De logica van de psychotische agressie.€¦ · De logica van de psychotische agressie. Een...
Transcript of De logica van de psychotische agressie.€¦ · De logica van de psychotische agressie. Een...
Academiejaar 2014 - 2015
Tweedesemesterexamenperiode
De logica van de psychotische agressie.
Een kwalitatieve studie bij psychoanalytisch psychotherapeuten.
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van
Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie
Promotor: Prof. Dr. Stijn Vanheule
01004606
Laura Loosveldt
ii
Dankwoord
Bij aanvang van deze masterproef hield mij reeds de vraag naar de agressie bij
psychotici bezig. Het uiteenzetten van deze masterproef bood mij de mogelijkheid om
omtrent dit onderwerp diepere inzichten te verwerven en meer kennis te vergaren.
Hierbij zou ik graag een aantal mensen bedanken, die elk een bijdrage vormen tot het
tot stand komen van deze masterproef.
Graag zou ik mijn promotor, Prof. Dr. Stijn Vanheule, willen bedanken voor de
mogelijkheid die hij me bood om mijn thesisonderwerp te laten uitwerken.
Daarnaast wil ik Abe Geldhof bedanken voor zijn leerrijke insteken en de inzet bij de
begeleiding. Oprechte dank ook aan Kimberly Van Nieuwenhove voor het geven van
interessante en vernieuwende feedback. Alsook voor een constructieve begeleiding.
Als laatste wil ik in het bijzonder mijn ouders bedanken voor de steun die ze mij boden
om deze masterproef te volbrengen en de mogelijkheid die ze mij aanreikten om deze
studie aan te vangen.
iii
Abstract
Agressie, binnen de kliniek van de psychose, wordt vaak gezien als niet beredeneerd en
onvoorspelbaar, waarbij elk motief of rationele verklaring tekort lijkt te schieten
(Billiet, 2003). Vanuit de lacaniaanse psychoanalytische theorie, wordt ervan uitgegaan
dat agressie wel begrepen kan worden vanuit een bepaalde particuliere en singuliere
logica en worden op basis daarvan handvaten aangereikt voor de klinische praktijk
(Billiet, 2008; Kinet, 1999; Raes, 2000). De vertaalslag van de theorie naar de praktijk
is echter weinig systematisch onderzocht. Vanuit deze lacune, werd in deze studie
onderzocht hoe psychoanalytische therapeuten agressie begrijpen en hoe ze met agressie
omgaan in de klinische praktijk. Daartoe werd een exploratieve thematische analyse
uitgevoerd op semi-gestructureerd interviewmateriaal van 12 psychoanalytisch
geschoolde psychotherapeuten. Uit de resultaten komt naar voor dat volgende facetten
belangrijk zijn om de logica te achterhalen, namelijk de Ander, de omkering, het
hulpverlenersfantasma, het enigmatisch reële en de angst. Therapeuten benadrukken dat
wanneer er rekening gehouden wordt met deze facetten, dit een bruikbaar kader biedt
om de agressie van de psychoticus te begrijpen en te benaderen. Er is dus een duidelijk
verband tussen de manier waarop therapeuten agressie begrijpen en hoe ze ermee
omgaan. Zo wordt er in deze studie vastgesteld dat de singulariteit van ieder persoon
voorop staat, zowel in het begrijpen van als in het omgaan met agressie. Bijkomend
onderzoek is aangewezen gegeven de beperkingen van deze kwalitatieve studie.
iv
Inhoudsopgave
Dankwoord............................................................................................................................... ii
Abstract ................................................................................................................................... iii
Inleiding .................................................................................................................................... 1 Psychotische Structuur: Spiegelstadium en Forclusie ..............................................................2 De imaginaire dialectiek in de paranoia. ............................................................................................4 De imaginaire dialectiek in de erotomanie. ......................................................................................5
Vormen van Agressie .......................................................................................................................7 Casus Aimée.......................................................................................................................................9 Klinische Implicaties .....................................................................................................................12
Probleemstelling....................................................................................................................14
Methode ..................................................................................................................................15 Steekproef........................................................................................................................................16 Materiaal .........................................................................................................................................17 Dataverzameling ............................................................................................................................17 Dataverwerking..............................................................................................................................18
Resultaten ...............................................................................................................................21 Hoe wordt Agressie Begrepen door Psychoanalytisch Therapeuten? ...............................21 De Ander........................................................................................................................................................21 Transitiviteit -‐ Omkering. ......................................................................................................................29 Hulpverlenersfantasma. .........................................................................................................................31 Enigma(tisch reële). .................................................................................................................................32 De angst. ........................................................................................................................................................33 Singuliere thema’s.....................................................................................................................................33
Hoe gaan Psychoanalytisch Therapeuten om met Agressie? ...............................................35 Buiten de positie van bedreigende Ander blijven. ......................................................................35 Uit de objectpositie halen. .....................................................................................................................39 Barrière plaatsen voor het reële. ........................................................................................................39 Singulariteit nagaan .................................................................................................................................41
Discussie..................................................................................................................................42
Referentielijst ........................................................................................................................50
1
Al in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw houdt men zich bezig met de vraag
naar de verantwoordelijkheid en de toerekeningsvatbaarheid van mensen die
gewelddadige acten uitvoeren die soms in doodslag uitmonden. Zo was er onder andere
het klassieke geval van Christine en Lea Papin, zussen van respectievelijk 27 en 21 jaar,
die op 2 februari 1933 zonder aanwijsbare reden op gruwelijke wijze hun werkgeefster
en haar dochter vermoordden (Billiet, 2008). De dag van vandaag houdt men zich nog
steeds bezig met deze vraag. Denk bijvoorbeeld aan het proces De Gelder, waarbij het
ging om een steekpartij in een kinderdagverblijf en waarin de vraag naar
toerekeningsvatbaarheid en verantwoordelijkheid heel scherp aanwezig was.
Elk motief of rationele verklaring voor deze daden lijkt tekort te schieten. Deze
moorden zouden schijnbaar geen logica of motief bevatten. Ze kunnen gezien worden
als ‘meurtres immotivés’, ook wel ‘ongemotiveerde moorden’ genoemd (Billiet, 2003).
Er kan opgemerkt worden dat men in de media, alsook in de dagelijkse gesprekken, de
krankzinnigheid tot onmenselijkheid herleidt. Zo neemt men de persoon achter de feiten
niet waar. Men ziet niet de persoon voorbij de daad en gaat hierdoor niet na wat het
lijden van de persoon inhoudt (Billiet, 2003).
Binnen de lacaniaanse psychoanalytische theorie wordt geargumenteerd dat deze daden
wel degelijk aan de wetten van een bepaalde logica gebonden zijn. Er wordt dan ook
gesteld dat deze logica in beeld moet gebracht worden. Niet alleen om de daden te
kunnen duiden, maar vooral om handvaten te kunnen bieden voor verdere behandeling.
We zullen in deze masterproef ingaan op hoe de agressie verschijnt in de kliniek van de
psychose. Tijdens de therapeutische sessies of tijdens de opname in een instelling
kunnen zich immers ook agressieve incidenten voordoen. Het psychoanalytische
denkkader indachtig, kunnen we ervan uitgaan dat de agressie van de psychoticus hier
ook niet uit het niets opkomt en dat een bepaalde logica verondersteld kan worden in de
daad.
Om vanuit theoretisch standpunt deze agressie te begrijpen, zullen we de
literatuurstudie aanvangen met het onderscheid tussen de neurose en de psychose aan de
hand van het spiegelstadium en de forclusie. Hieruit zal blijken dat men binnen de
2
psychotische structuur een andere verhouding aanneemt tegenover de Ander. Verder
zullen twee vormen van psychose worden besproken waarbij agressie op de voorgrond
kan treden, namelijk de paranoia en de erotomanie. Ook wordt er dieper ingegaan op het
thema van de agressie. De verschillende vormen van ageren, i.e. de passage à l’acte, de
acting out en de act, zullen behandeld worden. Bij de casus van Aimée zal grondig stil
gestaan worden met als doel de voorgaande concepten te verhelderen, alsook de logica
achter de agressieve daad nauwgezet aan te tonen. Tot slot wordt ook de link gemaakt
met de klinische praktijk, waarbij er een vertaling plaatsvindt van de theorie naar de
praktijk.
Psychotische Structuur: Spiegelstadium en Forclusie
Lacan beschouwt de psychose als een structuur, een verhoudingswijze. Om dit te
kunnen begrijpen is het belangrijk om zowel het spiegelstadium als de forclusie nader te
bespreken. Hierbij zal ook het onderscheid tussen neurose en psychose aangebracht
worden.
Men kan het spiegelstadium – ook wel het imaginaire stadium genoemd - zien als de
basis van de subjectwording (Verhaeghe, 2002). Deze benamingen geven reeds aan dat
binnen deze eerste fase van de subjectwording het imago, het beeld, centraal staat. Het
imaginaire karakter van dit stadium komt tot uiting in de idee dat bij de
identiteitsontwikkeling een afhankelijkheidsverhouding van het subject ten opzichte van
de Ander1 bestaat. Het is namelijk zo dat via de Ander er een beeld voorgehouden wordt
aan het subject, waar het zich mee dient te identificeren (Verhaeghe, 2002). Een
concreet voorbeeld hiervan is het kind dat samen met zijn/haar verzorger (de eerste
Ander) voor de spiegel zit en een beeld ziet, namelijk de eigen reflectie. De Ander
maakt duidelijk dat het beeld in de spiegel en het kind voor de spiegel dezelfde zijn.
Meer abstract geformuleerd gaat het kind via het spiegelbeeld na wat hij/zij betekent
voor die Ander om een antwoord te kunnen bieden op het verlangen van de Ander/de
moeder (Vanheule, 2005; Verhaeghe, 2002). Het spiegelbeeld waar het kind mee
geconfronteerd wordt zal hierbij functioneren als een ideaal Ik. Het Ik tracht samen te
vallen met deze versie van zichzelf om zo een ervaring van ‘zelfbemeestering’ te
1 De grote Ander behoort tot de symbolische orde en kan gezien worden als de belangrijke anderen, alsook duidt het de wet/de taal aan (Verhaeghe, 2002).
3
kunnen ervaren (Vanheule, 2013, p. 29). Het kind kan echter nooit volledig samenvallen
met zijn spiegelbeeld, aangezien het hier een identificatie met een beeld inhoudt. Dit
benoemt Lacan als de miskenningsfunctie van het spiegelstadium (Lacan, 1966). De nog
beperkte subjectiviteitervaring is volgens hem fundamenteel gekenmerkt door
vervreemding omdat de oorsprong van de eerste Zelf-ervaring of subjectiviteitservaring
van buitenaf komt. De oorsprong ligt immers niet in het subject zelf, maar in het
spiegelbeeld dat hem aangereikt wordt door de Ander: “C'est dans l'autre que le sujet
s'identifie et même s'éprouve tout d'abord” (Lacan zoals geciteerd in Krikilion, 1998, p.
95). Deze identificatie kunnen we in letterlijke zin verstaan, waarbij geen onderscheid
tussen ‘Zelf’ en ‘beeld’, tussen ‘Ik’ en ‘Ander’ bestaat. Het individu is zijn beeld, wat
ook geldt voor de Ander om hem heen. Dit kan teruggevonden worden in het voorbeeld
waarbij een kind een ander kind ziet vallen op de speelplaats en zelf begint te huilen. De
ander wordt niet als ander erkend maar wordt daarentegen miskend en gelijkgeschakeld.
Vanwege de gelijkstelling noemt Lacan deze relatievorm duaal (de Wolf, 2013).
Elk subject zal dit imaginaire stadium doorlopen. Om de overgang van het imaginaire
stadium naar het symbolische stadium te doen plaatsgrijpen, is de intrede van de Naam-
van-de-Vader noodzakelijk. De notie van de Naam-van-de-Vader kan gezien worden als
een metafoor voor ‘de wet’, ‘de taal’, waaraan men onderworpen is (Vanheule, 2013).
Waar voordien, in het imaginaire stadium, het kind wilde voldoen aan het verlangen van
de moeder, zal in een volgende fase een nieuw punt geïnstalleerd worden, namelijk de
Naam-van-de-Vader. Deze laatste zal het verlangen van de moeder benoemen
(Vanheule, 2013). Waar het kind voordien vast zat in een duale, imaginaire verhouding
met de moeder, zal de vader (als tweede Ander) een wetmatigheid, de taal, installeren
zodat de koppeling tussen moeder en kind verbroken kan worden (de Wolf, 2013). Zo
komt er een verschuiving van het duale naar het triangulaire en treedt het kind vanuit
het imaginaire stadium binnen in het symbolische stadium. In het symbolische stadium
slaagt het kind er in om niet langer vast te zitten aan het verlangen van de moeder maar
een eigen verlangen te ontwikkelen en zich in te schrijven in de sociale band.
Lacan introduceerde het concept van de Naam-van-de-Vader om een onderscheid te
kunnen maken tussen de neurotische en de psychotische structuur. De metafoor van de
4
Naam-van-de-Vader wordt immers niet geïnstalleerd bij een psychotisch subject
(Vanheule, 2013). Deze afwezigheid van de Naam-van-de-Vader benoemt Lacan als de
forclusie (Vanheule, 2013). Hierdoor blijft de triangulaire relatie uit en kan er geen
betekenis toegekend worden aan het verlangen van de moeder. Men vindt geen intrede
in de symbolische orde en blijft als object als het ware vastzitten aan het verlangen van
de Ander, waarbij de het subject geen eigen verlangen kan ontwikkelen (Vanheule,
2013). De Ander heeft met andere woorden een verlangen waarbij de psychoticus de
indruk heeft dat hij dit verlangen moet invullen, waardoor hij samenvalt met het object
van verlangen van de Ander (Vanheule, 2013). Dit verlangen zal echter onbegrensd
blijken. De psychoticus kan er geen betekenis aan linken. Daarbij stoot men op het
reële, de dimensie (naast het imaginaire en symbolische) van het radicaal niet-betekende
(Vanheule, 2013). Doordat de Naam-van-de-Vader, dat als buffer tegen het reële
functioneert, niet geïnstalleerd werd, kan in de psychose het reële overweldigend
aanwezig zijn. Hierdoor moet de psychoticus een eigen oplossing creëren (Verhaeghe,
2002). In wat volgt worden twee vormen van psychose besproken, namelijk de
paranoïde en erotomane psychose, waarbij binnen deze twee subvormen op een eigen
distinctieve manier wordt omgegaan met het overspoelende reële en de Ander.
De imaginaire dialectiek in de paranoia.
Binnen een psychotische structuur, kan de paranoia op de voorgrond treden. Bij de
paranoia kunnen er volgens Lacan drie perioden onderscheiden worden (Vanheule,
2013). In de eerste fase wordt het subject geconfronteerd met een vreemd element uit
het reële dat niet gesymboliseerd geraakt. Hierdoor kan een vorm van perplexiteit
ontstaan.
Hieruit volgt een tweede fase, die Lacan benoemt als de fase van affectieve bezinning,
waarbij diverse gevoelens op de voorgrond kunnen treden, waaronder een enorme angst
en vervreemding (Vanheule, 2013).
Om hiermee om te kunnen gaan kan de paranoïcus, in een derde fase, een paranoïde
waan opbouwen waarin de Ander als schuldige aangeduid wordt. Deze
waaninterpretatie kan een hanteringmiddel zijn om met het vreemd element, komende
uit het reële, om te gaan en zo de angst te onderdrukken (Vanheule, 2013). De
psychotische angst, die de psychoticus oorspronkelijk overviel, wordt dus bewerkt
doordat deze gekoppeld wordt aan de bedreigende Ander (Verhaeghe, 2002).
