De literatuur van de Romeinen - Klassieke Kring · Q. Ennius. Satire: genre geschapen door...
Transcript of De literatuur van de Romeinen - Klassieke Kring · Q. Ennius. Satire: genre geschapen door...
-
Leanne Gaalswijk
De literatuur van de Romeinen
Hoofdstuk I – De Latijnse literatuur van de 3de-2de eeuw vC
Algemeen
Begin literatuur: 240 vC. Rome is al een wereldmacht: Italië veroverd, eerste Punische Oorlog
gewonnen, Sicilië is eerste overzeese provincie geworden. Livius Andronicus – fabula (toneelstuk). Hij
was een Griek: symbolisch voor Griekse oorsprong van vele genres. Oud-Romeinse carmina: alle
vormen van gestileerd taalgebruik (o.a. versus Saturnus: quantiterend vers) = aanloop tot de epiek
waardoor Griekse invloeden opgenomen konden worden.
1. Het oud-Romeinse drama
207: oprichting collegium scribarum histrionumque (gilde voor het theater) opgericht als dank voor
Andronicus: hij bedaarde de woede van Juno met een carmina. Opvoeringen: geregeld door
onderhandelingen tussen theaterdirecteurs en magistraten. L. Ambivius Turpio: proloogspreker in
komedies van Terentius. Romeinen zijn omringd door volken die spelen met maskers: waarschijnlijk
hadden ze zelf ook maskers. Metra: adaptatie van die van het Griekse drama (vooral
jambisch/trocheïsch).
Livius Andronicus. Tragedieschrijver. 9 titels die wijzen op navolging van Sophocles en Euripides.
Negatieve kritieken.
Cn. Naevius. Tragedieschrijver. Was een Campaniër die aan de eerste Punische Oorlog had
meegedaan. Moest Rome verlaten door botsing met familie der Metelli (scherpe pen -> verbanning).
Weinig bekend over zijn tragedies, hij liet de spreekverzen van het Griekse model vervangen door
gezongen verzen. Schiep een historisch drama (nationale geschiedenis behandelen) – fabulae
praetextae (naar de toga praetexta van magistraten) fabulae crepidatae (Grieks, schoeisel met
hoge zool). Alle tragedies uit deze tijd zijn een soort vertalingen van de Griekse, maar de geest van
het origineel wordt niet altijd bewaard. Komedieschrijver. Ook op gebied van de komedie
bewerkingen van Griekse originelen – fabula palliatae (pallium: Griekse mantel). 30 titels over. Van
de Tarentilla is zelfs de intrige duidelijk: jongens verkwisten hun geld bij een hoer tot ze door hun
ouders weer op het rechte pad gezet worden. De servus callidus, sluwe slaaf, is duidelijk aanwezig.
Q. Ennius. (belangrijkste) tragedieschrijver. Kwam naar Rome naar een expeditie, trok daar de
aandacht van belangrijke families. 20 tragedies overgeleverd. Verheven taalgebruik, retorische
effecten, spreekverzen vervangen door canticum. Het Latijn doet vaak hoogdravender aan dan het
Griekse voorbeeld (Euripides, Aeschylus). Cicero heeft hem geciteerd. Hij schreef ook fabula
praetexta.
T. Maccius Plautus. Schreef uitsluitend komedies. Adaptor van Griekse stukkken. Contaminatio:
overhevelen van een scène uit een ander Grieks stuk in 1 Grieks stuk. Hij heeft de zedenkomedie
(karaktertekening van de Griekse Nea) verwaarloosd ten voordele van het onmiddellijk komisch
effect. Heel gevarieerde thematiek. Intrige: jongeman verliefd op een meisje, wordt gedwarsboomd
door een koppelaar en/of zijn vader. Een slaaf lost de problemen op. Hij verwerkt Romeinse
elementen in de Griekse wereld van het stuk. Meesterlijk versificator: veel gezongen. Veel
taalgrappen. In de Romeinse komedie werd het koor geëlimineerd – doorlopender karakter.
P. Terentius Afer. Geboren in Carthago, slaaf van een senator, kreeg een opleiding, werd vrijgelaten.
Maakte deel uit van een kring rond Scipio (Scipionenkring) – filhellenen met interesse voor literatuur
en filosofie. Komedieschrijver, 6 stukken bewaard. Wijkt af van stereotypen van Plautus. Karakter-
tekening centraal – staat dichter bij Griekse Nea. Minder inlassing van Romeinse elementen. Lichte
stijl: weinig exuberant taalgebruik. Eerste stuk: Andria. Hij is vernieuwend op het gebied van de
prologen: verweeft info in beginscènes ipv in toegesproken proloog. Proloog zelf: literaire polemiek.
-
Naast Palliata ontstond een komedie die Italische personages ten tonele voerde: fabula togata. Ze is
wat de fabula praetexta op het gebied van de tragedie was, maar had meer succes.
2. De oud-Romeinse epiek
Livius Andronicus. Grondlegger van drama én epiek – vertaalde de Odyssee. Hij Romaniseert het,
gebruikt een hoogdravender taalgebruik.
Cn. Naevius. Epos over eerste Punische oorlog. Eerst mythische voorgeschiedenis (ook over Aeneas –
inspiratie voor Vergilius). Bewaarde fragmenten zijn heel prozaïsch, soms ook verheven.
Q. Ennius. Gaf het epos definitieve vorm door gebruik van de hexameter (eerst nog saturnische
verzen). Hij is daarover erg zelfbewust (reïncarnatie van Homerus). Hij gaf de naam annales aan zijn
epos: verwijzing naar jaarboeken, bijgehouden door pontifices. Ambitieus: bevatten hele Romeinse
geschiedenis en voorgeschiedenis. Op gebied van woordkeuze legde hij principes vast: vermijden van
gewone woorden, grecismen, archaismen, samengestelde epitheta. Behalve versmaat nam hij ook de
thema’s over van Homerus: inhoudelijke verschillen met Ilias en Odyssee. Vergilius gebruikt citaten.
3. De oud-Romeinse satire
Q. Ennius. Satire: genre geschapen door Romeinen. Satura ( elegie, epigram, epyllion), aandacht voor vorm en eruditie
(lang werken op een kort gedicht). Cinna – Zmyrna (epyllion over Myrrha) wordt aangeprezen door
Catullus. Uit de gedichten van Catullus kun je veel over zijn leven afleiden (bijna volledig bewaard).
Banden met poeta novi, relatie met Lesbia. Lesbia zou Clodia zijn, de zus van Clodius Pulcher (vijand
van Cicero). Corpus Catullusgedichten: 3 stukken. 1-60 (kort, hendecasyllabus/hinkjambe), 61-64
(lang, verschillende metra), 65 e.v. (elegisch distichon). Libellus: verzameling korte gedichten,
geschonken aan Cornelius Nepos (die de wereldgeschiedenis kort behandelde). Veel parallellen
(thematisch) tussen deel 1 en 3 van het corpus: liefde, vriendschap, dagelijks leven. Catullus wordt
aangeduid met doctus: Alexandrijns/geleerd. Eerste volledig bewaard epyllion: Carmen 64. Over
liefde van Peleus voor Thetis, van Ariadne voor Theseus. Eindigt met vergelijking tijd Peleus-eigen
tijd. C67: dialoog Catullus/voordeur, C68 :Allius-elegie: complex, voorstadium liefdeselegie.
