De tweede directeur, Bart Van Thielen, over de groei
-
Upload
christine-vanhooteghem -
Category
Documents
-
view
216 -
download
1
description
Transcript of De tweede directeur, Bart Van Thielen, over de groei
De tweede directeur: Bart Van Thielen (1985-‐2009)
VAN TWIJG NAAR VOLLE WASDOM
Na een periode van constante groei werd het CLT bij het begin van de jaren tachtig geconfronteerd met een aantal problemen. Sommige waren luxeproblemen, het gevolg van het grote succes van de leergangen, andere waren onvoorzien en zorgden dus voor de nodige verrassingen. Een succesverhaal Een eerste probleem was de spectaculaire toename van het aantal cursisten, een fenomeen dat plots explosief uit de hoek kwam. In acht jaar tijd was het
cursistenaantal verdubbeld tot 1500, maar de volgende vijftien jaar zou dat aantal nog eens verdrievoudigen tot meer dan 4500. Reeds vóór de officiële oprichting van het centrum als school voor sociale promotie werd daarom gebruik gemaakt van een numerus clausus. Wie eerst komt eerst maalt. Resultaat was dat er altijd al wachtlijsten waren en heel wat kandidaat cursisten niet aan hun trekken kwamen. Vooral de avondcursussen stonden onder druk. Nu was de vraag echter van die aard dat niet alleen tientallen kandidaten stonden te drummen voor één enkele avondgroep, maar dat bovendien de andere groepen in dag-‐, vooravond-‐ en zaterdagonderwijs met gelijkaardige problemen te kampen hadden. Uitbreiding van het aanbod drong zich op. Uitbreiding van het aanbod impliceert automatisch uitbreiding van het personeelsbestand en van de infrastructuur. Op zich was het eerste niet onoverkomelijk. Het aanbod van pas afgestudeerde leraren was zeer groot. Keuze te over dus, maar zo eenvoudig was het niet. Kwalitatief hoogstaand onderwijs veronderstelt ervaren, onderlegde leraars en leraressen. Daarom werd van bij de oprichting van het CLT geopteerd voor de inschakeling van personeelsleden die zorgvuldig werden geselecteerd op basis van hun ervaring en een stevige reputatie als leraar. Dat waren hoofdzakelijk ‘cumulards’. Ze deden het werk aan het CLT in bijambt. En precies nu besliste de minister van onderwijs om de cumul af te schaffen. Zo wilde hij de boomende nieuwe generatie leerkrachten meer kansen bieden op de arbeidsmarkt. Het was voortaan niet meer mogelijk om meer les te geven dan een voltijdse betrekking. En wie verworven rechten had werd financieel sterk ontmoedigd om nog langer bij te klussen. De leegloop was zeer groot en de instroom van onervaren pas afgestudeerde leerkrachten idem dito. Om dit probleem aan te pakken werd vanaf 1986 een vorm van in servicebegeleiding geïntroduceerd. In servicebegeleiding In servicebegeleiding of ‘peer coaching’ is nu een ruim verspreid gegeven. Toen was het nagenoeg onbestaand. In samenwerking met de kleine groep ervaren personeelsleden die gebleven waren, werd een intensief inloopprogramma uitgewerkt waarbij nieuwkomers gedurende de eerste twee jaar van hun verblijf aan het CLT intensief werden begeleid door een ervaren collega van een andere taalgroep. Hierdoor kwam het zwaartepunt op taaldidactiek te liggen en niet op de specifieke vakdidactiek en vakinhoud. Om ook die laatste te ondersteunen werd de begeleiding uitgebreid met een uitvoerig hospiteerluik. In het bijzijn van de mentor werden op gerichte wijze lessen bijgewoond bij en nadien besproken met vakcollega’s van de nieuweling. Dit systeem werd in de loop der jaren en in onderlinge samenwerking met alle betrokkenen voortdurend geëvalueerd en verfijnd en loopt tot op vandaag verder door.