5
De Ander neemt dus een belangrijke plaats in binnen de paranoïde structuur. Lacan
plaatst in dit verband de volgende stelling voorop: “het subject identificeert zich met het
object van jouissance van de Ander” (zoals geciteerd in Vanheule, 2013, p. 161). In de
paranoia zal men met andere woorden het genot, de jouissance, situeren bij de Ander.
Hieruit kan afgeleid worden dat de paranoïcus reeds initieel de gedachte heeft dat de
Ander van hem geniet (Verhaeghe, 2002). Meer nog, deze Ander heeft het op de
paranoïcus gemunt (Billiet, 2008; Vanheule, 2013).
Het komt voor dat het subject in eerste instantie geen idee heeft van wie de Ander
precies is, wat diens jouissance precies inhoudt. Er is hierbij enkel de zekerheid van een
angstaanjagende bedreiging die het subject viseert en achtervolgt. In tweede instantie
wordt daarom een specifieke constructie, een waan, opgebouwd als verklaring van wat
het subject overkomt en waardoor de jouissance en de Ander geïdentificeerd kunnen
worden. Indien deze waanvorming geen soelaas biedt, kan eventueel de agressie
opkomen die een verdere poging kan inhouden om met de angst en het overspoelende
reële om te gaan (Billiet, 2008). Doordat het intrusief element zich op de plaats van de
Ander bevindt, kan deze agressie zich richten ten aanzien van de Ander.
Lacan benoemt de paranoia zelfs als een lotsbestemming van de agressieve pulsie
(Billiet, 2008). Hij benoemt de agressie als een basiseffect van de paranoia waarbij het
intrusief element zich langs de kant van de Ander bevindt. Lacan verklaart dit vanuit het
spiegelstadium waarbij hij stelt dat het subject onvoldoende afstand heeft kunnen
innemen tegenover het beeld van de ander-gelijke (Verhaeghe, 2002). Doordat het genot
in de paranoia terugkeert op de plaats van de Ander zal het genot ook daar bewerkt of
behandeld moeten worden door het subject (Vanheule, 2013). Wanneer dit niet lukt via
de waan, kan het subject via een agressieve daad trachten om het object in de Ander te
treffen om zo alsnog de Ander van zich af te slaan (Billiet, 2008). Dit kan een gevaar
voor de Ander en zijn omgeving met zich meebrengen.
De imaginaire dialectiek in de erotomanie.
Niet enkel bij de paranoïde psychose kan agressie aan bod komen, ook bij de erotomane
psychose kan dit het geval zijn. Zowel in de paranoia als in de erotomanie keert het
genot namelijk terug op de plaats van de Ander waardoor het genot ook daar bewerkt
dient te worden door het subject (Vanheule, 2013). Onder erotomanie verstaat men een
ingebeelde gepreoccupeerde liefde vanuit de Ander, gericht naar het subject, ondanks
6
bewijzen die het tegendeel aantonen (Kraft, 1984). Het subject is ervan overtuigd dat de
Ander verliefd is op hem of haar waarbij men het idee ontwikkelt beschouwd te worden
als liefdesobject van de Ander (De Kok, 1995). Zo ziet het subject het eerste initiatief
van liefde als komend van de Ander (Geldhof, 2014).
De Clérambault beschrijft drie fasen in het verloop van de erotomanie. De
waanovertuiging, die amoureus van aard is, kan in eerste instantie een optimistische fase
met zich meebrengen. Hierbij zal een toenadering van het liefdesobject door de patiënt
plaatsvinden (Vrieze & Pieters, 2007). Deze fase beschrijft De Clérambault ook als de
fase van hoop (De Kok, 1995). Hierop kan de fase van de teleurstelling of
ontgoocheling volgen. De Ander vertoont in deze fase, volgens het subject, paradoxaal
gedrag aangezien deze Ander niet direct instemt op de toenadering en liefdesuitingen
van het subject. Indien de liefde niet beantwoord wordt en er een afwijzing plaatsgrijpt,
kan dit voor het subject een onverwachte teleurstelling met zich meebrengen. Liefde en
haat liggen, ook in de psychose, niet ver van elkaar en de verliefdheid bij het erotomane
subject kan kantelen in haatgevoelens. Dit wordt weergegeven in de overgang van de
tweede naar de derde fase. De teleurstelling kan hierbij plaats maken voor gevoelens
van wrok. Er kan kwaadheid ontstaan ten aanzien van de Ander wat zich kan uiten in
een agressieve act. Deze laatste fase benoemt De Clérambault als de fase van de
rancune (De Kok, 1995). Agressie binnen de erotomanie kan dus zowel binnen de
tweede als derde fase plaatsgrijpen.
De casus van Vrieze en Pieters (2007) illustreert hoe deze fasen zich kunnen voordoen.
De auteurs beschrijven een vrouw van 21 jaar die ervan overtuigd is dat haar docent
verliefd op haar is. Zo getuigt ze dat hij signalen overbracht via zijn lichaamshouding en
gebaren, wat haar ervan overtuigde dat hij verliefd op haar is (i.e. de optimistische fase).
Een ‘toevallige’ ontmoeting op straat ziet ze als een bevestiging van de gedachte dat de
docent naar haar op zoek is. Dit getuigt ervan dat de interpretatie van het subject
gekleurd is door de ingebeelde liefde die van de Ander uitgaat. Na één jaar gaat ze over
tot een toenadering via mail. Wanneer de man afwijzend reageert op haar
liefdesverklaring en uiteindelijk niet meer antwoordt, steekt de ontgoocheling de kop op
(i.e. fase van de teleurstelling). Aangezien hij bij aanvang wel op haar e-mails
7
reageerde, ziet ze zijn signalen als paradoxaal en zo komen ook haatdragende gedachten
in haar op. Deze kwaadheid uit ze dan ook in haar e-mails, waarbij onder andere
bedreigingen uitgesproken worden (i.e. fase van wrok). Hoewel deze vrouw haar
bedreigingen niet effectief uitgevoerd heeft, toont dit voorbeeld in elk geval wel aan hoe
de liefde kan kantelen naar haat, waarbij agressie potentieel kan optreden. Deze fasen
kunnen gezien worden als een mogelijk proces binnen de erotomanie. Deze fasen zijn
dus niet veralgemeenbaar naar ieder subject. Ieder subject wordt gekenmerkt door zijn
eigen persoonlijke logica (Verhaeghe, 2002). Men moet dus de logica van het subject
trachten na te gaan om duidelijkheid te krijgen van waaruit de agressie komt.
Net zoals bij de paranoïde verhouding, heeft het subject de zekerheid iets te hebben dat
aan de Ander ontbreekt. Zowel bij de paranoia als bij de erotomanie keert het genot
namelijk terug op de plaats van de Ander, waardoor het genot daar behandeld of
bewerkt moet worden door het subject (Vanheule, 2013). Deze bewerking loopt bij de
erotomanie, in vergelijking met de paranoia, anders. Het subject bevindt zich hier in een
positie waarbij hij het complement is van de Ander en zich aangetrokken voelt om het
tekort van de Ander in te vullen (Geldhof, 2014). Dit kan aanleiding geven voor het
subject om een vorm van ongelimiteerde beschikbaarheid met zich mee te brengen.
Deze structuur kan gekaderd zijn in de sociale band waarbij het subject een rol inneemt,
bijvoorbeeld via het beroep dat een verzorgende functie vervult, waarbij het subject de
Ander helpt en zo het tekort tracht in te vullen (Geldhof, 2014). Indien de Ander echter
afwezig is, kan het subject de indruk krijgen dat men hem of haar verwerpt. Het subject
is ervan overtuigd het object te zijn van de Ander dat hem doet leven en enige vorm van
afkering vanuit de Ander wordt dan ook niet in dank afgenomen. Dit zou immers
impliceren dat het subject niet datgene is of heeft wat aan de Ander ontbreekt. Hier kan
opnieuw, net zoals bij de paranoïde structuur, de omkering in de verhouding ten aanzien
van de Ander vastgesteld worden waarbij het niet de Ander is die centraal staat voor het
subject, maar het subject diegene is die telt voor de Ander.
Vormen van Agressie
We hebben reeds gezien dat de agressie in de psychose kan verschijnen, alsook vanuit
welke logica dit gebeurt. Nu zal er dieper ingegaan worden op de verschillende vormen
van agressie. Om de definiëring van agressie te kaderen kan men de term ageren
8
hanteren waaronder men zowel de acting out als de passage à l’acte kan verstaan. Freud
spreekt over agieren, wat een mechanisme voorstelt waarbij de patiënt driften en
verlangens in een handeling omzet (Kinet, 1999). In deze context kan ook een
onderscheid gemaakt worden tussen de actie en de act. Zo geeft men uitdrukking aan de
actie met behulp van motorische begrippen, en is de act niet denkbaar zonder het
symbolisch kader waar ze zich tegenover plaatst (Billiet, 2003). Lacan stelt drie vormen
van ageren voorop, met name de passage à l’acte, acting out en de act. Kinet (1999)
ziet deze opdeling als een interessant gegeven doordat het verschillende vormen van
ageren inhoudt die mogelijks andere eisen aan de therapeut naar voor schuiven. Deze
drie vormen van ageren zijn niet steeds uitingen van agressie, maar zullen hier verder
wel in die context besproken worden.
De passage à l’acte houdt een gewelddadige of impulsieve act in. Het kan gezien
worden als een poging om iets van het reële, het onvoorstelbare, op een handelende
manier te regelen om zich er zo tegen te verdedigen (Billiet, 2008). Het is een poging
van het subject om zijn angst af te weren en het reële in stand te houden (Raes, 2000).
Waar er voordien een aanwezigheid was van een voorstelling, die handelde als defensie
tegen het reële, valt deze weg en neemt deze act de plaats in van de defensie. Zo kan de
passage à l’acte gezien worden als een antwoord dat niet bemiddeld kan worden door de
voorstelling (Billiet, 2003). Deze vorm van ageren kan in relatie gebracht worden met
de psychose waarbij de symbolisatie ontbreekt en het subject overrompeld wordt door
het reële. De passage à l’acte bevat mogelijks een oplossingsgerichte dimensie, dit wil
echter niet zeggen dat het dé oplossing in zich draagt (Billiet, 2008). Men tracht via de
passage à l’acte het ondragelijke van zich af te slaan, wat de oplossing niet noodzakelijk
met zich meebrengt. Het subject heeft met deze act niet de intentie om iets te tonen aan
de Ander. Integendeel, de Ander bestaat niet meer voor het subject (Raes, 2000).
Dat de passage à l’acte niet aan een voorstelling beantwoordt, heeft invloed op de
voorspelbaarheid. De act kan volkomen onverwacht optreden (Billiet, 2003). Hiermee
kan de link gemaakt worden met acten die schijnbaar geen motief bezitten. Men vindt
als buitenstaander in deze daden geen rationaliteit. Enige logica achter de daad blijft
achterwege. Dergelijke gewelddadige acten zijn aangrijpend en schokkend doordat elk
9
motief afwezig lijkt. Dit tast het ideaalbeeld aan van een rationeel handelende persoon,
die weet wat hij doet en waarom hij het doet, en waarbij de motieven begrijpbaar zijn.
Het gebeuren wordt door buitenstaanders als niet inleefbaar ervaren. Er wordt
gesproken van een schijnbare zinloosheid (Billiet, 2003). Het is doordat het genot
betrokken is, wat niet beantwoordt aan de logica van de begrijpelijkheid, dat deze acten
doorgaan als ‘ongemotiveerd’ (Billiet, 2008). Toch moet men deze schijnbaar
ongemotiveerde daden trachten te zien binnen de logica van de structuur. Men moet
trachten op zoek te gaan naar een subject in de passage à l’acte.
Als tweede vorm, naast de passage à l’acte, haalt Lacan de acting out aan waar de vraag
naar betekenis centraal staat. Datgene wat niet gezegd geraakt, wordt uitgespeeld, als
het ware op scène gebracht, tegenover de Ander (Raes, 2000). Zo wordt iets dat mentaal
gerepresenteerd en voorstelbaar is, opgevoerd (Billiet, 2003). Een acting out kan tot
stand komen doordat bepaalde inhibities wegvallen en zo onbewuste voorstellingen
doorbreken (Billiet, 2003). Deze daad kan gezien worden als een boodschap naar de
Ander en vraagt hiermee om interpretatie. Het adres is een impliciet adres dat zeer
subtiel aanwezig is. Deze act kan voor de buitenstaander inleefbaar zijn, net doordat de
daad uitdrukking geeft aan een onbewuste voorstelling (Billiet, 2003). Men toont zich
bij wijze van spreken op het toneel en brengt zo datgene wat niet te zeggen valt naar
buiten, geadresseerd aan de Ander.
Tenslotte spreekt Lacan over een act, waarbij de persoon zijn eigen verlangen onder
ogen kan zien en hiervoor zijn verantwoordelijkheid opneemt. Terwijl de twee
voorgaande gevallen getuigen van een onwetendheid waarbij het verlangen zich
opdringt en het subject hier blind voor is, is de act een vorm van betekenisgeving. Het
subject weet wat hij wilt en weet daarmee ook wat hij doet (Kinet, 1999). Deze vorm
van ageren zal minder teruggevonden worden bij een subject met een psychotische
structuur (Kinet, 1999).
Casus Aimée
De casus van Aimée illustreert hoe de singuliere logica in de gewelddadige daad
gedacht kan worden. In deze casus kan zowel de paranoïde als erotomane structuur
10
teruggevonden worden, alsook de passage à l’acte, als manier om het reële te
bedwingen, wanneer de paranoia en erotomanie ondragelijk worden.
Aimée was een patiënte van Lacan. Hij volgde haar gedurende anderhalf jaar toen ze in
Sainte Anne terechtkwam, de instelling waar hij tewerk gesteld was. Aimée werd
binnengebracht nadat ze een agressieve act gesteld had. Op 10 april 1931 wachtte
Aimée de actrice Huguette Duflos op aan de artiesteningang van een theater. Nadat de
actrice bevestigd had dat zij wel degelijk Huguette Duflos was, haalde Aimée een mes
boven en hief het hoog de lucht in. De actrice verdedigde zichzelf door het lemmet van
het mes vast te nemen, waarbij ze ernstig gewond raakte aan haar vingers. De
assistenten grepen op tijd in en Aimée werd afgevoerd.
De manier waarop Aimée zich verhoudt ten aanzien van de Ander kan gedacht worden
vanuit een psychotische structuur. Zo wordt Aimée door bepaalde hechte relaties met
anderen zowel gegrepen als overweldigd (Vanheule, 2013). Ik en Ander zijn eerder
inwisselbaar, zonder veel mogelijkheden tot differentiatie (Geldhof, 2014; Vanheule,
2013). Dit kan voor verwarring zorgen waarbij intrusieve gevoelens de overhand
kunnen nemen (Vanheule, 2013). Aimée tracht met deze intrusiviteit om te gaan door
middel van externalisatie (Vanheule, 2013). Ze installeert een paranoïde waan. Al reeds
10 jaar voor de gewelddadige act ontwikkelde Aimée paranoïde interpretaties rond haar
miskraam die vier jaar na haar huwelijk plaatsvond. Een jaar later, bij haar tweede
zwangerschap, keerde de angst terug en staken vergelijkbare paranoïde gedachten de
kop op. Zo ontwikkelde zich een waan waarbinnen iedereen haar kind bedreigt. Ze
ervoer een constante dreiging van buitenaf waarbij zij diegene was die haar kind moest
beschermen. Haar ideaalbeeld bestond dan ook uit een koppel met een kind, zonder
enige bemoeienissen van buitenaf. Deze jaloezie van Aimée kan gezien worden als een
genot dat bij de Ander verondersteld wordt waar zij van weerhouden wordt (Geldhof,
2014).