-
2. T. Lucretius Carus
1e eeuw VC: volgens Cicero hebben epicuristen (Amafinius en aanhangers) een grote invloed op de
massa in Italië. Niets overgeleverd. Wel: De rerum natura van Lucretius: zet natuurtheorie van het
epicurisme uiteen om vrees voor de goden/dood weg te nemen. Hieronymus zegt over Lucretius dat
hij waanzinnig werd en zelfmoord pleegde. Hier is veel discussie over: geen enkele andere auteur
zegt er iets over, maar epicurisme is wel een optimistische leer terwijl het werk van Lucretius heel
pessimistisch is. Ook breekt het abrupt af, wat kan wijzen op een plotse dood. Rerum natura is
opgedragen aan Memmius. 1e twee boeken: er bestaan alleen atomen en lege ruimtes, alles is
ontstaan door samenklontering van de atomen. 3e boek: over de natuur van animus en anima en de
sterfelijkheid van de structuren. Boek 4: werking zintuigen. Boek 5: vergankelijkheid heelal/ontstaan
van alles. Boek 6: natuurverschijnselen. Sluit af met pestepidemie in Athene. Algemeen prooemium:
Hymne aan Venus. Prooemium van andere boeken: bezingen epicuristische wijsheid, Epicurus zelf
(wordt gezien als god). Lucretius verwoordt de leer van Epicurus correct. Wel accentverschuivingen:
meer tegen traditionele godsdienst, meer nadruk op duistere kanten van de menselijke geest. Hij
schrijft poëzie = moeilijk: moet Griekse begrippen met Latijnse termen weergeven die moeten passen
in het metrum. Ook: moet dorre theorie poëtisch aankleden. De kracht in zijn betoog is niet logische
fundering, maar bewijsvoering door voorbeelden en analogieën uit alledaagse waarnemingen van de
lezer: atomen vergelijken met drogende kleren, hoe atomen verschillen hoewel ze op elkaar lijken
vergelijken met een moederdier dat haar jong tussen alle andere dieren herkent. Veel metaforen-
epische verhevenheid die aan Ennius herinnert. In satirische passages doet hij aan de komedie
denken (opeenstapeling van zinnen in een lange periode). Er is een juxtapositie van technische en
poëtische stukken met beide een andere stijl. Ze vullen elkaar aan om de lezer te overreden.
3. M. Tullius Cicero
Geboren (-106) ub Arpinum, retorische/filosofische studies. Hoogtepunt: consulaat (-63) waarin hij
de samenzwering van Catilina neersloeg. Werd vaak uitgerangeerd -> verhoogde activiteit als auteur
van retorische en filosofische traktaten. -43: proscripties -> vermoord.
Cicero Orator. Schreef De oratore (dialoogvorm, voorbeeld is Plato. Thema: vorming persoonlijkheid.
Debat filosofieretorica oplossen door aan ideale redenaar een filosofisch complement te geven),
Brutus (gs welksprekendheid Rome, eigen carrière) en Orator (beeld van de ideale redenaar, nu
polemisch: verdedigen tegen aanvallen Attici). Redenaar moet kunnen: filosofie, burgerlijk recht,
geschiedenis, technische aspecten: prozaritme (numerus – cadans in zinnen). Strijd tussen twee
stromingen in de retoriek: Attici (sober) Asiatici (overladen stijl met gebruik numerus - Hortensius).
Cicero wilde geen Asianist of Atticist genoemd worden – te overladen/sober. Demosthenes was de
ideale redenaar volgens Cicero. Cicero schreef ook leerboekachtige tractaten – De inventione. Oudste
bewaarde retorica-handboek: Rhetorica ad Herennium (onbekend auteur). Griekse bronnen met
Romeinse indeling. Er zijn 58 redevoeringen bewaard van Cicero. Verrinae: tegen Verres (plunderaar
van Sicilië). Proces ging niet door, maar redevoeringen werden toch uitgegeven -> werd beste
redenaar. 1e politieke redevoering: De imperio Cn. Pompei. 63: Catilinariae. Zij verschenen in 60 in
een corpus van orationes consulares. Pro Milone werd niet op het proces uitgesproken – tilianus.
Cicero was van zijn stuk. Versie die wij over hebben: na het proces geschreven: gepolijst. Vaak
geciteerd door Quintilianus. 44-43: orationes Philippicae – tegen Marcus Antonius. Laatste met
politieke draagwijdte: daarna hadden redevoeringen door principaat geen functie meer.
Cicero philosophus. Na principaat: filosofische werken schrijven. Hortensius (aansporen tot filosofie),
Academica (beste filosofische probleem), Finibus bonorum et malorum (grenzen tussen goed en
kwaad), Tusculanarum disputationum (noodzakelijkheden voor geluk), de natura deorum (over het
-
wezen der goden), de divinatione (over de waarzeggerij), de fato (over het lot), de senectute (over
oud worden), Cato, De amicitia, De officiis, De legibus. Voor het principaat had hij ook al geschreven:
De re publica (over de beste staatsvorm, over gerechtigheid als fundament van de staat, over
vorming van de ideale rector of princeps civitatis). Hierin staat het Somnium Scipionis: Scipio
Africanus openbaart het lot van de zielen van grote mannen in het hiernamaals. In latere geschriften
gebruikt hij meer Griekse bronnen – weegt scholen tegen elkaar af. Epicurisme (-), Stoa (+), Academie
(++, sceptisch). Cicero schrijft voor een publiek met traditionele waarden.
Cicero’s brieven. Beroemdst: Epistulae ad Atticum (naar T. Pomponius Atticus, boezemvriend van
Cicero). Hij schrijft over alles, ook het tijdsgebeuren. Epistulae ad familiares: brieven aan alle
belangrijke Romeinen van die tijd, aan zijn vrouw Terentia/andere gezinsleden. Epistulae ad Quintum
fratrem en Epistulae ad M. Brutum. Stijl: uiteenlopend, maar minder literair dan in de rest van zijn
werk (plebeius sermo). Veel Grieks in zijn brieven. Cicero deed weinig voor publicatie van zijn werk.
Cicero poeta. Eerst jeugdexperimenten (Alexandrijns), later maakt hij zich belachelijk (prijst zichzelf)
in De consolatio suo. Quintilianus zegt dat hij terughoudender had moeten zijn. De temporibus suis:
andere poëtische zelfapologie.
4. C. Sallustius Crispus (-82--85)
Bellum Catilinae (over de door Cicero onderdrukte samenzwering van Catilina, niet rechtlijnig,
aandeel van redevoeringen belangrijk), Bellum Iugurthinum (conflict Rome Numidische koning
Jugurtha, anti-optimas, toch hebben ze wel een positief militair aandeel), Historiae (gebeurtenissen
78-67, relativeren Sertorius/Pompeius, Lucullus). Ondanks slecht gedrag (zelfverrijking) slaat hij een
moraliserende toon aan (suprematie van geest over lichaam). Stijl = persoonlijk. Brevitas,
poëtiserend en archaïsch taalgebruik. Voorliefde voor abstracta op –tudo. Pseudo-Sallustius (wel op
zijn naam overgeleverd, maar onzeker): Invectiva in M. Tullium Ciceronem, Epistulae ad Caesarem.
5. Andere prozaschrijvers
C. Iulius Caesar. – Commentarii: Memoires, bedoeld als materiaal voor latere geschiedschrijvers. De
bello Gallico (prestige hooghouden), De bello civili (vredeswil en clementia tegenover tegenstanders).
Gekleurd door Caesar, maar niet vervalst. Beknoptheid, helderheid en eenvoud, in 3e persoon.
