DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake...

121
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2008 – 2009 DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ OVERHEIDSOPDRACHTEN Masterproef van de opleiding ‘Master in de Rechten’ Ingediend door Evelien Asselman Studentennr.: 20043220 Major: Nationaal en Internationaal Recht Promotor: Prof. Dr. S. Lust Commissaris: Prof. Dr. P. Taelman

Transcript of DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake...

Page 1: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2008 – 2009

DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ

OVERHEIDSOPDRACHTEN

Masterproef van de opleiding

‘Master in de Rechten’

Ingediend door

Evelien Asselman

Studentennr.: 20043220

Major: Nationaal en Internationaal Recht

Promotor: Prof. Dr. S. Lust

Commissaris: Prof. Dr. P. Taelman

Page 2: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

2

Voorwoord

De keuze om over dit onderwerp mijn masterproef te schrijven maakte ik op aanraden van

Prof. Dr. S. Lust. De rechtsbescherming in het algemeen is een problematiek die mij enorm

aanspreekt. In welke mate is de burger heden ten dage beschermd tegen de overheid? En in

welke mate leidt een vordering voor de rechter tot herstel van de door de benadeelde geleden

schade?

Ook de problematiek van het overheidsopdrachtencontentieux sprak mij aan omwille van de

complexiteit en de moeilijke doorzichtigheid van de procedures. Daarenboven komt nog het

feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de

Raad van State, als op het niveau van de burgerlijke rechtbanken afspeelt.

De combinatie van de rechtsbescherming tegen de overheid en het

overheidsopdrachtencontentieux, gaf mij voldoende stof om over na te denken en was vormde

voor mij een hele uitdaging.

Doorheen het hele proces van onderzoek en schrijven, kon ik steeds rekenen op de hulp en de

ondersteuning van mijn promotor Prof. Dr. S. Lust, aan wie dan ook mijn oprechte dank.

Verder wens ik ook elke lezer van dit werkstuk te bedanken, opdat hij of zij de tijd neemt om

zich te verdiepen in wat volgt.

Page 3: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

3

Afkortingenlijst

Overheidsopdrachtenwet 1993 Wet van 24 december 1993 betreffende de

overheidsopdrachten en sommige opdrachten

voor aanneming van werken, leveringen en

diensten.

Overheidsopdrachtenwet 2006 Wet 15 juni 2006 betreffende de

overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten

voor werken, leveringen en diensten.

Standstillwet 2006 Wet 16 juni 2006 betreffende de gunning,

informatie aan kandidaten en inschrijvers en

wachttermijn inzake overheidsopdrachten en

bepaalde opdrachten voor werken, leveringen

en diensten.

De in dit werk gehanteerde afkortingen en verwijzingen, zijn deze zoals voorgeschreven door

de Interuniversitaire Commissie Verwijzingen en Afkortingen in de uitgave “Juridische

verwijzingen en afkortingen”, editie 2008.

Page 4: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

4

Inhoudstafel

Voorwoord ................................................................................................................................. 2

Afkortingenlijst .......................................................................................................................... 3

Inhoudstafel ................................................................................................................................ 4

Inleiding ..................................................................................................................................... 8

Hoofdstuk 1. Wetgeving ...................................................................................................... 9

Afdeling I. Europese regelgeving ................................................................................... 9

Afdeling II. Belgische regelgeving ................................................................................ 10

Hoofdstuk 2. Raad van State.............................................................................................. 11

Afdeling I. Bevoegdheid............................................................................................... 11

§ 1. Administratieve overheidshandeling.................................................................... 11

a) Bestuurshandelingen ............................................................................................ 11

(1) Eenzijdige administratieve rechtshandeling................................................. 12

(2) Uitvoerbare administratieve rechtshandeling............................................... 12

(3) Impliciete weigeringsbeslissing ...................................................................13

(4) Na uitputting van de georganiseerde beroepen ............................................ 17

b) Uitgaande van de onderscheiden administratieve overheden............................... 19

(1) Organieke criteria ......................................................................................... 20

(2) Functionele criteria....................................................................................... 20

(3) Evolutie van het begrip administratieve overheid........................................ 20

(a) Inzake niet-organieke overheden.............................................................. 20

(b) Inzake organieke overheden..................................................................... 23

(4) De cassatiearresten van 6 september 2002................................................... 25

(5) Organen van de wetgevende of van de rechterlijke macht........................... 26

(6) Begrip administratieve overheid inzake overheidsopdrachten..................... 29

c) Niet aanvechtbare administratieve rechtshandelingen ......................................... 31

(1) Regeringsdaden ............................................................................................ 31

(2) Materiële handelingen .................................................................................. 31

§ 2. Griefhoudend........................................................................................................ 32

a) Voorbereidende handeling ................................................................................... 32

b) Inlichtingen en mededelingen .............................................................................. 34

c) Verwittigingen...................................................................................................... 34

Page 5: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

5

d) Beslissingen die goedkeuring of machtiging vereisen ......................................... 34

e) Voorlopige maatregelen ....................................................................................... 35

f) Bevestigende besluiten......................................................................................... 36

g) Maatregelen van inwendige orde, van intern bestuur of van interne organisatie. 37

h) Ordemaatregelen .................................................................................................. 38

i) Omzendbrieven .................................................................................................... 39

j) Complexe handeling............................................................................................. 41

(1) Begrip ........................................................................................................... 41

(2) Inzake overheidsopdrachten......................................................................... 43

(a) Nederlandstalige kamers van de Raad van State...................................... 44

(b) Franstalige kamers van de Raad van State ............................................... 45

(c) Europese dimensie.................................................................................... 46

(d) Algemene Vergadering van de Raad van State........................................ 47

(e) Besluit....................................................................................................... 48

Afdeling II. Belang......................................................................................................... 49

Afdeling III. Situatie voor de invoering van artikel 21bis Overheidsopdrachtenwet 1993

50

Afdeling IV. Vordering tot schorsing.............................................................................. 51

§ 1. Algemeen ............................................................................................................. 51

§ 2. Ingeval het schorsingsarrest wordt geveld na de sluiting van het contract .......... 53

a) Voor de invoering van artikel 21bis in de Overheidsopdrachtenwet 1993 .......... 53

b) De invoering van artikel 21bis in de Overheidsopdrachtenwet 1993 .................. 55

c) Toekomstig recht: Standstillwet 2006.................................................................. 56

§ 3. Ernstige middelen................................................................................................. 57

§ 4. Moeilijk te herstellen ernstig nadeel .................................................................... 57

a) Persoonlijk karakter.............................................................................................. 58

b) Moeilijk te herstellen nadeel ................................................................................ 59

c) Financieel nadeel.................................................................................................. 60

d) Invloed van de invoering van artikel 21bis Overheidsopdrachtenwet 1993 ........ 60

e) Toekomstig recht: Standstillwet 2006.................................................................. 62

§ 5. Uiterst dringende noodzakelijkheid ..................................................................... 63

a) Algemeen ............................................................................................................. 63

b) Invloed van de invoering van artikel 21bis Overheidsopdrachtenwet 1993 ........ 64

c) Toekomstig recht: Standstillwet 2006.................................................................. 67

Page 6: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

6

Afdeling V. Annulatieberoep ......................................................................................... 68

§ 1. Algemeen ............................................................................................................. 68

Hoofdstuk 3. Gewone rechtbanken .................................................................................... 70

Afdeling I. Bevoegdheid............................................................................................... 70

Afdeling II. Toelaatbaarheidsvereisten .......................................................................... 70

§ 1. Bekwaamheid en rechtspersoonlijkheid............................................................... 70

a) Algemeen ............................................................................................................. 70

§ 2. Belang................................................................................................................... 72

a) Algemeen ............................................................................................................. 72

b) Tijdstip van de beoordeling.................................................................................. 72

c) Vereisten............................................................................................................... 73

§ 3. Hoedanigheid ....................................................................................................... 73

Afdeling III. Inzake overheidsopdrachten....................................................................... 74

§ 1. Aansprakelijkheid van de overheid ...................................................................... 74

a) Algemeen ............................................................................................................. 74

b) Fout....................................................................................................................... 74

(1) Begrip ........................................................................................................... 74

(2) Onwettigheid ................................................................................................ 75

(a) Wettelijke bepalingen en voorschriften.................................................... 75

(b) Beginselen van behoorlijk bestuur ........................................................... 76

(3) Arresten van de Raad van State....................................................................77

(a) Vernietigingsarrest van de Raad van State............................................... 78

(b) Verwerpingsarrest van de Raad van State................................................ 79

c) Schade .................................................................................................................. 81

(1) Algemeen ..................................................................................................... 81

(2) Verlies van een kans..................................................................................... 81

(3) Aanbestedingen ............................................................................................ 82

(4) Offerteaanvragen.......................................................................................... 84

(5) Onderhandelingsprocedures .........................................................................85

(6) Schadebeperkingsplicht................................................................................ 85

d) Oorzakelijk verband ............................................................................................. 86

(1) Algemeen ..................................................................................................... 86

(2) Verlies van een kans..................................................................................... 86

(3) Aanbestedingen ............................................................................................ 87

Page 7: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

7

(4) Offerteaanvragen.......................................................................................... 88

(5) Onregelmatige offerte .................................................................................. 89

e) Schadeloosstelling................................................................................................ 90

(1) Algemeen ..................................................................................................... 90

(2) Herstel in natura ........................................................................................... 90

(3) Herstel bij equivalent ................................................................................... 91

(a) Algemeen ................................................................................................. 91

(b) Bijzondere regeling inzake aanbestedingen ............................................. 93

§ 2. Vordering van voorlopige maatregelen in kort geding ........................................ 95

a) Raad van State versus burgerlijke rechter ............................................................ 95

b) Werkelijk en rechtstreeks voorwerp..................................................................... 96

§ 3. Vordering tot nietigheid van het contract............................................................. 97

a) Algemeen ............................................................................................................. 97

b) Absolute en relatieve nietigheden ........................................................................ 97

c) Toestemming........................................................................................................ 98

d) Voorwerp.............................................................................................................. 98

e) Oorzaak ................................................................................................................ 99

f) In de praktijk ...................................................................................................... 100

§ 4. Invloed van artikel 21bis .................................................................................... 101

Hoofdstuk 4. Conclusie.................................................................................................... 103

Hoofdstuk 5. Bibliografie................................................................................................. 106

Afdeling I. Wetgeving ................................................................................................ 106

§ 1. Internationale regelgeving.................................................................................. 106

§ 2. Europese regelgeving ......................................................................................... 106

§ 3. Belgische regelgeving ........................................................................................ 107

§ 4. Voorbereidende documenten.............................................................................. 108

Afdeling II. Rechtspraak .............................................................................................. 109

Afdeling III. Rechtsleer ................................................................................................. 116

§ 1. Boeken................................................................................................................ 116

§ 2. Bijdragen in tijdschriften.................................................................................... 118

Page 8: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

8

Inleiding

Deze masterproef heeft tot doel een overzicht te geven van de rechtsbescherming van de

burger tegen de overheid in het overheidsopdrachtencontentieux. Hiertoe zal vooreerst

worden stilgestaan bij de toepasselijke regelgeving inzake overheidsopdrachten. Meer bepaald

zal worden nagegaan welke invloed de Europese regelgeving op de Belgische regelgeving

heeft gehad.

Vervolgens zullen de beroepsmogelijkheden voor de Raad van State worden onderzocht. Dit

vereist eerst en vooral een grondig onderzoek van de bevoegdheid van de Raad van State,

waarbij voornamelijk de evoluties van het begrip ‘administratieve overheid’ en het concept

‘complexe administratieve rechtshandeling’ een belangrijke rol zullen uitmaken. Hierna zal

worden dan worden ingegaan op de situatie voor de invoering van artikel 21bis in de

Overheidsopdrachtenwet 1993, alvorens de vordering tot schorsing en het annulatieberoep bij

de Raad van State te onderzoeken. Systematisch zullen de voorwaarden voor deze twee

vordering worden onderzocht, alsook de invloed van de invoering van artikel 21bis

Overheidsopdrachtenwet 1993 op deze voorwaarden.

Een derde luik zal bestaan in het onderzoek van de beroepsmogelijkheden voor de burgerlijke

rechtbanken, meer specifiek zullen de drie mogelijke vorderingen worden besproken. De

eerste vordering die hierbij aan bod zal komen is de vordering tot schadeloosstelling. De drie

componenten, fout, schade en oorzakelijk verband, zullen worden onderzocht in het licht van

de mogelijke gunningsprocedures inzake overheidsopdrachten. Met betrekking tot de vereiste

van een fout, zal de invloed van de vernietigings- en verwerpingsarresten van de Raad van

State een belangrijke plaats innemen. Voor wat betreft de vereiste van schade, zal de theorie

van het verlies van een kans van belang zijn, dit gezien in het licht van de verschillende

mogelijke gunningsprocedures. Tenslotte zullen de mogelijke vormen van schadeloosstelling

worden besproken.

De tweede vordering die zal worden uiteengezet is de vordering van voorlopige maatregelen

in kort geding, meer bepaald zal hier de invloed van het kort geding voor de Raad van State

op het burgerlijke kort geding worden nagegaan.

Tenslotte zal ook de mogelijkheid tot nietigverklaring van het contract voor de burgerlijke

rechter worden onderzocht. Om vervolgens door middel van een conclusie een algemene

overzicht te geven van de rechtsbescherming tegen de overheid bij overheidsopdrachten.

Page 9: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

9

Hoofdstuk 1. Wetgeving

Afdeling I. Europese regelgeving

1. Sinds 2004 gelden twee nieuwe aanbestedingsrichtlijnen: de richtlijn 2004/18/EG voor

leveringen, diensten en werken1 en de richtlijn 2004/17/EG voor de nutssectoren water- en

energievoorziening, vervoer en postdiensten2.

De rechtsbescherming bij overheidsopdrachten wordt op Europees vlak geregeld in twee

richtlijnen. Enerzijds de rechtsbeschermingsrichtlijn 86/665/EEG voor aanbestedingen in de

klassieke sectoren3, en anderzijds de rechtsbeschermingsrichtlijn 92/13/EEG voor

aanbestedingen in de nutssectoren4. Deze rechtsbeschermingsrichtlijnen hebben tot doel de

daadwerkelijke toepassing van de aanbestedingsrichtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG te

garanderen.

Op 11 december 2007 werden voornoemde rechtsbeschermingsrichtlijnen gewijzigd door de

richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad5. Deze wijziging kwam er

omdat de in de Rechtsbeschermingsrichtlijnen bestaande mechanismen niet voldoende waren

ter verzekering van een effectieve en voldoende rechtsbescherming.

1 Richtl. Eur. Parl. en Raad E.G. nr. 2004/18, 31 maart 2004, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, Pb.L. 30 april 2004, 134. (hierna verkort ‘Richtlijn 2004/18/EG’) 2 Richtl. Eur. Parl. en Raad E.G. nr. 2004/17, 31 maart 2004, houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten, Pb.L. 30 april 2004, 134. (hierna verkort ‘Richtlijn 2004/17/EG’) 3 Richtl. Raad E.G. nr. 86/665, 21 december 1989, houdende de coördinatie van de wettelijke en de bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, Pb.L. 30 december 1989, 395. (hierna verkort ‘Rechtsbeschermingsrichtlijn 86/665/EEG’) 4 Richtl. Raad E.G. nr. 92/13, 25 februari 1992, tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie, Pb.L. 23 maart 1992, 76. (hierna verkort ‘Rechtsbeschermingsrichtlijn 92/13/EEG’) 5 Richtl. Eur. Parl. en Raad E.G. nr. 2007/66, 11 december 2007, tot wijziging van de Richtl. Raad E.G. nr. 89/665 en Richtl. Raad E.G. nr. 92/13 met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten, Pb.L. 20 december 2007, 335. (hierna verkort ‘Richtlijn 2007/66/EG’)

Page 10: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

10

Afdeling II. Belgische regelgeving

2. De Europese richtlijnen 2004/17 en 2004/18 werden door de Belgische wetgever omgezet

in twee nieuwe wetten, namelijk de wetten van 15 juni 20066 en 16 juni 20067.

Dit nieuw wettelijk kader is echter, op een paar artikelen na, nog niet in werking getreden.

Om toch de dwingende bepalingen van de richtlijnen 2004/17 en 2004/18 in te voeren in de

Belgische wetgeving, en aldus een veroordeling door het Europees Hof van Justitie te

vermijden, werd het KB van 23 november 20078 uitgevaardigd. Hierdoor werden de

dwingende bepalingen van de voormelde richtlijnen ingevoerd in de overheidsopdrachtenwet

van 1993 en in de bijhorende KB’s van 8 januari 19969 en 10 januari 199610.

Het KB van 23 november 2007 handelt echter hoofdzakelijk over procedurele voorschriften

en voorwaarden met betrekking tot overheidsopdrachten, het bevat dus niet direct nieuwe

instrumenten op het vlak van de rechtsbescherming.

3. De Overheidsopdrachtenwet 1993 diende in overeenstemming te worden gebracht met art.

2 van de Europese Rechtsbeschermingsrichtlijnen. Dit gebeurde door de invoering van een

artikel 21bis in de Overheidsopdrachtenwet 199311.

In laatstgenoemd artikel werd onder meer voorzien dat de aanbestedende overheid bij

overheidsopdrachten die de Europese drempels bereiken, een wettelijke wachttermijn van

minimum 10 dagen dient toe te kennen aan de kandidaten en inschrijvers. Gedurende deze

termijn mag niet worden overgegaan tot kennisgeving van de gunningbeslissing aan de

begunstigde van de opdracht. Ten gevolge van een wetswijziging werd de wachttermijn in

2008 op 15 dagen gebracht12.

6 Wet 15 juni 2006 betreffende overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten, B.S. 15 februari 2007, 7355. 7 Wet 16 juni 2006 betreffende de gunning, informatie aan kandidaten en inschrijvers en wachttermijn inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten, BS 15 februari 2007, 7388. 8 KB 23 november 2007 tot wijziging van de Wet 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en van sommige koninklijke besluiten tot uitvoering van deze wet, BS 7 december 2007 (ed.1), 60 372. 9 KB 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken, B.S. 26 januari 1996, 1523. 10 KB 10 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten, B.S. 26 januari 1996, 1644. 11 Art. 302 Programmawet 9 juli 2004,BS 15 juli 2004 (ed.2), 55 631. 12 Art. 3 Wet 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen, BS 16 juni 2008, 30 562.

Page 11: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

11

Hoofdstuk 2. Raad van State

Afdeling I. Bevoegdheid

§ 1. Administratieve overheidshandeling

4. De bevoegdheid van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt bepaald

in artikel 14, §1 van de R.v.St.-Wet13:

“De afdeling doet uitspraak, bij wijze van arresten, over de beroepen tot nietigverklaring

wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven

vormen, overschrijding of afwending van macht, ingesteld tegen de akten en reglementen:

1° van de onderscheiden administratieve overheden;

2° van de wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de

ombudsmannen ingesteld bij deze assemblees, van het Rekenhof en van het

Arbitragehof, van de Raad van State en de administratieve rechtscolleges evenals van

organen van de rechterlijke macht en van de Hoge Raad voor de Justitie met

betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel.

Artikel 159 van de Grondwet is eveneens van toepassing op de in 2° bedoelde akten en

reglementen.”

a) Bestuurshandelingen

5. Een eerste element bij het bepalen van de bevoegdheid van de Raad van State in het kader

van het annulatiecontentieux, is dat het moet gaan om “akten en reglementen van de

onderscheiden administratieve overheden”. Hiermee worden administratieve

rechtshandelingen van individuele of reglementaire aard bedoeld.

6. De Raad van State bepaalt zelf dat onder een rechtshandeling in de zin van artikel 14, §1

van de R.v.St.-Wet dient te worden verstaan: “een handeling waarbij wordt beoogd

rechtsgevolgen te doen ontstaan of te beletten dat zij tot stand komen, m.a.w. waarbij wordt

beoogd wijzigingen aan te brengen in een bestaande rechtsregel of rechtstoestand dan wel

zodanige wijziging te beletten; dat om ontvankelijk te zijn het beroep een handeling tot

voorwerp moet hebben die zelf rechtsgevolgen sorteert en die onmiddellijk en rechtstreeks

nadeel berokkent aan de verzoekende partij;”14

13 Artikel 14, §1 Gecoördineerde wetten op de Raad van State. 14 RvS 17 december 2004, nr. 138.587, NV Alubis, http://www.raadvst-consetat.be.

Page 12: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

12

Kenmerkend voor een administratieve rechtshandeling is dus dat het een eenzijdig

verbindende rechtshandeling is, die bovendien onmiddellijk uitvoerbaar is en wordt verricht

door een administratief orgaan.15

(1) Eenzijdige administratieve rechtshandeling

7. Het eenzijdig karakter van de bestuurshandeling is van essentieel belang voor het bepalen

van de bevoegdheid van de Raad van State. Immers, van zodra er sprake is van een

wederkerige rechtshandeling, dient conform artikel 144 en 145 G.W. een beroep te worden

gedaan op de burgerlijke rechter en is de Raad van State niet langer bevoegd.16

8. In dit kader dient gewezen te worden op de theorie van de ‘actes détachables’ of de

afsplitsbare rechtshandelingen. Hier worden de administratieve rechtshandelingen die het

contract voorafgaan of erop volgen, onderscheiden van het eigenlijke contract17. Deze

administratieve handelingen maken deel uit van de gehele verrichting die het sluiten, de

voortzetting of de beëindiging van het contract uitmaakt, maar tegelijkertijd worden zij geacht

ervan afsplitsbaar te zijn18. Ten gevolge van deze theorie kunnen voornoemde administratieve

rechtshandelingen wel aangevochten worden in het raam van een annulatieberoep bij de Raad

van State.

In het licht van de procedure inzake overheidsopdrachten, dient derhalve een duidelijk

onderscheid te worden gemaakt tussen de verschillende handelingen in de procedure.

(2) Uitvoerbare administratieve rechtshandeling

9. In het arrest CAIRONI van 15 december 2005 omschrijft de Raad van State het begrip

uitvoerbare administratieve rechtshandeling als “een handeling waarbij wordt beoogd

rechtsgevolgen in het leven te roepen of te beletten dat zij tot stand komen, waarbij met

andere woorden wordt beoogd wijzigingen aan te brengen in een bestaande rechtsregel of

rechtstoestand of een zodanige wijziging te beletten; dat de bestreden beslissing dus uit

zichzelf rechtsgevolgen moet sorteren;”. Bijgevolg is het mogelijk om bestuurshandelingen

15 J. DUJARDIN en J. VANDE LANOTTE, Basisbegrippen Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 17. 16 C. DE KONINCK, Overheidsopdrachtenrecht (klassieke sectoren). Boek 1: Algemene inleiding, Gunning van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2001, 260. 17 D. VAN HEUVEN en F. VAN VOLSEM, Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 56. 18 S. LUST, Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 2000, 186.

Page 13: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

13

die uitvoerbare kracht hebben, aan te vechten door middel van vernietigingsberoep of een

beroep tot schorsing bij de Raad van State19.

10. De uitvoerbaarheid van een administratieve rechtshandeling dient te worden

onderscheiden van de verbindende kracht van een administratieve rechtshandeling. Een

administratieve rechtshandeling kan worden bestreden van zodra ze genomen en uitvoerbaar

is, het is niet vereist dat zij reeds bindende kracht heeft20. Dit betekent dus dat het feit dat de

rechtseffecten van een administratieve handeling tijdelijk zijn opgeschort, niet wil zeggen dat

de handeling zonder rechtsgevolgen is21 en niet aanvechtbaar is.

(3) Impliciete weigeringsbeslissing

11. Uitgaande van art. 14, § 1 R.v.St. – Wet, is het uitgangspunt voor het instellen van een

annulatieberoep het bestaan van een administratieve rechtshandeling die uitgaat van een

Belgische administratieve overheid. Logischerwijze zou men kunnen concluderen dat bij

ontstentenis van een dergelijke beslissing dan ook geen annulatieberoep bij de Raad van State

mogelijk is.

Tot voor de invoering van de Wet van 3 juni 197122, was de vraag of het langdurig stilzwijgen

van de overheid kon worden beschouwd als een impliciete weigeringsbeslissing, een louter

jurisprudentiële aangelegenheid. De R.v.St. – Wet bevatte immers geen enkele wettelijke

basis op grond waarvan de Raad van State zich ook zou kunnen uitspreken over impliciete

weigeringsbeslissingen. Algemeen kunnen uit de rechtspraak van de Raad van State enkele

criteria worden afgeleid, die de Raad hanteerde om te bepalen of het langdurig stilzwijgen van

de overheid al dan niet kon worden geïnterpreteerd als een impliciete weigeringsbeslissing.

Vooreerst moest de overheid verplicht zijn om te beschikken23, ten tweede diende het te gaan

om een bij die overheid correct ingediende aanvraag24. Bovendien moest het stilzwijgen van

de overheid zowel langdurig25 als omstandig zijn26.

19 RvS 27 februari 1992, nr.38.871, RACE 1992. 20 RvS 8 oktober 1993, nr. 44.404, RACE 1993. 21 RvS 27 februari 1992, nr.38.871, RACE 1992. 22 Wet 3 juni 1971 tot wijziging van de wetten betreffende de Raad van State, BS 19 juni 1971, 7857. 23 RvS 1 april 1952, nr. 1.419, Schaepen; RvS 4 januari 1954, nr. 3.022, Bael; RvS 4 juni 1968, nr. 13.003, Cassiman; RvS 8 oktober 1970, nr. 14.291, Dupont. 24 RvS 23 januari, nr. 5.982, Danguy; RvS 24 februari 1967, nr. 12.270, Albart. 25 RvS 23 januari, nr. 5.982, Danguy; RvS 24 februari 1967, nr. 12.270, Albart. 26 RvS 24 februari 1967, nr. 12.270, Albart; I., OPDEBEEK, Rechtsbescherming tegen het stilzitten van het bestuur, Brugge, Die Keure, 1992, 250 – 251.

Page 14: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

14

12. Met de Wet van 3 juni 1971 werd aan deze jurisprudentiële constructie een wettelijke

basis gegeven. Dit gebeurde door de invoering van het huidige art. 14, §3 en art. 32 R.v.St. –

Wet.

13. Art. 14, §3 R.v.St. – Wet bepaalt het volgende:

“Wanneer een administratieve overheid verplicht is te beschikken en er bij het

verstrijken van een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de haar daartoe door

een belanghebbende betekende aanmaning geen beslissing is getroffen, wordt het

stilzwijgen van de overheid geacht een afwijzende beslissing te zijn waartegen beroep

kan worden ingesteld. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de bijzondere bepalingen

die een andere termijn vaststellen of aan het stilzwijgen van de administratieve

overheid andere gevolgen verbinden.”

De in dit artikel voorziene mogelijkheid tot aanmaning, biedt de bestuurde de mogelijkheid

om de betrokken administratieve overheid te dwingen een beslissing te nemen. Het is immers

zo dat de betrokken administratieve overheid hierdoor verplicht wordt om een uitdrukkelijke

beslissing te nemen, hiertegen kan de bestuurde naderhand eventueel een annulatieberoep bij

de Raad van State indienen. Ingeval de overheid vier maanden na de aanmaning nog steeds

nalaat een uitdrukkelijke beslissing te nemen, wordt de overheid geacht een afwijzende

beslissing te hebben genomen waartegen een annulatieberoep bij de Raad van State

openstaat27.

Belangrijk hierbij is dat, net zoals voor de inwerkingtreding van de Wet van 3 juni 1971, op

de overheid een verplichting moet rusten om een beslissing te nemen, alvorens het stilzitten

van die overheid met een annulatieberoep kan worden bestreden.28 Is dit niet het geval, dan

kan een stilzwijgen van de overheid niet bestreden worden via art. 14 R.v.St. – Wet.

14. De vraag kan gesteld worden of de zonet beschreven regeling inzake impliciete

weigeringsbeslissingen ook kan toegepast worden in het kader van een vordering tot

schorsing bij de Raad van State.

27 A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Kluwer, 2006, 970 – 971. 28 RvS 8 juni 1988, nr. 30.241, Bosmans; RvS 8 juni 1988, nr. 30.242, Dewalque; RvS 8 juni 1988, nr. 30.242, Demesmaecker; RvS Bailly 6 september 1989, nr. 32.981; R.v.St. 20 november 1992, nr. 41.118,Van Aubel; RvS 15 juli 1999, nr. 81.833, Vande Casteele; RvS 18 november 1999, nr. 83.514, Versteegen.

Page 15: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

15

In het verleden was dit niet steeds even duidelijk daar de vroegere versie van artikel 17, §1

R.v.St. – Wet, dit is de grondslag voor de schorsingsbevoegdheid van de Raad van State,

enkel verwees naar artikel 14, 1ste lid R.v.St. – Wet (thans art. 14, §1 R.v.St. – Wet) en niet

naar artikel 14, 2de lid R.v.St. – Wet (thans art. 14, §3 R.v.St. – Wet) dat de impliciete

weigeringsbeslissing vermeldde. Zuiver tekstueel beschouwd zou men dus kunnen stellen dat

de Raad van State niet bevoegd is om fictieve weigeringsbeslissingen te schorsen29.

15. In verschillende arresten oordeelde de Raad van State dat de fictieve weigeringsbeslissing

die voorzien is in artikel 14, 2de lid R.v.St. – Wet, “niets meer inhoudt dan een technische

omschrijving van de "stilzwijgende beslissing" die als zodanig reeds, krachtens het eerste lid

van artikel 14, onder de annulatiebevoegdheid viel”30. Met andere woorden, het 2de lid is

geen uitbreiding van de annulatiebevoegdheid zoals voorzien in het 1ste lid, maar enkel een

verduidelijking van het annulatieberoep voor een bepaalde soort beslissing door het geven van

een technische omschrijving.

16. Echter, in het arrest SERVAIS van 13 januari 2004 oordeelde de Raad van State dat:

“Considérant qu’à s’en tenir aux termes mêmes de l’article 17, § 1er, des lois sur le Conseil

d’Etat, précitées, une demande de suspension ne peut viser qu’un acte ou un règlement d’une

autorité administrative susceptible d’annulation en vertu de l’article 14, § 1er des mêmes lois,

à l’exclusion d’une décision implicite de rejet, acquise dans les conditions prévues par

l’article 14, § 3;”31. Maar, in het geval van een letterlijke lezing van artikel 17, §1 R.v.St. –

Wet kan dit volgens de Raad van State problemen geven op het vlak van het

gelijkheidsbeginsel zoals voorzien in artikel 10 en 11 van de Grondwet. Dit omdat er volgens

de Raad van State “geen reden is om een onderscheid te maken naargelang de vordering tot

schorsing een expliciete of een impliciete weigeringsbeslissing tot voorwerp heeft, en nog

minder, naargelang een impliciete beslissing wel of niet werd verkregen onder de

voorwaarden bepaald in artikel 14, §3 R.v.St. – Wet” 32. Derhalve stelde de Raad van State

hierover ambtshalve een prejudiciële vraag aan het Arbitragehof.

29 S. L., noot onder RvS 13 januari 2004, NJW 2004, afl.87, 1163. 30 RvS 29 maart 1995, nr. 52.580, Ovart, APT 1995, 166; RvS 17 november 1995, nr. 56.258, De Smedt, RW 1995 – 96, 987. 31 RvS 13 januari 2004, nr. 127.040, Servais, NJW 2004, afl. 87, 1162. 32 RvS 13 januari 2004, nr. 127.040, Servais, NJW 2004, afl. 87, 1162.

Page 16: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

16

17. In een antwoord hierop velde het Arbitragehof op 24 november 2004 haar arrest33. Hierin

oordeelde het Hof dat er een schending is van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de

interpretatie volgens dewelke artikel 17, §1 R.v.St. – Wet uitsluit dat de schorsing wordt

bevolen van een impliciet afwijzende beslissing, zoals voorzien in artikel 14, §3 R.v.St. –

Wet. Met andere woorden, de interpretatie die de Raad van State geeft in het arrest SERVAIS is

strijdig met artikel 10 en 11 van de Grondwet.

Volgens het Arbitragehof is de oplossing gelegen in een andere interpretatie van artikel 14, §3

R.v.St. – Wet. Dit artikel kan, aldus het Arbitragehof, “zo worden beschouwd dat het zich

ertoe beperkt de voorwaarden te bepalen voor het beroep dat is gericht tegen het stilzwijgen

van een administratie die verplicht is te beschikken, zodat de impliciete verwerping die uit het

stilzwijgen van de administratie wordt afgeleid, krachtens die bepaling een administratieve

handeling vormt in de zin van artikel 14, § 1, die vatbaar is voor schorsing krachtens artikel

17, § 1.”34 Er kan dus besloten worden dat het Arbitragehof zich aansluit bij de eerder

vermelde rechtspraak van de Raad van State waarbij deze laatste zich wel bevoegd acht voor

het schorsen van impliciete weigeringsbeslissingen.

18. Bij wet van 15 september 200635, wijzigde de wetgever artikel 17, §1 R.v.St. – Wet in

overeenstemming met de door het Arbitragehof gegeven interpretatie. De huidige tekst van

art. 17, §1, 1ste lid R.v.St. – Wet luidt nu als volgt:

“Wanneer een akte of een reglement van een administratieve overheid vatbaar is

voor vernietiging krachtens artikel 14, §§ 1 en 3, kan de Raad van State als enige de

schorsing van de tenuitvoerlegging ervan bevelen.”

De uitdrukkelijke verwijzing naar art. 14, §3 R.v.St. – Wet, heeft m.a.w. tot gevolg dat ook

impliciete weigeringsbeslissing het voorwerp kunnen uitmaken van een vordering tot

schorsing.

19. De Wet van 1971 voerde, naast de eerder vermelde jurisprudentiële constructie van de

impliciete weigeringsbeslissing, ook art. 32 R.v.St. – Wet in, m.n.:

33 Arbitragehof 24 november 2004, nr.191/2004, BS 11 januari 2005, 809. 34 Arbitragehof 24 november 2004, nr.191/2004, http://www.arbitrage.be. 35 Artikel 6, 1°, a Wet 15 september 2006 tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, BS 6 oktober 2006, 53 468.

Page 17: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

17

“Voor het instellen van een beroep tot nietigverklaring van een impliciet afwijzende

beslissing gaat de verjaringstermijn in daags na het verstrijken van de in

artikel 14, § 3, bepaalde periode van vier maanden.

Indien de administratieve overheid na het verstrijken van de vier maanden een

uitdrukkelijke beslissing neemt, staat daartegen in ieder geval beroep tot

nietigverklaring open binnen de gewone in de procedureregeling bepaalde termijn.”

Dit artikel regelt de beroepstermijn die moet worden nageleefd in geval van een impliciete

weigeringsbeslissing. Deze termijn is een vervaltermijn van 60 dagen36. Concreet houdt dit in

dat wanneer de rechtzoekende deze termijn laat verstrijken, hij het recht verliest om de

impliciete weigeringsbeslissing alsnog aan te vechten.

(4) Na uitputting van de georganiseerde beroepen

20. Het is vaste rechtspraak van de Raad van State dat een annulatieberoep tegen een

beslissing slechts ontvankelijk is, wanneer voorafgaandelijk de tegen de beslissing

openstaande georganiseerde administratieve beroepen werden uitgeput37.