Lacan begrijpt de paranoïde waan als een vluchtreactie die gedurende jaren aansleept
om zo de agressieve act niet te moeten stellen (Geldhof, 2014). Uiteindelijk zal Aimée
de Ander, Huguette Duflos, toch aanvallen vanuit de afgunst ten opzichte van het
11
ideaalbeeld dat deze Ander in zich draagt. Doordat deze geniale Ander haar eigen ideaal
voorstelt, ontstaat er een haat ten opzichte van deze persoon. Lacan spreekt van de
zelfbestraffende paranoia doordat de aanval gericht is op een veruitwendigd aspect van
haarzelf (Vanheule, 2013). Het oorspronkelijke object van de haat bestaat volgens
Lacan uit de zus van Aimée (Geldhof, 2013). Dit ontstaat nadat haar zus intrekt bij haar
thuis en zich autoritair opstelt in haar huishouden. Door affectieve weerstanden zal ze
haar haat niet projecteren naar haar zus toe, maar richt ze deze naar personen die steeds
meer van het reële object afwijken (Geldhof, 2013). Zo vindt er een verschuiving plaats
van haar zus, via haar collega/vriendin naar Pierre Benoit, om uiteindelijk bij Duflos
terecht te komen. Kenmerkend is dat Aimée deze personen steeds moeilijker kon
benaderen.
Naast deze paranoïde verhouding ten opzichte van de Ander, ontwikkelt zich bij Aimée
de erotomanie. Hierbij wordt de Prins van Wales als het object gezien. Het contact
gebeurt uitsluitend schriftelijk via briefwisseling. Ook deze erotomane verhouding was
voor Aimée een poging om de dreigende passage à l’acte tegen de gaan (Geldhof,
2014). Dit blijkt uit het feit dat Aimée pas haar agressieve daad stelt nadat, bij haar
laatste briefwisseling met de Prins van Wales waarbij ze twee eigen geschreven romans
mee opstuurde, na een maand nog steeds enig respons uitblijft. Zelf zag Aimée zich als
een ‘vrouw van de letteren en de wetenschap’ en was ze gefascineerd door het schrijven
(Geldhof, 2014). De ‘afwijzing’ van de Prins van Wales, kan gezien worden als een
afwijzing van de ‘vrouw van de letteren’. Zo schuift Biagi-Chai naar voor dat Aimée
tussen twee posities in balanceert (Geldhof, 2014). Namelijk deze van ‘vrouw van de
letteren’ en ‘moeder zijn’, wat voor haar een destabiliserend effect met zich meebrengt.
Eenmaal ‘vrouw van de letteren’ verworpen wordt, wordt er gekozen voor het ‘moeder’
zijn waarbij ze haar kind zal gaan beschermen en de daad stelt. Teruggaande naar de
erotomanie kan de vraag gesteld worden of deze verwerping van liefde door de Prins
van Wales geen teleurstelling met zich meebracht waarbij de haat op kan komen duiken.
Zo werd voordien beschreven, binnen de fasen van De Clérambault, dat bij een
verwerping een teleurstelling plaats kan maken voor gevoelens van wrok die zich
eventueel kunnen uiten in een act (De Kok, 1995). Deze act richt zich echter bij Aimée
niet tot het erotomane object.
12
Aimée tracht via de paranoïde en erotomane waan haar eigen positie, als object van de
Ander, te bewerken. Eenmaal dit mislukt gaat ze over tot een agressieve aanval die het
statuut inhoudt van een passage à l’acte (Vanheule, 2013). Lacan stelt dat de passage à
l’acte voor een verlichtend effect kan zorgen. Door deze agressieve daad te stellen
probeert Aimée een afstand te creëren tot het object van de Ander. De uitwerking van
deze casus toont aan dat de logica in de daad een belangrijke aangrijpingspunt is om de
agressie te kunnen kaderen. Dergelijke aangrijpingspunten zijn ook noodzakelijk naar
de behandeling toe.
Klinische Implicaties
Freud ging ervan uit dat de psychoanalytische behandeling van psychotici niet mogelijk
is doordat ze niet in staat zijn tot overdracht (Verhaeghe, 2002). De overdracht ziet
Freud als een karakteristiek verschijnsel dat ieder subject ontwikkelt, waarin liefdes- en
haatverhoudingen worden uitgewerkt (Verhaeghe, 2002). Het ontwikkelen van een
overdracht binnen een therapeutische relatie ontstaat onder andere door een vertrouwd
klimaat tussen therapeut en patiënt, waardoor een therapeutische alliantie kan ontstaan
(de Blécourt, 1974). De uitspraak van Freud, waarin hij aangeeft dat de
psychoanalytische behandeling van psychotici niet mogelijk is, werd onder andere door
Lacan genuanceerd en gecorrigeerd. Zoals we hierboven reeds hebben gezien wordt de
psychose ook getekend door een bepaalde, typische verhouding ten aanzien van de
Ander. De overdracht, die een herhaling is van deze verhoudingsmodaliteit, kan dus ook
bij de psychose verschijnen, zij het op een andere manier dan bij de neurose. De
psychotische overdrachtsverhouding wordt dikwijls getypeerd als zeer intens,
ambivalent en massaal. Toch moet de overdracht bij de psychoticus, in vergelijking met
de overdracht binnen de neurose, niet voornamelijk gezien worden als meer bezield of
intens maar als een overdracht die verschilt qua structuur (Zenoni, 2008). Zo zien we in
de psychotische structuur een omkering met betrekking tot de overdracht, in
vergelijking met de neurotische structuur. De richting van de overdracht in de psychose
gaat veeleer uit van de Ander die te intrusief ervaren wordt en te dicht op het vel zit van
de psychoticus (Zenoni, 2008). Zo zal de psychotische structuur een andere verhouding
impliceren ten opzichte van het tekort van de Ander en dient de behandeling zich te
richten op de overdracht van die Ander (Zenoni, 2008).
13
Wanneer er vanuit een structuralistische opvatting gekeken wordt naar de psychose, kan
dit implicaties met zich meebrengen wat betreft de behandeling en het omgaan met een
agressieve act. Als een subject binnen de psychotische structuur de Ander ziet als
diegene die iets van het subject wilt, wat bedreigend overkomt, en de therapeut deze
figuur van Ander incarneert, kan mogelijks agressie op de voorgrond treden
(Verhaeghe, 2002). De therapeut moet dus aandacht hebben voor deze particuliere
verhoudingsmodaliteit en erop toezien niet de bedreigende Ander te worden (Zenoni,
2008).
Doordat het onbewuste in de psychose een externe status kent, waarbij het onbewuste
buiten henzelf ligt, is het klinisch aangewezen om de behandeling niet te richten op het
ontcijferen van interne symptomen, bijvoorbeeld hallucinaties en wanen (Vanheule,
2013). Wel kan er in de behandeling door de therapeut ruimte gegeven worden,
waardoor de psychoticus de mogelijkheid krijgt om vrij te getuigen over de manier
waarop hij subjectief overvallen wordt door de externe manifestaties (Vanheule, 2013).
Verhaeghe (2002) geeft verder aan dat men als therapeut, via de hantering van de
overdracht, de psychoticus in staat dient te stellen om een bemeesteringspoging te
installeren en uit te werken. Zo kan er een plaats geïnstalleerd worden waar het
overweldigende reële, waarmee het subject overspoeld wordt, ruimte kan krijgen in
relatie tot het symbolische en het imaginaire (Vanheule, 2013). Hierin moet evenwel
steeds rekening gehouden worden met de logica van het subject.
Binnen de hedendaagse psychiatrie wordt de overdracht binnen de psychotische
structuur, in relatie met agressie, vaak op een andere manier gehanteerd. Zo ziet men
zich binnen de psychiatrie vaak genoodzaakt om, als gevolg van agressief gedrag van de
patiënt, vrijheidsberovende dwangmaatregelen toe te passen waaronder separatie en
fixatie (e.g., Nijman, et al. 1996). Men richt zich hierbij uitsluitend op de agressieve act,
zonder rekening te houden met de logica van het subject en na te gaan van waaruit de
agressie plaats vindt. Deze manier van handelen kan ook teruggevonden worden in de
casus van Jonathan Jacob (Leestmans & Vandenberghe, 2013).
14
Jonathan Jacob overleed op 6 januari 2010 in een cel van de lokale politie te Mortsel na
een gewelddadig optreden van de politie. Men gaf aan dat Jonathan onder invloed was
van amfetamines waardoor hij een psychotische opstoot kreeg. Wanneer Jonathan die
dag een politiecombi passeerde vroeg hij eigenwillig om hulp. Reeds op dat moment
kon er opgemerkt worden dat hij geagiteerd was. Dit uitte zich onder andere in het niet
kunnen verdragen van zijn kleding. Jonathan stemde in met de idee van de politie om
hem te laten colloqueren in een psychiatrisch ziekenhuis. Gedurende deze procedure
was er geen sprake van agressie. De agressie kwam op wanneer Jonathan in het
psychiatrisch ziekenhuis opmerkte dat hij in een isolatiecel opgesloten zou worden. Hij
begon de politie van zich af te slaan en riep dat hij niet opgesloten wilde worden,
waarna hij naar buiten liep. Er werd opgemerkt dat zijn agressieve daden, waarbij hij
een politieman een bloedneus sloeg, niet noodzakelijk gericht waren om mensen te
schaden, maar eerder om hen van zich af te slaan en ruimte te krijgen om zo weg te
kunnen uit de benauwde situatie. Na dit voorval weigerde het psychiatrisch ziekenhuis
om Jonathan op te nemen. Zo verklaarde psychiater Marc Hermans na het voorval dat
verslavingszorg een deel van de psychiatrie is, maar dat gewelddadig optreden geen
deel uitmaakt van de psychiatrie (Leestmans & Vandenberghe, 2013). Hierbij kan
opgemerkt worden dat agressie vaak gezien wordt als een exclusiecriteria. We zouden
kunnen stellen dat men, in het geval van Jonathan, enkel rekening hield met de
agressieve daad, zonder de logica van het subject mee in rekening te nemen. Er werd
besloten om hem een kalmerende injectie te geven, opdat hij rustiger zou worden en
toch kon opgenomen worden. Om deze injectie te kunnen toedienen werd er beslist hem
te laten overmeesteren door het Bijzonder Bijstandsteam van de Antwerpse politie, met
alle gevolgen vandien.
Probleemstelling
Uit voorgaande casus kan het belang van deze masterproef aangeduid worden. Het lijkt
erop dat de manier waarop agressie benaderd wordt, bepalend is voor hoe men met
agressie zal omgaan. In de literatuur worden twee structuren binnen de psychose naar
voor geschoven waarbij agressie mogelijks kan ontstaan. Enerzijds kan agressie
optreden binnen de paranoia, waarbij de paranoïcus zich door de Ander achtervolgd en
bedreigd voelt (Verhaeghe, 2002). Doordat het genot in de paranoia terugkeert op de
15
plaats van de Ander, zal het genot ook daar bewerkt dienen te worden door het
psychotisch subject (Vanheule, 2013). Dit kan via een agressieve daad waarbij men
tracht om het object in de Ander te treffen om zo deze Ander van zich af te slaan
(Billiet, 2008). Anderzijds kan agressie ook optreden binnen de erotomanie. Uit de
literatuurstudie blijkt dat het erotomaan subject ervan overtuigd is dat de Ander verliefd
is op hem of haar en de overtuiging bezit dat het initiatief van liefde komt van deze
Ander (De Kok, 1995; Geldhof, 2014). Het subject bezit de zekerheid iets te hebben dat
aan de Ander ontbreekt en voelt zich bovendien aangetrokken om dit tekort van de
Ander in te vullen (Geldhof, 2014). Indien de liefde echter niet beantwoord wordt, kan
teleurstelling bij het psychotisch subject overslaan naar gevoelens van wrok waardoor
deze kwaadheid zich kan uiten in een agressieve reactie (De Kok, 1995). Bij beide
structuren wordt de persoonlijke logica benadrukt, waarbij voor ieder subject nagegaan
dient te worden wat voor hem of haar bedreigend kan zijn.
Ook de rol van de therapeut kwam uit de literatuurstudie naar voor. Er wordt op
gewezen dat de positie die de hulpverlener aanneemt binnen de overdracht kan
meespelen in de mogelijke ontwikkeling van agressie. Zo kan uit hoofde van de logica
van het subject de agressie zich ook voordoen binnen de overdracht. De manier waarop
hulpverleners omgaan met deze logica kan dus een invloed hebben op het al dan niet
ontstaan van agressie. Verder wordt in de literatuur handvaten aangeboden om met
agressie om te gaan, bijvoorbeeld door het bieden van ruimte aan de psychoticus of het
psychotisch subject in staat stellen tot het installeren van een bemeesteringspoging
(Vanheule, 2013; Verhaeghe, 2002).
De vertaalslag van de theorie naar de kliniek werd bij ons weten nog niet systematisch
onderzocht. Daarom wordt eerst onderzocht op welke manier psychoanalytisch
geschoolde therapeuten agressie binnen de kliniek begrijpen. Daarnaast onderzoeken we
op welke manier psychoanalytisch geschoolde therapeuten omgaan met agressie in de
kliniek.
Methode
Voor het tot stand komen van dit onderzoek werd samengewerkt met vijf master-
thesisstudenten: Niels Theuns, Anya Hoorelbeke, Elise Buffel, Eva Van Houdt en Elien
Ooghe. Deze samenwerking vloeide voort uit de vaststelling dat de onderzoeksvragen
16
van elke individuele master-thesisstudent nauw aansloten bij het ruimere
onderzoeksdomein van de psychose. Binnen deze geassocieerde masterproeven werd
daarom de data-verzameling gemeenschappelijk uitgevoerd. Hiermee hangt samen dat
enkele onderdelen van de methode-sectie (i.e. steekproef, materiaal, data-verzameling)
samen tot stand zijn gebracht bij het opmaken van deze masterproef.
Aangezien de onderzoeksvragen, namelijk hoe clinici agressie begrijpen en hoe clinici
met agressie omgaan, exploratief van aard zijn, werd geopteerd voor een kwalitatief
onderzoeksopzet. Kwalitatief onderzoek is immers uitermate geschikt voor het
bestuderen en begrijpen van een fenomeen in zijn eigen context. Het doel van deze
studie bestaat eruit het fenomeen van agressie in de kliniek meer in de diepte te
onderzoeken, eerder dan het kunnen vormen van een veralgemeend beeld (Swanborn,
2004). In ons onderzoek staan de ervaringen en het individueel perspectief van de
therapeuten dan ook centraal. Kwalitatief onderzoek laat toe om zo dicht mogelijk bij de
persoonlijke werkelijkheid van de therapeuten te blijven (Elliot, Fischer, & Rennie,
1999). Het biedt in dat opzicht de mogelijkheid om gedetailleerd en descriptief te
onderzoeken op welke manier clinici in de praktijk agressie, komend van de
psychoticus, benaderen. Hierbij moet de subjectiviteit en diversiteit van de data mee in
rekening gebracht worden.
Meer expliciet werd gekozen voor een thematische analyse op semi-gestructureerd
interviewmateriaal bij 12 psychoanalytisch geschoolde therapeuten. Een thematische
analyse laat immers toe op een systematische, exploratieve en inductieve manier de
bekomen data te beschrijven, onderzoeken en rapporteren (Braun & Clarke, 2006).
Steekproef
Doordat de interesse binnen deze studie uitgaat naar de expertise en ervaring van clinici,
werd gekozen voor een beperkte en selecte steekproef (i.e. intensity sampling, Patton,
2002). De steekproef bestaat uit twaalf therapeuten. Allen doorliepen een drie jaar
durende permanente vorming Psychoanalytische therapie vanuit Freudiaans-Lacaniaans
perspectief. Het gaat om vijf vrouwen en zeven mannen, met leeftijden tussen 27 en 43
jaar (M=35). De participanten wonen en werken allemaal in Vlaanderen: West-
Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Brussel. Ze hebben tussen 5 en 18 jaar
ervaring (M=10) in het werkveld. Drie participanten werken residentieel, vijf
17
participanten werken ambulant en vier participanten werken zowel residentieel als
ambulant. De doelgroepen waarmee ze werken zijn zeer uiteenlopend: een forensisch
publiek, bijzondere jeugdzorg, mensen met een mentale beperking,
verslavingsproblematiek, enzovoort.