M. Terentius Varro. – Antiquitatum rerum humanarum et divinarum libri. Soort Romeinse cultuur-
encyclopedie. Zeer grondig. Steeds 3 boeken over 1 onderwerp: mensen, plaatsen, kalender, cultus,
goden. Filosofische acitiviteit: Latinae litterae – niet veel van over. In De lingua Latina schrijft hij over
de taal (etymologieën, verbuigingen en vervoegingen, syntaxis). Logistoricon libri: mengeling filosofie
en geschiedenis (dialogen). Schreef in verschillende metra (o.a. in Saturae Menippeae – ernstige
onderwerpen behandelen op satirische wijze). Rerum rusticarum libri III: volledig bewaard, over
landbouw. Zeer strikte indeling. Stijl: onverzorgd (schreef veel); veel herhalingen/contradicties. Hij
werd later vaak als bron gebruikt: cultuurhistorische betekenis.
6. De fabula Atellana en de Mimus
1e eeuw VC: fabula Atellana – geïmproviseerd kluchtspel (door Pomponius en Novius) als exodium
van tragedies. Verdrongen door de mimus: meer dan 4 personages mogelijk, geen maskers, vrouwen
door vrouwen gespeeld ( fabula Atellana). Beroemdste mimenauteurs: D. Laberius (aanvallen op
Caesar –> verloor een door Caesar verplichte wedstrijd tegen Syrus) en Publilius Syrus (Sententiae –
moraliserende spreuken). Zowel Atellana als mimus: schaars overgeleverd.
Hoofdstuk III – De literatuur van de Augusteïsche periode
Algemeen
Moord op Caesar – nieuwe burgeroorlogen. Augustus maakt er een einde aan: dankbaarheid.
-
Verheerlijking princeps is dus niet alleen vleierij (hij probeerde wel kunstenaars aan zich te binden).
Weinig conflicten tussen regime en schrijvers, minder geestelijke terreur dan onder latere keizers.
1. Publius Vergilius Maro (-70—19)
Volgde in Napels lessen van de epicurist Siro. Raakte in 41 zijn landgoed kwijt door akkerverdeling
onder de veteranen van Philippi, maar kreeg het terug van Octavianus – stapte over naar zijn kring. In
39 verschenen de Eclogae/Bucolica – succes. Gebaseerd op Idyllen van Theocritus van Syracuse, de
eerste die dit genre beoefende. Complex: concentrische opbouw. 1 correspondeert met 9, over
gevolgen van landonteigeningen en de bedreigingen van de woelige tijd voor de creativiteit van de
dichter. Door verwijzingen naar het heden – doorbreken bucolisch kader. Optimisme van vroeger
rampzakig heden. 2 correspondeert met 8: facetten van de liefde. Herder Corydon drukt zijn liefde
voor de knaap Alexis uit en probeert de liefde om te buigen naar hard werk (2), in 8 leidt de passie
tot zelfmoord. De idyllen van Theocritus zijn steeds op de achtergrond aanwezig, maar de speelse
toon slaat bij Vergilius om in somber pathos. 3 correspondeert met 7: dichtwedstrijden. In 4 wordt
de geboorte van een puer aangekondigd – veel discussie over de interpretatie (religieus/kind van een
belangrijke Romein – maar er zouden alleen meisjes geboren worden. 5 (over de vergoddelijkte
Daphinis – misschien symbool voor Caesar) = centrum, correspondeert met 10 (extremus labor –
ander poëtisch genre dringt binnen in de bucolische wereld).
In 29 verschenen de Georgica.
Boek 1: aanroeping van goden (vooral Augustus). Het zal over teelt van gewassen gaan – noodzaak
van hard werken (labor): zo ontwikkel je door beproevingen je gaven. Boerenbedrijf wordt zo
symbool voor het menselijk bestaan. Boer moet werk regelen naar een kalender, geregeld door
natuurfenomenen (vooral zon, maan), die ook burgeroorlogen na de dood van Caesar voorspeld
hebben. Toon = somber.
Boek 2: Aanhef – Bacchus aanroepen – feestelijke sfeer. Harmonische samenwerking tussen natuur
en mens. Toch: geluk landbouwers gecontrasteerd met stadsmens (misdadige ambitie). Dus:
afzwakken optimisme: mens laat eenvoudig geluk aan zich voorbijgaan door eerzucht.
Boek 3: Proemium: aankondiging epos ter ere van Augustus. Eerste helft: over paarden en koeien –
hebben menselijke eigenschappen. Ze vallen te prooi aan liefde, zoals de mens – geen controle meer
over de machten van de natuur. Tweede helft: over schapen en geiten. Bijna geen empathie. Ziekte:
schildert veepest in Noricum. Ook mens zelf wordt besmet – pessimistisch.
Boek 4: Weer optimistisch, harmonie mens-natuur. Over bijen: alles in dienst van de gemeenschap.
Voorbeeld voor de mensenmaatschappij. Ook weer over ziekte, maar hier is het geen onherstelbare
katastrofe. Tweede helft boek: Aristaeus-verhaal. Hij verliest zijn bijen: op aanraden van Clymene
naar Proteus om de oorzaak te vinden. Oorzaak = passie voor Euridice (vertelt het verhaal over haar
dood). Daarna zegt Clymene hoe Aristaeus de toorn van Orpheus kan bedaren en nieuwe bijen kan
laten ontstaan door bugonia (uit een rund). Contrast happy end en de raamvertelling van Euridice.
Het Aristaeus-epyllium kan de sleutel tot interpretatie van de Georgica zijn – wie zich aan passie
overgeeft faalt (Orpheus), het ontstaan van een nieuwe bijenzwerm = verzoening met goden en
natuur. Het is geen propaganda voor Augustus/handleiding voor de landbouwer, maar poëzie.
Aeneis: nog niet af bij zijn dood. Over Aeneas, grondlegger van heroïsche traditie die haar bekroning
vindt in Augustus: vertegenwoordiger pietas (kwaliteiten nodig om zijn doel te bereiken), bekamper
furor. 19e eeuw: Romantiek. Creatie van Homerus belangrijker ingeschat dan de imitatie van
Vergilius. 20e eeuw: meer waardering. Aeneas verschilt van Homerische helden: geen vast omlijnd
karakter (gevormd in de loop van het verhaal), minder individualistisch: doel is het Romeinse volk
stichten. Furor: door mensen die hem willen tegenhouden, door zichzelf (onwetendheid over
-
einddoel). Aeneis: odysseïsche helft (1-6) en illiadische helft (7-12). Andere indeling: 1-4 bedreiging
doel door gevoelens (Dido) 5-8 psychologisch rijpingsproces 9-12 bedreiging doel door oorlog
(Turnus).
Boek 1-4: Juno blaast Trojanen naar Afrika, Jupiter troost Venus (die hierover klaagt) met een
profetie over de grootheid van Aeneas’ nageslacht. Dido probeert in Afrika Aeneas door een nefaste
passie van zijn doel af te brengen en verwaarloost haar eigen doel, het stichten van een stad. Aeneas
vertelt haar over de val van Troje (boek 2) en de zwerftochten (boek 3). In boek 2/3 is Aeneas nog
een homerische held (individualistisch). Door goddelijke tussenkomst vertrekt Aeneas – zelfmoord.
Moraal: niet persoonlijk geluk stellen boven het geluk van de mensen waarover je de leiding hebt.