21. Een georganiseerd administratief beroep is een beroep waarbij de overheid tot wie het is

gericht verplicht is te antwoorden, dit op basis van een duidelijke wettelijke bepaling die de

beroepsvorm organiseert en voor de burger een georganiseerde mogelijkheid instelt om tegen

een beslissing van het actief bestuur in beroep te gaan.38

22. Het louter voorzien van de mogelijkheid tot het instellen van een administratief beroep is

reeds voldoende om de uitputting ervan te vereisen alvorens een ontvankelijk annulatieberoep

bij de Raad van State kan worden ingesteld. Het is met andere woorden niet vereist dat de wet

die dit georganiseerd administratief beroep voorziet, het verplicht stelt39. Van zodra een

georganiseerd administratief beroep wettelijk is voorzien en dus mogelijk is, moet dit worden

uitgeput om een ontvankelijk annulatieberoep bij de Raad van State te kunnen instellen.

Daarnaast dient te worden opgemerkt de verplichting enkel geldt in zoverre het gaat om een

administratief beroep dat wordt ingesteld bij een beslissingsorgaan, en dus geen louter

36 Art. 6 Besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, BS 23 augustus 1948, 6821. 37 RvS 12 september 2005, nr. 148.758, http://www.raadvst-consetat.be; RvS 26 mei 2005, nr. 145.040, http://www.raadvst-consetat.be. 38 J. DUJARDIN en J. VANDE LANOTTE, Inleiding tot het Publiekrecht, Deel I Basisbegrippen Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 3. 39 RvS 18 mei 1993, nr. 43.009, Gemeente Voeren, TBP 1994 (verkort), 68.

Page 18: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

18

consultatief orgaan40. Bovendien is vereist dat het gaat over een werkelijk beroep en niet over

een loutere facultatieve mogelijkheid om bezwaar in te dienen41.

23. De rechtspraak van de Raad van State bevat een aantal gevallen waarin de Raad

uitzondering maakt op de regel van het ontvankelijk uitputten van georganiseerde

administratieve beroepen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een georganiseerd beroep

niet effectief is georganiseerd42 of wanneer het beroepsorgaan verzuimt om een zich over het

beroep uit te spreken43. In dergelijke gevallen werd door de Raad van State aanvaard dat tegen

de in eerste aanleg genomen beslissing een ontvankelijk annulatieberoep kon worden

ingesteld44.

24. In het geval dat het beroepsorgaan, waarbij een georganiseerd beroep werd ingesteld, het

beroep onontvankelijk verklaart, dan kan de onontvankelijkheidsbeslissing bij de Raad van

State met een annulatieberoep worden aangevochten45.

Indien de betrokkene deze laatste beslissing niet aanvecht, betekent dit ook dat hij tegen de

oorspronkelijk aangevochten beslissing geen annulatieberoep voor de Raad van State meer

kan instellen.

Indien de betrokkene daarentegen besluit om toch een annulatieberoep in te stellen tegen de

onontvankelijkheidsbeslissing en de Raad van State vervolgens besluit om deze niet te

vernietigen, dan is ook hier de oorspronkelijk aangevochten beslissing niet meer vatbaar voor

een annulatieberoep bij de Raad van State46.

25. De vereiste van het voorafgaandelijk uitputten van de openstaande georganiseerde

administratieve beroepen, is een vereiste ten aanzien van de beslissing en niet ten aanzien van

40 J. FALYS, La recevabilité des recours en annulation des actes administratifs, Brussel, Bruylant, 1975, 100. 41 J. FALYS, La recevabilité des recours en annulation des actes administratifs, Brussel, Bruylant, 1975, 100; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 100. 42 RvS 8 juli 1982, nr. 22.437. 43 RvS 2 oktober 1992, nr. 40.575, T.Gem. 1993, 332. 44 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 99. 45 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 100. 46 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 100.

Page 19: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

19

de verzoeker. Indien een derde betrokkene reeds het georganiseerd beroep tegen de beslissing

heeft uitgeput, geldt dit ook voor de verzoeker en is dus aan de vereiste voldaan47.

b) Uitgaande van de onderscheiden administratieve overheden

26. Een tweede element bij de afbakening van de bevoegdheid van de Raad van State, is dat

de bestreden beslissing moet uitgaan “van de onderscheiden administratieve overheden”.

Vooreerst dient hierbij te worden opgemerkt dat, conform de rechtspraak van de Raad van

State, de bevoegdheid van de Raad van State beperkt is tot handelingen van Belgische

administratieve overheden48.

In de Gecoördineerde wetten op de Raad van State wordt echter niet verder gespecificeerd

welke instellingen precies onder het begrip “administratieve overheid” vallen. Bij gebrek aan

enige rechtsgrond, is het derhalve noodzakelijk om een beroep te doen op de rechtsleer en de

rechtspraak voor het definiëren van het begrip “administratieve overheid”.

27. De door procureur-generaal HAYOIT DE TERMICOURT gegeven definitie is door de

rechtsleer vrij algemeen aanvaard en stelt dat “het karakter van administratieve overheden…

bezitten de niet onder de rechterlijke of onder de wetgevende macht ressorterende instellingen

of lichamen die door een openbare macht zijn opgericht om in een openbare dienst of in een

dienst van openbaar nut te voorzien, waarvan die macht de organisatie regelt en de werkwijze

of de statuten bepaalt en kan wijzigen, en waaraan de bevoegdheid is opgedragen om

beslissingen vast te stellen die uitwerking hebben t.a.v. derden” 49.

Volgens MAES zijn administratieve overheden “de organen van de organieke en functionele

openbare diensten, die tot de uitvoerende macht behoren, een door wettelijke regelen

beheerste uitvoerende functie bezitten en daarbij bindende beslissingen kunnen nemen”50.

Uitgaande van deze definities, kunnen zowel organieke als functionele criteria worden

onderscheiden.

47 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 100. 48 S. LUST, Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 2000, 195. 49 HAYOIT DE TERMICOURT, concl. bij Cass., 27 november, 1957, Arr.Cass., 1958, 190. 50 R. MAES, Het begrip administratieve overheid in artikel 9 van de wet van 23 december 1946 houdende instelling van een Raad van State, Brussel, Bruylant, 1967, 105.

Page 20: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

20

(1) Organieke criteria

28. De organieke criteria hebben betrekking op de aard van de instelling die de betrokken

handeling heeft gesteld51. Hierbij dient de vraag te worden gesteld of het betrokken orgaan

integraal deel uitmaakt van de uitvoerende macht, dan wel onder de uitvoerende macht

ressorteert en hierbij onderworpen is aan het toezicht van de uitvoerende macht52.

Uitgaande van deze organieke criteria, zijn de organen van de wetgevende en de organen van

de rechterlijke macht logischerwijze geen administratieve overheden.

(2) Functionele criteria

29. De functionele of materiële criteria zijn die criteria die verband houden met de aard of de

inhoud van de opdracht of de bevoegdheid van het betrokken orgaan53

Volgens LUST zijn het vervullen van een opdracht van algemeen belang, het verzekeren van

de openbare dient of de bevoegdheid om eenzijdige en bindende gezagshandelingen te stellen,

aanwijzingen dat een orgaan een administratieve overheid is, dit in zoverre het eenzijdige en

bindende gezagshandelingen stelt54.

Enerzijds is het aan de hand van deze functionele criteria mogelijk om organen die organiek

niet tot de uitvoerende macht in de ruime zin behoren, toch als administratieve overheden te

beschouwen. Terwijl anderzijds de functionele criteria ook kunnen worden gebruikt om het

werkingsveld van het organiek criterium te verengen, met andere woorden om “handelingen

van organen van de uitvoerende macht te dekwalificeren, zodat de Raad van State onbevoegd

wordt”55.

(3) Evolutie van het begrip administratieve overheid

(a) Inzake niet-organieke overheden

30. Tot voor de arresten van het Hof van Cassatie van 6 september 2002, kan de rechtspraak

inzake het begrip administratieve overheid als heel verschillend worden getypeerd, en dit in

het bijzonder in het contentieux betreffende de vrije onderwijsinstellingen.

51 S. LUST, Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 2000, 197. 52 P. LEWALLE, Contentieux Administratif, Brussel, De Boeck & Larcier, 2002, 556. 53 S. LUST, Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 2000, 198. 54 S. LUST, Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 2000, 198. 55 S. LUST, Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 2000, 199.

Page 21: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

21

31. In 1979 velde de Raad van State een principearrest in een zaak met betrekking tot het

Limburgs Universitair Centrum56. Hierin werd gesteld dat het Limburgs Universitair

Centrum, in de mate waarin het wettige diploma’s aflevert die bepaalde rechtsgevolgen met

zich meebrengen, het orgaan een administratieve overheid is. De Raad van State hanteerde

hier dus het functioneel criterium, door een rechtspersoon die een taak van algemeen belang

behartigt en de bevoegdheid heeft om door middel van eenzijdige beslissingen derden te

binden, te beschouwen als een administratieve overheid57.

In navolging van dit arrest kan gewezen worden op het arrest van 16 oktober 1981 betreffende

de Vrije Universiteit Brussel58. Ook hier stelde de Raad van State dat de Vrije Universiteit

Brussel een administratieve overheid was, aangezien ze in het kader van de haar toegewezen

wettelijke bevoegdheden, academische diploma’s afleverde. Dit standpunt werd verder

verduidelijkt in een arrest van 24 juni 1986 met betrekking tot wetenschappelijke diploma’s

uitgereikt door de Katholieke Universiteit Leuven59. De Raad van State oordeelde dat door

particulieren opgerichte universiteiten optreden als administratieve overheid wanneer zij, op

basis van een door de wetgever verleende machtiging diploma’s, inclusief wetenschappelijke

diploma’s, uitreiken, waarvan het bezit van een dergelijk diploma de overheid in het algemeen

belang de bevoegdheid verbindt om bepaalde beroepen uit te oefenen.

Op grond van een gelijkaardige redenering, verklaarde de Raad van State zich onbevoegd om

een diploma van licentiaat in de moraal- en religieuze wetenschappen uitgereikt door de

Université Catholique Louvain te vernietigen, omdat dit diploma géén toegang verleent tot

een openbaar ambt of een bij wet geregeld beroep60.

32. Algemeen kan in de rechtspraak van de Raad van State worden vastgesteld dat

beslissingen van vrije niet-universitaire of vrije secundaire onderwijsinstellingen, door de

Raad van State niet als een handeling van een administratieve overheid worden beschouwd.

Zo werd de aflevering van een oriëntatieattest ter bekrachtiging van de gunstige afloop van de

lessen van het vierde jaar van het secundair onderwijs, niet beschouwd als een diploma dat

56 P. LEWALLE, Contentieux Administratif, Brussel, Larcier, 2008, 684; RvS 27 juli 1979, nr. 19.776, Scheuermann/Limburgs Universitair Centrum. 57 J. DE STAERCKE, “Wat is een administratieve overheid? De cassatiearresten van 6 september 2002” (noot onder Cass. 6 september 2002), TBP 2003, afl. 1, 62. 58 RvS 16 oktober 1981, nr. 21.461, Franssens/Vrije Universiteit Brussel. 59 RvS 24 juni 1986, nr. 26.712, De Cree/Katholieke Universiteit Leuven, TBP 1987, 407. 60 RvS 4 mei 1988, nr. 29.972, TBP 1989, 252 (weergave).

Page 22: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

22

toegang verleend tot een beroep waarvan de uitvoering gereglementeerd is, noch als de

toegang tot een openbaar ambt beschouwd61.

33. De verhouding tussen de vrije onderwijsinstellingen en hun personeel, wordt door de Raad

van State doorgaans beschouwd als een contractuele relatie die zich uit in een

arbeidsovereenkomst waardoor de Raad van State dus niet bevoegd is62. Voor geschillen die

in dit verband ontstaan door handelingen van de vrije onderwijsinstellingen ten aanzien van

hun personeel, zijn de gewone hoven en rechtbanken bevoegd om hiervan kennis te nemen.

Echter, indien de Raad van Bestuur van een vrije universiteit eenzijdig het statuut van haar

personeel vaststelt, handelt zij volgens de Raad van State als een administratieve overheid63.

34. In het arrest JOYE van 4 juni 1997 vorderden de verzoekers de vernietiging van de

beslissing van de Raad van Beheer van de vzw Hogeschool Sint-Lukas waarin werd gesteld

dat zij niet over de vereiste artistieke faam beschikten voor concordantie tot docent en waarin

zij werden aangesteld als assistent64. De Raad van State verklaarde zich bevoegd om kennis te

nemen van het beroep daar het op de verzoekers toepasselijke juridische regime van statutaire

aard was, ondanks het feit dat zij waren aangeworven middels arbeidsovereenkomsten.

Dit arrest werd door het Hof van Cassatie verbroken bij arrest van 18 december 199765. Het

Hof oordeelde namelijk dat, wanneer een dienstbetrekking ontstaat ten gevolge van een

arbeidsovereenkomst gesloten tussen een door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde vrije

hogeschool, privaatrechtelijke instelling, en een onderwijzend personeelslid, in beginsel de

arbeidsgerechten en niet de Raad van State, afdeling administratie, bevoegd zijn om kennis te

nemen van de geschillen in verband met die arbeidsovereenkomst66.

In navolging van deze Cassatierechtspraak, oordeelde de Raad van State in het arrest Sue van

29 juni 1999, dat de rechtsverhouding tussen vrije universiteiten en hun personeel van

contractuele aard is en de Raad van State derhalve onbevoegd is om hiervan kennis te

nemen67.

61 RvS 21 september 1992, nr. 40.386, TORB 1992-93, 133; Zie ook RvS 28 augustus 1992, nr. 40.202, TORB 1992-93, 132; RvS 30 maart 1994, nr. 46.795. 62 RvS 30 juni 1995, nr. 54.149, RvS 5 juli 1993, nr. 44.052, Soc.Kron. 1994, 70. 63 RvS 24 maart 1989, nr. 32.320, RW 1988-89, 1400. 64 RvS 4 juni 1997, nr. 66.563, Joye, TORB 1997-98, 124. 65 Cass. 18 december 1997, AR C.97.0248.N, Hogeschool Sint-Lucas vzw/Gees, RW 1998-99, 86. 66 Cass. 18 december 1997, AR C.97.0248.N, Hogeschool Sint-Lucas vzw/Gees, RW 1998-99, 86. 67 RvS 29 juni 1999, nr. 81.469, Sue/Vrije Universiteit Brussel, http://www.raadvst-consetat.be.

Page 23: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

23

35. Zoals hierboven beschreven, greep de Raad van State in het verleden terug naar het

functioneel criterium voor de beoordeling van het begrip administratieve overheid in zaken

met betrekking tot vrije onderwijsinstellingen. De mogelijkheid voor die instelling tot het

nemen van handelingen die eenzijdig verbindend waren ten aanzien van derden was veelal

bepalend.

36. Echter, in het arrest DESCHUTTER van 13 februari 200168, hanteert de Raad van State voor

haar beoordeling enkel het organiek criterium om te bepalen of de betrokken instelling al dan

niet kan worden gekwalificeerd als een administratieve overheid69. De Raad van State stelt in

dit arrest letterlijk dat “de bestreden beslissing genomen is door de examencommissie van een

vrije onderwijsinstelling; dat die instelling opgericht is door privé-personen; dat privé-

personen de werkwijze ervan regelen en in voorkomend geval kunnen beslissen ze af te

schaffen; dat een soortgelijke instelling, die met de overheid geen organiek verband heeft, niet

kan worden beschouwd als een administratieve overheid in de zin van artikel 14, § 1, van de

wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; dat de Raad van State

derhalve niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep”70.

Met dit arrest verklaarde de Raad van State zich dus onbevoegd om kennis te nemen van een

beslissing genomen door een vrije onderwijsinstelling, louter op grond van het ontbreken van

een organiek verband met de overheid. Deze rechtspraak is uiteraard voor discussie vatbaar en

na de bespreking van de organieke overheden, zal op hierop dieper worden ingegaan aan de

hand van twee arresten van het Hof van Cassatie.

(b) Inzake organieke overheden

37. De vraag of een overheidsorgaan al dan niet kan gekwalificeerd worden als een

administratieve overheid in de zin van artikel 14 R.v.St.-Wet is, net als de rechtspraak inzake

niet-organieke overheden, het voorwerp geweest van een evolutie.

38. In een arrest van 14 februari 1997, bevestigde het Hof van Cassatie haar eerdere

rechtspraak dat “instellingen opgericht of erkend door de federale overheid, de overheid van

de gemeenschappen en gewesten, de provincies of gemeenten, die belast zijn met een

openbare dienst en niet behoren tot de rechterlijke of wetgevende macht, in beginsel

68 RvS 13 februari 2001, nr. 93.289, Deschutter/Institut Saint-Luc, http://www.raadvst-consetat.be . 69 F. D., (noot onder Arbitragehof 9 april 2003), TBP 2004, afl.5, 297. 70 RvS 13 februari 2001, nr. 93.289, Deschutter/Institut Saint-Luc.

Page 24: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

24

administratieve overheden zijn, in zoverre hun werking door de overheid wordt bepaald en

gecontroleerd en zij beslissingen kunnen nemen die derden binden” 71. Vervolgens

vernietigde het Hof het arrest van de Raad van State72 op grond van het feit de nv in kwestie

geen beslissingen kan nemen die derden kunnen binden en hierdoor haar privaatrechtelijk

karakter niet verliest. Dit ondanks het feit dat de nv was opgericht door een administratieve

overheid, onderworpen was aan een verregaande controle van de overheid en een taak van

algemeen was toevertrouwd.

Het Hof van Cassatie stelde hiermee dat de bevoegdheid om eenzijdig bindende beslissingen

te nemen, essentieel is om een instelling met een privaatrechtelijk karakter te kunnen

beschouwen als een administratieve overheid73.

39. Op 10 september 1999 vernietigde het Hof van Cassatie74 voor de tweede maal een

soortgelijk arrest van de Raad van State75. Het Hof van Cassatie bevestigde in dit arrest:

“Overwegende dat het arrest, nu het niet vaststelt dat eiseres als “gemengde”

vennootschap, waarvan het privaatrechtelijk karakter volgens dat arrest niet

uitgesloten is, voor de vervulling van haar opdracht van algemeen belang waartoe de

bestreden akte behoorde, beschikte over de bevoegdheid om beslissingen te nemen die

derden binden, de beslissing dat zij een administratieve overheid is en dat de Raad

van State bevoegd was om over het beroep uitspraak te doen, niet naar recht

verantwoordt”76.

40. Deze rechtspraak veroorzaakte twee strekkingen in de rechtsleer. Een eerste strekking was

van mening dat de bevoegdheid om gezagshandelingen te stellen, met andere woorden de

bevoegdheid om door middel van eenzijdige bindende beslissingen derden te binden, een

algemene draagwijdte had en derhalve een vereiste voor alle administratieve overheden was77.

Een aantal auteurs waren echter de mening toegedaan dat deze arresten beperkend moesten

worden gelezen. Zo stelden VANDENDRIESSCHE en BAETEN dat de vereiste om derden

71 Cass. 14 februari 1997, AR C.96.0211.N, Gimvindus nv/Bataille, Arr.Cass. 1997, 221, concl. G. DUBRULLE. 72 RvS 30 april 1996, nr. 59.443, http://www.raadvst-consetat.be. 73 S. LUST, Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 2000, 199. 74 Cass. 10 september 1999, AR C.98.0141.F, http://www.cass.be . 75 RvS 11 februari 1998, nr. 71.754, http://www.raadvst-consetat.be . 76 Cass. 10 september 1999, AR C.98.0141.F, AJT 1999-00, 898-900. 77 M. BOES, Administratief recht, Leuven, Acco, 2002-03, 29-30; F. DELOBBE, “La notion d’autorité administrative”, P&B 1997, 290-291; C. BERX, “Geen administratieve overheid zonder eenzijdige bindende beslissingsmacht”, R.Cass. 1998, 281-284.

Page 25: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

25

door middel van eenzijdige beslissingen te kunnen binden, slecht geldt voor privaatrechtelijke

rechtspersonen78.

Gezien het feit dat het Hof van Cassatie in zowel het arrest van 14 februari 1997 als het arrest

van 10 september 1999, de overweging maakt dat “instellingen opgericht of erkend door de

federale overheid, de overheid van de gemeenschappen en gewesten, de provincies of

gemeenten, die belast zijn met een openbare dienst en niet behoren tot de rechterlijke of

wetgevende macht, in beginsel administratieve overheden zijn, in zoverre hun werking door

de overheid wordt bepaald en gecontroleerd en zij beslissingen kunnen nemen die derden

binden”, sluit ik mij aan bij de eerste strekking. Uit deze overweging blijkt immers dat het

Hof van Cassatie algemeen stelt dat om te kunnen worden aangemerkt als handelend in

functie van een administratieve overheid, het orgaan beslissingen moet kunnen nemen die

derden binden.

(4) De cassatiearresten van 6 september 2002

41. De rechtspraak van het arrest DESCHUTTER werd zowel door het Hof van Cassatie79 als

door het Arbitragehof80 verworpen.

42. Het Hof van Cassatie stelde in een eerste arrest van 6 september 2002 dat “het enkele feit

dat een instelling geen organiek verband heeft met de overheid, de bevoegdheid van de Raad

van State niet uitsluit”81.

In een tweede arrest van dezelfde datum herhaalt het Hof van Cassatie: “Dat instellingen die

zijn opgericht door privé-personen, maar erkend door de federale overheid, de overheid van

de gemeenschappen en gewesten, de provincies of gemeenten, administratieve overheden

kunnen zijn in de zin van dit artikel 14, mits hun werking door de overheid wordt bepaald en

gecontroleerd en zij beslissingen kunnen nemen die derden binden, meer bepaald door de

78 F. VANDENDRIESSCHE, “De invulling van het begrip administratieve overheid na de arresten Gimvindus en BATC van het Hof van Cassatie”, RW 2000-01, 502; S. BAETEN, “Variaties op zelfstandigheidsthema’s: enkele bedenkingen over de tweewegenleer en het annulatiecontentieux naar aanleiding van het Cassatiearrest van 8 november 1996”, CDPK 1999, 98-100. 79 Cass. 6 september 2002, AR C.01.0382.N, M.G./Instituut Zusters van de Onbevlekte Ontvangenis vzw, http://www.cass.be ; Cass. 6 september 2002, AR C.02.0177.N, L.J./Katholieke Universiteit Leuven, http://www.cass.be . 80 Arbitragehof 9 april 2003, nr. 41/2003, NJW 2003, afl. 48, 1187. 81 Cass. 6 september 2002, AR C.01.0382.N, M.G./Instituut Zusters van de Onbevlekte Ontvangenis vzw, NJW 2002, afl.4, 132.

Page 26: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

26

eigen verplichtingen tegenover anderen eenzijdig te bepalen of door verplichtingen van die

anderen eenzijdig vast te stellen”82. Bovendien verduidelijkt het Hof van Cassatie dat

“handelingen door deze instellingen gesteld het voorwerp kunnen zijn van een

nietigverklaring wanneer die instellingen een deel van het openbaar gezag uitoefenen”83.

Dit betekent dat een rechtspersoon, bij het vervuld zijn van voornoemde voorwaarden,

optreedt als administratieve overheid, en dat de in die hoedanigheid genomen handelingen

door de Raad van State kunnen worden vernietigd. Terwijl, eenzelfde rechtspersoon, bij het

niet vervuld zijn van voornoemde voorwaarden, niet zal worden aangemerkt als een

administratieve overheid84.

43. Ook het Arbitragehof verwierp de rechtspraak van het arrest DESCHUTTER en oordeelde

dat de visie uit laatstgenoemd arrest strijdig is met de Grondwet85.

Na deze uitspraken heeft de Raad van State zich terug aangesloten bij zijn rechtspraak van

voor het arrest DESCHUTTER86.

(5) Organen van de wetgevende of van de rechterlijke macht

44. Verwijzende naar het eerder besproken organieke criterium, werden organen van de

wetgevend of van de rechterlijke macht door de Raad van State niet beschouwd als

administratieve overheden in de zin van artikel 14 R.v.St. – Wet. Zelfs niet voor zover het

handelingen waren van louter administratieve aard87.

42. Deze stelling leidde uiteindelijk tot een arrest van het Arbitragehof van 15 mei 199688.

Aan het Arbitragehof werd gevraagd om uitspraak te doen over de vraag of artikel 14, 1ste lid

R.v.St. – Wet een schending van artikel 10 en 11 van de Grondwet uitmaakt, in die mate dat

het “elk beroep tot nietigverklaring uitsluit tegen handelingen, zelfs administratieve

handelingen, gesteld door de wetgevende vergaderingen, en inzonderheid door de Brusselse

Hoofdstedelijke Raad, of door organen ervan, ten aanzien van de leden van hun personeel of

82 Cass. 6 september 2002, AR C.02.0177.N, L.J./Katholieke Universiteit Leuven, http://www.cass.be . 83 Cass. 6 september 2002, AR C.02.0177.N, L.J./Katholieke Universiteit Leuven, http://www.cass.be . 84 J. DE STAERCKE, “Wat is een administratieve overheid? De cassatiearresten van 6 september 2002” (noot onder Cass. 6 september 2002), TBP 2003, afl. 1, 65. 85 Arbitragehof 9 april 2003, nr. 41/2003, NJW 2003, afl. 48, 1187. 86 S. LUST, “Wat is een administratieve overheid? De Wet Motivering Bestuurshandelingen”, NJW 2004, afl. 84, 1047; RvS 4 juni 2003, nr. 120.131, Zitoumi, NJW 2003, afl. 48, 1190; RvS 4 juni 2003, nr. 120.143, Van den Brande, NJW 2003, afl. 48, 1191. 87 F. D., (noot onder Arbitragehof 9 april 2003), TBP 2004, afl.5, 297; Zie ook RvS 28 juni 1989, nr. 32.881, RACE 1989. 88 Arbitragehof 15 mei 1996, nr. 31/96, http://www.arbitrage.be.

Page 27: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

27

de gegadigden voor een indienstneming in die hoedanigheid, waardoor die personen elk

beroep tot nietigverklaring wordt ontzegd”89. Het Arbitragehof besluit dat het feit dat aan

ambtenaren van de wetgevende vergaderingen geen vernietigingsberoep tegen bestuurlijke

handelingen van die vergadering openstaat, wel degelijk een schending van het grondwettelijk

gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel uitmaakt, gezien het feit dat voor ambtenaren die

afhangen van bestuurlijke overheden wel een vernietigingsberoep openstaat tegen de

bestuurshandelingen van die overheid.

Op te merken valt wel dat het Arbitragehof deze discriminatie niet toeschrijft aan artikel 14

R.v.St. – Wet, maar aan een lacune in de wetgeving. Deze lacune kan volgens het

Arbitragehof dan ook enkel door de wetgever zelf worden verholpen90.

43. Op dit arrest van het Arbitragehof werd door de Raad van State verschillend gereageerd.

In het geding dat aanleiding had gegeven tot het stellen van de hierboven besproken

prejudiciële vraag aan het Arbitragehof, oordeelde de Raad van State uiteindelijk dat het niet

bevoegd was om de wettigheid van de bestreden handeling vast te stellen91. Dit op grond van

het feit dat het Arbitragehof zelf gesteld had dat de discriminatie haar oorsprong niet vond in

artikel 14 R.v.St. – Wet, maar in een lacune van de wetgever.

In tegenstelling tot dit arrest, velde de Raad van State ook arresten waarin de Raad meer

geneigd was om het functioneel criterium te laten primeren, waardoor de Raad van State toch

bevoegd zou zijn voor bestuurshandelingen van organen van de wetgevende macht of

instellingen die van de wetgevende macht afhangen92. Wel dient hierbij te worden opgemerkt

dat het arrest van 17 december 1997 handelde over een vordering tot schorsing bij uiterst

dringende noodzakelijkheid. Zoals uit andere rechtspraak van de Raad van State blijkt93,

worden in dergelijke procedures de excepties van onbevoegdheid en onontvankelijkheid

slechts aan een beperkt onderzoek onderworpen. De Raad van State oordeelde in casu de

exceptie van onbevoegdheid niet dermate ernstig was om weerhouden te worden in een

schorsingsprocedure94.

89 Arbitragehof 15 mei 1996, nr. 31/96, http://www.arbitrage.be. 90 Arbitragehof 15 mei 1996, nr. 31/96, http://www.arbitrage.be. 91 RvS 31 oktober 1997, nr. 69.321, http://www.raadvst-consetat.be. 92 S. LUST, Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 2000, 203. 93 RvS 5 juni 1996, nr. 59.902, TBP 1996, 798; RvS 22 januari 1997, nr. 64.144, Amén. 1997, 130. 94 F. VANDENDRIESSCHE, “De bevoegdheid van de Raad van State t.a.v. bestuurshandelingen van wetgevende vergaderingen of hun organen” (noot onder RvS 17 december 1997), AJT 1997-98, 350.

Page 28: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

28

44. Bij wet van 25 mei is de wetgever tegemoet gekomen aan de door het Arbitragehof

vastgestelde lacune. Dit door artikel 14 R.v.St. – Wet in die zin aan te passen dat de

bevoegdheid van de Raad van State nu ook slaat op handelingen “van de wetgevende

vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de ombudsmannen ingesteld bij deze

assemblees, van het Rekenhof en van het Arbitragehof, van de Raad van State en de

administratieve rechtscolleges evenals van organen van de rechterlijke macht en van de Hoge

Raad voor de Justitie met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel”95.

Belangrijk is wel te vermelden dat de bevoegdheidsuitbreiding enkel betrekking heeft op

overheidsopdrachten en leden van hun personeel96.

45. De aanpassing van artikel 14 R.v.St. – Wet doet de vraag rijzen of het feit dat deze

handelingen van deze instanties nu onder de annulatiebevoegdheid van de Raad van State

vallen, ook tot gevolg heeft dat de betrokken instanties als administratieve overheden moeten

worden gecatalogeerd voor die handelingen?

In navolging van LUST sluit ik mij aan bij het standpunt dat dit niet het geval is97. Indien men

op deze vraag positief zou antwoorden, dan zou de aanpassing van artikel 14 R.v.St. – Wet

geen uitbreiding van de bevoegdheid van de Raad van State zijn, maar louter een verdere

uitlegging van een bevoegdheid die de Raad van State al had onder de vroegere versie van

artikel 14 R.v.St. – Wet.

Daarenboven heeft het Arbitragehof uitdrukkelijk gesteld dat de vastgestelde schending van

de grondwet het gevolg was van een lacune in de wetgeving, en dus niet van een interpretatie

van artikel 14 R.v.St. – Wet98. Hieruit dient derhalve te worden geconcludeerd dat het voor

het Arbitragehof vanzelfsprekend was dat deze instelling niet met administratieve overheden

gelijk kunnen worden gesteld, zelfs niet indien zij administratieve beslissingen nemen99.

95 Art. 2 wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State, alsook van het Gerechtelijk Wetboek, BS 22 juni 1999, 23415. 96 S. LUST, Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 2000, 203; RvS 17 december 1997, nr. 70.402, http://www.raadvst-consetat.be ; RvS 20 oktober 1998, nr. 76.502, http://www.raadvst-consetat.be ; RvS 20 oktober 1998, nr. 76.503, http://www.raadvst-consetat.be. 97 S. LUST, “Wat is een administratieve overheid? De Wet Motivering Bestuurshandelingen”, NJW 2004, afl. 84, 1048. 98 Arbitragehof 15 mei 1996, nr. 31/96, http://www.arbitrage.be . 99 S. LUST, “Wat is een administratieve overheid? De Wet Motivering Bestuurshandelingen”, NJW 2004, afl. 84, 1048.

Page 29: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

29

46. Men kan dus besluiten dat de wijziging van artikel 14 R.v.St. – Wet, naast de reeds

bestaande categorie van administratieve overheden voorzien in het huidige artikel 14, 1ste lid

R.v.St. – Wet, een nieuwe categorie van instellingen invoert, waarvoor de Raad van State

bevoegd wordt om zich uit te spreken over de beroepen tot nietigverklaring van beslissingen

inzake overheidsopdrachten en personeel.

(6) Begrip administratieve overheid inzake

overheidsopdrachten

47. Zoals boven reeds uitvoerig werd uiteengezet is de bevoegdheid van de Raad van State

beperkt tot administratieve rechtshandelingen die uitgaan van Belgische administratieve

overheden. In het kader van de regelgeving inzake overheidsopdrachten kunnen hierbij enkele

bedenkingen worden gemaakt.

48. In artikel 4 van de Overheidsopdrachtenwet 1993100 wordt bepaald welke instanties onder

het toepassingsgebied van voornoemde wet vallen. Echter, niet alle aanbestedende diensten in

de zin van deze wet, zijn ook administratieve overheden in de zin van artikel 14 R.v.St. –

Wet. Dit heeft tot gevolg dat de Raad van State niet bevoegd is om zich uit te spreken over de

annulatieberoepen tegen gunningsbeslissingen die uitgaan van aanbestedende diensten die

geen administratieve overheden zijn101.

49. In een arrest van 8 september 2005102 oordeelde de Raad van State dat de vzw KSO

Maaseik-Kinrooi, een vrije onderwijsinstelling, “als erkende onderwijsinstelling bij het

uitoefenen van die onderwijsopdracht een opdracht van algemeen belang waarneemt en

binnen die opdracht beslissingen neemt over getuigschriften en diploma’s die erkend zijn

door de Gemeenschap en die derden binden”, handelt als een administratieve overheid in de

zin van artikel 14 R.v.St. – Wet. Verder vervolgt de Raad van State “dat dit echter niet het

geval lijkt indien zij beslissingen neemt zoals de bestreden beslissingen, die de bouw van een

schoolcomplex betreffen, meer bepaald de keuze van de procedures die zij daartoe aanwendt

en van de aannemers aan wie zij de werken toewijst; dat het feit dat zij daarbij gekozen heeft

100 Art. 4 wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, BS 22 januari 1994, 1308. 101 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 598. 102 RvS 8 september 2005, nr. 148.698, http://www.raadvst-consetat.be .

Page 30: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

30

voor toepassing van de wettelijke regeling van de overheidsopdrachten er evenmin toe leidt

dat zij alsdan als administratieve overheid heeft gehandeld; dat die beslissingen immers geen

derden binden”. Uit dit arrest kan worden duidelijk worden afgeleid dat het feit dat de

wetgeving overheidsopdrachten wordt toegepast door een vrije onderwijsinstelling, niet

betekent dat aan deze instelling automatisch de hoedanigheid van administratieve overheid

wordt toegekend. De reden waarom de Raad van State in casu de betrokken vrije

onderwijsinstelling niet de hoedanigheid van administratieve overheid toekent, is dat

bestreden beslissingen niet voldoen aan de vereiste van eenzijdig bindende beslissingen die

derden binden.

In eerder arrest van 2 december 2003103, hanteert de Raad van State een gelijkaardige

redenering. De Raad stelt er onder meer dat om de hoedanigheid van administratieve overheid

te verkrijgen, een privaatrechtelijke rechtspersoon beslissingen moet kunnen nemen die

bindend zijn voor derden. Net als in het hierboven besproken arrest, wordt de hoedanigheid

van administratieve overheid niet toegekend wanneer de privaatrechtelijke rechtspersoon

beslist een opdracht te gunnen aan een bepaalde onderneming in plaats van aan een andere.

