Een krachtgerichte psychologische kijk op armoede. In J. Vranken, K. De Boyser, D. Geldof & G. Van Menxel (Eds.). Armoede en sociale Uitsluiting: Jaarboek 2002. Acco: Leuven.

Van Regenmortel, T. (2004). Empowerment in de Praktijk van het OCMW. Leuven: HIVA.

Van Regenmortel, T. (2008). Zwanger van Empowerment: Een uitdagend Kader voor sociale Inclusie en moderne Zorg. Oratie 21 november 2008. Eindhoven: Fontys Hogeschool.

Van Robaeys, B., Dierckx, D. & Vranken, J. (2005). (G)een Blad voor de Mond: Spanningsvel-den bij de Participatie van Armoedeverenigingen aan het Armoedebeleid. Downloadbaar via www.belspo.be/belspo/organisation/publ/pub_ostc/SoCoh/rSO04066_nl.pdf.

151

Page 72: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

Van Robaeys, B. & Driessens, K. (2011). Naar een divers-sensitieve en empowerende hulp-verlening. In D. Dierckx, J. Vranken, J. Coene & A. Van Haarlem (Eds.). Armoede en sociale Uitsluiting: Jaarboek 2011 (pp. 345-361). Leuven: Acco.

Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & Martiniello, M. (2007). De kleur van Armoede: Armoede bij Personen van buitenlandse Herkomst. Onderzoek in opdracht van de Koning Boudewijnstichting. Leuven: Acco. Downloadbaar via www.demos.be/uploads/tx_bworxebib/dekleurvanarmoede.pdf.

Verbeke, L. (1994). Participatie van Kansarmen: Van Slogan naar Praktijk. Brussel: Viboso.

Vertovec, S. (2007). Super-diversity and its implications. In Ethnic and Racial Studies, 30(6), 1024-1054.

Vettenburg, N. (1989). Jeugd en Maatschappelijke Kwetsbaarheid. Leuven: KU Leuven Onder-zoeksgroep Jeugdcriminologie.

Viaene, S. (2012). Met hoge Heren Kersen Eten: Beleidsbeïnvloeding in de Praktijk. Brussel: Politeia.

Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen vzw (2010). Gewoon Mens Mogen Zijn! Visietekst verenigingen waar armen het woord nemen. Brussel: auteur.

Vranken, J. (2004). Algemene inleiding: Jaarboek (13 jaar) kijkt terug op Verslag (10 jaar). In J. Vranken, K. De Boyser & D. Dierckx (Eds.). Armoede en Sociale Uitsluiting: Jaarboek 2004 (pp. 25-52). Leuven: Acco.

Weil, S., Wildemeersch, D. & Jansen, T. (2005). Unemployed Youth and Social Exclusion in Europe: Learning for Inclusion? Aldershot: Ashgate.

Welzijnsschakels vzw (2014). Mensen met een Migratiegeschiedenis in Welzijnsschakelgroe-pen: Resultaten Bevraging 79 welzijnsschakelgroepen. Interne presentatie tijdens maandelijks werkoverleg Welzijnsschakels op 21/10/2012 te Brussel.

Welzijnsschakels vzw (2014). Driewerf Taalschakels: Managers van diversiteit 2012. Tussen-tijds rapport maart 2014. Brussel: Welzijnsschakels.

Wildemeersch, D., Snick, A., Stroobants, V. & Mathijssen, C. (2002). Active citizenship and disadvantaged groups: Learning to participate in community services. Paper presented at ETGACE conference Brussels, 15th March 2002.

152

Page 73: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

153

World Bank (2014). Migration and Remittances: Recent Developments and Outlook. In Migration and Development Brief nr.22, 14/04/2014. Gedownload op 30/11/2014 van http://siteresources.worldbank.org/INTPROSPECTS/Resources/334934-1288990760745/Migratio-nandDevelopmentBrief22.pdf.

153

Page 74: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

Colofon

Dit is een publicatie van het Netwerk tegen Armoede voor het project ‘Armoede Gekleurd’

Auteur Bart Ketelslegers Redactie en copywriting Carmen Mathijssen

Vormgeving Els Verzele | www.125colors.be

Fotografie Cuauhtémoc Garmendia: coverfoto en p. 9, 11, 12, 16, 90, 97,135 / Turkse Unie: p. 23, 87 Samenlevingsopbouw Antwerpen stad: p. 26 / Brigitte Boffin: p. 40, 80, 131 Recht-Op: p.77, 139 / Hanne Geukens: p. 114 en 142 / Rachida Achachbar: p. 145

Verantwoordelijke uitgever Frederic Vanhauwaert Netwerk tegen Armoede Vooruitgangstraat 323 b6, 1030 Brussel

Info www.netwerktegenarmoede.be/armoede-gekleurd

Adviesgroep Herman Baert, Mohamed Benhaddou, Naïma Charkaoui, Daphne Costes, Sabine Craenen, Robert Crivit, Jan Deduytsche, Kristof Desair, Lieven Devisscher, Nazanin Djavaheri, Luk Groffy, Ludo Horemans, Marc Jans, Christophe Janssens, Diederik Janssens, Ursula Jaramillo, Meryem Kanmaz, Carmen Mathijssen, Jenne Meyvis, Maaike Santy, Swa Schyvens, Greet Slaets, David Talloen, Fatma Yildiz, Wouter Van Bellingen, Sabine Van Cauwenberge, An Van Cauwenberghe, Sylvie Van Dam, Frank Van den Branden, Katelijn Van Horebeek, Anne Van Meerbeeck, Bea Van Robaeys, Lieven Vandeputte, Martine Vangeyt, Frederic Vanhauwaert, Bart Verhoeven

154

Page 75: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

155

Page 76: Deel III gaat over beleidsparticipatie met mensen in armoede met ...

156

De hoge armoedecijfers bij mensen met een migratieachtergrond staan in

schril contrast met hun beperkte stem in het armoededebat. Om deze stem te versterken,

deelden verschillende organisaties hun vragen en ervaringen binnen het project ‘Armoede Gekleurd’.

Deze publicatie bouwt hierop voort en biedt een overzicht van de belangrijkste inzichten

rond armoede, diversiteit en de mogelijkheden en grenzen van beleidsparticipatie

in basiswerkingen.