Boek 5: door storm terug naar Sicilië, waar Anchises begraven ligt – Aeneas neemt de taak van zijn
vader weer op na het morele verval in boek 4. Vrouwen steken de schepen in brand door Juno –
wanhoop van Aeneas tot Anchises’ schim aan hem verschijnt. Boek 6: Aeneas gaat Anchises’ schim
opzoeken in de onderwereld. Ontmoet Dido’s schim, ziet dan een visioen over de grootse toekomst
van Rome (prijzen Augustus). Boek 7: begin illiadische helft – strijd centraal. Trojanen landen in Italië.
Koning Latinus verlooft Lavinia met Aeneas. Juno haalt de furie Allecto uit onderwereld – Turnus en
Amata (vrouw Latinus) boos – alle Latijnse volken boos – zij worden beschreven aan het eind van het
boek. Boek 8: symbolisch. Aeneas gaat naar Pallanteum (vestiging op plaats van Rome) om de hulp
van koning Euander te vragen. Daar wordt de overwinning van Hercules op Cacus (symbool van de
furor) gevierd. Aeneas krijgt een schild, waarop de strijd van Augustus tegen Antonius (furor)
afgebeeld staat. Hij is nu klaar de taak op zich te nemen. Boek 9: Gebeurtenissen in het Trojaanse
kamp als Aeneas weg is. Zwaartepunt: inlichtpoging Nisus en Euryalus dat Turnus het kamp is
binnengedrongen, mislukt door begeerte naar buit. Boek 10: Ontzetting belegerde kamp, dood van
Pallas en Lausus. Juno lokt Turnus weg van het slagveld om hem te laten ontkomen aan de woede
van Aeneas – schaamte als hij dit ontdekt. Boek 11: Begrafenis, belegering stad van Latinus.
Discussies over tactiek/slagscènes. Boek 12: foedus: Aeneas en Turnus zullen een tweegevecht doen.
Turnus smeekt om genade, maar Aeneas ziet de koppelring van de gedode Pallas – woede – doodt
hem. 2 stemmen in de Aeneis: trots over lotsbestemming Rome/medelijden met slachtoffers die
daarbij vallen. Held legt het eigenlijk af tegen de furor (doodt Turnus). Psychologische inslag:
empathie (inleven in gevoelswereld) en sympathie (uit eigen reactie op hun lotgevallen). Deze
subjectieve stijl geeft Vergilius een bijzondere plaats in de posthomerische epiek. Er is ideologische
verwantschap tussen de Annales van Ennius en de Aeneis (grootheid van Rome), ook veel
taalkundige imitaties. Minder imitaties van Catullus, maar wel op emotionele hoogtepunten. Stukken
die zijn overgeleverd op naam van Vergilius: Appendix Vergiliana. Calepton: korte gedichtjes. Ciris:
epyllion. Culex (man slaat mug dood, die hem een beschrijving geeft van de onderwereld): parodie.
Copa: herbergierster spoort voorbijgangers aan binnen te komen. Dirae: verwensingen (waarbinnen
ook een bezinging van een afwezige geliefde).
2. Quintus Horatius Flaccus (-65--8)
Zoon van libertinus pater, ingelijfd in het leger van Brutus – nederlaag bij Philippi – terug naar Rome
– moest ambt van scriba quaestorius kopen om te kunnen leven (vaderlijk landgoed geconfisceerd).
Door Maecenas – financiële onafhankelijkheid (kreeg een landgoed). Werd officiële dichter Augustus
na de dood van Vergilius. Satiren: boek 1 (10) en boek 2 (8). Eerste drie: geven moreel advies. Verder:
luchtige stukken, zijn relatie tot Maecenas, afzetten tegen Lucilius (hij volgt de Attische Komedie na –
vooraal kwantiteit: geen beknoptheid/humor doordat hij in een andere tijd leefde – Horatius valt
vooral de mensen aan die hem navolgen) of hem zien als zijn voorbeeld. Boek 2: niet uit eigen naam
spreken, spreekbuis gebruiken. Onderwerpen: tegen tafelluxe, homerusparodie, dank Maecenas.
-
De epoden: 17 gedichtjes in de trant van Archilochus van Paros. Neemt in sommige gedichten zijn
agressieve toon over, maar dit is meestal afgezwakt. Bekendst: 16e: mensen worden opgeroepen om
Rome te verlaten en te zoeken naar een land waar het gouden tijdperk nog is. De oden: Geen
chronologische ordening. Verschillende metra. Volledig corpus van Griekse lyriek, overgeplant naar
Rome: daar is hij trots op. De navolging gebeurt met veel vrijheid. Verwoordt augusteïsche
propaganda tegen Antonius en Cleopatra. Naast lierdichters, ook navolging hellenistische poëzie.
Veel thema’s. Populairste: komen tot een overweging over de mens op basis van de natuur.
Gedichten met individuele problematiek en ethiek van de mens Gedichten met patriottische
thema’s. Hij had de burgeroorlogen persoonlijk meegemaakt – waarschijnlijk blij met Augustus.
Verder: oden over vriendschap, recusatio gedichten (weigert over te stappen naar grotere genres),
hymnen, gedichten waarin hij reflecteert over dichterschap. Soorten vloeien in elkaar over. Toen hij
officiële Augustusdichter werd, kwamen er meer verwijzingen naar Augustus: Carmen saeculare, en
hij ging weer over tot het schrijven van lyriek. Toch blijft de veelheid in thema’s. Epistulae: collectie
poëtische brieven onder invloed van Maecenas. Veel inhoudelijke verschillen: morele betogen,
etiquette, echte brieven hoe het met zijn vrienden is. Ook de toon wisselt: generaliserend, ironisch,
fabels, etc. Hij schildert ook zijn eigen inconsequenties: houdt zich niet aan eigen adviezen. Taal =
bijzonder: poëzietaal in de eenvoudige conversatie. Het wordt nooit platvloers. In het tweede boek:
literaire brieven. Eerst: aan Augustus, verdedigt Augusteïsche poëzie. Daarna: over de manie om
verzen te schrijven in alle kringen. Dan: eigen visie over ontwikkeling literatuur: ‘Het onderworpen
Griekenland onderwierp zijn onbeschaafde overwinnaar en bracht de kunsten in het boerse Latium
binnen’. Brief aan Florus: over eigen dichterschap. Hij komt minder aan dichten toe: oud – moet zich
aan morele overpeinzingen wijden/herrie Rome. Beroemdste brief: Epistula ad Pisones (Ars Poetica).
Het is geen systematische en exhaustieve behandeling van het onderwerp. Vooral aandacht voor
epos en drama (dat in die tijd al op de achtergrond was). Ook voor saterspel (dat nooit ingeburgerd
geweest is in Rome): door eigen interesse hiervoor/poging tot het doen herleven ervan.
3. De Latijnse liefdeselegie
Algemeen
Canon: Gallus, Tibullus, Propertius, Ovidius. Niet duidelijk in welke mate de Latijnse liefdeselegie
door Grieken is beïnvloed. We hebben geen Griekse elegieën bewaard. Alle Latijnse elegiaci gaven
libelli van elegieën uit. Naast liefde ook andere thema’s. Catullus wordt als voorstadium beschouwd.