Reden hiervoor is dat een dergelijke beslissing geen verplichtingen creëert ten aanzien van

derden. De Raad van State stelt bovendien uitdrukkelijk dat, het bepalen van de bevoegdheid

van de Raad van State ten aanzien van dit geschil en het bepalen van de toepasselijke

wetgeving om het geschil te beslechten, twee afzonderlijke kwesties zijn. Het is dus niet

omdat de privaatrechtelijke rechtspersoon toepassing heeft gemaakt van de

Overheidsopdrachtenwet 1993, dat deze de hoedanigheid van administratieve overheid

toegekend krijgt. De verklaring hiervoor is gelegen in artikel 4 van de

Overheidsopdrachtenwet 1993. Volgens dit artikel, is de wet van toepassing op bepaalde

opdrachten uitgaande van privaatrechtelijke rechtspersonen en kan het toepassingsgebied van

de wet ratione personae onder invloed van de wilsautonomie worden uitgebreid.

50. Bij arrest van 17 mei 2000, besloot de Raad van State dat het feit dat een vzw, die omwille

van de haar toegekende subsidies ertoe gehouden is de reglementering betreffende de

overheidsopdrachten na te leven, niet tot gevolg heeft dat de vzw in kwestie wordt

omgevormd tot een administratieve overheid104.

103 RvS 2 december 2003, nr. 125.889, http://www.raadvst-consetat.be ; Zie ook RvS 17 maart 1992, nr. 39.024, Arr.RvS 1992. 104 RvS 17 mei 2000, nr. 87.354, http://www.raadvst-consetat.be .

Page 31: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

31

c) Niet aanvechtbare administratieve rechtshandelingen

(1) Regeringsdaden

51. In de rechtspraak wordt op de zonet besproken algemene regel van de vereiste van een

griefhoudende administratieve rechtshandeling een uitzondering gemaakt met betrekking tot

regeringsdaden. Regeringsdaden zijn “bestuurlijke handelingen die verricht worden door de

beleidsorganen van de overheidsinstellingen en die, precies wegens hun politiek beleidsmatig

karakter, ook al is de naleving van rechtsregels erbij betrokken, aan het toezicht van de rechter

onttrokken zijn”105.

Rechtshandelingen die betrekking hebben op de verhouding tussen parlement en regering,

bepaalde rechtshandelingen die betrekking hebben op de verhouding tussen de rechterlijke

macht en de federale regering en de beslissing waarbij de provincieraad over de

regelmatigheid van provinciale verkiezingen oordeelt, werden in het verleden als voorbeelden

van regeringsdaden beschouwd106.

(2) Materiële handelingen

52. Zuiver materiële handelingen zijn niet aanvechtbaar bij de Raad van State. Dergelijke

handelingen doen immers geen rechtsgevolgen ontstaan, maar beperken zich in principe tot

het vaststellen van het bestaan van rechtsgevolgen107. Het gaat hier dus om declaratieve

handelingen en in geen geval om administratieve rechtshandelingen.

Indien de vaststelling van de overheid foutief is en een burger er nadeel van ondervindt, kan

hij zich richten tot de gewone rechter die op grond van art. 144 G.W. bij uitsluiting bevoegd is

voor geschillen inzake burgerlijke rechten108.

105 A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Kluwer, 2006, 945. 106 A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Kluwer, 2006, 945 – 946. 107 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 19. 108 S. LUST, Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 2000, 188.

Page 32: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

32

§ 2. Griefhoudend

53. Een bijkomende vereiste voor de ontvankelijkheid van het annulatieberoep is dat de

administratieve overheidshandeling griefhoudend moet zijn. Dit betekent dat de bestreden

handeling uit zichzelf de rechtzoekende onmiddellijk en effectief moet kunnen benadelen109.

54. In dit verband moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen “uitvoerbaar” en

“griefhoudend”. Zoals eerder reeds besproken, kenmerken administratieve

overheidshandelingen zich door hun onmiddellijke uitvoerbaarheid. Dit betekent echter niet

dat een administratieve overheidshandeling steeds griefhoudend is.

Beide begrippen dienen daarom los van elkaar te worden beoordeeld bij de beoordeling van

de ontvankelijkheid van het annulatieberoep.

De vereiste dat de administratieve rechtshandeling griefhoudend moet zijn, houdt verband met

de aanwezigheid van het vereiste belang van de rechtzoekende bij de vernietiging van een

bestuurshandeling. In navolging van LUST kan een rechtzoekende slechts een

annulatieberoep instellen “indien hij rechtstreeks en ongunstig wordt geraakt door de

bestreden handeling, met andere woorden indien deze handeling griefhoudend is, hem

benadeelt, en de vernietiging ervan dit nadeel kan doen verdwijnen” 110.

a) Voorbereidende handeling

55. LAMBRECHTS definieert voorbereidende handelingen als “handelingen die binnen de

werking van het bestuur worden gesteld om het uiteindelijke beslissend orgaan voor te lichten

over de maatregelen die rechtsgeldig moeten worden getroffen”111.

Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen louter voorbereidende handelingen en echte

voorbeslissingen.

56. Louter voorbereidende handelingen hebben geen beslissende invloed op de eindbeslissing

en laten derhalve de overheid vrij in het gevolg dat de voorbereidende handeling kan

hebben112. Concreet betekent dit dat een louter voorbereidende handeling de overheid niet

109 S. LUST, Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 2000, 191. 110 S. LUST, Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 2000, 193 – 194. 111 W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 12. 112 W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 12 – 13.

Page 33: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

33

bindt, de betrokkene op zichzelf niet benadeelt, en bijgevolg niet vatbaar is voor een

annulatieberoep bij de Raad van State113.

57. Echte voorbeslissingen zijn eveneens voorbereidend ten opzichte van de eindbeslissing.

Maar ze onderscheiden zich van louter voorbereidende handelingen doordat ze de beslissende

overheid binden en de inhoud van de eindbeslissing reeds voor een deel bepalen. Dit

impliceert tevens dat een dergelijke voorbeslissing de betrokkenen nadeel kan toebrengen.

Hierdoor kunnen deze voorbeslissingen als echte beslissingen worden beschouwd en dus ook

het voorwerp zijn van een annulatieberoep bij de Raad van State.114

Inzake overheidsopdrachten werd bij arrest van 17 mei 1995 de uitsluiting van een kandidaat

na onderhandelingen als een aanvechtbare voorbereidende handeling beschouwd115.

De Raad van State oordeelde hier “dat wanneer na oproep tot de kandidaten met het oog op

een selectie voor het sluiten van een onderhandse opdracht, de overheid na het voeren van

onderhandelingen met twee kandidaten één van beide selecteert om verdere

onderhandelingen te voeren, die selectie de uitsluiting van de andere kandidaat inhoudt; dat

de uitsluiting wel degelijk voor die andere kandidaat een grievende beslissing is, die voor

nietigverklaring en voor schorsing vatbaar is”.

Ook de keuze van de te volgen procedure werd door de Raad van State reeds aangemerkt als

een aanvechtbare voorbereidende handeling. Ter illustratie kan het arrest van 6 december

1994 worden aangehaald waarin de Raad van State stelt:

“Overwegende dat de beslissing van de overheid om na een offerteaanvraag over te

gaan op de onderhandse procedure een echte vóór-beslissing uitmaakt, die directe

rechtsgevolgen heeft en nadelig kan zijn voor een inschrijver omdat die procedure,

zelfs wanneer die inschrijver bij die procedure wordt betrokken, minder garanties

biedt gelet op de ruimere discretionaire bevoegdheid die de overheid ter zake

bezit”116.

113 D. VAN HEUVEN en F. VAN VOLSEM, Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 58; RvS 27 november 2007, nr. 177.292, http://www.raadvst-consetat.be . 114 W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 13; RvS 29 juni 2006, nr. 160.798, http://www.raadvst-consetat.be ; RvS 2 december 2005, nr. 152.174, http://www.raadvst-consetat.be ; RvS 22 april 1986, nr. 26.382-26.384, Arr.RvS 1986. 115 RvS 17 mei 1995, nr. 53.251, http://www.raadvst-consetat.be . 116 RvS 6 december 1994, nr. 50.584, http://www.raadvst-consetat.be .

Page 34: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

34

58. In het kader van de gunningsprocedures inzake overheidsopdrachten, zijn er echter ook

voorbeelden van voorbereidende handelingen die door de Raad van State als ‘louter

voorbereidende handelingen’ werden beschouwd en derhalve niet aanvechtbaar. Zo werd in

een arrest van 5 november 1997, het bestek als een louter voorbereidende handeling

beschouwd en dus niet vatbaar voor beroep bij de Raad van State117.

b) Inlichtingen en mededelingen

59. Inlichtingen en mededelingen zijn, voor zover zij geen beslissing inhouden, geen

administratieve rechtshandelingen en dus in principe niet voor vernietiging vatbaar118. Zo

werd een brief met inlichtingen uitgaande van een lid van een ministerieel kabinet, niet als

een administratieve rechtshandeling die voor vernietiging vatbaar is gekwalificeerd119. Dit

omdat de auteur ervan zich niet in de plaats van de minister kan of mag stellen.

Indien een inlichting of een mededeling, een beslissing bevat, bestaat er wel een mogelijkheid

om de betrokken inlichting of mededeling aan te vechten120. Zo is de weigering van de

overheid om een inlichting te geven in het geval zij hiertoe verplicht is wel voor vernietiging

vatbaar121.

c) Verwittigingen

60. Verwittigingen zijn handelingen die een beslissing voorafgaan en de rechtstoestand van de

betrokkene niet wijzigen122. Omdat ze geen onmiddellijk nadeel berokkenen, zijn ze dus ook

niet vatbaar voor een annulatieberoep bij de Raad van State123.

d) Beslissingen die goedkeuring of machtiging vereisen

61. Beslissingen die nog de goedkeuring of de machtiging van de toezichthoudende overheid

vereisen, hebben op zich geen rechtsgevolgen en zijn dus ook niet uitvoerbaar124. Dit houdt

117 RvS 5 november 1997, nr. 69.441, http://www.raadvst-consetat.be . 118 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 82. 119 RvS 30 maart 1979, Pas. 1981, IV, 76. 120 RvS 23 september 1992, nr. 40.454, RACE 1992; RvS 4 januari 1994, nr. 45.634, http://www.raadvst-consetat.be . 121 RvS 12 maart 1974, nr. 16.291. 122 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 41. 123 W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 16.

Page 35: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

35

verband met de vereiste van een uitvoerbare administratieve rechtshandeling als

ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de Raad van State.

62. Gezien het feit dat de goed te keuren of de te machtigen beslissing, geen onmiddellijke

rechtsgevolgen heeft, wordt een beroep tegen deze handeling doorgaans als voorbarig en niet

ontvankelijk beschouwd125. Het is echter mogelijk dat de goedkeuring of machtiging in de

loop van het geding wordt gegeven, waardoor de beslissing uitvoerbaar wordt en dus ook

aanvechtbaar.

Van zodra de goedkeuring is gegeven kan de verzoeker kiezen, ofwel vecht hij het

goedkeuringsbesluit aan, ofwel het goedgekeurde besluit, ofwel beide besluiten. Mijns inziens

is de laatste optie de meest veilig. LAMBRECHTS stelt hierover dat “het goedkeuringsbesluit

en het goedgekeurde besluit, ofschoon het twee nauw samenhangende beslissingen zijn, toch

als akte een afzonderlijk bestaan hebben, terwijl zij ook naar hun inhoud, hun effect en hun

doelgerichtheid beschouwd, geenszins met elkaar samenvallen”. In de gevallen waarin het

verstrijken van een bepaalde termijn, geldt als goedkeuring of als machtiging, heeft het geen

nut om enkel de goedkeuringsbeslissing of de machtiging aan te vechten. Immers, door het

verstrijken van de termijn heeft de beslissing van de lagere overheid volledige uitwerking126.

e) Voorlopige maatregelen

63. Voorlopige maatregelen kunnen door de overheid worden genomen in afwachting van een

eindbeslissing. Dergelijke maatregelen kunnen zowel een positieve, als een negatieve invloed

hebben op de rechtstoestand, maar deze beïnvloeding is in de regel niet definitief127.

Een voorlopige benoeming128 en een preventieve schorsing129, zijn voorbeelden van

voorlopige maatregelen die door de Raad van State werden beschouwd als beslissingen die

124 D. VAN HEUVEN en F. VAN VOLSEM, Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 60; W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 17. 125 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 596. 126 D. VAN HEUVEN en F. VAN VOLSEM, Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 61; W., LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 18. 127 D. VAN HEUVEN en F. VAN VOLSEM, Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 60. 128 RvS 11 februari 1958, nr. 6.062.

Page 36: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

36

rechtsgevolgen hebben. Zo oordeelde de Raad van State in een arrest van 23 november 1992

dat een preventieve schorsing die het resultaat is van een negatieve beoordeling van de wijze

waarop een ambtenaar zijn functie uitoefent, griefhoudend is en dus het voorwerp kan zijn

van een annulatieberoep bij de Raad van State130.

Volgens VAN HEUVEN en VAN VOLSEM verliest de betrokkene elk belang om de

vernietiging van de voorlopige schorsing te vorderen op het moment dat de definitieve

maatregel ingaat131.

f) Bevestigende besluiten

64. Volgens VAN HEUVEN en VAN VOLSEM is er sprake van een louter bevestigende

beslissing wanneer:

“(a) de overheid weigert een beslissing te herzien wanneer zij daartoe niet verplicht is, (b)

geen nieuw onderzoek aan de bevestigende beslissing voorafgaat, (c) geen nieuwe gegevens

aan de bevestigende beslissing ten grondslag liggen en (d) geen enkele, voorheen niet

aangevoerde reden wordt opgegeven ter verantwoording van de bevestiging”132.

Een dergelijke beslissing wijzigt de rechtsordening niet, waardoor een annulatieberoep tegen

een louter bevestigende beslissing niet ontvankelijk is133.

65. Indien een beslissing wordt genomen op grond van nieuwe feiten of op grond van een

nieuw onderzoek, dan is deze beslissing geen louter bevestigende beslissing, maar een nieuwe

beslissing waartegen een beroep bij de Raad van State openstaat134.

Verder is het ook mogelijk om tot een nieuwe beslissing te komen wanneer middelen worden

aangevoerd die gegrond zijn op nieuwe feiten. Hierbij dient te worden opgemerkt dat vereist

129 RvS 20 december 1957, nr. 5.933. 130 RvS 23 november 1992, nr. 41.124, Arr.RvS 1992. 131 D. VAN HEUVEN en F. VAN VOLSEM, Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 60. 132 D. VAN HEUVEN en F. VAN VOLSEM, Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 61. 133 D. VAN HEUVEN en F. VAN VOLSEM, Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 61; W., LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 20; RvS 16 juni 1998, nr. 74.290, http://www.raadvst-consetat.be ; RvS 23 november 1994, nr.50.349, http://www.raadvst-consetat.be ; RvS 27 februari 1992, nr.38.874, Arr.RvS 1992. 134 D. VAN HEUVEN en F. VAN VOLSEM, Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 62.

Page 37: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

37

is dat deze nieuwe feiten nog niet bekend waren op het ogenblik dat de eerste beslissing werd

genomen135.

g) Maatregelen van inwendige orde, van intern bestuur of van

interne organisatie

66. Maatregelen van inwendige orde worden ook wel maatregelen van intern bestuur of van

interne organisatie genoemd. Hiermee worden die maatregelen bedoeld die de eigen

organisatie, alsook de werking van het bestuur betreffen136. Dergelijke maatregelen worden

genomen om de goede werking van de openbare dienst te verzekeren, dit zonder dat ze de

rechtstoestand van gebruikers van de openbare dienst wijzigen of gevolgen hebben voor de

statutaire situatie van de tewerkgestelde ambtenaren137. Om die reden zijn maatregelen van

inwendige orde in de regel niet vatbaar voor een annulatieberoep bij de Raad van State138.

Evenmin kan de onwettigheid ervan worden ingeroepen als middel in een annulatieberoep

tegen een andere, aanvechtbare beslissing139.

67. Wanneer een maatregel van interne orde de rechtstoestand wijzigt, is geen sprake meer

van een loutere maatregel van interne orde, maar wel van een aanvechtbare handeling140.

In een arrest van 10 februari 1987 oordeelde de Raad van State dat “een administratieve

beslissing niet als een maatregel van inwendige orde kan worden beschouwd in de mate dat

ze onderworpen is aan echte, naar buiten werkende rechtsregels, dat wil zeggen rechtsregels

waarvan het enig doel niet is de bescherming van de goede inwendige werking van de

administratie, maar het belang van de administratie als zodanig. In die mate, dat wil zeggen

onder aanvoering van de schending van die rechtsregels, kan ze ontvankelijk met een

annulatieberoep worden bestreden. Enkel de maatregel van inwendige orde die aan geen

135 D. VAN HEUVEN en F. VAN VOLSEM, Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 62. 136 LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 21. 137 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 69. 138 RvS 29 februari 1952, nr. 1.337, Arr.RvS 1952, 171; RvS 5 februari 1964, nr. 10.428, Arr.RvS 1964, 130; RvS 12 april 1989, nr. 32.369, TBP 1990, 70. 139 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 69. 140 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 70; RvS 17 oktober 1985, nr. 25.741, Arr.RvS 1985; RvS 27 maart 1991, Journ.proc. 1991, afl. 193, 28 (verkort).

Page 38: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

38

enkele rechtsregel van die aard onderworpen is, kan worden aangemerkt als zijnde uiteraard

niet vatbaar voor een annulatieberoep.”141.

Hieruit kan worden afgeleid dat, om als een maatregel van interne orde te worden beschouwd,

de maatregel noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, de rechtstoestand van een persoon mag

wijzigen. Enkel wanneer aan die voorwaarde voldaan is, valt de maatregel van interne orde

buiten de annulatiebevoegdheid van de Raad van State142.

h) Ordemaatregelen

68. LAMBRECHTS definieert een ordemaatregel als “de maatregel die er toe strekt de goede

werking van de dienst te verzekeren of te herstellen na een verstoring van die werking door

het gedrag van personeelsleden”143. Dergelijke maatregelen moeten worden onderscheiden

van tuchtmaatregelen. In zijn arrest van 14 mei 2008 verduidelijkt de Raad van State dit

onderscheid als volgt: “Twee belangrijke criteria onderscheiden de tuchtmaatregel van de

ordemaatregel, met name het motief en het schadeverwekkend effect van de maatregel. Een

tuchtmaatregel beoogt te doen boeten voor een gedrag dat als laakbaar wordt beschouwd in

hoofde van de ambtenaar aan wie de maatregel wordt opgelegd. Een ordemaatregel is

daarentegen niet gesteund op laakbaar gedrag doch vindt zijn motief in een verstoring van de

goede orde van de dienst, die weliswaar kan voortvloeien uit het gedrag van een personeelslid

waarbij het echter niet het laakbaar bevinden van dit gedrag maar wel het gedrag op zichzelf

is dat de overheid brengt tot het nemen van de ordemaatregel. Een ordemaatregel, juist

omdat hij niet wil doen boeten, mag aan de betrokkene niet meer lasten opleggen dan nodig

om de orde in de dienst te herstellen”144. Samenvattend vindt de ordemaatregel zijn motief in

een verstoring van de goede orde van de dienst en is het doel het herstellen van de goede orde

van de dienst zonder zich uit te spreken over de schuldvraag145.

69. Voor wat betreft de aanvechtbaarheid van dergelijke ordemaatregelen, kan worden gesteld

dat deze in principe aanvechtbaar zijn, daar zij ofwel de rechtstoestand van de betrokkenen

wijzigen, ofwel de betrokkene een moreel nadeel berokken.

141 RvS 10 februari 1987, Arr.RvS 1987. 142 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 70. 143 LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1988, 23. 144 RvS 14 mei 2008, nr.182.909, http://www.raadvst-consetat.be . 145 RvS 10 juli 2006, nr. 161.215, http://www.raadvst-consetat.be .

Page 39: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

39

Zo stelt de Raad van State bij arrest van 22 november 2005, dat een ambtenaar die het

voorwerp heeft uitgemaakt van een maatregel tot overplaatsing bij wege van ordemaatregel,

er belang bij heeft de vernietiging van deze maatregel te verkrijgen. Hiertoe volstaat het

moreel belang dat de ambtenaar heeft146.

i) Omzendbrieven

70. Inzake omzendbrieven dient een onderscheid te worden gemaakt tussen verordenende

omzendbrieven en niet-normatieve omzendbrieven. Onder deze laatste categorie vallen zowel

de interpretatieve omzendbrieven, als de omzendbrieven die beleidslijnen vastleggen147.

71. In een arrest van 29 oktober 1991 stelde de Raad van State met betrekking tot

verordenende omzendbrieven het volgende: “Overwegende dat verordenende omzendbrieven

tot finaliteit hebben een dwingende rechtsregel te formuleren die moet worden nageleefd door

degenen aan wie de omzendbrief gericht is”148. Vervolgens somt de Raad van State de vijf

voorwaarden op die moeten worden vervuld om de omzendbrief in kwestie te kunnen

kwalificeren als een verordenende omzendbrief:

“primo: hij moet iets aan de wet toevoegen, secundo: hij moet regels formuleren die

voldoende abstract en algemeen zijn, tertio: hij moet regels bevatten die in de ogen

van zijn auteurs een dwingend karakter bezitten, hetgeen kan blijken uit de wijze

waarop de omzendbrief opgesteld is, quarto: hij moet zijn opgesteld en

bekendgemaakt door een overheid die over de verordenende bevoegdheid beschikt met

betrekking tot de behandelde materie en die ter zake over een discretionaire

bevoegdheid beschikt die het haar mogelijk maakt, bij betwisting, de naleving van de

door haar uitgevaardigde normen af te dwingen, quinto: hij moet gericht zijn tot

personen of diensten die de normengevende overheid helpen bij het uitvoeren van de

wet”149.

Deze voorwaarden worden expliciet herhaald in een arrest van de Raad van State van 13

januari 1992150.

146 RvS 22 november 2005, nr. 151.522, http://www.raadvst-consetat.be . 147 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 93. 148 RvS 29 oktober 1991, nr. 37.962, Arr.RvS 1991; Zie ook RvS 30 mei 2005, nr. 145.138, http://www.raadvst-consetat.be . 149 RvS 29 oktober 1991, nr. 37.962, Arr.RvS 1991. 150 RvS 13 januari 1992, nr. 38.479, Arr.RvS 1992.

Page 40: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

40

In principe kunnen enkel verordenende omzendbrieven het voorwerp uitmaken van een

annulatieberoep bij de Raad van State, dit omwille van het feit dat zij bindend zijn ten aanzien

van degenen tot wie de omzendbrief gericht is151.

72. Zoals eerder reeds werd gesteld, kunnen de niet-normatieve omzendbrieven worden

onderverdeeld in twee categorieën, met name de interpretatieve omzendbrieven en de

omzendbrieven die beleidslijnen vastleggen.

73. Een interpretatieve omzendbrief kan worden omschreven als een omzendbrief die tot doel

heeft om de bestaande wetgeving en reglementering in herinnering te brengen en toe te

lichten, en hieraan kunnen eventueel aanbevelingen worden vastgeknoopt152. Dergelijke

omzendbrieven zijn niet bindend en kunnen derhalve ook niet worden aangevochten voor de

Raad van State153. In een arrest van 22 april 1998 argumenteert de Raad van State dit als

volgt:

“Overwegende dat de bestreden handeling een interpretatieve circulaire is waarmee

de geadresseerden ervan herinnerd worden aan de verbodsbepaling in artikel 5, 6°,

van het voornoemde koninklijk besluit van 7 april 1995 en waarmee de betekenis

wordt aangegeven die door de diensten van de Algemene Farmaceutische Inspectie zal

worden gegeven aan het begrip "gebruikelijke communicatiemiddelen", met een

aantal voorbeelden ter staving; dat het dus geenszins gaat om een regeling die

bindend is voor rechtscolleges die zich in een welbepaald geval dienen uit te spreken

of voor andere overheidsinstanties, maar louter om een indicatief document dat

bestemd is voor de diensten van de farmaceutische inspectie; dat zulk een circulaire

op zich geen nadeel berokkent; dat de exceptie van niet-ontvankelijkheid gegrond

is” 154.

151 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 90. 152 D. VAN HEUVEN en F. VAN VOLSEM, Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 65. 153 D. VAN HEUVEN en F. VAN VOLSEM, Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 65; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 93. 154 RvS 22 april 1998, nr. 73.196, http://www.raadvst-consetat.be .

Page 41: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

41

74. De tweede groep van niet-normatieve omzendbrieven wordt gevormd door de

omzendbrieven die beleidslijnen vastleggen. Deze omzendbrieven bevatten richtlijnen die de

overheid zichzelf oplegt en die ze voorneemt te volgen bij de beoordelingen van individuele

gevallen, dit zonder dat ze zichzelf, of de ambtenaren die onder haar gezag staan, verbindt155.

Het feit dat dergelijke omzendbrieven niet bindend zijn, is de reden waarom ze niet vatbaar

zijn voor een annulatieberoep bij de Raad van State.

75. Zowel met betrekking tot de interpretatieve omzendbrief, als met betrekking tot de

omzendbrief die beleidslijnen vaststelt, dient te worden opgemerkt dat de Raad van State niet

afhankelijk is van de manier waarop de overheid de omzendbrief kwalificeert. Een

omzendbrief, waarvan de overheid voorhoudt dat hij niet-normatief is, die toch een

dwingende rechtsregel bevat of die indruk wekt, zal door de Raad van State worden

beschouwd als een verordenende omzendbrief en derhalve voor vernietiging vatbaar zijn.

Zo oordeelde de Raad van State in een arrest van 13 oktober 2003 dat een omzendbrief die

aan de lokale besturen theoretisch de mogelijkheid laat om al dan niet te beslissen tot

uitvoering van een sectoraal akkoord, maar waaruit de facto blijkt dat de keuzemogelijkheid

niet bestaat en de omzendbrief dwingend is, een omzendbrief is met een verordenend

karakter156.

j) Complexe handeling

(1) Begrip

76. Ter voorbereiding van een administratieve rechtshandeling kunnen zowel administratieve

voorbereidende handelingen zonder rechtsgevolgen, als administratieve voorbereidende

rechtshandelingen worden gesteld. Deze laatste categorie van handelingen kunnen dus ook

worden gesteld ter voorbereiding van een administratieve rechtshandeling, maar ze beogen op

zich ook de totstandkoming van rechtsgevolgen157.

155 D. VAN HEUVEN en F. VAN VOLSEM, Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 65; J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 94. 156 RvS 13 oktober 2003, nr. 124.147, http://www.raadvst-consetat.be . 157 S. VERBIST, “Rechtsbescherming bij de Raad van State tegen complexe administratieve rechtshandelingen”, CDPK 2007, bijzonder nummer, 109.

Page 42: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

42

77. Zoals reeds eerder beschreven kan bij de Raad van State een procedure tot

nietigverklaring van een eenzijdige administratieve rechtshandeling worden ingesteld. Een

autonoom beroep bij de Raad van State tegen een administratieve handeling zonder

rechtsgevolgen is echter niet mogelijk158. De Raad van State stelt in dit verband dat: “ dat

aldus enerzijds handelingen die in de loop van een administratieve procedure door de

overheid worden gesteld met het oog op de totstandkoming van een administratieve

rechtshandeling maar die zelf geen rechtsgevolgen hebben, niet voor vernietiging vatbaar zijn

-de mogelijke onregelmatigheden waarmee zij zouden zijn aangetast, kunnen wel ontvankelijk

worden aangevoerd in een beroep tot nietigverklaring van de eindbeslissing”.159

In hetzelfde arrest stelt de Raad van State met betrekking tot administratieve voorbereidende

rechtshandelingen: “terwijl anderzijds handelingen ter voorbereiding van een administratieve

eindbeslissing die zelf rechtsgevolgen hebben doordat zij onmiddellijk en beslissend de

inhoud van de eindbeslissing voor een deel of geheel bepalen en dus een direct en definitief

nadeel aan de verzoekende partij berokkenen, wel afzonderlijk met een beroep tot

nietigverklaring kunnen worden bestreden;”.160

78. Voor wat betreft het beroep tot nietigverklaring van een administratieve rechtshandeling is

het belangrijk te vermelden dat dit dient te gebeuren binnen de wettelijk bepaalde termijn van

zestig dagen161. Indien de benadeelde nalaat een dergelijk beroep in te stellen, kan hij de

onwettigheid van deze, ondertussen definitief geworden, administratieve rechtshandeling, niet

meer inroepen bij het bestrijden van een latere administratieve rechtshandeling162.

De Raad van State heeft op deze strikte regel een uitzondering toegestaan, met name in het

geval van complexe administratieve rechtshandelingen.

79. Een complexe administratieve rechtshandeling kan gedefinieerd worden als een

opeenvolging van verschillende administratieve handelingen, waarbij de laatste handeling

beslissend is en de andere handelingen, al dan niet vóórbeslissend, een voorbereidend karakter

158 S. VERBIST, “Rechtsbescherming bij de Raad van State tegen complexe administratieve rechtshandelingen”, CDPK 2007, bijzonder nummer, 109. 159 RvS 17 december 2004, nr. 138.587, NV Alubis. 160 RvS 17 december 2004, nr. 138.587, NV Alubis. 161 Art. 6 Besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, BS 23 augustus 1948, 6821. 162 A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Kluwer, 2002, 812.

Page 43: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

43

hebben ten aanzien van de laatste handeling 163. Bij dergelijke complexe administratieve

rechtshandelingen is het mogelijk om - via de annulatieprocedure bij de Raad van State - de

vernietiging te vorderen van de eindbeslissing en dit op grond van de onregelmatigheid van

één van de voorbereidende handelingen, ook al is de termijn om deze voorbereidende

handeling met een annulatieberoep bij de Raad van State te bestrijden verstreken164.

Uiteraard dient de eindbeslissing een eenzijdige administratieve overheidshandeling te zijn,

die valt binnen de bevoegdheid van de Raad van State afdeling Bestuursrechtspraak. Voor de

eindbeslissingen die een contract zijn, dient een beroep te worden gedaan op de burgerlijke

rechter165.

77. In deze gevallen kan men in navolging van de rechtsleer spreken van een soort

“verlenging” van de beroepstermijn. Het is weliswaar zo dat mogelijkheid tot het instellen van

een annulatieberoep tegen de voorbereidende handeling zelf niet meer bestaat, maar het

resultaat waartoe ze geleid heeft, de eindbeslissing, kan wel nog worden aangevochten via een

annulatieberoep op grond van de onwettigheid van de voorbereidende handeling.

Conform het arrest CLICTEUR van de Raad van State, begint de beroepstermijn pas te lopen bij

de kennisgeving van de laatste beslissing en dit enkel indien de bestreden beslissingen samen

een complexe rechtshandeling vormen166.

(2) Inzake overheidsopdrachten

78. In het kader van de procedure overheidsopdrachten wordt de uiteindelijke gunning van

een overheidsopdracht voorafgegaan door een opeenvolging van verschillende handelingen en

beslissingen. Deze opeenvolging van handelingen en beslissingen vormen bovendien een

samenhangend geheel en hebben als doel de uiteindelijke toewijzing van de opdracht.

Bijgevolg gaat het hier dus om een complexe administratieve rechtshandeling zoals hoger

werd gedefinieerd. De vraag blijft natuurlijk welke voorbereidende handelingen of

beslissingen onder de noemer ‘complexe administratieve rechtshandeling’ kunnen worden

geplaatst. In dit opzicht is het van belang de evolutie in de rechtspraak en de rechtsleer na te

163 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 473. 164 J. BAERT en G. DEBERSAQUES, Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 473; A. Coolsaet, “De rechtspraak inzake de complexe bestuurlijke rechtshandeling na de arresten van de algemene vergadering van de Raad van State”, T. Gem. 2007, afl. 2, 155. 165 W. LAMBRECHTS, Geschillen van bestuur, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1988, 39. 166 RvS 9 november 1999, nr. 44.851, Clicteur, Arr.RvS 1993.

Page 44: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

44

gaan, en hierbij tevens een onderscheid te maken tussen de Nederlandstalige kamers en de

Franstalige kamers van de Raad van State.

(a) Nederlandstalige kamers van de Raad van State

79. In de rechtspraak van de Nederlandstalige kamers van de Raad van State is een duidelijke

evolutie merkbaar. Oorspronkelijk werd door de Raad van State een vrij strenge houding

aangenomen en werd de theorie van de complexe administratieve rechtshandeling niet

aanvaard167. Nadien evolueerde men tot een meer soepele benadering168.

80. Een onderscheid dient te worden gemaakt naargelang het feit of de voorbereidende

beslissing al dan niet een onmiddellijk nadeel berokkent aan de verzoeker.

In het arrest BOLLAERTS oordeelde de Raad van State dat een beroep op de leer van de

complexe administratieve rechtshandeling om op die manier tegen een toewijzingsbesluit

middelen aan te voeren die ontleend zijn aan de onwettigheid van een voorbereidende

beslissing, slechts toegelaten is “in zoverre zulk een voorbereidende beslissing de betrokkene

niet van elke kans op toewijzing berooft en hem aldus een definitieve schade toebrengt;”169.

Ook in andere arresten bleef de Raad van State bij deze regel170.

Concreet heeft dit tot gevolg dat moet worden gekeken naar de gevolgen van de

voorbereidende beslissing voor de verzoekende partij. De regel blijft dat handelingen

voorafgaand aan een beslissing niet vatbaar zijn voor vernietiging, tenzij zij een zeker

definitief schadelijk gevolg hebben gehad en indien de verzoekende partij voordeel kan halen

uit hun vernietiging171.

81. Indien het bestek volledig op maat van één firma is geschreven en de verzoeker de facto

uitgesloten is van de gunning, dan is het duidelijk dat de voorbereidende beslissing de

verzoeker van elke kans op toewijzing berooft en hem definitieve schade toebrengt. In dit

geval moet de verzoeker de beslissing tot vaststelling van het bestek aanvechten binnen de 167 A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Kluwer, 2002, 198; RvS 3 juni 1960, nr. 7.904, Joos; RvS 16 december 1966, nr. 12.114, NV Polychemie; RvS 2 april 1982, nr. 22.173, Saviem. 168 A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Kluwer, 2002, 198. 169 RvS 23 juni 1998, nr. 74.399, Bollaerts. 170 RvS 19 oktober 1999, nr. 82.958, NV G.T.I. Holding Belgium; RvS 7 december 1999, nr. 83.938, NV G.T.I. Technical Installations en N.V. Close. 171 J. BAERT, “In welke gevallen is de keuze van de gunningsprocedure bij overheidsopdrachten een voor de Raad van State aanvechtbare rechtshandeling?”, T.Gem. 1996, 351.

Page 45: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

45

beroepstermijn. Indien de verzoeker dit niet doet, zal hij zich naderhand niet meer kunnen

beroepen op de theorie van de complexe administratieve rechtshandeling om de onwettigheid

van de beslissing tot vaststelling van het bestek als middel aan te voeren tegen het

gunningsbeslissing.

In het geval het bestek de verzoeker niet van elke kans op toewijzing uitsluit, dan blijft het

voor de verzoeker mogelijk om de onregelmatigheid van de beslissing tot vaststelling van het

bestek aan te voeren als middel gericht tegen de gunningsbeslissing172.

(b) Franstalige kamers van de Raad van State

82. In tegenstelling tot de rechtspraak van de Nederlandstalige kamers van de Raad van State,

wordt in de rechtspraak van de Franstalige kamers van de Raad van State geen onderscheid

gemaakt.