Team teaching De druk op de infrastructuur had als eerste gevolg dat werd gewerkt met klassen van maximaal veertig cursisten. Veertig was immers de maximum capaciteit van een talenpracticum, in latere uitvoeringen gereduceerd tot vijfendertig en tot dertig. Die aantallen stonden uiteraard haaks op de didactische aanpak. Vooral interactie en spreekvaardigheid bleken moeilijk te realiseren in grote groepen. Om hieraan te verhelpen en om andere specifieke noden van heterogene groepen op te vangen werd de ‘team teaching’ ingevoerd. Team teaching is een werkvorm waarbij een groep gedurende één derde van de leertijd wordt ontdubbeld. Een extra leerkracht neemt dan de helft van de groep van de titularis over. De activiteiten per groep kunnen zeer uiteenlopend zijn. Ze worden aangepast in onderling overleg tussen de beide vakcollega’s en in functie van de noden van het ogenblik en van de respectieve cursisten. Conversatieoefeningen nemen echter een belangrijke plaats in. Een eigen huis
Team teaching kan dan al een adequaat didactisch antwoord bieden op een specifieke leernood, het lost de druk op de infrastructuur niet op, wel integendeel. En wie zegt infrastructuur zegt niet alleen voldoende leslokalen, maar vooral voldoende geschikte lokalen, aangepast aan de functie die ze hebben in het steeds groeiende en dus complexere raderwerk van taken en specialisaties. De KU Leuven beschikte zelf niet over die infrastructuur en kon, omwille van haar specificiteit en eigen prioriteiten, geen garantie bieden op beterschap in de nabije toekomst.
Een uitbreiding naar het volwassenenonderwijs van de mogelijkheid tot gesubsidieerde scholenbouw bracht de oplossing. De universiteit stelde het vroegere Fysiologiegebouw ter beschikking, een afgeschreven en totaal ongeschikt gebouw dat echter geleidelijk aan terug in dienst was genomen om de hoogste nood aan lokalen te lenigen. De vernieuwbouw werd voltooid in 1995: een eigen gebouw, een volwaardige infrastructuur met lokalen en talenpractica ingericht ten behoeve van een modern communicatief talenonderricht. Communicatief talenonderricht Een communicatieve aanpak van het talenonderricht stelt communicatie in de doeltaal centraal. Taal kan je bestuderen als een studieobject, maar de essentie van taal is en blijft communicatie. Geen taal zonder communicatie. In theorie is die aanpak een correctie op het baanbrekende werk van Chomsky over de universele aangeboren grammatica die alle menselijke wezens gemeenschappelijk hebben en daarvan afgeleid de notie van de ‘linguistic competence of the ideal native speaker’. Ieder van ons heeft een ‘spontane’ kennis van zijn eigen taal, deels aangeboren, deels al doende verworven in een eigen talig milieu. De communicatieve aanpak plaatst de doeltaal die men wil verwerven centraal als doel en als middel om dat doel te bereiken. Daarom wordt van bij het prille begin in de doeltaal gewerkt, met authentiek materiaal. De cursist ondergaat niet, maar neemt actief deel aan het proces van taalverwerving. Zijn of haar informatie is essentieel voor de ontwikkeling van het lesgebeuren. Dit heeft zo zijn consequenties. Kennis van de taal is niet meer het ultieme paradigma, maar wel het gebruik van die taal. Kennis is niet onbelangrijk, maar ze is ondersteunend en slechts relevant in functie van de specifieke taalnoden van het individu in een specifieke situatie. Het is dus
noodzakelijk om het taalniveau en de vorderingen van de cursist te evalueren vanuit de verworven vaardigheden. Hoe communiceert hij of zij in de doeltaal? Wat kan hij of zij doen met de nieuw verworven taal? Onderdompeling is daarbij een essentieel gegeven. Op het beginniveau staat de luistervaardigheid centraal: de leerder wordt zoveel mogelijk geconfronteerd met de doeltaal in een normale context, precies zoals een baby die dag aan dag in het eigen leefmilieu wordt ondergedompeld in een taalbad. De immersieklassen die vandaag de dag her en der in het Vlaamse onderwijslandschap opduiken zijn een ontwikkeling van die aanpak (CLIL = Content and Language Integrated Learning): het gebruik van vreemde talen voor het onderwijs van specifieke vakken in plaats van de moedertaal (of gangbare onderwijstaal). De communicatieve aanpak staat centraal in de CLT-‐aanpak, maar wordt aangevuld met methoden en technieken die hun deugdelijkheid hebben bewezen, dit om de lacunes op te vangen die ontstaan door de specifieke context. Een lesavond per week is natuurlijk onvoldoende om een permanente onderdompeling te verzekeren. Bovendien heeft ieder individu een eigen leerstijl. Redenen te over dus om te blijven sleutelen aan het eigen onderwijs. Het Europees referentiekader Hoe meet je taal? Welke toetssteen, welk meetinstrument gebruiken? Jarenlang bleek dit een niet eenvoudige zaak. En de inschatting van wat elementaire, praktische of gevorderde kennis inhield, was erg vaag en fluctuerend. Omdat het voor de Europese burger van essentieel belang is om binnen (en buiten) Europa goed te functioneren en correct te communiceren, was het noodzakelijk dat beleidvoerders en specialisten onderwijs over een instrument konden beschikken dat hun toeliet de respectieve taalniveaus exact te bepalen, maar ook het onderwijs en de evaluatie op elkaar af te stemmen. Een eerste stap was de invoering van een drempelniveau (le niveau seuil, the threshold level), het niveau van beperkte talige zelfstandigheid dat een individu toelaat om in beperkte mate, maar wel volledig zelfstandig, in de doeltaal te functioneren in het bewuste taalgebied. De echte doorbraak kwam er toen in de schoot van de Raad van Europa het Europees referentiekader werd ontwikkeld: ‘the Common European Framework of Reference for Languages: Learning, Teaching, Assessment. Niet alleen werden alle niveaus van taal duidelijk gedefinieerd, maar voor alle vaardigheden werden per niveau descriptoren ontwikkeld die zo nauwkeurig mogelijk beschrijven wat van de leerder of spreker van een taal wordt verwacht, onafgezien of het nu gaat over een native speaker of niet. De implementatie van dit referentiekader werd een belangrijk project dat binnen het CLT voor een belangrijke omwenteling zorgde. Verdere professionalisering Dit project en de andere nieuwe uitdagingen die zich aandienden maakten de nood duidelijk aan een gepaste omkadering en sturing. Gerda Mispelter (didactiek) en Christine Vanhooteghem (nieuwe media) werden in nauwe samenwerking met de directie de drijvende krachten achter een verdere professionalisering. Op basis van het Europees referentiekader werden eigen leerplannen ontwikkeld voor elk van de aangeboden talen. Die leerplannen werden aangevuld met aangepaste lijsten noties (woordenschat) en functies (grammatica) in de doeltaal. Zo werd het mogelijk om de descriptoren per niveau en per vaardigheid om te zetten in taal. Dit proces stelde het lesgevend corps in staat om van binnen uit vertrouwd te worden met het referentiekader en was een belangrijk hulpmiddel voor het ontwikkelen van een eigen evaluatieapparaat en aangepaste syllabi.
Die nieuwe toetsen en syllabi werden ondersteund door de nieuwe media. Interactieve oefeningen online werden uitgewerkt ter ondersteuning van de bestaande syllabi. Een performant softwarepakket werd ontwikkeld dat de aanmaak van die oefeningen niet alleen vergemakkelijkte, maar vooral de mogelijkheid bood en biedt om origineel en echt communicatief materiaal ter beschikking te stellen. Eigen plaatsingstoetsen werden elektronisch aangeboden en in het verlengde van die ontwikkelingen werden uiteindelijk en tot eenieders voldoening de hele administratie en de vroeger toch wel omslachtige inschrijvingsprocedure geautomatiseerd. Gecombineerd onderwijs De quasi onbeperkte mogelijkheden van het internet leidden bijna vanzelf naar de idee van het afstandsonderwijs, maar niet in zijn extreme vorm. Een taal leer je niet enkel van op afstand, maar ook in contact. Interactie, en vooral mondelinge communicatie maken noodzakelijk deel uit van het taalverwervingsproces. Om de voordelen van beide leervormen te combineren werd het gecombineerd onderwijs ontwikkeld. In eerste instantie was het aanbod beperkt maar het wordt sindsdien geleidelijk verder uitgebreid. Besluit Bij de oprichting van het CLT had de KU Leuven een dubbele bedoeling. In de eerste plaats wilde ze een betaalbaar aanbod aan kwaliteitsvolle taalleergangen buiten het curriculum verzekeren voor de eigen studenten en het universitair personeel, anderzijds wilde ze haar maatschappelijke rol vervullen in de regio en via het talenonderwijs ‘aan sociale promotie doen’. De universiteit is in haar opzet ten volle geslaagd: het aandeel van de universiteitsstudenten aan het CLT is de afgelopen decennia gestegen van 25 tot meer dan 40 procent. Het aandeel van het universiteitspersoneel inclusief doctoraatsstudenten maakt 10 tot 15 procent uit van de cursisten. Het aandeel van cursisten uit de (ruime) regio is rond het jaar 2000 geleidelijk afgenomen, maar stijgt opnieuw fors. Bovendien zijn de klassen een proeve van de samenleving, niet alleen lokaal, maar dankzij de aanwezigheid van cursisten uit een honderdtal landen ook internationaal. Het zijn allemaal vrije burgers, elk met hun eigen geschiedenis, hun eigen cultuur, hun eigen opvattingen. Ze komen alle aan bod. Taal is communicatie. Mensen met elkaar in contact brengen en op een constructieve manier, in dialoog, levenslang en levensbreed laten leren, ook dat is eigen aan het Centrum voor Levende Talen. De kleine twijg van weleer is een forse boom geworden waarin vele vogels hun nest hebben gevonden. Synopsis in English : A shoot growing into a mighty tree Bart Van Thielen (principal 1984 – 2009) relates how the CLT population grew to 4,500 students over a period of 23 years. How students had to queue and a numerous clausus system had to be installed. How the number of courses and languages on offer steadily increased as did the number of new teachers. How CLT was one of the first schools to set up a mentoring system to coach these newcomers. A system of team teaching was introduced to allow more speaking practice in large classes and address other specific needs in heterogeneous groups. In 1995 CLT moved to its present location, with teaching rooms and language labs adapted to the demands of modern communicative language teaching. He moves on to the didactic principles CLT adheres to such as the importance of using the target language right from the beginning, the use of authentic materials and the fact that knowledge is important in the language learning process but only to the extent that it contributes to skill.