Materiaal
Er werd gebruik gemaakt van een semi-gestructureerd interview. Om tot een gedegen
interviewschema te komen, werd initieel de literatuur omtrent psychose geraadpleegd.
Op basis daarvan stelde elke master-thesisstudent relevante vragen op met betrekking
tot de eigen onderzoeksvraag. De vragen omvatten volgende thema’s: hallucinaties en
wanen, interpretatie, agressie, het object a, liefde en seksualiteit en de subtiele psychose.
De vragen die gesteld werden in het kader van deze studie zijn:
Hoe presenteert agressie zich tijdens de sessie vanuit de cliënt psychoticus?
Zijn er bepaalde thema’s die agressie kunnen uitlokken?
Is er een specifieke plaats binnen het begeleiden waar het gevaar van agressie
meer aanwezig is?
Hoe ziet u de betekenis en functie van agressie in de psychotische structuur en in
de relatie tussen u en uw patiënt?
Heeft de psychotische structuur meer kans op het ontstaan van irritaties of angst
bij de therapeut in vergelijking met andere structuren? Hoe wordt dit gehanteerd
in de relatie met uw patiënt?
Dataverzameling
Via de thesisbegeleider werd een lijst verkregen van psychotherapeuten die de opleiding
tot klinisch psycholoog en de permanente vorming in Freudiaans-Lacaniaans
psychoanalytische therapie volgden.
Twee studenten namen het contacteren van de therapeuten op zich. In totaal werden
achttien personen op de lijst via e-mail gevraagd om deel te nemen aan een interview. In
deze mail werd het doel en de thema's van het interview meegedeeld. Tevens werd ook
de anonimiteit van de therapeuten verzekerd. Twaalf van de achttien therapeuten
reageerden positief. Slechts één therapeut nam liever niet deel. Vijf therapeuten gaven
geen antwoord.
18
Vervolgens nam één van de personen die het interview zou afnemen, het contact over.
In overeenkomst werd een concrete afspraak gemaakt en werden de interviewvragen in
bijlage doorgestuurd. Dit gaf de therapeuten de mogelijkheid om voordien al stil te
staan bij de vragen en voorbeelden te bedenken.
De interviews werden telkens afgenomen op een locatie naar keuze van de therapeut. In
het merendeel van de gevallen vond het interview plaats in een gespreksruimte op de
werkplaats van de therapeut. Het interview met B, F en L vond plaats bij hen thuis. Bij
B was de partner en een kind in dezelfde ruimte aanwezig.
Elk interview werd per twee afgenomen. Ieder stelde bij het eigen thema zowel
hoofdvragen als bijkomende vragen. Uit de vragen van de medestudenten werd
voornamelijk stil gestaan bij de hoofdvragen. Op die manier verkreeg iedereen ongeveer
evenveel informatie rond het eigen thema. Bij één van de interviews stuurde de
therapeut wegens tijdgebrek aanvullend een e-mail met de overige antwoorden. In de
data-verwerking wordt naar het eigenlijke interview verwezen met D1 en naar de e-mail
met D2.
Aangezien het interview per twee afgenomen werd, was er de gelegenheid om elkaar
aan te vullen en bijkomende vragen te stellen om zo dieper in te gaan op hetgeen verteld
werd. De gemiddelde duur van een interview bedroeg anderhalf uur en alle interviews
werden opgenomen met een audiorecorder. Dit is een essentieel middel om de
betrouwbaarheid en transparantie te bevorderen (Baarda, De Goede, & van der Meer-
Middelburg, 1996).
Tenslotte werd het transcriberen van de interviews opgedeeld, zodanig dat ieder twee
interviews diende uit te typen. Deze transcripties vormen een letterlijke weergave van
de interviews.
Dataverwerking
Na het transcriberen van de data werd deze systematisch geanalyseerd aan de hand van
een thematische analyse met behulp van het programma Nvivo. Een thematische
analyse is een kwalitatieve onderzoeksmethode die thema’s (terugkerende patronen)
binnen de data kan identificeren (Braun & Clarke, 2006). De thema's kunnen we
omschrijven als belangrijke patronen die we terugvinden in de data en die in relatie
staan tot de onderzoeksvragen die gesteld worden (Braun & Clarke, 2006). Deze
19
thema’s hebben als doel om structuur aan te brengen binnen het onderzoeksmateriaal en
zo de data op een samenvattende manier weer te geven.
Braun en Clarke (2006) onderscheiden zes verschillende stappen binnen een
thematische analyse. Aan de hand van deze stappen werd dit onderzoeksproces
doorlopen. Hierbij moet in acht genomen worden dat het gaat om een recursief proces
waarbij de verschillende stappen niet los van elkaar te zien zijn maar er een
wisselwerking is en er heen en weer gegaan wordt doorheen de zes stappen. Het is een
proces dat zich geleidelijk aan ontwikkeld over tijd om zo de analyse te optimaliseren
(Braun & Clarke, 2006).
De eerste stap bestaat uit het vertrouwd geraken met het onderzoeksmateriaal. Deze fase
gaat reeds van start bij het afnemen van de interviews en het transcriberen van de data.
Alle interviews werden grondig doorgenomen en op basis hiervan werden al enkele in
het oog springende citaten en interessante gedachtegangen gemarkeerd en
opgeschreven.
Binnen het zes-stappen model van Braun en Clarke (2006) bestaat de tweede stap uit het
coderen van de data. Zo wordt de data georganiseerd in groepen die van belang zijn
voor de onderzoeksvragen. Dit gebeurt aan de hand van het toekennen van een code aan
elk fragment of elke zin binnen het interview die van betekenis is voor de
onderzoeksvragen. Een aantal voorbeelden van codes die in dit onderzoek toegepast
werden zijn: de Ander, thema’s, singulariteit, genot, de zekerheid, enzovoort.
In een volgende stap wordt gepoogd om binnen de initiële codering patronen te zoeken
en deze te gaan groeperen in potentiële thema's (Braun & Clarke, 2006). Codes worden
omgezet in thema’s door verschillende coderingen te combineren tot overkoepelende
thema’s. Dit kwam tot stand door het neerpennen van de verschillende codes om zo
deze visueel te categoriseren en in relatie tot elkaar te plaatsen.
De vierde stap houdt het herbekijken van de verschillende thema’s in (Braun & Clarke,
2006). Zo werd de data opnieuw doorgenomen en werden (bijkomende) codes
toegekend aan het bijpassende thema. Het bevragen van de mening en adviezen van
andere onderzoekers houdt een meerwaarde in met betrekking tot de betrouwbaarheid
van de resultaten (Braun & Clarke, 2006). Omwille daarvan ging ik in deze stap ten
rade bij mijn begeleidster. Binnen het overleg kwam naar voor dat bepaalde data niet
correct paste binnen het vooropgestelde thema waardoor thema’s herbenoemd of
20
opgedeeld werden. Zo werden bijvoorbeeld subthema’s toegevoegd aan het thema
“verhouding tot de Ander”.
In de vijfde stap worden de definitieve thema’s opnieuw geanalyseerd en indien nodig
geoptimaliseerd en uitgezuiverd (Braun & Clarke, 2006). Men dient er zich bewust van
te zijn dat de bewoording en de inhoud van de thema’s optimaal aansluiten bij de data.
Deze voorlaatste stap bracht ook nog enkele wijzingen met zich mee.
Tenslotte wordt er in de laatste stap overgegaan tot het in detail beschrijven van de
resultaten van de analyse (Braun & Clarke, 2006). Hierbij worden zowel de thema’s als
subthema’s uitgebreid besproken en geïllustreerd aan de hand van enkele relevante
citaten uit de interviews.
Hierna zullen de resultaten geïllustreerd worden aan de hand van citaten, wat de lezer
ertoe in staat stelt om de interpretaties van de onderzoeker te volgen.
21
Resultaten
Hoe wordt Agressie Begrepen door Psychoanalytisch Therapeuten?
Er werden verschillende thema’s en subthema’s gedestilleerd om de vraag te
onderzoeken hoe psychoanalytisch therapeuten agressie begrijpen bij psychotici (zie
Tabel 1). Deze verschillende thema’s verschaffen een inzicht over hoe therapeuten
agressie zien en welke belangrijke aspecten zich aanwezig stellen binnen de logica van
de agressie. Er dient reeds opgemerkt te worden dat de verschillende thema’s met elkaar
in relatie staan en een wederzijdse beïnvloeding op elkaar uitvoeren.
Tabel 1
Overzicht van het aantal therapeuten (bronnen) en het aantal verwijzingen in de tekst
(referenties) per thema
Bronnen Referenties
n = 9 n = 115
De Ander 9
15
Bedreigende Ander die iets wil 8 12 Genietende Ander 5 13 De blik van de Ander 6 8 Regels van de Ander 4 6 Op afstand houden van de Ander 6 10
Transitiviteit – Omkering 8 14
Hulpverlenersfantasma
5 6
Enigma(tisch reële) 5 11
De Angst 3 5
Singuliere thema’s 9 15
De Ander.
Therapeuten geven aan dat de aanwezigheid van de Ander een centrale plaats inneemt
binnen de logica van de agressie. Zo wordt de aanwezigheid van de Ander 15 keer
aangehaald door 9 verschillende therapeuten. De verhouding van de psychoticus tot de
22
Ander wordt door de therapeuten aangekaart in relatie tot agressie. Zodoende wordt dit
opgenomen als eerste hoofdthema.
“(Participant A) De agressie in de psychose komt altijd in de eerste plaats van de
Ander.”2
“(Participant G) Bij de man die zich exhibitioneerde is dat bijna iets niet-
gedialectiseerd van ‘ik word bekeken, de Ander wil iets van mij, awel ik zal het een keer
tonen.’ Eerder een vorm van passage à l’acte zo van iets hebben en daar dan vanaf
willen en u ervan scheiden omdat het net dat is wat de Ander van u wilt.”
“(Participant F) Ik denk dat de agressie een barrière kan vormen tegen de Ander dat
veel te intrusief aanwezig is.”
“(Participant K) Een man is zijn vrouw beginnen stalken. Dit was niet van de ene op de
andere dag. Hij was zijn werk kwijt gespeeld en komt thuis terecht waar hij weinig of
niets te doen heeft en ineens begint hij zich te fixeren op zijn vrouw. Dus voornamelijk
haar kledij, die hem doet declencheren. Want ineens draagt ze smallere broeken en
hakken. Hij begint haar dan ook overal te achtervolgen omdat hij ervan overtuigd is dat
de andere mannen het op haar gemunt hebben. Dat de andere mannen haar van hem
willen afpakken.”
“(Participant L) Agressie is gewoon altijd om de Ander op een afstand te houden. Het
teveel en het genot in de Ander, waarvan zij het object zijn.”
Therapeuten geven dus aan dat de Ander een centrale plaats inneemt binnen de logica van
de agressie bij het psychotisch subject. Uit het analyseren van de data komt naar voor dat
de invulling van deze Ander kan verschillen. Zo bestaat het eerste subthema uit de
bedreigende Ander waarbij de psychoticus er van uitgaat dat de Ander iets van het
subject wil. Deze Ander wilt bovendien van het psychotisch subject genieten. De blik
van de Ander alsook regels komende van de Ander worden door de therapeuten in
2 Bij sommige illustraties wordt niet rechtsreeks de koppeling gemaakt met agressie, maar deze antwoorden kwamen naar aanleiding van een agressiegerelateerde vraag.
23
relatie gebracht met agressie. Als laatste komt het subthema op afstand houden van de
Ander aan bod, waarbij agressie door de therapeuten gezien wordt als een mogelijkheid
voor het psychotisch subject om de Ander die te dicht komt op afstand te houden.
Bedreigende Ander die iets wil.
Het hoofdthema bestaat uit de aanwezigheid van de Ander die in relatie gebracht wordt
met de agressie. Acht therapeuten halen verder aan dat deze aanwezigheid van de Ander
gekarakteriseerd wordt door een bedreigende Ander. Men geeft aan dat de Ander als
bedreigend gezien wordt door de psychoticus, doordat de Ander iets van het subject
tracht af te nemen. Hierbij wordt dit naar voor geschoven als eerste subthema.
“(Participant J) De paranoïde psychoticus heeft het object a op zak. Het zit als het ware
in zijn broekzak en iedereen wil het van hem. De mensen zitten achter hem en willen het
hebben van hem. Ook bij de erotomanie past dit concept. Ze willen iets van hem. Dit is
niet van ‘wij zijn op zoek naar een lief en die heeft het’. Nee, ze zijn op zoek naar hem
en ze willen het van hem hebben. Wat zeer bedreigend is. Bij zowel paranoia en
erotomanie is het zoiets van ‘ze willen het van mij hebben’.”
“(Participant I) Ik moet denken bij de paranoia aan de waan. Zij hebben het en de
Ander probeert het van hen af te nemen. Het is vaak zo dat de Ander iets van hen moet
hebben en zij eraan moeten ontsnappen. Het is de Ander die hen gaat opslorpen, ik
denk dat daar de agressie van komt.”
“(Participant K) Een man die zijn vader had geslagen moest bij ons komen op gesprek.
Die man was in alle staten waarbij hij zei: ‘Eigenlijk moet ik hier niet zitten want ik heb
niets gedaan. Ik ben niet agressief, mijn vader is agressief. Ik heb mezelf gewoon
verdedigd en mijn vader is tegen mijn vuist gelopen.’ Dit is het interpreteren van een
situatie, ik heb niets mis gedaan, het is de Ander die het kwaad bedoeld heeft en het is
de Ander die geslagen heeft.”
“(Participant H) De Ander heeft het op hem gemunt. De paranoia identificeert zich met
het object van de Ander. Hij is hetgeen wat de Andere nodig heeft om te genieten.”
24
Genietende Ander.
Waar het eerste subthema bestaat uit de Ander die iets van het subject tracht af te
nemen, wat in rekening gebracht dient te worden om de logica van de agressie te
begrijpen, kan een belangrijke concept hier aan toegevoegd worden. Zo geven
therapeuten aan dat het subject er niet enkel vanuit gaat dat de Ander iets van hem wil,
maar bovenal van hem geniet. Ook het genot kent volgens vijf therapeuten een aandeel
in het ontstaan van agressie waardoor dit opgenomen wordt als tweede subthema.
“(Participant A) Heel vaak is het zo dat bij psychose meteen geïnterpreteerd wordt dat je
als therapeut of hulpverlener of analist gewoon op een heel smerige manier aan het
genieten bent van hen. In de paranoia gebeurt het dat het genot en de jouissance volledig
aan de kant van de Ander ligt. Het is de Ander die geniet en ik ben het object van zijn
genot.”
“(Participant H) Bij de paranoia zit het object a in het genietende van de Ander. Het is
de Ander die geniet van het subject. Daar zit het genot, in de Ander die iets wil. Ik denk
dat agressie vooral voorkomt als genot niet op een andere manier afgevoerd kan
worden. Als het genot te veel blijft plakken. Zo komt een meisje altijd bij mij en ze wil
dat ik gedachten van haar elimineer. Er zit genot in die gedachten en wanneer die
gedachten niet afgevoerd konden worden werd ze super agressief.”
“(Participant E) Ik denk dat agressie een antwoord is op iets dat niet gaat. Dat iets kan
van alles zijn, het is iets van een genotskwestie. Dat genot is iets die zich zeer specifiek
toont in verschillende velden al naargelang verschillende soorten psychose. Je hebt
psychotici waarbij dit genot vooral in hun eigen lichaam zit. Je hebt er waarbij dit
vooral in de Ander zit, de Ander die iets van hen wil, positief of negatief. De plaats van
agressie is dus de plaats van het genot, wat voor elke psychoticus anders is.”