In de arresten van de Franstalige kamers van de Raad van State wordt steeds gesteld dat de

gunning van een overheidsopdracht een complexe administratieve rechtshandeling is173. In

een arrest van 5 mei 1998 stelt de Raad van State letterlijk het volgende: “Considérant que les

décisions successives de recourir à un marché, de choisir la procédure du gré à gré, d’arrêter

le cahier des charges, de désigner les firmes à consulter, de comparer les offres et de

désigner l’attributaire constituent une opération complexe de sorte que l’illégalité de l’une ou

de l’autre de ces décisions peut être soulevée à l’occasion du recours introduit à l’encontre

de la décision finale; que le moyen est recevable;”174.

Alle voorbereidende handelingen en beslissingen worden derhalve beschouwd als een deel

van de complexe administratieve rechtshandeling die de gunningsbeslissing is. Er is dus pas

sprake van een nadeel wanneer de overheidsopdracht aan een concurrent gegund wordt en niet

als het bestuur uiteindelijk afziet van een gunning175. Dit heeft tot gevolg dat een beroep tot

nietigverklaring enkel kan worden ingesteld tegen de uiteindelijke gunningsbeslissing, en

hiertegen kunnen dan alle onregelmatigheden van voorbereidende beslissingen worden

aangevoerd176.

172 RvS 30 november 1999, nr. 83.753, NV City Advertising Benelux. 173 RvS 5 mei 1998, nr. 73.465, SA Accor T.R.B.; RvS 14 oktober 1998, nr. 76.392, SA Agoraspace Benelux; RvS 17 februari 1999, nr. 78.788, SA Etablissements Christian Lombet; RvS 15 oktober 1998, nr. 76.461, SA Pasteur Merieux MSD; RvS 8 juli 2002, nr. 108.956, SA Varec. 174 RvS 5 mei 1998, nr. 73.465, SA Accor T.R.B. 175 A. COOLSAET, “De aanvechtbaarheid van voorbereidende handelingen in het raam van de complexe administratieve rechtshandeling van de gunning van een overheidsopdracht”, T.Gem. 2003, afl. 4, 293. 176 A. COOLSAET, “De aanvechtbaarheid van voorbereidende handelingen in het raam van de complexe administratieve rechtshandeling van de gunning van een overheidsopdracht”, T.Gem. 2003, afl. 4, 293.

Page 46: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

46

Dergelijk standpunt betekent dus een groot verschil met de rechtspraak van de

Nederlandstalige Kamers van de Raad van State.

(c) Europese dimensie

83. Wanneer we de rechtspraak van de Nederlandstalige en de Franstalige Kamers van de

Raad van State plaatsen in het licht van de tekst van de Europese

Rechtsbeschermingsrichtlijnen 86/665/EEG en 92/13/EEG, kunnen er toch enkele

bedenkingen worden gemaakt.

84. Vooreerst stelt artikel 1, lid 1, in fine van de Rechtsbeschermingsrichtlijn 86/665/EEG:

“De lidstaten nemen met betrekking tot opdrachten die binnen de werkingssfeer van

Richtlijn 2004/18/EG vallen, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tegen

door de aanbestedende diensten genomen besluiten op doeltreffende wijze en vooral

zo snel mogelijk beroep kan worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 2 tot en met

2septies van deze richtlijn, op grond van het feit dat door die besluiten het

Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten of de nationale voorschriften waarin

dat Gemeenschapsrecht is omgezet, geschonden zijn.”177

Vervolgens luidt artikel 2, lid 1, b) van de Rechtsbeschermingsrichtlijn 86/665/EEG als volgt:

“De lidstaten zorgen ervoor dat de maatregelen betreffende de in artikel 1 bedoelde

beroepsprocedures voorzien in de nodige bevoegdheden om:

b) onwettig genomen besluiten nietig te verklaren dan wel nietig te doen

verklaren, met inbegrip van het verwijderen van discriminerende technische,

economische of financiële specificaties in oproepen tot inschrijving, bestekken

dan wel in enig ander stuk dat verband houdt met de gunningsprocedure;”178.

Indien men beide voorgaande artikelen samen leest, moet het dus voor de inschrijver mogelijk

zijn om onregelmatigheden in het bestek of in andere stukken die verband houden met de

gunningsprocedure aan te vechten179. Daarenboven dient dit te kunnen gebeuren op een

doeltreffende en zo snel mogelijke manier.

177 Art. 1, lid 1, in fine Rechtsbeschermingsrichtlijn 86/665/EEG. 178 Art. 2, lid 1, b) Rechtsbeschermingsrichtlijn 86/665/EEG. 179 J. MOSSELMANS, “Het Labonorm arrest: voorbij de impasse van de complexe rechtshandeling - nieuwe vragen inzake ISO-certificaten”, CDPK 2006, afl. 3, 758.

Page 47: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

47

85. In het arrest HACKERMÜLLER180 wordt dit door het Hof van Justitie bevestigd en stelt het

Hof bovendien dat artikel 1, lid 1 van de Rechtsbeschermingsrichtlijn 89/665/EEG van

toepassing is op alle besluiten van de aanbestedende diensten die onderworpen zijn aan de

gemeenschapsrechtelijke voorschriften inzake overheidsopdrachten en dat voornoemde

bepaling geen enkele beperking voorziet betreffende de aard en de inhoud van deze

besluiten181.

Gezien de duidelijke rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot artikel 1, lid 1

van de Rechtsbeschermingsrichtlijn 89/665/EEG, sluit ik mij aan bij de mening van

MOSSELMANS182 door te stellen dat de rechtspraak van de Franstalige Kamers van de Raad

van State voor kritiek vatbaar is.

(d) Algemene Vergadering van de Raad van State

86. Conform art. 92, §1 R.v.St.-Wet kan een zaak naar de Algemene Vergadering van de Raad

van State worden verwezen, met als doel de eenheid in de rechtspraak te verzekeren. Dit is

wat gebeurde naar aanleiding van de aanhoudende verschillen in de rechtspraak tussen de

Nederlandstalige en de Franstalige Kamers van de Raad van State.

87. Op 2 december 2005 velde de Algemene Vergadering van de Raad van State haar arrest in

de zaak NV LABONORM183. In deze zaak werd door de verzoekende partij een beroep gedaan

op de onwettigheid van de in het bestek opgenomen certificaatsvereiste om zowel de

nietigheid van de gunningsbeslissing, als de nietigheid van de beslissing waarbij de offerte

van de verzoekster onontvankelijk werd bevonden, te verkrijgen. De verwerende partij

bestreed dit door te stellen dat het beroep onontvankelijk was, daar de certificaatsvereiste in

het bestek door de verzoeker niet afzonderlijk was aangevochten.

De Algemene Vergadering van de Raad van State kwam tot het volgende besluit:

“Overwegende dat de mogelijkheid om onmiddellijk een beroep tot nietigverklaring

en een vordering tot schorsing in te stellen tegen de beslissing om het bestek vast te

stellen, niet wegneemt dat de onrechtmatigheden die een inschrijver aan een

besteksbepaling verwijt, ook nog op ontvankelijke wijze mogen worden ingeroepen

tegen latere beslissingen in het kader van de gunningsprocedure; dat de verzoekende

180 HvJ 19 juni 2003, C-249/01, Hackermüller. 181 HvJ 19 juni 2003, C-249/01, Hackermüller, overweging 24. 182 J. MOSSELMANS, “Het Labonorm arrest: voorbij de impasse van de complexe rechtshandeling - nieuwe vragen inzake ISO-certificaten”, CDPK 2006, afl. 3, 758-759. 183 RvS 2 december 2005, nr. 152.173, NV Labonorm.

Page 48: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

48

partij derhalve tot staving van haar beroep tegen de bestreden beslissingen de

onwettigheid mag inroepen van het bestek, zelfs indien zij de beslissing tot vaststelling

van het bestek als zodanig niet heeft aangevochten bij de Raad van State;”184.

Het standpunt van de Nederlandstalige Kamers van de Raad van State wordt dus gedeeltelijk

gevolgd, in die zin dat het mogelijk is om een echte “voorbeslissing”, namelijk een

voorbereidende beslissing die voor de inschrijver definitieve rechtsgevolgen teweegbrengt,

aan te vechten bij de Raad van State185.

Maar, de Algemene Vergadering van de Raad van State beslist tevens dat het niet aanvechten

van deze “voorbeslissing”, niet belet dat de onwettigheid ervan nog kan worden gebruikt als

middel tegen een latere beslissing in de gunningsprocedure186.

(e) Besluit

88. Sinds de rechtspraak van de Algemene Vergadering van de Raad van State in de zaak NV

LABONORM187, wordt aan de verzoeker de keuze gelaten. Voorbereidende handelingen die de

verzoeker schaden, kunnen door hem worden aangevochten. Hiertoe bestaat echter geen

verplichting. Indien de verzoeker derhalve besluit om een voorbereidende handeling niet aan

te vechten, kan hij de onregelmatigheid ervan nog steeds gebruiken als middel tegen de

gunningsbeslissing188.

89. Een positief gevolg van deze rechtspraak van de Algemene Vergadering van de Raad van

State is dat hiermede voldaan wordt aan de conformiteit met de eerder vermelde Europese

Rechtsbeschermingsrichtlijnen189. De keuzemogelijkheid voor de verzoeker betekent immers

een maximalisering van de rechtsbescherming190.

184 RvS 2 december 2005, nr. 152.173, NV Labonorm. 185 A. COOLSAET, “De aanvechtbaarheid van voorbereidende handelingen in het raam van de gunning van een overheidsopdracht: de knoop is doorgehakt”, T.Gem. 2006, afl. 1, 51. 186 A. COOLSAET, “De aanvechtbaarheid van voorbereidende handelingen in het raam van de gunning van een overheidsopdracht: de knoop is doorgehakt”, T.Gem. 2006, afl. 1, 52. 187 RvS 2 december 2005, nr. 152.173, NV Labonorm. 188 J. MOSSELMANS, “Het Labonorm arrest: voorbij de impasse van de complexe rechtshandeling - nieuwe vragen inzake ISO-certificaten”, CDPK 2006, afl. 3, 759. 189 Rechtsbeschermingsrichtlijn 86/665/EEG en Rechtsbeschermingsrichtlijn 92/13/EEG. 190 J. MOSSELMANS, “Het Labonorm arrest: voorbij de impasse van de complexe rechtshandeling - nieuwe vragen inzake ISO-certificaten”, CDPK 2006, afl. 3, 760.

Page 49: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

49

Afdeling II. Belang

90. Het belang kan worden omschreven als het voordeel dat de benadeelde verkrijgt door de

vernietiging van het bestreden besluit dat de oorzaak is van het nadeel dat hij lijdt191.

Dit belang dient persoonlijk192, rechtstreeks193, actueel, geoorloofd en materieel of moreel194

te zijn195.

91. Met betrekking tot het overheidsopdrachtencontentieux zal het belang er veelal in bestaan

dat de kans van de benadeelde op het bekomen van het gunningscontract wordt

gevrijwaard196.

De inschrijver wiens inschrijving onregelmatig is, heeft echter geen belang. Dit wordt door de

Raad van State verduidelijkt in een arrest van 28 februari 2008197:

“De verzoekende partij heeft tenslotte geen belang om de nietigverklaring te vragen

van de niet-toewijzing aan haarzelf en evenmin van de toewijzing aan de gekozen

inschrijver. Zij blijkt immers een onregelmatige inschrijver aan wie de opdracht hoe

dan ook niet mocht worden toegewezen.”

92. Wanneer de toewijzingsbeslissing reeds is betekend, is het contract tot gunning van de

overheidsopdracht tot stand gekomen. Dit heeft tot gevolg dat de vernietiging van de

bestreden toewijzingsbeslissing geen onmiddellijk voordeel voor de benadeelde teweegbrengt,

de vernietiging doet de overeenkomst immers niet teniet198. Maar, de Raad van State

aanvaardt in bepaalde gevallen dat de benadeelde een moreel belang heeft bij de

vernietiging199.

93. Ook personen die niet aan de procedure tot gunning van de overheidsopdracht hebben

deelgenomen kunnen een belang hebben bij de vernietiging van de toewijzingsbeslissing. Het

191 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 606. 192 RvS 28 juni 2007, nr. 172.838, http://www.raadvst-consetat.be . 193 RvS 28 juni 2007, nr. 172.838, http://www.raadvst-consetat.be . 194 RvS 5 december 2007, nr. 177.610, http://www.raadvst-consetat.be . 195 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 606. 196 RvS 8 oktober 2008, nr. 186.922, http://www.raadvst-consetat.be . 197 RvS 28 februari 2008, nr.180.180, http://www.raadvst-consetat.be . 198 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 606-607. 199 RvS 5 december 2007, nr. 177.610, http://www.raadvst-consetat.be .

Page 50: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

50

kan bijvoorbeeld zijn dat de voorwaarden van de opdracht op een onregelmatige wijze zijn

bekendgemaakt, waardoor de benadeelde geen deel heeft kunnen nemen aan de procedure tot

gunning van de overheidsopdracht200.

Afdeling III. Situatie voor de invoering van artikel 21bis

Overheidsopdrachtenwet 1993

94. Zoals eerder reeds uiteengezet kunnen alleen eenzijdige administratieve

overheidshandelingen voor Raad van State worden bestreden. De geschillen die voortvloeien

uit een contract kunnen enkel voor de gewone rechter worden bestreden en dit op grond van

artikel 144 en 145 G.W.

Het Belgisch recht kent echter wel de theorie van de ‘actes détachables’ die inhoudt dat de

administratieve rechtshandelingen die het contract voorafgaan of erop volgen, worden

onderscheiden van het eigenlijke contract201. Hierdoor kunnen dergelijke afsplitsbare

administratieve rechtshandelingen wel worden aangevochten bij de Raad van State.

95. Inzake overheidsopdrachten was tot voor de invoering van artikel 21bis

Overheidsopdrachtenwet niet voorzien in een wachttermijn na de toewijzing van de opdracht

en de sluiting van het contract. Een dergelijke wachttermijn zou de uitgewonnen inschrijvers

de kans geven om het toewijzingsbesluit voor de rechter te bestrijden202. Het ontbreken van

een verplichte wachttermijn leidde tot situaties waarbij de betrokken overheid snel overging

tot sluiting van het contract, om op die manier aan procedures voor de Raad van State tegen

het gunningsbesluit te ontsnappen.

Bovendien bestond er voor de uitgewonnen inschrijvers geen enkele zekerheid op

rechtsherstel bij de burgerlijke rechter. Zoals later in dit werkstuk zal worden uiteengezet, zijn

de burgerlijke rechtbanken eerder terughoudend om contracten tot gunning van een

overheidsopdracht te schorsen of te vernietigen op verzoek van een derde.

200 RvS 27 augustus 1992, nr. 40.180. 201 D. VAN HEUVEN en F. VAN VOLSEM, Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 56. 202 M. GELDERS en W. TIMMERMANS, “Artikel 21bis van de Overheidsopdrachtenwet in Europees perspectief”, TBP 2005, afl. 1, (3) 11.

Page 51: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

51

Afdeling IV. Vordering tot schorsing

§ 1. Algemeen

96. De vordering tot schorsing is een accessorium van het annulatieberoep bij de Raad van

State en kan dus niet worden ingesteld zonder dat ook een vordering tot nietigverklaring bij de

Raad van State wordt ingesteld203. Conform artikel 17, §3 R.v.St.-Wet heeft dit tot gevolg dat

een enig verzoekschrift verplicht is, met andere woorden zowel de vordering tot schorsing als

het beroep tot nietigverklaring moeten in één en dezelfde akte worden ingesteld. Een

uitzondering wordt gemaakt voor de vordering tot schorsing bij uiterst dringende

noodzakelijkheid. De reden voor de uitzondering is gelegen in het feit dat de verzoeker de

vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid kan cumuleren met een gewone

vordering tot schorsing.

97. De grondslag voor de schorsingsbevoegdheid van de Raad van State is gelegen in artikel

17, §1, 1ste lid R.v.St.-Wet:

“Wanneer een akte of een reglement van een administratieve overheid vatbaar is

voor vernietiging krachtens artikel 14, §§ 1 en 3, kan de Raad van State als enige de

schorsing van de tenuitvoerlegging ervan bevelen.”

De voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in artikel 17, §2, 1ste lid R.v.St.-Wet:

“De schorsing van de tenuitvoerlegging kan alleen worden bevolen als ernstige

middelen worden aangevoerd die de vernietiging van de aangevochten akte of het

aangevochten reglement kunnen verantwoorden en op voorwaarde dat de

onmiddellijke tenuitvoerlegging van de akte of het reglement een moeilijk te herstellen

ernstig nadeel kan berokkenen.”

De twee voorwaarden die cumulatief vervuld moeten zijn opdat de Raad van State zou

kunnen overgaan tot schorsing, zijn dus ernstige middelen en een moeilijk te herstellen ernstig

nadeel204.

98. Naast de gewone vordering tot schorsing, bestaat ook de vordering tot schorsing bij uiterst

dringende noodzakelijkheid zoals voorzien in artikel 17, §1, 3de lid R.v.St.-Wet. Hiervoor is

203 D. VANHEULE, Commentaar bij artikel 17 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 april 1997, 11. 204 D. VANHEULE, Commentaar bij artikel 17 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 april 1997, 14.

Page 52: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

52

vereist dat de verzoeker, naast de ernstige middelen en het moeilijk te herstellen ernstig

nadeel, aantoont dat er sprake is van uiterst dringende noodzakelijkheid.

In de hypothese dat de verzoeker een beroep zou doen op de vordering tot schorsing bij uiterst

dringende noodzakelijkheid, en deze wordt verworpen omdat de uiterst dringende

noodzakelijkheid niet voldoende werd aangetoond, dan heeft de verzoeker conform artikel 17,

§1, in fine R.v.St.-Wet nog steeds de mogelijkheid om een gewone vordering tot schorsing in

te stellen.

99. Artikel 18 R.v.St.-Wet stelt dat:

“Wanneer bij de Raad van State overeenkomstig artikel 17 een vordering tot

schorsing van een akte of een reglement aanhangig wordt gemaakt, kan hij als enige,

bij voorraad en onder de in artikel 17, § 2, eerste lid, bepaalde voorwaarden, alle

nodige maatregelen bevelen om de belangen van de partijen of van de personen die

belang hebben bij de oplossing van de zaak veilig te stellen, met uitzondering van de

maatregelen die betrekking hebben op de burgerlijke rechten.

Die maatregelen worden, nadat de partijen gehoord zijn of behoorlijk zijn

opgeroepen, bij een gemotiveerd arrest bevolen van de voorzitter van de kamer die

bevoegd is om uitspraak ten gronde te doen of van de staatsraad die hij daartoe

aanwijst.

In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kunnen voorlopige maatregelen

worden bevolen, zonder dat de partijen of sommige van hen gehoord, worden. In dit

geval worden in het arrest dat de voorlopige maatregelen beveelt, de partijen binnen

drie dagen opgeroepen om te verschijnen voor de kamer die uitspraak doet over de

handhaving van de maatregelen die niet zouden zijn uitgevoerd.(…)”

Gekoppeld aan de vordering tot schorsing, hetzij de gewone vordering tot schorsing, hetzij de

vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, kan de Raad van State als

enige voorlopige maatregelen bevelen met als doel de belangen van de partijen veilig te

stellen.

100. Het vervuld zijn van de voorwaarden tot schorsing, heeft echter niet automatisch tot

gevolg dat de Raad van State verplicht is om tot schorsing over te gaan. Volgens GELDERS

en TIMMERMANS mag de Raad van State namelijk “de waarschijnlijke gevolgen van de

voorlopige maatregelen voor alle belangen die worden geschaad in aanmerking nemen, en

kan op die grond beslissen om de voorlopige maatregelen niet op te leggen ingeval de

Page 53: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

53

negatieve gevolgen de voordelen ervan zouden overtreffen”205. Het is dus mogelijk dat de

Raad van State op grond van een belangenafweging beslist om niet tot schorsing van de

bestreden beslissing over te gaan.

101. De handelingen die door de Raad van State kunnen worden geschorst werden eerder in

dit werkstuk reeds uitvoerig besproken.

Inzake overheidsopdrachten zullen veelal problemen rijzen indien de gunningsbeslissing die

het voorwerp uitmaakt van een beroep tot schorsing bij de Raad van State, reeds aanleiding

heeft gegeven tot het sluiten van het contract. De Raad van State is immers niet bevoegd om

uitspraak te doen over contracten, daar dit tot de bevoegdheid van de burgerlijke rechter

behoort.

§ 2. Ingeval het schorsingsarrest wordt geveld na de sluiting van

het contract

a) Voor de invoering van artikel 21bis in de

Overheidsopdrachtenwet 1993

102. Voor het arrest van de Raad van State van 15 juni 2000, waren er twee strekkingen

binnen de rechtspraak van de Raad van State.

De eerste strekking was van oordeel dat de Raad van State wel degelijk bevoegd was om

uitspraak te doen over de vordering tot schorsing met betrekking tot het toewijzingsbesluit na

de sluiting van het contract tot gunning van de overheidsopdracht206. Deze strekking werd

aangehangen door de Nederlandstalige kamers van de Raad van State en wordt duidelijk

gereflecteerd in het EGTA CONTRACTORS-arrest van 13 oktober 1992207.

De tweede strekking meent dat na de sluiting van het contract, vorderingen tot schorsing van

de uitgewonnen inschrijvers tegen het toewijzingsbesluit moeten worden afgewezen. Dit

omwille van het feit dat de Raad van State het aangevoerde nadeel met een schorsingsarrest

205 M. GELDERS en W. TIMMERMANS, “Artikel 21bis van de Overheidsopdrachtenwet in Europees perspectief”, TBP 2005, afl. 1, (3) 12. 206 M. GELDERS en W. TIMMERMANS, “Artikel 21bis van de Overheidsopdrachtenwet in Europees perspectief”, TBP 2005, afl. 1, (3) 12. 207 RvS 13 oktober 1992, nr. 40.734.

Page 54: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

54

niet meer ongedaan kan maken208. Deze strekking werd gevolgd door de Franstalige kamers

van de Raad van State209.

103. Aan deze verschillen tussen de rechtspraak van de Nederlandstalige en de Franstalige

kamers van de Raad van State, kwam een einde met het arrest FEYTER–CVBA FORMANOVA

van de Raad van State van 15 juni 2000210. Hierin stelde de Raad van State het volgende:

“Overwegende dat zoals hierboven bij de uiteenzetting van de feiten is vermeld, de

beslissing van 26 augustus 1999 waardoor de verwerende partij de opdracht heeft

gegund aan de bvba Studiebureau GVE, met aangetekende brief verstuurd op 22

september 1999 aan laatstgenoemde ter kennis werd gebracht; dat die kennisgeving

tot gevolg heeft gehad dat tussen beide partijen een overeenkomst is ontstaan; dat een

schorsing door de Raad van State van de beslissing tot gunning van de opdracht niet

de schorsing van die overeenkomst zou meebrengen, aangezien het tot de uitsluitende

bevoegdheid van de hoven en rechtbanken behoort om de uitvoering van een

overeenkomst te schorsen;

Overwegende, bijgevolg, dat het nadeel waardoor verzoekers aanvoeren bedreigd te

zijn – te weten, de definitieve onmogelijkheid de opdracht uit te voeren met de

daaraan verbonden gevolgen – niet kan worden tenietgedaan of vermeden door een

schorsingsarrest van de Raad van State; dat die vaststelling volstaat om de vordering

tot schorsing af te wijzen.”

Deze rechtspraak heeft tot gevolg dat wanneer de aanbestedende overheid onmiddellijk na het

nemen van het toewijzingsbesluit (of kort erna) overgaat tot kennisgeving van dit besluit, het

contract tot gunning van de overheidsopdracht tot stand komt en hiermee de uitgewonnen

inschrijvers de mogelijkheid tot het instellen van een beroep bij de Raad van State tegen het

toewijzingsbesluit niet meer kunnen gebruiken en hun derhalve de mogelijkheid tot herstel in

natura quasi ontnomen wordt.

208 M. GELDERS en W. TIMMERMANS, “Artikel 21bis van de Overheidsopdrachtenwet in Europees perspectief”, TBP 2005, afl. 1, (3) 12. 209 RvS 12 oktober 1994, nr. 49.641, http://www.raadvst-consetat.be . 210 RvS 15 juni 2000, nr. 87.983, http://www.raadvst-consetat.be .

Page 55: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

55

b) De invoering van artikel 21bis in de Overheidsopdrachtenwet

1993

104. Met de invoering van artikel 21bis in de Overheidsopdrachtenwet 1993, kwam de

Belgische wetgever tegemoet aan de strijdigheid met de Europese

Rechtsbeschermingsrichtlijnen. De belangrijkste vernieuwing bestaat erin dat artikel 21bis, §2

Overheidsopdrachtenwet een wachttermijn invoert gedurende dewelke de aanbestedende

overheid niet mag overgaan tot betekening van het toewijzingsbesluit211.

105. De tekst van artikel 21bis, § 2 Overheidsopdrachtenwet 1993 luidt als volgt:

“Wanneer de overheidsopdracht of de concessie voor openbare werken verplicht

onderworpen is aan de Europese bekendmaking bij de aanvang van de procedure,

deelt de aanbestedende overheid samen met de informatie bepaald in § 1 mede: 1° aan

elke niet-geselecteerde inschrijver, de motieven voor zijn niet-selectie;

2° aan elke inschrijver van wie de offerte als niet regelmatig werd beschouwd,

de motieven voor zijn wering;

3° aan elke inschrijver waarvan de offerte niet werd gekozen, de gemotiveerde

toewijzingsbeslissing van de opdracht.

De mededeling gebeurt onverwijld per telefax of via elektronische middelen en

wordt dezelfde dag bevestigd bij een ter post aangetekende brief.

De aanbestedende overheid kent de inschrijvers een termijn toe van vijftien dagen

vanaf de dag die volgt op de in het tweede lid bepaalde datum van verzending per

telefax of via elektronische middelen. De inschrijvers kunnen binnen deze termijn een

schorsingsberoep instellen bij een rechtscollege, wat uitsluitend mag gebeuren in het

kader van, al naargelang, een procedure in kort geding voor de justitiële rechter of,

voor de Raad van State, via een procedure wegens uiterst dringende noodzakelijkheid.

Indien de aanbestedende overheid binnen de toegestane termijn geen schriftelijke

kennisgeving in die zin ontvangt op het door haar vermelde adres, mag de procedure

worden verdergezet.”

Een eerste opmerking die bij de tekst van dit artikel dient te worden gemaakt, is dat de

wachttermijn enkel van toepassing is inzake overheidsopdrachten die de Europese drempels

bereiken. Dit heeft tot gevolg dat de garantie van de wachttermijn en de niet-betekening van

211 M. GELDERS en W. TIMMERMANS, “Artikel 21bis van de Overheidsopdrachtenwet in Europees perspectief”, TBP 2005, afl. 1, (3) 18-19.

Page 56: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

56

het toewijzingsbesluit, niet geldt voor overheidsopdrachten die niet onderworpen zijn aan de

Europese bekendmakingsregels.

Vervolgens dient te worden opgemerkt dat nergens in de Overheidsopdrachtenwet 1993 een

sanctie is voorzien ingeval de aanbestedende overheid de voorgeschreven wachttermijn van

15 dagen niet naleeft212.

c) Toekomstig recht: Standstillwet 2006

106. Aan de gebreken van artikel 21bis Overheidsopdrachtenwet 1993, werd door de

wetgever tegemoetgekomen in de Standstillwet 2006. Deze wet is echter tot op heden nog niet

in werking getreden. Toch kan reeds gewezen worden op de evoluties sinds artikel 21bis

Overheidsopdrachtenwet 1993 met betrekking tot de wachttermijn.

107. Artikel 2, §4 Standstillwet 2006 luidt als volgt:

“Als de opdracht wordt toegewezen vóór het verstrijken van de wachttermijn, kan de

benadeelde inschrijver of deze die benadeeld dreigt te worden, binnen dertig dagen

vanaf de datum waarop hij kennis heeft genomen van de toewijzing van de opdracht,

de vernietiging van de overeenkomst vragen aan de voorzitter van de bevoegde

rechtbank, zetelend zoals in kort geding. De eis dient te worden gericht tegen de

aanbestedende overheid en tegen de begunstigde van de opdracht.

De rechter wijst de eis af:

1° indien, buiten de miskenning van de wachttermijn, de gunning klaarblijkelijk

op regelmatige wijze is verlopen;

2° indien de betrokken inschrijver klaarblijkelijk niet in aanmerking komt als

begunstigde van de opdracht.

De rechter kan de eis afwijzen wanneer de opdracht reeds geheel of gedeeltelijk is

uitgevoerd op het ogenblik van de uitspraak.”

Een belangrijke vernieuwing is dus de sanctie voorzien in artikel 2, §4 Standstillwet 2006

ingeval de wachttermijn niet wordt gerespecteerd.

Een tweede opmerkelijke wijziging is dat de regeling inzake de wachttermijn zoals voorzien

in de Standstillwet 2006, in principe van toepassing is op alle sectoren en dit zonder

onderscheid naargelang de Europese drempels al dan niet bereikt zijn213.

212 M. GELDERS en W. TIMMERMANS, “Artikel 21bis van de Overheidsopdrachtenwet in Europees perspectief”, TBP 2005, afl. 1, (3) 20.

Page 57: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

57

§ 3. Ernstige middelen

108. Een eerste voorwaarde voor het instellen van een vordering tot schorsing, is dat er

ernstige middelen moeten zijn die de vernietiging van de aangevochten akte of het

aangevochten reglement kunnen verantwoorden214. Opdat een middel als ernstig kan worden

beschouwd, dient het prima facie gegrond te lijken215.

In een arrest van 10 maart 1992 omschrijft de Raad van State het begrip ‘ernstig middel’ als

“middelen die op het eerste zicht, gelet op de omstandigheden van de zaak, ontvankelijk en

gegrond kunnen zijn en bijgevolg tot de vernietiging van de bestreden rechtshandeling kunnen

leiden”216.

109. Ter illustratie kan verwezen worden naar een arrest van de Raad van State van 30 mei

2005217. In dit arrest werd geoordeeld dat het door de verzoeker aangevoerde middel dat

gebaseerd is op de schending van de Overheidsopdrachtenwet 1993 ernstig is, daar het een

vaststaand feit is dat de overheid een beroep heeft gedaan op de onderhandelingsprocedure

zonder zelfs aan te voeren dat ze zich bevond in één van de gevallen van artikel 17

Overheidsopdrachtenwet 1993.

§ 4. Moeilijk te herstellen ernstig nadeel

110. De tweede voorwaarde voor de vordering tot schorsing is de vereiste dat de

onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden handeling een moeilijk te herstellen ernstig

nadeel kan berokkenen.

Volgens VANHEULE heeft de invoering van de vereiste van het moeilijk te herstellen ernstig

nadeel tot gevolg dat het objectief contentieux een subjectief aspect krijgt218. Dit nadeel kan

volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie een beperking of een schending van een

subjectief recht van de verzoekende partij inhouden, zonder dat hiermee geraakt wordt aan de

bevoegdheid van de Raad van State om de schorsing te bevelen219.

213 Art. 2 en 3 Standstillwet 2006. 214 Art. 17, §1, 1ste lid R.v.St.-Wet 215 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 635. 216 RvS 10 maart 1992, nr. 38.969, RACE 1992. 217 RvS 30 mei 2005, nr.145.163, http://www.raadvst-consetat.be . 218 D. VANHEULE, Commentaar bij artikel 17 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 april 1997, 18. 219 Cass. 15 oktober 1993, RW 1993-94, 711.

Page 58: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

58

a) Persoonlijk karakter

111. Het moeilijk te herstellen ernstig nadeel dient persoonlijk te zijn en kan niet van

algemene aard zijn220. In een arrest van 7 juli 1998 verwerpt de Raad van State een vordering

tot schorsing omwille van het feit dat de verzoekende partijen hun nadeel op een dergelijke

algemene wijze omschrijven dat het persoonlijk karakter ervan ontbreekt en dus niet voldaan

is aan de tweede cumulatieve voorwaarde van artikel 17, §2 R.v.St.-Wet221.

De verzoeker kan evenmin het nadeel dat een derde lijdt aanvoeren222. Dit wordt bevestigd in

een arrest van de Raad van State van 15 december 2004, waarin de Raad het volgende stelt:

“qu’en effet, la gravité du préjudice personnel invoqué ne peut pas être déduite

automatiquement du préjudice que risquent de subir des tiers, lequel, sauf à

méconnaître la condition selon laquelle le préjudice doit être personnel au

requérant, ne peut être invoqué isolément, mais seulement à titre complémentaire de

celui que subit personnellement le demandeur en suspension”223.

Hier wordt dus uitdrukkelijk bevestigd dat het persoonlijk karakter van het moeilijk te

herstellen ernstig nadeel, niet kan worden afgeleid uit het nadeel dat derden dreigen te lijden.

Het nadeel van derden kan echter wel naast het persoonlijk moeilijk te herstellen nadeel

worden aangevoerd, dit met als doel de noodzaak van de schorsing te benadrukken224.

Dit heeft tot gevolg dat ook verenigingen enkel hun eigen nadeel kunnen aanvoeren, en niet

het nadeel van hun individuele leden225.

220 D. VANHEULE, Commentaar bij artikel 17 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 april 1997, 23. 221 RvS 7 juli 1998, nr. 74.966, http://www.raadvst-consetat.be . 222 D. VANHEULE, Commentaar bij artikel 17 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 april 1997, 23. 223 RvS 15 december 2004, nr. 138.473, http://www.raadvst-consetat.be . 224 D. VANHEULE, Commentaar bij artikel 17 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 april 1997, 24. 225 RvS 18 juli 2003, nr. 121.788, http://www.raadvst-consetat.be .

Page 59: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

59

b) Moeilijk te herstellen nadeel

112. Het ernstig nadeel moet moeilijk te herstellen zijn, maar het moet niet onherstelbaar

zijn226.

Volgens VANHEULE is het nadeel in principe “voldoende herstelbaar wanneer volledig

herstel mogelijk is na vernietiging door middel van een schadevergoeding die kan worden

bekomen in een procedure voor de gewone rechtbanken” 227. Dit werd, mijns inziens terecht,

genuanceerd door de Raad van State in zijn arrest van 13 november 1991228. De Raad

oordeelde hier dat zelfs al kan de verzoeker rechtsherstel bekomen, de procedure dermate lang

kan duren dat de verzoeker hierdoor nadeel ondergaat.

113. Met betrekking tot de overheidsopdrachten die gegund worden bij wege van

aanbestedingen, werd door bepaalde rechtspraak van de Franstalige kamers van de Raad van

State geoordeeld dat het feit dat de schadeloosstelling enkel kan worden uitgevoerd bij wege

van equivalent, namelijk 10% van het bedrag van de inschrijving, geen ernstig nadeel oplevert

omwille van het feit dat het de wetgever is die dit zelf zo voorzien heeft in de wet229. Zo

oordeelt de Raad van State in zijn arrest van 27 maart 1995:

“Considérant que, en cas d’annulation des actes attaqués, le fait que la réparation

du préjudice ne puisse s’exécuter en nature, mais seulement par un équivalent de 10

% de la valeur du marché, ne saurait constituer un préjudice grave pour les

requérantes en raison précisément de ce que la loi elle-même prévoit une réparation

forfaitaire; que l’insuffisance prétendue de cette réparation ne saurait davantage

constituer un préjudice grave”230.