Tibullus en het Corpus Tibullianum. Briljante dichter uit de kring rond Corvinus. Onafhankelijk
tegenover Augusteïsche regime. Corpus: 3 libri waarvan de laatste in tweeën gesplitst is sinds de
Renaissance. Alleen de eerste twee zijn zeker van Tibullus. Groot aantal verzen wordt besteed aan
oproepen pastorale droomwereld. Daarna pas introductie geliefde (Delia). Er is een negatieve
evolutie: van droomgeliefde naar bedriegster. Opvallendste kenmerk: motiefwisseling. Verglijden van
ene thema naar het andere door associaties. Streeft in zinsconstructies en woordkeus naar eenvoud
en helderheid ( Propertius – weelderig/overladen/duister). Overige boeken uit corpus: van
Lygdamus (over liefde met Neaera).
Sextus Propertius. Weinig bekend over leven. Ridderstand, slachtoffer van landverdelingen, wijdde
zich aan dichtkunst. 1e bundel elegieën: Cynthia. Succes – opname in kring Maecenas. Directer dan
Tibullus, nerveus en onstuimig. Duister, heel mythologisch geleerd. Vaak gebruik van mythologische
exempla. Verzint vaak zelf details in de functie van zijn gedicht. Soms is de illustratieve mythe het
belangrijkste deel van het gedicht. Voornaamste thema: verhouding met Cynthia. Andere thema’s:
dichterschap, onsterfelijkheid die bezongen persoon krijgt door poëzie. Augusteïsch-nationaal. In
boek 4: ‘Romeinse’ elegieën. Meer nadruk op grootheid van Rome en Augustus, veel aetiologisch.
-
Ovidius: de liefdespoëzie. We weten veel over hem uit zijn Tristia. Geboren in Sulmo, ridderstand.
Einde politieke carrière -> dichtkunst. Amores, tragedie Medea, Heroides, amandi (erotische
leerdichten). Na Metamorphoses/Fasti : verbanning door carmen (ars Amandi) en error. Op tomis
schreef hij nog de Tristia en de Epistulae ex Ponto. Amores: eerst verschenen als werk in 5 boeken.
Wij hebben de tweede uitgave in 3 boeken over. Veel humor en ironie (Cupido heeft een voet
gestolen: heroïsche versmaat -> elegisch distichon). Motieven komen terug bij voorgangers (variatie
op die thema’s, bv met geliefde Corinna). Vaak ook cynisme. Amores is het eindpunt van Latijnse
liefdeselegie. Daarna komt het thema liefde in nieuwe genres terug. In liefdeselegie: didactische
inslag. Ovidius breidt dit verder uit in de Ars Amatoria. Psychologisch inzicht van de man-vrouw
verhouding (vrouwen uit de demi-monde). Gaat om het verleiden – vond Augustus niet leuk. Eerst
gericht op mannen, dan op vrouwen. Veel mythologische voorbeelden. Remedia Amoris – liefde
genezen door inzicht in dezelfde mechanismen als van de Ars Amatoria. Draait soms de standpunten
uit de Ars Amatoira om. Ovidius noemt zichzelf een grote elegiacus. Derde boek van de Ars: over
make-up (De medicamine faciei), geschreven voor vrouwen. Heroides. Eerste 14 brieven: door
ongelukkige vrouwen uit de Griekse sagenwereld aan hun afwezige/ontrouwe minnaar of
echtgenoot. Geeft eigen klemtonen aan het traditionele materiaal (Briseïs beheerst het Griekse
schrift slecht en zegt dit in elegant Latijn). Thema’s van beroemde schrijvers (o.a. Homerus) worden
uit hun verheven context gehaald om ze in te passen in het elegische wereldbeeld. Brief 16-21:
steeds eerst de man aan het woord, dan de vrouw. Brief 15 is misschien niet authentiek.
4. Ovidius: Fasti, Metamorphoses, ballingschapspoëzie
De Fasti. Het zouden 6 of 12 boeken kunnen zijn, wij hebben de eerste 6. Gaat de Romeinse kalender
aangeven, geïnspireerd door Callimachus’ Aitia en Aratus’ Phaenomena. Wil weer (net als in Amores
en Ars) het onderwerp volledig behandelen. Goed gedocumenteerd (daarom ook waarschijnlijk niet
afgemaakt: geen documentatie meer op Tomis). Beweert de riten zelf te hebben gezien (autopsia).
Hij stelt vragen aan de betrokkenen (ook aan goden). Maakt gebruik van de identificatie Romeinse
goden met de Griekse goden om Griekse mythologie te vertellen. Soms komt ook de Romeinse
geschiedenis aan bod. Veel (zelf)ironie. We weten niet in hoeverre de lofuitingen op Rome en de
keizer echt gevoeld waren.
De Metamorphoses. Aaneenschakeling van mythologische verhalen met een gedaantewisseling. De
verhalen zijn chronologisch. Perpetuum carmen = vertaling van de term waarmee Callimachus
aangeeft dat hij een epos schrijft. Metrum is van het epos, toon en thema’s zijn anders. Grote lijnen:
deel over de schepping/zondvloed – deel waarin goden het belangrijkst zijn (liefde met mensen/hun
wraak)– deel over helden (passionele, misdadige liefdes) – deel over historische personages (eerst
over liefde, dan meer verheven). Apotheose van Caesar = afronding. We weten niet of het oprecht
Augusteïsch is. Mooi geschreven: beseft niet dat meeste verhalen over smart en wreedheid gaan.
Door relativerende humor: afstand tov onderwerp. Humor is dan scepticisme/pessimisme –
onwaarschijnlijk dat hij in de officiële ideologie gelooft.
Tristia en Epistulae ex Ponto. Geschreven in ballingschap. Metrum: elegisch distichon. Steeds over
error (niet scelus), hij wil verhuizen naar een gebied met een milder klimaat. Minder humor en ironie.
Eerste boek: tijdens de reis naar Tomis geschreven: gedicht over laatste nacht in Rome, verloop van
de reis, brieven aan zijn vrouw/vrienden. Boek 2: brief aan Augustus. Zegt dat alle werken als
ondeugd gezien kunnen worden. Veel vleierij – negatieve kritiek. Behalve Augustus vooral publieke
opinie beïnvloeden (om voort te leven). Epistula berustender dan de Tristia.
Ibis. Verwensingsgedicht in ballingschap, slachtoffer onbekend. Aanroepingen van de goden,
verwensingen, mythologische figuren noemen wier rampspoed aan Ibis wordt toegewenst. Er zijn
-
een aantal werken op naam van Ovidius: Halieutica (zeevisserij), Nux (klacht van notenboom),
Consolatio ad Liviam. Twijfelachtig of ze wel van hem zijn.
5. Andere dichters: Marcus Manilius, Grattius, Germanicus – niet te kennen
6. De historiografie
Titus Livius. 59 VC geboren in Padua – rigide zeden. Persoonlijk contact met Augustus, maar nam niet
actief deel aan het politieke leven. Volledige geschiedenis tot eigen tijd. Weinig bewaard. Geen
politieke opstelling, wel moralisering: het zedenniveau is door de geschiedenis heen gedaald en moet
hersteld worden. Geschiedenis = grote persoonlijkheden. Episoden opgebouwd rond centrale figuren
die een morele eigenschap belichamen. Hij was niet wetenschappelijk. Werkt met werken van
andere geschiedschrijvers – meerdere visies – geeft aan dat hij niet kan weten wie gelijk heeft. Stijl:
functionele verscheidenheid (plechtig/poëtisch of helder/zakelijk). Hoogtepunt episoden: een
redevoering.
Andere historici. Weinig bewaard. Wel: Historiae van Asinius Pollo. Heeft ook tragedies geschreven.