“(Participant F) Ze zijn kwaad wanneer er iets van het genot bij de Ander opduikt. Ze
hebben vaak het gevoel gebruikt te worden. Er is ook irritatie rond het genot bij de
hulpverleners. Er is namelijk een genot bij de hulpverlener: ‘ik ga u verzorgen, ik heb
het hier voor het zeggen, ik weet wat goed is voor u.’ Als dat optreedt, kunnen ze daar
25
heel kwaad voor zijn. Ik vind wel dat dit iets van de agressie uitlokt, althans iets van de
irritatie.”
“(Participant L) Er was iemand bij mij die constant interpretaties deed, alles keert hem
om. Hij begint over seksualiteit, waarop ik doorga en vraag of hij daar nog iets meer
over wil vertellen maar onmiddellijk word ik de seksmaniak en ligt het initiatief bij mij
alsof ik diegene ben die dat onderwerp heeft aangebracht. Je wordt onmiddellijk de
genietende Ander. Ze zijn non-stop bezig met zich te verdedigen tegen het genot van de
Ander.”
De blik van de Ander.
Een derde subthema bestaat uit de blik. Tijdens de interviews halen zes therapeuten
verschillende malen aan dat de blik een invloed kan hebben op het psychotisch subject.
Zo kan het subject zich bekeken voelen of kan de blik van de Ander op zich een
bedreiging met zich meebrengen waar het psychotisch subject mee tracht om te gaan.
Therapeuten geven aan dat als reactie op deze intrusieve blik die het psychotisch subject
ervaart, er een agressieve daad gesteld kan worden vanuit het subject.
“(Participant E) Er was een man die mij elke ochtend zeer vriendelijk bejegende. Ik zag
er wat een grootvaderfiguur in. Ik had sympathie voor die man en waarschijnlijk merkte
hij dit ook. Op een bepaald moment kom ik binnen, ik kijk naar hem en kom naar hem
en hij slaat op mijn oog. Ik heb dat niet helemaal begrepen, maar het is zeer duidelijk
dat er iets van mijn blik hem geviseerd moet hebben en hij slaat er op.”
“(Participant L) Ik heb al stenen naar mijn hoofd gehad omdat ik te veel keek.”
“(Participant I) In de overdracht naar mij toe kan je een blik hebben die anders
geïnterpreteerd wordt. Een man die plots zei dat ik er altijd voor hem ben en hij mij op
een bepaalde manier heeft zien kijken. Hij was ervan overtuigd dat ik iets van hem
wilde.”
Uit de interviews blijkt dat niet enkel binnen de therapeutische relatie de blik een
invloed op het psychotisch subject kent. Ook buiten de kuur kan de blik van de Ander
26
een bedreiging vormen wat door het subject bewerkstelligd dient te worden via een al
dan niet agressieve daad.
“(Participant G) Er passeerden altijd jonge meisjes bij een man thuis en hij had het
gevoel dat die meisjes hem uitlachten, wat best wel eens waar zou kunnen zijn want het
is een zonderling mens. Hij had iets van het zien, iets van bekeken worden. Hij werd
door iedereen bespied, hij werd door iedereen bekeken, iedereen hield hem in de gaten.
En uiteindelijk heeft hij zich geexhibitioneerd. En wat daar interessant aan is, is dat je
zou kunnen zeggen dat een exhibitionist de blik bij de ander uitlokt om bekeken te
worden. Terwijl dat deze mens eigenlijk niet bezig was met die blik op te roepen bij de
ander, want de blik is er constant voor hem. Dus dat is een misverstand om dat puur als
exhibitionisme te zien. Voor hem was dat bijna zoals een seksueel agressieve daad van
‘hier si, is het dat wat dat je wil zien, awel ik zal het een keer tonen’.”
“(Participant J) Een meisje op mijn stage begon zich plots te snijden. De agressie naar
haarzelf, maar eigenlijk kwam de agressie van de Ander. Ze werd bekeken door
iedereen, wat voor haar heel agressief was.”
Regels van de Ander.
Vier therapeuten geven aan dat regels die een Ander oplegt voor personen met een
psychotische structuur moeilijk begrijpbaar zijn, wat bedreigend kan overkomen en
agressie met zich mee kan brengen.
“(Participant B) Wat voor die psychotische gasten als een objectpositie ervaren wordt,
is rond regels die ze moeten volgen. Ze moeten de regels volgen omdat dat nu eenmaal
iets is wat goed zou zijn voor hen, terwijl dat zij zich door die regels volledig
onderdrukt voelen. Omdat er een discours vanuit de Ander aan gekoppeld wordt die
zegt ‘ik weet wat het beste is voor jou, ik ben hier de baas en jij moet doen wat ik zeg’.
Het feit dat zij zich agressief benaderd voelen door zich als object behandeld te voelen,
kan ertoe leiden dat ze hetzelfde gaan doen met hun act.”
“(Participant F) Die pikken al die stomme neurotische regels er uit zou je kunnen
zeggen. Sommige gaan daarrond echt - in de aanval is iets te veel gezegd - maar vinden
27
dat heel vervelend. Bijvoorbeeld de kleine regels op een afdeling en een
verpleegkundige die zegt dat iemand vijf minuten te laat is, maar eigenlijk ook van haar
machtspositie geniet, daar vind ik dat psychotici gevoelig voor zijn en ook heel
agressief rond kunnen worden.”
“(Participant K) Als je een soort oordeel uitspreekt, waarvan zij het gevoel hebben dat
er een oordeel wordt uitgesproken, bijvoorbeeld dat de persoon zich niet gedraagt
volgens de sociale regels, kan dat agressie uitlokken. Omdat psychotici niet in staat zijn
om de sociale regels te interpreteren of gewoon niet begrijpen wat de bedoeling is van
die sociale regels. Als men zich op een bepaald moment als iemand gaat opstellen die
gaat zeggen hoe het moet, dan kan agressie uitgelokt worden. Op het moment dat ze
zich ingekapseld voelen of teveel regels opgelegd krijgen, kan dat heel bedreigend zijn
voor sommige psychotici, maar dit moet je geval per geval bekijken.”
Eén van de therapeuten haalt aan dat regels ook een structurerende functie kunnen
hebben, indien deze logisch van aard zijn.
“(Participant K) Bij die jongen was dat dus zo. Hij vond geen werk, hij was zowat
depressief geworden en hij ontmoet een oudere man. Die man neemt hem in huis en
begint hem zowat aan te sporen om werk te zoeken, steeds meer en meer. Op den duur
begint hij alles te controleren. Hij houdt al zijn geld bij. En dat is voor hem eigenlijk op
het einde teveel geweest, en hij heeft hem dan neergestoken. Maar hij zegt dan ook van
het is precies of dat hij wel iemand nodig heeft die hem structuur oplegt, die hem zegt
wat hij moet doen. Maar als het teveel wordt, dus als die te dicht komt, ja, dan wordt
het natuurlijk bedreigend. Hij zegt dat hij in de gevangenis goed functioneert: ‘De
gevangenis is wel goed voor mij omdat die regels logisch zijn, ze zijn niet persoonlijk’.
Dus met zijn partner was dat zeer persoonlijk naar hem gericht en blijkbaar in de
gevangenis als dat echt een instantie is waar dat er logische regels zijn, lukt het wel.”
Op afstand houden van de Ander.
Agressie wordt door zes therapeuten gezien als een mogelijkheid om het verlangen van
de Ander op afstand te houden, wat hierbij gezien wordt als het vijfde subthema. Door
28
zich agressief op te stellen tracht men de Ander, die te dicht en intrusief aanwezig is, op
afstand te houden.
“(Participant F) Op het moment van de agressie denk ik dat ze de Ander wel op een
afstand houden.”
“(Participant H) Agressie is om het verlangen van de andere weg te duwen. Als ze te
dicht komen met de verlangens en verwachtingen en iets willen hebben, kan dit zeer
bedreigend worden. Dat moet weggeduwd worden.”
“(Participant K) Als het teveel wordt, dus als die te dicht komt, dan wordt het natuurlijk
bedreigend.”
“(Participant L) De specifieke betekenis van agressie is volgens mij de Ander op afstand
houden.”
Twee therapeuten halen aan dat het psychotisch subject zelf ook op een andere manier,
in plaats van een agressieve handeling, kan omgaan met het verlangen van de Ander die
te dicht komt. Zo kan het subject gebruik maken van ironie om de Ander op afstand te
houden.
“(Participant H) Als iemand te dicht komt, kunnen ze soms door ironie de Ander
reguleren. Als het verlangen te dicht komt, kan dit zeer ontredderend werken. Ik heb
bijvoorbeeld een meisje begeleid die me probeerde uit te schakelen door ironie. Dan zei
ze bijvoorbeeld: ‘Goh, je hebt toch maar een kleintje, uw handtas meenemen vraagt om
gestolen te worden.’ Ik denk dat dit was om mij op afstand te houden. Dat mijn
verlangen zeker niet te dicht bij haar zou komen. Ironie, om het verlangen van de Ander
weg te duwen. Ik denk dat dit geen slechte manier is. Het is een betere manier dan
agressie om het verlangen van de Ander op afstand te houden.”
“(Participant B) Een jongetje heeft veel agressie meegemaakt in het verleden. Hij is
getuige geweest en heeft het waarschijnlijk ook lijfelijk ondervonden door zijn eigen
vader. Die vader was fan van acteurs die in actiefilms spelen, die er stoer en macho
29
uitzien. Hij was daar ook fan van. Onlangs heeft hij daar dan een manier op gevonden
om daar ironisch op te antwoorden. Hij heeft de hoofden van die acteurs weggedaan en
het hoofd van kabouter plop er op gezet. Een zeer ironische manier. Zo heeft hij een
beetje afstand kunnen nemen van zijn vader. Zo is hij minder bang en onderdrukt door
zijn vader en is hij minder geneigd om hetzelfde pad op te gaan als zijn vader. Die
ironie heeft er voor gezorgd dat hij daar wat meer afstand in kan vinden. Ironie is een
manier hoe ze met de Ander kunnen omgaan.”
Transitiviteit - Omkering.
Therapeuten halen het belang aan om het spiegelstadium en de afwezigheid van de
Naam-van-de-Vader in acht te nemen. Zo heeft het subject onvoldoende afstand kunnen
innemen tegenover het beeld van de ander-gelijke. Uit de interviews komt naar voor dat
de inname van een bepaalde positie in de verhouding tegenover de Ander in rekening
gebracht dient te worden om de logica van agressie na te kunnen gaan. Waar hierboven
voornamelijk kenmerken van de Ander weergegeven worden, staat hier de verhouding
ten aanzien van de Ander meer centraal. Zo wordt de transitiviteit, waarbij Ik en Ander
samenvallen, achttien keer door acht verschillende therapeuten aangehaald.
“(Participant L) Het probleem is de transitiviteit, Ik is de Ander. Het spiegelstadium
heeft niet gefunctioneerd, ze hebben geen abstractie kunnen maken van de ander is echt
de ander. Het is door de blik van de ouders, een derde punt dat met een bepaald
verlangen naar het kind kijkt, dat het kind een persoon wordt. Dit is niet geïnstalleerd
bij psychotische kinderen. Als ze u geweld aandoen, dan doen ze zichzelf ook geweld
aan.”
“(Participant G) Een psychoot slaat, in het slaan van de Ander, iets in zichzelf.”
“(Participant A) Die agressie wordt in de praktijk altijd verantwoord door psychotici
zelf: ‘Ik ben niet agressief geweest ik heb mij gewoon verdedigd tegen de agressie van de
Ander.’ Bij het paranoïde is het vaak niet ‘ik ben het die’ maar ‘jij bent het die’. Dat is
een projectie: ik en jij zijn inwisselbaar en dat is een spiegelrelatie die geen eind meer
kent omdat het symbolische er geen pak meer op heeft.”
30
“(Participant I) Als je te dicht zit, of te dicht in het imaginaire of in de spiegelrelatie zit,
dan krijg je agressie.”
Doordat het psychotisch subject onvoldoende afstand heeft kunnen innemen tegenover
de ander-gelijke, kan een omkering opgemerkt worden tussen Ik en Ander. Zo merken
drie therapeuten op dat het psychotisch subject de Ander aan de ene kant als intrusief en
achtervolgend ziet en aan de andere kant bemerkt dat de Ander niet met hen bezig is.
“(Participant E) De meest extreme vorm van agressie die ik gezien heb is een moord
van een patiënt die we niet hadden opgenomen. Dat was ‘liegen lassen’ van die man.
Hij vroeg om opgenomen te worden en dat kon niet meer in het team, hij had het te
bond gemaakt. Hij had dus, geviseerd naar ons, twee mensen vermoord en dan is hij
binnen gekomen en zei: “Voila, is het nu genoeg? Kan ik nu een plaats krijgen?” Ik heb
dit altijd geïnterpreteerd van zichzelf in de kijker schieten. Je moet met mij bezig zijn.
Dat kan natuurlijk snel omkeren ‘van je bent met mij bezig’. Ik heb een andere patiënt
die zeer agressief is naar mij. Bij haar is de moeilijkheid dat het telkens kantelt van ‘je
bent niet met mij bezig’ en als ik met haar bezig ben is het zeer achtervolgend.”
“(Participant J) Een meisje op mijn stage begon zich plots te snijden. De agressie naar
haarzelf, maar eigenlijk kwam de agressie van de ander. Ze werd bekeken door
iedereen, wat voor haar heel agressief was. Je krijgt daar een agressie naar haarzelf
door de agressie die ze moet ondergaan.”
“(Participant L) Ze kunnen zeer weinig hun daden of hun passage à l’acte assumeren.
Zo zeggen ze dat zij het niet zijn, maar ze gereageerd hebben op iemand die teveel keek
naar hen. In de paranoia is het dat. Ik loop bijvoorbeeld op mijn werk mee met een
meisje naar beneden. Ze is kwaad en ik loop achter haar en ze zegt: ‘Je moet mij niet
achtervolgen, ik ga het gaan zeggen aan de directie.’ Waarna ik voor haar ga lopen en
ze zegt: ‘Ja, ja, ik zal het wel zeggen dat je niet van mij moet weten, dat je mij laat
vallen.’ Dus als je teveel ervoor loopt laat je hen vallen, loop je teveel er achter, dan
achtervolg je hen. En zo is dat in het spreken ook. Als je teveel vraagt ben je
achtervolgend, zeg je niets dan ben je niet geïnteresseerd.”
31
Hulpverlenersfantasma.
Het derde thema bestaat uit het hulpverlenersfantasma waarbij men als hulpverlener
tracht om therapeutisch aan het werk te gaan met de patiënt en deze, als een soort
barmhartige Samaritaan, te ontdoen van zijn of haar problematiek. Dit kan bij
psychotische patiënten een averechts effect met zich meebrengen. Zo merken vijf
therapeuten op dat juist hieruit agressie kan ontstaan.
“(Participant A) Inschatten dat het louter traumatisch is geweest en dat er toch een
inschrijven is geweest in de symbolische orde in de neurotische zin van trauma. En je
gaat daar naar toe om die doos te openen en te denken van ‘we gaan er eens een therapie
rond doen’. Dan is het toch beter dat je ziet hoe die mensen reageren, dat kun je niet doen
soms. Vaak wat er nog rest is agressie.”
“(Participant D1) Bijvoorbeeld een andere man, paranoïde man, die op een bepaald
moment ervan overtuigd was dat zijn broer, die hij eigenlijk al 10 jaar niet meer had
gezien, hem ging vermoorden. Op een bepaald moment komt hij bij mij, ook in paniek. Ik
had met die patiënt een vaste afspraak in de week. Door zijn paniek had ik hem gezegd
‘gezien dat het probleem voor u zo dringend is, als je wilt kun je morgen ook komen’, met
de bedoeling die man te helpen. Waarop dat die man bijzonder kwaad is geworden omdat
ik mij moeide met zijn leven, volgens hem. Ik was één maal in de week zijn psycholoog, en
plots ging ik op andere dagen ook tussenkomen.”