Wat deze rechtspraak betreft, sluit ik mij aan bij de mening van D’HOOGHE die stelt dat “uit

de toekenning van het recht op schadevergoeding, kan dan ook niet worden afgeleid dat de

wetgever andere vormen van herstel die op grond van het burgerlijk recht kunnen worden

bekomen, heeft willen uitsluiten”231.

226 D. VANHEULE, Commentaar bij artikel 17 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 april 1997, 25. 227 D. VANHEULE, Commentaar bij artikel 17 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 april 1997, 26. 228 RvS 13 november 1991, nr. 38.094, APM 1994, 141 (weergave). 229 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 639. 230 RvS 27 maart 1995, nr. 52.562, http://www.raadvst-consetat.be . 231 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 640.

Page 60: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

60

c) Financieel nadeel

114. De Raad van State is in principe van oordeel dat een financieel nadeel herstelbaar is,

omwille van de mogelijkheid om voor de burgerlijke rechter schadevergoeding te vorderen na

een vernietigingsarrest, en om die reden dan ook niet als een moeilijk te herstellen ernstig

nadeel kan worden beschouwd.232

115. In bepaalde uitzonderingsgevallen oordeelt de Raad van State dat het financieel nadeel

wel kan worden aanvaard als moeilijk te herstellen ernstig nadeel, indien het disproportioneel

groot is233.

Specifiek inzake overheidsopdrachten kan worden verwezen naar een arrest van de Raad van

State van 1 december 2000 waarin de Raad het volgende stelt:

“Considérant, quant au préjudice grave et difficilement réparable que risque de lui

causer l'exécution immédiate de l'acte attaqué, que la requérante fait valoir

notamment l'atteinte à sa réputation et la perte d'une référence nationale et

importante sur un marché très particulier et restreint, où les commandes d'une telle

importance sont rares, outre l'ampleur des enjeux financiers;

Considérant que ces considérations peuvent être accueillies et suffisent à justifier

d'un risque de préjudice grave et difficilement réparable;” 234.

De aantasting van de reputatie van de verzoeker, evenals het verlies van een nationale en

belangrijke erkenning op een heel bijzondere en beperkte markt, worden hier door de Raad

van State aanvaard als een moeilijk te herstellen ernstig nadeel.

d) Invloed van de invoering van artikel 21bis

Overheidsopdrachtenwet 1993

116. De vraag of de invoering van artikel 21bis in de Overheidsopdrachtenwet 1993, tegemoet

komt aan de noodzaak tot rechtsbescherming in hoofde van de uitgewonnen inschrijvers door

het voorzien van een wachttermijn, is allesbehalve zeker.

117. In een arrest van 22 maart 2005 oordeelde de Raad van State over een zaak waarin de

schorsing van de tenuitvoerlegging van een toewijzingsbeslissing wordt gevraagd, welke

232 RvS 14 januari 1993, nr. 41.574, RACE 1993. 233 RvS 22 juni 1993, nr. 43.413, RACE 1993; RvS 22 maart 1994, nr. 46.572, Arr.RvS 1994. 234 RvS 1 december 2000, nr. 91.265, http://www.raadvst-consetat.be .

Page 61: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

61

laatste echter reeds ter kennis was gebracht van de begunstigde235. Deze kennisgeving was in

casu gebeurd met miskenning van de in artikel 21bis, § 2 Overheidsopdrachtenwet 1993

voorgeschreven wachttermijn. De Raad van State besloot hierover het volgende:

“Overwegende dat bijgevolg, zoals bij arrest nr. 87.983 van 15 juni 2000 van de

algemene vergadering van de afdeling administratie van de Raad van State is gesteld,

het nadeel waardoor de verzoekende partij aanvoert bedreigd te zijn, niet kan worden

tenietgedaan of vermeden door een schorsingsarrest van de Raad van State; dat aan

die conclusie geen afbreuk wordt gedaan omdat te dezen de verwerende partij een

wettelijk opgelegde wachttermijn om de toewijzingsbeslissing te betekenen niet zou

hebben nageleefd; dat immers het voornoemde artikel 21 bis, § 2, van de wet van 24

december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor

aanneming van werken, leveringen en diensten, weliswaar in de mogelijkheid voorziet

voor kandidaten en inschrijvers om binnen de bedoelde termijn “voor de Raad van

State, via een uiterst dringende rechtspleging” beroep aan te tekenen; dat de wetgever

daarbij echter geen sanctie heeft bepaald indien die termijn niet wordt nageleefd en

evenmin de wijze waarop in dergelijk geval door de Raad van State over het moeilijk

te herstellen nadeel moet worden geoordeeld, nader heeft geregeld; dat het niet aan

de Raad van State lijkt toe te komen om een dergelijke sanctie te bepalen, des te meer

aangezien zulks te dezen lijkt in te houden dat hij daarbij over het al dan niet tot stand

komen van verbintenissen uit overeenkomst zou dienen te beslissen, hetgeen niet tot

zijn rechtsmacht behoort;”236.

De Raad van State handhaaft dus de rechtspraak van het arrest FEYTER–CVBA FORMANOVA237

door te stellen dat een nuttig herstel niet meer mogelijk is daar de toewijzingsbeslissing reeds

werd betekend, en om die reden ook het moeilijk te herstellen ernstig nadeel niet meer kan

worden voorkomen met een schorsingsarrest van de Raad van State238. Het niet respecteren

van de wachttermijn zoals voorzien in artikel 21bis, §2 Overheidsopdrachtenwet 1993, wordt

door de wetgever niet gesanctioneerd, evenmin wordt in de wet vooropgesteld op welke wijze

de Raad van State hierop dient te reageren in het licht van het moeilijk te herstellen ernstig

235 RvS 22 maart 2005, nr. 142.423, http://www.raadvst-consetat.be . 236 RvS 22 maart 2005, nr. 142.423, http://www.raadvst-consetat.be . 237 RvS 15 juni 2000, nr. 87.983, http://www.raadvst-consetat.be . 238 B. MARTENS, “De betwisting van de overheidsopdracht: van Loterij gesproken, Joos(t) mag het weten” (noot onder RvS 22 maart 2005), RABG 2005, afl. 15, 1412.

Page 62: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

62

nadeel. De Raad van State stelt dan ook correct dat het buiten zijn rechtsmacht ligt om een

dergelijke sanctie te bepalen.

118. Concreet betekent dit dat de invoering van artikel 21bis, §2 Overheidsopdrachtenwet

1993, geen voldoende garantie biedt aan de uitgewonnen inschrijvers omwille van het

ontbreken van een sanctie ingeval de aanbestedende overheid de wachttermijn niet naleeft.

Een degelijke rechtsbescherming vereist aldus een verfijning van artikel 21bis, §2

Overheidsopdrachtenwet 1993, waarbij de wetgever de niet naleving van de wachttermijn

sanctioneert met een absolute nietigheid van de overeenkomst239.

e) Toekomstig recht: Standstillwet 2006

119. Met de Standstillwet 2006, lijkt een einde te komen aan de problemen rond het moeilijk

te herstellen ernstig nadeel in de vordering tot schorsing bij de Raad van State.

Artikel 2, §3 Standstillwet 2006 stelt het volgende:

“De aanbestedende overheid respecteert een wachttermijn alvorens de opdracht toe

te wijzen. Tijdens deze termijn kan de inschrijver die benadeeld is of benadeeld dreigt

te worden, de schorsing vorderen van de gunning van de opdracht, zonder dat een

moeilijk te herstellen ernstig nadeel is vereist. Wanneer deze vordering tijdig is

ingesteld, wordt de wachttermijn verlengd om de afwikkeling van de

schorsingsprocedure toe te laten. Indien de schorsingsprocedure na verloop van de

verlenging niet is beslecht, kan de toewijzing zonder verwijl gebeuren.

De vordering wordt ingesteld, hetzij volgens de geëigende spoedprocedure waarin

de gecoördineerde wetten op de Raad van State voorzien, hetzij voor de gewone

rechter in kort geding in geval de aanbestedende overheid niet aan de rechtsmacht

van de Raad van State is onderworpen. De uitspraak over de vordering gebeurt mede

met inachtneming van de afweging tussen het algemeen belang en de belangen van de

inschrijver.

De Koning bepaalt de ingangsdatum van de wachttermijn, de redelijke duur alsook

de eventuele verlenging ervan, conform het Europees recht. Hij kan voorzien in

uitzonderingen op het in acht nemen van een wachttermijn voor bepaalde soorten

opdrachten en procedures, en voor opdrachten beneden bepaalde bedragen.”

239 B. MARTENS, “De betwisting van de overheidsopdracht: van Loterij gesproken, Joos(t) mag het weten” (noot onder RvS 22 maart 2005), RABG 2005, afl. 15, 1415.

Page 63: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

63

120. Belangrijk is dat de vereiste van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel niet langer moet

voldaan zijn. De memorie van toelichting stelt hierover: “Paragraaf 3 schrapt de noodzaak

van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel voor het instellen van een beroep volgens de

spoedprocedure voor de Raad van State. Deze wijziging is noodzakelijk wil België de

Europese beroepsrichtlijnen alsook de rechtspraak van het Hof van Justitie eerbiedigen. De

opheffing van deze voorwaarde wordt niettemin getemperd door de verplichting voor zowel

de Raad van State als de gewone rechter om een uitspraak te doen mede met inachtneming

van een afweging tussen het algemeen belang en de belangen van de inschrijver”240.

Het moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan echter wel nog een determinerende rol spelen in

het kader van de belangenafweging241.

§ 5. Uiterst dringende noodzakelijkheid

a) Algemeen

121. De vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid zoals voorzien in

artikel 17, §1, 3de lid R.v.St.-Wet, vereist, naast de ernstige middelen en het moeilijk te

herstellen ernstig nadeel, ook dat er sprake is van uiterst dringende noodzakelijkheid.

Conform de rechtspraak van de Raad van State dient de uiterst dringende noodzakelijkheid

vanzelfsprekend te zijn en dus op het eerste gezicht onbetwistbaar242. Hiertoe dient de

verzoeker duidelijke feiten en gegevens aan te voeren die aantonen dat enkel een

onmiddellijke schorsing van de bestreden handeling nut heeft243.

De verzoeker dient zo snel mogelijk nadat hij kennis heeft van de beslissing over te gaan tot

het instellen van een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid. Het is

immers zo dat het talmen van de verzoeker beschouwd wordt als een ontkenning van de

uiterst dringende noodzakelijkheid244.

240 Wetsontwerp betreffende de gunning, informatie aan kandidaten en inschrijvers en wachttermijnen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten, Parl.St. Kamer 2005-2006, nr. 2237/001, 65. 241 B. LOMBAERT en I. MATHY , “L’obligation de standstill avant la passation des marchés publics: un premier commentaire de la nouvelle loi (avant la prochaine modification?)”, BJCP 2007, (38) 41. 242 RvS 11 december 1991, nr.38.302, APM 1992, 5 (weergave); RvS 22 januari 1992, nr. 38.533, APM 1992, 27 (weergave). 243 RvS 12 december 1991, nr. 38.326, APM 1992, 7 (weergave). 244 RvS 13 september 1996, nr. 61.730, http://www.raadvst-consetat.be; RvS 5 september 2003, nr. 122.529, http://www.raadvst-consetat.be .

Page 64: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

64

122. Inzake overheidsopdrachten zal veelal een beroep worden gedaan op de schorsing bij

uiterst dringende noodzakelijkheid om het risico te voorkomen dat tijdens een gewone

vordering tot schorsing de overheid op grond van de bestreden toewijzingsbeslissing overgaat

tot de sluiting van het contract245.

b) Invloed van de invoering van artikel 21bis

Overheidsopdrachtenwet 1993

123. Het arrest FEYTER–CVBA FORMANOVA246

had tot gevolg dat het voor de benadeelde partij

cruciaal was om de schorsing van de toewijzingsbeslissing te verkrijgen, dit alvorens de

aanbestedende overheid overging tot de kennisgeving ervan aan de door de haar gekozen

inschrijver en op die manier het contract tot gunning van de opdracht tot stand kwam. Dit was

echter niet altijd even evident, omdat de uitgewonnen inschrijver niet zomaar kennis kreeg

van de toewijzingsbeslissing247.

Om de gevolgen van de Feyter-Formanova rechtspraak te voorkomen, werd er vaker een

beroep gedaan op de procedure tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid bij de

Raad van State.

124. In zijn arrest van 13 januari 2004 stelde de Raad van State dat het, gelet op de Feyter-

Formanova rechtspraak, “vorderingen ingesteld bij uiterst dringende noodzakelijkheid die

kwalificatie doorgaans niet ontzegde indien de verzoekende partijen zich beriepen op een

dreigende betekening van de toewijzingsbeslissing”248. Dit had tot gevolg dat de vordering tot

schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid in het contentieux van de

overheidsopdrachten, veel werd gehanteerd en de facto eigenlijk in dergelijke zaken de

“gewone” schorsingsprocedure werd249.

125. Het nieuwe artikel 21bis, §2, in fine Overheidsopdrachtenwet 1993 bepaalt:

“De aanbestedende overheid kent de inschrijvers een termijn toe van vijftien dagen

vanaf de dag die volgt op de in het tweede lid bepaalde datum van verzending per

245 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 646; RvS 22 december 1999, nr. 84.355, http://www.raadvst-consetat.be; RvS 16 september 2004, nr. 134.986, http://www.raadvst-consetat.be . 246 RvS 15 juni 2000, nr. 87.983, http://www.raadvst-consetat.be . 247 M. GELDERS en W. TIMMERMANS, “Artikel 21bis van de Overheidsopdrachtenwet in Europees perspectief”, TBP 2005, afl. 1, (3) 13. 248 RvS 13 januari 2004, nr. 127.069, http://www.raadvst-consetat.be . 249 M. GELDERS en W. TIMMERMANS, “Artikel 21bis van de Overheidsopdrachtenwet in Europees perspectief”, TBP 2005, afl. 1, (3) 14.

Page 65: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

65

telefax of via elektronische middelen. De inschrijvers kunnen binnen deze termijn een

schorsingsberoep instellen bij een rechtscollege, wat uitsluitend mag gebeuren in het

kader van, al naargelang, een procedure in kort geding voor de justitiële rechter of,

voor de Raad van State, via een procedure wegens uiterst dringende noodzakelijkheid.

Indien de aanbestedende overheid binnen de toegestane termijn geen schriftelijke

kennisgeving in die zin ontvangt op het door haar vermelde adres, mag de procedure

worden verdergezet.”

De wetgever bepaalt aldus nadrukkelijk dat de uitgewonnen inschrijvers gedurende de

wachttermijn een beroep kunnen instellen bij de Raad van State, en dit enkel bij wege van een

procedure tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid.

GELDERS en TIMMERMANS stellen hierover kritisch het volgende:

“De wetgever gaat er dus zonder meer van uit dat de gewone schorsingsprocedure te lang

duurt en de continuïteit van de dienst in het gedrang kan brengen. Aanbestedende overheden

hoeven dus blijkbaar niet te wachten met betekenen als enkel een “gewone” vordering tot

schorsing zou worden ingesteld.”250

126. Hierop werd door de Raad van State gereageerd bij arrest van 10 februari 2004251. Dit

arrest handelt over de situatie onder de Omzendbrief van 10 december 2003, maar daar ook in

artikel 21bis Overheidsopdrachtenwet 1993 de keuze voor de procedure tot schorsing bij

uiterst dringende noodzakelijkheid wordt aangehouden, behoudt het arrest zijn betekenis252.

De Raad van State overwoog in dit arrest:

“dat voorts de verwerende partij daarbij een wachtperiode van tien dagen toekende

aan de verzoekende partijen teneinde een rechter te adiëren; dat de verwerende partij

blijkbaar tot heden de betekening heeft kunnen inhouden; dat er geen redenen worden

aangedragen waarom zij ook niet zou wachten op de afloop van een gewone

schorsingsprocedure bij de Raad van State, waarvan kan worden verwacht dat zij

door de verzoekende partijen onmiddellijk kan en zal worden ingesteld”253.

250 M. GELDERS en W. TIMMERMANS, “Artikel 21bis van de Overheidsopdrachtenwet in Europees perspectief”, TBP 2005, afl. 1, (3) 21. 251 RvS 10 februari 2004, nr. 128.012, http://www.raadvst-consetat.be . 252 D. VAN HEUVEN en S. LOGIE, “De wachttermijn bij overheidsopdrachten, een vergiftigd geschenk?”, T.Gem. 2005, afl. 2, 156. 253 RvS 10 februari 2004, nr. 128.012, http://www.raadvst-consetat.be .

Page 66: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

66

Concreet heeft dit arrest tot gevolg dat in die gevallen waarin er een wachttermijn geldt, de

voorwaarde van uiterst dringende noodzakelijkheid niet kan worden afgeleid uit de dreiging

van het sluiten van de overeenkomst tot gunning.

DE GELDER en TIMMERMANS stellen daarentegen dat de Raad van State niet om artikel

21bis Overheidsopdrachtenwet 1993 heen zal kunnen: “uit artikel 21bis van de

Overheidsopdrachtenwet vloeit immers voort dat uitsluitend de u.d.n.-procedure van aard is

om de betekening op te schorten. In combinatie met de vereisten van de

Rechtsbeschermingsrichtlijn en de Feyfer-Formanova-rechtspraak, betekent dit dat het

moeilijker zal zijn voor de Raad om te oordelen dat niet aan de u.d.n.-voorwaarde voldaan is

omdat “niet is aangetoond om welke reden de gewone procedure tot schorsing onherroepelijk

te laat zou komen om het aangevoerde nadeel te weren”, zoals hij stelde in het tweede arrest

Van Vooren van 10 februari 2004.”254

127. Voor wat betreft de overheidsopdrachten die niet zijn onderworpen aan de wachttermijn

van artikel 21bis Overheidsopdrachtenwet 1993, namelijk die opdrachten die de Europese

drempels niet overschrijden, beoordeelt de Raad van State de vereiste van de uiterst dringende

noodzakelijkheid nog steeds vrij soepel. Ter illustratie kan hiervoor worden verwezen naar

een arrest van 27 januari 2005 waarin de Raad van State oordeelde:

“dat aldus moet worden aanvaard dat de verzoekende partij, mede gelet op de niet

geringe omvang van de in het geding zijnde opdracht die door de verwerende en de

tussenkomende partij ten onrechte wordt gerelativeerd, en de mogelijke impact op

haar erkenning, door de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing

het rechtens vereiste moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan ondergaan; dat voorts,

wegens de dreigende betekening, kan worden aanvaard dat zij een beroep deed op de

procedure tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, die zij met bekwame

spoed blijkt te hebben ingesteld”255.

De invoering van artikel 21bis in de Overheidsopdrachtenwet 1993 heeft er dus toe geleid dat

de procedure van de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid eigenlijk

de standaardprocedure is geworden inzake overheidsopdrachten die vallen onder de

254 M. GELDERS en W. TIMMERMANS, “Artikel 21bis van de Overheidsopdrachtenwet in Europees perspectief”, TBP 2005, afl. 1, (3) 23. 255 RvS 27 januari 2005, nr. 139.885, http://www.raadvst-consetat.be .

Page 67: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

67

wachttermijn, namelijk de overheidsopdrachten die de Europese drempels bereiken. Het

ontbreken van een sanctiemogelijkheid bij de niet naleving van de voorschriften inzake

kennisgeving en wachttermijn is, mijns inziens, zeer nadelig in het licht van de Feyter-

Formanova rechtspraak en de rechtsbescherming in hoofde van de uitgewonnen inschrijvers

ten aanzien van de aanbestedende overheid.

c) Toekomstig recht: Standstillwet 2006

128. Artikel 2, §3, 2de lid Standstillwet 2006 stelt uitdrukkelijk:

“De vordering wordt ingesteld, hetzij volgens de geëigende spoedprocedure waarin

de gecoördineerde wetten op de Raad van State voorzien, hetzij voor de gewone

rechter in kort geding in geval de aanbestedende overheid niet aan de rechtsmacht

van de Raad van State is onderworpen.”

De wetgever schuift dus de “geëigende spoedprocedure waarin de gecoördineerde wetten op

de Raad van State voorzien” naar voor als de standaardprocedure ingeval de aanbestedende

overheid onderworpen is aan de rechtsmacht van de Raad van State. Wat de wetgever precies

verstaat onder de “geëigende spoedprocedure”, wordt niet uitdrukkelijk bepaald.

D’HOOGHE stelt in dit verband het volgende:

“In de meeste gevallen zal het allicht gaan om een procedure bij uiterst dringende

noodzakelijkheid. Er kan echter niet worden uitgesloten dat ook een gewone

schorsingsprocedure de meest geëigende zou zijn, met name wanneer de

aanbestedende overheid te kennen heeft gegeven niet op korte termijn tot

contractsluiting te zullen overgaan”256.

129. Het verschil met artikel 21bis Overheidsopdrachtenwet 1993 is gelegen in het feit dat

artikel 2, §3, 2de lid Standstillwet 2006 in principe van toepassing is op alle

overheidsopdrachten, ongeacht of deze Europese drempels bereiken of niet.

256 D. D'HOOGHE en L. SCHELLEKENS, “De nieuwe wetgeving overheidsopdrachten. Een overzicht van de belangrijkste nieuwigheden”, in M. BOES (ed.), Themis 44 - Administratief recht, Brugge, Die Keure, 2007, (57) 80.

Page 68: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

68

Afdeling V. Annulatieberoep

§ 1. Algemeen

130. Artikel 14, §1 R.v.St.-Wet bepaalt de annulatiebevoegdheid van de Raad van State:

“De afdeling doet uitspraak, bij wijze van arresten, over de beroepen tot nietigverklaring

wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven

vormen, overschrijding of afwending van macht, ingesteld tegen de akten en reglementen:

1° van de onderscheiden administratieve overheden;

2° van de wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de

ombudsmannen ingesteld bij deze assemblees, van het Rekenhof en van het

Arbitragehof, van de Raad van State en de administratieve rechtscolleges evenals van

organen van de rechterlijke macht en van de Hoge Raad voor de Justitie met

betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel.

Artikel 159 van de Grondwet is eveneens van toepassing op de in 2° bedoelde akten en

reglementen.”

Eerder werd reeds ingegaan op de diverse aspecten inzake ontvankelijkheid en bevoegdheid

van de Raad van State.

131. Voor wat betreft de gegrondheid van het annulatieberoep, kan de Raad van State zowel

de externe als de interne legaliteit van administratieve rechtshandelingen nagaan, maar niet de

opportuniteit257. Inzake overheidsopdrachten kan de Raad van State dus nagaan of een

gunningsbeslissing conform de wettelijke voorschriften is genomen, en of de

bevoegdheidsregels hierbij zijn gerespecteerd258.

132. Het aanvoeren door de benadeelde van een gebrek aan formele motivering van een

gunningsbeslissing, heeft tot gevolg dat de bestreden beslissing niet op die grond kan worden

bestreden. Immers, als je zelf aangeeft te weten wat de motieven van een beslissing zijn, ook

al staan ze er niet in, dan kan je je niet beroepen op een schending van de formele

motiveringsplicht. Dit omdat hieruit blijkt dat het doel van de formele motiveringsplicht wel

degelijk bereikt is. Dit wordt duidelijk weergegeven in een arrest van de Raad van State van

20 december 2005:

257 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 615. 258 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 615.

Page 69: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

69

“Overwegende dat, in zoverre het middel zich steunt op schending van

verplichtingen tot formele motivering, het niet ernstig is; dat immers het doel van

dergelijke verplichtingen erin bestaat, een belanghebbende in staat te stellen terdege

te oordelen of het zin heeft zich tegen de beslissing op het vlak van de motieven te

verweren met de middelen die het recht hem ter beschikking stelt en de verzoekende

partij door haar detailkritiek op de wijze van puntentoekenning en dus van motivering,

ervan blijk geeft de motieven te kennen zodat het doel van die verplichtingen lijkt te

zijn bereikt; dat het middel dientengevolge enkel nog wordt onderzocht in zoverre het

de materiële motieven bekritiseert”259.

133. De Raad van State kan zich niet in de plaats stellen van de aanbestedende overheid voor

wat beoordeling van de beslissing260, maar dient wel na te gaan of de overheid bij het nemen

van de beslissing de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid niet heeft overschreden261 en

of de beslissing niet “kennelijk onredelijk” is262.

259 RvS 20 december 2005, nr. 152.946, http://www.raadvst-consetat.be . 260 RvS 18 oktober 1985, nr. 25.749, APM 1985, 133 (verkort). 261 RvS 1 april 1987, nr. 27.764, RACE 1987; RvS 3 juni 1987, nr. 28.040, RACE 1987; RvS 18 oktober 2006, nr. 163.736, http://www.raadvst-consetat.be. 262 RvS 27 april 1993, nr. 42.705, Arr.RvS 1993.

Page 70: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

70

Hoofdstuk 3. Gewone rechtbanken

Afdeling I. Bevoegdheid

134. Artikel 144 G.W. bepaalt dat geschillen over burgerlijke rechten bij uitsluiting tot de

bevoegdheid van de rechtbanken behoren. Overeenkomstig artikel 145 G.W. behoren ook de

geschillen over politieke rechten tot de bevoegdheid van de rechtbanken, behoudens de bij

wet gestelde uitzonderingen.

Afdeling II. Toelaatbaarheidsvereisten

135. Alvorens een vordering voor de burgerlijke rechter kan worden ingesteld, dient te

worden nagegaan of voldaan is aan de algemene toelaatbaarheidsvereisten. Deze gelden ten

aanzien van alle procespartijen en in alle gedingen263. Wanneer een dergelijke algemene

toelaatbaarheidsvereiste niet vervuld is, kan dit tot gevolg hebben dat de vordering

onontvankelijk wordt verklaard en definitief een einde komt aan de zaak zonder dat er een

uitspraak is geweest over de grond van de zaak264.

Door de wetgever werden de voorwaarden belang en hoedanigheid als algemene

toelatingsvoorwaarden gesteld. De rechtsleer voegt hier een derde voorwaarde aan toe, nl. de

bekwaamheid265.

§ 1. Bekwaamheid en rechtspersoonlijkheid

a) Algemeen

136. Om in rechte te kunnen optreden is het bezitten van rechtspersoonlijkheid vereist, en dit

zowel ten aanzien van de eiser als van de verweerder266. Dit is de vereiste van

procesbekwaamheid.

137. Het bezitten van rechtspersoonlijkheid kan onder meer problemen geven in de optiek van

de vennootschappen en de verenigingen. Het is immers zo dat niet alle vennootschappen en

verenigingen rechtspersoonlijkheid bezitten. Zo kan een feitelijke vereniging of een

263 J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek Gerechtelijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 77. 264 J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek Gerechtelijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 78. 265 P. VAN LERSBERGHE, Commentaar bij art. 17 Ger. W. in Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 31 juli 2002, 10. 266 B. MAES, Inleiding tot het Burgerlijk Procesrecht, Brugge, Die Keure, 2008, 124; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek Gerechtelijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 78.

Page 71: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

71

vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid in principe niet in rechte optreden267. De leden

van een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid kunnen wel een rechtsvordering instellen op

voorwaarde dat zij allen hetzij gezamenlijk doen, hetzij één van hen hiertoe mandateren268.

Indien gekozen wordt voor de laatste optie, dan is treedt de gekozen persoon op als

gevolmachtigde. Het is echter wel vereist dat deze volmacht uitgaat van alle personen die op

dat ogenblik lid zijn van de groepering en dus niet uitgaat van de groepering zelf269. De

gevolmachtigde treedt echter niet op als mandataris ad litem in de zin van artikel 728 Ger.W.,

dit omdat hij in het geding optreedt onder zijn eigen naam270. Bovendien dient hij in elke

stand van het geding en telkens hierom gevraagd wordt, het bewijs te kunnen leveren van zijn

volmacht271. Slaagt hij er niet in het bewijs van zijn volmacht te leveren, dan wordt dit

gesanctioneerd met de onontvankelijkheid van de vordering272.

138. Er kunnen tevens problemen rijzen indien een derde een vordering wil instellen tegen

een feitelijke vereniging of een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid. In het geval de

derde er niet in slaagt het mandaat dat de leden van een feitelijke vereniging aan een van hun

leden hebben gegeven te achterhalen, zal de derde alle leden moeten dagvaarden273. Het is

duidelijk dat dit laatste voor de derde geen gemakkelijke opdracht zal zijn. In bepaalde

gevallen kan de derde de oplossing hiervoor vinden in de leer van het schijnmandaat274.

Opdat van deze rechtsfiguur gebruik zou kunnen worden gemaakt, dienen een aantal

voorwaarden te zijn vervuld. Vooreerst moet er effectief sprake zijn van een schijntoestand

die niet overeenstemt met de werkelijke toestand. Daarenboven moet deze schijntoestand

toerekenbaar zijn aan de schijnlastgever en moet de derde die zich op de leer van het

schijnmandaat beroept, te goeder trouw zijn275. Indien de vereniging zonder

267 P. VAN LERSBERGHE, Commentaar bij art. 17 Ger. W. in Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 31 juli 2002, 60. 268 J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek Gerechtelijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 80; K. MORTIER, “Toegang tot rechter voor feitelijke verenigingen”, NJW 2008, afl. 191, 811. 269 P. VAN LERSBERGHE, Commentaar bij art. 17 Ger. W. in Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 31 juli 2002, 61. 270 J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek Gerechtelijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 80. 271 K. MORTIER, “Toegang tot rechter voor feitelijke verenigingen”, NJW 2008, afl. 191, 812. 272 P. VAN LERSBERGHE, Commentaar bij art. 17 Ger. W. in Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 31 juli 2002, 61. 273 P. VAN LERSBERGHE, Commentaar bij art. 17 Ger. W. in Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 31 juli 2002, 62. 274 J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek Gerechtelijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 81. 275 P. VAN LERSBERGHE, Commentaar bij art. 17 Ger. W. in Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 31 juli 2002, 62.

Page 72: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

72

rechtspersoonlijkheid een groot aantal leden telt, kan dit problemen geven daar bewezen moet

worden dat het schijnmandaat aan al deze leden toerekenbaar is.276

§ 2. Belang

a) Algemeen

139. De rechtsgrond voor de algemene toelaatbaarheidsvereisten belang en hoedanigheid is te

vinden in artikel 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek.

Artikel 17 Ger.W. stelt dienaangaande het volgende: “De rechtsvordering kan niet worden

toegelaten, indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen” 277. De

wetgever heeft het begrip ‘belang’ verder verduidelijkt in artikel 18 Ger.W.: “Het belang

moet een reeds verkregen en dadelijk belang zijn. De rechtsvordering kan worden toegelaten,

indien zij, zelfs tot verkrijging van een verklaring van recht, is ingesteld om schending van

een ernstig bedreigd recht te voorkomen.” 278

De tekst van artikel 17 Ger.W. bevat een duidelijke verwijzing naar het adagium “pas

d’intérêt sans action”279. De ratio legis van deze bepaling kan worden gevonden in de wil van

de wetgever om nutteloze en tergende procedures te vermijden.

b) Tijdstip van de beoordeling

140. Voor wat betreft het tijdstip van de beoordeling van de algemene

toelaatbaarheidsvereiste ‘belang’, dient uit de tekst van artikel 17 Ger.W. te worden

geconcludeerd dat dit op het ogenblik van het instellen van de vordering is. Dit wordt

bevestigd in de rechtspraak van het Hof van Cassatie. Ter illustratie kan het arrest van 24 april

2003 worden aangehaald waarin het Hof van Cassatie stelt dat “het in de artikelen 17 en 18

van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde belang om op te treden beoordeeld wordt naar het

tijdstip waarop de vordering is ingesteld”280.

276 P. VAN LERSBERGHE, Commentaar bij art. 17 Ger. W. in Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 31 juli 2002, 62-63. 277 Art. 17 Ger.W. 278 Art. 18 Ger.W. 279 P. VAN LERSBERGHE, Commentaar bij art. 17 Ger. W. in Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 31 juli 2002, 12-13; J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek Gerechtelijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 83. 280 Cass. 4 december 1989, AR 6848, Arr.Cass. 1989-90, 467.

Page 73: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

73

141. Het belang moet aanwezig blijven gedurende het hele geding, zoniet, dan zal de rechter

oordelen dat de vordering zonder voorwerp is geworden281.

c) Vereisten

142. Het belang moet vooreerst actueel zijn, wat inhoudt dat het reeds verkregen en dadelijk

moet zijn282. Het belang moet bovendien ook persoonlijk en rechtsreeks zijn283. Er mag met

andere woorden niet worden opgetreden ter vrijwaring van algemene belangen, de actio

popularis is dus uitgesloten.

Tenslotte moet het belang ook rechtmatig zijn284. Om die reden kan dus geen vordering

worden ingesteld die strijdig is met de openbare orde en de goede zeden.

§ 3. Hoedanigheid

143. De hoedanigheid wordt niet uitdrukkelijk gedefinieerd door de wetgever. LAENENS e.a.

omschrijven hoedanigheid als volgt:

“Alleen de houder van de materiële aanspraken waarvan de effectuering wordt

beoogd, kan in rechte optreden. Hij alleen heeft de bij artikel 17 Ger.W. vereiste

hoedanigheid.”285

In het overheidsopdrachtencontentieux komt de problematiek van de hoedanigheid niet veel

voor, om die reden zal hier dan ook niet dieper worden op ingegaan.

281 P. VAN LERSBERGHE, Commentaar bij art. 17 Ger. W. in Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 31 juli 2002, 62-21. 282 Art. 18 Ger.W. 283 J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek Gerechtelijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 84. 284 J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek Gerechtelijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 86. 285 J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek Gerechtelijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 87-88.

Page 74: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

74

Afdeling III. Inzake overheidsopdrachten

§ 1. Aansprakelijkheid van de overheid

a) Algemeen

144. De grondslag voor de aansprakelijkheid van de overheid in het

overheidsopdrachtencontentieux wordt gevormd door enerzijds door de artikelen 1382 en

1383 van het Burgerlijk Wetboek, en anderzijds door de artikelen 15, 16, 17 en 18

Overheidsopdrachtenwet 1993.

In wat volgt zal dieper worden ingegaan op de aansprakelijkheid van de overheid naar

aanleiding van bepaalde beslissingen in de procedure tot gunning van overheidsopdrachten.

De aansprakelijkheid van de overheid in de fase van de uitvoering van overheidsopdrachten,

zal hier niet worden besproken.

b) Fout

(1) Begrip

145. Een eerste element om tot buitencontractuele aansprakelijkheid op grond van artikel

1382 en 1383 B.W. te kunnen concluderen, is de fout. Hiervoor zijn twee elementen vereist,

enerzijds een objectief element, en anderzijds een subjectief element286. Het objectief element

is de onrechtmatige handeling van een persoon. Deze onrechtmatige handeling kan worden

gevormd door ofwel een schending van een gedragsnorm, ofwel een schending van een

algemene zorgvuldigheidsnorm287. Terwijl het subjectief element slaat op de toerekenbaarheid

van deze gedraging aan laatstgenoemd persoon. Er is geen toerekenbaarheid van een bepaalde

onrechtmatige handeling indien de schadeverwekker zich kan beroepen op een van de

schulduitsluitingsgronden.