Hoofdstuk IV – De literatuur van het vroege keizerrijk tot en met de regering van Marcus Aurelius.
Algemeen
Alleenheerschappij -> geestelijke verstikking. Vleierij en ongenade. Zwarte perioden (Nero) wisselen
zich af met rust (Vespasianus). 70 VC – 14 NC (H2/3) = gouden eeuw. Periode voor Hadrianus:
zilveren eeuw (peil zakt iets, maar daarna nog meer). Men vond dit in de tijd zelf ook. Vooral
welsprekendheid nam af door verloren gaan libertas. Toch werd de retoriek wel bestudeerd. O.a.
Seneca de Oude schrijft een boek voor zijn zoons over de retoriek in de late Augusteïsche periode.
Het zijn vooral spitsvondige argumenten (sententiae). Auteurs van de zilveren eeuw: beïnvloed door
declamationes (redevoeringen) in de gouden eeuw. Er kwam een poëzie-equivalent voor de
declamatio: recitatio (poëzie voorlezen). Veel retorische elementen in de gedichten (gebaseerd op
Ovidius). Grenzen tussen poëzie- een prozataal vervagen. Er zijn archaïserende tendensen (veel
belangstelling voor de oudere schrijvers en taal).
1. De periode tot en met de regering van Nero
Aulus Persius Flaccus. Welvarend ridder, vooraanstaande vrienden. Tegen Nero. Choliambi:
programmatisch inleidingsgedicht in hinkjamben. Tegen de vates/modepoëzie. Tweede satire – over
dwaasheid en morele onzuiverheid bij het offeren. Derde satire – over een dronken filosofiestudent,
afkeer voor de gewone man/filosofie. Vierde: tegen de neiging anderen zwart te maken. Vijfde:
dialoog met leraar, over hun relatie. Zesde: hoe omgaan met geld. Heeft veel gemeen met hoge
poëzietaal. Veel hoogstaande taal (vaak, maar niet altijd, in combinatie met platte woorden). Barok
taalgebruik. Gewaagde metaforen. Reputatie van duisterheid.
L. Annaeus Seneca (de Jonge). -1-65. Leerling van stoicijnen, verbannen naar Corsica door Claudius,
terug door Agrippina – opvoeden van Nero. Beschuldigd van deelname aan samenzwering Piso –
zelfmoord. Alleen brieven bewaard, bestemd voor algemeen publiek. 12 boeken (dialogi, waaronder
consolationes). Er zijn ook nog prozatraktaten, waaronder De clementia. Weinig dialoog, alleen
inquis: ingeleide opmerkingen van een imaginaire tegenspreker. Gaat associatief te werk: weinig
opbouw. Hij wil voorschriften voor menselijk handelen geven (ethica). Sapiens is het ideaal, maar
proficiens is al goed (iemand die vorderingen maakt). Succes bij de jeugd. Hij heeft afwijkend
taalgebruik van de norm volgens Quintilianus. Zijn stijl evolueert niet. Seneca tragicus. 9 tragedies
bewaard (waaronder Medea). Retorisch karakter. Laten wereld waarin het kwaad heerst zien, geven
negatieve exempla van waartoe ongemoraliseerd gedrag leidt. Metrisch hetzelfde als het Griekse
drama. Bv: Hercules furens. Dubbele dreiging: hybris van Hercules en levensgevaar. Er zit dus een
-
morele laag in. Ook veel retorische kenmerken. De divi Claudii Apocolocyntosis – over de
verpompoening van Claudius – afreageren wegens de verbanning. De Octavia: verstoting van Octavia
door Nero. Veel ontleningen aan de werken van Seneca.
M. Annaeus Lucanus. Vriendenkring Nero, viel in ongenade. Publicatieverbod. Betrokken bij
samenzwering van Piso: moest zelfmoord plegen. Schreef een epos over oorlogen tussen Caesar en
Pompeius. Maakt historische waarheid soms ondergeschikt aan poëzie. Zeer moraliserend. 3
personages: Caesar (belichaming Kwaad), Pompeius (over hoogtepunt heen: passief, reïncarneert
republiek) en Cato (stoïcijnse ideaal/belichaming virtus). Zet zich af tegen epische tradities. Goden
gebannen: alles bepaald door het lot. Omgaan met het lot: moraliserend. Geeft moraliserende
oorzaken van de oorlogen. Soort ant-aeneis: ondergang van Rome bezongen (ipv grootheid). De
Aeneïs wordt nagevolgd met een eigen draai. Fascinatie voor gruwelscènes. Interpretatie: Caesar =
Nero, Cato = stoïcijnse oppositie (onzeker). Stijl: pathos. Moreel commentaar, veel emoties.
Retorische stijlmiddelen, taal is prozaïsch – afzetten tegen traditionele epiek.
Poetae minores (Phaedrus en Siculus)
Phaedrus. Eerste die een verzameling met alleen fabels publiceerde. Weten weinig over leven. Was
vrijgelatene van Augustus. 5 boeken bewaard. Stelt zich voor als een Aesopusbewerker, wisselt af
met anekdotes. Steeds minder afhankelijk van Aesopus (zelf creëren). Geeft levenswijsheden van de
kleine man (ethiek, politiek).
Calpurnius Siculus. 7 eclogen. Paar over eigen tijd, rest pastoraal. Bevatten allemaal een beurtzang.
Thema’s: zeer afwisselend. Veel te danken aan Vergilius, maar gaat toch zijn eigen weg. Vlot/helder.
Petronius Arbiter. Schreef ‘het’ satiricon. Was onderdeel van de kring van Nero, scheidsrechter van
zijn smaak (bepaalde wat Nero vond). Alleen de codex Tragurensis is deels bewaard. Daaruit kan men
afleiden dat de hoofdpersoon, Encolpius, een reis maakt naar Croton. Hij is een anti held: goede
opleiding, maar is rond gaan zwerven (amoreel: homo, met alleen aandocht voor plezier en
lijfsbehoud). In de codex staat de Cena Trimalchionis (als enige niet-fragmentair). Hoofdpersoon:
Trimalchus, vrijgelaten slaaf (rijk). Doet alles om met rijkdom te pronken. Ook zijn vrouw/vrienden
zijn als hij. Ook klaplopers zijn aanwezig (spreken volkslatijn, belangrijk voor bestuderen
ontwikkeling). Het is een satire waarin de draak wordt gestoken met rijke liberti. Het is geschreven
voor een ontwikkeld publiek: veel allusies op klassieke auteurs (inhoudelijk/woordelijk). De goden
worden er bij gehaald ( Lucanus, ook door taalgebruik is het een soort parodie op hem). In de
Anthologia Latina (bloemlezing) staat een aantal gedichten die van hem zouden zijn.
2. Van de regering van Vespasianus tot de dood van Marcus Aurelius
Valerius Flaccus. Argonautica. Onvolledig, opgedragen aan Vespasianus. Jason gaat naar Colchis om
het gulden vlies op te eisen. Eerste 4 boeken: vertrek en avonturen onderweg. Medea helpt Jason bij
de opdrachten die hij van de koning van Colchis moet doen, daarna vluchten ze samen. Het origineel
(van Apollonius van Rhodos) wordt verwerkt (dramatischer, pathetischer). Veel invloed van de
Aeneis. Bij Valerius is de rol van de goddelijke machten in de liefde tussen Jason en Medea groter dan
bij Apollonius. Taalgebruik is niet makkelijk: gedrongen formuleringen, metonymie, klassieke termen
die betekenisverschuivingen ondergaan.