Verder halen vier therapeuten aan dat de agressie kan ontstaan door de positie die de
hulpverlener inneemt, alsook kan de positie van de hulpverlener een defensie vormen
tegen mogelijke agressie vanuit de psychoticus.
“(Participant J) Ik kom dat weinig tegen en de keren dat ik het tegen kom dan weet ik dat
ik iets verkeerd gedaan heb.”
“(Participant F) Ik vind vaak dat het meer te maken heeft met de positie dat je als
hulpverlener inneemt. Ik heb het gevoel dat je als een welbepaalde positie inneemt, je een
serieuze buffer kunt zijn tegen die agressie.”
32
Enigma(tisch reële).
Vijf therapeuten maken de redenering dat het psychotisch subject er niet in slaagt om
een eigen verhaal rond het reële op te bouwen, te symboliseren, waardoor het reële een
bedreiging kan vormen en kan leiden tot agressie. Dit wordt, als derde thema, geplaatst
onder enigma(tisch reële), wat gezien kan worden als de dimensie van het radicaal
niet-betekende (Vanheule, 2013).
“(Parcipant A) Die agressie zie ik dan als een allerlaatste antwoord in het reële. Dus
daar waar er geen woorden meer zijn.”
“(Participant G) Vragen verschijnen in het reële en dat heeft iets heel bedreigend voor
een psychoot. Er duikt een vraag op of er duikt iets op in het reële waarop geen
antwoord is. Het kan overgaan naar een passage à l’acte omdat er iets onverdraagbaar
is waarvan ze zich willen ontdoen.”
“(Participant D1) Een psychotisch iemand die op een bepaald moment helemaal
overstuur wordt door iets en van daaruit daar invalt en eigenlijk agressief reageert.
Bijvoorbeeld iemand die in paniek bij mij kwam omdat hij ’s nachts een heel agressieve
droom had gehad, waar alle mensen werden kapot gemaakt en waar hij eigenlijk door te
vertellen opnieuw in de modus van de droom komt. Voor hem werd het door het te
vertellen terug reëel. En die man geraakt dus in paniek en wordt ook agressief door het
gewoon te vertellen.”
“(Participant I) Wanneer een waan te solide wordt is er het gevaar dat het te reëel zou
worden. Als je teveel ingaat op iets dat bedreigend is, kan je agressie krijgen.”
“(Participant B) Ze vinden iets uit om op dat enigma te antwoorden, anders kan het
leiden tot een passage à l’acte. Er is verbale agressie of effectief fysieke agressie,
meestal in een soort passage à l’acte, omdat er iets is waar ze niet mee om kunnen,
waar ze geen weg mee weten en waar ze iets mee moeten doen. Bijvoorbeeld een man
die stemmen hoort naar aanleiding van zijn kinderen die geplaatst zijn. Hij kan daar
niet mee om, hij begrijpt dit niet. Voor hem is dat een enigma in de zin dat hij dit niet
33
kan vatten, ook niet als het hem uitgelegd wordt. Ze zijn van hem weggerukt en dit zorgt
voor een leegte. Als hij met die vraag afkomt zal eender welk antwoord dat je geeft
agressie uitlokken omdat er daar voor hem geen antwoord op is. En daar komt agressie
vandaan, omdat het hem juist confronteert met dat enigma.”
De angst.
Drie therapeuten merken op dat de angst vanuit het psychotisch subject mogelijks een
invloed kan hebben op het stellen van een agressieve daad. Zo kan de agressieve act
gezien worden als een antwoord op angst die de psychoticus overvalt.
“(Participant G) Ik denk dat agressie in de gevallen dat ik zie, ik weet niet of dat
theoretisch enige grond heeft, vaak een antwoord op angst of iets bedreigend is. Het is
precies een antwoord op angst en het gaat precies gepaard met angst.”
“(Participant I) Een man die ooit bij criminele mensen geweest is, heeft dit dan
paranoïde opgevat. Hij is er heilig van overtuigd dat hij achtervolgd wordt door een
bende die hem wilt vermoorden. Hij is er zeker van dat ze hem komen afknallen. Maar
dat gaat zo ver dat hij op een bepaald moment een passage à l’acte doet en rondloopt
met een mes op straat. Die man zit in een ongelofelijke angst. Het is vaak pure angst bij
de psychose, omdat ze anders stoppen van te bestaan.”
“(Participant H) Bij patiënten zie ik agressie meer buiten de kuur voorkomen. En vaak
bij dingen die wij niet goed door hebben. Er zit vaak angst achter. Het is niet altijd
eenvoudig om te vinden wat die angst veroorzaakt, wat zo enigmatisch is dat er agressie
komt.”
Singuliere thema’s.
Wanneer binnen het interview gevraagd werd of de therapeut bepaalde thema’s kon
herkennen binnen de logica van de agressie, kwam het belang van de logica van het
subject en de subjectiviteit naar voor. Voorgaande subthema’s die in verband staan met
het psychotisch subject en de agressieve daad, moeten aldus gezien worden binnen de
singuliere logica van dat subject. Negen therapeuten benadrukken de stelling dat wat
34
agressie uitlokt, verschilt van persoon tot persoon en zo is elk thema singulier.
Zodoende wordt dit opgenomen als vijfde en laatste thema.
“(Participant C) Thema’s van agressie is specifiek per persoon.”
“(Participant J) Je ziet agressie verschijnen op het moment dat de agressie naar hen
toe is en dat is voor iedereen anders. Je ziet een punt verschijnen waar ze niet mee
kunnen omgaan en dat geïnterpreteerd wordt vanuit agressie. Agressie kan op ieder
moment verschijnen, op heel veel manieren, afhankelijk van de persoon.”
“(Participant G) Thema’s die agressie uitlokken is voor de ene mens als het over zijn
vader gaat, of de wet, justitie, of werkgerelateerde dingen. Alles dus wat voor die
persoon gevoelig ligt, dat heel manifest aanwezig is.”
“(Participant A) Ik zie agressie als een verdediging tegen iets. Tegen iets dat altijd
anders is.”
“(Participant B) Agressie wordt meestal uitgelokt door zaken waar het enigma
verschijnt en dit is natuurlijk voor iedereen anders. Vanaf dat het hen iets raakt, voor
dat enigma zetten of teveel in die objectpositie duwen, dat zijn de momenten waarop je
agressie kan hebben.”
“(Participant E) Ik denk dat agressie een antwoord is op iets dat niet gaat. Dat iets kan
van alles zijn. De plaats van agressie is de plaats van het genot en dit is voor elke
psychoticus anders. De plaats is altijd singulier.”
“(Participant L) Thema’s die agressie uitlokken is alles wat je vraagt dat persoonlijk is.
Alles waar ze een soort weten, een betekenis moeten weergeven.”
35
Hoe gaan Psychoanalytisch Therapeuten om met Agressie?
Naast de vraag hoe psychoanalytisch therapeuten agressie zien, wordt ook nagegaan hoe
men met de agressie, komende van het psychotisch subject, omgaat. Zo geven
therapeuten aan op welke manier men tracht om de agressie te voorkomen, alsook de
aanwezige agressie te beperken. Hierbij worden vier hoofdthema’s en drie subthema’s
vooropgesteld om deze onderzoeksvraag te onderbouwen (zie Tabel 2).
Tabel 2
Overzicht van het aantal therapeuten (bronnen) en aantal verwijzingen (referenties) per
thema
Bronnen Referenties
n = 7 n = 41
Buiten de positie van bedreigende Ander blijven 7 6
Meerdere hulpverleners 4 5 Installeren van een tekort/het niet-willen-weten
3 6
Afstand houden 4 5
Uit de objectpositie halen 2 3
Barrière plaatsen voor het reële
4 7
Singulariteit nagaan 7 9
Buiten de positie van bedreigende Ander blijven.
Waar voordien uit de interviews reeds naar voor kwam dat de Ander binnen de
psychotische structuur een bedreiging kan vormen, geven zeven therapeuten aan dat
men uit deze positie moet trachten te blijven om agressie tegen te gaan. Zo tracht men
om niet in de positie van de bedreigende of genietende Ander terecht te komen. Uit het
analyseren van de data kunnen drie subthema’s gedestilleerd worden, drie manieren om
niet in de positie van bedreigende Ander terecht te komen, namelijk: het installeren van
meerdere hulpverleners, het installeren van een tekort en het niet-willen-weten en, als
laatste, afstand houden.
36
“(Participant A) Het gevaar van agressie is meer aanwezig als je te veel begint met u
bezig te houden met hun subject, dan is het gevaar veel reëler.”
“(Participant D1) Als op de een of andere manier, en vaak onbedoeld, de therapeut te
intrusief wordt dan kan een agressiviteit komen.”
“(Participant H) In een kuur of overdracht is het belangrijk dat je niet de genietende
wordt. Je moet getuige zijn maar je moet daar niet teveel verlangen of verwachten.”
“(Participant I) Het is vaak zo dat de Ander iets van hen moet hebben en dat zij eraan
moeten ontsnappen. Bijvoorbeeld een man die dacht dat hij het geheim van de
illuminatie wist. Dit geheim kwam tot bij hem via puzzelstukjes en hij mocht daar niet
over spreken. Ik heb hem dan ook letterlijk gezegd dat hij dit dan ook niet tegen mij
moet vertellen, want vroeg of laat ging ik pech hebben want ik ging geweten hebben wat
zijn geheim was. De geheimen moest ik niet weten, maar wel wat het probleem was.”
“(Participant J) Het gevaar zit daar, ik ben ook een gamer en die mens gamed ook heel
veel en hij vindt dat de max om met mij over games te babbelen. Maar het is opletten op
een bepaald moment dat ik niet iets bedreigend wordt voor hem, die te veel interesse
heeft. Dus je moet uzelf daar heel goed in afgrenzen.”
“(Participant E) Met de paranoïcus is het logisch dat je zorgt dat je niet de
achtervolgende wordt en dat je uit die positie blijft.”
Meerdere hulpverleners.
Een eerste subthema binnen het thema ‘buiten de positie van bedreigende Ander
blijven’ is meerdere hulpverleners. Een manier om uit de positie van de bedreigende
Ander te blijven, kan volgens vier therapeuten mogelijk gemaakt worden door meerdere
hulpverleners te betrekken. Zo kan er een circulatie plaatsvinden voor het psychotisch
subject en kan de bedreigende dualiteit tussen therapeut en patiënt doorbroken worden.
“(Participant G) Bij een psychoot moet je van in het begin beseffen of voor ogen
houden dat je maar één van de velen bent. Niet een band creëren zodanig dat hij van
37
alles vertelt, zodat je dan iets therapeutisch kan doen, maar eerder werken zodat je met
drieën bent met een andere hulpverlener, precies meer circuleren.”
“(Participant A) Ik probeer in de behandeling het adres te pluraliseren. Het idee van
practique à plusieurs: de overdracht moet je pluraliseren waardoor je niet de enige bent.
Waardoor het gewicht die je incarneert als grote Ander, dat je dat minder zwaar, minder
gewichtig, minder genotsvol maakt.”
“(Participant L) De grote Ander, daar moet je een barrière plaatsen. Door bijvoorbeeld
het opsplitsen zodanig dat het niet één persoon is die zowel contact met de ouders
onderhoudt, als het zakgeld bijhoudt, als de therapieën doet. Dat is veel te massief. Je
moet dat spreiden. Het is in eerste plaats een behandeling van de Ander.”
“(Participant I) Wat je moet doen is plaatsen installeren. Jij bent niet de enige plek.
Altijd zorgen voor de overdracht van meerderen. Zo zorg je ook dat het duale karakter
wegblijft.”
Installeren van een tekort/het niet-willen-weten.
Het tweede subthema bestaat uit een andere manier om uit de positie van de
bedreigende Ander te blijven, namelijk door een tekort te installeren. Zo halen drie
therapeuten aan dat men zich, om niet de bedreigende achtervolger te worden, moet
trachten op te stellen als diegene die niet geïnteresseerd is in het genot van de
psychoticus. Alsook installeert men een tekort, wat toont dat men als therapeut het
weten niet in zich draagt. Zo tracht de therapeut aan de psychoticus aan te geven dat hij
niet een bedreigende en achtervolgende Ander is die er op uit is om zijn genot op te
vullen.
“(Participant F) Ik vind dat het werk het zoeken naar een evenwicht is waardoor dat
het leefbaar is en ze zich niet constant, elke minuut van de dag, achtervolgd voelen. U
opstellen als een subject dat het ook niet weet, met een tekort. Dat je u zo opstelt werkt
echt goed tegen de agressie.”
38
“(Participant I) Psychotici hebben het en als therapeut moet je daar van weg blijven.
Dus je opstellen als ik heb het niet, hou het maar en laten blijken dat je het niet wilt
weten en niet geïnteresseerd bent.”
“(Participant J) Een bedachtzaam niet begrijpen en volgehouden interesse hebben.
Zonder dat het lijkt alsof je iets wil van hen.”
Afstand houden.
Waar voordien reeds aangehaald werd dat de psychoticus agressief gedrag kan stellen
om zo de Ander op afstand te houden, halen vier therapeuten aan dat dit ook van belang
is naar behandeling toe. Zo moet men als therapeut trachten niet te dicht te komen en
kan letterlijk afstand gehouden worden om uit de duale positie te blijven en zo de
afstand te bewaren.
“(Participant D1) Je moet een duale situatie vermijden door je letterlijk in een ruimte te
zetten waar je constant wordt gestopt door anderen. In de living, in de tuin, door een
wandeling te maken waardoor je contact hebt met de wereld daarrond. Vooral een
manier om het duale te vermijden.”
“(Participant I) Je moet je afstand juist kunnen inschatten, en soms ook letterlijk kunnen
separeren. Bijvoorbeeld een vrouw op mijn stage die aan het hallucineren was. Ze zei:
‘Stop met wijzen.’ en ik stond gewoon stil. Maar ik voelde dat ze zot werd, dat was te
dicht. Ik heb dan gezegd dat ik mijn been naar rechts ging zetten en mijn rug naar haar
toe ging draaien en naar daar weg zou gaan. Zo uitleggen wat ik ging doen omdat ze
aan het vervloeien was in mijn lichaam. Ze was namelijk constant zelf aan het wijzen. Ik
heb dan ook letterlijk de separatie toegepast omdat ik blijkbaar in een dualiteit zat waar
zij vast in zat.”
Vier therapeuten halen aan dat men de afstand kan bewaren en uit de duale positie kan
blijven door zich naast de persoon te plaatsen.
“(Participant A) Je moet naast hen gaan zitten en niet hen viseren maar samen met hen
kijken naar de grote Ander en die gaan behandelen. De kunst in de psychose is samen met
39
hen proberen de Ander te gaan behandelen. Dit is beeldend, maar vaak is het soms
letterlijk, die face à face gesprekken dat je uw stoel wegdraait en kijkt naar dat derde
punt.”
“(Participant I) Als je jou opstelt als secretaris van de ander of partner van de
psychoticus. Als je er wat naast gaat staan, want de psychoticus denkt dat hij het object a
op zak heeft en dat je het wilt afpakken.”
Uit de objectpositie halen.
Therapeuten benadrukken aan de ene kant het belang om zelf niet in de positie van de
bedreigende Ander te staan. Aan de andere kant wordt door twee therapeuten
aangehaald dat men ook moet trachten om het psychotisch subject uit de positie van
het object te halen. De positie van het object kan gezien worden als de positie waar de
psychoticus zich in bevindt omdat hij ervan uitgaat dat hij datgene bezit wat de Ander
wil.