Er is dus slechts sprake van een fout indien het gaat om een inbreuk op een gedragsnorm of

zorgvuldigheidsnorm, en voor zover deze inbeuk aan de schadeverwekker kan worden

toegerekend288.

286 W. VAN GERVEN en S. DE COVEMAECKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2001, 237. 287 W. VAN GERVEN en S. DE COVEMAECKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2001, 238. 288 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 191.

Page 75: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

75

(2) Onwettigheid

(a) Wettelijke bepalingen en voorschriften

146. Zoals eerder werd gesteld kan sprake zijn van aansprakelijkheid van de overheid indien

de overheid een gedragsnorm schendt. In het licht van de Overheidsopdrachtenwet 1993,

dient te worden vastgesteld dat de wetgeving op zich heel specifiek is geregeld.

147. Voor wat betreft de gunning van overheidsopdrachten bij wijze van aanbesteding stelt

artikel 15 Overheidsopdrachtenwet 1993 uitdrukkelijk: “Indien de bevoegde overheid beslist

de opdracht toe te wijzen dient deze bij openbare of beperkte aanbesteding toegewezen te

worden aan de inschrijver die de laagste regelmatige offerte indiende”. Aan de overheid

wordt dus geen discretionaire bevoegdheid verleend in de beoordeling van de offertes, ze is

verplicht te gunnen aan de laagste regelmatige offerte. Bovendien dient te worden opgemerkt

dat artikel 15 Overheidsopdrachtenwet geen uitzonderingen op deze regel voorziet.

148. Voor de gunning van overheidsopdrachten bij wijze van offerteaanvraag stelt artikel 16

Overheidsopdrachtenwet het volgende: “Bij algemene of beperkte offerteaanvraag dient de

opdracht toegewezen te worden aan de inschrijver die de voordeligste regelmatige offerte

indient, rekening houdend met de gunningscriteria die vermeld moeten zijn in het bestek, of

eventueel in de aankondiging van de opdracht”. Hier is de discretionaire bevoegdheid van de

overheid iets ruimer, daar zij moet kiezen voor de voordeligste regelmatige offerte. Maar ook

bij dit laatste is er een zekere gebondenheid van de overheid, zij dient deze beoordeling

immers te maken op grond van de gunningscriteria die vermeld zijn in het bestek of eventueel

in de aankondiging van de opdracht.

149. Op grond van artikel 17 Overheidsopdrachtenwet 1993 wordt aan de overheid de

mogelijkheid gelaten om gebruik te maken van de onderhandelingsprocedure. Het staat de

overheid echter niet vrij om gelijk wanneer van deze procedure gebruik te maken. Artikel 17,

§2 en §3 Overheidsopdrachtenwet 1993 regelt specifiek de gevallen waarin de overheid

gebruik kan maken van de onderhandelingsprocedure. Indien de overheid zich niet houdt aan

deze voorwaarden, handelt zij in strijd met de Overheidsopdrachtenwet 1993 en begaat zij

aldus een onrechtmatigheid.

150. De voornoemde bepalingen zijn slechts enkele voorbeelden van wettelijke voorschriften

zoals voorzien in de Overheidsopdrachtenwet 1993. In geval een schending van deze

Page 76: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

76

wettelijke bepalingen en voorschriften, is de loutere vaststelling van de schending voldoende

om het bewijs te leveren van de door de aanbestedende overheid begane fout289.

(b) Beginselen van behoorlijk bestuur

151. Naast de wettelijke voorschriften en bepalingen, dient de overheid bij het nemen van

beslissingen ook rekening te houden met de beginselen van behoorlijk bestuur290. Deze zullen

voornamelijk een rol spelen in de gevallen waar aan de overheid een zekere

beoordelingsvrijheid wordt gelaten.

Als voorbeeld van een beginsel van behoorlijk bestuur kan vooreerst het gelijkheidsbeginsel

worden genoemd. Het gelijkheidsbeginsel verplicht de overheid om inzake

overheidsopdrachten alle mogelijke kandidaten op eenzelfde wijze te behandelen, alsook deze

een gelijke kans te bieden om de overheidsopdracht te verkrijgen291.

Zo stelt de Raad van State in zijn arrest van 27 november 1990:

“Overwegende dat het gelijkheidsbeginsel de overheid verplicht om elke gegadigde

voor een overheidsopdracht gelijk te behandelen en dus een gelijke kans op het

verkrijgen van de opdracht te geven”292.

Een ander voorbeeld van een beginsel van behoorlijk bestuur is het zorgvuldigheidsbeginsel.

Op grond van dit beginsel dient de overheid zorgvuldig te werk te gaan in haar onderzoek, en

dient ze zich desnoods nader te informeren293.

152. In de gevallen waarin de overheid over een discretionaire bevoegdheid beschikt bij het

nemen van beslissingen, is de toetsingsmacht van de rechter slechts marginaal294. Dit wordt

bevestigd in een arrest van het Hof van Cassatie van 4 maart 2004:

“Overwegende dat het bestuur dat op grond van zijn discretionaire bevoegdheid een

beslissing neemt, beschikt over een beoordelingsvrijheid die het de mogelijkheid biedt

289 I. COOREMAN en K. PHLIPS, “De aansprakelijkheid van de aanbestedende overheid wegens onwettige gunning” in C. DE KONINCK, P. FLAMEY , P. THIEL en O. VAN KERKHOVE (eds.), Jaarboek Overheidsopdrachten 2007-2008, Brussel, EBP, 2008, (229) 233. 290 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 216. 291 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 217. 292 RvS 27 november 1990, nr. 35.876, Arr.RvS 1990. 293 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 217. 294 I. COOREMAN en K. PHLIPS, “De aansprakelijkheid van de aanbestedende overheid wegens onwettige gunning” in C. DE KONINCK, P. FLAMEY , P. THIEL en O. VAN KERKHOVE (eds.), Jaarboek Overheidsopdrachten 2007-2008, Brussel, EBP, 2008, (229) 233.

Page 77: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

77

zelf te oordelen over de wijze waarop het zijn bevoegdheid uitoefent en de meest

geschikt lijkende oplossing te kiezen binnen de door de wet gestelde grenzen;

Dat de Rechterlijke Macht bevoegd is om een door het bestuur bij de uitoefening van

zijn niet-gebonden bevoegdheid begane onrechtmatige aantasting van een subjectief

recht zowel te voorkomen als te vergoeden, maar daarbij aan het bestuur zijn

beleidsvrijheid niet vermag te ontnemen en niet vermag zich in de plaats van het

bestuur te stellen; dat de rechter in kort geding dit evenmin mag doen;

Dat de rechter in kort geding op grond van een voorlopige en marginale

beoordeling van de zorgvuldigheid waarmede het bestuur moet handelen, bepaalde

daden kan opleggen of verbieden, maar dit enkel kan doen wanneer hij in redelijkheid

tot de conclusie komt dat het bestuur niet heeft gehandeld binnen de grenzen waarin

het moet optreden;”295.

Samengevat houdt dit in dat wanneer bijvoorbeeld een schending van het

zorgvuldigheidsbeginsel wordt ingeroepen, er sprake moet zijn van een kennelijke

onzorgvuldig gedrag van de aanbestedende overheid om tot een fout van deze laatste te

kunnen besluiten296.

(3) Arresten van de Raad van State

153. Om een uitspraak te krijgen over het bestaan van een fout kan een benadeelde zich zowel

tot de burgerlijke rechter, als tot de Raad van State wenden. De benadeelde is echter geenszins

verplicht om eerst een annulatieprocedure bij de Raad van State in te stellen alvorens hij zich

tot de burgerlijke rechter zou kunnen richten in het kader van een

aansprakelijkheidsvordering. De burgerlijke rechter is immers op grond van artikel 159 G.W.

bevoegd om de onwettigheid van een bestuurlijke beslissing vast te stellen297.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat de termijn om een annulatieberoep bij de Raad van

State in te stellen beperkt is tot 60 dagen na de kennisname. Dit is een belangrijk verschil met

de procedure voor de burgerlijke rechter, gezien het feit dat voor de toepassing van artikel 159

295 Cass. 4 maart 2004, C.03.0346.N - C.03.0448.N - C.03.0449.N, http://www.cass.be . 296 I. COOREMAN en K. PHLIPS, “De aansprakelijkheid van de aanbestedende overheid wegens onwettige gunning” in C. DE KONINCK, P. FLAMEY , P. THIEL en O. VAN KERKHOVE (eds.), Jaarboek Overheidsopdrachten 2007-2008, Brussel, EBP, 2008, (229) 233. 297 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 222-223.

Page 78: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

78

G.W. in een procedure voor de burgerlijke rechter geen termijn is bepaald298. Bovendien

wordt de bevoegdheid van de burgerlijke rechter in geen enkele zin beperkt door het feit dat

de benadeelde de termijn voor het instellen van een annulatieberoep bij de Raad van State

heeft laten verstrijken299.

(a) Vernietigingsarrest van de Raad van State

154. Het voorafgaandelijk instellen van een annulatieberoep kan voor de benadeelde echter

wel voordelen meebrengen. Indien de benadeelde de vernietiging van een rechtshandeling

voor de Raad van State verkrijgt, levert dit voor de burgerlijke rechter het bewijs van een

fout300. Dit is het gevolg van het feit dat een vernietigingsarrest van de Raad van State gezag

van gewijsde erga omnes heeft301. LUST verduidelijkt het gezag van gewijsde erga omnes van

een arrest waarin de vernietiging van een administratieve rechtshandeling wordt vastgesteld,

door te stellen dat een dergelijk arrest “ten aanzien van iedereen, zowel de betrokken overheid

als derden die in het proces geen deel hadden, komt vast te staat dat de handeling heeft

opgehouden te bestaan en geacht wordt nooit bestaan te hebben”302.

Concreet heeft dit voor de benadeelde tot gevolg dat wanneer hij een

aansprakelijkheidsvordering voor de burgerlijke rechter instelt, en voor zover deze vordering

gegrond is op een door de Raad van State vernietigde beslissing, hij eenvoudig het bewijs van

een fout kan leveren door te verwijzen naar het vernietigingsarrest van de Raad van State. De

burgerlijke rechter is hierdoor gebonden en moet, tenzij in geval van een

rechtvaardigingsgrond, beslissen dat de overheid die de vernietigde beslissing heeft genomen

een fout heeft begaan303.

298 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 224. 299 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 656. 300 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 657; I. COOREMAN en K. PHLIPS, “De aansprakelijkheid van de aanbestedende overheid wegens onwettige gunning” in C. DE KONINCK, P. FLAMEY , P. THIEL en O. VAN KERKHOVE (eds.), Jaarboek Overheidsopdrachten 2007-2008, Brussel, EBP, 2008, (229) 233. 301 S. LUST, Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 2000, 219. 302 S. LUST, Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 2000, 221. 303 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 657; C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 225-226.

Page 79: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

79

155. Hierbij dient evenwel te worden opgemerkt dat het gezag van gewijsde in zekere zin ook

beperkt is. Het is namelijk zo dat de voor de burgerlijke rechter ingeroepen onwettigheid in de

aansprakelijkheidsvordering, in zoverre de benadeelde het annulatiearrest van de Raad van

State hanteert als grondslag hiervoor, moet samenvallen met de machtsoverschrijding die in

het vernietigingsarrest van de Raad van State wordt vastgesteld304.

De verklaring hiervoor kan teruggevonden worden in een arrest van het Hof van Cassatie

waarin het Hof het volgende stelt: “Overwegende dat het gezag van het rechterlijk gewijsde

beperkt is tot wat de rechter heeft beslist over een punt dat in betwisting was en tot wat, om

reden van het geschil dat voor de rechter is gebracht en waarover de partijen tegenspraak

hebben kunnen voeren, de noodzakelijke grondslag van de beslissing uitmaakt”305.

Wanneer derhalve de machtsoverschrijding die in het annulatiearrest van de Raad van State

werd vastgesteld, niet samenvalt met wat voor de burgerlijke rechter wordt aangevoerd, is het

dus evident dat de benadeelde het bewijs van een fout zal moeten leveren zoals wanneer hij

geen vordering voor de Raad van State had ingeleid306.

(b) Verwerpingsarrest van de Raad van State

156. Met betrekking tot het gezag van gewijsde van een verwerpingsarrest van de Raad van

State, bestaat in de rechtsleer veel discussie.

157. Een eerste strekking stelt dat verwerpingsarresten geen enkel gezag van gewijsde

hebben, wat tot gevolg heeft dat ook naderhand een beroep bij de burgerlijke rechter, om het

bestaan van een fout aan te tonen, mogelijk blijft307. Deze strekking wordt aangehangen door

LAGASSE308, die zich ter ondersteuning beroept op een arrest van het Hof van Cassatie van 9

januari 1997309.

304 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 226. 305 Cass. 4 april 2002, C.00.0457.N, http://www.cass.be . 306 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 228-229. 307 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 230. 308 LAGASSE, D., “L’absence de toute autorité de chose jugée d’un arrêt de rejet du Conseil d’Etat devant les cours et tribunaux ou de la suprématie du principe de la légalité administrative sur le principe de la securité juridique” (noot onder Cass. 9 januari 1997), RCJB 2000, 257. 309 Cass. 9 januari 1997, C.96.0066.F, AJT 1998-99, 125.

Page 80: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

80

Na lezing van dit arrest dient echter opgemerkt te worden dat het Hof van Cassatie niet

verduidelijkt wat er gebeurt ingeval zowel in de procedure voor de burgerlijke rechter, als in

de procedure voor de Raad van State, dezelfde onwettigheden worden aangevoerd. Indien de

strikte redenering van LAGASSE zou worden gevolg, zou dit ertoe kunnen leiden dat een

geschil tussen dezelfde partijen en met dezelfde onwettigheid als voorwerp, na een

verwerpingsarrest van de Raad van State, opnieuw zou kunnen worden gevoerd voor de

burgerlijke rechter310.

158. Een tweede strekking binnen de rechtsleer stelt dat dergelijke verwerpingsarresten van de

Raad van State een relatief gezag van gewijsde hebben311. DE CONINCK e.a. maken binnen

deze strekking wel verschillende hypotheses op basis van de verschillende redenen waarom

een verwerpingsarrest werd gewezen312. Zo stellen DE CONINCK e.a. vooreerst dat “indien

een annulatieberoep wordt afgewezen wegens laattijdigheid of om redenen die betrekking

hebben op de hoedanigheid van de verzoeker of de formele regelmatigheid van het

verzoekschrift, dan is er uiteraard geen beslissing ten gronde geveld. De vraag naar de

wettigheid van de handeling zal in zijn geheel kunnen behandeld worden voor de gewone

rechteer.”313

Mijns inziens dient deze stelling ondersteund te worden op grond van de redenering dat het

geschil in deze hypothese niet ten gronde is behandeld geweest en de verwerping het gevolg is

van een probleem met betrekking tot de ontvankelijkheid.

Logischerwijze volgt uit deze redenering dan ook de stelling dat in geval van een ontvankelijk

beroep, dat naderhand ongegrond wordt verklaard, er wel een gezag van gewijsde is314.

310 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 232. 311 P. LEWALLE, Contentieux Administratif, Brussel, De Boeck & Larcier, 2000, 855. 312 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 233-234. 313 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 233. 314 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 234.

Page 81: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

81

c) Schade

(1) Algemeen

159. Het tweede element dat noodzakelijk is om tot aansprakelijkheid in de zin van art. 1382-

1383 B.W. te kunnen besluiten is het bestaan van schade.

BEIRNAERT en INSEL definiëren het begrip schade als volgt:

“Schade is het negatieve verschil tussen de actuele toestand van de benadeelde zoals

die door de onrechtmatige daad is veroorzaakt, en de hypothetische toestand waarin

hij zich zou bevinden zonder die daad.”315

Schade kan zowel een patrimoniaal als een extrapatrimoniaal verlies inhouden316.

160. Schade geeft echter niet automatisch aanleiding tot vergoeding, hiervoor is vereist dat de

schade vaststaat. Dit betekent dat de schade niet louter hypothetisch mag zijn317. Het feit dat

de precieze omvang van de schade moeilijk te bepalen is, betekent echter niet dat de schade

daarom louter hypothetisch is318. In dergelijke gevallen zal de rechter volgens WERQUIN

“genoegen nemen met een “gerechtelijke zekerheid”, dat is een hoge graad van

waarschijnlijkheid die beantwoordt aan de normale gang van zaken”319.

161. Opdat er sprake zou zijn van schade in de zin van art.1382-1383 B.W. is niet vereist dat

het gaat om een schending van een recht, de schending van een feitelijk belang volstaat320.

Wel is vereist dat het geschonden belang rechtmatig is321 en dat het geschonden belang

persoonlijk is322. Dit laatste kan problemen geven in geval van een rechtspersoon.

Dienaangaande stelt het Hof van Cassatie in haar arrest van 19 september 1996 “dat het eigen

belang van een rechtspersoon alleen datgene omvat wat zijn bestaan, zijn materiële goederen

en morele rechten inzonderheid zijn vermogen, eer en goede naam, raakt”323.

(2) Verlies van een kans

162. Opdat het verlies van een kans als schade kan worden aanvaard, moeten een aantal

voorwaarden vervuld zijn. Als eerste voorwaarde geldt dat het verlies van de kans moet

315 K. BEIRNAERT en B. INSEL, “Verlies van een kans-theorie verduidelijkt”, Juristenkrant 2005, afl.102, 5. 316 E. Dirix, Het begrip schade, Antwerpen, Cedsamsom, 1984, 15-17. 317 Concl. T. WERQUIN bij Cass. (ver. k.) 1 april 2004, nr. C.01.0211.F-C.01.0217.F, http://www.cass.be . 318 Concl. T. WERQUIN bij Cass. (ver. k.) 1 april 2004, nr. C.01.0211.F-C.01.0217.F, http://www.cass.be . 319 Concl. T. WERQUIN bij Cass. (ver. k.) 1 april 2004, nr. C.01.0211.F-C.01.0217.F, http://www.cass.be . 320 Cass. 16 januari 1939, Pas. 1939, 15. 321 Cass. 15 februari 1990, Arr.Cass. 1989-90, 776; Cass. 14 mei 2003, http://www.cass.be . 322 Cass. 7 juni 1983, Arr.Cass. 1982-83, 1244. 323 Cass. 19 september 1996, C.95.0386.F, http://www.cass.be .

Page 82: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

82

vaststaan324. Dit houdt in dat de toestand, namelijk de schade, die gecreëerd werd door het

verlies van een kans moet vaststaan.

De tweede voorwaarde die wordt gesteld is dat de kans ernstig of reëel moet zijn325. Deze

voorwaarde wordt door WERQUIN als volgt omschreven:

“De kans moet op objectieve wijze worden beoordeeld. Teneinde uit te maken of een

kans ernstig genoeg is, dient de rechter na te gaan of het voldoende zeker is dat de

kans zich volgens de normale gang van zaken werkelijk zou voordoen of nog of dat de

kans zich zonder de fout redelijkerwijze in werkelijkheid zou hebben voorgedaan.”326

163. Inzake overheidsopdrachten is het echter niet evident dat een benadeelde zich kan

beroepen op de theorie van het verlies van een kans. Dit omwille van het feit dat op de

overheid geen verplichting rust om de overheidsopdracht toe te wijzen. Deze

verzakingsmogelijkheid is voorzien in artikel 18, lid 1 Overheidsopdrachtenwet 1993:

“Het volgen van de procedure van aanbesteding, offerteaanvraag of via

onderhandelingen houdt geen verplichting in tot het toewijzen van de opdracht. De

aanbestedende overheid kan zowel afzien van het gunnen van de opdracht als de

procedure herbeginnen, desnoods op een andere wijze.”

Indien de overheid van dit verzakingsbeding geen gebruik maakt, is het echter nog niet zeker

dat de benadeelde succesvol het verlies van een kans kan inroepen. Ter illustratie kan worden

verwezen naar een vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel van 2 december

1997327. In dit vonnis oordeelde de rechtbank dat na onderzoek van de gunningscriteria bleek

dat de eisende partij niet de meest voordelige offerte had en hij dus geen kans had om de

opdracht toegewezen te krijgen.

Hieruit kan worden besloten dat, alvorens het verlies van een kans te aanvaarden als schade,

moet worden nagegaan of het al dan niet aannemelijk is dat de eisende partij de opdracht had

kunnen toegewezen krijgen328.

(3) Aanbestedingen 324 Concl. T. WERQUIN bij Cass. (ver. k.) 1 april 2004, nr. C.01.0211.F-C.01.0217.F, http://www.cass.be . 325 Concl. T. WERQUIN bij Cass. (ver. k.) 1 april 2004, nr. C.01.0211.F-C.01.0217.F, http://www.cass.be . 326 Concl. T. WERQUIN bij Cass. (ver. k.) 1 april 2004, nr. C.01.0211.F-C.01.0217.F, http://www.cass.be . 327 Rb. Brussel 2 december 1997, RGAR 1999, 13032. 328 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 261.

Page 83: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

83

164. Met betrekking tot overheidsopdrachten die bij wege van aanbesteding worden gegund,

voorziet artikel 15 Overheidsopdrachtenwet 1993 in bepaalde gevallen in een forfaitaire

schadeloosstelling. Artikel 15, lid 1 luidt als volgt:

“Indien de bevoegde overheid beslist de opdracht toe te wijzen dient deze bij

openbare of beperkte aanbesteding toegewezen te worden aan de inschrijver die de

laagste regelmatige offerte indiende, op straffe van een forfaitaire schadeloosstelling

vastgesteld op 10 pct. van het bedrag zonder belasting op de toegevoegde waarde van

deze offerte. Deze forfaitaire schadevergoeding wordt aangevuld met een

schadeloosstelling met het oog op het volledige herstel van de schade, wanneer deze

voortvloeit uit een daad van corruptie in de zin van artikel 2 van het Burgerlijk

Verdrag inzake corruptie, gedaan te Straatsburg op 4 november 1999.”

Belangrijk hierbij is dat bovenstaand artikel enkel speelt in die gevallen waarin de overheid

effectief overgaat tot gunning van de opdracht. Zoals reeds eerder beschreven kan de overheid

immers op grond van artikel 18 Overheidsopdrachtenwet 1993 beslissen om niet tot gunning

over te gaan. Wanneer de overheid van deze mogelijkheid gebruik maakt en dit op een

rechtsgeldige manier doet, heeft de inschrijver geen recht op schadevergoeding329.

Stel dat de overheid wel overgaat tot gunning van de overheidsopdracht bij wege van

aanbesteding, en de gunning niet gebeurt aan de laagste regelmatige inschrijver, dan heeft de

benadeelde die wel de laagste regelmatige offerte indiende recht op een forfaitaire

schadevergoeding van 10%. Met andere woorden, opdat de benadeelde zich op deze regel zou

kunnen beroep, is vereist dat zijn inschrijving zowel regelmatig als de laagste was.

165. Indien de benadeelde geen beroep kan doen op deze wettelijk voorziene forfaitaire

schadevergoeding, bijvoorbeeld omdat zijn inschrijving niet regelmatig was, kan de

benadeelde zich nog beroepen op artikel 1382 B.W.330 Hierbij kan hij, zoals hoger reeds

uiteengezet, het verlies van een kans als schade inroepen. Of dit door de rechter zal worden

aanvaard, zal afhangen van de concrete omstandigheden van de zaak.

166. Tot slot dient nog gewezen te worden op de laatste zin van artikel 15, lid 1

Overheidsopdrachtenwet 1993 met betrekking tot de schadeloosstelling aan de laagste

329 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 264. 330 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 264.

Page 84: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

84

regelmatige inschrijver in geval deze een nadeel heeft geleden ten gevolge van een daad van

corruptie. Deze bepaling is in werking getreden op 1 juli 2007, de dag waarop het Burgerlijk

Verdrag inzake corruptie331 voor België in werking is getreden.

Indien de laagste regelmatige inschrijver schade heeft geleden die voorvloeit uit een daad van

corruptie, wordt de forfaitaire schadevergoeding van 10% aangevuld met een

schadeloosstelling met het oog op het volledige herstel van de geleden schade. De benadeelde

inschrijver zal hiervoor wel het bewijs moeten leveren van zijn werkelijk geleden schade332.

Ook in de Overheidsopdrachtenwet 2006 is deze bepaling ongewijzigd overgenomen333.

(4) Offerteaanvragen

167. In tegenstelling tot wat het geval is bij overheidsopdrachten die worden gegund bij wege

van aanbesteding, is er bij de gunning van overheidsopdrachten bij wege van offerteaanvraag

geen forfaitaire schadevergoeding voorzien in de Overheidsopdrachtenwet 1993.

Ook in het kader van procedures door middel van offerteaanvragen kan de overheid gebruik

maken van artikel 18 Overheidsopdrachtenwet 1993 en aldus beslissen om niet tot gunning

over te gaan. Het ontbreken van een forfaitaire schadevergoeding of van een andere sanctie in

geval de overheid niet gunt aan de meest voordelige inschrijver, heeft tot gevolg dat de

benadeelde die wel de meest voordelige offerte had, geen recht heeft op de toewijzing van de

opdracht334.

168. Om een schadevergoeding te krijgen dient een benadeelde aannemer aan te tonen dat hij

schade heeft geleden en dit omwille van de kans die hij heeft verloren ten gevolge van een

onwettigheid. Dit aantonen zal voor de aannemer niet eenvoudig zijn, daar de

Overheidsopdrachtenwet 1993 bepaalt dat overheidsopdrachten bij wege van een

offerteaanvraag moeten worden gegund aan de inschrijver die de voordeligste regelmatige

offerte indiende335. In vergelijking met de procedure bij wege van aanbesteding, waar de

laagste prijs bepalend is, zal de overheid hier dus meerdere criteria hanteren alvorens tot

gunning over te gaan.

331 Burgerlijk Verdrag inzake corruptie van 4 november 1999, BS 28 maart 2007, 16944. 332 C. DE KONINCK en P. FLAMEY , Overheidsopdrachten: de wetten van 15 en 16 juni 2006 houdende omzetting van de Europese overheidsopdrachtenrichtlijnen: algemene inleiding en tekstgeschiedenis, Antwerpen, Maklu, 2007, 395. 333 Art. 24, eerste lid Overheidsopdrachtenwet 2006. 334 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 265. 335 Art. 16 Overheidsopdrachtenwet 1993.

Page 85: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

85

Met betrekking tot het bepalen van de grootte van het verlies van een kans, bestaat er veel

verschil in de rechtspraak. Zo is er rechtspraak die oordeelt dat er geen schade is geleden336,

terwijl andere uitspraken de kans op 50% ramen337. Veel zal afhangen van het concrete

dossier en de inschrijving van de benadeelde inschrijver in het licht van de door de overheid

gehanteerde gunningscriteria.

(5) Onderhandelingsprocedures

169. Inzake onderhandelingsprocedures is, net zoals bij offerteaanvragen, geen forfaitaire

schadevergoeding voorzien. Een benadeelde kan zich ook hier beroepen op de theorie van het

verlies van een kans en veel zal afhangen van de beoordeling door de rechtbank.

(6) Schadebeperkingsplicht

170. De schadebeperkingsplicht is door het Hof van Cassatie bevestigd in een arrest van 14

mei 1992338 en koppelde de schadebeperkingsplicht aan de foutaansprakelijkheid. Het Hof

ging ervan uit dat wie geen redelijke maatregelen treft om te voorkomen dat de opgelopen

schade zou verergeren, terwijl een normaal zorgvuldig persoon dat in dezelfde

omstandigheden wel zou doen, een fout begaat volgens artikel 1382-1383 B.W.339

Een dergelijke situatie waarbij een benadeelde de opgelopen schade verergert, leidt tot een

situatie van samenloop tussen de fout van de aansprakelijke en de fout van de benadeelde

waardoor de schadelast in evenredigheid met de begane fouten zal worden verdeeld340.

171. Inzake overheidsopdrachten kan verwezen worden naar een arrest van het Hof van

Cassatie van 25 oktober 1991341. In dit arrest oordeelde het Hof van Cassatie dat een

geweerde inschrijver die te lang gewacht had om een procedure tot schadeloosstelling in te

leiden, een tekortkoming aan de schadebeperkingsplicht kon worden verweten.

Met betrekking tot de uiteindelijke vergoeding, dient te worden verwezen naar het jaarverslag

van het Hof van Cassatie van 2003. Hierin heeft het Hof bevestigd dat geoordeeld kan worden

336 Antwerpen 10 november 2003, NJW 2004, nr.66, 412. 337 Brussel 26 september 1995, T.Aann. 1996, 340. 338 Cass. 14 mei 1992, JLMB 1994, 48. 339 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 269. 340 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 269. 341 Cass. 25 oktober 1991, Arr.Cass. 1991-92, 192.

Page 86: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

86

om zowel compensatoire als moratoire interesten niet toe te kennen in die gevallen waar er

sprake is van een vertraging die te wijten is aan een fout van de schuldeiser342.

d) Oorzakelijk verband

(1) Algemeen

172. Een derde element dat essentieel is om te kunnen besluiten tot buitencontractuele

aansprakelijkheid op grond van artikel 1382-1383 B.W. is de aanwezigheid van een

oorzakelijk verband tussen de fout en de schade. WERQUIN omschrijft het causaal verband

als volgt: “het oorzakelijk verband tussen fout en schade staat vast zodra de rechter vaststelt

dat de schade zich zonder die fout niet zou hebben voorgedaan, zoals ze in concreto ontstaan

is” 343. Of met andere woorden, dat zonder de fout van de aansprakelijke, de schade zoals zij

zich in concreto heeft voorgedaan, niet zou zijn tot stand gekomen344. De benadeelde partij zal

met gerechtelijke zekerheid deze band moeten kunnen aantonen345. Een loutere mogelijkheid

van een band tussen de fout en de schade volstaat dus niet346.

(2) Verlies van een kans

173. De theorie van het verlies van een kans werd hoger reeds besproken bij het element

schade. In de rechtspraak kan men in sommige gevallen een ruime interpretatie van deze

theorie waarnemen, dit in het bijzonder wanneer het causaal verband tussen de schade en de

fout moeilijk kan worden geleverd omdat de fout “slechts ten hoogste zou bijgedragen

hebben tot het realiseren van de schade”347. Een aantal recente cassatiearresten348 zouden

volgens sommige auteurs het einde kunnen betekenen van de toepassing van de theorie van

het verlies van een kans349. In het arrest van 22 april 2004 besluit het Hof van Cassatie het

volgende:

342 Jv.Cass. 2003, 27. 343 Concl. T. WERQUIN bij Cass. (ver. k.) 1 april 2004, nr. C.01.0211.F-C.01.0217.F, http://www.cass.be . 344 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 269. 345 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 270. 346 Concl. T. WERQUIN bij Cass. (ver. k.) 1 april 2004, nr. C.01.0211.F-C.01.0217.F, http://www.cass.be . 347 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 279. 348 Cass. (ver.k.) 1 april 2004, nr. C.01.0211.F-C.01.0217.F, http://www.cass.be; Cass. (1e k.) 22 april 2004, nr. C.01.0484.N, http://www.cass.be. 349 I. BOONE, “Het “verlies van een kans” bij onzeker causaal verband”, RW 2004-05, nr. 3, 92-97; B. ANDRIES, “‘Verlies van een kans’-theorie verloren?”, Juristenkrant 2004, nr. 93, 16.

Page 87: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

87

“Overwegende dat de rechter degene die een fout heeft begaan slechts kan

veroordelen tot vergoeding van schade, wanneer hij vaststelt dat er een oorzakelijk

verband bestaat tussen de fout en de schade;

Dat dit oorzakelijk verband vereist dat zonder de fout de schade niet kon ontstaan

zoals ze zich in concreto heeft voorgedaan;

Dat de rechter degene die een fout heeft begaan niet kan veroordelen om de schade

te vergoeden zoals ze zich heeft voorgedaan, wanneer hij vaststelt dat er onzekerheid

blijft bestaan over het oorzakelijk verband en tussen de fout en de schade;”350.

Het Hof stelt hier dus uitdrukkelijk dat niet tot causaal verband kan worden besloten in geval

van onzekerheid, er dient dus een zeker causaal verband te zijn tussen de fout en de schade

alvorens tot schadeloosstelling kan worden besloten.

(3) Aanbestedingen

174. In het geval van aanbestedingen dient vooreerst te worden verwezen naar artikel 15

Overheidsopdrachtenwet 1993 waar een forfaitaire schadevergoeding is voorzien in geval niet

gegund wordt aan de laagste regelmatige inschrijver. Wanneer een benadeelde zich in deze

hypothese bevindt, namelijk dat hij de laagste regelmatige inschrijver was, zal hij geen

oorzakelijk verband tussen de fout en schade moeten aantonen. WERQUIN verdedigt en

verduidelijkt dit standpunt als volgt:

“De laagste regelmatige inschrijver die op onwettige wijze is geweerd, dient niet het bewijs te

leveren dat de opdracht hem zeker zou zijn gegund, indien de onwettigheid niet was begaan.

Vanaf het ogenblik dat de wet aan de laagste regelmatige inschrijver die geweerd is uit een

volledig afgewikkelde aanbestedingsprocedure, een recht op schadevergoeding erkent, wordt,

in werkelijkheid, de vraag over het oorzakelijk verband tussen de fout en de schade van die

inschrijver niet langer gesteld. De administratieve overheid – verweerster in de

herstelvordering – die de opdracht op onwettige wijze aan een mededingende inschrijver

heeft gegund, heeft zich in de juridische onmogelijkheid gesteld om nog aan te tonen dat zij de

opdracht ook wel niet had kunnen gunnen aan de laagste inschrijver.”351

175. Er zijn echter ook gevallen waarin de benadeelde zich niet kan beroepen op artikel 15

Overheidsopdrachtenwet 1993, bijvoorbeeld omdat hij niet de laagste regelmatige inschrijver

was. In dergelijke gevallen kan de benadeelde nog steeds proberen om via de

350 Cass. (1e k.) 22 april 2004, nr. C.01.0484.N, http://www.cass.be. 351 Concl. T. WERQUIN bij Cass. 8 maart 2002, nr. C.00.0028.F, http://www.cass.be .

Page 88: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

88

gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsregels van artikel 1382-1383 B.W. schadevergoeding te

verkrijgen. Hij zal er dan wel moeten in slagen om een oorzakelijk verband tussen de fout en

de door hem geleden schade te bewijzen. Dit is niet evident wanneer hij niet de laagste

regelmatige inschrijver is, omdat dan het causaal verband tussen fout en schade meestal zal

ontbreken352. Indien echter, zowel de inschrijving van de benadeelde als de inschrijving van

de gekozen inschrijver door een onregelmatigheid is aangetast, kan in bepaalde gevallen toch

een causaal verband tussen de fout en het verlies van een kans om de opdracht te bekomen

worden vastgesteld353.

(4) Offerteaanvragen

176. Inzake de gunning van overheidsopdrachten door middel van offerteaanvragen, is zoals

eerder uiteengezet geen forfaitaire schadeloosstelling in de wet voorzien. Dit betekent dat een

benadeelde steeds een oorzakelijk verband tussen de fout en de door hem geleden schade zal

moeten aantonen.