Statius. Kreeg onderwijs van zijn vader. Bescherming van tijdsgenoten – kon van zijn pen leven.
Schreef een epos, de Thebais, en gelegenheidsgedichten, de Silvae. In de Thebaïs : haat tussen zonen
van Oedipus (in Zilveren Eeuw: voorkeur voor gruwelijke onderwerpen). Veel invloed van de Aeneïs.
Maar ook verschillen: geen centrale held, amper psychologische evolutie. Hij schreef ook het begin
van een boek over Achilles (toen stierf hij): de Achilleis. In deze 2 epen is hij, door het kunstig
toepassen van retoriek en poëzietaal, nooit echt duister. Silvae: verzameling gelegenheidswerkjes,
-
opgedragen aan invloedrijke vrienden/beschermheren. Soorten: beschrijvingen, troostgedichten
(consolationes), rouwklachten (epicedia) en lofgedichten. Veel mythologische inkleding.
Martialis. Geboren in Spanje, kwam naar Rome, leidde een cliëntenbestaan tot een beschermster
hem een landgoed in Spanje schonk – daar ging hij wonen. Liber Spectaculorum: gedichten over de
spelen bij het inwijden van het Colosseum. Xenia (beschrijven spijzen en dranken), Apophoreta
(beschrijving van dure en goedkope geschenken). Epigrammaton libri: veel verschillende thema’s,
talent komt zo goed boven. Spot met hoge genres, wil dat zijn verzen over mensen van vlees en
bloed gaan en écht gelezen worden. Veel hekeldichten. Basis daarvan: ontmaskeren van valse schijn.
Ook: afhankelijkheid cliens – patronus. Er zijn ook veel beschrijvingen/lofdichten. Amper
liefdesgedichtjes. Vaak worden de gedichten afgesloten met een dubbelzinnige pointe. Luchtige stijl.
Juvenalis. Weinig bekend over zijn leven. Er staat wel dat hij verbannen werd wegens een aanval op
een invloedrijke toneelspeler (niet zeker of het waar is). Satiren: gepubliceerd onder Trajanus en
Hadrianus. We bezitten 5 boeken. Hij stelt vol bitterheid en sarcasme de menselijke dwaasheid/
verdorvenheid aan de kaak ( Martialis: geamuseerd). Sleutelwoord: indignatio: verontwaardiging.
Meest verbitterde aanvallen: tegen telgen uit beroemde gentes met decadent gedrag en tegen door
intriges succesvol geworden vrijgelatenen. Heimwee naar de republiek. Vanaf boek 3: toon minder
fel. Hij houdt meer van het formuleren van exempla van hoe het niet moet dan van het opstellen van
leefregels. Eerste satire: programmatisch. Eerst opeisen recht tot schrijven (met verontwaardigde
vraag), dan een opsomming van ontaarde praktijken in Rome (met karakterschetsen). Hij bekritiseert
alleen doden – vraag naar zijn oprechtheid. Het is heel associatief. Meestal dichter zelf aan het
woord, soms ook een vriend of kennis. Er is een satire over de slechte punten van vrouwen
(misogynisch). Veel taal- en stijlmiddelen, vermenging gewone en verheven taal (als parodie).
Het corpus Priapeorum: 80 gedichten v.e. getalenteerd dichter over Priapus (vruchtbaarheidsgod).
Tacitus. Geboren in ridderstand, door Vespasianus in de ordo senatorius toegelaten. Werd consul en
gouverneur van Asia (bekroning senatorale loopbaan). Beroemde redenaar. Opera minora: Agricola,
Germania, Dialogibus de oratoribus. Hij schreef ook de Annales en de Historiae. Agricola: biografie/
historische monografie. Over Agricola, zijn schoonvader, die slecht behandeld werd door Domitianus.
Eerst wordt het leven van Agricola beschreven (prototype van de provinciale aristocraat), wordt
gouverneur van Brittannië (dat gebied wordt beschreven - exotisme). Gemania: schrijven op basis
van bronnen, niet van eigen ervaringen: zuiver land met volken die geen last hadden van kwalen van
beschaving. Contrast primitieven Rome. Eerste deel over Germanen in het algemeen, tweede deel
over aparte stammen. Details over vreemde krijgsgebruiken. Meer positieve dan negatieve
eigenschappen. Het wordt steeds sprookjesachtiger. Dialogus de Oratoribus: over verval van de
redekunst in zijn tijd. Maternus ontvangt een aantal gasten, onder wie Aper, die hen verwijt niet voor
de retorica gekozen te hebben. Wie door rede politieke macht wil, krijgt vuile handen. Ook ruzie
omdat iemand de oude retoren hoger aanslaat dan de modernen. Conclusie: men moet redekunst
laten vallen als prijs voor de vrede die Augustus bracht. De Historiae: behandelt 69-96 (drie-
keizerjaar tot moord op Domitianus). Galba–Otho–Vitellius-Vespasianus. Vergiftigd psychologische
klimaat: iedereen wantrouwt iedereen. Gebrek aan moraal, discipline (leger loopt over). De Annales
(ab excessu Divi Augusti annalium libri): Tiberius (negatief, veinzerij, als hij zich terugtrekt op Capri
gaan delatores, professionele aanklagerers, mensen aanklagen voor majesteitsschennis), Caligula
Claudius (naïef, werkelijke macht bij liberti en echtgenotes, Agrippina zorgt dat hij Nero adopteert en
vermoordt hem dan), Nero (door Seneca eerst positief, door liefde voor Popaea daarna negatief).
Naast stukken over Rome, ook stukken over buitenlandse politiek. Tacitus als geschiedschrijver.
Klaagt over gebrek aan objectiviteit tegenover principaat. Zelf wil hij objectief zijn. Wantrouwen
-
tegenover motieven die mensen voor hun handelingen opgeven (kiest vaak negatiefste). Geeft
positieve én negatieve punten van mensen. Behandelt vooral de nobilitas, maar vindt massascènes
ook leuk. Analyse van optreden tegenover andere volken is minder doordringend. Vaak stereotiep,
maar minder negatief tegenover noordelijke volken. Men vindt zijn beeld vaak te eenzijdig negatief.
Annalistische inkleding van de stof: jaar per jaar behandelen. Door technieken (voorafschaduwingen
en echo’s, concentreren op individuen, afwisselingen met buitenlandse episoden) toch diepheid. Zijn
stijl is blijven evolueren. Voorbeelden: Sallustius, Livius. Plechtige, archaïsche woorden. Brevitas
(gedrongen beknoptheid) dmv asyndeton, weglaten van hww, participium ipv bijzinnen met
voegwoorden). Inconcinnitas: gebruik van verschillende contructies in corresponderende zinsdelen.
Vroege stukken soms duister, hoofdwerken niet meer. Voorliefde voor paradoxale sententiae.
Plinius de Jonge. Kwam uit Gallië, werd geadopteerd door Plinius de Oude. Doorliep de senatoriale
carrière. Gaf als eerste brieven zelf uit. Het is niet bekend of ze authentiek zijn. Veel verschillende
thema’s, brieven behandelen 1 onderwerp met een logische opbouw. Het laat het dagelijks leven en
ideologie van de gegoede klasse zien. Moraliserend. Hij schreef met Tacitus, Suetonius, Trajanus.