“(Participant B) Het is niet de bedoeling om de positie of de manier waarop het
psychotisch subject zich als object positioneert in vraag te stellen. Wel proberen hen
wat meer in de subjectpositie te gaan krijgen. Bijvoorbeeld een jongen met een laag
zelfbeeld en agressie en seksuele gedragingen waren voor hem een manier om daar mee
om te gaan. Maar dit leverde hem niet veel op, dit was ook problematisch. Daar moet je
gaan zoeken, hoe kunnen we dat anders aanpakken. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat
hij zich niet meer tot gebruiksvoorwerp gereduceerd voelt.”
“(Participant I) Hoe kan je als therapeut omgaan met paranoia? Weg van het object
denk ik, want je krijgt anders passage à l’acte.”
Barrière plaatsen voor het reële.
Zoals eerder aangehaald kan het reële, door de afwezigheid van de Naam-van-de-Vader,
bedreigend worden voor het psychotisch subject, wat agressie met zich mee kan
brengen. Therapeuten trachten met het reële, waaronder het genot, om te gaan door een
barrière te plaatsen voor dit reële en iets anders te installeren. Zo geven therapeuten aan
40
dat een barrière voor het reële geïnstalleerd kan worden door een halt in het spreken toe
te roepen, een ander onderwerp aan te kaarten of van een bepaald punt af te blijven.
“(Participant B) Een man die stemmen hoort naar aanleiding van zijn kinderen die
geplaatst zijn. Voor hem is dat een enigma in die zin dat hij dit niet kan verstaan.
Eender welk antwoord dat je geeft lokt agressie uit omdat er daar voor hem geen
antwoord op is. Wat dan wel eerder werkt is over iets anders beginnen, bijvoorbeeld
hoe zijn kinderen het op school stellen. Omdat dat ook iets van zijn positie als vader
concreet maakt, wat voor hem niet enigmatisch is. Het zorgt ervoor dat hij niet in de
vaderpositie wordt gesteld van agressieveling die zijn kinderen slaat, maar wordt
betrokken bij kinderen die resultaten halen op school. Dat is iets concreet waar hij als
vader een positie krijgt en dan valt die agressie weg. Proberen een grens te stellen aan
het reële. Duidelijk tonen dat er daar een houvast voor hen kan zijn.”
“(Participant L) Je moet neen zeggen tegen het genot en ja tegen iets anders. Ik werk
als intervenient, tussen het subject en hetgeen hen bedreigt. Daartussen probeer ik te
staan, tussen te komen. Hen ruimte en tijd geven om het werk te kunnen doen. Iets wat
voor hen juist moeilijk is omdat ze continu, non stop bezig zijn met zich te verdedigen
tegen het genot van de Ander.”
“(Participant I) Je moet ze er soms over laten babbelen, maar je moet ergens ook een
rem kunnen plaatsen. Als je teveel ingaat op iets dat bedreigend is, ga je het krijgen.
Alles wat te reëel is moet je van blijven, anders ga je wel agressie krijgen. Bijvoorbeeld
die man die achtervolgd werd door een bende die hem wilt vermoorden. Hij is er zeker
van dat ze hem komen afknallen. Dat gaat zo ver dat hij op een bepaald moment
rondloopt met een mes op straat. Die man zit in een ongelofelijke angst. En dan blijf je
dat ondervragen en die angst gaat verdwijnen in een verhaal dat het wat tempert. Nu
heeft hij gevonden dat het alleen maar gevaarlijk is als hij alleen is. Dus hij gaat na de
opname beschut wonen doen. Je vindt dus een manier dat minder aan die passage à
l’acte en dat reële komt.”
41
“(Participant F) Als je merkt dat door te spreken over de dood, dat het minder reëel
wordt in de zin van dat het meer op het symbolische niveau geraakt en dat het niet zit in
een dreigende passage à l’acte, dan voel je dat het zinvol is om daar wat rond te
spreken. Als je voelt dat spreken rond dat punt ervoor zorgt dat hij nog meer langs de
kant van de dood gaat staan, dan weet je dat dit niet de beste manier is om daar mee om
te gaan en moet je iets anders gaan zoeken. Sommige punten binnen de psychose kun je
niet aanraken en moet je misschien zelfs van af blijven.”
Singulariteit nagaan
Zeven therapeuten benadrukken dat men, om de agressie te kunnen begrijpen, op zoek
moet gaan naar het punt vanwaar de agressie komt. Zoals eerder aangehaald verschilt
dit punt van persoon tot persoon en zijn de thema’s die agressie uitlokken singulier. Nu
geven therapeuten ook aan dat elk subject een singuliere manier van omgaan vereist. Er
komt naar voor dat de singuliere logica achter de agressie handvaten biedt om met de
agressie om te gaan. Daaruit wordt afgeleid dat de beste omgang met de agressie voor
ieder persoon anders is en dus singulier bepaald is.
“(Participant A) De thema’s die echt agressie kunnen uitlokken zijn de thema’s die het
meest gevoelig zijn. Thema’s die te maken hebben met wat Lacan noemt ‘onpeilbare
beslissingen van het zijn van een bepaalde persoon’. Vooral thema’s die het meest intiem
zijn, die het meest te maken hebben met datgene wat hen heeft doen ontsporen. Dus
proberen een zoektocht te gaan doen, eerder dan te weten hoe dat het moet gebeuren. Als
je op dat laatste teveel nadruk legt kan dat wel tot agressie leiden.”
“(Participant J) Ik denk dat als agressie verschijnt, je goed moet doorhebben waarom
het verschenen is want je kan daar veel mee doen.”
“(Participant I) Je moet steeds proberen nagaan op welk punt het gedeclencheerd is.”
“(Participant L) Je moet hun logica ontdekken, hoe zij in elkaar zitten. Want het is pas
door hun manier van denken te ontdekken dat je weet wat hen kwaad maakt en wat
niet.”
42
“(Participant D1) Als je weet dat een bepaald thema voor iemand heel precair is, dat je
daar afblijft. Ik denk dat het op dat punt vooral een kwestie is van daar heel particulier te
zijn.”
Discussie
In wat volgt wordt een summier overzicht gegeven van de belangrijkste resultaten en
wordt de terugkoppeling gedaan naar de literatuur. Zo kan bekeken worden op welke
manier de mening van de therapeuten strookt met de literatuur alsook op welke aspecten
meer of minder aandacht gevestigd wordt. Daarnaast worden ook de sterktes en zwaktes
van het onderzoek besproken en, daarmee samenhangend, mogelijkheden voor verder
onderzoek.
Uit de literatuur komt naar voor dat de Ander reeds centraal staat bij het begin van de
subjectwording, waarbij de Ander een beeld voorhoudt waar het subject zich mee dient
te identificeren (Verhaeghe, 2002). Verder speelt, binnen zowel de paranoïde als
erotomane structuur, de Ander een belangrijke rol doordat het genot terugkeert op de
plaats van de Ander (Vanheule, 2013). Op basis van de resultaten blijkt eveneens dat de
Ander een belangrijke en centrale plaats toebedeeld krijgt binnen de logica van de
agressie. Verder kon binnen de analyse van de data opgemerkt worden dat deze Ander
verschillende karakteristieke eigenschappen toegewezen krijgt door de psychoticus. Zo
komt uit de interviews naar voor dat de Ander door het psychotisch subject gezien kan
worden als een bedreiging, een genietend subject, dat iets van het subject tracht af te
nemen. De psychoticus gaat ervan uit dat de Ander hem nodig heeft om zijn genot op te
kunnen vullen.
Naast specifieke eigenschappen van de Ander, onderscheidden therapeuten ook
specifieke elementen in de verhouding ten aanzien van de bedreigende, genietende
Ander. Zo werd, in lijn met de psychoanalytische theorie, aangegeven dat bij de
psychotische structuur de Naam-van-de-Vader niet geïnstalleerd geraakt (Vanheule,
2013). De verhouding wordt door de therapeuten omschreven als de forclusie van de
Naam-van-de-Vader waarbij het object niet gesepareerd is maar in de persoon zelf ligt
waardoor de psychoticus ervan uitgaat dat de Ander iets van hem wil. Therapeuten
geven met andere woorden aan dat de psychoticus geen abstractie heeft kunnen maken
43
dat de Ander echt de Ander is. Zo ziet de psychoticus zichzelf niet als agressief maar
ervaart hij de Ander als de agressieveling. Er kan een overeenstemming gevonden
worden met de theorie waarbij men de forclusie van de Naam-van-de-Vader begrijpt als
het psychotisch subject dat als object vastzit aan het verlangen van de Ander, waarbij de
psychoticus de indruk heeft dat men dat verlangen moet invullen en men zo samenvalt
met het object van verlangen van de Ander (Vanheule, 2013). De literatuur geeft verder
aan dat het subject hierdoor onvoldoende afstand heeft kunnen innemen tegenover het
beeld van de Ander-gelijke (Verhaeghe, 2002). Ook dit komt uit het analyseren van de
data naar voor waarbij, volgens de therapeuten, Ik en Ander voor het psychotisch
subject inwisselbaar zijn. Waar de agressie vanuit het psychotisch subject zich richt naar
de Ander, kan, volgens de therapeuten, de psychoticus dit zien als een verdediging
tegen de Ander. Zo komt de verhouding tot de Ander centraal te staan. Deze verhouding
kan gekarakteriseerd worden door een omkering: waar aan de ene kant het psychotisch
subject zich bedreigd voelt, kan dit overslaan naar een gevoel dat de Ander niet met het
subject bezig is. Dit laatste komt zowel in de theorie als in de interviews naar voor en
dient in acht genomen te worden wanneer men tracht om te gaan met de agressie.
Uit de literatuur blijkt dat agressie ook binnen de overdracht kan optreden, wat
gekoppeld kan worden met de invulling van de therapeuten waarbij het
hulpverlenersfantasma naar voor geschoven werd (zie ook Verhaeghe, 2002).
Therapeuten geven aan dat agressie kan opduiken doordat de therapeut claimt te weten
hoe het psychotisch subject behandeld dient te worden. De vooringenomenheid van de
therapeut om de patiënt te gaan behandelen kan een averechts effect met zich
meebrengen, wat kan leiden tot agressie. Aan de andere kant halen therapeuten aan dat
het bewustzijn van de positie die je als hulpverlener inneemt ten aanzien van het
psychotisch subject, juist een buffer kan vormen tegen mogelijke agressie.
Verder blijkt dat therapeuten agressie begrijpen vanuit een ‘enigmatisch reële’. Waar
binnen het eerste thema therapeuten vooropstelden dat de Ander bedreigend kan zijn
voor de psychoticus, kan dit geplaatst worden binnen het reële dat overspoelend en
enigmatisch kan zijn voor het subject. Therapeuten geven aan dat agressie kan ontstaan
doordat er iets opduikt in het reële, wat onder andere ‘de Ander’ kan inhouden, waar het
psychotisch subject geen antwoord op heeft en geen weg mee weet. Uit de data kwam
44
naar voor dat als mogelijke oplossingspoging het subject gebruik kan maken van
agressie om het bedreigende van zich af te slaan.
Hierbij aansluitend kan opgemerkt worden dat uit de interviews de angst aan bod
gebracht werd door de therapeuten. Dit bedreigende reële dat het subject overspoelt kan
angst met zich meebrengen. Wat deze angst veroorzaakt, of wat met andere woorden
bedreigend is voor het subject, zien therapeuten als verschillend van persoon tot
persoon, wat ons brengt bij de singulariteit die door de therapeuten aangehaald wordt.
De verschillende thema’s en subthema’s staan met elkaar in relatie en oefenen hierdoor
een wederzijdse beïnvloeding op elkaar uit. De bedreigende Ander en genietende Ander
staan namelijk niet los van elkaar. Uit de interviews kan er opgemerkt worden dat de
gegevenheid dat de Ander geniet voor de psychoticus als bedreigend gezien kan
worden. Zowel binnen de literatuur als binnen de data kan teruggevonden worden dat
het psychotisch subject zich verdedigt, mogelijks via agressie, tegen het genot van de
Ander (Vanheule, 2013). Zo wordt de genietende Ander gezien als bedreigend en is de
Ander bedreigend doordat deze geniet van het subject. Hierbij kan ook de link gemaakt
worden met het thema singulariteit. Er wordt vooropgesteld dat de plaats van het genot
en datgene wat bedreigend is voor het subject verschilt van persoon tot persoon en
hierbij voor iedereen anders is. Zo kent niet enkel de genietende Ander voor het subject
een bedreiging.
Het blijkt dat veel van wat therapeuten aangeven ook in de literatuur beschreven staat.
Wat niet in de literatuur beschreven staat maar wel uit de interviews naar voor komt is
het belang van regels. Ook regels die vanuit de Ander naar voor geschoven worden
kunnen, volgens de therapeuten, bedreigend overkomen van waaruit agressie kan
ontstaan. Therapeuten halen aan dat het psychotisch subject zich bedreigd voelt
wanneer regels gehandhaafd worden doordat hij zich als een object benaderd voelt en
zich zo onderdrukt voelt door deze regels. Het bedreigend karakter van regels kent op
zijn beurt een koppeling met het thema ‘hulpverlenersfantasma’. Uit het analyseren van
de data kwam naar voor dat regels een machtsfenomeen in zich dragen, waarbij onder
andere het weten van de therapeut gepresenteerd wordt. Therapeuten geven aan dat
regels voor het psychotisch subject kunnen overkomen als de Ander die weet wat het
45
beste is voor het psychotisch subject. Ook binnen het genot komt het
hulpverlenersfantasma opduiken. Er kan namelijk een aanwezigheid zijn van het genot
bij de hulpverlener die ervan uitgaat dat hij/zij het psychotisch subject zal verzorgen en
weet wat al dan niet goed is voor het subject. Hierbij moet opnieuw benadrukt worden
dat de singulariteit in acht genomen dient te worden en men geval per geval moet
nagaan wat voor het subject bedreigend is, wat tot agressie zou kunnen leiden.
Gezien de Ander voor het psychotisch subject bedreigend kan zijn, doordat het genot
terugkeert op de plaats van de Ander en het genot ook daar bewerkt dient te worden
door het subject, kan het subject trachten om afstand te creëren tot deze bedreigende
Ander via een agressieve daad (Billiet, 2008). Deze manier van kijken naar agressie
werd reeds teruggevonden in de literatuur, alsook bij de clinici binnen de data. Wat uit
de interviews verder aan bod kwam en niet beschreven werd in de literatuur is dat naast
het gebruik van agressie ook ironie kan gebruikt worden om de bedreigende Ander van
zich af te slaan. Via de ironie tracht de psychoticus om de Ander, die te intrusief
aanwezig is, op afstand te houden. Dit kan gezien worden als een alternatief voor
agressie.
Uit de literatuur kwam ook reeds naar voor dat binnen de paranoïde structuur de fase
van affectieve bezinning kan leiden tot diverse gevoelens, waaronder een enorme angst
(Vanheule, 2013). De paranoïcus wordt namelijk blootgesteld aan intrusies, die een
vervreemdend en verwarrend effect met zich meebrengen. Bij de analyse van de data
kwam naar voor dat ook therapeuten de agressie van de psychoticus bekijken in het licht
van de angst. Het ervaren van angst kan ervoor zorgen dat het psychotisch subject een
agressieve daad stelt. Wat deze angst veroorzaakt of vanwaar deze angst komt is
afhankelijk van de logica van het subject, en dus verschillend van persoon tot persoon.
Zo kan er benadrukt worden dat de singulariteit een blijvend aanknopingspunt is van de
therapeuten. Verder kan opgemerkt worden dat er binnen de literatuur een onderscheid
gemaakt wordt tussen de paranoïde en de erotomane structuur, wat niet duidelijk
aangehaald werd bij de therapeuten en niet teruggevonden werd na het analyseren van
de data.