177. Wanneer de fout een formele onregelmatigheid betreft, zal het voor de benadeelde

moeilijk zijn om een causaal verband tussen de fout en de schade, namelijk het verlies van een

kans op de gunning van de opdracht, te leveren. Stel dat de Raad van State een

gunningsbesluit vernietigt op grond van een formele onregelmatigheid, bijvoorbeeld een

gebrek aan formele motivering, sluit niets uit dat de overheid naderhand tot hetzelfde besluit

komt, zij het deze keer met een voldoende formele motivering. In dergelijke situaties liggen

de kansen van de benadeelde op een gunning van de opdracht duidelijk heel laag.

Volgens DE CONINCK e.a. zal de benadeelde om een succesvolle vordering te kunnen

instellen “moeten aantonen dat de bestreden beslissing niet op een wettige wijze had kunnen

genomen worden, of minstens, dat hij in werkelijkheid reële kansen op de gunning van het

contract zou hebben gehad”354.

352 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 666. 353 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 666. 354 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 286.

Page 89: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

89

Volgens het Hof van Cassatie oordeelt de feitenrechter soeverein over hoeveel het procentuele

verlies van kans van de benadeelde op het bekomen van de overheidsopdracht bedraagt355.

Veel zal aldus afhangen van de concrete omstandigheden van de zaak.

(5) Onregelmatige offerte

178. Een regelmatige offerte is een essentiële vereiste om te kunnen meedingen naar een

overheidsopdracht, en dit ongeacht welke gunningsmethode de overheid kiest356. Dit omwille

van het feit dat een gelijke behandeling van de inschrijvers noodzakelijk is voor een effectieve

mededinging357. Uitgaande van dit principe kan men dan ook vragen stellen bij de

aanwezigheid van een oorzakelijk verband indien de offerte van de benadeelde onregelmatig

was.

179. Inzake overheidsopdrachten bij wege van aanbestedingen geldt, conform artikel 15

Overheidsopdrachtenwet 1993, de regel dat de gunning dient te gebeuren aan de laagste

regelmatige offerte. Dit houdt in dat slechts één criterium, namelijk de prijs, bepalend is en

dat de regelmatigheid van de offertes bij aanbestedingen a fortiori van fundamenteel belang

is358.

Volgens DELVAUX kan het bestuur in het kader van een aansprakelijkheidsprocedure geen

relatieve onregelmatigheid van de offerte van de eiser meer inroepen, om zo het causaal

verband tussen de fout en de schade te bestrijden359. Ook D’HOOGHE sluit zich bij deze

stelling aan en stelt bovendien dat “wanneer de inschrijving van de verzoekende partij

weliswaar onregelmatig is doch ook de gekozen inschrijving door een onregelmatigheid is

aangetast, kan onder omstandigheden eveneens besloten worden tot het bestaan van een

oorzakelijk verband tussen de fout en het verlies van de kans om de opdracht te bekomen” 360.

355 Cass. 19 september 2002, JT 2003, 212. 356 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 286-287. 357 C. DE KONINCK, Overheidsopdrachtenrecht (klassieke sectoren). Boek 1: Algemene inleiding, Gunning van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2001, 214. 358 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 287. 359 A. DELVAUX , “Les recours dans le cadre du contentieux de l’attribution d’un marché public” in La nouvelle réglementation des marchés publics, Luik, Collection Scientifique de la Faculté de Droit de l'Université de Liège, 1997, 312. 360 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 666.

Page 90: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

90

Indien dus zowel de offerte van de gekozen inschrijver als de offerte van de benadeelde door

een onregelmatigheid is aangetast, kan in bepaalde gevallen wel worden besloten dat er een

causaal verband is tussen de fout en het kansverlies van de benadeelde op de gunning van de

opdracht.

e) Schadeloosstelling

(1) Algemeen

180. De wijze waarop de schade dient te worden vergoed is niet opgenomen in de tekst van

artikel 1382 en 1383 B.W. Volgens de rechtspraak beoogt het herstel van de schade in de

eerste plaats de benadeelde terug te plaatsen in de toestand waarin hij zich zou bevinden

indien de onrechtmatige daad niet was gepleegd361. De regel is derhalve herstel in natura en

de rechter zal dit herstel in natura moeten bevelen in de gevallen waarin dit mogelijk is, en op

voorwaarde dat de vordering tot herstel in natura geen misbruik van recht uitmaakt362.

Wanneer herstel in natura niet mogelijk is, zal de schade worden vergoed bij equivalent.

(2) Herstel in natura

181. De regel dat de voorkeur moet worden gegeven aan het herstel van de schade in natura,

geldt ook ten aanzien van de overheid363. Zoals reeds aangegeven betekent herstel in natura

dat de benadeelde wordt teruggeplaatst in de toestand waarin hij zich zou bevinden als de

onrechtmatige daad niet had plaatsgevonden. Inzake overheidsopdrachten kan dit worden

ingepast in die gevallen waar een onwettige gunningsbeslissing werd genomen en deze laatste

door de Raad van State werd vernietigd. Bij herstel in natura keert men dus als het ware terug

naar de situatie zoals ze was voor de onwettige overheidsbeslissing, waardoor de benadeelde

opnieuw een kans heeft op de overheidsopdracht te bekomen.

182. Indien echter, ondanks de onwettige overheidsbeslissing, het contract tot gunning van de

overheidsopdracht reeds werd gesloten, zal eerst dit contract door de gewone rechter moeten

worden vernietigd alvorens een herstel in natura mogelijk is364. De sluiting van het contract,

in navolging van een onwettige overheidsbeslissing in de voorafgaande gunningsprocedure,

361 Cass. 23 december 1992, AR 23, http://www.cass.be . 362 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 667. 363 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 667. 364 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 667.

Page 91: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

91

bemoeilijkt dus duidelijk het herstel in natura en om deze reden zal de schadeloosstelling

veelal gebeuren bij equivalent.

(3) Herstel bij equivalent

(a) Algemeen

183. Net als het herstel in natura, heeft het herstel bij equivalent tot doel om de benadeelde zo

goed als mogelijk in de toestand te plaatsen waarin hij zich zou bevonden hebben indien de

onrechtmatige daad niet had plaatsgehad365. Bovendien moet in geval van herstel bij

equivalent de vergoeding zo volledig mogelijk zijn366.

184. Met betrekking tot de schadeposten die voor vergoeding in aanmerking komen, dient

vooreerst de economische waarde van het contract voor de benadeelde te worden vermeld367.

De niet gekozen inschrijver die aldus een vordering tot schadevergoeding instelt, beoogt

hiermee een vergoeding voor zijn gederfde winst. De begroting van de waarde van de

verhoopte winst, gebeurt in veel gevallen ex aequo et bono op 10% van het nettobedrag van

de inschrijving368. Het is echter ook mogelijk dat de rechtbank een deskundigenonderzoek

beveelt teneinde het bedrag van de verhoopte winst te bepalen369.

In bepaalde gevallen kan de benadeelde ook de schade aan zijn eer en goede naam aanvoeren,

met name wanneer zijn commerciële reputatie geschonden werd370. In de rechtspraak wordt

geoordeeld dat een inschrijver een subjectief recht heeft op gelijke behandeling, en dat de

schending van dit recht schade kan veroorzaken aan de reputatie van de betrokkene371. De

waarde hiervan zal echter moeilijk te waarderen zijn en afhankelijk zijn van de concrete

situatie en de beoordeling door de rechter.

365 Cass. 23 december 1992, AR 23, http://www.cass.be . 366 Cass. 26 juni 1980, Pas. 1980, I, 1341. 367 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 669; Rb. Brussel 9 november 1971, JT 1971, 192. 368 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 669; Rb. Brussel 28 juni 1977, T.Aann. 1978, 113; Luik 2 maart 1989, T.Aan. 1991, 119; Rb. Brussel 11 februari 1993, JT 1993, 539. 369 Brussel 14 juni 1995, RJI 1995, 183. 370 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 670. 371 Brussel (8ste k.) 18 december 1997, CDPK 1998, 331; Voorz. Rb. Brussel 22 juni 1999, CDPK 2000, 226.

Page 92: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

92

185. Voor wat betreft de schadevergoeding in het geval van het verlies van een kans, zal het

bepalen van de grootte van de kans en de daaraan gekoppelde schadevergoeding afhangen van

de soevereine beoordelingen van de rechter372. Maar het is eveneens mogelijk dat in

dergelijke zaken een deskundige wordt aangesteld met het oog op het begroten van de kans373.

Het bedrag van de schadevergoeding dient te worden bepaald in functie van de grootte van de

kans die de benadeelde eiser had op het bekomen van de overheidsopdracht.

Ter illustratie kan worden verwezen naar een arrest van het Hof van Cassatie waarin werd

geoordeeld dat de kans van de eiser bijna zeker was en hij derhalve recht had op het herstel

van zijn schade ten belope van 99%374.

Ook geringe kansen komen voor vergoeding in aanmerking. Indien de feitenrechter echter

oordeelt dan de kans van de benadeelde uiterst gering was, oordeelt de rechtspraak veelal dat

de vordering tot schadevergoeding moet worden afgewezen, omdat de uiterst geringe kans

niet voor vergoeding in aanmerking komt375.

In de praktijk gebeurt het vaak dat de rechter overgaat tot een beoordeling ex aequo et bono,

met andere woorden zonder de grootte van het kansverlies te bepalen376.

186. Andere schadeposten die voor vergoeding in aanmerking kunnen worden genomen zijn

zonder nuttig gevolg gedane kosten377.

187. Tenslotte dient te worden vermeld op het bedrag van de schadevergoeding ook

compensatoire interesten zijn verschuldigd. D’HOOGHE stelt hierover: “de kapitalisatie van

de intresten zal enkel mogelijk zijn indien de rechter vaststelt dat dit noodzakelijk is voor de

integrale en volledige schadeloosstelling”378.

372 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 670. 373 Rb. Nijvel 14 september 1987, T.Aann. 1989, 322. 374 Cass. (1ste k.) 19 september 2002, JT 2003, 212. 375 Antwerpen (4e k.) 10 november 2003, RW 2006-07, afl. 37, 1524. 376 D. VAN ROMPAEY, “Over de uitwinningsvergoeding bij algemene offerteaanvraag of de vraag: hoe kansvol was de kans op toewijzing?”, T.Aann. 2001, nr. 45. 377 Rb. Namen 15 januari 1979, T.Aann. 1981, 1. 378 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 671.

Page 93: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

93

(b) Bijzondere regeling inzake aanbestedingen

188. Specifiek met betrekking tot vorderingen tot schadevergoeding in het kader van

overheidsopdrachten die verlopen volgens de aanbestedingsprocedure, werd reeds gewezen

op het belang van artikel 15 Overheidsopdrachtenwet 1993 en de daarin voorziene forfaitaire

schadeloosstelling. Indien de benadeelde aantoont dat hij de laagste regelmatige offerte had,

heeft hij recht op een forfaitaire schadeloosstelling van 10% berekend op de eigen

inschrijving379.

189. Zoals eerder reeds werd uiteengezet, kan de Raad van State een toewijzingsbeslissing

vernietigen. Het is echter niet steeds zo dat uit de motieven van het vernietigingsarrest

duidelijk blijkt wie dan wel de laagste regelmatige inschrijver was. In dergelijke gevallen

komt het aan de soevereine beoordeling van de burgerlijke rechter toe om te beslissen of de

benadeelde al dan niet als laagste regelmatige inschrijver moet worden beschouwd380.

Wanneer de benadeelde er niet in slaagt om het bewijs te leveren dat hij de laagste

regelmatige inschrijver is, dan zal hij zich enkel kunnen beroepen op de theorie van het

verlies van een kans om een schadevergoeding te bekomen.

190. De overheid heeft op grond van artikel 18 Overheidsopdrachtenwet 1993 het recht om af

te zien van de gunning. Stel dat de overheid hiervan gebruik maakt, en vervolgens in het

kader van een nieuwe aanbestedingsprocedure besluit om de opdracht alsnog te gunnen, dan

dient te worden gekeken naar de wettigheid van de beslissing om aan de eerste

gunningsprocedure geen gevolg te geven381. In die gevallen waarin blijkt dat de overheid

enkel regelmatig had kunnen gunnen aan de benadeelde – die de laagste regelmatige

inschrijving had – zal de forfaitaire schadeloosstelling van artikel 15 Overheidsopdrachtenwet

1993 van toepassing zijn382. Indien echter de verzaking van de overheid op grond van artikel

18 Overheidsopdrachtenwet 1993 onwettig was, maar deze onwettigheid wel kan worden

rechtgezet daar er wettige motieven zijn om een dergelijke beslissing te nemen, zal de

benadeelde geen aanspraak kunnen maken op de forfaitaire schadeloosstelling383.

379 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 302. 380 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 673. 381 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 674. 382 Rb. Turnhout 10 oktober 1990, T.Aann. 1991, 128. 383 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 674.

Page 94: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

94

191. In de rechtsleer duikt de vraag op of de forfaitaire schadevergoeding kan worden

gecombineerd met interesten hierop.

In een arrest van 15 december 1994 oordeelde het Hof van Cassatie als volgt:

“Ingeval bij de aanbesteding van een overheidsopdracht op onwettige wijze met een

inschrijver geen rekening is gehouden, geeft art. 12, § 1, wet van 14 juli 1976

betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en

diensten hem recht op schadeloosstelling vastgesteld op 10 pct. van het bedrag van

zijn inschrijving plus moratoire interest op de vergoeding, welke interest wordt

berekend vanaf de dag waarop hij schadeloosstelling heeft gevorderd. (Art. 1153

B.W.)”384.

D’HOOGHE verklaart de mogelijkheid tot het toekennen van compensatoire interesten door

te stellen dat “de interesten tot doel hebben de schade te vergoeden die voortvloeit uit de

vertraging in de betaling van die schadevergoeding”385. Het doel van de compensatoire

interesten is derhalve verschillend van het doel van de forfaitaire schadevergoeding, welke

laatste de vergoeding van de schade ingevolge niet-toewijzing van de overheidsopdracht

beoogt.

192. Inzake het probleem van de vergoeding wegens munterosie, of muntontwaarding, werd

door het Hof van Cassatie bij arrest van 12 februari 1998 als volgt geoordeeld:

“Overwegende dat de NV Orbetra een bijkomende vergoeding vorderde "voor de

muntontwaarding waaraan het verschuldigd bedrag sedert 19 februari 1987

onderhevig is geweest";

Overwegende dat artikel 12, alinéa 1, van de wet van 14 juli 1976 betreffende de

overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten bepaalt dat

wanneer de bevoegde overheid beslist te gunnen, deze moet worden toevertrouwd aan

de in schrijver die de laagste regelmatige inschrijving heeft ingediend op straffe van

schadeloosstelling vastgesteld op 10 percent van het bedrag van deze inschrijving;

Overwegende dat de schadeloosstelling van voornoemd artikel een schuldvordering

van een op numerieke wijze vastgestelde geldsom is en niet een schuldvordering

waarvan het bedrag door de rechter moet worden geraamd;

384 Cass. 15 december 1994, AR C.94.217.F, http://www.cass.be . 385 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 675.

Page 95: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

95

Dat dergelijke schuldvordering, zonder aanpassing aan de muntontwaarding, op

haar bedrag blijft vastgesteld;

Overwegende dat het arrest dat de hoofdsom van de verschuldigde

schadevergoeding aanpast "in functie van de evolutie van het indexcijfer van de

kleinhandelsprijzen", artikel 1153 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 12, alinéa 1,

eerste lid, van de wet van 14 juli 1976 schendt;”386.

Het Hof van Cassatie verwerpt hier dus de vergoeding die ten gevolge van muntontwaarding

op grond van de redenering dat de forfaitaire schadeloosstelling, thans voorzien in artikel 15

Overheidsopdrachtenwet 1993, een geldsom is en geen waardeschuld waarvan het bedrag

door de rechter moet worden vastgesteld.

§ 2. Vordering van voorlopige maatregelen in kort geding

a) Raad van State versus burgerlijke rechter

193. De invoering van het administratief kort geding bij de Raad van State heeft tot gevolg

gehad dat deze laatste, overeenkomstig artikel 17 R.v.St.-Wet, wanneer een een akte of een

reglement van een administratieve overheid vatbaar is voor vernietiging krachtens artikel 14

§1 en §3 R.v.St.-Wet, de Raad van State “als enige de schorsing van de tenuitvoerlegging

ervan kan bevelen”.

Zoals eerder in het hoofdstuk met betrekking tot de vordering tot schorsing bij de Raad van

State reeds werd besproken, kan de Raad van State overeenkomstig artikel 18 R.v.St.-Wet

“als enige, bij voorraad en onder de in artikel 17, § 2, eerste lid, bepaalde voorwaarden, alle

nodige maatregelen bevelen om de belangen van de partijen of van de personen die belang

hebben bij de oplossing van de zaak veilig te stellen, met uitzondering van de maatregelen die

betrekking hebben op de burgerlijke rechten”.

Het feit dat de Raad van State dergelijke voorlopige maatregelen kan bevelen “met

uitzondering van de maatregelen die betrekking hebben op de burgerlijke rechten”, houdt in

dat geen afbreuk wordt gedaan aan de bevoegdheid van de burgerlijke kortgedingrechter om

voorlopige maatregelen te bevelen ter voorkoming van schade, wanneer die schade het gevolg

is van de schending van een subjectief recht van de benadeelde door de verweerder387.

386 Cass. 12 februari 1998, AR C.97.252.N - C.94.0257.N, http://www.cass.be . 387 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 41.

Page 96: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

96

Op grond van artikel 584 Ger.W. is de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg immers

bevoegd om alle voorlopige maatregelen te nemen die nuttig zijn om de schending van een

subjectief recht te voorkomen.

194. Toegepast inzake overheidsopdrachten, en meer specifiek in het kader van het bestaan

van een subjectief recht ten aanzien van de overheid, kan worden verwezen naar een arrest

van de Raad van State van 18 maart 1968 waarin de Raad van State aanneemt dat er enkel een

subjectief recht ten aanzien van de overheid bestaat indien op die overheid een verplichting

rust die “als een absolute verplichting verschijnt, waarmede hier wordt bedoeld een

verplichting die als een onmiddellijk rechtsgevolg voortspruit uit direct werkende wettelijke of

reglementaire voorschriften doordat de inhoud en de bestaansvoorwaarden van de

verplichting volledig in alle onderdelen door die voorschriften zijn bepaald en de toepassing

van die regels het derhalve niet nodig maakt of zelfs toelaat dat bij die toepassing door de

overheid op een of ander punt nog een discretionaire appreciatie zou worden uitgebracht.”388

Volgens DE CONINCK e.a. kan worden gesteld dat het in gedrang zijnde subjectieve recht in

het overheidsopdrachtencontentieux bestaat “in het recht om gelijk behandeld te worden in de

gunningsprocedure”389.

b) Werkelijk en rechtstreeks voorwerp

195. Bij arrest van het Hof van Cassatie van 26 januari 1995 stelt het Hof het volgende:

“Overwegende dat de Raad van State bevoegd is om de nietigverklaring uit te

spreken wanneer tegen de akte van de administratieve overheid een objectief beroep

kan worden ingesteld, in tegenstelling tot het beroep dat er werkelijk en rechtstreeks

toe strekt het bestaan van een subjectief, burgerlijk of politiek recht te doen

vastleggen, of de eerbiediging van een dergelijk recht te doen naleven;

Dat niet wordt afgeweken van de bevoegdheid van de rechtbanken van de

rechterlijke orde om uitspraak te doen over geschillen inzake subjectieve rechten;”390

Met andere woorden, enkel geschillen tot ‘werkelijk en rechtstreeks voorwerp’ de

bescherming van subjectieve rechten hebben, vallen binnen de rechtsmacht van de burgerlijke

kortgedingrechter391.

388 RvS 18 maart 1969, nr. 13.450. 389 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 44. 390 Cass. 26 januari 1995, AR C.93.128.F, http://www.cass.be .

Page 97: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

97

§ 3. Vordering tot nietigheid van het contract

a) Algemeen

196. Eens het contract tot gunning van de overheidsopdracht gesloten is, is dit contract ten

aanzien van een derde een “res inter alios acta”. Dit doet in de rechtsleer de vraag rijzen of

een derde de mogelijkheid heeft om een contract waarbij hij geen partij is, te laten vernietigen

door de burgerlijke rechter.

197. Volgens het Burgerlijk Wetboek dient een contract aan vier voorwaarden te voldoen om

geldig te zijn, namelijk: “de toestemming van de partij die zich verbindt, haar bekwaamheid

om contracten aan te gaan, een bepaald voorwerp, en een geoorloofde oorzaak”392. Wanneer

wordt bewezen dat aan een van deze vier vereisten niet is voldaan, dan kan de nietigheid van

het contract worden bekomen.

b) Absolute en relatieve nietigheden

198. Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen absolute en relatieve nietigheden.

Absolute nietigheden hebben tot doel om het algemeen belang te beschermen, terwijl relatieve

nietigheden erop gericht zijn om private, particuliere belangen van bepaalde categorieën te

beschermen393. De rechtsregels die gesanctioneerd worden met een absolute nietigheid, zijn

rechtsregels van openbare orde of goede zeden. De sanctie van de relatieve nietigheid beoogt

daarentegen de bescherming van de rechtsregels van louter dwingend recht394.

Een ander verschil tussen beide nietigheden, betreft de inroepbaarheid ervan. De absolute

nietigheid kan door elke belanghebbende, evenals ambtshalve door de rechter, worden

ingeroepen. De relatieve nietigheid kan daarentegen enkel worden ingeroepen door een

persoon wiens concreet privaat belang door de relatieve nietigheid wordt beschermd.395

391 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 47. 392 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 682. 393 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 156. 394 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 156; D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 683. 395 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 683.

Page 98: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

98

199. In het kader van de vernietiging van gunningscontracten, zal het rechtsherstel dat door de

eisende partij wordt beoogd, dan ook afhankelijk zijn van de gronden waarop de

vernietigingseis wordt gestaafd, namelijk een relatieve of een absolute nietigheid.

Terzake kan worden verwezen naar een arrest van het Hof van Cassatie van 19 november

1970, met de bijhorende conclusie van advocaat-generaal DUMON, waarin wordt bevestigd dat

de gelijkheid van de inschrijvers van openbare orde is396.

c) Toestemming

200. Een eerste vereiste voor een geldige overeenkomst is de wederzijdse toestemming van de

contractspartijen. Indien deze niet op een rechtsgeldige wijze tot stand komt, dan is de

overeenkomst aangetast door een wilsgebrek – namelijk dwaling, bedrog, geweld en

benadeling – en speelt de sanctie van de relatieve nietigheid. Deze kan enkel worden

ingeroepen door de contractspartij die door de relatieve nietigheid wordt beschermd, in casu

de aanbestedende overheid of de inschrijver aan wie het contract gegund werd. Een derde kan

zich dus niet op een wilsgebrek beroepen om de vernietiging van het contract te bekomen397.

d) Voorwerp

201. Met het voorwerp van het contract wordt het concrete rechtsgevolg bedoeld dat de

contractspartij met het sluiten van de overeenkomst beoogt398. D’HOOGHE stelt dat “het

voorwerp moet bestaan of kunnen bestaan, bepaalbaar, mogelijk, in de handel en geoorloofd

zijn” 399.

Het feit dat het voorwerp geoorloofd dient te zijn, betekent dat het niet in strijd mag zijn met

de openbare orde, de goede zeden of met regelen van dwingend recht. Is dit wel het geval, dan

staat hierop de sanctie van de absolute nietigheid van de overeenkomst.

De andere vereisten met betrekking tot het voorwerp worden meestal gesanctioneerd met een

relatieve nietigheid.400

396 Cass. 19 november 1970, concl. F. DUMON, T.Aann. 1971, 143. 397 Rb. Doornik 15 mei 2001, T.Agr.R. 2001, 137; D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 688. 398 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 689. 399 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 689. 400 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 689.

Page 99: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

99

202. In de hypothese dat het contract een ongeoorloofd voorwerp heeft, kan een derde

benadeelde inschrijver die geen partij is bij het contract de vernietiging van dit contract

vragen omwille van de sanctie van de absolute nietigheid van de overeenkomst in geval van

een ongeoorloofd voorwerp. Dergelijke situatie zou zich kunnen voordoen indien de

aanbestedende overheid de medecontractant verplichtingen oplegt die strijdig zijn met de wet,

bijvoorbeeld het verbod om een beroep te doen op onderaannemers die de Belgische

nationaliteit niet hebben401.

e) Oorzaak

203. Artikel 1133 B.W. stelt:

“De oorzaak is ongeoorloofd, wanneer zij door de wet verboden is, of wanneer zij

strijdig is met de goede zeden of met de openbare orde.”

In de rechtsleer wordt een onderscheid gemaakt tussen de interne en de externe oorzaak van

een overeenkomst. De interne oorzaak verwijst naar het feit dat bij wederzijdse

overeenkomsten, beide partijen een verbintenis aangaan ten aanzien van de andere partij402.

Inzake overheidsopdrachten is het echter de externe oorzaak die voor problemen kan zorgen.

De externe oorzaak duidt op de beweegredenen van de contractspartijen, met andere woorden

de motieven die in hoofde van de partijen bij het contract een doorslaggevende rol hebben

gespeeld om over te gaan tot sluiting van de overeenkomst403.

In het geval deze motieven gekwalificeerd kunnen worden als strijdig met de openbare orde

of de goede zeden, dan is het contract door een absolute nietigheid aangetast. Dit geeft derde

partijen de mogelijkheid om het contract aan te vechten voor de burgerlijke rechter en via

deze weg nietig te laten verklaren.

204. Ter illustratie kan het vonnis van het Hof van Beroep van Brussel van 25 maart 1993

worden aangehaald404. In dit vonnis oordeelde het Hof van Beroep dat wanneer de overheid

zich, na een schorsing of vernietiging van een gunningsbeslissing die terugwerkt, verschuilt

achter de overeenkomst gesloten met de aannemer om desondanks de werken verder te zetten,

401 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 690. 402 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 690. 403 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 690-691. 404 Brussel 25 maart 1993, T.Aann. 1993, 232.

Page 100: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

100

het contract wordt gebruikt om de wetgeving inzake overheidsopdrachten te omzeilen. Deze

wetgeving wordt, gezien de finaliteit ervan, geacht van openbare orde te zijn. Derhalve

hebben de verbintenissen die voortvloeien uit deze overeenkomst een ongeoorloofde oorzaak,

waardoor het contract door een absolute nietigheid is aangetast. Het Hof van Beroep stelt dat

ook dat om die reden elke belanghebbende derde de mogelijkheid heeft om zich te verzetten

tegen de uitvoering van de overeenkomst door de nietigheid ervan te laten vaststellen.

205. D’HOOGHE stelt met betrekking tot de ongeoorloofde oorzaak ook nog het volgende:

“Vermits de regels betreffende de mededinging van overheidsopdrachten en het

gelijkheidsbeginsel van openbare orde zijn, kunnen de contracten die mede met de bedoeling

om die regels te omzeilen zijn gesloten, wegens ongeoorloofde oorzaak door de rechter

worden vernietigd.”405

f) In de praktijk

206. In de praktijk zal het weinig voorvallen dat een derde de nietigheid van het contract kan

laten vaststellen door de burgerlijke rechter406.

In het geval de derde benadeelde bij de Raad van State de nietigverklaring van de

toewijzingsbeslissing heeft verkregen, heeft dit niet automatisch tot gevolg dat daardoor de

burgerlijke rechter als het ware verplicht zou zijn om het gunningscontract dat gesloten werd

in navolging van de toewijzingsbeslissing, te vernietigen407. Het is immers mogelijk dat de

nietigverklaring van de toewijzingsbeslissing door de Raad van State gegrond is op een

onwettigheid die door de overheid kan worden rechtgezet, en waar de rechtzetting geen

verschil betekent voor wat betreft de inschrijver aan wie de overheidsopdracht wordt

gegund408. Ook de continuïteit van de openbare dienst kan voor de rechter een grond zijn om

de besluiten dat het onwettige gunningcontract verder moet worden uitgevoerd409.

In dergelijke gevallen zal veel afhankelijk zijn van de belangenafweging van de burgerlijke

rechter.

405 D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 692. 406 M. GELDERS en W. TIMMERMANS, “Artikel 21bis van de Overheidsopdrachtenwet in Europees perspectief”, TBP 2005, afl. 1, 11. 407 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 164. 408 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 164-165. 409 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 165.

Page 101: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

101

207. Ook de vernietiging van de overeenkomst op grond van een ongeoorloofde oorzaak dient

te worden genuanceerd. Ook hier is de kans groter dat de belangenafweging door de

burgerlijke rechter eerder zal doorwegen in het voordeel van de overheid. DE CONINCK e.a.

verklaren dit als volgt: “Aangezien het doel van de overheidsopdrachtenreglementering alles

te maken heeft met het zuinigheidsbeginsel, is het aanvaardbaar dat de rechter concreet

besluit dat een nagenoeg uitgevoerd gunningscontract niet vernietigd dient te worden, en wel

omdat deze sanctie voor de overheid te grote financiële kosten zou meebrengen”410.

Het is echter wel zo dat de aard van de nietigheidsgrondslag, namelijk een ongeoorloofde

oorzaak, de belangenafweging van de rechter zal beperken doordat de openbare orde moet

worden gevrijwaard411.

§ 4. Invloed van artikel 21bis

208. Met betrekking tot de overheidsopdrachten die de Europese drempels bereiken, dient ook

voor de burgerlijke rechter artikel 21bis Overheidsopdrachtenwet 1993 te worden toegepast.

Artikel 21bis, § 2, 3de lid Overheidsopdrachtenwet 1993 luidt als volgt:

“De aanbestedende overheid kent de inschrijvers een termijn toe van vijftien dagen vanaf de

dag die volgt op de in het tweede lid bepaalde datum van verzending per telefax of via

elektronische middelen. De inschrijvers kunnen binnen deze termijn een schorsingsberoep

instellen bij een rechtscollege, wat uitsluitend mag gebeuren in het kader van, al naargelang,

een procedure in kort geding voor de justitiële rechter of, voor de Raad van State, via een

procedure wegens uiterst dringende noodzakelijkheid. Indien de aanbestedende overheid

binnen de toegestane termijn geen schriftelijke kennisgeving in die zin ontvangt op het door

haar vermelde adres, mag de procedure worden verdergezet.”

Dit artikel, dat werd ingevoerd in navolging van de Europese Rechtsbeschermingsrichtlijnen,

bevat niet enkel een specifieke verwijzing naar de bevoegdheid van de Raad van State, maar

ook naar de bevoegdheid van de burgerlijke kortgedingrechter.

209. Een uitspraak van het Hof van Beroep te Luik van 17 november 2005412, heeft

betrekking op het vatten van de burgerlijke rechter op andere gronden dan de wetgeving

410 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 171. 411 C. DE KONINCK, P. FLAMEY en K. RONSE, Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 172. 412 Luik (7de k.) 17 november 2005, Juristenkrant 2006, afl. 134, 1 (weergave).

Page 102: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

102

inzake overheidsopdrachten, maar gedurende de door artikel 21bis Overheidsopdrachtenwet

1993 voorziene wachttermijn. In dit arrest oordeelde het Hof van Beroep dat het in artikel

21bis Overheidsopdrachtenwet 1993 voorziene stelsel van standstill, niet verhindert dat een

afgewezen inschrijver voor de rechtbank van koophandel een vordering tot staking zou

instellen tegen de door de overheid gekozen inschrijver, dit met de bedoeling te vermijden dat

de concurrent uitvoering zou geven aan de door hem ingediende offerte waarvan de

afgewezen inschrijver betwist dat ze tot stand gekomen is met een schending van de

beginselen van de eerlijke handelspraktijken413.

Deze uitspraak heeft tot gevolg dat de vordering tot staking die door de afgewezen inschrijver

wordt ingesteld tegen de concurrent, mogelijk is naast zijn vordering tegen de aanbestedende

overheid in het kader van de Overheidsopdrachtenwet, en dit zonder dat de eerstgenoemde

vordering ondergeschikt is aan de vordering in het kader van de Overheidsopdrachtenwet.

413 J., DEBIÈVRE en G., LAENEN, “Naar een werkelijk preventieve rechtsbescherming bij overheidsopdrachten? De toepassing van artikel 21bis van de wet van 24 december 1993 en de preventieve rechtsbescherming naar komend recht” in P.D.G. Caboor et al, Actualia Publiekrecht 1 – Rechtsbescherming, Brugge, Die Keure, 2008, (51) 85.

Page 103: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

103

Hoofdstuk 4. Conclusie

210. Een eerste punt dat uit deze masterproef naar voor komt is de invloed van de Europese

regelgeving op de rechtsbescherming in de Belgische regelgeving.

De invoering van artikel 21bis Overheidsopdrachtenwet 1993 is een rechtstreeks gevolg van

de Europese Rechtsbeschermingsrichlijnen. Bijkomend is het nieuw juridisch kader,

bestaande uit de Overheidsopdrachtenwet 2006 en de Standstillwet 2006, dat door de

Belgische wetgever werd gecreëerd, een duidelijke verbetering van het huidige artikel 21bis.

De belangrijkste reden hiervoor is gelegen in het feit dat hier wel voorzien is een

sanctiemechanisme indien de aanbestedende overheid de voorgeschreven wachttermijn niet

naleeft, namelijk in artikel 2, §3 en artikel 3, §3 Standstillwet 2006, en dit zonder dat een

onderscheid wordt gemaakt naargelang de overheidsopdracht al dan niet onderworpen is aan

de Europese bekendmakingsregels. Indien het contract tot gunning van de overheidsopdracht

tot stand komt met miskenning van de wachttermijn, voorziet de Standstillwet 2006

uitdrukkelijk dat de benadeelde inschrijver binnen de dertig dagen vanaf de datum dat hij

kennis heeft genomen van de toewijzing van de opdracht, de vernietiging van de

overeenkomst kan vragen aan de voorzitter van de bevoegde rechtbank zetelend zoals in kort

geding. Er wordt dus nadrukkelijk voorzien in een mogelijkheid voor de benadeelde

inschrijver, die een derde is bij het contract, om de vernietiging van het contract te vorderen

voor de burgerlijke rechter.

Het is helaas wachten op de inwerkingtreding van de Standstillwet 2006 vooraleer dit

rechtsbeschermingsmechanisme ook werkelijk kan worden toegepast.

In het licht van de thans geldende regelgeving onder de Overheidsopdrachtenwet 1993,

kunnen grosso modo enkele problemen worden vastgesteld op het vlak van de

rechtsbescherming.

212. Vooreerst dient te worden gewezen op het feit dat de Raad van State niet bevoegd is om

uitspraak te doen over subjectieve geschillen, daar deze laatste tot de exclusieve bevoegdheid

van de burgerlijke rechtbanken behoren op grond van artikel 144-145 G.W. De Raad van

State kan, op grond van artikel 14, §1 van de R.v.St.-Wet enkel uitspraak doen over

vorderingen tot schorsing en vorderingen tot nietigverklaring van akten en reglementen

uitgaande van de onderscheiden administratieve overheden. Inzake overheidsopdrachten

speelt deze bevoegdheid een belangrijke rol daar de verschillende administratieve

Page 104: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

104

overheidshandelingen in de procedure tot gunning van de overheidsopdracht, ingevolge de

Feyter-Formanova rechtspraak, enkel kunnen worden aangevochten zolang de aanbestedende

overheid niet tot kennisgeving van het toewijzingsbesluit is overgegaan. Met deze laatste

handeling komt immers het contract tot gunning van de opdracht tot stand, waarvoor de Raad

van State niet bevoegd is. Dit heeft tot gevolg dat, indien de overheid snel overgaat tot de

kennisgeving van de toewijzingsbeslissing, ze op die manier procedures voor de Raad van

State kan omzeilen en de uitgewonnen inschrijvers zo de rechtsbescherming door de Raad van

State kan ontnemen.