Suetonius. Functies aan het hof van Hadrianus, maar viel in ongenade. Schreef over historische en
wetenschappelijke onderwerpen, maar alleen de viris illustribus en de vita Caesarum bleven
bewaard. In de vita staan de levens van Caesar t/m Domitianus. 1e 6 zijn uitgebreider. Dit kan komen
door ongenade – geen toegang tot archieven meer. Maar meestal benoemt hij zich op niet
genoemde bronnen. Behandelt de levens volgens thematische rubrieken, maar de structuur verschilt
per vita. Weinig stukken die boeiend verteld worden – koel en nuchter presenteren zonder politieke
ideeën. Het negatieve boeit hem meer dan het positieve. Heel objectief vertellen. Ook stijl is
objectief: weinig versiering, brevitas (maar minder goed dan Sallustius en Tacitus).
Quintilianus. Leraar welsprekendheid uit de Flavische periode. Schreef inzichten en opvattingen over
retoriek en vorming van de redenaar in de Institutio Oratoria. Wijdt ook aandacht aan de jaren voor
de opleiding (kindertijd). Wil geen strakke regels. Ideale redenaar = ideaal mens.
Apuleius. Geboren in Afrika, studeerde in Rome, ging wonen in Carthago waar hij beroemd werd als
redenaar en filosoof (midden-platonisme). Trouwde met een rijke weduwe, werd beschuldigd magie
te hebben gebruikt om haar te winnen. In de Apologia verdedigt hij zich tegen die aanklacht.
Ironisch. De Florida is een bloemlezing van causerieën en redevoeringen, gemaakt na zijn dood. Hij
heeft ook filosofische werken geschreven, o.a. de deo Socratis. Beroemdste werk: Metamorphoses
(Asinus Aureus). Volgt in de eerste 10 boeken een Grieks model, tot het moment dat Lucius moet
copuleren met een misdadigster (in het Griekse model vindt dan onttovering plaats, hier loopt hij
weg en treedt na onttovering in in het priestercollege van Isis en Osiris – moraliserende strekking). Er
zitten ook nevenverhalen in (naar het einde toe steeds minder te maken met het verhaal).
Beroemdst: Amor en Psyche. Door nieuwsgierigheid (de grootste ondeugd van Lucius) verliest Psyche
haar geliefde en komt in de handen van Venus, maar Cupido redt haar en ze wordt goddelijk door
Jupiter. Sprookjes gecombineerd met literaire procedés. Je kunt dit verhaal isiastisch interpreteren of
platonisch (invloed van liefde op de ziel). Stijl: exuberant woordkunstenaar, archäismen, vulgarismen
en poëzietaal. Ook veel klankprocedés.
Hoofdstuk V – De literatuur van het late keizerrijk
Algemeen
Politieke instabiliteit, macht van de keizers berust op het leger. Keizer: princeps -> dominus. Veel
praal aan het hof. Senaat heeft alleen nog invloed in Rome zelf. Rome is niet meer het enige centrum
(Constantinopel, Milaan). Dreiging barbaren, rust hersteld onder Diocletianus, Constantijn de Grote.
-
Ook een culturele herleving (heidense adel). Christendom steeds meer op de voorgrond, 2e eeuw ook
in de Latijnse letteren. Apologetische geschriften (gericht aan heidenen, o.a. door Tertullianus). Ook
werken die zich met de interne problemen van de christelijke gemeenschap bezighouden. Ook poëzie
– Prudentius, Paulinus van Nola.
1. De poëzie
Ausonius. Bordeaux, gaf onderricht als grammaticus/rhetor. Opvoeder zoon Valentinianus :
Gratianus. Hij beheerst alle metra. Veel ontleningen van dichters uit de gouden/zilveren eeuw.
Parentalia en Commemoratio Professorum Burdigalensium – Herdenkingsdichten voor familie en
kunstenaars. Cupido cruciatus: nachtmerrie van Cupido. Cento nuptialis: verzen van Vergilius worden
geplakt tot een beschrijving van een huwelijksplechtigheid. Epistulae: de interessantste zijn gericht
aan zijn leerling Paulinus (van Nola). Mosella : beroemdste werk, een panegyriek op de Moezel.
Retorisch geladen, maar door contrast verhevenheid taal banale onderwerp – humor.
Claudius Claudianus. Egypte, Grieks als moedertaal maar beheerst Latijn goed. Beoefent panegyricus
in verzen – trok aandacht in Rome. Kwam aan het keizerlijk hof in Milaan. Lange gedichten: aan
eigentijdse feiten en personen. Stilicho, een Vandaal (zijn beschermheer) is de hoofdheld.
Traditionele goden en allegorieën (Africa) treden op. Vaak scènes gemodelleerd naar literaire
voorgangers. Politieke gedichten: schimpgedichten tegen Stilicho’s vijanden. Schreef De raptu
Proserpinae (slechts 3 zangen, dan afgebroken), Carmina minora (hofpoëzie, pseudodidactische
gedichten). Stijl: veel rijkdom, klassieke zuiverheid, retorisch, goed met het metrum.
Anthologia Latina: verzameling Latijnse gedichten (535, Noord-Afrika gevormd). Stammen uit
verschillende perioden. Vooral epigrammen. Bevat onder meer een gedicht van Reposianus over de
liefde tussen Venus en Mars en De Pervigilium Veneris (De wake van Venus): aankondiging van een
lentefeest ter ere van Venus. Lente verheerlijken als seizoen van groei en voortplanting, dan
beschrijving van het feest, eindigt met de constatering dat hijzelf buiten de vreugde staat.
2. Het Proza
Compendia, werken die een kort overzicht van de Romeinse geschiedenis weergeven, werden
populair. BV: Sextus Aurelius Victor – De Historia Tripertita, Epitome de Caesaribus. Eutropius –
Brevarium ab urbe condita (Geschiedenis van de stichting tot de dood van Jovianus in 70 blz.). Rufius
Festus – Brevarium (overzicht van buitenlandse oorlogen in 20 blz).Historia Augusta: 30 biografieën
van keizers, medekeizers en tegenkeizers in de periode Hadrianus – Numerianus in thematische
rubrieken. Toegeschreven aan 6 verschillende auteurs. Weinig historische waarde: fictieve bronnen.
Weinig historisch inzicht. Taal en stijl erg eenvoudig.
Ammianus Marcellinus. Griek uit Antiochië, kwam door militaire carrière door het hele rijk. In Rome
gevestigd schreef hij zijn Res Gestae, de gebeurtenissen van Nerva tot Valens -> voortzetter van
Tacitus, wiens werken eindigden met de dood van Domitianus. Hij wilde vooral handelen over zijn
eigen tijd. Keizer is geen princeps meer maar een dominus, een absoluut heerser die zich omringt
met pracht en praal. Marcellinus heeft niet de penetrante visie op mens en geschiedenis van Tacitus
– weinig inzicht in achtergronden. Veel moralisering, zwakke karaktertekening. Hij probeert objectief
te zijn. Militaire activiteiten worden goed beschreven. Vaak worden uitwijdingen gedaan. Stijl: veel
participia (Grieks?) – door die brevitas verdwaalt de lezer in constructies.
Welsprekendheid en epistolografie. Panegyrici Latini: collectie van 12 lofredevoeringen op Romeinse
keizers (400, Gallië), door verschillende auteurs. Ze verschillen in stijl, maar allen classicistisch.
Uitgesproken in woelige tijden – dit komt in de teksten zelf terug.
3. De Querolus Komedie, in ritmisch proza/een poging tot verzen. Geschreven door een Galliër.
Echo’s van Plautus en Terentius, vaak moraliserend.