46
Bij de analyse van de data kan opgemerkt worden dat de manier waarop therapeuten
agressie begrijpen, terugkeert in de manier waarop ze met agressie omgaan. De
bedreigende en/of genietende Ander die een plaats inneemt binnen de logica van de
agressie bij de psychoticus werd reeds aangehaald. Het lijkt erop dat therapeuten deze
kennis hanteren naar de behandeling toe. Zo tracht men als clinici om uit deze positie te
blijven om zo agressie tegen te gaan. Vanuit de interviews komt naar voor dat men als
clinicus aandachtig moet zijn om niet in de positie terecht te komen van diegene die
voor het subject bedreigend is of van het subject wil genieten. Uit de analyse werd
duidelijk dat er verschillende mogelijkheden zijn om buiten deze positie van
bedreigende Ander te blijven. Zo halen therapeuten bijvoorbeeld aan dat het belangrijk
is om als clinicus een tekort te installeren, waarmee bedoeld wordt dat de therapeut het
weten niet in zich draagt en dus niet een bedreigende Ander is die er op uit is om zijn
genot op te vullen. Dit sluit aan bij hoe therapeuten agressie begrijpen als een reactie op
een bedreigende Ander. Ook het thema ‘afstand houden’ kan in overeenstemming
gebracht worden met de stelling dat agressie gehanteerd wordt door het psychotisch
subject om de Ander op afstand te houden. Hieruit volgt dat men als therapeut tracht om
zelf de afstand te bewaren en zich niet te dicht of intrusief aanwezig te stellen. Hierbij
dient een duale situatie vermeden te worden. Therapeuten geven aan dat door het
installeren van meerdere hulpverleners, de dualiteit tussen therapeut en patiënt
vermeden kan worden, wat minder bedreigend is voor het psychotisch subject en
vermindering van de mate van agressie met zich mee kan brengen.
Uit bovenstaande blijkt dat de verkregen data op sommige vlakken overeenstemt met de
beschreven literatuur. Vanuit deze bevinding zouden we kunnen veronderstellen dat
therapeuten de theorie aangrijpen om in de kliniek aan de slag te gaan. Het is echter ook
mogelijk dat therapeuten zich slechts baseerden op de psychoanalytische literatuur om
de vragen te beantwoorden. Dit wordt enigszins tegengesproken door het feit dat de
therapeuten, in hun replieken, de theorie ook toepassen op casussen, waarbij de praktijk
voor ogen gehouden wordt en men deze tracht de schetsen.
Het doel van deze studie was om na te gaan hoe de vertaalslag van de theorie naar de
praktijk gebeurt. Hiertoe werden enkel psychoanalytisch geschoolde therapeuten
47
bevraagd. Uit de analyse van de resultaten blijkt dat therapeuten zich inderdaad baseren
op de theorie, maar ook dat ze onderlinge overeenstemming vertonen met betrekking tot
welke aspecten van de theorie precies relevant zijn voor de praktijk. Vanwege de
exploratieve aard van deze studie, is generalisatie naar alle psychoanalytische
therapeuten niet mogelijk en kunnen de resultaten enkel geïnterpreteerd worden in de
specifieke context van deze sample. Verder onderzoek kan aangewezen worden waarbij
nagegaan kan worden hoe andere psychoanalytisch geschoolde therapeuten
(bijvoorbeeld therapeuten met minder ervaring of minder theoretische expertise)
omgaan met agressie. Verder zou het ook interessant zijn om na te gaan hoe therapeuten
vanuit andere therapiescholen of andere hulpverleners (bijvoorbeeld psychiaters,
verpleegkundigen) agressie zien en hoe zijn denken over het omgaan met agressie.
Ook binnen kwalitatief onderzoek zijn de betrouwbaarheid en de validiteit belangrijke
aspecten. Bij kwantitatief onderzoek benoemt men de betrouwbaarheid als de mate
waarin een meting onafhankelijk is van het toeval (Baarda, De Goede, & Teunissen,
2005). Zo is de betrouwbaarheid minder sterk wanneer de uitkomsten van een
onderzoek door toevallige factoren bepaald zijn en systematiek dus afwezig blijkt te
zijn. Nu is het zo dat de focus binnen kwalitatief onderzoek anders ligt. Hierbij richt
men zich immers niet op het veralgemenen en generaliseren van de uitkomsten van het
onderzoek. Toch moet er ook binnen kwalitatief onderzoek duidelijkheid aanwezig zijn
met betrekking tot de manier waarop de conclusies van het onderzoek tot stand
gekomen zijn. Kwalitatief onderzoek berust dus niet volledig op toeval. Zo werden in
dit onderzoek twee duidelijke onderzoeksvragen vooropgesteld waarbij nagegaan werd
hoe psychoanalytische clinici agressie bij de psychoticus begrijpen en hoe zij hiermee
omgaan. Binnen kwalitatief onderzoek wordt er verder ook systematisch en consequent
werk verwacht van de onderzoeker gedurende het volledige onderzoeksproces. Zo dient
het doel van het onderzoek en de bijhorende onderzoeksvraag steeds in acht genomen te
worden bij de keuze van de onderzoeksopzet. Eerder werd reeds aangegeven waarom
kwalitatief onderzoek, en specifiek een thematische analyse op semigestructureerd
interviewmateriaal, gehanteerd werd voor het beantwoorden van de vooropgestelde
onderzoeksvragen.
48
Via de hantering van het zes-stappen model van Braun en Clarke (2006) werd er
systematiek aangebracht binnen het analyseren van de data. Bij de weergave van de
resultaten werd deze structuur gehanteerd waarbij zowel de thema’s als subthema’s
vergezeld werden van bijhorende citaten die verstreken werden uit de data.
De validiteit definieert men als de mate waarin een test meet wat hij zou moeten meten
en in hoeverre de bevindingen van een onderzoek een goede weergave zijn van de
werkelijkheid (Baarda et al., 2005). Binnen kwalitatief onderzoek kan validiteit gezien
worden als het gedetailleerd en overzichtelijk omschrijven van de onderzoeksprocessen
(Meyrick, 2006). Zo werden de verschillende fasen van het onderzoek in voorgaand
deel nauwkeurig besproken. Allereerst werd de samenstelling van de steekproef
aangegeven, waarna een stapsgewijze beschrijving van de dataverzameling en
dataverwerking meegegeven werd.
Een steeds terugkerende vraag bij kwalitatief onderzoek is ook de vraag naar de omvang
van de steekproef. Er werd gekozen om slechts twaalf participanten te bevragen, wat
een acceptabel aantal is daar het gaat over kwalitatief onderzoek. Bij dit soort van
onderzoek staat immers de overdraagbaarheid niet centraal, maar wordt meer in de
diepte onderzocht hoe agressie begrepen wordt door clinici en hoe zij hiermee omgaan
(Netwerk Kwalitatief Onderzoek AMC-UvA, 2002).
Dit kan gezien worden als een sterkte van dit onderzoek. Er werd gekozen om een
kwalitatief onderzoek te verrichten met een exploratief karakter op basis van
semigestructureerde interviews bij een beperkte sample. Dit kleinschalig onderzoek,
omwille van het aanwerven van een beperkte steekproef, maakte het mogelijk om de
therapeuten in de diepte te gaan bevragen. Op deze manier kon een volledig beeld van
de ervaringen in de praktijk en de persoonlijke belevingen geschetst worden. Dit
kleinschalig, exploratief onderzoek kan de weg vrijmaken voor toekomstig onderzoek,
waarbij ook andere therapiestromingen bevraagd kunnen worden.
De kwalitatieve analyse van de interviews werd enkel door mezelf uitgevoerd. Doordat
meerdere beoordelaars ontbraken, bestaat er een mogelijkheid dat er bij het analyseren
49
van de data subjectieve interpretaties binnengeslopen zijn (Silverman, 2001). Dit werd
deels tegengegaan door de supervisie die ik verkreeg van mijn begeleidster.
Om tegemoet te komen aan de vernoemde beperkingen binnen de analyse kan er in
verder onderzoek gebruik gemaakt worden van triangulatie waarbij verschillende
methoden, theorieën en databronnen gecombineerd kunnen worden (Meyrick, 2006).
Waar in dit onderzoek enkel via kwalitatieve interviews informatie ingewonnen werd
omtrent het onderwerp, kan het een interessante insteek zijn om therapeuten samen te
brengen in focusgroepen om op deze manier tot data te komen. Dit kan zowel toegepast
worden binnen één andere therapiestroming, als over verschillende therapiescholen
heen.
Een andere piste kan bewandeld worden in verder onderzoek door het psychotisch
subject zelf te bevragen. Hoe ziet de psychoticus agressie (komende van zichzelf als van
de Ander) en hoe tracht men hiermee om te gaan? Hierbij kan de moeilijkheid ontstaan
waarbij zelfanalyse voor de psychoticus niet vanzelfsprekend is en men moet opletten
om niet de daad zelf maar de logica achter de daad te gaan bevragen. Om deze valkuilen
te omzeilen, bieden participerend onderzoek en observatiestudies goede alternatieven.
Waar in dit onderzoek agressie bekeken wordt in het licht van het psychotisch subject
en de nadruk gelegd wordt op de individuele persoon, kan in navolgend onderzoek de
logica van de agressie ruimer bekeken worden waarbij de context mee in rekening
gebracht kan worden. De klemtoon wordt gelegd om niet de agressieve daad op zich in
acht te nemen, maar de zoektocht aan te gaan naar de achterliggende logica. Deze logica
vindt men binnen het subject, al kan de vraag naar voor geschoven worden of de context
mede een invloed kent wat verder handvaten kan bieden voor hoe men met agressie kan
omgaan.
50
Referentielijst
Baarda, D. B., de Goede, M.P.M., & van der Meer-Middelburg, A. G. E. (1996).
Basisboek open interviewen. Praktische handleiding voor het voorbereiden en
afnemen van open interviews. Houten: Stenfert Kroese.
Baarda, D. B., De Goede, M. P. M., & Teunissen, J. (2005). Basisboek kwalitatief
onderzoek: praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief
onderzoek. Nederland: Wolters-Noordhoff bv Groningen/Houten.
Bergsma, M. (2003). Betrouwbaarheid en validiteit van kwalitatief georiënteerde
audits. Methoden en technieken die de betrouwbaarheid en validiteit van
kwalitatief georiënteerde audits waarborgen. Universiteit Rotterdam.
Billiet, L. (2008). Object, lichaam en passage à l’acte, Skripta, 1.
Billiet, L. (2003). Passage à l’acte in de psychose. In J. Smet, L. Van Bouwel
Vandenborre (Eds), Spreken en gesproken worden (pp 231-251). Antwerpen:
Garant
de Blécourt, A. (1974). Overdracht, tegenoverdracht en ageren in de psychoanalyse.
Tijdschrift voor psychiatrie, 16(1), 678-700.
Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative
research in psychology, 3(2), 77-101.
Cooper, D., & Schindler, P. (1998). Business Research Methods (6th ed.).
Pennsylvania State University: Mc Graw-Hill Irwin.
De Kok, Y. (1995). Erotomanie: passie met psychotische complicaties? Tijdschrift voor
Psychiatrie, 10, 801-812.
51
Elliot, R., Fischer, C. T., & Rennie, D. L. (1999). Evolving guidelines for publications
of qualitative research studies in psychology and related fields. British Journal
of Clinical Psychology, 38, 215-229.
Geldhof, A. (2014). De namen van het genot: Lacan over jouissance en psychose.
Leuven: Acco.
Harinck, F. (2009). Basisprincipes praktijkonderzoek. Antwerpen: Apeldoorn.
Hubain, D. (2009). Kliniek van de neurose in de instelling: (Tegen)overdrachtsliefde en
het verlangen van de analyticus, Lezing van 2 december 2009 onder licht
gewijzigde vorm gepubliceerd in Walleghem, P. (2010). Psychoanalyse in de
klinische praktijk, Gent: Academia Press.
Kinet, M. (1999). Ageren en de klinische psychotherapie: onze dagelijkse kost,
Inleiding op de vierde tweejaarlijkse studiedag klinische psychotherapie te
Pittem ‘Ageren in klinische psychotherapie’.
Kraft, B. (1984). Verliefdheid, pathologische verliefdheid en verliefdheidswaan.
Tijdschrift voor Psychiatrie, 26, 653-664.
Krikilion, W. (1998). De merkwaardige alliantie van dood en leven: theologie en
psychoanalyse bij Jacques Pohier. Leuven: Garant.
Lapadat, J., & Lindsay, A. (1999). Transcription in research and practice: from
standardization of technique to interpretive positionings. Qualitative Inquiry, 64
86.
Lacan, J. (1966). Le stade du miroir comme formateur de la fonction du Je. Ecrits I,
103-118.
Leestmans, D., & Vandenberghe, C. (Regisseur). (2013, 21 februari). De gestoorde
procedure. In panorama. Geraadpleegd op 16 april 2015 via
52
http://www.canvas.be/programmas/panorama/server1
4f4f0310%3A13bae8811da%3A-3cfb
Maleval, J.-Cl. (1991). Logique du meurtre immotivé. In H. Grivois, Psychose
naissante, psychose unique, Paris: Masson, 43-65.
Meyrick, J. (2006). What is Good Qualitative Research? A First Step towards a
Comprehensive Approach to Judging Rigour/Quality. Journal of Health
Psychology 11(5), 799- 808.
Netwerk Kwalitatief Onderzoek AMC-UvA (2002). Richtlijnen voor kwaliteitsborging
in gezondheids(zorg)onderzoek: Kwalitatief Onderzoek. Amsterdam.
Nijman, H., Allertz, W., Boogaard, M., Chatrou, E., Dassen, M., Fleuren, W., Goertz,
T., & De Schinkel, C. (1996). Preventie van agressieve incidenten. Tijdschrift
voor Psychiatrie, 38, 723-734.
Nobus, D. (1998). Key concepts of lacanian psychoanalysis. Londen: Rebus Press.
Patton, M.Q. (2002). Qualitative research and evaluation methods (3e ed.). Thousand
Oaks,CA: Sage.
Raes, H. (2000). Psychosomatiek versus passage à l'acte: waar het ander genieten het
subject sprakeloos maakt. Psychoanalytische Perspectieven, 40, 51-68.
Saunders, M., Lewis, P., & Hornhill, A. (2004). Methoden en technieken van onderzoek
(3e ed.). Amsterdam: Pearson Education.
Silverman, D. (2001). Interpreting Qualitative Data: Methods for Analysing Talk, Text
and Interaction (2e ed.). London: Sage.
53
Smith, J.A. (1995). Semi-Structured Interviewing and Qualitative Analysis. Rethinking
Methods in Psychology, 9-27. California: Sage Publications Inc.
Swanborn, P.G. (2004). Kwalitatief onderzoek en exploratie. Kwalon 26, 9(2), 7-13.
Geraadpleegd op 9 april 2015 via
http://www.boomlemmatijdschriften.nl/tijdschrift/KWALON/%202004/2/KW
LON 2004_009_002_002.pdf
Vanheule, S. (2005). Lacan's constructie en deconstructie van de dubbele
spiegelopstelling. Skripta, 1, 27-39.
Vanheule, S. (2013). Psychose anders bekeken: over het werk van Jacques Lacan. Tielt:
Lannoo Campus.
Verhaeghe, P. (2002). Over normaliteit en andere afwijkingen. Leuven: Acco.
Vrieze, E., & Pieters, G. (2007). Het syndroom van De Clérambault: een
gevalsbeschrijving en literatuuronderzoek naar het onderscheid tussen primaire
en secundaire erotomanie. Tijdschrift voor psychiatrie, 49(11), 845-849.
Wilkinson, H. (2008). Focus Groups. In J. Smith, Qualitative Psychology: A practical
guide to research methods. London: Sage, 186-206.
Zenoni, A. (2008). De logica van de overdracht in de psychose. Inwit, 4, 139-163.