In dit kader is het van belang te wijzen op de wachttermijn van artikel 21bis

Overheidsopdrachtenwet 1993. Hierbij dient vooreerst te worden opgemerkt dat de

wachttermijn enkel van toepassing is op de overheidsopdrachten die onderworpen zijn aan de

Europese bekendmakingsregels. Bovendien biedt artikel 21bis Overheidsopdrachtenwet 1993

zelfs in die gevallen geen garantie op het respecteren van de wachttermijn. Het grootste

gebrek hierbij is dat niet voorzien is in een sanctiemechanisme ingeval de aanbestedende

overheid de wachttermijn niet respecteert, wat tot gevolg heeft dat bij miskenning van de

wachttermijn de benadeelde in dezelfde situatie terecht komt als ware het dat hij niet onder

het toepassingsgebied van artikel 21bis Overheidsopdrachtenwet 1993 viel.

213. Tegen het contract waarbij de overheidsopdracht gegund wordt aan een inschrijver, kan

in principe een vordering tot nietigverklaring voor de burgerlijke rechter instellen. Zij het dat

in geval de uitgewonnen inschrijver de benadeelde is, hij beschouwd zal worden als een derde

bij het contract. Dit betekent dat enkel in geval er sprake is van een ongeoorloofd voorwerp of

een ongeoorloofde oorzaak, de derde zich zal kunnen beroepen op de hieraan gekoppelde

sanctie van absolute nietigheid van het contract. In het algemeen kan uit de rechtspraak van de

burgerlijke rechtbanken worden geconcludeerd dat de rechter eerder terughoudend met

betrekking tot vorderingen tot nietigverklaring van een contract, uitgaande van een derde die

geen partij is bij dit contract.

214. Inzake de mogelijkheid tot het instellen van een vordering tot schadeloosstelling bij de

burgerlijke rechter, zal afhankelijk zijn van het vervuld zijn van de voorwaarden van fout,

schade en causaal verband.

Met betrekking tot de vereiste van een fout, kan worden gewezen op het belang van de

vernietigingsarresten van de Raad van State. Een vernietigingsarrest van de Raad van State,

Page 105: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

105

levert voor de burgerlijke rechter het bewijs van een fout van de aanbestedende overheid.

Weliswaar is dit geen automatisme en zal vereist zijn dat de voor de burgerlijke rechter

ingeroepen onwettigheid in de aansprakelijkheidsvordering, moet samenvallen met de

machtsoverschrijding die door de Raad van State in zijn vernietigingsarrest werd vastgesteld.

Met betrekking tot de overheidsopdrachten die worden gegund bij wege van aanbestedingen,

stelt de wetgever zelf dat de aanbestedende overheid de opdracht dient toe te wijzen aan de

laagste regelmatige inschrijver. Dit betekent dat een benadeelde die de laagste regelmatige

inschrijving had, maar die de overheidsopdracht niet toegewezen kreeg, louter en alleen door

aan te tonen dat hij wel degelijk de laagste regelmatige inschrijving had, het bewijs van een

fout levert.

De vereiste van schade in de aansprakelijkheidsvordering, zal in veel gevallen worden

gebaseerd op de theorie van het verlies van een kans. Opdat een benadeelde zich hierop zal

kunnen beroepen, zal wel vereist zijn dat hij een regelmatige inschrijving had. Het is immers

zo dat enkel regelmatige inschrijvingen in aanmerking kunnen worden genomen voor de

gunning van een overheidsopdracht. In die gevallen waarin de overheidsopdracht wordt

gegund bij wege van aanbesteding, en de gunning niet gebeurt aan de laagste regelmatige

inschrijver, stelt de wetgever zelf de schade van de laagste regelmatige inschrijver vast op

10% van diens inschrijving.

De schadeloosstelling dient in de eerste plaats te gebeuren bij wege van herstel in natura, pas

wanneer dit niet mogelijk is, kan de schadeloosstelling bij wege van equivalent gebeuren.

Opgemerkt dient de worden, dat wanneer het contract reeds tot stand is gekomen, het contract

eerst zal moeten worden vernietigd door de burgerlijke rechter om een herstel in natura

mogelijk te maken. Dit heeft tot gevolg dat inzake overheidsopdrachten, veelal zal worden

overgegaan tot herstel bij wege van equivalent, waarbij de rechter soeverein de grootte van

het verlies van een kans zal beoordelen. Inzake aanbestedingen zal hij echter de 10%-regel

toepassen.

Algemeen dient in het licht van deze masterproef te worden besloten dat de

rechtsbescherming tegen de overheid bij overheidsopdrachten een complex geheel is met vele

onafgewerkte kantjes.

Page 106: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

106

Hoofdstuk 5. Bibliografie

Afdeling I. Wetgeving

§ 1. Internationale regelgeving

Burgerlijk Verdrag inzake corruptie van 4 november 1999, BS 28 maart 2007, 16944.

§ 2. Europese regelgeving

Richtl. Raad E.G. nr. 86/665, 21 december 1989, houdende de coördinatie van de wettelijke

en de bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures

inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van

werken, Pb.L. 30 december 1989, 395.

Richtl. Raad E.G. nr. 92/13, 25 februari 1992, tot coördinatie van de wettelijke en

bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften

inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de

sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie, Pb.L. 23 maart 1992,

76.

Richtl. Eur. Parl. en Raad E.G. nr. 2007/66, 11 december 2007, tot wijziging van de Richtl.

Raad E.G. nr. 89/665 en Richtl. Raad E.G. nr. 92/13 met betrekking tot de verhoging van de

doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten,

Pb.L. 20 december 2007, 335.

Richtl. Eur. Parl. en Raad E.G. nr. 2004/17, 31 maart 2004, houdende coördinatie van de

procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening,

vervoer en postdiensten, Pb.L. 30 april 2004, 134.

Richtl. Eur. Parl. en Raad E.G. nr. 2004/18, 31 maart 2004, betreffende de coördinatie van de

procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten,

Pb.L. 30 april 2004, 134.

Page 107: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

107

§ 3. Belgische regelgeving

Gecoördineerde Grondwet 17 februari 1994, BS 17 februari 1994.

Gerechtelijk Wetboek 10 oktober 1967, BS 31 oktober 1967.

Wet 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor

aanneming van werken, leveringen en diensten, BS 22 februari 1994, 1308.

Art. 2 wet van 25 mei 1999 tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd

op 12 januari 1973, van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de

Raad van State, alsook van het Gerechtelijk Wetboek, BS 22 juni 1999, 23415.

Art. 302 Programmawet 9 juli 2004,BS 15 juli 2004 (ed.2), 55 631.

Wet 15 juni 2006 betreffende de overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken,

leveringen en diensten, BS 15 februari 2007, 7355.

Wet 16 juni 2006 betreffende de gunning, informatie aan kandidaten en inschrijvers en

wachttermijn inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en

diensten, BS 15 februari 2007, 7388.

Artikel 6, 1°, a Wet 15 september 2006 tot hervorming van de Raad van State en tot

oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, BS 6 oktober 2006, 53 468.

Gecoördineerde wetten 12 januari 1973 op de Raad van State, B.S. 31 maart 1973.

Art. 3 Wet 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen, BS 16 juni 2008, 30 562.

Besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de

afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, BS 23 augustus 1948, 6821.

KB 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken,

leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken, BS 26 januari 1996, 1523.

Wet 3 juni 1971 tot wijziging van de wetten betreffende de Raad van State, BS 19 juni 1971,

7857.

Page 108: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

108

KB 10 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken,

leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten, BS 26 januari

1996, 1644.

KB 23 november 2007 tot wijziging van de Wet 24 december 1993 betreffende de

overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en

diensten en van sommige koninklijke besluiten tot uitvoering van deze wet, BS 7 december

2007 (ed.1), 60 372.

§ 4. Voorbereidende documenten

Wetsontwerp betreffende de gunning, informatie aan kandidaten en inschrijvers en

wachttermijnen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen

en diensten, Parl.St. Kamer 2005-2006, nr. 2237/001, 65.

Page 109: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

109

Afdeling II. Rechtspraak

Voorz. Rb. Brussel 22 juni 1999, CDPK 2000, 226.

Rb. Brussel 9 november 1971, JT 1971, 192.

Rb. Brussel 28 juni 1977, T.Aann. 1978, 113

Rb. Brussel 11 februari 1993, JT 1993, 539.

Rb. Brussel 2 december 1997, RGAR 1999, 13032.

Rb. Brussel 2 december 1997, RGAR 1999, 13032.

Rb. Doornik 15 mei 2001, T.Agr.R. 2001, 137

Rb. Namen 15 januari 1979, T.Aann. 1981, 1.

Rb. Nijvel 14 september 1987, T.Aann. 1989, 322.

Rb. Turnhout 10 oktober 1990, T.Aann. 1991, 128.

Antwerpen (4e k.) 10 november 2003, RW 2006-07, afl. 37, 1524.

Antwerpen 10 november 2003, NJW 2004, nr.66, 412.

Brussel 25 maart 1993, T.Aann. 1993, 232.

Brussel 14 juni 1995, RJI 1995, 183.

Brussel 26 september 1995, T.Aann. 1996, 340.

Brussel 26 september 1995, T.Aann. 1996, 340.

Brussel (8ste k.) 18 december 1997, CDPK 1998, 331

Luik 2 maart 1989, T.Aan. 1991, 119

Luik (7de k.) 17 november 2005, Juristenkrant 2006, afl. 134, 1 (weergave).

Cass. 16 januari 1939, Pas. 1939, 15.

Cass. 19 november 1970, concl. F. DUMON, T.Aann. 1971, 143.

Cass. 26 juni 1980, Pas. 1980, I, 1341.

Cass. 7 juni 1983, Arr.Cass. 1982-83, 1244.

Page 110: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

110

Cass. 4 december 1989, AR 6848, Arr.Cass. 1989-90, 467.

Cass. 15 februari 1990, Arr.Cass. 1989-90, 776.

Cass. 25 oktober 1991, Arr.Cass. 1991-92, 192.

Cass. 14 mei 1992, JLMB 1994, 48.

Cass. 23 december 1992, AR 23, http://www.cass.be .

Cass. 15 oktober 1993, RW 1993-94, 711.

Cass. 15 december 1994, AR C.94.217.F, http://www.cass.be .

Cass. 26 januari 1995, AR C.93.128.F, http://www.cass.be .

Cass. 19 september 1996, C.95.0386.F, http://www.cass.be .

Cass. 9 januari 1997, C.96.0066.F, AJT 1998-99, 125.

Cass. 18 december 1997, AR C.97.0248.N, Hogeschool Sint-Lucas vzw/Gees, RW 1998-99,

86.

Cass. 14 februari 1997, AR C.96.0211.N, Gimvindus nv/Bataille, Arr.Cass. 1997, 221, concl.

G. DUBRULLE.

Cass. 12 februari 1998, AR C.97.252.N - C.94.0257.N, http://www.cass.be .

Cass. 10 september 1999, AR C.98.0141.F, AJT 1999-00, 898-900, http://www.cass.be.

Cass. 4 april 2002, C.00.0457.N, http://www.cass.be .

Cass. 6 september 2002, AR C.01.0382.N, M.G./Instituut Zusters van de Onbevlekte

Ontvangenis vzw, NJW 2002, afl.4, 132, http://www.cass.be .

Cass. 6 september 2002, AR C.02.0177.N, L.J./Katholieke Universiteit Leuven,

http://www.cass.be .

Cass. (1ste k.) 19 september 2002, JT 2003, 212.

Cass. 14 mei 2003, http://www.cass.be.

Cass. 14 mei 2003, http://www.cass.be .

Cass. 4 maart 2004, C.03.0346.N - C.03.0448.N - C.03.0449.N, http://www.cass.be .

Cass. (ver.k.) 1 april 2004, nr. C.01.0211.F-C.01.0217.F, http://www.cass.be

Cass. (1e k.) 22 april 2004, nr. C.01.0484.N, http://www.cass.be.

Concl. T. WERQUIN bij Cass. (ver. k.) 1 april 2004, nr. C.01.0211.F-C.01.0217.F,

http://www.cass.be .

Concl. T. WERQUIN bij Cass. 8 maart 2002, nr. C.00.0028.F, http://www.cass.be .

Jv.Cass. 2003, 27.

RvS 29 februari 1952, nr. 1.337, Arr.RvS 1952, 171

RvS 1 april 1952, nr. 1.419, Schaepen

Page 111: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

111

RvS 4 januari 1954, nr. 3.022, Bael

RvS 20 december 1957, nr. 5.933.

RvS 11 februari 1958, nr. 6.062.

RvS 3 juni 1960, nr. 7.904, Joos

RvS 5 februari 1964, nr. 10.428, Arr.RvS 1964, 130

RvS 16 december 1966, nr. 12.114, NV Polychemie

RvS 24 februari 1967, nr. 12.270, Albart.

RvS 4 juni 1968, nr. 13.003, Cassiman

RvS 18 maart 1969, nr. 13.450.

RvS 8 oktober 1970, nr. 14.291, Dupont.

RvS 12 maart 1974, nr. 16.291.

RvS 30 maart 1979, Pas. 1981, IV, 76.

RvS 27 juli 1979, nr. 19.776, Scheuermann/Limburgs Universitair Centrum.

RvS 16 oktober 1981, nr. 21.461, Franssens/Vrije Universiteit Brussel.

RvS 2 april 1982, nr. 22.173, Saviem.

RvS 8 juli 1982, nr. 22.437.

RvS 17 oktober 1985, nr. 25.741, Arr.RvS 1985

RvS 18 oktober 1985, nr. 25.749, APM 1985, 133 (verkort).

RvS 22 april 1986, nr. 26.382-26.384, Arr.RvS 1986.

RvS 24 juni 1986, nr. 26.712, De Cree/Katholieke Universiteit Leuven, TBP 1987, 407.

RvS 10 februari 1987, Arr.RvS 1987.

RvS 1 april 1987, nr. 27.764, RACE 1987

RvS 3 juni 1987, nr. 28.040, RACE 1987

RvS 4 mei 1988, nr. 29.972, TBP 1989, 252 (weergave).

RvS 8 juni 1988, nr. 30.241, Bosmans

RvS 8 juni 1988, nr. 30.242, Demesmaecker

RvS 8 juni 1988, nr. 30.242, Dewalque

RvS 24 maart 1989, nr. 32.320, RW 1988-89, 1400.

RvS 12 april 1989, nr. 32.369, TBP 1990, 70.

RvS 28 juni 1989, nr. 32.881, RACE 1989.

RvS Bailly 6 september 1989, nr. 32.981

RvS 27 november 1990, nr. 35.876, Arr.RvS 1990.

RvS 27 maart 1991, Journ.proc. 1991, afl. 193, 28 (verkort).

RvS 29 oktober 1991, nr. 37.962, Arr.RvS 1991

Page 112: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

112

RvS 29 oktober 1991, nr. 37.962, Arr.RvS 1991.

RvS 13 november 1991, nr. 38.094, APM 1994, 141 (weergave).

RvS 11 december 1991, nr.38.302, APM 1992, 5 (weergave)

RvS 12 december 1991, nr. 38.326, APM 1992, 7 (weergave).

RvS 13 januari 1992, nr. 38.479, Arr.RvS 1992.

RvS 22 januari 1992, nr. 38.533, APM 1992, 27 (weergave).

RvS 27 februari 1992, nr.38.871, RACE 1992.

RvS 27 februari 1992, nr.38.874, Arr.RvS 1992.

RvS 10 maart 1992, nr. 38.969, RACE 1992.

RvS 17 maart 1992, nr. 39.024, Arr.RvS 1992.

RvS 27 augustus 1992, nr. 40.180.

RvS 28 augustus 1992, nr. 40.202, TORB 1992-93, 132

RvS 21 september 1992, nr. 40.386, TORB 1992-93, 133

RvS 23 september 1992, nr. 40.454, RACE 1992

RvS 2 oktober 1992, nr. 40.575, T.Gem. 1993, 332.

RvS 13 oktober 1992, nr. 40.734.

RvS 20 november 1992, nr. 41.118,Van Aubel

RvS 23 november 1992, nr. 41.124, Arr.RvS 1992.

RvS 14 januari 1993, nr. 41.574, RACE 1993.

RvS 27 april 1993, nr. 42.705, Arr.RvS 1993.

RvS 18 mei 1993, nr. 43.009, Gemeente Voeren, TBP 1994 (verkort), 68.

RvS 5 juli 1993, nr. 44.052, Soc.Kron. 1994, 70.

RvS 8 oktober 1993, nr. 44.404, RACE 1993.

RvS 4 januari 1994, nr. 45.634, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 22 juni 1993, nr. 43.413, RACE 1993; RvS 22 maart 1994, nr. 46.572, Arr.RvS 1994.

RvS 30 maart 1994, nr. 46.795.

RvS 12 oktober 1994, nr. 49.641, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 23 november 1994, nr.50.349, http://www.raadvst-consetat.be

RvS 6 december 1994, nr. 50.584, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 27 maart 1995, nr. 52.562, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 29 maart 1995, nr. 52.580, Ovart, APT 1995, 166

RvS 17 mei 1995, nr. 53.251, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 30 juni 1995, nr. 54.149

RvS 17 november 1995, nr. 56.258, De Smedt, RW 1995 – 96, 987.

Page 113: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

113

RvS 30 april 1996, nr. 59.443, http://www.raadvst-consetat.be.

RvS 5 juni 1996, nr. 59.902, TBP 1996, 798

RvS 13 september 1996, nr. 61.730, http://www.raadvst-consetat.be

RvS 22 januari 1997, nr. 64.144, Amén. 1997, 130.

RvS 4 juni 1997, nr. 66.563, Joye, TORB 1997-98, 124.

RvS 31 oktober 1997, nr. 69.321, http://www.raadvst-consetat.be.

RvS 5 november 1997, nr. 69.441, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 17 december 1997, nr. 70.402, http://www.raadvst-consetat.be

RvS 11 februari 1998, nr. 71.754, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 22 april 1998, nr. 73.196, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 5 mei 1998, nr. 73.465, SA Accor T.R.B.

RvS 16 juni 1998, nr. 74.290, http://www.raadvst-consetat.be

RvS 23 juni 1998, nr. 74.399, Bollaerts.

RvS 7 juli 1998, nr. 74.966, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 14 oktober 1998, nr. 76.392, SA Agoraspace Benelux

RvS 15 oktober 1998, nr. 76.461, SA Pasteur Merieux MSD

RvS 20 oktober 1998, nr. 76.502, http://www.raadvst-consetat.be

RvS 20 oktober 1998, nr. 76.503, http://www.raadvst-consetat.be.

RvS 17 februari 1999, nr. 78.788, SA Etablissements Christian Lombet

RvS 29 juni 1999, nr. 81.469, Sue/Vrije Universiteit Brussel, http://www.raadvst-consetat.be.

RvS 15 juli 1999, nr. 81.833, Vande Casteele

RvS 19 oktober 1999, nr. 82.958, NV G.T.I. Holding Belgium

RvS 9 november 1999, nr. 44.851, Clicteur, Arr.RvS 1993.

RvS 18 november 1999, nr. 83.514, Versteegen.

RvS 30 november 1999, nr. 83.753, NV City Advertising Benelux.

RvS 7 december 1999, nr. 83.938, NV G.T.I. Technical Installations en N.V. Close.

RvS 22 december 1999, nr. 84.355, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 17 mei 2000, nr. 87.354, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 15 juni 2000, nr. 87.983, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 1 december 2000, nr. 91.265, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 13 februari 2001, nr. 93.289, Deschutter/Institut Saint-Luc, http://www.raadvst-

consetat.be .

RvS 8 juli 2002, nr. 108.956, SA Varec.

RvS 4 juni 2003, nr. 120.131, Zitoumi, NJW 2003, afl. 48, 1190

Page 114: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

114

RvS 4 juni 2003, nr. 120.143, Van den Brande, NJW 2003, afl. 48, 1191.

RvS 18 juli 2003, nr. 121.788, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 5 september 2003, nr. 122.529, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 13 oktober 2003, nr. 124.147, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 2 december 2003, nr. 125.889, http://www.raadvst-consetat.be

RvS 13 januari 2004, nr. 127.040, Servais, NJW 2004, afl. 87, 1162.

RvS 13 januari 2004, nr. 127.069, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 10 februari 2004, nr. 128.012, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 16 september 2004, nr. 134.986, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 15 december 2004, nr. 138.473, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 17 december 2004, nr. 138.587, NV Alubis, http://www.raadvst-consetat.be.

RvS 27 januari 2005, nr. 139.885, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 22 maart 2005, nr. 142.423, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 26 mei 2005, nr. 145.040, http://www.raadvst-consetat.be.

RvS 30 mei 2005, nr. 145.138, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 30 mei 2005, nr.145.163, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 8 september 2005, nr. 148.698, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 12 september 2005, nr. 148.758, http://www.raadvst-consetat.be

RvS 22 november 2005, nr. 151.522, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 2 december 2005, nr. 152.173, NV Labonorm.

RvS 2 december 2005, nr. 152.174, http://www.raadvst-consetat.be

RvS 20 december 2005, nr. 152.946, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 29 juni 2006, nr. 160.798, http://www.raadvst-consetat.be

RvS 10 juli 2006, nr. 161.215, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 18 oktober 2006, nr. 163.736, http://www.raadvst-consetat.be.

RvS 28 juni 2007, nr. 172.838, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 28 juni 2007, nr. 172.838, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 27 november 2007, nr. 177.292, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 5 december 2007, nr. 177.610, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 28 februari 2008, nr.180.180, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 14 mei 2008, nr.182.909, http://www.raadvst-consetat.be .

RvS 8 oktober 2008, nr. 186.922, http://www.raadvst-consetat.be .

Arbitragehof 15 mei 1996, nr. 31/96, http://www.arbitrage.be .

Page 115: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

115

Arbitragehof 9 april 2003, nr. 41/2003, NJW 2003, afl. 48, 1187.

Arbitragehof 24 november 2004, nr.191/2004, BS 11 januari 2005, 809.

HvJ 19 juni 2003, C-249/01, Hackermüller.

Page 116: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

116

Afdeling III. Rechtsleer

§ 1. Boeken

BAERT, J. EN DEBERSAQUES, G., Raad van State, Afdeling administratie 2: Ontvankelijkheid in

Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, Die Keure, 1996, 522 p.

BOES, M., Administratief recht, Leuven, Acco, 2002-03, 340 p.

D’HOOGHE, D., De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht

door de raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, Die Keure, 1993, 647 p.

DE KONINCK, C. en FLAMEY , P., Overheidsopdrachten: de wetten van 15 en 16 juni 2006

houdende omzetting van de Europese overheidsopdrachtenrichtlijnen: algemene inleiding en

tekstgeschiedenis, Antwerpen, Maklu, 2007, 563 p.

DE KONINCK, C., FLAMEY , P., RONSE, K., Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de

uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 599 p.

DE KONINCK, C., FLAMEY , P., THIEL, P. en VAN KERKHOVE, O. (eds.), Jaarboek

Overheidsopdrachten 2007-2008, Brussel, EBP, 2008, 681 p.

DE KONINCK, C., Overheidsopdrachtenrecht (klassieke sectoren). Boek 1: Algemene

inleiding, Gunning van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2001, 324 p.

DE KONINCK, C., Overheidsopdrachtenrecht (klassieke sectoren). Boek 2: De uitvoering van

overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2002, 386 p.

DIRIX , E., Het begrip schade, Antwerpen, Cedsamsom, 1984, 150 p.

DUJARDIN, J. en VANDE LANOTTE, J., Basisbegrippen Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2004,

386 p.

DUJARDIN, J. en VANDE LANOTTE, J., Inleiding tot het Publiekrecht, Deel I Basisbegrippen

Publiekrecht, Die Keure, Brugge, 2004, 1402.

FALYS, J., La recevabilité des recours en annulation des actes administratifs, Brussel,

Bruylant, 1975, 421 p.

GOFFAUX, P., L'inexistence des privilèges de l'administration et le pouvoir d'exécution forcée,

Bruylant, Brussel, 2002, 373 p.

LAENENS, J., BROECKX, K., SCHEERS, D. en THIRIAR, P., Handboek Gerechtelijk Recht,

Antwerpen, Intersentia, 2008, 813 p.

Page 117: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

117

LAMBRECHTS, W., Geschillen van bestuur, Kluwer rechtswetenschappen, Antwerpen, 1988,

339 p.

LANCKSWEERDT, E., Het administratief kort geding, Antwerpen, Kluwer

rechtswetenschappen, 1993 - XXII, 234 p.

LEWALLE, P., Contentieux Administratif, Brussel, Larcier, 2008, 1378 p.

LEWALLE, P., Contentieux Administratif, De Boeck & Larcier, Brussel, 2002, 1164 p.

LEWALLE, P., Contentieux Administratif, Ed. Collection Scientifique de la Faculté de Droit de

Liège, Luik, 1997, 921 p.

LUST, S., Raad van State, Afdeling Administratie, 6. Rechtsherstel door de Raad van State in

Administratieve Rechtsbibliotheek, Die Keure, Brugge, 2000, 526 p.

MAES, B., Inleiding tot het Burgerlijk Procesrecht, Brugge, Die Keure, 2008, 336 p.

MAES, R., Het begrip administratieve overheid in artikel 9 van de wet van 23 december 1946

houdende instelling van een Raad van State, Brussel, Bruylant, 1967, 135 p.

MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME M. en VANDE LANOTTE, J., Overzicht van het Belgisch

Administratief Recht, Kluwer, Mechelen, 2006, 1172 p.

MAST, Overzicht van het Belgisch Administratief recht, 2002, 1130 p.

NIHOUL, M., Les privilèges du préalable et de l'exécution d'office. Pour une relecture civile et

judiciaire à l'aide du droit commun de l'exécution, Die Keure Brugge, 2001, 792 p.

OPDEBEEK, I., Art. 14, par.3 RvS-wet, artikelsgewijze Commentaar Publiek Procesrecht.

OPDEBEEK, I., Rechtsbescherming tegen het stilzitten van het bestuur, Die Keure, Brugge,

1992, 492 p.

SALMON , J., Le Conseil d’Etat, Bruylant, Brussel, 1994, 627 p.

VAN GERVEN, W. en DE COVEMAECKER, S., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2001, 459 p.

VAN HEUVEN D. en VAN VOLSEM, F., Commentaar bij artikel 14, al. 1 R.v.St.-wet in Publiek

Procesrecht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer,

Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, bijwerking 1 januari 1998, 1-86.

VAN LERSBERGHE, P., Commentaar bij art. 17 Ger. W. in Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer

Rechtswetenschappen, bijwerking 31 juli 2002, 7-73.

Page 118: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

118

VAN MENSEL, A., De rechtsbescherming tegen het overheidsoptreden. De Belgische

lappendeken in Thorbecke, Antwerpen, Story Scientia, 2000, 52 p.

VANHEULE, D., Commentaar bij artikel 17 R.v.St.-wet in Publiek Procesrecht, Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer

Rechtswetenschappen, bijwerking 1 april 1997, 1-60.

§ 2. Bijdragen in tijdschriften

ANDRIES, B., “‘Verlies van een kans’-theorie verloren?”, Juristenkrant 2004, nr. 93, 16.

BAERT, J., “In welke gevallen is de keuze van de gunningsprocedure bij overheidsopdrachten

een voor de Raad van State aanvechtbare rechtshandeling?”, T.Gem. 1996, 350-353.

BAETEN, S., “Variaties op zelfstandigheidsthema’s: enkele bedenkingen over de

tweewegenleer en het annulatiecontentieux naar aanleiding van het Cassatiearrest van 8

november 1996”, CDPK 1999, 98-100.

BEIRNAERT, K. en INSEL, B., “Verlies van een kans-theorie verduidelijkt”, Juristenkrant 2005,

afl.102, 5.

BERX, C., “Geen administratieve overheid zonder eenzijdige bindende beslissingsmacht”,

R.Cass. 1998, 281-284.

BOONE, I., “Het “verlies van een kans” bij onzeker causaal verband”, RW 2004-05, nr. 3, 92-

97.

COOLSAET, A., “De aanvechtbaarheid van voorbereidende handelingen in het raam van de

complexe administratieve rechtshandeling van de gunning van een

overheidsopdracht”, T.Gem. 2003, afl. 4, 292-295.

COOLSAET, A., “De aanvechtbaarheid van voorbereidende handelingen in het raam van de

gunning van een overheidsopdracht: de knoop is doorgehakt”, T.Gem. 2006, afl. 1, 51-52.

COOLSAET, A., “De rechtspraak inzake de complexe bestuurlijke rechtshandeling na de

arresten van de algemene vergadering van de Raad van State”, T.Gem. 2007, afl. 2, 155-157.

COOREMAN, I. en PHLIPS, K., “De aansprakelijkheid van de aanbestedende overheid wegens

onwettige gunning” in C. DE KONINCK, P. FLAMEY , P. THIEL en O. VAN KERKHOVE (eds.),

Jaarboek Overheidsopdrachten 2007-2008, Brussel, EBP, 2008, 229-247.

Page 119: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

119

DE STAERCKE, J., “Wat is een administratieve overheid? De cassatiearresten van 6 september

2002” (noot onder Cass. 6 september 2002), TBP 2003, afl. 1, 62.

DEBIÈVRE, J. en LAENEN, G., “Naar een werkelijk preventieve rechtsbescherming bij

overheidsopdrachten? De toepassing van artikel 21bis van de wet van 24 december 1993 en

de preventieve rechtsbescherming naar komend recht” in P.D.G. CABOOR et al, Actualia

Publiekrecht 1 – Rechtsbescherming, Brugge, Die Keure, 2008, 51-119.

DELOBBE, F., “La notion d’autorité administrative”, P&B 1997, 290-291.

DELVAUX , A., “Le recours dans le cadre du contentieux de l’attribution d’un marché public”

in La nouvelle réglementation des marchés publics, Luik, Collection Scientifique de la

Faculté de Droit de l'Université de Liège, 1997.

D'HOOGHE, D. en SCHELLEKENS, L., “De nieuwe wetgeving overheidsopdrachten. Een

overzicht van de belangrijkste nieuwigheden”, in M. BOES (ed.), Themis 44 - Administratief

recht, Brugge, Die Keure, 2007, 57 – 82.

D'HOOGHE, D., VANDENDRIESSCHE, F. en VOS, I., Bedenkingen bij recente evoluties

betreffende de bevoegdheid van de Raad van State, in Liber amicorum Lucien Simont.

DOR, V., “Le contentieux en matière d’attribution des marchés publics. Régime actuel et

perspective.” in C. DE KONINCK, P. FLAMEY , P. THIEL en O. VAN KERKHOVE (eds.), Jaarboek

Overheidsopdrachten 2007-2008, Brussel, EBP, 2008, 375-410.

EVERAERT, S., “Regeringsdaden naar Frans en Belgisch recht”, TBP 2002, afl.. 9, 618 – 629.

F. D., (noot onder Arbitragehof 9 april 2003), TBP 2004, afl.5, 297.

FLAMME , M., “Les mesures d'office et le privilège du préalable”, T. Aann. 1995, 377-380.

GELDERS, M. en TIMMERMANS, W., “Artikel 21bis van de Overheidsopdrachtenwet in

Europees perspectief”, TBP 2005, afl. 1, 3-25.

HAYOIT DE TERMICOURT, concl. bij Cass., 27 november, 1957, Arr.Cass., 1958, 190.

HUBERLANT, CH., “Le problème du sursis à exécution des désicions administratifs en

Belgique”, R.J.D.A. 1975, 81.

LAGASSE, D., “L’absence de toute autorité de chose jugée d’un arrêt de rejet du Conseil d’Etat

devant les cours et tribunaux ou de la suprématie du principe de la légalité administrative sur

le principe de la securité juridique” (noot onder Cass. 9 januari 1997), RCJB 2000, 265-289.

Page 120: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

120

LOMBAERT, B. en MATHY , I., “L’obligation de standstill avant la passation des marchés

publics: un premier commentaire de la nouvelle loi (avant la prochaine modification?)”, BJCP

2007, 38-47.

LUST, S. en STEEN, B., “Welles nietes over vrije onderwijsinstellingen, administratieve

overheden en rechtsbescherming”

LUST, S., “De hervorming van de Raad van State anno 2006”, C.D.P.K. 2007, afl. 2, 241-286

LUST, S., “Wat is een administratieve overheid? De Wet Motivering Bestuurshandelingen”,

NJW 2004, afl. 84, 1046-1050.

LUST, S., “De Raad van State toch bevoegd voor het schorsen van impliciete

weigeringsbeslissingen op grond van artikel 14 par. 3 R.v.St.-Wet”, RABG 2005, afl. 5, 430-

433.

MARTENS, B., “De betwisting van de overheidsopdracht: van Loterij gesproken, Joos(t) mag

het weten” (noot onder RvS 22 maart 2005), RABG 2005, afl. 15, 1411-1413.

MERTENS DE WILMARS, “Het legaliteitstoezicht op de impliciet afwijzende bestuurlijke

beslissingen”, R.W. 1971 – 1972, kol. 1521 – 1534.

MORTIER, K., “Toegang tot rechter voor feitelijke verenigingen”, NJW 2008, afl. 191, 806-

818.

MOSSELMANS, J., “Het Labonorm arrest: voorbij de impasse van de complexe rechtshandeling

- nieuwe vragen inzake ISO-certificaten”, CDPK 2006, afl. 3, 754-762.

S. L., noot onder RvS 13 januari 2004, NJW 2004, afl.87, 1163.

THEUNIS, J., “Het gezag van gewijsde van een arrest van de Raad van State voor de gewone

rechter dieuitspraak doet over een exceptie van onwettigheid” (noot onder Cass. 9 januari

1997), AJT 1998-99, 128-129.

VAN HEUVEN, D. en LOGIE, S., “De wachttermijn bij overheidsopdrachten, een vergiftigd

geschenk?”, T.Gem. 2005, afl. 2, 156-158.

VAN ROMPAEY, D., “Over de uitwinningsvergoeding bij algemene offerteaanvraag of de

vraag: hoe kansvol was de kans op toewijzing?”, T.Aann. 2001, 348-353.

VANDENDRIESSCHE, F., “De bevoegdheid van de Raad van State t.a.v. bestuurshandelingen

van wetgevende vergaderingen of hun organen” (noot onder RvS 17 december 1997), AJT

1997-98, 349-350.

Page 121: DE RECHTSBESCHERMING TEGEN DE OVERHEID BIJ … · 2010. 6. 7. · feit dat inzake overheidsopdrachten de rechtsbescherming zich zowel op het niveau van de Raad van State, als op het

121

VANDENDRIESSCHE, F., “De invulling van het begrip administratieve overheid na de arresten

Gimvindus en BATC van het Hof van Cassatie”, R.W. 2000-01, 497-506.

VERBIST, S., “De theorie van de complexe administratieve rechtshandeling vereenvoudigd?”,

RABG 2006, afl. 15, 1103-1109.

VERBIST, S., “Rechtsbescherming bij de Raad van State tegen complexe administratieve

rechtshandelingen”, CDPK 2007, bijzonder nummer, 104-121.