He describes how the publication of the Common European framework for languages prompted the development of the CLT curricula and evaluation criteria and how the arrival of the internet has created many student-‐friendly opportunities such as online placement tests and registration facilities , interactive exercise and blended learning courses . CLT, with its students from various backgrounds is a microcosm of society at large. Language builds bridges between people. CLT fosters dialogue between them and lifelong learning.
De eerste directeur, Urbaan Vanermen, over het ontstaan
EN TOEN SCHOOT PLOTS EEN NIEUWE, ‘LEVENDE TALEN’-‐SCHEUT UIT …
In 1973 werd het Centrum voor Levende Talen vzw (CLT) afgesplitst van het interfacultair Instituut voor Levende Talen (ILT °1965) dat nadien o.l.v. prof. L.K. Engels verder zou blijven instaan voor enerzijds de gespecialiseerde taalcursussen in de faculteitsprogramma’s buiten de faculteit Wijsbegeerte en Letteren en anderzijds voor Nederlandse Taalbeheersing en Nederlands voor Anderstaligen.
Die afsplitsing was noodzakelijk geworden wegens de forse aangroei van het aantal ‘vrije studenten’ – d.w.z. niet-‐universiteitsstudenten – in het ILT en omwille van het feit dat volgens de in 1971 gestemde wet Claes-‐Hurez daarvoor geen universiteitstoelagen meer konden ontvangen worden. Rector P. De Somer steunde voluit dit initiatief. Door de ruimdenkendheid van de toenmalige minister van Nationale Opvoeding, Herman Decroo, werd de oprichting van het CLT mogelijk en werden vervolgens in de periode 1974-‐78 de eerste tien taalleergangen ministerieel erkend en gesubsidieerd.
Het toenmalige klimaat van ‘democratisering van het onderwijs’ en het feit dat de Leuvense universiteit zich mee garant stelde voor de ruimtelijke en materiële uitrusting en de kwaliteit van de praktisch gerichte CLT-‐taalleergangen maakten die uitzonderlijke en gunstige ministeriële beslissing haalbaar in het kader van het Onderwijs voor Sociale Promotie!
Omwille van dat alles kon het CLT in zijn oprichtingsjaar reeds van start gaan met 715 studenten en bleef er aanvankelijk een zeer nauwe bestuurlijke, logistiek-‐didactische, administratieve en organisatorische band bestaan met het ILT. In die beginperiode sprak men dan ook in Leuven en omstreken over ‘studeren aan Levende Talen’ want niet zovelen kenden binnen en buiten de universiteit het precieze verschil tussen ILT en CLT, maar feit is dat het CLT vanaf het begin een van de grootste, beste en meest dynamische studiecentra voor taalverwerving van het land werd en nog steeds is …
Urbaan Vanermen, directeur CLT 1973-‐84
Synopsis in English: CLT’s first principal (1973-‐84) , Urbaan Vanermen, relates how CLT was founded as an offshoot of ILT when the latter could no longer meet the demands of an increasing number of non-‐university students. In its first year CLT recorded 715 students and between 1974 and 1978 trainings in 10 foreign languages were recognized by the government and received funding. The university contributed towards the provision of teaching space and equipment and the close cooperation between CLT and the Alma Mater resulted in high quality practical language courses.